levensberichten en herdenkingen 2014

74
levensberichten en herdenkingen 2014

Transcript of levensberichten en herdenkingen 2014

Page 1: levensberichten en herdenkingen 2014

levensberichten en herdenkingen 2014

L&H_2014.indd 1 10/22/2014 3:20:08 PM

Page 2: levensberichten en herdenkingen 2014

2014 KNAW© Sommige rechten zijn voorbehouden / Some rights reservedVoor deze uitgave zijn gebruiksrechten van toepassing zoals vastgelegd in de Creative Commons licentie. [Naamsvermelding 3.0 Nederland].Voor de volledige tekst van deze licentie zie http://www.creativecommons.org/licenses/by/3.0/nl/

koninklijke nederlandse akademie van wetenschappenPostbus 19121, 1000 GC AmsterdamT 020 551 0700F 020 620 4941E [email protected]

pdf beschikbaar op www.knaw.nl

Opmaak: Ellen Bouma, Alkmaar

isbn 978-90-6984-691-0

Levensberichten en herdenkingen 2014

L&H_2014.indd 2 10/22/2014 3:20:08 PM

Page 3: levensberichten en herdenkingen 2014

Levensberichten en herdenkingen 2014

Amsterdam, 2014

L&H_2014.indd 3 10/22/2014 3:20:09 PM

Page 4: levensberichten en herdenkingen 2014

L&H_2014.indd 4 10/22/2014 3:20:09 PM

Page 5: levensberichten en herdenkingen 2014

5levensberichten en herdenkingen 2014

Inhoud

Jan Salomon Cramer, Levensbericht door M.M.G. Fase 7Nicolaas Godfried van Kampen, Levensbericht door G. ’t Hooft 23Daniël Marinus Kan, Levensbericht door I. Moerdijk 31George Armitage Miller, Levensbericht door W.J.M. Levelt 39Cornelis Johannes Adrianus Constantinus Peeters, Levensbericht door

G.C.A.M. van Gemert 45Nicolaas Jacob Vlaar, Levensbericht door M.J.R. Wortel en

S.A.P.L. Cloetingh 55Peter Alfred Ziegler, Levensbericht door S.A.P.L. Cloetingh en

W. van Tellingen 63Hendrik Jan Zwart, Levensbericht door J.L.R. Touret 67

Namenregister 73

L&H_2014.indd 5 10/22/2014 3:20:09 PM

Page 6: levensberichten en herdenkingen 2014

6 levensberichten en herdenkingen 2014

Jan Salomon Cramer26 april 1928 – 15 maart 2014

L&H_2014.indd 6 10/22/2014 3:20:09 PM

Page 7: levensberichten en herdenkingen 2014

7levensberichten en herdenkingen 2014

Levensbericht door M.M.G. Fase

Op zaterdagochtend 15 maart 2014, enige weken voor zijn zesentachtigste verjaardag, overleed in zijn appartement te Amsterdam geheel onverwacht als gevolg van hartfalen, Jan Salomon Cramer, beter bekend als Mars Cramer, emeritus hoogleraar econometrie aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). De hem sinds zijn studententijd gegeven bijnaam Mars werd in zeer ruime kring gebruikt. Hij werd in 1983 verkozen tot lid van de Koninklijke Neder-landse Akademie van Wetenschappen (KNAW) en maakte deel uit van de sectie Gedrags- en Maatschappijwetenschappen van de Afdeling Letterkunde.

Jan Salomon Cramer werd op 26 april 1928 geboren te Den Haag als tweede kind van de bij Hugo de Vries in Amsterdam gepromoveerde bota-nicus Pieter J.S. Cramer (1879-1952) en de koopmansdochter Anna P. van Deventer (1886-1970) uit Zwolle. Zijn grootvader Samuel Cramer (1842-1913) was rond 1900 hoogleraar bij het Doopsgezind Seminarium van de Universiteit van Amsterdam. Diens zoon, de vader van Mars Cramer, was vanaf 1947 eveneens hoogleraar, maar wel in Utrecht. Veel eerder, voor de Tweede Wereldoorlog, was hem dit ambt aangeboden in Wageningen. Dat had hij toen aan zich voorbij laten gaan omdat hij zijn werk in het voormalige Nederlands-Indië nog niet had afgemaakt.

Jan S. Cramer genoot lager onderwijs in Wassenaar en bezocht daar vervolgens in 1940-1942 het Rijnlands Lyceum. Maar eind 1942 kreeg de familie Cramer van de burgemeester de aanzegging hun huis in de Wasse-naarse villawijk te ontruimen. Zij vonden onderdak aan de Veluwezoom. Na deze gedwongen evacuatie vervolgde Mars zijn middelbare schoolopleiding op het stedelijk gymnasium van Arnhem. Hier behaalde hij in 1946 het eind-diploma bèta. Voordien was hij in het laatste oorlogsjaar – door tussenkomst van zijn oom Sam van Deventer (1888-1972), de vertrouweling van Hélène Kröller-Müller, die woonde op het landgoed bij Hoenderloo1 – tot de bevrij-ding in 1945 enige tijd als tuinknecht werkzaam op het nationale park de Hoge Veluwe. Deze werkkring behoedde hem voor verplichte tewerkstelling in Duitsland.

1 Zie hiervoor E. Rovers, De eeuwigheid verzameld: Hélène Kröller-Müller (1869-1939), Bert Bakker, Amsterdam, 2011. Over zijn oom S. van Deventer schreef Cramer een levensschets die hij verzegeld deponeerde bij het archief van het Museum Kröller-Müller ten behoeve van eventueel toekomstig historisch onderzoek over deze hem sympathieke en in een aantal opzichten dierbare oom.

L&H_2014.indd 7 10/22/2014 3:20:09 PM

Page 8: levensberichten en herdenkingen 2014

8 levensberichten en herdenkingen 2014

In september 1946 ging de jongeman uit Arnhem economie studeren aan de UvA. De keuze voor Amsterdam, zo zou hij later in een van zijn autobiogra-fische opstellen noteren, berustte louter en alleen op de overweging dat ook zijn vader en grootvader in Amsterdam hadden gestudeerd. Hij werd redacteur van het befaamde Amsterdamse studenten weekblad Propria Cures wat hem veel genot verschafte. De studie economie gaf hem echter weinig voldoening; ze boeide hem nauwelijks. Dat veranderde na het bijwonen van een serie lezingen op de economische faculteit in de Oudemanhuispoort over lineaire programmering en verwante onderwerpen. Deze werden gegeven door de van oorsprong Nederlandse naar de Verenigde Staten geëmigreerde en daar werkzame econometrist Tjalling Koopmans. Die zou trouwens in 1975 de Nobelprijs voor de Economie winnen. Door Koopmans’ lezingen raakte Mars Cramer naar eigen zeggen enthousiast voor de vakken econometrie en wiskun-dige economie. Die boeiden hem en brachten de economiestudent Cramer naar het toen nog nauwelijks op de kaart staande vak econometrie.

Na zijn kandidaatsexamen economie in 1950 moest hij in militaire dienst, maar al na korte tijd werd hij afgekeurd en kon hij zijn studie afronden. In juni 1953 legde hij cum laude het doctoraalexamen economie af. Hij trad in dienst van het Centraal Planbureau (CPB) in Den Haag, dat toen onder leiding stond van Jan Tinbergen, pionier in de macro economische modelbouw. In 1969 ontving deze, samen met de Noor Ragnar Frisch, de eerste Nobelprijs voor de Economie. De later wereldberoemde econometrist Henri Theil, hoogleraar in Rotterdam en daarna in de Verenigde Staten, was op het CPB zijn directe chef. Maar ook de later bekend geworden Amerikaanse econome-trist Arthur Goldberger werkte in Cramers tijd op het CPB als een Fulbright visiting scholar. Hij was zijn directe collega. Zijn leven lang zou Cramer met Theil en Goldberger in contact blijven. Voor beiden had hij veel waardering en dat niet alleen wegens hun technische veelzijdigheid. Hij bewonderde ook hun creativiteit en verbeeldingsrijke intellectuele werkkracht.

Intussen was Mars Cramer in oktober 1953 getrouwd met Mathilde Johanna (Til) van Gogh. Zij was de kleindochter van Theo van Gogh, tot zijn vroegtijdige overlijden in december 1891 getrouwd met Jo(hanna) Bonger die een leven lang ijverde voor erkenning van het werk van haar zwager Vincent. Til was de dochter van hun enige zoon, Vincent Willem van Gogh, die gehuwd was geweest met Josina Wibaut. In 1933 overleed zij heel jong. De schoonvader van Mars legde in de eerste naoorlogse jaren de grondslag voor

L&H_2014.indd 8 10/22/2014 3:20:09 PM

Page 9: levensberichten en herdenkingen 2014

9levensberichten en herdenkingen 2014

het Van Gogh Museum in Amsterdam. Dit moest huisvesting bieden aan de uitgebreide collectie schilderijen en tekeningen door Vincent van Gogh, voor zover nog in handen van de familie. Mars en Til zouden vier kinderen krijgen: drie dochters en een zoon, Taco, die in mei 2007 tot hun grote verdriet onver-wacht is overleden.

Na het CPB ,waar Cramer twee jaar werkzaam was, zou hij gedurende ruim drie jaar, van 1956 tot de zomer van 1959, in Engeland werken bij het Department of Applied Economics in Cambridge, waar Richard Stone, die in 1984 de Nobelprijs voor de Economie zou ontvangen, de scepter zwaaide. Hier verrichtte hij onderzoek naar de vraag naar duurzame consumptiegoe-deren, wat in die tijd een bijzonder aandachtspunt was van het economische onderzoekprogramma in Cambridge. Vervolgens was Cramer gedurende 1959-1961 verbonden aan het Centre de la Recherche et de la Documenta-tion sur la Consommation (CREDOC) te Parijs. Hier werkte hij, samen met de Franse economist Georges Rottier, aan de statistische analyse van con-sumptiegewoonten in Frankrijk met gegevens verkregen uit een omvangrijke bestedingsenquête onder gezinshuishoudens.

Eind 1961, hij was in april van dat jaar cum laude aan de UvA gepromo-veerd bij Pieter de Wolff op het proefschrift A statistical model of the owner-ship of major consumer durables with an application to some findings of the 1953 Oxford Savings Survey, keerde hij terug naar Nederland vanwege zijn benoeming tot hoogleraar in de wiskundige economie, econometrie en wis-kundige statistiek aan de toen net gestichte interfaculteit actuariaat en eco-nometrie van de UvA. Op 26 februari 1962 aanvaardde hij zijn ambt met het uitspreken van een rede. Aan de UvA zou hij in verschillende hoedanigheden de rest van zijn leven verbonden blijven. Karakteristiek voor de nieuwe hoog-leraar Cramer is de openingszin van zijn oratie. Hierin deelt hij zijn gehoor mee niet te mogen aannemen dat het weet wat zijn leeropdracht inhoudt. Hij vertelt daarom een aantal bijzonderheden over de theorie van het consumen-tengedrag aan de hand van het werk van eigentijdse auteurs als Milton Fried-man en Hendrik Houthakker. Dat vult hij aan met de beroemde studies hal-verwege de negentiende eeuw van de onderzoekers Edouard Ducpétiaux en Ernst Engel die statistische analyses uitvoerden op huishoudrekeningen voor respectievelijk Belgische en Duitse arbeidersgezinnen. Zoals toen bij econo-men gebruikelijk was werd zijn rede later gepubliceerd in De Economist.2 In

2 ‘Het onderzoek van het consumentengedrag’, De Economist, nr 110, 1962, 228-244.

L&H_2014.indd 9 10/22/2014 3:20:09 PM

Page 10: levensberichten en herdenkingen 2014

10 levensberichten en herdenkingen 2014

1962 verscheen ook van zijn dissertatie bij de Cambridge University Press een fraai verzorgde handelsuitgave onder de titel The ownership of major consumer durables waarvan tot dan alleen een gestencilde editie beschikbaar was. Deze studie ging over de vraag naar duurzame consumptiegoederen zoals auto’s, ijskasten, wasmachines en televisietoestellen. De aanschaf van dit soort goederen was een onderwerp dat gedurende een tiental jaren zijn belangrijkste econometrische aandachtsgebied vormde.

Na een hoogleraarschap van bijna vijfendertig jaar ging hij in oktober 1995 met emeritaat en gaf een afscheidscollege over voorspellen. Ook als gepensioneerde bleef hij echter wetenschappelijk actief en werd hij bijna dagelijks op de faculteit gesignaleerd om er te werken, van gedachten te wisselen over het vak, studenten te begeleiden of zich te verdiepen in nieuwe onderwerpen van algemeen belang zoals rekenprogramma’s en de raming van de toekomstige instroom van studenten in zijn faculteit. Met recht gebruikte bij zijn overlijden de NRC-Handelsblad dan ook de kop ‘Spitsvondig econometrist die stierf in het harnas’ voor de necrologie in de krant van 29 maart 2014.

Zoals hiervoor is opgemerkt was Cramers onderzoek aanvankelijk voor-namelijk gericht op de analyse van de vraag naar duurzame consumptiegoe-deren en de vraaganalyse in het algemeen. Zowel in zijn tijd te Cambridge en Parijs als tijdens het begin van zijn hoogleraarsperiode in Amsterdam verscheen op dit terrein van zijn hand een aantal mooie publicaties in vooraanstaande wetenschappelijke tijdschriften.3 In bijvoorbeeld zijn artikel verschenen in Economie Appliquée van 1966 rapporteert hij over op basis van huishoudrekeningen voor Frankrijk en Nederland geschatte inkomens-elasticiteiten van levensmiddelen met de methode der hoofdcomponenten. In 1947 al was deze aan de psychonometrie ontleende statistische techniek toegepast door Richard Stone op Britse gegevens van gezinsbestedingen en

3 Voorbeelden zijn: ‘A dynamic approach to the theory of consumer demand’, Review of Economic Studies, nr 24, 1957, 73-87; ‘The depreciation and mortality of motorcars’, Journal of the Royal Statistical Society, Series A, nr 121, 1958, 18-59; ‘Ownership elasticities of durable consumer goods’, Review of Economic Studies, 25, 1958, 87-94; ‘Private motoring and the demand for petrol’, Journal of the Royal Statistical Society, Series A, nr 122, 1959,334-347. Publicaties uit zijn Franse jaren zijn: ‘Dépenses et revenus des ménages d’apres l’enquête de 1956’, Consommation 4, 1962, 5-36; ‘Une analyse de budgets de famille par composantes principales’, Economie Appliquée 19, 1966, 249-268. Echt origineel vond hij zelf zijn eerste publicatie na zijn benoeming tot professor: ‘Efficient grouping, regression and correlation in Engel curve analysis’, Journal of the American Statistical Association, nr 69, 1964, 233-250.

L&H_2014.indd 10 10/22/2014 3:20:09 PM

Page 11: levensberichten en herdenkingen 2014

11levensberichten en herdenkingen 2014

dat inspireerde Cramer. Terug in Nederland zette hij tijdens zijn beginperi-ode dit type onderzoek voort.

In de context van zijn onderzoek naar de markt voor nieuwe en twee-dehands personenauto’s schonk Cramer ook bijzondere aandacht aan de constructie van de vereiste prijsindexcijfers. Hierover rapporteerde hij in een paar afzonderlijke publicaties.4 Vele jaren later, in 1982, zouden Cramer met enkele medewerkers zijn autobezit model nog eens herschatten en de uitkomst ervan publiceren.5

Aan het einde van de jaren 1960 maakte Cramer enkele uitstapjes naar het met de theorie van het consumentengedrag zo verwante gebied van het marktonderzoek. Het resultaat was een aantal artikelen zijn hand6 en een samen met Risto Heijmans geschreven verrassend artikeltje: ‘Meervoudige aankopen’ in Orbis Economicus van 1971. Uit een aantekening van Cramer weten we dat deze bijdrage hem bijzonder dierbaar was want het vraagstuk dat zij behandelden was voor het marktonderzoek een belangrijk onderwerp. Dit onderwerp is ingewikkeld en weerbarstig, maar tegelijkertijd belangrijk omdat in het dagelijks leven veel winkelaankopen in combinatie geschieden. Het enigszins obscure tijdschrift waarin deze originele bijdrage verscheen verklaart wellicht de geringe aandacht die ze heeft getrokken en zonder ver-volg bleef in de vakliteratuur. Cramer vond dat jammer en dat was het ook.

Rond 1970 betrad Cramer een geheel nieuw onderzoeksveld, namelijk dat van het geld en het gebruik ervan als betaal- en oppotmiddel. De inspiratie hiervoor vormde mede de bevindingen uit het bij Cramer tot stand gekomen proefschrift van Kees Nieuwenburg uit 1969. Op grond van een ruwe raming kwam deze, evenals enkele andere onderzoekers destijds, tot de voorzichtige vaststelling dat een groot gedeelte van het in Nederland aanwezig veron-derstelde contante geld niet kon worden thuisgebracht, wat mogelijkerwijs in verband stond met het voorkomen van zwart geld. Dat maakte Cramer nieuwsgierig en hij wilde het uitzoeken. Het gevolg was een ambitieus onder-zoeksproject, gefinancierd door ZWO. Dat project beoogde vast te stellen

4 ‘Een prijsindex voor nieuwe personenauto’s, 1950-1965’, Statistica Neerlandica 20, 1966, 215-224; en met N. Kroonenberg: ‘A hedonic price index for the Dutch car market’, De Economist 122, 1974, 359-366.5 Verkeerskunde 37, 1984, 308-311.6 ‘Enige opmerkingen over de vraagfunctie’: Tijdschrift voor Marketing 1,1966, 165-168; ‘Interaction of price and income in consumer demand’, European Economic Review 1,1969,428-435; ‘Interaction and income in consumer demand’, International Economic Review 14,1973, 351-363.

L&H_2014.indd 11 10/22/2014 3:20:09 PM

Page 12: levensberichten en herdenkingen 2014

12 levensberichten en herdenkingen 2014

waar de in ons land aanwezige geldhoeveelheid zich feitelijk bevond. De hoop en verwachting was dat bij welslagen van deze verkennende project-studie de monetaire autoriteiten dit onderzoek periodiek zouden herhalen. Statistisch gezien was dit onderzoek complex waarvoor een fenomenale hoeveelheid werk moest worden verzet. Het was ook arbeid welke een uitdagend beroep deed op Cramers creatieve inventiviteit en vakmanschap. Dat was niet alleen zo omdat het in de praktijk een scherpe eenduidige afbakening vergde van alle mogelijke geld aanhoudende huishoudingen en bedrijfssectoren maar bovendien een concrete en eenduidige statistische tel definitie van geld en liquiditeiten verlangde. Die moest aansluiten bij de officiële statische registratie in de Nederlandse monetaire praktijk. Verder was een wetenschappelijk verantwoorde en uitvoerbare steekproefopzet met een nauwkeurig statistisch registratiekader noodzakelijk voor het wel-slagen van dit onderzoeksproject. De uitkomsten van dit met G.M. Reekers verrichte onderzoek werden neergelegd in de monografie Het houderschap van liquiditeiten in Nederland, NIBE, Amsterdam, 1973.7 De voornaamste conclusie was dat van de in Nederland circulerende bankbiljetten en mun-ten maar ongeveer een derde kon worden gelokaliseerd. Cramer had zich van dit onderzoek na afsluiten veel voorgesteld maar een reactie vanuit de monetaire beleidskringen bleef uit. Dat stelde hem teleur. De reden van dat zwijgen is wellicht geweest dat de onderzoeksuitkomsten zoveel publiciteit hadden gekregen in de media, dat periodieke herhaling van dit onderzoek niet meer mogelijk werd geacht. Overigens haakten de banken wel in op de resultaten; zij introduceerden spaarbiljetten aan toonder. Cramer raakte door dit onderzoek echter geïnteresseerd in de patronen van het geldgebruik in de loop van de tijd zoals die zich manifesteren in het beloop van de omloopsnel-heid van geld. Dit is een in de monetaire beleidswereld vertrouwde strategi-sche grootheid uit de fameuze verkeersvergelijking van Irving Fisher. Deze eenvoudige formule is vaak uitgangspunt voor de monetaire beleidsanalyse. Over de monetaire omloopsnelheid en het daarmee nauw verbonden betaal-gedrag zou Cramer een aantal belangwekkende publicaties het licht doen zien.8 Belangrijk daarvan was in elk geval zijn zeer korte bijdrage: ‘Currency

7 Een samenvatting biedt hun artikel: ‘Money demand by sector’, Journal of Monetary Economics 2, 1976, 99-112.8 ‘De omvang van het betalingsverkeer en de omloopsnelheid van het geld: enige ramingen voor 1974-1977’, in J.J. Klant, W.Driehuis,H.J. Bierens en A.J. Butter, red., Samenleving en Onderzoek, Stenfert Kroese, Leiden/Antwerpen, 1979, 209-223; ‘The work money does – the

L&H_2014.indd 12 10/22/2014 3:20:09 PM

Page 13: levensberichten en herdenkingen 2014

13levensberichten en herdenkingen 2014

by denomination’, Economic Letters nr 12, 1983, 299-303. Dit artikel had hij naar eigen zeggen op een achternamiddag voor zijn genoegen geschreven. Bij wijze van afsluiting van dit terrein van onderzoek verzorgde hij ook een hoofdstuk in de door de Nederlandsche Bank (DNB) uitgegeven bundel over het Nederlandse bankbiljet.9 De desbetreffende uitnodiging deed hem destijds veel genoegen en dat niet omdat er een royaal honorarium aan ver-bonden was, integendeel. Veel plezier heeft het hem ook gedaan toen in 1988 DNB hem verzocht om een bijdrage over het betaalverkeer voor haar kwar-taalbericht. Dit werd: ‘Het betalingsverkeer van gezinnen en hun leveran-ciers’, Kwartaalbericht van de Nederlandsche Bank nr. 1, 1988, 47-55.

