KOPSTUKKEN 17 - hanze.nl · Gea van der Veen Kwetsbaar en diabetes: Over-behandelen 60 voorkomen...
Transcript of KOPSTUKKEN 17 - hanze.nl · Gea van der Veen Kwetsbaar en diabetes: Over-behandelen 60 voorkomen...
KOPSTUKKEN 17Master advanced nursing Practice
17e groep Masters | Afstudeerwerken 2015 | Academie voor Verpleegkunde
KOPSTUKKEN 17Master advanced nursing Practice
17e groep Masters | Afstudeerwerken 2015 | Academie voor Verpleegkunde
voorwoord
Het afgelopen jaar is veel gebeurd dat de nieuwe masters in hun
beroepsuitoefening raakt. Graag laat ik daarom een aantal van
deze onderwerpen de revue passeren.
De verpleegkundig specialist blijkt zeer gevarieerd te worden
ingezet. Dit is afhankelijk van de eigen professionele ontwikkeling,
het zelfvertrouwen, het specialisme en het vertrouwen van de
medisch specialist in de verpleegkundig specialist. De inzet van
de verpleegkundig specialist is beperkt zichtbaar in het systeem
van verrichtingen en in de kostprijsmethodieken, waardoor de
doelmatigheid van de inzet niet helder is. Het financiële systeem
en wetgeving werpen belemmeringen op voor taakherschikking.
Ook sentimenten rondom honoraria en overheidsmaatregelen
kunnen taakherschikking temperen (Kouwen en Van der Brink,
2014).
Overigens zijn de taken in de directe patiëntenzorg van verpleeg-
kundig specialisten en physician assistants voor een groot deel
vergelijkbaar. De invulling is afhankelijk van het deskundigheids-
gebied (Laurant et al., 2014) en de lokale situatie (Wallenburg et
al., 2015). Daarbij zijn de rollen afhankelijk van de omstandig-
heden in de specifieke setting, de voorkeuren van managers en
professionals (denk aan ervaring en wederzijds vertrouwen), de
rolontwikkeling in teams en de lokale afspraken die aangepast
worden als de competenties en het vertrouwen daarin toenemen.
Het blijkt dat onder invloed van de lokale situatie, de wettelijke
bevoegdheid niet optimaal wordt benut (Kroezen, 2015).
Verpleegkundig specialisten richten zich naast de directe
patiëntenzorg ook op het ontwikkelen van ketenzorgrogramma’s,
kwaliteitsverbetering, richtlijnen, innovaties en deskundigheids/
bevordering. Verpleegkundig specialisten lijken hun handelen
vaker dan physician assistants, te baseren op wetenschappelijk
bewijs. Zij richten zich op behandeling en begeleiding en de
integratie van verpleegkundig denken in medisch handelen
(Wallenburg et al., 2015).
Onderzoek naar voorschrijfgedrag laat zien dat een recept
voorgeschreven door een verpleegkundige veilig blijkt te zijn.
Verpleegkundigen schrijven de juiste pillen en doseringen voor en
op dezelfde manier als artsen. Echter, de wettelijke bevoegdheid
van een verpleegkundig specialist om geneesmiddelen voor te
schrijven is over het algemeen breder dan wat zij op de werkvloer
hierover te zeggen hebben. In de dagelijkse praktijk blijken grote
verschillen te bestaan in de mate waarin en manier waarop
verpleegkundig specialisten voorschrijven. In het ene ziekenhuis
schrijven zij voor volgens afgebakende protocollen of louter
in overleg met een medisch specialist; in een ander ziekenhuis
kunnen zij hun bevoegdheid veel ruimer in de praktijk brengen.
ReferentiesKouwen, a.J., van der Brink, g.t.J.W. (2014). • Taakherschikking & kostprijzen; een onderzoek naar de belemmeringen rondom substitutie.
nijmegen: radboud uMc in opdracht van minister vWs.
Kroezen, M. (2015). • Nurse prescribing: a study on task substitution and professional jurisdictions. Proefschrift. utrecht: nivel.
Laurant, M., van de camp, K., Boerboom, L., Wijers, n. (2014). • Een studie naar functieprofielen, taken en verantwoordelijkheden van
Physician Assistants en Verpleegkundig Specialisten. nijmegen: radboud uMc.
