KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een...

48
WIEL KUSTERS HET MI]NMUSEUM Nederland heeft mijnbouw gekend, al klinkt dat in I g8 I bijna als een verzinsel. De gangen zijn ingestort of ondergelopen, steenbergen hebben het uiterlijk van een renbaan of skipiste aangenomen, en waar eens een schacht begon dicht nu een betonprop de onderwereld af. Nog even en ook de mensen die beneden werkten zijn verdwenen. In Het mijnmuseum, notities over leven en lezen, speelt de fictionali- sering van Zuid-Limburg een belangrijke rol. Wiel Kusters ziet zijn jeugd in de mijnstreek vervagen als zijn vader, een mijnlandschap, de herinnering aan gelezen boeken. Herman van den Bergh, Gerard den Brabander en Andreas Burnier, Herman Gorter, T. Graftdijk, HermanHeijermans en Pierre Kemp ; Gerrit Kouwenaar,] . Th. Kusters en Hector Malot; Novalis, Sylvia Plath en Hans Tentije; Charles Tomlinson, Victorvan Vriesland, Ellen War- mond, W.]. van Zeggelen en Emile Zola; de weg van Kerkrade naar Valkenhuizen, het dorp Spekholzer- heide en de leermijn : alles moet in het museum. Vindt Wiel Kusters in de leegte die zo ontstaat - buiten het museum- ruimte voor een verhaal? Wie goed luistert, hoort hoe het binnen al wordt verteld, tussen de regels. Een verhaal over wat diep zit. Over dood en verdwijnen.

Transcript of KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een...

Page 1: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

WIEL KUSTERS

HET MI]NMUSEUM

~UERIDO

Nederland heeft mijnbouw gekend, al klinkt dat in I g8 I bijna als een verzinsel. De gangen zijn ingestort of ondergelopen, steenbergen hebben het uiterlijk van een renbaan of skipiste aangenomen, en waar eens een schacht begon dicht nu een betonprop de onderwereld af. Nog even en ook de mensen die beneden werkten zijn verdwenen.

In Het mijnmuseum, notities over leven en lezen, speelt de fictionali­sering van Zuid-Limburg een belangrijke rol. Wiel Kusters ziet zijn jeugd in de mijnstreek vervagen als zijn vader, een mijnlandschap, de herinnering aan gelezen boeken.

Herman van den Bergh, Gerard den Brabander en Andreas Burnier, Herman Gorter, T. Graftdijk, HermanHeijermans en Pierre Kemp ; Gerrit Kouwenaar,] . Th. Kusters en Hector Malot; Novalis, Sylvia Plath en Hans Tentije; Charles Tomlinson, Victorvan Vriesland, Ellen War­mond, W.]. van Zeggelen en Emile Zola; de weg van Kerkrade naar Valkenhuizen, het dorp Spekholzer­heide en de leermijn : alles moet in het museum.

Vindt Wiel Kusters in de leegte die zo ontstaat - buiten het museum­ruimte voor een verhaal? Wie goed luistert, hoort hoe het binnen al wordt verteld, tussen de regels. Een verhaal over wat diep zit. Over dood en verdwijnen.

Page 2: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw
Page 3: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

HET MIjNMUSEUM

Page 4: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

Ander werk van Wiel Kusters

Een oor aan de grond (gedichten, 1978) De gang (gedichten, 1979)

Page 5: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

WIEL KUSTERS

HET MIJNMUSEUM

NOTITIES

Amsterdam Em. Querido's Uitgeverij B.V.

1981

E

Page 6: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

Copyright © 1981 by Wiel Kusters. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotocopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Em. Que­rido's Uitgeverij B. v., Singel 262, Amsterdam. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from Em. Querido' s Uitgeverij B. v., Singel 262, Amsterdam.

ISBN 90 214 7193 0

Page 7: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

ik zei we gaan weg uit de steenkool

H.C. ten Berge Personages

Page 8: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw
Page 9: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

September, de zomer gebleekt in de kast, heldere dagen tussen de blauw­geruite doeken waarin mijn vader zijn nachtelijke boterhammen knoopt

Orde op zaken in huis, wekelijks een pils van de melkboer, vier pakjes Old Mac in de la naast de zaklamp die ook bovengronds (juist daar angst voor het donker) de veiligheid van het bestaan verhoogt: dit en de houwer legt zijn potentie toe op de afbouw

September, de nachten al langer, een vrouw alleen in haar bed

[ ... ]

vroeg in de morgen ben ik verwekt, mijn vader nog bleek in het bezit van de aarde

Toen ik verwekt werd, ging mijn vader (in gedachten?) vreemd bij de aarde. Misschien had ik hem daarom rond mijn zestiende in zijn ondergrondse wereld moeten volgen. Dat het anders gelopen is dan mythologie, naturalisme en economie

7

1

Page 10: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

vereisten, houdt natuurlijk niet in, dat ik niet ooit eens 'in het bezit van de aarde' zal belanden. Wat dat betreft waren onze vaders allemaal wel in gedachten. Of dat erg is weet ik trou­wens niet. 'Et Ie temps?' vraagt men in Sans familie aan een mijnwerkersvrouw. 'Il est donc plus court sur la terre que dessous?' Zo'n vraag biedt perspectief, al is ze schamper be­doeld.

8

Page 11: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

2

Ik weet nog hoe verbaasd ik was, toen ik in 1961 of 1962 Droomkoninkje van Herman Heijermans las en het verhaal zich ruim zeventig pagina's voor het eind naar Heerlen ver­plaatste, naar mijn eigen omgeving eigenlijk: ik woonde vlak­bij, in Spekholzerheide, een dorp dat dankzij Nescio ('De God van Nederland, van heel Nederland, van Surhuister­veen en Spekholzerheide') en Greshoff ('Wanneer ik lees, hoe een mijnheer X. uit Bloemendaal, ofeen meneer Y. uit Spek­holzerheide beweert, dat de poëzie zóó moet zijn en niet an­ders .. .') niet onbesproken is gebleven in de Nederlandse lite­ratuur.

Bij de sentimenten die de wederwaardigheden van het dag­dromende en 'schrikkelijkwijze' jongetje Koertje en zijn ou­ders bij mij lossloegen, voegden zich aangename schokjes van herkenning toen allerlei vertrouwde details van mijn leven -misschien moet ik eerder zeggen: van mijn vaders leven­door een schrijver opgemerkt bleken: de blauwe koolwondjes aan mijnwerkershanden bijvoorbeeld, de niet meer weg te wassen onvrijwillige tatoeages, die door Heijermans 'die Küs­se vom Gebirge' werden genoemd. Bij mijn vader zag ik zo'n tekentje aan het voorhoofd.

Net als ik leerde Koertje van zijn vader wat 'Glück auf' be­tekent: 'Al de mijnwerkers zeggen as ze mekander met hun lampjes in het donker tegenkommen : "Glück auf!" -dat wil zeggen zoiets als Geluk asje weer boven ben, of God zegenje, of Tot strakkies in het licht.' Die laatste interpretatie maakte trouwens dat mijn broer en ik 's avonds, wanneer vader ons naar bed bracht en het licht uitging, een soort kompels wer­den, kameraden van de man die een paar uur later de 'nacht­schicht' in ging en van wie we nu maar vast met een 'Glück auf' afscheid namen. Langzamerhand kreeg het gebruik van deze groet zelfs iets ritueels, iets van een kinderlijke neurose, iets dat ook nog steeds op me drukt bij het dichttrekken van

9

Page 12: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

een deur ofhet opleggen van de telefoon. Waarschijnlijk heeft het gedrag van mijn grootvader, bij wie we inwoonden, de onalledaagse betekeniS van zo'n alledaags afscheid overigens sterker bepaald dan de bijna geruisloze wijze waarop mijn vader vertrok. Vóór opa naar de mijn ging, sprenkelde hij met een palmtakje wat wijwater door de keuken.

