Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen...

31
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… 28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie SLO p. 1 van 31 Examen SLO Leren en Instructie Academiejaar 2011-2012 28 augustus 2012 - 2 de zittijd Lees het volgende vóór je start met het oplossen van de vragen: Dit examen voor de tweede zittijd bevat enkele vragen die sterk gelijken op deze in het examen voor de eerste zittijd. Let op. Bij die vragen zijn de stellingen wel veranderd! Plaats op èlk blad van deze examenbundel je naam en studentennummer! Heb je dat ook gedaan op je roze scoreformulier? Het permutatienummer (versienummer van het examen) wordt door ons ingevuld. Bij elke vraag is slechts één antwoordalternatief juist. Het aanduiden van een juist alternatief levert een positieve score op. Er wordt geen giscorrectie toegepast. Ongeveer de helft van de vragen peilt naar je beheersing op het weet- en inzichtsniveau. De andere helft peilt vooral de beheersing van de cursus op het toepassingsniveau. Let op met de stellingen. Ze zijn waar of onwaar. Gebruik de informatie uit de stellingen dus niet ondoordacht bij het beantwoorden van vorige of volgende vragen. Succes!

Transcript of Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen...

Page 1: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 1 van 31

Examen SLO Leren en Instructie Academiejaar 2011-2012 28 augustus 2012 - 2de zittijd Lees het volgende vóór je start met het oplossen van de vragen:

• Dit examen voor de tweede zittijd bevat enkele vragen die sterk gelijken op deze in het

examen voor de eerste zittijd. Let op. Bij die vragen zijn de stellingen wel veranderd! • Plaats op èlk blad van deze examenbundel je naam en studentennummer! • Heb je dat ook gedaan op je roze scoreformulier? • Het permutatienummer (versienummer van het examen) wordt door ons ingevuld. • Bij elke vraag is slechts één antwoordalternatief juist. • Het aanduiden van een juist alternatief levert een positieve score op. • Er wordt geen giscorrectie toegepast. • Ongeveer de helft van de vragen peilt naar je beheersing op het weet- en inzichtsniveau. De

andere helft peilt vooral de beheersing van de cursus op het toepassingsniveau. • Let op met de stellingen. Ze zijn waar of onwaar. Gebruik de informatie uit de stellingen dus

niet ondoordacht bij het beantwoorden van vorige of volgende vragen. • Succes!

Page 2: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 2 van 31

Vraag 1 Lees dit artikel uit De Standaard van 25 augustus 2012 en beoordeel vervolgens de stellingen. Recordaantal deelnemers voor tweede sessie toelatingsexamen (tand)arts in Kortrijk

KORTRIJK - Dinsdag vindt de tweede sessie van het toelatingsexamen voor arts en tandarts van de Vlaamse Gemeenschap plaats in Kortrijk Xpo. Een recordaantal deelnemers, namelijk 3.507, heeft zich ingeschreven. Dat meldt de voorzitter van de examencommissie, prof. Bernard Himpens, zaterdag. Het examen wordt sinds 1997 twee keer per jaar georganiseerd. "Het gaat om het grootste aantal ooit voor de tweede sessie van het toelatingsexamen met ongeveer 200 kandidaten meer dan het tweede examenmoment van vorig jaar (3.301) en een verdubbeling op vijf jaar tijd. In augustus 2007 waren er 1.705 kandidaten ingeschreven", luidt het. Verwacht wordt dat van hen 90 procent effectief zal deelnemen aan het examen. De stijging van het aantal deelnemers is uitsluitend aan Belgische kandidaten te danken. "Het aantal Nederlandse deelnemers is gestabiliseerd (699 tegenover 691 vorig jaar). De niet-Nederlandse buitenlandse kandidaten zijn gehalveerd van 166 naar 76 dit jaar", aldus Himpens. Beoordeel in verband met dit artikel de volgende stellingen: 1. In dit artikel komt een component van het didactisch handelen aan bod en dit op het

macroniveau in het onderwijskundig referentiekader. 2. De voorzitter van de examencommissie treedt op als een actor op het microniveau in het

onderwijskundig referentiekader. 3. Nederlandse kandidaten voor het ingangsexamen komen uit de context van het

onderwijskundig referentiekader op het macroniveau. 4. Het “aantal deelnemers” en het feit dat er “twee sessies” opgezet worden zijn elementen van

de organisatie op het microniveau in het onderwijskundig referentiekader. Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.

Page 3: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 3 van 31

Vraag 2 Lees dit artikel uit De Standaard van 16 juni 2012 en beoordeel vervolgens de stellingen. Vier op tien leerlingen in het middelbaar zijn kansarm In totaal 166.476 van de 434.664 leerlingen in de Vlaamse middelbare scholen zijn kansarm. Dat blijkt uit cijfers van het departement Onderwijs, zo bericht de krant De Morgen zaterdag. 4 op de 10 leerlingen in het middelbaar zijn kansarm Vooral in de (grote) steden zitten de meeste kansarmen. In Antwerpen en Brussel gaat het om de helft, in Genk zelfs om 60 procent. Een kind valt onder het gelijke-onderwijskansenbeleid (Gok) als aan bepaalde voorwaarden voldaan is, bijvoorbeeld als de moeder geen diploma van de middelbare school heeft. De scholen ontvingen vorig jaar 38 miljoen euro om die leerlingen te begeleiden. Toch levert dat niet noodzakelijk resultaat op. Zo startte 81 procent van de Gok-leerlingen in 2008 in de A-stroom. Vier jaar later blijkt meer dan 70 procent terechtgekomen in het BSO of TSO. Smet wil daarom meer inzicht in hoe de scholen de uitgekeerde middelen besteden. 'Ik ben bereid om daarover te praten met de onderwijskoepels. Scholen moeten rekenschap afleggen. Dat betekent meer meten en meer uitleg geven.' De minister plant ook een herziening van de criteria voor kansarmoede in het onderwijs. "De thuistaal en het opleidingsniveau van de moeder zullen het belangrijkst worden." Beoordeel in verband met dit artikel de volgende stellingen: 1. “Kansarmoede” - zoals het hier wordt besproken - hoort bij de kenmerken van lerenden en

kenmerken uit de context op het macroniveau in het onderwijskundig referentiekader. 2. Het “Gelijke OnderwijsKansen-decreet” (GOK) verwijst naar maatregelen om op het

mesoniveau van het onderwijskundig referentiekader problemen aan te pakken. 3. De “38 miljoen euro om leerlingen te begeleiden” situeren in het referentiekader binnen de

“organisatie”, en dit op het microniveau. 4. De verwijzing naar ASO en TSO, is een verwijzing naar de organisatie van onderwijs en

scholen op het mesoniveau in het onderwijskundig referentiekader. Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.

