KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen...

73
KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN BELEVING VAN GESLOTENHEID DOOR BEGELEIDERS IN DE ZORG VOOR JONGEREN MET EEN GES+ PROBLEMATIEK Aantal woorden: 17 901 Chloë Van Wonterghem Studentennummer: 01600438 Promotor: dr. Lore Van Damme Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad Master in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek Academiejaar: 2018 - 2019

Transcript of KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen...

Page 1: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE

VORMGEVING EN BELEVING VAN

GESLOTENHEID DOOR BEGELEIDERS

IN DE ZORG VOOR JONGEREN MET

EEN GES+ PROBLEMATIEK

Aantal woorden: 17 901

Chloë Van Wonterghem

Studentennummer: 01600438

Promotor: dr. Lore Van Damme

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad Master in de Pedagogische Wetenschappen,

afstudeerrichting Orthopedagogiek

Academiejaar: 2018 - 2019

Page 2: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen
Page 3: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

I

Chloë Van Wonterghem

Promotor: dr. Lore Van Damme

Abstract

Universiteit Gent

Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Afstudeerrichting Orthopedagogiek

Academiejaar 2018 – 2019

Kwalitatief onderzoek naar de vormgeving en beleving van

geslotenheid door begeleiders in de zorg voor jongeren met

een GES+-problematiek

Achtergrond: In ons huidig maatschappelijk klimaat is er veel aandacht voor de noden en rechten

van kwetsbare jongeren met complexe meervoudige problematieken. In deze context komen

vrijheidsbeperking en gesloten hulpverlening geregeld in opspraak. Tegelijkertijd is er een roep naar

beveiliging en uitbreiding van de (semi-)gesloten capaciteit van de residentiële hulpverlening.

Doel: De voorliggende masterproef brengt de vormgeving en beleving van geslotenheid door

begeleiders van jongeren met een ernstige gedrags-en emotionele (GES+) problematiek in de semi-

gesloten residentiële hulpverlening in kaart.

Methode: semigestructureerde diepte-interviews (N=16) werden geanalyseerd op basis van de

gefundeerde theoriebenadering.

Resultaten: Uit deze studie blijkt dat geslotenheid als een noodzakelijk deel wordt beschouwd van de

pedagogische aanpak van deze jongeren. Deze aanpak biedt meer veiligheid en rust waardoor ruimte

komt voor groei en openheid. Er zijn echter ook enkele risico’s aan verbonden zoals de verenging van

de visie, machtsmisbruik en gewenning. Verder ondervinden begeleiders moeilijkheden met

betrekking tot doorstroom, intersectorale samenwerking en infrastructurele hervormingen. De

vormgeving van de geslotenheid verschilt en evolueert in elke GES+-groep. Tot slot wordt de

geslotenheid vooral dynamisch bepaald en krijgt ze vorm binnen individuele trajecten die gericht zijn

op meer openheid.

Conclusie: Er is nood aan een ethisch-reflectieve praktijk en een integrale personeelsondersteuning

binnen elke GES+-groep om het gebruik van geslotenheid als pedagogisch middel te faciliteren.

Verder moet er vanuit het beleid een duidelijk richtinggevend kader komen over het gebruik van

geslotenheid als pedagogisch middel. Begeleiders, jongeren en hun omgeving dienen hiervoor

benaderd worden als experten bij de vormgeving van dit kader.

Kernwoorden: ernstige gedrags-en emotionele stoornissen, geslotenheid, begeleiderperspectief,

residentiële jeugdzorg

Page 4: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen
Page 5: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

II

Voorwoord

Bij elke masterproef hoort ook een woord van dank. Het schrijven van dit werk was een hele klus die

ik nooit had kunnen klaren zonder een heel aantal helpende handen.

Eerst en vooral gaat mijn dank uit naar alle mensen die deelnamen aan mijn onderzoek. Hun inzet en

enthousiasme werkten inspirerend, niet alleen tegenover dit onderzoek, maar ook in de dagdagelijkse

praktijk in hun werk met deze jongeren. Zij verdienen dan ook een groot en hartelijk dankjewel.

Vervolgens wil ik mijn promotor, dr. Lore Van Damme bedanken voor de kans om dit onderzoek te

voeren en mij steeds met raad en daad bij te staan. Zij bood de scherpte en duidelijkheid die

noodzakelijk waren om het onderzoek te brengen tot wat het nu is. Dankjewel. Verder wil ik Nele

Gentier bedanken voor haar input vanuit de praktijk en begeleiding in deze masterproef.

Dan is het moment aangekomen om mijn allerliefste vrienden te bedanken. Niet alleen voor hun steun,

maar ook voor hun ongelofelijk relativeringsvermogen en humoristische toets wanneer nodig. Ook

Liesje wordt hier vermeld, om mij steeds gezelschap te houden doorheen deze periode. In het

bijzonder wil ik de volgende twee personen bedanken: Naomi Vincke voor het nalezen van de

masterproef en Maarten Robert Smets, wiens kritische blik van onschatbare waarde was en is.

Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te

brengen, wanneer ik heel Vlaanderen doorkruiste voor dit onderzoek.

Tenslotte was dit alles nooit mogelijk geweest zonder de steun en goede zorgen van mijn ouders. Zij

gaven mij de mogelijkheden om deze studies aan te vatten, verdroegen mijn vele gefrustreerde buien

en bleven altijd in mij geloven. Ik ben hun ongelofelijk dankbaar. Hierbij een bijzonder bloemetje voor

mijn moeder, om doorheen mijn studies steeds een wijze en kritische blik te werpen op mijn

eindwerken.

Page 6: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen
Page 7: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

III

Inhoudstafel

Abstract .................................................................................................................................................. I

Voorwoord ............................................................................................................................................ II

Inleiding ................................................................................................................................................. 1

DEEL 1: THEORETISCH KADER ............................................................................................................... 3

1 Vlaamse beleidscontext ........................................................................................................... 3

2 Doelgroep: jongeren met gedrags-en emotionele stoornissen (GES) .................................... 4

2.1 Omschrijving ..................................................................................................................... 4

2.2 GES en GES+ ...................................................................................................................... 5

3 Het hulpverleningslandschap voor jongeren met GES ............................................................ 6

3.1.1 Het GES+-aanbod .......................................................................................................... 7

3.1.2 Overgang naar het hulpverleningslandschap voor volwassenen met GES ................ 7

4 Het concept “geslotenheid” ..................................................................................................... 8

4.1 Gesloten opvang en detentie ........................................................................................... 8

4.2 Semi-geslotenheid en beslotenheid .............................................................................. 10

4.3 Vrijheidsbeperking, vrijheidsbeperkende maatregelen en afzondering ...................... 10

4.4 Een orthopedagogische invalshoek ............................................................................... 11

5 Beleving van vrijheidsbeneming ............................................................................................ 12

5.1 Ervaringen van hulpverleners ........................................................................................ 12

5.2 Ervaringen van jongeren ................................................................................................ 13

DEEL 2: PROBLEEMSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN .................................................................... 15

DEEL 3: METHODOLOGIE .................................................................................................................... 17

1. Kwalitatief onderzoek ............................................................................................................ 17

2. Onderzoeksprocedure ............................................................................................................ 18

2.1. Selectie van de respondenten ........................................................................................ 18

Steekproef .................................................................................................................................. 18

2.2. Dataverzameling ............................................................................................................. 19

2.3. Data-analyse ................................................................................................................... 20

3. Methodologische kwaliteit .................................................................................................... 20

3.1. Betrouwbaarheid............................................................................................................ 20

Page 8: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

IV

3.2. Validiteit ......................................................................................................................... 21

DEEL 4 ONDERZOEKSRESULTATEN ...................................................................................................... 23

1. Hoe wordt ‘geslotenheid’ binnen de zorg voor minderjarigen met een GES+-problematiek

vormgegeven? ................................................................................................................................ 23

1.1. Wat is de visie op geslotenheid binnen een GES+-groep? ............................................ 23

1.2. Welke soorten en maten van geslotenheid kunnen binnen de GES+-groep worden

onderscheiden? .......................................................................................................................... 27

1.3. Op welke manier wordt de vorm en mate van geslotenheid voor een kind of jongere in

een GES+-groep bepaald/bijgestuurd? ...................................................................................... 29

1.4. Is er een evolutie merkbaar in de visie en de vormgeving van de geslotenheid sinds de

opstart van de GES+-groep? ....................................................................................................... 30

2. Hoe wordt ‘geslotenheid’ binnen de zorg voor minderjarigen met een GES+-problematiek

beleefd door de begeleiders? ........................................................................................................ 31

2.1. Welke impact ervaren de begeleiders bij het werken met geslotenheid als pedagogisch

middel op zichzelf binnen de GES+-groep? ............................................................................... 31

2.2. Welke impact ervaren de begeleiders bij het werken met geslotenheid als pedagogisch

middel op de relatie tussen begeleider en jongere binnen de GES+-groep? ........................... 32

2.3. Welke meerwaarde ervaren de begeleiders bij het werken met geslotenheid als

pedagogisch middel binnen de GES+-groep? ............................................................................ 33

2.4. Welke valkuilen ervaren de begeleiders bij het werken met geslotenheid als

pedagogisch middel binnen de GES+-groep? ............................................................................ 34

2.5. Welke moeilijkheden ervaren de begeleiders bij het werken met geslotenheid als

pedagogisch middel binnen de GES+-groep? ............................................................................ 35

DEEL 5: DISCUSSIE EN CONCLUSIE ...................................................................................................... 37

1. Discussie ................................................................................................................................. 37

2. Beperkingen en sterktes van het onderzoek ......................................................................... 40

3. Aanbevelingen voor verder onderzoek ................................................................................. 41

4. Aanbevelingen voor beleid en praktijk ................................................................................. 41

5. Conclusie ................................................................................................................................. 42

Bronnenlijst ......................................................................................................................................... 44

Bijlagen ................................................................................................................................................ 54

Bijlage 1 Infobrief voor respondenten ........................................................................... 54

Bijlage 2 Informed consent ....................................................................................................... 55

Bijlage 3 Interview leidraad ...................................................................................................... 56

Page 9: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

V

Bijlage 4 Vragenlijst respondenten ........................................................................................... 58

Bijlage 5 Codeerschema ............................................................................................................ 59

Bijlage 6 Overzicht deelnemende voorzieningen ..................................................................... 60

Bijlage 7 Criteria GES+ ............................................................................................................... 61

Page 10: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen
Page 11: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

“Hospitals treat the sick, prisons hold the culpable; and secure accommodation, as we shall see, holds

some youngsters said to be ‘sick’, some said to be ‘wicked’, some said to be both and some whom

nobody seems to think are either but who do not quite fit in anywhere else.” (Harris & Timms, 1993,p.9)

Page 12: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

1

Inleiding

Kinderen en jongeren worden gezien als “het toekomstig sociaal en economisch kapitaal voor onze

samenleving” (Smeyers et al., 2016, p. 151). Een groeiende groep kinderen en jongeren vindt echter

moeilijk aansluiting in onze snel veranderende maatschappij. Anno 2018 wordt er voor het eerst

gestaakt in de jeugdhulp omwille van de toenemende agressie en het structurele personeelstekort.

Een artikel in De Morgen verschijnt onder de volgende titel “Jeugdhulp kraakt onder toenemende

agressie jongeren: Wij hebben goede engelbewaarders" (Van den Broek, 2018, p.1). Hieruit blijkt dat

de draagkracht van organisaties én jongeren op haar grenzen stoot. Er is nood aan meer ademruimte

waarbij onder andere extra financiering nieuwe mogelijkheden zou moeten bieden.

De acute en chronische zorgnoden van jongeren met complexe en meervoudige problematieken

vormen al langer onderwerp van maatschappelijk en politiek debat. Zij vormen een kwetsbare

doelgroep die tussen de mazen van het net van een gepast jeugdhulp aanbod dreigt te glippen (Cloet,

2008; Vanobbergen & Ackaert, 2013). In Nederland zien we hetzelfde maatschappelijk probleem. Door

tekorten in de jeugdhulp aan de nodige gespecialiseerde behandeling worden jongeren met complexe

problematieken volgens Peer Van Der Helm (2019) “als hete aardappels van instelling naar instelling

doorgeschoven” (p.1). Om een antwoord te bieden voorziet de Vlaamse overheid sinds 2010 een

uitbreiding van de residentiële capaciteit voor jongeren met ernstige gedrags-en emotionele

stoornissen (GES), waardoor het nieuwe statuut ‘GES+’ is ontstaan. Deze uitbreiding betreft vooral

ondersteuning van GES+-jongeren in een semi-gesloten context met een sterk geïndividualiseerd

aanbod (VAPH, 2017c).

Ondanks de stijgende aandacht voor deze thema’s in de publieke sfeer, is er een gebrek aan

wetenschappelijk onderzoek naar de residentiële jeugdhulp en de geslotenheid die haar al dan niet

kenmerkt. De wenselijkheid van gesloten residentiële hulp vormt voorwerp van onderzoek. Bovendien

blijft in bestaand onderzoek, naast de beleving van jongeren, ook de beleving van begeleiders tot nog

toe grotendeels onderbelicht. Echter, volgens verschillende academici vormt juist deze begeleiding de

belangrijkste factor in succesvolle residentiële hulpverlening (Knorth et al., 2010). Verder bevestigt

wetenschappelijk onderzoek uitvoerig het belang van de therapeutische relatie (Handwerk et al., 2008;

Jongepier, Struijk & van der Helm, 2010). Een reflectie over geslotenheid vraagt om enig inzicht in de

verschillende aspecten ervan. Daarbij kunnen we ons afvragen hoe de verschillende betrokkenen,

zoals jongeren, ouders en begeleiders geslotenheid ervaren. Wat is de meerwaarde? Welke zijn de

gevaren? Wat zijn de gevolgen?

Vertrekkende van voorgaande evoluties en tendensen beoogt deze masterproef om meer inzicht te

bieden in de wijze waarop de toenemende geslotenheid vorm krijgt en de eventuele gevolgen hiervan

Page 13: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

2

op de relatie tussen begeleider en de jongere. Daarnaast focust deze masterproef op de perspectieven

van begeleiders en hun visie op de pedagogische rol van geslotenheid. De respondenten zijn met

andere woorden hulpverleners van minderjarigen met een GES+-problematiek.

Het eerstvolgende gedeelte van deze masterproef betreft een literatuurstudie waarin de context van

de GES+- werking geschetst wordt. Eerst en vooral schetsen we de maatschappelijke- en Vlaamse

beleidscontext. Vervolgens gaan we dieper in op de doelgroep van jongeren met gedrags- en

emotionele stoornissen. Deze bestuderen we in brede zin vanuit de bestaande internationale

wetenschappelijke literatuur. Daarna behandelen we het specifieke aanbod en het

hulpverleningslandschap in Vlaanderen. Vervolgens schenken we expliciet aandacht aan het concept

‘geslotenheid’ binnen deze context. Tot slot zoomen we in op het aspect van de belevingen van

begeleiders en jongeren. In het tweede gedeelte beschrijven we de probleemstelling die leidt tot de

onderzoeksvragen. Aansluitend volgt het derde gedeelte met de methodologie. Hier verantwoorden

we de keuze voor kwalitatief onderzoek. Achtereenvolgens lichten we de onderzoeksprocedure toe

waarbij respectievelijk de steekproef, de dataverzameling en de analyse aan bod komen. Vervolgens

bespreken we de methodologische kwaliteit. In het derde gedeeld gaan we over tot de

onderzoeksresultaten. Vervolgens leidt dit alles in een vierde gedeelte tot een discussie. Hierin

koppelen we terug naar de besproken literatuur en de geformuleerde onderzoeksvragen. Verder

beschrijven we de implicaties voor de praktijk en de beperkingen van het onderzoek om ten slotte te

eindigen met een algemene conclusie.

Voor de referenties en de bibliografie hanteren we de APA (American Psychological Association)

normen (https://www.apastyle.org/).

Page 14: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

3

DEEL 1: THEORETISCH KADER

In dit onderdeel komen de verschillende elementen aan bod die van tel zijn binnen deze masterproef.

Daarom beschrijven we ten eerste de rol van de Vlaamse beleidscontext in de hulpverlening voor

personen met een beperking. Hierbij bespreken we welke internationale bewegingen en tendensen

een invloed hebben uitgeoefend. Vervolgens beschrijven we de doelgroep GES+. Daarna schetsen

we het specifieke aanbod voor deze doelgroep, om over te gaan tot de betekenis van geslotenheid

binnen de jeugdhulp. Ten slotte gaan we dieper in op de literatuur rond beleving van jongeren en

hulpverleners.

1 Vlaamse beleidscontext

In de huidige Vlaamse beleidscontext wordt het Vlaams beleid voor personen met een handicap

geconfronteerd met een aantal uitdagingen die gepaard gaan met veranderingen in de samenleving.

Ten eerste is er een vermeerdering en een verzwaring van de zorgvragen door het stijgend aantal

personen met een handicap. Hierbij vormen kinderen en jongeren met gedrags-en emotionele

stoornissen (GES) één van de kwetsbaarste groepen die moeilijk toegang krijgen tot zorg. Omwille

van hun complexe en meervoudige problematieken worden zij systematisch geweigerd in een context

van zeer gespecialiseerde hulpverlening. Zij voldoen namelijk steeds aan een tot meerdere

exclusiecriteria, zo kunnen ze bijvoorbeeld moeilijk in de psychiatrische hulpverlening terecht vanwege

een verstandelijke beperking en/of middelenmisbruik. Dit illustreert de uitdaging die gevormd wordt

door de grote versnippering en slechte afstemming binnen de verschillende betrokken beleidssectoren

in Vlaanderen. Daar bijkomend zorgt de nasleep van economische crisissen voor stevige besparingen

in reeds hoognodige budgetten (Vandeurzen, 2010). Daarnaast zorgen verschillende internationale

bewegingen, zoals de emancipatiebeweging, burgerschapsbeweging en mensenrechtenorganisaties,

dat beleidsmakers de rechten van personen met een handicap moeten erkennen en realiseren aan de

hand van een inclusief en participatief beleid. Langzaamaan sijpelen deze ideeën door bij het Vlaams

beleid en verwerft de benadering van ‘kwaliteit van leven’ en ‘maximale zelfontplooiing’ een belangrijke

plaats in toekomstig beleid (Broekaert & Van Hove, 2005; Vandeurzen, 2017).

De verantwoordelijkheid om antwoorden te formuleren op deze maatschappelijke uitdagingen ligt

voornamelijk bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH). Ook jongeren met

een GES(+)-problematiek vallen onder de bevoegdheid van dit agentschap. Omwille van de

problemen op verschillende levensdomeinen belanden personen met een handicap echter in allerlei

verschillende sectoren en domeinen, zoals onder meer de geestelijke gezondheidszorg, welzijn,

bijzondere jeugdzorg, en justitie. Eén antwoord op voorgenoemde uitdagingen is volgens Vandeurzen

(2010) vermaatschappelijking en intersectorale samenwerking. Om verder tegemoet te komen aan

Page 15: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

4

deze uitdagingen startte in 2010 een uitbreidingsbeleid voor personen met een handicap. Daarmee

werden extra middelen vrijgemaakt voor personen met de hoogste ondersteuningsnood, waaronder

kinderen en jongeren met een ernstige gedrags- en emotionele stoornis. Zo introduceerde dit

uitbreidingsbeleid de term ‘GES+’ (Vandeurzen, 2010).

Verder startte de Vlaamse Regering ook met persoonsvolgende budgetten voor volwassenen om zorg

op maat te bieden (Vandeurzen, 2010). De Vlaamse Regering bereidt op dit moment ook een

algemene invoering van dit systeem voor minderjarigen voor (Agentschap jongerenwelzijn, 2017). We

besluiten dat deze uitdagingen en ontwikkelingen zorgen voor een keerpunt in het zorglandschap. Zo

zien we een omslag van aanbod- naar vraaggestuurde zorg, meer laagdrempelige (ambulante en

mobiele) initiatieven in het kader van vermaatschappelijking en ook een hypergespecialiseerd GES+-

aanbod (Vandeurzen, 2017).

2 Doelgroep: jongeren met gedrags-en emotionele stoornissen (GES)

In dit onderzoek hanteren we steeds de termen ‘jongeren met gedrags-en emotionele stoornis’ (GES)

en ‘ernstige gedrags-en emotionele stoornis’ (GES+). Het VAPH gebruikt deze termen voor

classificatie en baseert zich op internationale classificatiesystemen zoals ICD10, DSM-IV-TR,/DSM-V

of DC:0–3 (VAPH, z.d.). Meer bepaald richt deze studie zich op jongeren met een GES+-problematiek

en een verstandelijke beperking.

2.1 Omschrijving

Het definiëren van deze groep is een complex gegeven. Vanuit verschillende theoretische

benaderingen probeert men gedragsproblemen te vatten, met de bijbehorende variabele

woordenschat. In deze orthopedagogische context kiezen we voor de termen ‘gedrags- en emotionele

problemen’ of ‘gedrags-en emotionele stoornissen’. Aangezien deze jongeren niet simpelweg in één

hokje te plaatsen zijn, focussen we op de gemeenschappelijke kenmerken van deze jongeren.

Er zijn een aantal individuele persoonlijke factoren die benoemd worden als ‘aanlegfactoren’ voor

gedrags-en emotionele problemen. Relevante factoren zijn temperament, genetische aanleg en

organische beschadiging (Došen, 2005). Daarnaast is er een duidelijk verband tussen psychische

stoornissen en gedragsproblemen. Men maakt een onderverdeling in externaliserende stoornissen,

gedragsproblemen waar vooral de omgeving onder lijdt en internaliserende stoornissen, interne

emotionele problemen waar vooral het individu zelf onder lijdt (Došen, 2005; Van der Ploeg, 2003).

Daarnaast ontstaat gedrag steeds in een wisselwerking met de sociale en culturele omgeving. Het is

dus niet enkel een tekort te situeren in de jongere (Broeckaert & Van Hove, 2005; Grietens & Hellinckx,

Page 16: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

5

2004). Men kan spreken van een ‘transactioneel proces’ tussen individuele-en omgevingsfactoren,

waardoor deze elkaar versterken. (Došen, 2005; Hoge gezondheidsraad, 2011). Hierdoor kenmerkt

deze groep zich door problemen op allerlei levensdomeinen zoals psychisch welzijn, huisvesting,

werk, en relaties. Cloet (2008) spreekt in dit verband van ‘multiprobleemdossiers’. Omgevingsfactoren

die een rol spelen volgens Došen (2005) zijn gezinsfactoren zoals onveilige hechting, scheiding,

instabiliteit en materiële-en huisvestingsfactoren.

Tenslotte is er een hoge prevalentie van personen met een verstandelijke beperking met comorbide

gedrags-en emotionele problemen. Deze extra kwetsbare doelgroep ervaart vaak bijkomende

problemen zoals: hechtingsproblematieken, een verstoorde ontwikkeling, communicatiebarrières,

uithuisplaatsingen of andere moeilijke leefomstandigheden, middelenmisbruik, sociale uitsluiting en

overmatige stress. We concluderen dat het transactioneel proces tussen deze individuele en

omgevingsfactoren een verklaring vormt voor de hoge comorbiditeit van verstandelijke beperking en

GES. Verder duidt dit proces op de manifeste kwetsbaarheid van deze doelgroep (Broekaert & Van

Hove, 2006).

2.2 GES en GES+

De GES+-erkenning is een specifiek statuut dat gecreëerd werd omdat de basisondersteuning voor

jongeren met extreme gedrags-en emotionele stoornissen (GES+) niet voldeed (Cloet, 2008;

Vandeurzen, 2010).

In januari 2018 voerde de Vlaamse regering nieuwe criteria in om een GES+ statuut toe te kennen.