Wallenburg, i., Janssen, M., de Bont, a. (2015). • De rol van de Verpleegkundig Specialist en de Physician Assistant in de zorg. rotterdam:
instituut voor Beleid & Management gezondheidszorg.
De voorschrijfbevoegdheid kan een waardevolle aanvulling voor de
gezondheidszorg zijn, maar een aantal obstakels vraagt nog wel
aandacht en verwachtingen moeten wellicht worden aangepast
(Kroezen, 2015).
De uitreiking van de getuigschriften aan nieuwe masters Advanced
Nursing Practice is altijd een feest. Bij een feest hoort een cadeautje.
Daarom brengen we, volgens traditie, de samenvattingen van de
onderzoeksartikelen en van de innovatieprojecten van de nieuwe
verpleegkundig specialisten, bijeen in een boekje met de titel
Kopstukken. Extra feestelijk is dat de verpleegkundig specialisten die
dit jaar hun getuigschrift ontvangen, als eerste “of Science” aan hun
mastergraad mogen toevoegen.
Alle studenten, van harte gefeliciteerd met jullie getuigschrift en een
mooie, succesvolle, professionele toekomst gewenst!
Share your talent, move the world.
Namens het team MANP,
Roos Nieweg, programmamanager en hoofdopleider
inhoud
Kris Backxeffectiviteit van multifactoriële valpreventie op valincidenten bij oudere psychiatrische patiënten 12
acute zorg aan ouderen met langdurende psychische problemen 13
Anouschka BiswanaKwaliteit van leven na een allogene stamceltransplantatie 14
Polikliniek chronische graft versus host disease en ketenzorg uMcg breed 15
Fredrike BlokzijlKwaliteit van leven van ouderen een jaar na coronary artery bypass grafting 16
stagneren of doorstromen? 17
Sandra BoelensMinimal residual disease voorspeller voor recidief acute myeloïde leukemie na allogene stamceltransplantatie? 18
Herontwerp werkwijze rondom opname en ontslag 19
Hannie Bouwmanincidentie, morbiditeit en kosten van hernia cicatricalis na colonresectie wegens maligniteit 20
efficiëntere doorlooptijd diagnostische fase zorgpad colorectale maligniteiten 21
Djoke Brinkmaneffecten van psychofarmaca bij kinderen en jongeren met autismespectrumstoornissen 22
Kwaliteitsverbetering rondom psycho-educatie binnen het zorgprogramma adHd kinderen 23
Marianne van DijkenMotivatie om (blijvend) te stoppen met roken bij getraumatiseerde jongeren opgenomen in de ggZ 24
verbeteren somatische screening 25
Attie ElsingaPsychofarmacagebruik op een psychogeriatrische afdeling versus een kleinschalige woonvorm 26
triage door verpleegkundigen in het verpleeghuis 27
Inge FrijlinkOuderrapportage en diagnostische rapportage over slaapproblemen bij kinderen met adHd 28
de inzet van de verpleegkundig specialist als hoofdbehandelaar in de basis-ggZ 29
Nienke Heespelinkneuropsychiatrische symptomen en kwaliteit van interventies bij dementie 30
invoering van een geriatrisch assessment 31
Eglantyne HoekstraKenmerken van abstinente alcoholafhankelijke patiënten na leefstijltraining met disulfiram 32
Herontwerp ambulante detoxificatie van alcohol 33
Tjitske Huismangezondheidsklachten bij asielzoekers in relatie tot etniciteit 34
de verpleegkundig specialist als spil binnen het spreekuur huisartsenzorg aan asielzoekers 35
Anouk JungerHet effect van ‘om de dag-dialyse’ op hemodynamische stabiliteit en dialyse-efficiëntie 36
Medicatieveiligheid in de keten 37
Celia KoreeKwetsbaarheid als selectiecriterium voor longtransplantatie 38
Zorgpad Posttransplantatie diabetes mellitus na longtransplantatie 39
Gysbert Lantingde zorg rondom risicofactoren voor hart- en vaatziekten bij gedetineerde mannen 40
groepstherapie stoppen met roken 41
Jolanda van LoenenBehoefte aan en mogelijkheden tot post-traumatische hulpverlening door ambulancepersoneel 42
een schakel tussen de ambulancezorg en de huisartsenzorg 43
Marjan Maneschijneffect protonpompremmers en diuretica op plasma magnesium concentratie bij hartfalen 44
Optimalisering ketenzorg rond patiënten met hartfalen 45
Wietske Nijboereffecten van covidien en ethicon hechtdraden op postoperatieve wondinfecties bij mammachirurgie 46