Page 4: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31

Vraag 3 Lees dit artikel uit De Standaard van vrijdag 17 augustus 2012 (Jobat) en beoordeel vervolgens de stellingen.

Ingenieurs en technici zijn gegeerd goed op de arbeidsmarkt, maar sommige niches doen het nog beter dan andere. Vooral bepaalde specialisaties en combinaties van vaardigheden maken van bepaalde profielen witte raven. Sociale knowhow hoort daar niet zelden bij. Dit zijn de technologiejobs van de toekomst! Ingenieurs met eender welke specialisatie kunnen overal relatief snel aan het werk omdat er nog altijd grote tekorten zijn. De snelle technologische evoluties vragen ook om mensen die hun vakkennis permanent bijschaven. Specifieke vakgebieden zijn bouwkunde, elektriciteit, elektronica, mechanica en elektromechanica, scheikunde, kunststoffen, voeding en biochemie. Ook voor ontwerptekenaars en veiligheidsverantwoordelijken zoeken bedrijven steeds vaker ingenieursprofielen. Bij technici hoor je in grote lijnen hetzelfde verhaal. Te weinig jongeren volgen technisch onderwijs en de eisen van de werkgevers zijn sterk toegenomen als gevolg van de voortschrijdende automatisering en informatisering. Ook hier maken extra vereisten de zoektocht moeilijker. Tegelijk studeren de meeste technici verder na het secundair, zodat de lager geschoolde technische jobs niet ingevuld geraken. De VDAB organiseert modulaire opleidingen en ook werkplekleren is een belangrijke piste. Beoordeel in verband met dit artikeluittreksel de volgende stellingen: 1. De VDAB is een actor in de context en dit op het macroniveau van het onderwijskundig

referentiekader. 2. De VDAB neemt de rol van “instructieverantwoordelijke” op het macroniveau in het

onderwijskundig referentiekader. 3. De “eisen van de werkgevers” zijn een verwijzing naar actoren in de context op het

microniveau in het onderwijskundig referentiekader. 4. De opmerkingen m.b.t. vaardigheden (zoals bv. sociale knowhow), zijn een verwijzing naar

componenten van het didactisch handelen op het microniveau in het referentiekader. Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.

Page 5: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 5 van 31

Vraag 4 Lees dit artikel uit De Morgen van 19 juni 2012 en beoordeel vervolgens de stellingen. Geef ons liever een herexamen dan een C-attest “Blijven zitten” moet niet afgeschaft, maar wel vermeden worden, zegt Elio De Bolle. De Bolle (18) is voorzitter van de Vlaamse Scholierenkoepel. Waarom geen testtrimester, om zich te bewijzen nadat één jaartje wat slechter ging? Vlaanderen is de koploper in Europa als het gaat over achterstand op school, en dat is zorgwekkend. Ik en duizenden medeleerlingen zitten vandaag nog volop in de examens. Toch maken sommigen zich nu al zorgen over de klassenraad die in de loop van volgende week over hen zal oordelen. To fail or not to fail ...? Hangt ons ook een C-attest boven het hoofd? Blijven zitten kan niet altijd vermeden worden, dat weten wij ook. Maar het moet een allerlaatste optie zijn. Je jaar dubbelen werkt demotiverend. Vakken opnieuw doen waarvoor je wel geslaagd was, maakt ons bovendien schoolmoe. Schaf C-attesten dus niet af, maar denk in de eerste plaats aan andere mogelijkheden. Zo voelen veel scholen zich geremd als het over herexamens gaat. Toch hebben één of twee herexamens tijdens de zomer een veel kleinere impact op ons dan wanneer we ons jaar helemaal opnieuw moeten doen. Geef ons dus liever een herexamen dan een C-attest. Het onderwijsministerie laat herexamens in principe trouwens nog altijd toe (hoewel de onderwijsinspectie de voorbije jaren een sterk ontradingsbeleid voerde, nvdr). Lees en beoordeel over dit krantenartikel de volgende stellingen: 1. “C-attesten” zijn een aspect van de organisatie van onderwijs op het microniveau van het

onderwijskundig referentiekader. 2. De onderwijsinspectie functioneert als een actor in de context op het macroniveau van het

onderwijskundig referentiekader. 3. De Vlaamse Scholierenkoepel is een actor in de context op het macroniveau in het

onderwijskundig referentiekader. 4. De Vlaamse Scholierenkoepel is een actor op het macroniveau in het onderwijskundig

referentiekader. Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.

Page 6: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 6 van 31

Vraag 5 Lees dit artikel uit De Standaard van 17 augustus 2012 en beoordeel vervolgens de stellingen. Geen olijfgroene rug- en pennenzak

15 augustus is voorbij en ze barst los: de schoolgeriefkoopwoede. En volgens Test-Aankoop doe je er best aan mee; nu voeren de winkels een prijzenslag; in september volgt er géén koopjesperiode en stijgen de prijzen zelfs. (…) En dus blijft het gemiddelde gezin 250 euro per jaar uitgeven aan schoolgerief. Dat staat in schril contrast tot de 70 euro die de overheid oplegt aan de scholen als “maximumfactuur”, als maximumkosten die ze mogen aanrekenen aan ouders. Het is betwist, maar het is een goed principe dat, mutatis mutandis, best ook in het middelbaar onderwijs zou gelden. Waarom? Het beschermt gezinnen met een laag inkomen. En het verplicht scholen de waarden ‘zuinigheid' en ‘consuminderen' te beleven voor de ogen van hun leerlingen. Het contrast tussen die 250 euro (vooral voor de fun) en die 70 euro (voor essentiële dingen) is echter groot. Zulke contrasten komen vaker voor in de onderwijswereld. Voorstellen om het studiegeld aan de universiteit op te trekken van de huidige 600 euro (amper 100 voor de beursstudent) naar het Europees gemiddelde van pakweg 2.000 euro, zouden een storm van protest uitlokken. 1. “Schoolgerief” – zoals hier besproken - verwijzen naar media op het macroniveau van het

onderwijskundig referentiekader. 2. “Studiegeld” aan de universiteit – zoals hier besproken - is een aspect van de organisatie op

het microniveau van het onderwijskundig referentiekader. 3. De maximumfactuur die de overheid oplegt is een element in de organisatie op het

macroniveau van het onderwijskundig referentiekader. 4. De uitspraak over “Gezinnen met een laag inkomen” is een verwijzing naar de context op het

microniveau in het onderwijskundig referentiekader. Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.

