Leefstijl en Huishoudelijk Energieverbruik - ECN · Augustus 2000 ECN-C--00-083 Leefstijl en...

38
Augustus 2000 ECN-C--00-083 Leefstijl en Huishoudelijk Energieverbruik Een kwalitatief onderzoek naar de relatie tussen leefstijl en energie- verbruik bij bewoners van energiezuinige woningen M.A. Uyterlinde H. Jeeninga

Transcript of Leefstijl en Huishoudelijk Energieverbruik - ECN · Augustus 2000 ECN-C--00-083 Leefstijl en...

Augustus 2000 ECN-C--00-083

Leefstijl en Huishoudelijk Energieverbruik

Een kwalitatief onderzoek naar de relatie tussen leefstijl en energie-verbruik bij bewoners van energiezuinige woningen

M.A. UyterlindeH. Jeeninga

2 ECN-C--00-083

VerantwoordingDeze studie is uitgevoerd in het kader van het ENGINE-project ‘Nul Energiewoning en Leef-stijl’ en staat bij ECN geregistreerd onder projectnummer 7.7187. De auteurs van dit rapportwillen de geïnterviewde bewoners hartelijk danken voor hun medewerking aan dit onderzoek ende gastvrije ontvangst. Wij hebben de gesprekken zondermeer als bijzonder boeiend en leer-zaam ervaren.

AbstractThe report describes the results of a study of the interaction between energy saving measuresand lifestyle. Residents of new, highly efficient, dwellings have been interviewed. The mainsubjects were:• The interaction between dwelling characteristics and lifestyle. To what extent did the tech-

nologies require changes in ventilation or space heating behaviour? How difficult is theoperation of the technologies, and how well were the residents informed? Is the dwellingsufficiently convenient or will future inhabitants be inclined to make changes which possi-bly counterbalance the energy efficient design? What aspects of the dwelling are most ap-preciated and what aspects do not match previous expectations?

• The attitude towards renewable or efficient technologies. How familiar are domestic solarheating systems, heat pumps and PV panels, and what additional price is one willing topay?

• The knowledge of efficient appliances and the labelling system. Have they taken into ac-count the information on the energy label when purchasing new appliances? Is the conceptof ‘hot fill’ washing machines familiar?

• Their own lifestyle. How is their general attitude towards energy efficiency and the envi-ronment?

The major conclusion is that technologies in residential dwellings should be easy to use for allkinds of residents, regardless of their technical background and their attitude towards energy ef-ficiency. In addition, the design of an energy efficient dwelling should not require major chan-ges in behaviour. In particular ventilation behaviour seems to a large extent to be based on ha-bits. It is recommended to investigate further whether improved information on the operation ofa ventilation system with heat recovery may influence ventilation behaviour.

The information on how to operate the advanced systems is in many cases not sufficient, whichleads to incorrect operation and in some cases counterbalances the energy saving effect. Moreattention should be paid to the creation of simple, written documentation, which will also beavailable to future residents.

Technologies and measures should also not cause any inconvenience (noise or dust from theventilation outlet), because the expectation is that sooner or later, all residents will takemeasures to reduce this inconvenience. This way the energy efficient design is not ‘robust’ overthe lifetime of the dwelling.

ECN-C--00-083 3

INHOUDSAMENVATTING 5

1. INLEIDING 9

2. VERSLAG INTERVIEWS MET BEWONERS VAN WNF WONINGEN IN ALMERE,OOSTVAARDERSBUURT 112.1 Korte beschrijving van het project 112.2 Effect van de woning op het bewonersgedrag 12

2.2.1 Stookgedrag 122.2.2 Ventileren 122.2.3 Mee- en tegenvallers 12

2.3 Houding ten opzichte van duurzame of efficiënte aanbodsystemen 132.3.1 Zonneboiler 132.3.2 Handleidingen en informatie 13

2.4 Elektrische apparatuur 132.4.1 Hot-fill apparatuur 13

2.5 Leefstijl bewoner 142.6 Opmerkingen van de geïnterviewden 14

3. VERSLAG INTERVIEWS MET BEWONERS VAN WNF WONINGEN INNIEUWEGEIN, GALECOP 153.1 Korte beschrijving van het project 153.2 Effect van de woning op het bewonersgedrag 16

3.2.1 Stookgedrag 163.2.2 Ventileren 163.2.3 Mee- en tegenvallers 163.2.4 Serre 17

3.3 Houding ten opzichte van duurzame of efficiënte aanbodsystemen 173.3.1 Handleidingen en informatie 17

3.4 Elektrische apparatuur 173.4.1 Hot-fill apparatuur 17

3.5 Leefstijl bewoner 18

4. VERSLAG INTERVIEWS MET BEWONERS VAN ZONNEWONINGEN, GELDERSEBLOM IN VEENENDAAL 194.1 Korte beschrijving van het project 194.2 Effect van de woning op het bewonersgedrag 20

4.2.1 Stookgedrag 204.2.2 Ventileren 214.2.3 Mee- en tegenvallers 21

4.3 Houding ten opzichte van duurzame of efficiënte aanbodsystemen 224.3.1 Handleidingen en informatie 22

4.4 Elektrische apparatuur 224.5 Leefstijl bewoner 22

5. VERSLAG INTERVIEWS MET BEWONERS VAN WONINGEN IN VISVELD-OOST,LENT 235.1 Korte beschrijving van het project 235.2 Effect van de woning op het bewonersgedrag 24

5.2.1 Stookgedrag 245.2.2 Ventileren 255.2.3 Mee- en tegenvallers 25

5.3 Houding ten opzichte van duurzame of efficiënte aanbodsystemen 265.3.1 Handleidingen en informatie 26

5.4 Elektrische apparatuur 265.5 Leefstijl bewoner 27

4 ECN-C--00-083

6. ANALYSE 286.1 Robuustheid van het ontwerp ten aanzien van comfort eisen 286.2 Robuustheid van het ontwerp ten aanzien van stook- en ventilatiegedrag 296.3 Overige (technische) bevindingen 296.4 Houding ten opzichte van duurzame technologie en zuinige elektrische apparaten 30

7. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 327.1 Robuustheid van het ontwerp 327.2 Lage temperatuur verwarmingssystemen 327.3 Energierekening 337.4 Lokale duurzame energiesystemen 337.5 De invloed van leefstijl en bewonersgedrag 34

REFERENTIES 35

BIJLAGE A VRAGENLIJST INTERVIEW 36

ECN-C--00-083 5

SAMENVATTING

In het kader van het ENGINE-project ‘Nul Energiewoning en Leefstijl’ is onderzoek gedaannaar de interactie tussen energiebesparingsmaatregelen en leefstijl. Hierbij zijn een aantal inter-views gehouden met bewoners van energiezuinige woningen, dat wil zeggen woningen met eenEnergie Prestatie Coëfficiënt (EPC) lager dan 1,0. Doel van deze vraaggesprekken was inzichtte krijgen in de (noodzaak tot verandering in) leefstijl van bewoners van deze woningen. Hoewaarderen bewoners bepaalde (technische) voorzieningen, hebben zij hun leefgewoonten aan-gepast, levert de woning het gewenste comfort en hoe robuust is het toegepaste ontwerp? Is hetconcept min of meer onafhankelijk van de bewoner en hoe ziet de woning er over tien jaar uit?Een aantal aspecten die een negatieve invloed hebben op het comfort zullen door de eerste ge-motiveerde en goed geïnformeerde bewoner voor lief worden genomen. Het is de vraag of dit opde lange termijn nog geldt, zeker als de woning bewoond wordt door nieuwe, minder goed geïn-formeerde, bewoners.

De interviews zijn gehouden met bewoners van energiezuinige nieuwbouwwoningen in respec-tievelijk Almere, Nieuwegein, Veenendaal en Lent. De interviews zijn opgebouwd uit vier on-derdelen. Het eerste onderdeel had als doel inzicht te verschaffen in de interactie tussen wo-ningkenmerken en bewonersgedrag. Het tweede deel van het vraaggesprek richtte zich op dehouding ten opzichte van duurzame en efficiënte aanbodsystemen zoals de zonneboiler en dewarmtepomp. Bij dit onderdeel is tevens ingegaan op de informatievoorziening die betrekkingheeft op de energiesystemen in de woning. Het derde onderdeel betrof de kennis bij bewonersover energiezuinige huishoudelijke apparaten. Tot slot is een aantal vragen gesteld met als doelinzicht te krijgen in de specifieke leefstijl van de bewoners.

In een onderzoek volgens een opzet zoals gebruikt in deze studie, bestaat het gevaar dat de ne-gatieve aspecten gaan domineren. De neiging bestaat om de nadruk te leggen op de negatievekanten, terwijl positieve aspecten als vanzelfsprekend worden beschouwd. Tijdens de interviewsis daarom ook nadrukkelijk ingegaan op de positieve aspecten van het bewonen van een ener-giezuinige woning. Ondanks de in deze rapportage gesignaleerde onvolkomenheden, bestaat deindruk dat bij alle in dit onderzoek betrokken woningen zeker een acceptabel comfortniveau ge-haald wordt. Bedacht moet worden dat in een deel van de woningen nieuwe en nog niet uitont-wikkelde technieken zijn toegepast. Indien het mogelijk is om een oplossing te vinden voor dein deze rapportage gesignaleerde (technische) problemen, dan mag zonder meer verwacht wor-den dat het mogelijk is om energiezuinige woningen te bouwen die wat betreft het comfortni-veau beter scoren dan vergelijkbare conventionele woningen.

De belangrijkste conclusies en aanbevelingen zijn als volgt.

Robuustheid van het ontwerpDe techniek in een woning moet te begrijpen en te hanteren zijn voor alle soorten bewoners.Ontwerpers moeten zich realiseren dat het riskant is om van bewoners te vragen om ‘natuurlijk’gedrag, zoals ventileren door het openen van ramen, te wijzigen. De voorlichting over het om-gaan met de geavanceerde systemen in de woningen schiet tekort; door onbegrip of onkundeworden systemen niet optimaal of zelfs verkeerd gebruikt. Een groot deel van de voorlichtingbereikt, in de vorm van informatieavonden, alleen de eerste bewoners van een nieuwbouw-project. Er zou meer aandacht besteed moeten worden aan een eenvoudige, schriftelijke hand-leiding.

Het technisch ontwerp van de woning moet robuust zijn over de levensduur van de woning. Ofde EPC wordt gehaald op het moment van oplevering is, vergeleken bij de levensduur van dewoning, in wezen van beperkt belang. Voor de hand liggende aanpassingen, zoals het aan-

6 ECN-C--00-083

brengen van een open keuken, moeten mogelijk zijn zonder het energetisch concept aan te tas-ten. Een ander voorbeeld is het monteren van kleine zolderramen bij de WNF-woningen te Al-mere om aan de geambieerde EPC-waarde te voldoen. Door deze maatregel wordt weliswaar ophet moment van oplevering aan de EPC-waarde voldaan, maar het is slechts een kwestie van tijdvoordat het merendeel van de kleine dakramen wordt vervangen door een dakkapel of een groterexemplaar.

Lage temperatuur verwarmingssystemenIndien de technische problemen gekoppeld aan de toepassing van lage temperatuur verwar-mingssystemen buiten beschouwing worden gelaten, dan kan gesteld worden dat de bewonerszeer positief staan tegenover het comfort dat door dit type systeem geleverd wordt. Dit geldtvoor de lage temperatuur radiatoren maar met name voor systemen op basis van vloer- of wand-verwarming. Het verdient aanbeveling om prioriteit te geven aan het op korte termijn oplossenvan de huidige technische problemen, aangezien verwacht mag worden dat dit systeem in detoekomst een vrijwel standaard optie zal worden in energiezuinige nieuwbouwwoningen. Dezeverwachting is enerzijds gebaseerd op de noodzaak voor het toepassen van lage temperatuur-verwarmingssystemen voor de benutting van restwarmte of warmte uit duurzame bronnen zoalswarmtepompen en zonneboilers. Anderzijds sluit het systeem goed aan bij de leefstijltrend omte streven naar comfortverhoging (Jeeninga, 1998).

EnergierekeningDe hoogte van de energierekening was geen specifiek onderdeel van de vraaggesprekken. Op-vallend was echter wel dat met name in Lent de geïnterviewden slecht te spreken waren over dehoogte van de energierekening. De energierekening is tot twee maal hoger in vergelijking tot devorige, niet energiezuinige, woning. Dit is deels toe te schrijven aan de vermeden kosten vaneen eigen installatie. Echter, een forse verhoging van de energierekening nadat de overstap isgemaakt naar een, op papier, zeer energiezuinige woning leidt tot onbegrip bij de bewoners enkan aanleiding geven tot demotivering en negatieve beeldvorming omtrent energiezuinig enduurzaam wonen. Het verdient daarom aanbeveling de bewoners voor de aankoop van de wo-ning goed te informeren over de financiële consequenties die verbonden zijn aan warmtedistri-butie. Het bewonen van een zeer energiezuinige woning wordt door bewoners geïnterpreteerdals het wonen in een woning met een lage(re) energierekening.

Lokale duurzame energiesystemenOver het algemeen hebben de geïnterviewden een positieve houding ten opzichte van de toepas-sing van lokale duurzame energiesystemen zoals zonneboilers en PV-panelen. De bewoners zijngeïnteresseerd in de meerkosten van de in de woning toegepaste systemen, maar zijn over hetalgemeen niet in staat een correcte inschatting te maken van de daadwerkelijke (meer)inves-teringen en energiebesparing. Uit het gegeven dat duurzame energiesystemen worden toegepast,wordt door de bewoners afgeleid dat deze toepassingen financieel rendabel zijn en zich derhalveover de levensduur terugverdienen. Het zichzelf terugverdienen over de levensduur blijkt ookeen nadrukkelijke eis te zijn voor bewoners om over te gaan tot aanschaf van duurzame energie-systemen. Een aantal geïnterviewden heeft serieus naar deze mogelijkheid gekeken, maar heeftop grond van een eenvoudige kosten/baten analyse besloten dit niet te doen.