taakherschikking opvullen tissue-expanders 47
Paul Plasrecidief hernia-operatie en beïnvloedende factoren 48
Onhoudbare pijn bij lumbosacraal radiculair syndroom 49
Jantine ReitsemaHet verminderen van psychosociale kwetsbaarheid bij ouderen 50
crP meten - minder voorschrijven van antibiotica 51
Saskia SchipperBewegen voor dementerende ouderen en behoud van kwaliteit van leven 52
Zorgpad delier 53
Jeannette SchraaHartfalen als onafhankelijke voorspeller van de mortaliteit bij hemodialyse 54
Predialyse polikliniek in de regio 55
Sabine SiepelingaPreoperatieve conditie van rapid recovery patiënten 56
Zorgpad voor mensen met een infectie bij gewrichtsprothese 57
Kitty van Tolcomplicaties bij infusietherapie met een centraal veneuze katheter in de thuissituatie 58
Wondtoilet bij diabetische ulcera in de thuissituatie 59
Gea van der VeenKwetsbaar en diabetes: Over-behandelen 60
voorkomen van voetproblemen bij bewoners verpleegafdelingen 61
Marinus Vermuesociale factoren en therapietrouw bij tuberculosepatiënten in nederland 62
spreekuur voor cliënten met een latente tuberculose-infectie 63
Suzanne VisserOvermatig cerumen en samenhangende factoren bij mensen met een verstandelijke beperking 64
de zorg rondom de patiënt met diabetes 65
Mirjam Westratoename van angstklachten bij starten van paroxetine en genetische factoren bij depressieve stoornis 66
Het optimaliseren van de veiligheid bij behandeling met MaO-remmers 67
Anna Wiersmavroege veranderingen in emotionele informatieverwerking bij depressie 68
Herontwerp (tussen)evaluatiegesprekken synaeda 69
Caress WinkelBeoordelen geneesmiddelengebruik met stOPP- en start-criteria bij ouderen in het verpleeghuis 70
taakherschikking in de ouderenzorg; zorgpad delier 71
Gert Messchendorpvroege detectie van paroxysmaal atriumfibrilleren na een herseninfarct 72
Gertruud van der Werfftransmurale consultverlening bij klinische patiënten door het team Palliatieve Zorg Martini Ziekenhuis 73
Onderzoek
Achtergrond en doelMensen die langdurig opgenomen zijn hebben een verhoogd
valrisico. Het blijkt dat een multifactoriële valpreventiemethode
effectief is om het aantal valincidenten terug te dringen. Het
doel in dit onderzoek is na te gaan wat het effect is van een
multifactoriële valpreventiemethode op het aantal valinciden-
ten bij geïnstitutionaliseerde oudere psychiatrische patiënten.
Methodein een pre-experimenteel onderzoek werd bij 35 patiënten een
multifactoriële valpreventiemethode toegepast. de inter-
ventie is gebaseerd op een persoonlijke risicoanalyse waarin
valgeschiedenis, medicatiegebruik, mobiliteit en het gebruik
van hulp- en beschermmiddelen in kaart werden gebracht.
voorbeelden van interventies zijn een kritische analyse van
medicatie, individuele oefenprogramma’s, (her)beoordeling van
hulpmiddelen of beschermingsmiddelen. Het aantal valinci-
denten werd in een voor- en nameting vergeleken.
Resultaten en discussiein de voormeting werden 40 valincidenten bij 19 mensen
geregistreerd en in de nameting 75 incidenten bij 21 mensen.
de toename van het aantal valincidenten werd niet verwacht.
Mogelijk was de aandacht voor vallen vergroot en werden
daarom meer valincidenten gemeld. Het is daarmee onduidelijk
of er ook daadwerkelijk meer valincidenten zijn geweest ten
tijde van de tweede meting.
Conclusies en implicatieseen deel van de oudere psychiatrische patiënten op de onder-
zochte verblijfsafdeling heeft een verhoogd risico op vallen. Het
invoeren van de multifactoriële aanpak voor valpreventie bij
oudere psychiatrische patiënten heeft er niet toe geleid dat het
aantal valincidenten is afgenomen; wel worden valincidenten
waarschijnlijk meer gemeld. implementatie van een multifacto-
riële valpreventiemethode kan ondersteund worden door een
valpreventieteam. verder en langdurig onderzoek is nodig naar
de effecten van een dergelijke methode bij oudere psychiatri-
sche patiënten.