Daarnaast initieerde ze een GES+-overleg in iedere regio. Het overleg bestaat uit de GES+

voorzieningen, jeugdhulpregie, de gemeenschapsinstellingen , de Sociale Dienst Jeugdrechtbank en

de Ondersteuningscentra Jeugdzorg. Verder kunnen externe partners zoals de geestelijke

gezondheidszorg of andere jeugdhulpvoorzieningen uit de regio betrokken worden. Het overleg

monitort zowel de instroom, als de doorstroom en uitstroom van GES+-jongeren.

De nieuwe criteria bestaan uit vijf categorieën waarbij jongeren moeten voldoen aan minimum één

kenmerk uit elke categorie. Deze categorieën gaan de aanwezigheid van extreme gedragspatronen

zoals ernstige agressie tegenover zichzelf en/of anderen na. Verder is er aandacht voor comorbide

problemen zoals verstandelijke beperking, psychiatrische stoornissen, middelenmisbruik, vastlopen

op verschillende levensdomeinen en gezinsrisicofactoren. Daarnaast moet het hulpverleningstraject

zich kenmerken door bepaalde moeilijkheden, breuken of een gebrek aan aanbod. Tot slot kijkt men

naar de aanwezigheid van een ondersteuningsnood, met nood aan individuele aanpassingen,

aangepaste infrastructuur en/of beslotenheid. Deze problemen moeten van chronische aard zijn

(VAPH, 2017c). Voor een gedetailleerde beschrijving van de criteria zie Bijlage 7.

Page 17: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

6

3 Het hulpverleningslandschap voor jongeren met GES

We vinden jongeren met extreme gedragsstoornissen terug in allerlei verschillende sectoren binnen

de integrale jeugdhulp, namelijk in het VAPH, de kinderpsychiatrie, de gemeenschapsinstellingen en

de bijzondere jeugdzorg. De aard van hun problematiek maakt het moeilijk om gepaste hulp te

voorzien in elk van deze sectoren (Cloet, 2008). De historiek van de gehandicaptensector die zich

specialiseerde in GES(+) maakt dat zij hoofdzakelijk behandeld worden in de Multifunctionele Centra

van het VAPH. Dit verklaart de grote kloof die nog steeds bestaat met de reguliere geestelijke

gezondheidszorg.

Jongeren met GES(+) worden hoofdzakelijk behandeld in de residentiële modules van de jeugdhulp.

Ook onderzoek bevestigt dat een doorgedreven en gespecialiseerde (therapeutische) aanpak binnen

een residentieel kader nodig is (Boendermaker en Van den Berg, 2005). Niettemin staat de residentiële

hulpverlening de laatste jaren onder druk. Hier zijn verschillende verklaringen voor. Ten eerste wordt

er vanuit het subsidiariteitsbeginsel gekozen voor de minst ingrijpende hulp nodig.

Vermaatschappelijking van de hulpverlening wordt vooropgesteld. In deze trend ziet men residentiële

zorg als laatste toevluchtsoord. Ten tweede zet de huidige sociaaleconomische context de financiële

middelen van de sector onder druk door besparingsmaatregelen, waardoor residentiële modules als

financieel onwenselijk worden beschouwd. Daarnaast staat binnen de orthopedagogiek zelf, de

wenselijkheid van residentiële modules ter discussie. Ten slotte werken de kritiek vanuit

wetenschappelijk onderzoek en het groeiende belang van de omgeving in het therapeutisch proces

deze dynamiek verder in de hand. Het resultaat van voorgaande tendensen is een opmerkelijke daling

in de voorziene capaciteit van het residentieel aanbod (Boendermaker & Beijerse, 2008; Hoge

Gezondheidsraad, 2011).

Minder ingrijpende en ambulante hulpvormen blijken echter onvoldoende voor deze groep zeer

kwetsbare kinderen en jongeren (Ainsworth & Hansen, 2005; Harder et al., 2006). In de praktijk zien

we dat jongeren met een complexe problematiek moeilijk tot geen toegang krijgen tot eender welke

module uit de integrale jeugdhulp (Vanobbergen & Ackaert, 2013). Bovendien heeft deze ontwikkeling

zijn weerslag op het overblijvende residentiële aanbod. Zij voelen een immense druk om een

allesomvattend aanbod te bieden aan een groeiende groep personen met steeds complexere

problemen. Verder is er ook de druk om jongeren vervroegd te laten doorstromen omwille van de

beperkte capaciteit (Hoge Gezondheidsraad, 2011). Als reactie op deze problemen zien we de laatste

jaren opnieuw een toenemende vraag naar residentiële - al dan niet gesloten - capaciteit in het binnen-

en buitenland (Smith & Milligan, 2004; Van Landschoot, 2008).

Page 18: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

7

3.1.1 Het GES+-aanbod

Het specifieke aanbod GES+ voorziet een aangepaste opvang voor jongeren met een GES+-

problematiek. Op dit moment zijn er 123 plaatsen. Deze extra omkadering biedt de mogelijkheid om

jongeren 24/7 permanent op te vangen binnen een zeer intensief en sterk individueel gericht aanbod.

Hierbij zijn nabijheid, gestructureerde en zinvolle dagbesteding en een prikkelarme omgeving

belangrijke elementen. Daarnaast moet er ook een ambulant of mobiel aanbod zijn voor de omgevings-

en gezinscontext. Verder is de regelgeving voor de vormgeving van het GES+-aanbod weinig

specifiek. Dit zorgt voor een grote diversiteit in de beslotenheid onder voorzieningen. Dit vormt een

probleem volgens het GES+-evaluatierapport van 2016 omdat de complexere dossiers enkel

terechtkomen bij voorzieningen met een meer besloten kader, terwijl de financiering gelijk loopt. Iedere

jongere heeft immers recht op deze aangepaste infrastructuur. Daarom moet het aanbod in de

verschillende regio’s gestroomlijnd worden. Hiervoor is er nood aan een regelgevend kader waarin

‘beslotenheid’ concreet gedefinieerd wordt (VAPH, 2017c).

Op basis van het evaluatierapport (VAPH, 2017c) van 2016 werden in 2018 de noodzakelijke

erkenningsvoorwaarden vastgelegd voor de aanbieders van GES+ (VAPH, 2018). Het aanbieden van

een ‘aangepaste infrastructuur’ en een ‘besloten aanbod’ zijn hierin relevant. We merken echter op

dat deze concepten opnieuw niet concreter worden beschreven dan dat. Er is dus nog steeds een

gebrek aan een concrete visie en een regelgevend kader, ondanks de kritiek in het evaluatierapport.

Dit biedt voorzieningen enerzijds de nodige ruimte en flexibiliteit om hun aanbod zelf vorm te geven,

anderzijds biedt dit weinig houvast in de vormgeving van een besloten leefgroep. Door de toenemende

aandacht voor vrijheidsbeperkende maatregelen (VBM) beoogt de regering de ontwikkeling van een

“multidisciplinaire richtlijn rond vrijheidsbeperkende maatregelen” (Vandeurzen, 2017, p. 67). Deze

maatregel moet het gebrek aan een consequente beleidsvisie opvangen (Zorginspectie, 2017). Echter,

het is de vraag of deze multidisciplinaire richtlijn zich ook specifiek zal richten op het gebrek aan visie

en regelgevende kaders voor de vormgeving van de ‘geslotenheid’ in GES+-groepen.

3.1.2 Overgang naar het hulpverleningslandschap voor volwassenen met GES(+)

Jongvolwassenen met ernstige gedragsproblemen en een licht verstandelijke beperking vormen één

van de kwetsbaarste doelgroepen binnen de hulpverlening voor volwassenen, omwille van hun

complexe en meervoudige problematiek. Als jongeren vinden zij nog een plek in het

jeugdhulplandschap dankzij hun GES(+) erkenning. Op achttienjarige leeftijd vervalt deze erkenning

echter. Dit veroorzaakt vaak een breuklijn in hun hulpverleningstraject. In het verleden vormde het

vinden van vervolghulp voor deze doelgroep een groot probleem, aangezien aanbieders zich niet

specifiek richten tot deze doelgroep. Zowel in de volwassen voorzieningen van het VAPH, de

geestelijke gezondheidszorg, de drughulp als de psychiatrie zijn ze niet welkom, omdat ze steeds

Page 19: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

8

voldoen aan een exclusiecriterium (bv. verslavingsproblematiek of psychiatrische problematiek,

gebrek aan motivatie, verstandelijke beperking, gedragsproblemen,…). Bovendien weigeren deze

jongvolwassenen vaak om nog vervolghulp op te starten, omwille van het lange en vaak troebele

parcours dat zij reeds aflegden. Daar bovenop bieden kortdurende projecten niet de langdurige en

intensieve begeleiding die deze jongvolwassenen nodig hebben (Steunpunt Algemeen welzijnswerk,

2013).

De invoering van de persoonsvolgende financiering in 2017 brengt een belangrijke verandering

teweeg in het zorglandschap. Deze maatregel vertrekt vanuit een vraaggestuurde benadering, waarbij

een persoon met een erkenning van een handicap zelf zijn zorg kan ‘inkopen’. Deze extra middelen

moeten de problematische overgang naar de volwassenheid aanpakken (VAPH, 2019). De gevolgen

van deze veranderingen voor de begeleiding van jongvolwassenen met een GES-problematiek vallen

nog af te wachten.

4 Het concept “geslotenheid”

Er is een toenemende aandacht voor de notie van geslotenheid binnen de zorg voor jongeren met

complexe problematieken. Deze is zichtbaar in de media, de politieke agenda en de wetenschap. De

term ‘geslotenheid’ kan op verschillende wijzen geïnterpreteerd worden. In deze masterproef

gebruiken we deze term om het te hebben over de mate van beslotenheid of geslotenheid, beveiliging

en vrijheidsbeperking die we terugvinden in het aanbod en de behandeling van jongeren met extreme

gedrags-en emotionele stoornissen (GES+). Uit literatuurstudie blijkt dat er een gamma aan

verschillende begrippen wordt gebruikt om te spreken over geslotenheid in de hulpverlening.

In wat volgt proberen we een overzicht te bieden van belangrijke begrippen. We bespreken

respectievelijk de gesloten opvang tegenover detentie, een gesloten hulpaanbod tegenover een semi-

gesloten of besloten hulpaanbod en ten slotte vrijheidsbeperking, vrijheidsbeperkende maatregelen

en afzondering

4.1 Gesloten opvang en detentie

Detentie is niet noodzakelijk een synoniem voor gesloten opvang. Detentie is een reactie op het plegen

van een misdrijf en is een maatregel die zich in de eerste plaats richt op het beschermen van de

maatschappij tegenover de pleger van een misdrijf. Dit blijft een exclusieve bevoegdheid van de

overheid. Gesloten hulpverlening daarentegen hoeft niet noodzakelijk voorafgegaan te zijn door een

misdrijf. Jongeren worden ook geplaatst in gesloten jeugdinstellingen omwille van zelfbescherming in

‘verontrustende situaties’ (Jongerenwelzijn, 2011).

Page 20: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

9

Plaatsing in een gesloten residentiële instelling is de meest restrictieve hulpvorm in het gamma aan

hulpverleningsvormen (Knorth et al., 2005). Het basisprincipe van een gesloten instelling is

vrijheidsbeperking van minderjarigen met mogelijks een volledige beroving van hun vrijheid (O'Neill,

2001). Verder verschijnen gesloten instellingen in vele verschillende vormen. Deze verschillen gaan

van de plaatsingsprocedure, naar het gevoerde beleid tot het specifieke verblijfsaanbod (Harris &

Timms, 1993). Zo kan beveiligde opvang bestaan uit een gesloten infrastructuur, een stevig

uitgebouwd toezicht, veiligheidsprocedures en een strikt pedagogisch regime (Vanderplasschen et al.,

2017). Over het algemeen bepaalt de verhouding tussen zorg en controle de betekenis van een

‘gesloten’ instelling (Harris & Timms, 1993). Gesloten opvang heeft dus een dubbele functie

waartussen een zekere spanning bestaat. Enerzijds is ze gericht op beschermen en grenzen stellen,

anderzijds richt gesloten opvang zich op geïndividualiseerde zorg en re-integratie (Agentschap

Jongerenwelzijn, 2011). In een onderzoek naar deze ‘dubbele’ opdracht blijkt dat gesloten

jeugdinstellingen deze niet kunnen volbrengen zonder inbedding in de maatschappelijke context

(Broeckaert & Van Hove, 2005; Van der Helm & Stams, 2013).

De literatuur wijst uit dat er een groot draagvlak bestaat onder hulpverleners voor een restrictieve

aanpak van deze jongeren. Bovendien tonen verschillende studies dat gesloten residentiële

hulpverlening effectief is (Harder, Knorth & Zandberg, 2006; Van den Berg et al., 2004). Zo tonen De

Swart et al. (2012) in een meta-analyse dat jongeren wel degelijk baat hebben bij een gesloten

residentiële aanpak. Ook Grietens en Hellinckx (2004) concluderen uit hun analyse van vijf

grootschalige meta-analyses dat residentiële behandeling duidelijk recidive vermindert. Echter, andere

studies stellen de effectiviteit en wenselijkheid van restrictieve benaderingen in vraag. Zo kan

opsluiting van deze kwetsbare doelgroep tot opstandig gedrag, aangeleerde hulpeloosheid en

depressie leiden (Grietens, 2002; Van der Helm & Stams, 2013). Goffman (1961) was één van de

eerste die kritiek uitte op de controle die werd uitgeoefend in grote instituten met zijn werk ‘total

institutions’. De Valk et al. (2016) wijzen eveneens op verschillende risico’s van de machtsverhouding

in gesloten centra, zoals dwang, overmatig straffen, inperken van de autonomie en schenden van de

mensenrechten. Daarom wijzen Van der Helm en Stams (2013) op het belang van een positief klimaat

in de residentiële hulpverlening. Deze benadering kadert in de transitie van ‘opsluiten’ naar ‘opvoeden

en behandelen’ die zichtbaar is binnen de gesloten hulpverlening (Van der Helm & Stams, 2013).

Walgrave (2012) verklaart de toenemende vraag naar gesloten hulpverlening door de verwrongen

beeldvorming over jeugdcriminaliteit en bedreiging van onze maatschappelijke veiligheid. De media

beïnvloedt de publieke opinie die op haar beurt beleidsmakers steeds meer verleidt tot het invoeren

van vlugge beveiligende maatregelen. Verschillende academici wijzen daarom op het belang van meer

wetenschappelijk onderzoek naar de werkzaamheid van gesloten voorzieningen (Beck, 1992; Van

Landschoot, 2008; Walgrave, 2012).

Page 21: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

10

4.2 Semi-geslotenheid en beslotenheid

In Vlaanderen hebben GES+-leefgroepen verplicht een ‘semi-gesloten’ of ‘besloten’ karakter. We

beschouwen hen dus niet als ‘gesloten opvang’ (VAPH, 2017c). In Nederland zijn er ook vormen van

besloten jeugdzorg, zo blijkt uit een verslag van de kenniskring gesloten jeugdzorg. Deze besloten

groepen faciliteren trajecten van gesloten naar open hulpverlening (Boendermaker & Bruinsma, 2007).

Hieruit leiden we af dat besloten hulpverlening zich steeds op een continuüm tussen open en gesloten

hulpverlening bevindt. De Vlaamse Regering (Vandeurzen, 2018) definieert een ‘besloten aanbod’ als

volgt: “een veilige en beveiligde leefomgeving met individuele kamers en afzonderingsmaatregelen.

Onder beveiligde leefomgeving wordt begrepen dat de minderjarige niet zonder toelating en toezicht

van het begeleidend personeel de voorziening kan verlaten” (p.3). Het valt op dat de zwaartepunten

van dit besloten aanbod opnieuw bescherming en veiligheid zijn. Verder ontbreekt tot nog toe een

concrete definiëring van een ‘besloten’ en ‘semi-gesloten’ aanbod in de Vlaamse context. Dit maakt

dat de vertaling naar de praktijk een raadsel blijft, met een scala aan mogelijkheden tot gevolg.

In de literatuur is er zeer weinig terug te vinden omtrent deze begrippen. In een uitgebreid rapport van

de Hoge Gezondheidsraad (2011) over jongeren met gedragsstoornissen in Internationale, Belgische

en Vlaamse context worden deze begrippen niet vermeld. Knorth et al. (2004) houden in hun studie

een pleidooi voor een besloten hulpverlening voor jongeren met sterk antisociaal gedrag.

Ervaringsdeskundigen beschrijven beslotenheid hier als het gestructureerd aanbieden van vrijheid of

een groeitraject naar meer vrijheid. Daarnaast zoomt een recente studie door Van den Tillaart et al.

(2018) voor het eerst in op de link tussen agressie-incidenten en het groepsklimaat in open, semi-

gesloten en gesloten instellingen in Nederland. Hieruit blijkt dat jongeren in open en semi-gesloten

leefgroepen meer mogelijkheden hebben tot groei, re-integratie (“het gewone leven”) en beperkt

toezicht dan jongeren in gesloten leefgroepen. We besluiten dat een concrete definitie van deze

begrippen ontbreekt in de Vlaamse regelgeving en dat verschillende rapporten en onderzoeken

(nationaal en internationaal) hier geen vermelding van maken. Dit zorgt voor een grote diversiteit en

onduidelijkheid. In Vlaanderen lijken deze begrippen op de voorgrond te treden met de ontwikkeling

van de regelgeving voor GES+ (VAPH, 2017c).

4.3 Vrijheidsbeperking, vrijheidsbeperkende maatregelen en afzondering

De term ‘vrijheidsbeperking’ is een beladen begrip dat meer en meer in opspraak komt in een

maatschappelijke context waarin autonomie en zelfbeschikking centraal staan. Vrijheidsbeperkende

maatregelen (VBM) zijn door de problematisering vanuit het discours van de cliënt- en kinderrechten

niet meer zo vanzelfsprekend als vroeger (Opdebeeck & Van Audenhove, 2001). In principe worden

deze maatregelen vermeden en enkel ingezet bij onmiddellijk risico voor de minderjarige of omgeving

en wanneer alle alternatieven uitgeput zijn. Toch worden deze maatregelen veelvuldig toegepast in de

Page 22: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

11

meeste afdelingen van zowel het VAPH, de Bijzondere Jeugdzorg als de kinderpsychiatrie (Van den

Bossche, Van Malderen & Bertels, 2018; Zorginspectie, 2017). Het gebruik van VBM beperkt zich dus

niet tot de (semi-)gesloten hulpverlening.

Ondertussen voorziet de internationale wetgeving een aantal richtlijnen voor VBM. Verder legt een

Vlaams Regeringsbesluit de voorwaarden voor tijdelijke afzondering vast binnen het VAPH (VAPH,

2018). Daarnaast startte het Kinderrechtencommissariaat (een onafhankelijk toezichtsorgaan ter

bescherming van de kinderrechten) een ‘Commissie van Toezicht’ op in 2017. Deze controleert

maandelijks de rechtsbescherming van jongeren in besloten en gesloten jeugdinstellingen. Het eerste

jaarlijks rapport heeft betrekking op alle publieke (gesloten) jeugdinstellingen en de private initiatieven

van de bijzondere jeugdzorg (Bouhlib et al., 2019). Het GES+-aanbod binnen het VAPH werd hier dus

niet in opgenomen.

Er is echter nog te weinig wetenschappelijk onderzoek voorhanden (Dirix & De Hert, 2014). Een aantal

onderzoekers wijzen op het gebrek aan wetenschappelijke evidentie voor een ‘therapeutisch’ effect

van afzonderingsmaatregelen. Bovendien zouden deze interventies ernstige risico’s inhouden voor

zowel de jongeren als de begeleiders (Van Wijk & Hondius, 2009). Er werd één kwalitatieve studie

gevonden (Opdebeeck & Van Audenhove, 2001) die een verkennende blik werpt op vrijheidsbeperking

in de bijzondere jeugdzorg en de gehandicaptenzorg. In deze studie bekijkt Liégois vrijheidsbeperking

vanuit een ethische invalshoek. Hij maakt een onderscheid tussen structurele en situationele vormen

van vrijheidsbeperking. De eerste gaat over de leefregels en het handelen bij grensoverschrijdend

gedrag. Dit staat los van de concrete situationele context. De tweede vorm is per definitie situatie

gebonden en wordt in drie types opgedeeld: sociale vrijheidsbeperking (bv. vrije tijd of uitgang);

chemische vrijheidsbeperking; en ruimtelijke vrijheidsbeperking zoals een kamermoment, TAVA of een

time-out. Daarnaast stelt hij dat vrijheidsbeperking niet persé onder dwang is maar ook met

instemming van de jongere kan gebeuren. Hij stelt tenslotte een ethisch kader voor waarbij

verschillende waarden worden afgewogen: “De basis voor een ethisch omgaan met vrijheidsbeperking

ligt in de communicatie en de begeleidingsrelatie: het bespreekbaar maken van het gedrag en de

maatregel tussen begeleiders, cliënt en zijn omgeving.” (in Opdebeeck & Van Audenhove, 2001, p.

136).

4.4 Een orthopedagogische invalshoek

In deze masterproef bekijken we geslotenheid vanuit een orthopedagogische invalshoek, namelijk

die van ‘orthopedagogisch actieve vrijheidsbeneming’ van Rink (1995) voor slachtoffers van

pedagogische verwaarlozing. Rink (1995) baseert zich op de inzichten van Kok (1970) die veel

aandacht besteedde aan de problematische afstemming tussen de vraag van een kind en het aanbod

van zijn beïnvloedende omgeving. Het idee is dat gedragsproblemen ontstaan door een pedagogische

Page 23: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

12

verwaarlozing, dus een slechte afstemming van vraag en aanbod. Deze verwaarlozing vraagt om een

aanbod dat bestaat uit een vrijheidsbeneming. Deze vrijheidsbeneming heeft twee doeleinden die

geïntegreerd moeten worden. Enerzijds wordt ze opgelegd om de samenleving te beveiligen of te

beschermen, dit behoort tot de generale preventie gedachte, anderzijds beoogt de maatregel de

resocialisatie van deze jongeren in de maatschappij. Bij deze doeleinden horen ook twee dimensies

van opvoeden. De eerste dimensie bestaat uit eisen stellen en controleren, de jongere dient de

belangen en bijhorende eisen van de samenleving te accepteren. De tweede dimensie bestaat uit

responsiviteit en acceptatie, zodat jongeren een geschikte houding kunnen vinden tegenover de

sociale grenzen van hun context. Via deze twee dimensies bouwen opvoeders een wederkerige

communicatie op. De eerste dimensie structureert de ontwikkeling en de tweede dimensie bevordert

de individualiteit en compenseert tekorten. Jongeren worden dus getraind om sociale grenzen te

hanteren in het kader van een gezagsrelatie tussen jongere en omgeving, zij leren omgaan met

cognitieve en fysieke grenzen. Een orthopedagogisch actieve vrijheidsbeneming wordt gerealiseerd

door een afdeling als opvoedingssysteem in te richten. Dit systeem is een geheel van factoren waarvan

de invloed en de wederzijdse beïnvloeding (in-)direct leiden tot opvoeden (Rink, 1995).