Angst werd verdrongen angst, over het ondergrondse werk werd in gezinnen als het onze nauwelijks gesproken. Als Koertjes vader zijn eerste 'schicht' heeft gemaakt en zijn vrouw hem vraagt hoe het er beneden aan toe gaat wil hij die vraag ontwijken: 'Ik heb je al gezegd dat het geen lolletje is. Wat mot je dan meer weten?' Pas na verder aandringen - 'Hoe meer je ervan loslaat, hoe minder zenuwachtig ik mor­gen en overmorgen zal zijn.'-vertelt hij iets over de gang van zaken in de liftkooi en over het systeem van genummerde pen­ningen, waarmee afdaling en terugkeer van de mijnwerkers worden gecontroleerd. Tegenover Koertje verhaalt hij van een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach­tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw richt, pogend haar op die manier over haar angst heen te helpen: 'Alles was van zwart fluweel en ebbe­hout. En eerlijk is eerlijk: de vrouw van de koning had de bullen goed onderhouwen. De boel glom je tegen.'

De verdringing van angst voor ongevallen en mijnrampen is bij mijn moeder uitgelopen op een benauwende bezorgd­heid om wie ze wél in het oog had: haar kinderen. Pas achter­afben ik gaan begrijpen dat die angst er was. Koertjes vader verongelukt. En net nog telde ik in de rubriek 'Wij herden­ken' in een door mijn ouders bewaarde jaargang van het blad Steenkool (1953) 27 dodelijke ongevallen. Om van het chronische ongeval dat silicose heet nog maar te zwijgen.

Er is in Droomkoninkje één passage waarin de spanning tus­sen onder en boven, die ik als kind als heel bijzonder heb er­varen, op onvergetelijke wijze voelbaar wordt gemaakt. Dat is wanneer Koertjes vader, een gegrepen amateur-radiotele­grafist, zijn toestel in een ondergrondse machinekamer instal­leert, gebruik makend van de kabel van de kooi en de leiding van de telefoon. Diep onder de grond klinkt daar dan de stem

10

Page 13: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

van Soesterberg, 'het geluid dat helder en klaar door de on­peilbare ruimte gezegd had, dat het op duizend meter hoogte windstil was en het uitzicht vrij.'

II

Page 14: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

3

Na jaren klinkt me het geluid van een reusachtige ventilator in de oren, een in de wind aanzwellend of verflauwend ge­gons, dat ik als kind pas met de mijn associeerde nadat mijn vader me op dat verband had gewezen. 'Je ademde bij de gratie van een schroef,' denk ik nu.

Wat een lawaai van ademen in de mijn! Bij het passeren van de ventilator die voor de ondergrondse luchtverversing zorgde, hield men in de kooi zijn oren dicht.

Ademen onder de grond, dat is nogal uitzonderlijk. 'Lucht­deur' is een woord dat er niet om liegt. Luchtvoorziening was een specialisme.

Bij Emile Zola, die onder de titel Germinal een waarschijn­lijk voor een deel door Sansfamille geïnspireerde mijnwerkers­roman heeft geschreven, speelt het ademen een beklemmen­de rol. Op een van de eerste bladzijden van het boek raakt Etienne Lantier in gesprek met een oude mijnwerker. 'Een rukwind sneed hun de adem af. Daarna vroeg Etienne, ter­wijl hij naar de donkere gebouwenmassa beneden hen wees: "Dat is een mijn, hè?" Ditmaal kon de oude man geen ant­woord geven. Een hevige hoestbui deed hem bijna stikken. Eindelijk spuwde hij op de roodbeschenen grond, waar een zwarte vlek achterbleef.'

In zijn Bonjour, Monsieur ,'?pla vertelt Armand Lanoux, dat Zola kort na de publikatie van Germinal door een geschokte heer Haller uit Bern berispt werd om dit zwarte sputum. Het kon deze lezer weinig schelen dat mijnwerkers zwart ophoes­ten omdat hun longen dicht zitten. Hij was er uitsluitend te­gen dat men het opschreef.

Zola maakt geen geheim van het ondergrondse ademen. 'De houwers waren weer aan het werk gegaan. [ ... ] Naarma­te de uren verstreken, werd de lucht giftiger door de lampen, door de adem der mannen en door het mijngas, dat de ogen irriteerde en pas bij de nachtelijke luchtverversing zou wor-

12

Page 15: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

den verwijderd. Diep in hun gat, gebukt onder het gewicht van de aarde en bijna zonder adem, hakten zij verder.' El­ders schrijft hij: 'Langzamerhand werden alle plaatsen waar gewerkt werd verlaten en kwamen uit alle gangen mijnwer­kers aanlopen. Er stond reeds een vijftigtal mannen, bezweet en rillend, en zwaar ademend, met piepende borst.'

Merkwaardigerwijze laat Zola ook de bij herhaling als een vraatzuchtig monster gekwalificeerde mijn Voreux (de naam laat zich in verband brengen met woorden als dévorant en vo­race) ademhalen: op de tweede bladzijde al, waar sprake is van 'de zware, diepe ademhaling van een stoomuidaat die men echter niet kon zien.'

Ik denk dat mijn gedichten, ondanks het citaat uit Germinal dat men in De gang kan aantreffen, niet onmiddellijk aan Zo­la herinneren. Toch vindt men bij hem een soort sleutel: 'Hij wilde het houwen niet opgeven en sloeg hard toe, zodat hij trilde tussen de beide rotswanden, als een bladluis die bang is tussen twee bladzijden van een boek platgedrukt te worden.'

13

Page 16: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

4

Op zijn negenenzestigste droomde mijn vader dat hij in zijn tuin stond. Achter die tuin lag een tuin die daar nooit had ge­legen. Iemand zei: 'Zieje die man? Datis mijn vader.' In de nooit geziene tuin stond een grote, zware man met een snor. 'Dat is mijn vader,' zei mijn vader geschrokken. Even was het 1921, mijn vader was elf, zijn vader net gestorven.

De jonge Arnold (die eigenlijk Jan heette) raakte in dat jaar van huis, in een reeks van ongewilde omzwervingen. Wat ik ervan weet, dank ik aan de droom van de tuin en aan een gesprek dat daarop volgde. Na de dood van Matthias K. werd zijn zoon op last van de Kinderbescherming naar een gesticht in Roermond gebracht. Van de broeders die zich daar aan het traumatiseren van zijn jongensziel hebben ge­wijd zijn er twee in de dromen van zijn oude dag terechtge­komen: Jochem en Silvanus. Wie in hun harmonietje wilde, zoals mijn vader die naar trompedes verlangde, doorliep, vóór hij zover was, een procedure van voortdurend te herha­len verzoeken en pijnlijke antwoorden. 'Kom nog maar eens terug.' (Kllangg! Sleutelbos tegen het hoofd.)

