LIO PORTFOLIObecoming-a-teacher.weebly.com/uploads/1/6/6/4/16647170/... · Web viewWindesheim...

31
Windesheim school of education LVO Engels, Christelijke Hogeschool Windesheim.

Transcript of LIO PORTFOLIObecoming-a-teacher.weebly.com/uploads/1/6/6/4/16647170/... · Web viewWindesheim...

Windesheim school of education

LVO Engels, Christelijke Hogeschool Windesheim.

21

Inhoudsopgave

1. Voorstellen.....................................................................................................................................3

2. De stageschool...............................................................................................................................4

3. Motivatie voor studie en beroep....................................................................................................5

4. POP en PAP.....................................................................................................................................6

4.1 Persoonlijk Ontwikkelings Plan Alexandra te Riele – Hol........................................................6

4.2 Persoonlijk Actie Plan Alexandra te Riele – Hol......................................................................7

4.2.1. Differentiëren binnen een klas.......................................................................................7

4.2.2. Motivatie en zelfwerkzaamheid: hoe krijg ik Atheneum 3 aan het werk? (afstudeeronderzoek).....................................................................................................................8

4.2.3. Grenzen aangeven en bewaken: hoe bescherm ik mezelf tegen mijn eigen perfectionisme?..............................................................................................................................9

5. De eindreflectie op mijn leervragen: is het gelukt?......................................................................10

6. Interpersoonlijk competent..........................................................................................................12

7. Pedagogisch competent...............................................................................................................13

8. Didactisch competent...................................................................................................................14

9. Organisatorisch competent..........................................................................................................15

10. Competent in samenwerking met collega’s..............................................................................16

11. Competent in samenwerking met omgeving............................................................................17

12. Competent in reflectie en ontwikkeling...................................................................................18

13. Bronnen....................................................................................................................................20

14. Bijlagen.....................................................................................................................................21

21

1. Voorstellen

Als je wilt leren, geef dan les – Marcus Tullius Cicero

Als dochter van drie generaties leraren en onderwijzers heeft het me eigenlijk nog lang gekost om te realiseren wat ik nou eigenlijk wilde doen met mijn leven. Na een studie Scandinavische Taal- en Letterkunde, waar ik toen ongetwijfeld goede redenen voor had al kan ik het me nu nauwelijks nog voorstellen, heb ik vele beroepsmatige omzwervingen gemaakt, sommige meer succesvol dan andere. Ik heb gewerkt als sales engineer en PR- en Marcom-manager in de Informatietechnologie, als hostess op Schiphol, als intercedent op een uitzendbureau en als directiesecretaresse en office manager voor diverse hoge managers bij Philips. Het patroon werd echter door de jaren heen steeds duidelijker: ik nam een baan aan, bleef een jaartje, zette alles op poten en structureerde en verbeterde alles wat daarvoor in aanmerking kwam, waarna ik me begon te vervelen, ontslag nam en het hele verhaal weer van voor af aan begon. Inmiddels was ik ook getrouwd met Marc en begonnen we een gezin, zodat het vinden van de perfecte baan even naar de achtergrond verdween. Dat duurde langer dan gedacht, omdat de zwangerschap van mijn oudste dochter het begin was van een zeer moeilijke periode van 7 jaar, waarin we te maken kregen met een gecompliceerde zwangerschap, een post partum depressie, een huilbaby, een uitblijvende tweede zwangerschap, een vruchtbaarheidstraject, het halverwege de zwangerschap overlijden van een tweeling, nog een depressie, weer behandelingen, en tenslotte, 8 jaar geleden, de geboorte van mijn zoontje – weer een huilbaby. Mijn man zat in die tijd regelmatig wekenlang voor zijn werk in het buitenland dus het resultaat laat zich raden: nog een depressie. Ik ben toen tijdelijk met werken gestopt en heb ontdekt dat de depressies door een groot deel werden veroorzaakt door het feit dat ik al jarenlang niets meer had gedaan waar ik echt mijn talenten en hersens voor nodig had en vervolgens waardering voor kreeg. Die jaren thuis heb ik gebruikt om bij te komen en ook na te denken wat ik dan wel wilde, en uiteindelijk besloot ik, mede aangemoedigd door mijn vader die al jaren zei dat ik les zou moeten gaan geven, te solliciteren op een baan als docent Engels – Engels omdat ik dat al sinds mijn puberteit vloeiend spreek. Ik kreeg de kans op de school waar ik nu nog steeds werk – later pas realiseerde ik me dat de nood behoorlijk hoog moet zijn geweest dat ze het überhaupt wilden proberen – en tot mijn grote vreugde vond ik het meer dan geweldig. Waarom, dat leg ik verderop uit! We zijn nu bijna 4 jaar verder en ik doe het werk nog steeds met enorm veel plezier en inzet, en dit maakt het volgen van de studie, die me niet altijd evenveel kan bekoren, beter vol te houden. Behalve werken en studeren maak ik incidenteel ook nog wel eens tijd voor andere dingen: ik houd van fotograferen, scrapbooken, spelletjes doen met mijn kinderen, cupcakes bakken, zwemmen, skiën (al kan ik er geen bal van), reizen, lezen, naar concerten en musicals gaan, helpen als overblijfmoeder op de school van mijn zoontje en creatief schrijven. Als ik straks weer meer tijd heb na mijn afstuderen, zal ik er ongetwijfeld nog een aantal hobby’s bij zoeken want ik verveel me snel. Andere eigenschappen die ik mij door anderen heb laten vertellen: vriendelijk, zorgzaam, direct, perfectionistisch, dominant, zelfstandig, ongeduldig, gevoel voor humor. In hoeverre dit goede of slechte eigenschappen zijn, daar doe ik verder geen uitspraken over…….

21

2. De stageschool

De school waarop ik stage loop is de school waar ik sinds september 2009 werk: het Dr. Knippenbergcollege in Helmond. Dit is een school voor VMBO-T, HAVO en VWO met 1883 leerlingen. De school is onderdeel van een groter samenwerkingsverband van drie scholen: een school voor alle niveaus van het VMBO en een andere school voor VMBO-T, HAVO en VWO. Het samenwerkings-verband valt weer onder het bestuur van OMO Scholengroep Helmond. De missie van de school is de volgende:

“De school heeft als doel leerlingen van twaalf tot en met achttien jaar, ongeacht hun talenten en sociale achtergrond, met kwalitatief hoogstaand onderwijs en zorgzame begeleiding voor te bereiden op het vervolgonderwijs en in het verlengde daarvan op een plaats in de maatschappij”.

De school scoort sterk op leerlingenzorg en begeleiding van leerlingen met leermoeilijkheden, met name dyslexie. Verder heeft de school een Sportklas, een Technasium en een VWO-Pluslijn, waarvan versterkt Engels een verplicht deel uitmaakt. De leerlingen komen uit de stad Helmond zelf en uit de omliggende gemeenten. Het leerlingenaantal is dalende; dit wordt veroorzaakt door demografische ontwikkelingen in het voedingsgebied. Het marktaandeel binnen het voedingsgebied vertoont juist een stijgende lijn. Op dit moment wordt de organisatie van de school, die tot voor kort was ingedeeld in jaarlaagteams die allen vielen onder een eigen afdelingsleider, veranderd in een Matrixorganisatie, waarbij elke medewerker zowel deel uitmaakt van een sectie als van een Bouw- en niveau-team, en waarbij de diverse afdelingsleiders ook verantwoordelijk zijn voor de verschillende sectieclusters. Naast deze organisatieverandering heeft de school op dit moment ook te maken met een ingrijpende bezuinigingsronde, waarvan elke medewerker van de school de gevolgen voelt. Er zijn grote ingrepen gedaan in taakbelasting, personeelsbestand en onderwijsondersteunende kosten; dit schooljaar en het komende schooljaar kunnen geen investeringen worden gedaan. Tenslotte heeft de school te maken met aangescherpte exameneisen met name op de gebieden Engels, Nederlands en Wiskunde, met de invoering van de verplichte Taal- en Rekentoets en de eis dat het gemiddelde cijfer van het Centraal Examen niet lager mag liggen dan een 5,5, zonder dat dit gecompenseerd mag worden met de resultaten van het schoolexamen. Dit zijn elementen die voor alle VO-scholen spelen; los daarvan is er op het Dr. Knippenbergcollege sprake van een te groot verschil tussen het cijfer op Centraal Examen en Schoolexamen en lagen de slagingspercentages op met name de HAVO in het afgelopen schooljaar onder het landelijk gemiddelde.