Cramer zou Cramer niet zijn als hij niet andermaal naar een nieuw terrein van onderzoek zou gaan omkijken. En dat geschiedde. Dit blijkt uit zijn volle-dige lijst met publicaties. Deze bevat wel geteld zeven boeken, 120 artikelen waarvan ongeveer veertig verschenen in internationale toptijdschriften, een groot aantal working papers, door hem uitgebrachte onderzoeksrapporten en ten slotte zijn essayistisch en bellettristisch werk. Opvallend is dat zeker tien van de in zijn lijst vermelde publicaties zijn ontstaan in de periode van zijn emeritaat, dus na 1995. Van zijn geschriften hield Cramer met een boek-houdkundige precisie nauwgezet aantekening, dol als hij was op administre-ren. Dat bijhouden gold trouwens ook voor zijn werk in literaire tijdschriften als De Gids, het Hollands Maandblad en in de gewone dagbladpers. Met dit genre begon hij tijdens zijn emeritaat waarmee de draad uit zijn periode bij Propria Cures van een halve eeuw eerder weer werd opgepakt. Vermeldens-waard tegen die achtergrond zijn de meer dan vijfentwintig essayistische bijdragen sinds 2002 in het Hollands Maandblad.

De onderwerpen ervan varieerden en gingen over bijvoorbeeld een bekeuring of wat hij op de universiteit leerde dan wel over kunstveilingen

transaction velocity of circulation of money in the Netherlands, 1950-1976’,European Economic Review 15.1981, 307-326; ‘The volume of transactions and payments in the United Kingdom, 1968-1977’,Oxford Economic Papers, NS 33, 1981, 234-255; ‘The volume of transactions and the velocity of money in the United States, 1950-1979’, Journal of Business and Economic Statistics 4,1986, 225-232. Op dit weerbarstige gebied van het betaalverkeer publiceerde hij in de jaren 1980 ook nog een geestige, analytisch onderbouwde beschouwing over de overlevingskansen van het toen nieuwe bankbiljet van vijftig gulden. ‘De Vooruitzichten voor het nieuwe biljet van vijftig gulden’, Economisch Statistische Berichten 69,1982,1160-1161. Thans weten we dat dit biljet ten onder is gegaan in het geweld van het verdrag van Maastricht uit 1992, maar dat kon Cramer in 1982 niet voorzien.9 ‘De optimale coupure-opbouw’ opgenomen in: M.M.G. Fase, J.R. Steinhauser en Joh. de Vries (red.), Het Nederlandse Bankbiljet, Kluwer, Deventer,1986.

L&H_2014.indd 13 10/22/2014 3:20:09 PM

Page 14: levensberichten en herdenkingen 2014

14 levensberichten en herdenkingen 2014

of de fiets als rijwiel. Heel bijzonder waren zijn autobiografische herin-neringen waarin hij schreef over zijn ouders, zijn eerste verliefdheid en de wetgevingsgeschiedenis van het euthanasievraagstuk in Nederland. Op een enkele uitzondering na waren de meeste van deze stukjes onder pseudo-niem geschreven. Als noms de plume bezigde hij afwisselend de namen Jan Blauwhof en Sam Koek. In deze voornamen zal men die van de echte auteur herkennen. Heel persoonlijk en ontroerend is het stuk over het heengaan in februari 2008 van zijn vrouw Til met wie hij meer dan vijftig jaar gelukkig getrouwd is geweest. Dat publiceerde hij gelijktijdig in zowel The Washington Post als The Independent van dinsdag 23 oktober 2012. Hiermede wilde hij de Angelsaksische wereld enigszins wakker schudden en wellicht beroeren. In ons land bleef het artikel onopgemerkt wat mogelijk samenhing met Cramers bewust ongenoemd laten van de meisjesnaam van zijn vrouw. De conclusie is duidelijk: ‘In the end, euthanasia was right for my wife’. Maar er waren ook heel andere onderwerpen waarmee hij zich bezig hield zoals in De Gids van maart 2005. Daarin publiceerde hij een essay over de volkstelling van 2001 die naar zijn oordeel enerzijds vernieuwend was maar anderzijds een ver-schraling ten opzichte van de vroegere integrale volkstellingen vertoonde.

Onderwijs en onderzoek stonden bij de hoogleraar Cramer niet los van elkaar maar waren nauw verbonden. In de jaren 1968-1998 begeleidde hij vijftien promoties. De meeste van zijn promovendi werden hoogleraar of vervulden invloedrijke wetenschappelijke of gewichtige beleidsfuncties. Cramer zelf werd verschillende malen uitgenodigd als gasthoogleraar aan buitenlandse universiteiten, zoals in Namen, Canterbury, Jeruzalem en Bris-tol. Hier heeft hij met zijn gezin gedurende het korte academisch jaar 1978 toen gewoond. Zijn onderwijstaak vervulde hij met veel toewijding en vond hij belangrijk omdat hij van mening was juist daarvoor te zijn aangesteld. Hij was een begenadigd docent die zijn colleges econometrie zorgvuldig voorbereidde en telkens verlevendigde met voorbeelden ontleend aan de praktijk van zijn eigen onderzoek of dat van anderen. Het merendeel van de zeven boeken die hij tijdens zijn arbeidzame leven schreef stonden dan ook in dienst van zijn onderwijs maar steunden tevens op onderzoek. Daaraan beleefde hij plezier, evenals zijn studenten trouwens al vonden sommigen zijn vak wel lastig. De leerboeken van zijn hand, die alle voortkwamen uit zijn colleges, zijn dan ook inhoudelijk juweeltjes met een voorbeeldig evenwich-tige dosering van theorie en empirie. De fraaiste illustratie hiervan is zijn

L&H_2014.indd 14 10/22/2014 3:20:10 PM

Page 15: levensberichten en herdenkingen 2014

15levensberichten en herdenkingen 2014

Empirical Econometrics ( North-Holland, Amsterdam-London, 1969 met een tweede druk, naast een Spaanse vertaling, in 1973). Hij schreef dit handboek trouwens op verzoek van de uitgever en Cramer beschouwde het als een eigentijds vervolg op Jan Tinbergens Econometrie uit 1941. Die schreef het destijds als ‘een reisgids voor hen, die het gebied der econometrie willen bezichtigen’. Met zijn boek bood Cramer in zes hoofdstukken tal van uitge-werkte empirische voorbeelden uit de praktijk van het econometrisch onder-zoek gecompleteerd met de daaraan ten grondslag liggende econometrische theorie. De uit de praktijk van het moderne econometrische onderzoek geplukte onderwerpen lopen uiteen van stochastische gebeurtenissen als aankomsttijden en winkelaankopen via de analyse van huishoudrekeningen, inkomensverdelingen, de schatting van consumptie– en productiefuncties tot de bespreking van simultane macro economische modellen. Het bij deze modellen vaak opduikende identificatievraagstuk – thans naar het schijnt in de vergetelheid geraakt bij de econometristen – met de toepasselijke schat-tingsmethoden komen eveneens aan de orde.

Een belangrijke overweging van Cramer voor het schrijven van dit boek was dat de empirische voorbeelden uit de econometrische handboeken intussen verouderd waren. Cramers leerboek werd gunstig ontvangen door vakgenoten. Overigens beschouwde hij zijn boek in de eerste plaats als een empirische aanvulling op de toen gebruikelijke handboeken voor de theore-tische econometrie waaruit hij zijn studenten er een liet kiezen ter bestude-ring. In 1986 verscheen zijn: Econometric applications of maximum likelihood methods, Cambridge University Press, Cambridge. Dit boek is een handboek met theorie voor schattingsmethoden en een aantal uitgewerkte empiri-sche voorbeelden. Uit de tijd van zijn proefschrift stamt Cramers interesse voor het zogenaamde logit model. Dat beschrijft de response op de wisse-lende intensiteit aan prikkels. Naar analogie met processen in de biologie, waarvoor het logit model aanvankelijk is ontworpen, vat de econoom het gezinsinkomen en prijsveranderingen op als voorbeelden van economische prikkels die de vraag bepalen. Cramer publiceerde over dit logit model twee inleidende monografieën.10 Als een vervolg op beide boeken publiceerde hij in 2004 nog het fraaie overzichtsartikel: ‘The early origins of the logit model’

10 The logit model for economists, Edward Arnold, London, 1991 en ruim tien jaar later: Logit models from economics and other fields , Cambridge University Press, Cambridge 2003, die een bewerking is van zijn monografie uit 1991.

L&H_2014.indd 15 10/22/2014 3:20:10 PM

Page 16: levensberichten en herdenkingen 2014

16 levensberichten en herdenkingen 2014

(Studies in History and Philosophy of Biological and Biomedical Sciences, nr 35, 2004, 613-626). Dit vond hij naar eigen zeggen zijn leukste artikel. De voornaamste conclusie van dit voornamelijk wetenschapshistorische artikel is de vaststelling dat in totaal verschillende disciplines deze methode ruim wordt toegepast zonder dat men daarvan weet heeft of komt tot onderlinge uitwisseling van de bevindingen. Kortom, er blijkt hier sprake te zijn van een naar binnen gekeerde onderzoekswereld. Dit verraste Cramer maar gaf tevens steun aan zijn overtuiging van eenheid onder onderzoeksmethoden in de sociale wetenschappen. Overigens had hij vijftien jaar eerder dit alge-mene gezichtspunt reeds uitgewerkt voor een speciaal geval.11 Vermelding verdient hier ook nog het elegante, samen met zijn Amsterdamse collega, de hoogleraar mathematische statistiek Jan Hemelrijk, geschreven inleidende boekje Statistiek eenvoudig, Uitgeverij Nieuwe Zijds, Amsterdam 1998. Het is wonderlijk dat deze toegankelijke inleiding tot de statistiek onopgemerkt is gebleven.

Overziet men de volledige lijst met publicaties door Cramer dan valt op dat hij vrijwel niets publiceerde op het terrein van de macro-economie. Dat is te meer opvallend omdat zijn wetenschappelijke loopbaan begon bij het CPB. Uit die korte periode zijn twee artikelen van zijn hand bekend. Het eerste is zijn bijdrage ‘De conjunctuurtest’.12 Dit artikel is zijn wetenschap-pelijk debuut en geeft een overzicht van een experimenteel onderzoek dat hij verrichtte op het CPB onder leiding van Henri Theil. Doel van dit onderzoek was een kwalitatief beeld te verkrijgen van de conjunctuurvooruitzichten bij ondernemers op basis van enquêtes onder bedrijven. Aan de uitgekozen bedrijven werden hiertoe vragen voorgelegd over de verwachte omzetten en marktprijzen. De antwoorden werden vertaald in grafische voorstellingen. Zijn andere publicatie uit die tijd is een analyse van ‘loonverschillen tus-sen industriële bedrijfstakken, 1921-39 en 1947-53’.13 Pas in 1971 zou hij opnieuw schrijven over een onderwerp uit de macro economie. Dat betrof een korte beschouwing over de ‘Effectiviteit van de credietpolitiek’.14 Op basis van de spoorboekjes uit het Centraal Economisch Plan 1971 kwam Cramer tot de conclusie dat die effectiviteit betrekkelijk gering is. Dit is overigens

11 ‘Pooling states in the multinomial logit model’, Journal of Econometrics 47, 1991, 267-272, met G. Ridder.12 De Economist 102,1955, 737-750.13 Economisch Statistische Berichten 41,1956, 41-33.14 Bank- en Effectenbedrijf 18,1971, 11-12.

L&H_2014.indd 16 10/22/2014 3:20:10 PM

Page 17: levensberichten en herdenkingen 2014

17levensberichten en herdenkingen 2014

geen verrassende slotsom gezien de openheid van de Nederlandse volks-huishouding en de toenmaals vaste wisselkoersen. De laatste publicatie in zijn leven lag ook enigszins op macro economisch terrein. Ze was getiteld ‘Huizenprijzen en consumptieve bestedingen’ en bood een analyse van het zogeheten housing wealth effect. Het onderzoek hiervoor deed hij als bege-leider van en samen met een aantal master studenten in het kader van hun opleiding econometrie op de UvA. Cramers micro-economische analyse op basis van huishoudrekeningen laat een dergelijk effect niet zien voor Neder-land, wat in lijnrechte tegenspraak lijkt met de bevindingen van de grote macro econometrische modellen van DNB en het CPB.

Ook buiten de wetenschap heeft Cramer zich geroerd. Zo was hij tijdens de eerste zittingsperiode van de Wetenschappelijke Raad voor het Regerings-beleid (WRR), in 1972-1977, lid van dit college en in verband daarmee voor de halve werktijd vrijgesteld van zijn taak als hoogleraar aan de UvA. Voor de WRR werkte hij aan het uitdagende en door hem geëntameerde project dat een beeld moest trachten te vormen van de toekomstige ontwikkeling in Nederland. Het desbetreffende rapport, getiteld De komende vijfentwintig jaar, verscheen in 1977 en schetste een aantal mogelijke ontwikkelingslijnen en scenario’s. Dit WRR-rapport was grotendeels van zijn hand en hij heeft er met veel overtuiging en plezier aan gewerkt. Het is jammer dat na vijfentwin-tig jaar de WRR nooit is nagegaan wat er in 2002 terecht was gekomen van de in 1977 geschetste vooruitblik en de invloed daarvan op het beleid. Deze nalatigheid geeft mede voedsel aan de twijfel in onze dagen over het maat-schappelijke nut van de WRR. Overigens heeft zijn werk in Den Haag hem wel geïnspireerd tot een aantal publicaties over de kunst van het voorspellen.15

Gedurende 1984-1992 was Cramer directeur van de Stichting voor Eco-nomische Onderzoek (SEO) van de UvA. Dit onderzoeksinstituut, gelieerd aan de economische faculteit, verricht contractonderzoek en dient zichzelf financieel te bedruipen. Als directeur slaagde Cramer erin de organisatie van SEO te stroomlijnen en uit de financiële problemen te halen en nieuwe impulsen te geven. Ook zelf was hij op dit bureau daadwerkelijk actief als

15 Voorbeelden zijn: ‘On prediction’, Proceedings Bicentenial Congress Wiskundig Genootschap, Amsterdam, Mathematisch Centrum, 1978; ‘The Netherlands’ next twenty five years’, Planning and Development in the Netherlands 10, 1979, 111-170 (met K. Vijlbrief); ’Het voorspel probleem’, Maandschrift voor Accountancy en Bedrijfshuishoudkunde 6/7, 1982, 356-364. Ook zijn afscheidscollege op de UvA in oktober 1995 ging hierover en had tot onderwerp: Over voorspellen, Vossiuspers, Amsterdam 1995.

L&H_2014.indd 17 10/22/2014 3:20:10 PM

Page 18: levensberichten en herdenkingen 2014

18 levensberichten en herdenkingen 2014

onderzoeker. Dat resulteerde in een aantal omvangrijke wetenschappelijk verantwoorde rapporten voor opdrachtgevers. Een goed voorbeeld is zijn rapport over de manier van betalen waarover hij samen met zijn mede-werkster E.S. Mot bovendien ook een academische publicatie schreef.16 Ook lukte het hem een gekwalificeerde onderzoeksstaf te rekruteren met een op moderne leest gestoelde professioneel geleide organisatie en personeels-beleid. Hierdoor is de SEO, anders dan de meeste andere aan economische faculteiten in ons land verbonden onderzoekbureaus, levensvatbaar gebleven tot op de dag van vandaag.

Na zijn terugtreden bij SEO in 1992, aanvaarde Cramer nog het decanaat van de faculteit economie en econometrie op de UvA. Ook in deze bestuur-lijke taak vond hij bevrediging al kwam daarin ook duidelijk naar voren zijn neiging alles onder controle te willen houden en niets aan het toeval over te laten. Bovendien zag hij kans management te combineren met wetenschap-pelijk werk zoals zijn lijst met publicaties uit de periode 1992-1995 afdoende illustreert. In 1995 zou hij tegelijk met zijn pensionering als hoogleraar dit decanaat neerleggen. Bij die gelegenheid werd hem door zijn promovendi met financiële steun van de WRR, de SEO en DNB een olieverfportret geschil-derd door Arie Schippers aangeboden; Cramer hield van diens werk en heeft meerdere schilderijen van hem aangekocht. Het olieverfportret was bestemd voor de faculteitskamer waar het ook hangt.

Cramer was een gedreven onderzoeker wars van academische borstklop-perij en opschepperij die ook na zijn emeritaat door ging met zijn onderzoek en zich bleef inzetten voor zijn faculteit, inmiddels omgedoopt tot Faculteit Economie en Bedrijfskunde. Een concreet voorbeeld van die inzet was zijn daadwerkelijk begeleiden van studenten econometrie bij hun werkstuk. Zijn hiervoor vermelde laatste publicatie uit het najaar 2013 was hiervan een vrucht. Met veel plezier hield hij zich in zijn laatste jaren ook bezig met een onderzoek naar het moeilijk te ontwarren verband tussen levensduur, intelligentie of opleiding en sociale status. Hiervoor wilde hij de zoge-naamde Brabant-data benutten. Deze zijn een combinatie van drie herhaalde steekproeven van 1952, 1983 en 1993 onder zesdeklassers van 1952 in de provincie Noord-Brabant. De eerste steekproef uit 1952 betrof een cohort van schoolkinderen geboren tussen juni 1937 en juni 1940 voor gegevens

16 ‘Mode of payment in Household expenditures’, De Economist, nr 142, 1992, 488-500.

L&H_2014.indd 18 10/22/2014 3:20:10 PM

Page 19: levensberichten en herdenkingen 2014

19levensberichten en herdenkingen 2014

over schoolprestaties, IQ en enkele andere kenmerken en wier levensloop is gevolgd.17 Om nader toekomstig onderzoek van de samenhang met levens-duur mogelijk te maken zodra voldoende personen in de steekproef zijn overleden ordende Cramer dit unieke materiaal voor latere onderzoekers en documenteerde het in 2012 in een aantal interne rapporten van het Tinber-gen Instituut zoals zijn Childhood intelligence and adult mortality, and the role of socio-economic status, juli 2012, UvA en Tinbergen Instituut. Omdat het vraagstuk van deze samenhang tussen levensduur en factoren als intel-ligentie, scholing en sociale klasse hem hevig intrigeerde maakte hij een voorstudie of pilot op basis van de gegevens voor Akademieleden, gestorven vóór 1952. Tot op de dag vóór zijn overlijden was hij er nog volop mee bezig. Hiermede creëerde hij de ruimte voor onderzoekers om in de toekomst in deze kwestie voor Nederland meer duidelijkheid te verkrijgen.