5 Beleving van vrijheidsbeneming

5.1 Ervaringen van hulpverleners

Hoewel groepswerkers de belangrijkste en invloedrijkste actor vormen in de residentiële hulpverlening,

wordt hun rol weinig onderzocht in wetenschappelijk onderzoek (Bastiaanssen et al., 2014; Hyde &

Kammerer, 2009; Knorth et al. 2010). Bestaand onderzoek toont wel het belang van de therapeutische

aan (Handwerk et al., 2008; Jongepier, Struijk & Van der Helm, 2010). De weinige onderzoeken naar

de ervaringen van jeugdhulpverleners focussen zich vaak op het tegengaan van burn-out (Decker et

al., 2002; Salloum et al., 2015). Wat hierin opvalt is dat de beleving en de ervaringen van hulpverleners

zelf niet in beeld komen. Men kijkt eerder instrumenteel naar de rol van groepswerkers in relatie tot de

‘outcome’ of ‘uitval’ van personeel. In literatuur over ziekenhuizen vinden we wel studies terug die de

ervaringen van verplegers onderzoeken (Karlsson, Ekman & Fagerberg, 2009). Van der Helm en

Vandevelde (2018) tonen in dit opzicht dat de basisbehoeften van hulpverleners zelf meer

belangstelling moeten krijgen.

Een mooi voorbeeld van kwalitatief belevingsonderzoek bij hulpverleners uit de gesloten jeugdhulp is

de studie van O’Neill (2001). Zij onderzoekt de perspectieven omtrent de rol en functie van gesloten

voorzieningen. De centrale kritiek kan samengevat worden als het onvermogen van gesloten units om

meer te voorzien dan enkel controle en containment (O’Neill, 2001). Verder wordt het belang aan

supervisie en training voor hulpverleners de laatste jaren meer onderzocht en bevestigd in

Page 24: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

13

verschillende studies (Bastiaanssen, 2014; Van Gink et al., 2018). Specifieke trainingen die zich

richten op de-escalatie en alternatieve omgang met gewelddadige situaties, zoals bijvoorbeeld Non-

Violant Resistance, lijken veelbelovend (De Valk et al., 2016; Van der Helm, 2017). De Gink et al.

(2018) pleiten voor een integratie van verschillende ondersteuningsvormen voor hulpverleners. Hierbij

zijn een open klimaat, zelfreflectie, sociale steun en een gedeelde visie belangrijke vertrekpunten.

Een ander voorbeeld van een studie naar de perspectieven van hulpverleners uit gesloten

jeugdinstellingen, is deze van Van der Helm et al. (2011). Zij concluderen dat organisaties voldoende

veiligheid en steun moeten bieden, deze worden geassocieerd met minder angst, meer flexibiliteit en

structuur. Het is belangrijk om gedeelde waarden te hebben in een team zoals flexibiliteit, innovatie,

een veilig gevoel en werk motivatie (Van der Helm et al., 2011).

We vonden slechts één studie terug die de perspectieven van hulpverleners, jongeren en ouders over

vrijheidsbeperking in kaart brengt binnen de gehandicaptenzorg en de Bijzondere Jeugdzorg in

Vlaanderen. Hulpverleners onderstrepen hier het belang van goede teamwerking voor een consistent

gebruik van VBM. Verder stellen hulpverleners dat personeelstekort en de druk om het groepsleven

onder controle te houden, alternatieven voor VBM belemmeren. Daarnaast beklemtonen ze het belang

van communicatie onder de verschillende betrokkenen bij het gebruik van VBM. Hulpverleners

getuigen tenslotte in deze studie dat ze soms in aanvaring komen met zichzelf en het emotioneel

moeilijk kunnen hebben met rationele beslissingen. De auteurs stellen in dit verband vast dat het

toepassen van VBM niet plaatsvindt in een amorele context. Hulpverleners wegen hierbij steeds een

aantal waarden tegenover elkaar af (Opdebeeck & Van Audenhove, 2001).

5.2 Ervaringen van jongeren

Naast een gebrek aan onderzoek bij hulpverleners is er ook een gebrek aan onderzoek naar de

perspectieven van kinderen en jongeren uit de gesloten residentiële jeugdhulp (Hyde & Kammerer,

2009). Wetenschappelijk onderzoek focust zich voornamelijk op volwassen gedetineerden en laat

jongeren vaak buiten beschouwing (Vanlandschoot, 2008). De afgelopen jaren is er erg veel veranderd

in het beleid rond straf en hulp omtrent jongeren. Hierbij is er meer aandacht gekomen voor de beleving

van de vrijheidsbeneming en het gedrag van de jongeren tijdens hun gesloten verblijf. Het idee is dat

de beleving invloed heeft op de effectiviteit en de veiligheid tijdens de behandeling (Eichelsheim & Van

Der Laan, 2012). Langzaamaan zien we dus meer belangstelling voor de stem van jongeren. Ten

Brummelaar et al. (2017) bevestigen het belang van beleidsparticipatie door jongeren in de gesloten

residentiële jeugdzorg. Ook Brown et al. (2010) pleiten voor ‘family-driven, youth-guided systems of

care’ die jongeren en hun familie als experten betrekken in hun eigen hulpverleningstrajecten.

Page 25: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

14

In een verkennende studie van Opdebeeck en Van Audenhove (2001) komen naast hulpverleners ook

de perspectieven van jongeren aan bod over (de beleving van) vrijheidsbeperking. Uit deze studie

blijkt dat jongeren zowel positieve als negatieve betekenissen toeschrijven aan VBM. Zij beleven deze

ook zeer verschillend, dit is te wijten aan de ernst van de maatregelen, de individuele gevoeligheden,

de relatie tussen de jongere en de hulpverlener en de voorspelbaarheid van de VBM.

Page 26: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

15

DEEL 2: PROBLEEMSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN

Jongeren groeien op in woelige tijden. Onze snel evoluerende maatschappij brengt vele uitdagingen

met zich mee. Ze wordt door De Jonghe (2013) beschreven als één met hoge verwachtingen, een

gebrek aan waarden en normen, vervreemding, individualisme, oppervlakkigheid en een crisis op

zowel politiek, economisch, sociaal en menselijk vlak. Vele jongeren hebben het moeilijk om zich in

deze maatschappij staande te houden. Ook in de hulpverlening komen jongeren echter niet steeds

aan hun trekken. Bij uitstek jongeren met complexe, meervoudige problematieken vinden moeilijk een

antwoord in het huidig zorgaanbod. Antwoorden liggen in de kruisbestuiving van bijzondere jeugdzorg,

gehandicaptenzorg en de psychiatrie (Cloet, 2008).

Tegen deze achtergrond is een diepgaande hervorming van de betrokken sectoren ingezet waarin de

principes van inclusie en vermaatschappelijking meer tot hun recht komen (Vandeurzen, 2015).

Intersectorale zorgnetwerken en een uitbreiding van de residentiële capaciteit voor minderjarigen

moeten komaf maken met de vicieuze cirkels van gebroken hulptrajecten (Vandeurzen, 2016). Dit

heeft geleid tot het ontstaan van het etiket ‘GES+’ dat extra ondersteuning biedt aan jongeren met

ernstige gedrags- en emotionele stoornissen. In de nieuwe erkenningsvoorwaarden voor

voorzieningen met een GES+-aanbod zijn ‘de mogelijkheid tot afzondering’, ‘aangepaste

infrastructuur’ en ‘beslotenheid’ noodzakelijke elementen. Dit illustreert de trend naar toenemende

geslotenheid die gepaard gaat met de aandacht voor deze complexe doelgroep. Echter, deze evolutie

gebeurt zonder al te veel richtinggevende kaders en wetgeving (VAPH, 2017c).

De wenselijkheid hiervan maakt voorwerp uit van verder onderzoek. Een aantal onderzoekers

verdedigen het belang en de relevantie van een besloten of gesloten setting (Harder, Knorth &

Zandberg, 2006; Van den Berg et al., 2004). Maar deze mening wordt zeker niet door iedereen

gedeeld. Boendermaker en Malsch (2000) bijvoorbeeld, stellen dat er opnieuw teruggekeerd wordt

naar een verdere institutionalisering vanuit de idee dat zowel de maatschappij als de jongere

‘beschermd’ dienen te worden (in Van der Ploeg, 2011). Dit wordt eveneens verantwoord vanuit de

hoge ondersteuningsnood van deze jongeren (VAPH, 2017c). Walgrave (2012) zet vraagtekens bij

deze evolutie en kadert ze in een maatschappij die sterk focust op veiligheid en bedreiging. Hierdoor

worden beleidsmakers gestimuleerd tot het steeds versterken van de residentiële gesloten capaciteit.

Bovendien is deze beweging wellicht minder goed te verenigen met principes van

vermaatschappelijking, inclusie en participatie (Walgrave, 2012). Een aantal onderzoekers vestigen

de aandacht op mogelijke schadelijke gevolgen van opsluiting en repressie (Grietens, 2002; Van der

Helm & Stams, 2013; Van Wijk & Hondius, 2009). Sommigen spreken over een proces van

Page 27: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

16

‘containment’ van jongeren als ‘troublemakers’ in plaats van processen van opvoeding en ontwikkeling

(O’Neill, 2001; Whittaker & Maluccio, 2002).

Ondanks de stijgende aandacht voor deze thema’s in de publieke sfeer, is er nog te weinig onderzoek

voorhanden naar de residentiële – al dan niet gesloten – jeugdzorg. In de praktijk kan geslotenheid op

verschillende manieren worden ingevuld, omdat voorzieningen zelf bepalen hoe hun behandeling

vorm krijgt (VAPH, 2017c). Om hier zicht op te krijgen dient dit grondig in kaart te worden gebracht.

Bovendien wordt in bestaand onderzoek de beleving van jongeren en begeleiders onderbelicht. Toch

is het goed hierop te focussen. Men kan zich immers afvragen welke implicaties er zijn voor het

dagelijks leven van begeleiders en jongeren. Dit onderzoek zal in eerste instantie focussen op de

beleving van begeleiders. Het perspectief van waaruit dit zal gebeuren is dat van de orthopedagogie,

meer bepaald door het kader van Rink (1995) die spreekt over ‘orthopedagogisch actieve

vrijheidsbeneming’.

Deze masterproef probeert vanuit een kwalitatieve onderzoeksopzet een antwoord te geven op de

volgende onderzoeksvragen:

1. Hoe wordt ‘geslotenheid’ binnen de zorg voor minderjarigen met een GES+-problematiek

vormgegeven?

1.1. Wat is de visie op geslotenheid binnen een GES+-groep?

1.2. Welke soorten en maten van geslotenheid kunnen binnen de GES+-groep worden

onderscheiden?

1.3. Op welke manier wordt de vorm en mate van geslotenheid voor een kind of jongere in een

GES+-groep bepaald/bijgestuurd?

1.4. Is er een evolutie merkbaar in de visie en de vormgeving van de geslotenheid sinds de opstart

van de GES+-groep?

2. Hoe wordt ‘geslotenheid’ binnen de zorg voor minderjarigen met een GES+-problematiek

beleefd door de begeleiders?

2.1. Welke impact ervaren de begeleiders op zichzelf bij het werken met geslotenheid als

pedagogisch middel binnen de GES+-groep?

2.2. Welke impact ervaren de begeleiders bij het werken met geslotenheid als pedagogisch

middel op de relatie tussen begeleider en jongere binnen de GES+-groep?

2.3. Welke meerwaarde ervaren de begeleiders bij het werken met geslotenheid als pedagogisch

middel binnen de GES+-groep?

2.4. Welke valkuilen ervaren de begeleiders bij het werken met geslotenheid als pedagogisch

middel binnen de GES+-groep?

2.5. Welke moeilijkheden ervaren de begeleiders bij het werken met geslotenheid als

pedagogisch middel binnen de GES+-groep?

Page 28: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

17

DEEL 3: METHODOLOGIE

1. Kwalitatief onderzoek

De keuze voor deze vorm van onderzoek wordt gemotiveerd door de aard van de onderzoeksvragen.

Deze peilen namelijk naar de vormgeving en beleving van geslotenheid door begeleiders uit GES+-

groepen. Het gaat hier over thema’s waar relatief weinig voorkennis over bestaat. Bovendien is de

groep ‘begeleiders van jongeren met een GES+-problematiek in een besloten context’ eerder

zeldzaam en moeilijk te bereiken. Verder staan het belang van de beleving en de betekenisverlening

van de betrokkenen voorop. Dit vormen argumenten voor de keuze van een kwalitatieve methode.

Kwalitatief onderzoek biedt inzicht in de perspectieven van waaruit een fenomeen benaderd wordt,

over de samenhang van zaken, het veld waarin ze zich voordoen en over het dagdagelijks handelen

van professionals (Philipsen & Vernooy-Dassen, 2004). Kwalitatief onderzoek wil dus vat krijgen op

betekenisverleningsprocessen. Daarom is het noodzakelijk de actoren zelf te betrekken bij het

onderzoek (Bryman, 2008). Voor het verzamelen van ervaringen en betekenisverlening zijn

verschillende methoden mogelijk zoals participerende observatie, interviews of documenten (Baarda,

2014).

Dit soort onderzoek kan een noodzakelijke aanvulling vormen op de behoefte aan meer (kwalitatief)

onderzoek naar de perspectieven van hulpverleners uit de gesloten residentiële jeugdhulp (Hyde &

Kammerer, 2009). Ten tweede kan dit onderzoek een waardevolle bijdrage leveren aan beleid en

praktijk, er kan gezocht worden naar handvaten om de bestaande praktijken verder te verbeteren. Ten

derde kan dit onderzoek helpen om de veronderstellingen en het negatieve imago van de residentiële

jeugdhulp te doorprikken, nuanceren of in een breder kader te plaatsen (Ainsworth & Hansen, 2005).

Daarnaast kan het belangrijkste onderzoeksinstrument, de onderzoeker, de nodige flexibiliteit

inbrengen om in te spelen op hoedanigheden die zich voordoen tijdens het onderzoek (Bryman, 2008).

Gezien de onmiskenbare invloed die een onderzoeker uitoefent op het onderzoeksproces, sluiten we

deze invloed niet uit, maar proberen we ze te beperken door ze zo zichtbaar mogelijk te maken (Plochg

& Van Vlieten, 2007).

Page 29: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

18

2. Onderzoeksprocedure

In wat volgt beschrijven we de onderzoeksprocedure van deze studie. Hierin geven we het

selectieproces en de steekproef weer en verduidelijken we hoe de gegevens verzameld en

geanalyseerd werden. Tenslotte gaan we de methodologische kwaliteit van deze studie na.

2.1. Selectie van de respondenten

Dit onderzoek handelt over de begeleidersperspectieven op geslotenheid binnen GES+-groepen. Vele

voorzieningen zijn nog volop bezig met de uitbouw van een ‘semi-gesloten’ GES+ leefgroep. Dit komt

doordat de Vlaamse Regering het erkenningscriterium ‘beslotenheid’ slechts in 2018 uitdrukkelijk

vastlegde (VAPH, 2018). Omdat deze studie benieuwd is naar de thema’s beleving en geslotenheid,

namen dus enkel begeleiders deel van voorzieningen met reeds uitgebouwde besloten GES+-

groepen. Om de focus van deze studie verder af te bakenen richten we ons in het bijzonder tot GES+-

groepen voor jongeren met een licht tot matig verstandelijke beperking.

Steekproef

De steekproef werd verzameld binnen de verschillende provincies van Vlaanderen. Vijf voorzieningen

participeerden aan het onderzoek. In elke voorziening werden er twee à drie begeleiders en een

coördinator (orthopedagoog of zorgcoördinator) bevraagd (zie tabel 1).

In totaal namen zestien respondenten deel waartussen een grote verscheidenheid bestaat. Drie van

de vijf bevraagde coördinatoren zijn reeds betrokken vanaf de prille opstart van de GES+-werking

(twee met +- 10 jaar ervaring en iemand met 3 jaar ervaring). De twee anderen zijn recent in dienst

gekomen. Uit elke GES+-groep participeerde steeds een begeleider met veel ervaring (vanaf de

opstart betrokken) en een begeleider met minder ervaring (recent opgestart). De steekproef bestaat

uit 11 vrouwen en 5 mannen. De opleidingsachtergrond van de respondenten varieert ook sterk. De

leeftijden variëren van 25 tot 46 jaar, waarbij de gemiddelde leeftijd 30 jaar is.

Page 30: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

19

Tabel 1: Overzicht steekproef

Provincie Voorziening Respondenten

Oost-

Vlaanderen

DVC De Triangel 1 coördinator

3 begeleiders

Vlaams-Brabant MPC Sint Franciscus 1 coördinator

2 begeleiders

Limburg O.C. Sint Ferdinand 1 coördinator

2 begeleiders

West-

Vlaanderen

VOC De Rozenkrans 1 coördinator

2 begeleiders

Antwerpen MPI Geel-Oosterlo 1 coördinator

2 begeleiders

Al deze voorzieningen hebben reeds jarenlange ervaring met de doelgroep GES(+). Dit maakt dat zij

alvast een aparte besloten leefgroep uitbouwden voordat dit een verplichting werd. Voor een

gedetailleerde beschrijving van deze voorzieningen zie Bijlage 6.

2.2. Dataverzameling

Om de beleving en betekenisverlening van begeleiders in kaart te brengen kozen we voor

semigestructureerde diepte-interviews. Deze interviews zijn tot op een zekere hoogte gestructureerd,

zodat we de resultaten met elkaar kunnen vergelijken, maar ze laten ook ruimte voor de

betekenisverlening die tijdens het interview zelf naar boven komt. In de periode van midden februari

tot begin maart 2019 werden vijf voorzieningen telefonisch gecontacteerd. Daarna werd een infobrief

verstuurd met alle nodige informatie (zie Bijlage 1). In de periode maart tot en met april 2019 werden

in totaal vijftien interviews afgenomen, waarvan één dubbelinterview. De duur van een interview

bedroeg één tot maximum anderhalf uur.

Voor het afnemen van de interviews stelden we een interviewleidraad (zie Bijlage 3) op aan de hand

van de vuistregels van Neckebroeck, Vanderstraeten en Verhaeghe (2015). De open vragen bieden

echter zoveel mogelijk ruimte om belevingen in eigen woorden te gieten (Plochg & Van Zwieten, 2007).

De interviews werden voorafgegaan door een geschreven inleiding in briefvorm en een mondelinge

inleiding alvorens de daadwerkelijke afname van het interview. Hierin komen eerst de opzet en het

verloop van het onderzoek aan bod. Voor de start van het interview werd de informed consent

overlopen en goedgekeurd (zie Bijlage 2) en vulde de respondent een korte enquête in (zie Bijlage 4).

Page 31: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

20

Deze laatste levert algemene gegevens en belangrijke achtergrondinformatie van de respondent op.

Tenslotte noteerden we na ieder interview bedenkingen en extra informatie.

2.3. Data-analyse

Na het afnemen van de interviews werden deze getranscribeerd in Word. De anonieme verwerking en

analyse van deze uitgeschreven tekst gebeurde door middel van het softwareprogramma Nvivo 12,

dewelke dient voor kwalitatieve data-analyse.

Voor de analyse van de interviews werd de gefundeerde theoriebenadering gebruikt. Deze

benadering richt zich op het ordenen van alle verzamelde onderzoeksgegevens. Verder kent deze

methode een aantal stappen die op cyclische wijze gevolgd werden. Dit houdt in dat we een aantal

interviews afnamen en vervolgens analyseerden. Dit leverde een aantal ideeën op. Met deze ideeën

in het achterhoofd namen we de volgende interviews af en analyseerden deze. Daarbij gebruikten we

steeds de informatie uit de voorgaande analyses. Dataverzameling-en analyse werden dus

afgewisseld tot er geen nieuwe inzichten meer verschenen (Baarda, 2014).

Na het ordenen van de gegevens en het vaststellen van de relevantie gingen we over tot open

coderen. Hierbij kregen zinnen en tekstfragmenten een eerste ‘label’. Gelijkaardige labels voegden we

samen. Het resultaat van dit proces is een verzameling van labels die overzicht creëren over het

geheel. Deze codes en subcodes werden in een codeerschema geplaatst (zie Bijlage 5). Tijdens het

coderen voegden we extra labels toe, terwijl sommige labels verdwenen. Dan brachten we via axiaal

coderen de labels in hoofdcategorieën onder. Terzijde noteerden we alle beslissingen in een logboek.

Aan de hand van dit analyseproces en het codeerschema dat hieruit voortvloeide, volgde het

schrijfproces (Baarda, 2014).

3. Methodologische kwaliteit

Deze studie vertrekt vanuit een kwalitatieve onderzoeksmethodologie. Dit maakt dat de indicatoren

voor kwaliteit (betrouwbaarheid, validiteit en generaliseerbaarheid) een andere betekenis krijgen dan

bij kwantitatief onderzoek (Smaling, 2016).

3.1. Betrouwbaarheid

De betrouwbaarheid van een onderzoek is afhankelijk van de mate van toevallige vertekeningen, met

andere woorden de mate waarin een onderzoek degelijk uitgevoerd is. De interne betrouwbaarheid

hangt af van de impact van de beïnvloedende rol van de onderzoeker (Willems & Van Zwieten, 2004).

Daarom werden er specifieke interventies gebruikt om deze betrouwbaarheid te verhogen. Ten eerste

Page 32: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

21

leidde een uitgebreide literatuurstudie tot het ontwikkelen van de probleemstelling en

onderzoeksvragen. Deze studie motiveerde mee de keuze van de onderzoeksmethode en de

opstelling van de interviewleidraad. Volgens McNeeley (2012) lenen interviews in persoon zich het

best bij het bevragen van gevoelige thema’s. Door respondenten op hun gemak te stellen verhoogt de

kans op waarheidsgetrouwe antwoorden. Bovendien zorgt de flexibiliteit van deze methode dat

misinterpretatie kan voorkomen worden. Ten tweede werden de interviews steeds gevoerd met

dezelfde leidraad (zie Bijlage 3). Daarnaast werden er geluidsopnames gemaakt van de interviews,

wat de betrouwbaarheid verder verhoogd. Verder werden de resultaten beschreven met citaten om zo

dicht mogelijk bij de uitspraken van de respondenten te blijven, deze techniek wordt ‘thick description’

genoemd (Smaling, 2016). Ten slotte zijn de gebruikte methode en het aantal onderzoekers

enkelvoudig. Dit zou een beperking kunnen vormen voor de betrouwbaarheid van deze studie (Baarda,

2014; Willems & Van Zwieten, 2004).

De externe betrouwbaarheid betreft de mate waarin het volledige onderzoeksproces herhaald kan

worden zonder dat er vertekening optreedt, ofwel de ‘repliceerbaarheid’. Om deze te verhogen hielden

we een logboek (audit trail) bij tijdens de verloop van het onderzoek. Dit verzekert zorgvuldige

documentatie van het onderzoeksproces en verduidelijkt hoe het onderzoek is uitgevoerd. Verder

toetsten we de verschillende genomen stappen en keuzes tijdens het onderzoeksproces steeds af bij

de promotor en begeleider van deze masterproef, zo gebeurde er een vorm van ‘externe controle’

(Baarda, 2014; Willems & Van Zwieten, 2004).

3.2. Validiteit

De validiteit van een onderzoek hangt af van de degelijkheid van de opzet van het onderzoek . Interne

validiteit kan begrepen worden als de mate waarin de onderzoeksmethode daadwerkelijk meet wat

ze wil meten (Willems & Van Zwieten, 2004). Dit speelt een nog grotere rol bij abstracte of complexe

kenmerken, zoals in dit geval het concept geslotenheid. In kwalitatief onderzoek spreekt men meestal

niet over validiteit maar verkiest men het begrip ‘geldigheid’. De persoon van de onderzoeker speelt

een belangrijke rol. Vanzelfsprekend is er dan een gevaar van subjectiviteit. Daarom zijn plausibiliteit

en transparantie belangrijke concepten waarmee een onderzoeker toont hoe hij tot zijn resultaten is

gekomen. Tijdens dit onderzoek werden alle stappen en beslissingen bijgehouden in het logboek.

Verder geeft het codeerschema (in Bijlage 5) een beeld over de interpretatie van de

onderzoeksgegevens (Baarda, 2014).