Mijn vader heeft het doorstaan. Over de gevoelens die zich van hem meester maakten wanneer hij in de Kerstnacht, 'Stille Nacht' spelend, met de anderen van zaal tot zaal mocht gaan, behoefde hij later niet te dromen. Geluk, of de herinne­ring daaraan, is de wakkerste van alle staten.

In 1926 verbleef mijn vader in Rotterdam. Toen hij mij een paar jaar geleden weer eens een van zijn dromen vertel­de, heb ik die-nog niet op de hoogte van zijn Rotterdamse tijd-misschien verkeerd geïnterpreteerd. Hij had water ge­zien en trams in lange gangen. De mijn, dacht ik meteen, ge­troffen door de metamorfose die de ondergrondse treinen hadden ondergaan. Maar nadat ik hem had horen vertellen over een Rotterdamse straat of singel, waar trams reden en waar het Tehuis lag, ben ik aan die betekenis gaan twijfelen.

14

Page 17: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

Over Rotterdam moet hij veel hebben gedroomd. Er heer­ste een nog straffer regime dan in Roermond. Bij aankomst had hij er prompt een karwei op te knappen. Kolen scheppen. 'Jij komt uit Limburg, jij bent de mijnwerker hier.'

Toen mijn vader me de droom van de tuin vertelde, besef­te ik pas goed dat ik het eerste deel van De gang namens hem geschreven had. De 'ik' die in dit gedicht contact zoekt met zijn vader, in een wereld die tegelijk onder en boven is, heeft meer van hem dan van mij (wat voor de lezer wel weinig ver­schil zal maken).

Het gedicht is bij gebrek aan gegevens over de man die Matthias K. blijkt te hebben geheten, bij zijn voltooüng op­gedragen aan de nagedachtenis van J.G., grootvader van moederskant, die in 1952 in het gruis van zijn adem is ge­stikt. Silicose.

15

Page 18: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

5

Er ligt in de Cévennes een mooi, verzonnen mijnmuseum. Wie het wil zien, leze het tweede deel van Sans familie.

In feite is wat Malot ons daar voor ogen stelt geen echt mu­seum, maar de woning van een oude mijnwerker, die, omdat hij heel wat meer van de mijnbouw weet dan de overige kompels, te magister wordt genoemd. Deze 'schoolmeester' be­woont een soort kelder (nota bene), waarvan hij de minst vochtige plek als slaapplaats heeft ingericht. Dat neemt niet weg dat er tegen de poten van zijn bed paddestoelen groeien: voor een mijnwerker 'un détail sans importance'. Belangrij­ker is dat de oude in zijn kelder voldoende ruimte vindt voor zijn verzameling steenkoolbrokken en fossielen, die hij voort­durend bij de hand wil hebben.

Hoe komt de magister aan zijn kennis? Hij heeft zijn ogen de kost gegeven, vragen gesteld en boeken gelezen. 'Quand on a des yeux pour regarder et que sur ces yeux on pose des lunettes que vous donnent les livres, on finit par voir bien des choses,' zegt hij tegen Remi. 'La vie de l'homme n'est pas tout entière dans ses mains, elle est aussi dans sa tête.' Aan dit inzicht zullen Remi en de ten gevolge van een ondergrondse overstroming met hem ingesloten mijnwerkers een tijdje later hun leven danken. Op hun eilandje van kool krijgt de oude man de allures van een Robinson, omringd door zeeën van water en steen.

Er schuilt bittere poëzie in de door Malot beschreven mijn­episode. In Varses zijn de mensen zwarter dan hun omgeving: de huizen, de grond, de hemel, het water van de Divonne. De paarden, de karren, de bladeren aan de bomen. Het is een verworpen wereld, die het onderscheid tussen onder en boven, tussen leven en dood, doet vergeten. Remi ontmoet er een jonge vrouw met loshangende haren en een vreemde blik. 'Wil je me een koele weg wijzen?' vraagt ze. 'Een weg met bomen, met schaduw, en met een beekje erlangs. Heb je Ma-

16

Page 19: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

rius gekend? Toen hij in de mijn verbrand was door het gas is hij op die koele weg gaan wandelen. Maar ik kan die weg niet vinden.'

17

Page 20: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

6

Bij het lezen van een boektitel als The Deep denk ik niet met­een aan zeeën, wat eigenlijk wel zou moeten, want The Deep is een roman van Peter Benchley, die ook Jaws heeft geschre­ven. De Nederlandse vertaling van The Deep verscheen een paar jaar geleden als feuilleton in de Volkskrant, en hoewel ik het verhaal daar nooit las, zag ik op een keer, 's ochtends in de trein, plotseling deze regels: 'Gail stond op en toen ze haar bundeltje van de tafel pakte zag ze de zwarte klomp die Da­vid gevonden had. Ze wees ernaar en vroeg aan Treece: "Is dat een stuk steenkool?" "Nee," zei Treece en hij pakte de klomp op. "Het is een soort sulfiet. Ik kan het wel van binnen bekijken, maar de kans bestaat dat het dan kapot gaat." - "Dat hindert niet".'

Het lijkt wel een dialoog over poëzie. En dat geldt ook voor wat erop volgt: ' "Kijk," zei Treece en hij hield de twee helf­ten naar het licht. Sanders zag in de zwarte klomp een flau­we afdruk van een kruis, een kasteel en een op zijn achterpo­ten staande leeuw. "Dit was eens een zilveren munt. Toen hij in aanraking kwam met het zilte nat begon hij te oxyderen ... Toen werd het zilversulfide. En dit is alles wat ervan over is, een schaduw.'''

Geen steenkool. Maar toch. (Overigens gebruikt de dich­ter Herman van den Bergh in een van zijn vroege essays het beeld van 'een versch gehouwen brok steenkool' wanneer hij de kwestie van vorm en inhoud wil belichten. Dat zal niet toevallig zijn. In zijn eerste bundel, De boog (1917), figureert ook een mijnstad : 'doodslucht sloeg op uit den strot der schachtbuizen, / die mondde in het licht en naar ellende rook.' En in een ander gedicht 'klapwiekt het vliegwiel der gepeesde mijn'.)

Maar waar ging het om? Om Benchley en om de diepte die 'mijn', maar ook 'zee' kan heten. Zeeman (visser), mijn­werker, dichter: allen zijn duiker of diepen op. Daarom ligt

18

Page 21: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

er in mijn denkbeeldig mijnmuseum een citaat uit de cyclus 'Zee-gezang' van Albert Verwey in de vitrine:

Daal in de mijnen meê, Die zwarte zee, Gestold onder 't stromen­Verkoolde bomen­Voorwereldlijk wee.

Misschien is dat 'voorwereldlijk wee' wat Rilke in zijn tiende Duineser Elegie met 'U r-Leid' bedoelt: 'Die Väter j trieben den Bergbau dort in dem grossen Gebirg; bei Menschenjfindest du manchmal ein Stück geschliffenes Ur-Leidjoder, aus al­tem Vulkan, schlackig versteinerten Zorn. jJa, das stammte von dort. Einst waren wir reich.-'

19

Page 22: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

7

Laten we er eens van uitgaan dat het 'voorwereldlijk wee' en het 'Ur-Leid' echt bestaan, als een de mens (sommigen?) aangeboren en in de meeste gevallen autonoom verdriet. Waar komt het dan vandaan? Uit de moeders. De vaders stoten het hooguit los. Zo althans stelt de dichter het voor, en we weten dat hij bij 'vrouw' altijd 'aarde' denkt.