Trefwoorden: valpreventie, multifactoriële aanpak, ouderen,
psychiatrie, verblijfsafdeling
effectiviteit van multifactoriële valpreventie op valincidenten bij
oudere psychiatrische patiënten
< Kris Backx e-mail: [email protected]: M. BruinsmaWerkplek: Somatische Dienst, GGZ Drenthe, Assenspecialisatie: Chronische Zorg
12
13
Innovatieproject
Aanleidinggeestelijke gezondheidszorg (ggZ) drenthe biedt hulp bij
psychische problemen aan ouderen, volwassenen, jongeren
en kinderen. samen met de cliënt wordt gewerkt aan herstel
en welbevinden. ggZ drenthe is verplicht om aan alle klinische
patiënten integrale somatische zorg te bieden. de somatische
dienst levert huisartsenzorg aan een verblijfsafdeling voor
ouderen. Bij het leveren van deze zorg komt het vaak voor dat
de verpleegkundige op de afdeling de somatische klacht van
de patiënt niet goed in beeld heeft. dit zorgt ervoor dat de so-
matische dienst onnodig veel tijd kwijt is aan verpleegkundige
handelingen en interventies en uitzoekwerk op deze afdeling.
Herontwerp en indicatorenHet herontwerp richt zich op de verbetering van de prak-
tijkvoering op de verblijfsafdeling voor ouderen. Het doel is
het bevorderen van de somatische deskundigheid van de
verpleegkundigen op de afdeling zodat de verpleegkundige
zelfstandiger wordt wat betreft somatische problematiek en dat
de verpleegkundig specialist minder tijd kwijt is aan visites.
de prestatie-indicatoren zijn:
effectieve zorg: duidelijkheid bij verpleegkundigen en •
bruikbaar spreekuurrooster;
patiëntgericht: meten patiënttevredenheid;•
veilig en moreel verantwoorde zorg: plan •
deskundigheidsbevordering verpleegkundige, registratie
Big-register.
acute zorg aan ouderen met langdurende psychische
problemen
Implementatiestrategiede implementatiestrategie is ingedeeld naar de verschillende
fasen in het veranderingsproces:
oriëntatie: opzetten werkgroep, nieuwsbrief ontwerpen en •
verspreiden, informatiebijeenkomst organiseren;
inzicht: kennistoets voorafgaand aan klinische les, •
organiseren klinische les;
acceptatie: eventuele weerstanden wegnemen; •
verandering: plan evalueren en bijstellen, individueel •
sturing geven, effectmeting presenteren;
behoud van verandering: herontwerp inbouwen in het •
jaarplan.
Stand van zakenHet project is vroegtijdig beëindigd omdat ggZ drenthe
bezuinigingen heeft doorgevoerd. Het project heeft te kort
gedraaid om een effect te kunnen meten.
Onderzoek
Achtergrond en doelde belangrijkste complicatie na een allogene hematapoëti-
sche stamceltransplantatie (Hsct) is graft versus host disease
(gvHd). doel in het onderzoek was na te gaan wat de invloed
is van gvHd op de kwaliteit van leven bij patiënten met acute
myeloïde leukemie (aML) en myelodysplastisch syndroom
(Mds) na stamceltransplantatie.
Methodealle aML en Mds patiënten van een universitair Medisch
centrum die een allogene Hsct ondergingen tussen 2007 en
2013 werden gevraagd hun kwaliteit van leven na de trans-
plantatie te beoordelen. Bekeken werd of het ontwikkelen van
gvHd van invloed was op de kwaliteit van leven en of er een
relatie was met leeftijd en geslacht.
Resultaten en discussievan 32 van de 45 patiënten (respons = 73%) die voldeden aan
de inclusiecriteria werden de vragenlijsten geanalyseerd. Het
mediane aantal jaren na stamceltransplantatie was 4 (0-6). van
de respondenten hadden 21 gvHd. Kwaliteit van leven was
significant lager in de groep overlevers met gvHd en naarmate
mensen ouder zijn. Fysiek en cognitief functioneren, vermoeid-
heid, slaapproblemen en financiële problemen zijn factoren
die de kwaliteit van leven beïnvloeden. Het aantal responden-
ten was klein waardoor verdere analyses niet mogelijk waren.
tevens werd niet gekeken naar de invloed van een eventuele
voorbehandeling met chemotherapie op de kwaliteit van leven
na transplantatie.