Mars Cramer was een veelzijdig geleerde van formaat maar tevens een singuliere persoonlijkheid. Er zijn voorbeelden ten over om dit te illustreren. Zo had hij intimi herhaaldelijk laten weten geen moeite te doen hem een eredoctoraat of Koninklijke onderscheiding te bezorgen zodat hij dergelijk eerbetoon niet hoefde te weigeren en de initiatiefnemers daardoor teleur te stellen. Toch was hij niet ongevoelig voor waardering al was hij sceptisch over de academische wedijver via hitlijsten. Met zijn verkiezing in 1983 tot lid van de KNAW was hij zeer ingenomen evenals met zijn benoeming tot fel-low van de Econometric Society in 1973 en nadien ook van The Royal Statis-tical Society en honorary fellow van het Tinbergen Instituut. Zeer ingenomen was hij met het liber amicorum The practice of econometrics van 1987 bij zijn zilveren ambtsjubileum onder redactie van zijn naaste UvA-collega’s Risto Heijmans en Heinz Neudecker. Ook met het olieverfportret uit 1995 voor de faculteitskamer was hij in zijn schik. Ambivalent stond hij tegenover de huidige ontwikkeling in de wetenschap met haar publicatiedwang en fixatie op prestatiemeting. De huidige academische pikordecultuur vond hij weten-schappelijke aanstellerij. Illustratief voor deze afwijzing is zijn toespraak op het Hennipmandiner van 2011. Daar sprak Mars over Pieter Hennipman als leermeester, keurmeester en toeschouwer in het ‘… onbarmhartige licht van de huidige praktijk …’ Hij hield en passant een pleidooi om wetenschaps-beoefenaren uit het verleden alleen te beoordelen naar de maatstaven van

17 Van belang vond hij ook zijn bijdrage ‘De Brabant steekproef als bron van gegevens over levensduur en sociaal-economische variabelen’, in Bevolking en Gezin 31, 2003, 117-126.

L&H_2014.indd 19 10/22/2014 3:20:10 PM

Page 20: levensberichten en herdenkingen 2014

20 levensberichten en herdenkingen 2014

hun eigen tijd.18 Cramer kenschetste zijn vroegere hoogleraar en nadien vele jaren collega in de faculteit als een zoeker van en vrager naar het ware die evenals hij zelf publiceerde over de gevonden antwoorden. Net als Hennip-man was Cramer een de wetenschap toegewijde vrager en zoeker die in de ruim zestig jaren van zijn wetenschappelijke leven veel heeft onderzocht en daarover op zijn manier uitgebreid heeft gerapporteerd. Zijn beste eigen-schap, zo vertelde hij in een vraaggesprek met Folia van 2 oktober 1987, is zijn vermogen tot relativeren. In dat zelfde interview merkte hij ook en niet zonder zelfspot op ‘ik heb in honderden commissies gezeten, allemaal even onzinnig’. Wat hiervan ook waar moge zijn, op Mars Cramer is volledig van toepassing het getuigenis dat wij vorig jaar opschreven in ons levensbericht voor de econometrist Hendrik Houthakker: ‘Vakgenoten getuigen van zijn grote werklust, zijn perfectionisme en verlangen naar uiterste precisie; leerlingen van zijn betrokkenheid en hulpvaardigheid’.19 Mars Cramer was een bevlogen geleerde maar bovenal een aimabel mens en goede vriend voor velen. Hij was een wetenschapsbeoefenaar van formaat met een grote eer-bied voor de feiten. Die bracht hij met de empirische econometrie vaardig tot leven omdat feiten zonder analyse niet voor zichzelf kunnen spreken.

Op de rouwkaart voor hem schreven zijn kinderen dat Mars ‘Na een gelukkig leven in zijn geliefde huis plotseling is overleden’. Dat is een fijnzin-nig ontroerende mededeling bij de droeve gebeurtenis van zijn heengaan.

18 Zie het boekje Het gesproken woord, uitgegeven door de Pieter Hennipmanstichting, Amsterdam 2011, 14-17.19 J.S. Cramer en M.M.G. Fase, ‘Hendrik Samuel Houthakker: 31 december 1924-15 april 2008’, Levensberichten en herdenkingen, KNAW, Amsterdam 2013, 40-45.

L&H_2014.indd 20 10/22/2014 3:20:10 PM

Page 21: levensberichten en herdenkingen 2014

21levensberichten en herdenkingen 2014

L&H_2014.indd 21 10/22/2014 3:20:10 PM

Page 22: levensberichten en herdenkingen 2014

22 levensberichten en herdenkingen 2014

Nicolaas Godfried van Kampen22 juni 1921 – 6 oktober 2013

L&H_2014.indd 22 10/22/2014 3:20:10 PM

Page 23: levensberichten en herdenkingen 2014

23levensberichten en herdenkingen 2014

Levensbericht door G. ’t Hooft

Na een kort ziekbed, overleed op 6 oktober 2013 Nicolaas Godfried van Kampen, lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen sinds 1973. Nico was 92 jaar, en tot nog onlangs bleef hij een trouw bezoeker van de vergaderingen van de Afdeling Natuurkunde, waar zijn aanwezigheid zelden onopgemerkt bleef.

Nico’s vader, Pieter Nicolaas van Kampen, was hoogleraar zoölogie in Leiden en zijn moeder, Lize, was van de familie Zernike, die opmerkelijke personages telde, zoals haar broer, Frits Zernike, die in 1953 de Nobelprijs voor Natuurkunde kreeg toegekend voor de uitvinding van de fasecontrast-microscoop, een voor die tijd revolutionaire techniek die het mogelijk maakte om bijvoorbeeld het celdelingsproces in levende cellen waar te nemen. Een andere broer, Johannes Zernike, was hoogleraar in de scheikunde en schrijver van een boek over ‘Entropie’. Een zuster, Elisabeth Zernike, werd een bekend schrijfster, en een andere zuster, Nico’s tante Annie, werd de eerste Neder-landse vrouwelijke predikante, in Bovenknijpe. Zij huwde met de schilder Jan Mankes.

Nico deed in 1939 eindexamen als beste van zijn klas in het gymnasium te Leiden. Hij was nog maar net begonnen met de natuurkundestudie in Leiden, toen de universiteit daar door de bezetters werd gesloten. Nico vertrok in 1941 naar Groningen waar zijn oom Frits Zernike hoogleraar theoretische natuurkunde was en waar hij in 1947 zijn doctoraal behaalde. Met Zernike werkte hij aan diffractie van licht. Hij schreef daar later twee grote artikelen over.

In 1950-1951 verbleef hij anderhalf jaar in Kopenhagen om daar in het Instituut van Niels Bohr verder te studeren, en hij werkte met Hendrik Anthony (Hans) Kramers aan de kwantumtheorie voor de verstrooiing van licht. Kramers had aangevoerd dat de koppeling van een atoom aan het stralingsveld, waardoor het atoom straling kan uitzenden, aan renormali-satie onderhevig moet zijn. Van Kampen vond hier elegante formuleringen voor. Een elektron in het atoom wordt gekenmerkt door zijn massa m en zijn lading e, waarbij de verdere interne structuur van het elektron geen rol meer mag spelen.

L&H_2014.indd 23 10/22/2014 3:20:10 PM

Page 24: levensberichten en herdenkingen 2014

24 levensberichten en herdenkingen 2014

Voor Kramers zou dit werk een belangrijke stap betekenen om de renor-malisatie van kwantumverstrooiingsverschijnselen in het algemeen te begrij-pen. Nico promoveerde in 1952 cum laude in Leiden, slechts enkele maanden voordat Kramers overleed. Zijn proefschrift was getiteld Contribution to the Quantum Theory of Light Scattering.

In een boekbespreking uit 1999 geeft Nico blijk van een groot ontzag voor zijn geliefde promotor Hans Kramers, wiens werk volgens hem niet de waardering heeft gekregen die het verdiende, terwijl Kramers toch aan de basis heeft gestaan van veel moderne inzichten betreffende de kwantumme-chanica.

Na zijn promotie ging Nico naar het Institute for Advanced Studies in Princeton, waar hij het probleem van de causaliteit bij kwantummechanische verstrooiing ging onderzoeken. Dit leidt tot de zogenaamde dispersierelaties, wiskundige condities waar het verband tussen frequentie en golflengte aan moet voldoen als we niet willen toestaan dat een signaal ooit eerder aankomt dan het uitgezonden wordt.

Hij keerde terug naar Leiden als wetenschappelijk medewerker, waar hij werkte met Sybren Ruurds de Groot aan irreversibele processen, en hij werkte aan plasmagolven en de Landaudemping die daarin optreedt, waar hij de zogenaamde ‘Van Kampen modes’ beschreef. In 1955 werd hij in Utrecht tot lector benoemd.

Het werk van Nico van Kampen had toepassingen in de kernfysica en zo kwam het dat hij in 1958 een professoraat in Utrecht werd aangeboden met als leeropdracht de theoretische kernfysica. Hij is zijn leven lang verbon-den gebleven met Utrecht, maar hij keerde de kernfysica al snel de rug toe. Kern– en elementaire deeltjesfysica waren in zijn ogen vakgebieden waar het element van competitie veel te groot was; men probeert hier te scoren met citatie-indices en dergelijke, in plaats van zich te laten drijven door zuiver wetenschappelijke nieuwsgierigheid, vond hij. Daarom besloot Van Kampen zich geheel te richten op een aangrenzend vakgebied, de theoretische statisti-sche mechanica. In 1961 leverde hij een briljante afleiding van de clusteront-wikkeling van een reëel gas, en in 1964 de afleiding van de Van der Waals-vergelijking, inclusief het horizontale deel van de isotherm, voor een systeem van harde bollen met een aantrekkingskracht van lange dracht.

Tevens liet hij zijn licht schijnen op stochastische niet-evenwichtsproces-sen, gebruik makend van de zogenaamde mastervergelijking. Hij hamerde

L&H_2014.indd 24 10/22/2014 3:20:10 PM

Page 25: levensberichten en herdenkingen 2014

25levensberichten en herdenkingen 2014

erop dat men niet-omkeerbare processen, zoals het uiteenvloeien van een druppel inkt in water, of het feit dat warmte altijd van hogere naar lagere temperatuur stroomt, nooit kan afleiden uit de omkeerbare bewegingswet-ten van de moleculen, maar dat daarvoor waarschijnlijkheidsbeschouwingen onontbeerlijk zijn. Met zijn diepzinnige ideeën over irreversibele processen, mede in het licht van de kwantummechanica, borduurde hij voort op eer-der werk van Boltzmann, Ehrenfest en Kramers. Later, tot op hoge leeftijd, klaagde hij nogal eens: ‘Ze hebben mijn artikel hierover niet gelezen’.

Hij onderzocht voorts veel-lichamenproblemen, zoals die zich voordoen in de beschrijving van geïoniseerde gassen, ofwel de plasmafysica. Met zijn voormalige promovendus Ubbo Felderhof schreef hij in 1967 een gezagheb-bend boek Theoretical Methods in Plasma Physics, maar nog meer bekendheid verwierf hij in 1981 met zijn boek Stochastic Processes in Physics and Chemis-try, waarin hij uitblonk in helderheid en precisie, alsmede zorg voor detail. Hij droeg dit werk op aan zijn oom, Frits Zernike. Nog steeds wordt dit werk als een klassieker gekoesterd en veel beoefenaren van dit vak adoreren hem ervoor.

Nauwkeurigheid in de formulering werd bijna een obsessie voor hem. De aannames die je maakt moeten duidelijk als zodanig worden aangegeven. Zo was er de ‘Stoβzahlansatz’ in de stochastische processen, dat aanleiding gaf tot het ‘dilemma van Itô en Stratonovich’. Het is nu eenmaal zo, zo stelt Van Kampen, dat als je een abstractie op verschillende manieren uitvoert, je resultaat daarvan kan afhangen. Voorts was er de belangrijke aanname van ergodiciteit in de statistische fysica, die niet altijd opgaat. Ook vond Van Kam-pen dat de theorie van de lineaire respons, die in statistische verhandelingen dikwijls als vanzelfsprekend en zonder verdere vermelding wordt toegepast, lang niet zo vanzelfsprekend is, en in feite heel moeilijk te bewijzen. In 1984 schreef hij kritische artikelen over de constraints in de klassieke mechanica en over de Gibbs-paradox.

Nico had ook andere kanten aan zijn persoonlijkheid. Hij liet zijn haar heel kort knippen. Dat was de crew cut, die in het Amerikaanse leger was ingevoerd om de manschappen beter aan te passen aan het tropische klimaat in de zomers van de zuidelijke staten. Toen J. Robert Oppenheimer zich een crew cut liet aanmeten vond Nico dat hij dat ook wel kon doen. ‘En iedere kapper in de wereld begrijpt wat je bedoelt met ‘number 3’: het haar moet geknipt met een schaar die er 3 millimeter aan laat zitten.’

L&H_2014.indd 25 10/22/2014 3:20:10 PM

Page 26: levensberichten en herdenkingen 2014

26 levensberichten en herdenkingen 2014

Hij was honorair-commissaris van de Leidsche Studentensociëteit Minerva, die hij nog tot latere leeftijd met zijn bezoeken vereerde. Door zijn korte haar-dracht werd hij daar nog wel eens als novitius aangezien, een nog te ontgroe-nen adspirantlid van het Studentencorps. ‘Met mijn snedige opmerkingen wist ik dan meestal degene die mij aansprak zijn vergissing te doen inzien’, vertelde hij daarover.

Zijn liefde voor de zuivere wetenschap kwam duidelijk naar voren toen Nico van Kampen op 26 mei 1988 bij de toekenning aan hem van de Konink-lijke/Shell-prijs in Den Haag zijn dankwoord uitsprak. Hier hekelde hij de opvatting van veel beleidsmakers en economen dat de wetenschapsbeoefening alleen gerechtvaardigd zou zijn door het praktische nut ervan, bestaande uit nieuwe toepassingen: ‘Des te verheugender is het te merken dat de vooruit-ziende blik bij de industrie voortleeft. Daar begrijpt men wel degelijk dat je de wortels van de wetenschap moet verzorgen, wil je er later de vruchten van plukken. Afgezien van de voor de hand liggende persoonlijke gevoelens, ben ik daarom dankbaar dat deze prijs dit aspect heeft benadrukt.’ Nico ontving in 1996 tevens de Physicaprijs.

Met zijn uitgebreide kennis van de literatuur had Nico grote belangstel-ling voor de geschiedenis van de natuurkunde. Hij hield voordrachten over Copernicus en over Smoluchowski. Paradoxaal was zijn belangstelling voor de filosofie van de wetenschap, want hij stak zijn minachting voor filosofen niet onder stoelen of banken; zo was de titel van zijn oratie: ‘Is natuurkunde een wetenschap?’ Hij beantwoordde de vraag met ‘ja’, maar opmerkelijk voor zijn persoon was dat hij daar meer woorden voor nodig had. Een deel van deze voordracht werd uitverkoren om te fungeren als tekst bij het eindexamen Nederlands, waarbij de opgave was een samenvatting te produceren.

‘Wat is wetenschap’ was de titel van een beschouwing die Van Kampen publiceerde in het Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde, ter gelegenheid van het afscheid van Johan Bernard Ubbink, die gedoceerd had over de wijs-begeerte van de wetenschap. Er waren dus wetenschapsfilosofen die Nico respecteren kon, maar ‘het aanhalen van oude wijsgeren kan de feiten niet weerleggen’.

Nico bleef heel zijn leven trouw aan het Instituut voor Theoretische Fysica, dat zich tot 1974 in aangrenzende panden bevond aan de Maliesingel te Utrecht. Daarna verhuisde het Instituut naar de Uithof, wat Nico morrend over zich heen liet komen. Het Instituut telde toen nog lang niet zoveel leden als

L&H_2014.indd 26 10/22/2014 3:20:10 PM

Page 27: levensberichten en herdenkingen 2014

27levensberichten en herdenkingen 2014

tegenwoordig, en ademde een sfeer van volledige toewijding aan de natuurwe-tenschap, iets waar Nico een groot aandeel in had. Als verstokt vrijgezel bleef hij dikwijls tot laat in de avond daar werken of discussiëren. Piet Ullersma vertelt dat hij samen met zijn promotor Van Kampen op kerstavond 1964 het eerste hoofdstuk van zijn proefschrift afrondde. Nico trok veel op met zijn pro-movendi en maakte met hen lange wandelingen die meestal eindigden met een maaltijd in De Biltse Hoek. Dikwijls ging hij ook mee op vakantie.

Zijn liefde en toewijding voor het vak van de theoretische natuurkunde liet hij ook blijken in een stelling in zijn proefschrift over de ‘tippetop’, een tolletje dat zichzelf spontaan omkeert als je het op een tafel laat tollen. Nico beweerde dat hij dit gedrag volledig kon verklaren. Hij bleef lange tijd een centrale figuur in de Nederlandse theoretische fysica.

Op latere leeftijd begon Van Kampen zich steeds meer te storen aan wat hij ‘waanwetenschap’ noemde, maar altijd met de nodige ironie. Als er weer eens een krantenbericht verscheen waar gewag werd gemaakt van een ‘wetenschappelijk onderzoek’ naar iets dat buitengewoon vaag en onweten-schappelijk bij hem overkwam, stelde hij vast dat je kennelijk iets ‘weten-schappelijk’ moest noemen om meer aanzien te verwerven, ‘dus tevreden kunnen we vaststellen dat wetenschap belangrijk gevonden wordt’.

Zijn kritische kijk op de fysica werd geïllustreerd in een bundel getiteld Views of a Physicist, uitgegeven door zijn vakgenoot en goede vriend Paul Herman Ernst Meijer. Hij merkte op dat zijn collega’s door hun ‘territoriale instinct’ werden gedreven, wanneer Ad Lagendijk zich net als Philip Warren Anderson schrap zette tegen de deeltjesfysici en onderzoekers van de kwan-tumzwaartekracht zoals Weinberg en Hawking, die het gewaagd hebben de woorden ‘Theory of Everything’ in de mond te nemen, en daarmee de schijn probeerden te wekken dat je met zo’n theorie ook werkelijk alles zou kunnen uitrekenen. Zodra iemand begrippen zoals waarschijnlijkheid en entropie ging hanteren kon zo’n auteur rekenen op Nico’s commentaar. De steeds weer oplaaiende discussies over de grondslagen van de kwantummechanica kon hij niet waarderen. Wat de kwantummechanica zegt was in zijn ogen vol-strekt duidelijk, en het heeft geen zin verder te gaan zoeken naar nog diepere basiselementen zoals ‘verborgen variabelen’, waarop deze theorie gestoeld zou moeten zijn. Wie dat wel doet moet de consequenties daarvan ook zelf maar aanvaarden. Het ‘schandaal van de kwantummechanica’ noemde hij deze voortemmerende discussies.

L&H_2014.indd 27 10/22/2014 3:20:11 PM

Page 28: levensberichten en herdenkingen 2014

28 levensberichten en herdenkingen 2014

Als goeroe van de Nederlandse Natuurkunde volgde Nico niet alleen de KNAW-vergaderingen trouw maar ook de colloquia van het Instituut en de avondvoordrachten van het Natuurkundig Gezelschap, waar de spreker bijna steevast kon rekenen op vragen en commentaar van Nico, die ook bij hoge leeftijd nog altijd steekhoudend en to the point bleven. Soms beklaagde hij zich erover dat niemand anders vragen of opmerkingen had. Dat hoorde toch, vond hij.

