603.81.451 Delta Instructie

258
Instructieboek 603.81.451 NL

description

145869

Transcript of 603.81.451 Delta Instructie

Page 1: 603.81.451 Delta Instructie

De gegevens in deze publicatie dienen alleen ter informatie. Lancia behoudt zich het recht voor om op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor meer informatie tot de Lancia-dealer.

Gedrukt op ecologisch chloorvrij papier.

NEDERLANDS

Instructieboek

os Lancia Delta NL 14-08-2008 11:46 Pagina 1

603.81.451 NL

Page 2: 603.81.451 Delta Instructie

Geachte cliënt,

Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor een LANCIA hebt gekozen.Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig te laten benutten.Wij raden u aan alle hoofdstukken door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto gaat rijden.

Dit instructieboekje bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van uw LANCIA volledig te benutten.

U zult niet alleen de bijzondere eigenschappen ontdekken van uw LANCIA maar ook belangrijke aanwijzingen vindenvoor de verzorging, het onderhoud, de rijveiligheid en het geprogrammeerd onderhoud.

Wij raden u aan om de aanwijzingen en tips bij de onderstaande symbolen aandachtig te lezen:

veiligheid van de inzittenden;

conditie van de auto;

bescherming van het milieu.

In de “Service- en garantiehandleiding” vindt u naast het schema voor het geprogrammeerd onderhoud:

– het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden voor het geprogrammeerd onderhoud

– een overzicht van de speciale aanvullende service voor de cliënten van LANCIA.

Wij zijn ervan overtuigd, dat u met behulp van dit instructieboekje spoedig met uw auto vertrouwd zult raken en datuw nieuwe auto en de ondersteuning van de LANCIA-organisatie u volledig tevreden zullen stellen.

Veel leesplezier en goede reis!

Hoewel in dit instructieboekje alle uitvoeringen van de LANCIA Delta beschreven worden, dient u zich aan de informatie te houden met betrekking tot de uitrusting,

de motoruitvoering en het model van de auto die u gekocht hebt.

Page 3: 603.81.451 Delta Instructie

BRANDSTOF TANKEN

Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzinemet een minimum octaangetal van 95 RON.

Multijet-motoren: tank uitsluitend dieselbrandstof voormotorvoertuigen die voldoet aan de Europese specificatieEN590.Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motoronherstelbaar beschadigen en het vervallen van de garantietot gevolg hebben.

STARTEN VAN DE MOTOR

Benzinemotoren: controleer of de handrem isaangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap hetkoppelingspedaal volledig in, maar trap het gaspedaalniet in; draai vervolgens de start-/contactsleutel instand AVV en laat de sleutel los zodra de motoraanslaat.

Multijet-motoren: draai de start-/contactsleutel in standMAR en wacht tot de waarschuwingslampjes Y en mdoven; draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat desleutel los zodra de motor aanslaat.

PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN

Tijdens de werking wordt de katalysator zeer warm.Parkeer de auto dus niet op gras of boven drogebladeren, dennennaalden of ander ontvlambaarmateriaal: brandgevaar.

BESCHERMING VAN HET MILIEU

De auto is uitgerust met een diagnosesysteem, datcontinu controles uitvoert op de componenten die vaninvloed zijn op de uitlaatgasemissie zodat overmatigevervuiling van het milieu wordt voorkomen.

ELEKTRISCHE APPARATUURAls u na aanschaf van uw auto accessoires wiltmonteren die stroom verbruiken (waardoor de acculangzaam kan ontladen), wendt u dan tot het LanciaServicenetwerk. Deze kan controleren of deelektrische installatie van de auto geschikt is voor hetextra stroomverbruik.

CODE-CARDBewaar deze op een veilige plaats, maar niet in deauto. U moet de elektronische code die op de CODEcard staat altijd bij u hebben voor het geval eennoodstart uitgevoerd moet worden.

GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDGoed onderhoud van de auto is de beste manier omde prestaties en de veiligheid van de auto gedurendelangere tijd te garanderen. Daarbij wordt het milieuontzien en blijven de kosten laag.

IN HET INSTRUCTIEBOEKJE……treft u informatie, tips en belangrijkewaarschuwingen aan voor het juiste gebruik, derijveiligheid en het onderhoud van uw auto. Letbijzonder goed op de symbolen " (veiligheid vaninzittenden) # (bescherming van het milieu) â(conditie van de auto).

Als op het multifunctionele display het bericht “Zieinstructieboekje” verschijnt, raadpleeg dan het hoofdstuk“Lampjes en berichten” in dit boekje.

ABSOLUUT LEZEN!

K

Page 4: 603.81.451 Delta Instructie

INHOUD 3

Dashboard en bediening

Veiligheid

Starten en rijden

In noodgevallen

Voorzorgsmaatregelen en onderhoud

Technische gegevens

Inhoud

1

2

3

4

5

6

7

Page 5: 603.81.451 Delta Instructie

4

opzettelijk blanco gelaten pagina

Page 6: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 5

1Dashboard .................................................. 6Instrumentenpaneel..................................... 7Display ....................................................... 20Menupunten................................................ 24Trip computer ............................................. 34Symbolen .................................................... 36Lancia code................................................. 37Sleutels ....................................................... 38Alarm ......................................................... 41Start-/contactslot ........................................ 44Zitplaatsen ................................................. 45Hoofdsteun ................................................ 47Stuurwiel ................................................... 48Spiegels ...................................................... 48Klimaatregeling........................................... 50Klimaatregeling, handbediend .................... 51Klimaatregeling, automatisch met gescheiden regeling ..................................... 53Buitenverlichting ......................................... 58Ruiten reinigen............................................ 62Cruise-control ............................................. 65Plafondverlichting ....................................... 68

Bedieningsknoppen ..................................... 70Brandstofnoodschakelaar ............................ 72Interieuruitrusting ....................................... 73Opendak ..................................................... 80Portieren ..................................................... 83Ruitbediening ............................................. 86Bagageruimte .............................................. 88Motorkap .................................................... 93Imperiaal/skidrager..................................... 95Koplampen ................................................. 96DST ............................................................ 98Functie SPORT ........................................... 98Driving Advisor........................................... 100ESP 2-systeem ............................................ 104EOBD-systeem ............................................ 109Elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive” ................................................ 109T.P.M.S. ...................................................... 111Parkeersensoren .......................................... 114Extra accessoires ......................................... 116Tanken........................................................ 118Bescherming van het milieu......................... 120

Page 7: 603.81.451 Delta Instructie

6 DASHBOARD EN BEDIENING

DASHBOARDDe aanwezigheid en de opstelling van de bedieningsorganen, de instrumenten en de controle-/waarschuwingslampjeskunnen per uitvoering verschillen.

1. Vaste luchtroosters voor ontwaseming/ontdooiing van de zijruiten - 2. Verstelbare uitstroomopeningen - 3. Hendellinks: bediening buitenverlichting - 4. Instrumentenpaneel - 5. Hendel rechts: bediening ruitenwissers voor/achter entripcomputer - 6. Verstelbare uitstroomopeningen - 7. Bedieningsknop waarschuwingsknipperlichten - 8. Frontairbagpassagierszijde - 9. Opbergvak - 10. Drukknoppen - 11. Bedieningsknoppen verwarming/ventilatie/airconditioning -12. Start-/contactslot - 13. Frontairbag bestuurderszijde - 14. Knieairbag passagierszijde (waar voorzien)- 15. Hendel voor stuurkolomontgrendeling - 16. Klep zekeringenkast - 17. Hendel voor motorkapontgrendeling.

L0E0001mfig. 1

Page 8: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 7

1INSTRUMENTENPANEEL

Uitvoeringen met multifunctioneel display

A SnelheidsmeterB Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserveC Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuurD ToerentellerE Multifunctioneel display.

mc Lampjes alleen aanwezig op Multijet-uitvoeringen

WAARSCHUWING De achtergrondkleur van de instrumenten en het type instrumenten zijn afhankelijk van de uit-voeringen.

L0E0002mfig. 2

Page 9: 603.81.451 Delta Instructie

8 DASHBOARD EN BEDIENING

Uitvoeringen met instelbaar multifunctioneel display

A SnelheidsmeterB Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserveC Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuurD ToerentellerE Instelbaar multifunctioneel display.

mc Lampjes alleen aanwezig op Multijet-uitvoeringen

WAARSCHUWING De achtergrondkleur van de instrumenten en het type instrumenten zijn afhankelijk van de uit-voeringen.

fig. 3 L0E0003m

Page 10: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 9

1SNELHEIDSMETER fig. 2-3

De snelheidsmeter A geeft de snelheid van de auto aan.

TOERENTELLER fig. 2-3

De toerenteller D geeft het motortoerental per minuut aan.

BRANDSTOFMETER fig. 2-3

De brandstofmeter B geeft het aantal liters brandstof aandat in de tank aanwezig is.Het waarschuwingslampje van de reservebrandstof K gaatbranden (op het display verschijnt ook een bericht) alser nog 5 à 7 liter brandstof in de tank aanwezig is.Rijd niet met een bijna lege tank: een onregelmatige brand-stoftoevoer kan de katalysator beschadigen.

KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER fig. 2-3

De wijzer geeft de temperatuur aan van de motorkoel-vloeistof, zodra de koelvloeistoftemperatuur hoger wordtdan ongeveer 50°C. Het eerste streepje van de meter blijftaltijd branden en duidt op een correcte werking van hetsysteem. Als het waarschuwingslampje u gaat branden(op het display verschijnt ook een bericht), dan is de koel-vloeistoftemperatuur te hoog; zet in dat geval de motor uiten wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.

CONTROLE-/WAARSCHUWINGSLAMPJES OPINSTRUMENTENPANEEL

Algemene waarschuwingenHet branden van de lampjes is gekoppeld aan een specifiekbericht en/of een akoestische waarschuwing als functie vanhet instrumentenpaneel. Dergelijke signaleringen zijn kortewaarschuwingen en geven niet altijd volledige informatieen/of mogen niet worden gezien als alternatief voor de in ditinstructieboekje behandelde onderwerpen. Lees het boekjealtijd aandachtig. Houdt u bij een storing altijd aan de aan-wijzingen die in dit hoofdstuk beschreven worden.

Te laag remvloeistofniveau (rood)Als u de contactsleutel in stand MAR draait,gaat het lampje op het instrumentenpaneel

branden. Na enkele seconden moet het lampjedoven. Het lampje gaat branden als het remvloeistofni-veau in het reservoir onder het minimum niveau is ge-daald, bijvoorbeeld door lekkage in het remsysteem.Op het display verschijnt het betreffende bericht.

Aangetrokken handrem (rood)Als u de sleutel op MAR draait, gaat het lampje branden.Het moet echter na enkele seconden doven. Het lampjegaat branden als de handrem wordt aangetrokken. Alsde auto beweegt, klinkt ook een bijbehorende akoesti-sche waarschuwing.

WAARSCHUWING Als het lampje tijdens het rijden gaatbranden, controleer dan of de handrem niet is aangetrokken.

x

Page 11: 603.81.451 Delta Instructie

10 DASHBOARD EN BEDIENING

Als bij draaiende motor het lampje x gaatbranden (op het display verschijnt ook eenbericht), zet dan de motor onmiddellijk uit en

wendt u zo snel mogelijk tot de Lancia Servicenet-werk.

Slijtage remblokken (ambergeel)

Het lampje (of het symbool op het display) gaatbranden als de remblokken van de voorrem-

men versleten zijn; laat de remblokken zo snelmogelijk vervangen. Op het display verschijnt de bijbe-horende melding.

d

Storing airbag (rood)

Als u de sleutel op MAR draait, gaat het lamp-je branden. Het moet echter na enkele secon-

den doven. Als het lampje continu brandt, geeftdit een storing in het airbagsysteem aan. Op het display verschijnt het betreffende bericht.

¬

Als het lampje ¬ niet gaat branden als desleutel op MAR wordt gedraaid, of blijftbranden tijdens het rijden (in combinatie met

het op het display getoonde bericht), is het moge-lijk dat de veiligheidssystemen een storing bevat-ten. In dat geval zou het kunnen zijn dat de air-bags of de gordelspanners niet geactiveerd wordenbij een ongeval of, in een beperkt aantal gevallen,niet op de juiste wijze geactiveerd worden. Voordatu verder rijdt, dient u contact op te nemen met deLancia Servicenetwerk om het systeem direct te la-ten controleren.

Storing EBD (rood)

Als bij draaiende motor de lampjes op het instrumentenpaneelx en > gelijktijdig gaanbranden, dan is er een storing in het EBD-sys-teem of is het niet beschikbaar en kunnen bijhard remmen de achterwielen vroegtijdig blok-keren waardoor de auto kan gaan slippen.

Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde werk-plaats van het Lancia Servicenetwerk om het systeem te la-ten controleren. Op het display verschijnt het betreffendebericht.

x

>

WAARSCHUWING De auto is uitgerust met een slijtage-sensor voor de remblokken voor. Controleer bij de ver-vanging de voorremblokken ook de conditie van de rem-blokken achter.

Page 12: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 11

1Een defect lampje ¬wordt weergegeven door-dat het lampje voor de uitgeschakelde front-airbag aan passagierszijde “ langer dan de

normale 4 seconden knippert. Daarnaast kunnen deairbags aan passagierszijde (frontairbag en zij-air-bag) automatisch worden uitgeschakeld. In dat gevalkan het lampje ¬ geen storingen in de veiligheids-systemen aangeven. Voordat u verder rijdt, dient ucontact op te nemen met het Lancia Servicenetwerkom het systeem direct te laten controleren.

Airbags passagierszijde / zij-airbagsuitgeschakeld (ambergeel)

Het lampje “ gaat branden als de frontairbagpassagierszijde en de zij-airbags passagierszijde

worden uitgeschakeld. Als u bij ingeschakelde frontairbagaan passagierszijde de contactsleutel in stand MAR draait,gaat het lampje “ ongeveer 4 seconden branden en ver-volgens 4 seconden knipperen. Hierna moet het lampjedoven.

Een defect lampje “ wordt aangegeven doorhet branden van het lampje ¬. Bovendienzorgt het airbagsysteem voor de automati-

sche uitschakeling van de airbags aan de passa-gierszijde (front en zij-airbags, waar voorzien).Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemenmet het Lancia Servicenetwerk om het systeem di-rect te laten controleren.

Niet omgelegde veiligheidsgordel (rood)

Het lampje op het instrumentenpaneel gaatcontinu branden als bij stilstaande auto de vei-

ligheidsgordel aan bestuurderszijde niet goed isomgelegd. Als de auto rijdt en de veiligheidsgordels voorzijn niet goed omgelegd, dan gaat het lampje knipperenen klinkt tegelijkertijd een akoestisch signaal (zoemer).Het akoestische signaal (zoemer) van het SBR-sys-teem(Seat Belt Reminder) kan permanent worden uitge-schakeld door het Lancia Servicenetwerk. Het is mogelijk het systeem opnieuw in te schakelen viahet Setup-menu.

<

Page 13: 603.81.451 Delta Instructie

12 DASHBOARD EN BEDIENING

Accu wordt niet voldoende opgeladen(rood)

Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaathet lampje (of het symbool op het display) bran-

den. Het moet doven nadat de motor is gestart (als de mo-tor stationair draait, kan het voorkomen dat het lampje ietslater dooft).Als het lampje blijft branden, wendt u dan onmiddellijktot het Lancia Servicenetwerk.

w

Te lage motoroliedruk (rood)

Als u de contactsleutel in stand MAR draait,gaat het lampje branden. Het moet doven (ook

iets later) nadat de motor is gestart. Op het dis-play verschijnt de bijbehorende melding.

Oliekwaliteit onvoldoende (rood) (uitvoeringenMultijet met DPF)

Het lampje gaat knipperen als het systeem motorolie vanonvoldoende kwaliteit constateert.Na de eerste signalering zal, telkens als de motor wordtgestart, het lampje v ongeveer 1 minuut blijven knip-peren en vervolgens iedere 2 uur, totdat de olie wordt ver-verst.Op het display verschijnt het betreffende bericht.

v

Als het lampje v knippert, wendt u dan onmiddellijk tot het Lancia Servicenetwerkvoor de verversing van de motorolie en het

uitschakelen van het betreffende lampje op het in-strumentenpaneel.

Motorolieniveaumeter (rood) (waar voorzien)

Als u de sleutel op MAR draait, gaat het lamp-je branden. Het moet echter na enkele seconden

doven. Het lampje (of het symbool op het display) gaatbranden als de motorolie onder het minimum niveau is ge-daald. Herstel het juiste niveau (zie “Niveaus controleren”in hoofdstuk “5”).Op het display verschijnt de bijbehorende melding.

k

Storing elektrische stuurbekrachtiging“Dualdrive” (rood)

Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaathet lampje op het instrumentenpaneel branden. Na

enkele seconden moet het lampje doven. Als het controlelampje (of het symbool op het display)blijft branden, werkt de elektrische stuurbekrachtigingniet meer en zal het aanzienlijk meer inspanning vergende auto te besturen. Dit blijft echter wel mogelijk. Wendtu tot het Lancia Servicenetwerk. Op het display verschijnthet betreffende bericht.

g

Page 14: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 13

1Inschakeling elektrischestuurbekrachtiging “Dualdrive”

Het opschrift CITY gaat branden op het dis-play als deze stand van de elektrische stuurbe-

krachtiging “Dualdrive” wordt ingeschakeld door het in-drukken van de betreffende schakelaar. Als opnieuw opde knop wordt gedrukt, dooft het opschrift CITY.

CITY

Te hoge koelvloeistoftemperatuur (rood)

Als u de contactsleutel in stand MAR draait,gaat het lampje op het instrumentenpaneel bran-

den. Na enkele seconden moet het lampje doven. Hetlampje gaat branden als de motor te warm is. Als het lamp-je gaat branden, moeten de volgende handelingen wordenuitgevoerd:❍ Bij een normale rit: stop de auto, schakel de motor uit

en controleer of het niveau van de koelvloeistof in hetreservoir niet onder het MIN-teken staat. Als dit welhet geval is, wacht dan enkele minuten zodat de mo-tor kan afkoelen, open vervolgens langzaam en voor-zichtig de dop, vul koelvloeistof bij en controleer ofde koelvloeistof tussen het MIN- en MAX-merktekenop het reservoir staat. Controleer bovendien visueelof eventueel vloeistof weglekt. Als bij het starten vande motor het lampje opnieuw gaat branden, wendt udan tot het Lancia Servicenetwerk.

u

❍ Als de auto onder zware bedrijfsomstandigheden wordtgebruikt (bijvoorbeeld het bergopwaarts trekken vaneen aanhanger of met volgeladen auto): verlaag de snel-heid en breng de auto tot stilstand, als het lampje blijftbranden. Stop 2 of 3 minuten met draaiende motor engeef iets gas voor een snellere circulatie van de koel-vloeistof. Zet vervolgens de motor uit. Controleer hetvloeistofniveau zoals hiervoor beschreven.

WAARSCHUWING Bij zware bedrijfsomstandigheden ishet raadzaam de motor enkele minuten te laten draaienmet iets ingetrapt gaspedaal voordat u de motor uitzet.Op het display verschijnt het betreffende bericht.

Niet goed gesloten portieren (rood)

Als een of meerdere portieren of de achterklepniet goed gesloten zijn, gaat het lampje (of het

symbool op het display) branden. Als bij een rij-dende auto de portieren geopend zijn, klinkt een geluids-signaal. Op het multifunctioneel display verschijnt de bij-behorende melding als een of meerdere portieren of de ach-terklep niet goed gesloten zijn. Op het display verschijnthet betreffende bericht.

´

Page 15: 603.81.451 Delta Instructie

14 DASHBOARD EN BEDIENING

Algemene storingsmelding (geel)

Brandstofnoodschakelaar

Het lampje (of het symbool op het display) gaatbranden als de brandstofnoodschakelaar inscha-

kelt. Op het display verschijnt het betreffende bericht.

Storing motoroliedruksensorHet lampje (of het symbool op het display) gaat brandenbij een storing in de motoroliedruksensor. Op het displayverschijnt het betreffende bericht.

Storing schemersensorHet lampje (of het symbool op het display) gaat brandenbij een storing in de schemersensor.

Snelheidslimiet overschredenHet lampje (geel) of het symbool op het display (rood)gaat branden als de ingestelde snelheidslimiet wordt over-schreden (voor Arabische landen wordt de snelheidslimietingesteld op 120 km/h). Op het display verschijnt het be-treffende bericht.

Storing regensensor (waar voorzien)Het lampje (of het symbool op het display) gaat brandenbij een storing in de regensensor. Op het display verschijnt het betreffende bericht.

èStoring parkeersensoren (waar voorzien)Het lampje (of het symbool op het display) gaat brandenbij een storing in de parkeersensoren. Op het display verschijnt het betreffende bericht.

Storing controlesysteem voor bandenspanning (waar voorzien)Het lampje (of het symbool op het display) gaat brandenbij een storing in het controlesysteem voor bandenspan-ning T.P.M.S. (waar voorzien).Als banden zonder TPMS-sensoren worden gemonteerdgaat het lampje op het instrumentenpaneel branden tot debegincondities hersteld zijn.Op het display verschijnt het betreffende bericht.

OPMERKING Indien één van de bovengenoemde storin-gen zich voordoet, wendt u dan onmiddellijk tot het Lan-cia Servicenetwerk.

Storing AFSHet lampje (of het symbool op het display) gaat brandenbij een storing in de in het AFS-systeem (zie paragraaf“Koplampen” in dit hoofdstuk). Op het display verschijnthet betreffende bericht.

Page 16: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 15

1

Verstopt roetfilter (geel)(Multijetuitvoeringen)

Als u de sleutel op MAR draait, gaat het lamp-je branden. Het moet echter na enkele seconden

doven. Het lampje gaat branden als het roetfilter verstoptis en de rijomstandigheden verhinderen dat de regenera-tieprocedure automatisch wordt uitgevoerd.Voor de regeneratieprocedure en vervolgens het reinigenvan het filter raden wij u aan te blijven rijden, totdat deweergave van het lampje verdwijnt.Op het display verschijnt het betreffende bericht.

h

Reservebrandstof (geel)

Als u de sleutel op MAR draait, gaat het lamp-je branden. Het moet echter na enkele secon-

den doven. Het lampje gaat branden als er nogongeveer 6/7 liter brandstof in de tank aanwezig is.Op het display verschijnt het betreffende bericht.

WAARSCHUWING Als het waarschuwingslampje knip-pert, dan is er een storing in het systeem. Wendt u in ditgeval tot het Lancia Servicenetwerk om het systeem telaten controleren.

K

Storing in EOBD/Motormanagementsysteem (geel)

Door de contactsleutel op MAR te draaien, gaatonder normale omstandigheden het lampje bran-

den. Het moet echter uitgaan nadat de motor is gestart.Als het lampje tijdens het rijden blijft of gaat branden,geeft dit een onjuiste werking van de inspuiting aan. Eencontinu brandend lampje geeft een storing in het inspuit-/ontstekingssysteem aan. Dit kan een hogere emissie vanschadelijke uitlaatgassen, lagere prestaties, slechtere rij-eigenschappen en een hoger verbruik veroorzaken.Bij sommige uitvoeringen verschijnt een bericht op het dis-play. Onder deze omstandigheden kan verder worden ge-reden, maar moet een zware belasting van de motor of ho-ge snelheden worden vermeden. Langdurig gebruik vande auto met een continu brandend controlelampje kan be-schadigingen veroorzaken. Wendt u zo snel mogelijk tothet Lancia Servicenetwerk.Het lampje dooft als de storing verdwijnt. De storing wordtdoor het systeem in het geheugen opgeslagen.

Alleen benzine-uitvoeringenEen knipperend lampje geeft aan dat de katalysator mo-gelijk is beschadigd.Als het lampje knippert, moet het gaspedaal worden losge-laten zodat de motor met lage toerentallen draait en hetlampje niet meer knippert; u kunt met matige snelheid door-rijden waarbij rij-omstandigheden moeten worden verme-den die kunnen leiden tot het opnieuw gaan knipperen vanhet lampje. Wendt u zo snel mogelijk tot het Lancia Servi-cenetwerk.

U

Stuurregelaar niet beschikbaar

Het lampje (of het symbool op het display) gaat brandenals de stuurregelaar niet beschikbaar is. Op het displayverschijnt het betreffende bericht.

Page 17: 603.81.451 Delta Instructie

16 DASHBOARD EN BEDIENING

Als u de contactsleutel in stand MAR draaiten het lampje Ugaat niet branden of het gaatbranden of knipperen tijdens het rijden (bij

sommige uitvoeringen verschijnt ook een bericht ophet display), wendt u dan u zo snel mogelijk tot hetLancia Servicenetwerk. De werking van het lamp-je U kan met speciale apparatuur door de politiegecontroleerd worden. Houdt u aan de wetgeving vanhet land waarin u rijdt.

ESP 2 (ELECTRONIC STABILITYPROGRAM) (geel)

Als u de sleutel op MAR draait, gaat het lampjebranden. Het moet echter na enkele seconden do-

ven. Als het lampje niet dooft of tijdens het rijden blijft bran-den (op het display verschijnt ook een bericht), wendt u dantot het Lancia Servicenetwerk. Bij sommige uitvoeringenverschijnt een bericht op het display. Als het lampje knip-pert tijdens het rijden, dan geeft dit aan dat het ESP inwerking is getreden.

á

Storing Hill Holder (geel)

Als het lampje á gaat branden, is er een sto-ring in het Hill Holder-systeem. Wendt u in datgeval zo snel mogelijk tot het Lancia Service-netwerk. Bij sommige uitvoeringen verschijnthet symbool * op het display.Op het display verschijnt het betreffende be-richt.

á

*

Voorgloeibougies

Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaathet lampje branden. Het lampje dooft als de voor-

gloeibougies de vooraf ingestelde temperatuur heb-ben bereikt. Start de motor zodra het lampje gedoofd is.

WAARSCHUWING Bij een hoge buitentemperatuur kanhet lampje zeer kort branden.

Storing in voorgloei-installatie

Het lampje gaat knipperen als er een storing is in de voor-gloei-installatie. Wendt u zo snel mogelijk tot het LanciaServicenetwerk.Op het display verschijnt het betreffende bericht.

m

Page 18: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 17

1Water in brandstoffilter aanwezig(Multijetuitvoeringen - geel)

Als u de sleutel op MAR draait, gaat het lampjebranden. Het moet echter na enkele seconden do-

ven. Het lampje gaat branden als er water in het dieselfilterzit. Op het display verschijnt het betreffende bericht.

c

De aanwezigheid van water in het brandstof-circuit kan het inspuitsysteem ernstige scha-de berokkenen en een onregelmatige werking

van de motor veroorzaken. Als het lampje c gaatbranden (er verschijnt ook een bericht op het dis-play), wendt u dan zo snel mogelijk tot het LanciaServicenetwerk om de condens te laten aftappen. Alsdit direct na het tanken wordt gesignaleerd, kan ertijdens het tanken water in de brandstoftank zijngekomen: zet in dat geval onmiddellijk de motor uiten wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.

Storing ABS (geel)

Als u de sleutel op MAR draait, gaat het lamp-je branden. Het moet echter na enkele secon-

den doven. Het lampje gaat branden als het sys-teem defect of niet beschikbaar is. In dat geval blijft hetremsysteem normaal werken, maar zonder de mogelijk-heden van het ABS.

>

Rijd voorzichtig verder en wendt u zo snel mogelijk tot hetLancia Servicenetwerk.Op het display verschijnt het betreffende bericht.

Storing elektronische startblokkering -Lancia Code

Als het lampje (of het symbool op het display)met de contactsleutel in stand MAR, blijft bran-

den, dan duidt dit op een mogelijke storing (zie “LanciaCode” in hoofdstuk 1).Als bij een draaiende motor het lampje Y (of het sym-bool op het display) knippert, dan wordt de auto niet be-veiligd door het systeem (zie de paragraaf “Lancia Co-de” in hoofdstuk 1). Wendt u tot het Lancia Servicenetwerk om alle sleutelsin het geheugen te laten opslaan.

Storing diefstalalarm (waar voorzien)

Als het lampje (of het symbool op het display) gaat bran-den, is er een storing in het diefstalalarm. Wendt u zo snelmogelijk tot het Lancia Servicenetwerk.Op het display verschijnt het betreffende bericht.

Y

Page 19: 603.81.451 Delta Instructie

18 DASHBOARD EN BEDIENING

Dead lock-systeem (waar voorzien)

Het lampje (of het symbool op het display) gaat brandenals een inbraakpoging is waargenomen. Wendt u zo snelmogelijk tot het Lancia Servicenetwerk.Op het display verschijnt het betreffende bericht.

Controlesysteem voor bandenspanning

Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lamp-je (waar voorzien) branden. Na enkele seconden moet hetlampje doven.Het lampje (of het symbool op het display) op het instrumentenpaneel gaat branden om de zachte band teidentificeren (zie paragraaf “TPMS-systeem” in dit hoofd-stuk).Als een of meerdere zachte banden zijn waargenomen, ver-schijnen op het display de betreffende symbolen van ie-dere band. In dit geval is het aanbevolen de correcte ban-denspanning zo snel mogelijk te herstellen (zie paragraaf“Bandenspanning” in hoofdstuk “6”).

Bandenspanning niet aan snelheid aangepast

Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lamp-je (waar voorzien) branden. Na enkele seconden moet hetlampje doven.Als u sneller dan 160 km/h wilt rijden, moet u de ban-denspanning verhogen zoals aangegeven in de paragraaf“Bandenspanning” in hoofdstuk “6”.Als het TPMS een te lage bandenspanning van een ofmeerdere banden t.o.v. de kruissnelheid signaleert, gaathet lampje of het symbool branden (er verschijnt ook eenbericht op het display) (zie paragraaf “Te lage band-spanning” in dit hoofdstuk) tot wanneer de snelheid vande auto onder een bepaalde drempelwaarde zakt (zie pa-ragraaf “TPMS-systeem” in dit hoofdstuk).

Te lage bandenspanning (waar voorzien)

Als u de contactsleutel in stand MAR draait,gaat het lampje (of het symbool op het display)

branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.Het lampje (geel) of het symbool op het display (rood)gaat branden als de spanning van een of meer banden on-der een bepaalde drempelwaarde komt.In dat geval waarschuwt het TPMS-systeem de bestuur-der op het mogelijk leeglopen van de band(en) en dus opeen mogelijke lekke band (zie paragraaf TPMS-systeemin dit hoofdstuk).

WAARSCHUWING Rijd niet verder met een of meerderezachte banden omdat de rijveiligheid van de auto in gevaarkan worden gebracht. Stop de auto en vermijd krachtig rem-men of grote stuurbewegingen. Vervang het wiel door hetnoodreservewiel (waar voorzien) of repareer de band metde daarvoor bestemde reparatieset (zie paragraaf “Noodre-servewiel vervangen” in hoofdstuk 4) en wendt u zo snelmogelijk tot het Lancia Servicenetwerk.

n

Page 20: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 19

1

Bijzondere sterke radiofrequentiestoringenkunnen de correcte werking van het T.P.M.S.-systeem verhinderen. In dat geval wordt de

bestuurder gewaarschuwd via een bericht (waarvoorzien).Deze melding verdwijnt automatisch zodra de sto-ring het systeem niet meer hindert.

Storing buitenverlichting (geel)

Het lampje (of het symbool op het display) gaatbranden als er een storing is in een van de vol-

gende lampenunits:❍ parkeerlichten;❍ achterlichten/remlichten (waar voorzien);❍ mistachterlichten;❍ richtingaanwijzers;❍ kentekenplaatverlichting;❍ daglichten.

W

Mistachterlichten (ambergeel)

Het lampje gaat branden als de mistachterlich-ten worden ingeschakeld.

4

Mistlampen voor (groen)

Het lampje gaat branden als de mistlampen voorworden ingeschakeld.

5

Richtingaanwijzers (groen-knipperend))

De lampjes gaan branden als de richtingaan-wijzerhendel omlaag/omhoog wordt gezet ofals de drukknop voor de waarschuwingsknip-perlichten wordt ingedrukt.

F

D

WAARSCHUWING In dit geval moet u meteen afremmenwant een oververhitting van de band kan de prestaties vande levensduur ervan onherroepelijk beschadigen en kanzelfs leiden tot een klapband.

De storing kan betreffen: doorbranden van een of meerlampen, doorbranden van de bijbehorende zekering of eenonderbreking in de elektrische verbinding.Op het display verschijnt het betreffende bericht.

Page 21: 603.81.451 Delta Instructie

20 DASHBOARD EN BEDIENING

Daglichten en dimlichten (groen)

Het lampje op het instrumentenpaneel gaatbranden als de daglichten of de dimlichten wor-

den ingeschakeld.

Follow me home

Het lampje gaat branden als de functie “Follow me ho-me” wordt ingeschakeld (zie “Follow me home” in hoofd-stuk “1”). Op het display verschijnt het betreffende bericht.

3

Grootlicht (blauw)

Het lampje gaat branden als het grootlichtwordt ingeschakeld.

1

Snelheidsregelaar (cruise control) (waar voorzien) (groen)

Als u de sleutel op MAR draait, gaat het lamp-je branden. Het moet echter na enkele seconden

doven. Het lampje op het instrumentenpaneel brandt alsde draaiknop van de cruise-control in stand ON staat. Op het display verschijnt het betreffende bericht.

Ü

DISPLAYDe auto kan zijn uitgerust met een multifunctioneel dis-play dat, afhankelijk van de instelling, nuttige informa-tie levert aan de gebruiker tijdens de rit.

BEGINSCHERM MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY fig. 4

Op het beginscherm kan het volgende worden weergege-ven:A. DatumB. Stuurbekrachtiging Dualdrive ingeschakeldC. Symbool voor Sport-functie (waar voorzien)D. TijdE. Kilometerteller (weergave kilometer-/ mijltotaalteller)F. Symbool voor kans op gladheid.G. BuitentemperatuurH. Afstand tot volgende servicebeurtI. Stand koplampverstelling (alleen als het dimlicht is in-

geschakeld).

Page 22: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 21

1Bij sommige uitvoeringen kan onder de menuoptie “Infomotor”, als u de contactsleutel in stand MAR draait, deturbodruk worden weergegeven fig. 5.

fig. 4 L0E1000g

fig. 5 L0E0004m fig. 6 L0E1001g

BEGINSCHERM INSTELBAARMULTIFUNCTIONEEL DISPLAY fig. 6

Op het beginscherm kan het volgende worden weergegeven:A. TijdB. DatumC. Symbool voor Sport-functie (waar voorzien)D. Kilometerteller (weergave kilometer-/ mijltotaalteller)E. Symbolen voor de toestand van de auto (bijv. portieren

open, kans op gladheid, etc. ...)F. Stand koplampverstelling (alleen als het dimlicht is in-

geschakeld)G. Buitentemperatuur

Page 23: 603.81.451 Delta Instructie

22 DASHBOARD EN BEDIENING

fig. 7 L0E0005m

BEDIENINGSKNOPPEN fig. 7

Õ: om het scherm en de betreffende opties naar boven tedoorlopen of om de weergegeven waarde te verhogen.

SET: kort indrukken voor toegang tot het menu en/of omnaar het volgende scherm te gaan of de keuze te bevesti-gen. Lang indrukken om terug te keren naar het begin-scherm.

Ô: om in het scherm en de keuzemogelijkheden de voor-gaande optie te selecteren of de weergegeven waardete verlagen.

WAARSCHUWING Bij de knoppen Õ enÔ hangt de wer-king van het volgende af:– binnen het menu kunt u naar de voorgaande of volgen-de optie in de keuzelijst gaan;– tijdens het instellen kunt u de waarde verhogen of ver-lagen.

WAARSCHUWING Bij het openen van een voorportierwordt het display verlicht en wordt enkele seconden detijd en de kilometer-/mijltotaalteller weergegeven.

Page 24: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 23

1SETUP-MENU

Het menu bestaat uit een aantal functies die met de knop-pen Õ en Ô worden gekozen, waarna u keuzemogelijk-heden kunt selecteren of instellingen (setup) kunt uitvoe-ren. Bij enkele opties is een submenu aanwezig. Het setup-menu kan worden geactiveerd door de knop SET kort inte drukken. De menu bevat de volgende opties:

– VERLICHTING

– BEEP SNELHEIDSLIMIET

– SCHEMERSENSOR (waar voorzien)

– ADAPTIEVE LICHTEN (waar voorzien)

– TRIP B INSCHAKELEN/GEGEVENS

– STEL UUR IN

– STEL DATUM IN

– EERSTE PAGINA (waar voorzien)

– ZIE RADIO

– AUTOCLOSCE

– MEETEENHEID

– TAAL

– VOLUME BUZZER

– VOLUME TOETSEN

– BUZZER GORDELS

– SERVICE

– AIRBAG PASSAGIER

– FLANKLICHTEN

– SLUIT MENU AF

Page 25: 603.81.451 Delta Instructie

24 DASHBOARD EN BEDIENING

Optie van het hoofdmenu zonder submenu selecteren:

– als u de knop SET kort indrukt, kunt u in het hoofd-menu de instelling selecteren die u wilt wijzigen;– met de knop Õ of Ô(door de knop telkens in te druk-ken) kan de nieuwe instelling worden geselecteerd;– als u de knop SET kort indrukt, kunt u de instelling op-slaan en tegelijkertijd terugkeren naar het eerder gese-lecteerde menupunt.

Selectie van een optie in het hoofdmenu met eensubmenu:

– als u de knop SET kort indrukt, kunt u het eerste menu-punt van het submenu weergeven.– met de knop Õ of Ô (door de knop telkens in te druk-ken) kunt u de menupunten van het submenu doorlo-pen;– als u de knop SET kort indrukt, kunt u het menupuntvan het submenu selecteren waardoor u toegang krijgt tothet menu van de betreffende functie;– met de knop Õ of Ô(door de knop telkens in te druk-ken) kan de nieuwe instelling van het punt van dit sub-menu worden geselecteerd;– als u de knop SET kort indrukt, kunt u de instelling op-slaan en tegelijkertijd terugkeren naar het eerder gese-lecteerde menupunt van het gekozen submenu.

MENU-OPTIESLichtsterkte (Lichtsterkte interieur regelen)

Met deze functie kan, bij ingeschakelde verlichting, delichtsterkte (op 8 niveaus) van het instrumentenpaneel,de bediening van de autoradio en van de automatische kli-maatregeling (waar voorzien) worden geregeld.Ga voor het regelen van de lichtsterkte als volgt te werk:– druk kort op de knop SET; op het display knippert hetniveau van de ingestelde gevoeligheid;– druk op knop Õ of Ô om de lichtsterkte in te stellen;– druk kort op de knop SET om terug te keren naar hetmenuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug tekeren naar het beginscherm zonder op te slaan.

Zoemer Snelheid (snelheidslimiet)

Met deze functie kan de snelheidslimiet van de auto (km/hof mph) worden ingesteld. Als deze limiet wordt over-schreden, wordt de bestuurder gewaarschuwd (zie hoofd-stuk 1, onder “Lampjes op instrumentenpaneel”). Ga voorhet instellen van de gewenste snelheidslimiet als volgt tewerk:– druk kort op de knop SET; op het display verschijnthet betreffende opschrift;

Page 26: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 25

1– druk op knop Õ of Ô om de snelheidslimiet in te schake-len (On) of uit te schakelen (Off);– als de functie al was ingeschakeld (On), kan met de knopÕ of Ô de gewenste snelheidslimiet worden ingesteld enworden bevestigd door het indrukken van de knop SET;

WAARSCHUWING De waarde kan worden ingesteld tus-sen 30 en 200 km/h of tussen 20 en 125 mph, afhanke-lijk van de ingestelde eenheid; zie de paragraaf “Mee-teenheid instellen (Afst. Eenh.)” - die hierna is beschre-ven. Elke keer als u de knop Õ/Ô indrukt, wordt de waar-de 5 eenheden verhoogd of verlaagd. Als u de knop Õ/Ôingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door ofterug. Als de gewenste waarde genaderd wordt, moet deinstelling voltooid worden door steeds opnieuw op de knopte drukken.

– druk kort op de knop SET om terug te keren naar hetmenuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug tekeren naar het beginscherm zonder op te slaan.Ga als volgt te werk als u de instelling wilt annuleren:– druk kort op de knop SET; op het display knippert (On);– druk op de knop Ôop het display knippert (Off);

– druk kort op de knop SET om terug te keren naar hetmenuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug tekeren naar het beginscherm zonder op te slaan.

Schemersensor (Gevoeligheid schemersensorinstellen) (waar voorzien)

Met deze functie kan de gevoeligheid van de schemersen-sor ingesteld worden op drie niveaus (niveau 1 = mini-mum niveau, niveau 2 = middelste niveau, niveau 3 =maximum niveau); hoe hoger de gevoeligheid, hoe lagerde benodigde hoeveelheid buitenlicht om de lampen inte laten schakelen. Ga voor de gewenste instelling als volgt te werk:– druk kort op de knop SET; op het display knippert hetniveau van de ingestelde gevoeligheid;– druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;– druk kort op de knop SET om terug te keren naar hetmenuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug tekeren naar het beginscherm zonder op te slaan.

Page 27: 603.81.451 Delta Instructie

26 DASHBOARD EN BEDIENING

Flanklichten (in-/uitschakeling “Cornering lights - Meesturende mistlampen voor)(waar voorzien)

Met deze functie kunt u de “Cornering lights” (adaptie-ve verlichting) in-/uitschakelen. Ga als volgt te werk omde lichten in/uit te schakelen (ON/OFF):– druk kort op de knop SET; op het display knippert “On”of “Off” afhankelijk van de instelling.– druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;– druk kort op de knop SET om terug te keren naar hetmenuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug tekeren naar het beginscherm zonder op te slaan.

Trip B inschakelen/gegevens (Trip B inschakelen)

Met deze functie kan de weergave van Trip B (dag-/rit-gegevens) ingeschakeld (On) of uitgeschakeld (Off) wor-den. Zie voor meer informatie de paragraaf “Trip computer”.Handel als volgt om de functie in of uit te schakelen:– druk kort op de knop SET; op het display knippert (On)of (Off), afhankelijk van de instelling; – druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;– druk kort op de knop SET om terug te keren naar hetmenuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug tekeren naar het beginscherm zonder op te slaan.

Instelling tijd (Instelling klok)

Met deze functie kan de klok via twee submenu’s ingesteldworden: “Uren” en “Tijdweergave”.Handel als volgt om de gewenste instelling uit te voeren:- druk kort op de knop SET waarna op het display de tweesubmenu’s “Tijd” en “Tijdweergave” worden weergege-ven;– druk op de knop Õ of Ô om te kiezen tussen de tweesubmenu’s;– druk kort op de knop SET wanneer u het gewenste sub-menu heeft geselecteerd;– als u het submenu “Uren ” heeft gekozen: druk kort opde knop SET; op het display knipperen de “uren”;– druk op de knop Õ of Ô om de instelling uit te voeren;– druk kort op de knop MODE; op het display knippe-ren de “minuten”;– druk op de knop Õ of Ô om de instelling uit te voeren.

Page 28: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 27

1WAARSCHUWING Elke keer als u de knop Õ of Ô in-drukt, wordt de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd.Door de knop ingedrukt te houden, vindt de verhoging/ verlaging automatisch sneller plaats. Als de gewenstewaarde genaderd wordt, moet de instelling voltooid wor-den door steeds opnieuw op de knop te drukken.– als u het submenu “Tijdweergave ” heeft gekozen: drukkort op de knop SET; op het display knippert 12h of 24h,afhankelijk van de instelling;– druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;Druk kort op de knop SET om terug te keren naar het sub-menu of houd de knop even ingedrukt om terug te kerennaar het beginscherm zonder op te slaan.– houd de knop SET even ingedrukt om terug te kerennaar het beginscherm/hoofdmenu.

Instelling datum

Met deze functie kan de datum worden ingesteld (dag-maand- jaar).Ga als volgt te werk om dit te doen:– druk kort op de knop SET; op het display knippert het“jaar”;– druk op de knop Õ of Ô om de instelling uit te voeren;– druk kort op de knop SET; op het display knippert de“maand”;– druk op de knop Õ of Ô om de instelling uit te voeren;– druk kort op de knop SET; op het display knippert de“dag”;– druk op de knop Õ of Ô om de instelling uit te voeren.

WAARSCHUWING Elke keer als u de knop Õ of Ô in-drukt, wordt de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd.Door de knop ingedrukt te houden, vindt de verhoging/verlaging automatisch sneller plaats. Als de gewenstewaarde bereikt is, moet de instelling bevestigd wordendoor op de knop SET te drukken.

– druk kort op de knop SET om terug te keren naar hetmenuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug tekeren naar het beginscherm zonder op te slaan.