Neem Sylvia Plath. In 'Nick and the candlestick', een van de gedichten uit Ariel (1965), ontmoet de zich mijnwerker noemende 'ik', afdalend in de eigen schoot, het embryo dat zojuist zijn verwekking heeft beleefd. Op de geologische schijngestalte van de fallus hoef ik wel niet te wijzen:

I am a miner. The light bums blue. Waxy stalactites Drip and thicken, tears

The earthen womb Exudes from its dead boredom.

Dit zijn bij Plath de sporen van een autonoom verdriet: 'The pain /You wake to is not yours.'

Ook Simone Baling, hoofdpersoon uit de roman Een tevre­den lach (1965) van Andreas Burnier lijdt aan een oersmart. Zij had een man willen zijn, zij zou willen 'drinken, vechten, vrijen, naar zee gaan, in de havens werken, 's nachts langs de dokken zwerven, rossen en rijden, ruig vloeken, met mannen verbroederen, vrouwen verkrachten, een groot arts worden (in het buitenland uiteraard), een kruising van Villon en Breero en dr. Wimpole uit Harley Street zijn, het hele ver­domde leven als een sappige vrucht langs de kin laten drui­pen, merde, in ieder geval alles wezen, behalve braaf en in­gepast en intellectueel uit levensangst.'

Met deze 'jeugdige fantasie' als uitgangspunt komt Simone

20

Page 23: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

Baling tot een ander bewustzijn: 'Een kosmisch-embryonaal wezen, pure mogelijkheid had ik willen worden, iedere reali­sering, iedere fixatie in een bepaalde rol leek mij de erfzon-de.'

Het hele verdomde leven, levensangst, erfzonde, oersmart : die termen hebben alles met elkaar te maken. En het feit dat Simone niet zomaar naar een embryonale, maar naar een kosmisch-embryonale toestand verlangt, een oertoestand bui­ten de baarmoeder in het ongevormde, is in verband met het voorafgaande niet zonder betekenis.

In Een tevreden lach wordt één keer, zij het in een droom, iets van dat verlangen realiteit, al is die gelukkig makende droom, alsof het een soort doem betreft, in het ondergrondse gesitueerd (in een soort baarmoeder dus): 'Die nacht droom­de Simone dat zij voor een brede trap stond die naar een on­deraardse ruimte leidde, nog afgesloten door brede deuren. Er kwamen twee mensen aan haar zijden staan, een derde trad op haar toe en blinddoekte haar. Daarna werd zij de trap afgeleid. De deuren gingen open en zij kwam in een ruimte waarvan zij, ondanks de blinddoek, wist dat er drie bovenmenselijk grote houten beelden stonden. Hier werd zij voor geleid, en zij knielde er voor neer. Een gevoel van on­beschrijfelijke vrede beving haar. Thuis, thuis, thuis, wist zij.'

In de laatste regels van Een tevreden lach vallen het haalbare verlangen om zoiets als een mannenleven te leiden en het verder reikende, maar irreële uitzicht op een ongeboren staat (het onderaardse) samen in deze schitterende regels: 'Ik keek naar mijn grote, sterke handen, voelde mijn spieren onder mijn mijnwerkerspak, en lachte tevreden.'

21

Page 24: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

8

'A mine is a mine is a mind,' schrijft Aldert Walrecht: het mijnwerkerspak waarin Simone Baling aan het einde van Een tevreden lach ten tonele verschijnt, past prachtig 'in het toe­komstige ik-tijdperk van de 80-er jaren [ ... ] Lees het eerste hoofdstuk nog maar eens door, met o.a. "Wij zoeken ons­zelf. [ ... ] Door studie, kunst, avonturen, misschien religie, hopen wij het eigen ik te leren kennen".'

Daar zit veel in. Voor de mijn als metafoor voor de-weg­naar-binnen kunnen we trouwens ook bij Ellen Warmond te­recht:

Voor de afdaling in de mijnschacht van de eigen geest is bijna geen zwarte makker meer te vinden een witte nog minder als die tenminste binnen ons zelf geboren hoort te zijn

('Voor wie uit is op inkeer')

Natuurlijk denken we nu ook aan Novalis, de mijnbouwkun­dige en dichter, die in het vijfde hoofdstuk van zijn roman Heinrich von Ofterdingen (1802) een ontmoeting arrangeert tus­sen een oude wijze mijnwerker en graaf Friedrich von Hohen­zollern. Deze heeft zich na de dood van zijn vrouwen kinde­ren in een onderaards verblijf teruggetrokken, niet uit 'heisse Schwärmerey' of gedreven door de 'dunkle Ahndungen' die hem in zijn jeugd al eens tot een vergelijkbare stap hadden gebracht-een onderneming die toen strandde op zijn inner­lijke leegte en zijn gebrek aan ervaringen -, maar gedreven door een behoefte tot overpeinzing van zijn levenslot. Hij keert in zichzelf terug. Geconfronteerd met de prehistorische gebeenten om hem heen leert deze Hohenzollern zijn eigen geschiedenis in haar juiste proporties zien en voelt hij zich als

22

Page 25: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

een 'droom van de toekomst'. Zo moet volgens hem ook de mijnwerker zich voelen: 'Ich kann mir die Liebe vorstellen, die ein Bergmann für sein Handwerk hegen muss.'

Novalis, die in 1797 zijn verloofde Sophie von Kühn en een van zijn broers verloor, vertoefde in dejaren die daarop volg­den-tot mei I 799-vaker onder dan boven de grond: negen maanden na de dood van zijn geliefde vertrok hij als student naar de mijnacademie in Freiberg. Over de eerste maanden van zijn verdriet schreef Ludwig Tieck in een biografisch voorwoord bij Novalis' Schrifte (1815): 'Het werd voor hem heel gewoon, de zichtbare en de onzichtbare wereld als slechts één wereld te beschouwen en leven en dood alleen nog van elkaar te scheiden door het verlangen naar de laatste.' Hoe zal het deze dichter onder de grond te moede zijn geweest?

In een van de Hymnen an die Nacht, die hij kort na zijn ver­trek uit Freiberg voltooide, lezen we over zijn 'Sehnsucht nach dem Tode':

Hinunter in der Erde Schooss, Weg aus des Lichtes Reichen, Der Schmerzen Wuth und wilder Stoss Ist froher Abfahrt Zeichen. Wir kommen in dem engen Kahn Geschwind am Himmelsufer an.

Er bestaan opvallende overeenkomsten tussen deze hymne en het eerste mijnwerkerslied uit Heinrich von Ofterdingen, dat als volgt begint:

Der ist der Herr der Erde, Wer ihre Tiefe misst, Und jeglicher Beschwerde In ihrem Schooss vergisst.

Is er in de hymne sprake van een 'Vorzeit', het ideaal van wie, van liefde en trouw vervuld, het voorbije in ere houdt, in het Bergmannslied strijken 'der Vorwelt heiIge Lüfte' rond

23

Page 26: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

het gezicht van de delver. De mijnwerker vindt in de schoot der aarde een quasi-erotische vervulling, 'als wär' sie seine Braut.' Ach, Sophie von Kühn ...