Nico stelde heel weinig eisen aan zijn persoonlijk comfort. Hij bleef heel zijn leven celibatair en zijn behuizing was bouwvallig. Je kreeg sterk de indruk dat de muren in zijn woning alleen maar overeind bleven staan door de talloze boeken die er tegenaan stonden. En als je één zo’n boek opendeed kon je hem daaruit overhoren en kon hij ook vertellen over de auteur ervan. Zijn colleges waren tot in de puntjes voorbereid. Als docent kon hij de zaken haarscherp uiteenzetten. Voor zijn studenten was hij het lichtende voorbeeld, voor zijn collega’s een dierbare vriend, en voor zijn promovendi een vereerde leermeester.

Bij familie en vrienden kwam hij graag op bezoek. Tijdens de kerstdiners was het gewoonte geworden dat hij voor het kaasplateau zorgde, maar de namen van zijn achterneefjes en –nichtjes kon hij niet altijd uit elkaar hou-den. Er zijn dus toch grenzen aan wat je weten wilt.

Bij allen die hem gekend hebben laat Nico van Kampen een leegte achter.

LiteratuurN.G. van Kampen, Contribution to the Quantum Theory of Light Scattering,

Proefschrift ter verkrijging van de graad van Doctor in de Wis– en Natuur-kunde aan de Rijksuniversiteit te Leiden, 16 januari 1952

N.G. van Kampen, ‘Ten theorems about quantum mechanical measurements’, Physica A 153 (1988) 97

N.G. van Kampen, ‘H.A. Kramers and the Historiography of Modern Physics’, Stud. Hist. Phil. Mod. Phys. Vol 30 (1999) 261

N.G. van Kampen, Waanwetenschap, Epsilon Uitgaven, ε-52, 2002D. Dieks et al, Commentaar op ‘Waanwetenschap’, Epsilon Uitgaven, 2003Views of a Physicist, Selected Papers of N.G. van Kampen, Editor P.H.E. Meijer,

World Scientific 2000

L&H_2014.indd 28 10/22/2014 3:20:11 PM

Page 29: levensberichten en herdenkingen 2014

29levensberichten en herdenkingen 2014

N.G. van Kampen en B.R.A. Nijboer t.g.v. de uitreiking van de Koninklijke/Shell-prijs, Fylakra, jaargang 32, no 4, september 1988

M. Dresden, in Fylakra, jaargang 33, no 2, mei 1989P. Ullersma, in Fylakra, jaargang 57, no. 6, 2013B.U. Felderhof en H. van Beijeren, Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde,

80 (2014) no 1, p. 28

L&H_2014.indd 29 10/22/2014 3:20:11 PM

Page 30: levensberichten en herdenkingen 2014

30 levensberichten en herdenkingen 2014

Daniël Marinus Kan4 augustus 1927 – 4 augustus 2013

L&H_2014.indd 30 10/22/2014 3:20:11 PM

Page 31: levensberichten en herdenkingen 2014

31levensberichten en herdenkingen 2014

Levensbericht door I. Moerdijk

Daniël Marinus Kan werd geboren in Amsterdam op 4 augustus 1927. Na een lang en vruchtbaar leven overleed hij in 2013 vredig in zijn eigen huis in Waban (Newton, Massachusetts, Verenigde Staten), onder de rook van Boston, op zijn zesentachtigste verjaardag.

In 1982 werd Daan Kan benoemd tot correspondent van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.

Levensloop Nederland: Daan Kan groeide op als enig kind in een liberaal joods advocatengezin in Amsterdam-Zuid. Na de Montessori kleuterschool en de toentertijd bekende lagere ‘Openluchtschool voor het Gezonde Kind’ in de Cliostraat te heb-ben doorlopen, ging hij in 1939 naar het Barlaeusgymnasium. Daar kon hij in eerste instantie maar twee jaren blijven, omdat joodse kinderen na het schooljaar 1940-1941 van het Barlaeus af moesten. Hij heeft toen een jaar op het Joods Lyceum doorgebracht, waarna een akelige tijd voor Kan en zijn familie aanbrak.

In de zomer van 1943 werd hij samen met zijn ouders opgepakt en naar Westerbork gebracht. Daar bleven zij een half jaar, om vervolgens naar Ber-gen-Belsen te worden weggevoerd. Daan Kan heeft vijftien maanden in dat kamp doorgebracht. Zijn beide ouders zijn daar door uitputting en ondervoe-ding om het leven gekomen. Daan zelf heeft het ternauwernood overleefd en is na de ontzetting van het kamp nog drie maanden in Duitsland gebleven om enigszins te herstellen. In de zomer van 1945 keerde hij terug naar Amster-dam. Daar werd hij samen met drie andere joodse jongens in eerste instantie slechts voorwaardelijk toegelaten tot de zesde klas van het Barlaeus. Hier-over sprak Kan tot op hoge leeftijd als iets wat hij als uitermate beledigend heeft ervaren, te meer daar deze vier jongens als besten eindexamen deden.

Intussen beraadde Kan zich op de studiekeuze. Hij was geïnteresseerd in wiskunde, maar wilde liever (in zijn eigen woorden) geen leraar worden of bij een verzekeringsmaatschappij gaan werken. Het was L.E.J. Brouwer die hem op andere beroepsmogelijkheden wees, zodat hij in 1946 met de studie Wiskunde en Natuurkunde met Scheikunde aan (wat nu heet) de Universiteit

L&H_2014.indd 31 10/22/2014 3:20:11 PM

Page 32: levensberichten en herdenkingen 2014

32 levensberichten en herdenkingen 2014

van Amsterdam begon. In 1948 legde Kan met succes het kandidaatsexamen af, en eind 1950 het doctoraal.

Een tweetal zaken uit zijn studietijd zijn wellicht vermeldenswaard, daar deze van grote invloed zijn geweest op Kans latere ontwikkeling. Ten eerste sprak Kan altijd lovend over de colleges integratie en differentiatie van professor De Groot. In het voorjaar van 1949 gaf dezelfde De Groot een lezing over een zojuist verschenen boek over topologie van de hand van de wiskundige Lefschetz uit Princeton, en organiseerde vervolgens bij hem thuis een werkgroep met studenten om dit boek door te werken. Kan woonde genoemde lezing bij en sloot zich aan bij de werkgroep, net als bijvoorbeeld ons onlangs overleden Akademielid Tonny Springer. Ten tweede kreeg Kan na zijn kandidaatsexamen het aanbod om assistent bij Brouwer te worden, een assistentschap dat hij mede vanwege de grote geboden vrijheid als zeer stimulerend heeft ervaren. Zo hebben Brouwer en De Groot de verdere keu-zes van Daan Kan tot in hoge mate bepaald.

Israël: In februari 1951 is Kan met aanbevelingsbrieven van Brouwer en De Groot op zak naar Israël vertrokken, alwaar hij na enkele weken een aanstelling kreeg aan het Weizmann Instituut. Er werd toen met seismische methoden naar olie in de woestijn gezocht, en Kan moest de wiskundige berekeningen daarvoor doen. (De zoektocht naar olie bleef overigens zonder succes.) Kan beschreef het werk als niet erg intellectueel uitdagend en enigszins eentonig. Na een jaar moest hij in militaire dienst, maar hij mocht zijn dienstplicht aan het Weizmann Instituut vervullen en kon zo nog tweeënhalf jaar daar blijven. Zijn werk bood hem veel vrije tijd, die hij gebruikte om de topologie met suc-ces weer op te pakken.

In het voorjaar van 1954 kwam Samuel Eilenberg vanuit Columbia Uni-versity voor een bezoek van twee maanden naar de Hebrew University in Jeruzalem. (Eilenberg was toen al één van de leidende figuren op het gebied van de algebraïsche topologie, door zijn werk met Saunders Mac Lane en het kort daarvoor verschenen zeer invloedrijke boek Foundations of Algebraic Topology dat hij samen met Norman Steenrod had geschreven.) Eilenberg sprak met Kan, en moedigde hem aan zijn resultaten op te schrijven. Er werd ad hoc een status van graduate student aan de Hebrew University voor Kan geregeld, alwaar hij in de zomer van 1954 een proefschrift indiende (de for-mele PhD-graad werd hem in 1955 toegekend).

L&H_2014.indd 32 10/22/2014 3:20:11 PM

Page 33: levensberichten en herdenkingen 2014

33levensberichten en herdenkingen 2014

Intussen was Kan in 1953 in het huwelijk getreden met Nora Poliakof, dochter van een Amsterdamse huisarts en net als Kan overlevende van Bergen-Belsen. Ook Nora had beide ouders in de oorlog verloren, en was al direct na de oorlog naar Israël verhuisd. De twee kenden elkaar uit hun kindertijd en hadden altijd wat contact gehouden. Zo had Kan Nora in 1949 in Israël opgezocht. Het echtpaar kreeg vier kinderen, Ittay (1956), Michael (1957), Tamara (1962) en Jonathan (1965). Jonathan overleed in 1973 aan leukemie, een zware klap voor het gezin Kan. Kans vrouw Nora overleed in augustus 2007.

Verenigde Staten:Na zijn promotie kreeg Kan een postdocaanstelling voor een jaar (1955-1956) aan Columbia University, bij Eilenberg. In dat jaar schreef hij drie baanbrekende artikelen over simpliciale verzamelingen en twee over geadjungeerde functoren (cf. (1)-(5) hieronder), die hem later grote faam en naamsbekendheid in het vakgebied bezorgden. Hierover later meer. Vervol-gens verbleef Kan een jaar in Princeton, om daarna in 1957 naar Israel terug te keren op wat wij nu een tenure track position zouden noemen, aan de Hebrew University. In 1959 keerde hij echter terug naar de Verenigde Staten, waar hij een positie aan MIT aannam. Daar werd hij al na vier jaar tot Full Professor bevorderd, vanwege een concurrerend aanbod uit Amsterdam.

Kan is heel zijn verdere werkzame leven aan MIT verbonden gebleven, tot aan zijn pensionering in 1993. Onder zijn invloed ontstond de MIT-school in de algebraïsche topologie, met nadruk op simpliciale en categorische metho-den, methoden die ook tegenwoordig dominant zijn in veel ontwikkelingen in het vakgebied. Kan heeft een aantal promovendi opgeleid die zich later tot belangrijke onderzoekers in de topologie ontwikkelden, waaronder Pete Bousfield, Ed Curtis, Emmanuel Dror Farjoun, Bill Dwyer, Phil Hirschhorn, Dave Rector en Jeff Smith. De grote verschillen in aard van begeleiding van deze promovendi is tekenend voor Kans originele en onafhankelijke manier van werken. Zo schreef Rector een proefschrift van zeven pagina’s (‘een crea-tieve jongen’, zei Kan), terwijl hij Bousfield beschreef als ‘a collaborator from day one’. Samen met enkelen van zijn promovendi schreef Kan twee belang-rijke boeken, waarnaar hij zelf altijd verwees als The Yellow Monster (1972) en The Blue Beast (2004; zie (6) en (8) van de bibliografie hieronder).

L&H_2014.indd 33 10/22/2014 3:20:11 PM

Page 34: levensberichten en herdenkingen 2014

34 levensberichten en herdenkingen 2014

Ook op een aantal van zijn collega’s op MIT heeft het werk van Kan veel invloed gehad. Het bekendste voorbeeld hiervan is het werk van Daniel Quil-len over onder meer rationale homotopietheorie en K-theorie, dat door-drenkt is van categorietheoretische en simpliciale technieken.

Na zijn pensionering is Kan niet veel meer op MIT geweest. Hij hield op andere manier contact met jongere collega’s, die veel bij hem thuis op bezoek kwamen.

Nogmaals Nederland: Kan heeft na zijn vertrek weinig contact met Nederland gehouden. Hij had zijn familie verloren en enkele van zijn beste jeugdvrienden waren ook geëmigreerd (zijn vrouw Nora ging nog wel regelmatig terug om vriendinnen uit haar jeugd op te zoeken). Maar Kan koesterde zijn band met de Akade-mie, en publiceerde regelmatig in Indagationes Mathematicae. En hij was een fervent fietser: tot op hoge leeftijd klom hij in weer en wind, en gekleed in knalrood tenue, op zijn fraaie mountain bike, om op de koffie te gaan bij een van zijn medewiskundigen en daar de laatste nieuwtjes op te doen, of om samen aan een artikel te werken.

Wiskundig werk Topologie is de bestudering van ruimtelijke objecten en hun mogelijke ver-vormingen, in al hun algemeenheid. In het bijzonder kunnen deze objecten een willekeurig grote dimensie hebben. De resultaten en methoden van de topologie worden overal in de wiskunde gebruikt. Een belangrijk onderwerp van studie is de manier waarop een mogelijkerwijs wat vervormde kopie van één zo’n object in een ander gemaakt kan worden. Wiskundigen noemen de objecten topologische ruimten, en spreken van afbeeldingen tussen die objecten. De algebraïsche topologie probeert de objecten en de mogelijke afbeeldingen te classificeren met behulp van algebraïsche kenmerken van deze objecten. In het algemeen kunnen deze kenmerken twee objecten niet onderscheiden als de een in de ander vervormd kan worden door ‘duwen en trekken’ (i.t.t. ‘plakken en knippen’). Na funderend werk van onder andere Brouwer en Freudenthal beleefde de algebraïsche topologie na de oorlog een heel snelle en zeer succesvolle ontwikkeling, onder meer door het werk van Steenrod, Lefschetz, Eilenberg en Mac Lane in de Verenigde Staten, Henri Cartan in Frankrijk en vele anderen.

L&H_2014.indd 34 10/22/2014 3:20:11 PM

Page 35: levensberichten en herdenkingen 2014

35levensberichten en herdenkingen 2014

Simpliciale verzamelingen:Het contrast tussen de veelheid van topologische ruimten en hun continue vervormingen enerzijds, en de starheid van de algebraïsche invarianten anderzijds, vroeg om een meer discrete of combinatorische aanpak van topologische ruimten, en hier lag het baanbrekende werk van Kan. Een sim-pliciale verzameling (‘complete semi-simplicial complex’ was de Engelstalige terminologie in de vijftiger jaren) kan men zich voorstellen als een ruimte, opgebouwd uit punten, lijnstukjes, driehoekjes, tetraeders, enz., die slechts op een zeer beperkte manier aan elkaar geplakt mogen worden, bijvoorbeeld door voor te schrijven welke lijnstukjes als rand van welke driehoekjes figu-reren, welke driehoekjes al zijvlak van welk tetraeders, enz. Een simpliciale verzameling kan dus beschreven worden door voor elke dimensie 0, 1, 2, 3,… een aantal ‘simplices’ (dat wil zeggen punten, lijntjes, driehoekjes, enz.) te specificeren, samen met de ‘plak-instructies’. Dit geeft een structuur die in allerlei delen van de wiskunde op blijkt te duiken. Een fundamenteel resul-taat uit de topologie is dat voor elke topologische ruimte er een simpliciale verzameling gevonden kan worden die bijna niet te onderscheiden is van de oorspronkelijke ruimte, in de zin dat de gebruikelijke algebraïsche kenmer-ken volledig overeenkomen. Kans fundamentele bijdragen uit de vijftiger jaren (1, 2, 3) gaven onder andere een methode om de belangrijkste en meest onderscheidende van die algebraïsche kenmerken, de zogenaamde homoto-piegroepen, van een topologische ruimte volledig te beschrijven in termen van de daarbij passende simpliciale verzameling. Kan ontdekte dat men zich hierbij kan beperken tot simpliciale verzamelingen die een bepaalde vol-ledigheidseigenschap hebben. Deze staan nu bekend als ‘Kan-complexen’. De ontdekking van dit begrip baande de weg tot een volledige beschrijving van de algebraïsche topologie (preciezer, van de ‘homotopie categorie’) in termen van simpliciale verzamelingen en hun onderlinge relaties, waarbij de Kan-vezelingen (‘Kan fibrations’), een generalisatie van de Kan-complexen, tot op de dag van vandaag een centrale rol spelen.

Categorieën en functoren:Rond de oorlog ontstond in de topologie steeds meer het besef dat er een formalisme nodig was dat beter in staat was om wiskundige objecten niet zozeer in hun isolement te beschrijven, maar de nadruk legt op de moge-lijke afbeeldingen tussen verschillende objecten, en bovendien het gedrag

L&H_2014.indd 35 10/22/2014 3:20:11 PM

Page 36: levensberichten en herdenkingen 2014

36 levensberichten en herdenkingen 2014

van de algebraïsche kenmerken van objecten onder die afbeeldingen beter kan beschrijven. Dit leidde tot de geboorte van de theorie van categorieën en functoren (zie S. Mac Lane, Categories for the Working Mathematician, Springer-Verlag Berlijn, 1971, 2e herziene druk 1998). Wiskundige objecten van een bepaalde soort en afbeeldingen daartussen vormen een ‘categorie’ (bijvoorbeeld topologische ruimten, of verzamelingen, of groepen, respectie-velijk ringen uit de algebra) en constructies als de algebraïsche kenmerken van topologische ruimten kunnen efficiënt beschreven worden als ‘functoren’ van de ene categorie naar de andere. Gegeven zo’n functor tussen categorieën is er vaak een ‘zuinigste’ functor in de omgekeerde richting. Kan destilleerde dit begrip van ‘adjoint functor’, en liet zien dat veel belangrijke constructies in de wiskunde voorbeelden van adjoint functors zijn. Ook beschreef hij, gegeven een functor, precieze criteria voor het bestaan van zo’n geadjun-geerde functor in de andere richting, met behulp van een later veel gebruikte methode bekend als ‘Kan-extensie’ (zie (4) en (5) hieronder).

Later werk: Met deze twee ontdekkingen, van Kan-complexen en Kan-extensies, had Kan reeds aan het begin van zijn wetenschappelijke carrière een naam verwor-ven. Maar ook in latere jaren bleef Kan productief en leverde belangrijke bijdragen aan het vakgebied. Ik wil twee voorbeelden noemen. Ten eerste het werk (8) met Bousfield over ‘localisatie en completering’. Enigszins vereen-voudigd gesteld is het idee als volgt: een topologische ruimte (of simpliciale verzameling!) heeft zoals gezegd algebraïsche kenmerken, die zich laten verenigen in bepaalde algebraïsche structuren zoals bijvoorbeeld een ring. Als je nu aan de algebraïsche kant die structuur enigszins verandert (voor de wiskundigen onder de lezers, als je de ring bijvoorbeeld lokaliseert of com-pleteert), is er dan een topologische ruimte die precies de nieuwe kenmerken heeft? En hoe kun je die maken uit de eerste gegeven ruimte? Bousfield en Kan hebben in hun boek op deze vragen hele precieze antwoorden gegeven, op een manier die niet mogelijk was geweest zonder voorgaande ontdek-kingen over categorieën en simpliciale verzamelingen. Een tweede voorbeeld is een serie van drie artikelen die Kan samen met Bill Dwyer schreef, gepu-bliceerd rond 1980. Quillen had eerder een axiomatische manier gevonden om aan twee objecten in een categorie een topologische ruimte (of beter, een simpliciale verzameling) toe te kennen die de structuur van alle afbeeldingen

L&H_2014.indd 36 10/22/2014 3:20:11 PM

Page 37: levensberichten en herdenkingen 2014

37levensberichten en herdenkingen 2014

van het ene object in het andere beschreef. Deze constructie (voor vakgeno-ten: van de ‘derived mapping space’) is van groot belang in allerlei contexten. Samen met Dwyer vond Kan een alternatieve constructie, bekend als de simpliciale of ‘hammock’ localisatie van een categorie, die hetzelfde resultaat oplevert als de constructie van Quillen, maar veel minder informatie gebruikt en dus veel algemener toepasbaar is gebleken.

Enkele publicaties van Daan Kan:(1) ‘On c. s. s. complexes’, American Journal of Mathematics 79 (1957), 449-

476. (2) ‘A combinatorial definition of homotopy groups’, Annals of Mathematics

67 (1958), 282-312.(3) ‘On homotopy theory and c.s.s. groups’, Annals of Mathematics 68

(1958), 38-53.(4) ‘Adjoint functors’, Transactions of the American Mathematical Society 87

(1958), 294-329.(5) ‘Functors involving c.s.s. complexes’, Transactions of the American

Mathematical Society 87 (1958), 330-346.(6) (met A.K. Bousfield) Homotopy limits, completions and localizations

Springer-Verlag, Berlijn , 1972, v+348 pp. (7) (met W.G. Dwyer) ‘Simplicial localizations of categories’, Journal of Pure

and Applied Algebra 17 (1980), 267-284.(8) (met W.G. Dwyer, P.S. Hirschhorn en J.H. Smith) Homotopy limit functors

on model categories and homotopical categories, American Mathematical Society, Providence, RI, 2004, viii+181 pp.