Page 29: 603.81.451 Delta Instructie

28 DASHBOARD EN BEDIENING

Hoofdpagina (weergave informatie inhoofdscherm) (waar voorzien)

Met deze functie kan het type informatie geselecteerd wor-den dat in het hoofdscherm weergegeven moet worden.Zo kunnen de datum of de turbodruk worden weergege-ven.Ga voor het selecteren als volgt te werk:– druk kort op de knop SET; op het display knippert“Hoofdpagina”;- druk opnieuw kort op de knop SET waarna het displayde weergaveopties “Datum” en “Info motor” zal weerge-ven;– druk op de knop + of – om het type weergave in dehoofdpagina van het display in te stellen;– druk kort op de knop SET om terug te keren naar hetmenuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug tekeren naar het beginscherm zonder op te slaan.Als de contactsleutel op MAR wordt gedraaid, zal het dis-play na de controlefase aan het begin de informatie weer-geven die eerder ingesteld was met de functie “Eerste pa-gina” van het menu.

Weergave radio (Herhaling audio-informatie)

Met deze functie kan op het display de informatie overde autoradio worden weergegeven.– Radio: frequentie of RDS-mededeling van het geselec-teerde radiostation, activering automatische zoekfunctieof AutoSTore;– CD-, CD MP3 speler: nummer van de track;– CD Changer: nummer CD of nummer track;Handel als volgt om de informatie over de autoradio ophet display weer te geven (ON) of niet weer te geven (Off):– druk kort op de knop SET; op het display knippert (On)of (Off), afhankelijk van de instelling; – druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;– druk kort op de knop SET om terug te keren naar hetmenuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug tekeren naar het beginscherm zonder op te slaan.

Autoclose (automatische centraleportiervergrendeling bij rijdende auto)

Als de functie geactiveerd is (On), worden de portieren au-tomatisch vergrendeld als de snelheid hoger wordt dan 20km/h.Handel als volgt om deze functie in of uit te schakelen:– druk kort op de knop SET; op het display verschijnt eensubmenu;

Page 30: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 29

1– druk kort op de knop SET; op het display knippert (On)of (Off), afhankelijk van de instelling; – druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;– druk kort op de knop SET om terug te keren naar hetsubmenu of houd de knop even ingedrukt om terug te ke-ren naar het hoofdmenu zonder op te slaan.– hou de knop SET even ingedrukt om terug te keren naarhet beginscherm/hoofdmenu.

Eenheid

Met deze functie kunnen m.b.v. drie submenu’s de een-heden ingesteld worden: “Afstanden”, “Verbruik” en“Temperatuur“. Ga voor het instellen van de gewenstemeeteenheid als volgt te werk:– druk kort op de knop SET; op het display verschijnendrie submenu’s;– druk op de knop Õof Ô om te kiezen tussen de drie sub-menu’s;– druk kort op de knop SET wanneer u het gewenste sub-menu heeft geselecteerd;

– als u het submenu “Afstand ” heeft gekozen: druk kortop de knop SET waarna het display “km” of “mi” weer-geeft, afhankelijk van de eerder gemaakte instelling;– druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;– als u het submenu “Verbruik ” heeft gekozen: druk kortop de knop SET; op het display knippert “km/l”,“l/100km” of “mpg”, afhankelijk van de instelling;Als u “km” hebt ingesteld kunt u op het display de een-heid van het brandstofverbruik (in km/l of l/100km) in-stellen.Als u “mi” hebt ingesteld verschijnt op het display de een-heid van het brandstofverbruik in “mpg”.–druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;– als u het submenu “Temperatuur ” heeft gekozen: drukkort op de knop SET waarna het display “°C” of “°F”weergeeft, afhankelijk van de eerder gemaakte instelling;– druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;Druk kort op de knop SET om terug te keren naar het sub-menu of houd de knop even ingedrukt om terug te kerennaar het beginscherm zonder op te slaan.– hou de knop SET even ingedrukt om terug te keren naarhet beginscherm/hoofdmenu.

Page 31: 603.81.451 Delta Instructie

30 DASHBOARD EN BEDIENING

Taal (Taal instellen)

De mededelingen op het display kunnen in verschillende ta-len worden weergegeven: Italiaans, Duits, Engels, Spaans,Frans, Portugees, Nederlands.Ga voor de gewenste instelling als volgt te werk:– druk kort op de knop SET; op het display knippert deingestelde “taal”;–druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;– druk kort op de knop SET om terug te keren naar hetmenuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug tekeren naar het beginscherm zonder op te slaan.

Volume waarschuwingen (Instelling volumegeluidssignaal storingen/waarschuwingen)

Met deze functie kan het volume van het geluidssignaal(zoemer), dat klinkt als een storing/waarschuwing wordtweergegeven, ingesteld worden op 8 niveaus.Ga voor het instellen van het gewenste volume als volgt tewerk:– druk kort op de knop SET; op het display knippert het“niveau” van het ingestelde volume;– druk op de knop Õ of Ô om de instelling uit te voeren;– druk kort op de knop SET om terug te keren naar hetmenuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug tekeren naar het beginscherm zonder op te slaan.

Volume toetsen (Volumeregeling toetsen

Met deze functie kunt u het geluidssignaal dat klinkt bijhet indrukken van de toetsen SET, Õ en Ô instellen op 8niveaus. Ga voor het instellen van het gewenste volume als volgt tewerk:– druk kort op de knop SET; op het display knippert het“niveau” van het ingestelde volume;– druk op de knop Õ of Ô om de instelling uit te voeren;– druk kort op de knop SET om terug te keren naar hetmenuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug tekeren naar het beginscherm zonder op te slaan.

Buzzer gordels (Herinschakeling buzzer voormelding SBR-systeem)

De functie wordt alleen weergegeven als het SBR-systeemdoor het Lancia Servicenetwerk is uitgeschakeld (zie deparagraaf “SBR-systeem” in hoofdstuk “2”).

Service (Geprogrammeerd onderhoud)

Met deze functie kan worden weergegeven hoeveel kilo-meters of dagen nog resteren voordat een servicebeurtmoet worden uitgevoerd.

Page 32: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 31

1Ga voor het raadplegen van deze aanwijzingen als volgtte werk:– druk kort op de knop SET; op het display knippert deafstand in km of mijl, afhankelijk van de instelling (zie deparagraaf “Meeteenheid afstand”);– druk kort op de knop SET om terug te keren naar hetmenuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug tekeren naar het beginscherm.

WAARSCHUWING Het “Onderhoudsschema” voorzietelke 35.000 km (of het equivalent in mijl) of ieder jaarin een servicebeurt; deze weergave verschijnt automatischals de sleutel in stand MAR staat, vanaf 2.000 km (of hetequivalent in mijl) voor de servicebeurt. De weergavewordt elke 200 km (of het equivalent in mijl) weergege-ven. Onder de 200 km wordt de weergave met kleinere in-tervallen weergegeven. De weergave is afhankelijk van deingestelde eenheid in km of mijl. Als u dicht bij de vol-gende servicebeurt bent en u de contactsleutel in standMAR draait, verschijnt op het display het opschrift “Ser-vice” gevolgd door het aantal kilometers/ mijlen of da-gen dat resteert tot de volgende servicebeurt. Wendt u tothet Lancia Servicenetwerk voor het uitvoeren van de werk-zaamheden van het “Onderhoudsschema” of van het“Jaarlijks inspectieschema”, en voor het op nul zetten vandeze weergave (reset).

Airbag passagierszijde

Met deze functie kunnen de airbags aan de passagierszij-de in- en uitgeschakeld worden. Ga als volgt te werk:– druk op de knop SET en druk, nadat op het displayhet bericht Bag pass: Off) (om uit te schakelen) of hetbericht (Bag pass: On) (voor inschakeling) is verschenendoor het indrukken van de knop Õ en Ô, druk opnieuwop de knop SET;– op het display verschijnt het bericht om de instelling tebevestigen;– selecteer door het indrukken van de knop Õ of Ô (Ja)(voor bevestiging van de inschakeling/uitschakeling) of(Nee) (om te annuleren);- druk kort op de knop SET; er verschijnt een bevesti-ging van de gekozen instelling en er wordt teruggekeerdnaar het menuscherm of, wanneer de knop even ingedruktwordt gehouden, naar het beginscherm zonder op te slaan.

Page 33: 603.81.451 Delta Instructie

32 DASHBOARD EN BEDIENING

Flanklichten (D.R.L. - Smart Daytime Light)

Met deze functie kan de functie dagverlichting worden in-/uitgeschakeld.Handel als volgt om deze functie in of uit te schakelen:– druk kort op de knop SET; op het display verschijnt eensubmenu;– druk kort op de knop SET; op het display knippert (On)of (Off), afhankelijk van de instelling; – druk op de knop + of – om de keuze uit te voeren;– druk kort op de knop SET om terug te keren naar hetsubmenu of houd de knop even ingedrukt om terug te ke-ren naar het hoofdmenu zonder op te slaan.– houd de knop SET even ingedrukt om terug te kerennaar het beginscherm/hoofdmenu.

Menu verlaten

Laatste functie waarmee de instellingen uit het menu wor-den afgesloten. Druk kort op de knop SET om terug te ke-ren naar het beginscherm zonder op te slaan. Als u de knopÔ indrukt, wordt teruggekeerd naar het eerste menupunt(Snelh. lim).

STORINGSMELDINGEN

WAARSCHUWING De storingsmeldingen die op het dis-play verschijnen, zijn onderverdeeld in twee categorieën:ernstige storingen en minder ernstige storingen.

De ernstige storingen worden “cyclisch” weergegeven enlangdurig herhaald.De minder ernstige storingen worden “cyclisch” weerge-geven en korte tijd herhaald.U kunt de weergavecyclus van beide categorieën onder-breken door op de knop SET te drukken. Het lampje (ofhet symbool) op het instrumentenpaneel blijft brandentotdat de storing is verholpen.

Niet goed gesloten achterklep (rood)

Het symbool (waar voorzien) op het display gaatbranden als de achterklep niet goed gesloten is.

Op het display verschijnt het betreffende bericht.

R

Page 34: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 33

1

Kans op gladheidAls de buitentemperatuur gelijk is aan of lagerwordt dan 3°C, dan verschijnt op het display

het symbool ❄ en een waarschuwingsbericht,en knippert de temperatuuraanduiding om aan te gevendat er kans op gladheid bestaat.Op het display verschijnt het betreffende bericht.

Adaptieve verlichting niet beschikbaar

Op het display verschijnt een bericht wanneer hetsysteem voor de adaptieve verlichting niet be-

schikbaar is.Wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.

Storing buitenverlichting (geel)

Het symbool op het display gaat branden alser een storing is aan de buitenverlichting.

Op het display verschijnt ook een bericht.

W

Lane AssistOp het display verschijnt een specifiek berichtwanneer de Lane Assist-functie wordt inge-

schakeld.e

f

Stuurregelaar niet beschikbaar(DST - Dynamic Steering Torque)

Op het display verschijnt een bericht wanneerde stuurregelaar defect is. Wendt u tot het Lan-

cia Servicenetwerk.

è

Onderhoudsinterval vervallen

Op het display verschijnt een bericht dat aan-geeft dat de onderhoudsinterval is vervallen.

Snelheidslimiet overschreden

Op het display verschijnt een bericht als de ingestelde snel-heidslimiet wordt overschreden (voor Arabische landenwordt de snelheidslimiet ingesteld op 120 km/h). Heticoon op het display geeft de vooringestelde maximum-snelheid weer.

õ

Page 35: 603.81.451 Delta Instructie

34 DASHBOARD EN BEDIENING

TRIP COMPUTER

ALGEMEEN

Met de “Trip computer” kan, als de contactsleutel in standMAR staat, op het display informatie worden weergege-ven over de werking van de auto. Deze functie bestaatuit twee afzonderlijke functies die “Trip A” en Trip B” ge-noemd worden en waarmee grootheden tijdens reis van deauto worden vastgelegd. Beide functies van de tripcom-puter werken onafhankelijk van elkaar.Beide functies kunnen op nul gezet worden (reset – be-gin van een nieuwe reis/periode). “Trip A” geeft infor-matie over:– Autonomie (actieradius)– Afgelegde afstand– Gemiddeld verbruik– Huidig verbruik– Gemiddelde snelheid– Reistijd.– Trip A Reset

“Trip B” geeft informatie over:– Afgelegde afstand B– Gemiddeld verbruik B– Gemiddelde snelheid B– Reistijd B.– Trip B Reset

OPMERKING De functie “Trip B” kan worden uitge-schakeld (zie de paragraaf “Trip B inschakelen”). De ge-gevens “Autonomie” en “Huidig verbruik” kunnen nietop nul worden gezet.

Weergegeven gegevens

ActieradiusDuidt op de afstand die mogelijk nog afgelegd kan wor-den met de brandstof die in de tank aanwezig is. Op hetdisplay verschijnt de indicatie “- - - -” als:– de actieradius kleiner is dan 50 km (of 30 mijl)– de auto langere tijd met draaiende motor stilstaat.

WAARSCHUWING De waarde van de actieradius kandoor verschillende factoren beïnvloed worden: de rijstijl(zie paragraaf “Rijstijl” in het hoofdstuk “Starten en rij-den”), het type traject (snelweg, stadsverkeer, bergwegen,etc…), en de gebruiksomstandigheden van de auto (vol-beladen, bandenspanning, etc…). Bij het programmerenvan een reis moet men dan ook rekening houden met de-ze omstandigheden.

Afgelegde afstandGeeft de afstand aan die de auto heeft afgelegd vanaf hetbegin van een nieuwe rit.

Page 36: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 35

1Gemiddeld verbruikGeeft het gemiddelde brandstofverbruik vanaf het beginvan een nieuwe rit.

Huidig verbruikGeeft doorlopend de wijziging in het brandstofverbruikaan. Bij stilstaande auto met draaiende motor wordt ophet display “- - - -” weergegeven.

Gemiddelde snelheidGeeft de gemiddelde snelheid van de auto aan afhanke-lijk van de totale tijd die vanaf het begin van de nieuwerit is verstreken.

ReistijdTijd die vanaf het begin van de nieuwe rit verstreken is.

Trip ResetVoor het op nul zetten (reset) van de Trip computer.

Bedieningsknop TRIP fig. 8

Met de knop TRIP, aan het uiteinde van de rechter hen-del, krijgt u, als de contactsleutel in stand MAR staat, toe-gang tot de hiervoor beschreven gegevens en kunnen degegevens op nul worden gezet om een nieuwe rit te be-ginnen:– kort indrukken voor weergave van de verschillende ge-gevens;– even ingedrukt houden voor het op nul zetten (reset)en het beginnen van een nieuwe rit.

fig. 8 L0E0007m

Page 37: 603.81.451 Delta Instructie

36 DASHBOARD EN BEDIENING

Nieuwe rit

Begint als is gereset:– “handmatig” door de gebruiker d.m.v. het indrukkenvan de betreffende knop;– “automatisch” als de “afgelegde afstand“ de waarde9999,9 km bereikt of als de „reistijd“ de waarde 99.59bereikt (99 uur en 59 minuten);– iedere keer als de accu losgekoppeld is geweest.

WAARSCHUWING Als u het systeem op nul zet terwijlhet scherm van “Trip A” wordt weergegeven, dan wordenalleen de gegevens van deze functie op nul gezet.

WAARSCHUWING Als u het systeem op nul zet terwijlhet scherm van “Trip B” wordt weergegeven, dan wor-den alleen de gegevens van deze functie op nul gezet.

Procedure voor het begin van een rit

Voor het op nul zetten (reset) moet u, met de sleutel instand MAR, langer dan 2 seconden op de knop TRIP druk-ken.

Verlaten Trip

De functie TRIP wordt automatisch verlaten, nadat allegrootheden zijn weergegeven of als knop SET langer dan1 seconde wordt ingedrukt.

SYMBOLENOp of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw au-to zijn plaatjes met een bepaalde kleur aangebracht, metdaarop symbolen die uw aandacht vragen en die voor-zorgsmaatregelen aangeven die u in acht moet nemen alsu met het betreffende onderdeel te maken krijgt.Onder de motorkap is een plaatje aangebracht, waarop debetekenis van de symbolen wordt verklaard.

Page 38: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 37

1LANCIA CODEDit is een elektronisch startblokkeersysteem waarmee debescherming tegen diefstalpogingen van de auto wordtverhoogd. Het wordt automatisch ingeschakeld door desleutel uit het contactslot te nemen.In iedere sleutel zit een elektronische component gemon-teerd die bij het starten van de motor een signaal ontvangtvia een speciale antenne die in het start-/contactslot is in-gebouwd. Het signaal wordt bij het starten omgezet in eengecodeerd signaal en vervolgens aan de regeleenheid vande Lancia CODE gezonden, die, als de code wordt her-kend, het starten van de motor mogelijk maakt.

WERKING

Als u bij het starten van de motor de sleutel in stand MARdraait, dan stuurt het Lancia CODE-systeem een codenaar de regeleenheid van de motor die, als de code wordtherkend, de blokkering van de functies opheft.De code wordt alleen verzonden als de regeleenheid vanhet systeem de door de sleutel verzonden code heeft her-kend.Iedere keer als u de contactsleutel in stand STOP zet, scha-kelt de Lancia CODE de functies van de elektronischeregeleenheid van de motor uit.Als bij het starten de code niet wordt herkend, gaat op hetinstrumentenpaneel het waarschuwingslampje Y (of hetsymbool op het display) branden.

Draai in dat geval de sleutel in stand STOP en vervol-gens in stand MAR; als de motor geblokkeerd blijft, pro-beer het dan opnieuw met de andere geleverde sleutels.Als de motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot het Lan-cia Servicenetwerk.

WAARSCHUWING Elke sleutel heeft een eigen code, diein de regeleenheid van het systeem moet worden opge-slagen. Voor het opslaan van nieuwe sleutels (maximaalacht) moet u zich tot het Lancia Servicenetwerk wenden.Neem dan alle in uw bezit zijnde sleutels, de CODE-card,een identiteitsbewijs en de autopapieren mee. Als tijdenshet opslaan van een nieuwe sleutelcode de reeds opgesla-gen sleutelcodes niet opnieuw worden ingevoerd, wordenze uit het geheugen gewist; eventueel verloren of gesto-len sleutels kunnen dan niet meer gebruikt worden voorhet starten van de motor.

Het lampje Y (of het symbool op het display) gaat branden tijdens het rijden

❍ Als het lampje Y (of het symbool op het display) gaatbranden, betekent dit dat het systeem zichzelf con-troleert (bijv. bij een vermindering van de spanning).

❍ Als het lampje Y (of het symbool op het display) nietdooft, wendt u dan tot het Lancia Servicenetwerk.

Bij krachtige stoten kunnen de elektronischecomponenten in de sleutel beschadigd worden.

Page 39: 603.81.451 Delta Instructie

38 DASHBOARD EN BEDIENING

DE SLEUTELSCODE CARD (optioneel voor specifieke uitvoeringen/markten)

Bij de auto worden twee sleutels geleverd en de CODE-card fig. 9. Bij aanvraag van duplicaatsleutels aan het Lan-cia Servicenetwerk moet worden medegedeeld.

WAARSCHUWING Om schade aan de elektronische scha-kelingen in de sleutels te voorkomen, mogen de sleutelsniet aan directe zonnestraling deze CODE-card wordengetoond.

MECHANISCHE SLEUTEL (waar voorzien)

De sleutel is uitgerust met een metalen baard A-fig. 10en dient voor:❍ het startsysteem;❍ de sloten van de portieren.

fig. 9 L0E0102m fig. 10 L0E0103m

Als de auto wordt verkocht, moeten alle sleu-tels en de CODE-card overhandigd worden

aan de nieuwe eigenaar.

Page 40: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 39

1

fig. 11 L0E0104m

SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING fig. 11

De sleutel is uitgerust met een metalen baard A en dientvoor:❍ het start-/contactslot ❍ de sloten van de portierenKnop B dient voor het uitklappen van de metalen baard.Knop Ë dient voor het ontgrendelen van de portieren ende achterklep.Bij de ontgrendeling van de portieren wordt de plafond-verlichting tijdelijk ingeschakeld en knipperen de rich-tingaanwijzers twee keer (voor specifieke uitvoeringen/markten) De knop Ë langer dan twee seconden indrukken: de rui-ten openen.Knop Á dient voor het op afstand vergrendelen van deportieren en de achterklep.

Bij de vergrendeling van de portieren dooft de plafond-verlichting en knipperen de richtingaanwijzers één keer.De knop Á langer dan twee seconden indrukken: de rui-ten sluiten.Als een of meer portieren geopend zijn, wordt de ver-grendeling niet uitgevoerd.Knop R dient voor het openen van de achterklep. Het openen van de achterklep wordt aangegeven door hettwee keer knipperen van de richtingaanwijzers; bij het slui-ten knipperen de richtingaanwijzers één keer (alleen bijingeschakeld diefstalalarm, waar voorzien).Knop B dient voor het uitklappen van de metalen baard.Houd voor het inklappen van de metalen baard in dehandgreep knop B ingedrukt en draai de baard in de rich-ting van de pijl tot de baard vastklikt. Laat hierna knopB los.

Als onbedoeld het vergrendelknopje Á vanuithet interieur wordt ingedrukt en u de auto

verlaat, worden uitsluitend de gebruikte portierenontgrendeld; de achterklep blijft vergrendeld. Voorhet herstellen van de centrale portiervergrendelingmoet u de ver-/ontgrendelknopjes Á /Ë opnieuw in-drukken.

Page 41: 603.81.451 Delta Instructie

40 DASHBOARD EN BEDIENING

Druk knop B-fig.11 alleen in als de sleutelver genoeg van het lichaam (vooral de ogen)en van voorwerpen die snel beschadigen (bij-

voorbeeld kledingstukken) is verwijderd. Laat desleutel nooit onbeheerd achter om te voorkomen datanderen, met name kinderen, de sleutel kunnen ge-bruiken en per ongeluk op de knop drukken.

Extra afstandsbedieningen bestellen

Het systeem kan maximaal 8 afstandsbedieningen her-kennen. Als u na verloop van tijd een nieuwe afstands-bediening nodig hebt, kunt u zich tot het Lancia Servi-cenetwerk wenden. Neem dan de CODE-card, een iden-titeitsbewijs en de autopapieren mee.

Batterij vervangen van de sleutel metafstandsbediening fig. 12

Ga voor het vervangen van de batterij als volgt te werk:❍ druk op de knop A en klap de metalen baard B uit;❍ draai de schroef C los :m.b.v. een kleine schroeven-

draaier;❍ trek de batterijhouder D naar buiten en vervang de

batterij E; let daarbij goed op de polariteit;❍ plaats de batterijhouder D in de sleutel en draai de

schroef C vast Á.

fig. 12 L0E0105m

Lege batterijen zijn schadelijk voor het mi-lieu. Ze moeten in daarvoor bestemde con-tainers worden gedeponeerd of kunnen inge-

leverd worden bij het Lancia Servicenetwerk. Diezorgt vervolgens voor de afvoer.

Page 42: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 41

1

fig. 13 L0E0106m

De cover van de afstandsbediening vervangen fig. 13

De figuur illustreert de procedure voor de vervanging vande cover van de afstandbediening.

DIEFSTALALARM (waar voorzien)Het diefstalalarm vult de voorheen beschreven functiesvan de afstandbediening aan en wordt bediend door eenontvanger die zich nabij de zekeringenkast onder het dash-board bevindt.

WANNEER GAAT HET ALARM AF

Het diefstalalarm treedt in werking als:❍ geprobeerd wordt één van de portieren, de motorkap

of de achterklep te openen (omtrekbeveiliging):❍ aan de start-/contactslot wordt gedraaid (sleutel op

MAR);❍ de accukabels worden onderbroken;❍ er iets in het interieur beweegt (volumetrische bevei-

liging);❍ een abnormale inclinatie van de auto wordt waarge-

nomen (hellingshoekdetectie). Naargelang de marktuitvoering van de auto gaan bij in-schakeling van het alarm de richtingaanwijzers ongeveer26 seconden knipperen. De werkwijze en het aantal alarm-cycli kan variëren naargelang de marktuitvoering.Er is altijd een max. aantal akoestische/visuele cycli in-gesteld, waarna het systeem de normale besturingsfunc-tie hervat.De volumetrische beveiliging en de hellingshoekdetectie kun-nen worden uitgeschakeld bij het plafondlampje voorin (zieparagraaf “Volumetrische beveiliging/hellingshoekdetectie”).

Page 43: 603.81.451 Delta Instructie

42 DASHBOARD EN BEDIENING

WAARSCHUWING Voor een nog betere bescherming te-gen diefstal is de auto uitgerust met een elektronische start-blokkering (Lancia CODE). Het systeem schakelt auto-matisch in als de start- /contactsleutel wordt uitgenomen.

DE DIEFSTALBEVEILIGING INSCHAKELEN

Bij gesloten portieren en achterklep, start-/contactsleutelin de stand STOP of uit het contactslot gehaald, de sleu-tel met afstandsbediening in de richting van de auto hou-den en de knop Á kort indrukken.Uitgezonderd voor bepaalde markten, gaat de inschake-ling van de diefstalbeveiliging gepaard met een akoestischsignaal (“BIP”).Voordat de diefstalbeveiliging wordt ingeschakeld voerthet systeem een zelfdiagnose uit: als een storing wordtwaargenomen, klinkt opnieuw een nieuw akoestisch sig-naal en verschijnt een bericht op het display (zie hoofd-stuk “Lampjes en berichten”). Schakel in dat geval de diefstalbeveiliging uit door op knopË te drukken, controleer of de portieren, de motorkap ende achterklep goed gesloten zijn en druk op de knop Á omde diefstalbeveiliging opnieuw in te schakelen.Een slecht gesloten portier of motorkap/achterklep wordtniet beveiligd door de diefstalbeveiliging.Als ook een akoestisch signaal klinkt met correct geslo-ten portieren, motorkap en achterklep, dan is er een sto-ring aan het alarmsysteem. Wendt u in zo’n geval tot hetLancia Servicenetwerk.

WAARSCHUWING Het diefstalalarm wordt niet inge-schakeld als de portieren met de sleutel (metalen baard)worden vergrendeld.

WAARSCHUWING Bij aflevering van de nieuwe auto vol-doet het diefstalalarm aan de wettelijke normen van hetland van gebruik.

DE DIEFSTALBEVEILIGING UITSCHAKELEN

Het systeem schakelt uit als u knopje Ë op de afstands-bediening indrukt. Het volgende gebeurt (met uitzondering van bepaaldemarkten):❍ het twee keer snel knipperen van de richtingaanwij-

zers❍ twee korte akoestische signalen (“BIP”);❍ ontgrendeling van de portieren;

WAARSCHUWING Het diefstalalarm wordt niet uit-geschakeld als de portieren met de sleutel worden ont-grendeld.

Page 44: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 43

1VOLUMETRISCHE BEVEILIGING/HELLINGSHOEKDETECTIE

Voor een correcte werking van het alarmsysteem moetende ruiten en het eventuele opendak (waar voorzien) goedgesloten zijn.Deze functie kan zo nodig worden uitgeschakeld (als bij-voorbeeld dieren in het interieur worden gelaten) doorop knop A-fig. 14 bij het plafondlampje voorin te druk-ken, alvorens de diefstalbeveiliging in te schakelen.Bij het uitschakelen van de functie knippert de led op dedrukknop enkele seconden. Het uitschakelen van de vo-lumetrische bescherming/preventie tegen kantelen moettelkens worden herhaald als het instrumentenpaneel uit-geschakeld is geweest.

DEAD LOCK-SYSTEEM

Bij een inbraakpoging gaat het lampje Y (of het symboolop het display) op het instrumentenpaneel branden, enverschijnt er een bericht op het display (zie hoofdstuk“Lampjes en berichten”).

UITSCHAKELING VAN HET SYSTEEM

Om het alarmsysteem helemaal uit te schakelen (bijvoor-beeld als de auto langdurig stilstaat) moet de auto gewoonmet de metalen baard van de sleutel worden vergrendeld.

WAARSCHUWING Als de batterij van de sleutel met af-standsbediening leeg is, of als er een storing in het systeemis, kan het systeem worden uitgeschakeld door de sleutelin het contactslot naar de stand MAR te draaien.

fig. 14 L0E0153m

Page 45: 603.81.451 Delta Instructie

44 DASHBOARD EN BEDIENING

START-/CONTACTSLOTDe sleutel kan in 3 standen (fig. 15) worden gedraaid:❍ STOP: motor uit, sleutel uitneembaar, stuur geblok-

keerd. Enkele elektrische installaties werken (bijv. au-toradio, elektrische ruitbediening enz.).

❍ MAR: contact aan. Alle elektrische installaties wer-ken

❍ AVV: starten van de motor.Het contactslot is uitgerust met een veiligheidsmechanis-me dat, als de motor niet start, de gebruiker verplicht omde sleutel op STOP te zetten alvorens het starten te her-halen.

STUURSLOT

Inschakelen

Zet de sleutel in stand STOP, trek de sleutel uit het start-/ contactslot en draai het stuur totdat het vergrendelt.

Uitschakelen

Draai het stuur iets heen en weer, terwijl u de sleutel instand MAR draait.

WAARSCHUWING In sommige parkeerstanden (bijv. metgedraaide wielen) kan de benodigde kracht voor het uit-schakelen van de stuurslot aanzienlijk zijn.

fig. 15 L0E0107m

Verwijder de sleutel nooit als de auto nog inbeweging is. Het stuur blokkeert in dat ge-val bij de eerste stuurbeweging automatisch.

Dit geldt altijd, ook als de auto gesleept wordt. Hetis streng verboden om de-/montagewerkzaamhedenuit te voeren waarvoor wijzigingen in de stuurin-richting of de stuurkolom vereist zijn (bijv. bij mon-tage van een diefstalbeveiliging). Hierdoor kunnende prestaties van het systeem, de garantie en de vei-ligheid in gevaar worden gebracht en voldoet de au-to niet meer aan de typegoedkeuring.

Page 46: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 45

1ZITPLAATSEN

ZITPLAATSEN VOOR

Verstellen in lengterichting fig. 16

Trek hendel A omhoog en schuif de stoel naar voren ofnaar achteren: als u rijdt, moeten de armen licht gebo-gen zijn en de handen op de rand van het stuur rusten.

Verstel de zitplaatsen alleen als de auto stil-staat.

Laat de hendel los en controleer of de stoelgoed geblokkeerd is door deze naar voren ennaar achteren te schuiven. Als de stoel niet is

geblokkeerd, kan de stoel plotseling verschuivenwaardoor u de controle over de auto zou kunnen ver-liezen.

Rugleuning verstellen fig. 16

Draai knop B.

fig. 16 L0E0008m

Page 47: 603.81.451 Delta Instructie

46 DASHBOARD EN BEDIENING

Hoogteverstelling fig. 16

Bedien de hendel C en verplaats de zitting omhoog of om-laag totdat de gewenste zithoogte is bereikt.

Lendensteun verstellen (bestuurdersstoel) fig. 16

U kunt het steunvlak van de rugleuning aanpassen dooraan knop D te draaien.

ZITPLAATSEN ACHTER fig. 18

Ontgrendelen van de rugleuningTrek de hendel A (een per zijde) omhoog om respectie-velijk het rechter en linker deel van de rugleuning te ont-grendelen.

Verschuifbare achterbankDe zitplaatsen op de achterbank kunnen in de lengte wor-den versteld (max. 80 mm. naar voren of naar achteren).Bedien de hendel B (een per zijde) om de zitplaatsen naarvoren of naar achteren te schuiven.

fig. 18 L0E0010m

Page 48: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 47

1HOOFDSTEUNENVOOR fig. 19

De hoofdsteunen zijn in hoogte verstelbaar.❍ Omhoog: trek de hoofdsteun omhoog totdat hij hoor-

baar vergrendelt.❍ Omlaag: druk op de knop A en duw de hoofdsteun om-

laag.

ACHTER (waar voorzien) fig. 19

De hoofdsteunen verwijderen:druk de knoppen B en C aan de zijkant van de twee steunentegelijk in en trek de hoofdsteunen vervolgens omhoog. Dehoofdsteunen mogen alleen met losgehaakte rugleuning ingeheel neergeklapte stand worden verwijderd.

De hoofdsteunen mogen alleen worden ver-steld als de auto stilstaat en de motor uit is.De hoofdsteunen moeten zo ingesteld wor-

den dat ze het hoofd, en niet de nek, ondersteunen.Alleen in dat geval bieden ze bescherming. Voor eenoptimale bescherming, moet de rugleuning zo zijningesteld dat u rechtop zit en dat uw hoofd zich zodicht mogelijk bij de hoofdsteun bevindt.

fig. 19 L0E0011m

Om de hoofdsteun te kunnen gebruiken:trek de hoofdsteun omhoog totdat hij hoorbaar vergren-delt.Om de hoofdsteun te verlagen:druk op de knop B. De hoofdsteunen hebben een speciaalop de rugleuning aansluitende vorm die de passagiers opde achterbank dwingt ze correct in te stellen.

WAARSCHUWING Als de zitplaatsen achter gebruiktworden, moeten de hoofdsteunen altijd volledig zijn uit-getrokken.

Page 49: 603.81.451 Delta Instructie

48 DASHBOARD EN BEDIENING

STUURHet stuurwiel kan zowel axiaal als verticaal worden ver-steld.Ga voor het verstellen als volgt te werk: trek de hendel fig.20 omhoog in stand 1, plaats het stuur in de gewenstestand en vergrendel de hendel door deze naar voren tedrukken (stand 2).

SPIEGELS

BINNENSPIEGEL fig. 21

De binnenspiegel is voorzien van een beveiligingsmechanis-me, waardoor de spiegel bij een krachtig contact met een in-zittende losschiet. Met het hendeltje A kan de spiegel in tweestanden worden gezet: normale of anti-verblindingsstand.

ELEKTROCHROOM BINNENSPIEGEL (waar voorzien)

Bepaalde uitvoeringen zijn voorzien van een elektrochroomspiegel met automatische bescherming tegen verblinding.Onderaan de spiegel bevindt zich ON/OFF toets voor het in-/uitschakelen van deze functie. Bij het inschakelen vande functie gaat een led op de spiegel branden.Bij het inschakelen wordt de achteruitkijkspiegel altijd tegen fel inschijnend licht gedimd.

Het stuur mag alleen worden versteld als deauto stilstaat.

fig. 21 L0E0013mfig. 20 L0E0012m

Page 50: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 49

1BUITENSPIEGELS fig. 22

Ga voor het verstellen als volgt te werk:❍ met schakelaar B kiest u welke spiegel (links of rechts)

u wilt verstellen;❍ met bedieningstoets A kunt u de spiegel in 4 richtin-

gen afstellen.

Inklappen fig. 23

Indien nodig (bijv. bij nauwe doorgangen) kunnen de bui-tenspiegels worden ingeklapt door ze van stand 1 (open)in stand 2 (gesloten) te zetten.

Bij sommige uitvoeringen kunnen de buitenspiegels viaeen bedieningsknop elektrisch worden ingeklapt.

fig. 22 L0E0014m fig. 23 L0E0015m

Tijdens het rijden moeten de spiegels altijdin stand 1 staan. De spiegel aan bestuur-derszijde is bol, waardoor de afstandswaar-

neming enigszins wordt beïnvloed.

Page 51: 603.81.451 Delta Instructie

50 DASHBOARD EN BEDIENING

KLIMAATREGELING

UITSTROOMOPENINGEN EN LUCHTROOSTERS fig. 24

1. Vaste luchtroosters voor ontwaseming/ontdooiing van de voorruit – 2. Verstelbare uitstroomopeningen in het mid-den – 3. Verstelbare uitstroomopeningen aan de zijkanten – 4. Vaste luchtroosters voor ontwasemen of ontdooien zij-ruiten – 5. Onderste luchtroosters – 6. Verstelbaar luchtrooster onder voor zitplaatsen achter.

L0E0016mfig. 24

Page 52: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 51

1KLIMAATREGELING, HANDBEDIEND

L0E0017mfig. 25

BEDIENINGSKNOPPEN fig. 25

A. Draaiknop voor regeling luchttemperatuur (rood-warm/blauw-koud)

B. Draaiknop voor in-/uitschakeling klimaatregelaar enregeling aanjagersnelheid. Als u de draaiknop indruktwordt de klimaatregeling ingeschakeld en gaat de ledop de draaiknop branden; hiermee kan het interieursnel worden afgekoeld.

C. Draaiknop voor instelling luchtverdelingμ op het lichaam en de zijruiten∑ op het lichaam, de zijruiten en de beenruimte∂ alleen op de beenruimte∏ op de beenruimte en de voorruit- alleen op de voorruit.

Page 53: 603.81.451 Delta Instructie

52 DASHBOARD EN BEDIENING

WAARSCHUWING Wij raden u aan de recirculatiefunc-tie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordtvoorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Hetis niet raadzaam dit systeem langdurig te laten werken,omdat anders, vooral als u met meerdere personen in deauto zit, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten be-slaan.D. Drukknop voor in-/ uitschakelen luchtrecirculatie

(led brandt bij inschakeling).

E Drukknop voor in-/ uitschakelen aircocompressor (ledbrandt bij inschakeling).

F Drukknop voor in-/uitschakelen achterruitverwar-ming.Bij inschakeling gaat een led op de drukknop branden.Om de accu niet te overbelasten wordt deze functiena ong. 20 minuten uitgeschakeld.

SNELLE ONTDOOIING/ ONTWASEMINGVOORRUIT EN ZIJRUITEN VOOR (MAX-DEF)

Ga als volgt te werk:❍ draai de draaiknop A in het rode gebied;❍ draai de draaiknop C naar Ú;❍ draai de draaiknop D naar -;❍ draai de draaiknop B naar 4 - (max. aanjagersnel-

heid).

WAARSCHUWING de klimaatregelaar is bijzonder nut-tig voor het snel ontwasemen/ontdooien want deze ont-vochtigt de lucht. Regel de knoppen zoals voorafgaand be-schreven en schakel de klimaatregelaar in door draaiknopB in te drukken; de led op de draaiknop gaat branden.

ONDERHOUD VAN HET SYSTEEM

In de winter moet de airconditioning minstens een keerper maand gedurende circa 10 minuten in werking gesteldworden. Laat voor het zomerseizoen de werking van deairconditioning door het Lancia Servicenetwerk controle-ren.

Page 54: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 53

1AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING MET GESCHEIDEN REGELING (waar voorzien)

L0E0018mfig. 26

De auto kan uitgerust zijn met een klimaatregeling metgescheiden regeling die de temperatuur en de luchtver-deling in het interieur in twee zones regelt: bestuurders-en passagierszijde.

Het systeem omvat de functie AQS (Air Quality System)waarbij de recirculatie automatisch wordt ingeschakeldals de luchtkwaliteitsensor de aanwezigheid van vervuil-de lucht signaleert, bijvoorbeeld tijdens het rijden in destad, in een file en in tunnels.

Page 55: 603.81.451 Delta Instructie

54 DASHBOARD EN BEDIENING

GEBRUIK VAN DE KLIMAATREGELING

Het systeem kan op verschillende manieren worden in-geschakeld, maar wij raden u aan te beginnen met hetinstellen van de gewenste temperaturen op het displayen vervolgens de knop AUTO in te drukken.Omdat het systeem het klimaat in twee zones in het inte-rieur regelt, kunnen de bestuurder en de passagier voorverschillende temperatuurwaarden selecteren. Het maxi-maal toegestane verschil is 7 °C.De aircocompressor werkt alleen met draaiende motoren bij een buitentemperatuur van minstens 4°C.

Automatische werking van de klimaatregeling(AUTO functie) A-fig. 26Druk op de knop AUTO; het systeem regelt automatisch:❍ de hoeveelheid in de interieur ingevoerde buitenlucht;❍ de verdeling van de in het interieur ingevoerde bui-

tenlucht;en alle voorgaande handmatige instellingen worden op-geheven.Tijdens de automatische werking van de klimaatregelingverschijnt op het display het bericht FULL AUTO.Tijdens de automatische werking kan de ingestelde tem-peratuur steeds worden gewijzigd en kunnen de volgen-de instellingen handmatig worden verricht:❍ regeling van de aanjagersnelheid;❍ luchtverdeling;❍ in-/uitschakeling luchtrecirculatie en AQS-functie;❍ inschakeling aircocompressor.

Instelling luchtverdeling B-fig. 26

Als u op een van de knoppen � / �/ ˙ drukt, kunt uhandmatig in het interieur een van de 7 instellingen voorde luchtverdeling kiezen:� Lucht uit de luchtroosters voor ontdooiing/ont-

waseming van de voorruit en de zijruiten voor.� Lucht uit de luchtroosters in de beenruimte voor

en achter. Met deze luchtverdeling kan in een zokort mogelijke tijd de lucht in het interieur wor-den verwarmd.

��˙

Lucht uit de uitstroomopeningen voor/achter, inhet midden en aan de zijkant van het dashboard,luchtrooster onder en de luchtroosters voor ont-waseming/- ontdooiing van de voorruit en zij-ruiten voor.

Bij lage buitentemperaturen raden wij u aanom de recirculatiefunctie niet te gebruiken,omdat hierdoor de ruiten sneller kunnen be-

slaan.

Page 56: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 55

1��

Lucht uit de luchtroosters in de beenruimte voor enachter en de luchtroosters voor ontwaseming/- ont-dooiing van de voorruit en zijruiten voor. Deze lucht-verdeling zorgt voor een goede verwarming van het in-terieur en voorkomt het eventuele beslaan van de rui-ten.

˙�

Lucht uit de luchtroosters in de beenruimten voor enachter (warmere lucht) en de uitstroomopeningen inhet midden en aan de zijkant van het dashboard (koe-lere lucht).

˙ Lucht uit de uitstroomopeningen in het midden en aande zijkant van het dashboard, luchtrooster onder enluchtroosters voor ontwaseming/- ontdooiing van devoorruit en zijruiten voor. Deze luchtverdeling zorgtvoor een goede ventilatie van het interieur en voorkomthet eventuele beslaan van de ruiten.

WAARSCHUWING Voor de werking van de klimaatrege-laar moet minstens één van de knoppen � / �/ ̇ zijn in-gedrukt. Het systeem staat de uitschakeling van alle druk-knoppen niet toe � / �/ ˙.WAARSCHUWING Druk op de knop OFF om de kli-maatregelaar opnieuw in te schakelen: de werking vande luchtverdeling die voor de uitschakeling werkzaam waswordt hersteld.Voor het hervatten van de automatische werking van deluchtverdeling na een handmatige instelling, moet de knopAUTO worden ingedrukt.

Regeling aanjagersnelheid fig. 26

Met de knoppen C p kunt u de aanjagersnelheid verho-gen/verlagen.De 12 aanjagersnelheden worden weergegeven door ver-lichte staafjes op het display:❍ maximum aanjagersnelheid = alle staafjes verlicht❍ minimum aanjagersnelheid = één staafje verlicht.

De aanjager kan worden uitgeschakeld (geen enkel staaf-je verlicht), maar alleen als u de aircocompressor hebt uit-geschakeld met de knop ❄.Voor het hervatten van de automatische werking van deaanjager na een handmatige instelling, moet de knop AU-TO worden ingedrukt.

Gelijkstellen ingestelde temperaturen(MONO functie) fig. 26

Als u de knop D (MONO) indrukt, wordt de temperatuuraan bestuurderszijde en aan passagierszijde voorin auto-matisch gelijkgesteld.Draai respectievelijk aan de draaiknop AUTO of MONOom de temperatuur aan beide zijdes in gelijke mate te ver-hogen/verlagen.Druk nogmaals op de knop MONO om de functie uit teschakelen.

Page 57: 603.81.451 Delta Instructie

56 DASHBOARD EN BEDIENING

De klimaatregeling uitschakelen fig. 26

Druk op toets E (OFF).Op het display verschijnen de volgende berichten:❍ OFF;❍ buitentemperatuur;❍ luchtrecirculatie in-/uitgeschakeld (led op drukknopT brandt).

Ontdooiing/ ontwaseming achterruit en buitenspiegels fig. 26

Druk op knop F ( om deze functie in te schakelen: hetlampje op de knop gaat branden als deze functie wordtingeschakeld.De functie is tijdgeschakeld en wordt na 20 minuten au-tomatisch uitgeschakeld. U kunt de verwarming eerderuitschakelen door nogmaals de knop ( in te drukken.

WAARSCHUWING Plak geen stickers of andere plaatjesop de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijdevan de achterruit, om beschadiging van de achterruit-verwarming te voorkomen.

WAARSCHUWING Voor de toevoer van buitenlucht, drukop knop T (de led op de knop dooft).