Page 7: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 7 van 31

Vraag 6 Lees volgend uittreksel uit De Morgen van 9 augustus 2012 en beoordeel vervolgens de stellingen. 60 procent slaagt voor theorie-examen via 'Rijbewijs op School Zes op de tien leerlingen die zich op de middelbare school via het programma 'Rijbewijs op School' voorbereiden op het theoretisch examen voor een rijbewijs, slagen ook voor dat examen. Voor de start van dat programma haalde slechts de helft van de deelnemers een voldoende in de examencentra. Dat heeft de Vlaamse Stichting Verkeerskunde (VSV) vandaag bekendgemaakt. Het afgelopen schooljaar hebben 798 scholen, samen goed voor 43.152 leerlingen, zich ingeschreven voor het programma 'Rijbewijs op School'. Via dat programma krijgen 17-jarigen sinds 2008 de kans om zich in de secundaire school voor te bereiden op het theoretisch examen voor het rijbewijs B. Dat betekent volgens het VSV dat de meerderheid van de Vlaamse zeventienjarigen nu theorielessen op school volgt. Volgens de stichting behalen de meeste deelnemers goede resultaten. Exact 59,6 procent haalt minstens 41 op 50, genoeg om te slagen voor het theoretisch examen. Ook de vorige jaren lag dat cijfer rond de zestig procent. VSV merkt daarbij op dat het slaagpercentage in de examencentra voor de start van het programma slechts op 48 procent lag. ASO Overigens liggen de slaagpercentages duidelijk het hoogst in het algemeen secundair onderwijs (ASO), met 72,4 procent. In het deeltijds beroepsonderwijs slaagt slechts een op de vier leerlingen. Het project 'Rijbewijs op School' krijgt ondertussen opvolging. Zo starten VSV en Vlaams minister van Mobiliteit Hilde Crevits in september met een online leerplatform voor 'Rijbewijs op School', zodat leerlingen online de theorie voor het rijbewijs kunnen inoefenen. 1. Het initiatief “Rijbewijs op School” is een invulling van bepaalde componenten van het

didactisch handelen op het macroniveau. 2. De hier vermelde slaagpercentages zijn gegevens uit de “organisatie” op het microniveau

van het onderwijskundig referentiekader. 3. De VSV is een actor in de context van Vlaamse scholen op het mesoniveau in het

onderwijskundig referentiekader. 4. Vlaams Minister van Mobiliteit Crevits treedt hier op als een instructieverantwoordelijke op

het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader. Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.

Page 8: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 8 van 31

Vraag 7 Lees volgend uittreksel uit De Morgen van 31 juli 2012 en beoordeel dan de stellingen. "Geen betere schoolprestaties door kleinere klassen” De grootte van een klas heeft geen zichtbare invloed op de prestaties van de leerlingen. Dat concludeert Sofie De Bondt, masterstudente aan het Instituut voor Informatie- en Onderwijswetenschappen van de Universiteit Antwerpen, in haar masterscriptie. "Of dit wil zeggen dat men momenteel investeert in iets wat mogelijk zijn doel mist, weet ik niet", zegt De Bondt, "maar de vraag blijft welke motieven doorwegen in de beleidsvoering". In het huidige Vlaamse onderwijsbeleid wordt volop werk gemaakt van klassenverkleining. Vorig jaar werd nog beslist om extra middelen te voorzien in het kleuter- en lager onderwijs, zodat het gemiddeld aantal kinderen per kleuterklas tegen het komende schooljaar kan dalen van 17,5 naar 16,2 en in het lager onderwijs van 17 naar 16,8. De studie van De Bondt trekt het nut daarvan enigszins in twijfel. Tijdens haar onderzoek analyseerde De Bondt de gegevens van 3.415 leerlingen uit het vierde leerjaar van het basisonderwijs. De resultaten van een leesvaardigheidstest bleken niet uitgesproken te verschillen naargelang de klasgrootte. De Bondt hield naar eigen zeggen rekening met verschillende andere kenmerken van de leerlingen, klassen en scholen die de resultaten konden beïnvloeden. Aspecten die volgens De Bondt wel een effect hebben op leerprestaties zijn onder meer geslacht, leeftijd, socio-economische status, cultureel kapitaal, de taal die leerlingen thuis spreken en de gemiddelde klasscore op de test. Leerlingen die omringd worden door meer medestudenten van een gelijkaardig niveau, steken volgens eerder onderzoek immers meer van elkaar op. 1. De discussie over klasgrootte wordt heir gevoerd op het microniveau van het onderwijskundig

referentiekader. 2. De verwijzing naar “geslacht, leeftijd, socio-economische status, cultureel kapitaal, de taal die

leerlingen thuis spreken “ is enkel een verwijzing naar de context op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader.

3. “Leesvaardigheidstesten” behoren – in dit krantenartikel - tot de componenten van het didactisch handelen op het macroniveau in het onderwijskundig referentiekader

4. Het Vlaamse beleid m.b.t. klassenverkleining speelt in op de organisatie op het mesoniveau van het onderwijskundig referentiekader.

Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.

Page 9: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 9 van 31

Vraag 8 Je vindt bij vrijwel alle behavioristische auteurs de associatiewetten onder een of andere vorm terug. Lees en beoordeel de volgende concrete toepassingen en beoordeel of de verwijzing naar een concrete associatiewet correct is. 1. Wanneer een leerkracht een mnemonic aanbrengt om “Pythagoras” als Grieks denker te

onthouden door te denken aan een “agora”, dan past hij het principe van contiguïteit toe. 2. Wanneer een leraar Lichamelijke Opvoeding, secundair onderwijs, in zijn les over regels

m.b.t. basketbal verwijst naar de regels bij korfbal, dan past hij het principe van de gelijkheid toe.