L&H_2014.indd 37 10/22/2014 3:20:11 PM

Page 38: levensberichten en herdenkingen 2014

38 levensberichten en herdenkingen 2014

George Armitage Miller3 februari 1920 – 22 juli 2012

L&H_2014.indd 38 10/22/2014 3:20:12 PM

Page 39: levensberichten en herdenkingen 2014

39levensberichten en herdenkingen 2014

Levensbericht door W.J.M. Levelt

In 1960 openden George Miller en Jerome Bruner hun Center for Cognitive Studies op Harvard University. ‘Cognitive’ was in die dagen een geuzenterm, zeker op Harvard waar Burrhus Frederic Skinners rigoureuze behaviorisme de dienst uitmaakte. George Miller was zelf in die theoretische traditie gevormd. Geboren in Charlestown, Virginia, volgde hij zijn undergraduate studie (spraak-communicatie, psychologie) aan Alabama University. In 1942 ging hij naar Harvard, waar hij in 1946 bij Smith Stevens promoveerde op een ‘top-secret’ onderzoek naar de verstaanbaarheid van spraaksignalen in verschillende vormen van achtergrondruis. Dat geclassificeerde onderzoek had hij gedurende de oorlogsjaren gedaan in Harvard’s Psycho-Acoustics Laboratory. Een jaar later mocht Claude Elwood Shannon zijn geclassifi-ceerde werk, A Mathematical Theory of Communication publiceren. Miller doorzag direct de grote potentie van deze nieuwe informatietheorie voor de psychologie van sequentieel gedrag in het algemeen en gesproken communi-catie in het bijzonder. Samen met Frederick Cowing Frick publiceerde hij in 1949 het klassieke artikel dat de informatietheorie introduceerde in de psy-chologie. In 1951 volgde zijn eerste, eveneens klassieke boek Language and Communication, in feite het eerste naoorlogse psycholinguïstische tekstboek. Het boek verbindt een ‘milde’ (Millers term) vorm van behaviorisme met de informatietheorie, beginnend met de kleinste eenheden, de spraakklanken, dan opbouwend naar steeds grotere: morfemen, woorden, zinnen, teksten en communicatieve netwerken.

Van 1951 tot 1955 ontwikkelde Miller op het Massachusetts Institute of Technology (MIT) zijn invloedrijke experimentele toepassingen van de informatietheorie in de (taal-)psychologie, studies waarin sequentiële redundantie werd gemanipuleerd door steeds hogere orde-benaderingen van het Engels te gebruiken als stimuli. Het redundantie-concept lag ook ten grondslag aan Millers meest-geciteerde artikel ‘The magical number seven plus or minus one’ (1956) waarin hij uiteenzette dat ons kortetermijngeheu-gen ongeveer zeven eenheden (cijfers, letters) kan bevatten. Maar tegelijk kunnen we de informatie-inhoud van die eenheden door ‘hercodering’ flink opvoeren. Zo onthouden we de lange letterreeks A-B-N-I-N-G-S-N-S gemak-kelijk door die te hercoderen tot ABN-ING-SNS, dat maar drie eenheden telt.

L&H_2014.indd 39 10/22/2014 3:20:12 PM

Page 40: levensberichten en herdenkingen 2014

40 levensberichten en herdenkingen 2014

Hercoderen is volgens Miller ‘the very lifeblood of the thought processes’. We denken niet in digitale informatie-eenheden, maar in betekenisvolle hapklare brokken, ‘chunks’.

In 1955 keerde Miller terug naar Harvard, waar spoedig zijn samen-werking met de acht jaar jongere Noam Chomsky begon. Chomsky was net gepromoveerd op een proefschrift dat de generatieve grammatica introdu-ceerde. Zo’n grammatica was een volkomen expliciet, deductief regelsysteem waarmee de oneindige verzameling van zinnen die tot de taal behoren (de ‘grammaticale’ zinnen) kan worden gegenereerd, en geen zinnen die niet tot de taal behoren (de ‘ongrammaticale’ zinnen). Chomsky wist Miller er snel van te overtuigen dat natuurlijke talen niet gegenereerd kunnen worden met een informatie-theoretisch Markov-proces, van welke eindige orde ook. Samen publiceerden zij de eerste wiskundige modellen van de taalgebruiker, gebaseerd op de nieuwe generatieve theorie.

Miller, de creatieve experimentator, publiceerde met zijn studenten de eerste laboratoriumstudies over de ‘psychologische realiteit’ van de genera-tieve grammatica, over het meetbare effect van syntactische transformaties, van recursieve inbedding, etc. Het werd een paradigma dat wereldwijd navol-ging vond. Mede onder invloed van Chomsky nam Miller expliciet afstand van het behaviorisme, bondig uitgedrukt in de titel van zijn fraaie Psychology: the Science of Mental Life (1962).

Chomsky had hem een nieuw perspectief verschaft op het menselijk taalvermogen. De Artificiële Intelligentie, die zich hand-in-hand met de Infor-matietheorie had ontwikkeld, was Millers inspiratiebron voor zijn Plans and the Structure of Behavior, dat hij in 1960 samen met Eugene Galanter en Karl Pribram publiceerde, na een gezamenlijk sabbatical in Stanford. Het was een theorie over het voorbereiden en uitvoeren van handelingen, waarbij als basisstrategie de cyclische operatie test-operate-test-exit (TOTE) werd voorgesteld. Verder weg van een behavioristische stimulus-response theorie kon het niet zijn.

Terug op Harvard werd het nieuwe Center for Cognitive Studies tot 1968 Millers intellectuele basis. Het beleid was om vooral jonge ‘andersdenken-den’ op het ruime gebied van cognitie-onderzoek voor een studieverblijf uit te nodigen en ze dan volledige onderzoeksvrijheid te geven. Ik ben daar zelf een van Millers research fellows geweest en heb er vele van de toekomstige leiders in de cognitiewetenschap leren kennen. Het was een broeinest van nieuwe ideeën.

L&H_2014.indd 40 10/22/2014 3:20:12 PM

Page 41: levensberichten en herdenkingen 2014

41levensberichten en herdenkingen 2014

Tegen het einde van die periode raakte Miller teleurgesteld over de resul-taten van het experimentele generatief-syntactische onderzoek. Het leverde niet op wat de inspirerende verwachting was geweest: het bestaan van directe relaties tussen syntactische regels en psychologische operaties. Ook zijn laatste project op dat gebied, Grammarama, over het leren van kunstma-tige computer-gebaseerde talen werd een fiasco. Miller nam de drastische stap om het syntactische boek te sluiten en zich te gaan bezig houden met de semantiek, in het bijzonder de betekenis van woorden. Dat is in de rest van zijn lange, productieve leven zijn hoofdthema gebleven.

In 1968 stapte Miller over naar Rockefeller University. Daar begon zijn onderzoek aan semantische velden, zoals bewegingswerkwoorden, en naar de opbouw van woordbetekenissen. Die bestaan volgens Miller uit een presuppositie en een assertie. Negatie heeft alleen betrekking op de asser-tie, maar laat de presuppositie ongemoeid. De ontkennende zin ‘Marijn is geen moeder’ ontkent dat Marijn een ouder is (de assertie), maar niet dat zij vrouw is (de presuppositie). Met zulke negatietests trachtte Miller de hiërarchische structuur van ons lexicon te onderzoeken. Als ‘vrouw’ een presuppositie van ‘moeder’ is, dan kun je de test opnieuw toepassen: ‘Marijn is geen vrouw’. Maar wat is Marijn dan wel? Proefpersonen antwoorden dan meestal ‘man’. Nu wordt het geslacht gewijzigd (de assertie van vrouw), maar de presuppositie ‘mens’ blijft behouden. Enzovoorts. Hij deed dit voor een aantal semantische domeinen, zoals bewegingswerkwoorden, perceptie-werkwoorden en bezitswerkwoorden. Dit werd het vertrekpunt voor Millers volgende magnum opus.

Vanuit Rockefeller University bracht Miller de jaren 1971-1975 door als Member van het Institute for Advanced Study (IAS) in Princeton. Daar werkte hij, samen met Philip Johnson-Laird, aan Language and Perception (1976). Het is een onderzoek naar de terminologie die wij gebruiken om te verwijzen naar perceptuele fenomenen en entiteiten, zoals termen voor ruimtelijke relaties (in, op, achter, links van, etc.), voor kleuren, voor bewe-gingen, voor causaliteit, voor waargenomen gebeurtenissen, en dergelijke. Miller gebruikte de term ‘psycholexicologie’ om dit onderzoeksgebied aan te duiden. Welke perceptuele voorwaarden moeten zijn vervuld voor een spreker om waarheidsgetrouw een bepaalde bewering te doen, zoals bijvoor-beeld: De kat zit links van de hond? Het boek opent een empirisch en for-meel onderzoeksgebied dat zich sindsdien, vooral cross-linguïstisch, breed

L&H_2014.indd 41 10/22/2014 3:20:12 PM

Page 42: levensberichten en herdenkingen 2014

42 levensberichten en herdenkingen 2014

ontwikkeld heeft. Ik had het voorrecht om in die periode een jaar op het IAS door te brengen, een tweede jaar in Millers inspirerende nabijheid.

In 1979 werd George Miller benoemd tot James S. McDonnell Distin-guished University Professor of Psychology, Princeton University. Hij werd er medeoprichter van de Cognitive Science Laboratory. Zijn belangrijkste project daar, over de jaren heen, was de constructie van WordNet. Het is een omvangrijke digitale thesaurus, waarin Engelse woorden naar betekenis zijn georganiseerd in zogenaamde synsets, groepen van (bijna-)synoniemen voor een bepaald concept. Woorden kunnen lid zijn van meerdere synsets. Op hun beurt behoren synsets tot één, maar niet meer dan één van vier woordklas-sen: naamwoorden, werkwoorden, adjectieven en adverbia. WordNet heeft een veelheid van computationele toepassingen, zoals in vertaal- en zoek-programma’s. Ook publiceerde Miller er zijn prachtige overzichtswerk The Science of Words (1996).

George Miller bleef invloedrijk en dienstbaar. Zo speelde hij een construc-tieve rol in de samenwerking van cognitiewetenschap en neurowetenschap, die sterk opbloeide dankzij nieuwe hersenscantechnieken. Hij introduceerde de thans gangbare term cognitive neuroscience voor deze interdiscipline.

George Millers contacten met Nederland gaan terug naar 1968 toen hij op uitnodiging van John van de Geer doceerde in de NUFFIC International Sum-mer Course over ‘Algebraic Models in Psychology’ in Paleis Noordeinde (‘Het Oude Hof’). Ook bezocht hij enkele malen het Max-Planck-Instituut voor Psy-cholinguïstiek in Nijmegen. In 1985 benoemde de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) hem tot buitenlands lid.

Met George Miller verliest de Akademie een geleerde die richtingbepa-lend is geweest voor de moderne cognitiewetenschappen en voor de psycho-linguïstiek in het bijzonder. Wie hem gekend heeft koestert de herinnering aan zijn esprit, zijn elegante, ietwat terughoudende omgangsstijl en zijn hulpvaardigheid.

L&H_2014.indd 42 10/22/2014 3:20:12 PM

Page 43: levensberichten en herdenkingen 2014

43levensberichten en herdenkingen 2014

L&H_2014.indd 43 10/22/2014 3:20:12 PM

Page 44: levensberichten en herdenkingen 2014

44 levensberichten en herdenkingen 2014

Cornelis Johannes Adrianus Constantinus Peeters12 december 1931 – 6 februari 2013

L&H_2014.indd 44 10/22/2014 3:20:12 PM

Page 45: levensberichten en herdenkingen 2014

45levensberichten en herdenkingen 2014

Levensbericht door G.C.A.M. van Gemert

‘Wat heet mooi?’. Die vraag legde het weekblad De Tijd begin 1984 voor aan de toenmalige UvA-hoogleraar architectuurgeschiedenis C.J.A.C. Peeters, het op 6 februari 2013 overleden lid van de KNAW – Kees Peeters voor de velen die met hem op meer vertrouwelijke voet stonden.

De vraag naar het wezen van schoonheid lijkt Peeters weliswaar indirect, maar toch uiterst subjectief te beantwoorden, en wel door een aantal frag-menten uit zijn dagboeken publiek te maken. Het zijn goeddeels observaties, gedaan tijdens reizen dwars door Europa tot ver in Turkije, en daarnaast vruchten van een evenzeer wereldomspannende lectuur, gelardeerd met subtiele staaltjes van (zelf)ironisering, zelfrelativering en milde overdrijving. Zulke stijlmiddelen kenmerken zijn essayistisch schrijven als zodanig, en soms klinken ze ook wel eens door in zijn wetenschappelijk werk: zo had, blijkens het artikel in De Tijd, de zware astmaticus, die Peeters gedurende bijna zijn gehele leven was, in 1957 in Palermo genoteerd, dat hij, herstellend van de Aziatische griep, ‘ademloos’ Proust las; in soortgelijke zin tekende de eindexamenkandidaat Peeters, in 1950 op weg naar een retraite, op dat ‘de eerste bezienswaardigheden die’ hem in Den Bosch ‘troffen Marijke T. en de Sint-Jan’ waren. En aan het eind van z’n ontboezemingen over schoonheid in weekblad De Tijd lijkt Peeters alles weer terug te nemen: ‘Op welke trefwoor-den zijn bovenstaande fragmenten nu eigenlijk geselecteerd, het mooie of het geluk?’, zo luidden zijn enige rechtstreekse woorden in het artikel dat oorspronkelijk vermoedelijk als interview was bedoeld.

De redacteur van de rubriek waarin de dagboekfragmenten in De Tijd verschenen, zal niet echt greep op Peeters hebben gekregen. De foto die bij het artikel is afgedrukt, onderstreept dat nog eens extra: ze is geënsceneerd – in de zelfbewuste pose van een bekend portret uit de Italiaanse renaissance – en als zodanig is ze een citaat, maar een citaat met speelse variatie – en daarmee uiteindelijk zelfrelativering.

Zelfbewustzijn vanuit het geleerde weten, gepaard aan zelfrelativering – de ander, de lezer of beschouwer, in vertrouwen nemen, deze in het spel betrekken, maar zich uiteindelijk niet echt bloot geven; dat is de teneur die Peeters uit zijn reactie op de vraag naar het wezen van schoonheid weet te laten spreken. En het lijkt ook een lijn te zijn die zijn leven tekende. Zijn ultieme antwoord op de vraag naar het wezen van schoonheid, dat als kop

L&H_2014.indd 45 10/22/2014 3:20:12 PM

Page 46: levensberichten en herdenkingen 2014

46 levensberichten en herdenkingen 2014

boven het artikel in De Tijd verscheen, wordt gekenmerkt door eenzelfde dubbelheid. In feite gaat het hem niet om schoonheid an sich, maar om de ervaring van schoonheid, en die definieert hij als ‘een wreed geluk dat het hart teistert’.

Deze definitie is in tweeërlei opzicht veelzeggend: Op de eerste plaats toont ze aan dat de omgang met kunst, ook de wetenschappelijke, voor Pee-ters geworteld moest zijn in de doorleefde ervaring, in persoonlijke gegre-penheid en betrokkenheid. Vanaf het begin van zijn studie was hem bewust dat er, zoals hij later formuleerde, ‘zo min een autonome kunst als een auto-nome kunstgeschiedenis bestond’. Dat hield in dat in zijn ogen kunst door de kunsthistoricus zo omvattend mogelijk gecontextualiseerd moest worden. Het kunstwerk diende grondig te worden teruggeplaatst in de originaire con-stellatie van zijn ontstaan, en dat diende te prevaleren boven de technische analyse ervan of de inpassing in een stroming. Ook dat was een fundamenteel inzicht dat hem en zijn medestudenten, zo zegt hij zelf, al in het prille begin van de studie ten deel viel: ‘Juist de aandacht voor de geschiedenis van de christelijke sensibiliteit, voor liturgische functies van architectuur en kunst, voor de theologie van het beeld en cultusbeeld, voor kunst als veraanschou-welijking van de doctrine, devotie en ascese, maakte ons tamelijk hooghartig tegenover het louter bestuderen van de verftoets, de pennestreek, het lijst-profiel, en zelfs de stijlcritiek’. Door de maalstroom van de methodologische reflectie of van de theoretische fundering van het vak heeft hij zich, zelfs in de jaren zeventig en tachtig met hun overkill aan theorievorming, niet laten meeslepen. Voor hem stond de ervaring van de uniciteit van het kunstwerk voorop, zonder dat dat in zijn geval in estheticisme ontaardde.

Niet de theoretische of methodologische reflectie verdiept voor Peeters de ervaring van kunst, maar veeleer het narratieve, de belezenheid van de kunsthistoricus. Dat is het tweede aspect dat uit Peeters’ antwoord dat ervaring van schoonheid ‘een wreed geluk [is] dat het hart teistert’, valt te distilleren. Want zijn antwoord is een citaat uit de wereldliteratuur: ‘un bonheur cruel qui ravage le coeur’, met die woorden probeerde Julien Green in zijn autobiografische notities Terre lointaine zijn gevoelens bij de aanblik van het gelaat van een knappe jongeman te vertolken. In dit verband haalt Peeters vaker dichterlijke woorden uit de schatkamer van zijn belezenheid aan om schoonheid als ervaring van geluk te positioneren: ‘La beauté n’est que la promesse du bonheur’ ontleent hij aan De l’amour van Stendhal en

L&H_2014.indd 46 10/22/2014 3:20:12 PM

Page 47: levensberichten en herdenkingen 2014

47levensberichten en herdenkingen 2014

hij vertaalt het zelf met ‘schoonheid brengt even het geluk nabij’. Lezen was Peeters tot tweede natuur geworden, het was zijn overlevingsstrategie vanaf zijn vroege jeugd toen astma-aanvallen zich steeds meer begonnen voor te doen – en het bleef zijn passie tot zijn dood. Zijn vriend en collega Kees Fens beschrijft in 1991 in De Volkskrant onder het kopje ‘Kwijt’ de ontreddering van de ‘hooggeleerde P.’, nadat deze bij verhuizing naar een kleinere woning – die aan de Bloemgracht in Amsterdam, die zijn laatste zou zijn – een deel van zijn bibliotheek had moeten afstoten. Hij was niet zo zeer zijn boeken, schrijft Fens, maar zijn streepjes daarin kwijt geraakt en daarmee een deel van zijn geest – en hij wist dat het hem aan tijd van leven ontbrak om alles opnieuw te lezen en dat deel van zijn geest te herwinnen. Kees Peeters was met zijn belezenheid de belichaming van de wechselseitige Erhellung der Künste en het levende bewijs voor de meerwaarde van een dergelijke benadering bij de wetenschappelijke omgang met beeldende kunst en architectuur. Veel van zijn publicaties staven dat op overtuigende wijze.

Dat de omgang met kunst op doorleefde ervaring moest stoelen, was de jonge Peeters als het ware met de paplepel ingegeven. Hij werd op 12 decem-ber 1931 geboren als het vierde kind in een onderwijzersgezin in Breda. Dat geestelijke milieu en de rurale stedelijkheid van zijn geboorteplaats hebben zijn leven en zijn kijken naar kunst bepaald: enkele van zijn onderwijzers, waaronder zijn vader, hebben een essentiële bijdrage tot de ontwikkeling van zijn ‘ruimtelijk- en visueel-esthetische ervaringen’ geleverd, stelt hij terugkij-kend. En later op de middelbare school trof hij leraren die dat verder hielpen uitbouwen. In de katholieke kerken van Breda en de Baronie leerde hij de architectuur en de decoratie ontleden. De Grote Kerk of Onze-Lieve-Vrou-wekerk was in die zin een ‘oerbeeld uit zijn jeugd’ en daarom bleef ze voor hem altijd en eeuwig ‘de mooiste kerk ter wereld’. Kan de zeggingskracht van subjectieve ervaring van kunst beter worden verwoord? De Tweede Wereld-oorlog moet bij dit alles bijna onopgemerkt aan hem voorbij zijn gegaan. Die deed in ieder geval niets af aan de idylle die het Breda van zijn jeugd zijn leven lang voor hem bleef.