Persoonlijk werk ik op deze school sinds september 2009 als docent Engels in de onderbouw. Functioneel val ik onder het team Tweede klassen en is mijn direct leidinggevende de afdelingsleider van de betreffende afdeling; in de matrixorganisatie val ik daarbij ook nog onder het cluster Moderne Vreemde Talen. Gedurende mijn eerste jaar heb ik gemiddeld 24 uur in de week lesgegeven, toen aan 3 klassen VMBO-T-2, 2 klassen HAVO-4, 1 klas VMBO-T/HAVO-1, 1 klas VMBO-T-1 en 1 klas HAVO-2. Het jaar daarop ben ik overgestapt naar uitsluitend HAVO en HAVO-VWO klassen en halverwege dat jaar ben ik overgestapt naar de Cambridge-klassen van het VWO-Plus. Sindsdien geef ik alleen nog les op HAVO, VWO en VWO-Plus. Dit ligt me ook het meest, maar het is niet in steen gebeiteld dat dit altijd zo blijft.

21

3. Onderwijsvisie

De onderwijsvisie van een docent blijkt wat mij betreft heel sterk uit de dingen die de betreffende docent belangrijk en leuk vindt in het werk. Mijn visie is dat het onderwijs een kans biedt om leerlingen te helpen hun weg te vinden in de maatschappij waarin ze leven en waarin ze later zelfstandig moeten worden. Aangezien informatie sneller verandert dan de leraar ze aan kan bieden is het belangrijkste wat een leerling moet kunnen: zijn eigen leerproces vormgeven, zelf dingen uitzoeken, zelf conclusies trekken. Maar ook: samenwerken met anderen, zijn of haar eigen sterke en zwakke kanten kennen, zich sociaal en emotioneel ontwikkelen, relativeringsvermogen en kritisch denken aanleren, creatief zijn en zelfstandig tot oplossingen kunnen komen. Om zich hier met hart en ziel op te kunnen storten moet een leerling zich veilig voelen tussen zijn leeftijdsgenoten en bij de leraar, en moet hij of zij het gevoel hebben dat de uitdagingen die worden geboden haalbaar en interessant zijn. Mijn taak als leraar is om die veiligheid en die uitdaging te bieden in de goede mix en dat doe ik nu al een aantal jaar met ontzettend veel inzet en plezier, en regelmatig met de handen in het haar. Aangezien “plezier in het werk” voor mij een hele uitdaging is, om nog maar te zwijgen over “handen in het haar”, noem ik hieronder twintig redenen waarom ik in het onderwijs mijn plek en mijn uitdaging heb gevonden.

1. Pubers zijn leuk en je kunt met ze lachen. 2. Je kunt op allerlei creatieve manieren met de lesstof omgaan.3. Je kunt voor een groot gedeelte je eigen tijd indelen.4. Lange vakanties! 5. Engels is een ontzettend leuk vak en de Engels-sprekende wereld is geweldig.6. Ik denk dat ik goed ben in dit vak en nog veel beter kan worden.7. Ik kan samenwerken met anderen terwijl ik toch veel autonomie behoud.8. Leraren zijn doorgaans leuke mensen, als je de mopperbrigade weet te ontwijken. 9. Je kunt echt iets betekenen voor de leerlingen.10. Het is interessant om meer te weten te komen over leermoeilijkheden en sociaal-

emotionele problematiek.11. Ik heb me nog geen seconde verveeld.12. Ik hoef bijna niet te vergaderen.13. Ik kan boeken lezen en dat dan vervolgens werk noemen.14. Leerlingen kunnen je op allerlei manieren verrassen en als je ze de kans geeft zijn het

meestal leuke verrassingen.15. Ik kan dingen naar me toe trekken die ik interessant vind en waar ik goed in ben.16. Dingen die me niet boeien kan ik tot op zekere hoogte vermijden17. Er zijn voldoende mogelijkheden binnen het onderwijs om iets anders te gaan doen als

lesgeven alleen niet meer voldoende is.18. Ik kan andere mensen helpen als dat nodig is, en ik kan ook bij veel mensen terecht als ik

er zelf niet meer uitkom.19. Ik kan mezelf steeds verder ontwikkelen.20. Mijn eigen dochter vindt het fijn dat ik het middelbare schoolleven ken.

21

4. POP en PAP

4.1 Persoonlijk Ontwikkelings Plan Alexandra te Riele – Hol

Deze komende periode wordt een afsluiting: naast een laatste vak uit de Masterfase, is mijn voornaamste taak het afronden van de LIO-stage en het doen van LIO-onderzoek. Volgens de informatie op Blackboard bestaat de LIO-stage uit het volgende: “In de LiO-stage of LWT4 ga je een langere periode, onder 'begeleiding op afstand‟, zelfstandig met enkele klassen en verschillende activiteiten aan de slag. Je krijgt de tijd om de competenties ontwikkelen die een startbekwame docent nodig heeft. (……) Je bent als LiO helemaal verantwoordelijk voor het hele onderwijsproces. “Tja – dit doe ik natuurlijk al bijna 4 jaar dus dit wil ik direct veranderen in “ik ga deze tijd gebruiken om te werken aan dingen in mijn persoonlijk functioneren en onderwijspraktijk aan te pakken waar ik voel dat er ruimte voor verbetering ligt. Ik ga daarbij gebruik maken van de coaching binnen school en vanuit Windesheim.”

Er zijn drie dingen die ik wil aanpakken, en het zijn alledrie vrij grote dingen. Eén ervan ga ik ook gebruiken als afstudeeronderwerp. Het betreft de volgende drie zaken:

1) Differentiëren in al mijn klassen: zorgen dat leerlingen ten minste 25 procent van de tijd niet werken aan klassikale leerstof, maar op hun eigen niveau: extra herhaling en uitleg voor zwakkere leerlingen, verdieping en verbreding voor sterkere leerlingen. Wat ik hiervan wil leren is hoe ik omga met klassen waarin grote niveauverschillen bestaan, zodat ik iedere leerling optimaal kan helpen. Verder wil ik hiervan leren hoe ik optimaal gebruik maak van ICT.

2) Verhogen van motivatie en zelfwerkzaamheid in mijn eigen Atheneum-3 klas: die luisteren weliswaar goed en doen goed mee bij klassikale uitleg en oefening, maar zodra ze zelfstandig aan het werk moeten, wordt het een flinke worsteling om ze ook echt aan het werk te krijgen en houden. Mijn eigen leerwens hierin is dat ik hoop dat dit me een manier oplevert om “moeilijke” klassen beter aan het werk te laten gaan, zodat ik niet zoveel energie hoef te stoppen in orde houden. Verder is mijn leerwens hier: leren om me echt bewust te zijn dat mijn “oude” overtuiging “een goede les is een rustige les” niet klopt met het soort leraar dat ik wil zijn.

3) Mijn eigen grenzen beter stellen en bewaken om zodoende mijn eigen lichamelijk en geestelijk welzijn veilig te stellen.

De uitwerking van de drie grote leervragen volgt hieronder, in mijn PAP.