3. Bij de oplossing van een scheikundige reactie met zwavelzuur verwijst de leerkracht naar arbeidsongevallen in een fabriek. Dit is een toepassing van het principe van de gelijkheid.

4. Bij het bespreken van de schrijfwijze van een Duitstalig werkwoord verwijst een student naar de vervoeging van een gelijkaardig werkwoord. We herkennen hier het principe van de contiguïteit.

Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.

Page 10: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 10 van 31

Vraag 9 Examens en toetsen spelen een belangrijke rol in ons onderwijs. We kunnen deze vanuit verschillende theoretische referentiekaders m.b.t. leren en instructie belichten. Lees en beoordeel hierover de volgende stellingen.

1. Een klassiek examen op het einde van het schooljaar is een toepassing van operante

conditionering. 2. Een klassiek examen op het einde van het schooljaar respecteert het principe van “feed up”

volgens Hattie & Timperley. 3. Een klassiek examen op het einde van het schooljaar vereist het elaboreren en organiseren

van schema’s in ons werkgeheugen. 4. Een klassiek examen op het einde van het schooljaar sluit aan bij de eisen die Skinner stelt

rond adequate bekrachtigers. Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.

Page 11: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 11 van 31

Vraag 10 Thorndike definieerde een aantal wetten die helpen verklaren waarom leren wordt bevorderd. Er is soms een duidelijke relatie tussen deze wetten en de visie van Skinner op leren. Beoordeel de volgende stellingen over deze twee behavioristische auteurs. 1. De “antecedenten” zoals Skinner die definieert, sluiten aan bij de “Law of Readiness” van

Thorndike. 2. Bij Thorndike staat “Associative Shifting” los van de “Law of effect”. 3. “Associative shifting” bij Thorndike is gelijk aan “shaping” zoals gedefinieerd door Skinner. 4. De “Law of Effect” van Thorndike is verwerkt in de “shaping“ aanpak van Skinner. Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct. Vraag 11 Skinner is één van de belangrijkste vertegenwoordigers van het behaviorisme. Zijn visies is overigens ook nog altijd heel actueel. Lees en beoordeel de volgende stellingen over de theoretische opvattingen van Skinner. 1 Klassiek “huiswerk” dat na het individueel oplossen, twee lessen later wordt verbeterd, is –

volgens Skinner - een voorbeeld van de toepassing van “contingencies of reinforcement”. 2 Dank zij “shaping” kan je volgens Skinner meer effectieve vormen van klassikaal onderwijs

ontwikkelen en implementeren. 3 De aanpak van een fysicaprobleem opsplitsen in achtereenvolgens uit te voeren stappen, is

een voorbeeld van “Chaining” bij Skinner. 4 “Chaining” houdt – volgens Skinner - in dat de opeenvolgende stappen in het leerproces

steeds complexer worden. Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.

Page 12: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 12 van 31

Vraag 12 Leerdoelen formuleren is een kritische vaardigheid voor leerkrachten. Leerdoelen verschillen naar het inhoudsniveau en naar het gedragsniveau. In de volgende stellingen worden leerdoelen weergegeven. Daarbij wordt aangegeven welk inhoudsniveau en welk gedragsniveau centraal staat (taxonomie van Bloom). Beoordeel de stellingen en haal de enige juiste typering van een leerdoel er uit. 1. Het vervoegen van een Frans werkwoord in “passé composé”.

Dit verwijst naar het INZIEN van een PROCEDURE. 2. Het tekenen van een schema dat de invloed van economische factoren op politieke

besluitvorming in de relatie tussen de EU en Turkije. Dit verwijst naar het EVALUEREN van een PROCEDURE.

3. Het zelf uitwerken van een aanpak om klanten te werven in de toerismesector. Dit verwijst naar het zich CREËREN van PROCEDURE

4. Het gewapend verzet in Syrië vergelijken met het gewapend verzet tegen het Franco-regime in Sanje. Dit verwijst naar het INZIEN van FEITENKENNIS.

Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct. Vraag 13 Zoals beloofd, krijg je twee vragen m.b.t. het formuleren van leerdoelen. In de volgende stellingen worden leerdoelen weergegeven. Daarbij wordt opnieuw aangegeven welk inhoudsniveau en welk gedragsniveau centraal staan (taxonomie van Bloom). Beoordeel de stellingen en haal de enige juiste typering van het leerdoel er uit. 1. Het schrijven van een samenvatting van een krantenartikel.

Dit verwijst naar het EVALUEREN van FEITENKENNIS. 2. Een maken van een protestlied op basis van een gedicht van de Franse dichter Paul Verlaine.

Dit verwijst naar het CREËREN van BEGRIPPEN. 3. Een trainingsschema uitwerken voor het opkrikken van de eigen loopprestaties over 100

meter. Dit verwijst naar INZIEN van een METHODE.

4. De caloriewaarde van een pizza berekenen op basis van de gegevens op de verpakking. Dit verwijst naar het zich TOEPASSEN van een PROCEDURE

Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.

Page 13: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 13 van 31

Vraag 14 Feedback is volgens Hattie (2009) één van de meest effectieve instructieaanpakken om leerprestaties te verbeteren. Hij ontwikkelde dan ook samen met zijn collega Timperley een feedbackmodel. Beoordeel hierover de volgende stellingen.

1. “Bekrachtigen” heeft volgens Timperley en Hattie geen feedback-waarde om de

leerprestaties te verbeteren. 2. Feedback komt – volgens dit model – het best van de instructieverantwoordelijke. 3. Feedback verwijst naar processen voor, tijdens en na het uitvoeren van taken. 4. Feedback gericht op de persoon van de student zelf, heeft de grootste effectiviteit. Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.