De externe validiteit zegt iets over de mate van generaliseerbaarheid van het onderzoek naar een

bredere populatie. In kwalitatief onderzoek is men echter niet geïnteresseerd in het statistisch

voorkomen van een fenomeen. Men wil zo diepgaand mogelijk een fenomeen beschrijven en

interpreteren (Hak, 2004). In deze masterproef stelden we een zo divers mogelijke steekproef samen

Page 33: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

22

om een rijke weergave van de perspectieven rond ‘geslotenheid’ en de ‘beleving’ van begeleiders te

bekomen. Tenslotte ligt bij kwalitatief onderzoek de nadruk op nauw aansluiten bij het veld van

onderzoek, ook wel ‘ecologische validiteit’ genoemd. Deze ligt bij kwalitatief onderzoek vaak hoger,

omdat de onderzoeker dichter bij de werkelijkheid blijft. In deze masterproef werden interviews

afgenomen met de betrokkenen zelf. Bovendien gebeurde dit in de setting waar deze studie betrekking

op heeft, namelijk in de GES+-groepen. Zo kreeg de onderzoeker naast de informatie uit de interviews,

ook een waarheidsgetrouw beeld van de vormgeving van de geslotenheid. Doordat de interviews in

de vertrouwelijke sfeer gebeurden en de onderzoeker een open en flexibele houding aannam wordt

tevens het risico op sociaal wenselijk antwoorden verkleind. Dit risico moet namelijk steeds in het

achterhoofd worden gehouden bij een bevraging (Baarda, 2014).

Page 34: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

23

DEEL 4 ONDERZOEKSRESULTATEN

1. Hoe wordt ‘geslotenheid’ binnen de zorg voor minderjarigen met

een GES+-problematiek vormgegeven?

1.1. Wat is de visie op geslotenheid binnen een GES+-groep?

1.1.1. Onderscheid tussen ‘besloten’ en ‘gesloten’

Bij het horen van de term “geslotenheid” benadrukten verschillende respondenten dat het niet gaat

over een ‘gesloten’, maar over een ‘besloten’ omgeving. Zij stelden duidelijk dat zij zichzelf niet als

een gesloten voorziening zien. Wanneer gepeild wordt naar het verschil met de werking van een

gesloten voorziening, verwezen begeleiders uit vier GES+-groepen vooral naar de mogelijkheid om

weg te kunnen. In de meeste GES+-groepen kan een jongere, als deze echt wil, weglopen uit de

leefgroep.

“Gesloten dat is in mijn beleving een setting waar ge ook niet meer in fugue kunt gaan. Die jongere

zit daar in een volledig beveiligde setting waar die niet kan weglopen. Dat is hier niet.”

Eén begeleider verwijst naar het wettelijk kader in verband met weglopen. Minderjarigen staan wettelijk

onder de verantwoordelijkheid van ouders of de jeugdrechtbank. Het is een andere zaak wanneer het

gaat over een meerderjarige met zelfbeschikkingsrecht. Zonder wettelijke maatregelen die hem

binden, kan deze niet fysiek worden tegengehouden.

"Wij hebben inderdaad iemand die bij ons weg wou lopen. Maar die stond onder de jeugdrechtbank.

Kan niet, mag niet. Dus dan moeten wij de deur niet open doen en kunnen wij die wel tegen houden.

Maar als die zelfbeschikkingsrecht heeft, die weg wil, die niks wettelijk heeft dat hem bindt, kunnen

wij die niet fysiek tegenhouden. Onze deuren zijn gesloten maar het is geen gesloten voorziening

in die zin, dat ze niet weg kunnen.”

Er is één GES+-groep die zich meer ziet als een ‘gesloten’ werking binnen het continuüm tussen

besloten en gesloten hulpverlening. Hun visie is dat weglopen absoluut voorkomen moet worden,

omdat dit altijd zeer veel schade met zich meebrengt. Zij krijgen dan ook aanmeldingen van jongeren

die in andere GES+-groepen niet voldoende geslotenheid vinden.

De beslotenheid wordt ook gezien in kader van het contact met de buitenwereld. Verschillende

begeleiders geven aan dat het belangrijk is om de vaak kleine wereld van de jongeren een stuk te

vergroten. Er wordt echter steeds goed nagedacht over elke ontmoeting van jongeren met de

buitenwereld.

“Ge zijt geen eiland op uzelf. Je bent een eiland in de grotere wereld. Wij vinden dat contact met

de grotere wereld ook wel belangrijk. Ondanks de feiten die ze hebben gepleegd. Dan is het ook

zoeken van OK hoe kunnen we beslotenheid doortrekken naar de bredere wereld. Hoe kunnen we

zorgen dat er toch een voldoende beveiligd kader is.”

Page 35: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

24

Eén respondent legt uit dat er bewust gekozen werd om geen omheining te plaatsen, vanuit de

redenering dat dit een stempel plakt op de bewoners en een stigmatiserend effect kan hebben.

1.1.2. Het pedagogisch kader en geslotenheid

Alle begeleiders zijn het erover eens dat de geslotenheid geen belemmering hoeft te vormen voor het

pedagogisch handelen. De geslotenheid wordt juist als een noodzakelijk deel beschouwd van het

pedagogisch kader.

“Ik denk dat die geslotenheid nodig is, binnen ons pedagogisch kader. Ik denk dat dat daar deel

van uitmaakt. Zonder dat gesloten kader en die vrijheidsbeperkende maatregelen kunnen we niet

doen met de gasten wat we er nu mee doen.”

Het merendeel van de begeleiders geeft aan dat deze geslotenheid binnen het pedagogisch handelen

een openheid creëert om opnieuw met deze jongeren aan de slag te gaan. Deze geslotenheid krijgt in

het pedagogisch handelen een individueel karakter. Verder stellen verschillende begeleiders dat het

vooral de houding is van waaruit er gekozen wordt om te sluiten die een rol speelt. Het kader van

Nieuwe Autoriteit en Geweldloze Communicatie van Omer vormt hier een inspirerende leidraad voor

vier van de vijf GES+-groepen.

“Er bestaan discussies of geweldloos verzet en PTV (Persoons- en teamgerichte

veiligheidstechnieken) wel samen kunnen gaan. Eigenlijk gebruikt ge wel geweld. Maar in mijn

optiek kan dat prima samengaan. En is het gewoon vanuit welke houding ge fysiek gaat

interveniëren of vanuit welke houding ge gaat zeggen; die deur wordt hier gesloten.”

Twee respondenten spreken over de spanning tussen de psychoanalyse en het kader van Nieuwe

Autoriteit/Geweldloos Verzet enerzijds en de geslotenheid anderzijds. Ze geven echter aan dat deze

toch samen kunnen gaan.

“Vanuit de institutionele psychotherapie en psychoanalyse zouden die twee haaks op elkaar staan.

Geslotenheid en controle. En de uitdaging is: hoe kun je met die populatie toch openheid binnen

de geslotenheid vinden.”

1.1.3. Sterke basisstructuur

Doorheen de interviews wordt duidelijk dat een ‘werking’ die draait en op zichzelf staat essentieel is

om op lange termijn hulp te kunnen bieden aan deze doelgroep. Deze berust op een stevige

basisstructuur die typisch is voor iedere GES+-groep. Hierbij wordt alles in ‘systemen’ gegoten.

Meestal kiezen de GES+-groepen om te vertrekken vanuit een meer gesloten, rigide en eenvoudige

structuur. Vanuit deze basale werking wordt er stapsgewijs opgebouwd.

“Het begeleidend kader bij aanvang van de opname is zeker ook zeer gesloten. Dan worden de

gasten bij wijze van spreken een beetje geleefd. Wordt er zeer veel bepaald voor hen. Om zo snel

mogelijk tot een bepaalde basisrust te komen. Van daaruit kunnen we in kleine stapjes stelselmatig

groeien en meer openheid creëren”

Door langdurige overvraging hebben de jongeren vooral nood aan rust en duidelijkheid. Een sterk

sturend leefklimaat wordt vastgelegd en gevisualiseerd in individuele dagschema’s en weekschema’s.

Daarbij is er één GES+-groep die kiest om deze planning zo weinig mogelijk onder de aandacht te

Page 36: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

25

brengen bij de jongeren. Alles is zeer gestructureerd en gepland, maar zonder dat de jongeren daar

zelf op de hoogte van zijn. Op deze wijze wordt het stressniveau voor jongeren zo laag mogelijk

gehouden.

“Zij moeten zo weinig mogelijk weten eigenlijk. Zij weten nooit wanneer ik morgen werk. Of ja of

neen. Verwachtingen naar de toekomst nooit. Een slagzin bij ons is: nu is nu, vandaag is vandaag.”

1.1.4. Preventie

Uit de interviews wordt duidelijk dat de nadruk zeer sterk komt te liggen op preventie van agressie.

Dit vormt in alle GES+-groepen één van de belangrijkste pijlers in de werking. Eén begeleider beschrijft

dit als volgt:

“Jarenlang hebben we ingezet op interventie. Nu zijn we vooral bezig met preventie. Beter

voorkomen als genezen. De technieken die we toepassen. PTV technieken. Dat zit goed, we

hebben daar jaren op ingezet. Dat biedt voldoende veiligheid.”

Door dit preventieve werken blijven de agressie-escalaties en de afzonderingen van jongeren de

laatste jaren zeer beperkt in de meeste GES+-groepen. Verder maken de meeste GES+-groepen

gebruik van een signaleringsplan. Een dergelijk plan werkt ook zeer goed in het kader van preventie

volgens verschillende begeleiders.

1.1.5. Individuele versus groepsgebeuren

Alle GES+-groepen leggen sterk de nadruk op een geïndividualiseerde aanpak. Elke jongere heeft

een eigen traject met eigen regels. Dit maakt dat er weinig algemene regels zijn. Geslotenheid krijgt

dus vorm in een individueel traject. Het groepsgebeuren wordt nogal ingeperkt omdat het vaak een

bron van stress vormt volgens respondenten, die moeilijk gedrag en agressie-incidenten in de hand

werkt. Het verschil met een ‘gewone’ leefgroepswerking is op dat gebied groot. Er wordt wel per

jongere geëvalueerd of er meer groepsgebeuren mogelijk is.

Opvallend is dat er één GES+-werking juist een tegenovergestelde visie uitdraagt. Hier kiest men

bewust voor het groepsgebeuren. Het continu appèl dat jongeren doen op begeleiders in een één op

één werking heeft een te groot ‘zuigend’ effect volgens hen. Wel wordt er in kleinere groepen

opgesplitst en rekening gehouden met de individuele noden.

“We hebben er ook bewust voor gekozen om voor een grote groep te gaan. Omdat we ervaren

hebben dat je in die hele kleine groepen met 1-1 begeleiding heel veel druk legt op de gasten. Je

zit er heel kort op. Ze voelen zich heel snel bedreigd. We werken dus ook bewust niet 1 op 1.

Wanneer je werkt met een gast of drie, vier, zit je minder in die 1-1 relatie en leg je veel minder

druk.”

Het verschil tussen kunnen en aankunnen vormt een centraal principe in alle GES+-werkingen. Om

het samenleven in groep leefbaar te houden, wordt er veel aandacht besteed aan prikkeldosering en

het doseren en bemiddelen van de interacties tussen de jongeren. Men probeert het faalgevoel zo

laag mogelijk te houden. Deze inperking gebeurt afhankelijk van de draagkracht van elke jongere.

Page 37: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

26

“Alles is een beetje ‘in systemen’ gegoten. Je kiest niet zomaar met wie dat gij wat doet. Met wie

dat gij contact hebt. Al die dingen worden heel hard geregisseerd. Om te proberen zorgen voor die

gast.”

1.1.6. Keuzevrijheid

Het inperken van de keuzevrijheid is een kenmerkend element dat terugkeert in iedere bevraagde

GES+-werking. Alle GES+-werkingen gaan in grote mate bepalen en voorstructureren voor een

jongere. Dit is gegroeid vanuit de ervaring dat jongeren vastlopen en blokkeren bij een grote vrijheid

in keuzemogelijkheden. Deze inperking is nodig in functie van rust en zelfbescherming. Op deze

manier wordt ook preventief gewerkt.

“Dat je zag van als je heel de tijd keuzes geeft en heel de tijd wilt dat uw cliënten participeren en

meegetrokken worden. En je ziet dat ze daar heel de tijd op vastlopen. Is het dan eigenlijk nog

verantwoord dat je dat blijft aanbieden.”

Die keuzevrijheid is opnieuw individueel bepaald. Meestal wordt er vertrokken vanuit een strikte en

veelal grote inperking van de keuzevrijheid, die dan ook stapsgewijs uitgebreid wordt.

“Wij gaan een stuk gaan voorstructureren hoe uw dag eruit ziet, wat er inhoudelijk soms gebeurt.

En misschien ook gezegd wordt. Of dat ge de kans krijgt om in interactie te gaan met de leefgroep

of niet. Of dat ge therapie hebt of niet. School of niet. Dat gaan wij soms ook gaan overnemen.”

1.1.7. Groei

Verschillende begeleiders spreken over het belang van het nemen van berekende risico’s in een

traject. Dit is nodig te groeien richting meer openheid, om nieuwe dingen uit te proberen. Hierbij weegt

men steeds de mogelijke gevaren en risico’s af tegen de meerwaarde voor de cliënt.

Ge zit hier zo besloten. Maar we willen onze jongens wel de mogelijkheid geven om te groeien. Dat

is niet evident in zo’n setting. Voor de naderende 18 jarigen is dat echt zoeken naar manieren om

toch wat zelfstandigheid te krijgen en wat meer vrijheden te geven. Dus individugericht kunnen we

zeker wel stappen zetten.”

Het bieden van perspectief komt in de meeste interviews naar voren als een belangrijk element in de

begeleiding. Enerzijds wordt er op lange termijn een langdurig engagement aangegaan, anderzijds

biedt men perspectief op doorgroei in de toekomst. Doorgroei is echter geen doel op zich maar moet

steeds haalbaar zijn; het tempo van de cliënt staat m.a.w. voorop.

“Ze neemt alleen de bus. Dat is een teken van vertrouwen. Het biedt een bepaald perspectief naar

de toekomst, dat ze niet altijd in die groep gaat zitten.”

1.1.8. Het ‘gewone’ leven

In de interviews wordt er vaak gerefereerd aan het ‘gewone’ leven. Verschillende respondenten

beklemtonen zo ‘inclusie’ en ‘normaliteit’, in deze abnormale omstandigheden. Dit is niet altijd

makkelijk in een semi-gesloten kader volgens begeleiders. Veiligheid staat voorop, maar ook mogelijke

re-integratie is belangrijk. Daarbij wil men zoveel mogelijk streven naar minder intensieve

Page 38: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

27

begeleidingsvormen in het volwassen circuit, tot het participeren aan het normale leven in de

maatschappij.

“Ge wilt natuurlijk wel zo dicht mogelijk aansluiten bij het dagelijks leven. In de mate van het

mogelijke. Van elke cliënt individueel gezien dan natuurlijk.”

In één GES+-groep kiezen ze vanuit die optiek bewust niet voor een één op één benadering. Zo eet

geen enkele jongere er apart op de kamer, want in het normale leven kom je aan tafel. In een andere

GES+-groep is er geen omheining omdat ze ‘inclusief’ en ‘gewoon’ willen zijn.

“Anderzijds, het is ook het leven niet. Dat is niet dat je altijd 1 op 1 met een ander iets kunt doen.

Als je wil doorgroeien naar andere begeleidingsvormen. Dan zit je in kleine deelgroepjes en moet

je leren omgaan met je andere medebewoners.”

1.2. Welke soorten en maten van geslotenheid kunnen binnen de GES+-groep

worden onderscheiden?

De GES+-werkingen verschillen in de mate van aanpassing van de infrastructuur, beveiliging, toezicht

en controle.

1.2.1. Infrastructuur

De infrastructuur verschilt zeer sterk van groep tot groep. Er zijn echter ook gelijkenissen. In elke

voorziening verblijven de jongeren met GES+ in een aparte besloten groep. Twee werkingen hebben

een volledige nieuwbouw kunnen zetten, waardoor hun infrastructuur zeer modern en volledig

aangepast is. Een andere GES+-groep is sterk gerenoveerd en uitgebreid over de jaren heen,

waardoor zij qua infrastructuur ook meer modern en beveiligd is. Bij twee andere groepen ogen de

leefgroepen van de GES+ jongeren meer als ‘gewone’ leefgroepen, met een iets oudere infrastructuur

die echter wel aangepast werd om een besloten kader te kunnen voorzien.

De meeste GES+-groepen kiezen ervoor om de leefruimtes vrij prikkelarm te maken. Sommige hebben

aparte zeteltjes voor de jongeren. Ook in de leefruimtes zelf is compartimentering mogelijk om de rust

te bevorderen. Enkele groepen kiezen i.f.v. veiligheid voor aangepast materiaal, zoals zachte

materialen. In één GES+-groep zijn er vier persoonlijke ruimtes die ‘studio’s’ worden genoemd, telkens

voorbehouden voor een jongere als rustruimte overdag. In een andere voorziening is er een

prikkelarme ontladingsruimte in aanbouw. Verder beschikken de meeste groepen over een

aangepaste en beveiligde afzonderingsruimte conform de regelgeving. In een van de GES+-groepen

kozen ze echter om het slaapgedeelte van de jongeren multifunctioneel inzetbaar te maken als

beveiligingskamer. Het is zo ontworpen dat het in ‘veiligheidsmodus’ kan gezet worden, zodat jongeren

in hun persoonlijke ruimte kunnen opgevangen worden. Er zijn ook twee groepen met een eigen

afgesloten buitenterrein en één groep met een afgesloten terras. Verder zijn er twee groepen met een

volledige omheining rondom het gehele terrein. De andere drie groepen hebben gekozen om geen

extra beveiliging buiten het gebouw van de leefgroep zelf te voorzien.

In alle GES+-groepen is ook het kamermeubilair aangepast en beveiligd. Alle jongeren hebben een

eigen kamer die gesloten kan worden, ook de kasten kunnen in iedere kamer op slot. Begeleiders

geven aan dat de kamers vrij prikkelarm zijn, dit kan iets minder zijn naargelang de jongere hier nood

aan heeft. Verder wordt de mogelijkheid om extra spullen op de kamer te hebben individueel bepaald.

Eén GES+-groep koos ervoor om de jongere onder te brengen in een eigen studio met een

Page 39: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

28

slaapgedeelte, een leefruimte en een patio. Een andere groep koos om het slaapgedeelte minimaal

te voorzien van enkel een bed en een multimediakast. In de drie andere groepen bestaat de kamer in

principe uit een bed, een kast, een stoel, een bureau en een lavabo.

1.2.2. Beveiliging

Over het algemeen is het niveau van beveiliging in de GES+-werkingen zeer hoog. Uit de interviews

blijkt dat in alle GES+-groepen het principe geldt dat wanneer jongeren niet om kunnen met een

bepaald materiaal of vrijheid, zij deze verliezen. Zo kregen sommige jongeren bijvoorbeeld een poef

in plaats van een stoel of plastieken bestek. In de meeste GES+-groepen gebeurden er over de jaren

heen algemene structurele aanpassingen om de veiligheid te bevorderen, zoals bijvoorbeeld het

plaatsen van meer beveiligde deuren en sloten.

In iedere GES+-groep gaat de voordeur van de leefgroep op slot. Bepaalde jongeren kunnen wel vrij

in-en uitgaan door aan te bellen. Voor het openen van deuren wordt er in twee groepen gebruik

gemaakt van een badgesysteem. Bij één groep maakt men daar bovenop ook gebruik van een

vingerafdruksysteem. De andere drie werken met een gewoon sleutelsysteem. Verder kunnen in de

meeste groepen de ruiten niet open en wordt er een luchtcirculatiesysteem voorzien. Overal zit

gevaarlijk materiaal achter slot en grendel, zo goed als alle kasten kunnen op slot. Indien de keuken

in een aparte ruimte is, gaat deze ook op slot. Verder zitten de tv’s in bijna alle GES+-groepen achter

plexiglas.

In drie GES+-groepen is er een oproepsysteem op de kamer waarmee jongeren hulp kunnen inroepen.

Begeleiders uit de andere twee GES+-groepen geven aan dat het ontbreken van zo’n oproepsysteem

een zorg voor de toekomst is. Verder beschikken alle groepen over een alarmsysteem waarbij er extra

assistentie kan ingeroepen worden. Hiervoor is in alle groepen ook steeds een permanentieteam of

een pedagoog beschikbaar.

1.2.3. Toezicht en controle

Het niveau van toezicht en controle is in alle GES+-groepen erg hoog. Over het algemeen staan de

jongeren zo goed als altijd onder toezicht. Elke jongere heeft een strikt dagschema. In die zin dat de

begeleiding altijd weet waar de jongere zich bevindt en met welk doel. Sommige jongeren die al langer

in hun traject zitten, krijgen meer vertrouwen en staan gradueel onder verminderd toezicht en controle.

“Je bent een eiland in een grotere wereld. Wij vinden dat contact met de grotere wereld ook wel

belangrijk. Ondanks de feiten die ze hebben gepleegd. Dan is het ook zoeken van OK hoe kunnen

we beslotenheid doortrekken naar de bredere wereld. Hoe kunnen we zorgen dat er toch een

voldoende beveiligd kader is. Dan gaat dat over meegaan met de jongeren en niet alleen naar

buiten gaan. Bij sommige jongeren die al verder in hun traject zitten gaat dat ook over opvolging

doen. Wij bellen naar school als de jongere vertrekt, school belt als hij aankomt. Dat is iets gradueel.

Dat bouwt op als het mogelijk is inhoudelijk.”

Alle GES+-groepen maken in meer of mindere mate gebruik van camerabewaking. In de

afzonderingsruimte is dit bij wet verplicht want, visuele controle moet mogelijk zijn bij afzondering in

een veilige ruimte. In 3 groepen is er cameratoezicht op de kamer. Dit wordt enkel gebruikt in geval

van onveiligheid. In de twee andere groepen werd er gekozen voor het aanbrengen van een oogje in

de deur (bij één groep slechts bij één bepaalde jongere).

Page 40: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

29

In alle GES+-groepen is er sociale controle op de interactie van de jongere met anderen. Verschillende

GES+-groepen organiseren begeleide bezoeken indien nodig, wanneer er risico bestaat op agressie

of de band met de context onduidelijk of negatief is. Verder is er in de meeste groepen ook controle

op het gebruik van sociale media. In vier groepen wordt het gebruik van sociale media en internet op

individuele basis afgesproken. In één GES+-groep hebben jongeren geen toegang tot sociale media.

1.2.4. Aanbod

Volgens verschillende respondenten leeft er over de GES+ de misvatting dat de jongeren de hele dag

op hun kamer zitten met de deur op slot. Een semi-gesloten kader is echter meer dan dat. Alle

werkingen organiseren een doorgedreven dagbesteding. Dit is nodig omdat de schoolinvulling beperkt

is. Toch wordt er door alle bevraagde GES+-groepen sterk ingezet op een intensieve samenwerking

met de school. Iedere jongere heeft een individueel schooltraject waar op creatieve wijze gezocht

wordt naar verschillende invullingen van ‘onderwijs’.

“Ja en dat is ook heel vaak de GES+ misvatting. De visie van: ahja het is niet moeilijk, je doet de

deur op slot en je hebt daar eigenlijk geen werk mee, waarom heb je dan extra personeel nodig?

Maar de uitdaging is gewoon om alles eruit te halen wat er nog in zit. Om voorbij al die

gedragsproblemen te kijken naar een persoon en zijn mogelijkheden en daar het meeste uit te

halen.”

