Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen...

43
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Examen Onderwijskunde Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1 ste zittijd Auditorium 2 8u30-11u30 Lees het volgende vóór je start met het oplossen van de vragen: Plaats op èlk blad van deze examenbundel je naam en studentennummer! Heb je dat ook gedaan op je roze scoreformulier? Het permutatienummer (versienummer van het examen) wordt door ons ingevuld. De examenbundel hoort bij je examen en dient mee afgegeven te worden met het roze scoreformulier. Bij twijfel of problemen met het roze scoreformulier controleren we de aanduiding van uw antwoord in de examenbundel. Bij elke vraag is slechts één antwoordalternatief juist. Het aanduiden van een juist antwoordalternatief levert een positieve score op. Probeer elke vraag zo goed mogelijk te beantwoorden. Ongeveer de helft van de vragen peilt naar je beheersing op het weet- en inzichtsniveau. De andere helft peilt vooral de beheersing van de cursus op het toepassingsniveau. Let op met de stellingen. Ze zijn waar of onwaar. Gebruik de informatie uit de stellingen dus niet ondoordacht bij het beantwoorden van vorige of volgende vragen. Zoals bepaald door de Raad van Bestuur van de Ugent, wordt bij de correctie en de scoring van het examen “standard setting” toegepast. 20 augustus 2015 - Examen 2 de zittijd Onderwijskunde Pagina 1

Transcript of Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen...

Page 1: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

Examen OnderwijskundeAcademiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijdAuditorium 2 8u30-11u30

Lees het volgende vóór je start met het oplossen van de vragen:

Plaats op èlk blad van deze examenbundel je naam en studentennummer! Heb je dat ook gedaan op je roze scoreformulier?

Het permutatienummer (versienummer van het examen) wordt door ons ingevuld. De examenbundel hoort bij je examen en dient mee afgegeven te worden met het roze

scoreformulier. Bij twijfel of problemen met het roze scoreformulier controleren we de aanduiding van uw antwoord in de examenbundel.

Bij elke vraag is slechts één antwoordalternatief juist. Het aanduiden van een juist antwoordalternatief levert een positieve score op. Probeer elke vraag zo goed mogelijk te beantwoorden. Ongeveer de helft van de vragen peilt naar je beheersing op het weet- en inzichtsniveau.

De andere helft peilt vooral de beheersing van de cursus op het toepassingsniveau. Let op met de stellingen. Ze zijn waar of onwaar. Gebruik de informatie uit de stellingen

dus niet ondoordacht bij het beantwoorden van vorige of volgende vragen.

Zoals bepaald door de Raad van Bestuur van de Ugent, wordt bij de correctie en de scoring van het examen “standard setting” toegepast.

Succes!

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 1

Page 2: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

Vraag 1Lees volgens uittreksel uit De Standaard van 24 december 2015.

De nieuwe editie van ‘Mein Kampf’ van Adolf Hitler moet gebruikt worden als leerstof in de Duitse scholen. Dat zei de Duitse minister van Onderwijs, Johanna Wanka, donderdag in de krant Passauer Neue Presse.Hitler schreef “Mein Kampf”, een antisemitisch pamflet en een vooruitspiegeling van wat hij later als Reichsführer ook in de praktijk bracht, in 1924. Het boek mocht gedurende zeven decennia na de Tweede Wereldoorlog niet verschijnen in Duitsland uit respect voor de slachtoffers van de Holocaust. De nieuwe editie van Hitlers beruchte boek verschijnt in januari en bevat duizenden annotaties en commentaren van historici.“Het boek is geschreven in een universele, begrijpbare taal”, zegt CDU-minister Wanka. Als het boek opnieuw verschijnt, zal er volgens Wanka opnieuw een debat uitbreken en het is volgens haar dan goed dat kinderen in de scholen kunnen deelnemen aan dat debat. “Kinderen zullen er vragen bij hebben en het is goed dat ze dat in de klas kunnen bespreken.”Ook de vereniging van Duitse leerkrachten is te vinden voor het gebruik van een geannoteerde versie van “Mein Kampf” in het middelbaar onderwijs. Volgens de voorzitter van de vereniging, Josef Kraus, helpt de studie van die tekst om de jongeren immuun te maken voor het extremisme.

Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven:

A. In dit krantenuittreksel verwijst een actor vanuit de context naar componenten van het didactisch handelen op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader.

B. Het publicatieverbod van Hitler’s Mein Kampf is een verwijzing naar de invloed van de context op het microniveau van het onderwijskundig referentiekader.

C. Josef Kraus wil Mein Kampf toelaten in het onderwijs op basis van een aanpassing van de organisatie op het microniveau van het onderwijskundig referentiekader.

D. In dit krantenuittreksel verwijst een instructieverantwoordelijke naar componenten van het didactisch handelen op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader.

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 2

Page 3: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………Vraag 2 Lees volgens uittreksel uit De Standaard van 18 december 2015.

De Brusselse regering heeft donderdag 700.000 euro vrijgemaakt om de technische en beroepsscholen uit te rusten en om de bestaande onderwijsmiddelen te vernieuwen. Doel is de Brusselse jongeren de kans te geven zich de nieuwste technologieën eigen te maken en zo beter gekwalificeerd te worden.Het decreet van 11 april 2014 zorgt er voor dat de Franse gemeenschap jaarlijks 5 miljoen euro kan investeren in ultramodern pedagogisch materiaal voor het kwalificerend onderwijs en de Centra voor geavanceerde technologie (CTA). Dat bedrag wordt verdeeld tussen het Waals en Brussels gewest in verhouding tot de respectievelijke schoolbevolking. Daardoor krijgt Brussel 917.000 euro. Daarbij komt nog 762.000 euro bijkomende financiering die de Franse gemeenschap van EFRO kree, wat het totaal op 1.679.000 euro voor ultramodern pedagogisch materiaal en de Centra voor geavanceerde technologie (CTA).De middelen zijn bestemd voor de Centra voor geavanceerde technologie die zich in de Brusselse scholen bevinden en toegankelijk zijn voor werkzoekenden, die deze bedragen toebedeeld zullen krijgen (80% voor de Franstalige scholen, 20% voor de Nederlandstalige scholen).(…) Voor minister van Onderwijs in de Franse gemeenschap, Joëlle Milquet, “betreft het een grote stap in de herwaardering van het kwalificerend onderwijs door middelen toe te kennen die rechtstreeks naar de uitrusting van de scholen gaan.”

Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven:

A. In dit krantenuittreksel speelt Joëlle Milquet de rol van instructieverantwoordelijke op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader.

B. In dit krantenuittreksel gaat het specifiek over de aanpassing van de organisatie van het onderwijs op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader.

C. De investeringen bevorderen onderwijs voor actoren in de context van het onderwijs, op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader.

D. De Brusselse regering is een instructieverantwoordelijke op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader.

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 3

Page 4: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………Vraag 3 Lees volgens uittreksel uit De Standaard van 11 december 2015.