Snelle ontwaseming/ ontdooiing van de ruiten voor(MAX-DEF) fig. 26

Druk op de knop G - om alle nodige functies (tijdge-schakeld) in te schakelen voor een snelle ontwaseming/ontdooiing van de voorruit en zijruiten voor.De functies zijn:❍ inschakeling aircocompressor (bij buitentemperatuur

hoger dan 4°C);❍ uitschakeling luchtrecirculatie, indien voorheen inge-

schakeld (led op knop T gedoofd);❍ inschakeling achterruitverwarming (led op knop -

brandt) en verwarming buitenspiegels;❍ instelling van de maximale luchttemperatuur;❍ inschakeling van de luchttoevoer.

Inschakeling recirculatie en AQS functie (Air Quality System) fig. 26

Druk op knop T.Er zijn drie mogelijkheden om de luchtrecirculatie te ge-bruiken:❍ automatisch gestuurd, het symbool AQS op het display

brandt en de led op knop T is gedoofd;

Page 58: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 57

1❍ geforceerde uitschakeling (recirculatie altijd uitge-

schakeld met luchttoevoer van buiten); de led op knopT is gedoofd;

❍ geforceerde inschakeling (recirculatie altijd ingescha-keld); de led op knop T brandt.

Als u op knop OFF drukt, schakelt de klimaatregelaar au-tomatisch de recirculatie in (led op knop T brandt).Als u op knop T drukt, kunt u de recirculatie van bui-tenlucht inschakelen (led op knop gedoofd) en omgekeerd.De functie AQS (Air Quality System) kan niet wordeningeschakeld met ingedrukte knop OFF (led op knopbrandt).

WAARSCHUWING Met de recirculatiefunctie kunnen degewenste omstandigheden (verwarming of koeling van hetinterieur) sneller worden bereikt. Het is echter niet raad-zaam deze functie handmatig in te schakelen op regen-achtige of koude dagen, omdat dan de ruiten aan de bin-nenzijde aanzienlijk sneller kunnen beslaan, vooral als deairconditioning niet is ingeschakeld. Wij raden u aan derecirculatiefunctie in te schakelen in de file of in tunnels.Hiermee wordt voorkomen dat vervuilde lucht het inte-rieur bereikt. Het is niet raadzaam dit systeem langdurigte laten werken, omdat anders, vooral als u met meerde-re personen in de auto zit, de kans aanzienlijk toeneemtdat de ruiten beslaan.

Inschakeling AQS functie (Air Quality System)

De functie AQS (opschrift AQS op het display), schakeltde recirculatie automatisch in als vervuilde lucht wordtgesignaleerd, bijvoorbeeld tijdens het rijden in de stad,in een file en in tunnels.

WAARSCHUWING Als de recirculatie met AQS langdu-rig is ingeschakeld (langer dan 15 minuten achter elkaar),dan wordt voor ong. 1 minuut de inlaat van verse lucht inhet interieur toegestaan, ook al is de buitenlucht vervuild.

Page 59: 603.81.451 Delta Instructie

58 DASHBOARD EN BEDIENING

In-/uitschakeling aircocompressor I-fig. 26

Druk op knop ❄ om de compressor in te schakelen.

De compressor inschakelen

❍ led op knop ❄ brandt;❍ het symbool ❄ verschijnt op het display.

De compressor uitschakelen

❍ led op knop ❄ dooft;❍ het symbool ❄ verschijnt op het display;❍ recirculatie wordt uitgeschakeld;❍ AQS functie wordt uitgeschakeld.Met uitgeschakelde aircocompressor is het niet mogelijklucht in het interieur in te voeren met een temperatuur dielager is dan de buitentemperatuur; in zo’n geval gaat hetsymbool op het display knipperen.De uitschakeling van de aircocompressor blijft in het ge-heugen opgeslagen, ook na het afzetten van de motor. Dewerking van de aircocompressor wordt hervat als u op-nieuw op de knop ❄ of AUTO drukt: in dat geval wor-den alle voorafgaande handmatige instellingen opgehe-ven.

BUITENVERLICHTINGMet de linker hendel wordt het merendeel van de buiten-verlichting bediend. De buitenverlichting werkt uitslui-tend als de contactsleutel in stand MAR staat. Als u de bui-tenverlichting inschakelt worden het instrumentenpaneelen de bedieningsknoppen op het dashboard verlicht.

DAGLICHTEN(D.R.L. - Adaptive Daylight Light) (waar voorzien)

De daglichten worden automatisch ingeschakeld als u metde sleutel in stand MAR de draaiknop in stand O zet; deandere lampen en de interieurverlichting blijven gedoofd.De werking van de automatische inschakeling van de dag-lichten kan via het displaymenu worden in-/uitgeschakeld(zie paragraaf “Display” in dit hoofdstuk). Als u de dag-lichten uitschakelt door de draaiknop in de stand O te zet-ten, dan gaat geen enkel licht branden.

fig. 27 L0E0019m

Page 60: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 59

1Uitschakelen

Als via de sensor het commando voor uitschakeling wordtgegeven, worden het dimlicht en de daglichten uitge-schakeld en worden de DRL lichten (parkeerlichten) in-geschakeld.De schemersensor is niet in staat om mist te signaleren.Daarom moet bij mist de verlichting handmatig wordeningeschakeld.

MISTLAMPEN VOOR MET CORNERING LIGHTS

Met ingeschakelde dimlichten en bij een snelheid van min-der dan 40 km/h, wordt bij een grote stuuruitslag of hetinschakelen van de richtingaanwijzers een lamp (in demistlamp verwerkt) ingeschakeld aan de zijde waarnaarwordt gestuurd om de zichtbaarheidshoek in het donkerte vergroten. De werking kan via het displaymenu wordenin-/uitgeschakeld (zie paragraaf “Display” in dit hoofd-stuk).

AUTOMATISCH INSCHAKELENDE KOPLAMPEN (schemersensor) fig. 27 (waar voorzien)

Deze sensor is in staat om de verschillen in sterkte van hetomgevingslicht waar te nemen op basis van de ingesteldegevoeligheid: hoe hoger de gevoeligheid, hoe minder bui-tenlicht er nodig is om de verlichting in te schakelen. Degevoeligheid van de sensor kan worden ingesteld via het“Setup-menu” van het instrumentenpaneel.

Inschakeling

Zet de draaiknop in stand AUTO: op deze manier gaan,afhankelijk van de sterkte van het buitenlicht, de bui-tenverlichting en de dimlichten automatisch branden.Als de schemersensor is ingeschakeld, kan alleen het knip-peren van de lichten worden geregeld.

Daglichten vormen een alternatief voor dim-lichten die overdag worden gebruikt, waarverplicht (en toegestaan waar niet verplicht).

Daglichten vervangen het dimlicht niet als u doortunnels of ‘s nachts rijdt.Het gebruik van de daglichten is afhankelijk van dewetgeving van het land waarin u zich bevindt. Houdtu aan de voorschriften.

Page 61: 603.81.451 Delta Instructie

60 DASHBOARD EN BEDIENING

DIMLICHT/PARKEERLICHTEN

Met de contactsleutel in stand MAR, draai de draaiknop instand 2. Als het dimlicht wordt ingeschakeld, worden dedaglichten uitgeschakeld en gaan de parkeerlichten, de dim-lichten en de kentekenplaatverlichting branden. Op het in-strumentenpaneel gaat lampje 3 branden. Draai de con-tactsleutel in stand STOP of verwijder de sleutel en draaide draaiknop O in stand2, de standlichten en de kente-kenplaatverlichting worden ingeschakeld. Op het instru-mentenpaneel gaat het controlelampje 3.branden.

Parkeerverlichting

Bij ingeschakelde parkeerlichten en met contactsleutel instand STOP of verwijderde sleutel kan de gewenste ver-lichte zijkant worden geselecteerd door de lichthendel naarbeneden (linkerzijde) of naar boven (rechterzijde) te ver-plaatsen. In dit geval dooft het controlelampje 3 op hetinstrumentenpaneel.

GROOTLICHT

Trek de hendel naar het stuurwiel (vergrendelde stand), alsde draaiknop reeds in stand 2 staat. Op het instrumenten-paneel gaat lampje 1branden. Als de hendel opnieuw naarhet stuurwiel wordt getrokken, dooft het grootlicht.

Grootlichtsignaal

Het grootlichtsignaal kan worden gegeven door de hendelnaar het stuurwiel te trekken (onvergrendelde stand). Op hetinstrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden.

RICHTINGAANWIJZERS fig. 28

Zet de hendel in de vergrendelde positie:– omhoog (stand a): inschakeling rechter richtingaan-

wijzers;– omlaag (stand b): inschakeling linker richtingaanwij-

zers.Op het instrumentenpaneel gaat het lampje ¥ of Î knip-peren. De richtingaanwijzers schakelen automatisch uitals de auto weer rechtuit rijdt.

fig. 28 L0E0020m

Page 62: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 61

1VAN RIJSTROOK WISSELEN

Als u van rijstrook wilt veranderen kunt u dit aangevendoor de linker hendel minder dan een halve seconde inde vergrendelde stand te zetten. De richtingaanwijzer vande gekozen richting zal 5 keer knipperen en vervolgensautomatisch worden uitgeschakeld.

“FOLLOW ME HOME”

Met dit systeem kan de ruimte voor de auto een bepaal-de tijd worden verlicht.

Inschakeling

U schakelt deze functie in door de contactsleutel in standSTOP te draaien of uit te nemen en de linker hendel bin-nen 2 minuten na het uitzetten van de motor naar het stuurte trekken. Bij iedere afzonderlijke bediening van de hen-del wordt de ingeschakelde tijd van de verlichting met30 seconden verlengd tot een maximum van 210 secon-den. Na het verstrijken van deze tijd gaan de lichten au-tomatisch uit. Elke keer als de hendel wordt bediend gaathet waarschuwingslampje 3 op het instrumentenpaneelbranden en verschijnt op het display de resterende tijd diede functie actief blijft. Het controlelampje gaat brandenbij de eerste inschakeling en blijft branden tot de functieautomatisch wordt uitgeschakeld. Elke bediening van dehendel verlengt alleen de inschakeltijd van de lichten.

Uitschakelen

Houd de hendel langer dan 2 seconden naar het stuurgetrokken.

Page 63: 603.81.451 Delta Instructie

62 DASHBOARD EN BEDIENING

RUITEN REINIGENDe rechter hendel fig. 29 bedient de ruitenwissers/-sproei-ers en de achterruitwisser en -sproeier.

RUITENWISSERS/-SPROEIERS fig. 29

De functie kan alleen werken met de contactsleutel in destand MAR.De rechter hendel kan in vijf verschillende standen wor-den gezet:A: ruitenwissers uitgeschakeld.B: wissen met interval.Draai als de hendel in stand B staat, de draaiknop op F,waarna u uit vier intervalstanden kunt kiezen:, = zeer lang interval■ = lang interval.■■ = gemiddeld interval.■■■ = kort interval.C: langzaam continu wissen;D: snel continu wissen;E: tijdelijk snel wissen (onvergrendelde stand).

“Intelligente wis-/wasregeling”

Als u de hendel naar het stuur trekt (onvergrendeldestand), schakelen de ruitensproeiers in. Als u de hendellanger dan een halve seconde aangetrokken houdt, danworden in één beweging de ruitenwissers/-sproeiers in-geschakeld. Als u de hendel loslaat, stoppen de ruiten-sproeiers onmiddellijk terwijl de ruitenwissers nog enke-le slagen maken. Na enkele seconden volgt nog een extrareinigingsslag.

fig. 29 L0E0021m

Page 64: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 63

1ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER

De functie kan alleen werken met de contactsleutel in destand MAR.Als u de draaiknop in stand zet, dan wordt de achter-ruitwisser ingeschakeld.Als u bij ingeschakelde ruitenwissers voor de draaiknopin stand zet, gaat de achterruitwisser synchroon wis-sen (met de helft van de frequentie van de ruitenwissersvoor). Als u bij ingeschakelde ruitenwissers voor de ach-teruit inschakelt, gaat automatisch ook de achterruitwis-ser langzaam continu wissen.Als u de achteruit uitschakelt wordt het wissen van de ach-teruit gestaakt.

“Intelligente wis-/wasregeling”

Als u de hendel naar het stuur trekt (onvergrendeldestand), schakelt de achterruitsproeier in.Als u de hendel langer dan een halve seconde aangetrok-ken houdt, dan worden in één beweging de achterruit-wisser/-sproeier ingeschakeld.Als u de hendel loslaat, stopt de achterruitensproeier on-middellijk terwijl de achterruitwisser nog enkele slagenmaakt. Na enkele seconden volgt nog een extra reini-gingsslag.

Gebruik de ruitenwissers niet om opgehoop-te sneeuw of ijs van de voorruit te verwijde-ren. In die omstandigheden grijpt, als de rui-

tenwissers te zwaar worden belast, de beveiligingin, die ervoor zorgt dat de ruitenwissers enkele se-conden worden uitgeschakeld. Als hierna de wer-king niet wordt hervat, wendt u dan tot het LanciaServicenetwerk.

Page 65: 603.81.451 Delta Instructie

64 DASHBOARD EN BEDIENING

REGENSENSOR (waar voorzien)

De regensensor A-fig. 30 bevindt zich achter de achter-uitkijkspiegel en staat in contact met de voorruit en zorgtervoor dat de frequentie van de slagen van de ruitenwis-sers, tijdens het wissen met interval, automatisch wordtaangepast aan de hoeveelheid regen op de ruit.De sensor heeft een regelbereik dat oplopend varieert vanuitgeschakelde ruitenwissers (geen slagen) als de ruit droogis, tot ruitenwissers die ingeschakeld worden op de eer-ste continue snelheid (langzaam continu wissen) bij he-vige regen.

fig. 30 L0E0023m

Inschakeling

Plaats de rechter hendel een stand naar beneden.Als de regensensor wordt ingeschakeld, maken de rui-tenwissers 1 slag.

WAARSCHUWING Houd de ruit in de omgeving van desensor schoon.

Als u de draaiknop F-fig. 29 draait, dan wordt de gevoe-ligheid van de regensensor verhoogd, waardoor de over-gang van stilstaande ruitenwissers bij een droge ruit, naarde eerste snelheid (langzaam continu wissen) snellerplaatsvindt.Als de gevoeligheid van de regensensor verhoogd wordt,maken de ruitenwissers 1 slag.Als de ruitensproeiers worden bediend bij ingeschakelderegensensor werkt het normale reinigingsprogramma.Daarna hervat de regensensor zijn normale automatischewerking.

Page 66: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 65

1Uitschakelen

Draai de start-/contactsleutel in stand STOP.Als de motor daarna wordt gestart (sleutel in stand MAR),schakelt de regensensor niet weer in, ook niet als de hen-del in stand B-fig. 29 is blijven staan. Voor het inschake-len van de regensensor moet de hendel in stand A of Cworden gezet en daarna in stand B.Als de regensensor op deze wijze opnieuw wordt inge-schakeld, wordt minimaal één wisslag uitgevoerd, ookbij een droge ruit.

CRUISE CONTROL(snelheidsregelaar) (waar voorzien)Dit is een elektronisch hulpmiddel, waardoor de auto (bijeen snelheid boven 30 km/h) op lange rechte en droge tra-jecten (bijv. autosnelwegen) met een constante en voorafingestelde snelheid blijft rijden, zonder het gaspedaal tehoeven bedienen. Het gebruik van dit systeem biedt geen voordelen in drukverkeer. Gebruik dit systeem niet in de stad.

Zorg ervoor dat de regensensor tijdens eenschoonmaakbeurt in een wastunnel is uitge-

schakeld.

Zorg ervoor dat het systeem is uitgeschakeldals er ijs op de voorruit zit.

Zorg ervoor dat het systeem is uitgeschakeldals u de voorruit moet schoonmaken.

Page 67: 603.81.451 Delta Instructie

66 DASHBOARD EN BEDIENING

fig. 30 L0E0022m

INSCHAKELING SYSTEEM

Draai schakelaar A-fig. 31 in stand ON.Het systeem kan alleen worden ingeschakeld in de vier-de of vijfde versnelling. Op afdalingen kan bij ingescha-kelde cruise-control de snelheid iets oplopen ten opzich-te van de opgeslagen snelheid.Als het systeem is ingeschakeld, brandt het controlelampjeÜ en verschijnt er een bericht op het instrumentenpa-neel (zie paragraaf “Lampjes en berichten” in hoofdstuk“1”).

SNELHEID OPSLAAN

Ga als volgt te werk:❍ zet schakelaar A-fig. 31 in stand ON en trap het gas-

pedaal in tot de auto met de gewenste snelheid rijdt; ❍ zet de schakelaar B ten minste 3 seconden omhoog in

stand (+) en laat vervolgens de schakelaar los: de snel-heid van de auto wordt opgeslagen en het gaspedaalkan nu worden losgelaten.

Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheidsimpel verhoogd worden door het intrappen van het gas-pedaal: als u daarna het gaspedaal loslaat, wordt terug-gekeerd naar de opgeslagen snelheid.

OPGESLAGEN SNELHEID OPROEPEN

Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld hetintrappen van het rem- of koppelingspedaal, kan de op-geslagen snelheid op de volgende manier worden opge-roepen:❍ geef geleidelijk gas, totdat de snelheid ongeveer gelijk

is aan de opgeslagen snelheid;❍ schakel de versnelling in die ingeschakeld was op het

moment van het opslaan van de snelheid (4e of 5e ver-snelling);

❍ druk op de knop p C-fig. 31.

Page 68: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 67

1OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN

Dit kan op twee manieren:❍ trap het gaspedaal in en sla vervolgens de nieuwe snel-

heid op;of❍ zet de schakelaar omhoog B-fig. 31 naar (+).Telkens als de schakelaar wordt bediend, wordt de snel-heid iets verhoogd (ongeveer 1 km/h). Als de schakelaaromhoog wordt gehouden, verandert de snelheid traploos.

OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN

Dit kan op twee manieren:❍ schakel het systeem uit en sla vervolgens de nieuwe

snelheid op;of❍ zet de schakelaar B-fig. 31 omlaag (–) totdat de nieu-

we snelheid is bereikt die automatisch wordt opgesla-gen.

Telkens als de schakelaar wordt bediend, wordt de snel-heid iets verlaagd (ongeveer 1 km/h). Als de schakelaaromlaag wordt gehouden, verandert de snelheid traploos.

SYSTEEM UITSCHAKELEN

Zet schakelaar A-fig. 31 in stand OFF of de start-/con-tactsleutel in stand STOP. Het systeem wordt bovendienautomatisch uitgeschakeld in een van de volgende geval-len:❍ bij intrappen van het rem- of koppelingspedaal;❍ bij inschakelen van het ASR of het ESP 2 (waar voor-

zien);

Als de cruise-control tijdens het rijden is in-geschakeld, zet dan nooit de versnellingspookin de vrijstand.

Bij een storing of een afwijkende werking vande cruise-control, moet de draaiknop A-fig. 31in stand OFF worden gezet. Laat het systeem,

na controle van de zekering, door het Lancia Ser-vicenetwerk controleren.

Page 69: 603.81.451 Delta Instructie

68 DASHBOARD EN BEDIENING

PLAFONDVERLICHTINGPLAFONDVERLICHTING VOORIN MET SPOTS fig. 32

Met de schakelaar A kunnen de plafondlampjes wordenin- en uitgeschakeld.Met schakelaar A in de middenstand worden de lampjesC en D in-/uitgeschakeld bij het openen/sluiten van devoorportieren.Met schakelaar A naar links gedrukt, blijven de lampjesC en D altijd uitgeschakeld. Met schakelaar A naar rechtsgedrukt, blijven de lampjes C en D altijd ingeschakeld.Het inschakelen/doven van de verlichting gaat geleidelijk.Met schakelaar B bedient u de spotjes; bij uitgeschakeldeplafondverlichting wordt met de schakelaar:❍ in linker stand, het spotje C ingeschakeld;❍ in rechter stand, het spotje D ingeschakeld.

De plafondverlichting is voorzien van sfeerlampjes die hetinterieur verlichten bij ingeschakelde dimlichten of par-keer- lichten.

WAARSCHUWING Controleer voordat u de auto verlaatof beide schakelaars in de middelste stand staan. Op de-ze manier zullen de lampjes van de plafondverlichting do-ven bij het sluiten van de portieren, en voorkomt u datde accu ontlaadt. Als de schakelaar in de rechter stand isblijven staan, schakelt de verlichting 15 minuten na hetuitzetten van de motor automatisch uit.

Brandduurregeling van de plafondverlichting

Om het in- en uitstappen vooral in het donker te verge-makkelijken, zijn er 2 brandduurregelingen:

Tijdregeling bij het instappen

De verlichting gaat op de volgende manier branden:❍ ongeveer 10 seconden bij het ontgrendelen van de por-

tieren;❍ ongeveer 3 minuten bij het openen van een portier;❍ gedurende ongeveer 10 seconden bij het sluiten van de

portieren.De tijdregeling wordt onderbroken door de contactsleu-tel op MAR te draaien.

fig. 32 L0E0024m

Page 70: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 69

1Tijdregeling bij het uitstappenAls de contactsleutel uit het start- /contactslot wordt ver-wijderd, gaan de plafondlampjes op de volgende manierbranden:❍ ongeveer 10 seconden binnen 2 minuten na het uit-

zetten van de motor;❍ ongeveer 3 minuten bij het openen van een portier;❍ ongeveer 10 seconden bij het sluiten van de portie-

ren.❍ als de brandstofnoodschakelaar in werking treedt, blij-

ven de lampjes ong. 15 minuten branden. Vervolgensworden ze automatisch uitgeschakeld.

De brandduurregeling schakelt automatisch uit als de por-tieren worden vergrendeld (tenzij de brandstofnoodscha-kelaar in werking is getreden).

PLAFONDVERLICHTING ACHTER fig. 33

U kunt het lampje in- en uitschakelen door op de rechterof linker zijde van het lampenglas te drukken, zoals doorhet pijltje is aangegeven (+ teken op het lampenglas).De plafondverlichting achter wordt ingeschakeld wanneerook de plafondverlichting voorin wordt ingeschakeld.

BAGAGERUIMTEVERLICHTING fig. 34

Als u de achterklep opent, gaat automatisch de bagage-ruimteverlichting branden. Bij het sluiten van de achter-klep gaat de verlichting automatisch uit.

fig. 33 L0E0025m fig. 34 L0E0026m

Page 71: 603.81.451 Delta Instructie

70 DASHBOARD EN BEDIENING

BEDIENINGSORGANEN

ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING“DUALDRIVE” fig. 35

Druk voor het in-/uitschakelen van de “CITY” functieop de knop A (zie paragraaf “elektrische stuurbekrach-tiging”). Het opschrift CITY verschijnt als de elektrischestuurbekrachtiging “dualdrive” wordt ingeschakeld. Druknogmaals op de knop om de functie uit te schakelen.

SPORT-KNOP (waar voorzien) fig. 35

Als u op de knop B drukt wordt de sport-functie inge-schakeld. Hierdoor reageert de motor sneller op gaspe-daalbewegingen en is meer kracht nodig voor het draai-en van het stuur voor een optimaal stuurgevoel.

Het opschrift SPORT op het instrumentenpaneel gaat bran-den als deze functie wordt ingeschakeld (zie paragraaf“SPORT-functie”). Druk nogmaals op de knop om dezefunctie uit te schakelen en de instelling voor normaal rij-den te herstellen.

WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN fig. 36

Druk op de schakelaar A, ongeacht de stand van de con-tactsleutel.Als het systeem is ingeschakeld, gaan op het instrumen-tenpaneel de controlelampjes Î en¥branden. Druk vooruitschakeling nogmaals op de schakelaar A.Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten is af-hankelijk van de wegenverkeerswet van het land waarinu rijdt. Houdt u aan de voorschriften.

fig. 35 L0E0027m fig. 36 L0E0028m

Page 72: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 71

1Noodstop

In geval van een noodstop gaan de waarschuwingsknip-perlichten en de waarschuwingslampjes op het dashboardÎ en¥ automatisch branden. De functie wordt uitgeschakeld wanneer het rempedaalniet meer hard worden ingetrapt. Deze functie voldoet aan de nieuwe wettelijke voorschrif-ten.

MISTLAMPEN VOOR fig. 37

Druk op de knop A om de mistlampen voor in te schake-len. Op het instrumentenpaneel gaat het lampje 5 bran-den.De mistlichten werken alleen als het dimlicht is inge-schakeld.

MISTACHTERLICHTEN fig. 37

Druk op knop B. De mistachterlichten werken alleen alshet dimlicht is ingeschakeld.Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 4branden. De lichten schakelen uit als u de knop nogmaalsindrukt.

fig. 37 L0E0029m

Page 73: 603.81.451 Delta Instructie

72 DASHBOARD EN BEDIENING

BRANDSTOFNOODSCHAKELAARDeze treedt in werking bij een botsing en veroorzaakt:❍ de onderbreking van de brandstoftoevoer met als ge-

volg de uitschakeling van de motor;❍ de ontgrendeling van de portieren;❍ de inschakeling van de interieurverlichting.Als de brandstofnoodschakelaar is ingeschakeld, verschijntde melding “Brandstofnoodschakelaar ingeschakeld, zieinstructieboekje” op het display.Controleer de auto zorgvuldig op brandstoflekkage, bij-voorbeeld in de motorruimte, onder de auto of in de na-bijheid van de brandstoftank.Draai na een ongeval de contactsleutel in stand STOPom te voorkomen dat de accu ontlaadt.

fig. 38 L0E0030m

ADAPTIEVE BOCHTVERLICHTING AFS (Adaptive Xenon Lights) fig. 38

De adaptieve lichten (zie paragraaf “Koplampen” in dithoofdstuk) worden automatisch ingeschakeld als de au-to wordt opgestart. In deze conditie blijft de led (amber-kleurig) op de knop A gedoofd.Als u op knop A drukt wordt de adaptieve verlichting (in-dien ingeschakeld) uitgeschakeld en gaat de led op knopA continu branden. De adaptieve verlichting terug in-schakelen: druk opnieuw op knop A (led op knop ge-doofd).Als er een storing in het systeem is, wordt dit gemeld meteen knipperend waarschuwingslampje f of verschijnt hetsymbool f op het display; er verschijnt ook een bericht(waar voorzien).

Page 74: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 73

1Herstel de correcte werking van de auto als volgt:❍ draai de start-/contactsleutel in stand MAR;❍ inschakeling rechter richtingaanwijzer;❍ uitschakeling rechter richtingaanwijzer;❍ inschakeling linker richtingaanwijzer;❍ uitschakeling linker richtingaanwijzer;❍ inschakeling rechter richtingaanwijzer;❍ uitschakeling rechter richtingaanwijzer;❍ inschakeling linker richtingaanwijzer;❍ uitschakeling linker richtingaanwijzer;❍ draai de start-/contactsleutel in stand STOP;

Als u na een ongeval een brandstoflucht ruiktof merkt dat het brandstofsysteem lekt, drukdan de schakelaar niet weer terug, zodat

brand wordt voorkomen.

INTERIEURUITRUSTING

ZONNEKLEPPEN fig. 39

De zonnekleppen zitten aan beide zijden naast de ach-teruitkijkspiegel. Ze kunnen zowel voor de voorruit als tegen de zijruit wor-den gedraaid.Op de achterzijde van de zonnekleppen bevindt zich eenspiegeltje dat door het plafondlampje A wordt verlicht. Opde zonneklep aan bestuurders- en passagierszijde is eenopberg/documentenvak voorzien.

fig. 39 L0E0032m

Page 75: 603.81.451 Delta Instructie

74 DASHBOARD EN BEDIENING

ARMSTEUN VOOR MET OPBERGVAK EN KOELVAK

De armsteun bevindt zich tussen de zitplaatsen voor. Inde armsteun zijn een opbergvak en een koel/warmhoud-vak voor levensmiddelen aanwezig (zie volgende para-grafen). De armsteun is in de lengte verstelbaar via hetdeksel A-fig. 40.

Opbergvak

Til het deksel A-fig. 40 omhoog: zo krijgt u toegang tot deopbergbox B-fig. 40.

fig. 40 L0E0033m

Page 76: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 75

1Koel-/warmhoudvak

Druk op de knop A-fig. 41 en til de armsteun B omhoog:zo krijgt u toegang tot het het koel-/warmhoudvak fig. 41.

WAARSCHUWING Het koel-/warmhoudvak is bedoeldom dranken op temperatuur te bewaren die op voorhandmoeten worden opgewarmd/gekoeld. De dranken blijvenwarm met ingeschakelde verwarming en koel met inge-schakelde compressor.

fig. 41 L0E0034m

Page 77: 603.81.451 Delta Instructie

76 DASHBOARD EN BEDIENING

ARMSTEUN ACHTER (waar voorzien)

Klap de armsteun A-fig. 42 voor gebruik omlaag, zoalsaangegeven in de figuur. In de armsteun achter zijn twee beker/blikjeshoudersB geplaatst. Om de houders te gebruiken, moet de lip C in de rich-ting van de pijl worden getrokken. In de armsteun bevindt zich een opbergvak dat bereik-baar is na het openen van de klep.

fig. 42 L0E0035m

Page 78: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 77

1Rijd niet met een geopend kastje: hierdoor zoubij een ongeval een passagier gewond kunnenraken.

DASHBOARDKASTJE

Trek om het kastje te openen aan de handgreep A-fig. 43.Bij het openen van het kastje gaat aan de binnenkant eenlampje branden. Dit lampje blijft ongeveer 15 minuten in-geschakeld als de contactsleutel in stand STOP staat.Als binnen deze 15 minuten een portier of de achterklepwordt geopend, dan start de tijdregeling opnieuw.

fig. 43 L0E0037m

Page 79: 603.81.451 Delta Instructie

fig. 46 L0E0039m

Op de stekkerdoos kunnen accessoires wor-den aangesloten met een vermogen van maxi-maal 180W (maximale stroomsterkte 15A).

STEKKERDOOS (12V) (waar voorzien)

De stekkerdoos A-fig. 46 werkt alleen als de contactsleu-tel in stand MAR staat en bevindt zich op de middencon-sole. Als de klant de Rokerskit bestelt, wordt de stekker-doos vervangen door een aansteker.Sommige uitvoeringen beschikken ook over een stekker-doos B fig. 46 in de bagageruimte.

78 DASHBOARD EN BEDIENING

BEKER-/BLIKJESHOUDER fig. 46

Op de tunnelconsole zijn twee beker-/blikjeshouders voor-zien.

fig. 45 L0E0038m

Page 80: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 79

fig. 47 L0E0040m

AANSTEKER (waar voorzien)

Deze bevindt zich op de tunnel.Druk voor het inschakelen van de aansteker op knop A-fig. 47 met het contactslot in stand MAR.Na enkele seconden keert de knop automatisch terug naarde beginpositie en is de sigarenaansteker gereed voor ge-bruik.

WAARSCHUWING Controleer altijd of de aansteker nahet indrukken ook uitschakelt.

WAARSCHUWING De aansteker wordt erg heet. Gebruikde sigarenaansteker voorzichtig en voorkom dat de aan-steker gebruikt wordt door kinderen: brandgevaar en/ofrisico op brandwonden.

1ASBAK

De asbak bestaat uit een uitneembaar kunststof houderfig. 48 met een veeropening. De asbak kan in de be-ker/blikjeshouder geplaatst worden op de tunnelconsole.

WAARSCHUWING Gebruik de asbak niet als prullenbak:als de inhoud in contact komt met smeulende peuken kaner brand ontstaan.

fig. 48 L0E0041m

Page 81: 603.81.451 Delta Instructie

80 DASHBOARD EN BEDIENING

OPENDAK (waar voorzien)Het opendak met grote ruit “skydome” bestaat uit 2 ruit-panelen, een vast paneel en een beweegbaar paneel. Depanelen zijn voorzien van twee handbediende zonne-schermen (voor en achter). De zonneschermen kunnen bijgesloten opendak in alle standen worden versteld. Zon-nescherm openen: trek het handvat C-fig. 49 in de rich-ting van de pijl om de gewenste stand te bekomen. Ga om-gekeerd te werk om de zonneschermen te sluiten. Hetopendak kan alleen worden bediend als het contactslotin de stand MAR staat. Met de knoppen A, B fig. 49 bijhet plafondlampje in het midden, kunt u het opendak ope-nen/sluiten.

Openen

Als u de knop B-fig. 49 indrukt en ingedrukt houdt, openthet voorste ruitpaneel in “kantelstand”. Druk nogmaals lan-ger dan een halve seconde op de knop B om de ruit geheelte openen. De ruit kan in een tussenliggende stand wordengezet door opnieuw op de knop te drukken. Druk nogmaalslanger dan een halve seconde op de knop B om de ruit ge-heel te openen. De ruit kan in een tussenliggende stand wor-den gezet door opnieuw op de knop te drukken.

WAARSCHUWING Bij het openen van het opendak wordthet zonnescherm automatisch uitgerold.

Sluiten

Als het dak in geheel geopende stand staat en u drukt lan-ger dan een halve seconde op de knop A, dan komt hetvoorste ruitpaneel automatisch in “kantelstand”.

fig. 49 L0E0108m

Page 82: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 81

1

Als er een imperiaal gemonteerd is, is hetraadzaam het opendak alleen in “kantelstand”te gebruiken. Open het dak niet als er sneeuw

of ijs aanwezig is: het kan dan beschadigd worden.

Verwijder altijd de contactsleutel uit het con-tactslot als u de auto verlaat, om te voorko-men dat het opendak per ongeluk in beweging

wordt gebracht en zo gevaar kan opleveren voor deachtergebleven inzittenden: onzorgvuldig gebruikvan het dak kan gevaarlijk zijn. Controleer vooren tijdens de bediening van het opendak altijd ofde passagiers niet verwond kunnen worden door debeweging van het opendak zelf of door in beweginggebrachte voorwerpen.

Anti-letselfunctie

Het opendak is voorzien van een anti-letselfunctie. Sen-soren in de ruitrubbers kunnen een eventueel obstakelwaarnemen als de ruit sluit. In dat geval onderbreekt hetsysteem de ruitbeweging en wordt de ruit onmiddellijk ge-opend.

De ruit kan in een tussenliggende stand worden gezet dooropnieuw op de knop te drukken. Druk nogmaals op de knopen houd de knop ingedrukt om het paneel geheel te sluiten.

WAARSCHUWING Bij het sluiten van het opendak blijft hetzonnescherm helemaal open staan. Het zonnescherm moetzo nodig handmatig worden gesloten.

Page 83: 603.81.451 Delta Instructie

82 DASHBOARD EN BEDIENING

fig. 50 L0E0109m

INITIALISATIEPROCEDURE

Als de accu losgekoppeld is geweest of als een zekering isdoorgebrand, moet de werking van het opendak en het zon-nescherm opnieuw ingesteld worden.Ga als volgt te werk:❍ houd de knop A-fig. 49 ingedrukt totdat het dak me-

chanisch vergrendelt. Laat daarna de knop los;❍ druk op de knop A en houd de knop ten minste 10

seconden ingedrukt en/of wacht totdat het ruitpaneeleen stap naar voren maakt. Laat nu de knop los;

❍ druk binnen 5 seconden na de voorgaande handelingop de knop A en houd de knop ingedrukt: het ruitpa-neel wordt geheel geopend en daarna gesloten. Laat deknop pas los na deze cyclus.

NOODBEDIENING

Als het opendak niet elektrisch bediend kan worden, dankan het handmatig worden bediend; ga hiervoor als volgtte werk:❍ verwijder de beschermdop A-fig. 50 aan de achterzij-

de van de binnenbekleding;❍ neem de zeskantige sleutel uit de houder met de boord-

documentatie of uit de bagageruimte (uitvoeringen metFix&Go automatic);

❍ steek de sleutel in de zitting B en draai de sleutel:– rechtsom om het dak te openen;– linksom om het dak te sluiten.

Page 84: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 83

1PORTIEREN

VER-/ONTGRENDELING VAN BUITENAF fig. 51

Portieren ontgrendelen

Alle portieren ontgrendelen: draai de sleutel in stand 1en trek de handgreep omhoog. Druk op de knop Ë vande afstandsbediening om de portieren te ontgrendelen.

Controleer, voordat u een portier opent, of hetportier op een veilige wijze kan worden geo-pend. Het openen van de portieren moet bij

stilstaande auto worden uitgevoerd.

fig. 51 L0E0042m

Portieren vergrendelen

Alle portieren vergrendelen: draai bij perfect gesloten por-tieren de sleutel in stand 2.Druk op de knop Á van de afstandsbediening om de por-tieren te vergrendelen. De centrale portiervergrendelingwerkt niet als een portier niet goed gesloten is.

WAARSCHUWING De centrale portiervergrendelingwerkt niet als een portier niet goed gesloten is of als er eenstoring in het systeem is. Na 10/11 snel opeenvolgendepogingen wordt het systeem voor ca. 30 seconden uitge-schakeld.

Page 85: 603.81.451 Delta Instructie

84 DASHBOARD EN BEDIENING

VER-/ONTGRENDELING VAN BINNENUIT fig. 52

Sluit de portieren en druk op het knopje voor ver-/ont-grendeling van de portieren A. Dit knopje bevindt zich ophet dashboard. Als er een storing is in het elektrische sys-teem, is het altijd mogelijk de portieren met de hand tevergrendelen.

fig. 52 L0E0043m

KINDERVEILIGHEIDSSLOT A-fig. 53

Hierdoor kunnen de achterportieren niet van binnenuitgeopend worden.Het systeem kan alleen bij een geopend portier worden in-geschakeld:❍ stand1 - systeem ingeschakeld (portier vergrendeld);❍ stand 2 - systeem uitgeschakeld (portier kan van bin-

nenuit worden geopend).Het systeem blijft ook ingeschakeld na het elektrisch ont-grendelen van de portieren.

WAARSCHUWING De achterportieren kunnen niet vanbinnenuit worden geopend als het kinderveiligheidsslot isingeschakeld.

Controleer nadat u het veiligheidsslot bij bei-de achterportieren hebt ingeschakeld, of hetslot daadwerkelijk is ingeschakeld door aan

de handgreep aan de binnenzijde van de portierente trekken.

Schakel dit systeem altijd in als kinderen inde auto aanwezig zijn.

Page 86: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 85

1

fig. 53 L0E0044m

NOODPORTIERVERGRENDELING ACHTER B-fig. 53

De achterportieren zijn voorzien van een systeem waar-mee ze kunnen worden vergrendeld als er geen stroomaanwezig is.Ga in dit geval als volgt te werk:❍ steek de metalen baard van de contactsleutel in de zit-

ting B;❍ draai de sleutel rechtsom en verwijder hem daarna

uit de zitting B.Ga als volgt te werk om de knopjes van de sloten weer in de-zelfde stand te zetten (alleen als de acculading hersteld is):❍ druk op de knop Ë van de sleutel;❍ druk op de ver-/ontgrendelknop ≈ van de portie-

ren op het dashboard;❍ open het voorportier door de sleutel in het slot te ste-

ken en te draaien;❍ trek aan de binnenhandgreep van het portier.

Page 87: 603.81.451 Delta Instructie

86 DASHBOARD EN BEDIENING

WAARSCHUWING Als de accu losgekoppeld is geweestof als een zekering is doorgebrand, moet het mechanis-me voor openen/sluiten van de portieren als volgt wordengeïnitialiseerd.❍ sluit alle portieren;❍ druk op de knop Á op de sleutel of op de ver-/ont-

grendelknop ≈ voor de portieren op het dashboard;❍ druk op de knop Ë op de sleutel of op de ver-/ont-

grendelknop ≈ voor de portieren op het dashboard.

Als u bij ingeschakeld kinderveiligheidsslotde binnenhandgreep van een achterportier be-dient, lukt het niet om het portier te openen

en komt slechts het knopje van de sloten omhoog; hetportier kan worden geopend door aan de buiten-handgreep te trekken. Bij een noodvergrendelingwordt de ont-/vergrendelknop ≈ niet buiten wer-king gesteld.

RUITBEDIENINGDe zijruiten kunnen worden bediend bij contactsleutel instand MAR of voor ca. 2 minuten bij contactsleutel instand STOP of verwijderde sleutel.De bedieningsschakelaars zijn op de portierpanelen aanbeide zijden gemonteerd (aan bestuurderszijde kunnen al-le zijruiten worden bediend).

BEDIENINGSKNOPPEN fig. 54

A. openen/sluiten zijruit linksvoor; “automatisch conti-nue” werking tijdens het openen/sluiten van de ruit;

B. openen/sluiten zijruit rechtsvoor; “automatisch con-tinue” werking tijdens het openen/sluiten van de ruit;

C. in-/uitschakeling bedieningsschakelaars voor de rui-ten achter;

D. openen/sluiten zijruit linksachter (waar voorzien); “au-tomatisch continue” werking tijdens het openen/ slui-ten van de ruit;

E. openen/sluiten zijruit rechtsachter (waar voorzien);“automatisch continue” werking tijdens het openen/sluiten van de ruit.

Page 88: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 87

1Druk op de knoppen om de gewenste ruit te openen/slui-ten. Druk kort op een van de schakelaars voor het “staps-gewijs” openen/sluiten van de ruit; als de schakelaar lan-ger wordt ingedrukt, wordt de “automatisch continue”werking ingeschakeld zowel tijdens het openen als hetsluiten. De ruit stopt in de gewenste stand als u nogmaalsop de bedieningsknop drukt.Houd de knop enkele seconden ingedrukt om de zijruitautomatisch te openen/sluiten (alleen als de sleutel in MARstaat).

Onjuist gebruik van de elektrische ruitbedie-ning kan gevaarlijk zijn. Controleer voor entijdens het bedienen van de ruit altijd of de

passagiers niet kunnen worden verwond door de be-wegende ruiten, hetzij direct door contact met deruit, hetzij door voorwerpen die door de ruit wor-den meegesleept of geraakt.

Verwijder altijd de sleutel uit het contactslotals u de auto verlaat, om te voorkomen dateen onverwachtse inschakeling van de elek-

trische ruitbediening gevaar oplevert voor de ach-tergebleven passagiers.

Passagiersportier voor/achterportieren

Op het portierpaneel aan passagierszijde voor en, op en-kele uitvoeringen op de achterportieren, zijn bedienings-schakelaars F-fig. 54 gemonteerd waarmee u de be-treffende ruit kunt bedienen.

fig. 54 L0E0045m

Page 89: 603.81.451 Delta Instructie

88 DASHBOARD EN BEDIENING

BAGAGERUIMTE

ACHTERKLEP OPENEN

De achterklep (indien ontgrendeld) kan alleen van bui-tenaf geopend worden met behulp van de handgreepfig. 55De achterklep kan bovendien altijd worden geopend alsde portieren van de auto ontgrendeld zijn.Gebruik voor het openen van de achterklep de sleutel metafstandsbediening.

fig. 55 L0E0046m

Als de achterklep niet goed gesloten is, brandt het waar-schuwingslampje ́ op het dashboard of het symbool Rop het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht ophet display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten” in dit hoofdstuk). Als u de achterklep opent, gaat de bagageruimteverlich-ting branden: de verlichting gaat automatisch uit als ude achterklep sluit.De verlichting blijft bovendien ongeveer 15 minuten bran-den nadat de contactsleutel in stand STOP is gedraaid: alsbinnen deze 15 minuten een portier of de achterklep wordtgeopend, dan start de tijdregeling opnieuw.

Openen met sleutel met afstandsbediening

Druk op de knop R om de achterklep te ontgrendelen.Als de achterklep wordt geopend, knipperen de richting-aanwijzers twee keer; bij het sluiten knipperen de rich-tingaanwijzers één keer (alleen bij ingeschakeld diefstal-alarm - indien voorzien).

Page 90: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 89

1ACHTERKLEP SLUITEN fig. 56

Laat de achterklep zakken en druk vervolgens op de kleptotdat u de vergrendeling hoort. Gebruik de daarvoor be-stemde handgrepen B om het sluiten van de achterklepte vergemakkelijken.

fig. 56 L0E0047m

Als u in een gebied rijdt waar brandstofmoeilijk verkrijgbaar is en u daarom reser-vebrandstof in een jerrycan wilt vervoeren,

dan dient u zich aan de geldende wetgeving te hou-den. Gebruik alleen een goedgekeurde jerrycan enbevestig deze op de juiste wijze. Ook in dit geval ishet risico op brand bij een ongeval echter groter.Bij het openen van de achterklep dient u er op te let-ten dat voorwerpen op de imperiaal niet beschadigdkunnen worden.

Het maximum laadvermogen van de automag nooit overschreden worden (zie hoofd-stuk “6”). Controleer bovendien of de baga-

geruimte goed geladen is, om te voorkomen dat eenvoorwerp bij bruusk remmen naar voren schiet enletsel veroorzaakt. Rijd niet met geopende achter-klep: de uitlaatgassen kunnen in het interieur bin-nendringen.