Op grond van de bevindingen opgedaan bij de zonnewoningen in Veenendaal, mag voorzichtigde conclusie worden getrokken dat de toepassing van een relatief groot oppervlak aan PV-sys-temen leidt tot een verhoging van het energiebewustzijn en aanzet tot besparing op het elektri-citeitsverbruik. Bij een redelijk energiezuinige leefstijl is de jaaropbrengst van het PV-systeemvoldoende om in het volledige (netto) huishoudelijk elektriciteitsverbruik te voorzien. Demeeste bewoners zijn zich hiervan zeer bewust en zien het ook als een uitdaging om te komentot een netto elektriciteitsvraag die lager is dan de totale jaarproductie van de op de woningaanwezige PV-panelen. Mogelijk zou het animo tot het bijplaatsen van extra PV-systemen inNieuwegein toenemen indien de bijdrage van de PV-systemen aan het eigen verbruik een stuk

ECN-C--00-083 7

hoger zou liggen. Immers, een volledige dekking van de totale huishoudelijke elektriciteitsvraagmet behulp van PV-panelen komt dan binnen bereik.

Mogelijkerwijs zou dit mechanisme ook verder benut kunnen worden. De stijging van het elek-triciteitsverbruik door de aankoop van een apparaat met een relatief hoog energieverbruik, zoalseen wasdroger of vaatwasser, zou door de bewoner gecompenseerd kunnen worden met de ge-lijktijdige aanschaf van enkele vierkante meters PV-panelen. Het uitoefenen van een energie-zuinige leefstijl blijft in dit geval mogelijk zonder dat veel concessies hoeven te worden gedaanaan het comfort, doordat negatieve aspecten gecompenseerd kunnen worden door het bijplaatsenvan duurzaam aanbod. De bereidheid tot het doen van de hiermee gepaard gaande financiële of-fers lijkt een stuk groter indien er in de uitgangssituatie al sprake is van een vorm van energie-vraag en duurzaam aanbod die netto (vrijwel) energieneutraal is. Aanbevolen wordt om op ditpunt nader onderzoek te verrichten.

De invloed van leefstijl en bewonersgedragEen verband tussen leefstijl en het reële energieverbruik is vaak moeilijk te leggen. Ook in an-dere meer kwantitatieve studies wordt slechts zeer beperkt een statistisch significante relatie ge-vonden tussen energieverbruik en leefstijl, zie bijvoorbeeld (Steg, 1999). Door middel van eenkwalitatieve studie kan echter wel inzicht worden verkregen in de drijfveren, attitude en percep-tie van de bewoners van energiezuinige woningen. Deze kwalitatieve inzichten kunnen bijvoor-beeld gebruikt worden bij de ontwikkeling en evaluatie van nieuwe energieconcepten. Een ver-taling naar consequenties voor de reële verbruiksontwikkeling is echter niet mogelijk.

De bevindingen in de verschillende plaatsen zijn als volgt.• De zonnewoningen in Veenendaal behoren tot een eerdere generatie van energiezuinige

woningen dan bijvoorbeeld de woningen in Almere en Nieuwegein. In Veenendaal wordt delage EPC-waarde met name verkregen door het toepassen van een min of meer ‘end of pipe’maatregel, namelijk een groot oppervlak aan PV-panelen. Indien de woningen met warmte-pomp buiten beschouwing worden gelaten, dan betreft het hier woningen die wat betreftwooncomfort en gewenste of beoogde leefstijl vergelijkbaar zijn met conventionele (nieuw-bouw)woningen. Uit de interviews blijkt dan ook dat de bewoners hun leefstijl nauwelijkshebben hoeven aanpassen.

• Alhoewel de woningen in Almere ontworpen zijn vanuit huidige conventies wat betreftontwerp en bouwwijze, is uit energetisch oogpunt toch een zekere mate van aanpassing vande leefstijl van de bewoners vereist. Het betreft hier met name het ventilatiegedrag zodateen zo hoog mogelijk rendement wordt behaald door middel van de warmte terugwin-installatie.

• In de woningen in Nieuwegein is in grotere mate gebruik gemaakt van nieuwe concepten engeavanceerde technologie. In de praktijk blijkt dit slechts ten dele tot zijn recht te komen.Met name de temperatuurscheiding tussen de noord- en zuidzijde van de woning is kunst-matig en fungeert in de praktijk niet goed. Tevens is de bediening van het systeem dermatecomplex dat een deel van de bewoners zonder hulp niet in staat is het systeem naar wens inte stellen. Ook de serre functioneert niet naar behoren. In de ontwerpfase was beoogd voor-verwarmde lucht vanuit de serre aan te zuigen en via een warmtewisselaar de woning in teblazen. In verband met de hoge kosten is van dit plan afgezien, zodat de serre alleen nogfungeert als portaal. Een aantal bewoners gebruikt de serre tevens als leefruimte. In eenaantal gevallen is zelfs centrale verwarming aangelegd.

• In Lent is met name de toepassing van vloerverwarming een belangrijk aspect. De geïnter-viewden zijn zeer te spreken over het comfort van het systeem. De regelbaarheid, met nameop de bovenverdieping, laat echter sterk te wensen over. Afgezien van de relatief lange op-warmtijd van het lage temperatuurverwarmingssysteem, vragen deze woningen geen groteaanpassingen ten aanzien van de leefstijl van de bewoners.

Op basis van de gevoerde gesprekken is het moeilijk om exact vast te stellen in welke mateventilatiegedrag wordt gestuurd door gewoontegedrag. Niet duidelijk is of en in hoeverre voor-

8 ECN-C--00-083

lichting over de werking van een ventilatiesysteem met warmteterugwinning van invloed is ophet ventilatiegedrag. Aanbevolen wordt dit punt nader te onderzoeken.

ECN-C--00-083 9

1. INLEIDING

Hoewel technologisch niet eenvoudig, is de ontwikkeling van een technisch concept voor eennul-energiewoning haalbaar. Deze technische invulling schept echter vaak randvoorwaardenvoor de leefstijl (gedrag) van de bewoners. Indien de bewoners zich niet aan deze randvoor-waarden houden, kan het effect op het energiegebruik (groten)deels teniet worden gedaan. Hetenergiebesparende effect van allerlei voorzieningen hangt immers af van de wijze waarop dezeworden gebruikt. Voorbeelden van dit soort ‘gedragsafhankelijke’ voorzieningen zijn ventilatie-voorzieningen, serres, en daglichtvoorzieningen. Naast gedrag, vormen ook de kosten van voor-zieningen een belangrijke leefstijlcomponent. Immers, om te komen tot een nul-energiewoningis het niet uitgesloten dat onrendabele technieken moeten worden toegepast. Deze kosten wor-den (deels) doorberekend aan de eigenaar/bewoner. Deze moet bereid zijn deze extra kosten teaccepteren.

In het kader van het ENGINE-project ‘Nul Energiewoning en Leefstijl’ is onderzoek gedaannaar de interactie tussen energiebesparingsmaatregelen en leefstijl. Hierbij zijn een aantal inter-views gehouden met bewoners van energiezuinige woningen, dat wil zeggen woningen met eenEnergie Prestatie Coëfficiënt1 (EPC) lager dan 1,0. Doel van deze vraaggesprekken was inzichtte krijgen in de (noodzaak tot verandering in) leefstijl van bewoners van deze woningen. Hoewaarderen bewoners bepaalde (technische) voorzieningen, hebben zij hun leefgewoonten aan-gepast, levert de woning het gewenste comfort en hoe robuust is het toegepaste ontwerp? Is hetconcept min of meer onafhankelijk van de bewoner en hoe ziet de woning er over tien jaar uit?Een aantal aspecten die een negatieve invloed hebben op het comfort zullen door de eerste ge-motiveerde en goed geïnformeerde bewoner voor lief worden genomen. Het is de vraag of dit opde lange termijn nog geldt, zeker als de woning bewoond wordt door nieuwe, minder goed geïn-formeerde, bewoners.

Het in ENGINE verband uitgevoerde onderzoek loopt deels parallel aan een studie door ECNBeleidsstudies en IVAM-ER op het gebied van de interactie tussen bewonersgedrag en het huis-houdelijk energieverbruik. Deze laatste studie wordt uitgevoerd in opdracht van Novem2 en be-oogt een meer kwantitatief inzicht te geven in de relatie tussen leefstijl van bewoners en hethuishoudelijk energieverbruik. In de ENGINE-studie zijn bij vier van de in totaal tien woning-bouwprojecten uit de Novem studie een aantal interviews gehouden met bewoners van energie-zuinige woningen. Bij de selectie van de te interviewen bewoners is rekening gehouden met deaanwezigheidsgraad, aangezien verwacht werd dat de invloed van bewonersgedrag op het ener-gieverbruik sterker merkbaar zou zijn bij een hogere aanwezigheidsgraad.

De interviews zijn opgebouwd uit vier onderdelen. Het eerste onderdeel had als doel inzicht teverschaffen in de interactie tussen woningkenmerken en bewonersgedrag. Het tweede deel vanhet vraaggesprek richtte zich op de houding ten opzichte van duurzame en efficiënte aanbod-systemen zoals de zonneboiler en de warmtepomp. Bij dit onderdeel is tevens ingegaan op deinformatievoorziening die betrekking heeft op de energiesystemen in de woning. Het derde on-derdeel betrof de kennis bij bewoners over energiezuinige huishoudelijke apparaten. Tot slot iseen aantal vragen gesteld met als doel inzicht te krijgen in de specifieke leefstijl van de bewo-ners.

1 Nieuwbouwwoningen moeten bij oplevering voldoen aan bepaalde eisen met betrekking tot het energieverbruik, de

zogeheten Energie Prestatie Norm (EPN). Het gaat hier om het energieverbruik voor ruimteverwarming, warmtapwater, verlichting, ventilatie en koeling van de woning. Door middel van de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC)wordt het maximale energieverbruik genormeerd. Bij invoering van de EPN in 1995 was een EPC-waarde van 1,4vereist. De EPC-waarde is in 1998 aangescherpt tot 1,2. en in 2000 tot 1,0.

2 Energievraag energiezuinige nieuwbouwwoningen. Effecten van gedrag op het energieverbruik. Novem-project nr.168191.0101, contactpersoon bij Novem is ir. C.C. Egmond.

10 ECN-C--00-083

Met nadruk wordt er op gewezen dat bouwkundige gebreken (lekkages, afwerking, vochtpro-blemen) niet tot het onderwerp van het onderzoek behoren, behalve als deze veroorzaakt wordendoor het energetisch ontwerp van de woning en ook in de toekomst niet of nauwelijks te vermij-den zijn.

In Hoofdstuk 2 tot en met 5 wordt verslag gedaan van de interviews die zijn gehouden in res-pectievelijk Almere, Nieuwegein, Veenendaal en Lent. Hierbij wordt specifiek ingegaan op demotivatie voor de keuze van de woning, de positieve en negatieve aspecten en de (veranderingin) leefstijl en de houding ten aanzien van besparingsopties in het algemeen en duurzame ener-gie in het bijzonder. Hoofdstuk 6 bestaat uit een analyse van de resultaten van de interviews.Hierbij worden conclusies en aanbevelingen geformuleerd met betrekking tot de robuustheidvan het ontwerp en ten aanzien van comfort en stook- en ventilatiegedrag. Het rapport wordt af-gesloten met een hoofdstuk waarin de algemene conclusies en aanbevelingen zijn opgenomen.De vragenlijst die diende als uitgangspunt voor het vraaggesprek is opgenomen in Bijlage A.

ECN-C--00-083 11

2. VERSLAG INTERVIEWS MET BEWONERS VAN WNFWONINGEN IN ALMERE, OOSTVAARDERSBUURT

Datum interviews: 7 december 1999

Er zijn drie interviews afgenomen.

2.1 Korte beschrijving van het projectMedio 1999 zijn in Almere 40 zogeheten WNF-woningen opgeleverd. Aan deze woningen heefthet Wereld Natuur Fonds zijn naam verbonden. Met deze en andere projecten wil het WNF be-wijzen dat energiezuinig en marktconform bouwen samen kan gaan. Doelstelling van het projectwas om te komen tot een energiebesparing van 50% ten opzichte van de huidige wettelijkenorm.

Uitgangspunt bij het ontwerp van de woningen was het ontwikkelen van een zeer energiezuinigewoning door gebruik te maken van bewezen technieken. Alle woningen voldoen aan een EPC-eis van 0,75. De EPC-waarde van de eengezinswoningen is behaald door het treffen van ondermeer de volgende maatregelen (Moes 1998; DB 1999a):• Een bouwschil met een hoge isolatiewaarde.• Een zonnegascombi en een lage temperatuurverwarmingssysteem via vergrote radiatoren.• De woningen zijn voorzien van een gebalanceerd ventilatiesysteem met hoog rendement

warmteterugwinning.• De ramen zijn voorzien van HR++-glas. De buitengevels hebben een Rc waarde van 3,8 m2

K/W, de Rc waarde van de vloer op de begane grond bedraagt 4,0 m2. K/W en de Rc waar-de van het dak bedraagt 5,0 m2.K/W.

• De HR-ketel heeft zowel voor ruimteverwarming als voor warm tapwater een hoog rende-ment.