Op enkele uitzonderingen na kiezen scholen uitsluitend voor Spaans als vierde taal naast het traditionele trio Frans-Engels-Duits. Dat blijkt uit cijfers die Vlaams parlementslid Koen Daniëls (N-VA) heeft opgevraagd bij Vlaams minister van Onderwijs Hilde Crevits.In juni 2013 keurde het Vlaams parlement de Talennota goed. Die nota wil de taalkennis van leerlingen te verbeteren, niet alleen de kennis van het Nederlands, maar ook van de moderne vreemde talen.Eén van de maatregelen uit de Talennota is de uitbreiding van het aantal talen dat secundaire scholen als vierde taal kunnen aanbieden. Voorheen konden ze enkel kiezen tussen Italiaans, Spaans, Russisch en Chinees. Sinds het schooljaar 2014-2015 hebben scholen de mogelijkheid om alle officiële landstalen van de EU en De BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India en China) aan te bieden.Uit de cijfers blijkt nu dat er vorig schooljaar in de tweede graad één school Chinees en dit jaar één school Italiaans heeft aangeboden. Het Chinees werd trouwens maar ingericht voor twee leerlingen. In de derde graad is er de voorbije twee jaar enkel Spaans en Italiaans ingericht met een zware klemtoon op Spaans.Koen Daniëls: “N-VA is een koele minnaar geweest van de uitbreiding van het aantal talen dat als vierde taal kan aangeboden worden.

Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven:

A. Vlaams parlementslid Koen Daniëls (N-VA) neemt hier de rol van instructieverantwoordelijke op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader.

B. De Talennota is een element uit de context van onderwijs op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader.

C. De focus op “Die nota wil de taalkennis van leerlingen te verbeteren” is een nadruk op de leerdoelen op het microniveau van het onderwijskundig referentiekader.

D. Het is de Vlaamse overheid die goedkeurt hoeveel talen er in een concrete school aangeleerd worden.

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 4

Page 5: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………Vraag 4Lees volgens uittreksel uit De Morgen van 2 januari 2015.

Jongeren kiezen nog amper voor leertijd, het vroegere leercontract. Dat blijkt uit nieuwe cijfers van Vlaams parlementslid Robrecht Bothuyne (CD&V).Drie jaar geleden kozen nog meer dan 4.000 jongeren voor het leercontract, tien jaar geleden meer dan 7.000. Dit schooljaar volgen nog 2.565 scholieren een opleiding in de leertijd. Daarbij werk je vier dagen per week en volg je een dag les bij het Syntra (Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming). Drie jaar geleden kozen nog meer dan 4.000 jongeren voor het leercontract, tien jaar geleden meer dan 7.000.De terugval is voor een stuk het gevolg van een negatief imago, maar volgens Vlaams Parlementslid Robrecht Bothuyne (CD&V) is er meer aan de hand. "Het leercontract wordt ondergefinancierd door minister Philippe Muyters (N-VA). Het Syntra krijgt steeds minder geld, waardoor het aanbod steeds beperkter wordt."(…) Naast het leercontract bestaat in Vlaanderen nog een tweede stelsel voor werken en leren: het deeltijds beroepssecundair (DBSO). Ook dat kampt met grote problemen. Scholen die DBSO aanbieden hebben veel arbeidsrijpe jongeren, waarvoor ze geen werkplek kunnen vinden. In totaal gaat het om 2.299 jongeren die zo geen volwaardige opleiding kunnen volgen.

Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven:

A. Studeren via een leercontract verwijst naar de componenten van het didactisch handelen op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader.

B. In dit krantenuittreksel is Syntra (Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming) een actor uit de context op het mesoniveau van het onderwijskundig referentiekader.

C. Het leercontract is een element uit de organisatie van het onderwijs op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader.

D. Het deeltijds beroepssecundair (dbso) is een voorbeeld van de invulling van de componenten van het didactisch handelen op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader.

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 5

Page 6: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………Vraag 5Lees volgens uittreksel uit De Morgen van 19 december 2015

Jaartje overslaan dankzij zelfstudieHet zesde jaar overslaan. Op het Montfortcollege in Rotselaar gebeurt het steeds vaker. Leerlingen uit het vijfde jaar studeren niet voor toetsen op school, maar wel voor die van de Examencommissie, en behalen daar versneld hun diploma. 'Dit is het Bosman-arrest voor het onderwijs.'De Examencommissie secundair onderwijs, de vroegere middenjury, is de voorbije jaren steeds populairder geworden. Waar in 2013 nog 'slechts' 678 diploma's werden uitgereikt, zijn er vorig jaar 938 overhandigd aan kandidaten. Vaak gaat het om jongeren die het onderwijs hebben verlaten en hun tweede kans grijpen. Maar daar blijft het niet bij. Nu blijkt dat ook leerlingen die nog op school zitten naar de Examencommissie gaan, omdat ze zo sneller hun aso-diploma kunnen behalen.

Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven:

A. De Examencommissie secundair onderwijs is een verwijzing naar een organisatie-element op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader.

B. De beslissing van het het Montfortcollege in Rotselaar is een beslissing op het mesoniveau van het onderwijskundig referentiekader over de context van onderwijs.

C. De beslissing van het het Montfortcollege in Rotselaar heeft als gevolg dat leerlingen niet alle – decretaal verplichtte - eindtermen van het secundair onderwijs bereiken.

D. De Examencommissie secundair onderwijs is een verwijzing naar een het didactisch handelen op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader.

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 6

Page 7: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

Vraag 6Lees volgend uittreksel uit De Standaard van 14 augustus 2015 en beoordeel vervolgens de stellingen:

Scholieren vullen massaal oriëntatieproef in De oriëntatietest, die voor middelbare scholieren moet uitmaken of ze de universiteit aankunnen of niet, mist haar intrede allerminst, schrijft De Tijd vrijdag. Duizenden scholieren vulden de test van de UGent en de KU Leuven al in.Zowel de KU Leuven (Luci-test) als de UGent (Simon-test) voerden een vrijblijvende oriëntatieproef in. Bij de start van de inschrijvingen blijkt dat 6.809 scholieren in Leuven en 9.344 scholieren in Gent deze test al aflegden. ‘We waren verrast door de populariteit van de test’, zegt professor Lieve De Wachter, betrokken bij de test in Leuven.Eenenzeventig procent van de ASO-studenten slaagden voor de Leuvense oriëntatietest. Gevolgd door scholieren uit het kunstonderwijs (33 procent), het technisch onderwijs (31 procent) en beroepsonderwijs (22 pct). In Gent is de structuur van de test anders en krijgt de scholier geen algemene score maar wel een slaagkans per opleiding.De populariteit van beide tests zet druk op Vlaams minister van Onderwijs Hilde Crevits, die in april volgend jaar experimenten wil beginnen met een overkoepelende vragenlijst die studenten moet helpen oriënteren.

Beoordeel in verband met dit artikel de volgende stellingen:

A. In dit krantenuittreksel wordt verwezen naar summatieve toetsen. Deze hier besproken vorm van summatieve evaluatie gebeurt op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader.

B. Vlaams minister van Onderwijs Hilde Crevits treedt hier op als actor op het mesoniveau van de twee besproken instellingen (Ugent en KULeuven) in het onderwijskundig referentiekader.

C. In dit krantenuittreksel is er sprake van prestatieverschillen tussen onderwijsvormen. In de Vlaamse context is dit een kenmerk van lerenden op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader.

D. In dit krantenuittreksel wordt verwezen naar formatieve toetsen. Deze hier besproken vorm van formatieve evaluatie gebeurt op het mesoniveau van het onderwijskundig referentiekader.