In de mijn beleven sommigen, volgens de oude Werner uit Heinrich von Ofterdingen, een wonderlijke vreugde aan dingen, 'die wellicht een nadere betrekking tot ons geheime bestaan onderhouden.' Met dat geheime bestaan lijkt zoveel als het onderbewuste bedoeld. In het onderaardse bedrijf van de mijnwerker ziet Novalis een verlangen naar 'Erhebung über die Welt und ihre Bedrängnisse' gerealiseerd; verder spelen weetgierigheid en saamhorigheidsgevoelens een belangrijke rol.

De weetgierigheid van de door Novalis sterk geïdealiseerde mijnwerker laat zich het best typeren als exploratiedrift. Hij beoefent een zeldzame, geheimzinnige en zuivere kunst. Het is hem voldoende te weten waar het erts gevonden wordt en het naar boven te brengen. Zelfs wanneer het om de kost­baarste metalen gaat, is hebzucht hem vreemd. 'Niet ontsto­ken door gevaarlijke waanzin, verheugt hij zich meer over de wonderlijke vormen die de aarde heeft voortgebracht, en over hun vreemde oorsprong en vindplaatsen, dan over hun alles belovende bezit. Ze hebben voor hem geen bekoorlijk­heid meer wanneer ze koopwaar zijn geworden.' En verder: 'De natuur wil niet het exclusieve bezit van een enkeling zijn.'

Nu ik dit opschrijf, wil ik geloven dat mijn vader in de da­gen dat hij wel eens met een fossiel in zijn 'pungel' thuiskwam, een soortgelijke opvatting over de geschiedenis moet hebben gehad: ze wil niet het exclusieve bezit van een enkeling zijn. Versteende herinneringen van de aarde kreeg ik via hem, maar zijn eigen verleden hield hij in het duister.

Novalis en mijn vader: tussen deze polen zinderen de ver­zinsels.

24

Page 27: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

9

Dit is het eerste verzinsel. Ik heb Goethe niet gelezen en schrijf: Waar dwergen het binnenste van de aarde toeganke­lijk maken en op alle mogelijke manieren de moeilijkste op­gaven tot oplossing proberen te brengen, daar vindt de weet­gierige denkende mens zijn plaats. Hij ziet de dingen gebeu­ren en schept genoegen in wat lukt én mislukt. Het nuttige is maar een deel van het belangrijke.

Het tweede verzinsel speelt zich af op grote diepte. Het is vier uur in de ochtend, maar niemand die dat weet. Mijn va­der ligt voorover in het donker. Als ik tel, telt hij mee. Zijn horloge zit in een stofvrij kastje, onzichtbaar. Als ik begin te schrijven houdt zijn tellen op. Nu ligt hij op zijn rug. Ik tel verder: getallen zo groot dat ze overgaan in gezang. Het schrijven wordt bijna onmogelijk.

Dit is het derde verzinsel. Ik heb Melville niet gelezen en schrijf: de ondergrondse mijnwerker die bij ieder van ons aan het werk is, hoe zou je uit het zich voortdurend verplaatsen­de gedempte geluid van zijn houweel ook kunnen opmaken waarheen zijn gangen zullen leiden?

25

Page 28: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

10

De komst van Luth & Co

Je moeder liep op zwarte voeten door de gang. Het was er vuil, een man had er wat zakken door gesjouwd, voor straks, dan werd het koud.

Op witte tenen kwam je vader uit de mijn. Je moeders witte bloed. De cocosloper wees: het huis is schoon, geen gruis, het zij dan in je droom.

26

Page 29: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

II

In het anekdotenboek Zachtjes knetteren de letteren van Jeroen Brouwers geldt het, op gezag van Clara Eggink, als een grap­pig verhaal dat Herman Gorter zich op zekere dag tot Ro­land Holst richtte met het verzoek hem behulpzaam te zijn bij het binnensjouwen van een 'berg pikzwarte anthraciet, die een koppige en ongeletterde kolenman niet verder had willen brengen' dan tot vooraan het paadje dat naar Gorters huis in de Bergense duinen leidde.

Kolen sjouwen. In mijn ouderlijk huis, waar gedachten aan de mijn en het spreken daarover zo goed als taboe wa­ren, werd de komst van Luth, een geheimzinnige zwarte man met een beschermende lege jutezak over de schouder, tot een veeg en mythisch teken: de kolensjouwer als boodschapper van de onderwereld. Wie Adriaan Roland Holst, de dichter wiens andere wereld een Elysium was, in deze zwarte functie voor zich ziet-als manusje van Hades-begrijpt misschien waarom ik Clara Egginks verhaal, ondanks die wat gebla­seerde opmerking over een 'ongeletterde kolenman', in mijn mijnmuseum onderbreng: vanwege een plotseling begrepen mogelijkheid tot ironie.

Op Gorter heeft de ironie misschien wat minder vat: hij is de auteur van het grote gedicht Pan (1912), waarin hij schrijvend over de eindstrijd tussen Arbeid en Kapitaal aan de Mijnwerkers de overwinning toedenkt. Het 'zwartkarbo­nen leger' komt de zware verliezen lijdende mede-arbeiders te hulp in een strijd die onwillekeurig aan Vondels Lucifer doet denken.

In Politiek en Cultuur van maart 1980 schreef Graa Booms­ma de bijzondere positie van de mijnwerkers in Gorters ge­dicht toe aan het feit dat zij 'het dichtst bij de natuur' staan. Maar zelfs als we het begrip 'natuur' ruim interpreteren-wat noodzakelijk is, gezien Gorters filosofische opvattingen-en zelfs als we de 'tegennatuurlijke' omgang van de mijnwerker

27

Page 30: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

met de aarde als 'natuurlijk' kwalificeren, dan nog lijkt me die uitspraak wat weinig genuanceerd. Wat moeten we dan bijvoorbeeld denken van de landarbeiders en hun contact met de aarde? Terwijl Gorter over de ondergrondsen schrijft:

Het warme mensch kruipt door 't dood plantenleven, Het kind der Zon door doode zonnekindren.

karakteriseert hij de landarbeiders als werkende

[ ... ] in de hooghelle Lucht, zacht aan het doen met levende planten. Zij werke' in sap, in cellen en zacht leven, Hun warme menschbloed met koele plantsap. -

De mijnwerkers staan niet dichter bij de natuur dan bij voor­beeld de landarbeiders, maar werken met a-dynamische, aan groei en ontwikkeling onttrokken 'oermaterie' . De landar­beiders hebben met 'het jongste leven' van doen, met een ein­deloos voortgaande vernieuwing, met verval en opkomst. Vanuit dit gezichtspunt moet het voor Gorter duidelijk zijn geweest, dat het de mijnwerkers moesten zijn die in Pan het ideaal van de verloren gegane 'oermaatschappij', de als het ware uit de tijd getilde en in een voorspoedige rust verkeren­de klassenloze samenleving naderbij zouden brengen.

In Pan vormen de mijnwerkers een heroïsch, stralend leger dat de huurbenden van het Kapitaal verslaat en in niets meer herinnert aan de temidden van "t dood plantenleven' ploeterende arbeiders. Nog afgezien van het feit dat zij ver­trouwd zijn met de 'oermaterie' , waaraan ze een mythische status ontlenen, verpersoonlijken ze door de aard van hun werk als vanzelf de ondergrondse revolutionaire kracht die de kapitalistische maatschappij in haar fundamenten aan­tast.