12 ECN-C--00-083

2.2 Effect van de woning op het bewonersgedragDe woning wordt in het algemeen niet gekocht vanwege de energiezuinigheid. Belangrijkercriteria zijn de ruimte en de ligging. Überhaupt is het zaak om ingeloot te worden voor een wo-ning in deze prijsklasse. Over de mate waarin energiezuinigheid als verkoopargument gepre-senteerd werd, verschillen de meningen. In een vroeg stadium was dat wel zo, toen werd de‘groenverklaring’ met bijbehorend hypotheekrentevoordeel ook benadrukt. Aan latere kandida-ten voor de woningen werd dit minder benadrukt. De energiezuinigheid wordt wel door allegeïnterviewden genoemd als prettige bijkomstigheid, zeker waar het zorgt voor een kostenbe-sparing. Men geeft ook aan door alle aandacht die in het bouwproces aan het energie-aspect ge-geven is, zelf meer bewust geworden te zijn. Dit laatste wordt trouwens ook genoemd als gun-stig bij-effect van dit onderzoek.

2.2.1 StookgedragVoor alle geïnterviewden was de vorige woning ook een nieuwbouwwoning of -appartementvan minder dan 5 jaar oud. Desalniettemin wordt de nieuwe woning ervaren als makkelijkerwarm te stoken en minder tochtgevoelig. Sommigen verwarmen alleen de benedenverdieping,de rest van het huis wordt warm genoeg, of zelfs te warm (slaapkamer). De verwarming hoeftmaar een paar uur per dag aan; ‘s nachts koelt het huis nauwelijks af3. Opvallend is dat stan-daard in het huis een vrij simpele, handmatige thermostaat is geplaatst. Eén bewoner had deze alvervangen door een programmeerbaar exemplaar, een andere bewoner overweegt dit.

2.2.2 VentilerenDe woningen zijn voorzien van een gebalanceerd mechanisch ventilatiesysteem met warmte-terugwinning. Het mechanische ventilatiesysteem zuigt lucht aan uit de badkamer, keuken entoiletruimte. De woonkamer en slaapkamers zijn voorzien van openingen waar de voorver-warmde buitenlucht wordt ingeblazen. Dit systeem is wel regelbaar, maar kan niet uitgeschakeldworden.

Bewoners zijn tevreden over de werking van dit systeem. In principe is ventileren door het ope-nen van ramen hierbij niet nodig. Toch zeggen alle geïnterviewden de slaapkamers ‘s ochtendswel (kort) te luchten. Het huis wordt door één persoon als ‘muffig’ ervaren, mogelijk nog doorbouwvocht. Ramen blijven niet lang openstaan vanwege inbraakgevaar (uitbouw), inregenen, enoverlast van omliggende bouwactiviteit. Op de benedenverdieping kunnen de ramen niet open,één van de geïnterviewden geeft aan dat met een huis vol bezoek, er toch wel behoefte is aanmeer ventilatiemogelijkheden. De anderen noemen dit niet. Men wil wel graag een koelereslaapkamer.

2.2.3 Mee- en tegenvallersEen positief punt wat meermalen werd genoemd is de goede geluidsisolatie. Ondanks het feitdat er volop gebouwd wordt in de buurt, is hier binnenshuis weinig van te merken. Dit ook om-dat de ramen niet open hoeven voor ventilatiedoeleinden, en ventilatieroosters ontbreken.

Opvallend genoeg heeft ook een negatief aspect met geluidsoverlast te maken. Het mechanischeventilatiesysteem maakt namelijk ook in de laagste stand nog meer geluid dan verwacht. Vooral’s nachts wordt dit als hinderlijk ervaren, ‘alsof de buren aan het stofzuigen zijn’. Ook een bor-relend geluid van de zonneboiler wordt genoemd als hinderlijk, maar niet door alle geïnterview-den. Verder vindt men de hal en het toilet ‘koud’, wat men niet verwacht had in een goed geï- 3 Op het moment van interviewen (december) zijn er nog geen perioden met nachtvorst geweest. De bewoners wo-

nen nu maximaal 4 maanden in deze woningen. De opmerkingen over stookgedrag zijn dus gebaseerd op ervarin-gen in een beperkte periode.

ECN-C--00-083 13

soleerde woning. Sommigen vinden het tochten rond de voordeur, waarschijnlijk is dit een con-structiefout. Het dakraam is kleiner dan gebruikelijk; dit was nodig om de geambieerde norm tehalen. Alle geïnterviewden geven aan dit jammer te vinden van de ruime zolder, en te overwe-gen op termijn een groter dakraam of een dakkapel te plaatsen. Dit blijkt dus in de praktijk eenweinig robuuste energiebesparingsmaatregel.

2.3 Houding ten opzichte van duurzame of efficiënte aanbodsystemenAlle geïnterviewden kenden het fenomeen ‘zonneboiler’ al voordat ze deze woning kochten.Ook PV-panelen zijn bekend, hoewel niet iedereen het onderscheid tussen thermische en photo-voltaïsche zonne-energie scherpt maakt. De term ‘warmtepomp’ komt geen van de geïnterview-den direct bekend voor, maar na uitleg geeft men aan hier wel eens van gehoord te hebben.

2.3.1 ZonneboilerAlle geïnterviewden vinden het een pré om een zonneboiler te hebben, en zouden het in een vol-gend huis wel weer willen. Het feit dat de collectoren zichtbaar zijn, maakt het iets bijzonders,wat leuk is om te vertellen. Eén bewoner noemde het goed voor het energiebewustzijn van dekinderen. Alle geïnterviewden willen ook wel PV panelen op het dak, maar gaan daarbij voorbijaan het kostenaspect. Eén geïnterviewde vindt het jammer dat het huis geen duaal watersysteembezit.

2.3.2 Handleidingen en informatieRond de oplevering van de huizen heeft het bouwbedrijf een voorlichtingsavond georganiseerd,waarin informatie werd verstrekt over de werking en onderhoud van de zonneboiler en het ven-tilatiesysteem. Deze voorlichting wordt door de geïnterviewden niet bijzonder positief be-oordeeld, de één vond het te beknopt, de ander warrig, of niet ‘to the point’. Wel vinden ze allendat de schriftelijke informatie - een map met instructies - voldoende is voor normaal gebruikvan de installaties. Tijdens het interview blijkt dat er nog wel vragen zijn over de beste maniervan omgaan met de systemen.

2.4 Elektrische apparatuurHet systeem van energie-etiketten (labels) op witgoed is redelijk bekend. Eén van de bewonersheeft een A-label koelkast met subsidie van het energiebedrijf gekocht. Bij het aanschaffen vaninbouwapparatuur lijkt het energie-label minder een rol te spelen door de beperkte keuzemoge-lijkheden. Geïnterviewden geven aan bij toekomstige aanschaffen rekening te willen houdenmet de energiezuinigheid, ook omdat men verwacht dit terug te zullen verdienen op de elek-triciteitsrekening. Het bezit van spaarlampen varieert nogal. Eén bewoner is heel enthousiast enpast ze zoveel mogelijk toe. Anderen maken veel gebruik van halogeen verlichting, eventueelgekoppeld aan dimmers, en beschouwen dit als een redelijk alternatief.

2.4.1 Hot-fill apparatuurAlle geïnterviewden zijn op de hoogte van het bestaan van hot-fill wasmachines en vaatwassers.Tijdens de bewonersvoorlichting is gewezen op de mogelijkheid om met deze apparatuur nogmeer van de zonneboiler te profiteren. Echter, men is ook op de hoogte van mogelijke nadelenvan deze apparatuur. Leveranciers raden deze apparaten namelijk af, vanwege een kortere le-vensduur, problemen met wasmiddelen (enzymen die in koud water hun werk moeten doen) ende hogere aanschafprijs. Ook werd als nadeel genoemd dat bij tegelijkertijd douchen en wasseneen beroep gedaan moet worden op de HR-ketel, zodat het voordeel van de zonneboiler weerweg is.

14 ECN-C--00-083

2.5 Leefstijl bewonerTwee van de drie geïnterviewden geven aan elektrische apparaten aan te schaffen om daarmeetijd te besparen. Een bewoner heeft zelfs overwogen om een stofzuigerkanaal in het huis te latenaanbrengen. Een andere geïnterviewde redeneert omgekeerd, en investeert tijd om geld te be-sparen - onthaasting. De familie bezit bewust geen vaatwasser, en bezit wel een wasdroger,maar gebruikt deze niet meer sinds het betrekken van de nieuwe woning. Op zolder is ruimtegenoeg, en is de was in een halve dag droog.

Eén van de geïnterviewden maakt gebruik van dag- en nachtstroom, en stemt daar het gebruikvan wasmachine en vaatwasser op af. Deze bewoner bezit ook een sauna. Indien er regelmatigthuis gewerkt wordt, dan wordt hiervoor meestal een aparte kamer ingericht met bijbehorendefaciliteiten). Deze kamer hoeft in het algemeen niet extra verwarmd te worden.

De geïnterviewden zijn niet bijzonder actief met het milieu bezig. Geen van de geïnterviewdenis lid van een organisatie als WNF, Natuurmonumenten of milieudefensie. Men wil wel afvalscheiden, hoewel dat in de nieuwe woning nog niet kan omdat er nog geen rolcontainers zijn.Sommigen kopen wel eens biologische voeding bij de supermarkt, niemand gaat er speciaalvoor naar de natuurvoedingswinkel.

2.6 Opmerkingen van de geïnterviewdenEr is onvrede onder de geïnterviewden over twee punten.

GroenverklaringBij de verkoop van de woning is de bewoners voorgespiegeld dat de woning in aanmerking zoukomen voor een ‘groenverklaring’ met bijbehorend hypotheekrentevoordeel, bruto zo’n 9600gulden in 10 jaar tijd. Een aantal geïnterviewden heeft daar de keuze van hypotheek en geldver-strekker op afgestemd. Inmiddels woont men al een aantal maanden in de woning, maar is ernog steeds geen duidelijkheid over het verstrekken van deze groenverklaring. Geïnterviewdenvoelen zich verkeerd voorgelicht en aan het lijntje gehouden, en overwegen gezamenlijk eenbrief te sturen aan het bouwbedrijf.

Inschatting energiebedrijfBij het betrekken van een nieuwe woning maakt het energiebedrijf een eerste inschatting van hetenergieverbruik van de bewoners. Hier wordt het maandelijks te betalen voorschot op afge-stemd. De geïnterviewden vinden dat ze hoog zijn ingeschat, zeker als gekeken wordt naar deextra energiezuinigheid van de woning, en voorzien renteverlies over het teveel betaalde voor-schot.

Verder zijn alle geïnterviewden benieuwd naar de resultaten van het onderzoek, hoewel die paseind 2000 beschikbaar komen. Ook is men bijzonder geïnteresseerd in een ‘wijkgemiddelde’van het energieverbruik, waar men dan vervolgens het eigen verbruik mee kan vergelijken.

ECN-C--00-083 15

3. VERSLAG INTERVIEWS MET BEWONERS VAN WNFWONINGEN IN NIEUWEGEIN, GALECOP

Datum interviews: 16-17 december 1999

Er zijn vier interviews afgenomen.

3.1 Korte beschrijving van het projectOok aan de woningen in Nieuwegein heeft het Wereld Natuur Fonds zijn naam verbonden. De77 koopwoningen liggen als een soort wal aan de buitengrenzen van de nieuwe wijk Galecop inNieuwegein. De woningen maken aan de noordkant een gesloten indruk met kleine vensters.Aan de zuidzijde daarentegen, maakt het schuine, glazen dak een high tech indruk. De wonin-gen zijn tussen december 1997 en juni 1998 opgeleverd, en hebben een EPC van 0,69 (0,70voor de kopwoningen).

Deze EPC-waarde is behaald door het treffen van onder meer de volgende maatregelen (DB1999b).! De verwarming is uitgevoerd als een lage temperatuurssysteem (maximaal 60 ˚C). De wo-

ningen zijn verdeeld in een noord- en een zuidzone, met weersafhankelijke voorregeling ennaregeling per zone. De zones hebben een afzonderlijke thermostaat en een sensor voor debuitentemperatuur.

! Op het dak zijn 4 zonnepanelen aangebracht, met een productie van (maximaal) 85 kWh perjaar. Bovendien zijn er aansluitpunten voor nog 27 panelen. De extra stroomopbrengstwordt direct geleverd aan het net.

! De woningen zijn aangesloten op een stadsverwarmingsnet op basis van restwarmte van eenelektriciteitscentrale.

! De woningen zijn goed geïsoleerd: de Rc van de vloer is 3,5 m2.K/W, de gevels hebben eenRc van 3,8 m2.K/W, het dak heeft een Rc van 4,0 m2.K/W. Bovendien zijn de ramen voor-zien van HR+-glas.

! Een gebalanceerd ventilatiesysteem met warmteterugwinning (rendement 85%).! De serre aan de zuidzijde van de woning moet zorgen voor warmtetoevoer.

16 ECN-C--00-083

3.2 Effect van de woning op het bewonersgedragOok in Nieuwegein kiezen bewoners een woning in het algemeen niet vanwege de energie-zuinigheid. Voor de woningen in Nieuwegein worden de ruimte en de aanwezigheid van eenserre genoemd als belangrijke voordelen. Voor sommige geïnterviewden waren deze woningenéén van de weinige mogelijkheden om op korte termijn in aanmerking te komen voor een (be-taalbare) koopwoning. De energiezuinigheid wordt genoemd als prettige bijkomstigheid, zekerwaar het zorgt voor een kostenbesparing. Men is zich trouwens wel bewust van de hoge kostenvan PV-panelen, en geen enkele geïnterviewde overweegt om PV bij te plaatsen, tot het momentdat het binnen redelijke tijd terugverdiend kan worden. De meeste bewoners zeggen wel sindsze de woning bewonen, bewuster om te gaan met energie: ze minimaliseren stand-by verbruiken lezen vaker (kranten)artikelen over het onderwerp energie.