Page 14: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 14 van 31

Vraag 15 Directe instructie (DI) is een instructieaanpak die aan populariteit wint; ook in het Vlaamse onderwijs. Lees en beoordeel over deze instructie-aanpak de volgende stellingen. 1. Centraal in de leerkrachtaanpak van DI staat het volgen van scripts. 2. Bij direct Instruction werkt elke leerling aan zijn/haar eigen tempo. 3. Direct instruction is enkel geschikt voor leerlingen met leermoeilijkheden. 4. Leerkrachten worden bij het ontwikkelen van de instructie op basis van direct instruction

volledig buiten spel gezet. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct. Vraag 16 Bij het cognitivisme werden een reeks evidence-based instructieaanpakken besproken. Eén ervan was het gebruik van mnemonics. Voor scheikunde bestaan er heel wat mnemonics om de elementen te onthouden. Om de eerste 18 elementen uit het Periodiek systeem van de elementen te onthouden, gebruiken lerenden bijvoorbeeld de volgende Engelse zin: Here He Lies Beneath Bed Clothes, Nothing On, Feeling Nervous. Naughty Margaret Always Sighs, "Please Stop Clowning Around." (H He Li Be B C N O F Ne Na Mg Al Si P S Cl Ar.) De volgende stellingen gaan over mnemonics en hun waarde in de context van de cognitivistische visie op leren en instructie. 1. De effectiviteit van deze mnemonic is te verklaren doordat de lerende een volledig nieuw

schema ontwikkelt, dat gemakkelijk opgeslagen en opgehaald kan worden uit het lange termijn geheugen.

2. Het voorbeeld m.b.t. het elementen uit het Periodiek systeem verwijst naar een acroniem. 3. Deze mnemonics werkt omdat nieuwe kennis opnieuw gecodeerd en gerelateerd wordt aan

kennis opgeslagen in het lange termijn geheugen, zodat het nieuwe geheel beter onthouden wordt.

4. Mnemonics worden best door de leerkracht ontwikkeld; dan worden ze veel beter door de lerenden onthouden.

Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.

Page 15: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 15 van 31

Vraag 17 Wandplaten blijven een succesvol leermiddel in het onderwijs. Alhoewel veel wandplaten nu “terugkeren” in – soms interactieve (bv; om in te zoomen op details) - powerpointprojecties, blijven de principes die hun effectiviteit bepalen, nog steeds gelden..

http://www.anatomieshop.nl/nl/shop/mens/?nGroupID=3056 Beoordeel - vanuit een cognitivistische visie op leren en instructie - de volgende stellingen over instructie die terug valt op het gebruik van dit soort wandplaten/powerpoint slides: 1. Wandplaten zijn vergelijkbaar met “frames” die lerenden ontwikkelen om de schema-opbouw

in het lange termijn geheugen te ondersteunen. 2. Wandplaten ondersteunen de schemavorming omdat ze non-linguïstische representaties

(NLR - “beelden”) aanbieden die opgeslagen worden in het lange termijn geheugen. 3. Wandplaten hebben als belangrijk voordeel dat ze helpen om “gelijkenissen en verschillen” te

onderkennen bij de schemaopbouw. 4. Wandplaten ontlenen hun effectiviteit aan de overeenkomst tussen deze externe

kennisrepresentatie en de interne kennisrepresentatie in het lange termijn geheugen. Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.

Page 16: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 16 van 31

Vraag 18 Een leerkrachte tekent als basis bij de oplossing van een opdracht m.b.t. het schrijven van een sollicitatiebrief een schema op het bord. Beoordeel deze instructie-aanpak vanuit de theoretische basis bij de cognitivistische visie op leren en instructie.

1. Het schema is een NLR dat meteen een “frame” aanbiedt om de opbouw van het schema

over het schrijven van een sollicitatiebrief i het geheugen op te slaan. 2. De verwachting is dat leerlingen die aan de slag gaan met het schema van deze leerkrachte,

minder “extreneous cognitive load” ervaren. 3. Het schema geeft een exact beeld van hoe de “interne kennisrepresentatie” m.b.t. de 4. “sollicitatiebrief” zal opgeslagen worden in het lange termijn geheugen. 5. De grafische voorstelling ondersteunt de werking van de episodische buffer in het

werkgeheugen. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.

Page 17: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 17 van 31

Vraag 19 Het “schema”begrip staat centraal bij de opbouw en ontwikkeling van declaratieve kennis in de cognitivistische visie op leren en instructie. Beoordeel hierover de volgende stellingen. 1. Schema’s hebben als belangrijk kenmerk dat ze dynamisch zijn, waardoor ze permanent aan

verandering onderhevig zijn door de nieuwe ervaringen die lerenden opdoen binnen en buiten de instructiecontext.

2. “Scripts” verwijzen naar de stappen die lerenden volgen bij de schema-ontwikkeling. 3. “Frames” verwijzen naar het ontwikkelen van de abstracte invulling van schema’s; dus los

van een concrete setting. 4. “Mental models” verwijzen naar de “personal theories” van lerenden bij het ontwikkelen en

opslaan van nieuwe schema’s in het lange termijn geheugen. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct. Vraag 20 Leerlingen zelf “vragen doen ontwikkelen” is een gekende en succesvolle strategie die aansluit bij de cognitivistische visie op leren en instructie. Er is heel wat research evidence die de effectiviteit van deze aanpak onderbouwt. Zo voerde Alison King reeds in de jaren ’90 onderzoek uit naar het effect van het aanbieden van “starters” aan lerenden. Voorbeelden van starters: Zoek verbetering van... Bedenk... Verzin... Wat denk je dat... Geef motieven... Geef mogelijke oorzaken... Vind aanwijzingen ter ondersteuning... Beoordeel in relatie tot deze aanpak de volgende stellingen: 1. Het aanreiken van “starters” garandeert dat lerenden rechttoe-rechtaan voorkennis ophalen

uit het lange termijn geheugen als direct antwoord op de vraag. 2. Wanneer lerenden zelf vragen laten uitwerken op basis van starters, dwingt het de lerenden

beschikbare schema’s op te halen uit het lange termijn geheugen en deze te herorganiseren in het werkgeheugen.

3. Het voordeel van het geven van “starters” is dat de voorkennis van de lerenden er minder toe doet.

4. Wanneer de leerkracht zelf vragen stelt op basis van deze starters, geeft dit méér garanties dat lerenden hun kennis elaboreren en organiseren.

Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.