Het individuele aanbod voor een jongere wordt opnieuw stapsgewijs opgebouwd. Afhankelijk van wat

iedere jongere aankan, zijn er meer of minder uitgangsmogelijkheden; contacten met de

buitenwereld; zelfstandigheid en toezicht. Sommige jongeren zijn zover gevorderd in hun traject dat

ze extern een stage lopen of gaan werken. Dit wordt als een grote stap gezien in het verruimen van

hun leefwereld en doorstroom naar vervolgtrajecten.

“Onze jongeren die hebben gewoon nood, om een wereld die heel beperkt is vaak tot de instelling,

gezien er vaak geen context meer is, om dat wat open te trekken.”

1.3. Op welke manier wordt de vorm en mate van geslotenheid voor een kind of

jongere in een GES+-groep bepaald/bijgestuurd?

Het doel van iedere GES+-groep is zoveel als mogelijk te evolueren naar openheid. Doorgaans wordt

er vertrokken vanuit een zeer gesloten kader. Elke voorziening doet dit op zijn eigen manier. Hier zijn

zowel dynamische als structurele aspecten mee gemoeid. Eén GES+-groep vormt een uitzondering

en start zo open mogelijk. Indien er geen tegenindicaties zijn, wordt hier gekozen voor een open

kamerdeur.

Het is voornamelijk een dynamisch gegeven waarbij er steeds op maat van iedere jongere wordt

gewerkt. Verschillende begeleiders benadrukken dat geslotenheid op zichzelf niet het doel is en dat

dit op een verantwoorde en doordachte wijze wordt bepaald. Iedere jongere heeft een eigen traject,

richting meer openheid.

“De geslotenheid is geen doel op zich. Dat is niet het instrument waarmee ge maakt dat die gasten

daar 5 jaar later beter uitkomen. Het is hoe dat ge die inzet. Als deel van een totaal aanpak. De

reden dat ge ze inzet is omdat gasten het nodig hebben om aanvaardbaar te kunnen functioneren”

Page 41: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

30

Dit traject wordt doorgaans wekelijks besproken op een teamvergadering waarbij ook een pedagoog

aanwezig is. Men speelt in op vragen die komen van de jongere zelf, hun context of van de begeleiding.

Grotere beslissingen worden doorgaans op een multidisciplinair overleg gebracht, waar de

psychiater mee beslist en andere betrokkenen partners aanwezig zijn (bv. school). Eén GES+-groep

vermeldt dat ook de familie hierop uitgenodigd wordt. Alle vrijheidsbeperkende maatregelen worden

genoteerd in de vorm van een handelingsplan. Drie GES+-groepen geven aan dat de regeling na

iedere vakantie te evalueren is. In één GES+-groep wordt er bij de evaluatie gewerkt met een

fasesysteem. Ad hoc nemen begeleiders zelf beslissingen, eventueel na consultatie van de

pedagoog, bijvoorbeeld in crisissituaties.

Verschillende begeleiders geven aan dat ze bij de beslissing over de individueel trajecten ook rekening

moet houden met de groep. Dit kan ervoor zorgen dat men niet steeds aan de noden van elke jongere

tegemoet kan komen. In twee GES+-groepen waren bijvoorbeeld op het moment van bevraging alle

kamerdeuren gesloten omwille van de veiligheid van de groep.

“De reden waarom dat nu de kamers allemaal gesloten zijn, is omdat dat publiek dat daar nu is dat ook

nodig heeft. Dat is om uiteenlopende reden. Soms voor het gevoel van eigen veiligheid. Er kan

niemand mij hier komen lastigvallen. Ook voor de veiligheid van een ander, risico op

grensoverschrijdend gedrag, gedragsmatig en seksueel, om dat te vermijden.“

Tenslotte geeft men in elke GES+-groep aan dat bij sommige jongeren een bepaalde mate van

geslotenheid nodig zal blijven om aanvaardbaar te kunnen functioneren.

1.4. Is er een evolutie merkbaar in de visie en de vormgeving van de geslotenheid

sinds de opstart van de GES+-groep?

Uit de interviews blijkt dat de GES+-werkingen over de jaren heen zijn geëvolueerd. Onder meer een

verschuiving en verzwaring van de problematieken had een impact.

“Dat merk ik wel. Dat ze iets meer rugzak hebben als 10 jaar geleden. Ik denk dat dat overal in het

MPC het gevoel is.”

Daarnaast stellen drie GES+-werkingen wel dat ze na verloop van tijd een stevige basisstructuur en

een stabiel personeelskader uitbouwden. Door voldoende ervaring en vertrouwen met het gebruik van

geslotenheid, kwam er ruimte voor nieuwe mogelijkheden en meer flexibiliteit. Ook de agressie-

incidenten minderden stelselmatig.

“Op den duur groeit er zo, en wordt die werking precies groter als puur den infrastructuur of de

mensen die erin werken. Al is dat omdat gasten zich erop inschrijven omdat ze zien dat dat

marcheert. Ge slaagt van in zo’n groepen een soort klimaat te creëren, waarin dat ge aan gasten

kunt uitleggen: dat is het regime hier, en waarom, en samenleven.”

Niet alleen de begeleiders krijgen meer vertrouwen, ook de jongeren zetten stappen in hun traject. De

persoonsvolgende financiering speelde eveneens een rol. Jongeren kregen omwille van hun zware

problematiek hoge budgetten. Dit maakt dat het voor hen gemakkelijker wordt om een plaats in

volwassen voorzieningen te vinden.

In verschillende voorzieningen kwam er de laatste jaren ook meer aandacht voor het welzijn van het

personeel. Er werden onder meer nazorgteams en systemen voor agressiemeldingen geïnstalleerd.

Page 42: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

31

Verschillende groepen investeerden ook erg in een betere personeelsomkadering. Ten slotte stellen

een aantal begeleiders dat het kader van de Nieuwe Autoriteit en Geweldloos Verzet van Omer hen

inspireerde om op een andere manier aan de slag te gaan met jongeren en hen meer

verantwoordelijkheid te geven. Deze nieuwe visie betekent in de praktijk ook dat er minder fysiek

geïntervenieerd wordt.

Ook in de infrastructuur is tenslotte een evolutie merkbaar. In twee voorzieningen liggen er concrete

ideeën op tafel om een nieuwbouw te zetten in de toekomst. Over alle GES+-werkingen heen valt het

op dat men duidelijk inspeelt op incidenten die zich voorgedaan hebben. Begeleiders halen aan dat

betere beveiliging soortgelijke incidenten kan voorkomen.

2. Hoe wordt ‘geslotenheid’ binnen de zorg voor minderjarigen met

een GES+-problematiek beleefd door de begeleiders?

2.1. Welke impact ervaren de begeleiders op zichzelf bij het werken met

geslotenheid als pedagogisch middel binnen de GES+-groep?

Een aantal begeleiders getuigt dat ze een periode nodig hadden om zich aan te passen en de werking

te begrijpen. Dit waren vooral begeleiders die weinig ervaring hadden met een (meer) gesloten setting.

Nadat ze inzagen dat dit de aanpak is die de jongeren nodig hebben, konden ze dit een plaats geven.

Andere respondenten gaven juist aan dat zij goed waren voorbereid en om die reden accepteerden

ze de gesloten aanpak van bij de aanvang. Veel begeleiders gaven dan ook aan dat het de ‘uitdaging’

was die hen in eerste instantie motiveerde om met deze jongeren te werken. Uit de interviews blijkt

dat alle begeleiders zeer bewust voor deze doelgroep kozen.

“Het is zeer specifiek bij ons. Ofwel sta je er achter en ben je erin mee en voel je je er goed bij,

ofwel moet je kunnen zeggen het is niets voor mij ik stop ermee.”

Een aantal begeleiders geven aan dat het continu preventief werken en het oplettend zijn voor de

signalen van de jongeren, veel van hen vraagt en stress met zich meebrengt. Anderzijds geeft het

afleggen van trajecten met jongeren ook voldoening. Verder wordt er een bepaalde rust en veiligheid

ervaren bij het werken in een GES+-groep. Het feit dat geslotenheid voorhanden is indien nodig, maakt

het pedagogisch handelen soms makkelijker. Op deze wijze kunnen zij ‘blijven staan’ voor de jongeren.

Sommige begeleiders geven ook aan dat het kader henzelf een veilig gevoel geeft. Eén respondent

ervaart het werken in deze setting als een ‘golfbeweging’, met zijn ups en downs.

“Hoe meer angst in een leefgroep, bij begeleiders. Hoe meer dat er soms gegrepen wordt naar

sluiting. En dat ge periodes hebt dat ge soms wat controlerender, wat sluitender zijt. Dan zijn er

periodes dat de dingen weer gemakkelijker gaan.”

Een begeleider geeft het belang aan van mee te kunnen nadenken en mee te kunnen beslissen over

de mate van geslotenheid die toegepast wordt:

“Omdat ik daar mee over nadenk. Ik word ook nooit gedwongen van ergens geslotenheid toe te

passen. Als ik er niet zelf achter sta. Want ik denk mee na. Dat gevoel heb ik wel heel hard: ik beslis

mee. Het is nog altijd mijn appreciatie van begeleider, in een moment, in hoeverre dat ik open of sluit.

Dat is sowieso al getoetst aan mijn eigen morele kompas.”

Page 43: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

32

2.1.1. Coping strategieën

Uit de interviews blijkt dat iedere begeleider op zijn eigen manier omgaat met de moeilijkheden van

het werken in deze setting.

Eerst en vooral komt de mogelijkheid om te ventileren in team duidelijk naar voren. Een sterk team

vormt de basis van het kunnen werken met deze doelgroep. Hierbij moet er ruimte en openheid binnen

het team zijn om frustraties en negatieve gevoelens te bespreken. De aard van het werk schept

volgens verschillende begeleiders een hechte band binnen het team waaraan men zich kan optrekken.

“Ja mensen hangen hier ook wel echt aan mekaar door het gene wat gebeurt. Er gebeurt

meer dus ge moet meer samen dragen.”

Verder komt het kunnen ‘doorgeven’ en ‘overnemen’ door collega’s naar voor als noodzakelijk. Ook

het scheiden van werk en privé en het ‘kunnen loslaten’, is volgens verschillende begeleiders nodig

om dit soort werk vol te houden. Een begeleider stelt wel dat dit niet altijd even gemakkelijk is, jongeren

kunnen werkelijk ‘onder het vel kruipen’. Collega’s worden genoemd als belangrijkste steunfiguren. In

mindere mate geldt dit ook voor familie of vrienden.

“Ge zijt in die gasten ook geïnvesteerd. Ge werkt daar lang mee. Dat is niet zo gemakkelijk.

De ene keer lukt dat beter als de andere keer. Sommige dingen pak je hoe dan ook mee.”

Er wordt ook verwezen naar meer formele vormen van ‘coping’ zoals de mogelijkheden tot intervisie

en het bestaan van de nazorgteams en de mogelijkheid tot agressiemeldingen. Verder wordt ook

het reflecteren, terugkijken en ventileren binnen het team benoemd als essentieel om overweg te

kunnen met moeilijkheden en incidenten. Ten slotte wordt het belang van de pedagoog als

aanspreekpunt benoemd.

“Ik denk dat het belangrijk is om als team voldoende ruimte te mogen laten. Voor tegenoverdracht,

die jongeren roepen vanalles op bij een begeleider: van haatgevoelens, frustratie, onmacht. Dat

dat ook echt wel mag gezegd worden.”

2.2. Welke impact ervaren de begeleiders bij het werken met geslotenheid als

pedagogisch middel op de relatie tussen begeleider en jongere binnen de

GES+-groep?

De meningen over het opbouwen van een relatie verschillen onder begeleiders. Volgens sommige

begeleiders is dit (bijna) niet mogelijk. Er kan wel een soort band groeien , maar dat neemt niet weg

dat de hiërarchie duidelijk moet blijven zodat grenzen kunnen worden gesteld. Daarom vormt afstand-

nabijheid een element waar begeleiders zeer bewust mee moeten omgaan bij het opbouwen van een

relatie met de cliënt. De ene begeleider zet daarbij wat meer in op afstand, de andere op nabijheid.

“Er zijn gasten die weinig ruimte krijgen, ook in interactie. Maar er zijn gasten waar je veel meer

mee kunt doen.”

“Het is dubbel. Ik vind dat heel moeilijk om niet helemaal in de afwijzing te vallen, maar dan ook

niet te dicht te gaan. Het is echt zo een beetje schipperen, ja.”

Page 44: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

33

De begeleidingsstijl is hierin een cruciaal element volgens de meeste respondenten. De ene

begeleider verkiest een neutrale begeleidingsstijl, terwijl andere begeleiders eerder een warme

zorgzame stijl prefereren.

“Dat het veel meer gaat over het ontwikkelen van een soort duurzame zorg relatie. Gasten echt te

leren kennen. En ontdekken wat hen boeit. Dan dat het gaat over een soort controle of gezag of

macht ofzo. Want dat is er veel minder. Terwijl wij hebben natuurlijk veel macht. Maar dat is ook

niet alles.”

Bij de vraag op welke wijze de gesloten setting een impact kan hebben op de relatie, geven de meeste

begeleiders vooral een neutrale tot positieve impact aan. Een aantal begeleiders onderstrepen

duidelijk de meerwaarde in het opbouwen van relaties. De geslotenheid maakt dat zij goede zorg

kunnen bieden door een veilig en stabiel figuur te zijn. Vele jongeren hebben nooit eerder zo’n figuur

gekend. Dit klimaat kan het vertrouwen en de hechting van de jongeren bevorderen. Door dit

onvoorwaardelijke engagement kan er gebouwd worden aan een positieve relatie.

“Omdat ze toch al heel veel afwijzingen hebben gehad. Heel veel plekken waar het fout gelopen is.

En dat ik hoop, en ik denk dat sommigen dat echt wel zo ervaren. Van hier mag ik zo wel ne keer

in mijn mindere dagen ook blijven. Ik mag hier zijn wie dat ik ben. En als het ernstig is en ik heb er

geen controle meer over. Dan zijn er anderen die mij daarin gaan helpen en mij daarin beveiligen.

En denk dat er toch heel wat begeleiders echt heel belangrijk zijn voor wat jongeren, ja. en

omgekeerd zie je dat ook. dat daar heel veel liefde toch is tussen begeleider en cliënt.”

Een bepaalde communicatiestijl hanteren komt naar voren als derde belangrijke pijler naast afstand-

nabijheid en de begeleidersstijl. Uit de interviews blijkt dat het geven van “gedragen boodschappen”

een zeer werkzaam element is in de omgang met de jongeren. Verder geven verschillende

respondenten aan dat ze een degelijke verklaring verschaffen aan cliënten, voor elke beslissing die

ze nemen. Bijvoorbeeld waarom ze hun deur sluiten. Eén respondent haalt aan dat in het verleden

meestal alles boven het hoofd van de jongeren beslist werd, waardoor ze het niet gewoon zijn om

duiding te krijgen. Een aantal respondenten haalt aan dat zij jongeren in bepaalde mate mee laten

beslissen of hen er minstens bij betrekken.

“We moeten altijd wel goed argumenteren 'waarom' naar de cliënt toe, ook met ouders. We gaan

hen goed informeren hoe we tewerk gaan. Waarom we zo werken. Dialoog en gesprek is mogelijk.

De stem van het kind, hoe is de beleving rond opsluiting, zelfbeschikking en zelfcontrole. Dat dat

ook wel belangrijk blijft.”

2.3. Welke meerwaarde ervaren de begeleiders bij het werken met geslotenheid

als pedagogisch middel binnen de GES+-groep?

De geslotenheid van het kader van een GES+-werking wordt op verschillende wijzen als een

meerwaarde gezien. Enkele begeleiders denken daarbij vooral aan het belang voor de jongeren.

Anderen denken daarbij ook aan de begeleiders zelf en aan de maatschappij.

In de eerste plaats gaat het over het bewaren van de veiligheid. Dit gaat zowel over zelfbescherming

van de jongere, als over bescherming van de integriteit van de andere jongeren. Volgens een aantal

begeleiders betreft het eveneens de veiligheid van de begeleiding en bij uitbreiding die van de

maatschappij.

Page 45: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

34

“Om daar als begeleider nog eens mee te gaan samenleven ook. heb je die geslotenheid nodig.

Plus, ik vind ergens dat wij ook een rol hebben om de maatschappij te beschermen, tegen een stuk

geweld dat die gasten meebrengen.”

Rust bieden, wordt als tweede voornaamste meerwaarde gezien. Door de structuur, duidelijkheid en

stabiliteit, kunnen jongeren die langdurig overvraagd werden rust vinden. De infrastructurele

mogelijkheden zijn hier essentieel, jongeren kunnen steeds terecht in hun kamer en vaak ook in andere

prikkelarme ruimtes. De geslotenheid helpt dus bij het stellen van grenzen en zorgt voor stabilisatie

van problematisch gedrag. Zo streven alle GES+-groepen een langdurig engagement na. Nadien

komt er ruimte voor mogelijkheden en groei. Jongeren krijgen opnieuw toekomstperspectief. Er kan

opnieuw gefocust worden op zaken die belangrijk zijn zoals onderwijs en dagbesteding.

“De functie van de geslotenheid is voor de gasten in kwestie veiligheid en rust. Van daaruit ruimte

om te groeien. Dat is voor ons de belangrijkste functie. Door eigenlijk zeer veel prikkels en openheid

weg te nemen creëer je een basisrust en kan je heel hard met mondjesmaat inzetten op dingen die

belangrijk zijn.”

Meerdere begeleiders geven aan dat zij, als gevolg van de omkadering, de jongeren door en door

kennen. Dit maakt een grotere nabijheid van begeleiders voor jongeren mogelijk. Ze geven aan dat zij

vlugger kunnen inspelen op signalen van de jongeren. Dit draagt opnieuw bij aan preventie en

daarmee veiligheid. Daarnaast worden meer ingrijpende vormen van plaatsing - zoals internering of

gevangenisstraf - voorkomen.

“Wij zijn niet altijd de eindhalte. De eindhalte is nog één stap verder…Dus door die gasten proberen

te verhinderen, dat ze iemand anders geweld aandoen. Help je ze ook wel een stuk om in zoiets

niet terecht te komen.”

2.4. Welke valkuilen ervaren de begeleiders bij het werken met geslotenheid als

pedagogisch middel binnen de GES+-groep?

Uit de interviews komt duidelijk naar voren dat de geslotenheid binnen het kader iets is wat steeds

opnieuw in vraag gesteld moet worden. Reflectie vormt hier een cruciaal element. De valkuil is om

vanuit een te enge visie op een semi-gesloten setting niet meer verder te kijken. Men moet blijven

zoeken naar mogelijkheden tot verruiming en durven berekende risico’s nemen.

“Ik denk dat ge altijd alert moet zijn dat het kader maar een kader is. Geen vaststaand feit. Het

kader van geslotenheid is een beginpunt maar geen eindpunt.”

“Sowieso reflecteren wij over alles wat wij doen. Het is interessant om te weten waarom doen we

de dingen zoals we ze doen. En waarom doen we ze zo en kunnen we ze misschien anders doen.”

Een begeleider geeft ook aan dat een vals gevoel van veiligheid, door een blind vertrouwen in de

beveiliging van het systeem, een valkuil kan zijn. Daardoor kan een bepaalde ‘laksheid’ optreden

waardoor er fouten gemaakt worden en incidenten kunnen voorvallen. Reflectie en stilstaan bij het

‘waarom’ achter het systeem helpt dit te voorkomen.

Page 46: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

35

Ten derde wordt er frequent gewezen op de valkuil van het werken vanuit een machtspositie.

Begeleiders stellen dat men hier zeer bewust mee moet omgaan. Deze positie dient regelmatig in

vraag gesteld te worden. Eén begeleider noemt de teamwerking als buffer voor deze machtspositie.

“Ik denk dat wij heel alert moeten zijn om vanuit die machtspositie. Dat je dat heel bewust doet. Je moet

nog altijd wel heel veel respect hebben voor met wie dat ge bezig zijt…Macht is altijd een beetje moeilijk.”

Verder halen verschillende begeleiders de valkuil van gewenning aan die kan optreden. Hier schuilt

volgens hen het gevaar dat men gaat beveiligen om te beveiligen. Meerdere respondenten benoemen

hun belangrijke taak om bij moeilijke periodes waakzaam te zijn voor normvervaging en om een

duidelijke lijn te blijven trekken. Het is essentieel om genomen beslissingen en evidenties steeds

opnieuw in vraag te stellen.

“Neen. maar we moeten ervoor blijven waken. Dat we het niet zomaar allemaal gaan doen. Om de

zoveel tijd is het nodig om te zeggen: ‘kamermomenten. Dat doen we als dat nodig is hé, niet

zomaar. Zo een aantal evidenties moeten er soms wel uit.”

In moeilijke periodes kan een team zo op zijn tandvlees zitten, dat er uit zelfbescherming gegrepen

wordt naar sluiting en vrijheidsbeperking. Bij zo’n negatieve spiraal moet er op tijd actie ondernomen

worden. Hier ligt ook een taak voor het begeleidend middenkader en de teamcoach. Zij moeten dan

ademruimte voorzien voor het team, door bijvoorbeeld gedeelde zorg op te starten met externe

partners. Twee respondenten benadrukken dat de veiligheid immers niet ten koste mag gaan van het

welbevinden van de jongere. Belangrijk is dat hier steeds naar een evenwicht wordt gezocht.

“Anderzijds denk ik ook dat we ons moeten realiseren dat we de jongeren niet mogen doodnijpen.

Wij zijn zeer goed in toezicht houden hier. Ik ben overtuigd dat die jongere met zijn seksuele

problematiek hier geen delicten kan plegen. Maar die jongeren moet ook blijven leven. We moeten

ook kijken: hoe zit het met zijn welbevinden.“

2.5. Welke moeilijkheden ervaren de begeleiders bij het werken met geslotenheid

als pedagogisch middel binnen de GES+-groep?

Verschillende begeleiders wijzen erop dat het gebrek aan doorstroommogelijkheden van de

jongeren het werken bemoeilijkt. Er wordt geconcludeerd dat afbouw van de geslotenheid een

doelstelling is waar men niet om heen kan met het oog op doorstroom.

“Ook naar de jongeren toe: in welke setting hebt ge dit in de volwassen werking? Ik ken niet zoveel

settings waar ge dit strikt kader hebt. Dan moeten we ons een stuk realiseren dat we ook in afbouw

moeten gaan. Als het puur gaat over beslotenheid bijvoorbeeld. Als wij geen graduele afbouw doen

en wij laten die jongeren gewoon op 18 naar buiten stappen. Wat gebeurt er dan? We moeten ons

heel goed voorhouden: het is niet de norm van de maatschappij.”

Een van de grootste zorgen van enkele begeleiders is het kantelpunt op de leeftijd van achttien jaar.

Wanneer de jeugdrechtbank wegvalt, kunnen jongeren op dat moment verkiezen om elke vorm van

(vervolg)hulpverlening te weigeren. Ook in de wettelijke kaders die bescherming moeten bieden (bv.

bewindvoering) zitten hiaten volgens een begeleider. Ook indien er wel vervolghulp is, wijzen

begeleiders op een negatieve spiraal bij te veel vrijheid en openheid. Er is dus nood aan een passend

Page 47: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

36

(overgangs)aanbod binnen de volwassen hulp en gedegen bescherming via wettelijke kaders. Enkel

zo kan de zorgcontinuïteit geboden worden en de negatieve spiraal doorbroken worden.

De (verouderde) infrastructuur in verschillende GES+-werkingen wordt als tweede moeilijkheid

aangehaald. Ook in de werkingen met een nieuwbouw zijn er in dit verband problemen aangezien de

beschikbare budgetten onvoldoende de hoge kosten van herstelling en vernieuwing kunnen

compenseren.