3.2.1 StookgedragDe woningen zijn verdeeld in een noord- en een zuid zone (voor- en achterkant van de woning).Door middel van twee aparte thermostaten, die in respectievelijk de woonkamer en de keukenzijn geplaatst, is de temperatuur in de noord- en zuidzijde onafhankelijk van elkaar in te stellen.Twee van de vier geïnterviewden vinden het huis voldoende tot zeer behaaglijk, zonder de bo-venverdieping veel te stoken. De andere twee geïnterviewden hebben gekozen voor een openkeuken4. Dit ondergraaft echter het noord-zuid concept, omdat de thermostaat in de keuken indat geval ook reageert op de warmere temperatuur in de woonkamer. Als gevolg daarvan, krijgteen van de geïnterviewden de slaapkamers aan de noordkant niet meer warm, hoewel de ther-mostaat om deze reden op 23 graden is ingesteld. De andere geïnterviewde heeft het systeemzelf aangepast, en er een ‘beneden-boven systeem’ van gemaakt.

Het verwarmingssysteem is computergestuurd, en de thermostaat is programmeerbaar. Verschil-lende geïnterviewden geven aan dat dit programmeren niet makkelijk is, en hebben bijvoorbeeldhulp van een buurman gekregen. Ook het verschil in functionaliteit van het bedieningspaneel inde technische ruimte (waar de temperatuur en tijden ingesteld kunnen worden voor beide zones)en de draaiknop op de thermostaten is niet voor iedereen duidelijk.

3.2.2 VentilerenDe woningen zijn voorzien van een gebalanceerd mechanisch ventilatiesysteem met warmte-terugwinning. In principe is ventileren door het openen van ramen hierdoor niet nodig. Tochzeggen alle geïnterviewden de slaapkamers ‘s ochtends wel (kort) te luchten. Sommigen hebbenhet raam van de badkamer altijd open. Verder zijn, door het winnen van warmte uit de lucht uitde keuken, de kookluchtjes op zolder te ruiken. De serre op de benedenverdieping wordt in dezomer zeer warm (tot 60 graden). Het is belangrijk om dan de schuifdeur tussen woonkamer enserre zo veel mogelijk gesloten te houden.

3.2.3 Mee- en tegenvallersAls positieve punten worden genoemd de serre, de behaaglijkheid, de goede geluidsisolatie zo-wel naar buiten als naar de buren, en het geringe energieverbruik.

Een negatief punt, door iedereen geconstateerd, is dat rond de openingen van het ventilatiesys-teem donkere stofplekken ontstaan. Verder vindt men het jammer dat de oorspronkelijke functievan de serre, namelijk als een reservoir voor lucht, die door het ventilatiesysteem aangezogen

4 Het weglaten van de deur naar de keuken was bij de bouw van de woningen een meerwerk-optie, waarvoor men

geld terugkreeg, hoewel blijkt dat een open keuken het goed functioneren van het verwarmingssysteem in de wegstaat.

ECN-C--00-083 17

kan worden, uiteindelijk niet is uitgevoerd. Sommigen hebben kritiek op het verwarmings-systeem. Men mist zonwering en een ventilatiemogelijkheid in de serre.

3.2.4 SerreDe serre is expliciet bedoeld als buitenruimte. Daarom is er bij de bouw een tegelvloer ge-plaatst. Echter, het is zo’n mooie ruimte, dat iedereen probeert de serre in meerdere of minderemate bij de woning te betrekken. Veel bewoners hebben bij de bouw (als meerwerk) een beton-vloer laten storten, en hierop bijvoorbeeld hetzelfde parket gelegd als in de woonkamer. Hoewelde schuifdeur naar de serre in zomer en winter dichtgehouden moet worden, is de serre zo visu-eel wel deel van het huis. Er zijn ook al enkele bewoners die de serre voorzien hebben van dub-bel glas, en/of verwarming. De verwachting is dat over een aantal jaren een merendeel van debewoners dit gedaan zal hebben. Uit het oogpunt van energiebesparing is dit niet wenselijk,omdat de ruimte niet bedoeld is als leefruimte.

3.3 Houding ten opzichte van duurzame of efficiënte aanbodsystemenSommige geïnterviewden waren al bekend met zonneboilers en PV-panelen voordat ze de wo-ning kochten, anderen niet. Warmtepompen zijn nauwelijks bekend. De PV-panelen worden welgewaardeerd. Verschillende geïnterviewden hadden ook wel een zonneboiler willen hebben,omdat de stadsverwarming relatief duur is.

3.3.1 Handleidingen en informatieBij oplevering is de bewoners een handleiding verschaft. De meningen over de duidelijkheidhiervan lopen uiteen. Een van de geïnterviewden heeft aanvullende informatie gevonden op In-ternet. Sommigen hebben hulp gekregen van buren, of vertellen dat de buren de thermostaatmaar op de standaardinstelling hebben gelaten. Dit is een gemiste kans, het is jammer dat er veelonduidelijkheid en verkeerde ideeën bestaan over de werking van het verwarmings- en ven-tilatiesysteem, want hierdoor wordt de apparatuur vaak niet optimaal gebruikt.

3.4 Elektrische apparatuurHet systeem van energie-etiketten (labels) op witgoed is redelijk bekend, maar niet bij iedereen.Bewoners geven aan bij toekomstige aanschaffen rekening te willen houden met de energiezui-nigheid, ook omdat men verwacht dit terug te zullen verdienen op de elektriciteitsrekening. Hetbezit van spaarlampen varieert nogal. Degenen die spaarlampen toepassen, noemen als praktischbezwaar dat deze lampen in veel armaturen niet passen. Sommige bewoners maken bewust ge-bruik van nachtstroom. De goede geluidsisolatie van het huis maakt het ook makkelijker om ‘snachts te wassen.

3.4.1 Hot-fill apparatuurDe woningen in Nieuwegein zijn standaard voorzien van een hot-fill aansluiting voor de was-machine. Ondanks dat maakt geen van de geïnterviewden gebruik van deze voorziening. Dege-ne die aanschaf overwogen heeft, koos uiteindelijk voor een conventionele wasmachine, omdatdaar meer keus in was. Verschillende geïnterviewden noemen een proef, die was aangekondigddoor REMU, waarin bewoners een hot-fill wasmachine aangeboden zouden krijgen. Men ver-onderstelt dat deze actie later is afgeblazen, er is niets meer over vernomen. Een van de geïnter-viewden heeft tijdens een bewonersvoorlichting gevraagd of een thermostaatkraan in dit ver-band geen voordelen zou hebben, en heeft daar nooit antwoord op gekregen.

18 ECN-C--00-083

3.5 Leefstijl bewonerHet concept ‘tijdsbesparende mechanisering’ blijkt in de praktijk niet zonder meer toepasbaar.Degenen die een vaatwasser hebben, beschouwen dit als een stukje luxe en gemak, en als eenvanzelfsprekend onderdeel van een nieuwe keuken. Het bezit van wasdrogers wordt gestimu-leerd door het plaatsen van de wasmachineaansluiting op zolder, en de geringe afmetingen vande tuin. Toch wordt de was door sommige mensen op zolder opgehangen in plaats van elek-trisch gedroogd.

Eén van de geïnterviewden is lid van het WNF. Opvallend genoeg geeft deze persoon aan nietbijzonder actief met het milieu bezig te zijn. Geen van de andere geïnterviewden is lid van eenorganisatie als WNF, Natuurmonumenten of milieudefensie. Afval scheiden wordt redelijk con-sequent gedaan.

ECN-C--00-083 19

4. VERSLAG INTERVIEWS MET BEWONERS VANZONNEWONINGEN, GELDERSE BLOM IN VEENENDAAL

Datum interviews: 17 december 1999

Er zijn vier interviews afgenomen. Twee geïnterviewden bewonen een woning met een elektri-sche warmtepomp en twee bewoners bewonen een woningen met een HR-ketel.

4.1 Korte beschrijving van het projectIn januari 1997 is het DuBo-voorbeeldproject Gelderse Blom te Veenendaal opgeleverd. Hetproject bestaat uit 101 duurzame eengezinswoningen, waarvan 46 koopwoningen en 55 socialehuurwoningen (DuBo 1999). Alle woningen zijn voorzien van HR-glas en extra isolerende vloe-ren, gevels en daken (Rc ≥ 3,0) en een lage temperatuurverwarmingssysteem. De gemiddeldeEPC van de woningen in de Gelderse Blom bedraagt 1,09 (NEN 5128 (1994)) (Nieman 1998).Een groot deel van de woningen (in totaal 95) is voorzien van een zonne-gascombi. De overigezes zogeheten ‘zonnewoningen’ zijn van een afwijkend type. Het verslag in dit hoofdstuk heeftspecifiek betrekking op de bewoners van deze ‘zonnewoningen’.

De EPC van de zonnewoningen met een HR-ketel bedraagt 1,26 volgens NEN (1994)5,6

(Nieman, 1998). In deze norm wordt onder meer het effect van het lage temperatuur-ver-warmingssysteem echter niet meegenomen en dat van de PV-panelen slechts marginaal. In deherziene NEN (1998) wordt een andere waarderingsmethode gebruikt. De EPC-waarde van de

5 Bij de berekening van de EPC waarde bij de indiening werd er (door de architect) van uitgegaan dat de terugleve-

ring van elektriciteit in zijn geheel in rekening gebracht zou mogen worden op de EPC-waarde. Hierdoor zou deEPC-waarde met 0,68 dalen. Volgens NEN 5128 (1994) dient de reductie op de EPC beperkt te blijven tot 0,07.Volgens de door de architect gehanteerde berekeningsmethode zou de EPC uitkomen op 0,44 voor de zonnewonin-gen met een warmtepomp en 0,59 voor de zonnewoningen met een HR-ketel.

6 De EPC-waarde exclusief de bijdrage door de PV-panelen bedraagt 1,33 volgens NEN 5128 (1994).

20 ECN-C--00-083

woning met een warmtepomp bedraagt 0,90 volgens NEN (1994)7 (Nieman, 1998). Opvallendis het grote verschil van 0,36 in EPC-waarde tussen de, verder identieke, zonnewoningen meteen HR-ketel en die met een elektrische warmtepomp. Door Novem is berekend wat het effectop de EPC-waarde is indien NEN (1998) wordt toegepast in plaats van NEN (1994) (Novem,1999). Volgens de herziene NEN-norm bedraagt de EPC-waarde voor de woningen met eenwarmtepomp 0,50. De EPC-waarde is bereikt door het toepassen van onder meer de volgendeenergiebesparingsmaatregelen:• De daken van de zonnewoningen zijn voorzien van PV-panelen (circa 33 m2)8.• Vier van deze woningen waren bij de oplevering van de woning voorzien van een warmte-

pomp9. Inmiddels is deze bij een van de vier woningen vervangen door een gasgestookteketel.

• Een lage temperatuurverwarmingssysteem.• De ramen zijn voorzien van HR-glas met een U-waarde van 1,6 W/m2 K. De buitengevels

hebben een Rc waarde van 3 m2.K/W, de Rc waarde van de vloer op de begane grond be-draagt 3,5 m2.K/W en de Rc waarde van het dak bedraagt 3,5 m2.K/W.

De meerinvesteringen voor de warmtepompinstallatie voor de zonnewoningen bedroegenƒ 60.000 gulden per woning. De totale investering voor de PV-daken van de zonnewoningenbedroegen ƒ 90.000,- per woning (DuBo 1999).

4.2 Effect van de woning op het bewonersgedragDoor een aantal bewoners wordt aangegeven dat het energieconcept (warmtepomp, PV-dak)mede bepalend is geweest voor de keuze van de woning. Mogelijk speelt hierbij het karakteris-tieke uiterlijk (de woningen zijn duidelijk herkenbaar als energiezuinige woningen) een rol. Ditgeldt echter niet voor iedereen. Er heeft wel een loting plaatsgevonden bij de toewijzing van dewoningen. De aanwezigheid van de grote hoeveelheid PV-panelen wordt positief gewaardeerd.De mogelijkheid om (op jaarbasis) netto elektriciteit te produceren (het eigen verbruik is lagerdan de elektriciteitsproductie van de PV-panelen) spreekt de bewoners aan en zij zijn zich ditook duidelijk bewust.

De bewoners die bewust voor deze energiezuinige woning hebben gekozen, zijn zich door deaankoop van de woning niet nog bewuster geworden van energie- en milieuproblemen. Bij dehuishoudens die niet bewust voor dit type woning gekozen wordt eenmaal aangeven dat de aan-koop van de woning het milieubewustzijn wel heeft bevorderd.

4.2.1 StookgedragTwee woningen zijn voorzien van een warmtepomp en twee woningen van een gasgestookteketel. Bij de warmtepomp wordt (vrijwel geen) nachtverlaging toegepast. Wel is het in beperktemate mogelijk om de binnentemperatuur aan te passen door de stooklijn anders in te stellen.Over het algemeen wordt er in deze woningen niet anders gestookt dan in de vorige woning (despecifieke eisen van de warmtepomp buiten beschouwing gelaten). Er was wel sprake van eenaanpassing van het stookgedrag, met name wat betreft het aantal verwarmde vertrekken, als devorige woning relatief warme of koude zones had. Als voorbeeld werd hierbij genoemd eenbadkamer in een matig geïsoleerde woning. Ook het tegenovergestelde deed zich voor. In dehuidige woning worden nu af en toe meer vertrekken verwarmd in vergelijking met de vorigerelatief warme etagewoning.