Page 91: 603.81.451 Delta Instructie

90 DASHBOARD EN BEDIENING

fig. 57 L0E0048m

ACHTERKLEP IN GEVAL VAN NOOD OPENEN fig. 57

Om de achterklep vanuit het interieur te openen (bij eenlege accu of bij een storing in het elektrische systeem vande achterklep zelf), moet als volgt te werk worden ge-gaan (zie “Bagageruimte vergroten” in dit hoofdstuk):❍ laat de hoofdsteunen achter geheel zakken;❍ klap de rugleuningen naar voren;❍ voor het mechanisch ontgrendelen van de achterklep,

moet u vanuit de bagageruimte het hendeltje A bedie-nen.

BAGAGERUIMTE VERGROTEN

Het is mogelijk de bagageruimte te vergroten door de deel-bare achterbank gedeeltelijk (1/3 of 2/3) of geheel neerte klappen fig. 59Ga als volgt te werk:❍ laat de hoofdsteunen van de achterbank geheel zakken;❍ plaats de veiligheidsgordel opzij en controleer of de

gordel niet gespannen is of gedraaid zit;❍ maak de afdekhoes van de hoedenplank (waar voor-

zien) los van de rugleuningen;❍ trek één van de hendels A-fig. 58 omhoog om de ge-

wenste rugleuning te ontgrendelen en neer te klappen.Om de capaciteit van de laadruimte verder te vergroten,moet u aan de handgreep B-fig. 58 achter de rugleuningvan de achterbank trekken en de zitting en rugleuningneerklappen.

fig. 58 L0E0049m

Page 92: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 91

1

fig. 59 L0E0110m

WAARSCHUWING Trek de hoofdsteunen van de achter-bank helemaal omhoog alvorens de rugleuning neer teklappen, zodat een vlakke laadvloer ontstaat.

ACHTERBANK TERUGPLAATSEN

Om het terugplaatsen van de rugleuningen te vergemak-kelijken is het aanbevolen de zitting helemaal naar vo-ren te verschuiven alvorens te kantelen.Plaats de veiligheidsgordels opzij en controleer of de gor-dels niet gespannen zijn of gedraaid zitten. Druk aan dehendels A fig. 58, plaats de rugleuningen omhoog en drukde leuningen naar achteren, totdat beide borgmechanis-men hoorbaar inklikken. Trek aan de handgreep B-fig. 58 en schuif de zitplaatsennaar achteren totdat het borgmechanisme hoorbaar in-klikt.

Controleer of de rugleuning aan beide zijdengoed vergrendeld is om te voorkomen dat ingeval van bruusk remmen, de rugleuning

naar voren klapt en de passagiers verwondt.

Page 93: 603.81.451 Delta Instructie

92 DASHBOARD EN BEDIENING

fig. 61 L0E0051m

fig. 60 L0E0050m

De inbouw van de hoedenplank gebeurt in omgekeerdevolgorde als voor de uitbouw.

HOEDENPLANK

Als u de hoedenplank wilt verwijderen om de bagage-ruimte te vergroten, ga dan als volgt te werk:❍ verwijder de bevestigingen uit de borgingen op de rug-

leuningen van de achterstoelen fig. 60;❍ begeleid de rolhoes voor het afdekken van de baga-

ge- ruimte;❍ maak de bevestigingen los A-fig. 61 (één per zijkant);❍ haal de blokkeerpennen uit de zittingen B-fig. 61, draai

de hoedenplank 90° en trek hem naar buiten.

Page 94: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 93

1

fig. 62 L0E0053m

MOTORKAP

OPENEN fig. 62

Ga als volgt te werk:❍ trek de hendel A in de richting van de pijl;❍ plaats het hendeltje B naar links zoals aangegeven door

de pijl;❍ til de motorkap op en trek gelijktijdig de steunstang

C uit de klem; steek vervolgens het uiteinde van destang in de zitting D op de motorkap (grote opening)en breng hem in de veiligheidsstand (kleine opening),zoals aangegeven in de figuur.

Als de steunstang verkeerd geplaatst wordt,kan de motorkap onverwacht dichtvallen.Voer deze handelingen alleen uit als de au-

to stilstaat.

Controleer of de armen van de ruitenwisserstegen de ruit aanstaan voordat u de motor-kap optilt.

Page 95: 603.81.451 Delta Instructie

94 DASHBOARD EN BEDIENING

Wees voorzichtig als u werkzaamheden in demotorruimte moet verrichten en de motor nogwarm is, om brandwonden te voorkomen.

Kom niet met uw handen in de buurt van de elek-troventilateur: de elektroventilateur kan, ook bij uit-geschakeld contact, onverwacht inschakelen. Wachttot de motor is afgekoeld.

Pas op met sjaals, dassen of loszittende kle-dingstukken omdat deze door de bewegendeonderdelen kunnen worden gegrepen.

Sluiten fig. 62

Ga als volgt te werk:❍ Houd de motorkap met een hand omhoog, trek met de

andere hand de stang C uit de zitting D en plaats desteunstang terug in de klem;

❍ Laat de motorkap tot op ongeveer 20 cm van de mo-torruimte zakken, laat de motorkap vallen en contro-leer of de motorkap goed is gesloten door de motorkapop te tillen. De motorkap mag niet alleen door de be-veiliging vergrendeld zijn. Druk in dit laatste geval demotorkap niet dicht, maar til de kap opnieuw op enherhaal de handeling.

Om veiligheidsredenen moet de motorkap tij-dens het rijden altijd goed gesloten zijn. Con-troleer daarom altijd of de motorkap goed is

vergrendeld. Als u tijdens het rijden merkt dat demotorkap niet goed is vergrendeld, stop dan on-middellijk en sluit de motorkap op de juiste wijze.

Page 96: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 95

1IMPERIAAL/SKIDRAGER

BEVESTIGINGSPUNTEN

De bevestigingspunten voor het imperiaal of skidrager zijnweergegeven in de fig. 63 en zijn alleen bereikbaar met ge-opende portieren.In het Lancia Lineaccessori-programma is een imperi-aal/skidrager opgenomen die speciaal voor de achterklepis ontwikkeld.

WAARSCHUWING U dient zich strikt aan de montage-voorschriften te houden die bij de set zijn geleverd. Demontage moet altijd door deskundige personen wordenuitgevoerd.

fig. 63 L0E0111m

Houdt u zorgvuldig aan de wettelijke bepa-lingen betreffende de maximale afmetingen.

Verdeel de lading gelijkmatig en houd tijdensde rit rekening met een verhoogde zijwindge-voeligheid.

Overschrijd nooit het maximum draagvermo-gen (zie het hoofdstuk “6”).

Page 97: 603.81.451 Delta Instructie

96 DASHBOARD EN BEDIENING

KOPLAMPEN

KOPLAMPEN AFSTELLEN

Juist afgestelde koplampen zijn zeer belangrijk voor hetcomfort en de veiligheid. Niet alleen van de bestuurdervan de auto, maar voor alle weggebruikers. Bovendien zijner wettelijke voorschriften met betrekking tot de koplamp-afstelling.Om er voor te zorgen dat u goed ziet en goed gezien wordtmoeten de ingeschakelde koplampen goed zijn afgesteld.Wendt u voor controle of afstelling tot het Lancia Service-netwerk.Controleer de afstelling van de koplampen telkens als hetgewicht van de lading wijzigt.

KOPLAMPVERSTELLING fig. 64

De stand kan worden geregeld als de contactsleutel instand MAR staat en de dimlichten zijn ingeschakeld.Als de auto is beladen, helt de auto achterover en daar-door gaat de lichtbundel omhoog. De stand van de koplampen moet nu worden gecorrigeerdd.m.v. de knoppen A en B.Het display op het instrumentenpaneel toont de stand ge-durende de koplampafstelling.

Correcte standen op basis van de beladingsgraad

Stand 0 - een of twee personen op de voorstoelen.Stand 1 - vijf personen.Stand 2 - vijf personen + bagage in de bagageruimte.Stand 3 - bestuurder + maximale lading in de bagage-

ruimte.

MISTLAMPEN VOOR AFSTELLEN(waar voorzien)

Wendt u voor controle of afstelling tot het Lancia Service-netwerk.

fig. 64 L0E0054m

Page 98: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 97

1KOPLAMPAFSTELLING IN HET BUITENLAND

De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik in het land waar-in de auto is verkocht. In landen waar op de andere weg-helft wordt gereden, moeten, om tegenliggers niet te ver-blinden, delen van de koplamp worden afgedekt zoals be-paald door het verkeersreglement van het land waarin menzich bevindt.

ADAPTIEVE BOCHTVERLICHTING (AFS - Adaptive Xenon Light)

Dit systeem past de luchtbundels van de xenonlampencontinu en automatisch aan de rij-omstandigheden aanbij het afslaan/nemen van bochten. Het systeem zorgt vooreen betere verlichting van de weg en houdt daarbij reke-ning met de rijsnelheid, de scherpte van de bocht en desnelheid waarmee wordt gestuurd.

Het systeem in-/uitschakelen fig. 65

De adaptieve verlichting schakelt automatisch in bij hetstarten van de auto. In deze conditie blijft de led (am-berkleurig) op de knop A gedoofd.Als u op knop A drukt wordt de adaptieve verlichting (in-dien ingeschakeld) uitgeschakeld en gaat de led op knopA continu branden. De adaptieve verlichting terug in-schakelen: druk opnieuw op knop A (led op knop ge-doofd).Als er een storing in het systeem is, wordt dit gemeld meteen knipperend waarschuwingslampje f of verschijnt hetsymbool f op het display; er verschijnt ook een bericht(waar voorzien).

fig. 65 L0E0055m

Page 99: 603.81.451 Delta Instructie

98 DASHBOARD EN BEDIENING

DST (Dynamic Steering Torque)Dit systeem zit in de ESP regeleenheid geïntegreerd en sug-gereert via elektrische stuurbekrachtiging stuurcorrectiestijdens het rijden. Het systeem maakt gebruik van eenkracht op aan het stuurwiel dat het gevoel van veiligheidverhoogt en voor een discretere en minder ingrijpende in-terventie van het ESP 2-systeem zorgt.

Storingsmeldingen

Eventuele storingen in het systeem worden aangegevendoor het continu branden van het lampje è en het ver-schijnen van een bericht op het display. Wendt u in dit ge-val tot het Lancia Servicenetwerk

FUNCTIE SPORT (waar voorzien)De auto kan zijn uitgerust met een keuzesysteem voor tweesoorten rijstijlen: normaal en sportief.Als u op de SPORT-knop fig. 64 drukt, wordt de sport-functie ingeschakeld. Hierdoor reageert de motor snellerop gaspedaalbewegingen en is meer kracht nodig voor hetdraaien van het stuur voor een optimaal stuurgevoel.

fig. 64 L0E0058m

Page 100: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 99

1Het symbool “S” verschijnt op het display als deze func-tie wordt ingeschakeld. Druk nogmaals op de knop om de-ze functie uit te schakelen en de instelling voor normaalrijden te herstellen.

WAARSCHUWING Als u de SPORT-knop indrukt, wordtde functie na ongeveer 5 seconden ingeschakeld.

WAARSCHUWING De benodigde stuurkracht kan toe-nemen bij langdurige parkeermanoeuvres; dit is een nor-maal verschijnsel om oververhitting van de motor voor destuurbekrachtiging te voorkomen, in deze situatie zijn ergeen reparaties vereist. Als u de auto een volgende keerweer gebruikt, zal de stuurbekrachtiging weer normaalwerken.

Het is streng verboden om de-/montage-werkzaamheden uit te voeren, waarvoor wij-zigingen in de stuurinrichting of de stuur-

kolom vereist zijn (bijv. bij montage van een dief-stalbeveiliging). Hierdoor kunnen de prestaties vanhet systeem, de garantie en de veiligheid in gevaarworden gebracht en voldoet het voertuig niet meeraan de typegoedkeuring.

Zet altijd de motor uit en verwijder de con-tactsleutel uit het contactslot, waardoor hetstuurwiel wordt vergrendeld, voordat er on-

derhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd, voor-al als de auto met de wielen los van de grond staat.Als dit niet mogelijk is (als de sleutel in stand MARmoet staan of de motor moet draaien), moet dehoofdzekering van de elektrische stuurbekrachti-ging worden verwijderd.

Page 101: 603.81.451 Delta Instructie

100 DASHBOARD EN BEDIENING

DRIVING ADVISOR (Rijstrookassistent)(waar voorzien)Driving Advisor is een systeem dat de afgeleide bestuur-der erop attendeert wanneer de auto niet meer in de rij-strook blijft rijden. Een videosensor op de voorruit nabijde achteruitkijkspiegel detecteert de stand van de autot.o.v. de lijnen van de rijstrook waarin wordt gereden.

WAARSCHUWING Wanneer de voorruit moet worden ver-vangen van auto’s met rijstrookassistent (Driving Advisor),is het raadzaam u hiervoor tot het Lancia Servicenetwerkte wenden. Als u de voorruit laat vervangen door een ge-specialiseerd bedrijf, dient u zich in ieder geval tot het Lan-cia Servicenetwerk te wenden om de videosensor te laten ka-libreren.

WERKINGHet systeem is niet ingeschakeld bij het starten van de auto.U kunt het systeem inschakelen door de knop A-fig. 65 op hetdashboard in te drukken. Als het systeem is ingeschakeld gaatde led op de knop branden en verschijnt er een bericht ophet display van het instrumentenpaneel. Na inschakeling starthet systeem de herkenning van de bedrijfscondities. De be-drijfscondities worden aangegeven met de knipperende led opde knop en met het knipperende amberkleurig symbool e ophet display van het instrumentenpaneel. Het systeem treedtin werking na de bedrijfscondities te hebben herkend. Gevolg:het symbool e op het display van het instrumentenpaneeldooft en de led op de knop gaat continu branden.

WAARSCHUWING Als de bedrijfscondities niet meer aan-wezig zijn, is het systeem niet meer werkzaam. De be-stuurder wordt hierop geattendeerd door: het knipperenvan de led op de knop en het amberkleurig symbool e ophet display van het instrumentenpaneel.

BEDRIJFSCONDITIESNa inschakeling treedt het systeem alleen in werking alsaan de volgende voorwaarden wordt voldaan:❍ minstens één hand op het stuurwiel;❍ snelheid van de auto tussen 65 km/h en 180 km/h;❍ duidelijk zichtbare lijnen aan beide kanten van de rij-

strook aanwezig;❍ goede zichtbaarheid;❍ rechte rijstroken of rijstroken met ruime bochten;❍ voldoende gezichtsveld (veiligheidsafstand t.o.v. de

voorganger).

HET SYSTEEM IN-/UITSCHAKELENAls de auto bij ingeschakeld systeem zich nabij één van delijnen van de rijstroken begeeft, treedt een stuurkrachtin werking die de bestuurder aanspoort terug te sturen totde auto weer binnen de lijnen zit. Het systeem wordt tij-delijk uitgeschakeld wanneer de bestuurder een richting-aanwijzer inschakelt om van rijstrook te veranderen. Wan-neer de bestuurder zelf van rijstrook verandert zonder derichtingaanwijzers te hebben ingeschakeld, treedt eenstuurkoppel in werking die de bestuurder aanspoort terugte sturen tot de auto weer binnen de lijnen zit. Wanneerde bestuurder doelwillig van rijstrook verandert, wordt hetsysteem uitgeschakeld wanneer de stuurkoppel die van het

Page 102: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 101

1systeem overschrijdt. Het systeem is weer werkzaam wan-neer de bedrijfscondities zijn herkend. De tijdelijke uit-schakeling wordt aangegeven met de knipperende led opde knop en met het knipperende amberkleurig symboole op het display van het instrumentenpaneel.

WAARSCHUWING De stuurkracht van het systeem ismakkelijk waarneembaar, maar kan ook makkelijk wor-den tegengewerkt zodat de bestuurder de auto steeds he-lemaal onder controle kan houden.

SYSTEEM UITSCHAKELEN

HandmatigU kunt het systeem uitschakelen door de knop A-fig. 65op het dashboard in te drukken. Als het systeem is uitge-schakeld dooft de led op de knop en verschijnt er een be-richt 1-fig. 66 op het display van het instrumentenpaneel.

AutomatischHet systeem kan automatisch uitschakelen (en moet te-rug ingeschakeld worden om gebruikt te worden). De be-stuurder wordt op de hoogte gebracht van de automati-sche uitschakeling door drie opeenvolgende akoestischesignalen en een bericht 1-fig. 66 op het display van het in-strumentenpaneel wanneer:❍ de bestuurder de handen niet op het stuurwiel houdt

(op het instrumentenpaneel verschijnt een bericht 2-fig. 66 en er klinkt een akoestisch signaal tot de be-stuurder zijn handen terug op het stuurwiel legt of, innoodgevallen, het systeem automatisch wordt uitge-schakeld);

❍ de veiligheidssystemen van het voertuigen (ABS, ESP,ASR, DST en TTC) ingrijpen.

STORINGSMELDINGBij een storing in het systeem wordt de bestuurder hier-van op de hoogte gebracht via een bericht 3-fig. 66 op hetdisplay van het instrumentenpaneel en klinkt er een akoes-tisch signaal.

WAARSCHUWINGENDe rijstrookassistent kan niet functioneren als de volgendeveiligheidssystemen defect zijn: ABS, ESP, ASR, DST enTTC.

Als de lijnen van de rijstrook slecht zichtbaarzijn, overlappen of ontbreken wordt de wer-king van de rijstrookassistent gestaakt.

De rijstrookassistent is geen automatische pi-loot en de prestaties van het systeem mogende bestuurder er niet toe verleiden onnodige

en onverantwoorde risico’s te nemen. De verant-woordelijkheid voor de verkeersveiligheid ligt al-tijd en overal bij de bestuurder van de auto.

De werking van de rijstrookassistent kan negatief beïnvloedworden door slechte weersomstandigheden (mist, regen,sneeuw), moeilijke verlichtingscondities (verblinding doorzonlicht, duisternis) en een vervuilde of (ook deels) bescha-digde voorruit op de zone voor de videocamera.Voor een correcte werking van de videocamera, moet devoorruit schoon zijn en mogen er geen stickers of andereplaatjes worden geplakt in het gebied van de videocamera.

Page 103: 603.81.451 Delta Instructie

102 DASHBOARD EN BEDIENING

fig. 65 L0E1009g

fig. 66 L0E1010g

1 2 3

Page 104: 603.81.451 Delta Instructie

Systeem niet actief

Het systeem zoekt de bedrijfscondities

Systeem actief enbedrijfscondities

herkend

Het systeem werd ingeschakeld en is actief

Het systeem werd handmatig uitgeschakeld

Het systeem werd automatisch uitgeschakeld

Het systeem verzoekt de bestuurder om zijn handen terug op het stuurwiel te

leggen

Het systeem is defect:wendt u tot het Lancia

Servicenetwerk

Knipperend

Continubrandend

Continubrandend

DASHBOARD EN BEDIENING 103

1OVERZICHT VAN DE SIGNALERINGEN TIJDENS HET GEBRUIK VAN DE DRIVING ADVISOR

3 signalen

Afwisselend signaal

Eenmalig en langdurig signaal

fig. 65

1 - fig. 66

1 - fig. 66

2 - fig. 66

3 - fig. 66

Toestand v.d. led Bericht op het Toestand van het Akoestisch Betekenisop de knop display lampje op signaal

instrumentenpaneel

Gedoofd

Knipperend

Continubrandend

Continubrandend

Gedoofd

Gedoofd

Knipperend

Gedoofd

Page 105: 603.81.451 Delta Instructie

104 DASHBOARD EN BEDIENING

ESP 2-SYSTEEM (ELECTRONICSTABILITY PROGRAM)Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wie-len hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koersblijft.De werking van het ESP 2 is uitermate nuttig als de gripop het wegdek wisselt.Naast het ESP 2-, ASR- (controleert de trekkracht engrijpt in op remmen en motor) en HILL HOLDER-sys-teem (voor het wegrijden op een helling zonder de hand-rem te gebruiken) beschikt de auto ook over MSR (rege-ling van motorremwerking), HBA (automatische verho-ging van de remdruk bij een noodstop), ABS (voorkomtdat de wielen blokkeren, waardoor de beschikbare gripoptimaal wordt benut) en DST (stuurcorrecties via stuur-bekrachtiging).

ACTIVERING VAN HET SYSTEEM

Als het systeem in werking treedt, gaat het lampje á ophet instrumentenpaneel knipperen, om de bestuurder erop te wijzen dat de auto de stabiliteit en de grip dreigt teverliezen.

Inschakeling van het systeem

Het ESP 2-systeem wordt automatisch ingeschakeld alsde motor wordt gestart en kan niet worden uitgeschakeld.

Storingsmeldingen

Bij een storing in het ESP wordt het systeem automatischuitgeschakeld en gaat het lampje á op het instrumen-tenpaneel continu branden, verschijnt er een bericht ophet instelbare multifunctionele display en gaat de led opde knop ASR OFF branden (zie het hoofdstuk “Lampjesen berichten”). Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tothet Lancia Servicenetwerk.

De prestaties van het ESP 2-systeem mogende bestuurder er niet toe verleiden onnodigeen onverantwoorde risico’s te nemen. Het rij-

gedrag dient altijd aangepast te worden aan de con-ditie van het wegdek, het zicht en het verkeer. Deverantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid ligtaltijd en overal bij de bestuurder van de auto.

Page 106: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 105

1Storingsmeldingen

Bij een eventuele storing gaat het lampje á op het instrumentenpaneel branden en verschijnt er een berichtop het instelbare multifunctionele display (zie het hoofd-stuk “Lampjes en berichten”).

WAARSCHUWING Het Hill Holder-systeem is geen hand-rem; verlaat dus nooit de auto zonder de handrem aan tetrekken, de motor uit te zetten en de eerste versnelling inte schakelen.

Als eventueel met het noodreservewiel wordtgereden, dan blijft het ESP ingeschakeld. Blijfer echter rekening mee houden dat het

noodreservewiel kleiner is dan de normale band endat daarom de grip lager is dan bij de andere ban-den van de auto.Voor de juiste werking van het ESP 2- en ASR-sys-teem is het noodzakelijk dat de banden van alle wie-len van hetzelfde merk en type zijn. De banden moe-ten in perfecte conditie zijn en de voorgeschreven af-metingen hebben.

HILL HOLDER-SYSTEEM

Dit in het ESP geïntegreerde systeem helpt bij het weg-rijden op een helling. Het systeem schakelt automatischin als:❍ op een stijgende helling: de auto stilstaat op een hel-

ling van meer dan 5% met draaiende motor, ingetraptrem- en koppelingspedaal en versnellingsbak in vrij ofals een andere versnelling dan de achteruit is inge-schakeld;

❍ op een dalende helling: de auto stilstaat op een weg meteen helling van meer dan 5%, motor ingeschakeld,koppelingspedaal en rempedaal ingedrukt en achter-uit ingeschakeld;

Tijdens het wegrijden zorgt de regeleenheid van het ESP2 ervoor dat de wielen geremd blijven, totdat het nood-zakelijke motorkoppel is bereikt om weg te rijden (of maxi-maal 2 seconden), zodat u meer tijd heeft om uw rechtervoet van het rempedaal naar het gaspedaal te verplaatsen. Als u na 2 seconden niet bent weggereden, schakelt hetsysteem automatisch uit en wordt de remdruk geleidelijkverlaagd. Tijdens deze fase kunt u een typisch geluid ho-ren. Dit geluid betekent dat de auto ieder moment in be-weging kan komen.

Page 107: 603.81.451 Delta Instructie

106 DASHBOARD EN BEDIENING

ASR-SYSTEEM (Antislip Regulation)

Het ASR-systeem is geïntegreerd in het ESP-systeem. HetASR-systeem controleert de trekkracht van de auto engrijpt automatisch in als een of beide aangedreven wie-len dreigen door te slippen. Het ASR-systeem is vooralnuttig onder de volgende omstandigheden:❍ doorslippen van het binnenste wiel in bochten, door

verandering van de wielbelasting of door te felle ac-celeratie;

❍ te hoog vermogen naar de wielen, ook in samenhangmet de condities van het wegdek;

❍ acceleratie op gladde wegen en bij sneeuw en ijzel;❍ verlies van grip op natte weggedeelten (aquaplaning).

MSR-systeem (regeling van motorremwerking)

Dit systeem, dat geïntegreerd is in de ASR, verhoogt bijbruusk terugschakelen het motorkoppel, zodat overma-tige vertraging van de aangedreven wielen wordt voor-komen. Dit heeft vooral voordelen op een wegdek met wei-nig grip, waarop de stabiliteit van de auto snel verlorenkan gaan.

In-/uitschakeling van het ASR-systeem fig. 67

Het ASR-systeem schakelt automatisch in als de motorwordt gestart. Tijdens het rijden kan het systeem worden uitgeschakelden vervolgens weer ingeschakeld door de knop ASR OFFin te drukken.

fig. 67 L0E0056m

Page 108: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 107

1Als het systeem wordt ingeschakeld, verschijnt er een be-richt op het instelbare multifunctionele display.Als het systeem wordt uitgeschakeld, gaat het lampje opde knop ASR OFF branden en verschijnt er een bericht ophet instelbare multifunctionele display. Als het ASR-sys-teem tijdens het rijden wordt uitgeschakeld, schakelt hetautomatisch weer in als de auto opnieuw wordt gestart.Als u met sneeuwkettingen rijdt, dan kan het nuttig zijnom het ASR-systeem uit te schakelen: onder deze om-standigheden levert het doorslaan van de aangedreven wie-len bij het wegrijden juist meer trekkracht op.

TTC-systeem(Zelfblokkerend elektronisch differentieel)

Dit systeem, dat geïntegreerd is in de ASR, zorgt er bij hetnemen van een bocht voor dat het buitenste wiel meerkracht toebedeeld krijgt dan het binnenste wiel dat wordtafgeremd.Op die manier wordt de werking van een zelfblokkeren-de differentieel gesimuleerd, wat voor een sportieve rijstijlen een betere wegligging in bochten zorgt.

ABS

Het ABS dat geïntegreerd is in het remsysteem, voorkomtdat tijdens het remmen de wielen blokkeren, ongeachtde conditie van het wegdek en de pedaaldruk, en verhin-dert daarmee het doorslippen van een of meerdere wielen.Hierdoor blijft de auto bestuurbaar, zelfs bij noodstops.De installatie wordt gecompleteerd met het EBD-systeem(Electronic Braking Force Distribution) waarmee de rem-kracht tussen de voor- en de achterwielen verdeeld wordt.

WAARSCHUWING Voor een maximale werking van hetremsysteem is een inrijperiode van circa 500 km nodig:tijdens deze periode moet bruusk, herhaaldelijk of lang-durig remmen worden voorkomen.

Page 109: 603.81.451 Delta Instructie

108 DASHBOARD EN BEDIENING

ACTIVERING VAN HET SYSTEEM

Als het ABS in werking treedt, merkt de bestuurder ditaan een trilling in het rempedaal, die gepaard gaat metenig geluid: dit geeft aan dat het nodig is de snelheid aante passen aan het type weg waarop wordt gereden.

STORINGSMELDINGEN

Storing in ABSBij een storing brandt het waarschuwingslampje op hetinstrumentenpaneel en verschijnt er een bericht op het in-stelbare multifunctionele display. In dat geval blijft hetremsysteem normaal werken, maar zonder de mogelijk-heden van het ABS. Rijd voorzichtig naar de dichtstbij-zijnde werkplaats van het Lancia Servicenetwerk om hetsysteem te laten controleren.

Storing in EBDBij een storing branden de waarschuwingslampjes op hetinstrumentenpaneel en verschijnt er een bericht op het in-stelbare multifunctionele display. In dit geval kunnen bijkrachtig remmen de achterwielen vroegtijdig blokkerenwaardoor de auto kan slippen. Rijd zeer voorzichtig naarde dichtstbijzijnde werkplaats van het Lancia Service-netwerk om het systeem te laten controleren.

Als het ABS in werking treedt, merkt u dataan een trilling in het rempedaal. Verlaag deremdruk niet maar houd het rempedaal juist

goed ingetrapt; op deze manier hebt u de kortsteremweg in relatie tot de conditie van het wegdek.

Als het ABS in werking treedt, dan is de gripvan de banden op het wegdek beperkt: u dientuw snelheid te verlagen en aan te passen aan

de beschikbare grip.

Het ABS maakt zoveel mogelijk gebruik vande beschikbare grip maar kan deze niet ver-hogen. Daarom moet op gladde weggedeelten

altijd voorzichtig worden gereden en mogen er geenonnodige risico’s worden genomen.

Als alleen het waarschuwingslampje x op hetinstrumentenpaneel gaat branden en op het in-stelbare multifunctionele display verschijnt ook

een bericht, stop dan onmiddellijk en wendt u tot dedichtstbijzijnde werkplaats van het Lancia Service-netwerk. Als er vloeistof lekt uit het hydraulische sys-teem, wordt de werking van zowel het conventioneleremsysteem als het ABS in gevaar gebracht.

Page 110: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 109

1EOBD-SYSTEEMMet het EOBD-systeem (European On Board Diagnosis)kan een doorlopende diagnose worden uitgevoerd op diecomponenten op de auto die van invloed zijn op de emis-sie. Bovendien meldt het systeem, door het branden vanhet lampje U op het instrumentenpaneel en het verschij-nen van een bericht op het instelbare multifunctionele dis-play dat de betreffende componenten defect zijn (ziehoofdstuk “Lampjes en berichten”).Het doel is:❍ de werking van het systeem controleren;❍ signaleren wanneer door een storing de emissies boven

de wettelijk vastgestelde drempelwaarde uitkomen;❍ de noodzaak van het vervangen van componenten met

een slechte conditie aangeven.Het systeem beschikt verder nog over een diagnosestek-ker die het mogelijk maakt, na het aansluiten van specialeapparatuur, de door de regeleenheid opgeslagen storings-codes en de specifieke parameters voor de diagnose en wer-king van de motor te lezen. Deze controle kan ook worden uitgevoerd door de ver-keerspolitie.

WAARSCHUWING Na het verhelpen van de storing moethet Lancia Servicenetwerk zorgen voor een complete con-trole van het systeem, tests uitvoeren op een testbank en,zo nodig, een proefrit maken die eventueel een langere af-stand kan omvatten.

Als u de contactsleutel in stand MAR draaiten het lampje U gaat niet branden of het

gaat branden of knipperen tijdens het rijden (en erverschijnt ook een bericht op het instelbare multi-functionele display), wendt u dan zo snel mogelijktot het Lancia Servicenetwerk. De werking van hetlampje U kan met speciale apparatuur door depolitie gecontroleerd worden. Houdt u aan de wet-geving van het land waarin u rijdt.

ELEKTRISCHESTUURBEKRACHTIGING“DUALDRIVE”De auto is uitgerust met de elektrische stuurbekrachtiging“Dualdrive”. De elektrische stuurbekrachtiging werkt al-leen als de contactsleutel in stand MAR staat en de mo-tor draait. Met het systeem kan de bestuurder de hulp-kracht voor het verdraaien van het stuur aanpassen aande rijomstandigheden.

WAARSCHUWING Als de contactsleutel snel wordt ge-draaid, kan de volledige werking van de stuurbekrachti-ging na 1-2 seconden worden bereikt.

Page 111: 603.81.451 Delta Instructie

110 DASHBOARD EN BEDIENING

INSCHAKELEN/UITSCHAKELEN FUNCTIE CITY fig. 68

Druk voor het in-/uitschakelen van de functie op de knop A.Als deze functie wordt ingeschakeld, gaat het CITY-lamp-je op het instrumentenpaneel branden.Met ingeschakelde CITY-functie draait het stuur heel licht,waardoor makkelijker kan worden geparkeerd: deze in-stelling van de stuurbekrachtiging is dus zeer geschikt voorhet rijden in de stad.

STORINGSMELDINGEN

Eventuele storingen in het systeem worden aangegevendoor het branden van het lampje g en het verschijnen vaneen bericht op het instelbaar multifunctioneel display. Bijeen storing in het systeem blijft de auto mechanisch be-stuurbaar.

WAARSCHUWING Onder bepaalde omstandigheden kanhet waarschuwingslampje g op het instrumentenpaneelbranden door oorzaken die niet afhangen van de elektri-sche stuurbekrachtiging.Stop in dat geval onmiddellijk de auto (indien in bewe-ging) en schakel de motor ca. 20 seconden uit alvorens op-nieuw te starten. Wendt u tot het Lancia Servicenetwerkals het waarschuwingslampje g blijft branden en het be-richt op het instelbaar multifunctioneel display niet ver-dwijnt.

fig. 68 L0E0057m

Het is streng verboden om de-/montage-werkzaamheden uit te voeren, waarvoor wij-zigingen in de stuurinrichting of de stuur-

kolom vereist zijn (bijv. bij montage van een dief-stalbeveiliging). Hierdoor kunnen de prestaties vanhet systeem, de garantie en de veiligheid in gevaarworden gebracht en voldoet de auto niet meer aande typegoedkeuring.

Page 112: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 111

1WAARSCHUWING De benodigde stuurkracht kan toe-nemen bij langdurige parkeermanoeuvres; dit is een nor-maal verschijnsel om oververhitting van de motor voor destuurbekrachtiging te voorkomen. In deze situatie zijn ergeen reparaties vereist. Als u de auto een volgende keerweer gebruikt, zal de stuurbekrachtiging weer normaalwerken.

TPMS (Tyre Pressure MonitoringSystem) (waar voorzien)De auto kan zijn uitgerust met een bandenspanningscon-trolesysteem TPMS (Tyre Pressure Monitoring System).Dit systeem bestaat uit een sensor die met een radiofre-quentie werkt en zich de velg in de band van elk wiel be-vindt; deze sensor stuurt informatie over de spanning vaniedere band naar de regeleenheid.

AANWIJZINGEN VOOR HET GEBRUIK VAN HET TPMS

Storingen worden niet opgeslagen en worden ook nietweergegeven voor het starten en na het aanslaan van demotor. Als de storingen blijven bestaan, stuurt de regel-eenheid de betreffende meldingen pas naar het instru-mentenpaneel als de auto een korte tijd rijdt.

Zet altijd de motor uit en verwijder de con-tactsleutel uit het contactslot, waardoor hetstuurwiel wordt vergrendeld, voordat er on-

derhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd, voor-al als de auto met de wielen los van de grond staat.Als dit niet mogelijk is (als de sleutel in stand MARmoet staan of de motor moet draaien), moet dehoofdzekering van de elektrische stuurbekrachti-ging worden verwijderd.

Het TPMS is niet in staat om te waarschu-wen voor een plotselinge vermindering van debandenspanning (bijvoorbeeld bij een klap-

band). Zet in dat geval de auto stil door voorzich-tig te remmen en maak daarbij geen plotselingestuurbewegingen.

Page 113: 603.81.451 Delta Instructie

112 DASHBOARD EN BEDIENING

Het vervangen van de normale banden doorwinterbanden en omgekeerd, vereist ook eenaanpassing van het TPMS, die uitsluitend

door het Lancia Servicenetwerk mag worden uitge-voerd.

Het TPMS vereist het gebruik van specialeapparatuur. Raadpleeg het Lancia Service-netwerk voor de accessoires die geschikt zijn

voor het systeem (wielen, wieldeksels enz.). Het ge-bruik van andere accessoires zou de normale wer-king van het systeem kunnen belemmeren.

De bandenspanning kan afhankelijk van debuitentemperatuur variëren. Het TPMS kantijdelijk een te lage bandenspanning aange-

ven. Controleer in dat geval de bandenspanning bijkoude banden en herstel, indien nodig, de juistespanning.

Als de auto is uitgerust met het TPMS, moetbij het demonteren van een band, ook het rub-ber van het ventiel vervangen worden. Wendt

u tot het Lancia Servicenetwerk.

Als de auto is uitgerust met het TPMS, moe-ten bij het monteren/ demonteren van de ban-den en/of velgen speciale voorzorgsmaatre-

gelen in acht worden genomen. Om te voorkomen datde sensoren beschadigen of verkeerd gemonteerdworden, mogen de banden en/of de velgen uitslui-tend door gespecialiseerd personeel vervangen wor-den. Wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.

Sterke straling op een radiofrequentie kun-nen het TPMS-systeem ontregelen. Dit wordtaan de bestuurder aangegeven door het bran-

dende lampje nof het symbool op het instrumen-tenpaneel en het verschijnen van een bericht op hetdisplay. Deze melding verdwijnt automatisch zo-dra de storing het systeem niet meer hindert.

Page 114: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 113

1

Wendt u tot hetLancia Servicenetwerk

Het repareren van een beschadigd wiel

Wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.

Wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.

NEE

NEE

JA

JA

JA

JA

JA

JA

NEE

NEE

NEE

(*) Velgmaten die als alternatief staan vermeld in het instructieboekje en die zijn gekozen uit het Lancia Lineaccessori-programma.(**) Niet kruiselings (de banden dienen aan dezelfde kant van de auto te blijven).

Zie voor het verwisselen van de velgen/banden de volgende tabel voor het juiste gebruik van het systeem:

Handeling Aanwezigheid sensor Storingsmelding Wendt u tot hetLancia

Servicenetwerk

Een wiel vervangen door het reservewiel

Wielen vervangen door wielen met winterbanden

Wielen vervangen door wielen met winterbanden

Vervangen van wielen door andere wielen met een andere afmeting (*)

Omwisselen van de wielen (achter/voor) (**)

Page 115: 603.81.451 Delta Instructie

114 DASHBOARD EN BEDIENING

PARKEERSENSOREN (waar voorzien)Deze bevinden zich in de achterbumper van de auto fig.69 en attenderen de bestuurder via een repeterend akoe-stisch signaal op de aanwezigheid van obstakels achter deauto.

IN-/UITSCHAKELING

De werking van de sensoren wordt automatisch inge-schakeld bij het inschakelen van de achteruit. Als de af-stand tot het obstakel achter de auto kleiner wordt, neemtde frequentie van het geluidssignaal toe.

fig. 69 L0E0059m

GELUIDSSIGNALEN

Als de achteruit wordt ingeschakeld, klinkt er automatischeen onderbroken geluidssignaal. De frequentie van het ge-luidssignaal hangt af van de afstand tot het obstakel. De frequentie van het geluidssignaal: ❍ neem toe naarmate de afstand tussen de auto en het

obstakel afneemt; ❍ klinkt ononderbroken als de afstand tussen de auto en

het obstakel minder is dan circa 30 cm, terwijl het sig-naal onmiddellijk stopt wanneer de afstand tot het ob-stakel groter wordt;

❍ blijft constant als de gemeten afstand onveranderdblijft.

Page 116: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 115

1Meetbereik

Meetbereik in het midden 140 cmMeetbereik aan de zijkant 60 cmAls de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan re-ageren zij alleen op die obstakels die zich het dichtst bijde auto bevinden

STORINGSMELDINGEN

Een storing in de parkeersensoren wordt tijdens het in-schakelen van de achteruit aangegeven door een brandendwaarschuwingslampje è op het instrumentenpaneel enhet verschijnen van een bericht op het multifunctioneeldisplay.

WERKING MET AANHANGER

De werking van de sensoren wordt automatisch uitge-schakeld als de stekker van de elektrische kabel van deaanhanger wordt aangesloten op de stekkerdoos van detrekhaak.De sensoren worden automatisch weer ingeschakeld alsu de aanhangerstekker loskoppelt.

Voor een juiste werking van het systeem mager geen modder, vuil, sneeuw of ijs op de sen-soren zitten. Wees voorzichtig bij het reini-

gen van de sensor om krassen of beschadigingen tevoorkomen; gebruik geen droge, grove of harde doek.De sensoren moeten met schoon water, eventueel mettoevoeging van autoshampoo worden schoonge-maakt. In wastunnels waar gebruik wordt gemaaktvan stoom of hogedrukreiniging, moeten de sensorenkort worden gereinigd. Houd hierbij de straalpijpop meer dan 10 cm afstand.

ALGEMENE OPMERKINGEN

❍ Controleer tijdens parkeermanoeuvres of zich geen ob-stakels op of onder de sensoren bevinden.

❍ Obstakels die zich dicht bij de achterkant van de au-to bevinden, worden onder bepaalde omstandighedenniet door het systeem gesignaleerd en kunnen dus deauto beschadigen of zelf beschadigd worden.

Hierna staan enkele omstandigheden vermeld die de pres-taties van het parkeersysteem kunnen beïnvloeden:❍ Een verminderde gevoeligheid van de sensoren en een

vermindering van de prestaties van het parkeerhulp-systeem kunnen veroorzaakt worden door de aanwe-zigheid op de sensoren van: ijs, sneeuw, modder, meer-dere laklagen

Page 117: 603.81.451 Delta Instructie

116 DASHBOARD EN BEDIENING

❍ De sensoren signaleren een niet bestaand object (“echo-storing”); dit wordt veroorzaakt door mechanische sto-ringen, bijvoorbeeld: wassen van de auto, regen (metveel wind) en hagel.

❍ De metingen van de sensoren kunnen beïnvloed wor-den/zijn door ultrasone systemen (bijv. luchtdruk-remmen van vrachtwagens of pneumatische hamers)die zich in de nabijheid bevinden.

❍ De prestaties van het parkeerhulpsysteem kunnen ookbeïnvloed worden door de positie van de sensoren. Bij-voorbeeld als de stand van de auto wordt gewijzigd (doorslijtage van schokdempers, wielophanging) of door debanden te verwisselen, de auto te zwaar te beladen ofdoor speciale aanpassingen waardoor de auto verlaagdwordt.

De verantwoordelijkheid tijdens het parke-ren en andere gevaarlijke handelingen ligt al-tijd en overal bij de bestuurder. Controleer

als u de auto parkeert of zich geen personen (voor-al kinderen), dieren of obstakels in de buurt van deauto bevinden. De parkeersensoren moeten als eenhulpmiddel voor de bestuurder beschouwd worden.De bestuurder moet tijdens eventueel gevaarlijkeparkeermanoeuvres altijd volledig zijn aandachtbehouden, ook als de manoeuvres met lage snelheidworden uitgevoerd.

EXTRA ACCESSOIRESAls u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monterendie constante voeding nodig hebben (autoradio, anti-dief-stalsatellietbewaking, enz.), of accessoires die de elektri-sche installatie zwaar belasten, wendt u dan tot het Lan-cia Servicenetwerk. Deze kan u de meest geschikte in-stallaties aanraden uit het Lancia Lineaccessori-pro-gramma en controleren of de elektrische installatie van deauto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat hetnoodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te mon-teren.

INSTALLATIE VANELEKTRISCHE/ELEKTRONISCHE SYSTEMEN

De elektrische/elektronische systemen die na aankoop vanhet voertuig en binnen de aftersales-service worden ge-monteerd, moeten voorzien zijn van het merkteken:

Fiat Auto S.p.A. autoriseert de montage van zendont-vangstapparatuur op voorwaarde dat de montagewerk-zaamheden op de juiste wijze bij een gespecialiseerd bedrijfworden uitgevoerd, waarbij de aanwijzingen van de fa-brikant in acht moeten worden genomen.

Page 118: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 117

1WAARSCHUWING Als door de montage van systemen dekenmerken van het voertuig worden gewijzigd, kan hetkentekenbewijs worden ingenomen door de bevoegde in-stanties en eventueel de garantie komen te vervallen bijdefecten die veroorzaakt zijn door de bovengenoemde mo-dificatie of op defecten die direct of indirect daarvan hetgevolg zijn.

Fiat Group Automobiles S.p.A. is op geen enkele wijze ver-antwoordelijk voor schade die het gevolg is van de instal-latie van accessoires die niet door Fiat Group Automobi-les S.p.A. zijn geleverd of aanbevolen en die niet conformde geleverde instructies zijn geïnstalleerd.

RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELETELEFOONS

Radiozendapparaten (mobiele telefoons, 27 mc en soort-gelijke apparatuur) mogen niet in de auto worden ge-bruikt, tenzij gebruik wordt gemaakt van een aparte an-tenne aan de buitenkant van het voertuig.

WAARSCHUWING Het gebruik van dergelijke appara-ten in de auto (zonder buitenantenne) kan mogelijk schade-lijk zijn voor de gezondheid van de inzittenden en de wer-king van de elektronische systemen in het voertuig nega-tief beïnvloeden. Hierdoor kan de veiligheid in gevaar wor-den gebracht.

Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit aan-zienlijk beperkt door de isolerende eigenschappen van decarrosserie.Houdt u bij het gebruik van mobiele telefoons (GSM,GPRS, UMTS) met het officiële EU-keurmerk, strikt aande instructies die door de fabrikant van de mobiele tele-foon zijn bijgeleverd.

Page 119: 603.81.451 Delta Instructie

118 DASHBOARD EN BEDIENING

TANKEN MET DE AUTO

BENZINEMOTOREN

Tank uitsluitend loodvrije benzine met een octaangehal-te van ten minste 95 RON.

WAARSCHUWING Een beschadigde katalysator laatschadelijke stoffen in het uitlaatgas achter, waardoor hetmilieu wordt vervuild.

WAARSCHUWING Tank met de auto nooit, niet in nood-gevallen en ook niet een klein beetje, loodhoudende ben-zine. U zou de katalysator onherstelbaar beschadigen.