21

4.2 Persoonlijk Actie Plan Alexandra te Riele – Hol

4.2.1. Differentiëren binnen een klas.

Wat is het probleem? Het probleem dat ik dit jaar sterk tegenkom, is dat ik een drietal klassen heb waarin door lesuitval van collega’s in de afgelopen twee jaren de helft van de leerlingen een flinke achterstand heeft op het gebied van met name grammatica en leesvaardigheid. Als deze achterstand niet wordt bijgewerkt, gaan ze daar in de bovenbouw op uitvallen omdat het basisstof betreft die bekend wordt verondersteld. De andere helft is goed op niveau of zit daar zelfs ruim boven. Deze laatste leerlingen vervelen zich en worden niet voldoende uitgedaagd. Hierdoor wordt voor mij het lesgeven moeilijker, omdat je eigenlijk op drie niveaus moet lesgeven. Bovendien leveren de leerlingen die zich vervelen regelmatig ordeproblemen op, waardoor de lessen voor iedereen minder plezierig verlopen, ook voor mij.

Wat wil ik bereiken? Dat zwakke of juist erg sterke leerlingen ten minste 25% van de tijd niet werken aan de stof die elke leerling moet verwerken, maar aan stof die bij hun eigen leerbehoefte past: herhaling voor zwakkere leerlingen met achterstand en verdieping en verbreding voor sterkere leerlingen.

Hoe ga ik dit aanpakken? Door het gebruiken van studieplanners, materiaal en projecten binnen de Elektronische Leeromgeving. Door het bieden van extra uitleg en oefening aan zwakkere leerlingen.

Wanneer ben ik tevreden? Als de Elektronische leeromgeving voor de P1, P2 en H3/A3 klassen gevuld is met voldoende materiaal en als mijn leerlingen geleerd hebben hiermee te werken. Als ik in elke klas behalve Atheneum 3 minstens twee projecten heb aangeboden. Als elke leerling die nu onvoldoende scoort op grammatica minstens 4 volle lessen extra grammatica-onderwijs heeft gehad.

Wat moet ik concreet doen? a) Alle materialen die ik ontwikkel in de Elektronische Leeromgeving zetten. b) Studieplanners maken voor de leerlingen, waarbij ook aanwijzingen staan voor de herhalings- en verbredingsstof. c) In elk van de klassen minimaal twee projecten uitvoeren. d) Extra grammaticalessen aanbieden aan zwakke leerlingen, terwijl sterkeren aan eigen stof werken.

Hoe ga ik dit bewijzen? a en b) printscreens van de ELO. c) Projectverslagen van leerlingen en van mezelf d) Lesformulier of lesopname

21

4.2.2. Motivatie en zelfwerkzaamheid: hoe krijg ik Atheneum 3 aan het werk? (afstudeeronderzoek)

Wat is het probleem? Ik heb een Atheneum-3 klas van 30 leerlingen waarin het erg gezellig is. Bij klassikale uitleg en bij klassikale oefening doen ze goed mee, maar zodra ze zelfstandig met verwerkingsstof aan de gang moeten, wordt het een soort theekransje. Nu is het Atheneum 3, maar zo’n klas heb ik elk jaar wel. De intrinsieke motivatie lijkt niet erg groot en aangezien ik de taken in de methode zelf ook saai vind, kan ik me ergens ook wel voorstellen dat ze niet erg gemotiveerd zijn om ermee aan de slag te gaan in de les. Ik heb hier last van omdat ik veel moet mopperen, de leerlingen hebben er last van omdat ze niet voldoende oefening krijgen.

Wat wil ik bereiken? Dat leerlingen na afloop van de uitleg voor tenminste 15 minuten zelfstandig of in groepen met de stof aan de slag gaan en dat ze hierbij ook echt actief met de stof bezig zijn en niet met hun sociale leven, de gymles buiten of de scheuren in het plafond.

Hoe ga ik dit aanpakken? Het lijkt er heel sterk op dat het probleem hem deels zit in het karakter / de intrinsieke motivatie van de leerlingen, maar ook voor een heel groot gedeelte in de aard van de oefeningen binnen de methode. Als ik andere oefeningen gebruik, die meer taakgebaseerd zijn en minder plaatje – oefeningetje-zinnetje wordt er veel beter gewerkt. Ook mondelinge oefening van grammatica gaat beter dan als er in stilte schriftelijk gewerkt moet worden. Ik ga onderzoeken wat de dominante leerstijlen in deze groep zijn, en de oefeningen die ze moeten doen daar op aanpassen. Het totale verslag van nulmeting, interventie en resultaat hiervan wordt mijn afstudeeronderzoek.

Wanneer ben ik tevreden? Natuurlijk als mijn onderzoek uitgevoerd en klaar is. Maar vooral: als de leerlingen tijdens zelfstandig werken enthousiaster en actiever zijn en meer tijd besteden aan de stof in de les.

Wat moet ik concreet doen? a) Nulmeting doen door middel van a) observatie en b) vragenlijst>b) Instrumenten hiervoor vinden of ontwikkelenc) theorie-onderzoek doen naar meest geschikte interventied) oefenmateriaal vinden en/of ontwikkelen dat aansluit bij deze gewenste interventiee) interventie uitvoerenf) tweede meting doeng) resultaten analyseren en rapporteren

Hoe ga ik dit bewijzen?

Onderzoeksplan en Onderzoeksverslag.

21

4.2.3. Grenzen aangeven en bewaken: hoe bescherm ik mezelf tegen mijn eigen perfectionisme?

Wat is het probleem? Ik belast mezelf veel te zwaar, niet alleen door alles wat moet gebeuren meteen naar me toe te trekken en te gaan regelen, maar ook door geen nee te durven zeggen tegen verzoeken van anderen en door me vreselijk rot te voelen als dingen een keer niet zo perfect lopen als ik het zelf had gezien: als ik een fout maak, vergaat de wereld. Dit is een probleem omdat ik deze belasting niet volhoud tot mijn 67e, maar ook omdat ik met mijn perfectionisme het slechte voorbeeld geef aan anderen: hoe geloofwaardig ben je als je anderen probeert te leren dat fouten maken erbij hoort terwijl je er zelf niet mee om kunt gaan? Bovendien: door alles meteen op me te nemen ontneem ik anderen de kans om er zelf uit te komen.

Wat wil ik bereiken? Dat ik bij alles wat “over de schutting wordt gegooid” of aan me wordt gevraagd eerst voor mezelf bedenktijd inbouw: moet dit gebeuren? Moet IK dit doen? Moet ik het NU doen? Stap twee is: als het antwoord op vraag 1 of 2 “nee” is zeg ik nee, is het antwoord op vraag 3 dat ik het wel moet doen maar niet nu, dan schuif ik het voor me uit tot ik meer lucht heb. Ik ga zeker geen dingen meer zelf naar me toe trekken die niet direct tot mijn taakbeschrijving horen. Verder ga ik elke keer als ik een fout heb gemaakt bewust aan de slag met de trucs die ik bij de Cognitieve Gedragstherapie heb geleerd, zodat ik niet ga rampdenken.

Hoe ga ik dit aanpakken? Door me te realiseren dat ik heel lang beloond ben voor mijn perfectionisme en harde werken, en dat die beloning dus gaat wegvallen als ik minder perfect ben. Door hier bewust andere beloningen tegenover te stellen: ik heb de toets niet dezelfde dag nagekeken, maar ik heb wel een kwartier langer met mijn leerlingen gekletst. Of: ik heb dezelfde toets gegeven als vorig jaar mijn collega maar daardoor heb ik wel twee uur gewonnen om iets leukers in te doen. Door veel te overleggen met mijn diverse coaches om fouten in het juiste perspectief te zien. Door mezelf een anker te geven (trouwring of iets anders waar ik me goed bij voel) om me te helpen de bedenktijd aan te houden die ik nodig heb om niet meteen alles op me te nemen.

Wanneer ben ik tevreden? Realistisch blijven: als ik zelf het gevoel heb dat ik mijn grenzen beter heb bewaakt – en als ik mijn succeservaringen voor dit onderdeel ook bewust heb benoemd en bijgehouden.

Wat moet ik concreet doen? a) Alternatieve beloningen zoeken voor wegvallende complimenten en bewondering ;-) b) Anker oefenen bij neezeggen.c) Elke keer dat ik een grens heb bewaakt of een fout heb durven toegeven en rechtzetten, mezelf complimenteren of op een andere manier belonen voor het feit dat dit dus geen falen is, maar een uitvoeren van mijn Plan.