7 De EPC-waarde exclusief de bijdrage door de PV-panelen bedraagt 0,97 volgens NEN 5128 (1994).8 De daken van de zonnewoningen zijn voorzien van 25 m2 zonnepanelen. Tevens is nog 8 m2 aan zonnepanelen op

de luifel van de woning geplaatst.9 Oorspronkelijk is hierbij gekozen voor twee verschillende typen elektrische warmtepompen.

ECN-C--00-083 21

4.2.2 VentilerenDe woningen zijn voorzien van mechanische ventilatie zonder warmteterugwinning. De bene-denverdieping kan worden geventileerd door het openen van roosters of eventueel een deur. Eenaantal bewoners geeft aan dat de ventilatiemogelijkheden op de benedenverdieping voor verbe-tering vatbaar zijn, maar dit aspect wordt niet door alle bewoners zo ervaren. Het ventilatiege-drag wijkt niet wezenlijk af van het gedrag in de vorige woning.

4.2.3 Mee- en tegenvallersOver het algemeen zijn de bewoners tevreden over de woning. Alle geïnterviewde bewonerszijn de eerste bewoner van de woning. Als positieve punten worden een of meerdere keren ge-noemd:• De PV-luifel vanwege de schaduwwerking in de zomer. De was hangt altijd droog en de

wasdroger wordt nu niet meer gebruikt.• Het imago van de zonnepanelen.• Het all-electric concept van de woning, dit geldt alleen voor de woningen met een warmte-

pomp.• Het inductie koken10.• Het lage temperatuur verwarmingssysteem (veiliger voor kinderen, aangename warmte).• De grote inpandige berging.• De ligging (locatie) van de woning en de ruimte rondom de woning.

Als algemene negatieve punten werden één of meerdere keren genoemd:• Eén bewoner vond het jammer dat je er normaal gesproken eigenlijk niets van merkt dat het

grootste deel van het elektriciteitsverbruik door de eigen PV-panelen wordt opgewekt.• De hoogte van het plafond op de bovenverdieping. Aangezien warmte naar boven stijgt, is

dit niet consistent met het energiezuinige karakter van de woning, bovendien is het ‘lozeruimte’ die sommigen liever als bergruimte benut hadden.

• Een bewoner geeft aan de buitenkant van de woning optisch niet fraai te vinden (de grotehoeveelheid PV-panelen is sterk gezichtsbepalend).

• Een aantal geïnterviewden vindt de radiatoren van het lage temperatuur verwarmings-systeem erg groot dan wel onhandig geplaatst.

Daarnaast heeft een aantal van de negatieve punten specifiek betrekking op de woningen dievoorzien zijn van een warmtepomp.• Het niet kunnen toepassen van nachtverlaging en het hoge elektriciteitsverbruik voor de

hulp boiler voor de bereiding van warm tapwater.• Het geluidsniveau van de warmtepomp. Door één van de geïnterviewden wordt aangeraden

om dit soort gevallen de warmtepomp buiten de woning te plaatsen, dus niet verbonden methet casco.

• Het inregelen van de warmtepomp door de installateur bleek lastig. Bij sterke temperatuur-schommelingen buiten (seizoenswisselingen, bijvoorbeeld in de lente) is het regelsysteemvan de warmtepomp - de buitensensor - soms niet in staat om de woning op een constantetemperatuur te houden.

• De warmtepomp onttrekt zijn warmte aan het grondwater. Het opgepompte grondwater magechter niet worden teruggepompt en wordt geloosd op het riool. Dit wordt als niet milieu-vriendelijk beschouwd en daardoor als nadeel ervaren.

Als laatste kan worden opgemerkt dat de geïnterviewden van mening waren dat de woningenniet gehoriger zijn dan conventionele woningen.

10 Het energiebedrijf heeft dit voor de bewoners verplicht gesteld en de benodigde apparatuur met een flinke korting

aangeboden.

22 ECN-C--00-083

4.3 Houding ten opzichte van duurzame of efficiënte aanbodsystemenDe bewoners van een woning met een warmtepomp waren voor de aankoop van de woning albekend met het bestaan van dit systeem. De bewoners die minder bewust voor deze energiezui-nige woningen hebben gekozen waren minder bekend met duurzame energiesystemen zoalszonneboilers, warmtepompen en PV-panelen. Een bewoner geeft aan dat hij de aanwezigheidvan een zonneboiler positief gewaardeerd zou hebben11. Een andere bewoner geeft aan juistgeen zonneboiler te willen hebben in verband met door hem verwachte technische problemen.

4.3.1 Handleidingen en informatieVoor de oplevering van de woning is er gelegenheid geweest tot het bijwonen van een informa-tieavond. De meningen over het nut en de kwaliteit van deze informatiebijeenkomst lopen uit-een. Tevens is er door de REMU een informatieavond over inductie koken georganiseerd, dezebijeenkomst werd positief gewaardeerd. De informatie/handleiding voor het warmtepompsys-teem liet te wensen over. Via een leerproces weten de huidige bewoners inmiddels goed om tegaan met het warmtepompsysteem. Een eventuele volgende bewoner moet waarschijnlijk ditproces opnieuw doorlopen. De warmtepomp van één woning is een aantal malen vervangen. Bijde huidige warmtepomp is wel enig informatiemateriaal meegeleverd.

4.4 Elektrische apparatuurHet systeem van energie-etiketten (labels) op witgoed is inmiddels bij vrijwel alle bewoners be-kend. Bewoners geven aan bij toekomstige aanschaffen zeker rekening te houden met de ener-giezuinigheid. In drie van de vier woningen worden spaarlampen gebruikt. Het aantal in gebruikzijnde spaarlampen varieert echter. In een aantal gevallen werd ook al in de vorige woningspaarlampen gebruikt. De mogelijkheden voor toepassing van hot-fill apparatuur zijn niet totnauwelijks bekend12.

4.5 Leefstijl bewonerDe bewoners zijn zich zeer bewust van het eigen energieverbruik. In een aantal gevallen is eenwasdroger of vaatwasser bewust niet aangeschaft of wordt de wasdroger niet meer gebruikt.Alle bewoners zijn goed op de hoogte van de hoogte en ontwikkeling van het eigen elektrici-teitsverbruik en houden in hun gedrag hiermee rekening (zowel aankoopgedrag als gebruiksge-drag). Eén bewoner heeft de intentie om in zijn netto elektriciteitsvraag te voorzien door middelvan groene stroom.

11 Vanwege de PV-daken is er geen plaats een zonneboiler te plaatsen12 De woningen hebben geen hot-fill aansluiting en ook de plaatsing van een zonneboiler is bij de pv-woningen niet

mogelijk.

ECN-C--00-083 23

5. VERSLAG INTERVIEWS MET BEWONERS VAN WONINGENIN VISVELD-OOST, LENT

Datum interviews: 9 en 10 maart 2000

Er zijn vier interviews afgenomen. De geïnterviewden bewonen allen een verschillend type wo-ning.

5.1 Korte beschrijving van het projectHet voorbeeldproject Visveld-Oost bestaat uit 128 woningen waarvan 88 eengezins koopwo-ningen en 40 gestapelde huurwoningen. Het plan bestaat uit negen verschillende typen koopwo-ningen. De woningen zijn aangesloten op wijkverwarming. De warmte voor dit warmtenet dientte worden opgewekt door middel van collectieve warmtepompen die hun warmte onttrekken aanhet grondwater. De aanvoertemperatuur van het water voor ruimteverwarming is afhankelijkvan de buitentemperatuur en bedraagt maximaal 45 °C. De temperatuur van het tapwater be-draagt minimaal 65 °C. Momenteel zijn de warmtepompen nog niet geïnstalleerd en wordt in dewarmte voorzien doormiddel van collectieve gasgestookte ketels. De laagbouwwoningen zijnvoorzien van ankerloze spouwmuren. De laatste woningen zijn medio 1999 opgeleverd.

Na het in bedrijf nemen van de collectieve warmtepompen bedraagt de EPC-waarde van de wo-ningen 0,9813 Indien in warmte wordt opgewekt door collectieve HR-ketels bedraagt de EPC-waarde 1,11. De EPC-waarde werd bereikt door het toepassen van onder meer de volgendeenergiebesparingsmaatregelen (Nieman 1999):• De RC-waarde van de vloer, de gevel en het dak bedragen respectievelijk 3,5 m2K/W, 3,0

m2K/W en 3,5 m2K/W.• De ramen zijn voorzien van HR+-glas met een U-waarde van 1,5 W/m2K.

13 Volgens NEN 5128 (1998).

24 ECN-C--00-083

De Dubo meerkosten per woning bedragen ruim ƒ 8500,- per woning, waarvan circa ƒ 3500,-aansluitkosten op het warmtenet, ƒ 1600,- voor de vloerverwarming en ƒ 560,- voor de HR+ be-glazing (DuBo 1999a).

Tijdens het verwerken van de enquêtes van een aan deze studie gerelateerd project14 bleek dateen significant deel van de respondenten te Lent opmerkingen had gemaakt ten aanzien van hetfunctioneren van het lage temperatuurverwarmingsysteem. Dit vormde de aanleiding om ook inLent een aantal bewoners te interviewen. Door circa 40 bewoners is een klacht ingediend bij hetGarantie Fonds Woningbouw (GIW). Het onderwerp van de klacht is het niet halen van denormtemperatuur op de bovenverdieping. Momenteel wordt door een aantal partijen waaronderde bewonerscommissie, de projectontwikkelaar, het energiedistributiebedrijf en een aantal uit-voerende partijen overleg gevoerd over de problemen rond het verwarmingssysteem.

5.2 Effect van de woning op het bewonersgedragAls argumenten voor de koop van de woning werden door de geïnterviewden onder meer ge-noemd de locatie (Lent), het type woning (vrijstaand), de prijsklasse, de grootte en de oriëntatievan de woning en de mogelijkheid tot het kopen van een nieuwbouwwoning. De toewijzing vande woningen heeft plaatsgevonden door middel van loting. Voor het merendeel van de geïnter-viewden speelde de energiezuinigheid van de woning geen of slechts een beperkte rol, maar hetwerd als een prettige bijkomstigheid beschouwd. Voor één geïnterviewde speelde het eco-karakter van de woning een belangrijkere, hoewel niet doorslaggevende, rol. Twee van de geïn-terviewden gaven aan een voorkeur te hebben voor een aansluiting op het aardgasnet in plaatsvan een collectief verwarmingssysteem. Deze voorkeur kwam voort uit negatieve ervaringen inhet verleden met blokverwarming (toerekening van kosten) en het gebonden zijn aan een be-paald energiedistributiebedrijf bij aansluiting op een warmtenet.

De aankoop van een energiezuinige woning heeft bij geen van de geïnterviewden geleid tot eenverhoging van het milieubewustzijn. Een deel van de geïnterviewden ging hier toch al heel be-wust mee om, de overigen gaven aan dat er geen verandering in het milieubewustzijn was op-getreden.

5.2.1 StookgedragHet merendeel van de geïnterviewden gaf aan niet meer of minder kamers te verwarmen in ver-gelijking tot de vorige woning. Opgemerkt dient te worden dat deze bewoners voorheen eengoed geïsoleerde recent gebouwde dan wel gerenoveerde woning bewoonden. Een van de geïn-terviewden verwarmt minder kamers in vergelijking tot de vorige woning. Bij het merendeelvan de geïnterviewden is de thermostaatinstelling ongewijzigd in vergelijking tot de vorige wo-ning. Eén geïnterviewde geeft echter aan de thermostaat één graad hoger in te stellen omdat hetanders niet warm genoeg wordt.

Door de lange opwarmtijd van het lage temperatuurverwarmingssysteem, dient er wel op eenander manier gestookt te worden. Twee uur voordat het gewenste temperatuur niveau bereiktmoet zijn, wordt de (programmeerbare) thermostaat ingeschakeld. Het lage temperatuur-verwarmingssysteem houdt de warmte echter ook lang vast, zodat de thermostaat al een paar uurvoor het naar bed gaan een paar graden lager wordt ingesteld. Door het energiedistributiebedrijfis geadviseerd om slechts een beperkte nachtverlaging toe te passen. Dit advies wordt doorvrijwel alle bewoners opgevolgd, alhoewel er enige vraagtekens zijn bij het nut van deze be-perkte nachtverlaging.

14 In opdracht van Novem wordt een kwantitatieve studie uitgevoerd naar het effect van bewonersgedrag op het ener-

gieverbruik van bewoners van zeer energiezuinige woningen.

ECN-C--00-083 25

Door twee van de geïnterviewden werd aangegeven dat het lage temperatuurssysteem niet goedfunctioneert. Het betreft hier met name problemen met betrekking tot het verwarmen van de bo-venverdieping en in het bijzonder de badkamer. Een van de geïnterviewden heeft hiermee geenproblemen, voor de vierde geïnterviewde speelt dit probleem niet omdat de bovenverdiepingsowieso niet wordt verwarmd.

5.2.2 VentilerenEen vergelijking tussen de geïnterviewden met betrekking tot het ventilatiegedrag geeft deelseen diffuus beeld. Het merendeel van de geïnterviewden ventileert grofweg dezelfde vertrekkenals in de vorige woning. Eén van de bewoners houdt de roosters in de woonkamer over het al-gemeen open. Een andere bewoner gaf aan de ramen eerder te sluiten. Een andere geïnterviewdegaf aan in deze woning meer te ventileren omdat dit in de vorige woning minder goed mogelijkwas. Eén geïnterviewde gaf aan de badkamer alleen te ventileren indien de buitentemperatuurhoog genoeg is. Door de matige werking van het verwarmingssysteem op de bovenverdieping,zie ook Paragraaf 5.2.1, duurt het bij een lage buitentemperatuur veel te lang voordat de badka-mer weer op temperatuur is.