Page 18: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 18 van 31

Vraag 21 Via de link http://www.rhombus.be/contents/fr/d462.html, kan je verschillende simulatiepakketten downloaden die het onderwijs ondersteunen. In onderstaand geval gaat het om een wiskundepakket waarmee leerlingen zelf wiskundige stellingen kunnen bewijzen. In het voorbeeld zie je hoe de stelling van Pythagoras aan de hand van manipuleerbare objecten kan bewezen worden. Deze simulatie is een “leeromgeving” die we vanuit de constructivistische visie op leren en instructie bekijken; meer in het bijzonder vanuit de visie van Bruner.

Beoordeel de volgende stellingen: 1. Het manipuleren van de vierhoeken op het scherm bouwt verder op het werken met symbolic

en enactive representations. 2. Het manipuleren van de vierhoeken op het scherm betekent dat men werkt met iconic

representations. 3. Het manipuleren van de vierhoeken op het scherm is gelijk aan het werken met enactive

representations. 4. Het manipuleren van de vierhoeken op het scherm staat voor het werken metsymbolic

representations. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.

Page 19: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 19 van 31

Vraag 22 “Collaborative learning” staat in het overzichtswerk van Hattie (2009) over wat “werkt” in het onderwijs als een belangrijke instructieaanpak voorop. In onderstaande foto zijn een groep lerenden aan de slag in het kader van wetenschappelijk onderzoek aan de University of Wisconsin. Beoordeel de volgende stellingen die samenwerkend leren benaderen vanuit de constructivistische visies op leren en instructie.

https://moodle.education.wisc.edu/course/view.php?id=29&topic=2

1. Vygotsky verklaart de effectiviteit van samenwerkend leren door te verwijzen naar “social

speech”: het externaliseren van de eigen ciognitieve processen zodat dit door andere lerenden kan geïnternaliseerd worden.

2. Piaget legt de nadruk op individuele constructie van kennis door de lerende en benadrukt dus sociale interactie niet.

3. Bruner schuift een nieuwe term naar voren: zelfontdekkend leren. Dit betekent dat lerenden volledig zelfstandig de kennis verwerven of vaardigheden ontwikkelen.

4. Bruner benadrukt met het begrip “interactie” zeer specifiek de concrete interactie tussen lerenden onderling bij het ontwikkelen van nieuwe kennis.

Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.

Page 20: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 20 van 31

Vraag 23 Met het onderstaande pakket “Build a Molecule” kan je je als lerende zelf een moleculestructuur van opgegeven stoffen “construeren” (zie http://phet.colorado.edu/en/get-phet/one-at-a-time). Je sleept elementen uit de “refill kit” (hier koolstof/carbon, zuurstof/oxygen en stikstof/nitrogen) naar het midden van het scherm om een “binding” te creëren (doel is hier het samenstellen van 2CO2). Je kan deze structuren ook in 3D voorstellen; dan roteren ze voor je ogen i.p.v. beperkt te blijven tot een twee-dimensionele voorstelling (zie klein kadertje rechts). De vraag is wat deze activiteit bijdraagt in de context van “experiential learning” zoals geconcipieerd door Kolb.

Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven: 1. We herkennen in de summiere beschrijving en de schermafdruk reeds alle stappen uit de

ervaringscyclus van Kolb. 2. Het gebruik van de simulatie – waarbij men altijd start vanuit een opgave die men oplost door

uit de “refill” molecules weg te slepen – verhindert dat lerenden ook kunnen starten vanuit een abstractie of een reflectie.

3. De geschetste activiteiten in de inleiding op deze simulatie en de schermafdruk, illustreren de “concrete-ervaringsfase” in de ervaringscyclus van Kolb.

4. Wanneer studenten systematisch werken zoals geïllustreerd door deze simulatie, dan hebben deze studenten een “reflectieve leerstijl”.

Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.

Page 21: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 21 van 31

Vraag 24 Volgens de VLOR (Vlamse OnderwijsRaad) is “student tutoring” zeker op z’n plaats in het Vlaamse onderwijs: “Student tutoring zijn initiatieven waarbij studenten uit het hoger onderwijs op een gestructureerde manier kinderen en jongeren uit het leerplichtonderwijs helpen en ondersteunen bij hun studie. Student tutoring kan al of niet ingebed zijn in het studieprogramma van de tutor. De tutoring kan thuis of op school plaats vinden, in een één–op-één relatie of in kleine groepjes.” (http://www.vlor.be/advies/advies-over-student-tutoring)

Student tutoring is uitgewerkt als een vorm van samenwerkend leren waarbij studenten lerenden uit het secundair onderwijs helpen bij de verwerking van de leerstof. Beoordeel over deze constructivistische instructieaanpak de volgende stellingen. 1. De student tutoring aanpak werkt, omdat er een grote vrijheid gegeven wordt aan de tutor. 2. Student tutoring wordt enkel opgezet bij risicogroepen (schoolachterstand, anderstalig,

allochtone jongeren, …). 3. Onderzoek over Student tutoring toont vooral een positieve invloed op motivatie; eerder

indirect een invloed op leerprestaties. 4. Student tutoring is volledig ondersteund met curriculum scripts. Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.

Page 22: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 22 van 31

Vraag 25 In wat volgt lees je een aantal testitems uit een test over onderwijsopvattingen. Beoordeel vervolgens deze stellingen en geef aan in welke mate de situering in een visie op leren en instructie past. (http://www.utwente.nl/vop/nieuwsbrief_18/test_onderwijsopvattingen.doc/index.html) De inrichting van onderwijsarrangementen (b.v. een cursus, of een module daarin) dient bij voorkeur aan de volgende kenmerken te voldoen: a. bij de instructie dient terdege rekening gehouden te worden met (verschillen in) de voorkennis

van de studenten: individueel onderwijs zou het beste zijn. b. bij het aansnijden van een nieuw onderwerp is het goed het voorgaande, voor zover het

nieuwe stuk erop berust, kort te herhalen c. het is nuttig een soort ‘wedstrijdje om de beste prestatie’ tussen studenten in te bouwen d. goede instructie maakt een uitgekiend gebruik van media (video, audio, digitaal) om de