Conclusie en implicatiesHet ontwikkelen van gvHd en een hogere leeftijd heeft invloed
op de kwaliteit van leven na stamceltransplantatie. deze kennis
kan de patiënteninformatie over de behandeling verbeteren
en kan bijdragen aan de besluitvorming om wel of niet te
transplanteren.
Trefwoorden: allogene hematapoëtische stamceltransplanta-
tie, graft versus host disease, kwaliteit van leven, acute
myeloïde leukemie, myelodysplastisch syndroom
Kwaliteit van leven na een allogene stamceltransplantatie
< Anouschka Biswana e-mail: [email protected]: J.C. Kluin-NelemansWerkplek: afdeling Hematologie, Universitair Medisch Centrum Groningenspecialisatie: Intensieve Zorg
14
15
Innovatieproject
Aanleidingsinds 2011 zijn in het universitair Medisch centrum groningen
(uMcg) de allogene stamceltransplantaties sterk toegenomen.
dit komt door de uitbreiding van donorselectie. voorheen was
het uMcg beperkt tot alleen de verwante donoren, maar het
is nu mogelijk om donoren uit de wereldwijde database te se-
lecteren. door de groei is het huidige zorgtraject na transplan-
tatie niet meer efficiënt, niet patiëntvriendelijk en voldoet het
kwalitatief niet aan de gestelde eisen. een van de complicaties
van allogene stamceltransplantatie is chronische graft versus
host disease (c-gvHd)
Herontwerp en indicatorenvoorgesteld wordt om de patiënten met c-gvHd door de ver-
pleegkundig specialist te laten screenen en de verpleegkundig
specialist aansluitend de polikliniek controle te laten verrichten
onder supervisie van een hematoloog. voor de overgang naar
het spreekuur van de polikliniek c-gvHd wordt een screenings-
lijst voor de complexe patiënt ontwikkeld. Ketenzorg wordt
vormgegeven. de volgende prestatie-indicatoren zijn geformu-
leerd:
evaluatie c-gvHd patient op polikliniek en doorverwijzing •
naar c-gvHd team;
geprotocolleerde screening van de c-gvHd patient;•
complexe c-gvHd patienten met indicatie voor •
multidisciplinair overleg worden gezamenlijk gezien;
taakherschikking naar verpleegkundig specialist;•
registratie van complicaties;•
patiënttevredenheid;•
staf hematologie ziet meerwaarde en maakt gebruik •
van expertise c-gvHd team.
Polikliniek chronische graft versus host disease en ketenzorg
uMcg breed
Implementatiestrategiede implementatiestratie bestaat uit:
oriëntatie: brainstormsessie, probleembeschrijving, •
projectgroep;
inzicht: draagvlak creëren, informeren betrokken •
disciplines, uitleg herontwerp;
acceptatie: plan van aanpak, opzet spreekuur;•
verandering: implementatie spreekuur, voorlichting •
betrokkenen MdO, knelpunten inventariseren;
behoud: structureel inpassen en verankeren, evaluatie •
patiënttevredenheid.
Stand van zakengezien de complexiteit en omvang van het project is de
implementatie nog niet afgerond. allereerst moet het plan van
aanpak gepresenteerd en goedgekeurd worden. vervolgens
kan met de pilotfase worden gestart.
Onderzoek
Achtergrond en doelde overlevingskansen van ouderen die een hartoperatie on-
dergaan nemen toe. dit heeft tot gevolg dat kwaliteit van leven
steeds meer aandacht krijgt als patiëntgerelateerde uitkomst-
maat. doel in dit onderzoek was het in kaart brengen van de
kwaliteit van leven van oudere patiënten een jaar na coronary
artery bypass grafting (caBg).
Methodein deze kwantitatieve, single center studie werden alle pati-
enten van 80 jaar of ouder en geopereerd in de periode van
januari tot december 2013 geïncludeerd (n=32). een controle-
groep jonger dan 80 jaar en geopereerd in dezelfde periode
werd gematched op basis van een herberekende logistische
euroscOre (european system for cardiac Operative risk
evaluation) en op basis van geslacht (n=48). demografische
en medische gegevens werden verzameld en de kwaliteit van
leven werd gemeten met de eQ-5d.