5.2.3 Mee- en tegenvallersAls positief aspect wordt door alle geïnterviewden het vloerverwarmingssysteem genoemd, on-der de (nadrukkelijke) voorwaarde dat het wel goed werkt. Het vloerverwarmingssysteem geefteen comfortabele warmte en houdt de warmte lang vast. Opvallend is dat geen van de geïnter-viewden de lange opwarmtijd (circa twee uur) van het verwarmingssysteem als echt bezwaarlijkziet. De aansturing van het systeem door middel van een programmeerbare thermostaat lijkt depraktische nadelen van de lange opwarmtijd voldoende te compenseren. Eén van de geïnter-viewden noemt expliciet de programmeerbare thermostaat als een pluspunt van de woning. Ove-rige positieve aspecten die één of meerder keren genoemd werden, zijn het ontbreken van radi-atoren, het lang warm blijven van de woning, de aanwezigheid van (afsluitbare) luchtroosters,de ruimte in de woning, de aanwezigheid van tuindeuren, de goede glasisolatie, de oriëntatievan de woning op het zuiden en de mogelijkheid tot het afsluiten van een groene hypotheek.Slechts één persoon noemde als positief punt het grijswater systeem. Door het waterleidingbe-drijf is nog weinig ruchtbaarheid gegeven aan de toepassings-mogelijkheden en voordelen vanhet gescheiden watersysteem. Een, in vergelijking tot de vorige woning, verbeterde geluidsiso-latie werd door geen van de bewoners zelf naar voren gebracht.

De matige regelbaarheid van het temperatuurniveau per vertrek, met name van de bovenverdie-ping, vormt een groot bezwaar. In een aantal gevallen wordt niet de gewenste temperatuur be-reikt. Daarnaast is het niet mogelijk om alleen de badkamer te verwarmen zonder de overigeruimtes op de bovenverdieping te verwarmen. Eén bewoner is, in verband met kinderen diethuis op hun eigen kamer studeren, op de bovenverdieping overgegaan tot bijstook door middelvan elektrische kachels. Ook de hoogte van de energierekening bleek een bron van ergernis. Dehoge maandelijkse lasten zijn matig te rijmen met het energiezuinige karakter van de woning.

Eén van de geïnterviewden gaf aan toch graag de beschikking te hebben over één radiator in dewoning, bijvoorbeeld een design radiator in de douche, zodat de mogelijkheid bestaat nogvochtig wasgoed sneller te drogen. Door de zongerichte oriëntatie en het grote glasoppervlak ophet zuiden stijgt de temperatuur in de woonkamer snel. Bij deze hoge woonkamertemperatuur ishet verwarmen van de, op het noorden georiënteerde, badkamer niet mogelijk doordat de ther-mostaat afslaat.

26 ECN-C--00-083

Als overige negatieve punten werden genoemd de kosten van meer-/minderwerk, het brommenvan de afzuiging, tocht onder de deuren door, en de beperkte grootte van de woonkamer15. Te-vens was het in eerste instantie niet duidelijk welke leidingen in de meterkast waarvoor dienden.Dit leverde enige problemen op omdat door het ‘knijpen’ van de leidingen de warmteverdelingin de woning beïnvloed kan worden. Ook de gebondenheid aan een bepaald energiedistributie-bedrijf in verband met de levering van warmte werd als nadeel genoemd.

5.3 Houding ten opzichte van duurzame of efficiënte aanbodsystemenDe meeste bewoners waren voordat ze de woning in Lent betrokken niet bekend met warmte-pompsystemen. Doordat de verwarming van deze woningen (op termijn) door middel van eenwarmtepompsysteem plaats zal vinden, zijn vrijwel alle geïnterviewden inmiddels wel in meerof minder mate bekend met dit systeem. Twee van de vier geïnterviewden kenden de zonneboi-ler. Eén van de geïnterviewden heeft overwogen aan de Solaris actie van Greenpeace voor PV-panelen mee te doen. Eén van de geïnterviewden vindt dat toepassing van zonneboilers of PV-panelen een ontsierend effect kan hebben. Eén van de geïnterviewden had enige twijfels tenaanzien van de betrouwbaarheid van zonneboiler- en PV-systemen. Als voorwaarde voor toe-passing van duurzame energie systemen werd gesteld dat dit wel rendabel dient te zijn.

5.3.1 Handleidingen en informatieAlle geïnterviewden gaven aan een (aantal) handleiding(en) te hebben ontvangen. De informatiewas op de meeste punten voldoende duidelijk. Eén van de geïnterviewden heeft de hand-leiding(en) slechts summier gelezen. De geïnterviewden gaven aan dat de informatie op het ge-bied van woningventilatie geen of slechts beperkt van invloed was geweest op het ventilatiege-drag. Eén van de geïnterviewden gaf aan dat de beschrijving van de meterkast onvoldoende was.

5.4 Elektrische apparatuurAlle geïnterviewden hebben bij het betrekken van de woning één of meerdere grote elektrischeapparaten aangeschaft. Alle geïnterviewden zijn inmiddels bekend met het systeem van ener-gielabels. Eén van de geïnterviewden heeft bij de aanschaf van koelapparatuur hier rekeningmee gehouden. Twee van de geïnterviewden gaven aan dat de energielabels slechts beperkt opde (inbouw)apparatuur aanwezig waren. Bij de aanschaf van nieuwe apparatuur laten de geïn-terviewden het energielabel in zekere mate meespelen. Naast het energieverbruik werd ook deaanschafprijs, testresultaten uit bijvoorbeeld de Consumentengids en overige milieu-aspectenzoals het niet gebruiken van CFK’s als aandachtspunten genoemd. Drie van de vier geïnter-viewden waren niet bekend met hot-fill apparatuur. De vierde geïnterviewde gaf aan geïnfor-meerd te hebben naar de toepassingsmogelijkheden voor een hot-fill vaatwasser. Op aanradenvan de installateur is echter een conventionele vaatwasser geplaatst.

Eén van de geïnterviewden heeft vrijwel alleen maar spaarlampen in gebruik. Dit was ook al zoin de vorige woning. Een andere geïnterviewde gebruikt spaarlampen in de woonkamer en voorde buitenverlichting. De overige twee geïnterviewden hebben geen spaarlampen in gebruik, alheeft één van de geïnterviewden een spaarlamp in de kast liggen.

15 Hierbij dient opgemerkt te worden dat de geïnterviewden allen in een verschillend type woning bewoonden.

ECN-C--00-083 27

5.5 Leefstijl bewonerOp de vraag welke aankopen gedaan zouden worden bij een forse stijging van het besteedbaarinkomen gaf één van de bewoners aan de aanschaf van een tweede auto te overwegen. Een an-der geïnterviewde zou eventueel een wasdroger aanschaffen. Tot slot werd ook uitbreiding vande badkamer met een ligbad als optie genoemd. Opgemerkt dient te worden dat het merendeelvan de geïnterviewden bijvoorbeeld al een vaatwasser bezit. Twee van de drie geïnterviewden,bij wie regelmatig thuis wordt gewerkt, heeft hiervoor een aparte kamer ingericht.

28 ECN-C--00-083

6. ANALYSE

Gebaseerd op de vraaggesprekken kunnen de volgende bevindingen worden geformuleerd.Hierbij is globaal een onderscheid gemaakt naar bevindingen ten aanzien van comfort, stook- enventilatiegedrag en overige (technische) bevindingen. Vervolgens wordt ingegaan op de hou-ding ten aanzien van energiezuinige apparaten en duurzame energie.

6.1 Robuustheid van het ontwerp ten aanzien van comfort eisen• Achteraf wordt bepaald of aan een vooraf gestelde EPC-eis wordt voldaan. Is dit niet hele-

maal het geval, dan wordt het ontwerp op een detailpunt gewijzigd. In de woningen in Al-mere is om die reden een kleiner dakraam gemonteerd dan oorspronkelijk gepland. Delichtinval op de zolder laat hierdoor te wensen over, en het is dan ook te verwachten datbinnen afzienbare tijd een significant deel van de woningen voorzien zal worden van eendakkapel of een groter dakraam. Het achteraf plaatsen van een goed geïsoleerde dakkapel(of groot dakraam) is lastiger en duurder dan het tijdens de bouw aanbrengen van dezevoorziening. Het voldoen aan een bepaalde EPC-eis bij oplevering van de woning leidt indit geval waarschijnlijk tot een hoger energieverbruik over de levensduur van de woningdan wanneer minder strikt vastgehouden was aan de EPC-eis.

• De woningen in Nieuwegein zijn voorzien van twee thermostaten, waarmee de temperatuurvan de noord- en zuidzijde van de woning afzonderlijk kan worden geregeld. Eén thermo-staat is in de keuken geplaatst en de andere in de woonkamer. Dit systeem functioneertechter alleen indien de woning is voorzien van een gesloten keuken. Bij een open keuken,nota bene een ‘minder werk’ optie bij de bouw, is er sprake van slechts één vertrek mettwee thermostaten. Hierdoor is de temperatuur op het noord-gedeelte van de bovenverdie-ping niet goed meer te regelen. Meer voor de hand liggend zou het zijn om een aparte ther-mostaat voor de boven- en benedenverdieping te hebben. Eén bewoner heeft zelf zijn sys-teem zodanig aangepast dat dit het geval is. Hierdoor is de temperatuur op de bovenverdie-ping nu los van de temperatuur op de benedenverdieping in te stellen.

• In het woningbouwproject in Nieuwegein is de serre (bedoeld als buitenruimte) zo mooiuitgevoerd, dat veel bewoners deze als onderdeel van de woonkamer gaan gebruiken. Dezebesparingsmaatregel schiet zo zijn doel voorbij.

• De hoeveelheid geluid die wordt geproduceerd door de mechanische ventilatiesystemen metwarmteterugwinning is hoger dan door de bewoners werd verwacht. Met name ’s nachtswordt het geruis van de installatie als hinderlijk ervaren. Normaal gesproken is het niet mo-gelijk deze systemen ’s nachts uit te schakelen. Het warmteterugwinsysteem blaast ook ’snachts voorverwarmde lucht in de slaapkamer. Door een aantal bewoners wordt de tempe-ratuur in de slaapkamers als te hoog ervaren, zeker als de slaapkamers overdag niet extraworden geventileerd. Dit probleem lijkt niet eenvoudig oplosbaar, omdat het afzuigsysteemeen belangrijke factor is met betrekking tot de kwaliteit van het binnenhuisklimaat.

• Er zijn aanwijzingen dat de thermische dynamiek van de woningen afneemt door de goedeisolatie van de woningen en het toepassen van lage temperatuurverwarmingssystemen Dewoning houdt een temperatuur vrij lang vast (de temperatuur daalt langzaam) en het duurtook vrij lang voordat een bepaalde ruimte een aantal graden in temperatuur is gestegen. Uitoogpunt van multifunctionaliteit (het combineren van wonen en werken) is dit een onge-wenste ontwikkeling. Zonder extra ventilatie is het bijvoorbeeld moeilijk om een tempera-tuurverschil van een paar graden te krijgen tussen verschillende kamers op de bovenverdie-ping (een hogere temperatuur in de studeerkamer en een lagere temperatuur in de slaapka-mer).

ECN-C--00-083 29

6.2 Robuustheid van het ontwerp ten aanzien van stook- en ventilatiegedrag• Een deel van het ventilatiegedrag is toe te schrijven aan gewoonte. Ook in de vorige woning

werd op deze wijze geventileerd. Echter, sommige bewoners die goed zijn geïnformeerdover de werking en de bedoeling van het ventilatiesysteem (warmteterugwinning), blijkenhier toch rekening mee te houden, zonder zich strikt aan de geadviseerde wijze van ventile-ren te houden.

• In verschillende woningbouwprojecten constateert men dat de regelbaarheid van de tempe-ratuur in de afzonderlijke vertrekken te wensen overlaat. De temperatuur op de bovenver-dieping is of te hoog (slaapkamer) of niet hoog genoeg (werkkamer). Een hogere tempera-tuur op de bovenverdieping kan alleen maar verkregen worden door op de benedenverdie-ping de temperatuur te verhogen tot boven het (voor de benedenverdieping) gewenste ni-veau. Als de temperatuur in de slaapkamers daarentegen te hoog is, kan deze door extraventilatie omlaag gebracht worden. Echter, de energiebesparing bereikt door het toepassenvan gebalanceerde mechanische ventilatie met warmteterugwinning wordt dan gedeeltelijktenietgedaan. Opgemerkt dient te worden dat de regelbaarheid van de afzonderlijke vertrek-ken zeker geen nieuw probleem is. In oudere woningen betreft het met name het ontbrekenvan de mogelijkheid om de ruimtes op de bovenverdieping voldoende (snel) warm te krij-gen en deze temperatuur constant te houden. Inmiddels lijkt dit probleem een nieuwe di-mensie te hebben gekregen doordat men de temperatuur in de slaapkamer soms als te hoogervaart.

• Bij het toepassen van zeer geavanceerde technologische (optimalisatie)systemen vormt dewerking in de praktijk een onderbelicht punt. De WNF-woningen in Nieuwegein zijn uitge-rust met een zeer geavanceerde klimaatregeling waarbij de temperatuur op de noord- enzuidkant afzonderlijk kan worden geregeld. Het is een deel van de bewoners niet duidelijkhoe het systeem werkt. Met behulp van bijvoorbeeld de buren wordt het systeem zodanigingesteld dat men aanneemt dat het goed functioneert.