Bij Zola krijgt deze implicatie van het woelen in de mijnen de allures van een dreigende godenschemering. Niet alleen is

28

Page 31: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

er in zijn Germinal sprake van een al eeuwenlang brandende steenkoolmijn onder een onbebouwd stuk grond dat Le Tar­taretwordt genoemd-een niet te miskennen verwijzing naar de Tartarus, in de klassieke mythologie het oord der verwor­penen -, maar ook wordt er aan het eind van de roman voor­uitgelopen op de volgende eeuw, waarin een langzaam groei­end 'zwart wrekend leger' de aarde zal doen openbarsten.

Zola beschrijft de groei van dit ondergrondse leger in ter­men van een natuurlijk proces: als een aspect van de lente die zojuist heeft ingezet. Bij hem, maar ook bij Gorter, is de maatschappij een 'zelfveranderlijke natuurvorm'. Wanneer de arbeiders in Pan door middel van een staking hun macht demonstreren, lijkt die staking niet gekozen, maar uit de ar­beiders gegroeid: letterlijk zelfs, waar Gorter schrijft over

[ ... ] DE MACHT, Op 't punt van uit te breken uit hun lijf, Zooals het licht der sterren uit den avond, Als uit de fijne schil der lucht het licht.

In Pan bevinden we ons op het niveau van de mythe en van het determinisme, literair interessant, maar in politieke zin penibel. Penibeler nog dan de ook al mythische gedachte dat er vanuit de onderwereld tot de hemelen om verlossing wordt gebeden, een dichterlijk idee dat ik aantrof bij Gerard den Brabander:

Borinage néerlandais

Grondig gedeukt onder de zware schreden van de gezworenen uit hoger hand, ken ik géén streek zó tot de ziel vertreden dan dit mijn enig Limburgs Nederland. ZÓ wreed, zó diep, zó koolzwart aangesneden, zó tot zijn wezenskernen aangerand, moet ik betwijfelen of de gebeden uit deze zwerende onzuiverheden ooit in de hemelen zijn aangeland.

29

Page 32: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

12

Met zijn bloemlezing De Nederlandse poëzie van de 19de en 20ste eeuw in 1000 en enige gedichten attendeert Gerrit Komrij me op de Dichtwerken van W.J. van Zeggelen (181 1-1879),die alja­ren in mijn kast staan te slapen. Hij heeft daar een 'mijnge­dicht' uit opgediept: het eerste deel van een Cantate die deze 'zoon van het volk', zoals hij zich in 'een woordje bij de volks­uitgave' noemde, tegen het eind van zijn leven heeft geschre­ven. In het jaar namelijk, waarin hij ook 'De haringvisschers' vervaardigde: 18n. En daar is ze weer, de combinatie vis­ser-mijnwerker waar ik het eerder al eens over had, en die we ook bij Heijermans aantreffen: de schrijver van Op Hoop van Zegen (1900) is ook de schrijver van Glück auf (1910).

Het door Komrij gekozen gedicht speelt zich af boven de grond, als het mijndorp ontwaakt:

't Flanel wordt aangeschoten, Men wisselt kus en groet;

De werkers dalen neder, Den afgrond tegemoet.

Flanel en afgrond: wat een ontroerende botsing van woorden! Zoiets tref je in de rest van Van Zeggelens cantate niet meer aan. Wel lezen we daar nog iets over de ontploffing die Kom­rij met zijn bloemlezing in de Nederlandse poëzie heeft wil­len veroorzaken, een scheet van drie knikkers. 'Wee, een dof­fe donderknal, / Doet zich in de ruimte hooren / ... / J ammer­kreten overal.'

30

Page 33: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

Ik droomde dat Pierre Kemp een 'zak' was. De aanhalings­tekens droomde ik erbij, al leken die nog het meest op lulle­tjes. Gegeneerd en een beetje agressief werd ik wakker. Wat was er gebeurd?

Pierre Kemp had een gedicht geschreven 'Aan Directeur Edixhoven'. Dat kon kloppen, want Edixhoven was een mijn­directeur en Kemp had van 19 I 6 tot 1945 als ambtenaar bij de mijn Laura in Eijgelshoven gewerkt. Zelfs in mijn droom wist ik nog dat hij al die tijd zwarte pakken had gedragen, uit vrees voor het besmettelijke mijnstof.

Is een kolenmijn geen tekening in zwart conté? vroeg Kemp zich af. Hij vond van wel. En of ik nu maar wilde be­grijpen dat hij, die als dichter de doop der kleuren had on­dergaan, daar hevig mee in zijn maag zat. 'Het gaat boven mijn dichterlijk vermogen, al dat zwart,' zuchtte hij met een blik op de gefotocopieerde gedichten van Tentije en Ter Balkt die ik hem zwijgend toeschoof.

Nu weet ik het weer wat exacter: ik was directeur Edixho­ven, en Kemp stond met zijn hoed in de hand voor mijn bu­reau. 'Gebeurde er toch een wonder en werd de mijn er een van kleuren klaar!' riep hij vertwijfeld. Ik stond op om hem te sussen, maar moest bekennen dat het bij ons zelfs boven de grond nogal schortte aan groen, blauwen rose. Om over ,ose vouwen in de gebouwen nog maar te zwijgen.

Arme Kemp! Uit het gedicht dat hij me gisteren nog in vertrouwen had gereciteerd was me al duidelijk geworden dat hij ook met het ondergrondse weinig kon beginnen.

Gangenstelsel

Toen hij het geslotene had opengedaan, deed hij het schielijk weer dicht. Het had geen zin meer er in te gaan

31

13

Page 34: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

ten koste van zoveel licht. Hij smijt met zijn rood en soms met zijn geel en een enkele keer met zijn blauw, maar zoekt al lang niet meer een juweel in het gangenstelsel van de Vrouw.

'Tja, eh ... Wat kosten de regenbogen, Kemp?' vroeg ik, om de stilte te doorbreken. Regenbogen, daar wist hij alles van en ik had gehoord dat er uitstekend mee te stutten viel.

Hij hoorde het niet. De 'zak' stond te dromen waar ik bij was. 'Kèhèmp!' 'Kèèhèèmp ... !'

32

Page 35: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

'En nu eens de lucht in', schreef Rein Bloem in een recensie van De gang, -een wonderlijke opmerking, die, bedoeld als prikkel voor een blijkbaar wat dralend dichter, daarnaast ook (ongewild?) aan een merkwaardig verschijnsel herinner­de: dichters bij wie het onderaardse meeklinkt, hebben vaak ook iets met 'hoog' en 'vliegen'.

In zijn gedicht 'Diepte' ('Zwarte hamers, zwarte kamers I gaven mij zwarte ondergrond.') schrijft Habakuk II de Bal­ker, nu H.H. ter Balkt, over zijn verlangen naar 'vluchtig­heid':

Gras, zie de dienaar van diepte laagbijdegronds, liever vloog ik, liever zoog ik als de vlinder honing uit de bloem van minder, diepte is zo binnensmonds.

En Hans Tentije, de dichter van Alles is er en Wat ze zei, schreef niet alleen een bijzonder mooie cyclus 'De mijn (steenkool & tin)', maar publiceerde ook een gedicht over een in 1900 ondernomen poging tot vliegen met een 'aviette' (vliegfiets). Hier en in een ander gedicht herinnert hij zijn lezers aan Icarus. (Een paar jaar geleden verongelukte in Hoensbroek een man die van de steenberg van de ON IV om­laag wilde zweven. Maar dit terzijde.)