Resultaten en discussieOuderen ervaarden een significant slechtere kwaliteit van leven
dan de jongere groep (p=0.01). Bijna 30% van de ouderen
vond zijn gezondheidstoestand verslechterd; een significant
verschil (p=0.03) met de jongere groep. van alle patiënten zou
86% opnieuw kiezen voor een operatie, maar diegenen die dat
niet zouden doen zijn allen 80 jaar of ouder (12,9%). generali-
seerbaarheid is wellicht beperkt gezien de mogelijk specifieke
patiëntenselectie in een academisch ziekenhuis.
Conclusie en implicatiesOp basis van leeftijd alleen kan de oudere geen hartope-
ratie ontzegd worden. echter, uit deze studie blijkt dat niet
alle ouderen een verbeterde kwaliteit van leven ervaren na
hartoperatie. sterfte en kwaliteit van leven zijn belangrijke
uitkomstmaten die in overweging genomen moeten worden
bij de beslissing om te opereren.
Trefwoorden: coronary artery bypass grafting; ouderen;
uitkomsten; kwaliteit van leven; gezondheidstoestand
Kwaliteit van leven van ouderen een jaar na coronary artery
bypass grafting
< Fredrike Blokzijle-mail: [email protected]: B.M.J.A. Koene, F. KlijnstraWerkplek: afdeling Cardiothoracale Chirurgie, Universitair Medisch Centrum Groningenspecialisatie: Intensieve Zorg
16
17
Innovatieproject
AanleidingHet ontslagproces verbeteren is een lang gekoesterde wens
van de verpleegafdelingen cardiothoracale chirurgie. in 2009
bleek 12% van de patiënten ontevreden over het ontslagpro-
ces, met name over de lange wachttijden en de onduidelijk-
heid over het tijdstip van ontslag. alle knelpunten binnen het
opname- en ontslagproces zijn geïnventariseerd. vervolgens
heeft een multidisciplinaire projectgroep het ontslagproces
verbeterd.
Herontwerp en indicatorenHet herontwerp richt zich op het leveren van patiëntgerichte,
tijdige, veilige, doeltreffende en doelmatige zorg in de ontslag-
fase. Het ontslagproces wordt de dag voor ontslag gestart: het
maken van poliklinische vervolgafspraken, het ontslaggesprek
in de avonduren in bijzijn van familie en verificatie van de
ontslagmedicatie door de poliklinische apotheek uMcg. de
herziene ontslagprocedure staat omschreven. de volgende
prestatie-indicatoren zijn ingezet om het effect te meten:
patiënttevredenheid over ontslagproces via een enquête;•
medewerkertevredenheid over ontslagproces via een •
enquête;
efficiëntie: aantal patiënten dat voor 12.00 uur met ontslag •
gaat;
verantwoorde zorg en veiligheid: medicatieverificatie bij •
ontslag via poliklinische apotheek.
stagneren of doorstromen?
Implementatiestrategiede strategie is beschreven voor de verschillende fasen van het
veranderingsproces:
oriëntatie: nulmeting onder patiënten en medewerkers, •
informeren via presentaties en e-mail;
inzicht: werkdocument schrijven, uitleg over nieuwe •
werkwijze en samenwerking met apotheek;
acceptatie: draagvlak creëren onder betrokken disciplines, •
knelpunten inventariseren;
verandering: herontwerp invoeren, aandacht voor •
onduidelijkheden, effectmeting;
behoud van verandering: werkdocument bijstellen op •
basis resultaten, herontwerp als vaste werkwijze.
Stand van zakende implementatie van het herontwerp is succesvol. Bijna 60%
van de patiënten gaat in de ochtend met ontslag en de tevre-
denheid onder patiënten en verpleegkundigen is significant
toegenomen. de werkwijze staat beschreven in een officieel
werkdocument en wordt op alle afdelingen doorgevoerd. de
samenwerking met de apotheek wordt verder geoptimaliseerd.
Onderzoek
Achtergrond en doelOp de afdeling hematologie van een universitair Medisch
centrum worden patiënten tot 65 jaar met een intermediate of
poor/very poor risk acute myeloïde leukemie (aML) behandeld
met intensieve chemotherapie gevolgd door een allogene
stamceltransplantatie. een deel van deze patiënten ontwikkelt
een recidief na de allogene stamceltransplantatie. Het doel
van het onderzoek was het in kaart brengen of patiënten met
minimal residual disease (Mrd) vooraf aan een allogene stam-
celtransplantatie meer kans hebben op een recidief van aML.