• Opvallend is dat in de woningen in Veenendaal, waar de toegepaste maatregelen (PV-panelen) weinig gedragsaanpassing van de bewoners vragen, ook minder misverstanden enonduidelijkheid bestaat ten aanzien van het ‘optimale’ bewonersgedrag en gebruik van de inde woning aanwezige energiesystemen. Uitzondering hierop zijn de beide warmtepompwo-ningen, wat moet worden toegeschreven aan het experimentele karakter van deze techniek.De bewoners van deze woningen hebben daar dan ook bewust voor gekozen, in tegenstel-ling tot de bewoners van de meeste andere projecten. De lage EPC-waarde wordt in Veen-endaal met name verkregen door het grote oppervlak aan PV-panelen.

6.3 Overige (technische) bevindingen• De uitstroom van de lucht uit de warmteterugwinningsunit van het mechanische ventilatie-

systeem kan leiden tot comfortvermindering. Het plaatsen van bijvoorbeeld een stoel rechtonder de in het plafond aangebrachte uitstroomopening is, door de onaangename stromingvan lucht, niet aan te bevelen. Ook de mogelijkheid om het systeem helemaal uit te schake-len wordt gemist. Indien dit mogelijk zou zijn, zou ook het probleem van de geluidsoverlasttijdens de nachtelijke uren verdwenen zijn. Het is echter niet uit te sluiten dat bij vollediguitschakelen van de mechanische ventilatie de kwaliteit van de binnenlucht afneemt. Eénbewoner die zelf zijn afzuigsysteem heeft aangepast, zodat dit ‘s nachts wel kan worden uit-geschakeld, gaf aan dat dit probleem tot dusverre niet wordt ervaren.

• In de woningen in Nieuwegein verkleurt het plafond rondom de uitstroomopening van demechanische ventilatie door de uitstoot van stofdeeltjes. Indien hierdoor jaarlijks het pla-fond gewit zou moeten worden (een hele klus), dan zou dit kunnen betekenen dat op termijnde (huidige en toekomstige) bewoners van de woningen er toe over zouden kunnen gaan de-ze uitstroomopening zelf dicht te maken. Ook het probleem van de tochtstroom recht onderde uitstroomopening is hiermee ‘opgelost’. Verwacht mag worden dat comfort en gemak op

30 ECN-C--00-083

termijn zwaarder wegen dan het correct (volgens voorschrift) gebruiken van technischevoorzieningen.

• In Nieuwegein is aanbevolen de afzuigkap aan te sluiten op de centrale mechanische afzui-ging van de woning. Dit systeem functioneert echter niet altijd naar verwachting. Kennelijkis de zuigkracht van de mechanische ventilatie niet toereikend voor het afzuigen van etens-luchtjes, en voldoet daardoor een motorloze afzuigkap niet. Aangegeven werd, dat als de af-zuigkap opnieuw geplaatst zou worden, dat dan gekozen zou worden voor een systeem datde afgezogen lucht rechtstreeks naar buiten blaast. Zo’n systeem verbruikt wel meer ener-gie. Door een aantal bewoners is vanaf het begin voor deze optie gekozen.

• Ondanks het feit dat er veel klachten zijn ten aanzien van het functioneren van het lage tem-peratuursysteem in Lent (vloerverwarming), zijn de bewoners zeer positief over het comfortvan dit systeem. Over de gebrekkige regelbaarheid van het systeem op de bovenverdiepingis men echter zeer ontevreden. De oorzaak van de technische problemen is tot dusverre nietbekend. Opmerkelijk is echter dat bij een met Lent vergelijkbaar16 DuBo-project in DenHaag (Weerselostraat) een gelijksoortig probleem optreedt. Bij het DuBo-project Weerse-lostraat is de inregeling tussen de bovenverdieping (radiatoren) en de vloerverwarming opde begane grond moeilijk. Bij een ingeschakelde vloerverwarming bleek er geen warmtemeer beschikbaar voor de bovenverdieping. In het geval van Weerselostraat werd aanbevo-len om voortaan twee inregelventielen te plaatsen, zodat twee gescheiden circuits ontstaan(Nieman 1999a). Het is niet bekend of deze aanbeveling is overgenomen en of dit het ge-wenste effect heeft gehad.

• Opvallend is dat geen van de geïnterviewde bewoners in Lent negatief oordeelde over debetrekkelijk lange opwarmtijd van het lage temperatuursysteem van circa twee uur. Waar-schijnlijk worden de praktische nadelen van de opwarmtijd voldoende gecompenseerd doorde standaard aangebrachte programmeerbare thermostaat. Het wijzigen van de instellingenen het aflezen van de overige instellingen blijkt echter niet voor iedereen even eenvoudig.

• Door de goede energetische isolatie is ook de akoestische isolatie sterk verbeterd. Het om-gevingslawaai dringt in veel mindere mate door. Dit betekent ook dat geluiden die andersniet storend zijn of niet opvallen nu ineens een bron van irritatie of zelfs ergernis kunnenworden. Bewoners staan over het algemeen zeer positief tegenover de toegenomen akoesti-sche isolatie. Het burengerucht wordt sterk verminderd door het toepassen van ankerlozespouwmuren.

• Bij de controle van de energieprestatiecoëfficiënt (EPC) van de DuBo-woningen bleek datde daadwerkelijk gerealiseerde EPC-waarde in de praktijk vaak fors afwijkt van de beoogdewaarde. Hieraan liggen een aantal oorzaken ten grondslag, zoals bijvoorbeeld een afwijken-de luchtdichtheid (kierdichting) van de woning, het (tijdelijk) niet aanbrengen van bepaaldevoorzieningen en de interpretatie van de Energie Prestatie Norm (EPN). Bepaalde maatre-gelen blijken ten onrechte of zwaarder in de berekening van de EPC-waarde te wordenmeegenomen dan geoorloofd. Het belang van het berekenen van een correcte EPC-waardewordt echter al enige tijd door Novem onderkend. Er zijn door Novem dan ook een aantalmaatregelen (informatieverstrekking) getroffen die het aantal fouten bij het uitvoeren van deEPC-berekeningen moeten terugdringen.

6.4 Houding ten opzichte van duurzame technologie en zuinige elektrische ap-paraten

• De bewoners van een woning met een warmtepomp waren voor de aankoop van de woningal bekend met het bestaan van dit systeem. De bewoners die minder bewust voor de ener-giezuinige woningen hebben gekozen, waren minder bekend met duurzame energiesyste-men zoals zonneboilers, warmtepompen en PV-panelen. In een eerdere ‘duurzaam bouwenstudie’ uitgevoerd in opdracht van VROM (Silvester 1999), werd geconcludeerd dat de

16 Collectief warmtedistributiesysteem op wijkniveau op basis van warmtevoorziening door middel van warmtepom-

pen.

ECN-C--00-083 31

waardering van PV-panelen groter was dan die van de zonneboiler. In dit (beperkte) onder-zoek is deze voorkeur niet naar voren gekomen.

• Uit het gegeven dat bepaalde (duurzame) energiesystemen op de woning zijn toegepastwordt door de geïnterviewden afgeleid dit ook (economisch) rendabel is. Zowel de energie-besparing als de economische terugverdientijd worden door de geïnterviewden over het al-gemeen te optimistisch ingeschat. De geïnterviewden gaven aan dat de economische renta-biliteit een belangrijk criterium is bij de beslissing om bepaalde energiebesparings-maatregelen te treffen. Als voorwaarde wordt gesteld dat de systemen zich over hun levens-duur moeten terugverdienen. Bij de woningen in Nieuwegein bestaat de mogelijkheid tot hetplaatsen van extra PV-panelen. Tot dusverre heeft geen enkele bewoner dit gedaan. Dooréén van de geïnterviewden is uitvoerig naar deze mogelijkheid gekeken. Momenteel wegende kosten echter niet op tegen de baten. Pas bij een forse prijsdaling (met ongeveer een fac-tor twee) wordt het voor de bewoners aantrekkelijk, namelijk budgetneutraal om te investe-ren in extra PV-panelen.

• Het systeem van energie-etiketten (labels) op witgoed is redelijk bekend, maar niet bij ie-dereen. Bewoners geven aan bij toekomstige aanschaffen rekening te willen houden met deenergiezuinigheid, ook omdat men verwacht dit terug te zullen verdienen op de elektrici-teitsrekening. De meeste bewoners lijken, door alle aandacht die in het bouwproces aan hetenergie-aspect gegeven is, zich meer bewust geworden te zijn van energiebesparing enduurzaamheid. Het bezit van spaarlampen varieert nogal. Degenen die spaarlampen toepas-sen, noemen als praktisch bezwaar dat deze lampen in veel armaturen niet passen.

• In die woningbouwprojecten, waar de mogelijkheid bestaat om hot-fill wasmachines envaatwassers in te passen, bijvoorbeeld in combinatie met de aanwezige zonneboiler, zijn debewoners van deze mogelijkheid ook op de hoogte. Echter, niemand maakt er tot nu toe ge-bruik van. Leveranciers raden deze apparaten namelijk af vanwege een aantal (vermeende)nadelen. Ook de aanschafprijs is hoger en er is nauwelijks keus in merken en modellen.

• Er lijkt geen verband te zijn tussen het feitelijke milieugedrag van de bewoners en het lid-maatschap van bepaalde milieuorganisaties.

32 ECN-C--00-083

7. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

In een onderzoek volgens een opzet zoals gebruikt in deze studie, bestaat het gevaar dat de ne-gatieve aspecten gaan domineren. De neiging bestaat om de nadruk te leggen op de negatievekanten, terwijl positieve aspecten als vanzelfsprekend worden beschouwd. Tijdens de interviewsis daarom ook nadrukkelijk ingegaan op de positieve aspecten van het bewonen van een ener-giezuinige woning. Ondanks de in deze rapportage gesignaleerde onvolkomenheden, bestaat deindruk dat bij alle in dit onderzoek betrokken woningen zeker een acceptabel comfortniveau ge-haald wordt. Bedacht moet worden dat in een deel van de woningen nieuwe en nog niet uitont-wikkelde technieken zijn toegepast. Indien het mogelijk is om een oplossing te vinden voor dein deze rapportage gesignaleerde (technische) problemen, dan mag zonder meer verwacht wor-den dat het mogelijk is om energiezuinige woningen te bouwen die wat betreft het comfortni-veau beter scoren dan vergelijkbare conventionele woningen.

7.1 Robuustheid van het ontwerpDe techniek in een woning moet te begrijpen en te hanteren zijn voor alle soorten bewoners.Ontwerpers moeten zich realiseren dat het riskant is om van bewoners te vragen om ‘natuurlijk’gedrag, zoals ventileren door het openen van ramen, te wijzigen. De voorlichting over het om-gaan met de geavanceerde systemen in de woningen schiet tekort; door onbegrip of onkundeworden systemen niet optimaal of zelfs verkeerd gebruikt. Een groot deel van de voorlichtingbereikt, in de vorm van informatieavonden, alleen de eerste bewoners van een nieuwbouw-project. Er zou meer aandacht besteed moeten worden aan een eenvoudige, schriftelijke hand-leiding.

Het technisch ontwerp van de woning moet robuust zijn over de levensduur van de woning. Ofde EPC wordt gehaald op het moment van oplevering is, vergeleken bij de levensduur van dewoning, in wezen van beperkt belang. Voor de hand liggende aanpassingen, zoals het aanbren-gen van een open keuken, moeten mogelijk zijn zonder het energetisch concept aan te tasten.Een ander voorbeeld is het monteren van kleine zolderramen bij de WNF-woningen te Almereom aan de geambieerde EPC-waarde te voldoen. Door deze maatregel wordt weliswaar op hetmoment van oplevering aan de EPC-waarde voldaan, maar het is slechts een kwestie van tijdvoordat het merendeel van de kleine dakramen wordt vervangen door een dakkapel of een groterexemplaar.

7.2 Lage temperatuur verwarmingssystemenIndien de technische problemen gekoppeld aan de toepassing van lage temperatuur verwar-mingssystemen buiten beschouwing worden gelaten, dan kan gesteld worden dat de bewonerszeer positief staan tegenover het comfort dat door dit type systeem geleverd wordt. Dit geldtvoor de lage temperatuur radiatoren maar met name voor systemen op basis van vloer- of wand-verwarming. Het verdient aanbeveling om prioriteit te geven aan het op korte termijn oplossenvan de huidige technische problemen, aangezien verwacht mag worden dat dit systeem in detoekomst een vrijwel standaard optie zal worden in energiezuinige nieuwbouwwoningen. Dezeverwachting is enerzijds gebaseerd op de noodzaak voor het toepassen van lage temperatuur-verwarmingssystemen voor de benutting van restwarmte of warmte uit duurzame bronnen zoalswarmtepompen en zonneboilers. Anderzijds sluit het systeem goed aan bij de leefstijltrend omte streven naar comfortverhoging (Jeeninga, 1998).