“En uiteindelijk uw profiel verandert, uw ervaringen veranderen en uw infrastructuur verandert niet

mee.”

Tenslotte wijzen enkele begeleiders ook nog op het groot gebrek aan externe

hulpverleningspartners voor deze doelgroep in het kader van gedeelde zorg en intersectorale

samenwerking. Er wordt vooral de vraag gesteld naar meer psychiatrische bedden en time-out

mogelijkheden voor deze doelgroep. Ook de ellenlange wachtlijsten voor zowel residentiële als

ambulante hulpverlening worden als zeer problematisch gezien.

“Maar dan is de vraag waar, zo dubbeldiagnose bedden, en psychiatrische problematiek…Maar

we merken vaak dat onze gasten daar te gevaarlijk voor zijn. Niet constant maar zo af en toe ne

keer en ze kunnen dat daar dan niet dragen. Alle ge zijt heel rap door het zorglandschap heen. Dat

is wel een groot probleem. Ik denk het grootste probleem dat we tegenkomen.”

Page 48: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

37

DEEL 5: DISCUSSIE EN CONCLUSIE

1. Discussie

Deze masterproef trachtte - vanuit een orthopedagogische benadering - de invulling van ‘geslotenheid’

in de praktijk van GES+-groepen in kaart te brengen. Op basis van de probleemstelling kwamen de

volgende onderzoeksvragen naar voren: “Hoe wordt geslotenheid binnen de zorg voor minderjarigen

met een GES+-problematiek vormgegeven” en “Hoe wordt ‘geslotenheid’ binnen de zorg voor

minderjarigen met een GES+-problematiek beleefd door de begeleiders?". In wat hierna volgt, wordt

een antwoord geformuleerd op de onderzoeksvragen waarbij er tevens een terugkoppeling naar de

literatuur gebeurt.

In een antwoord op de eerste onderzoeksvraag: “Hoe wordt ‘geslotenheid’ binnen de zorg voor

minderjarigen met een GES+-problematiek vormgegeven?“ constateren we dat de vormgeving van

geslotenheid verschillende componenten omhelst in de bevraagde GES+-groepen.

Eerst en vooral blijkt uit de resultaten dat elke GES+-groep een eigen visie heeft op het gebruik van

geslotenheid in een pedagogische context. Wat deze visie betreft, is het zo dat de begeleiders het

gesloten karakter van de GES+-werkingen in de eerste plaats zien als een pedagogisch middel en

niet als een doelstelling op zich. Dit komt tot uiting in het feit dat ze de term ‘beslotenheid’ boven

‘geslotenheid’ verkiezen. In het werken met de jongeren laten de begeleiders zich inspireren door het

integratieve denken van Došen en De Nieuwe Autoriteit/Geweldloze Communicatie van Omer. Ze

vinden het belangrijk dat de jongeren contacten blijven onderhouden met de buitenwereld en streven

in dit kader dan ook naar een hechte samenwerking met interne partners (binnen de voorziening zelf)

en externe partners (dagbesteding, onderwijs, psychiatrie,…). Ook de ouders en de brede context

worden betrokken in het kader van gedeelde zorg. Deze visie van de begeleiders stemt overeen met

inzichten uit de literatuur. Rink (1995) geeft aan dat de mogelijkheid van wederzijdse beïnvloeding

tussen jongeren en omgeving (begeleiders/maatschappij) belangrijk is en noemt ‘orthopedagogische

vrijheidsbeneming’ dan ook een vertrekpunt – en geen eindpunt - voor het pedagogisch handelen.

Ook andere auteurs wijzen op het belang van samenwerkingsverbanden en geven aan dat deze meer

en meer centraal komen te staan in beleid en praktijk (Broeckaert & Van Hove, 2005; Huizingha 2012;

Hoge gezondheidsraad 2011; Van der Helm & Stams, 2013).

Uit de resultaten onderscheiden we verder verschillende soorten en maten van geslotenheid in de

GES+-groepen. Concreet kan geslotenheid op drie manieren worden gerealiseerd, namelijk in de

(besloten) infrastructuur, in toezicht en controle en in beveiliging. We stellen dat er veel variatie in de

vormgeving is bij de GES+-groepen, gaande van eerder ‘gewoon’ uitziende, minder beveiligde

leefgroepen naar hightech volledig beveiligde en aangepaste leefgroepen. Dit wijst op het feit dat elke

GES+-groep zich een weg zoekt op het continuüm tussen open en gesloten hulpverlening. Ook in de

literatuur wijst men op de grote diversiteit in de vormgeving binnen voorzieningen, die in verband wordt

gebracht met het feit dat voorzieningen elk op hun eigen manier een evenwicht zoeken tussen zorg

en controle (Harris & Timms, 1993; Vanderplasschen et al., 2017).

Verder blijkt uit de resultaten dat de bepaling van de geslotenheid vooral op een dynamische wijze

gebeurt binnen de verschillende GES+-groepen en het resultaat van maatwerk is. Elke jongere

doorloopt dus een individueel traject, waarbij de geslotenheid, afhankelijk van de noden van de

jongere, geleidelijk wordt afgebouwd. Het traject komt na teamoverleg tot stand en wordt vastgelegd

in een fase- of handelingsplan. Behalve via teamoverleg wordt geslotenheid ook ad hoc bepaald door

Page 49: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

38

begeleiders in situaties van crisis of onveiligheid. Vragen van de jongere worden over het algemeen

in het beslissingsproces meegenomen, maar de familie van de jongere lijkt eerder uitzonderlijk,

bijvoorbeeld bij het nemen van vrijheidsbeperkende maatregelen, geconsulteerd te worden. In de

literatuur wordt er gewezen op het belang van ‘youth-guided’ en ‘family-driven’ hulpverlening (Brown

et al., 2011) en wordt aangegeven dat het bepalen van de mate van geslotenheid een zoektocht is

waarin de jongere maar ook zijn context zeker moet betrokken worden (Van der Helm & Vandevelde,

2018). Ons onderzoek toont aan dat deze ideeën zeker leven binnen de GES+-groepen, maar dat er

nog meer kan worden ingezet op het betrekken van de familie.

Een laatste vaststelling vanuit de resultaten is dat de visie op, en concrete vormgeving van

geslotenheid geen vaststaand gegeven is in de voorzieningen, maar aan evolutie onderhevig is. In

de meeste voorzieningen bleek de nadruk aanvankelijk sterk te liggen op controle en veiligheid.

Naarmate een voorziening meer ervaring in het werken met de doelgroep krijgt en een stabiel

personeelskader uitbouwt, komt er plaats voor een flexibelere werking met meer oog voor groeikansen

van jongeren. Daarnaast verhoogde hierdoor de veiligheid en verminderde het aantal agressie-

incidenten. Dit wordt mee mogelijk gemaakt door een aantal infrastructurele en technologische

ingrepen, evenals de stijgende aandacht voor personeel. De literatuur bevestigt het belang van deze

evoluties. Van der Helm et al. (2011) wijzen op flexibiliteit (vernieuwing), een veilig gevoel en

werkmotivatie als voorwaarden voor een goed zorgklimaat. Ook in de gesloten jeugdzorg vond een

wenselijke evolutie van ‘opsluiten’ naar ‘opvoeden’ plaats (Van der Helm & Stams, 2013).

Verschillende studies onderstrepen in dit kader het belang van personeelsondersteuning

(Bastiaanssen et al., 2012; Decker e.a., 2002)

In een antwoord op de tweede onderzoeksvraag: “Hoe wordt ‘geslotenheid’ binnen de zorg voor

minderjarigen met een GES+-problematiek beleefd door de begeleiders?” kunnen we concluderen dat

de beleving van het werk en het steeds preventief anticiperen beschreven wordt als emotioneel zwaar

en met momenten stresserend door de meeste begeleiders. Klomp (1995) stelt in dit opzicht dat

agressie begeleiders emotioneel raakt, maar dat er tegelijk verwacht wordt dat zij gevoelens van angst,

woede en onmacht bedwingen. Daarnaast besluiten we uit de interviews dat volgende

copingstratiegieën belangrijk zijn voor de respondenten: werkmotivatie, voldoende omkadering,

ventileren onder collega’s en intervisie. De literatuur wijst eveneens op het belang van teamwerking,

sociale steun en zelfreflectie voor een kwalitatieve residentiële jeugdzorg (Fulcher, 2007; Van der

Helm e.a., 2011; Van Gink e.a., 2018).

Verder wijzen de resultaten op een neutrale tot positieve impact van geslotenheid op de constructie

van relaties tussen jongere en begeleider. In deze constructie wordt belang gehecht aan een

specifieke houding door de begeleiders. Sommigen respondenten pleiten voor een neutrale

begeleidingsstijl, met duidelijke begrenzing. Anderen beklemtonen eerder een warme of duurzame

zorgrelatie, die boven macht en controle gaat. Van der Helm et al. (2009) bevestigen het pleidooi voor

de warme stijl die gedeeld vertrouwen, betekenisvol contact en gevoelens van veiligheid kan vergroten

en een tegengewicht vormt tegen repressie. Rink (1995) daarentegen, spreekt over twee dimensies

van opvoeden: eisen stellen en controleren, naast openheid en acceptatie. Dit kunnen we zien als een

combinatie van de twee begeleidershoudingen of -stijlen die naar voor komen in de resultaten. Naast

de houding, is een bepaalde manier van communiceren ook cruciaal binnen een semi-gesloten kader

volgens alle begeleiders. Jongeren moeten steeds een uitleg krijgen over het ‘hoe’ en ‘waarom’ van

beslissingen. In deze dialoog kan er volgens een aantal respondenten ruimte gecreëerd worden voor

de beleving en de stem van de jongere. In de literatuur besluiten Opdebeeck en Van Audenhove

(2001) eveneens dat communicatie en de begeleidingsrelatie aan de basis liggen van een ethische

Page 50: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

39

omgang met vrijheidsbeperking. Ook andere auteurs wijzen aan dat de stem van jongeren van groot

belang is in hulpverleningsprocessen (Ten Brummelaar et al. (2017); Brown et al., 2010).

Uit de resultaten kunnen we concluderen dat geslotenheid als pedagogisch middel een duidelijke

meerwaarde betekent voor de bevraagde begeleiders in het werken met jongeren met een GES+-

problematiek. Het semi-gesloten karakter van de GES+-werking met de beveiligde infrastructuur; de

gestructureerde en geïndividualiseerde werking; de grote preventie en nabijheid; en de doorgedreven

dagbesteding, zorgen voor veiligheid en rust. Daardoor komt er ruimte voor groei en openheid.

Daarnaast biedt het kader de nodige steun in het begrenzen en het waarmaken van een langdurig

engagement als begeleider. Ook in de literatuur zijn deze elementen basisvoorwaarden voor goede

residentiële jeugdzorg (Knorth, Van Den Berg & Noom, 2004; Van der Helm et al., 2009). Bovendien

zorgen groei, empowerment en preventie voor een vermindering van dwangmaatregelen (De Valk et

al., 2016). Verder bevestigen Knorth, Van den Berg en Noom (2004) dat een besloten aanpak met

‘omkapseling’ in een omvattende structuur nodig is voor deze jongeren (Knorth, Van Den Berg en

Noom, 2004). We verwerpen dus de stelling van O’Neill (2001) dat geslotenheid niet meer is dan

controle en containment.

Tevens blijkt uit deze studie dat er omzichtig omgesprongen moet worden met het gebruik van

geslotenheid. Dit brengt een aantal valkuilen en aandachtspunten met zich mee volgens begeleiders.

Ten eerste kan een te enge visie op geslotenheid maken dat men doorschiet in beveiliging en sluiting.

Ten tweede kan er volgens zo goed als alle begeleiders gewenning optreden in het gebruik van

geslotenheid. Ten derde wordt er gewezen op het risico van misbruik dat komt kijken bij het werken

vanuit een machtspositie. Omwille van de hiervoor genoemde valkuilen, wijzen de GES+-groepen op

het grote belang van reflectie en overleg binnen het team en de rol van de pedagoog als wakend oog

en toetssteen. Op die manier kan het gebruik van geslotenheid als pedagogisch middel steeds in vraag

gesteld worden. In de literatuur vinden we de risico’s van het gebruik van geslotenheid en

beschermende factoren hierbij eveneens terug (De Valk, e.a., 2016; Goffman, 1961; Souverein, Van

der Helm & Stams, 2013). Het onderzoek van De Valk et al. (2016) geeft aan dat gewenning kan leiden

tot ondoordacht en onevenredig gebruik van geslotenheid. Daardoor wordt afzondering een wenselijke

en noodzakelijke praktijk die zichzelf legitimeert. Van Gink et al. (2018) tonen in dit verband de nood

aan een integratieve benadering van (personeels)ondersteuning om vicieuze negatieve cirkels te

voorkomen.

Daarnaast stellen we een aantal moeilijkheden vast waar begeleiders uit de bevraagde GES+-

groepen op stoten die leiden tot een aantal noden in de zorg voor deze jongeren. In de eerste plaats

blijkt de overgang naar de volwassenheid nog steeds een breekpunt in vele zorgtrajecten. Enerzijds

is het aanbod in de volwassen hulpverlening beperkt, er wordt vaak onvoldoende geslotenheid

geboden, anderzijds zijn er onvoldoende mogelijkheden binnen het semi-gesloten GES+-aanbod om

nauwer aan te sluiten bij het bestaande aanbod voor (jong)volwassenen. Bovendien halen begeleiders

aan dat er onvoldoende beschermingsmaatregelen zijn wanneer de jeugdrechtbank wegvalt. Uit de

literatuurstudie blijkt de nood aan lange termijn ondersteuning voor deze kwetsbare doelgroep

(Algemeen welzijnswerk, 2013; Quinsey, Book & Skilling, 2004). Ten tweede vinden de meeste GES+-

groepen onvoldoende externe partners in het zorglandschap. Zij hebben duidelijk behoefte aan

psychiatrische hulpverlening en time-out mogelijkheden. Deze nood wordt verder verdedigd vanuit het

sociaal-therapeutisch model, waar sociale cohesie en een integraal netwerk centraal staan

(Broeckaert & Van Hove, 2005; Van der Helm & Stams, 2013). Ten laatste worden budgettaire

beperkingen in iedere GES+-groep genoemd als een barrière om de gewenste zorg aan te bieden.

Technologische-en infrastructurele vernieuwingen vragen zeer grote investeringen, in een werking die

Page 51: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

40

op zichzelf al zeer kostelijk is. Verschillende onderzoekers (Brown e.a., 2010; Brummelaar e.a., 2017)

wijzen in dit opzicht op een maatschappelijke context waarin o.a. besparingen, een gebrek aan

middelen, vermaatschappelijking en een kritische kijk op residentiële instellingen een rol spelen in de

inperking van grote hervormingen binnen residentiële voorzieningen.

Ten laatste wijzen de resultaten op een aantal spanningsvelden die in de dagdagelijkse praktijk van

een GES+-werking naar voor komen. Dit gaat onder meer over de spanning tussen veiligheid

(bescherming) en welbevinden (groei en responsiviteit) en de spanning tussen een leefbaar

groepsklimaat en de individuele noden van jongeren. In de literatuur worden deze spanningsvelden

eveneens beschreven (O’Neill, 2001; Rink, 1995; Van der Helm & Stams, 2013; Walgrave, 2012). Rink

(1995) stelt dat hulpverleners een balans dienen na te streven tussen de generale preventiegedachte

(eisen en controleren) en de resocialisatiegedachte (responsiviteit en acceptatie) bij een

orthopedagogische vrijheidsbeneming. Opdebeeck en Van Audenhove (2001) wijzen in dit opzicht op

een aantal conflicterende waarden van hulpverleners bij het gebruik van vrijheidsbeperkende

maatregelen. Daarom stellen zij een ethisch handelingskader voor zodat er een dialoog kan ontstaan

rond de toepassing van vrijheidsbeperking.

2. Beperkingen en sterktes van het onderzoek

Elke studie kent zijn beperkingen en het is belangrijk om deze te vermelden. Bovendien kan een

beperking vaak ook een sterkte vormen. Een eerste beperking is de kwalitatieve aard van deze studie

waardoor generalisatie naar de volledige populatie niet mogelijk is. De omvang van de

onderzoeksgroep is relatief beperkt (N = 16). Dit kan echter genuanceerd worden aangezien de

steekproef bestaat uit 5 voorzieningen, dus 23 % van de totale populatie voorzieningen. Generalisatie

is bovendien niet de opzet van dit onderzoek. De kleine schaalgrootte vormt ook een sterkte,

aangezien ze een rijke weergave van de perspectieven en belevingen van begeleiders mogelijk

maakt.

Een tweede beperking betreft de vrijwillige deelname aan deze studie. Hoewel er getracht werd om

een zo divers mogelijke groep respondenten te bereiken, is het mogelijk dat hulpverleners die niet

deelnamen aan dit onderzoek nog een ander perspectief hebben op de onderzochte thema’s. Het

thema geslotenheid is immers een beladen thema. Dit wordt geïllustreerd door de Commissies van

Toezicht die het Kinderrechtencommissariaat oprichtte (Bouhlib et al., 2019). Dit neveneffect wordt

deels verkleind doordat er steeds nagevraagd werd of het ging om een gedeeld perspectief binnen het

team of een persoonlijke beleving. In dit opzicht vormt de methode in deze studie een sterkte

aangezien diepte-interviews (in persoon) zich lenen tot het bevragen van gevoelige thema’s - zoals

in dit geval geslotenheid - bij respondenten. Zo verhoogt de betrouwbaarheid en verkleint de kans op

sociaal-wenselijk antwoorden. Bovendien is er ruimte voor nuancering en verduidelijking van vragen

en antwoorden (McNeeley, 2012).

Een laatste beperking wordt gevormd door het feit dat uitgebreide literatuurstudie weinig specifieke

literatuur opleverde over de thema’s geslotenheid (vormgeving en beleving) en geslotenheid als

pedagogisch middel binnen de residentiële jeugdzorg. Uit noodzaak moest er vaak gekeken worden

naar verwante literatuur over o.a. psychiatrische instellingen, gevangenissen, leefklimaat en

vrijheidsbeperkende maatregelen. Daarom is een belangrijke sterkte van dit onderzoek de

noodzakelijke aanvulling op het bestaand onderzoek naar de perspectieven van hulpverleners in de

semi-gesloten jeugdzorg. Voor zover wij weten is er geen enkele studie die deze thema’s in de GES+-

groepen eerder onderzocht. Het maatschappelijk belang van dit soort onderzoek wordt duidelijk door

Page 52: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

41

de grote aandacht die deze thema’s in de media en het maatschappelijk en politiek debat krijgen. Een

gedegen reflectie over geslotenheid - vanuit alle mogelijke invalshoeken - is dus cruciaal vooraleer er

overhaast nieuwe regelgeving en maatregelen geformuleerd worden (Audenhove, 2001; Walgrave,

2012).

3. Aanbevelingen voor verder onderzoek

Zoals in het voorgaande werd aangetoond, verdienen het concept geslotenheid en de beleving hiervan

meer aandacht in onderzoek binnen de (semi-)gesloten jeugdhulp. Verder onderzoek kan bijdragen

aan een genuanceerde blik op deze semi-gesloten residentiële jeugdhulp in het maatschappelijk

debat. Daarnaast kan deze blik het werk van begeleiders in de residentiële jeugdhulp erkennen en

opwaarderen.

In toekomstig onderzoek binnen de (semi-)gesloten jeugdhulp suggereren wij om de mogelijke

valkuilen en werkzame factoren van geslotenheid als pedagogisch middel verder na te gaan. Daarbij

vormen de begeleidershouding, communicatie en de relaties tussen de betrokkenen een interessante

invalshoek. Indien er een grotere steekproef onderzocht wordt, kunnen deze resultaten gebruikt

worden voor generalisatie naar de populatie. Aangezien deze studie zich enkel focuste op de beleving

van de begeleiders en opvoeden per definitie een tweerichtingsverkeer is (Rink, 1995), wordt er

aanbevolen om meer aandacht te besteden aan de stem van de jongeren zelf. Het peilen naar hun

belevingen wordt ondersteund vanuit de idee dat jongeren de kans moeten krijgen op inspraak en

participatie in hulpverleningsprocessen (ten Brummelaar et al., 2017). Een laatste thema dat meer

aandacht verdient in onderzoek is het organisatorische aspect van het (semi-)gesloten hulpaanbod.

Onderzoek naar werkzame ondersteuningsvormen voor begeleiders zou de creatie van een stabiel

personeelskader kunnen ondersteunen. Daarnaast vormt het thema ‘overgang naar de

volwassenheid’ een belangrijk voorwerp van verder onderzoek, dit kan meer continuïteit in de

hulpverlening scheppen (Algemeen welzijnswerk, 2013). Er dient hiervoor een balans opgemaakt te

worden van de mogelijkheden en noden binnen het volwassen hulpverleningsaanbod in Vlaanderen.

Ten slotte is verder onderzoek cruciaal ter voorbereiding van een richtinggevend kader en beleidsvisie

over het gebruik van geslotenheid als pedagogisch middel. Het is van maatschappelijk belang om dit

gebruik te onderwerpen aan grondige orthopedagogische en ethische reflectie. Hierin vormen de

kaders van Rink (1995) en Opdebeeck en Van Audenhove (2001) een eerste aanzet voor een

theoretische onderbouwing van een richtinggevend kader. Daarnaast moeten de

beslissingsmechanismen en processen in de bepaling van de geslotenheid in GES+-groepen verder

onderzocht worden. Ervaringsdeskundigen (zorgvragers en zorgaanbieders) moeten meegenomen

worden in dit proces.

4. Aanbevelingen voor beleid en praktijk

Uit de resultaten vloeien een aantal duidelijke noden voort waar in de toekomst op ingespeeld kan

worden door beleid en praktijk. De voornaamste aanbeveling is het ontwikkelen van een

allesomvattend richtinggevend kader voor de vormgeving en het gebruik van geslotenheid als

pedagogisch middel. Dit sluit aan bij de richtlijn rond vrijheidsbeperkende maatregelen die de regering

wil ontwikkelen (Vandeurzen, 2017). Het gaat echter over veel meer dan VBM alleen, alle aspecten

rond het gebruik van geslotenheid als pedagogisch middel dienen geïntegreerd te worden. Zo verkleint

de kans op willekeur, verenging of gewenning die in deze studie naar voor traden als mogelijke

valkuilen. Bovendien beantwoordt een richtlijn aan de nood tot stroomlijning van het GES+-aanbod

Page 53: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

42

(VAPH, 2017c). Verder kunnen de rechten van jongeren zo beter gewaarborgd worden

(Boendermaker & Beijerse, 2007). Hiervoor zijn voldoende wetenschappelijke studie en inspraak van

de betrokkenen noodzakelijke voorwaarden.

Naast een richtinggevend kader vanuit het beleid bevelen we ook de ontwikkeling van een ethisch-

reflectief handelingskader voor en door de praktijk zelf aan. Een ethisch-reflectieve praktijk

beantwoordt immers aan het belang van continue reflectie en waakzaamheid bij het gebruik van

geslotenheid als pedagogisch middel, dat in deze studie als delicate materie op de voorgrond treedt.

Dit kader kan verder bijdragen aan het beschermen van de kinderrechten in besloten voorzieningen

die de Commissies van Toezicht voorzien (Bouhlib et al. 2019). Tenslotte dient de ontwikkeling van dit

kader opnieuw in samenspraak met de jongere en zijn context te gebeuren (ten Brummelaar e.a.,

2017).