Hoe ga ik dit bewijzen? Weekverslagen / eindreflectie

21

5. De eindreflectie op mijn leervragen: is het gelukt?

5.1 Differentiatie

De meeste onderdelen van deze leervraag heb ik afgehandeld: de elektronische leeromgeving is gevuld voor mijn klassen, ze kunnen de Powerpoints die gebruikt zijn voor klassikale uitleg terug vinden, er is oefenmateriaal, er zijn studieplanners met alle documenten erbij die ze kunnen helpen om dingen te oefenen en beter te begrijpen. Er zijn links naar websites met oefenmateriaal en spellen om grammatica te oefenen. Verder heb ik in de P2-klassen in de afgelopen periode nog 2 projecten gedaan en in de P1-klas nog 1, waarbij de leerlingen in toenemende mate zelf verantwoordelijk waren voor planning, inhoud, structuur en evaluatie. Ik heb alle projecten met bijbehorende materialen en docenthandleidingen (die ik allemaal zelf ontwikkeld heb) ook in de ELO gezet, zodat collega’s die gewoon kunnen gebruiken. Bij klassikale activiteiten heb ik gevarieerd wie welke oefeningen moesten doen en ook bij huiswerk heb ik ofwel keuzes geboden, ofwel sterkere en zwakkere leerlingen verschillende opdrachten gegeven. Wat niet is gelukt is het geven van extra grammaticalessen aan leerlingen met achterstand. Niet omdat ik die niet heb gegeven, maar omdat ook de sterkere leerlingen, die andere mogelijkheden hadden, er doorgaans toch de voorkeur aan gaven om de herhalingen van de grammatica te volgen. Bovendien zijn in één klas door een collega al reparatielessen gegeven in verband met de Kaasschaaf-perikelen van de eerste helft van het jaar en zou het wat veel worden om daar nog meer reparatie bovenop te doen.

Wat ik nog verder wil uitbouwen in dit opzicht: volgend jaar wil ik gaan experimenteren met “flipping the classroom”, waarbij leerlingen uitleg op film kunnen terugkijken, wil ik ook studieplanners maken voor de eerste helft van het jaar, wil ik nog meer oefenmateriaal toevoegen aan de ELO en wil ik ook in samenwerking met collega’s zorgen dat dit standaard wordt voor alle klassen en jaarlagen en niet alleen voor de klassen die toevallig een docent hebben die zich hiervoor interesseert. Verder wil ik nog meer gaan differentiëren en ook het Projectonderwijs proberen in andere klassen dan de Plusklassen. Dit vereist weer meer bezinning omdat één van de dingen waarvan de leerlingen het meeste leren, namelijk doeltaal = voertaal, moeilijker te realiseren zijn in klassen met wat minder taalvaardigheid. Dit is dus iets om niet zomaar in te voeren.

21

5.2 Zelfwerkzaamheid in Atheneum 3

Dit onderzoek is afgerond en ik heb er veel van geleerd! Niet alleen bleek inderdaad een groot deel van het probleem in de activiteiten uit de methode te zitten, maar ik zelf was er ook voor een deel debet aan, door zelf te makkelijk met leerlingen mee te gaan in niet-taakgericht geklets, en door niet voldoende materiaal te hebben voor leerlingen die snel klaar waren. Verder bleek dat los van de moeilijkheidsgraad van de stof zelf, die wel op niveau is voor Atheneum-3, de manier waarop die werd geoefend veel te eenvoudig was. Oefeningen lagen voornamelijk op Reproductief niveau of op niveau van eenvoudige toepassing. Dit is niet alleen demotiverend voor de leerlingen, die hier veel te slim voor zijn, maar verklaart ook voor een deel waarom leerlingen in de bovenbouw zo vastlopen op het moment dat het wel aankomt op inzicht en toepassing in nieuwe context.

Wat ik hiervan mee wil nemen is dat ik volgend jaar in al mijn klassen echt minder klakkeloos de oefeningen uit de methode moet volgen, maar per onderdeel kijken hoe geschikt de oefenvorm is en deze waar nodig vervangen door andere vormen van oefening. Ook zullen voor sommige onderdelen extra oefeningen moeten worden aangeboden omdat het bestaande materiaal niet voldoende is. Op persoonlijk niveau moet ik zorgen dat ik zelf taakgericht blijf en me niet door leerlingen laat verleiden tot allerlei geklets. Dat kan best een keer, maar dan aan het begin of aan het einde van de les, niet tijdens zelfstandige verwerking. Overigens is de neiging bij de leerlingen om mij hierbij te betrekken ook veel minder aanwezig als ze met uitdagender werk bezig zijn.

Voor een volledig verslag van het onderzoek, de conclusies en mijn reflectie is dit niet de plaats; hiervoor verwijs ik naar het onderzoeksverslag.

5.3 Bewaken van eigen grenzen

Een heel belangrijke ontdekking die ik hier heb gedaan is dat ik niet zozeer geen nee KAN zeggen (al vind ik dat ook niet leuk) maar dat ik geen nee WIL zeggen. Voor een gedeelte zit dat in Arbeidsethos: het werk moet gedaan worden en dus doen we het maar ook al is het eigenlijk het werk van iemand anders. Maar gedeeltelijk is het ook arrogantie en niet los willen laten: ik vind dit leuk en ik ben er goed in en dus moet jij ervan af blijven. Niet dat iemand ooit probeert om werk bij me weg te halen want daar hebben ze het zelf veel te druk voor, maar ik ga het ze ook zeker niet opdringen. Toch heb ik mijn grenzen echt wel iets beter leren bewaken, met name door het vragen van bedenktijd en het eerlijk zijn over wat ik wel en niet kan. Zo heb ik eerst nagedacht voor ik een stagiaire ben gaan begeleiden, heb ik extra tijd gevraagd (en gekregen) voor het opzetten van de digitale leeromgeving voor de nieuwe methode, heb ik me afgemeld voor een rapportvergadering die viel op een dag dat ik niet werk en heb ik eerlijk gezegd dat ik liever geen mentoraat wil en als het dan toch moet, dan graag P3. Ik heb ook heel veel dingen wel opgepakt, zoals het maken van studieplanners en het vullen van de ELO, het begeleiden van stagiaire(s), het regelen van digitaal materiaal, het schrijven van Vakleerplannen en het volgen van een training RTTI (begint komende maand) omdat ik ze zelf leuk en belangrijk vind. Nee zeggen is iets wat ik moet kunnen, maar niet per se iets wat ik ook altijd moet doen. Dat is op dit vlak mijn belangrijkste leerervaring.

21

6. Interpersoonlijk competent

Al vanaf het begin dat ik werk, is dit een competentie geweest waarin ik van nature sterk ben. Ik maak makkelijk contact met de leerlingen, ben vriendelijk, geduldig en behulpzaam maar laat niet over me heen lopen. Ik heb oog voor de behoeftes van de leerlingen, treed ze met humor en enthousiasme tegemoet maar geef wel duidelijk sturing: uiteindelijk ben ik degene die eindverantwoordelijk is voor wat er in de les gebeurt. Ik toon begrip voor leerlingen met faalangst of andere problemen en probeer ze daar zoveel mogelijk doorheen te helpen. Als er dingen in de groep lijken te spelen, ben ik me daar doorgaans van bewust en ik speel er op in. Ik tolereer geen pestgedrag, brutaliteit of grof taalgebruik. Ik houd van mijn vak en weet dat ook uit te dragen. Ik speel in op actuele zaken. Ik ken de voornaamste trends in de wereld van jongeren. Ik ben alert op signalen dat er iets niet helemaal lekker loopt met de leerlingen en neem daar waar nodig actie op, maar ken daarbij wel mijn beperkingen: ik ben geen zorgcoördinator of schoolpsycholoog. Als ik een fout maak in het contact met een leerling bied ik daarvoor mijn excuses aan en probeer het goed te maken. Ik maak geen grappen ten koste van leerlingen, ben niet cynisch of sarcastisch en mopper en klaag niet. Ik sta open voor ideeën van leerlingen, houd rekening met hun wensen en gevoelens en doe moeite voor ze, waarmee ik ze het gevoel geef dat ze er toe doen. Wanneer je aan mijn leerlingen vraagt wat ze het leukste aan mij vinden, is het antwoord “altijd vrolijk, altijd behulpzaam en altijd aardig”. Hoewel dit voor mij de normaalste zaak van de wereld is, vinden de leerlingen het best bijzonder. Omdat dit van het begin af aan al sterk is geweest en ik nu al bijna 4 jaar voor de klas sta, kan ik eigenlijk in deze competentie zelf niet heel veel ontwikkeling meer waarnemen. De voornaamste ontwikkeling, en die gaat ook nog steeds door, is dat ik steeds beter in de gaten heb wat er speelt in een klas: zowel wat de individuele leerling aan het uitvreten is als wat er eventueel voor processen spelen in de groep. Daardoor kun je beter anticiperen op eventuele problemen en is het makkelijker om een leerling eens een keertje wat extra aandacht te geven.