ECN-C--00-083 33

7.3 EnergierekeningDe hoogte van de energierekening was geen specifiek onderdeel van de vraaggesprekken. Op-vallend was echter wel dat met name in Lent de geïnterviewden slecht te spreken waren over dehoogte van de energierekening. De energierekening is tot twee maal hoger in vergelijking tot devorige, niet energiezuinige, woning. Dit is deels toe te schrijven aan de vermeden kosten vaneen eigen installatie. Echter, een forse verhoging van de energierekening nadat de overstap isgemaakt naar een, op papier, zeer energiezuinige woning leidt tot onbegrip bij de bewoners enkan aanleiding geven tot demotivering, desinteresse en negatieve beeldvorming omtrent ener-giezuinig en duurzaam wonen. Het verdient daarom aanbeveling de bewoners voor de aankoopvan de woning goed te informeren over de financiële consequenties die verbonden zijn aanwarmtedistributie. Het bewonen van een zeer energiezuinige woning wordt door bewoners ge-interpreteerd als het wonen in een woning met een lage(re) energierekening. Dit lijkt in Lentniet het geval te zijn. Ook in het met Lent vergelijkbare DuBo-project Weerselostraat te DenHaag bestaat onvrede over de hoogte van de energierekening, al lijkt hier het probleem te zittenin een geschil met het energiedistributiebedrijf over de hoogte van de vastrechtbijdrage (Nieman1999a). Het moet de (toekomstige) bewoners op voorhand duidelijk zijn of en waarom de ener-gierekening hoger zal zijn in vergelijking tot de vorige conventionele woning.

7.4 Lokale duurzame energiesystemenOver het algemeen hebben de geïnterviewden een positieve houding ten opzichte van de toepas-sing van lokale duurzame energiesystemen zoals zonneboilers en PV-panelen. De bewoners zijngeïnteresseerd in de meerkosten van de in de woning toegepaste systemen, maar zijn over hetalgemeen niet in staat een correcte inschatting te maken van de daadwerkelijke (meer) investe-ringen en energiebesparing. Uit het gegeven dat duurzame energiesystemen worden toegepast,wordt door de bewoners afgeleid dat deze toepassingen financieel rendabel zijn en zich derhalveover de levensduur terugverdienen. Het zichzelf terugverdienen over de levensduur blijkt ookeen nadrukkelijke eis te zijn voor bewoners om over te gaan tot aanschaf van duurzame energie-systemen. In de WNF-woningen te Nieuwegein bij het ontwerp van de woning rekening gehou-den met de mogelijkheid tot bijplaatsing van (extra) PV-panelen. Tot dusverre is bij geen vandeze woningen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid17. Een aantal geïnterviewden heeft seri-eus naar deze mogelijkheid gekeken, maar heeft op grond van een eenvoudige kosten/batenanalyse besloten dit niet te doen.

Op grond van de bevindingen opgedaan bij de zonnewoningen in het DuBo-project in Veenen-daal, mag voorzichtig de conclusie worden getrokken dat de toepassing van een relatief grootoppervlak aan PV-systemen leidt tot een verhoging van het energiebewustzijn en aanzet tot be-sparing op het elektriciteitsverbruik. Bij een relatief energiezuinige, maar niet extreme, leefstijlis de jaaropbrengst van het PV-systeem voldoende om in het volledige (netto) huishoudelijkelektriciteitsverbruik te voorzien. De meeste bewoners zich hiervan zeer bewust en zien het ookals een uitdaging om te komen tot een netto elektriciteitsvraag die lager is dan de totale jaarpro-ductie van de op de woning aanwezige PV-panelen. Mogelijk zou de animo tot het bijplaatsenvan extra PV-systemen in Nieuwegein toenemen als de bijdrage van de PV-systemen aan heteigen verbruik een stuk hoger zou liggen. Immers, een volledige dekking van de totale huishou-delijke elektriciteitsvraag met behulp van PV-panelen komt dan binnen bereik.

Mogelijkerwijs zou dit mechanisme ook verder benut kunnen worden. De stijging van het elek-triciteitsverbruik door de aankoop van een apparaat met een relatief hoog energieverbruik, zoalseen wasdroger of vaatwasser, zou door de bewoner gecompenseerd kunnen worden met de ge-lijktijdige aanschaf van enkele vierkante meters PV-panelen. Het uitoefenen van een energie-zuinige leefstijl blijft in dit geval mogelijk zonder dat veel concessies hoeven te worden gedaanaan het comfort, doordat negatieve aspecten gecompenseerd kunnen worden door het bijplaatsen 17 Met uitzondering van een demonstratiewoning waar tijdens de bouw al extra PV-panelen zijn aangebracht.

34 ECN-C--00-083

van duurzaam aanbod. De bereidheid tot het doen van de hiermee gepaard gaande financiële of-fers lijkt een stuk groter indien er in de uitgangssituatie al sprake is van een vorm van energie-vraag en duurzaam aanbod die netto (vrijwel) energieneutraal is. Aanbevolen wordt om op ditpunt nader onderzoek te verrichten.

7.5 De invloed van leefstijl en bewonersgedragEen verband tussen leefstijl en het reële energieverbruik is vaak moeilijk te leggen. Ook in an-dere meer kwantitatieve studies wordt slechts zeer beperkt een statistisch significante relatie ge-vonden tussen energieverbruik en leefstijl, zie bijvoorbeeld (Steg, 1999). Door middel van eenkwalitatieve studie kan echter wel inzicht worden verkregen in de drijfveren, attitude en percep-tie van de bewoners van energiezuinige woningen. Deze kwalitatieve inzichten kunnen bijvoor-beeld gebruikt worden bij de ontwikkeling en evaluatie van nieuwe energieconcepten. Een ver-taling naar consequenties voor de reële verbruiksontwikkeling is echter niet mogelijk.

De zonnewoningen in Veenendaal behoren tot een eerdere generatie van energiezuinige wonin-gen dan bijvoorbeeld de woningen in Almere en Nieuwegein. In Veenendaal wordt de lageEPC-waarde met name verkregen door het toepassen van een min of meer ‘end of pipe’ maatre-gel, zijnde een groot oppervlak een PV-panelen. Indien de warmtepomp buiten beschouwingwordt gelaten dan betreft het hier woningen die wat betreft wooncomfort en gewenste of beoog-de leefstijl vergelijkbaar zijn met conventionele (nieuwbouw)woningen. Het toepassen van eenelektrische warmtepomp had een sterk experimenteel karakter en is door het energiedistributie-bedrijf gefinancierd vanuit de MAP-gelden.

Alhoewel de woningen in Almere ontworpen zijn vanuit huidige conventies wat betreft ontwerpen bouwwijze, is uit energetisch oogpunt toch een zekere mate van aanpassing van de leefstijlvan de bewoners vereist. Het betreft hier met name het ventilatiegedrag zodat een zo hoog mo-gelijk rendement wordt behaald door middel van de warmte terugwininstallatie.

In de woningen in Nieuwegein is in grotere mate gebruik gemaakt van nieuwe concepten en ge-avanceerde technologie. In de praktijk blijkt dit slechts ten dele tot zijn recht te komen. Met na-me de temperatuurscheiding tussen de noord- en zuidzijde van de woning is kunstmatig en fun-geert in de praktijk niet goed. Tevens is de bediening van het systeem dermate complex dat eendeel van de bewoners zonder hulp niet in staat is het systeem naar wens in te stellen. Ook deserre functioneert niet naar behoren. In de ontwerpfase was beoogd voorverwarmde lucht vanuitde serre aan te zuigen en via een warmtewisselaar de woning in te blazen. Om onduidelijke re-denen is van dit plan afgezien, zodat de serre alleen nog fungeert als portaal. Een aantal bewo-ners gebruikt de serre tevens als leefruimte. In een aantal gevallen is zelfs centrale verwarmingaangelegd.

In Lent is met name de toepassing van vloerverwarming een belangrijk aspect. De geïnterview-den zijn zeer te spreken over het comfort van het systeem. De regelbaarheid, met name op debovenverdieping, laat echter sterk te wensen over. Afgezien van de relatief lange opwarmtijdvan het lage temperatuurverwarmingssysteem, vragen deze woningen geen grote aanpassingenten aanzien van de leefstijl van de bewoners.

Op basis van de gevoerde gesprekken is het moeilijk om exact vast te stellen in welke mateventilatiegedrag wordt gestuurd door gewoontegedrag. Niet duidelijk is of en in hoeverre voor-lichting over de werking van een ventilatiesysteem met warmteterugwinning van invloed is ophet ventilatiegedrag. Aanbevolen wordt dit punt nader te onderzoeken.

ECN-C--00-083 35

REFERENTIES

DB (1999a): Almere: ruim opgezette woningen in een groene omgeving. Tijdschrift DuurzaamBouwen, ISSN 1384-5179, nr. 7, november 1999

DB (1999b): Nieuwegein: leefbare high-tech woningen in een wal. Tijdschrift Duurzaam Bou-wen, ISSN 1384-5179, nr. 7, november 1999.

DuBo (1999): Voorbeeldprojecten Duurzaam en Energiezuinig Bouwen. De Gelderse Blom.Brochure Nationaal DuBo-centrum, SEV, Novem, Utrecht, 1999.

DuBo (1999a): Voorbeeldprojecten Duurzaam en Energiezuinig Bouwen. Visveld-Oost. Bro-chure Nationaal DuBo-centrum, SEV, Novem, Utrecht, 1999.

Jeeninga, H en O. van Hilten (1998): Bepaling bandbreedte in de ontwikkeling van het huishou-delijk elektriciteitsverbruik. Vervolgstudie naar aanleiding van de studie ‘Nieuwe appa-raten en Leefstijl’. Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN), rapport nr. ECN-C-98-049, Petten, 1998.

Moes (1998): Almere Buiten. 40 Woningen. Informatie brochure, Moes Bouwbedrijf, Almere,1998.

Nieman (1998): Evaluatie Gelderse Blom te Veenendaal. Dubo-voorbeeldproject W001. I.o.v.SEV, Novem. Adviesbureau Nieman BV, Utrecht, 1998

Nieman (1999): Evaluatie Visveld-Oost te Nijmegen. Dubo-voorbeeldproject W120. I.o.v. SEV,Novem. Adviesbureau Nieman BV, Utrecht, 1999

Nieman (1999a): Evaluatie 74 vide-woningen Weerselostraat e.o. Den Haag. Dubo-voorbeeldproject W094. I.o.v. SEV, Novem. Adviesbureau Nieman BV, Utrecht, 1999

Novem (1999): www.novem.nl/epn. Analyse EPC-oud vs EPC-nieuw. Voorbeeldprojecten Wo-ningbouw. Novem, 1999.

Silvester, S. en G. de Vries (1999): Woonsatisfactie, bewonersgedrag en bewonerswensen bijVoorbeeldprojecten Duurzaam Bouwen. Studie in opdracht van Volkshuisvesting,Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Stichting Stuurgroep ExperimentenVolkshuisvesting (SEV), Technische Universiteit Delft, 1999.

Steg, L. (1999): Verspilde energie? Wat doen en laten Nederlanders voor het Milieu. Sociaal enCultureel Planbureau (SCP), ISBN 90-5749-123-0, Den Haag, 1999

36 ECN-C--00-083

BIJLAGE A VRAGENLIJST INTERVIEW

Onderdeel A. Effect woning op gedrag

1. Om welke redenen hebt u deze woning gekozen?

! Speelde de energiezuinigheid een rol? Hoe belangrijk als criterium?

2. In wat voor woning woonde u hiervoor?! Type

! Bouwperiode

3. Bent u zich door het kopen / gaan bewonen van deze woning meer bewust geworden vanuw energieverbruik/het belang van het milieu/…

4. In vergelijking met de vorige woning…! Verwarmt u meer of minder kamers?

! Zet u de thermostaat hoger of lager, nl… graden? Hebt u een programmeerbare of eenhandmatige?

! Ventileert u meer/minder/anders? Hoe?

! Welke kamers ventileert u?

5. Wat bevalt er in de woning heel goed?

6. Zijn er zaken aan de woning tegengevallen?

ECN-C--00-083 37

Onderdeel B. Houding t.o.v. duurzame of efficiënte aanbodsystemen

1. Wist u al van het bestaan van zonneboilers/zonnepanelen/warmtepompen? (wat van toepas-sing is afhankelijk van type woning)

2. Vindt u het bijzonder of leuk om nu een zonneboiler/../.. in/op uw huis te hebben?

3. Had u ook wel PV willen hebben?

4. Hebt u toen u de woning betrok, een handleiding gekregen? Ja / nee

5. Wat werd daar in beschreven?

! Onderhoud / gebruik van ventilatie?

! Idem van verwarming?

! Anders?

6. Vond u het een duidelijke handleiding?

7. Gebruikt u deze informatie nu ook?

8. (indien van toepassing) Hebt u ook uw kinderen geïnstrueerd?

Onderdeel C. Houding tov elektrische apparatuur

1. Hebt u nieuwe huishoudelijke apparatuur gekocht toen u hier kwam wonen? Zo ja:

! Inbouw en / of zelfstandig?

! Hebt u toen de energie-etiketten op nieuwe apparaten opgemerkt?

38 ECN-C--00-083

! Heeft bij inbouwapparatuur uw leverancier daarop gewezen?

! Heeft u de informatie op deze etiketten gebruikt bij het maken van een keuze?

! Zo nee: Bent u bekend met het systeem van energie-etiketten?

2. Hebt u spaarlampen in gebruik? Zo ja, waar?

3. Wist u dat er wasmachines en vaatwassers bestaan die direct op de warmwaterleiding aan-gesloten worden, inplaats van zelf het water op te warmen? We noemen dit ‘hot-fill’.

4. Dit systeem combineert heel goed met een zonne-boiler. Wist u dat, heeft u ooit aanschafoverwogen?

Onderdeel D. Karakterisering leefstijl bewoner

1. Indien uw inkomen flink omhoog zou gaan, zou u dan bepaalde huishoudelijke apparatenaanschaffen die u nu nog niet heeft (vaatwasser, wasdroger, waterbed, sauna).

2. Wordt er wel eens thuisgewerkt? In woonkamer of elders? Structureel voorzieningen voorgetroffen?

3. Bent u lid van Natuurmonumenten, Greenpeace, Milieudefensie, anders?

4. Scheidt u uw afval? Ja / nee

5. Koopt u wel eens biologische voeding? Ja / nee