Een derde aanbeveling is de verdere uitbouw van intersectorale samenwerking. Er moet bovendien

voldoende ruimte zijn om contextgericht aan de slag te kunnen als organisatie (Ten Brummelaar e.a.,

2017). Deze ruimte dient zowel vanuit het beleid als de praktijk gecreëerd te worden. Concreet moeten

er oplossingen komen voor het beperkte aanbod van psychiatrie en time-out mogelijkheden. Vanuit

de praktijk kan het belang van inspraak van jongeren en hun context (Ten Brummelaar e.a., 2017)

verder gerealiseerd worden. Ten laatste kunnen er samenwerkingsverbanden opgestart worden met

andere GES+-groepen.

Een vierde aanbeveling spitst zich toe op de doorstroom en het creëren van een vlotte overgang naar

de volwassenheid. We stellen voor dat er vanuit het beleid meer aandacht komt voor

beschermingsmaatregelen die de zorgcontinuïteit helpen waarborgen. Verder dient de praktijk zich

meer te richten tot deze doelgroep in de creatie van een gediversifieerd volwassen aanbod GES(+).

Dit sluit aan bij de vorige aanbeveling omtrent de nood aan een vlotte samenwerking tussen het

hulpaanbod voor minderjarigen en meerderjarigen.

Een laatste aanbeveling die voortvloeit uit de resultaten is een voldoende divers en integraal

ondersteuningsaanbod voor hulpverleners. Gezien zij een onmiskenbare rol spelen in de trajecten

van jongeren (Harder & Knorth, 2014). Deze steun kan onder meer bestaan uit coaching, intervisie en

supervisie. Specifieke interventies zouden zich kunnen richten op het gebruik van geslotenheid in de

dagdagelijkse praktijk en de omgang met de in deze studie genoemde valkuilen.

5. Conclusie

Deze masterproef trachtte de perspectieven en ervaringen van begeleiders die werken met jongeren

met een GES+-problematiek in semi-gesloten GES+-groepen in kaart te brengen. We sommen de

belangrijkste conclusies uit het onderzoek hieronder puntsgewijs op:

• Het gebruik van geslotenheid als pedagogisch middel betekent volgens de respondenten wel

degelijk een meerwaarde voor jongeren met ernstige gedragsproblemen en comorbide

problematieken. Naast veiligheid en rust komt er ruimte voor groei en openheid. Daarnaast

vermindert het aantal agressie-incidenten en afzonderingen.

• Nieuwe theoretische kaders en methodieken zoals NVR, gezinsgerichte interventies en het

kader van Došen, kunnen voor evoluties in de visie en vormgeving van geslotenheid zorgen.

Page 54: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

43

• De bepaling van geslotenheid voor jongeren gebeurt op een geïndividualiseerde en

voornamelijk dynamische wijze, wel wordt deze structureel vastgelegd en geëvalueerd.

• Er moet omzichtig omgesprongen worden met het gebruik van geslotenheid als pedagogisch

middel. Dit kan een aantal valkuilen, moeilijkheden en spanningsvelden met zich meebrengen.

• Een geïntegreerde benadering van verschillende ondersteunings- en reflectievormen zou een

belangrijke hulp kunnen bieden in het voorkomen van machtsmisbruik, gewenning en

verenging. Dit kan ten goede komen aan alle individuele begeleiders en teams die

dagdagelijks moeten handelen in een besloten setting. Verder moet de context meegenomen

worden in deze processen.

• Voor de praktijk zou een ethisch reflectief kader een leidraad kunnen vormen om het handelen

en de besluitvorming steeds opnieuw richting te geven en af te toetsen.

• Vanuit het beleid is er nood aan een duidelijke visie en een regelgevend kader dat verder gaat

dan het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen alleen.

• De ontwikkeling van deze kaders omhelst een brede reflectieve benadering op het concept

‘geslotenheid’. Hiervoor dient er meer onderzoek te gebeuren naar de praktijk van

geslotenheid als pedagogisch middel. Begeleiders, jongeren en hun context moeten hiervoor

benaderd worden als experten op dit gebied.

Page 55: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

44

Bronnenlijst

Agentschap jongerenwelzijn (2011). Differentiatie van het aanbod in de gemeenschapsinstellingen.

Brussel: Vlaamse Overheid. Geraadpleegd op 22 maart 2019, van

https://jongerenwelzijn.be/assets/docs/hulp/gi-gfc/differentiatienota_aanbod.pdf

Agentschap jongerenwelzijn (2017, 5 oktober). Nieuwsbrief jeugdhulp, nr 23. Geraadpleegd op 27 april

2018 van: http://www.jeugdhulp.be/sites/default/files/nieuwsbrief/2017/10/201710-nieuwsbrief-

jeugdhulp.html

Ainsworth, F., & Hansen, P. (2005). A dream come true–no more residential care. A corrective note.

International Journal of Social Welfare, 14(3), 195-199.

https://doi.org/10.1111/j.1468-2397.2005.00359.x

APA (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders : DSM-5. 5 Washington (D.C.):

American psychiatric association. Geraadpleegd op 6 mei 2018 van,

https://dsm.psychiatryonline.org/doi/book/10.1176/appi.books.9780890425596

Amiel, I. (2011) Professional training in Nonviolent Resistance and New Authority. Brussel: UZ Brussel.

Baarda, B. (2014). Dit is onderzoek! : handleiding voor kwantitatief en kwalitatief onderzoek. 2e geheel

herziene editie Groningen: Noordhoff.

Bastiaanssen, I. L., Delsing, M. J., Kroes, G., Engels, R. C., & Veerman, J. W. (2014). Group care

worker interventions and child problem behavior in residential youth care: Course and

bidirectional associations. Children and Youth Services Review, 39, 48-56. DOI:

10.1016/j.childyouth.2014.01.012

Beck, U. (1992), Risk Society, London: Sage.

Berg, G. van den (2000). On describing the residential care process: social interactions between care

workers and children according to the SASB model. PhD Thesis. Amsterdam: University of

Amsterdam

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de algemene erkenningsvoorwaarden en kwaliteitszorg

van voorzieningen voor opvang, behandeling en begeleiding van personen met een handicap

(2011, 4 februari). Geraadpleegd op 23 maart 2019, van

http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&table_name=wet&cn

=2011020418

Boendermaker, L., & Beijerse, J. U. (2008). Opvoeding en bescherming achter 'tralies':

jeugdinrichtingen tussen juridische beginselen en pedagogische praktijk. SWP.

Page 56: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

45

Boendermaker, L. & Bruinsma, W. (2007). Aanbieders van gesloten jeugdzorg. Een overzicht van

zaken. Verslag van de kenniskring gesloten jeugdzorg december 2006-2007. Opgehaald van,

https://www.nji.nl/nl/Download-NJi/Publicatie-NJi/verslag-kenniskring-def.pdf

Boendermaker, L. & Van Der Berg, J. F. (2005). Een verblijfplaats voor langere tijd buiten het gezin.

In L. Boendermaker (red.), De juiste hulp (pp. 19–38). Utrecht: NIZW.

Broekaert, E., & Van Hove, G. (2006). Handboek bijzondere orthopedagogiek. Antwerpen: Garant.

Broekaert, E., Van Hove, G., & Vandevelde, S. (2010). Handboek Bijzondere orthopedagogiek. 11e,

herziene en vermeerderde druk Antwerpen: Garant.

Brown, J. D., Barrett, K., Ireys, H. T., Allen, K., Pires, S. A., & Blau, G. (2010). Family-driven youth-

guided practices in residential treatment: Findings from a national survey of residential treatment

facilities. Residential Treatment for Children & Youth, 27(3), 149-159.

https://doi.org/10.1080/0886571X.2010.500137

Bryman, A. (2008). Social research methods. 3rd ed. Oxford: Oxford University Press.

Cloet, J. (2008). Kinderen tussen wal en schip. Minderjarigen met extreme gedrags-en emotionele

stoornissen (GES+). Tijdschrift voor welzijnswerk, Vol.32, 5-13.

Decker, J. T., Bailey, T. L., & Westergaard, N. (2002). Burnout among childcare workers. Residential

Treatment for Children & Youth, 19(4), 61-77, https://doi.org/10.1300/J007v19n04_04

De Jonghe, I. (2013). Toveren met jongeren in woelige tijden : hoe therapeuten vrijwillig jongeren

helpen hun koers te varen. Tielt: LannooCampus.

De Swart, J. J. W., Van den Broek, H., Stams, G. J. J. M., Asscher, J. J., Van der Laan, P. H., Holsbrink-

Engels, G. A., & Van der Helm, G. H. P. (2012). The effectiveness of institutional youth care

over the past three decades: A meta-analysis. Children and Youth Services Review, 34(9),

1818-1824. https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2012.05.015

De Valk, S., Kuiper, C., Van der Helm, G. H. P., Maas, A. J. J. A., & Stams, G. J. J. M. (2016).

Repression in residential youth care: A scoping review. Adolescent Research Review, 1(3), 195-

216, https://doi.org/10.1007/s40894-016-0029-9

Došen, A. (2005). Psychische stoornissen, gedragsproblemen en verstandelijke handicap : een

integratieve benadering bij kinderen en volwassenen. Assen: Koninklijke Van Gorcum.

Eichelsheim, V. I, & Van der Laan, A. M. (2012). Jongeren en vrijheidsbeneming : een studie naar de

wijze waarop jongeren in justitiële jeugdinrichtingen omgaan met vrijheidsbeneming. Den Haag:

Boom Juridische uitgevers.

Fulcher, L. (2007). Residential child and youth care is fundamentally about team work. Relational Child

and Youth Care Practice, 20(4), 30.

Page 57: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

46

Grietens, H. (2002). Evaluating the effects of residential treatment for juvenile offenders: A review of

meta-analytic studies. International Journal of Child and Family Welfare, 5,129-140.

Grietens, H., & Hellinckx, W. (2004). Evaluating effects of residential treatment for juvenile offenders

by statistical metaanalysis: A review. Aggression and violent behavior, 9(4), 401-415.

https://doi.org/(...)1359-1789(03)00043-0

Goffman, E. (1961). Asylums: Essays on the Social Situation of Mental Patients and Other inmates.

Harmondswordth: Penguin.

Handwerk, M. L., Huefner, J. C., Ringle, J. L., Howard, B. K., Soper, S. H., Almquist, J. K., ... & Father

Flanagan's Boys' Home. (2008). The role of therapeutic alliance in therapy outcomes for youth

in residential care. Residential Treatment for Children & Youth, 25(2), 145-165.

Hak, T. (2004). Waarnemingsmethoden in kwalitatief onderzoek. Huisarts en wetenschap, 47(11),

205-212.

Harder, A. T., Knorth, E. J., & Zandberg, T. (2006). Residentiële jeugdzorg in beeld. Een

overzichtsstudie doelgroep, werkwijzen en uitkomsten [Residential youth care in the picture: A

review of literature regarding target group, process and outcome]. 1st ed. Amsterdam: SWP.

Harris, R., & Timms, N. (1993). Secure Accommodation in Child Care: 'Between Hospital and Prison

or Thereabouts?'. Londen: Routledge. (NG)

Hoge Gezondheidsraad. (2011). Kinderen en jongeren: Gedragsstoornissen in context. Geraadpleegd

op 6 mei 2019, van

https://www.health.belgium.be/sites/default/files/uploads/fields/fpshealth_theme_file/19068444

/Kinderen%20en%20jongeren%3A%20gedragsstoornissen%20in%20context%20%28maart%

202011%29%20%28HGR%208325%29.pdf

Huizinga, L. (2012) Onderzoeksrapport: Werkzame factoren en methodieken in de residentiële

werkvormen in de bijzondere jeugdbijstand: een review van bestaand onderzoek en een

behoeftenonderzoek bij residentiële werkvormen. Brussel: Jongerenwelzijn. Geraadpleegd op

5 mei 2018 van,

https://www.kennisplein.be/Documents/Bijzondere%20jeugdzorg/Eindrapport%20residentieel

%202012.pdf

Hyde, J. & Kammerer, N. (2009). Adolescents’ perspectives on placement moves and congregate

settings: complex and cumulative instabilities in out-of-home care. Children and Youth Services

Review, 31, 265-273.

Jongepier, N., Struijk, M., & Helm, P. van der (2010). Zes uitgangspunten voor een goed pedagogisch

klimaat. Jeud en Co Kennis, 9(1), 9-18

Page 58: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

47

Kinderrechtencommissariaat (2006). Checklist kinderen in afzondering. Geraadpleegd op 20 maart

2019, van

https://www.kinderrechtencommissariaat.be/sites/default/files/bestanden/dossier_afzondering_

0.pdf

Knorth, E., Noom, M., & Van Den Berg, M. (2004). Omkapseling van jeugdigen: Besloten opvang en

begeleiding voor jeugdigen met sterk antisociaal en oppositioneel gedrag? Een onderzoek naar

vraag en aanbod (Kop-serie 26). Antwerpen: Garant.

Knorth, E. J., Noom, M. J., Tausendfreund, T., & van den Berg, M. M. (2005). Kapselzorg voor

jeugdigen? Een onderzoek naar kenmerken en aanpak van jeugdigen met sterk antisociaal en

oppositioneel gedrag. Tijdschrift voor orthopedagogiek, 376-379.

Knorth, E. J., Harder, A. T., Huyghen, A. M. N., Kalverboer, M. E., & Zandberg, T. (2010). Residential

youth care and treatment research. International Journal of Child & Family Welfare, 13(1/2), 49-

67.

Karlsson, I., Ekman, S. L., & Fagerberg, I. (2009). A difficult mission to work as a nurse in a residential

care home–some registered nurses’ experiences of their work situation. Scandinavian Journal

of Caring Sciences, 23(2), 265-273.

https://doi.org/10.1111/j.1471-6712.2008.00616.x

Levrouw, D., Roose, R., van der Helm, P., Strijbosch, E., & Vandevelde, S. (2018). Developing a

positive living group climate in residential youth care: A single case study. Child & Family Social

Work. https://doi.org/10.1111/cfs.12467

Moses, T. (2000a). Attachment theory and residential treatment: a study of staff-client relationships.

American journal of orthopsychiatry, 70, 474-490.

McNeeley S. (2012) Sensitive Issues in Surveys: Reducing Refusals While Increasing Reliability and

Quality of Responses to Sensitive Survey Items. In: Gideon L. (eds) Handbook of Survey

Methodology for the Social Sciences. Springer, New York, NY, https://doi.org/10.1007/978-1-

4614-3876-2_22

Omer, H. (2007). Geweldloos verzet in gezinnen. Een nieuwe benadering van gewelddadig en

zelfdestructief gedrag van kinderen en adolescenten. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

O'Neill, T. (2001). Children in secure accommodation : a gendered exploration of locked institutional

care for children in trouble. London: Kingsley.

Plochg, T., & Van Zwieten, M. C. B. (2007). Kwalitatief onderzoek. Handboek

gezondheidszorgonderzoek, 77-93. https://doi.org/10.1007/BF03083760

Page 59: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

48

Rink, J. E. (1995). Pedagogische verwaarlozing en orthopedagogiek : opvoeding, behandeling,

personeelsbegeleiding, management. Leuven: Garant.

Quinsey, V. L., Book, A., & Skilling, T. A. (2004). A follow‐up of deinstitutionalized men with intellectual

disabilities and histories of antisocial behaviour. Journal of Applied Research in Intellectual

Disabilities, 17(4), 243-253.

SAM (2018). Good practices verzameld binnen het kader van het project Vorming Jeugdhulp.

Geraadpleegd op 30 april 2018 van,

https://www.kennisplein.be/Documents/Integrale%20Jeugdhulp/In%20de%20praktijk/good%2

0practices.pdf

Salloum, A., Kondrat, D. C., Johnco, C., & Olson, K. R. (2015). The role of self-care on compassion

satisfaction, burnout and secondary trauma among child welfare workers. Children and Youth

Services Review, 49, 54-61. https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2014.12.023

Scholte, E.M. & Van Der Ploeg, J.D. (2000). Exploring factors governing successful residential

treatment of youngsters with serious behavioural difficulties: Findings from a longitudinal study

in Holland. Childhood, 7, 129-153.

https://doi.org/10.1177/0907568200007002002

Bouhlib, M., Calloens, L., Coeck, I., Coppieters, A., Devlieghere, J., Dumortier, E., ... & Schoevaerts I.

(2019). Jaarverslag Commissie van Toezicht voor jeugdinstellingen 2018. Opgehaald van,

https://www.kinderrechtencommissariaat.be/sites/default/files/bestanden/jaarverslag_cvtj_201

8_def.pdf

Slot, N.W. & Spanjaard, H.J.M. (1999). Competentievergroting in de residentiële jeugdzorg.

Hulpverlening voor kinderen en jongeren in tehuizen. Baarn: Intro.

Smaling, A. (2016). Generaliseerbaarheid in kwalitatief onderzoek. Geraadpleegd op 16 mei 2019 van,

https://www.tijdschriftkwalon.nl/inhoud/tijdschrift_artikel/KW-14-3- 2/Generaliseerbaarheid-in-

kwalitatief-onderzoek

Smeyers, Paulus, Ramaekers, S., Van Goor, R., & Vanobbergen, B. (Eds.). (2016). Inleiding in de

pedagogiek, deel 1 : thema’s en basisbegrippen. Amsterdam: Boom.

Smith, M., & Milligan, I. (2004). The expansion of secure accommodation in Scotland: In the best

interests of the child?. Youth Justice, 4(3), 178-190. (NG)

Souverein, F. A., Van der Helm, G. H. P., & Stams, G. J. J. M. (2013). ‘Nothing works’ in secure

residential youth care?. Children and Youth Services Review, 35(12), 1941-1945. Geraadpleegd

op 5 mei 2018, van https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2013.09.010

Page 60: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

49

Soens, A. (2017, 21 juni). Extra middelen voor jeugdhulp. Intersectoraal jaarverslag jeugdhulp.

Weliswaar. Geraadpleegd op 28 april 2018 van: https://www.weliswaar.be/extra-middelen-voor-

jeugdhulp

Steunpunt Algemeen Welzijnswerk (2013). Praktijkdossier: Loopplanken voor jongvolwassenen.

Opgehaald van,

https://www.kennisplein.be/Documents/Loopplanken%20voor%20jongvolwassenen%20-

%20Praktijkdossier.pdf

Ten Brummelaar, M., Harder, A., Knorth, E., Post, W., & Kalverboer, M. (2017). Balanceren tussen

grenzen en mogelijkheden: De participatie van jeugdigen in gesloten residentiële zorg. In J. D.

van der Ploeg (editor), Jonge onderzoekers over de jeugdzorg: Enkele problemen uitgelicht (blz.

97-118). [6] Amsterdam: SWP Uitgeverij.

Van den Berg, M., Knorth, E.J. & Noom, M.J. (2004). Omkapseling van jeugdigen. Besloten opvang

en begeleiding voor jeugdigen met sterk anticsociaal en oppositioneel gedrag?

Antwerpen/Apeldoorn: Garant.

Van den Bossche, F., Van Malderen, B. & Bertels J. (2018). Voorstel van resolutie. Betreffende een

verbod op eenzame afzondering en fixatie van kinderen en jongeren in de geestelijke

gezondheidszorg en jeugdhulp. Brussel: Vlaams parlement. Geraadpleegd op 7 mei 2018, van

http://docs.vlaamsparlement.be/pfile?id=1360751

Van den Broeck, S. (2016, 3 februari). Stap voor stap door de poort. Hoe werkt de intersectorale

toegangspoort? Weliswaar, nr. 127, 12-14. Geraadpleegd op 28 april 2018, van

https://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/weliswaar-be-welzijns-en-

gezondheidsmagazine-voor-vlaanderen?section=10

Van den Broek, A. (2018, 16 april). Jeugdhulp kraakt onder toenemende agressie jongeren: "Wij

hebben goede engelbewaarders". De Morgen. Geraadpleegd van:

https://www.demorgen.be/binnenland/jeugdhulp-kraakt-onder-toenemende-agressie-jongeren-

wij-hebben-goede-engelbewaarders-bb7e0847/

Van den Tillaart, J., Eltink, E., Stams, G. J., Van der Helm, P., & Wissink, I. (2018). Aggressive

incidents in residential youth care. International journal of offender therapy and comparative

criminology, 62(13), 3991-4007, https://doi.org/10.1177/0306624X18758898

Van der Helm, P. (2017). Naar een gemeenschappelijke opvoedingsstrategie in de residentiele

jeugdzorg. Opgehaald van,

https://www.hsleiden.nl/binaries/content/assets/hsl/lectoraten/residentiele-

jeugdzorg/publicaties/naar-een-gezamenlijke-opvoedstrategie-in-de-residentiele-jeugdzorg.pdf

Page 61: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

50

Van der Helm, P., Boekee, I., Jan Stams, G., & van der Laan, P. (2011). Fear is the key: keeping the

balance between flexibility and control in a Dutch youth prison. Journal of Children's Services,

6(4), 248-263, https://doi.org/10.1108/17466661111190947

Van der Helm, P., Klapwijk, M., Stams, G.J.J.M. & van der Laan, P.H. (2009). ‘What Works’ for juvenile

prisoners. The role of group climate in a youth prison. Journal of Children’s Services, jaargang

4, nummer 2, pagina 36-48. Geraadpleegd op 5 mei 2018. DOI: 10.1108/17466660200900011

Van der Helm, P., & Stams, G. J. J. M. (2012). Conflict and coping by clients and group workers in

secure residential facilities. Progression in forensic psychiatry: About boundaries, 553-

564.Opgehaald van,

http://www.hogeschoolleiden.nl/binaries/content/assets/hsl/lectoraten/residentiele-

jeugdzorg/publicaties/conflictcoping.pdf

Van der Helm, P., & Stams, G. J. J. (2013). De invloed van het orthopedagogisch klimaat in de

residentiële justitiële jeugdzorg: recidivevermindering door opvoeding, behandeling en scholing.

Een bijdrage aan de visie van Justitiële Jeugdinrichtingen in Nederland. Den Haag:

DJI/Ministerie van Veiligheid en Justitie. Opgehaald van,

https://www.hsleiden.nl/binaries/content/assets/hsl/lectoraten/residentiele-

jeugdzorg/leefklimaat.pdf

Van der Helm, P., & Vandevelde, S. (2018). Probleemgedrag is vaak te begrijpen. Orthopedagogiek.

Van der Helm, P., Stams, G. J. J. M., & Van der Laan, P. H. (2011). Measuring group climate in a

forensic setting. The Prison Journal, 91, 158-177.

Vanderplasschen, W., & Vander Laenen, F. (Eds.). (2017). Naar een herstelondersteunende

verslavingszorg : praktijk en beleid. Leuven: Acco.

Vanderplasschen, W., Vandevelde, S., Van Damme, L., Claes, C., & De Pauw, S. (Eds.). (2017).

Orthopedagogische werkvelden in beweging : recente evoluties en veranderingen in

Vlaanderen. Antwerpen-Apeldoorn.

Vandeurzen, J. (2010, juli 9). Perspectief 2020: nieuw ondersteuningsbeleid voor personen met een

handicap. Geraadpleegd op 27 april 2018, van Minister Jo Vandeurzen:

http://www.ministerjovandeurzen.be/nlapps/data/docattachments/conceptnota%20pmh.p df

Vandeurzen, J. (2015, 10 februari). Actieplan Jeugdhulp. Geraadpleegd op 27 april 2018, van

http://www.jovandeurzen.be/sites/jvandeurzen/files/ActieplanJeugdhulp_0.pdf

Vandeurzen, J. (2016a, 10 maart). Een 2.0-aanpak voor integrale jeugdhulp in Vlaanderen.