Een andere door mij beminde dichter, Gerrit Kouwenaar, schrijft in zijn cyclus 'de kat in ons vlees' (1956):

aan mij in mij de miergangen de mijnschachten en op de uitschuifbare ladders de volledige manke mens

33

14

Page 36: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

In zijn vier jaar later verschenen bundel de stem op de 3e etage begint dezelfde dichter een van zijn 'legenden' met deze re­gels:

Zoals Van Speyck zei: dan liever de lucht in

terwijl hij op andere plaatsen in de bundel met nadruk over de weerstrevende zwaartekracht spreekt.

Tussen hemel en aarde, daar ligt traditioneel het domein van de metafysische poëzie. Er zijn dichters die vinden dat de aarde in dat concept te gauw wordt losgelaten, die elke op­vlucht met argwaan bezien en tegelijkertijd beseffen dat het gedicht niet zonder opgang kán. Wat zij doen ligt voor de hand. Ze zoeken en vinden hun uitgangspunt in de 'onder­aarde' en werken zich in nuchtere bevlogenheid omhoog. De aarde die ze, als het meezit, bereiken is een wezenlijk andere dan die welke de 'metafysici' achter (onder) zich laten. Het is gewonnen land.

(Overigens maken ook zij die een moeizame klim naar de 'bovenaarde' prefereren boven een romantische opvlucht ooit een keer een doodsmak, zoals deze anti-Icarus in een gedicht van T. Graftdijk :

In de mijn

Van steenkoollaag tot laag, langs schommelende kabels van het bijna niet meer weten, klim je langzaam door de jarenlange schacht

die van de oorsprong naar het hoegenaamde einde leidt, uit ingestorte tunnels en kanalen, langs de breuklijn van het allerlaatste licht omhoog,

bereikt ineengevouwen als een kreeft uiteindelijk de rand van het verlaten territorium en valt, en valt opnieuw om steeds opnieuw te vallen.)

34

Page 37: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

Marcinelle 1956: wat herinner ik me daarvan? Een mijn­ramp die maakte dat ik mijn vader anders zag. Mannen met zwarte kappen die door een buis in het licht werden getrok­ken. afwas dat Lengede, de televisie? Ja, dat was Lengede, ergens in de jaren zestig.

In '56 had ik een vader die dood kon. Korte tijd na Mar­cine1le kreeg ik een nieuwe aanwijzing: mijn vader kwam met een auto thuis, een voet in het gips.

Marcinelle, 262 doden, daar is veel over gesproken. Van Willem K. Coumans las ikjaren na de ramp een gedicht met een 'alleengelaten man' erin, 'dode mol in het duister'. Het heet 'Marcinelle' en dateert van 1956: 'Vergeten het kind van vader dag vader I Vergeten de mannen onder de grond I Vergeten de dalende kooi'.

Een ander beeld, nu ik dit schrijf. Victor E. van Vriesland begeeft zich in een lift naar boven (naar beneden?). Als bij Lengede is ook dit een televisiebeeld. Wanneer gezien?

Onder de nagelaten gedichten van Van Vriesland, in 1975 opgenomen in een uitgebreide druk van Bijbedoelingen, zit er een dat 'Klopsignalen' heet en dat zijn beelden ondeent aan een mijnramp. De oude dichter houdt via zijn gedichten nog net een verbinding met de buitenwereld in stand.

Een der Bedolven mijnwerkers in een ingestorte mijn Die door klopsignalen te kennen geven Dat ze nog leven, Zoeken mijn verzen nog een verbinding Met de buitenwereld te handhaven. De beschikbare zuurstof neemt af. Ze zijn niet depressief meer maar, wat erger is, Eufoor. Tientallen vrouwen staan voor het hek te snikken.

35

15

Page 38: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

Ik word met onmetelijke inspanning bovengebracht, Door lijken omgeven, En leef nog even.

Ik weet niet hoe het komt, maar zelf word ik een beetje eu­foor van artikel 62 lid 2 van het in 1964 uitgegeven Mijnregle­ment, 'houdende uitvoering van art. 9, eerste en derde lid, van de Mijnwet 1903.' Over de liftkooi, die in normale om­standigheden het verkeer tussen onder- en bovenwereld dient, lezen we daar een schitterende absurditeit. Ik heb het beslissende woord gecursiveerd: 'Personen die met een kooi worden vervoerd, moeten ieder een plaatsruimte van ten­minste 0,2 m2 te hunner beschikking hebben, wanneer zij staande worden vervoerd; worden zij niet vervoerd, dan moet deze plaatsruimte tenminste 0,3 m2 bedragen.' (Nederlandse staatswetten, 145-1, ed. Schuurman & Jordens).

Ach, misschien heeft het ook wel weinig zinje uit zo'n mijn te laten weghalen. Eric van der Steen:

Als men ontkomt­licht is maar schijn: de aarde gromt: de dood roept: Mijn!

36

Page 39: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

Mijnschade had wel iets van nachtschade. In de vorm van barsten en scheuren kroop ze langs de muren van verzakken­de huizen omhoog. Lange tijd heeft men aangenomen dat mijnschade vooral boven grote, diepe en vochtige kelders ge­dijt.

Veertien jaar geleden werkte ik op een kantoor aan een grootboek. Een van de kaarten in mijn bakje heette: Mijn­schade.

'Mijnschade' verdwijnt uit het woordenboek. Maar let op: verzakken, barsten, scheefgroeien, dat is allemaal mijnschä! 'Cracks in our hall/Opened as the house started to subsidel Towards the mines beneath. Miners were everywhere/Un­der that cancerous hill.' (Charles Tomlinson: 'Gladstone Street'.)

Van Tomlinson las ik in Raster (1978) het door Peter Nij­meijer vertaalde gedicht 'De mergelgroeven'. 'Ik' ben daarin op zoek naar een taal van water licht en lucht, antwoord op horizonnen en straten die de weg versperden 'in een monoto­ne damp, een gloed van grijsheid.'

Gerrit Kouwenaar (landschappen en andere gebeurtenissen):

Mijn keel sprak vannacht omdat ik ademde papa, dat was een eigen aardige gewaarwording

Tomlinsons gedicht en het water dat zijn mergelgroeven tot glinsterende meren heeft gemaakt, komen uit dezelfde bron. Het gedicht vult leeggehaalde ruimte.

37

16

Page 40: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

Een benauwde vraag: 'Wat gebeurt er met ons drinkwater als het steeds maar stijgende mijnwater, stinkend en zonder zuurstof, in ons drinkwater komt?' (Ingezonden brief in het dagblad De Limburger.)

Poëzie over wat dan ook. Maar steeds het meeklinken van een onderaardse ruimte. Zo wil ik het.

38

Page 41: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

Hoojtien

Een mand met hoofden wiegde daar, hoofden waarvandaan?

De schemering. Ik rilde van die hoofden. De mand ging dalen, maar ik wachtte niet,

ik was niet gek, ik was al acht. Een mand. Omlaag. Omhoog. En wiegend.

Wie had mijn hoofd erin gedaan? Alsof ik iemand kuste!

Al sliep ik in een kamer zonder raam, nooit zag ik hoofden zo

en geen. Ik kon me door mijn handen heen verstaan:

'Ik zie hoofden, hoofden in een mand de grond in gaan.'