Welke bewijsstukken heb ik in mijn portfolio voor deze competentie?

- De Bio-monitor, waarin de leerlingen een enquête hebben ingevuld over mij, en waarin ze ook opmerkingen hebben gemaakt. Zie losse bijlage.

- Lesopname met reflectie: zie DVD en reflectie in bijlage 2, blz 22.

21

7. Pedagogisch competent

Deze competentie zet ik heel bewust in, omdat ik weet dat mijn behoefte aan controle en mijn perfectionisme een valkuil is. Volgens het model van Maslow, die dit overigens al in de jaren 50 van de 20e eeuw ontwikkelde, doorloopt iedereen die iets leert een aantal stadia: van onbewust onbekwaam, waarbij de lerende geen idee heeft wat hij allemaal nog niet kan, naar bewust onbekwaam, waarbij men weet dat men nog veel kennis en vaardigheden mist, naar bewust bekwaam, waar men het geleerde toepast maar daar nog wel bewust op let, naar onbewust bekwaam: het gedrag past zo bij de persoon en is zo geïntegreerd dat men zich er niet meer van bewust is de vaardigheid te bezitten. (Maslow, 1954) Voor de pedagogische competentie zet ik mezelf grotendeels in de fase van bewust bekwaam: ik weet dat ik het gewenste gedrag toepas en ook hoe belangrijk het is, maar ik moet er nog wel bewust op sturen omdat het nog niet van nature gaat. Bij het model Adaptief Onderwijs (Stevens, 1994) horen de drie kernwaarden Relatie, Autonomie en Competentie: de leerling moet zich veilig voelen en het gevoel hebben dat hij erbij hoort. Hij moet een gevoel van Autonomie hebben: de leerling kan zelf keuzes maken binnen de invulling van het werk en heeft zelf invloed op het leerproces. Tenslotte moet de leerling een gevoel van Competentie hebben: het gevoel dat de taak haalbaar is, dat de leerling het kan. Het is de taak van de docent om te zorgen dat aan deze randvoorwaarden wordt voldaan. Op het gebied van Relatie bevind ik me op het snijvlak van Bewust Bekwaam en Onbewust Bekwaam: veel van het gedrag waardoor de leerling zich veilig en gezien voelt vertoon ik van nature, vanuit mijn karakter en pedagogische overtuigingen. Ik hoef geen seconde na te denken hoe ik omga met pesten, uitlachen, kwetsend gedrag en dat weten de leerlingen. Ook dat ik de leerlingen accepteer zoals ze zijn en ze probeer te leren kennen hoort hierbij. Een ander sterk punt is dat ik luister naar wat de leerling zegt en soms ook niet zegt, maar wel laat merken, zonder al te zeer op mijn eigen aannames te vertrouwen. Soms blijkt dan dat er heel andere dingen spelen dan waar je oorspronkelijk mee te maken dacht te hebben.Op de Competentie en met name de Autonomie moet ik nog wel heel bewust sturen en ik vermoed dat dat nog wel even zo zal blijven. Ik ben een behoorlijke control freak en perfectionist die het liefst zelf bepaalt wat er in de klas gebeurt – maar ik weet ook dat het voor het leerproces van de leerling ontzettend belangrijk is dat die zelf keuzes maakt, zelf plant en fouten leert maken, zelf invloed heeft op het leerproces en daar ook bewust op reflecteert. Ik heb mezelf de laatste tijd aangeleerd, al vergeet ik het ook nog regelmatig, om aan het eind van de les te praten over wat ze geleerd hebben, waarom ze iets gedaan hebben en of ze er nu voldoende vanaf weten of er nog meer aan moeten doen. Ook het differentiëren dat ik probeer te doen waar mogelijk en het leerlingen keuzes bieden uit verschillende opdrachten of delen van opdrachten hoort thuis bij deze competenties. Maar zoals ik al zei: ik moet hier voorlopig nog wel heel bewust mee bezig zijn. Overigens geven de leerlingen zelf aan dat ze zich heel veilig voelen, het gevoel hebben dat ik vertrouwen in ze heb en dat ze zelf keuzes mogen maken.

Welke bewijsstukken heb ik in mijn portfolio voor deze competentie?

BIO-Monitor uitslag (losse bijlage) Delen uit reflecties van mijn eigen stagiaire: bijlage 6, blz 30 e.v.Evaluatie eindproject P2 klassen: bijlage 17, blz 58 e.v.

21

8. Didactisch competent

De didactische component van het werk vind ik ontzettend interessant en hier besteed ik dan ook veel aandacht aan bij de voorbereiding en invulling van mijn lessen. Een taal bestaat natuurlijk uit een aantal belangrijke onderdelen: grammatica en woordenschat als bouwblokken voor de echte vaardigheden die de leerlingen moeten ontwikkelen: lezen, schrijven, luisteren en spreken. Daarnaast vind ik het ook belangrijk dat we in de les werken aan niet-vakgerelateerde vaardigheden: samenwerken, brainstormen, plannen, zelfreflectie, stapsgewijs denken, lateraal denken, integratie van vakken, argumenteren, induceren en deduceren. Om al deze dingen tegelijk te trainen, ben ik altijd op zoek naar diverse werkvormen en manieren van oefening die allerlei verschillende vaardigheden aanspreken. Om mijn werkvormen en lessen te plannen maak ik doorgaans gebruik van de vijf dimensies van Marzano: het creëren van een veilige en motiverende omgeving, het verwerven en integreren van kennis, het verdiepen en verbreden van bestaande kennis, het toepassen in betekenisvolle situaties en tenslotte het reflecteren op het leerproces. Het afstemmen van het leerproces op al deze dimensies zorgt ervoor dat de leerlingen de kennis en vaardigheden daadwerkelijk gaan beheersen en dat zij ook goede gewoonten aanleren op het gebied van reflectie, denkprocessen, sturing van hun eigen leerproces. (Marzano, 1997) Ik gebruik hierbij projectonderwijs, cross-curriculaire activiteiten, braintwisters, spellen, rollenspellen, mondelinge activiteiten, webquests en nog veel meer. Om deze activiteiten ook daadwerkelijk te vinden ben ik heel wat tijd kwijt met het browsen op internet, het aanpassen van diverse activiteiten aan wat ik precies wil doen, het zoeken van manieren om leerlingen actiever met de stof bezig te laten zijn etc. Ik ben hier zelf tevreden over, omdat de leerlingen doorgaans met veel plezier de activiteiten uitvoeren die buiten de directe boeken uit de methode vallen maar die wel aansluiten bij wat ze moeten weten. Hier ligt dan ook een duidelijke ontwikkeling sinds ik begon met lesgeven: was de methode eerst nog heilig, nu is hij meer leidraad om te bepalen wat er op een bepaald moment aan bod moeten komen, maar gebruik ik allerlei andere manieren om die stof dan ook daadwerkelijk te veranderen. Natuurlijk ben ik nog lerend en daar liggen dan ook meteen de gevaren hiervan: niet alleen kost het me ontzettend veel tijd en energie om alle lessen zo in te richten, ik doe ook vrijwel alles voor het eerst en ik wil alles een keer uitproberen. Dat betekent dus dat mijn leerlingen vrijwel volcontinu proefkonijn zijn van wat ik nu weer heb bedacht. Het is belangrijk om steeds alert te blijven op eventuele problemen die leerlingen ondervinden bij het uitvoeren van nieuwe werkvormen.