verschillende informatiekanalen optimaal te benutten Beoordeel de volgende stellingen naar aanleiding van deze test: 1. Testitem a sluit exclusief aan bij de cognitivistische opvatting over leren en instructie. 2. Testitem b sluit bij uitstek aan op een constructivistische opvatting over leren en instructie. 3. Testitem c sluit bij uitstek aan op een constructivistische opvatting over leren en instructie. 4. Testitem d sluit bij uitstek aan op een cognitivistische opvatting over leren en instructie. Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct. Vraag 26 In het thema curriculumtheorie is een groot aantal nieuwe begrippen en principes geïntroduceerd. Daarin stonden onder andere de VOETen centraal. De nieuwe VOETen zijn ingevoerd in september 2010. De Federatie Steineronderwijs had bezwaar aangetekend tegen bepaalde nieuwe VOETen (bv. nieuwe eindtermen in verband met het invoeren van ICT). Beoordeel in dit verband de volgende stellingen: 1. Alle VOETen moeten door alle leerlingen van het secundair onderwijs bereikt worden. 2. Een bepaald net of koepel (bv. de Federatie Steinerscholen) mag een deel van de eindtermen

naast zich neer leggen. 3. De invoering van de nieuwe VOETen sinds september 2010 illustreert de invloed van de

sociale efficiëntie aanpak in het Vlaamse curriculum. 4. De invoering van de VOETen negeert de autonomie van scholen als centrale actor. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.

Page 23: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 23 van 31

Vraag 27 Op 26 april 2012 lanceerde de website http://www.gezondopschool.be/nieuws/mentale-gezondheid-pestpreventie een nieuw initiatief m.b.t. Pestpreventie.

Het belang dat aan het omgaan met pestgedrag wordt besteed, kadert in de nieuwe VOETen; in dit geval bij de VOETen rond Mentale gezondheid; een VOET die buiten de “basisvorming” valt. Lees en beoordeel de stellingen over dit type VOETen. 1. Deze VOETen worden altijd nagestreefd door de zorgcoördinator in een school. 2. Deze concrete VOET hoeft niet expliciet bereikt en getoetst te worden; men moet ze enkel

nastreven. 3. De invoering van de VOETen in het Vlaamse onderwijs zorgt er voor dat vanaf nu het

curriculum niet meer op basis van vakken wordt geordend. 4. De invoering van de nieuwe VOETen in september 2010 zijn een illustratie van de

humanistische visie op curriculumontwikkeling in het Vlaamse onderwijs. Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.

Page 24: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 24 van 31

Vraag 28 De kwaliteit van de evaluatie omvat verschillende dimensies. Lees en beoordeel de volgende stellingen over kwaliteitscriteria bij de evaluatie. 1. Wanneer ouders protesteren over de opzet van een examen Fysica omdat enkel de

wiskundige basis (formules) getoetst worden, dan verwijst dit protest naar het kwaliteitscriterium validiteit bij evaluatie.

2. Wanneer een leerkracht niet één, maar vijf keer gespreid over een semester heen, leerlingen toetst op hun beheersing van hun mondelinge taalvaardigheid Frans, dan versterkt deze leerkracht de validiteit van de evaluatie.

3. Wanneer een leerkracht Duits het volledige examen baseert op de lessen over de verbuigingen, dan is de recentheid van dit examen bekritiseerbaar.

4. Wanneer de evaluatie van een vak aardrijkskunde enkel gebaseerd is op de beoordeling van een projectwerk over één thema uit de cursus van dat trimester, dan staat de betrouwbaarheid van de toetsing ter discussie.

Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct. Vraag 29 Bij het thema evaluatie werden veel begrippen, aanpakken en principes behandeld. Beoordeel de volgende stellingen waarin deze al dan niet op een correcte manier worden naar voren geschoven. 1. Zelfevaluatie vinden we terug op elk aggregatieniveau van het onderwijskundig

referentiekader. 2. Performance indicatoren verwijzen naar unieke cognitieve outputparameters bij de evaluatie. 3. Een schoolontwikkelingsaanpak impliceert dat scholen ter verantwoording worden geroepen. 4. Een “school improvement” (schoolverbeterings) aanpak gaat altijd uit van formatieve

toetsaanpakken. Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.

Page 25: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 25 van 31

Vraag 30 Het beoordelen van de beheersing en ontwikkeling van VOETen is geen sinecure. Daarom zijn er hiervoor specifieke evaluatie-instrumenten ontwikkeld. In het voorbeeld hieronder is een rubric ontwikkeld om de mate van “samenwerken” te evalueren.

http://www.steunpuntdiversiteitenleren.be/sites/default/files/Begeleiding_bij_getuigenis_omgangskunde1.pdf

Beoordeel de volgende stellingen over deze aanpak van de evaluatie. 1. Rubrics kunnen enkel voor self, en peer assessment gebruikt worden. 2. Rubrics passen zeer goed bij een performance evaluatie. 3. Rubrics geven garanties dat de evaluatie een grotere validiteit heeft. 4. Rubrics ondersteunen automatisch de toetsing van alle inhoudsniveaus volgens de taxonomie

van Bloom. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.

Page 26: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 26 van 31

Vraag 31 Volgende afbeelding komt uit een rapport over de evaluatie van de vakoverschrijdende eindtermen, uitgevoerd door de TOR onderzoeksgroep van de Vrije Universiteit Brussel in opdracht van de Vlaamse Gemeenschap. De mate van nastreven van de VOETen, het belang dat er aan gehecht wordt, … werden daarbij geëvalueerd. Uit de resultaten blijkt de ambivalente houding van heel wat leerkrachten en directies over de VOETen.

Beoordeel de volgende stellingen in verband met deze nieuwe eindtermen: 1. De invoering van de VOETen in Vlaanderen betekent dat scholen nu minder autonomie

hebben bij het vorm geven van het leerplan op het mesoniveau. 2. De VOETen kunnen contextloos nagestreefd worden; dit geeft veel keuzevrijheid aan de

scholen. 3. Alle VOETen moeten bereikt worden in het secundair onderwijs. 4. De invoering van de nieuwe VOETen in 2010 weerspiegelt een sociale efficiëntiebenadering

in het Vlaamse curriculum voor het secundair onderwijs. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.