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 7

Page 8: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………Vraag 7Lees volgend uittreksel uit De Standaard (De Avond) van 20 juli 2015 en beoordeel vervolgens de stellingen: ‘Meebouwen aan school levert betere vaklui op’ Directeurs van technische scholen en de bouwsector reageren positief op het plan van minister van Onderwijs Crevits om leerlingen in te schakelen bij de bouw of renovatie van hun eigen school. ‘Die ervaring in reële situaties is van onschatbare waarde. Leerlingen krijgen meer zelfvertrouwen én het levert betere vaklui op.’Leerlingen zelf de verouderde schoolinfrastructuur in Vlaanderen laten aanpakken. Dat is het idee dat minister van Onderwijs Hilde Crevits (CD&V) lanceert. Ze laat onderzoeken hoe ze leerlingen uit het technisch en beroepsonderwijs kan inschakelen voor renovaties of het onderhoud van de school. Zo doen ze meteen praktijkervaring op.(…)Crevits geeft graag het voorbeeld van het Wetterse Scheppersinstituut om haar plan kracht bij te zetten. Ook al vergt het binnen de huidige regelgeving heel wat organisatie, toch slaagden de leerlingen erin hun school helemaal van nul op te bouwen. ‘We zijn vertrokken van een braakliggend terrein. Het enige dat ze niet zelf hebben gedaan, is de dakbedekking. Niet omdat ze dat niet konden, maar ik kon het niet inpassen in het leerplan’, zegt directeur Armand De Lepeleire. De katholieke onderwijskoepel spreekt van druppels op een hete plaat, maar de Bouwunie is gewonnen voor het idee. ‘Ervaring opdoen in reële situaties is van onschatbare waarde voor die leerlingen. Ze krijgen een veel sterkere bagage, hun zelfvertrouwen gaat erop vooruit en het imago van het beroep verbetert. Bovendien stromen ze makkelijker door naar het bedrijfsleven’, zegt secretaris-generaal Jean-Pierre Waeytens.

Beoordeel in verband met dit artikeluittreksel de volgende stellingen:

A. De aanpak garandeert dat specifieke VOETen op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader zullen kunnen bereikt worden.

B. Hilde Crevits treedt in deze context op als instructieverantwoordelijke op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader.

C. De katholieke onderwijskoepel treedt hier op vanuit de context van het onderwijskundig referentiekader op het mesoniveau.

D. De geschetste aanpak waarbij “ervaringen” de basis vormen van het leerproces sluit volledig aan bij een constructivistische visie op leren en instructie.

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 8

Page 9: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

Vraag 8Lees de volgende tekst die visies op leren en instructie behandelt. We betrekken dit vervolgens op de ontologische en epistemologische basis voor deze visies op leren en instructie.

Een studentgecentreerde onderwijsvisie legt de nadruk op de leeractiviteiten van de studenten, die door het didactisch team worden ondersteund. Men kiest een manier van werken die studenten aan het leren zet. De leden van het didactisch team zien hun rol als een coach die studenten begeleidt bij hun activiteiten met het oog op het bereiken van de doelen van een opleidingsonderdeel. Studenten zijn hier actief: het zijn zij die meesterschap bereiken door analyses, oefeningen, reflectie, enzovoort. Een docentgecentreerde onderwijsvisie daarentegen vertrekt vanuit de expertise van de leden van het didactisch team, die studenten inleiden in een domein. Hier staat de inhoud centraal: het opleidingsonderdeel gaat over een bepaald vakgebied, en de studenten moeten de daarin gebruikte concepten ‘gezien’ hebben. Het didactisch team neemt de rol op zich om de inhouden te selecteren en zo duidelijk mogelijk bij de studenten aan te brengen. Studenten zijn hier passief: zij moeten de gepresenteerde informatie absorberen.

Beoordeel de volgende stellingen naar aanleiding van deze test:A. Deze tekst benadrukt op basis van een discussie over epistemologische posities

de daaruit volgende ontologische posities voor instructie.B. De discussie gaat enkel en alleen over ontologische posities m.b.t. kennis om leren en

instructie vorm te geven.C. De discussie gaat enkel en alleen over epistemologische posities m.b.t. kennis om leren

en instructie vorm te geven.D. Deze tekst benadrukt op basis van een discussie over ontologische posities de

epistemologische posities voor instructie.

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 9

Page 10: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

Vraag 9Goffree bespreekt in zijn publicaties dikwijls een boek uit 1998 van Alan Bishop over Mathematical Enculturation (https://www.google.be/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=4&ved=0ahUKEwi_nsKg8pnKAhVHLg8KHRqFB4wQFggxMAM&url=http%3A%2F%2Fwww.fi.uu.nl%2Fwiskrant%2Fartikelen%2Fartikelen00-

10%2F092%2F0902_januari_goffree.pdf&usg=AFQjCNFiibyT6yoWYMj8vCSF2D5RdRXWpQ&sig2=vGBgLG2535uhJRY1W2mdqw) . Hieronder zie je er een uittreksel van.

Beoordeel naar aanleiding van dit uittreksel de stellingen:

A. De zin “”Uitgaan van oorspronklelijke activiteiten en bijhorende omgevingen” betekent dat Bishop het realisme aanhangt als ontologische visie.

B. De nadruk op elementen van wiskunde die in alle culturen tot wiskunde hebben geleid, sluit toch aan op de relativistische ontologie en epistemologie.

C. Bishop (via Goffree) heeft het in deze tekst enkel over empiricistische epistemologische visies op wiskunde.

D. Wanneer een wiskundeleerkracht verwijst naar wiskunde-elementen die in alle culturen terug te vinden zijn, dan volgt hij/zij een objectivistische ontologie.

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 10

Page 11: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………Vraag 10Je vindt bij vrijwel alle behavioristische auteurs de associatiewetten onder een of andere vorm terug.

Lees en beoordeel de volgende voorbeelden en beoordeel in welke mate de verwijzing naar een concrete associatiewet juist is.

A. Wanneer een leerkracht aardrijkskunde bij het aanleren van de betekenis van een legende bij kaarten, de gebruikte symbolen in een linkerkolom van een tabel plaatst en de betekenis in een rechterkolom, dan past hij/zij het principe van de gelijkheid toe.

B. Wanneer een leerkracht geschiedenis bij een bespreking van de aanslagen in Parijs, verwijst naar de aanslag op de Pruisische kroonprins in de aanzet tot Wereldoorlog I, dan past deze leerkracht het principe van de contiguïteit toe.

C. Leert een leerkracht een geheugensteuntje aan waarbij leerlingen de Duitse verbuigingen van een werkwoord leren onthouden op basis van een rijmpje, dan is dat een toepassing van het principe van de contrasten.

D. Wanneer een leerkracht Grieks-Latijn, bij een zelfevaluatie van een toets spelling, verwijst naar vergelijkbare fouten bij verbuigingen op basis van naamvallen, dan gebruikt hij/zij het principe van de gelijkenissen.

Vraag 11Feedback is volgens Hattie (2009) en heel wat andere onderzoekers één van de grondpeilers van evidence-based instructieaanpakken. Samen met Timperley ontwikkelde Hattie een feedbackmodel (2007). Beoordeel hierover de volgende stellingen.

Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven:

A. “Bekrachtigen” is volgens Timperley en Hattie géén goede basis om de daarop volgende leerprestaties te verbeteren.

B. Timperley en Hattie benadrukken dat feedback enkel gebaseerd is op de resultaten van leerlingen op toetsen.

C. Correctieve feedback is volgens Timperley en Hattie enkel gebaseerd op en beperkt zich tot de taakuitvoering.

D. Vooral feedback die de zelfregulatie van een leerling ondersteunt, heeft de sterkste impact op leerprestaties.

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 11

Page 12: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

Vraag 12Feedback is volgens de meta-analyses van Hattie (2009) één van de meest effectieve instructieaanpakken. Het toepassen van deze instructie-aanpak heeft een directe en sterke invloed op het bereiken van hogere leerprestaties. Maar in de onderwijspraktijk wordt feedback dikwijls verkeerd begrepen. Meestal geven leerkrachten feedback enkel een plaats NA een leer- of evaluatieproces. Dit gaat lijnrecht in op recente feedbackmodellen. Beoordeel hierover de volgende stellingen:

A. In sommige soorten van feedback kan je de feitelijke eindprestatie van leerlingen negeren.

B. De beste feedback wordt door de leerkracht zelf gegeven.C. Feedback kan gericht zijn op de zelfregulatie van leerlingen, want die heeft het grootste

positieve effect op leerprestaties.D. Correctieve feedback blijft beperkt tot de taakuitvoering van een toets.