Welke bewijsstukken heb ik in mijn portfolio voor deze competentie?

- Lesformulieren met aantekeningen en materialen: bijlagen 3, 4 en 5, blz 24 e.v. - Toets met analyse: bijlage 16, blz 53 e.v.- Project met handleiding: bijlage 17, blz 58 e.v.- Mening van leerlingen, collega en leidinggevende uit Bio-monitor (losse bijlage) - Filmopname met reflectie, film los bijgevoegd, reflectie zie bijlage 2 blz 22

21

9. Organisatorisch competent

Hier ligt zowel een kracht als een valkuil van me. Mijn kracht is dat ik op het obsessieve af georganiseerd ben zodat ik altijd alle administratie op tijd in orde heb, nooit cijfers kwijtraak, mijn spullen georganiseerd op orde heb, strakke planningen hanteer, weinig ordeproblemen heb, duidelijke regels hanteer (hoewel het er niet zoveel zijn: ik vind vrij veel goed zolang de leerlingen zich respectvol naar elkaar en mij gedragen en zich inzetten in de les), me altijd aan afspraken houd, huiswerk duidelijk noteer, altijd alles op tijd af heb en zelden iets kwijtraak. Gelukkig heb ik mezelf inmiddels al wel een aantal al te obsessieve trekjes afgeleerd omdat het gewoon niet werkte, maar toch ligt er nog steeds een enorme valkuil die natuurlijk direct uit de kracht volgt:

De valkuil: ik heb een enorme behoefte aan controle en voel me overal verantwoordelijk voor, of ik dat nou concreet ben of niet. Tel daarbij op mijn enorme perfectionisme en je hebt je ramp al klaarliggen: als ik in mijn valkuil trap, geef ik de leerlingen te weinig ruimte om dingen op hun eigen manier te doen, ben ik veel te streng voor mezelf, ben ik rigide en vind ik het veel te snel druk op chaotisch. Overigens loopt er inmiddels een traject waaruit is gebleken dat mijn jongste kind ADHD heeft ( de oudste dyslexie…) en veel daarvan herken ik: ik word ontzettend onrustig bij gebrek aan structuur, ben enorm snel afgeleid, heb de neiging tot hyperfocussen op het obsessieve af en kan slecht tegen een overdaad aan prikkels waardoor ik een goede, actieve les soms negatief ervaar omdat ik het overzicht niet meer heb en de hoeveelheid prikkels te hoog is. Het obsessief structureren van mijn omgeving zou hier een gevolg van kunnen zijn. Ik weet dat mijn natuurlijke neiging hier slecht is voor mezelf en voor de Competentie en Autonomie van de leerlingen dus ik laat die controle heel bewust steeds meer los en accepteer dat een goede taalles soms een hoop herrie genereert. Maar ik moet hier nog heel sterk op sturen. Maar elke keer dat ik de structuur wat loslaat en ervaar dat na afloop iedereen nog in leven is en het lokaal nog overeind staat, wordt de volgende keer makkelijker. Een punt waar ik nog hard aan moet werken is dat ik in mijn lessen vaak onvoldoende tijd inbouw voor een goede lesafsluiting: het evalueren van wat de lesdoelen waren, of we die bereikt hebben en of de leerlingen zich bewust zijn van het belang hiervan. Ik schrijf dit bij de organisatorische competentie, maar eigenlijk hoort dit onderwerp ook thuis bij de interpersoonlijke, pedagogische en didactische competentie. Voor de leerlingen is het van belang dat er een mooie kop en staart aan de les zit, dat er afscheid van ze wordt genomen, dat ze zich ervan bewust zijn wat ze gedaan hebben en waarom, en dat ze leren reflecteren op hun eigen leerproces. Dit is een gewoonte die ik nu nog niet voldoende heb (heel af en toe lukt het per ongeluk wel) en waar is dus bewust mee bezig moet om dit ook nog op orde te krijgen. Een tweede punt waar ik op moet letten is dat ik zo sterk leun op mijn stijl van aansturen waarbij ik positief gedrag verwacht en beloon en de sfeer goed houd, dat ik bij leerlingen die regelmatig een beetje over de schreef gaan, maar nooit heel extreem, niet goed genoeg doorpak. Daardoor krijgen leerlingen soms te lang de kans om gedrag te vertonen dat ik eigenlijk gewoon niet wil zien.

Welke bewijsstukken heb ik in mijn portfolio voor deze competentie?

- Weekjournaals: week 11, 12, 15, 20. Bijlage 12 blz 45 e.v. - Uitdraai van de studieplanner voor leerlingen, die ze kunnen gebruiken om zich voor te bereiden op toetsen.: bijlage 7 blz 33.

21

10. Competent in samenwerking met collega’s

Samenwerken met collega’s blijft een competentie waar ik heel bewust op moet sturen. Ik wil namelijk best samenwerken als de situatie daarom vraagt, maar zelf vind ik maar zelden dat de situatie er om vraagt. Ik ben, zoals iedereen die mij kent wel weet, een erg individualistisch ingesteld persoon die het liefst solo vliegt. Ik doe dingen graag op mijn eigen manier en daarom ontaardt samenwerken soms iets te snel in “Ik doe het wel”, waardoor ik wederom in mijn eigen valkuilen donder. Toch heb ik me op dit vlak wel ontwikkeld. Ik heb geleerd dat twee meer weten dan één en drie nog veel meer, dat je andere mensen nodig hebt om een volledig beeld te krijgen van hoe een situatie nou eigenlijk precies is en dat andere mensen je een leuke spiegel voor kunnen houden en jij hen – en dat het ook heel gezellig is om met andere mensen te werken. Wat zijn nou mijn sterke kanten in het samenwerken? - Me aan afspraken houden en dingen goed afhandelen- Anderen enthousiast maken voor bepaalde dingen, de kar trekken. - Andere mensen helpen, steunen, advies geven. - Andere mensen op de hoogte houden van relevante zaken- Samenwerken met mensen die dezelfde interesses of belangen hebben als ik, vaak sectie-overstijgend. Dit gebeurt met name veel binnen het team waarvan ik deel uitmaak. - De sfeer opgewekt houden: ik houd van een grapje en neem dingen doorgaans niet al te zwaar op, tenzij ze heel specifiek een pijnpunt van me raken. Wat zijn mijn zwakke kanten? - Om hulp vragen- Geduldig blijven als het me te lang duurt of als mensen niet bij de taak blijven. - Tact betrachten als er dingen anders lopen dan ik wel zou willen. Ik heb mezelf tegenwoordig maar aangeleerd om tot tien te tellen als er iets in me opkomt wat ik waarschijnlijk beter niet kan zeggen. - Mensen aanspreken op gedrag waar ik last van heb: ik ontwijk de confrontatie liever en dat is weinig professioneel. Deze natuurlijke neiging van mij wordt ook nog eens versterkt door de heersende cultuur in de organisatie en met name in het team waarvan ik deel uitmaak.In de indeling van organisatieculturen van Van Emst (2012)zijn er drie types cultuur: de Ambtelijke, Politieke en Professionele cultuur. Elkaar aanspreken op dingen, samen verantwoordelijkheid nemen voor het werk, van elkaar leren, best practices delen en elkaar feedback geven maken allemaal deel uit van een professionele cultuur, maar dit is niet de cultuur die heerst in mijn team: de cultuur is eerder politiek, met een aantal trekjes van de ambtelijke cultuur. Mensen spreken elkaar niet aan op dingen en als dit wel gebeurt, valt het al snel verkeerd. Dit is jammer, te meer omdat het mijn natuurlijke neiging om de dingen alleen te doen alleen maar versterkt. Of er in de nieuwe organisatie-inrichting ook een cultuuromslag zal komen, moet de tijd nog leren. Los van mijn sterke en zwakke punten heb ik natuurlijk wel veel samengewerkt: met de collega’s van de sectie bij het invoeren van ERK en RTTI en natuurlijk bij het opstellen van programma’s en activiteiten, met de collega’s binnen het team bij het opstellen van een lessenserie over Social Networks, met de Opleidingsdocent bij het begeleiden van mijn stagiaire.