Zijn gymnasiale opleiding doorliep Peeters aan het Onze-Lieve-Vrouwe-Lyceum in zijn geboorteplaats, waar hij inspirerende leraren vond die zijn belangstelling voor kunst en geschiedenis bevorderden. Zelf noemt hij in dit verband de latere Nijmeegse hoogleraren Karel Meeuwesse (1914-1991), die hem Nederlands gaf, en Louis Verberne (1889-1956), die geschiedenis

L&H_2014.indd 47 10/22/2014 3:20:12 PM

Page 48: levensberichten en herdenkingen 2014

48 levensberichten en herdenkingen 2014

doceerde, maar zijn leerlingen extra-curriculair ook de ogen opende voor de rijke monumentaliteit van hun vaderstad, en voorts de latere staatssecretaris Louis van de Laar (1921-2004), eveneens historicus, die hem bijbracht, hoe de wereldgeschiedenis in kaart te brengen. Buiten school nam hij tekenles bij een Bredase kunstenaar, Dio Rovers (1896-1990), en hij las vooral en veel, omdat presteren in de sport zoals zijn leeftijdgenoten, hem door zijn constitutie niet gegeven was. Het kwam allemaal aan bod: de wereldlitera-tuur, kunsthistorische handboeken en auteurs als Eugène Emmanuel Viollet-le-Duc, vooralsnog evenwel in Nederlandse vertaling. In 1950 deed Peeters eindexamen Gymnasium Alfa en hij besloot, in Nijmegen kunstgeschiedenis te gaan studeren, naar eigen zeggen vooral omdat daar niet expliciet in de studiegids stond vermeld dat met dat vak geen droog brood te verdienen viel.

Al in die tijd moet hem hebben onderscheiden wat zijn handelsmerk zou worden: zijn geloof in de kracht van de narrativiteit en zijn ongekende vaar-digheid in het hanteren ervan. Zijn stadgenoot Hans van Mierlo (1931-2010), de latere politicus, met wie Peeters sinds hun gemeenschappelijke Nijmeegse studententijd, al waren ze geen vakgenoten, een vriendschap voor het leven verbond, moest al vroeg constateren dat Peeters vragen niet beantwoordde door over de vraag te spreken, maar door ernaast, dat wil zeggen, eromheen te vertellen. Zo zag Van Mierlo Peeters dan ook in de kunstgeschiedenis en ‘met zijn kennis ervan in het dagelijks leven van anderen’ staan: ‘hij vertelt en maakt van alles – ook van de gewone faits divers – geschiedenis. Een geschiedenisje. Ik ken’, aldus Van Mierlo, ‘niemand die zich – zoals Kees – kan permitteren zo diep af te dalen in details en omleidingen, zonder dat de aan-dacht van z’n gehoor ook maar een seconde verslapt. Bij kinderen zakt gaan-deweg de mond open. Hij is hun grootste geschenk’. Dit vermogen anderen – en niet in de laatste plaats ook kinderen – als het ware te betoveren door de ban van het exuberant uitweidende en omtrekkende betoog, dat ook in de afscheidsdienst bij Peeters’ crematie, op 12 februari 2013 in Breda, met een treffend voorbeeld werd gememoreerd, is, al zegt Van Mierlo dat niet, uiter-aard de vrucht van Peeters’ doorleefde ervaring van kunst als schoonheid en van zijn uitzonderlijke vaardigheid, die ervaring over te dragen.

In zijn studententijd maakte Peeters naast Van Mierlo ook andere vrien-den voor het leven. Tot hen behoorde onder anderen zijn Nijmeegse stu-diegenoot Wim Beeren (1928-2000), de latere directeur van Boijmans Van Beuningen en van het Stedelijk Museum in Amsterdam. De meest vormende

L&H_2014.indd 48 10/22/2014 3:20:12 PM

Page 49: levensberichten en herdenkingen 2014

49levensberichten en herdenkingen 2014

ervaring van die jaren lijkt evenwel de kennismaking met Frits van der Meer (1904-1994), de Nijmeegse hoogleraar Oudchristelijke kunst en kunst der Middeleeuwen, in wie hij – het valt niet anders te formuleren – een congeni-ale leermeester vond. Met hem kon hij zijn ethos van de vakbeoefening als roeping delen, maar ook de passie voor het schone, al verviel hij zeker niet in diens estheticisme van de exclusiviteit. In Van der Meer herkende hij veel van zichzelf , zo blijkt uit het Levensbericht dat hij in 1995 over hem schreef, en hij bleef tot de dood van zijn leermeester en promotor tot diens engere vriendenkring behoren, al had hij zeker wat moeite met wat hij in hem als een tekort aan menselijke betrokkenheid beschouwde en met diens splendid isolation binnen het vakgebied. In Nijmegen studeerde Peeters in 1956 bij Van der Meer cum laude af met een scriptie over de liturgische dispositie van het vroegchristelijke kerkgebouw in het Oosten, een werkstuk van meer dan 150 bladzijden. Ze vormde samen met het materiaal dat hij, gedurende een verblijf van een half jaar in Rome, ook over het Westen had verzameld, de grondslag voor zijn dissertatie met dezelfde titel – maar dan zonder toege-voegde geografische inperking – waarop hij uiteindelijk op 16 oktober 1969, eveneens bij Van der Meer en eveneens cum laude, zou promoveren.

Na zijn afstuderen was Peeters aan de slag gegaan bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, aanvankelijk in Den Haag, later in Zeist. Hij zou er tot 1982 blijven. De meest in het oog springende resultaten van deze peri-ode zijn de beschrijving van de Utrechtse Dom, die hij in 1965 samen met E.J. Haslinghuis publiceerde, en zijn indrukwekkende monografie over de Sint Jan in Den Bosch uit 1985, maar de grootste vrucht van deze tijd was ongetwijfeld het inzicht dat hij kreeg in de hele breedte van de Nederlandse bouwkunst, buiten de hoogtepunten ervan die hij tijdens zijn studie had leren kennen: ook in de vernacular architecture wist hij zich in te leven. Naast het werk vervulde hij vele nevenfuncties. Zo was hij lid van de Rijkscommis-sie voor de Monumentenzorg en de latere Monumentenraad, bestuurslid van de Vereniging ‘Hendrick de Keyser’ en van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond. Vanaf 1966 bekleedde hij een buitengewoon lectoraat in de architectuurgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, dat in 1970 werd omgezet in een extraordinariaat. In 1980 werd hij gekozen tot lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, op basis van een voordracht die stelde dat hij een bijzondere plaats onder de kunsthis-torici hier te lande innam, en wel in drie opzichten: omdat hij fundamenteel

L&H_2014.indd 49 10/22/2014 3:20:12 PM

Page 50: levensberichten en herdenkingen 2014

50 levensberichten en herdenkingen 2014

onderzoek had gedaan naar de geschiedenis van de beide belangrijkste kerkgebouwen in Nederland, omdat hij zich bezig hield met de band tussen monument en omgeving, met de stedenbouwkundige context van monu-menten en ten slotte omdat hij zich interesseerde voor de aansluiting van de nieuwe en de oude kunst en zich zo ook tot een van de meest vooraanstaande denkers over de restauratieproblematiek had ontwikkeld. En al deze aspec-ten hadden uiteraard hun neerslag gevonden in tal van artikelen. Hoe kon het ook anders bij iemand als Peeters die – afgezien van de schoolblaadjes – al vanaf zijn prille studententijd publiceerde.

In 1982 werd Peeters’ buitengewoon hoogleraarschap aan de Universiteit van Amsterdam omgezet in een voltijds ordinariaat en moest hij de Rijks-dienst verlaten. Nu kwam hij met beide benen te staan in een kunsthistorisch instituut, dat, zoals hij zelf zei, ‘door de egaliteitsgedachte, de vergader-ziekte, de zelf bedachte en vergrote bureaucratie en een eigen boeventaal vol afkortingen als het ware met stencils dichtgeplakt kwam te zitten en niet voldoende zicht meer bood op de sociale werkelijkheid’. Omdat voortaan de compensatie in een andere deeltijdse werkkring ontbrak, moet hem dat steeds meer tegen zijn gaan staan. Toen dan ook in Nijmegen door het overlij-den van Van der Meers opvolger Jürgen Christern (1928-1983) een leerstoel vrijkwam, liet hij zich vermurwen die eind 1984 over te nemen, nadat hij eerder had geweigerd daar de rechtstreekse opvolger van zijn leermeester te worden; nu kreeg hij evenwel in feite diens leeropdracht: ‘Kunstgeschie-denis, in het bijzonder van de vroegchristelijke tijd en de Middeleeuwen’. Hij wist dat hij in Nijmegen niet de situatie van zijn eigen studententijd zou hervinden, maar hij stelde zich wel ten doel, ‘de historische wortels van [de] instelling’ – die toen overigens nog net zo heette als in zijn studiejaren – ‘in het oog te houden, te helpen cultiveren’, niet als ‘een vorm van monumen-tenzorg’, maar ‘in de zin van renovatie, revalorisatie, zo nodig rehabilitatie’. Wellicht was deze zelf gestelde opdracht de aanleiding dat hij in Nijmegen zelfs bereid was in het Faculteitsbestuur zitting te nemen. Hij zal die twee jaar als vice-decaan Onderzoek meer hebben uitgezeten dan dat hij ervan zal hebben genoten, maar met zijn rustige en relativerende verklaringen wist hij in de Faculteitsraad wel de grimmigste vergadertijgers te apaiseren. Dat hij de ellenlange vergaderingen voor zichzelf vooral ook verkortte door van zijn contrahenten rake karikaturen te tekenen, zullen maar weinigen hebben geweten.

L&H_2014.indd 50 10/22/2014 3:20:12 PM

Page 51: levensberichten en herdenkingen 2014

51levensberichten en herdenkingen 2014

In Nijmegen sloot Peeters nieuwe vriendschappen, zo met zijn collega aldaar Kees Fens. Toen deze in 1990 de P.C.-Hooft-prijs voor beschouwend proza ontving, hield Peeters de feestrede. Daarin tekende hij een indruk-wekkende ‘atlas van de beschaving’ van de laureaat, maar dat was indirect en ongewild zeker ook, net als later het Levensbericht over Van der Meer, een imponerende staalkaart van zijn eigen geestelijke belevingswereld. Een eigen school heeft Peeters in Nijmegen niet gesticht, daarvoor was hij er te kort. Wellicht had hij daarvoor ook te weinig promovendi/ae: Het zullen er in totaal zo’n acht zijn geweest, twee in Amsterdam, vijf in Nijmegen en dan nog één, z’n allereerste, in Groningen. Op velen die zijn onderwijs volgenden, maakte Peeters diepe indruk en met menigeen bleef een band bestaan, ook nog na het einde van de studie. De onderzoeker Peeters belichaamt vanuit huidig perspectief een opmerkelijke paradox: hij die zelf zo’n internationaal leesgedrag vertoonde, heeft uitsluitend in het Nederlands gepubliceerd. Dat zou tegenwoordig niet meer kunnen, maar zijn oeuvre documenteert wel op indrukwekkende wijze wat de geesteswetenschappen aan kwaliteit en nuancering zouden verliezen, als ze zich zouden beperken tot publicaties in de academische lingua franca en de moedertaal zouden uitbannen.

Op 29 februari 1992 ging Peeters in Nijmegen met emeritaat. Door zijn chronische astma was het voor hem steeds moeilijker geworden om aan zijn ambtelijke verplichtingen te voldoen. Hij verhuisde naar Amsterdam en ging er wonen in een klein zeventiende-eeuws pand aan de Bloemgracht. Of hij die terugkeer als vervulling van een lang gekoesterde wens zag, zoals uit de opmerking ‘Terug in Jeruzalem!’ op sommige verhuisberichten zou kunnen worden geconcludeerd, is de vraag: Vestiging in de Amsterdamse binnenstad lijkt toch vooral een pragmatische keuze te zijn geweest, met het oog op de te verwachten toenemende immobiliteit. Al had hij in Nijmegen geen afscheids-college gegeven, zijn vertrek ging niet onopgemerkt voorbij: op 3 september 1993 werd hem in de Westerkerk een lijvige feestbundel met de bondige titel Bouwkunst aangeboden. De meer dan vijftig bijdragen van vrienden, vakge-noten en leerlingen boekstaven in de eerste plaats de breedte van Peeters’ benadering van het vak, de bijgevoegde Tabula gratulatoria is een afspiege-ling van de rijke schakering van zijn vrienden- en kennissenkring. Dat hij in 1994 tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw werd benoemd, zal hem – in stilte – zeker genoegen hebben gedaan.

L&H_2014.indd 51 10/22/2014 3:20:12 PM

Page 52: levensberichten en herdenkingen 2014

52 levensberichten en herdenkingen 2014

In de jaren daarna werd Peeters’ actieradius steeds kleiner; uiteindelijk kon hij zijn woning nauwelijks meer verlaten. In het Trippenhuis – toch op loopafstand gelegen – kwam hij al helemaal niet meer. Wel publiceerde hij nog met zekere regelmaat. Dat zijn laatste wetenschappelijke bijdrage, verschenen in 2008, over de gevelstenen ging in de drie zeventiende-eeuwse huizen aan de Bloemgracht – de Steeman, de Landman en de Zeeman – waar-van hij er een zelf bewoonde, illustreert die beperking van zijn bewegings-vrijheid evenzeer, als dat ze ook aantoont dat zijn esprit en zijn brille deson-danks ongebroken bleven.

Zelf woonde hij in De Landman – en landman is hij altijd een beetje geble-ven: hij kon niet zonder Amsterdam, maar het veel landelijkere Breda bleef zijn utopie. Als hij – die zelf nooit een rijbewijs had bezeten – door familiele-den werd afgehaald voor een bezoek aan zijn geboortestad, kon hij onderweg al genieten van het weidse uitzicht dat het Groene Hart bood. In Breda is hij, na een kort ziekbed, op 6 februari 2013 gestorven. Hij zal er vrede mee heb-ben gehad, want hij koesterde plannen om alsnog naar Breda te verhuizen. Het heeft niet zo mogen zijn.

Peeters’ allerlaatste publicatie richtte zich niet op een wetenschappelijk publiek, maar was beschouwelijk van aard. Ze dateert eveneens van 2008 en is getiteld Heer op de Herengracht. Het is een impressie van 13 jaar wonen op een etage aldaar. Ze eindigt met de anekdote van een man, een buurtbewo-ner, die uit ergernis over de voortdurende herrie van de rondvaartboten en het eeuwige floodlight, ’s avonds met een bezem naar buiten stormt en een schijnwerper naar beneden slaat, zodat die sissend in de gracht plonst. Als hij daarna in de bioscoop zit om tot rust te komen, beseft hij plotsklaps dat wellicht een oud dronken mannetje dat tegen de verweesde schijnwerper-paal zou plassen, geëlektrocuteerd zou kunnen worden. Hij rent naar huis, belt anoniem de ‘stadsilluminatiedienst’, die – als vanzelfsprekend – binnen het kwartier een nieuwe schijnwerper plaatst, zonder naar de oude ook maar te gaan dreggen. ‘Wie aan de Herengracht woont mag genieten, maar moet ook gedogen’, zijn Peeters’ slotwoorden. Het verhaal hoeft niet wer-kelijk gebeurd te zijn, en de man met de bezem was zeker niet Peeters zelf, maar hij had het kunnen zijn. Wie lijdt aan en omwille van de ervaring van schoonheid, moet met de banaliteit van alledag leren leven. Strijd ertegen heeft geen zin, want ze steekt toch telkens weer in andere vorm de kop op: de ‘stadsilluminatiedienst’ hoeft naar de verdwenen floodlight-schijnwerper

L&H_2014.indd 52 10/22/2014 3:20:12 PM

Page 53: levensberichten en herdenkingen 2014

53levensberichten en herdenkingen 2014

niet eens te dreggen, een nieuwe ligt als het ware voor het oprapen. Maar wat vermag de ‘stadsilluminatiedienst’ met haar schijnwerpers en haar efficiën-tie, gemeten aan de tijdeloze illuminatie van een middeleeuws handschrift of het kaarslicht van eeuwen in een gotische kathedraal? Wie schoonheid en kunst doorleefd ervaart, moet ook heel wat gedogen! Misschien was dat wel Peeters’ onuitgesproken devies.

Met dank aan drs. Peter Don voor veel mondelinge informatie.

BronnenDenslagen, Wim, e.a. (red.), Bouwkunst. Studies in vriendschap voor Kees Pee-

ters, Amsterdam 1993. Daarin o.a. pp. 9-15: ‘Kees Peeters. Een biografi-sche schets’ en pp. 16-27: ‘Bibliografie [C.J.A.C. Peeters] 1947-1993’.

Denslagen, Wim, e.a. (red.), Een vrijdagmiddag in de Westerkerk, Amsterdam 1993.

Fens, Kees, ‘Kwijt’, in: de Volkskrant van 3 augustus 1991. Eveneens in: Fens, Kees, Handgroot. Postscripta bij boeken en lezen, Amsterdam 1994, p. 33.

Klerck, Bram de, Kees Peeters (1931-2013), in: Desipientia. Kunsthistorisch Tijdschrift 20 (2013), p. 38.

Kroon, Ben, ‘Wat heet mooi? Een wreed geluk dat het hart teistert’, in: De Tijd van 16 maart 1984, pp. 40-41.

Mierlo, Hans van, ‘Overpeinzingen in het Markdal’, in: Denslagen, Wim, e.a.: Bouwkunst, p. 379-385.

Peeters, C., Feestrede bij de uitreiking van de P.C. Hooft-prijs voor beschou-wend proza aan Kees Fens, in: Juffrouw Ida 16 (1990), nr. 2, pp. 24-29.

Peeters, C., Frederik G.L. van der Meer, in: KNAW Levensberichten en herden-kingen, Amsterdam 1995, pp. 71-76.

Peeters, C., ‘Heer op de Herengracht’, in: Amstelodamum 95 (2008), nr. 2, pp. 1-2.

Peeters, C., ‘Peeters stelt zich (iets) voor’, in: ARTillerie. Een kunsthistorisch spervuur, Tijdschrift Organisatie Studenten Kunstgeschiedenis van de Katholieke Universiteit 2 (1985), nr. 2, pp. 3-14.

Peeters, C., ‘Sprekende gevelstenen. De Steeman, de Landman en de Zeeman’, in: Amstelodamum 95 (2008), nr. 1, pp. 3-15.

L&H_2014.indd 53 10/22/2014 3:20:12 PM

Page 54: levensberichten en herdenkingen 2014

54 levensberichten en herdenkingen 2014

Nicolaas Jacob Vlaar17 maart 1933 – 25 april 2011

L&H_2014.indd 54 10/22/2014 3:20:13 PM

Page 55: levensberichten en herdenkingen 2014

55levensberichten en herdenkingen 2014

Levensbericht door M.J.R. Wortel en S.A.P.L. Cloetingh

Nicolaas Jacob (Nico) Vlaar, geboren op 17 maart 1933 in Mijnsheerenland (Hoeksche Waard), heeft in de tweede helft van de vorige eeuw bijna veer-tig jaar lang een grote en bijzondere rol gespeeld in de ontwikkeling van de geofysica en van de aardwetenschappen in het algemeen in Nederland. Met uitzondering van een periode kort na zijn promotie was hij gedurende zijn gehele wetenschappelijke loopbaan verbonden aan de Rijksuniversiteit (later Universiteit) Utrecht.