DIESELMOTOREN

Werking bij lage temperaturen

Bij lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van dediesel lager worden door de vorming van paraffine; hier-door werkt het brandstofsysteem niet meer op de juistemanier.Om dit probleem te voorkomen wordt er, afhankelijk vanhet seizoen, dieselbrandstof geleverd die speciaal voor dezomer, voor de winter en voor zeer lage temperaturen(bergachtige/koude gebieden) is ontwikkeld. Als diesel-brandstof wordt getankt die niet toereikend is voor degebruikstemperatuur, raden wij aan de dieselbrandstofte mengen met het vorstbeveiligingsmiddel TUTELA DIE-SEL ART in de verhouding die in de gebruiksaanwijzingvan het middel is aangegeven. Doe eerst het middel in detank en voeg daarna de dieselbrandstof toe.Als het voertuig lange tijd wordt gebruikt / stilstaat inbergachtige/koude gebieden, moet diesel worden getanktdie ter plaatse beschikbaar is.In dat geval moet bovendien meer dan 50% van de nut-tige inhoud in de tank achterblijven.

Page 120: 603.81.451 Delta Instructie

DASHBOARD EN BEDIENING 119

1

TANKINHOUD

Om te zorgen dat de tank volledig gevuld wordt, moet utwee keer bijvullen nadat het vulpistool voor de eerste keerafslaat. Vul niet nog een keer bij om storingen in hetbrandstofsysteem te voorkomen..

Tank bij auto’s met dieselmotor uitsluitenddieselbrandstof voor motorvoertuigen die vol-doet aan de Europese specificatie EN590.

Door het gebruik van andere producten of mengselskan de motor onherstelbaar worden beschadigd envervalt mogelijk de garantie. Mocht onverhoopt eenander type brandstof worden getankt, dan mag demotor niet worden gestart en moet de brandstoftankworden afgetapt. Ook als de motor slechts kort heeftgedraaid, moet naast de brandstof in de brandstof-tank, ook alle brandstof uit de brandstofleidingenworden afgetapt.

DOP VAN DE BRANDSTOFTANK fig. 70

De tankdop B is voorzien van een koord C dat aan het klep-je A vastzit, om verlies van de dop te voorkomen.Draai de tankdop B open. Omdat de tank hermetisch is af-gesloten, kan een kleine overdruk worden waargenomen.Het is daarom normaal als u bij het losdraaien van de tank-dop een sissend geluid hoort. Plaats tijdens het tanken dedop in de uitsparing op het klepje, zoals in de figuur is af-gebeeld.

fig. 70 L0E0060m

Kom niet bij de vulopening met open vuur ofeen brandende sigaret: brandgevaar. Houduw hoofd ook niet dichtbij de vulopening om

te voorkomen dat u schadelijke dampen inademt.

Page 121: 603.81.451 Delta Instructie

120 DASHBOARD EN BEDIENING

BESCHERMING VAN HET MILIEUDe emissiereductiesystemen voor benzinemotoren zijn:❍ driewegkatalysator (katalysator);❍ lambdasondes;❍ benzinedamp-opvangsysteem.Laat de motor nooit, ook niet tijdens testwerkzaamheden,met losgenomen bougiekabels draaien.De emissiereductiesystemen voor dieselmotoren zijn:❍ oxidatiekatalysator;❍ uitlaatgasrecirculatie-systeem (EGR).❍ roetfilter (DPF - waar voorzien).

Onder normale bedrijfsomstandighedenwordt de katalysator zeer warm. Parkeer deauto dus niet boven brandbaar materiaal

(gras, droge bladeren, dennennaalden enz.): brand-gevaar.

ROETFILTER DPF (DIESEL PARTICULATEFILTER) (waar voorzien)

Het DPF-roetfilter (Diesel Particulate Filter) is een me-chanisch filter in het uitlaatsysteem dat de roetdeeltjes inhet uitlaatgas van dieselmotoren opvangt. Het filter vangtbijna de totale hoeveelheid roetdeeltjes op, waardoor vol-daan wordt aan de huidige/toekomstige wettelijke nor-men. Tijdens het normale gebruik van de auto registreertde inspuitregeleenheid een aantal gegevens met betrek-king tot het gebruik (gebruiksduur, type traject, bereiktetemperatuur enz.) en berekent hij de hoeveelheid verza-meld roet in het filter. Omdat het filter de roetdeeltjes verzamelt, moet het pe-riodiek worden geregenereerd (schoongemaakt) door deroetdeeltjes te verbranden. De regeneratieprocedure wordtgeregeld door de regeleenheid van de motor op basis vande hoeveelheid opgevangen roetdeeltjes en de bedrijfs-omstandigheden van de auto. Tijdens de regeneratie kanhet volgende worden waargenomen: een beperkte toeren-talverhoging, inschakeling van de elektroventilateur, eenbeperkte toename van de rook uit de uitlaat en een ho-gere temperatuur bij de uitlaat. Dit zijn geen storingenen deze situatie heeft geen invloed op het milieu of het ge-drag van de auto. Als een bericht m.b.t. het roetfilter ophet display verschijnt, zie het hoofdstuk “Lampjes en be-richten” in dit hoofdstuk.

Page 122: 603.81.451 Delta Instructie

VEILIGHEID 121

2

Veiligheidsgordels .......................................................... 122SBR-SYSTEEM ............................................................. 123Gordelspanners .............................................................. 124Kinderen veilig vervoeren............................................... 128Montagevoorbereiding voor Isofix-kinderzitje ................ 132Frontairbags ................................................................. 135Zij-airbags (side bag - window bag) .............................. 138

Page 123: 603.81.451 Delta Instructie

122 VEILIGHEID

VEILIGHEIDSGORDELS

GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS fig. 1

Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleuning en legdan de gordel om. Trek de gordel uit en maak de gordel vast door de gesp Ain de sluiting B te drukken, totdat hij hoorbaar blokkeert.Als tijdens het uittrekken van de gordel de rolautomaatblokkeert, laat dan de gordel een stukje teruglopen en trekde gordel vervolgens weer geleidelijk uit. Druk, om de gordel los te maken, op de knop C. Bege-leid de gordel tijdens het teruglopen om te voorkomen datde gordelband draait. Via de rolautomaat wordt de leng-te van de gordel automatisch aangepast aan het postuurvan de drager, waarbij voldoende bewegingsruimte over-blijft.

Als de auto op een steile helling staat, kan de rolautomaatblokkeren; dit is een normaal verschijnsel. Bovendien blok-keert de rolautomaat als u de gordel snel uittrekt. Hij blok-keert ook bij hard remmen, botsingen en bij hoge snel-heden in bochten. De achterbank is voorzien van drie-punts-veiligheidsgordels met rolautomaat.

Druk tijdens het rijden niet op de knop C.

Bedenk dat achterpassagiers die geen gordeldragen tijdens een ernstig ongeval, niet alleenzelf aan gevaar worden blootgesteld maar

ook gevaar opleveren voor de inzittenden voor.

fig. 1 L0E0061m

Page 124: 603.81.451 Delta Instructie

VEILIGHEID 123

2

De veiligheidsgordels achter moeten worden omgelegd zo-als is aangegeven in het afgebeelde schema fig. 2.

WAARSCHUWING Plaats de veiligheidsgordels op de juis-te wijze terug als de achterbank weer in de normale ge-bruiksstand wordt gezet, zodat ze altijd direct klaar voorgebruik zijn.

fig. 2 L0E0062m

SBR-SYSTEEMDe auto is uitgerust met het SBR-systeem (Seat Belt Re-minder), dat de bestuurder en de passagier voorin op devolgende wijze waarschuwt als de veiligheidsgordel niet isomgelegd:❍ de eerste 6 seconden gaat lampje < continu branden

en klinkt er een ononderbroken akoestisch signaal;❍ de daaropvolgende 96 seconden gaat lampje < knip-

peren en klinkt er een onderbroken akoestisch signaal.Wendt u tot het Lancia Servicenetwerk om het systeempermanent uit te schakelen.Het SBR-systeem kan ook via het setupmenu van het dis-play weer worden geactiveerd.

Page 125: 603.81.451 Delta Instructie

124 VEILIGHEID

GORDELSPANNERSVoor een nog effectievere bescherming zijn de veilig-heidsgordels voorin voorzien van gordelspanners. Dit sys-teem trekt bij een heftige frontale en zijdelingse botsingde gordel enige centimeters aan. Op deze wijze worden deinzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordtde voorwaartse beweging beperkt. Als de veiligheidsgor-del blokkeert, geeft dat aan dat de gordelspanner heeft ge-werkt; de gordel rolt niet meer op, ook niet als hij wordtbegeleid.Bovendien is deze auto uitgerust met een tweede gordel-spanner (gemonteerd nabij de dorpellijst) die, indien in-geschakeld, de metalen kabel verkort.

WAARSCHUWING Voor een maximale bescherming doorde gordelspanner moet de veiligheidsgordel zo worden om-gelegd dat hij goed aansluit op borst en bekken.

Tijdens de werking van de gordelspanner kan er een beet-je rook ontsnappen. Deze rook is niet schadelijk en duidtniet op brand. De gordelspanner hoeft op geen enkele wij-ze te worden onderhouden of gesmeerd. Elke veranderingvan de oorspronkelijke situatie zal de werking negatiefbeïnvloeden. Als de gordelspanner door extreme natuur-lijke omstandigheden (bijv. overstromingen en vloedgol-ven) met water en modder in contact is geweest, dan moetde spanner worden vervangen.

De gordelspanner werkt maar één keer.Wendt u, als de gordelspanners hebben ge-werkt, zich tot het Lancia Servicenetwerk om

de gordelspanners te laten vervangen. De geldigheidvan het systeem staat vermeld op een plaatje datzich in het dashboardkastje bevindt: laat voor hetverstrijken van deze termijn het systeem door hetLancia Servicenetwerk vervangen.

Werkzaamheden waarbij stoten, sterke tril-lingen of verhitting (maximaal 100°C gedu-rende ten hoogste 6 uur) optreden, kunnen de

gordelspanners beschadigen of activeren: bij die om-standigheden horen niet trillingen die voortgebrachtworden door een slecht wegdek of door contacten metkleine obstakels zoals trottoirbanden. Wendt u al-tijd tot het Lancia Servicenetwerk.

Page 126: 603.81.451 Delta Instructie

VEILIGHEID 125

2

TREKKRACHTBEGRENZERS

Om de bescherming van de inzittenden bij een ongevalte vergroten, zijn de oprolautomaten van de gordels vooren achter voorzien van trekkrachtbegrenzers die tijdenseen frontale aanrijding de piekbelasting op de borst enschouders beperken.

ALGEMENE WAARSCHUWINGEN BIJ HETGEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDEL

De bestuurder moet zich aan alle lokale wettelijke voor-schriften met betrekking tot de verplichting en de ma-nier waarop de gordel wordt gebruikt houden en de in-zittenden hierop wijzen. Leg de veiligheidsgordel altijd omvoordat wordt weggereden.Ook zwangere vrouwen moeten een gordel dragen: voorde moeder en het ongeboren kind wordt het risico op ver-wondingen bij een ongeval kleiner als de gordel wordt ge-dragen. Uiteraard moeten zwangere vrouwen het onder-ste deel van de gordel meer naar beneden omleggen, zo-dat de gordel over het bekken en onder de buik langs loopt(zoals in fig. 3 is aangegeven).

fig. 3 L0E0063m

Page 127: 603.81.451 Delta Instructie

126 VEILIGHEID

WAARSCHUWING De gordelband mag nooit gedraaidzijn. Het deel over de borst moet over de schouder enschuin over de borst liggen. Het horizontale gordelgedeeltemoet over het bekken (zoals aangegeven in fig. 3) en nietover de buik liggen. Gebruik geen voorwerpen (wasknij-pers, klemmen enz.), waardoor de gordel niet meer goedop het lichaam van de inzittende aansluit.

WAARSCHUWING Iedere gordel dient slechts ter be-scherming van een enkel persoon: vervoer nooit kinde-ren op de schoot van inzittenden, waarbij de veiligheids-gordel beiden zou moeten beschermen. Plaats bovendiengeen enkel voorwerp tussen de gordel en het lichaam vaneen inzittende.

Voor maximale veiligheid moet de rugleuningrechtop worden gezet, moet goed tegen de rug-leuning worden gezeten en de gordel goed

aansluiten op borst en bekken. Draag altijd veilig-heidsgordels! Zowel voor- als achterin! Rijden zon-der veiligheidsgordels vergroot bij een ongeval hetrisico op ernstige verwondingen of de dood.Het is streng verboden onderdelen van de veilig-heidsgordel of gordelspanner te demonteren of tewijzigen. Werkzaamheden aan de veiligheidsgor-dels en gordelspanners moeten worden uitgevoerddoor gekwalificeerd personeel. Wendt u altijd tot hetLancia Servicenetwerk.

Page 128: 603.81.451 Delta Instructie

VEILIGHEID 127

2

Als de gordel aan een zware belasting wordtblootgesteld (bijvoorbeeld tijdens een onge-val), dan moet de gordel samen met de ver-

ankeringen, bevestigingspunten en de eventueel ge-monteerde gordelspanners worden vervangen. Ookals de schade niet zichtbaar is, dan kan de gordeltoch verzwakt zijn.

HOE U DE VEILIGHEIDSGORDELS IN OPTIMALE STAAT HOUDT

Voor het juiste onderhoud van de veiligheidsgordels moe-ten de volgende aanwijzingen zorgvuldig worden opge-volgd:❍ zorg dat de gordel goed uitgetrokken en niet gedraaid

is; controleer ook of de oprolautomaat zonder hape-ringen werkt;

❍ vervang de gordels na een ongeval, ook al zijn ze ogen-schijnlijk niet beschadigd. Vervang de gordels ook alsde gordelspanners in werking zijn geweest;

❍ u kunt de gordels met de hand wassen met water eneen neutrale zeep. Spoel ze uit en laat ze in de scha-duw drogen. Gebruik geen bijtende, blekende of kleu-rende middelen. Vermijd het gebruik van alle chemi-sche producten die het weefsel van de gordel kunnenaantasten;

❍ voorkom dat vocht in de oprolautomaat komt: de wer-king van de oprolautomaten is alleen gegarandeerd,als ze niet nat zijn geweest;

❍ vervang de gordels bij tekenen van slijtage of bescha-digingen.

Page 129: 603.81.451 Delta Instructie

128 VEILIGHEID

KINDEREN VEILIG VERVOERENVoor optimale bescherming bij een ongeval moeten alleinzittenden zittend reizen en beschermd worden doorgoedgekeurde veiligheidssystemen.Dit geldt met name voor kinderen.Dit is een wettelijk voorschrift volgens richtlijn2003/20/EU in alle lidstaten van de Europese Unie.Het hoofd van kleine kinderen is in verhouding met de restvan het lichaam groter en zwaarder dan dat van volwas-senen, terwijl spieren en botstructuur nog niet volledig zijnontwikkeld. Zij moeten daarom door andere systemen dan de veilig-heidsgordels voor volwassenen worden beschermd tijdenseen ongeval.De resultaten van onderzoek naar de optimale bescher-ming van kleine kinderen zijn samengevat in de verplichteEuropese ECE-R44-voorschriften. De systemen zijn on-derverdeeld in vijf groepen:Groep 0 gewicht: tot 10 kgGroep 0+ gewicht: tot 13 kgGroep 1 gewicht: 9-18 kgGroep 2 gewicht: 15-25 kgGroep 3 gewicht: 22-36 kg

ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geenkinderzitje achterstevoren op de passagiers-stoel voorin als de frontairbag aan passa-gierszijde is ingeschakeld. Als bij een onge-val de airbag in werking treedt (opblaast),

kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg heb-ben. Wij raden u aan kinderen altijd op de zit-plaatsen achter te vervoeren, omdat die plaatsen bijeen ongeval de meeste bescherming bieden. Kinder-zitjes mogen beslist niet op de voorstoel bij een au-to met passagiersairbag worden geplaatst. Als deairbag wordt geactiveerd, kan dit verwondingen ofde dood tot gevolg hebben, onafhankelijk van dezwaarte van het ongeval waardoor de airbag is ge-activeerd. Als het nodig is, kunnen kinderen op devoorstoel worden vervoerd, als de auto is voorzienvan een uitschakelbare passagiersairbag. In dit ge-val moet u er absoluut zeker van zijn dat de air-bag is uitgeschakeld door te controleren of het waar-schuwingslampje “ op het instrumentenpaneelbrandt (zie “Frontairbag aan passagierszijde” inhet hoofdstuk “Frontairbags”). Bovendien moet depassagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren zijngeplaatst; hierdoor wordt voorkomen dat het kin-derzitje het dashboard raakt.

Page 130: 603.81.451 Delta Instructie

VEILIGHEID 129

2

Alle systemen moeten zijn voorzien van de typegoedkeu-ring en van een goed vastgehecht plaatje met het contro-lemerk, dat absoluut niet mag worden verwijderd.Kinderen langer dan 1,50 m zijn, wat de veiligheidssys-temen betreft, gelijk aan volwassenen en moeten normaalde veiligheidsgordels dragen. In het Lancia Lineaccessori-programma zijn kinderzitjes opgenomen voor elke ge-wichtsgroep.Wij raden het gebruik hiervan aan, omdat ze speciaal zijnontworpen en ontwikkeld voor de modellen van Lancia.

GROEP 0 en 0+

Kinderen tot 13 kg moeten in babyzitjes worden vervoerddie achterstevoren zijn geplaatst, waardoor het achter-hoofd wordt gesteund en bij plotseling remmen de nek nietwordt belast.Het wiegje moet op zijn plaats worden gehouden door deveiligheidsgordel, zoals in fig. 4 is aangegeven, en het kindmoet op zijn beurt worden beschermd door de gordel vanhet wiegje zelf.

GROEP 1

Kinderen met een gewicht tussen 9 en 18 kg moeten wor-den vervoerd in kinderzitjes met een kussen die naar vo-ren zijn gekeerd, waarbij de veiligheidsgordel van de au-to zowel het kinderzitje als het kind op zijn plaats moethouden fig. 4.

fig. 4 L0E0064m

Page 131: 603.81.451 Delta Instructie

130 VEILIGHEID

GROEP 2

Kinderen met een gewicht tussen 15 en 25 kg kunnen di-rect door de veiligheidsgordels van de auto worden be-schermd fig. 4.Kinderen moeten zo in de kinderzitjes worden geplaatst,dat het diagonale gordelgedeelte schuin over de borst enniet langs de nek ligt. Het horizontale gordelgedeelte moetover het bekken en niet over de buik van het kind liggen.

GROEP 3

Kinderen met een gewicht tussen 22 en 36 kg hebben eenborstomvang die groot genoeg is om gewoon tegen de rug-leuning te kunnen steunen zonder hulp van een kinder-zitje.

In fig. 4 wordt een voorbeeld gegeven van de juiste posi-tie van het kind op de achterbank. Kinderen die langerzijn dan 1,50 m kunnen de gordels, net als volwassenenomleggen. Hieronder zijn de richtlijnen voor een veilig ver-voer van kinderen aangegeven:1) Monteer kinderzitjes altijd op de zitplaatsen achterin,

omdat die plaatsen bij een ongeval de meeste be-scherming bieden;

2) Als de frontairbag aan passagierszijde buiten werkingwordt gesteld, moet altijd gecontroleerd worden of deairbag daadwerkelijk is uitgeschakeld: het betreffen-de lampje “ op het instrumentenpaneel moet conti-nu branden;

3) Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aande instructies. De fabrikant is verplicht deze instruc-ties bij te leveren. Bewaar deze instructies samen metde documenten en dit instructieboekje in de auto. Mon-teer geen gebruikte kinderzitjes waarvan de gebruiks-aanwijzingen niet meer aanwezig zijn.

4) Controleer of de gordels goed zijn vastgemaakt dooraan de gordelband te trekken;

5) Ieder veiligheidssysteem is bedoeld voor maximaal éénkind: gebruik een systeem nooit voor meer dan één kind.

6) Controleer altijd of de gordel niet langs de nek van hetkind loopt.

7) Zorg er tijdens de rit voor dat het kind geen afwijkendehouding aanneemt of de gordels losmaakt.

8) Vervoer kinderen nooit in uw armen, ook geen pasge-boren kinderen. Niemand is sterk genoeg om ze bij eenongeval vast te kunnen houden.

9) Na een ongeval moet het zitje door een nieuw exem-plaar worden vervangen.

De afbeeldingen dienen alleen ter illustratievan de bevestiging. Volg voor de montage vanhet kinderzitje de verplicht bijgeleverde in-

structies op. Er bestaan kinderzitjes die geschiktzijn voor de gewichtsgroepen 0 en 1 die uitgerustzijn met een bevestigingspunt achter. Door het ge-wicht kan het gevaarlijk zijn als de zitjes verkeerdworden gemonteerd (bijvoorbeeld als de gordelwordt omgelegd met een kussen tussen de gordel).Houdt u voor de montage strikt aan de bijgelever-de instructies.

Page 132: 603.81.451 Delta Instructie

VEILIGHEID 131

2

GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE KINDERZITJES

De auto voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EU-richtlijnen voor de montage van kinderzitjes op de verschillendeplaatsen het voertuig. Zie de volgende tabel:

Legenda:U = geschikt voor “Universele” kinderzitjes overeenkomstig de Europese ECE/R44- voorschriften voor de aangegeven

“groepen”.X = op de middelste zitplaats achter kan geen enkel type kinderzitje worden gemonteerd.(*) De rugleuning van de achterbank moet volledig rechtop staan.

Passagier Passagier achterin Passagier achterinGroep Gewichtsklasse voorin aan de zijkant in het midden

Groep 0, 0+ tot 13 kg U U (*) X

Groep 1 9-18 kg U U (*) X

Groep 2 15-25 kg U U (*) X

Groep 3 22-36 kg U U (*) X

Page 133: 603.81.451 Delta Instructie

132 VEILIGHEID

INBOUWVOORBEREIDING VOOR“ISOFIX”- KINDERZITJESDe auto is voorbereid op de montage van “Isofix Univer-seel”-kinderzitjes; een nieuw gestandaardiseerd Europeessysteem voor het vervoeren van kinderen. Er kan ook een mengvorm worden gekozen, een tradi-tioneel kinderzitje en een Isofix-kinderzitje. In fig. 5 is eenvoorbeeld gegeven van het kinderzitje. Het Isofix Univer-seel-kinderzitje is er voor drie gewichtsgroepen: 1. Voorde andere groepen is er een specifiek Isofix-kinderzitje datalleen kan worden gebruikt als het speciaal voor deze au-to is ontworpen, getest en goedgekeurd (zie de lijst metauto’s die bij het kinderzitje geleverd wordt). Vanwege het afwijkende bevestigingssysteem, moet hetkinderzitje aan de daarvoor bestemde onderste metalenbeugels A-fig. 6 worden bevestigd. Deze bevinden zich tus-sen de rugleuning en zitting van de achterbank. Verwij-der daarna de hoedenplank en bevestig de bovenste riem(bij het kinderzitje geleverd) aan de beugel B-fig. 6 aande achterkant van de rugleuning ter hoogte van het zitje.

Bedenk dat bij Isofix Universeel-kinderzitjes, alle zitjes ge-bruikt kunnen worden die goedgekeurd zijn volgens deECE R44/03-richtlijn “Isofix Universeel”.In het Lancia Lineaccessori-programma is een “Isofix Uni-verseel” “Duo Plus”-kinderzitje beschikbaar.Zie voor meer informatie over de montage en/of het ge-bruik van het kinderzitje, het instructieboekje dat bij hetkinderzitje wordt geleverd.

Page 134: 603.81.451 Delta Instructie

VEILIGHEID 133

2

fig. 5 L0E0065m

Monteer het kinderzitje alleen als de auto stilstaat. Het kinderzitje is op de juiste wijze aan de beugelsbevestigd als u het hoort vergrendelen. Houdt u in ieder geval aan de instructies voor de montage, dedemontage en de plaatsing. De fabrikant van het kinderzitje is verplicht deze instructies bij te leveren.

fig. 6 L0E0066m

Page 135: 603.81.451 Delta Instructie

134 VEILIGHEID

GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN ISOFIX UNIVERSEELKINDERZITJES

In de volgende tabel worden, conform de Europese wetgeving ECE 16, de mogelijkheden weergegeven van de monta-ge van Isofix Universeel kinderzitjes op de stoelen die zijn uitgerust met Isofix-beugels.

IUF: geschikt voor Isofix-kinderzitjes uit de universele klasse (met een derde bevestigingspunt boven) die in de rijrichting beves-tigd moeten worden en goedgekeurd zijn voor het gebruik door die gewichtsgroep.

IL: geschikt voor Isofix-kinderzitjes, die speciaal ontworpen en goedgekeurd zijn voor dit type auto X: plaats Isofix niet geschikt voor Isofix-kinderzitjes in deze gewichtsgroep en/of maatklasse.

Groep Richting Klasse Positie Isofixzitje Isofix bevestiging zijkant achter

Draagbaar wiegje Zijkant F-G IL

Groep 0 tot 10 kg Tegen de rijrichting in E IL

Tegen rijrichting E IL

Groep 0+ tot 13 kg Tegen de rijrichting in D IL

Tegen de rijrichting in C IL

Tegen rijrichting D IL

Tegen de rijrichting in C IL

Groep I tot 9 tot 18 kg In de rijrichting B IUF

In de rijrichting B1 IUF

In de rijrichting A IUF

Page 136: 603.81.451 Delta Instructie

VEILIGHEID 135

2

FRONTAIRBAGSDe auto is uitgerust met frontairbags, aan bestuurders-zijde en passagierszijde, en een knie-airbag aan bestuur-derszijde (waar voorzien) en zij-airbags (side bag - win-dow bag).De frontairbags (bestuurder, passagier en de knie-airbagaan bestuurderszijde) beschermen de inzittenden voorinbij een middelzware frontale botsing door het opblazenvan een luchtkussen tussen de inzittende en het stuur-wiel of het dashboard.Als de airbags niet worden geactiveerd bij andere soor-ten botsingen (zijdelings, van achter, over de kop slaanenz), betekent dit niet dat het systeem niet goed functio-neert.Bij een frontale botsing zorgt een regeleenheid ervoor, in-dien nodig, dat het kussen wordt opgeblazen.Het kussen blaast onmiddellijk op, waardoor het lichaamvan de inzittenden voorin wordt opgevangen en de kansop letsel beperkt wordt. Direct daarna loopt het kussenweer leeg.De frontairbags (bestuurder en passagier) en de knie-air-bag aan bestuurderszijde (indien aanwezig) zijn geen ver-vanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling.Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het dra-gen van veiligheidsgordels wettelijk verplicht in Europaen in de meeste landen daarbuiten.Bij een ongeval kan een inzittende die de veiligheidsgor-del niet heeft omgelegd in contact komen met de nog nietvolledig opgeblazen airbag. Hierdoor wordt de inzitten-de minder door de airbag beschermd.

De frontairbags kunnen in de volgende gevallen niet wordengeactiveerd:❍ bij frontale botsingen met een ander deel van de auto

dan het front tegen makkelijk vervormbare objecten(bijv. als het voorspatbord tegen de vangrail komt);

❍ als de auto onder andere auto’s of veiligheidsvoorzie-ningen schuift (bijvoorbeeld onder vrachtwagens of devangrail);

omdat geen enkele aanvullende bescherming wordt ge-boden op de veiligheidsgordels. De activering van de front-airbags zou nutteloos zijn. Als de airbags in deze geval-len niet geactiveerd worden, betekent dit niet dat het sys-teem niet goed functioneert.

Plaats geen stickers of andere objecten op hetstuurwiel, op het dashboard ter hoogte van deairbag aan passagierszijde of op de stoelen.

Plaats geen voorwerpen op het dashboard aan depassagierszijde (bijv. een mobiele telefoon), omdatdeze het correct openen van de airbag aan passa-gierszijde kunnen hinderen en de inzittenden ern-stig kunnen verwonden.

Page 137: 603.81.451 Delta Instructie

136 VEILIGHEID

De frontairbags aan bestuurders- en passagierszijde zijnontworpen voor een optimale bescherming van de inzit-tenden voor met omgelegde veiligheidsgordels.Als de airbags volledig opgeblazen zijn, vullen zij het groot-ste deel van de ruimte tussen het stuurwiel en de be-stuurder en het dashboard en de voorpassagier.Bij lichte frontale aanrijdingen (waarbij de werking vande veiligheidsgordel voldoende is) worden de airbags nietgeactiveerd. Daarom moeten de veiligheidsgordels altijdworden gedragen; ook omdat ze bij frontale aanrijdingener altijd voor zorgen dat de inzittende in de juiste standwordt gehouden.

FRONTAIRBAG AAN BESTUURDERSZIJDE fig. 7

Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen dat in een daar-voor bestemde ruimte in het midden van het stuurwiel isgeplaatst.

FRONTAIRBAG AAN PASSAGIERSZIJDE fig. 8

Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen met een grotervolume dan dat aan bestuurderszijde. Het kussen is in eendaarvoor bestemde ruimte in het dashboard geplaatst.

fig. 7 L0E0067m fig. 8 L0E0068m

Page 138: 603.81.451 Delta Instructie

VEILIGHEID 137

2

KNIE-AIRBAG AAN BESTUURDERSZIJDE (waar voorzien) fig, 9

Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen dat in een daar-voor bestemde ruimte onder het stuurwiel is geplaatst, terhoogte van de knieën van de bestuurder, voor extra be-veiliging van de bestuurder bij een frontale aanrijding.

FRONTAIRBAG EN ZIJ-AIRBAG (sidebag) AAN PASSAGIERSZIJDE HANDMATIGUITSCHAKELEN fig. 17

Als het absoluut noodzakelijk is een kind op de passa-giersstoel voor te vervoeren, moeten de frontairbag en dezij-airbag (sidebag) aan passagierszijde worden uitge-schakeld.Het waarschuwingslampje “ op het dashboard blijft con-tinu branden totdat de frontairbag en de zij-airbag (side-bag) aan passagierszijde opnieuw worden ingeschakeld.

WAARSCHUWING Raadpleeg voor het handmatig uit-schakelen van de frontairbag en zij-airbag (sidebag) (waarvoorzien) aan passagierszijde, de paragrafen “Instelbaarmultifunctioneel display” en “Multifunctioneel display”in het hoofdstuk “Dashboard en bediening”.

ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geenkinderzitje achterstevoren op de passagiers-stoel voorin als de frontairbag aan passa-gierszijde is ingeschakeld. Als bij een onge-val de airbag wordt geactiveerd, kan het kind

hierdoor dodelijke verwondingen oplopen. Als ergeen andere mogelijkheid is, moet altijd de airbagaan passagierszijde worden uitgeschakeld als hetkinderzitje op de passagiersstoel voorin wordt ge-plaatst. Bovendien moet de passagiersstoel zo vermogelijk naar achteren zijn geplaatst; hierdoorwordt voorkomen dat het kinderzitje het dashboardraakt. Ook als het niet wettelijk verplicht is, radenwij u aan, voor een optimale bescherming van devolwassenen, de airbag onmiddellijk weer in teschakelen zodra er geen kinderen meer vervoerdworden.

fig. 9 L0E0069m

Page 139: 603.81.451 Delta Instructie

138 VEILIGHEID

ZIJ-AIRBAGS (Side bag - Window bag)

SIDEBAGS fig. 10

De sidebag is een kussen dat zich snel opblaast en bevindtzich in de rugleuning van de voorstoel. De sidebag heefttot doel het bovenlichaam en het bekken van de inzitten-den te beschermen bij middelzware en zware zijdelingseaanrijdingen.

WINDOW BAGS fig. 11

De windowbag is een “gordijn”-systeem met twee kussensdat zich aan de zijkant in de hemelbekleding bevindt endat is afgedekt met een afwerklijst. De windowbags bie-den bescherming aan het hoofd van de inzittenden voor-en achterin tijdens een zijdelingse botsing, dankzij het gro-te effectieve oppervlak van de kussens.

WAARSCHUWING De inzittende wordt bij een zijdeling-se botsing optimaal door het systeem beschermd als hij/zijin de juiste positie in de stoel zit. Hierdoor kan de win-dowbag op de juiste wijze worden opgeblazen.

fig. 10 L0E0070m fig. 11 L0E0071m

Page 140: 603.81.451 Delta Instructie

VEILIGHEID 139

2

WAARSCHUWING De frontairbags en/of zij-airbags(waar voorzien) kunnen ook worden geactiveerd bij krach-tige stoten aan de onderzijde van de carrosserie, bijvoor-beeld bij zware botsingen tegen drempels of stoeprandenof obstakels op het wegdek of als de auto terecht komt ingrote gaten of verzakkingen in het wegdek.

WAARSCHUWING Als de airbag in werking treedt, ont-snapt een beetje rook. Deze rook is niet giftig en geeft nietaan dat er brand is; bovendien kan het oppervlak van hetopgeblazen kussen en het interieur van de auto bedekt zijnmet een poeder: dit poeder kan de huid en de ogen irrite-ren. Als u hieraan bent blootgesteld, moet u zich met neu-trale zeep en water wassen. De geldigheidsduur van de py-rotechnische lading en die van het spiraalmechanisme zijnvermeld op het betreffende plaatje in het dashboardkast-je. Laat ze voor het verstrijken van deze termijn door hetLancia Servicenetwerk vervangen.

WAARSCHUWING Het in werking treden van de gordel-spanners, de frontairbags en de zij-airbags voor wordt doorde elektronische regeleenheid bepaald, afhankelijk van hettype ongeval. Als een van deze onderdelen niet in werkingtreedt, dan duidt dat niet op een storing in het systeem.

WAARSCHUWING Na een ongeval waarbij een of meer-dere veiligheidssystemen zijn geactiveerd, dient u con-tact op te nemen met het Lancia Servicenetwerk om degeactiveerde systemen te laten vervangen en de werkingvan het systeem te laten controleren.Alle controlewerkzaamheden, reparaties en de vervangingvan de airbag moeten door het Lancia Servicenetwerkworden uitgevoerd. Aan het einde van de lange levensduurvan uw auto, moet u contact opnemen met het Lancia Ser-vicenetwerk om het systeem buiten werking te laten stel-len. Bovendien moet bij verkoop van de auto de nieuweeigenaar op de hoogte gesteld worden van het gebruik ende instructies, en moet hij het instructieboekje ontvangen.

ALGEMENE OPMERKINGEN

Steun niet met het hoofd, de armen of de el-lebogen tegen het portier, de ruiten of in hetgebied van de windowbag om verwondingen

tijdens het opblazen te voorkomen. Steek nooit hethoofd, de armen of de ellebogen uit het raam.

Als u de contactsleutel in stand MAR draaiten het lampje ¬ gaat niet branden of blijftbranden tijdens het rijden, dan is er mogelijk

een storing in de veiligheidssystemen; in dat gevalkunnen de airbags of gordelspanners niet geacti-veerd worden bij een ongeval of, in een zeer beperktaantal gevallen, niet op de juiste wijze geactiveerdworden. Voordat u verder rijdt, moet contact wor-den opgenomen met het Lancia Servicenetwerk omhet systeem te laten controleren.

Page 141: 603.81.451 Delta Instructie

140 VEILIGHEID

Bedek de rugleuning van de zitplaatsen voor enachter niet met hoezen of kleden die niet zijnvoorbereid op het gebruik van zij-airbags.

Reis niet met voorwerpen op schoot of voor deborst en houd vooral geen pijp, potlood enz.in de mond. Bij een ongeval waarbij de air-

bag in werking treedt, kan dit ernstig letsel ver-oorzaken.

Rijd altijd met beide handen op de stuur-wielrand, zodat bij het in werking treden vande airbag, het systeem niet wordt gehinderd

door obstakels. Rijd niet met voorover gebogen li-chaam, maar ga goed rechtop zitten en steun tegende rugleuning.

Laat bij diefstal of een poging tot diefstal, bijbeschadiging of als de auto bij een overstro-ming onder water is geweest, het airbagsys-

teem door het Lancia Servicenetwerk controleren.Als de contactsleutel in stand MAR staat, kan, ookbij uitgezette motor, de airbag inschakelen als deauto stilstaat en de auto wordt aangereden door eenander voertuig dat met voldoende snelheid rijdt.Daarom mogen, ook bij een stilstaande auto, beslistgeen kinderen op de voorstoel worden geplaatst. Alsde contactsleutel echter in stand STOP staat, wordtbij een ongeval geen enkel beveiligingssysteem (air-bag of gordelspanners) geactiveerd; als een systeemniet in werking treedt, betekent dit niet dat het sys-teem niet goed werkt.

Als u de contactsleutel in stand MAR draait,gaat het lampje “ (met ingeschakelde front-airbag aan passagierszijde) enige seconden

branden en vervolgens enige seconden knipperen,om aan te geven dat de airbag aan passagierszijdebij een ongeval wordt geactiveerd. Hierna moet hetlampje doven.

Page 142: 603.81.451 Delta Instructie

VEILIGHEID 141

2

De stoelen mogen niet met water worden af-genomen of met stoom worden gereinigd (metde hand of in een automatisch wasapparaat).

De frontairbag treedt in werking als de bot-sing zwaarder is dan een botsing waarbij al-leen de gordelspanners worden geactiveerd.

Bij aanrijdingen die tussen die twee drempelwaar-den in liggen, treden alleen de gordelspanners inwerking.

Haak geen harde voorwerpen aan de kle-dinghaakjes en aan de steunhandgrepen.

De airbag is geen vervanging voor de veilig-heidsgordels, maar een aanvulling. Omdat defrontairbags niet worden geactiveerd bij fron-

tale botsingen bij lage snelheid, bij zijdelingse aan-rijdingen en als de auto van achter wordt aange-reden of over de kop slaat, worden in deze gevallende inzittenden uitsluitend door de veiligheidsgor-dels beschermd. De gordels moeten dus altijd ge-dragen worden.

Page 143: 603.81.451 Delta Instructie

142 STARTEN EN RIJDEN

Motor starten .......................................................................... 143Handrem.................................................................................. 146Gebruik van de handgeschakelde versnellingsbak .................... 147Brandstofbesparing ................................................................ 148Trekken van aanhangers .......................................................... 150Winterbanden ......................................................................... 151Sneeuwkettingen .................................................................... 152Auto langere tijd stallen ........................................................... 152

Page 144: 603.81.451 Delta Instructie

STARTEN EN RIJDEN 143

3

MOTOR STARTENDe auto is uitgerust met een elektronische startblokkering:zie bij startproblemen de paragraaf “Lancia CODE-sys-teem” in het hoofdstuk “1”. Direct na het starten van de motor, vooral als de auto lan-gere tijd niet is gebruikt, kan de motor iets meer geluidproduceren. Dit geluid, dat niet schadelijk is voor de wer-king van de motor, wordt veroorzaakt door de hydrauli-sche klepstoters: het distributiesysteem op de benzine-motor van de auto, dat bijdraagt aan een verminderingvan de onderhoudswerkzaamheden.

Het verdient aanbeveling om gedurende deeerste kilometers niet de maximale prestatiesvan uw auto te eisen (bijv. snel accelereren,

langdurig rijden met hoge toerentallen, krachtigremmen enz.).

Laat de contactsleutel niet in stand MARstaan als de motor stilstaat, zodat de accuniet onnodig wordt ontladen.

Het is zeer gevaarlijk om de motor in afge-sloten ruimten te laten draaien. De motor ver-bruikt zuurstof en produceert kooldioxide,

koolmonoxide en andere giftige gassen.

Houd er rekening mee dat de rem- en destuurbekrachtiging niet werken zolang demotor niet is aangeslagen, waardoor meer

kracht nodig is voor de bediening van het rempe-daal en het stuur.

Page 145: 603.81.451 Delta Instructie

BENZINEMOTOR STARTEN

Ga als volgt te werk:❍ trek de handrem aan; ❍ zet de versnellingspook in de vrijstand;❍ trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gas-

pedaal in te trappen;❍ draai de contactsleutel in stand AVV en laat de sleu-

tel los zodra de motor is aangeslagen.Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet ude sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuwstart. Als met de contactsleutel in stand MAR het contro-lelampje Y samen met het waarschuwingslampje Ublijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand STOPte draaien en vervolgens weer in stand MAR; als het lamp-je nog steeds blijft branden, probeer het dan met de an-dere geleverde sleutels. Als de motor nog niet aanslaat,wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.

DIESELMOTOR STARTEN

Ga als volgt te werk:❍ trek de handrem aan;❍ zet de versnellingspook in de vrijstand;❍ draai de contactsleutel in stand MAR: op het instru-

mentenpaneel gaan de controlelampjes m enYbranden;;

❍ wacht tot de lampjes Y enm gedoofd zijn. Hoe war-mer de motor, hoe sneller het lampje dooft;

❍ trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gas-pedaal in te trappen;

❍ draai de contactsleutel in stand AVV direct nadat hetlampje m gedoofd is. Als te lang wordt gewacht, zijnde voorgloeibougies weer afgekoeld.

Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.

WAARSCHUWING Bij een koude motor mag het gaspe-daal niet worden ingetrapt als u de contactsleutel in standAVV draait.

Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u desleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start.Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje Y ophet instrumentenpaneel blijft branden, raden wij u aan desleutel in stand STOP te draaien en vervolgens weer in standMAR; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer hetdan met de andere geleverde sleutels. Als de motor nog nietaanslaat, wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.

144 STARTEN EN RIJDEN

Als het lampje m gedurende 60 secondengaat knipperen na het starten of tijdens eenlangdurige startpoging, dan duidt dat op een

storing in het voorgloeisysteem. Als de motor aan-slaat, kunt u de auto op de gewone manier gebrui-ken, maar wendt u zo snel mogelijk tot het LanciaServicenetwerk.

Page 146: 603.81.451 Delta Instructie

STARTEN EN RIJDEN 145

3Probeer auto’s nooit te starten door ze aante duwen, te slepen of van een helling af te la-ten rijden. Op die wijze kan er onverbrande

brandstof in de katalysator terechtkomen, waar-door deze onherstelbaar zal beschadigen.

MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN

Ga als volgt te werk:❍ rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge toeren-

tallen draaien en trap het gaspedaal niet bruusk in; ❍ verlang de eerste kilometers geen maximale prestaties.

Wij raden u aan te wachten tot de wijzernaald van dekoelvloeistoftemperatuurmeter begint te bewegen.

MOTOR UITSCHAKELEN

Draai de contactsleutel in stand STOP terwijl de motorstationair draait.WAARSCHUWING Het is beter om de motor na een zwa-re rit even “op adem” te laten komen. Zet de motor nietonmiddellijk uit, maar laat hem even stationair draaien.Hierdoor kan de temperatuur in de motorruimte dalen.

Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geenenkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voormotoren met turbocompressor, schadelijk.

Page 147: 603.81.451 Delta Instructie

146 STARTEN EN RIJDEN

HANDREMDe handrem bevindt zich tussen de voorstoelen. Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel om-hoog trekken zodat de auto blokkeert.

De auto moet geblokkeerd zijn als de hand-rem enkele tanden is aangetrokken. Als ditniet het geval is, laat dan het Lancia Servi-

cenetwerk de handrem afstellen.

Als de handrem is aangetrokken en de contactsleutel instand MAR staat, gaat op het instrumentenpaneel hetwaarschuwingslampje xbranden.Handrem uitschakelen:❍ trek de hendel iets omhoog en druk op de ontgrendel-

knop A-fig. 1;❍ houd de knop A ingedrukt en laat de hendel zakken.

Het lampje x op het instrumentenpaneel dooft.Om onverwachtse bewegingen van de auto te voorkomen,moet bij het bedienen van de handrem het rempedaal wor-den ingetrapt.

PARKEREN

Ga als volgt te werk:❍ zet de motor uit en trek de handrem aan;❍ schakel een versnelling in (de 1e als de weg omhoog

loopt, de achteruit als de weg omlaag loopt) en zet devoorwielen iets uitgestuurd.

Als de auto op een steile helling staat, blokkeer de wielendan met stenen of wiggen. Laat de contactsleutel nooit in stand MAR staan omdathierdoor de accu ontlaadt. Neem bovendien de sleutel al-tijd uit het contactslot als u de auto verlaat.Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Neem de sleu-tel altijd uit het contactslot als u de auto verlaat en neemde sleutel mee.

fig. 1 L0E0072m

Page 148: 603.81.451 Delta Instructie

STARTEN EN RIJDEN 147

3

GEBRUIK VAN DEHANDGESCHAKELDEVERSNELLINGSBAKOm de versnellingen in te schakelen, moet u het koppe-lingspedaal geheel intrappen en vervolgens de versnel-lingspook in de gewenste stand plaatsen (het schakel-schema staat, naargelang de uitvoering, op het plaatje on-der de pook of op de knop van de pook fig. 2).Voor het inschakelen van de 6e versnelling moet de pooknaar rechts worden gedrukt om te voorkomen dat per on-geluk de 4e versnelling wordt ingeschakeld. Dit geldt ookvoor het schakelen van de 6e naar de 5e versnelling.