Welke bewijsstukken heb ik in mijn portfolio voor deze competentie? E-mails van en naar collega’s: bijlage 9, blz 36 e.v. Bio-Monitor: losse bijlage.

21

11. Competent in samenwerking met omgeving

De meest voorkomende competentie bij de samenwerking met de omgeving is natuurlijk de samenwerking met de ouders van de leerlingen. Zeker wie geen mentor is, heeft met verdere instanties (GGZ, GGD, Bureau Halt) doorgaans weinig te maken omdat hier eerst nog een mentor, een afdelingsleider en een zorgteamleider tussen zitten. Contacten met ouders gaan me redelijk vlot af, maar ik vind het wel altijd heel erg spannend: het gaat toch over hun kind. Bovendien is mijn Innerlijke Criticus natuurlijk in volle staat van paraatheid: wat nou als ik een fout heb gemaakt? De ontwikkeling die ik op dit vlak heb doorgemaakt is vrij duidelijk: waar ik eerst uitsluitend reactief betrokken was bij ouders, ben ik daar bewust meer proactief in geworden: als ik denk dat er een probleem is met een leerling, ofwel op het gebied van schoolprestaties ofwel op het gebied van gedrag of sociaal-emotionele zaken, neem ik eerder zelf contact op met de ouders om te bespreken wat er aan de hand is. Gezien mijn aversie tegen telefoneren handel ik het meeste per mail af, maar ook bellen doe ik tegenwoordig vaker. In deze gesprekken heb ik mezelf aangeleerd om direct met de boodschap te komen, ook als de boodschap slecht nieuws is, en niet in allerlei valkuilen van oudergesprekken te trappen zoals ook gedefinieerd door Van der Wal in zijn werk over leerlingbegeleiding: proberen de pil te verzachten, mezelf gaan rechtvaardigen, de hang-yourself methode toepassen. (Van der Wal, 2000) Waar ik nog wel voor moet oppassen: beloftes doen die ik bij nader inzien niet kan waarmaken omdat ik er de tijd of de middelen niet voor heb. Ik wil zo graag helpen dat ik de neiging heb om dingen toe te zeggen die niet kunnen. Op dit vlak ben ik nog Bewust Bekwaam: ik doe deze toezeggingen niet meer, maar het kost me nog wel veel moeite.

Naast het samenwerken met de omgeving heb ik natuurlijk ook samengewerkt met collega’s en anderen op andere scholen: ik ben lid van een aantal fora voor docenten, ik ben op een congres voor moderne vreemde talen geweest. Dit wil ik in de toekomst nog wel verder uitbouwen, en wel twee kanten op: naar de basisscholen om meer voeling te krijgen met wat we binnen krijgen, en naar het hoger onderwijs om te zien of daar mogelijkheden zijn voor het extra uitdagen van onze zeer sterke leerlingen. Een laatste nieuwe ervaring op dit gebied is het begeleiden van een stagiaire, wat ik deze periode voor het eerst heb gedaan. Ik moest er eerst even over nadenken omdat het natuurlijk weer extra tijd kost en ik toch al tot over mijn oren in het werk zat, maar uiteindelijk heb ik besloten om het toch te doen en ik heb er geen spijt van! Ten eerste is het heel lonend en leuk om een ander te helpen zich thuis te voelen in de school en in het vak van leraar. Ten tweede is het buitengewoon fascinerend om achterin een klas te zitten en de zaken eens van een andere kant te bekijken. Ten derde is het nuttig en belangrijk om nieuwe collega’s op te leiden. Ten vierde krijg je weer eens een heel andere kijk op je eigen manier van lesgeven en een andere aanpak van bepaalde onderdelen. Ten vijfde is het interessant om te zien hoe het onderwijs op de lerarenopleidingen wordt aangepakt, hoe zo’n stagebegeleiding nou in zijn werk gaat en wat de nieuwst inzichten zijn. Ten slotte leer ik zelf ook weer een aantal nieuwe vaardigheden uitgebreider toepassen: observeren, verslaglegging, begeleidingsgesprekken voeren, geven van feedback, doelgerichte gesprekken voeren. Zeker iets wat ik in de toekomst vaker wil gaan doen!

Welke bewijsstukken heb ik in mijn portfolio voor deze competentie?

- Mailwisselingen met mijn stagiaire, lesobservaties van mijn stagiaire: bijlage 6, blz 30 e.v.- Mails van en naar ouders, bijlage 11, blz 42 e.v. - Verslagen van oudergesprekken in leerlingvolgsysteem: bijlage 10, blz 41.

21

12. Competent in reflectie en ontwikkeling

Dit is een sterk punt, en dat is het ook altijd al geweest: ik ben bereid om kritisch naar mijn eigen handelen te kijken, feedback van anderen serieus te nemen en er ook iets mee te doen. De laatste tijd heb ik wel geleerd dat ik niet met elke feedback iets HOEF te doen: de ander heeft niet altijd gelijk, soms heb ik zelf gelijk. Als ik serieus heb nagedacht over een punt dat iemand heeft ingebracht, eerlijk naar mijn eigen handelen en manier van denken heb gekeken en dan nog steeds oprecht van mening ben dat mijn manier van aanpakken toch echt goed is, dan mag dat. Natuurlijk moet ik hierbij oppassen voor mijn eigengereidheid, maar ik moet ook niet doorslaan in het andere uiterste, namelijk dat een ander altijd gelijk heeft en dat ik vooral meteen overal iets mee moet doen omdat ik anders niet (daar zijn we weer) perfect ben. Die enorme zelfkritiek mag af en toe best eens wat minder. Tegenwoordig heb ik een nieuwe manier om mijn innerlijke criticus een beetje in toom te houden. Bij alles wat ik tegen mezelf zeg als ik iets niet helemaal goed heb gedaan, probeer ik te denken: Zou je dat ook tegen je beste vriendin of je kind zeggen als die hetzelfde deed? Nee? Zeg het dan ook niet tegen jezelf. En de dingen die ik mezelf soms toe sis, zou ik echt nooit tegen een ander zeggen!

Dan nog even een kort stukje over het model dat ik heb gekozen om op mijn eigen functioneren en mijn eigen karakter te reflecteren: het model waar ik mij het prettigst bij voel is het reflectiemodel van de logische niveaus van Bateson en Dilts, dat er vanuit gaat dat mensen zich gedragen, leven en keuzes maken gebaseerd op meerdere factoren: de omgeving, hun eigen identiteit, hun capaciteiten, hun dieperliggende normen en waarden en hun zingeving: waar willen ze heen, waar doen ze het allemaal voor. (Bale, 1992; Dilts, 1990) Reflecteren op deze manier kun je doen door jezelf in betekenisvolle situaties af te vragen: wat doe ik? Dat is het gedrag, dat is gebaseerd op de andere aspecten. Is dit gedrag dat heel goed of juist heel slecht werkt dan is het zaak om positief gedrag vaker te vertonen en negatief gedrag juist af te remmen. Om duidelijk te krijgen waar bepaald gedrag vandaan komt ga je jezelf dan de volgende vragen stellen: “Waar ben ik?” Welke aspecten in mijn omgeving zorgen voor dit gedrag? Vervolgens “Wie ben ik?” – welke aspecten in mijn persoonlijkheid zorgen voor dit gedrag? Vervolgens “Wat kan ik?” Welke vaardigheden en capaciteiten heb ik waardoor ik bepaald gedrag vaker of juist minder vaak vertoon? Dan volgt “Waar geloof ik in?” Wat zijn mijn waarden en overtuigingen waardoor ik doe wat ik doe? Ten slotte is er “Wat wil ik, waar ben ik op uit?” Wat wil ik uiteindelijk bereiken en strookt mijn gedrag met dit doel?