Aan de basis van zijn rol stond zijn visie op de inhoud van het genoemde wetenschapsgebied en op de mogelijke en noodzakelijke ontwikkelingen daarin. In de jaren zestig maakten belangrijke delen van de geofysica een spectaculaire ontwikkeling door, waarbij mathematisch-fysische methoden een steeds sterkere rol gingen spelen.

Ondanks de spectaculaire onderzoekingen die de geofysicus Felix Vening Meinesz sinds ca. 1930 internationale roem verschaften, was de universitaire studie in de geofysica in de naoorlogse periode matig ontwikkeld. Het best ontwikkeld was die nog aan de Rijksuniversiteit Utrecht, waar deze studie tot 1968 gepositioneerd was als een hoofdrichting binnen de doctoraalstudie in de geologie. Deze inbedding impliceerde echter dat de mathematisch-fysische basis onvoldoende was om genoemde ontwikkelingen te kunnen bijhouden, laat staan erin te kunnen participeren. Voor het nationale kader is het relevant te vermelden dat aan de Gemeente Universiteit Amsterdam (nu Universiteit van Amsterdam) en de Rijksuniversiteit Leiden de mogelijk-heden voor een geofysische opleiding destijds aanzienlijk beperkter waren dan in Utrecht. Mede in dat licht werd midden zeventiger jaren de geofysica-opleiding in Nederland – met uitzondering van de op exploratie gerichte geofysica aan de Technische Hogeschool Delft – volledig geconcentreerd in Utrecht.

Als één van de allereersten was Nico Vlaar ervan overtuigd dat de aardwetenschappen een sterke kwantitatieve basis vereisten om verdere ontwikkelingen te kunnen doormaken en een volwaardige plaats te kun-nen innemen in het geheel van moderne natuurwetenschappen. Naast deze overtuiging was hij er bovendien sterk van doordrongen dat kader-vorming van essentieel belang was voor de toekomst van het onderhavige

L&H_2014.indd 55 10/22/2014 3:20:13 PM

Page 56: levensberichten en herdenkingen 2014

56 levensberichten en herdenkingen 2014

wetenschapsgebied in Nederland. De basis voor zijn eigen bijdrage aan een kwantitatieve beoefening van de geofysica legde hij reeds in de late jaren vijftig, toen hij inzag dat het niveau van de bestaande opleiding in de geofy-sica ontoereikend was. Vlaar begon direct na zijn doctoraalexamen geologie met hoofdrichting geofysica (1959) aan de Rijksuniversiteit Utrecht een doctoraalstudie wiskunde, welke hij na zeer korte tijd (in 1960) afsloot met het doctoraalexamen. Zijn daaropvolgend promotieonderzoek, eveneens in Utrecht, betreffende de theorie van seismische en electromagnetische golven, vormde een voorzetting op de ingeslagen theoretische weg. In 1963 promo-veerde Vlaar cum laude op het proefschrift The transient electromagnetic field of a vertical dipole antenna, met Johan Scholte als promotor.

Na zijn promotie werkte Vlaar enige jaren in de Verenigde Staten waar hij verbonden was aan het Department of Geophysics & Geophysical Engi-neering, Saint Louis University, St. Louis (Missouri), en het Seismological Laboratory van het befaamde California Institute of Technology (CalTech). In deze fase schreef hij een aantal toonaangevende single-authored artikelen, die gepubliceerd werden in het internationaal vooraanstaande Bulletin of the Seismological Society of America en verwierf hij snel erkenning als een pro-minent lid van een nieuwe generatie theoretisch sterk onderlegde geofysici. Onderwerpen van zijn onderzoek waren o.a. excitatie van oppervlaktegolven en eigentrillingen van de Aarde, welke laatste zeer in de belangstelling waren gekomen nadat ze bij de grote Chili aardbeving in mei 1960 voor het eerst duidelijk en op grote schaal geregistreerd werden. Hij verrichtte pioniers-werk op het gebied van stralentheorie voor golfvoortplanting in anisotrope aardmodellen. Hierbij liep hij niet alleen vooruit op observationele studies van anisotropie in de Aarde (onder andere ook in de toegepaste context van seismische exploratie), ook hield hij in de formulering van zijn theoretische resultaten al rekening met verwachte toekomstige mogelijkheden op het gebied van numerieke (computer-) berekeningen.

Eind jaren zestig keerde Vlaar terug naar Nederland en de Universiteit Utrecht. Op basis van zijn aandringen en voorbereidingen werd in 1968 aan de Rijksuniversiteit Utrecht het doctoraalexamen geofysica ingesteld. Door deze verzelfstandiging van de geofysica-studie werd het mogelijk dat ook studenten met een basis-opleiding (kandidaatsexamen) in de natuurkunde konden instromen in de doctoraalopleiding geofysica en dat alle studenten in de doctoraalfase de geofysica-studie desgewenst konden combineren

L&H_2014.indd 56 10/22/2014 3:20:13 PM

Page 57: levensberichten en herdenkingen 2014

57levensberichten en herdenkingen 2014

met bijvakken in de wis- en/of natuurkunde. Na het overlijden van Johan Scholte in 1970 droeg Vlaar, als wetenschappelijk hoofdmedewerker met een onderwijsopdracht, al snel de verantwoordelijkheid voor de nieuwe docto-raalstudie geofysica (fysica van de vaste aarde). Persoonlijke belangen en ambities op onderzoeksgebied ondergeschikt makend aan het belang van de opleiding en het op te zetten onderzoek, richtte Vlaar in de daaropvolgende jaren een onderwijs- en onderzoeksprogramma in dat nu nog steeds gezien kan worden als het fundament voor het huidige onderwijs en onderzoek in de geofysica in Nederland. In 1973 werd Nico Vlaar benoemd tot hoogleraar Theoretische Geofysica.

De eerste onderzoeksprojecten die hij entameerde betroffen direct fron-tier type seismologisch onderzoek. Met Durk Doornbos maakte hij gebruik van de mogelijkheden van het nieuwe NORSAR array van digitaal registre-rende seismologische stations in Noorwegen. Dit resulteerde in 1974 in een promotie cum laude van Doornbos en opvallende publicaties (onder andere in Nature) over de structuur van het inwendige van de aarde, in de diepe ondermantel nabij de grens van de mantel en de vloeibare buitenkern van de aarde (diepte ca. 2900 km). Ook in latere promoties, zoals die van Guust Nolet in 1976 betreffende boventonen van oppervlaktegolven, kwam de kracht van de theoretisch sterke opleiding duidelijk naar voren. Belangrijk hierbij was dat Vlaar contacten legde en onderhield op het hoogste inter-nationale niveau, onder meer met Freeman Gilbert (Scripps Institution of Oceanography, Californie), die in 1994 een eredoctoraat ontving van de Uni-versiteit Utrecht, met Vlaar als erepromotor. In 1986 organiseeerde hij het prestigieuze internationale Mathematical Geophysics congres in Nederland.

Een zeer opvallend aspect van Vlaars wetenschappelijke carrière is geweest dat hij er diverse malen blijk van gegeven heeft in staat te zijn nieuwe internationale ontwikkelingen tijdig te kunnen onderkennen, vaak er zelfs op te kunnen anticiperen, en er vorm aan te kunnen geven. Terwijl zijn wetenschappelijk werk oorspronkelijk het gebied van de theoretische seismologie betrof, wist hij nieuwe observationele mogelijkheden aan te geven, en onderzoek in die richting te initieren. Hiermee baande hij de weg voor de moderne observationele seismologie in Nederland, hetgeen onder meer leidde tot het mobiele array van seismologische stations NARS, opge-zet door Guust Nolet. Duidelijk werd dit ook in de jaren zeventig toen hij als eerste aandacht gaf aan, en vroeg voor de beoefening van de tektonofysica

L&H_2014.indd 57 10/22/2014 3:20:13 PM

Page 58: levensberichten en herdenkingen 2014

58 levensberichten en herdenkingen 2014

in Nederland, daarmee een brug slaand tussen de geofysica en de geologie. De opstellers van dit levensbericht waren Vlaars eerste promovendi in deze nieuwe richting. Het inslaan van nieuwe wegen ging bij Vlaar steeds gepaard met formulering van originele en fundamentele gezichtspunten.

Nadat in Utrecht aparte leerstoelen waren ingesteld op het gebied van de seismologie en tektonofysica, richtte Vlaar zijn aandacht op weer een nieuw onderdeel van de geofysica: numerieke modelstudies van convectieve processen in het inwendige van de aarde. Tezamen met Arie van den Berg concentreerde hij zich hierbij op de Early history of the Earth (het Archaei-cum, het tijdperk in de geologische geschiedenis van ongeveer 4,5 miljard jaar geleden tot 2,5 miljard jaar geleden) en de mogelijke rol van plaattekto-niek in het Archaeicum. Ook dit initiatief resulteerde in een serie succesvolle promoties.

Bij al deze ontwikkelingen hield hij steeds een open oog voor de mogelijk-heden tot integratie van het inmiddels gemoderniseerde geofysica-onderwijs met het onderwijs in de geologie. In 1983-1984 nam hij het initiatief voor de gecombineerde studierichting geologie/geofysica, in die tijd een blijk van inzicht, overtuiging en durf. Het genoemde programma heeft – juist door zijn vernieuwend kwantitatief en integrerend karakter – in latere jaren een belangrijke rol gespeeld in de vernieuwing van het onderwijsprogramma in de geologie.

Als een blijk van zijn veelzijdigheid, van zijn aandacht voor kadervorming en van de impact die Nico Vlaar gehad heeft op de aardwetenschappen, moge genoemd worden dat oud-promovendi van Vlaar hoogleraarsposities bekle-den of bekleed hebben in verschillende aardwetenschappelijke subdiscipli-nes als seismologie (Universiteit Utrecht, Princeton University, Universiteit van Oslo, MIT, Universiteit van Nice), in brede zin geological sciences (Ann Arbor), exploratiegeofysica (Universiteit Utrecht), tektonofysica, manteldy-amica (beide Universiteit Utrecht) en tektoniek (Vrije Universiteit Amster-dam en Universiteit Utrecht).

Behalve via onderwijs en onderzoek heeft Vlaar ook op het bestuurlijke vlak een grote rol gespeeld binnen de Nederlandse aardwetenschappen. Niet alleen in het proces van de herstructurering van de aardwetenschappen in Nederland in de jaren zeventig, maar ook in zijn functies als lid van de com-missie die in 1983 het rapport Aarde, wetenschap en samenleving opstelde, als voorzitter van de NWO-werkgemeenschap Geofysica, als voorzitter van de

L&H_2014.indd 58 10/22/2014 3:20:13 PM

Page 59: levensberichten en herdenkingen 2014

59levensberichten en herdenkingen 2014

Sectie Aardkunde van de Academische Raad, als lid van de KNAW-commissie voor de Geologische Wetenschappen en van het bestuur van het NWO-gebied BOA (Biologie/Aardwetenschappen/Oceanografie), de voorloper van het huidige NWO-gebied Aard- en Levenswetenschappen (ALW), alsmede in uni-versitair verband als decaan van de Utrechtse faculteit Aardwetenschappen begin jaren negentig.

Vlaar werd in 1983 benoemd tot lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (Sectie Aardwetenschapen). In 1994 ontving hij een koninklijke onderscheiding, met de benoeming tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. In 1996 werd hij onderscheiden met de benoe-ming tot erelid van de European Geophysical Society (in 2002 tezamen met de European Union of Geosciences opgegaan in de European Geosciences Union, EGU) als erkenning voor zijn belangrijke bijdragen aan de ontwikke-ling van de geofysica en de opleiding van een generatie van jonge geofysici. In 2002 werd Vlaar benoemd tot (Elected) Fellow van de American Geophysical Union, met nominaties vanuit twee secties, Tectonophysics en Seismology. In Nederland werden zijn grote verdiensten erkend door toekenning in 2007 door het Koninklijk Nederlands Geologisch en Mijnbouwkundig Genootschap van het hoogste eerbewijs in Nederland aan een aardwetenschapper, de Van Waterschoot van der Gracht Penning.

Vanaf begin 1995 begon zijn gezondheid hem parten te spelen. Een dreigend aneurysma leidde tot operaties. Er volgden afwisselend oplevingen en slechte perioden. Bij dit alles kon Vlaar moeilijk afstand doen van zijn pro-minente positie, ook na zijn emeritaat in 1998. Deze jaren zouden een fase geweest hebben kunnen zijn waarin hij met enige voldoening zou hebben kunnen terugzien op wat hij had bereikt en bewerkstelligd. Dat zou terecht geweest zijn, maar dat was hem niet gegeven, dat stond hij – helaas – zichzelf niet toe. Op 25 april 2011 overleed hij in Bilthoven. De herinnering aan een veelzijdige markante persoonlijkheid blijft!

Samenvattend kan gesteld worden dat Nico Vlaar in dikwijls moeilijke omstandigheden – veelal als eerste en als eenling stelling nemend en vech-tend vóór een nieuwe veelbelovende ontwikkeling en tégen negatieve ont-wikkelingen – een grote constructieve en positieve invloed heeft gehad op de ontwikkeling van de aardwetenschappen in Nederland. De grote waarde van die inbreng stoelt – zoals genoemd – op zijn visie op inhoud en ontwikkeling van de aardwetenschappen, maar ook op de integriteit en kwaliteit waarmee

L&H_2014.indd 59 10/22/2014 3:20:13 PM

Page 60: levensberichten en herdenkingen 2014

60 levensberichten en herdenkingen 2014

hij deze uitdroeg en vormgaf. Bovengenoemde eigenschappen deed hij ver-gezeld gaan van het stellen van eisen aan zijn collega’s en medewerkers, zijn promovendi en studenten en – zeker niet in het minst – aan zichzelf.

Zijn jarenlange aandacht voor hoogkwalitatief onderwijs en kadervor-ming, en zijn scherpe en succesvolle keuze van en bijdragen aan onderzoeks-gebieden zijn een voorbeeld voor jongere generaties.

L&H_2014.indd 60 10/22/2014 3:20:13 PM

Page 61: levensberichten en herdenkingen 2014

61levensberichten en herdenkingen 2014

L&H_2014.indd 61 10/22/2014 3:20:13 PM

Page 62: levensberichten en herdenkingen 2014

62 levensberichten en herdenkingen 2014

Peter Alfred Ziegler2 november 1928 – 19 juli 2013

L&H_2014.indd 62 10/22/2014 3:20:13 PM

Page 63: levensberichten en herdenkingen 2014

63levensberichten en herdenkingen 2014

Levensbericht door S.A.P.L. Cloetingh en W. van Tellingen

Peter Ziegler, geboren op 2 november 1928 in het Zwitserse Winterthur, is op 19 juli 2013 overleden in Binningen (Basel), eveneens in Zwitserland. Hij heeft een groot deel van zijn professionele carrière doorgebracht in Neder-land. Na een verblijf van twaalf jaar als exploratiegeoloog bij Shell Canada, kreeg hij in 1970 bij Shell International in Den Haag een centrale rol in Shells exploratieactiviteiten, eerst in Noordwest-Europa, onder meer het Noordzee-gebied, en later wereldwijd.

Het werk van Ziegler omvatte het coördineren van onderzoek tussen de vele werkmaatschappijen, en ook het Koninklijke/Shell Exploratie en Pro-duktie Laboratorium (KSEPL), alsmede het contact met Esso en andere part-ners. Ook evalueerde hij in de jaren zeventig de vele voorstellen van explora-tieboringen en schroomde niet om zelf – later veelal succesvolle – projecten in te brengen. Bovendien was Peter een waardevolle vraagbaak voor de betreffende geologische afdelingen. Niet in de laatste plaats gaf hij essentiële aanbevelingen tot het verkrijgen van concessies. Daarbij was hij een enthou-siast en exceptioneel hard werkend geoloog met een onwaarschijnlijke gave om vele, meest uiteenlopende gegevens samen te vatten. In deze periode bundelde hij zijn immense kennis van de mondiale geologie en zijn vernieu-wende inzichten in de samenhang van de evolutie van sedimentaire bekkens en continentale marges in de context van plaattektonische processen in een serie monumentale geologische atlassen en publicaties die tot op de dag van vandaag de standaardwerken zijn op dit gebied.

Peter Ziegler, in 1955 op 26-jarige leeftijd in Zürich gepromoveerd bij de vermaarde Alpiene geoloog Rudolf Trumpy en diens eerste promovendus, kan met recht de vader van het moderne sedimentaire bekkenonderzoek genoemd worden.

Met zijn rijke ervaring, gebaseerd op zijn prominente rol in de wereld-wijde exploratie van Shell, vervulde Peter ook een unieke brugfunctie naar het academische onderzoek en onderwijs. Nationaal vond dit erkenning door onder meer zijn verkiezing als lid van de Sectie Aardwetenschappen van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) in 1984, de toekenning van de Van Waterschoot van der Gracht penning van het Konink-lijk Nederlands Geologisch en Mijnbouwkundig Genootschap in 1987, en zijn

L&H_2014.indd 63 10/22/2014 3:20:13 PM

Page 64: levensberichten en herdenkingen 2014

64 levensberichten en herdenkingen 2014

eredoctoraat aan de Technische Universiteit Delft in 2001. Ook internationaal is hij een van de meest onderscheiden aardwetenschappers van onze tijd. Peter was lid van de Europese Academie van Wetenschappen en de Poolse Academie van Wetenschappen. Hij ontving talloze prestigieuze medailles, waaronder de William Smith medaille van de Geological Society of London, de Stephan Mueller medaille van de European Geophysical Society en de Leopold von Buch medaille van het Deutsche Geologische Gesellschaft en een eredoctoraat van de universiteit van Moskou.

In de integratie van observaties en modelstudies heeft Peter Ziegler een zeer stimulerende en essentiële rol gespeeld, waarbij hij ook na zijn pensi-onering in 1988 bij Shell middels een bijzonder hoogleraarschap in Basel onversaagd doorging met het bevorderen van nieuwe onderzoeksprogram-ma’s op het gebied van sedimentaire bekkens en continentale topografie.

Peter heeft zijn kennis altijd belangeloos gedeeld met hele generaties van onderzoekers. Tijdens zijn regelmatige bezoeken aan Nederland na 1988 hebben velen daar immens baat bij gehad. Peter was een sterk voorstander van onderzoekscholen en heeft vele cursussen gegeven aan promovendi die in Nederlandse onderzoeksgroepen aan lithosfeerdynamica en sedimentaire bekkens werkten. Menig promovendus herinnert zich nog de sessies met Peter en zijn kritisch-constructieve benadering van hun werk.

De onderzoeksgemeenschap in de vaste aarde, met name in Europa, heeft bijzonder veel aan Peter te danken. Dat geldt zeker voor de Neder-landse onderzoekers op dit terrein. Peter heeft met zijn actieve en invloed-rijke inbreng in talloze belangrijke commissies van NWO en de KNAW een belangrijk stempel gedrukt op veel van de ontwikkelingen die aan de basis hebben gestaan van belangrijke initiatieven zoals de toponderzoekschool Netherlands Research Centre of Integrated Solid Earth Sciences (ISES) en het Europese TOPO-EUROPE onderzoeksprogramma. Daarnaast heeft hij als persoonlijk mentor en inspirator voor velen een betekenis gehad die uniek genoemd kan worden.

Het is met emotie, diep respect en dankbaarheid dat wij aan deze weten-schappelijke reus en nobel mens terug denken. Onze gedachten zijn bij zijn vrouw Yvonne, die hem zo nabij stond en hem zo dierbaar was.

L&H_2014.indd 64 10/22/2014 3:20:13 PM

Page 65: levensberichten en herdenkingen 2014

65levensberichten en herdenkingen 2014

L&H_2014.indd 65 10/22/2014 3:20:13 PM

Page 66: levensberichten en herdenkingen 2014

66 levensberichten en herdenkingen 2014

Hendrik Jan Zwart30 maart 1924 – 18 november 2012

Veldwerk in Galicië tijdens een excursie in 1971 ter voorbereiding van een excursie voor de Association pour l’Etude Géologique des Zones Profondes de l’Ecorce Terrestre. Met Peter Floor. (foto van Jordi Carreras Planells)

L&H_2014.indd 66 10/22/2014 3:20:14 PM

Page 67: levensberichten en herdenkingen 2014

67levensberichten en herdenkingen 2014

Levensbericht door J.L.R. Touret

Op 18 november 2012 overleed op achtentachtigjarige leeftijd Henk Zwart, als emeritus hoogleraar verbonden aan de Universiteit Utrecht en sinds 1973 lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). Hij is een van de voornaamste naoorlogse geologen in Nederland.