WAARSCHUWING De achteruit kan alleen bij een stil-staande auto worden ingeschakeld. Wacht bij een draai-ende motor en een geheel ingetrapt koppelingspedaal min-

fig. 2 L0E0073m

stens 2 seconden, voordat u de achteruit inschakelt. Hier-mee wordt voorkomen dat de tandwielen beschadigen.Ga als volgt te werk om de achteruit R vanuit de vrijstandin te schakelen: trek de schuifring A onder de knop om-hoog en verplaats de pook naar links en vervolgens naarvoren. Bij de 1.6 Multijet uitvoering: trek de schuifring Aonder de knop omhoog en verplaats de pook naar rechtsen vervolgens naar achteren om de achteruit R vanuit devrijstand in te schakelen.

WAARSCHUWING Gebruik het koppelingspedaal alleen bijhet schakelen. Laat uw voet tijdens het rijden nooit op hetkoppelingspedaal rusten. Bij uitvoeringen / markten waarvoorzien, kan de elektronische regeleenheid van het kop-pelingspedaal de verkeerde rijstijl waarnemen als een defect.

Om op de juiste wijze te schakelen, moet u hetkoppelingspedaal geheel intrappen. Daar-om mag er niets onder het pedaal liggen dat

dit kan verhinderen: let erop dat eventuele vloer-matten niet zijn dubbelgevouwen en zo de slag vande pedalen beperken.

Laat uw hand tijdens het rijden niet op depookknop rusten omdat door de uitgeoefen-de druk, ook als deze licht is, de interne on-

derdelen van de versnellingsbak na verloop van tijdkunnen slijten.

Page 149: 603.81.451 Delta Instructie

148 STARTEN EN RIJDEN

BRANDSTOFBESPARINGHierna volgen enkele nuttige tips, waardoor het brand-stofverbruik zo laag mogelijk blijft en de uitstoot vanschadelijke uitlaatgassen, zowel CO2 als andere schade-lijke stoffen (stikstofoxiden, onverbrande koolwaterstof-fen, fijn stof (PM) enz.) zoveel mogelijk beperkt wordt.

ALGEMENE OPMERKINGEN

Onderhoud van de auto

Zorg voor een goed onderhoud van de auto door de con-troles en registraties die in het “Geprogrammeerd Onder-houdsschema“ staan vermeld, te laten uitvoeren.

Banden

Controleer regelmatig, ten minste één keer per maand, debandenspanning: als de spanning te laag is, wordt de weer-stand groter en neemt het verbruik toe.

Overbodige bagage

Rijd niet met een te zwaar beladen bagageruimte. Het ge-wicht van de auto (vooral in stadsverkeer) en de wieluit-lijning hebben grote invloed op het brandstofverbruik ende stabiliteit.

Accessoires gemonteerd op dakrails

Verwijder accessoires zoals dwarssteunen, skidrager en ba-gagebox, als u deze niet meer gebruikt. Deze accessoiresverminderen de aërodynamica van de auto, waardoor hetbrandstofverbruik hoger wordt. Gebruik voor het vervoervan voorwerpen die veel ruimte innemen bij voorkeur eenaanhanger.

Stroomverbruikers

Gebruik de elektrische systemen alleen als ze nodig zijn.De achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissersen de aanjager van het ventilatie-/verwarmingssysteemvragen veel stroom, waardoor het brandstofverbruik toe-neemt (tot 25% in stadsverkeer).

Airconditioning

De airconditioning gebruikt zeer veel energie, waardoorhet brandstofverbruik sterk toeneemt (met gemiddeld20%): gebruik wanneer de buitentemperatuur het toelaatbij voorkeur de functies van het ventilatiesysteem.

Aërodynamische accessoires

Het gebruik van niet goedgekeurde aërodynamische ac-cessoires kan de aërodynamica negatief beïnvloeden, waar-door het brandstofverbruik zal toenemen.

Page 150: 603.81.451 Delta Instructie

STARTEN EN RIJDEN 149

3

RIJSTIJL

Starten

Laat de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien metstationair toerental en ook niet met een hoog toerental: on-der deze omstandigheden warmt de motor veel langzamerop en nemen het verbruik en de uitstoot van schadelijkeuitlaatgassen toe. Het is beter om rustig weg te rijden engeen hoge toerentallen te gebruiken: op deze manier warmtde motor sneller op.

Overbodige handelingen

Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een stop-licht of voordat u de motor afzet. Deze handeling heeftevenals het overschakelen met tussengas, geen enkel nut.Het kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelij-ke uitlaatgassen.

Keuze van de versnellingen

Schakel als het verkeer en de weg het toelaten de hoogst mo-gelijke versnelling in. Als een lage versnelling wordt inge-schakeld om snel te accelereren, wordt het brandstofverbruikhoger. Bij oneigenlijk gebruik van een hoge versnelling ne-men het verbruik en de uitstoot van schadelijke uitlaatgas-sen toe. Bovendien slijt de motor hierdoor sneller.

Maximum snelheid

Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een ho-gere snelheid. Rijd daarom zoveel mogelijk met een ge-lijkmatige snelheid, vermijd overbodig remmen en op-

trekken. Dit kost brandstof en verhoogt de uitstoot vanschadelijke uitlaatgassen.

Acceleratie

Met vol gas optrekken kost veel brandstof en verhoogtde uitstoot van schadelijke uitlaatgassen: het is beter ge-leidelijk op te trekken.

GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN

Koude start

Bij zeer korte ritten en regelmatig koud starten bereiktde motor niet de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoorneemt niet alleen het brandstofverbruik toe (van 15 totaan 30% in stadsverkeer) maar ook de uitstoot vanschadelijke uitlaatgassen.

Verkeerssituatie en conditie van het wegdek

Op een drukke weg bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij over-wegend lage versnellingen worden gebruikt, of in de stadwaar zich veel verkeerslichten bevinden, zal het brand-stofverbruik aanzienlijk hoger zijn. Bochtige trajecten, berg-wegen en een slecht wegdek verhogen eveneens het brand-stofverbruik.

Stilstaan in het verkeer

Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoorwegovergangen), ishet raadzaam de motor uit te zetten.

Page 151: 603.81.451 Delta Instructie

150 STARTEN EN RIJDEN

TREKKEN VAN AANHANGERS

WAARSCHUWINGEN

Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moetde auto uitgerust zijn met een trekhaak van een goedge-keurd type en een geschikte elektrische installatie. De mon-tage van de trekhaak moet door gespecialiseerd perso-neel worden uitgevoerd. Ook moet documentatie wordenoverhandigd m.b.t. het rijden met een aanhanger.Monteer zonodig speciale en/of extra achteruitkijkspie-gels, waarmee u voldoet aan de geldende verkeerswetge-ving. Let er op dat het maximum klimvermogen van de autodoor het gewicht van een aanhanger of caravan wordt be-perkt. Ook de remweg wordt langer en u hebt langer detijd nodig om in te halen.Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om tevoorkomen dat u constant moet remmen.Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rustmoet worden afgetrokken van het laadvermogen van deauto. Om er zeker van te zijn dat u het maximum toe-laatbaar aanhangergewicht (aangegeven op de typegoed-keuring) niet overschrijdt, moet u er rekening mee hou-den dat het maximum betrekking heeft op het totale ge-wicht van de aanhangwagen of caravan, inclusief acces-soires en de bagage.Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’s metaanhanger gelden. U mag in geen geval harder rijden dan100 km/h.

Het ABS waarmee de auto kan zijn uitgerust,werkt niet op het remsysteem van de aan-hanger. Wees daarom extra voorzichtig op

gladde wegen.

Voer in geen geval modificaties aan het rem-systeem van de auto uit. Het remsysteem vande aanhanger moet geheel onafhankelijk van

het hydraulische remsysteem van de auto werken.

WINTERBANDENDe winterbanden moeten dezelfde maat hebben als destandaard geleverde banden.Het Lancia Servicenetwerk kan u adviseren welke bandhet meest geschikt is voor het doel waarvoor u deze wiltgebruiken.Houdt u voor de bandenmaat en de bandenspanning vande winterbanden exact aan de aanwijzingen die staan aan-gegeven in de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “6”. Despecifieke eigenschappen van winterbanden verminderenaanzienlijk als de profieldiepte minder is dan 4 mm. In datgeval moeten ze worden vervangen.

Page 152: 603.81.451 Delta Instructie

STARTEN EN RIJDEN 151

3

Door de specifieke eigenschappen van winterbanden zijn deprestaties onder normale omstandigheden of als lang opde snelweg wordt gereden, lager dan die van de standaardgemonteerde banden. Beperk het gebruik van winterban-den tot die omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd.

WAARSCHUWING Als u winterbanden gebruikt waar-van de maximum toegestane snelheid lager is dan de top-snelheid van de auto (met een marge van 5%), dan dientu in het interieur van de auto een voor de bestuurder dui-delijk zichtbaar waarschuwingsplaatje te plaatsen metde maximum toegestane snelheid wanneer met die win-terbanden wordt gereden (overeenkomstig de EU-nor-men).Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden (zelfdemerk en profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rij-den en remmen en voor een betere bestuurbaarheid.Keer de draairichting van de banden niet om.

Bij winterbanden met de indicatie “Q” magniet sneller worden gereden dan 160 km/h; degeldende snelheidsbeperkingen overeenkom-

stig de nationale wegenverkeerswetgeving moetenechter altijd worden gerespecteerd.

Houd bij gemonteerde sneeuwkettingen eenmatige snelheid aan; rijd niet harder dan 50km/h. Vermijd kuilen, stoepranden en ande-

re obstakels en rijd, om de auto en het wegdek niette beschadigen, geen lange stukken op sneeuwvrijewegen.

SNEEUWKETTINGENHet gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van devoorschriften van het land waar wordt gereden.De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen ge-monteerd worden (aangedreven wielen). Controleer na enkele meters rijden of de kettingen noggoed gespannen zijn.

WAARSCHUWING Omdat het reservewiel beperkte af-metingen heeft, is het niet geschikt voor de montage vansneeuwkettingen. Als u een lekke voorband hebt, kunt uhet reservewiel op de achteras plaatsen en het achterwielop de vooras. Zo hebt u op de vooras twee normale wie-len waarop uw sneeuwkettingen kunt monteren.

Page 153: 603.81.451 Delta Instructie

152 STARTEN EN RIJDEN

AUTO LANGERE TIJD STALLENTref de volgende maatregelen als de auto enkele maandenniet wordt gebruikt:❍ zet de auto in een overdekte, droge en goed geventi-

leerde ruimte;❍ schakel een versnelling in;❍ zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken;❍ maak de minkabel los van de accu en controleer de ac-

culading (zie de paragraaf “Accu” in het hoofdstuk“5”);

❍ maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel zemet een beschermende was;

❍ reinig en conserveer de glimmende metalen delen metdaarvoor geschikte middelen;

❍ smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers en ach-terruitwisser in met talkpoeder en laat ze los van deruit staan;

❍ zet de ruiten een klein stukje open;❍ dek de auto af met een stoffen of een ademende kunst-

stof hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes, omdat hetin en op de auto aanwezige vocht dan niet kan ver-dampen;

❍ breng de bandenspanning 0,5 bar boven de normaalvoorgeschreven spanning en controleer deze regelma-tig;

❍ tap het koelsysteem van de motor niet af.

Page 154: 603.81.451 Delta Instructie

IN NOODGEVALLEN 153

4

In noodgevallen kan gebruik worden gemaakt van het gratis nummer dat in de Service- en garantiehandleiding staat. Bovendien kunt u op de website www.lancia.com

terecht om de dichtstbijzijnde werkplaats van het Lancia Servicenetwerk te vinden.

Motor starten .......................................................................... 154Snelle bandenreparatieset Fix&Go automatic............................ 155Wiel verwisselen ...................................................................... 163Gloeilamp vervangen ............................................................... 170Gloeilamp buitenverlichting vervangen .................................... 174Gloeilamp interieurverlichting vervangen ................................. 179Zekeringen vervangen .............................................................. 183Accu opladen .......................................................................... 191Opkrikken van de auto ............................................................ 191Slepen van de auto .................................................................. 192

Page 155: 603.81.451 Delta Instructie

154 IN NOODGEVALLEN

MOTOR STARTENAls het lampje Y op het instrumentenpaneel constantblijft branden, wendt u dan onmiddellijk tot het LanciaServicenetwerk.

STARTEN MET EEN HULPACCU fig. 1

Als de accu leeg is, kan de motor worden gestart met eenhulpaccu, die ten minste dezelfde capaciteit moet heb-ben als de lege accu.

Ga voor het starten als volgt te werk:❍ verbind de pluspolen (+ teken nabij de pool) van de

beide accu’s met een startkabel;❍ sluit een tweede startkabel aan op de minpool (–) van

de hulpaccu en op de massa-aansluiting E op de mo-tor of de versnellingsbak van de auto die gestart moetworden;

❍ start de motor;❍ neem als de motor draait, de startkabels in de omge-

keerde volgorde los.

fig. 1 L0E0074m

Gebruik voor een noodstart beslist nooit eenaccusnellader: de elektronische systemenkunnen beschadigen; in het bijzonder de re-

geleenheden van de ontsteking en de inspuiting.

Laat deze procedure door gespecialiseerdpersoneel uitvoeren. Onjuiste handelingenkunnen leiden tot vonken. De vloeistof in de

accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact metde huid en de ogen. Kom ook niet dicht bij een accumet open vuur of een brandende sigaret en veroor-zaak geen vonken.

Page 156: 603.81.451 Delta Instructie

IN NOODGEVALLEN 155

4

Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, blijf danniet proberen maar wendt u tot het Lancia Servicenet-werk.

WAARSCHUWING Verbind de minklemmen van de tweeaccu’s niet direct met elkaar: eventuele vonken kunnenhet explosieve gas ontsteken dat uit de accu kan ont-snappen. Als de hulpaccu is geïnstalleerd aan boord vaneen andere auto, mogen tussen deze auto en de auto metde lege accu metalen delen niet per ongeluk met elkaarin contact komen.

ROLLEND STARTEN

De auto mag beslist nooit worden gestart door aanduwen,slepen of van een helling af te rijden.Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de kataly-sator terechtkomen en deze onherstelbaar beschadigen.

WAARSCHUWING Houd er rekening mee dat de rem-bekrachtiging en de elektrische stuurbekrachtiging nietwerken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoormeer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaalen het stuur.

SNELLE BANDENREPARATIESETFIX & GO AUTOMATICDe snelle bandenreparatieset Fix & Go automatic bevindtzich in de bagageruimte.De set fig. 2 bevat:❍ een spuitbus A met afdichtvloeistof, die voorzien is van:

– een vulbuis B;– een sticker C met het opschrift “max. 80 km/h”. Na

het repareren van het wiel moet deze sticker op eenvoor de bestuurder goed zichtbare plaats wordenaangebracht (op het dashboard);

fig. 2 L0E0075m

Page 157: 603.81.451 Delta Instructie

156 IN NOODGEVALLEN

❍ een informatiefolder (zie fig. 3), voor een correct ge-bruik van de snelle reparatieset. De folder moet over-handigd worden aan het personeel dat de behandeldeband repareert;

❍ een compressor D-fig. 2 met manometer en aansluit-nippels, die in het vak zijn te vinden;

❍ een paar werkhandschoenen die in het zijvak van decompressor zijn te vinden;

❍ adapters voor het oppompen van diverse voorwerpen.In de houder van de bandenreparatieset zijn ook de schroe-vendraaier en het sleepoog te vinden.

Als u een lekke band krijgt, kan de band ge-repareerd worden als de diameter van het lekniet groter is dan 4 mm.

Overhandig de informatiefolder aan het per-soneel dat de band repareert die behandeld ismet de bandenreparatieset.

fig. 3 L0E0076m

Page 158: 603.81.451 Delta Instructie

IN NOODGEVALLEN 157

4

Het is niet mogelijk lekken aan de zijkantenvan de band te repareren. Gebruik de repa-ratieset niet als de band beschadigd is ge-

raakt door het rijden met een lege band.

Bij schade aan de velg (zodanige vervormingvan het kanaal dat er lucht wegloopt) kan deband niet gerepareerd worden. Verwijder de

eventueel in de band binnengedrongen voorwerpen(schroeven of spijkers) niet.

HET IS NOODZAKELIJK TE WETEN DAT:

De afdichtvloeistof bij buitentemperaturen tussen –20 °Cen +50°C werkt.De afdichtvloeistof heeft een houdbaarheidsdatum.

De compressor mag niet langer dan 20 mi-nuten achter elkaar worden ingeschakeld.Gevaar voor oververhitting. De snelle repa-

ratieset is niet geschikt voor permanente repara-tie; de gerepareerde banden mogen daarom slechtstijdelijk worden gebruikt.

Page 159: 603.81.451 Delta Instructie

158 IN NOODGEVALLEN

OPPOMPEN VAN DE BAND

Doe de handschoenen aan die bij de snellebandenreparatieset zijn geleverd.

❍ Trek de handrem aan. Draai de ventieldop van de bandlos, neem de vulbuis A-fig. 4 uit en draai de ring B ophet ventiel van de band;

❍ controleer of de schakelaar D-fig. 5 van de compres-sor in stand 0 (uitgeschakeld) staat, start de motor,steek de stekker E-fig. 6 in de dichtstbijzijnde con-tactdoos en schakel de compressor in door schakelaarD-fig. 5 in stand I (ingeschakeld) te zetten.

fig. 4 L0E0077m

De spuitbus bevat ethyleenglycol. Bevat la-tex: kan een allergische reactie veroorzaken.Schadelijk bij inslikken. Irriterend voor de

ogen. Kan overgevoeligheid veroorzaken bij inade-ming en contact. Vermijd contact met ogen, huid enkleding. Spoel bij contact onmiddellijk overvloe-dig met water. Vermijd braken bij inslikken, spoelde mond uit, drink veel water en raadpleeg onmid-dellijk een arts. Houd buiten het bereik van kinde-ren. Het product mag niet gebruikt worden door ast-matische patiënten. Adem de dampen niet in tijdenshet vullen en oppompen. Raadpleeg onmiddellijk eenarts bij allergische reacties. Bewaar de spuitbusin de daarvoor bestemde ruimte, ver verwijderd vanwarmtebronnen. De afdichtvloeistof heeft een houd-baarheidsdatum.

Vervang de spuitbus met de afdichtvloeistofals deze datum verstreken is. Spuitbussen enafdichtvloeistof zijn schadelijk voor het mi-

lieu. Houdt u voor het afvoeren van deze productenaan de wettelijke normen.

Page 160: 603.81.451 Delta Instructie

IN NOODGEVALLEN 159

4

Pomp de band op tot de juiste bandenspanning is be-reikt (zie de paragraaf “Bandenspanning” in het hoofd-stuk “6”). Controleer de bandenspanning op de mano-meter F-fig. 5. Voor een nauwkeurige aflezing moet decompressor worden uitgeschakeld;

❍ als u er niet in slaagt binnen 5 minuten de banden-spanning op ten minste 1,5 bar te krijgen, koppel dande compressor los van het ventiel en de contactdoos enverplaats vervolgens de auto ongeveer 10 meter naarvoren of naar achteren, zodat de afdichtvloeistof inde band verdeeld wordt; pomp de band vervolgensweer op;

❍ als u er ook dan niet in slaagt om, binnen 5 minutenna inschakeling van de compressor, de spanning op tenminste 1,8 bar te brengen, mag niet verder worden ge-reden, omdat de band te erg beschadigd is en de re-paratieset de vereiste wegligging niet kan garanderen;wendt u tot het Lancia Servicenetwerk;

❍ als de band op de juiste spanning is gebracht (zie deparagraaf “Bandenspanning” in het hoofdstuk “6”),vertrek dan onmiddellijk;

fig. 5 L0E0078m

Page 161: 603.81.451 Delta Instructie

160 IN NOODGEVALLEN

❍ stop na ongeveer 10 minuten en controleer opnieuw debandenspanning; vergeet niet de handrem aan te trek-ken;

❍ als een spanning van ten minste 1,8 bar wordt geme-ten, herstel dan de correcte bandenspanning (metdraaiende motor en aangetrokken handrem) en rijdverder;

❍ rijd zeer voorzichtig naar het Lancia Servicenetwerk.

Plaats de sticker op een voor de bestuurdergoed zichtbare plaats om aan te geven dat deband behandeld is met de snelle bandenre-

paratieset. Rijd voorzichtig vooral in bochten. Rijdniet harder dan 80 km/h. Vermijd bruusk accele-reren en remmen.

Als de bandenspanning onder 1,8 bar is ge-daald, mag niet verder worden gereden: desnelle reparatieset Fix & Go automatic kan

de vereiste wegligging niet garanderen omdat deband te erg beschadigd is. Wendt u tot het LanciaServicenetwerk.

U moet absoluut aangeven dat de band is ge-repareerd met de snelle bandenreparatieset.Overhandig de informatiefolder aan het per-

soneel dat de band repareert die behandeld is metde bandenreparatieset.

Page 162: 603.81.451 Delta Instructie

IN NOODGEVALLEN 161

4

ALLEEN VOOR HET CONTROLEREN ENHERSTELLEN VAN DE SPANNING

De compressor kan ook worden gebruikt voor het her-stellen van de bandenspanning. Maak de snelkoppelinglos en verbind de koppeling direct met het ventiel van deband fig. 6; op deze manier wordt de spuitbus niet met decompressor verbonden en wordt de afdichtvloeistof niet inde band gespoten.

fig. 6 L0E0079m

Page 163: 603.81.451 Delta Instructie

162 IN NOODGEVALLEN

PROCEDURE VOOR HET VERVANGEN VAN DE SPUITBUS

Ga als volgt te werk voor het vervangen van de spuitbus:❍ maak de koppeling A-fig. 7 los;❍ draai de te vervangen spuitbus linksom en trek de

spuitbus omhoog;❍ plaats de nieuwe spuitbus en draai de spuitbus rechts-

om;❍ sluit de koppeling A aan op de spuitbus en plaats de

doorzichtige vulbuis B in het daarvoor bestemde vak.

fig. 7 L0E0080m

Page 164: 603.81.451 Delta Instructie

IN NOODGEVALLEN 163

4

WIEL VERWISSELEN

ALGEMENE AANWIJZINGEN

De auto kan (als optional) met een noodreservewiel wor-den geleverd.Voor het verwisselen van dit type wiel en voor het juistegebruik van de krik moeten de onderstaande voorzorgs-maatregelen in acht worden genomen.

Het noodreservewiel (waar voorzien) is spe-cifiek voor de auto; monteer het niet op an-dere auto’s en monteer geen reservewielen van

andere auto’s. Het noodreservewiel mag alleen innoodgevallen worden gebruikt. Het noodreservewielmoet zo kort mogelijk gebruikt worden en er magniet sneller dan 80 km/h mee worden gereden. Ophet noodreservewiel is een oranje sticker aange-bracht waarop de belangrijkste aanwijzingen en debeperkingen staan vermeld met betrekking tot hetgebruik van het noodreservewiel.

Deze sticker mag absoluut niet worden ver-wijderd of afgedekt. Op het noodreservewielmag nooit een wieldeksel worden gemonteerd.

Op de sticker staan de volgende aanwijzingen in viertalen vermeld: opgelet! alleen voor tijdelijk gebruik!max. 80 km/h! vervang zo snel mogelijk door eennormaal wiel. Bedek deze aanwijzingen niet. Als u het gemonteerde velgtype wilt vervangen(lichtmetalen in plaats van stalen of omgekeerd),moeten tevens alle wielbouten worden vervangendoor bouten met een lengte die aangepast is aan hetvelgtype.

Attendeer het overige wegverkeer op de stil-staande auto m.b.v.: de waarschuwingsknip-perlichten, de eventueel wettelijk verplichte

gevarendriehoek enz. Tijdens het verwisselen vaneen wiel moeten alle inzittenden de auto hebben ver-laten, vooral als de auto zwaar beladen is, en op eenveilige afstand van het verkeer wachten totdat hetwiel verwisseld is. Blokkeer de wielen met stenen ofandere voorwerpen als de auto schuin op een hel-ling of op een slecht wegdek staat.

Page 165: 603.81.451 Delta Instructie

164 IN NOODGEVALLEN

Bij een gemonteerd reservewiel veranderen derijeigenschappen van de auto. Vermijd met volgas optrekken, bruusk remmen en hoge snel-

heden in de bochten. Het noodreservewiel heeft eenlevensduur van ongeveer 3000 km. Na deze afstandmoet de band van het noodreservewiel vervangenworden door een nieuwe band van hetzelfde type.Monteer nooit een normale band op de velg van hetnoodreservewiel. Laat het verwisselde wiel zo snelmogelijk repareren en monteren. Gebruik nooit tweeof meer noodreservewielen. Smeer voor montage deschroefdraad van de wielbouten niet met vet: de bou-ten zouden kunnen loslopen.

De krik dient uitsluitend voor het verwisse-len van een wiel van de auto waarbij de krikgeleverd is of voor auto’s van hetzelfde mo-

del. Gebruik de krik niet voor het opkrikken van an-dere auto’s. Gebruik de krik beslist nooit voor hetuitvoeren van werkzaamheden onder de auto. Als dekrik niet juist geplaatst wordt, kan de auto van dekrik vallen. Gebruik de krik niet voor zwaarderelasten, dan de last die is toegestaan en die op destick- er op de krik is aangegeven. Het reservewielis het niet geschikt voor de montage van sneeuw-kettingen. Als u een lekke voorband hebt, kunt u re-servewiel op de achteras plaatsen en het achterwielop de vooras (voorwielaandrijving.) Zo hebt u op devooras twee normale wielen waarop uw sneeuw-kettingen kunt monteren en lost u het noodgeval op.

Door een verkeerde montage kan het wiel-deksel tijdens het rijden loslaten. Voer geenwerkzaamheden aan het ventiel uit. Plaats

geen enkel stuk gereedschap tussen de velg en deband. Controleer regelmatig de spanning van debanden en van het noodreservewiel en houdt u daar-bij aan de waarden die beschreven staan in hoofd-stuk “6”.

Page 166: 603.81.451 Delta Instructie

IN NOODGEVALLEN 165

4

SUBWOOFER VERWIJDEREN (uitvoeringen met HI-FI Bose, waar voorzien)

WAARSCHUWING Deze procedure is uitsluitend van toe-passing voor auto’s met Hi-Fi Bose geluidsysteem met Sub-woofer (waar voorzien).

SUBWOOFER EN NOODRESERVEWIEL

Ga als volgt te werk om de Subwoofer te verwijderen:❍ maak de bagageruimte open, trek aan de lip A-fig. 10

en til de vloerbedekking omhoog;❍ draai de blokkeerschroef A-fig. 8 los, til de Subwoofer

omhoog en maak de verbindingskabel B los van hetklittenband C;

❍ plaats de Subwoofer opzij, verwijder de houder enneem het noodreservewiel uit;

❍ vervang het noodreservewiel zoals beschreven in dithoofdstuk.

Ter afsluiting:❍ monteer de houder op de zitting en plaats de Subwoofer

zoals beschreven in de aanwijzingen op de houder (fig.9), het opschrift “BOSE” moet rechtop leesbaar zijn;

❍ plaats de kabel B-fig. 8 op het klittenband C om hetvastknijpen te voorkomen. Draai vervolgens de blok-keerschroef A-fig. 8. vast en laat de vloerbekleding vande bagageruimte zakken.

fig. 8 L0E0176m fig. 9 L0E0177m

Page 167: 603.81.451 Delta Instructie

166 IN NOODGEVALLEN

HET NOODRESERVEWIEL UITNEMEN

Het is belangrijk te onthouden dat:❍ de krik 1,76 kg weegt;❍ de krik nooit afgesteld hoeft te worden;❍ de krik niet kan worden gerepareerd: bij een defect

moet de krik door een krik van hetzelfde type wor-den vervangen;

❍ buiten de slinger geen enkel ander gereedschap op dekrik gemonteerd mag worden.

Ga voor het verwisselen van een wiel als volgt te werk:❍ zet de auto stil op een plaats waar het verkeer niet in

gevaar wordt gebracht en in alle veiligheid het wiel kanworden verwisseld. Zet de auto zo mogelijk op eenvlakke en stevige ondergrond;

❍ zet de motor uit en trek de handrem aan;❍ schakel de eerste versnelling of de achteruit in;❍ til de vloerbedekking in de bagageruimte op met het

handvat A-fig. 10 (bij uitvoeringen met een dubbelelaadruimte, til eerst de afdekplaat en vervolgens devloerbekleding op).

❍ draai de blokkeerschroef B-fig. 10 los;❍ neem de gereedschaphouder C uit en zet de houder

dicht bij het te verwisselen wiel;❍ neem het noodreservewiel D-fig. 10 uit;❍ verwijder het wieldeksel met behulp van de bijgele-

verde schroevendraaier. Plaats de schroevendraaierin de daarvoor bestemde inkeping;

fig. 10 L0E0081m

Page 168: 603.81.451 Delta Instructie

IN NOODGEVALLEN 167

4

❍ bij uitvoeringen met een dubbele laadruimte, til de be-kleding van de dubbele laadruimte op en maak er devloerbedekking van de bagageruimte aan vast zoalsaangegeven in fig. 10.

❍ verwijder bij auto’s die zijn uitgerust met lichtmeta-len velgen het wieldeksel met behulp van de bijgele-verde schroevendraaier;

❍ draai met de bijgeleverde sleutel E-fig. 11 de wiel-bouten van het te vervangen wiel ongeveer een slag los;

❍ draai de slinger van de krik zo dat deze iets omhoogkomt;

❍ plaats de krik dichtbij het te verwisselen wiel, ter hoog-te van het teken O op de chassisbalk;

❍ Controleer of de groef F-fig. 12 van de krik goed omde rand G van de chassisbalk valt;

fig. 11 L0E0082mfig. 12 L0E0083m

Page 169: 603.81.451 Delta Instructie

168 IN NOODGEVALLEN

❍ waarschuw eventuele omstanders dat de auto wordtopgekrikt; zorg ervoor dat ze zich niet in de nabijheidvan de auto bevinden en de auto vooral niet aanra-ken totdat de auto weer geheel op grond staat;

❍ plaats de slinger H-fig. 12 en krik de auto omhoog, tot-dat het wiel enige centimeters los van de grond is. Alsu de slinger van de krik draait, moet u zorgen voor vol-doende werkruimte, zodat u geen schaafwonden aanuw hand oploopt door contact met de grond. Ook debewegende delen van de krik (schroefdraad en schar-nieren) kunnen letsel veroorzaken: vermijd contact metdeze onderdelen. Reinig uw handen zorgvuldig als de-ze met vet in contact zijn geweest;

❍ zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakkenvan het noodreservewiel schoon zijn en geen onzui-verheden bevatten, omdat hierdoor na verloop van tijdde wielbouten kunnen loslopen;

❍ monteer het noodreservewiel, waarbij de pennen T-fig.11 over één van de gaten S moeten vallen;

❍ draai de 4 wielbouten vast;❍ draai de slinger van de krik zodat de auto zakt en ver-

wijder de krik;❍ draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten kruise-

lings vast, in de volgorde die in fig. 13 is aangegeven.

fig. 13 L0E0113m

Page 170: 603.81.451 Delta Instructie

IN NOODGEVALLEN 169

4

NORMALE WIEL MONTEREN

Volg de hiervoor beschreven procedure, krik de auto open demonteer het reservewiel.

Uitvoeringen met stalen velgen

Ga als volgt te werk:❍ zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken

van het reservewiel schoon zijn en geen onzuiverhedenbevatten, omdat hierdoor na verloop van tijd de wiel-bouten kunnen loslopen;

❍ monteer het normale wiel en steek de vier wielboutenin de gaten;

❍ draai met de bijgeleverde sleutel de vier wielboutenvast;

❍ monteer het wieldeksel, waarbij de inkeping (op hetwieldeksel) moet samenvallen met het ventiel;

❍ laat de auto zakken en verwijder de krik;❍ draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten kruise-

lings vast, in de volgorde die eerder is afgebeeld.

Uitvoeringen met lichtmetalen velgen

❍ plaats het wiel op de naaf en draai met de bijgelever-de sleutel de bouten vast;

❍ laat de auto zakken en verwijder de krik;❍ draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten vast

in de volgorde die is aangegeven in fig. 8;❍ monteer het geklemde wieldeksel en zorg ervoor dat

het referentiegat op het wiel samenvalt met de refe-rentiepen op het wieldeksel.

WAARSCHUWING Door een verkeerde montage kan hetwieldeksel tijdens het rijden loslaten.

Page 171: 603.81.451 Delta Instructie

170 IN NOODGEVALLEN

Ter afsluiting

❍ plaats het noodreservewiel D-fig. 10 op de daarvoorbestemde plek in de bagageruimte;

❍ druk de half geopende krik stevig in de houder omrammelen tijdens het rijden te voorkomen;

❍ berg het gebruikte gereedschap op in de gereedschap-houder;

❍ plaats de gereedschaphouder op het reservewiel endraai de blokkeerschroef B-fig. 10 vast;

❍ plaats de afdekplaat op de juiste wijze terug in de ba-gageruimte.

WAARSCHUWING In tubeless banden mogen geen bin-nenbanden gebruikt worden. Controleer regelmatig despanning van de banden en van het noodreservewiel.

WAARSCHUWING Als u het gemonteerde velgtype wiltvervangen (lichtmetalen in plaats van stalen of omge-keerd), moeten tevens alle wielbouten worden vervangendoor bouten met een lengte die aangepast is aan het velg-type. Ook het noodreservewiel is specifiek en dient dooreen identiek exemplaar te worden vervangen.Het is raadzaam de vervangen wielbouten te bewaren voorals u in de toekomst het originele velgtype weer wilt mon-teren.

LAMP VERVANGEN

ALGEMENE AANWIJZINGEN

❍ Controleer voordat u een lamp vervangt of de contac-ten niet zijn geoxideerd;

❍ vervang een defecte lamp door een exemplaar van het-zelfde type en vermogen;

❍ als u een gloeilamp in de koplamp hebt vervangen, con-troleer dan om veiligheidsredenen altijd of de afstel-ling nog goed is;

❍ als een lamp niet brandt, controleer dan eerst of de ze-kering niet doorgebrand is, voordat u de lamp ver-vangt: zie voor de plaats van de zekeringen de para-graaf “Zekeringen vervangen” in dit hoofdstuk.

Wijzigingen of reparaties aan de elektrischeinstallatie die niet correct worden uitgevoerden waarbij geen rekening wordt gehouden met

de technische specificaties van het systeem, kun-nen de storingen in de werking en zelfs brand ver-oorzaken.

Page 172: 603.81.451 Delta Instructie

IN NOODGEVALLEN 171

4

Halogeenlampen bevatten gas onder druk. Bijbreuk kunnen er glassplinters wegschieten.

WAARSCHUWING Aan de binnenzijde kan de koplampeen beetje beslagen zijn: dit duidt niet op een defect, maaris een natuurlijk verschijnsel dat veroorzaakt wordt dooreen lage temperatuur en de luchtvochtigheidsgraad, enverdwijnt snel als de koplampen worden ingeschakeld. Deaanwezigheid van druppels aan de binnenzijde van dekoplamp duidt daarentegen op het binnendringen van wa-ter: wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.

Halogeenlampen mag u uitsluitend aanrakenop het metalen gedeelte. Als u de bol met uwvingers aanraakt, zal de lichtopbrengst van

de lamp teruglopen en kan ook de levensduur be-perkt worden. Als u de bol per ongeluk toch hebtaangeraakt, moet u de bol schoonwrijven met eendoekje met alcohol en daarna laten drogen.

Wij raden u aan defecte gloeilampen, indienmogelijk, door het Lancia Servicenetwerk telaten vervangen. De juiste werking en afstel-

ling van de buitenverlichting zijn van essentieel be-lang voor de rijveiligheid en bovendien wettelijk ver-plicht.

Page 173: 603.81.451 Delta Instructie

172 IN NOODGEVALLEN

fig. 14 L0E0084m

TYPEN GLOEILAMPEN fig. 14

Op de auto zijn verschillende typen gloeilampen gemon-teerd:A. Glasfittinglampen: deze zijn voorzien van een klem-

fitting. Verwijder de lamp door de lamp uit de houder te trek-ken.

B. Lampen met bajonetfitting: iets indrukken en linksomdraaien om de lamp uit de lamphouder te verwijderen.

C. Buislampen: verwijder de lamp door hem uit de veer-contacten los te maken.

D. Halogeenlampen: verwijder de lamp door de borgveerlos te haken uit de zitting.

E. Halogeenlampen: verwijder de lamp door de borgveerlos te haken uit de zitting.

Page 174: 603.81.451 Delta Instructie

IN NOODGEVALLEN 173

4

LED

LED

D1S(*) / H7

H1(*) / H7

PY 24W

LED

WY5W

LED

LED

W5W

H11

W16W

W16W

5L/5K

12V 5W

12V 5W

W5W

D

D

B

A

C

E

B

B

C

C

A

55W

55W

24W

5W

5W

55W

16W

16W

5W

5W

5W

(*) Xenon gasontladingslamp

Lamp Type Vermogen Zie fig.

Buitenverlichting voor/dagverlichting

Buitenverlichting achter

Dimlicht

Grootlicht

Richtingaanwijzer voor

Richtingaanwijzer achter

Richtingaanwijzer op voorspatbord

Remlicht

Derde remlicht

Kentekenverlichting

Mistlampen

Mistachterlicht

Achteruitrijlicht

Plafondverlichting voor (witte LEDS)

Plafondverlichting achter

Verlichting bagageruimte/dashboardkastje

Dorpelverlichting

Page 175: 603.81.451 Delta Instructie

174 IN NOODGEVALLEN

LAMP BUITENVERLICHTINGVERVANGEN

KOPLAMPUNITS fig. 15

In de koplampunits zijn de gloeilampen voor de buiten-verlichting, het dimlicht, het grootlicht en de richting-aanwijzer opgenomen. De lampen zijn op de volgende wij-ze in de lichtunit geplaatst:A. Grootlicht;B. Dimlicht;C. Richtingaanwijzers.

DIMLICHTEN

Met gloeilampen

Gloeilamp vervangen:❍ verwijder het beschermdeksel B-fig. 15;❍ haak de borgveer A-fig. 16 los;❍ maak de stekker B los;❍ trek de lamp C uit de houder en vervang hem;❍ monteer de nieuwe lamp; hierbij moet de nok van het

metalen deel vallen in de uitsparing in de reflector; sluitvervolgens de stekker B weer aan en haak de borgveervast A;

❍ monteer beschermdeksel B-fig. 15 op de juiste wijze.

fig. 15 L0E0154m fig. 16 L0E0155m

Page 176: 603.81.451 Delta Instructie

IN NOODGEVALLEN 175

4

Met gasontladingslampen (Xenon) (waar voorzien)

GROOTLICHT

Met gloeilampen

Gloeilamp vervangen:❍ verwijder het beschermdeksel A-fig. 15;❍ haak de borgveer A-fig. 17 los;❍ maak de stekker B los;❍ trek de lamp C uit de houder en vervang hem;❍ monteer de nieuwe lamp; hierbij moet de nok van het

metalen deel vallen in de uitsparing in de reflector; sluitvervolgens de stekker B weer aan en haak de borgveervast A;

❍ monteer beschermdeksel A-fig. 15 op de juiste wijze.

fig. 17 L0E0156m

Door de hoge voedingsspanning mogen de-fecte gasontladingslampen (Xenon) uitslui-tend vervangen worden door gespecialiseerd

personeel: levensgevaar! Wendt u tot het Lancia Ser-vicenetwerk.

Met gasontladingslampen (Xenon) (waar voorzien)

Door de hoge voedingsspanning mogen de-fecte gasontladingslampen (Xenon) uitslui-tend vervangen worden door gespecialiseerd

personeel: levensgevaar! Wendt u tot het Lancia Ser-vicenetwerk.

Page 177: 603.81.451 Delta Instructie

176 IN NOODGEVALLEN

BUITENVERLICHTING/DAGVERLICHTING

De dag-/parkeerlichten zijn leds.Wendt u tot het Lancia Servicenetwerk om ze te laten ver-vangen.

RICHTINGAANWIJZERS

Voor

Lamp vervangen:❍ verwijder het beschermdeksel C-fig. 15;❍ druk op het door de pijl (in fig. 18) aangegeven punt,

zodat de borgveer wordt ingedrukt, en verwijder delichtunit;

❍ trek de lamp A uit de houder en vervang hem;❍ monteer beschermdeksel C op de juiste wijze.

Op voorspatbord

Lamp vervangen:❍ druk op het lampenglas A-fig. 19 zodat de borgveer

B wordt ingedrukt, en verwijder de lichtunit;❍ draai de lamphouder C linksom, verwijder de geklemde

lamp D en vervang hem;❍ plaats de lamphouder C in het lampenglas door hem

rechtsom te draaien;❍ monteer de lichtunit en controleer of de bevestigings-

veer B goed geborgd is.

fig. 18 L0E0157m fig. 19 L0E0158m

Page 178: 603.81.451 Delta Instructie

IN NOODGEVALLEN 177

4

MISTLAMPEN VOOR fig. 20 (waar voorzien)

Wendt u voor het vervangen van de gloeilampen in demistlampen tot het Lancia Servicenetwerk.

ACHTERLICHTUNITS

Wendt u voor het vervangen van de LED’s van de ach-terlichtunits tot het Lancia Servicenetwerk.

ACHTERUITRIJLICHTEN fig. 21

Wendt u voor het vervangen van de achteruitrijlichtentot het Lancia Servicenetwerk.

MISTACHTERLICHTEN fig. 22

Wendt u voor het vervangen van de mistachterlichten tothet Lancia Servicenetwerk.

fig. 20 L0E0159m fig. 22 L0E0161m

fig. 21 L0E0160m

Page 179: 603.81.451 Delta Instructie

178 IN NOODGEVALLEN

DERDE REMLICHT fig. 23

Wendt u voor het vervangen van de LED’s van het derderemlicht tot het Lancia Servicenetwerk.

KENTEKENPLAATVERLICHTING

Gloeilamp vervangen:❍ druk de borglippen in op de punten die door de pij-

len worden aangegeven en verwijder de lamphoudersA-fig. 24;

fig. 23 L0E0162m fig. 25 L0E0164m

fig. 24 L0E0163m

❍ draai de lamphouder B-fig. 25 rechtsom;❍ trek de lamp C uit de houder en vervang hem.

Page 180: 603.81.451 Delta Instructie

IN NOODGEVALLEN 179

4

fig. 27 L0E0166m

fig. 26 L0E0165m

GLOEILAMP INTERIEURVERLICHTINGVERVANGENZie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen deparagraaf “Typen gloeilampen”.

PLAFONDVERLICHTING VOOR

Gloeilampen vervangen:❍ trek het plafondlampje A-fig. 26 los bij de door de pijl

aangegeven punten;❍ open de bescherming B-fig. 27 zoals aangegeven;❍ maak de lamp C los uit de veercontacten aan de zij-

kant en vervang hem; plaats de nieuwe lamp en con-troleer of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercon-tacten;

❍ sluit de bescherming B-fig. 27 en plaats het plafond-lampje A-fig. 26 in de zitting; controleer of het goedgeborgd is.

Page 181: 603.81.451 Delta Instructie

180 IN NOODGEVALLEN

fig. 28 L0E0167m fig. 30 L0E0169m

fig. 29 L0E0168m

PLAFONDVERLICHTING ACHTER

Uitvoeringen zonder opendak

Gloeilampen vervangen:❍ trek het plafondlampje A-fig. 28 los bij de door de pijl

aangegeven punten;❍ maak de lamp B-fig. 29 los uit de veercontacten aan

de zijkant en vervang hem; plaats de nieuwe lamp encontroleer of de nieuwe lamp goed vastzit in de veer-contacten;

Uitvoeringen met opendak

Lamp vervangen:❍ trek het plafondlampje A-fig. 30 los bij het door de pijl

aangegeven punt;

❍ maak de lamp B-fig. 29 los uit de veercontacten aande zijkant en vervang hem; controleer of de nieuwelamp goed vastzit in de veercontacten;

Page 182: 603.81.451 Delta Instructie

IN NOODGEVALLEN 181

4

fig. 32 L0E0171m fig. 33 L0E0172m

BAGAGERUIMTEVERLICHTING

Lamp vervangen:❍ open de achterklep;❍ maak de lichtunit A-fig. 32 op het door de pijl aan-

gegeven punt los;❍ open het beschermkapje B-fig. 33 en vervang de ge-

klemde lamp;

❍ sluit het beschermkapje B op het lampenglas❍ monteer de lichtunit A door deze eerst aan de ene zij-

de in de juiste stand te plaatsen en vervolgens de an-dere zijde aan te drukken, totdat de borging inklikt.