Geraadpleegd op 28 april 2018, van http://www.jovandeurzen.be/nl/een-20-aanpak-voor-

integrale-jeugdhulp-vlaanderen

Page 62: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

51

Vandeurzen, J. (2016b, 21 oktober). Beleidsbrief 2016-2017 Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.

Geraadpleegd op 22 april 2018, van https://www.vlaanderen.be/en/nbwa-news-message-

document/document/09013557801a65a2

Vandeurzen, J. (2017, oktober 30). Beleidsbrief Welzijn, Volksgezondheid en Gezin 2017-2018.

Geraadpleegd op 22 april 2018, van

https://www.expoo.be/sites/default/files/atoms/files/Beleidsbrief.pdf

Vandeurzen, J. (2018). Nota aan de leden van de Vlaamse Regering. Betreft: Ontwerpbesluit van de

Vlaamse Regering houdende wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 februari

2016 houdende erkenning en subsidiëring van multifunctionele centra voor minderjarige

personen met een handicap wat betreft de erkenning en subsidiëring van multifunctionele centra

voor minderjarige personen met een handicap met GES+. Principiële goedkeuring. Opgehaald

van,https://www.vlaanderen.be/nbwa-news-message-

document/document/090135578023cdc1

van Gink, K., Visser, K., Popma, A., Vermeiren, R. R., van Domburgh, L., van der Stegen, B., & Jansen,

L. M. (2018). Implementing non-violent resistance, a method to cope with aggression in child

and adolescent residential care: exploration of staff members experiences. Archives of

psychiatric nursing, 32(3), 353-359, https://doi.org/10.1016/j.apnu.2017.11.025

Van Landschoot, R. (2008). Sluit ze op ... Jongeren in de criminaliteit. 1400 tot nu. Leuven:

Davidsfonds.

Vanobbergen, B. & Ackaert, L. (2013). Decreet integrale jeugdhulp. Geslaagd voor de

kinderrechtentoets? Pow Alert, 39(3), 59-61. Geraadpleegd op 5 mei 2018, van

http://www.alertonline.be/Portals/pow/alert/pdf/AT390359DIJ3VB.pdf

Van Wijk, C. M. G., & Hondius, A. J. (2009). Commentaar-opinie: Separeren: medisch en politiek

probleem. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 153(38), 1844. Opgehaald van,

https://www.ntvg.nl/system/files/publications/a962.pdf

Van Zwieten, M., & Willems, D. (2004). Waardering van kwalitatief onderzoek. Huisarts en

wetenschap, 47(13), 38-43. https://doi.org/10.1007/BF03083653

VAPH (2013). Omzendbrief perspectief 2020 : realisaties en inzet uitbreidingsmiddelen 2014.

Opgehaald van, www.vaph.be/vlafo/download/nl/10756001/alternatief_bestand

VAPH (2015). Inzet uitbreidingsbeleid VAPH 2015. Opgehaald van,

www.vaph.be/vlafo/download/nl/10755980/bestand

VAPH (2017a, 11 november). Sociale Plattegrond: De gevolgen van de persoonsvolgende financiering

voor de reguliere hulpverlening voor volwassenen. Opgehaald van,

http://socialeplattegrondovl.be/PVF-websiteversie.pdf

Page 63: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

52

VAPH (2017b). Uitbreiding GES+plaatsen. Sterk: Sterke verhalen van mensen met een handicap,

vol.24, pp. 18-19. Opgehaald van, https://www.vaph.be/sites/default/files/documents/sterk-

december-2017/sterk_24.pdf

VAPH. (2017c, 16 juni). Bijlage: Nota Aanpassing GES+. Geraadpleegd op 26 april 2019 van:

https://www.vaph.be/professionelen/mfc/erkenning/voorwaarden

VAPH (2018, 5 februari). Infonota: Gericht aan alle MFC’s met een uitbreiding GES+

VAPH. (z.d.). Gedrags- en emotionele stoornis. Opgehaald op 27 maart 2019, van

https://www.vaph.be/professionelen/mdt/mdv/modules/gedrags-en-emotionele-stoornis

VAPH. (2019b). INFONOTA Aan:bijstandsorganisaties, diensten ondersteuningsplan (DOP),

multidisciplinaire teams (MDT), multifunctionele centra (MFC), vergunde zorgaanbieders (VZA).

Opgehaald van,

https://www.vaph.be/sites/default/files/documents/4574/03.08_de_rol_van_de_mfcs_bij_de_pr

ocedure_zorgcontinuiteit_01-03-2019.pdf

Vlaamse Overheid (2015). Besluit van 29 mei 2015 van de Vlaamse Regering houdende besparingen

in verschillende zorgvormen van de sector personen met een handicap. Geraadpleegd op 30

april 2018 van: http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/loi_a.pl

Vlaamse Overheid (2018, 2 februari). 51 plaatsen voor jongeren met complexe problemen.

Geraadpleegd op 30 april 2018 van: https://www.vlaanderen.be/nl/vlaamse-

overheid/persberichten/51-plaatsen-voor-jongeren-met-complexe-problemen

Vlaams Parlement (2017, 22 december). Schriftelijke vraag: opvang GES+-jongeren – Capaciteit.

Geraadpleegd op 30 april 2018 van: http://docs.vlaamsparlement.be/pfile?id=1367442

Walgrave, L. (2012). Jeugddelinquentie in perspectief : met een koel hoofd naar een geïntegreerde

aanpak. Mechelen: Kluwer.

Watkins, K. E., Hunter, S. B., Wenzel, S. L., Tu, W., Paddock, S. M., Griffin, A., & Ebener, P. (2004).

Prevalence and characteristics of clients with co‐occurring disorders in outpatient substance

abuse treatment. The American Journal of Drug and Alcohol Abuse, 30(4), 749-764,

https://doi.org/10.1081/ADA-200037538

Whittaker, J. K., & Maluccio, A. N. (2002). Rethinking “child placement”: A reflective essay. Social

Service Review, 76(1), 108-134, https://doi.org/10.1086/324610

Zorginspectie (2017). Beleidsrapport ‘Vrijheidsbeperkende maatregelen bij kinderen en jongeren in

kinderpsychiatrische afdelingen van algemene en psychiatrische ziekenhuizen’. Brussel.

Geraadpleegd op 18 april 2019, van

Page 64: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

53

https:/www.departementwvg.be/sites/default/files/media/documenten/2017_Zorginspectie_bel

eidsrapport_VBM.pdf

Zorginspectie (2018). Beleidsrapport vrijheidsbeperkende maatregelen in de onthaal-oriëntatie-en

observatiecentra en proeftuinen van jongerenwelzijn. Departement Welzijn, Volksgezondheid

en Gezin. Brussel.

Page 65: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

54

Bijlagen

Bijlage 1 Infobrief voor respondenten

Beste,

In het kader van mijn masterproef rond de zorg voor jongeren met een GES(+)-problematiek in de Vlaamse

hulpverlening wil ik uw hulp vragen.

De laatste jaren is er steeds meer aandacht voor de toenemende complexiteit en zwaarte van de zorgvragen

van kinderen en jongeren. Hier werden ook vanuit de overheid maatregelen rond genomen. In 2010 startte

de stelselmatige uitbreiding van de residentiële capaciteit voor minderjarigen met een ernstige gedrags-en

emotionele stoornis. De nieuwe nota GES+ (2017) stelt onder meer ‘de mogelijkheid tot afzondering’,

‘aangepaste infrastructuur’ en ‘beslotenheid’ als noodzakelijke voorwaarden voor de omkadering. Dit

illustreert de trend naar toenemende geslotenheid die gepaard gaat met de aandacht voor deze kwetsbare

doelgroep. Voorzieningen bepalen zelf de vormgeving van het ‘gesloten’ kader van de zorg, wegens een

afwezigheid van strikte kaders en regelgeving. De realisatie van het gesloten kader zal dus afhankelijk zijn van

de visie van de aanbieder (VAPH, 2017d).

Vanuit het werkveld werd de vraag gesteld aan de universiteit van Gent om onderzoek te verrichten naar de

toenemende geslotenheid in de zorg voor minderjarigen met een GES(+)-problematiek. Ondanks de stijgende

aandacht voor deze thema’s in de publieke sfeer, is er nog te weinig wetenschappelijke kennis voorhanden

hieromtrent. Bovendien wordt in bestaand onderzoek de beleving van jongeren en begeleiders onderbelicht.

Men kan zich afvragen welke implicaties dit met zich meebrengt voor het dagelijks leven van begeleiders en

jongeren. Hoe ervaren zij dit kader? Enerzijds creëert het kader van geslotenheid voor een aantal jongeren

richting en mogelijkheden binnen hun hulpverleningstraject. Van daaruit kan het dus als werkzaam worden

ervaren, anderzijds roept het ook kritische en ethische vragen op.

Gegeven vorige evoluties en uitdagingen wil ik met deze masterproef dieper ingaan op de conceptualisering

en vormgeving van een besloten, semi-gesloten zorgaanbod voor jongeren met een GES+ statuut in

Vlaanderen. Deze vormgeving diversifieert zich over de verschillende bevoegde voorzieningen in Vlaanderen.

Om een zo divers mogelijke steekproef te bekomen wordt er uit elk provinciaal netwerk een GES+ voorziening

gecontacteerd. Uit deze voorziening wordt een orthopedagoog en een begeleider uit de GES+-werking

gezocht. Via semigestructureerde diepte-interviews wil ik onderzoeken hoe deze beslotenheid vorm krijgt

binnen de voorzieningen, in al haar verscheidenheid; en dit vanuit het perspectief van de begeleiders.

Daarnaast wil ik bevragen hoe het werken in deze setting ervaren wordt door de begeleiders zelf. Welke

werkzaamheid, mogelijkheden en drempels ervaren zij in hun werking? Via dit onderzoek hopen we meer

inzicht te krijgen in dit thema en eventueel bijkomende pedagogische handvatten te verwerven voor het

inrichten en organiseren van de zorg voor deze kwetsbare doelgroep.

Mijn vraag naar u toe is dan ook of u en de begeleiders in uw voorziening het interessant zouden vinden om

aan dit onderzoek mee te werken? Hopend op een positief antwoord.

Vriendelijke groeten,

Chloë Van Wonterghem

Page 66: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

55

Bijlage 2 Informed consent

Informed Consent

Kwalitatief onderzoek naar de vormgeving en beleving van geslotenheid door

begeleiders van jongeren met een GES+-problematiek’

Hierbij bevestig ik (voornaam en naam)……………………………………………………………. dat ik

wens deel te nemen aan het onderzoek dat de vormgeving en beleving van geslotenheid nagaat bij

begeleiders van jongeren met een GES+-problematiek in daarvoor erkende voorzieningen. Dit

onderzoek gebeurt in het kader van een masterproef aan de vakgroep orthopedagogiek - Universiteit

Gent.

Uw deelname bestaat uit deelname aan een interview van ongeveer anderhalf uur. U bent volledig

vrij om deel te nemen aan dit onderzoek. Indien u niet wil participeren, kan u dit steeds aangeven.

Deelname aan deze studie brengt geen extra kosten voor u mee. Er is geen vergoeding voorzien

voor een deelname aan het onderzoek.

Deze gegevens zullen anoniem verwerkt worden en zullen enkel gebruikt worden in het kader van

de masterproef. In geen enkele publicatie of verslag zullen dan ook oorspronkelijke namen vermeld

worden. Ook krijgt u steeds de mogelijkheid vragen te stellen rond het onderzoek.

Dit document is opgemaakt op ……./…… /……. , waarvan elke partij verklaart een origineel

exemplaar te hebben ontvangen.

Ik heb dit formulier gelezen en stem er mee in.

…………………………………… ……………………………………....

……………………………………....

Datum Handtekening participant Handtekening onderzoeker

Indien u graag op de hoogte wordt gehouden van het onderzoek kan u hier uw emailadres opgeven:

……………………………………………………………………………………………..

VAKGROEP ORTHOPEDAGOGIEK

Page 67: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

56

Bijlage 3 Interview leidraad

Introductie

-

Kern

Overzicht van de verschillende luiken die volgen:

Eerste luik: een aantal algemenere vragen naar: de werksetting, de leefgroep, achtergrond van

begeleider, infrastructuur en pedagogisch kader van de voorziening (korte omschrijving).

Tweede luik : vormgeving van de geslotenheid in de voorziening. Verschillende aspecten komen aan

bod: infrastructuur; visie en doelstelling; relatie tot pedagogisch kader en de organisatie van de

geslotenheid (bepaling + evaluatie).

Derde luik: beleving van de begeleiding m.b.t. geslotenheid. Verschillende aspecten komen aan bod:

ervaring, kansen, belemmeringen, werkzaamheid en noden.

Interview

Eerste inleidende beginvraag

Hoe ziet uw huidige werksetting eruit? (hoeveel collega’s, hoeveel jongeren,…) korte

omschrijving

Vanwaar de keuze voor deze doelgroep en setting? (motivatie, achtergrond)

Algemeen (er zal nadien pas op geslotenheid ingezoomd worden)

1. Hoe krijgt de leefgroep fysiek vorm?

2. Waaruit bestaat het pedagogisch kader van de voorziening?

Vormgeving in de voorziening

1. Welke vormen van geslotenheid kunnen onderscheiden worden in de leefgroep?

o Fysiek, infrastructuur

o In het pedagogisch kader (bv. Gesloten dagstructuur)

o …

2. Wat is de visie op geslotenheid binnen de voorziening?

o Wat is de functie van de geslotenheid?

▪ Voor de jongeren?

▪ Voor begeleiders en context?

o Ziet u een evolutie of verandering in de vormgeving van deze geslotenheid ten

opzichte van het verleden ?

o Ziet u een evolutie van deze vormgeving naar de toekomst toe?

3. Pedagogisch kader in relatie tot geslotenheid

o Welke vormen van geslotenheid zijn merkbaar in het pedagogisch kader?

o Is het pedagogisch kader verenigbaar met geslotenheid?

o In welke mate verschilt het pedagogisch kader in de gesloten GES+ setting van het

pedagogisch kader in open leefgroepen?

▪ Kunt u dit illustreren met voorbeelden?

4. Op welke manier wordt de mate van geslotenheid voor een jongere bepaald?

o Is dit een structureel of dynamisch gegeven?

o Op welke manier wordt de mate van geslotenheid geëvalueerd?

o Is evolutie naar een meer open kader voor iedere jongere een doelstelling?

Page 68: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

57

o Kunt u van zo’n evolutie enkele voorbeelden geven?

Beleving Begeleiders

1. Hoe wordt het werken in een gesloten setting met jongeren met een GES(+)-

problematiek beleefd door de begeleiders?

2. Wat betekent geslotenheid voor u als begeleider in het werken met deze jongeren?

o Welke impact heeft dit op u als begeleider? (concrete voorbeelden)

3. Welke meerwaarde biedt deze geslotenheid in het werken met deze jongeren? Wat

wordt als positief ervaren?

o Kunt u hier enkele voorbeelden van geven?

o Wat draagt hiertoe bij? Wat zijn werkzame elementen?

o Welke impact heeft dit op de jongeren?

o Wat betekent dit voor de therapeutische relatie tussen u en de jongere?

4. Welke gevaren of belemmeringen biedt deze geslotenheid in het werken met deze

jongeren? Wat wordt als negatief ervaren?

o Kunt u hier enkele voorbeelden van geven?

o Wat draagt hiertoe bij? Wat zijn negatieve elementen?

o Welke impact heeft dit op de jongeren?

o Wat betekent dit voor de therapeutische relatie tussen u en de jongere?

5. Welke noden zijn er nog volgens begeleiders om te kunnen werken met deze jongeren

binnen geslotenheid?

Page 69: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

58

Bijlage 4 Vragenlijst respondenten

- Naam:

- Leeftijd:

- Geslacht:

- Opleiding:

- Aantal jaar aan het werk:

- Werkervaring:

- Huidige functie:

Page 70: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

59

Bijlage 5 Codeerschema

Page 71: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

60

Bijlage 6 Overzicht deelnemende voorzieningen

DVC De Triangel

Het dienstverleningscentrum de Triangel biedt een breed gamma aan diensten voor minder-en

meerderjarigen met een matige tot diep verstandelijke beperking. Voor de GES+ leefgroep hebben zij

een extra erkenning voor jongeren met een licht verstandelijke beperking.

De GES+-leefgroep heet De Ceder. Er worden 13 jongeren en jongvolwassenen ondergebracht met

een licht tot matige verstandelijke beperking en een ernstige gedrags- en emotionele stoornis(DVC De

Triangel, z.d.).

MPC Sint-Franciscus

Het Medisch Pedagogisch Centrum (MPC) Sint-Franciscus biedt dienstverlening aan voor kinderen

en volwassenen met een lichte tot ernstige verstandelijke beperking. Het MFC richt zich op

minderjarigen met een verstandelijke beperking en eventueel bijkomend: autisme, gedrags- en/of

emotionele stoornissen, een (neuro)motorische beperking of een meervoudige beperking (MPC Sint-

Franciscus, z.d.).

De GES+ leefgroep heet ‘De Schering’ en werd opgericht in 2009. De Schering biedt opvang aan acht

jongeren tussen de 12 en 21 jaar oud met een licht tot matige beperking en een ernstige gedrags-en

emotionele stoornis. Omwille van de groeiende uitdagingen met bepaalde jongeren en gelijkaardige

thema’s bij de volwassenwerking van VZW Zonnelied ontstond een nieuw samenwerkingsverband,

genaamd Azetta. De betrokken partners zijn: het MPC, de scholen Sint-Franciscus en VZW Zonnelied

(De Schering, 2009).

O.C. Sint-Ferdinand

Het Orthopedagogisch Centrum Sint-Ferdinand biedt een brede dienstverlening aan voor jongeren en

volwassenen. De minderjarigenwerking gebeurt door het MFC Sint-Ferdinand en MFC ’t Hoeveke. De

doelgroep bestaat uit jongeren met autisme en/of een GES(+)-problematiek en/of een verstandelijke

beperking. Ze kunnen er terecht voor mobiele/ambulante begeleiding, dagbesteding, dagopvang en

verblijf. Het denkkader van de Nieuwe Autoriteit van Haim Omer vormt een belangrijk uitgangspunt.

De GES+-groep bevindt zich op campus De Wijngaard in Lummen. De leefgroepen bestaan uit een

GES groep en een GES+-groep van telkens 5 jongeren (O.C. Sint-Ferdinand, z.d.).

De rozenkrans

Het Vrij Orthopedagogisch Centrum (VOC) De Rozenkrans is een multifunctioneel centrum voor

kinderen en jongeren met een (vermoeden van) mentale beperking van 2,5 jaar tot 21 jaar, uitbreidbaar

tot 26 jaar. eventueel in combinatie met autisme spectrum stoornis, gedrags- en emotionele

problemen, of een andere bijkomende beperking. De hoofdcampus bevindt zich in Oostduinkerke. Het

VOC is ook verbonden met verschillende scholen bijzonder onderwijs (BuBaO en BuSO). Zij staan in

voor dagopvang, verblijf, begeleiding, training en outreach. De module ‘verblijf’ wordt aangeboden 24

op 24, tijdens weekends en schoolvakanties (VOC De Rozenkrans, z.d.).

De Strandjutter is een aangepaste leefgroepswerking van VOC de Rozenkrans. Deze behoort tot

cluster 1 samen met de leefgroepen Habbekrats, Bloemenweelde en Eclips. De groep van de

Strandjutter bestaat uit acht jongeren vanaf 12 jaar met een verstandelijke beperking en gedrags- en

emotionele problemen (GES en GES+) (VOC De Rozenkrans, 2017).

Page 72: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

61

MPI Geel-Oosterlo

MPI Oosterlo vzw biedt een breed gamma aan hulpverleningsvormen aan kinderen, jongeren,

volwassenen en gezinnen. Dit gaat over zowel residentiële, semi-residentiële als ambulante vormen

van dienstverlening.

De jongeren met een GES+ erkenning bevinden zich in “Huis Helena”. Dit nieuwe woonproject werd

geopend in 2016. Hier worden in totaal 40 jongeren en jongvolwassenen ondergebracht in vier

groepen. Zij hebben een licht tot matige verstandelijke beperking en een ernstige gedrags-en/of

emotionele stoornis (MPI Oosterlo, z.d.).

Bijlage 7 Criteria GES+

De criteria zijn nu erg vaag waardoor er een relatief grote groep kan voldoen. De criteria moeten van die aard

zijn dat enkel jongeren met ernstig (externaliserend of internaliserend) gedrag (veelal in combinatie met een

handicap) waarvan de impact dermate groot is dat er nood is aan continue, hoofdzakelijk residentiële

ondersteuning met een semi-gesloten karakter (cf. infra) hiervan gebruik kunnen maken. GES+-plaatsen

zouden voorbehouden moeten zijn voor de meest ernstige problematieken op vlak van gedrags- en

emotionele stoornissen.

Om dit te realiseren, wordt er voorgesteld dat jongeren minstens één kenmerk uit elk van de vijf

onderstaande categorieën moeten hebben om een indicatiestelling GES+ te krijgen:

1. Jongere heeft de nodige diagnostiek voor gedrags- en emotionele stoornissen

2. Gedragskenmerken van de jongere:

• Extreem gedragspatroon:

o Herhalende en aanhoudende agressie ten aanzien van zichzelf, anderen, goederen,

in verschillende contexten (hulpverlening, school, vrije tijd, gezin, omgeving, …)

o Ernstige automutilatie

o Seksueel grensoverschrijdend gedrag

3. Overige cliënt- en contextkenmerken die het extreme gedragspatroon versterken:

• Comorbiditeit, o.a.:

o Zwakbegaafd of verstandelijke handicap

o Psychiatrische problematiek

▪ Gedragsstoornis

▪ Autisme Spectrum Stoornis

▪ Angststoornissen

o Genetische afwijking (onderliggend aan het extreem gedragspatroon)

• Zeer laag niveau van sociaal-emotionele ontwikkeling (schaal van Dosen)

• Middelenmisbruik

• De jongere loopt vast op verschillende levensdomeinen (hulpverlening, school, vrije tijd,

…)

• Plegen van als misdaad omschreven feit

• Traumatische ervaringen: misbruik, mishandeling of verwaarlozing

• Gezinsrisicofactoren:

o Psychiatrische hospitalisatie van een ouder

Page 73: KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE VORMGEVING EN ......Ik zou ook graag de NMBS en de Lijn willen bedanken, om mij overal vlotjes op mijn bestemming te brengen, wanneer ik heel Vlaanderen

62

o Misdaad gepleegd door een ouder

o Plaatsing van broers en zussen of broers en zussen in pleegzorg

o Psychische ziekte van leden van het gezin

o Geweld in het gezin

o Misbruik van middelen door gezinsleden

o Onbekende en/of afwezige context

4. Hulpverleningstraject

• Hulpverleningstraject van deze jongeren wordt gekenmerkt door heel wat breuken

• De begeleiding loopt moeilijk in de aan GES aangepaste hulpverleningsvormen

• De jongere verblijft al enige tijd in een Gemeenschapsinstelling of residentiële

psychiatrie en kan omwille van de ernst van de problematiek niet uitstromen

• Geen voorziening met doelgroep GES is bereid deze jongere op de wachtlijst te zetten

omwille van de ernst van de problematiek

5. Intensiteit van de ondersteuningsnood

• Nabijheid en een intensieve individuele aanpak noodzakelijk: bv. kan moeilijk

participeren aan groepsactiviteiten, zinvolle en gestructureerde dagbesteding

ontbreekt maar is nodig, etc.

• Aangepaste infrastructuur noodzakelijk: bv. prikkelarme omgeving, afgesloten kasten,

verankerde meubels, beveiligde kamer (zowel voor jongere als voor begeleiders), etc

• Beslotenheid noodzakelijk