Vraag 13De klassieke wetten van Thorndike helpen mechanismen te beschrijven die ook verklaren waarom sommige leerprocessen beter verlopen dan andere. De wetten sluiten nauw aan behavioristische principes en visies op leren van andere auteurs. Ook nu nog zijn ze succesvolle manieren om leerprocessen in onze scholen te onderbouwen. Beoordeel hierover de volgende stellingen. Let daarbij op. We betrekken deze wetten meteen ook op andere verklaringsmechanismen voor leren.

A. “Shaping” bij Skinner en “Associative shifting” bij Thorndike vallen terug op dezelfde behavioristische onderliggende basismechanismen.

B. In “Associative Shifting” wordt de “Law of Exercise” continu toegepast, maar dan zonder een systematische gebruik van de “Law of effect”.

C. “Shaping“ is zelfs zonder systematisch gebruik van de “Law of Effect” een succesvolle aanpak voor instructie.

D. Feedback (Hattie, 2009) is juist zo effectief omdat het een directe en continue toepassing van de “Law of Effect” impliceert.

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 12

Page 13: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………Vraag 14In de cursus wordt de nadruk gelegd op het operationeel en correct formuleren van leerdoelen. Leerdoelen zijn zo op een “observeerbare” manier uitgewerkt. Daarbij volgen ze het hiërarchisch karakter van een taxonomie. In de cursus gebruikten we daarbij de meest recente versie van de taxonomie van Bloom. Beoordeel de stellingen en selecteer de enige correcte situering van het leerdoel binnen de taxonomie van Bloom.

A. Een vergelijking uitwerken tussen de migratiestromen in Europa en de stijging/daling in een criminaliteit. Dit verwijst naar het zich BEGRIJPEN van FEITEN.

B. Het uitwerken van een stappenplan om een wiskundige vergelijken op te lossen.Dit verwijst naar het CREËREN van BEGRIPPEN.

C. Studenten vatten een wetenschappelijk tijdschriftartikel over multiculturaliteit in Vlaanderen samen. Dit is leerdoel waarbij het TOEPASSEN van CONCEPTEN centraal staat.

D. Een oorzaak-gevolg schema uitwerken bij de beschrijving van gevoelens van onveiligheid bij jongeren. Dit verwijst naar het ANALYSEREN van CONCEPTEN.

Vraag 15Zoals “beloofd” krijg je twee vragen over het formuleren van leerdoelen.Beoordeel dus nu ook de volgende de stellingen en selecteer de enige correcte situering van het leerdoel binnen de taxonomie van Bloom.

A. Het uitwerken van een abstract bij een onderzoeksartikel over “beliefs” bij leerkrachten. Dit verwijst naar het BEGRIJPEN van CONCEPTEN.

B. Een grafiek tekenen die het verband weergeeft tussen wiskundeprestaties en de sociaal-economische status van de familie van kinderen; zoals beschreven in een onderzoekartikel. Dit verwijst naar het TOEPASSEN van PROCEDURE.

C. Een mindmap tekenen bij een studietekst over evaluatie-aanpakken van leerkrachten in het lager onderwijs. Dit verwijst naar het zich BEGRIJPEN van CONCEPTEN.

D. Het kritisch bespreken van het standpunt van een auteur over constructivistische aanpakken van onderwijs in een ingenieursopleiding.Dit verwijst naar het CREËREN van BEGRIPPEN.

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 13

Page 14: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………Vraag 16Lees volgend uittreksel uit Het Nieuwsblad van 22 juni 2015. We bekijken in de stellingen hoe we de beschreven aanpak kunnen benaderen vanuit verschillende visie op leren en instructie.

Lessen techniek op school boeien niet.De interesse van leerlingen in techniek neemt af eens ze het vak techniek volgen. Dat is de opvallende vaststelling van een doctoraatsstudie aan Universiteit Antwerpen over het effect van het vak techniek op leerlingen van de eerste graad in het middelbaar onderwijs, zo schrijft De Standaard. Onderwijskundige Jan Ardies onderzocht voor zijn doctoraat de interesse in techniek en de carrièreambities bij 2.782 leerlingen in twintig scholen verspreid over heel Vlaanderen. (…) Het resultaat is weinig opwekkend.Ardies: ‘Het vak moet jongeren kennis laten maken met techniek en moet hen de kans geven te ontdekken of ze talent hebben voor techniek. Na het tweede jaar kunnen ze namelijk al dan niet kiezen voor een technische opleiding. Maar nu stellen we vast dat de interesse en ambitie voor een baan in de technische sector afgenomen zijn na het tweede jaar. Bij meisjes, die bij aanvang al minder belangstelling tonen, is de daling nog sterker.’

‘Laat leerlingen met hun handen werken’Een verklaring zoekt Ardies in hoe het vak gegeven wordt. ‘Focust de leerkracht op theorie en op het uitleggen van het belang van techniek, dan heeft dat veeleer een averechts effect. Laat hij of zij de leerlingen met hun handen werken, dan blijven ze geïnteresseerd. Ardies doet ook enkele aanbevelingen voor de lerarenopleiding. ‘Voor jongens volstaat het om iets uit een standaardpakket in elkaar te kunnen steken, een beetje zoals bij een Ikea-kast. Meisjes krijg je pas echt mee als ze zelf iets kunnen ontwerpen en maken. Kortom, hoe de klasactiviteit verloopt, doet er veel toe.’

Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven:

A. In het krantenuittreksel wordt gepleit voor een uitbreiding van het leerdoelenbereik bij het Vak Techniek.

B. De alternatieve aanpak die Andries hier schetst voldoet aan de basisprincipes voor een constructivistische instructie-aanpak.

C. Andries pleit voor een socio-culturele inbedding van het techniek onderwijs om zo een meer succesvolle impact te bekomen.

D. Andries pleit eerder voor grotere aandacht voor het exclusief ontwikkelen van procedurele kennis in het vak techniek.

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 14

Page 15: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………Vraag 17Lees volgend uittreksel uit Het Nieuwsblad van 13 november 2015. Lees dit uittreksel met de verschillende visies op leren en instructie in het achterhoofd.

Leerlingen starten fictieve bedrijven opDe zesdejaarsleerlingen Handel en Boekhouden-Informatica van Onze-Lieve-Vrouw-Presentatie namen deel aan het vakoverschrijdend bedrijfsspel Ecoman, een simulatiespel waarbij de leerlingen concurrerende bedrijven leiden. Het product dat ze dit jaar fictief verkochten was elektrische synchroonmotoren. De missie, doelstellingen en naam van hun bedrijf bepaalden ze zelf. De bedoeling is dat ze op een realistische manier een beeld krijgen van hoe een bedrijf werkt, en ze er natuurlijk uit leren. “Het is moeilijk, maar ook leerrijk. Ik besef nu dat er veel bij komt kijken, en dat je doordachte keuzes moet maken”, zegt leerlinge Yousra Boukayoua. “Een directiefunctie in een bedrijf lijkt me interessant, maar om zelf een onderneming uit de grond te stampen lijkt me erg risicovol. Vooral in deze crisistijden is dat geen evidente stap om dat te doen.” In januari stellen de leerlingen hun project aan een externe jury voor.

Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven:

A. In het krantenuittreksel wordt benadrukt dat men bij de simulatie met een vorm van “scripting” moet werken.

B. In het krantenuittreksel wordt een aanpak geschetst die alvast voldoet aan minimaal vijf constructivistische kenmerken zoals beschreven door Jonassen.

C. Het simulatiespel is een concrete uitwerking van het instructieprincipe om het onderwijs te ondersteunen met NLR.

D. In dit krantenuittreksel wordt de link gelegd naar de VOETen voor alle leerlingen van het secundair onderwijs.

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 15

Page 16: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………Vraag 18Bij de bespreking van toepassingen van het cognitivisme werden een aantal evidence-based instructieaanpakken concreet behandeld. Eén van de gekende evidence-based aanpakken is gebaseerd op het gebruik van “mnemonics”. Zo vind je op de website http://www.educationworld.com/a_curr/mnemonics/mnemonics025.shtml heel wat voorbeelden van dergelijke mnemonics; o.a. vind je er een aanpak om tot acht cijfers van het getal Pi te kunnen onthouden:“Count the number of letters in each word of the phraseMay(3) I(1) have(4) a(1) large(5) container(9) of(2) coffee(6)?3.1415926 “

De volgende stellingen beoordelen de waarde van mnemonics op basis van de theoretische basis bij de cognitivistische visie op leren en instructie.

A. Mnemonics worden best door de leerkracht zelf uitgewerkt; dit vergemakkelijkt hun verwerking en opslag in het geheugen.

B. Deze mnemonic werkt omdat hierdoor een nieuw schema wordt ontwikkeld dat gemakkelijk opgeslagen/opgehaald kan worden uit het lange termijn geheugen.

C. Het voorbeeld hierboven is een variant van de acrostic-methode om beter nieuwe nieuwe kennis te onthouden.

D. Deze mnemonics is effectief omdat er beschikbare declaratieve kennis gecombineerd wordt tot beelden bij de schemavorming over het getal Pi.

Vraag 19We geven je nog een vraag over mnemonics omdat ze een fel onderschatte strategie inhouden om succesvol kennis te verwerken. Mnemonics zijn ook in andere contexten handig. Zo heeft iedereen een probleem om voldoende sterke wachtwoorden te voorzien wanneer er computers gebruikt worden. Terugvallen op je naam, een geboortedatum, … worden beschouwd als zwakke wachtwoorden. Maar wat denk je bv. van dit wachtwoord “Sgd7de!”En hoe onthoud je het dan? Heel eenvoudig; elke letter verwijst naar het eerste woord van een zin: Sneeuwwitje geeft de 7 dwergen eten!

Beoordeel over mnemonics de volgende stellingen. Kies de enige juiste stelling.

A. Wanneer lerenden zelf mnemonics uitwerken zijn ze juist effectief omdat ze verder bouwen op de reeds voorhanden zijnde kennis in het lange termijn geheugen.

B. In het voorbeeld hierboven wordt de loci-methode toegepast om de mnemonic te creëren en te onthouden in het lange termijn geheugen.

C. Met dit soort mnemonics construeren we een nieuw beeld op basis van beschikbare informatie in het lange termijn geheugen.

D. Deze mnemonics is effectief omdat het beschikbare declaratieve kennis verbindt met beelden over Sneeuwwitje.

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 16

Page 17: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………Vraag 20Veel computer- en Internetgebruik in het secundair onderwijs weerspiegelt een klassieke instructie-aanpak gebaseerd op wandplaten, posters, … Leerkrachten projecten dan de - vroeger papieren - posters op een scherm. Maar soms ontstaan nieuwe mogelijkheden omdat leerlingen/leerkrachten de afbeeldingen nu kunnen bewerken, afdrukken, er een schema overheen kunnenprojecten, enz.Maar ook die innovatieve aanpakken bouwen verder op doorwinterde principes die afgeleid zijn van de cognitivistische visie op leren en instructie. Beoordeel de volgende stellingen die zich enten op onderstaande afbeelding over de processen en variabelen in de vruchtbaarheidscyclus van de vrouw.

http://www.zootrack.nl/menstruatiecyclus1%20fillin.htm

A. Deze kenmerkende wandplaat versterkt vooral de opbouw van propositienetwerken bij de schemaconstructie.

B. Deze non-linguïstische representatie (NLR) bouw je als lerende beter zelf op, om een gerelateerd schema te kunnen construeren in het lange termijn geheugen.

C. Wandplaten zijn effectief omdat ze helpen om een externe kennisrepresentatie rechttoe-rechtaan in het eigen lange-termijn geheugen op te slaan als een interne kennisrepresentatie.

D. De representatie helpt de schemavorming omdat deze NLR het werkgeheugen ondersteunt bij het verwerken van de gerelateerde kennis.

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 17

Page 18: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

Vraag 21Bij de cognitivistische visie op leren en instructie behandelden we de “cognitive theory of multimedia learning” (CTML) van Mayer. De theorie heeft direct implicaties voor het “ontwerpen” van onderwijs.Hieronder zie je twee voorstellingen (modellen) van een watermolecule (H20). Model A is een weergave van een 3D animatie van de kristalstructuur van ijzer dat je kan laten roteren op het scherm. Model B is een foto van het Atomium dat gebaseerd is op de structuur van een ijzerkristal, 165 miljard keer vergroot.Beoordeel over deze “modellen” de volgende stellingen m.b.t. de CTML.

Model A Model B

A. Zowel model A als B bouwen verder op het CTML-multimedia-principe.B. De leerlingen een bezoek laten brengen aan het Atomium sluit aan op het CTML-

modaliteitsprincipe.C. Beide modellen - A en B - respecteren het CTML-spatial contiguity principe.D. Een afdruk van model B op papier, gaat in tegen het CTML-multimedia-principe.

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 18

Page 19: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………Vraag 22Lees volgend uittreksel uit een webpagina over de “social learning theorie” (SLT), ook soms aangeduid als de “social cognitive theory”. (http://www.te-learning.nl/blog/de-relatie-tussen-banduras-social-learning-theorie-en-de-leerdimensies-van-illeris/).

De cognitieve capaciteiten van een persoon en de omstandigheden waarbinnen een persoon opereert, beïnvloeden dan het gedrag van een persoon. Leren vindt dan vooral plaats via observaties en modelleren (voordoen). Het gaat er dan niet om dat je handelingen van bijvoorbeeld een expert nadoet, maar dat je op basis van waarnemingen van gedrag, consequenties trekt voor het eigen gedrag. Daarbij kan het gaan om gedrag van meerdere personen, maar bijvoorbeeld ook om verhalen over gedrag. De lerende trekt die gevolgtrekkingen ook aan de hand van verwachtingen op basis van eerdere ervaringen.Je ziet bijvoorbeeld dat een docent een lerende beloont voor bepaalde inspanningen, en op basis daarvan besluit jij je ook meer in te spannen voor een presentatie. Een ander belangrijk element in de Social Learning Theory is verder ook het begrip ‘Self-efficacy’, zelfinschatting.

Dat is de mate waarin de lerende inschat dat hij een bepaalde taak zelf kan uitvoeren. Hoe hoger de zelfinschatting, des te beter de leerprestaties. Een hoge mate van zelfinschatting in combinatie met hoge verwachtingen leiden dan tot de beste leerprestaties. (De Leeuwe & Rubens, 2015, p.13).