Page 183: 603.81.451 Delta Instructie

182 IN NOODGEVALLEN

fig. 34 L0E0173m fig. 36 L0E0175m

fig. 35 L0E0174m

VERLICHTING DASHBOARDKASTJE

Lamp vervangen:❍ open het dashboardkastje en maak de lichtunit A-fig.

34 los;❍ maak de lamp B los uit de veercontacten aan de zij-

kant en vervang hem; controleer of de nieuwe lampgoed vastzit in de veercontacten.

VERLICHTING ZONNEKLEPSPIEGEL(waar voorzien)

Lamp vervangen:❍ open het dekseltje A-fig. 35 van het spiegeltje;❍ maak het plafondlampje B op de door de pijlen aan-

gegeven punten los;

❍ maak de lamp C-fig. 36 los uit de veercontacten aande zijkant en vervang hem; controleer of de nieuwelamp goed vastzit in de veercontacten.

Page 184: 603.81.451 Delta Instructie

IN NOODGEVALLEN 183

4

ZEKERINGEN VERVANGENALGEMEEN

Het elektrische systeem wordt door zekeringen beveiligd: dezekering brandt door bij een storing of bij oneigenlijk gebruikvan het systeem. Als een elektrisch onderdeel niet werkt, con-troleer dan eerst of de zekering niet is doorgebrand: de ver-bindingsstrip A-fig. 37 mag niet onderbroken zijn. Is dit welhet geval, dan moet u de zekering vervangen door een exem-plaar met dezelfde stroomsterkte (zelfde kleur).B zekering in goede staat.C zekering met doorgebrande strip.Gebruik het tangetje D-fig. 37 voor het vervangen vande zekeringen. Dit tangetje is vastgehaakt in de zekerin-genkast op het dashboard.Raadpleeg de zekeringentabel in de volgende pagina’s vooreen overzicht van de zekeringen.

fig. 37 L0E0085m

Als de zekering opnieuw doorbrandt, wendtu dan tot de Lancia-dealer.

Vervang een defecte zekering nooit door an-der materiaal.

Vervang een zekering nooit door een zekeringmet een hogere stroomsterkte (ampère); BRANDGEVAAR.

Als een hoofdzekering (MEGA-FUSE, MIDI-FUSE, MAXI-FUSE) doorbrandt, wendt udan tot het Lancia Servicenetwerk.

Controleer, voordat u een zekering vervangt,of de contactsleutel uit het contactslot is ge-nomen en alle stroomgebruikers uit staan

en/of zijn uitgeschakeld.

Page 185: 603.81.451 Delta Instructie

184 IN NOODGEVALLEN

fig. 38 L0E0087m

TOEGANG TOT DE ZEKERINGEN

Zekeringenkast op dashboard

De zekeringen in de zekeringenkast op het dashboard zijn bereikbaar nadat de klep A is verwijderd. Onderaan, aan de linkerkant van de stuurkolom, bevindt zich de zekeringenkast die in fig. 38 is aangegeven.

Page 186: 603.81.451 Delta Instructie

IN NOODGEVALLEN 185

4

Zekeringenkast in de motorruimte fig. 39 en 40

In de motorruimte rechts, naast de accu, is een tweede ze-keringenkast aanwezig. De zekeringen in deze zekerin-genkast zijn bereikbaar nadat de borgklemmen zijn los-gehaakt en het beschermdeksel L is verwijderd. Op de ach-terkant van het deksel bevindt zich een nummer waarmeehet elektrisch onderdeel van elke zekering wordt aange-geven.

fig. 40 L0E0089mfig. 39 L0E0088m

Als de motorruimte moet worden uitgespoten,zorg dan dat de waterstraal niet direct op dezekeringenkast in de motorruimte wordt ge-

richt.

Page 187: 603.81.451 Delta Instructie

186 IN NOODGEVALLEN

Zekeringenkast in bagageruimte fig. 41 en 42

De zekeringen in de zekeringenkast links in de bagage-ruimte zijn bereikbaar nadat het klepje fig. 41 is geopend.

fig. 42 L0E0115mfig. 41 L0E0114m

Page 188: 603.81.451 Delta Instructie

IN NOODGEVALLEN 187

4

ZEKERINGENTABEL - Zekeringenkast op dashboard

F12

F12

F13

F13

F31

F32

F33

F34

F35

F36

F37

F38

F39

F40

F41

7,5

15

7,5

15

5

20

20

5

20

7,5

10

30

7,5

38

38

38

38

38

38

38

38

38

38

38

38

38

VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRAGE FIGUUR

Dimlicht rechts

Dimlicht rechts (Xenon)

Dimlicht links, hoogteverstelling koplampen

Dimlicht links (Xenon)

Spoel relais aanjager klimaatregeling, body computer

Vrij

Ruitbediening linksachter

Ruitbediening rechtsachter

Achteruitrijlichten, spoel relais regeleenheid motorruimte, rempedaalschakelaar (normaal gesloten), waterdetectiesensor in dieselolie, luchtmassameter

Regeleenheid portiervergrendeling, benzinedamp-afsluitklep, dead lock, achterklepontgrendeling

Derde remlicht, instrumentenpaneel, knooppunt “Cornering Lights”(adaptieve lichten), regeleenheid gasontladingslampen op koplamp links

Vrij

Autoradio, navigatiesysteem, knooppunt Blue&Me, sirene diefstalalarm, alarmsysteem in plafondlampje, motorkoelsysteem, bandenspanningsregeleenheid, diagnosestekker, plafondverlichting achter

Achterruitverwarming

Spiegelverwarming, verwarming ruitensproeiermonden voor

Page 189: 603.81.451 Delta Instructie

188 IN NOODGEVALLEN

38

38

38

38

38

38

38

38

38

38

38

F42

F43

F44

F45

F46

F47

F48

F49

F50

F51

F52

F53

5

30

15

20

20

20

5

7,5

5/7,5 (*)

15

7,5

VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRAGE FIGUUR

Knooppunt Remsysteem, gierhoeksensor

Ruitensproeiers module voor tweeweg-pompruitensproeiers voor/achter op stuurkolomschakelaar

Aansteker/stekkerdoos op tunnel, stekkerdoos bagageruimte

Vrij

Motor elektrisch bedienbaar opendak

Ruitbediening linksvoor

Ruitbediening rechtsvoor

Schakelaar waarschuwingsknipperlichten, centraal schakelaarpaneel rechterzijde en linkerzijde op autoradio/navigatiesysteem (verlichting),bedieningsorganen op het stuurwiel (verlichting), schakelaarpaneel opplafondverlichting voor (verlichting), regeleenheid interieurbewaking,elektrisch bedienbaar opendak (regeleenheid, verlichting schakelaars), regensensor/schemersensor, elektrochroom spiegel, inschakeling verwarmingselementen in voorstoelen

Airbagregeleenheid

Aansteker (verlichting), cruise-control, knooppunt Convergence, Regeleenheid parkeersensoren, AQS-sensor, klimaatregeling, elektrisch bedienbare buitenspiegels, bandenspanningsregeleenheid, regeleenheid lane assist, regeleenheid gasontladingslampen op koplamp rechts (*)

Module voor tweeweg-pomp achterruitwisser

Instrumentenpaneel, richtingaanwijzers achter

Page 190: 603.81.451 Delta Instructie

IN NOODGEVALLEN 189

4

F08

F09

F10

F11

F14

F15

F16

F17

F18

F19

F22

F22

F23

F24

F30

F85

ZEKERINGENTABEL - Zekeringenkast in motorruimte

20

10

10

15

30

7,5

10

7,5

7,5

15

20

20

5

15

15

40

40

40

40

40

40

40

40

40

40

40

40

40

40

40

VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRAGE FIGUUR

Vrij

Pomp koplampsproeiers

Claxon

Secundaire verbruikers elektronische inspuiting

Grootlicht

Extra verwarming PTC1

Regeleenheid motormanagementsysteem

Primaire verbruikers elektronische inspuiting

Regeleenheid motormanagementsysteem

Aircocompressor

Primaire verbruikers elektronische inspuiting (1.4-motor)

Primaire verbruikers elektronische inspuiting (1.8-motor en JTD-motoren)

Regeleenheid remsysteem (magneetkleppen)

Regeleenheid elektrische stuurbekrachtiging

Mistlamp voor/Cornering lights

Brandstofpomp

Page 191: 603.81.451 Delta Instructie

190 IN NOODGEVALLEN

42

42

42

42

42

42

F1

F2

F3

F6

F4

F5

30

30

10

10

15

10

ZEKERINGENTABEL - Zekeringenkast in bagageruimte

VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRAGE FIGUUR

Regeleenheid verstelling stoel rechtsvoor

Regeleenheid verstelling stoel linksvoor

Verwarming stoel linksvoor

Verwarming stoel rechtsvoor

Regeleenheid hifi-audiosysteem

BASSBOX luidspreker (Hi-Fi systeem)

Page 192: 603.81.451 Delta Instructie

IN NOODGEVALLEN 191

4

ACCU OPLADENWAARSCHUWING De beschrijving voor het opladen vande accu dient slechts ter informatie. Wendt u bij voor-keur tot het Lancia Servicenetwerk om deze werkzaam-heden uit te laten voeren.We raden u aan de accu langzaam en met een laag ampè-rage gedurende ongeveer 24 uur op te laden. Als u de ac-cu langer oplaadt, kan de accu worden beschadigd.Ga voor het opladen als volgt te werk:❍ maak de klem los van de minpool op de accu;❍ sluit de kabels van het laadapparaat aan op de accu-

polen; let hierbij op de polariteit;❍ schakel de acculader in;❍ aan het einde van het opladen: schakel eerst de accu-

lader uit en koppel dan de accu los;❍ sluit de klem weer aan op de minpool van de accu.

De vloeistof in de accu is giftig en corrosief.Vermijd het contact met de huid en de ogen.Het opladen van de accu moet worden uitge-

voerd in een goed geventileerde ruimte, ver verwij-derd van open vuur en vonkvormende apparaten:brand- en ontploffingsgevaar.

Probeer een bevroren accu niet op te laden:ontdooi eerst de accu om te voorkomen dat deaccu ontploft. Als de accu bevroren is geweest,

moet door deskundig personeel worden gecontroleerdof de cellen niet beschadigd zijn en of de bak geenscheuren vertoont, waardoor de giftige en corrosie-ve vloeistof kan weglekken.

OPKRIKKEN VAN DE AUTOAls de auto opgekrikt moet worden, moet u zich tot hetLancia Servicenetwerk wenden. Deze beschikt over eengaragekrik of hefbrug.

Page 193: 603.81.451 Delta Instructie

192 IN NOODGEVALLEN

SLEPEN VAN DE AUTOBij de auto is een sleepoog geleverd. Het sleepoog bevindtzich in de gereedschaphouder onder de bekleding in debagageruimte.

SLEEPOOG BEVESTIGEN fig. 43-44

Ga als volgt te werk:❍ verwijder de dop A;❍ neem het sleepoog B uit;❍ draai het sleepoog geheel op de schroefdraadpen voor

of achter.

fig. 43 L0E0090m fig. 44 L0E0091m

Draai voor het slepen de sleutel in stand MARen vervolgens in STOP zonder de contactsleu-tel uit het slot te verwijderen. Als de contact-

sleutel uit het contactslot wordt genomen, schakelt au-tomatisch het stuurslot in waardoor het onmogelijkwordt de auto te besturen. Houd er rekening mee datde rembekrachtiging en de elektrische stuurbekrach-tiging niet werken zolang de motor niet is aangesla-gen, waardoor meer kracht nodig is voor de bedie-ning van het rempedaal en het stuur. Gebruik voor hetslepen geen elastische kabels en rijd zo gelijkmatig mo-gelijk. Controleer tijdens het slepen of de sleepkabelgeen carrosseriedelen kan beschadigen. Houdt u bij hetslepen van een auto aan de wettelijke voorschriften.Dit geldt zowel voor het slepen zelf als voor het gedragnaar andere weggebruikers. Start de motor niet als deauto wordt gesleept.

Page 194: 603.81.451 Delta Instructie

VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 193

5

Geprogrammeerd onderhoud ................................................................................ 194Geprogrammeerd onderhoudsschema ................................................................... 195Periodieke controles .............................................................................................. 199Zwaar gebruik van de auto ................................................................................... 199Niveaus controleren .............................................................................................. 201Luchtfilter ........................................................................................................... 208Pollenfilter ........................................................................................................... 208Dieselfilter ............................................................................................................ 208Accu .................................................................................................................... 209Wielen en banden ................................................................................................. 212Rubber slangen .................................................................................................... 214Ruitenwissers/achterruitwisser ............................................................................. 214Carrosserie ........................................................................................................... 217Interieur .............................................................................................................. 220

Page 195: 603.81.451 Delta Instructie

194 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD

GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDJuist onderhoud is een belangrijke factor voor een langelevensduur, de beste prestaties en een zo zuinig mogelijkgebruik van de auto.Om dit te realiseren heeft Lancia een reeks controle- enonderhoudsbeurten samengesteld die iedere 30.000 km(benzine-uitvoeringen) of iedere 35.000 km (Multijet uit-voeringen) moeten worden uitgevoerd.Onthoud echter dat het geprogrammeerd onderhoud nietvolledig toereikend is om de auto in optimale staat te hou-den: zowel in de beginperiode voor de servicebeurt bij30.000/35.000 kilometer als daarna, tussen twee servi-cebeurten in, moet regelmatig wat aandacht aan de autoworden geschonken. Controleer bijvoorbeeld regelmatigde bandenspanning en de vloeistofniveaus en vul deze laat-ste zo nodig bij.

WAARSCHUWING De servicebeurten van het Gepro-grammeerd Onderhoud zijn door de fabrikant voorge-schreven. Het niet uitvoeren van deze servicebeurten kanhet vervallen van de garantie tot gevolg hebben.

De werkzaamheden van het Geprogrammeerd Onderhoudkunnen door het hele Lancia Servicenetwerk tegen vastetarieftijden worden uitgevoerd.Reparaties, die niet tot de normale onderhoudsbeurt be-horen en tijdens het uitvoeren van de onderhoudsbeurtnodig blijken te zijn, worden uitsluitend na toestemmingvan de klant uitgevoerd.

WAARSCHUWING Het is raadzaam eventuele kleine de-fecten onmiddellijk door het Lancia Servicenetwerk te la-ten verhelpen en daarmee niet te wachten tot de volgen-de servicebeurt.

Als de auto vaak wordt gebruikt voor het trekken van aan-hangers, moeten er kortere intervallen worden aangehou-den voor de werkzaamheden van het geprogrammeerd on-derhoud.

Page 196: 603.81.451 Delta Instructie

VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 195

5

GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMABenzine-Uitvoeringen

x 1000 km

Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen

Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, waarschuwings-/controlelampjes enz.) controleren

Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren

Stand wisserbladen voor/achter controleren en wisserbladen op slijtage controleren

Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren en werking waarschuwingslampje voor versleten remblokken controleren

Remblokken achter (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren

Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie, bodemplaatbescherming, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber delen(stofkappen, hoezen enz.), en rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem

Vergrendelmechanismen van de motorkap en achterklep op vervuiling controleren en mechanismen smeren

Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, accu, enz.)

Slag van de handrem controleren en eventueel afstellen

Conditie van aandrijfriem(en) voor hulporganen visueel controleren

Conditie van getande distributieriem visueel controleren

30 60 90 120 150 180

● ● ● ● ● ●

● ● ● ● ● ●

● ● ● ● ● ●

● ● ● ● ● ●

● ● ● ● ● ●

● ● ● ● ● ●

● ● ● ● ● ●

● ● ● ● ● ●

● ● ● ● ● ●

● ● ● ● ● ●

● ●

● ●

Page 197: 603.81.451 Delta Instructie

196 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD

30 60 90 120 150 180

● ● ● ● ● ●

● ●

● ● ● ● ● ●

● ● ● ● ● ●

● ● ●

● ● ● ● ● ●

● ● ● ● ● ●

● ● ● ● ● ●

x 1000 km

Uitlaatgasemissie controleren

Benzinedamp-opvangsysteem controleren

Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v. diagnosestekker)

Aandrijfriem(en) voor hulporganen vervangen

Getande distributieriem vervangen (*)

Bougies vervangen

Luchtfilterelement vervangen

Motorolie en oliefilter vervangen (of om de 24 maanden) (**)

Remvloeistof vervangen (of elke 24 maanden)

Pollenfilter vervangen (of om de 15 maanden)

(*) Ongeacht de kilometerstand moet de distributieriem bij zware bedrijfsomstandigheden (koude klimaten, gebruik in stadsver-keer, langdurig stationair draaien) om de 4 jaar worden vervangen of in ieder geval om de 5 jaar.

(**) Als de auto overwegend in de stad wordt gebruikt wordt en daardoor jaarlijks minder dan 10.000 km rijdt, moeten de motor-olie en het oliefilter iedere 12 maanden worden vervangen.

Om de juiste werking te garanderen en om ernstige schade aan de motor te voorkomen, is voor de 1.4 T-JET-uitvoeringen het vol-gende van fundamenteel belang:- gebruik uitsluitend het merk en type bougies dat specifiek voor de Turbo Jet motor is voorgeschreven (zie hetgeen beschreven staat in

de paragraaf “Motor”); - houdt u strikt aan het vervangingsinterval van de bougies dat in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema staat aangegeven;- het is raadzaam u hiervoor tot het Lancia Servicenetwerk te wenden.

Page 198: 603.81.451 Delta Instructie

VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 197

5

Multijet uitvoeringen

x 1000 km

Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen

Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, waarschuwings-/controlelampjes enz.) controleren

Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren

Stand wisserbladen voor/achter controleren en wisserbladen op slijtage controleren

Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren en werking waarschuwingslampje voor versleten remblokken controleren

Remblokken achter (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren

Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie, bodemplaatbescherming, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen enz.), en rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem

Vergrendelmechanismen van de motorkap en achterklep op vervuiling controleren en mechanismen smeren

Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, accu, enz.)

Slag van de handrem controleren en eventueel afstellen

Spanning van diverse aandrijfriemen voor hulporganen controleren en eventueel afstellen (behalve uitvoeringen met automatische riemspanner)

Controle van de emissies/uitlaatgasrook

Conditie van aandrijfriem(en) voor hulporganen visueel controleren

35 70 105 140 175

● ● ● ● ●

● ● ● ● ●

● ● ● ● ●

● ● ● ● ●

● ● ● ● ●

● ● ● ● ●

● ● ● ● ●

● ● ● ● ●

● ● ● ● ●

● ● ● ● ●

● ●

● ● ● ● ●

● ●

Page 199: 603.81.451 Delta Instructie

35 70 105 140 175

● ● ● ● ●

● ●

● ●

● ● ● ● ●

● ● ● ● ●

● ● ● ● ●

198 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD

x 1000 km

Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v. diagnosestekker)

Aandrijfriem(en) voor hulporganen vervangen

Getande distributieriem vervangen (*)

Brandstoffilter vervangen

Luchtfilterelement vervangen

Motorolie en oliefilter vervangen (uitvoeringen zonder DPF) (of om de 24 maanden)

Motorolie en oliefilter vervangen (uitvoeringen met DPF) (**)

Remvloeistof vervangen (of elke 24 maanden)

Pollenfilter vervangen (of om de 15 maanden)

(*) Ongeacht de kilometerstand moet de distributieriem bij zware bedrijfsomstandigheden (koude klimaten, gebruik in stadsver-keer, langdurig stationair draaien) om de 4 jaar worden vervangen of in ieder geval om de 5 jaar.

(**) De motorolie en het oliefilter moeten worden vervangen bij kwaliteitsverlies, dat wordt aangegeven door middel van een be-richt of een brandend waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel (zie hoofdstuk “Lampjes en berichten”); ververs de mo-torolie en het oliefilter in ieder geval om de 24 maanden.

Page 200: 603.81.451 Delta Instructie

VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 199

5

PERIODIEKE CONTROLESElke 1.000 km of voor een lange reis controleren en zo-nodig herstellen:❍ niveau van de motorkoelvloeistof;❍ niveau van de remvloeistof;❍ niveau van de ruitensproeiervloeistof;❍ spanning en conditie van de banden;❍ werking van het verlichtingssysteem (koplampen, rich-

tingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten enz.);❍ werking van de ruitenwissers voor en achter en

stand/slijtage van de ruitenwisserbladen voor achter;Iedere 3.000 km controleren en eventueel bijvullen: ni-veau motorolie.Gebruik bij voorkeur producten van FL Selenia omdat diespeciaal zijn afgestemd op de Lancia modellen (zie de“Vullingstabel” in het hoofdstuk “6”).

ZWAAR GEBRUIK VAN DE AUTOAls de auto overwegend onder zware bedrijfsomstandig-heden wordt gebruikt, zoals:❍ trekken van een aanhangers of caravans;❍ rijden op stoffige wegen;❍ veel korte ritten (minder dan 7-8 km) en bij een bui-

tentemperatuur onder nul;❍ veel langdurig stationair draaiende motor of lange rit-

ten bij lage snelheden (bijv. bij huis-aan-huis bezor-ging) of als de auto lang stilstaat;

❍ in de stad;

Page 201: 603.81.451 Delta Instructie

200 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD

is het noodzakelijk de volgende controles vaker uit te voe-ren, dan in het Onderhoudsschema staat aangegeven:❍ remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slij-

tage controleren;❍ vergrendelmechanismen van motorkap en kofferdek-

sel op vervuiling controleren en mechanismen smeren;❍ visueel de conditie controleren van: motor, versnel-

lingsbak, aandrijfassen, uitlaat, brandstof- en rem-leidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen enz.) enrubber slangen van rem- en brandstofsysteem;

❍ lading en vloeistofniveau (elektrolyt) accu controleren(zie ook de paragraaf “Accu - Ladingstoestand en ni-veau elektrolyt controleren” in dit hoofdstuk);

❍ conditie van diverse aandrijfriemen voor hulporga-nen visueel controleren;

❍ pollenfilter controleren en eventueel vervangen; voor-al als de luchttoevoer in het interieur afneemt;

❍ luchtfilter controleren en eventueel vervangen.

Page 202: 603.81.451 Delta Instructie

VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 201

5

NIVEAUS CONTROLEREN - Uitvoering 1.4 Turbo Jet

fig. 1 L0E0092m

Page 203: 603.81.451 Delta Instructie

202 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD

Uitvoering 1.6 Multijet/2.0 Multijet

fig. 2 L0E0094m

Page 204: 603.81.451 Delta Instructie

VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 203

5

Uitvoering 1.9 Twin Turbo Multijet

fig. 3 L0E0094m

Page 205: 603.81.451 Delta Instructie

204 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD

MOTOROLIE A-fig. 1-2-3

Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke onder-grond staat en ongeveer 5 minuten na het uitzetten vande motor. Neem voor controle de peilstok uit; het niveauvan de olie moet zich tussen het MIN- en MAX-merkte-ken op de peilstok bevinden. Het verschil tussen het MIN-en MAX-merkteken komt overeen met ongeveer 1 liter.Als het olieniveau dicht bij of onder het MIN-merktekenstaat, moet via de olievulopening motorolie tot aan hetMAX-merkteken worden bijgevuld.Het olieniveau mag nooit het MAX-merkteken over-schrijden.

Motorolieverbruik

Als richtlijn geldt een maximaal motorolieverbruik vanongeveer 400 gram per 1000 km. Tijdens de eerste ge-bruiksperiode wordt de motor van een nieuwe auto inge-reden. Daarom stabiliseert het motorolieverbruik pas nade eerste 5.000 ÷ 6.000 km.

WAARSCHUWING Het motorolieverbruik hangt af vande rijstijl en de gebruiksomstandigheden van de auto.

WAARSCHUWING Na het bijvullen of het verversen vande olie, moet u de motor enige seconden laten draaien, ver-volgens de motor uitzetten en na enige minuten het olie-peil controleren.

Page 206: 603.81.451 Delta Instructie

VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 205

5

KOELVLOEISTOF VAN HETMOTORKOELSYSTEEM B-fig. 1-2-3

Het niveau van de koelvloeistof moet gecontroleerd wor-den bij een koude motor en moet tussen het MIN- en MAX-merkteken op het expansiereservoir staan. Een te laag ni-veau bijvullen door een mengsel van gedemineraliseerdwater en 50% PARAFLU UP van FL Selenia langzaamvia de vulopening van het expansiereservoir te gieten. Eenmengsel van PARAFLU UP en gedemineraliseerd waterin een mengverhouding van 50% beveiligt tot een tem-peratuur van –35°C. Bij zeer zware klimatologische om-standigheden raden wij een mengsel aan van 60% PA-RAFLU UP en 40% gedemineraliseerd water

Wees bij het uitvoeren van werkzaamhedenin de motorruimte extra voorzichtig als demotor nog warm is: gevaar voor brandwon-

den. Bij een warme motor kan de elektroventilateuronverwacht inschakelen: kans op verwonding. Pasop als u sjaals, dassen of loszittende kledingstuk-ken draagt: deze kunnen door de bewegende onder-delen worden gegrepen.

Vul nooit olie bij met andere specificaties dande olie waarmee de motor is gevuld.

Afgewerkte motorolie en het vervangen mo-toroliefilter bevatten stoffen die schadelijkzijn voor het milieu. Het is raadzaam om het

verversen van de olie en het vervangen van het olie-filter door het Lancia Servicenetwerk te laten uit-voeren. De Lancia-dealer beschikt over de uitrus-ting voor het op milieuvriendelijke wijze en conformde wettelijke bepalingen verwerken van afgewerk-te olie en oliefilters.

Het motorkoelsysteem gebruikt PARAFLUUP-koelvloeistof. Gebruik voor het eventueelbijvullen vloeistof met dezelfde specificaties

als waarmee het motorkoelsysteem reeds is gevuld.PARAFLU UP-koelvloeistof kan niet worden ge-mengd met welke andere koelvloeistof dan ook. Alsdit toch gebeurt, mag de motor absoluut niet wor-den gestart en moet u zich tot het Lancia Service-netwerk wenden.

Page 207: 603.81.451 Delta Instructie

206 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD

Het koelsysteem staat onder druk. Vervang dedop zonodig alleen door een exemplaar vanhetzelfde type; als dit niet gebeurt, kan dit de

werking van het systeem in gevaar brengen. Draaibij een warme motor de dop van het expansiere-servoir nooit los: gevaar voor verbranding.

RUITENSPROEIERVLOEISTOF C-fig. 1-2-3

Trek voor het bijvullen van de vloeistof de dop van het reservoir totdat u een klik hoort.Giet vervolgens langzaam een mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC 35 in het reservoir, in devolgende mengverhouding:30% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 70% waterin de zomer.50% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 50% waterin de winter.Bij temperaturen onder -20°C TUTELA PROFESSIONALSC 35 onverdund gebruiken.Controleer visueel het niveau van de vloeistof in het reservoir.Sluit de dop door hem in het midden in te drukken.

Rijd niet met een leeg ruitensproeierreservoir:de ruitensproeiers zijn van fundamenteel be-lang voor een optimaal zicht.

Enkele in de handel verkrijgbare ruitensproeier-vloeistoffen zijn licht ontvlambaar. In de motor-ruimte bevinden zich warme onderdelen die bij con-tact de vloeistof kunnen doen ontbranden.

OLIE VAN DE STUURBEKRACHTIGINGD-fig. 1-2-3

Draai de dop los: controleer of het remvloeistofniveau nogop het maximum niveau staat. Het niveau mag nooit hetMAX-merkteken overschrijden. Als vloeistof moet wordenbijgevuld, dan raden wij u aan de remvloeistof te gebrui-ken die staat vermeld in de tabel “Vloeistoffen en smeer-middelen” (zie het hoofdstuk “6”).

OPMERKING Maak de dop van het reservoir en het omringende oppervlak zorgvuldig schoon.

Wees bij het openen van de dop bijzonder voorzichtig zodat er geen vuil in het reservoir komt.Gebruik voor het bijvullen altijd een trechter met een ingebouwde filterzeef van maximaal 0,12 mm.

WAARSCHUWING De remvloeistof is hygroscopisch (trektwater aan). Daarom verdient het aanbeveling, als de autooverwegend wordt gebruikt in gebieden met een hoge lucht-vochtigheid, de vloeistof vaker te vervangen dan in het “Ge-programmeerd onderhoudsschema” staat aangegeven.

Page 208: 603.81.451 Delta Instructie

VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 207

5

De rem- en koppelingsvloeistof is giftig enzeer corrosief. Als de vloeistof per ongelukwordt gemorst, moeten de betreffende delen

onmiddellijk worden gewassen met water en eenneutrale zeep en daarna met veel water worden af-gespoeld. Bij inslikken dient onmiddellijk een artste worden geraadpleegd.

Voorkom contact tussen de zeer corrosieveremvloeistof en de lak. Als remvloeistof wordtgemorst, moet de lak onmiddellijk met water

worden afgespoeld.

Het symbool π op het reservoir geeft aan datsynthetische remvloeistof en geen mineralevloeistof moet worden gebruikt. Het gebruik

van minerale vloeistoffen moet absoluut worden ver-meden, omdat de rubbers in het remsysteem doordeze vloeistoffen worden beschadigd.

De remvloeistof is giftig en zeer corrosief. Alsde vloeistof per ongeluk wordt gemorst, moe-ten de betreffende delen onmiddellijk worden

gewassen met water en een neutrale zeep en daar-na met veel water worden afgespoeld. Bij inslik-ken dient onmiddellijk een arts te worden geraad-pleegd.

Het symbool π op het reservoir geeft aan datsynthetische remvloeistof en geen mineralevloeistof moet worden gebruikt. Het gebruik

van minerale vloeistoffen moet absoluut worden ver-meden, omdat de rubbers in het remsysteem doordeze vloeistoffen worden beschadigd.

Page 209: 603.81.451 Delta Instructie

208 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD

LUCHTFILTER/POLLENFILTERLaat het luchtfilter of het pollenfilter vervangen door hetLancia Servicenetwerk.

DIESELFILTERCONDENS AFTAPPEN (Multijet uitvoeringen) E-fig. 2-3

Water in het brandstofsysteem kan het in-spuitsysteem ernstig beschadigen en de mo-tor kan onregelmatig gaan draaien. Als het

lampje c op het instrumentenpaneel gaat branden,wendt u dan zo snel mogelijk tot het Lancia Servi-cenetwerk om het systeem te laten aftappen. Als ditdirect na het tanken wordt gesignaleerd, kan er tij-dens het tanken water in de brandstoftank zijn ge-komen: zet in dat geval onmiddellijk de motor uiten wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.

Page 210: 603.81.451 Delta Instructie

VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 209

5

ACCUDe accu F-fig. 1-2-3 van de auto is “onderhoudsarm”:onder normale omstandigheden hoeft het elektrolyt nietbijgevuld te worden met gedestilleerd water.De werking moet echter regelmatig en uitsluitend door hetLancia Servicenetwerk of gespecialiseerd personeel ge-controleerd worden.

De vloeistof in de accu is giftig en corrosief.Voorkom contact met de huid en de ogen.Houd de accu ver verwijderd van open vuur

en vonkvormende apparaten: brand- en ont-ploffingsgevaar.

Als de accu werkt met een zeer laag vloei-stofniveau, ontstaat onherstelbare schade aande accu en kan de accu openbarsten.

ACCU VERVANGEN

Als de accu vervangen wordt, moet een originele accu metdezelfde specificaties worden geïnstalleerd.Als de accu vervangen wordt door een accu met anderespecificaties, vervallen de onderhoudsintervallen die in het“Geprogrammeerd Onderhoudsschema” staan aangege-ven. Voor het onderhoud van de nieuwe accu dient u zich striktte houden aan de aanwijzingen van de fabrikant van deaccu.

Page 211: 603.81.451 Delta Instructie

210 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD

Als u de auto langere tijd stalt in extreemkoude omstandigheden moet, om bevriezingte voorkomen, de accu worden verwijderd en

op een verwarmde plaats worden bewaard.

Bij werkzaamheden aan de accu of in debuurt van de accu, moet u uw ogen altijd be-schermen met een speciale bril.

Onoordeelkundige montage van elektrischeen elektronische apparatuur kan ernstigeschade toebrengen aan de auto. Als u na aan-

schaf van uw auto accessoires wilt monteren dieconstante voeding nodig hebben (diefstalalarm, mo-biele telefoon enz.), raden wij u aan contact op tenemen met het Lancia Servicenetwerk. Deze kan ude meest geschikte installaties aanraden en contro-leren of het noodzakelijk is een accu met een gro-tere capaciteit te monteren.

Accu’s bevatten zeer schadelijke stoffen voorhet milieu. Het verdient aanbeveling een de-fecte accu door het Lancia Servicenetwerk te

laten vervangen, omdat deze beschikt over de uit-rusting voor het op milieuvriendelijke wijze en con-form de wettelijke bepalingen verwerken van defecteaccu’s.

Page 212: 603.81.451 Delta Instructie

VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 211

5

PRAKTISCHE TIPS OM DE LEVENSDUUR VANDE ACCU TE VERLENGEN

Om het snel ontladen van de accu te voorkomen en delevensduur te verlengen, dient u de volgende aanwijzin-gen nauwkeurig op te volgen:❍ wanneer u de auto parkeert, controleer dan of de por-

tieren, de motorkap en de achterklep goed gesloten zijn.Hiermee wordt voorkomen dat de interieurverlichtingblijft branden;

❍ schakel de interieurverlichting uit: de auto is in iedergeval uitgerust met een systeem voor automatische uit-schakeling van de interieurverlichting;

❍ voorkom zoveel mogelijk het gebruik van stroomver-bruikers als de motor uitstaat (autoradio, waarschu-wingsknipperlichten, enz.);

❍ maak voordat werkzaamheden aan de elektrische in-stallatie van de auto worden uitgevoerd eerst de min-pool van de accu los;

❍ de klemmen moeten altijd goed zijn bevestigd.

WAARSCHUWING Een accu die gedurende langere tijdminder dan 50% geladen is, raakt door sulfatering be-schadigd. Hierdoor loopt de capaciteit en het startver-mogen terug.

Ook is de accu dan gevoeliger voor bevriezing (reeds bijtemperaturen van –10 °C). Zie in geval van langdurig stil-staan de paragraaf “Auto langere tijd stallen”, in hoofd-stuk “3”.Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monterendie constante voeding nodig hebben (diefstalalarm enz.)ofaccessoires die de elektrische installatie zwaar belasten,raden wij u aan contact op te nemen met het Lancia Ser-vicenetwerk. Deze kan u de meest geschikte installaties uithet Lancia Lineaccessori-programma aanraden en con-troleren of de elektrische installatie van de auto geschiktis voor het extra stroomverbruik of dat het noodzakelijkis een accu met een grotere capaciteit te monteren.Enkele van deze stroomverbruikers blijven continu stroomverbruiken ook bij een uitgezette motor, waardoor de ac-cu geleidelijk ontlaadt.

Page 213: 603.81.451 Delta Instructie

212 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD

WIELEN EN BANDENDe spanning van de banden, inclusief het noodreservewiel,moet regelmatig, om de twee weken en voor een langerit, worden gecontroleerd: de bandenspanning moet bijkoude banden worden gecontroleerd.Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe; zie voorde juiste waarde van de bandenspanning de paragraaf“Wielen” in het hoofdstuk “6”.Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregel-matige slijtage van de banden fig. 4:

fig. 4 L0E0096m

A normale spanning: gelijkmatige slijtage van het loop-vlak.

B te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten vanhet loopvlak.

C te hoge spanning: te grote slijtage in het midden vanhet loopvlak.

Banden moeten worden vervangen als de profieldiepte vanhet loopvlak minder is dan 1,6 mm. Houdt u echter al-tijd aan de geldende wettelijke bepalingen van het landwaarin wordt gereden.

WAARSCHUWINGEN❍ Voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen op-

trekken, harde contacten tussen banden en stoepran-den, kuilen en andere obstakels. Het langdurig rijdenop een slecht wegdek kan de banden beschadigen;

❍ controleer de banden regelmatig op scheuren in dewangen en bulten of slijtplekken op het loopvlak.Wendt u in dit geval tot het Lancia Servicenetwerk;

❍ rijd nooit met een te zwaar beladen auto: hierdoor kun-nen de banden en de velgen ernstig beschadigd wor-den;

❍ stop zo snel mogelijk bij een lekke band en verwisselhet wiel om beschadiging van de band, de velg, de wiel-ophanging en de stuurinrichting te voorkomen;

Page 214: 603.81.451 Delta Instructie

VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 213

5

❍ banden verouderen, ook als zij weinig of nooit gebruiktzijn. Scheurtjes in het loopvlak en op de wangen gevenaan dat de band verouderd is. Banden die langer danzes jaar onder een auto gemonteerd zijn, moeten danook door een specialist worden gecontroleerd. Dit geldtin het bijzonder voor het noodreservewiel;

❍ monteer nooit gebruikte banden of banden waarvande herkomst onbekend is;

❍ bij de montage van een nieuwe band moet ook het ven-tiel vernieuwd worden;

❍ om een gelijke slijtage van de banden op de vooras ende achteras te verkrijgen, is het raadzaam de bandenom de 10.000 / 15.000 km van as te verwisselen. Hier-bij moeten de banden aan dezelfde zijde van de autogemonteerd blijven, zodat een omkering van de draai-richting wordt voorkomen.

Bedenk dat ook de wegligging afhankelijk isvan een juiste bandenspanning.

Door een te lage bandenspanning wordt deband te heet, waardoor er onherstelbare in-wendige schade aan de band kan ontstaan.

Verwissel de banden niet kruiselings, waar-bij de banden van de rechterzijde aan de lin-kerzijde en omgekeerd worden gemonteerd.

Voer bij lichtmetalen velgen geen spuitwerk-zaamheden uit die een temperatuur vereisenboven 150°C. De mechanische eigenschappen

van de wielen kunnen hierdoor in gevaar wordengebracht.

Page 215: 603.81.451 Delta Instructie

214 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD

RUBBER SLANGENHoud voor de rubber slangen van het rem- en brandstof-systeem zeer nauwkeurig de voorschriften van het “On-derhoudsschema” in dit hoofdstuk aan. Ozon, hoge temperaturen en het gedurende langere tijdontbreken van vloeistof in een systeem zorgen ervoor datde slangen uitdrogen en scheuren, waardoor het be-treffende systeem kan gaan lekken. Daarom is zorgvul-dige controle noodzakelijk.

RUITENWISSERS/ACHTERRUITWISSERWISSERBLADEN

Maak de wisserbladen regelmatig schoon met een schoon-maakmiddel; wij raden TUTELA PROFESSIONAL SC35 aan. Vervang de wisserbladen als het rubber is vervormd of ver-sleten. Het verdient aanbeveling ten minste één maal perjaar de wisserbladen te vervangen.Met enkele simpele voorzorgsmaatregelen is het mogelijkbeschadigingen van het rubber te voorkomen:❍ wanneer de temperatuur onder 0°C is gedaald, moet

gecontroleerd worden of er geen ijs tussen wisserbladen ruit zit. Maak de wissers zo nodig vrij met een an-ti-vriesmiddel;

❍ verwijder eventueel opgehoopte sneeuw van de ruit:om de wisserbladen te beschermen en oververhittingvan de ruitenwissermotor te voorkomen;

❍ schakel de ruitenwissers/achterruitwisser niet op eendroge ruit in.

Rijden met versleten ruitenwisserbladen isgevaarlijk, omdat hierdoor het zicht onderslechte atmosferische omstandigheden aan-

zienlijk wordt beperkt.

Page 216: 603.81.451 Delta Instructie

VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 215

5

Wisserbladen voor vervangen fig. 5

Ga als volgt te werk:❍ til de wisserarm van de voorruit en plaats het wisser-

blad onder een hoek van 90° ten opzichte van de arm;❍ druk op de lip A van de veerklem en verwijder het wis-

serblad;❍ monteer het nieuwe blad, waarbij de lip in de zitting

op de wisserarm moet vallen.

fig. 5 L0E0097m

Wisserblad achter vervangen fig. 6

Ga als volgt te werk:❍ kantel het dopje A omhoog, draai de moer B los waar-

mee de wisserarm aan de as is bevestigd;❍ plaats de nieuwe wisserarm in de juiste stand en draai

de moer zorgvuldig vast;❍ kantel het dopje naar beneden.

fig. 6 L0E0098m

Page 217: 603.81.451 Delta Instructie

216 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD

RUITENSPROEIERS

Voorruit (ruitensproeiers) fig. 7

Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eersthet niveau in het ruitensproeiertankje (zie de paragraaf“Niveaus controleren” in dit hoofdstuk). Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden niet ver-stopt zijn. Deze kunnen zo nodig met een speld wordendoorgeprikt.De stralen van de ruitensproeiers kunt u richten door desproeiermonden af te stellen.De stralen moeten op ongeveer 1/3 van de bovenkant vande ruit worden gericht.

WAARSCHUWING Bij uitvoeringen met opendak, zorgdat het dak gesloten is alvorens de ruitensproeiers te be-dienen.

fig. 7 L0E0099m

Achterruit (achterruitsproeier) fig. 8

De sproeiermonden van de achterruitsproeier kunnen nietworden afgesteld.De sproeier is ingebouwd boven de achterruit.

fig. 8 L0E0100m

Page 218: 603.81.451 Delta Instructie

VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 217

5

CARROSSERIEBESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHEINVLOEDEN

De belangrijkste oorzaken van roest zijn:❍ luchtverontreiniging;❍ zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid (gebieden

aan zee, warm en vochtig klimaat);❍ omgevings-/seizoensinvloeden.Ook de invloed van schurende elementen, zoals stoffigeomgeving, opwaaiend zand, modder en steenslag op delak en de onderzijde moet niet worden onderschat.Lancia heeft voor uw auto de beste technologische op-lossingen toegepast om de carrosserie efficiënt tegen roestte beschermen.

De belangrijkste zijn:❍ de toepassing van aangepaste spuittechnieken en lak-

producten die de auto de benodigde weerstand tegenroest en schurende elementen verlenen;

❍ het gebruik van verzinkte (of voorbehandelde) plaat-delen met een hoge corrosiebestendigheid;

❍ het aanbrengen van een gespoten beschermende wa-slaag op de onderzijde, in de wielkuipen, in de mo-torruimte en verschillende holle ruimtes, met een hoogbeschermend vermogen;

❍ het aanbrengen van een beschermende kunststof laagop kwetsbare delen: onderzijde van de portieren, bin-nenzijde van de spatborden, naden, randen enz.;

❍ toepassing van “open” holle ruimtes om condensvor-ming te voorkomen en binnendringend water af te voe-ren, waardoor roest van binnenuit wordt voorkomen.

CARROSSERIEGARANTIE

Bij de auto is de carrosserie tegen doorroesten van alle ori-ginele componenten van de carrosserie en van alle dra-gende delen gegarandeerd.Voor de specifieke voorwaarden van deze garantie wordtverwezen naar de Service- en garantiehandleiding.

Page 219: 603.81.451 Delta Instructie

218 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD

De juiste wasmethode:❍ verwijder de antenne van het dak als u de auto in een

wastunnel wast, om te voorkomen dat deze beschadigt;❍ als bij het wassen gebruik wordt gemaakt van stoom

of hogedrukreiniging, moet de straalpijp op meer dan40 cm afstand worden gehouden om schade aan delaklaag te voorkomen. Waterresten die op de auto ach-terblijven kunnen na verloop van tijd de carrosseriebeschadigen;

❍ spoel de auto met een waterstraal onder lage druk af;❍ was de auto met een zachte spons met een oplossing

van neutrale zeep; spoel daarbij de spons regelmatiguit;

❍ spoel overvloedig met water en droog met lucht of eenzeemleer.

Let bij het drogen vooral op de minder goed zichtbare de-len, zoals portiersponningen, motorkap en achterklep,koplampbehuizingen, waarin het water makkelijk kan blij-ven staan. Het verdient aanbeveling de auto na het was-sen niet onmiddellijk binnen te zetten, maar de auto nogeven buiten te laten staan, zodat waterresten buiten kun-nen verdampen.Was de auto nooit in de zon of als de motorkap nog warmis: de glans van de lak kan afnemen.

TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DECARROSSERIE

Lak

De lak heeft behalve een esthetische functie ook een be-schermende functie.Daarom moeten beschadigingen van de laklaag, zoalskrassen, onmiddellijk worden bijgewerkt om roestvormingte voorkomen. Het bijwerken dient met de originele lak teworden uitgevoerd (zie “Plaatje met informatie over decarrosserielak” in het hoofdstuk “Technische gegevens”).Het normale onderhoud van de auto beperkt zich tot was-sen, waarbij de frequentie afhankelijk is van het gebruikvan de auto en van de omgeving. Het is raadzaam de au-to vaker te wassen bij sterke luchtverontreiniging of bijhet rijden over wegen met strooizout.