39

17

Page 42: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

Gevraagd: een verhaal dat zich afspeelt langs 'den weg van Kerkrade naar Valkenhuizen, [ ... ] ten westen der brug over de Molenbeek, bij het huis "de Bril".' (Wet van 24 juni 190 1.)

Een overbodig geworden omschrijving: ruimte voor een ver­haal.

Met uitzondering van de mijnwetgeving voor het Nederlands territoir heb ik nooit een boek gelezen, of zelfs maar doorge­bladerd, in de hoop of de verwachting daarin 'iets over de mijnen' te vinden. Boeken met titels als Koolputtersvolk, Bran­dende aarde en Glück auj, kompeltje (ze bestaan!) zou ik niet eens willen lezen.

Wat ik hier bijeenbreng, heb ik niet gezocht: het kwam me tegen. Als gold het emoties.

Met sommige filmbeelden ging het net zo. Rond mijn twaalf­de zag ik een fantastische western. De geheimzinnigste scènes speelden zich af in een onderaards rijk. Donderruiters: ge­helmde mannen onder aanvoering van een sinistere konin­gin. Een gevaarlijke straal deed dingen smelten en mensen vervagen. De film begon als een gewone western. Hoe konje vermoeden dat er onder de prairie nóg een wereld school?

In Noord-Frankrijk woont een invalide mijnwerker met ge­voel voor de mythische kanten van zijn vroegere beroep. Voor de mijnwerkers die zijn huis van en naar hun werk pas­seren heeft hij op een van de muren een fraai tafereel ge­schilderd: Sneeuwwitje en de zeven dwergen, compleet met houweeltjes en lantaarntjes.

18

40

Page 43: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

Uitmergeling: dat is geen mythe. Televisiebeelden uit Boli­via. Zanu en Cesar Nina, 34 en 24jaar oud. De eerste haast, de tweede bijna dood. Tuberculeuze silicose. Een van de mij­nen heet Dolores. Een andere: Siglo veinte. Twintigste eeuw.

'De mijndorpen zijn gelegen ten zuiden van La Paz, in het ijle hoogland op ruim 4000 meter, waar niets meer groeit en waar het 's nachts ijzig koud is. [ ... ] In de laatste twintig jaar hebben de mijnwerkers talloze stakingen, hongerstakingen en protestmarsen georganiseerd. Bij al die acties speelden ra­diozenders van de mijnwerkers een belangrijke rol: zij vor­men ook op het ogenblik het enige communicatiemiddel dat de mijnwerkers ter beschikking staat.' (NRC Handelsblad.)

Lees Neruda en glimlach om de Nederlandse dichter die schreef: 'Vandaag, mijnwerker, heb 'k aan jou gedacht,! want mijn deel is zo duister als jouw deel' en: 'Hoe moei­zaam drijven onze handen hier! houweel door steen en woor­den op papier.'

Glimlach om de zeven dwergen.

41

Page 44: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

In 1959 was ik met mijn vader in de leermijn: een initiatie die dat niet mocht zijn. We liepen en kropen door schaars verlichte gangen, de oefenmijn. We waren in de aarde en wa­ren daar niet. Er is daar en toen een foto gemaakt. Men ziet ons daarop, gehelmd. Denk niet dat ik het verzin.

Om een plotseling opkomende zin in fictie te bevredigen ver­tel ik een verhaal. Als ik in Spekholzerheide de Akerstraat af­loop, ligt daar, nooit weg geweest, maar onder sneeuw be­dolven, een steenberg. Waar de Akerstraat tot voor kort een bocht maakte naar rechts, verdwijnt de weg in het binnenste van de berg. De berg is van mensen die ik niet verzin.

'Sigi Moser is op de steenberg in Schaesberg bezig om er zijn nieuwe skibaan op te bouwen. Iedere dag groeit de enorme, fel oranje piste een klein stukje. De oranje mat, die zich tus­sen het lichtgroene gras en de gitzwarte ondergrond omlaag begint te slingeren, is een z.g. kunststofborstelmat met een sneeuweffect van 90 pct.' (De Limburger.)

Ik sta met de kunstenaar Pierre van Soest op het balkon van de familie S., zeshoog in Hoensbroek. Anders dan de kranten meldden ( Kunstenaar geeft vorm aan steenberg) wordt de berg vol­ledig afgegraven. Een vijver aan de voet van de berg blijkt met steen en gruis gedempt. Mevrouw S. is boos en verdrietig: ze hield van die tot natuur geworden rijkelijk groene berg. Als velen haalde zij wat ruimer adem als er sneeuw op lag.

Mensen maakten een berg en verdwenen.

Dorp dat zich in een berg verliest.

Vissen in een dichtgegooide vijver.

42

19

Page 45: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

Aantekeningen

Het merendeel van deze notities is tussen oktober 1979 enju­li 1980 gepubliceerd in NRC Handelsblad.

Het gedicht 'De komst van Luth & Co' verscheen eerder in De Revisor VI/I, 'Hoofden' in De Gids 1980/7.

Van de citaten die zonder bronvermelding in de tekst zijn opgenomen volgt hier een beknopte verantwoording.

Het Greshoff-citaat op p. 9 is afkomstig uit Rebuten (On­bestelde brieven-) Amsterdam 1937.

Verweys 'Zee-gezang' maakt deel uit van zijn Oorspronke­lijk dichtwerk, Amsterdam/Santpoort 1938.

De strofe uit 'Voor wie uit is op inkeer' van Ellen War­mond werd geciteerd uit Tegenspeler tijd. Een keuze uit de ge­dichten, Amsterdam 1979.

'Borinage néerlandais' van Gerard den Brabander is te vinden in zijn Verzamelde gedichten, Amsterdam 1966. 'Gan­genstelsel' van Pierre Kemp in deel II van diens Verzameld werk, Amsterdam 1976.

Het gedicht 'Diepte' van Habakuk II de Balker is afkom­stig uit Oud Gereedschap Mensheid Moe, Amsterdam 1975.

Kouwenaars cyclus 'de kat in ons vlees' maakte in 1956 deel uit van de bundel Hand o.a. en werd gewijzigd herdrukt in sint helena komt later, Amsterdam 1964,

'In de mijn' van T. Graftdijk werd ontleend aan zijn bun­del Lachend op de achterste rij, Amsterdam z.j.

'MarcinelIe' van Willem K. Coumans las ik in Met andere woorden, Amsterdam 1958.

Aldert Walrecht (p. 22) dank ik voor zijn brief. Het gedichge van Eric van der Steen op p. 36 heet 'Mijn­

werker' en is terug te vinden in zijn Gemengde berichten. Ge­dichten 1932-1958, Amsterdam 1976.

'Gladstone Street' van Charles Tomlinson is afkomstig uit The Way In, Londen 1974.

43

Page 46: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

De Nederlandse dichter op p. 41 is Han G. Hoekstra. De geciteerde regels dateren van vóór 1933 en zijn genomen uit zijn Verzamelde gedichten, Amsterdam 1972.

44

Page 47: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw
Page 48: KUSTERS HET MI]NMUSEUM - dbnl · 2013-08-20 · een bezoek aan het paleis van Koning Kool, een mythe-ach tig verhaal met burleske trekken, waarin hij zich overigens ook tot zijn vrouw

Grafische vormgeving:Karina Meister

ISBN 9021471930