Beoordeel de volgende stellingen in relatie tot dit tekstfragment:A. In de tekst wordt letterlijk een omschrijving gegeven van wat een vicarious

experience is.B. Wanneer de “docent” waarvan sprake in het uittreksel een lerende beloont, dan iss er bij

die lerende sprake van een vorm van leren volgens de SLT.C. Self-efficacy, waarvan sprake in dit uittreksel van de webpagina over SLT, staat los van

een vicarious experience. D. In dit fragment wordt eerder een behavioristische beschrijving gegeven van de

mechanismen die aan de basis liggen van een vicarious experience.

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 19

Page 20: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

Vraag 23Volgens de taxonomie van Brown houdt metacognitie ook in dat er een regulatieactiviteiten worden opgezet door een “lerende”.

We geven hieronder wat voorbeelden van dergelijke regulatieactiviteiten en vragen je aan te geven welke correct is getypeerd volgens de taxonomie van Brown.

A. Een student denkt na over zichzelf en zegt: “Ik ben niet goed in het aanpakken van scheikunde-opdrachten”.Dit verwijst naar de metacognitieve strategie “monitoren”.

B. Een student zegt over zichzelf “Hoe zal ik gans dit examen lang geconcentreerd kunnen werken?” Dit verwijst naar de metacognitieve strategie “evalueren”.

C. Een student zegt over zichzelf “Wat is nu de beste aanpak om dit examen efficiënt en effectief aan te pakken?” Dit verwijst naar de metacognitieve strategie “plannen”.

D. Een andere student vraagt zich af: “Heb ik nog een voldoende zicht op wat ik nu wel en niet opgelost heb van dit examen?” Dit verwijst naar de metacognitieve strategie “evalueren”.

Vraag 24We hebben twee sterk gelijkende taxonomieën bestudeerd over metacognitie. In een volgend deel hadden we het ook over problem solving (PS). Beoordeel de volgende stellingen die deze taxonomieën en de PS modellen op elkaar betrekken.

A. De regulatiestrategieën waarover Anne Brown schrijft, komen stap voor stap overeen met de PS fasen uit het model van Polya.

B. Wat Flavell verstaat onder “Metacognitive experiences” komt eigenlijk overeen met wat Brown verstaat onder “metacognitieve kennis over de eigen persoon”.

C. Zowel Flavell als Brown spreken over metacognitieve kennis. Hun beider benadering overlapt volledig.

D. Wat Flavell verstaat onder strategische variabelen is net hetzelfde als wat Brown begrijpt onder metacognitieve strategieën.

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 20

Page 21: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

Vraag 25Lees volgend uittreksel uit Het Laatste Nieuws van De Standaard Avond van 21 november 2014.

Voor bijna de helft van de eerstejaarsstudenten gaat een hoorcollege te snel, voor ouderejaars is dat bij een op de drie het geval. Zes op de tien eerstejaarstudenten vinden dat het secundair onderwijs daarvoor te weinig voorbereidde. Dat zegt de Gentse Artevelde-hogeschool, die samen met Howest en CVO Kisp het luistergedrag en notitievaardigheid van meer dan duizend studenten onderzocht. De helft van eerstejaarsstudenten (51,7 procent) wil graag alles noteren, tegenover een op de drie ouderejaarsstudenten, maar ze hebben moeilijkheden om tegelijk te noteren en te luisteren (49,8 procent). "Het is voor eerstejaars dus nog erg wennen aan de lesvorm van het hoorcollege", zegt Kristine De Smet van Arteveldehogeschool. "Gelukkig blijkt dat ze net daarom extra hun best doen. Anders dan ouderejaars ervaren eerstejaars hoorcolleges als minder saai (-31 procent) en geven ze aan minder problemen te hebben met concentratie (-15,9 procent)." 

Beoordeel de volgende stellingen die aansluiten op wat in dit uittreksel wordt beschreven:

A. In het uittreksel verwijst men expliciet naar problemen die te maken hebben met cognitive load.

B. Dit uittreksel legt een te grote nadruk op het belang van notities. Er is namelijk geen direct verband in de onderzoeksliteratuur me betere leerprestaties.

C. Notities zijn pas effectief wanneer ze alle deelelementen van een schema in het lange termijn geheugen omvatten.

D. Het nemen van notities bouwt exclusief verder op het organiseren van kennis in het werkgeheugen.

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 21

Page 22: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………Vraag 26Deze simulatie helpt je de zuurtegraad (Ph waarde) van water te bepalen door de samenstelling van het water te manipuleren (http://phet.colorado.edu/en/simulations/translated/nl).

Beoordeel de volgende stellingen in verband met dit soort onderwijstechnologische toepassingen.

A. Het gebruik van een dergelijke simulatie levert automatisch positieve leereffecten op. B. Het gebruik van een dergelijke simulatie door lerenden zorgt er voor dat er “iconic”

representations worden opgebouwd.C. Het gebruik van een dergelijke simulatie garandeert dat de Kolb cyclus wordt doorlopen.D. Het gebruik van een dergelijke simulatie garandeert dat leerlingen concrete knowledge

verwerven volgens Piaget.

Vraag 27Lees en beoordeel de volgende stellingen over “Peer Tutoring”.

A. Peer tutoring garandeert dat alle CIS-principes gerespecteerd worden in een constructivistische aanpak van onderwijs.

B. Peer tutoring past is een concrete invulling van het mediation principe dat door Vygotsky naar voren word geschoven.

C. Peer tutoring garandeert dat men alle voorwaarden voor succesvol samenwerkend leren respecteert die door Slavin en Johnson & Johnson naar voren worden geschoven.

D. Uit onderzoek blijkt dat peer tutoring veel effectiever is wanneer de tutee ouder is dan de tutor.

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 22

Page 23: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………Vraag 28Lees volgend uittreksel uit Het Laatste Nieuws van 7 januari 2005.

Francken wil asielzoekers opvoeden: "Een vrouw wordt hier met respect behandeld"Staatssecretaris voor Asiel en Migratie Theo Francken (N-VA). © belga. Asielcrisis Staatssecretaris voor Asiel en Migratie Theo Francken (N-VA) gaat aan alle asielzoekers cursussen laten geven over hoe ze met vrouwen moeten omgaan. Volgens hem vinden er ook "bijna dagelijks" vechtpartijen plaats tussen Irakezen en Afghanen in de opvangcentra. Een praktijk waar hij paal en perk aan wil stellen en waarvoor er strengere sancties moeten komen. "De zwaarste sanctie nu, 30 dagen uitsluiting uit het asielcentrum, maakt niet veel indruk." 'Ik wil niemand stigmatiseren. Maar zeggen dat er geen incidenten zijn geweest, kan ik ook niet doen' (…) De staatssecretaris ging ook dieper in op de cursussen die hij aan alle asielzoekers wil laten geven over hoe ze met vrouwen moeten omgaan. Sommige opvangcentra zetten hier al op in, maar de overheid wil dat systeem de komende weken uitbreiden, zo schrijft De Standaard vanmorgen. De cursussen moeten er vooral voor zorgen dat asielzoekers respect voor vrouwen wordt bijgebracht. "Het gaat om het feit dat het normaal is dat mannen en vrouwen absoluut gelijk zijn, dat vrouwen gaan werken, dat ze mogen stemmen, dus dat een vrouw iemand is die met respect behandeld wordt en geen slet of hoer is. Die debatten hebben wij 50, 60 jaar geleden gevoerd en gaan we niet nog eens voeren, daar wordt geen millimeter aan toegegeven."