Page 220: 603.81.451 Delta Instructie

VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 219

5

De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfde wijzeworden gewassen als de gespoten carrosseriedelen.Parkeer de auto niet onder bomen, aangezien harsdrup-pels bij langere inwerking de lak kunnen beschadigen,waardoor de kans op roestvorming wordt vergroot.

WAARSCHUWING Vogeluitwerpselen dienen zo snel enzo goed mogelijk van de lak verwijderd te worden, om-dat door de agressieve bestanddelen de lak kan bescha-digen.

Schoonmaakmiddelen verontreinigen het wa-ter. Daarom moet de auto bij voorkeur wor-den gewassen op een plaats waar het afval-

water direct wordt opgevangen en gezuiverd.

Ruiten

Gebruik voor het schoonmaken van de ruiten een geschiktschoonmaakmiddel. Gebruik een schone, zachte doek om krassen en bescha-digingen te voorkomen.

WAARSCHUWING Let er bij het schoonmaken van de bin-nenzijde van de achterruit op dat de elektrische weer-standsdraden van de achterruitverwarming niet worden be-schadigd. Veeg voorzichtig in de richting van de draden.

Motorruimte

Laat de motorruimte na het winterseizoen zorgvuldig uit-spuiten. Hierbij mag de waterstraal niet direct op de elek-tronische regeleenheden en de relais en zekeringen linksin de motorruimte (in rijrichting) worden gericht. Laatdeze werkzaamheden verzorgen door een gespecialiseerdbedrijf.

WAARSCHUWING Voor het uitspuiten van de motorruim-te moet de contactsleutel in stand STOP staan en de motorkoud zijn. Controleer na het reinigen of de verschillendebeschermingen (rubber kappen, deksels enz.) nog op hunplaats zitten en niet beschadigd zijn.

Koplampen

WAARSCHUWING Gebruik voor het reinigen van hetkunststof lampenglas van de koplampen geen aromatischeproducten (bijv. benzine) of ketonen (bijv. aceton).

Om de esthetische eigenschappen van de lakte behouden, is het aanbevolen geen schuur-en/of poetsmiddelen te gebruiken voor het

schoonmaken van de auto.

Page 221: 603.81.451 Delta Instructie

220 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD

INTERIEURControleer af en toe of er onder de vloerbedekking geenwater is blijven staan (dooiwater van sneeuwresten aanschoenen, lekkende paraplu’s enz.), waardoor roestvor-ming op de bodem veroorzaakt zou kunnen worden.

Gebruik nooit ontvlambare producten zoalspetroleum of wasbenzine voor het reinigenvan de interieurdelen van de auto. De elek-

trostatische lading die tijdens het reinigen door hetwrijven ontstaat, kan brand veroorzaken.

Bewaar nooit spuitbussen in de auto: ont-ploffingsgevaar. Spuitbussen mogen niet wor-den blootgesteld aan temperaturen boven

50°C. In de zomer kan de temperatuur in het inte-rieur ver boven deze waarde oplopen.

STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING

Verwijder stof met een zachte vochtige borstel of een stof-zuiger. Voor een nog betere reiniging van de stoffen be-kleding raden wij u aan de borstel vochtig te maken.Reinig de zittingen met een vochtige spons en een oplos-sing van water en neutrale zeep.

KUNSTSTOF INTERIEURDELEN

Wij raden u aan om de kunststof interieurdelen op de nor-male manier te reinigen met een doek bevochtigd met wa-ter en een neutrale zeep zonder schuurmiddel. Voor hetverwijderen van vet- of hardnekkige vlekken moeten spe-ciale schoonmaakmiddelen zonder oplosmiddelen wordengebruikt, die geschikt zijn voor het reinigen van kunststofen die het visuele effect en de kleur van de componentenniet wijzigen.

WAARSCHUWING Gebruik nooit alcohol of benzine omhet glas van het instrumentenpaneel schoon te maken.

Page 222: 603.81.451 Delta Instructie

TECHNISCHE GEGEVENS 221

6

Identificatiegegevens .................................................................... 222Motorcodes - carrosserie-uitvoeringen ........................................... 224Motor ........................................................................................... 225Brandstofsysteem ......................................................................... 227Transmissie .................................................................................. 228Remmen ....................................................................................... 228Wielophanging ............................................................................. 229Stuurinrichting ............................................................................ 229Wielen ......................................................................................... 230Afmetingen .................................................................................. 234Prestaties ..................................................................................... 235Gewichten .................................................................................... 236Vullingstabel ................................................................................ 240Vloeistoffen en smeermiddelen ..................................................... 240Brandstofverbruik ........................................................................ 242CO2-emissie ................................................................................. 244

Page 223: 603.81.451 Delta Instructie

222 TECHNISCHE GEGEVENS

IDENTIFICATIEGEGEVENSDe identificatiegegevens zijn op de typeplaatjes ingeslagenen bevinden zich op de in fig. 1 aangegeven plaatsen:1 Typeplaatje met identificatiegegevens (in de motor-

ruimte, naast het bovenste bevestigingspunt van derechter schokdemper);

2 Chassisnummer (in de bodemplaat naast de rechtervoorstoel);

3 Plaatje met informatie over de carrosserielak (op de bin-nenzijde van de achterklep);

4 Motorcode (linksachter op het cilinderblok, aan de ver-snellingsbakzijde).

TYPEPLAATJE METIDENTIFICATIEGEGEVENS FIG. 2Het typeplaatje is aangebracht op de fronttraverse in demotorruimte en bevat de volgende informatie:B Nummer typegoedkeuring.C Identificatiecode van het voertuigtype.D Chassisnummer.E Max. toelaatbaar totaalgewicht van het voertuig.F Max. toelaatbaar totaalgewicht van het voertuig met

aanhanger.G Max. toelaatbare voorasbelasting.H Max. toelaatbare achterasbelasting.I Motortype.L Code van de carrosserie-uitvoering.M Nummer voor de onderdelen.N Correctiewaarde voor de uitlaatrookgasmeting (alleen

bij dieselmotoren).

fig. 1 L0E0116m fig. 2 L0E0117m

Page 224: 603.81.451 Delta Instructie

TECHNISCHE GEGEVENS 223

6

CHASSISNUMMER fig. 3

Het chassisnummer is ingeslagen in de bodemplaat naastde rechter voorstoel. Om deze te kunnen zien, moet hetklepje naar voren worden geschoven.Het nummer omvat:❍ type van het voertuig (ZAR 844000);❍ oplopend productienummer.

PLAATJE MET INFORMATIE OVER DECARROSSERIELAK fig. 4

Het plaatje is op de binnenzijde van de motorkap aange-bracht en bevat de volgende informatie:A Fabrikant van de lak.B Naam van de kleur.C Kleurcode.D Kleurcode voor bijwerken en overspuiten.

MOTORCODE

De motorcode is in het cilinderblok ingeslagen en bestaatuit het motortype en een oplopend productienummer.

fig. 3 L0E0118m fig. 4 L0E0119m

Page 225: 603.81.451 Delta Instructie

224 TECHNISCHE GEGEVENS

198A4000

198A1000

198A2000

844A1000

198A5000

844AXA1A 00844AXA1A 00B (*)

844AXB1A 01844AXB1A 01B (*)

844AXC1A 02844AXC1A 02B (*)

844AXE1A 04844AXE1A 04B (*)

844AXD1A 03844AXD1A 03B (*)

MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN

(*) Uitvoeringen waarop 18” banden gemonteerd kunnen worden

MOTORCODE CARROSSERIE-UITVOERING

1.4 Turbo Jet 120 pk

1.4 Turbo Jet 150 pk

1.6 Multijet

1.9 Twin Turbo Multijet

2.0 Multijet

Page 226: 603.81.451 Delta Instructie

198A4000

Otto

4 in lijn

72 x 84

1368

9,8 ± 0,2

881205000

20621

1750

NGK IKR9F8

Loodvrije benzine 95 RON (specificatie EN228)

198A1000

Otto

4 in lijn

72 x 84

1368

9,8 ± 0,2

1101505500

206/230 (*)21

2250/3000 (*)

NGK IKR9F8

Loodvrije benzine 5 RON (specificatie EN228)

TECHNISCHE GEGEVENS 225

6

MOTOR

(*) met ingeschakelde SPORT functie (waar voorzien)

ALGEMENE INFORMATIE 1.4 Turbo Jet 120 pk 1.4 Turbo Jet 150 pk

Typecode

Cyclus

Aantal en opstelling cilinders

Boring en slag van de zuigers mm

Totale cilinderinhoud cm3

Compressieverhouding

Maximaal vermogen (EU) kWpk

bijbehorend toerental /min

Maximum koppel (EU) Nmkgm

bijbehorend toerental /min

Bougies

Brandstof

Page 227: 603.81.451 Delta Instructie

198A5000

Diesel

4 in lijn

83 x 90,4

1956

16,5 ± 0,4

121,31654000

36036,71750

Diesel voormotorvoertuigen

(specificatie EN590)

226 TECHNISCHE GEGEVENS

844A1000

Diesel

4 in lijn

82 x 90,4

1910

16,5 ± 0,4

139,51904000

40041

2000

Diesel voormotorvoertuigen

(specificatie EN590)

198A2000

Diesel

4 in lijn

79,5 x 80,5

1598

16,5 ± 0,4

881204000

30031

1500

Diesel voormotorvoertuigen

(specificatie EN590)

ALGEMENE INFORMATIE 1.6 Multijet 1.9 Twin Turbo Multijet 2.0 Multijet

Typecode

Cyclus

Aantal en opstelling cilinders

Boring en slag van de zuigers mm

Totale cilinderinhoud cm3

Compressieverhouding

Maximaal vermogen (EU) kWpk

bijbehorend toerental /min

Maximum koppel (EU) Nmkgm

bijbehorend toerental /min

Brandstof

Page 228: 603.81.451 Delta Instructie

TECHNISCHE GEGEVENS 227

6

BRANDSTOFSYSTEEM

Elektronisch geregelde directe Multijet inspuiting “Common Rail” met turbocompressor en intercooler

Modificaties of reparaties aan het brandstofsysteem die niet juist worden uitgevoerd en waarbij geenrekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de wer-king en mogelijk brand veroorzaken.

1.6 Multijet - 1.9 Twin Turbo Multijet - 2.0 Multijet

Brandstofsysteem

Elektronische sequentiële gefaseerde Multipoint inspuiting

met turbocompressor en intercooler

1.4 Turbo Jet 120 pk 1.4 Turbo Jet 150 pk

Brandstofsysteem Elektronische sequentiële gefaseerde Multipoint inspuiting

met turbocompressor en intercooler

Page 229: 603.81.451 Delta Instructie

Geventileerde schijfremmen

Schijfremmen

Bediend met handremhefboom, werkend op de achterwielen.

Zes gesynchroniseerde versnellingen vooruit en één achteruit

Zelfstellend met koppelingspedaal zonder vrije slag

Voor

228 TECHNISCHE GEGEVENS

TRANSMISSIE

REMMEN

WAARSCHUWING Water, ijs en strooizout op het wegdek kan zich op de remschijven afzetten, waardoor de gewensteremvertraging bij de eerste keer remmen iets later wordt bereikt.

1.4 Turbo Jet - 1.6 Multijet - 1.9 Twin Turbo Multijet - 2.0 Multijet

Versnellingsbak

Koppeling

Aandrijving

1.4 Turbo Jet - 1.6 Multijet - 1.9 Twin Turbo Multijet - 2.0 Multijet

Remsysteem:– voor

– achter

Handrem

Page 230: 603.81.451 Delta Instructie

Met tandheugelstuurhuis met elektrische stuurbekrachtiging

10,6 / 11,2 (*)

TECHNISCHE GEGEVENS 229

6

WIELOPHANGING

Onafhankelijke wielophanging, type McPherson

Semi-onafhankelijk met via torsie-as met elkaar verbonden wielen

STUURINRICHTING

(*) Met bandenmaat 18”

1.4 Turbo Jet - 1.6 Multijet - 1.9 Twin Turbo Multijet - 2.0 Multijet

Voorwielophanging

Achterwielophanging

1.4 Turbo Jet - 1.6 Multijet - 1.9 Twin Turbo Multijet - 2.0 Multijet

Type

Diameter draaicirkel(tussen stoepranden) m

Page 231: 603.81.451 Delta Instructie

230 TECHNISCHE GEGEVENS

WIELENVELGEN EN BANDEN

Geperst stalen of lichtmetalen velgen. Tubeless-radiaal-banden. Op de typegoedkeuring zijn alle goedgekeurdebanden aangegeven.

WAARSCHUWING Als de gegevens in het instructieboekjeafwijken van die van de typegoedkeuring, dient u zichaltijd aan de gegevens van de typegoedkeuring te houden.

Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk dat alle wielen zijnvoorzien van banden van hetzelfde merk en hetzelfde type.

WAARSCHUWING In tubeless banden mogen geen bin-nenbanden gebruikt worden.

RESERVEWIEL

Geperst stalen velg. Tubeless band.

WIELUITLIJNING

Sporing achterwielen: –1 ± 1 mm

Sporing voorwielen: 2 ± 2 mm

Waarden van toepassing voor rijklare auto

VERKLARING VAN DE CODERING OP DEBANDEN fig. 5

Bijvoorbeeld: 195/55 R 16 91 V195 = Nominale breedte (S, afstand in mm tussen de

flanken).55 = Verhouding hoogte/breedte (H/S) in procenten.R = Radiaalband.16 = Diameter van de velg in inches (Ø).91 = Beladingsindex (laadvermogen).V = Snelheidsindex.

fig. 5 L0E0120m

Page 232: 603.81.451 Delta Instructie

TECHNISCHE GEGEVENS 231

6

Beladingsindex (laadvermogen)

60 = 250 kg 84 = 500 kg61 = 257 kg 85 = 515 kg62 = 265 kg 86 = 530 kg63 = 272 kg 87 = 545 kg64 = 280 kg 88 = 560 kg65 = 290 kg 89 = 580 kg66 = 300 kg 90 = 600 kg67 = 307 kg 91 = 615 kg68 = 315 kg 92 = 630 kg69 = 325 kg 93 = 650 kg70 = 335 kg 94 = 670 kg71 = 345 kg 95 = 690 kg72 = 355 kg 96 = 710 kg73 = 365 kg 97 = 730 kg74 = 375 kg 98 = 750 kg75 = 387 kg 99 = 775 kg76 = 400 kg 100 = 800 kg77 = 412 kg 101 = 825 kg78 = 425 kg 102 = 850 kg79 = 437 kg 103 = 875 kg80 = 450 kg 104 = 900 kg81 = 462 kg 105 = 925 kg82 = 475 kg 106 = 950 kg83 = 487 kg

Snelheidsindex

Q = tot 160 km/h. H = tot 210 km/h.R = tot 170 km/h. V = tot 240 km/h.S = tot 180 km/h. W= tot 270 km/h.T = tot 190 km/h. Y = tot 300 km/h.U = tot 200 km/h.

Snelheidsindex voor winterbanden

QM + S = tot 160 km/h.TM + S = tot 190 km/h.HM + S = tot 210 km/h.

VERKLARING VAN DE CODERING OP DEVELGEN fig. 5

Bijvoorbeeld: 6J x 15 H2 ET 31.56 = velgbreedte in inches (1).J = profiel van de velgrand (deel aan de zijkanten waar-

op de band steunt) (2).15 = montagediameter in inches (deze correspondeert met

dat van de te monteren band) (3 = Ø).H2= vorm en aantal “humps” (vorm van de velgrand die

de wang van de tubeless band op de velg op zijnplaats houdt).

ET 31.5 = diepte van de velgbolling (afstand tussen hetmontagevlak van de velg op de naaf en het velg-hart).

Page 233: 603.81.451 Delta Instructie

232 TECHNISCHE GEGEVENS

7Jx16”- ET317Jx17”- ET31

7,5Jx18”- ET35 4Bx15” H-ET 35 (*) 125/90 R15-96M (*)

(*) Naargelang het uitrustingsniveau voor de uitvoeringen 1.9 Twin Turbo Multijet en 2.0 Multijet is het noodreservewiel uitgerustmet een 205/55 R16-91V band en een 7Jx16”- ET31 velg. In dat geval vertoont de 205/55 R16 91V band dezelfde kenmerkenals het noodreservewiel: de tekst en waarschuwingen in de paragraaf “Wiel verwisselen” hebben dus betrekking op bandenmaat205/55 R16 91V.

(❏) Montage van sneeuwkettingen onmogelijk.

Uitvoeringen Velgen Banden Winterbanden Noodreservewiel(als optional verkrijgbaar

naargelang de uitvoeringen/markten)

Velgmaat Bandenmaat

1.4 Turbo Jet 1.6 Multijet 1.9 Twin Turbo Multijet2.0 Multijet

205/55 R16-91V225/45 R17-91W

225/40 R18-92W(❏)

205/55 R16-91T (M+S)225/45 R17-91T (M+S)225/40 R18-92T (M+S)

Gebruik voor de bandenmaten 205/55 R16-91V uitsluitend dunne sneeuwkettingen die maximaal 9 mmboven het profiel van de banden uitsteken. Gebruik voor de bandenmaten 225/45 R17-91W uitslui-tend dunne sneeuwkettingen die maximaal 7 mm boven het profiel van de banden uitsteken.

WAARSCHUWING Bij gebruik van bandenmaat 225/40 R18 92W moeten specifieke technische oplossingen wordentoegepast. Om deze reden kan deze bandenmaat alleen bij een nieuwe auto worden besteld. Deze bandenmaat magniet achteraf worden gemonteerd nadat de auto is afgeleverd!

Page 234: 603.81.451 Delta Instructie

2,7 2,5

2,7 2,5

2,7 2,5

2,9 2,7

195/55 R16-91VXL

205/55 R16 -91V

225/45 R17-91W

225/40 R18-92W

TECHNISCHE GEGEVENS 233

6

2,4 2,2

2,4 2,2

2,4 2,2

2,6 2,4

Bij een warme band moet de bandenspanning 0,3 bar hoger te zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning nog-maals als de band koud is.Bij winterbanden moet de bandenspanning 0,2 bar hoger zijn dan voorgeschreven voor de standaard banden.Bij snelheden hoger dan 160 km/h, moet de bandenspanning worden verhoogd tot de waarden voor volle belading.Het TPMS-systeem is niet leverbaar voor de bandenmaat 195/55 R16 91V.

SPANNING BIJ KOUDE BANDEN (bar)

205/55 R16-91V

125/90 R15-96M

2,2

4,2

(NOOD)RESERVEWIEL

Bandenmaat STANDAARD BANDEN

Bij gemiddelde belading Bij volle belading

Voor Achter Voor Achter

Bandenmaat Bandenspanning

Page 235: 603.81.451 Delta Instructie

234 TECHNISCHE GEGEVENS

fig. 6

L0E0101m

AFMETINGEN

4520 1017 2700

(*) Afhankelijk van de velgmaat kunnen er kleine verschillen zijn in de maten

1499 (*) 1538 1531

Inhoud bagageruimte

Inhoud bij een ongeladen auto (V.D.A. normen)................................ 380 dm3

Maximum inhoud ..............................................................................465 dm3

De afmetingen zijn aangegeven in mm en hebben betrekking op een auto die isuitgerust met standaard banden. De hoogte heeft betrekking op een onbelasteauto.

1797

A B C D E F G H

803

Page 236: 603.81.451 Delta Instructie

2.0 Multijet

TECHNISCHE GEGEVENS 235

6

195 210

PRESTATIESMaximaal toegestane snelheid na inrijperiode in km/h.

194 222

214

1.4 Turbo Jet 120 pk 1.4 Turbo Jet 150 pk

1.6 Multijet 1.9 Twin Turbo Multijet

Page 237: 603.81.451 Delta Instructie

1410

570

10909501980

1300

80

60

1320

570

10909501890

1300

80

60

236 TECHNISCHE GEGEVENS

GEWICHTENGewichten (kg) 1.4 Turbo Jet 1.6 Multijet

Rijklaar gewicht (met alle vloeistoffen, 90% gevulde brandstoftank en zonder optionals):

Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder:

Max. toelaatbaar gewicht (**)– vooras:– achteras::– totaal:

Trekgewichten:

Max. dakbelasting:

Maximale kogeldruk trekhaak(geremde aanhanger):

(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laad-vermogen met hetzelfde gewicht daalt.

(**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zoda-nig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden.

Page 238: 603.81.451 Delta Instructie

TECHNISCHE GEGEVENS 237

6

1430

570

11509502000

1300

80

60

1430

570

11509502000

1300

80

60

Gewichten (kg) 1.9 Twin Turbo Multijet 2.0 Multijet

Rijklaar gewicht (met alle vloeistoffen, 90% gevulde brandstoftank en zonder optionals):

Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder:

Max. toelaatbaar gewicht (**)– vooras:– achteras::– totaal:

Trekgewichten:

Max. dakbelasting:

Maximale kogeldruk trekhaak(geremde aanhanger):

(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laad-vermogen met hetzelfde gewicht daalt.

(**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zoda-nig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden.

Page 239: 603.81.451 Delta Instructie

58 –5/7 –

5,9 –

2,75 2,42,9 3,3

2,4 (�) 2 (�)

– 0,8

6 –

Loodvrije benzine octaangetalniet lager dan 95 RON(Specificatie EN228)(�) Diesel voor het gebruik invoertuigen (Specificatie EN590)

Mengsel van gedemineraliseerd water 50% en PARAFLU UP ▲)

SELENIA K P.E. SELENIA WR P.E. (❍)

TUTELA CAR TECHNYXTUTELA CAR MATRYX (�)

TUTELA TOP 4

Mengsel van water en vloeistofTUTELA PROFESSIONAL SC 35

238 TECHNISCHE GEGEVENS

VULLINGSTABEL

58 (�) –5/7 –

7,1 –

4,3 (❍) 3,8 (❍)4,6 (❍) 4 (❍)

1,87 1,7

– 0,8

6 –

(▲) Bij extreem koude klimatologische omstandigheden raden wij een mengsel aan van 60% PARAFLU UP en 40% gedeminerali-seerd water.

1.4 Turbo Jet 1.6 Multijet Voorgeschreven brandstof liter kg liter kg en originele smeermiddelen

Inhoud brandstoftank:inclusief een reserve van:

Motorkoelsysteem:

Motorolie (vulhoeveelheid):Motorolie en filter (vulhoeveelheid):

Versnellingsbak/differentieel:

Hydraulisch remcircuit met antiblokkeersysteem ABS:

Vloeistofreservoir ruitensproeiers/ achterruitsproeier:

Page 240: 603.81.451 Delta Instructie

Diesel voor motorvoertuigen(specificatie EN590)

Mengsel van gedemineraliseerd water en 50% PARAFLU UP (▲)

SELENIA WR P.E.

TUTELA CAR TECHNYX

TUTELA TOP 4

Mengsel van water en vloeistofTUTELA PROFESSIONAL SC 35

TECHNISCHE GEGEVENS 239

6

58 –5/7 –

7,1 –

4,5 3,8155,2 4,415

3,1 2,63

– 0,8

6 –

58 –5/7 –

7,1 –

4,5 3,8155,2 4,415

3,1 2,63

– 0,8

6 –

(*) De waarden tussen aanhalingstekens hebben betrekking op uitvoeringen met koplampsproeiers.(▲) Bij extreem koude klimatologische omstandigheden raden wij een mengsel aan van 60% PARAFLU UP en 40% gedeminerali-

seerd water.

1.9 Twin Turbo Multijet 2.0 Multijet Voorgeschreven brandstofliter kg liter kg en originele smeermiddelen

Inhoud brandstoftank:inclusief een reserve van:

Motorkoelsysteem:

Motorolie (vulhoeveelheid):Motorolie en filter (vulhoeveelheid):

Versnellingsbak en differentieel:

Hydraulisch remcircuit met antiblokkeersysteem ABS:

Vloeistofreservoir ruitensproeiers/ achterruitsproeier:

Page 241: 603.81.451 Delta Instructie

Tweedeonderhoudsbeurtvolgens schema

Tweede onderhoudsbeurtvolgens schema

Tweede onderhoudsbeurtvolgens schema

SELENIA K P.E.Contractual TechnicalReference N°F603.C07

SELENIA WR P.E. Contractual TechnicalReference N° F510.D07

SELENIA SPORT 5W-40Contractual TechnicalReference N° F716.B08

240 TECHNISCHE GEGEVENS

Als bij dieselmotoren 1.6 Multijet en 2.0 Multijet in geval van nood geen originele producten beschikbaar zijn, moeten de smeer-middelen minimaal voldoen aan de specificaties ACEA B4; in dit geval zijn de optimale prestaties van de motor niet gegarandeerden is het raadzaam de olie zo snel mogelijk bij het Lancia Servicenetwerk te laten vervangen door het voorgeschreven smeermiddel.Het gebruik van producten die niet voldoen aan de specificaties ACEA C3 voor benzinemotoren en ACEA C2 voor de dieselmoto-ren 1.6 Multijet en 2.0 Multijet kan beschadigingen aan de motor veroorzaken die niet door de garantie gedekt worden.Gebruik bij motor 1.9 Twin Turbo Multijet uitsluitend smeermiddelen met kwalificatie FIAT 9.55535-Z2; het gebruik van produc-ten die niet voldoen aan de specificaties kan beschadigingen aan de motor veroorzaken die niet door de garantie gedekt worden.

Motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis met specificatie SAE 5W-40 ACEA C3.Kwalificatie FIAT 9.55535-S2.

Motorolie SAE 5W-30op synthetische basis. Kwalificatie FIAT 9.55535-S1.

Motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis. Kwalificatie FIAT 9.55535-Z2.

VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN

AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN EIGENSCHAPPEN

Toepassing Kwalitatieve specificaties van vloeistoffen Vloeistoffen en Intervalen smeermiddelen voor een juiste smeermiddelen voor verversen

werking van de auto (originele)

Smering voor benzinemotoren

Smering voor dieselmotoren(1.6 Multijet en2.0 Multijet)

Smering voor dieselmotoren(1.9 Twin Turbo Multijet

Page 242: 603.81.451 Delta Instructie

Versnellingsbakken endifferentieel (uitvoerin-gen 1.6 Multijet)

Mechanische versnellings-bak en differentieel (ben-zine- en dieselmotoren,uitgezonderd 1.6 Multijet)

Homokinetische koppelingen differentieelzijde

Homokinetische koppelingen wielzijde

Hydraulische remmenen hydraulische bediening koppeling

Motorkoelsysteem. Meng-verhouding: 50% water en50% PARAFLU UP (❑)

Vermengen met dieselbrandstof (25 cc per 10 liter)

Puur of verdund te gebruiken in ruitensproeiers

TECHNISCHE GEGEVENS 241

6

Synthetische olie SAE 75W-85.Overstijgt de specificaties API GL-4 PLUS.Kwalificatie FIAT 9.55550-MX3

Synthetisch smeermiddel SAE 75W-85.Overstijgt de specificaties API GL-4.Kwalificatie FIAT 9.55550-MZ1

Speciaal vet voor homokinetische koppelingen met eenlage wrijvingscoëfficiënt. Indringingsgetal N.L.G.I. 0-1.Kwalificatie FIAT 9.55580

Vet met molybdeendisulfide voor hoge gebruikstemperaturen. Indringingsgetal N.L.G.I. 1-2.Kwalificatie FIAT 9.55580

Synthetische vloeistof voor rem- en koppelingssystemenOverstijgt de specificaties: FMVSS n° 116 DOT 4, ISO4925, SAE J 1704. Kwalificatie FIAT 9.55597

Roodgekleurd beschermingsmiddel met antivries op basisvan glycol-monoethyleen met organische formule. Over-treft de specificaties CUNA NC 956-16, ASTM D 3306.

Additief voor dieselbrandstof met beschermende werking voor dieselmotoren.

Mengsel van alcohol en oppervlakte-actieve stoffen. Overstijgt de specificatie CUNA NC 956-11.Kwalificatie FIAT 9.55522

TUTELA CAR TECHNYXContractual Technical Reference N° F010.B05

TUTELA CAR MATRYX Contractual Technical Reference N°F108.F02

TUTELA STAR 700Contractual Technical Reference N°F701.C07

TUTELA ALL STARContractual Technical Reference N°F702.G07

TUTELA TOP 4Contractual Technical Reference N°F001.A93

PARAFLU UP (●)Contractual Technical Reference N°F101.M01

TUTELA DIESEL ARTContractual Technical Reference N°F601.L06

TUTELA PROFESSIONALSC 35Contractual Technical Reference N° F201.D02

Remvloeistof

Toevoegingvoorbrandstof

(●) WAARSCHUWING Nooit bijvullen of mengen met vloeistoffen waarvan de specificaties afwijken van hetgeen is voorgeschreven.(❑) Bij extreem koude klimatologische omstandigheden raden wij een mengsel aan van 60% PARAFLU UP en 40% gedemineraliseerd water.

Smering voor benzine-motoren

Bescherming voorradiateur

Vloeistof voorruitensproei-ers/achter-ruitsproeier

Gebruik Specificaties van de vloeistoffen en smeermiddelen Vloeistoffen en Gebruikvoor een correct functioneren van de auto smeermiddelen (originele)

Page 243: 603.81.451 Delta Instructie

8,7

5,4

6,6

242 TECHNISCHE GEGEVENS

BRANDSTOFVERBRUIKHet brandstofverbruik dat in de volgende tabel is opge-nomen, is gemeten volgens een vastgestelde testmethodedie in EU-normen is vastgelegd. Het brandstofverbruik is gemeten volgens onderstaandeprocedure:❍ een stadsrit: bestaande uit een koude start gevolgd door

een gesimuleerde, normale testrit in stadsverkeer;❍ rit buiten de stad: waarbij veelvuldig wordt geaccele-

reerd in alle versnellingen en waarmee een normaal ge-bruik van de auto buiten de stad wordt gesimuleerd.De snelheid varieert tussen de 0 en 120 km/h;

❍ gecombineerd: hierbij telt de waarde van de stadsritmee voor 37% en de waarde van de testrit buiten destad voor 63%.

WAARSCHUWING Het soort wegdek, verkeerssituatie,atmosferische omstandigheden, rijstijl, algemene conditievan de auto, uitrustingsniveau, gebruik van de aircondi-tioning, lading van de auto, imperiaal op het dak en an-dere situaties die de aërodynamica kunnen beïnvloeden,leveren een ander brandstofverbruik op dan hier vermeld.

9,2

5,7

7,0

BRANDSTOFVERBRUIK VOLGENS EU-NORMEN 2004/3 (liter x 100 km)

1.4 Turbo Jet 120 pk 1.4 Turbo Jet 150 pk

Stadsverkeer

Buitenweg

Gecombineerd

Page 244: 603.81.451 Delta Instructie

TECHNISCHE GEGEVENS 243

6

6,1

4,2

4,9

7,3

4,7

5,7

6,9

4,3

5,3

2.0 Multijet

Stadsverkeer

Buitenweg

Gecombineerd

1.6 Multijet 1.9 Twin Turbo Multijet

Stadsverkeer

Buitenweg

Gecombineerd

Page 245: 603.81.451 Delta Instructie

244 TECHNISCHE GEGEVENS

CO2-EMISSIEDe CO2-emissie, vermeld in de volgende tabel, is gemeten op een gecombineerd traject.

CO2-EMISSIE VOLGENS EU 2004/3-NORMEN(g/km)

2.0 Multijet

156 165

130 149

139

1.4 Turbo Jet 120 pk 1.4 Turbo Jet 150 pk

1.6 Multijet 1.9 Twin Turbo Multijet

Page 246: 603.81.451 Delta Instructie

INHOUD 245

7

Automatisch inschakelende koplampen................................ 59

Automatische klimaatregeling met gescheiden regeling.................... 53

Bagageruimte ............................ 88

Bagageruimte ........................... 46

Bagageruimteverlichting

Banden

– standaard banden ............... 232

– verklaring van de

– winterbanden ..................... 232

– bandenspanning .................. 233

– vervangen ........................... 163

BandenspanningscontrolesysteemTPMS .................................. 111

Bedieningsorganen .................. 70

Beker-/blikjeshouder ............... 78

Bescherming van het milieu ..... 120

Bestuurdersstoellendensteunverstelling .............. 46

– met elektrische verwarming ... 46

– reinigen ................................. 220

Bougies ................................... 225Brandstofnoodschakelaar ......... 72Brandstofsysteem .................... 227Brandstofverbruik ................... 242Buitenverlichting ..................... 58Buitenverlichting ..................... 60

Carrosserie ................................ 217– carrosserie-uitvoeringen ......... 224

Centraal vergrendelen ................. 84CO2-emissie ............................... 244Code Card................................... 38Contactslot ................................. 44Cruise Control ............................. 65

DashboardkastjeverlichtingDimlicht (bediening) ................... 60

– lamp vervangen...................... 174Display ....................................... 20

– menupunten........................... 24– storingsmeldingen .................. 32

Displaymeldingen........................ 32Dop brandstoftank ..................... 119DPF (Roetfilter) ......................... 120

ABS ........................................... 106Accu

– starten met eenachterportieren ...................... 85

Achterruitensproeier ................... 214Achterruitenwisser

– bediening .............................. 63– sproeiers ................................ 216– wisserbladen .......................... 214

AchteruitrijverlichtingAdaptieve lichten......................... 59Adaptieve verlichting................... 97Afmetingen ................................ 234AFS............................................. 97Afstandbediening (sleutel) ........... 39Airbags

– frontairbags ........................... 135– sidebags ................................ 138

Alarm ......................................... 41Armsteun voor/achter.............. 74-76Asbak ......................................... 79ASR (systeem) ............................ 105Auto langere tijd stallen .............. 150

Page 247: 603.81.451 Delta Instructie

246 INHOUD

Hoofdsteun ................................ 47

hulpaccu .................................... 154

– opladen ................................. 191

– vervangen .............................. 209

Identificatiegegevens .................. 222

Imperiaal/skidrager .................... 95

Inbouwvoorbereiding voor“isofix”- kinderzitjes ................. 132

Instrumenten .............................. 7

Instrumentenpaneel .................... 6

Interieur ..................................... 220

Interieuruitrusting ...................... 73

Ken uw auto............................... 5

Kentekenverlichting(lamp vervangen)...................... 178

Kinderbeveiliging ....................... 84

Kinderen veilig vervoeren ........... 128

Klimaatregeling........................... 50

Klimaatregeling, handbediend .... 51

Koel-/warmhoudvak ................... 75

Koplampen ................................ 96

Lak ........................................... 218Lamp vervangen ......................... 170

– buitenverlichting ................... 174– interieurverlichting ................ 179

Lampen vervangen...................... 170– typen lampen ........................ 172

Lampjes en berichten ................. 9Lancia CODE (systeem) ............. 37Luchtfilter / Pollenfilter .............. 208

Maximumsnelheden .................. 235Mistachterlicht ............................ 71Mistlampen ................................ 71Mistlampen voor met

cornering lights ......................... 59Motor .......................................... 225Motor starten............................... 143

– identificatiecode .................... 224– technische specificaties ......... 225

Motorcodes /carrosserieuitvoeringen .............................. 224

Motorkap ................................... 93Motorruimte (uitspuiten) ............ 219MSR ........................................... 105

DST ............................................ 98

Dualdrive (elektrische stuurbekrachtiging)................... 109

Elektrischestuurbekrachtiging “dualdrive” 109

EOBD (systeem) ......................... 109

ESP 2 (System) .......................... 104

Fix&Go Automatic (systeem) ..... 155

Follow me home (systeem) .......... 61

Functie Sport .............................. 98

Gebruik van de handgeschakelde versnellingsbak ........................ 147

Geprogrammeerdonderhoudsschema.................... 195

Gewichten .................................. 236

Gordelspanners .......................... 124

Grootlicht (bediening) ................. 60

– lamp vervangen...................... 175

Grootlichtsignaal ........................ 60

Handrem ................................... 146

Hill Holder (systeem) ................. 104

Page 248: 603.81.451 Delta Instructie

INHOUD 247

7

Rubber slangen .......................... 214Ruitbediening.............................. 86Ruiten (schoonmaken) ............... 219Ruiten reinigen ........................... 62Ruitensproeier ............................ 214Ruitenwissers

– bediening .............................. 62– sproeiers ................................ 216– wisserbladen .......................... 214

SBR-systeem ............................. 123Sigarenaansteker ........................ 79Slepen van de auto ..................... 192Sleutels ...................................... 38Sneeuwkettingen ........................ 152Snelle bandenreparatiesetSpiegels ..................................... 48Starten en rijden.......................... 141Stekkerdoos ................................ 78Stuur .......................................... 48Stuurinrichting ........................... 229Stuurslot .................................... 44Symbolen ................................... 36

T.P.M.S. (systeem)...................... 111

Tanken ....................................... 118

Technische gegevens ................... 221

Transmissie ................................ 228

Trekken van aanhangers ............. 150

Tripcomputer ............................ 34

TTC-systeem............................... 106

Veiligheid .................................. 121

Veiligheidsgordels ....................... 122

Velgen

– verklaring van de codering op de volgen........................... 231

Verlichting zonneklepspiegel

Versnellingsbak .......................... 146

Verstelling zitplaatsen voorin ....... 45

Vloeistoffen en smeermiddelen ... 240

Voorzorgsmaatregelen en onderhoud ........................... 193

– geprogrammeerd onderhoud... 194

– Onderhoudsprogramma

– periodieke controles ............... 199

Vullingstabel .............................. 240

Niveaus controleren ................... 201

Noodgevallen ............................. 153

Opbergvak ................................. 77

Opendak .................................... 80

Opkrikken .................................. 191

Parkeersensoren ........................ 114

Parkeren .................................... 146

Plafondlampje ............................ 68

Portieren .................................... 83

– kinderveiligheidsslot ............... 84

– noodvergrendeling

Portiervergrendeling .................... 83

Prestaties ................................... 235

Radiozendapparatuur

Regensensor ............................... 64

Remlichten

Remmen ..................................... 228

Richtingaanwijzers

– bediening .............................. 60

– lampen vervangen .................. 176

Roetfilter (DPF) ......................... 120

Page 249: 603.81.451 Delta Instructie

248 INHOUD

Waarschuwingsknipperlichten ... 70Wiel (vervangen) ........................ 163Wiel verwisselen ......................... 163Wielen......................................... 230Wielophanging ........................... 229

Zekeringen (vervangen) ............. 183Zekeringen vervangen ................ 183Zitplaatsen voorin ....................... 45Zonnekleppen ............................ 73

Page 250: 603.81.451 Delta Instructie

RICHTLIJNEN VOOR DE BEHANDELING VAN HET VOERTUIG AAN HET EINDE VAN DE LEVENSDUURReeds jarenlang heeft Lancia de algemene verplichting op zich genomen het milieu te beschermen en te respecteren doorde productieprocessen en de ontwikkeling van de producten steeds “milieuvriendelijker” te maken. Om de klant tebest mogelijke service te bieden wat betreft de milieunormen en als antwoord op de verplichtingen die zijn opgelegd doorde Europese Richtlijn 2000/53 voor auto’s aan het einde van de levensduur, biedt Lancia de mogelijkheid aan zijnklanten om het eigen voertuig* aan het einde van de levensduur zonder extra kosten over te dragen.

De Europese Richtlijn voorziet er in feite in dat “het voertuig kan worden afgegeven zonder kosten voor de laatste hou-der en/of eigenaar vanwege het feit dat het voertuig geen of een negatieve marktwaarde heeft”. In vrijwel alle landenvan de EU konden tot 1 januari 2007 alleen voertuigen zonder kosten worden teruggegeven die vanaf 1 juli 2002 opkenteken waren gezet; vanaf 2007 is het zonder kosten teruggeven van het voertuig niet meer afhankelijk van het jaarwaarin de auto op kenteken is gezet, “indien het betrokken voertuig voorzien is van de essentiële voertuigonderdelen,met name motor en carrosserie, en geen afval bevat dat aan het afgedankte voertuig is toegevoegd”.

Om het voertuig aan het einde van de levensduur zonder verdere problemen over te kunnen dragen, kunt u zich wen-den tot uw dealer of een van de door Lancia goedgekeurde inzamelings- en sloopondernemingen. Deze ondernemingenzijn zorgvuldig geselecteerd en werken met hoge kwaliteitsnormen voor het milieuvriendelijk inzamelen, verwerken enrecyclen van de afgedankte voertuigen.

Meer informatie kunt u verkrijgen bij de inzamelings- en sloopondernemingen, Lancia-dealers of via de site van Lan-cia op het internet.

* Voertuigen voor personenvervoer met maximaal negen zitplaatsen en een maximaal totaalgewicht van 3500 kg

Page 251: 603.81.451 Delta Instructie

®

Vraag uw garagist om ®

Pagine_ITA.indd 1 18-05-2005 11:53:40

in het hart van uw motor.

Page 252: 603.81.451 Delta Instructie

Uw auto heeft Selenia gekozen

Selenia biedt een assortiment technologische geavanceerde kwaliteitsproducten:

SELENIA K PURE ENERGY

Pagine_ITA.indd 4 18-05-2005 11:54:19

Synthetisch smeermiddel ontwikkeld voor benzinemoto-ren van de laatste generatie met lage emissies. De specifieke formule garandeert een maximale bescherming ook voor turbomotoren met hoge prestaties en een hoge thermische belasting. Het lage asgehalte helpt de totale reiniging van de moderne katalysatoren te behouden.

SELENIA WR PURE ENERGY Synthetisch smeermiddel ontwikkeld voor benzinemotoren die producten met een laag asgehalte vereisen. Optimaliseert de kenmerken van motoren met een hoog specifiek vermogen, beschermt de zwaarst belaste delen en helpt de moderne katalysatoren schoon te houden.

SELENIA MULTIPOWER De ideale olie voor het beschermen van benzinemotorenvan de nieuwe generatie, ook in extreme bedrijfs- enklimaatcondities. Garandeert een lager brandstofverbruik(Energy conserving) en is tevens ideaal voor alternatievemotoruitvoeringen.

SELENIA SPORTVolledig synthetisch smeermiddel dat aan de eisen van motoren met hoge prestaties voldoet. Ontwikkeld voor het beschermen van de motor ook bij hoge thermische belasting, het voorkomen van bezinksels op de turbine en het garanderen van maximale prestaties in alle veiligheid.

Het Selenia assortiment bestaat verder uit Selenia StAR Pure Energy, Selenia Racing, Selenia K, Selenia WR, Selenia 20K, Selenia 20K AR.Nadere informatie met betrekking tot de Selenia producten vindt u op de site, www.selenia.com

De motor van uw auto is ontstaan met ontworpen voor Selenia,hetmotorolie-assortiment dat voldoet aan demeest geavanceerde

internationale specificaties. Specifieke tests en technische kenmerkenvan hoog niveaumaken van Selenia het smeermiddel bij uitstek

voor veilige en onovertrefbare motorprestaties.

Page 253: 603.81.451 Delta Instructie

NOTITIES

Page 254: 603.81.451 Delta Instructie
Page 255: 603.81.451 Delta Instructie
Page 256: 603.81.451 Delta Instructie
Page 257: 603.81.451 Delta Instructie

195/55 R16-91V XL

205/55 R16 -91V

225/45 R17-91W

225/40 R18-92W

Fiat Group Automobiles Netherlands B.V. - B. U. After Sales. Importeur voor Nederland: Fiat Group Automobiles Netherlands B.V. - Singaporestraat 92-100 - 1175RA Lijnden

Druknummer 603.81.451 - 08/2008 - 2e editie - vervaardigd door Hoogcarspel Grafische Communicatie - Middenbeemster

BRANDSTOF TANKEN (liter)1.4 Turbo Jet - 1.6 Multijet - 1.9 Twin Turbo Jet - 2.0 Multijet

Inhoud van de brandstoftank 58

Brandstofreserve 5 - 7

Tank bij auto’s met benzinemotor uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON (specificatie EN228).Tank bij auto’s met dieselmotor uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen (specificatie EN590).

2,4 2,2

2,4 2,2

2,4 2,2

2,6 2,4

SPANNING BIJ KOUDE BANDEN (bar)

2,7 2,5

2,7 2,5

2,7 2,5

2,9 2,7

MOTOROLIE VERVERSEN1.4 Turbo Jet 1.6 Multijet 1.9 Twin Turbo Jet 2.0 Multijet

liter kg liter kg liter kg liter kg

Motorolie 2,75 2,4 4,3 3,8 4,5 3,815 4,5 3,815

Motorolie en filter 2,9 3,3 4,6 4 5,2 4,415 5,2 4,415

Bandenmaat Bij gemiddelde belading Bij volle belading

Voor Achter Voor Achter

Page 258: 603.81.451 Delta Instructie

De gegevens in deze publicatie dienen alleen ter informatie. Lancia behoudt zich het recht voor om op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor meer informatie tot de Lancia-dealer.

Gedrukt op ecologisch chloorvrij papier.

NEDERLANDS

Instructieboek

os Lancia Delta NL 14-08-2008 11:46 Pagina 1