Toen Henk Zwart zich in 1945 inschreef aan de universiteit van Leiden, had hij het voornemen zich te gaan bekwamen in de kwartairgeologie. Echter, de boeiende colleges van een jonge, recent benoemde, Zwitserse hoogleraar, Ernst Niggli (zoon van Paul Niggli), deden hem van mening veranderen en ertoe besluiten zich te specialiseren in de studie van metamorfe gesteen-ten, gesteenten die nauw verbonden zijn met de vorming van bergketens. Er was toen nog maar weinig bekend over dit specifieke onderzoeksveld, dat nog steeds beschouwd wordt als het meest gecompliceerde binnen de geologie. De promotor van Henk, Lamoraal Ulbo de Sitter1, een internationale autoriteit op het gebied van de sedimentologie, begeleidde voornamelijk promovendi die werkzaam waren in de sedimentaire bekkens van de Franse of Spaanse Pyreneeën. Ook Henk kreeg deze onderzoekslocatie aangebo-den, maar bij nader inzien gaf hij er de voorkeur aan het Saint Barthelemy massief te bestuderen, een bekend metamorf gesteentecomplex in de Franse Pyreneeën. De Sitter had daar aanvankelijk bezwaar tegen, met als reden dat dit massief veel te gecompliceerd zou zijn voor een beginnend geoloog. Henk had echter een rotsvast vertrouwen in zijn ambitie, volhardde daarom en kreeg uiteindelijk na vele discussies de gewenste toestemming van zijn promotor.

In 1954 kon Henk Zwart zijn proefschrift verdedigen, geschreven in het Frans, zoals toentertijd gebruikelijk was onder Nederlandse geologen actief in Frankrijk.2 Vrijwel onmiddellijk werd dit een standaardwerk over de geologie van de Pyreneeën, en nog steeds wordt het veelvuldig geciteerd en vragen antiquairs hoge prijzen voor tweedehands exemplaren. Een zodanig goed proefschrift bleek tevens de basis te vormen voor een internationale wetenschappelijke loopbaan. Na enkele postdoc-posities in de Verenigde

1 Zwart, H.J., ‘Levensbericht van Lamoraal Ulbo de Sitter’, in: Jaarboek van de KNAW 1980, p. 180-183.2 Zwart, H.J., La géologie du Massif du Saint-Barthélémy, Pyrénées, France, dissertatie Universiteit Leiden, 1954, p. 228.

L&H_2014.indd 67 10/22/2014 3:20:14 PM

Page 68: levensberichten en herdenkingen 2014

68 levensberichten en herdenkingen 2014

Staten (aan respectievelijk de universiteiten van Washington en Illinois), werd Henk Zwart in 1961 benoemd tot hoogleraar geologie aan de universi-teit van Aarhus, in Denemarken. Daar, in Scandinavië, ontdekte hij de Noorse Caledonieden, waar hij als geoloog bijzonder van onder de indruk raakte, met allerlei wetenschappelijke gevolgen van dien, zodat een groep Nederlandse aardwetenschappers jaren later in het zuidwesten van Noorwegen onder-zoek deed, kon profiteren van de bevindingen van Henk.3

Na acht vruchtbare jaren in Denemarken, toen Henk Zwart zijn reputatie reeds gevestigd had als een van de meest vooraanstaande structureel geolo-gen van zijn tijd, keerde hij terug naar zijn Alma Mater. De Sitter had inmid-dels de leeftijd bereikt om met emeritaat te gaan, hoewel hij nog volop in het onderzoek stond en slechts enkele jaren daarvoor nog een boek geschreven had4 dat een klassieker zal blijven voor komende generaties structureel geo-logen. Hiertoe had hij een omvangrijk project op zich genomen om het Can-tabrische Gebergte en de Pyreneeën geologisch gezien in kaart te brengen. Maar na het publiceren van enkele van de kaarten had De Sitter besloten om het merendeel van de overige kaartbladen te handhaven tot de uiteindelijke voltooiing van het project (met als reden dat werk aan nieuwe kaartbladen gevolgen kon hebben voor reeds bestaande aangrenzende kaartbladen). Om dit monnikenwerk voort te zetten, kon hij zich geen betere kandidaat voor de leerstoel indenken dan Henk Zwart, en dus werd Henk in 1959 hoogleraar structurele geologie in Leiden, als opvolger van een promotor met wie hij ten tijde van zijn promotieonderzoek talloze meningsverschillen had gehad. De uiteindelijke voltooiing van het project waarbij de Pyreneeën in kaart werden gebracht, een van de meest ambitieuze projecten die een universiteit ooit heeft ondernomen, nam uiteindelijk twintig jaar in beslag. Het resultaat was een indrukwekkende stapel proefschriften en niet minder dan negentien kaarten op een schaal van 1/50.000, die op de dag van vandaag de stan-daardverwijzing zijn voor de geologie van de Pyreneeën.56

3 Tobi, A.C. en Touret, J.L.R. (red.), The deep Proterozoic crust in the North Atlantic provinces, NATO ASI Series, C-158, D. Reidel Pub., Dordrecht 1985, p. 603.4 Sitter, L.U. de, Structural Geology, McGraw-Hill, Londen 1956 (herdrukt in 1959 en in 1964), p. 552.5 Zwart, H.J., ‘The Geology of the Central Pyrenees’, in: Leidsche Geologische Mededelingen, 50-1, 1979, p. 74.6 Savage, J.F. en Boschma, D., ‘Geological Maps of the Southern Cantabrian Mountains, Spain’, in: Leidsche Geologische Mededelingen, 50-2, 1980, p. 75-114.

L&H_2014.indd 68 10/22/2014 3:20:14 PM

Page 69: levensberichten en herdenkingen 2014

69levensberichten en herdenkingen 2014

In de jaren zeventig was de Leidse groep zonder twijfel een van de beste ter wereld, met drie leiders van internationale statuur: Emile den Tex op het gebied van de magmatische petrologie, Piet Hartman op het gebied van de kristallografie, en Henk Zwart op het gebied van de structurele geologie en de metamorfe petrologie. Het waren drie grote persoonlijkheden die, in plaats van elkaar te beconcurreren (elders zijn legio voorbeelden van der-gelijke praktijken), hun expertise bundelden ter bevordering van het eigen onderzoek en om daarmee resultaten te bereiken die de gehele geologische gemeenschap ten goede zouden komen. De ‘Leidsche school’, zoals de groep al snel door collega’s werd genoemd, was vooruitstrevend, open en interna-tionaal georiënteerd. Wetenschappers uit het buitenland werden ontvangen voor trainingen, er was een groot aantal studenten en promovendi en de groep was erg actief in het organiseren van conferenties en deelnemen aan internationale commissies. Bijzonder noemenswaardig is hier de ‘Leiden Conference’, het eerste congres ter wereld in zijn soort, waar geologen, fysici, ingenieurs en metallurgen hun kennis omtrent de materiaalwetenschappen deelden. Ook hier bewees Henk zijn tijd vooruit te zijn. Hij was in die tijd ook nauw betrokken bij de activiteiten van de Subcommission Metamorphism van de UNESCO Commission for the Geological Map of the World. De eerste metamorfe kaart van de Alpen, op een schaal van 1/1.000.0000, werd gepu-bliceerd in 1973 en was volledig samengesteld en getekend in Leiden.7

Field mapping is essentieel voor elke structureel geoloog, maar dient aan-gevuld te worden door meer fundamenteel onderzoek naar de mechanismen van vervorming. Dit was toentertijd een nieuw onderzoeksveld in Nederland, waardoor Henk genoodzaakt was zijn medewerkers in het buitenland te zoe-ken, voornamelijk in Australië. Zij gaven hun colleges in het Engels, wat in die jaren vrij ongebruikelijk was en tot protesten van de studenten leidde.

Metamorfe gesteenten worden gekenmerkt door de progressieve ver-schijning van nieuwe mineralen na veranderende omstandigheden van druk en temperatuur, maar het was nog niet duidelijk hoe en wanneer de opeen-volging van mineralen zich voordeed. Tijdens het voorbereidend werk voor zijn proefschrift had Henk min of meer toevallig ontdekt (dankzij een fout van degene die doorsneden (slijpplaatjes) maakte!) dat de beste manier om

7 Metamorphic map of the Alps 1:1.000.000 (1973) Compiled by the Sub-Commission for the Cartography of the Metamorphic Belts of the World (Commission for the Geological Map of the World); General Coordinator: H.J. Zwart; Associate Coordinator: V.S. Sobolev; Drawn at the Geological Institute, Leiden University, by C.P.J. Roest.

L&H_2014.indd 69 10/22/2014 3:20:14 PM

Page 70: levensberichten en herdenkingen 2014

70 levensberichten en herdenkingen 2014

deze chronologische verbanden aan het licht te brengen niet was om ze in dunne schijfjes te splijten tegen de structuur aan, zoals gebruikelijk was bij het bestuderen van gesteenten onder een microscoop, maar parallel daaraan. Hij verwerkte zijn bevindingen met als resultaat de negen beoordelings-criteria voor het meten van groeisnelheid van mineralen in verhouding tot vervorming, een beroemd diagram dat elke student geologie tot vandaag de dag moet kennen.

Het is onmogelijk in enkele regels alles te beschrijven wat de Leidse groep gedurende de ‘gouden jaren’ bereikt heeft. Maar twee belangrijke seman-tische papers dienen genoemd te worden, aangezien beide een cruciale invloed hebben gehad op de perceptie van de vorming en de evolutie van de continenten. De eerste paper was van Emile den Tex uit 19658 en de tweede van Henk Zwart uit 1967.9 In het laatstgenoemde worden overduidelijk twee types contrasterende gebergten geïdentificeerd: enerzijds hoge-drukgeberg-ten, gerelateerd met continentale subductie, anderzijds hoge-temperatuur-gebergten, gerelateerd aan continent-continentcollisies. Henk had zijn model gebaseerd op bergketens in Europa. Later zou de Japanse aardwetenschap-per Akiho Miyashiro dit model uitbreiden door het toe te passen op de gehele wereld.10

8 Tex, E. den, ‘Metamorphic lineages of orogenic plutonism’, in: Geologie en Mijnbouw 44, 1965, p. 105-132.9 Zwart, H.J., ‘The duality of orogenic belts’, in: Geologie en Mijnbouw 46(8), 1967, p. 283-309.10 Miyashiro, A., Metamorphism and metamorphic belts, John Wiley & Sons, New York 1973, p. 492.

L&H_2014.indd 70 10/22/2014 3:20:14 PM

Page 71: levensberichten en herdenkingen 2014

71levensberichten en herdenkingen 2014

Een enorme hoeveelheid navolgend werk van generaties petrologen en geochemici zal het later mogelijk maken te de vervormingsgeschiedenis, voor het eerst beschreven op basis van microscopie, ook in de tijd te kwan-tificeren.11 Het is juist dat geochronologie significante veranderingen heeft aangebracht aan het model zoals dat door Henk Zwart in 1967 was voorge-steld: hoge-druk- en hoge-temperatuurorogenen zijn niet onderscheiden in ruimte (bv. Alpien en Variscisch gebergte), maar ze komen overeen met twee opeenvolgende fases in een enkel orogeen. Het uitgangspunt was hoe dan ook juist, en vormt nog steeds de kern van de huidige ideeën over de vorming en evolutie van de continentale korst.

Aan de glorieuze zegetocht van de geologie in Leiden kwam tegen het einde van de jaren zeventig abrupt een einde, toen door hoger hand besloten werd het aantal geologische faculteiten in Nederland te verminderen. ‘Grote’ meetinstrumenten, die onontbeerlijk zijn voor geologisch onderzoek, waren te kostbaar geworden om op meerdere locaties in Nederland te plaatsen. De faculteiten van Leiden en Utrecht moesten fuseren en na veel getouwtrek bleek Utrecht aan het langste eind te trekken. Henks eerste reactie op dit nieuws was kenmerkend: ‘Ach, aan alles komt een eind, ja!’. Helaas heeft de uiteindelijke samenvoeging geleid tot veel onrust en ongenoegen onder alle betrokkenen in Leiden en Utrecht, een situatie die nog een tijd voortduurde nadat de fusie in 1979 een feit was.

Echter, in wetenschappelijk opzicht leek Henk niet gehinderd door de verhuizing naar het nieuwe Utrechtse instituut. Hij slaagde er voor de tweede keer in het roer drastisch om te gooien en betrad het pad der experimentele gesteentevervorming. Opnieuw selecteerde hij de vereiste (internationale) deskundige staf.12 De eerste innovatieve aanzet binnen de nieuwe universiteit was het opbouwen van een hoge druk/hoge temperatuur (HPT) laborato-rium, met steenzout als eerste studiemateriaal.13 Hiermee concretiseerde Henk zijn visie dat het verrichten van fundamenteel onderzoek naar de onderliggende fysische en chemische processen de enige manier was om

11 Zwart, H.J., ‘Mountains have to be studied on the microscope’, voordracht afscheidscollege Universiteit Utrecht, 1989.12 Lister, G.S., Boland, J.N. en Zwart, H.J., ‘Step-wise growth of biotite porphyroblasts in pelitic schists of the western Lys-Caillaouas massif (Pyrenees)’, in: J Struct Geol 8, 1986, p. 543-562.13 Urai, J.L., Spiers, C.J., Zwart, H.J. en Lister, G.S., ‘Water weakening effects in rock salt during long term creep’, in: Nature 324, no. 6097, 1986, p. 554-557.

L&H_2014.indd 71 10/22/2014 3:20:14 PM

Page 72: levensberichten en herdenkingen 2014

72 levensberichten en herdenkingen 2014

(micro-)structuren in de natuur beter te begrijpen.14

Naast experimenteel werk in het HPT-laboratorium stimuleerde Henk Zwart de elektronenmicroscopie als een specialisme van de Nederlandse structurele geologie.15 Gecombineerd met een niet-aflatende aandacht voor de veldgeologie leidden deze activiteiten tot een enorme reputatie van zijn Utrechtse team. Naast deze nieuwe ontwikkelingen bleef hij het onderwijs sterk beïnvloeden door het organiseren van talloze excursies naar de Pyre-neeën en de Alpen. Zijn internationale reputatie werd benadrukt door een toonaangevende rol als vicevoorzitter van de International Commission on the Lithosphere. De ‘Leiden Conference’ werd gevolgd door een reeks van internationale congressen, sinds 1999 bekend onder de naam ‘Deformation Mechanisms, Rheology and Tectonics’, kortweg DRT. Na de eerste bijeen-komst in Leiden in 1976, hebben niet minder dan negentien van dergelijke bijeenkomsten plaatsgevonden, de laatste daarvan in 2013 in Leuven, Bel-gië.16 Tijdens deze gelegenheid werd de eerste ‘Henk Zwart Award’ (ingesteld door de Commission on Structural Geology and Tectonics (TecTask) van de International Union of Geological Science (IUGS) ter ere van ‘a person of excellence, having contributed to elevate science in structural geology’) uit-gereikt aan Paul F. Williams, hoogleraar aan de University of New Brunswick in Canada, en voormalig medewerker van Henk in Leiden.

Toen Henk in 1989 met emeritaat ging, was de Utrechtse structurele geo-logie groep, zoals die van Leiden daarvoor, uitgegroeid tot een wereldbekend centrum voor onderzoek en onderwijs in de (micro)structurele geologie en gesteentevervorming. Dankzij Henks bezielende leiding is de groep een van de bekendste ter wereld geworden. Zijn passie voor het vak, zijn visie, zijn strategie om zijn groep te internationaliseren, zijn vermogen om studenten en promovendi op een bezielende wijze op te leiden (en niet te vergeten zijn koppigheid), hebben een onuitwisbaar stempel gedrukt op het vakgebied, op alle daarbij betrokkenen en op de ontwikkeling van de structurele geologie.

Met dank aan H. de Bresser, J. Carreras Planells, J.A. Oele, C. Passchier, M. Sintubin, A. Speksnijder, C.J. Spiers en R.L.M. Vissers.

14 Passchier, C.W., Trouw, R.A.J., Zwart, H.J. en Vissers, R.L.M., ‘Porphyroblast rotation: eppur si muove?’, in: J metamorphic Geol 10, 1992, p. 283-29.15 Bons, A.J., Drury, M.R., Schryvers, D. en Zwart, H.J., ‘The nature of grain boundaries in slates: implications for mass transport processes during low temperature metamorphism’, in: Physics and Chemistry of Minerals 17, 1990, p. 402-408.16 http://ees.kuleuven.be/drt2013/index.html.

L&H_2014.indd 72 10/22/2014 3:20:14 PM

Page 73: levensberichten en herdenkingen 2014

73levensberichten en herdenkingen 2014

Namenregister

Beeren, W.A.L., 48Berg, van den, A.P., 58Bierens, H.J., 12Blauwhof, J., 14Bohr, N., 23Bonger, J., 8Bousfield, A.K., 33Brouwer, L.E.J., 31Bruner, J.S., 39Butter, A.J., 12Chomsky, N., 40Christern, E.E.J., 50Cramer, P.J.S., 7Cramer, S., 7Cramer, T., 9Curtis, E., 33Deventer, A.P. van, 7Deventer, S. van, 7Doornbos, D.J., 57Driehuis, W., 12Dror Farjoun, E., 33Ducpétiaux, E., 9Dwyer, W.G., 33Eilenberg, S., 32Engel, E., 9Fase, M.M.G., 13, 20Felderhof, B.U., 25Fens, C.W.A., 47, 51Fisher, I., 12Frick, F.C., 39Frisch, R.A., 8

Galanter, E., 40Gogh, M.J. van, 8Gogh, Theo van, 8Gogh, V.W. van, 8Gogh, Vincent van, 8Goldberger, A.S., 8Groot, J. de, 32Groot, S.R. de, 24Hartman, P., 69Haslinghuis, E.J., 49Heijmans, R.D.H., 11, 19Hemelrijk, J., 16Hennipman, P., 19, 20Hirschhorn, P.S., 33Houthakker, H.S., 9, 20Johnson-Laird, P., 40Kampen, P.N. van, 23Kan, D.M., 31Klant, J.J., 12Koek, S., 14Koopmans, Tj., 8Kramers, H.A., 23-25Kröller-Müller, H., 7Kroonenberg, N., 11Laar, L.J.M. van de, 48Mac Lane, S., 32Meer, F.G.L. van der, 49, 50Meeuwesse, A.C.M., 47Meijer, P.H.E., 27Mierlo, H.A.F.M.O. van, 48Miller, G.A., 38-42

L&H_2014.indd 73 10/22/2014 3:20:14 PM

Page 74: levensberichten en herdenkingen 2014

74 levensberichten en herdenkingen 2014

Miyashiro, A., 70Mot, E., 18Neudecker, H., 19Nieuwenburg, C.K.F., 11Niggli, E., 67Nolet, G., 57Peeters, C.J.A.C., 44-53Pribram, K., 40Quillen, D.G., 34Reekers, G.M., 12Ridder, G., 16Rottier, G., 9Rovers, D.J., 48Rovers, E., 7Schippers, A., 18Scholte, J.G.J., 56-57Shannon, C.E., 39Sitter, L.U. de, 67Skinner, B.F., 39Springer, T.A., 32Steinhauser, J. R., 13Stevens, S., 39Stone, R., 9, 10Tex, E. den, 69Theil, H., 8, 16Tinbergen, J., 8Ullersma, P., 27Vening Meinesz, F.A., 55Verberne, L.G.J., 47Vijlbrief, K., 17Vries, Hugo de, 7Vries, Joh. de, 13Wibaut, J., 8Williams, P.F., 72Wolff, P. de, 9Zernike, F., 23Zernike, J., 23

L&H_2014.indd 74 10/22/2014 3:20:14 PM