Dit reflectiemodel kan zowel toegepast worden op concrete situaties, waarbij je een analyse doet van wat er gebeurde, hoe dit kwam en wat er eventueel mis ging, als op meer algemeen niveau, als je een analyse doet van je eigen sterke en zwakke punten en je eigen normen en waarden. Dat is ook de reden waarom ik me thuis voel bij dit reflectiemodel: het is niet alleen geschikt om concreet van bepaalde situaties te leren, maar geeft ook de mogelijkheid om bewust te sturen en keuzes te maken op basis van dieperliggende doelen, normen en waarden. Verder biedt het de kans om bewust bepaalde aangeleerde mechanismen te bekijken: helpt dit me bij wat ik uiteindelijk wil bereiken? Sluit deze keuze aan bij wat ik diep in mijn hart geloof? Vind ik dit echt of denk ik dat ik het “hoor” te vinden? Dat het reflectiemodel weinig stoelt op interactie met anderen past natuurlijk ook goed bij mijn karakter: ik ben van nature nou eenmaal meer een solist en vind het prettiger om in alle rust mijn conclusies te trekken – al heb ik inmiddels wel geleerd dat het toch verstandig is om je

21

conclusies en reflecties met één (verstandige, kundige) coach te bespreken omdat een ander je vaak net een zetje kan geven om iets anders tegen de dingen aan te kijken.Een ander interessant aspect van dit model vind ik het aspect van “flow”: ergens in het proces gaat iets mis maar waar? Vaak kun je al horen aan hoe iemand over een bepaalde situatie praat waar het knelpunt zit en dat kun je dan gericht aanpakken. Ook de zeer concrete vragen naar aanleiding van een succes- of faalervaring spreken mij aan. In de bijlage zit een voorbeeld van een algehele reflectie op het soort leraar dat ik wil zijn volgens dit model, maar dan van boven naar beneden: beginnend bij spiritualiteit en eindigend met omgeving.

Welke bewijsstukken heb ik in mijn portfolio voor deze competentie?

Algehele reflectie aan de hand van het model van Bateson en Dilts: bijlage 13, blz 48/49 Website die ik heb gemaakt over mijn totale ontwikkeling van beginnen leraar tot nu: bijlage 14 (link)

Delen uit weekjournaals: week 2, 3, 10, 13. Bijlage 12, blz 45 e.v.

21

13. Bronnen

Bale, L (1992) Gregory Bateson's Theory of Mind: Practical Applications to Pedagogy (Published online by Lawrence Bale, D&O Press, Nov. 2000).

Deci, E.L. & R.M. Ryan (1985). Intrinsic Motivation and Self-Determination in Human Behavior. New York: Plenum.

Dilts, R. (1990) Changing Belief Systems with NLP, Los Angeles: Meta Publications

Ellis, K. (Producer, Writer, Director). Project learning: an overview. Edutopia. 2009, March 2.

Emst, A. van (2012) Professionele cultuur in onderwijsorganisaties, Utrecht: APS

Gardner, H. (2006). Multiple Intelligences, new horizons. New York: Basic Books

Marzano, R. et al (1997) Dimensions of learning – teachers guide. Alexandria: ASCD.

Maslow A.H. (1954). Motivation and personality. New York: Harper & Brothers.

Pearson, B. (2010) Project-Based Learning: How students learn teamwork, critical thinking and communication skills. Online via http://www.masternewmedia.org/project-based-learning-how-students-learn-teamwork-critical-thinking-and-communication-skills/

Stevens, L. (1994). Het vakmanschap van de leraar. Proeve van een bijdrage aan een pedagogische onderwijstheorie. In: onderwijsproblemen, Universiteit van Utrecht/ISOR

Veenman, S., Boer, G. de (Red.), Bakermans, J., Franzen, Y., & M. Hoof van (1997). Effectieveinstructie in het voortgezet onderwijs: Leren onderwijzen met behulp van het directe-instructiemodel . Amersfoort: Christelijk Pedagogisch Studiecentrum.

Wal, J. van der (2000) Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding. Bussum: Coutinho.

21

14. Bijlagen

Nr.: Wat is het? Wat bewijst het? Bij welke competenties hoort het?

1 Resultaten BIO-Monitor, afgenomen in 2 klassen P2 en 1 klas P1, en door een collega en een leidinggevende.

Los bijgevoegd

Dat ik altijd vriendelijk ben en nooit chagrijnig. Dat ik gevoel voor humor heb. Dat ik rekening houd met de leerlingen. Dat ik leerlingen nooit het gevoel geef dat ze niks kunnen. Dat ik duidelijk kan uitleggen. Dat ik weet wat er gebeurt in de klas. Dat ik leiding kan geven. Dat ik goed kan samenwerken en creatief ben.

Interpersoonlijk, pedagogisch, didactisch, organisatorisch, omgang met collega’s.

2 Opname van een les, met reflectie.

Dat ik consequent Engels praat behalve bij het uitleggen van grammatica aan P1 en A3. Dat ik leerlingen zelf dingen laat uitzoeken. Dat ik verschillende werkvormen uit-probeer. Dat ik vriendelijk en duidelijk ben.

Interpersoonlijk, pedagogisch, didactisch, organisatorisch.

3 Lesformulier 1, met aantekeningen.

Dat ik mijn lesdoelen goed plan en het Model Directe Instructie gebruik. Dat ik activerende werkvormen gebruik.

Didactisch, organisatorisch.

4 Lesformulier 2, met aantekeningen.

Dat ik activerende werkvormen gebruik. Dat ik kan improviseren.

Didactisch, organisatorisch.

5 Lesformulier 3, met bijbehorend lesmateriaal

Dat ik bewust probeer op de les te reflecteren. Dat ik verschillende activerende werkvormen uitprobeer

Pedagogisch, didactisch, organisatorisch

6 Reflecties van mijn eigen stagiaire op wat ze van mij heeft geleerd

Dat ik veel werkvormen gebruik. Dat ik een duidelijke bijdrage lever aan de opleiding van nieuwe docenten

Didactisch, omgaan met omgeving

7 Studiewijzer voor A3, in ELO

Dat ik duidelijk de leerlijn kan structureren voor de leerlingen.

Organisatorisch

8 Vakleerplan P-klassen Dat ik een doorlopende leerlijn kan opstellen, daarbij rekening houdend met ERK richtlijnen en doelen van de school

Organisatorisch, samenwerking met collega’s

9 E-mails van en naar collega’s

Dat ik anderen om hulp vraag en zij mij; dat anderen mij om hulp vragen en ik die geef; dat ik samen met collega’s aan een gezamenlijk doel kan werken.

Omgang met collega’s

10 Verslagen oudergesprekken in Magister

Dat ik zinvolle gesprekken met ouders kan voeren en daar verslag van doen op een correcte manier.

Omgang met omgeving, organisatorisch

11 Mails van en naar ouders Dat ik adequaat actie neem als een ouder zijn of haar zorgen uitspreekt

Omgang met omgeving.

12 Weekjournaals Dat ik plezier heb in mijn werk. Dat ik zelf goed in de gaten heb wat mijn sterke en zwakke punten zijn.

Reflectie en ontwikkeling

13 Reflectie volgens model van Bateson

Dat ik kritisch naar mezelf kan kijken en weet wat ik wil en waarom

Reflectie en ontwikkeling

14 Website over mij als leraar

Wat voor leraar ik ben en hoe ik me nog verder wil ontwikkelen.

Reflectie en ontwikkeling.

15 Reflectie 1e beoordeling Dat ik open sta voor feedback Reflectie en ontwikkeling 16 Zelfgemaakte toets met Dat ik toetsen kan maken en adhv theorie Organisatorisch, didactisch

21

RTTI- evaluatie op hun waarde kan beoordelen. 17 Slotproject voor P2, met

handleiding en evaluatie.Dat ik zelf grotere activiteiten en projecten kan ontwerpen.

Didactisch