Beoordeel de volgende stellingen in verband met de perspectieven op het curriculum:A. In het uittreksel wordt direct verwezen naar het verborgen curriculum dat in de cursussen

aan bod zal komen voor de asielzoekers.B. De dringende noodzaak om dit soort cursussen op te zetten verwijst naar een

melioristische opvatting over het curriculum. C. De dringende noodzaak om dit soort cursussen op te zetten verwijst naar een

social efficiency opvatting over het curriculum. D. De dringende noodzaak om dit soort cursussen op te zetten verwijst naar een social

efficiency en een melioristische opvatting over het curriculum.

Vraag 29Bij het beoordelen van de kwaliteit van een evaluatie kijken we naar verschillende kwaliteitscriteria. Lees en beoordeel hierover de volgende stellingen.

A. Wanneer een prof statistiek het volledige examen baseert op het laatste onderdeel van de cursus m.b.t. inferentiële statistiek, dan is de recentheid van dit examen aan de orde.

B. Wanneer de evaluatie van een vak orthopedagogiek enkel gebaseerd is op de beoordeling van een boekbespreking, dan staat de betrouwbaarheid van de toetsing ter discussie.

C. Wanneer leerlingen niet akkoord gaan met de opzet van een examen Onderwijskunde omdat het examen bestaat uit één vraag over het hoofdstuk constructivisme, dan verwijst dit protest naar het kwaliteitscriterium validiteit bij evaluatie.

D. Wanneer een prof pedagogiek de evaluatie baseert op de opeenvolgende taken die hij gedurende een semester geeft, dan versterkt hij/zij de validiteit van de evaluatie.

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 23

Page 24: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

Vraag 30In hun boek “Embedding Formative Assessment,“ verwijzen Wiliam en Leahy naar het gebruik van rubrics en naar het gebruik van “worked examples” bij het ondersteunen van een complexe opdracht en de bijhorende evaluatie. Ze geven daarbij onder andere de volgende schermafdruk (http://teachlikeachampion.com/blog/dylan-wiliam-advises-forget-rubric-use-work-samples-instead/). Het gaat over een rubric die gebruikt wordt om een schrijfopdracht te beoordelen:

Beoordeel de volgende stellingen over deze complexe evaluatieaanpak.

A. Rubrics zijn enkel nuttig voor het opzetten van formatieve evaluatie.B. Rubrics zijn door hun detailniveau betrouwbaar en valide.C. In het voorbeeld wordt (1) gemeten”, (2) geëvalueerd en (3) gescoord.D. “Worked examples” kunnen niet gebruik worden als basis voor het richten van evaluatie.

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 24

Page 25: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

Vraag 31Lees volgend uittreksel uit een opiniestuk over de hervormingen van het secundair onderwijs en de PISA resultaten, uit de Knack van 25 juni 2012 (http://www.knack.be/nieuws/de-waarheid-over-pisa-en-finland/article-opinion-44722.html).

De waarheid over PISA en Finland Cathy Berx, gouverneur van de provincie Antwerpen, pleit voor een sereen debat over de hervorming van het secundair onderwijs in Vlaanderen. Sinds kort is het debat over de hervorming van het secundair onderwijs in alle hevigheid losgebarsten. Dat is uitstekend. Het bewijst hoezeer "ons" onderwijs veel mensen bijzonder na aan het hart ligt. Onderwijs gaat immers over onze kinderen, onze toekomst, onze welvaart, onze gemeenschap. Als argument voor de hervorming wordt vaak gerefereerd aan de zogenaamde PISA-resultaten. PISA is het "Program for international Student Assessment" van de OESO. Het meet de leesvaardigheid, wiskundige en wetenschappelijke geletterdheid bij 15-jarigen uit 65 landen. PISA meet en vergelijkt niet alleen de kwaliteit van het onderwijs maar ook prestatiekloven tussen sterke en zwakke(re) leerlingen. Het is verbazend dat de genuanceerde resultaten voor Vlaanderen steevast worden gereduceerd tot volgende conclusies: "Vlaamse 15-jarigen presteren goed. Maar, de kloof tussen de sterkst en zwakst presterende leerlingen is te groot. Het Vlaamse onderwijs kampt dus met ongelijke kansen. Symptomen van dat falen zijn het watervalsysteem door onaangepaste studiekeuze én de ongekwalificeerde uitstroom. Finland bewijst dat het beter kan. Finse 15-jarigen presteren sterker. De prestatiekloof is er klein(er). En dus moeten we het Finse model met een brede eerste graad en uitstel van studiekeuze overnemen". Wie het rapport grondig leest, weet dat deze conclusie stoelt op een ongenuanceerde interpretatie.

Beoordeel naar aanleiding van dit uittreksel de volgende stellingen:

A. PISA is een voorbeeld van een centrale toetsingsaanpak die internationaal en op het macroniveau wordt opgezet.

B. De PISA-toetsingsaanpak reflecteert een norm-gebaseerde aanpak van toetsing en evaluatie.

C. Op basis van de resultaten uit het PISA-onderzoek verwijst men in dit artikel naar de context van het onderwijskundig referentiekader om leerlingenprestaties op het microniveau te verklaren.

D. In het PISA-onderzoek, als schoolvoorbeeld van performance indicatoren onderzoek - gaat men verder dan de “O” in het CIPO-model.

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 25

Page 26: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………Vraag 32Lees dit kort fragment uit een recent (2012-2013) doorlichtingsverslag van een school in Brussel (http://data-onderwijs.vlaanderen.be/onderwijsaanbod/adres.aspx?sn=127464).

In bijna alle vakken worden de leerplandoelstellingen voldoende gerealiseerd. Zo is de leerplanrealisatie voor wiskunde in aso tweede graad een voorbeeld van goede praktijk. Toch voldoet de leerplanrealisatie niet voor wiskunde in aso derde graad in de studierichtingen Economie-wiskunde, Grieks-wiskunde, Latijn-wiskunde, Wetenschappen-wiskunde, Latijn-wetenschappen en Moderne talen-wetenschappen. In de pool wiskunde worden sommige delen van het leerplan wiskunde niet in alle klassen aangeboden en in de pool wetenschappen worden niet alle leerplandoelen geëvalueerd. De tijdens de doorlichting onderzochte processen, meer bepaald aanvangsbegeleiding en evaluatiepraktijk, leveren een wisselend beeld op. Betreffende aanvangsbegeleiding stelt de school zich tot doel de beginnende leraren vlot van start te laten gaan en hen optimaal te integreren in de schoolcultuur. Via mentorenwerking en vakcollega’s als meter/peter worden de beroepscompetenties van de beginnende leraren gefaseerd versterkt. Deze laatsten ervaren de aanvangsbegeleiding als een stevig houvast in een klimaat van wederzijds vertrouwen.

Beoordeel in verband met deze evaluatie-aanpak de volgende stellingen.

A. In dit uittreksel uit het doorlichtingsverslag blijkt dat men zich enkel focust op de “P” uit het CIPO-model.

B. Een doorlichting wordt in het Vlaamse onderwijs opgezet op het meso- en het microniveau van het onderwijskundig referentiekader.

C. De tekst in dit uittreksel gaat in op alle processen en variabelen die we in het CIPO model terug vinden.

D. De doorlichtingen koppelen de verantwoordingsplicht (accountability) van scholen aan de financiering van de Vlaamse onderwijscontext.

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 26

Page 27: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

Vraag 33Op de foto hieronder zie je studenten die - individueel - een complexe tekst over “leermoeilijkheden” hebben doorgenomen en dan voor een afgesproken deel een deel-mindmap hebben ontwikkeld. Vervolgens brengen ze hun mindmap samen met die van andere studenten. Om beurt verduidelijken ze dan hun mindmaponderdeel naar de andere studenten toe. Op het einde wordt de complete mindmap naast die van andere groepjes gehangen en moeten de lerenden zoeken nar gelijkenissen en verschillen tussen de uitwerkingen van de mindmaps.