Page 27: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 27 van 31

Vraag 32 “Werkt het GOK beleid”? is de titel van de studiedag die op 25 februari 2011werd georganiseerd. Volgende schermafdruk van de website van BOCO, geeft enkele indrukken van de toonzetting op de studiedag. (http://www.bocobrussel.be/index.php?option=com_content&view=article&id=101:werkt-het-gok-beleid-&catid=1:nieuws-artikels&Itemid=2):

Beoordeel de volgende stellingen die ingaan op het GOK-beleid. 1. In de tekst staat expliciet een verwijzing naar de cultuurdeficiet-hypothese bij het versterken

van sociale ongelijkheid. 2. In de tekst staat expliciet een verwijzing naar de onderwijsdeficiet-hypothese bij het

versterken van sociale ongelijkheid. 3. In de tekst staat expliciet een verwijzing naar de genetische deficiet-hypothese bij het

versterken van sociale ongelijkheid. 4. In de tekst staat expliciet een verwijzing naar zowel de cultuurdeficiet-hypothese als de

onderwijsdeficiet-hypothese voor het versterken van sociale ongelijkheid. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.

Page 28: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 28 van 31

Vraag 33 Recent is een boek verschenen over het aanpakken van verschillen tussen jongens en meisjes in het onderwijs: “Boys & Girls - Strategieën voor Onderwijs aan Jongens en Meisjes” door Michael Gurian, Kathy Stevens en Kelley King.

Strategieën voor Onderwijs aan Jongens & Meisjes: Dit werkboek voor leraren in het basisonderwijs is een onmisbaar hulpmiddel voor leraren die werken met leerlingen van groep 1 t/m 8. Het combineert op eenvoudige en direct toepasbare wijze de wetenschap op het gebied van de hersenen met onderwijsstrategieën. Dit is het soort boek dat leraren willen, één dat de juiste balans biedt tussen ‘net genoeg’ theorie voor het opdoen van kennis en ‘veel’ oefening, zodat ze op maandagmorgen de strategieën direct kunnen toepassen. Beoordeel de volgende stelling in verband met deze problematiek. 1. Bij deze aanpak van genderongelijkheid ligt de verantwoordelijkheid eerder op het

mesoniveau en niet op het microniveau. 2. Bij het aanpakken van genderverschillen moet naast de onderwijscontext ook de context

meegenomen worden. 3. Het heeft geen zin om genderstereotypen te expliciteren en bespreekbaar te maken. 4. Gendergerichte programma’s worden pas effectief vanaf de leeftijd van 15 jaar. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.

Page 29: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 29 van 31

Vraag 34 Net voor de zomer 2012 was er een zeer heftige discussie in de media rond de zin en onzin van de B- en C-attesten. Alle maatschappelijke actoren en actoren betrokken bij het onderwijs hebben hun stem laten horen. In deze examenvraag laten we de minister van onderwijs aan het woord. Lees volgend uittreksel uit een krantenartikel in de Morgen van 20 juni 2012 en beoordeel de bijhorende stellingen. Geen B-attesten meer in eerste graad secundair

Kinderen zullen in de eerste graad van het secundair niet langer een B-attest kunnen krijgen. Dat zegt minister van Onderwijs Pascal Smet (sp.a) in een interview met deze krant. Hij kondigt daarmee een eerste maatregel aan van zijn hervorming van het secundair onderwijs. Over twee jaar moet de hervorming van het secundair onderwijs een aanvang kennen. Een van de speerpunten daarin moet een brede eerste graad zijn, waarin geen enkele leerling nog een B-attest kan krijgen. Vorig jaar kreeg 7 procent van alle Vlaamse middelbare scholieren een B (DM 19/6). Zij moesten kiezen tussen zittenblijven of van richting veranderen. Dat laatste zorgt er bijvoorbeeld voor dat jongeren van het algemeen naar het technisch secundair onderwijs over dienen te stappen. Door de eerste jaren van het middelbaar onderwijs breed te maken en de B-attesten af te schaffen, maakt Smet een einde aan het verguisde watervalsysteem. Daarbij raken jongeren gedemotiveerd door hun overstap om vaak zelfs ongekwalificeerd uit te stromen. Tegelijkertijd grijpt Smet in aan het andere einde van het spectrum. Elitescholen staan erom bekend B-attesten te gebruiken als filter. Enkel de leerlingen die goed presteren en binnen het schoolprofiel passen, worden dan toegelaten. Probleemleerlingen worden doorgeschoven. Beoordeel de volgende stellingen die dit tekstfragment plaatsen t.o.v. de behandelde visies op motivatie. 1. B-attesten reflecteren volgens dit artikel de selectiefunctie van evaluatie. 2. B-attesten weerspiegelen volgens dit artikel de predictiefunctie van evaluatie. 3. Door het afschaffen van de B-attesten vergroot – volgens dit artikel - de formatieve functie

van evaluatie 4. In het artikel verwijst men expliciet naar “standaarden” voor de evaluatie in het onderwijs. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.

Page 30: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 30 van 31

Vraag 35 Via de website http://www.schoolzoeker.be/ kan iedereen toegang krijgen tot het meest recente doorlichtingsrapport van scholen.

Doorlichtingen hebben een specifieke functie in het Vlaamse onderwijs. Beoordeel de volgende stellingen erover, en dit vanuit het thema evaluatie. 1. De resultaten van de doorlichting van verschillende scholen kunnen met elkaar vergeleken

worden. 2. De criteria bij doorlichtingen weerspiegelen een vorm van normgerichte evaluatie. 3. De basis voor het voorbereiden en uitvoeren van de 7-jaarlijkse doorlichtingen is het CIPO-

model. 4. Doorlichtingen zijn volledig gebaseerd op performance indicatoren. Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.

Page 31: Leren en Instructie - Universiteit Gentmvalcke/LI_1213/ex_li_1112_z2mc.pdf28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 4 van 31 Vraag 3 Lees dit artikel

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

28 augustus 2012 - Examen tweede zittijd – Leren en Instructie – SLO p. 31 van 31

Even nadenken?

• Heb je bij alle vragen voldoende nagedacht over de kennisbasis bij kernbegrippen, theorieën en voorbeelden?

• Heb je eventueel die kennisbasis wat gereconstrueerd aan de hand van schema’s of tabellen in dit antwoordboekje?

• Heb je het juiste antwoord overgebracht op het roze scoreformulier? Bij ALLE vragen?

• Heb je alles ook in het net overgeschreven in de tweede kolom?

• Ben je niet vergeten op elk blad je studentennummer in te vullen?