Beoordeel de volgende stellingen over deze instructie-aanpak op basis van de theoretische basis bij visies op leren en instructie:

A. Elke deel-mindmap is een directe weergave van de “interne representatie” van de kennis van die bepaalde student in zijn/haar lange termijn geheugen.

B. De zelf getekende mindmap van elke individuele student is een “script” dat in het geheugen wordt opgeslagen.

C. Deze instructieaanpak is feitelijk een soort “script” dat garandeert dat het samenwerkend leren effectief zal zijn en dus zal leiden tot een hogere leerprestatie.

D. Betrekken we deze aanpak op de ontwikkeling van procedurele kennis, dan is er hier sprake van het betrekken van leerlingen in de associatieve fase.

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 27

Page 28: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………Vraag 34Leerlingen zelf “vragen doen ontwikkelen” is een evidence-based instructiestrategie die aansluit bij de cognitivistische visie op leren en instructie (zie bv. Hattie, 2009). Ook Marzano, Pickering & Pollock (2013) raden deze instructiestrategie aan. Het zelf ontwikkelen van “vragen” kunnen we relateren aan de verschillende thema’s uit de cursus onderwijskunde. We kijken daarbij vooral naar het gebruik van “starters”. Deze “starters” worden aan de leerlingen gegeven om zelf vragen uit te werken bij de te verwerken leerinhouden. Typische starters zijn: Zoek een verbetering van... Bedenk ... Verzin ... Wat denk je dat ... Geef motieven ... Geef mogelijke oorzaken van ... Vind aanwijzingen ter ondersteuning van ...

Beoordeel in relatie tot deze aanpak de volgende stellingen:

A. Starters dwingen lerenden om bij het uitwerken van vragen veel grondiger en actiever hun voorkennis te verkennen.

B. Het is beter dat de leerkracht zelf vragen uitwerkt op basis van deze starters. Dit geeft betere garanties dat lerenden hun kennis elaboreren en organiseren.

C. De voorbeelden van starters ondersteunen allemaal het bereiken van leerdoelen op het gedragsniveau “evalueren” in de taxonomie van Bloom.

D. Deze starters zijn typische aanzetten voor het formuleren van eindtermen voor de verschillende kennisdomeinen in een curriculum.

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 28

Page 29: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

Vraag 35In de schermafdruk hieronder zie je hoe één student voor het begrip “spijbelen” een mindmap heeft uitgewerkt (http://studiecoach.vives.be/studeren/mindmappen/).

Beoordeel de volgende stellingen die deze aanpak situeren binnen visies op leren en instructie:

A. Deze aanpak is juist effectief omdat het zowel de elaboratie als de organisatie van declaratieve kennis ondersteunt.

B. Het is handig dat studenten hun eigen mindmap aan andere doorgeven om hen te helpen beter het begrip spijbelen te verwerken.

C. Mindmapping helpt vooral omdat het multipele representaties geeft bij het ontwikkelen van de kennis over spijbelen.

D. Deze mindmap helpt kennis over het begrip “spijbelen” te hercoderen om zo rechtstreeks de opbouw van nieuwe complexe kennis in het werkgeheugen te ondersteunen.

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 29

Page 30: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

Vraag 36 Behoorde niet tot de leerstof en is voor iedereen als correct aangerekendSitueer de volgende ontwerpstappen in het IDI-model van het "Instructional Design Institute".Een ontwikkelteam ontwerpt een instructiepakket om racisme over migranten bij volwassenen aan te pakken.

A. Er wordt gezocht naar bestaande succesvolle aanpakken uit de literatuur. Dit hoort bij IDI-stap 2.

B. De problematiek omvat zeer veel deelproblematieken (een andere lichaamshygiëne, afwijkende feestdagen, andere kookgewoontes, andere kledinggewoontes, …). Het is niet doenbaar om alles aan te pakken, daarom focust men op een paar problemen die prioritair zijn. Dit hoort bij IDI-stap 4.

C. Er wordt besloten om een rollenspel uit te werken waarin een casus van ruziënde migranten in een asielcentrum wordt nagespeeld. Dit hoort bij IDI-stap 6.

D. Men maakt afspraken met een theatergezelschap en twee asielcentra om prototypes van een rollenspel uit te werken en te evalueren. Dit hoort bij IDI-stap 5.

Vraag 37 Behoorde niet tot de leerstof en is voor iedereen als correct aangerekendSitueer de volgende ontwerpstappen in het IDI-model van het "Instructional Design Institute". In het project wordt een aanpak en materiaal ontwikkeld om het lezen van boeken thuis te bevorderen via “reading bags”.

Beoordeel in welke mate de volgende ontwerpstappen voor de tools en oplossingen correct gesitueerd worden in het IDI-model:A. De ontwikkelaars kiezen boekjes die speciaal voor de specifieke leeftijdsgroep zijn

ontwikkeld op basis van verhalen van hun ouders en grootouders. Dit hoort bij IDI-stap 2.

B. Er worden afspraken gemaakt over de selectie van een groep kinderen die in een pilot onderzoek prototypes van de “leesrugzakje” zullen gebruiken. Dit hoort bij IDI-stap 6.

C. Er wordt beslist om een “leesrugzak” te ontwikkelen met daarin naast het boekje, ook handpoppen een gezelschapsspel en een tekenactiviteit. Dit hoort bij IDI-stap 4.

D. De ontwikkelaars interviewen ouders, leerkrachten en kinderen over hun ervaringen met bestaande alternatieve aanpakken rond leesbevordering. Dit hoort bij IDI-stap 7.

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 30

Page 31: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

Vraag 38

Via een Smart Table kunnen leerlingen bijvoorbeeld op een horizontaal liggend – drukgevoelig - schermoppervlak afbeeldingen van dieren verschuiven om ze naar afbeeldingen van hun eigen ecosysteem te verplaatsen. De leerlingen werken samen, overleggen, en komen samen tot een conclusie.

Beoordeel de volgende stellingen die deze activiteit situeren binnen opvattingen over leren en instructie.

http://www.benwayschool.org/programs/interactive-learning.html

Beoordeel de volgende stellingen:A. De schuif-activiteit ondersteunt het gebruik van sociale kennis zoals beschreven door

Piaget.B. Wat deze leerlingen doen weerspiegelt een typische enactive leerervaring die aansluit bij

het constructivisme.C. De lerenden doen aan “sharing” bij het aanpakken van de schuif-activiteit. D. De Smart Table is een “psychological tool” zoals beschreven door Vygostky.

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 31

Page 32: Curriculumontwikkelingowk1718.weebly.com/.../1/3/9/...z1mc_schrapversie.docx · Web viewExamen Onderwijskunde. Academiejaar 2015-2016 - 13 januari 2016 - 1ste zittijd. Auditorium

Studentennummer: …………………………………

Naam: …………………………………………

Even nadenken?

Heb je bij alle vragen voldoende nagedacht over de kennisbasis bij kernbegrippen, theorieën en voorbeelden?

Heb je eventueel die kennisbasis wat gereconstrueerd aan de hand van schema’s of tabellen in dit antwoordboekje?

Heb je het juiste antwoord overgebracht op het roze scoreformulier? Bij ALLE vragen?

Heb je ALLES ook in het net overgeschreven in de tweede kolom van je roze scoreformulier?

Ben je niet vergeten op elk blad je studentennummer in te vullen?

20 augustus 2015 - Examen 2de zittijd – Onderwijskunde Pagina 32