Methodeeen patiëntcontrole onderzoek werd verricht onder aML
patiënten die in de periode 2007-2013 intensief behandeld zijn,
gevolgd door een allogene stamceltransplantatie. dit waren
79 patiënten die allen werden geïncludeerd in het onderzoek.
gegevens over leeftijd, geslacht, risicogroep, remissiestatus en
minimal residual disease werden vastgelegd.
Resultaten en discussie van de 79 patiënten hadden 30 patiënten Mrd vooraf aan de
allogene stamceltransplantatie, 16 patiënten hadden geen
Mrd en bij 33 patiënten was dit niet bekend. uiteindelijk
kregen 18 patiënten een recidief van de aML. van deze patiën-
ten hadden 12 patiënten Mrd, 3 patiënten geen Mrd en bij 3
patiënten was dit onbekend. er werd geen significant verband
gevonden tussen Mrd en een recidief aML. Beperking van het
onderzoek was dat meer factoren dan alleen remissiestatus en
Mrd het risico op een recidief vergroten. deze factoren zijn
echter niet meegenomen in dit onderzoek.
Conclusie en implicatiesHoewel de resultaten suggereren dat Mrd vooraf aan een
allogene stamceltransplantatie van voorspellende waarde
kan zijn voor een recidief, blijken de gegevens niet significant
te zijn. Meer onderzoek is nodig om een meer gefundeerde
uitspraak te kunnen doen.
Trefwoorden: acute myeloïde leukemie, allogene
stamceltransplantatie, minimal residual disease, remissie
Minimal residual disease voorspeller voor recidief acute
myeloïde leukemie na allogene stamceltransplantatie?
< Sandra Boelense-mail: [email protected]: L.F.R. Span, J.C. Kluin-NelemansWerkplek: afdeling Hematologie, Universitair Medisch Centrum Groningenspecialisatie: Intensieve Zorg
18
19
Innovatieproject
AanleidingMomenteel is de werkwijze rondom opname en ontslag op de
afdeling hematologie niet optimaal. vanwege tijdgebrek wordt
de anamnese niet of slechts gedeeltelijk afgenomen. de in het
kader van het veiligheidsmanagementsysteem beschikbare
screeningsinstrumenten zijn digitaal ontsloten. Maar op veel-
voorkomende problemen zoals decubitus en delier wordt niet
gescreend. de informatie van de patiënten staan op verschil-
lende plekken beschreven, zowel digitaal als op papier. dit is
foutgevoelig en op deze manier gaan gemakkelijk gegevens
verloren. Patiënten krijgen op de afdeling hematologie geen
ontslaggesprek terwijl er vaak nog wel veel vragen zijn.
Herontwerp en prestatie-indicatorenHet verpleegkundig dossier wordt gedigitaliseerd en voorzien
van een vernieuwde anamnese en een ontslagchecklist. elke
patiënt krijgt bij ontslag een gesprek. de verpleegkundig speci-
alist coördineert en ondersteunt het proces en voert onderde-
len uit. de volgende prestatie-indicatoren zijn geformuleerd:
iedere opgenomen patiënt met acute myeloïde leukemie •
(aML) heeft een casemanager;
elke patiënt wordt gescreend op decubitus en delier; •
iedere patiënt krijgt een ontslaggesprek;•
verbetering kwaliteit van zorg, patiënttevredenheid en •
patiëntveiligheid.
Herontwerp werkwijze rondom opname en ontslag
Implementatiestrategiede implementatiestrategie bestaat uit:
oriëntatie: patiënttevredenheidsonderzoek 2012, •
inventarisatie knelpunten;
inzicht: uitleg functie verpleegkundig specialist, •
bewustwording knelpunten, uitleg herontwerp;
acceptatie: demonstratie uitvoerbaarheid, aanpassen •
herontwerp aan wensen team;
verandering: vernieuwde anamnese en checklist ontslag, •
invoeren herontwerp;
behoud: evaluatie patiënttevredenheid, gebruik •
screeningsinstrumenten, coördinatie verpleegkundig
specialist.
Stand van zakenMomenteel krijgt iedere patiënt met aML een ontslaggesprek
en heeft hij of zij een casemanager. Het digitaal dossier is
nog niet ingevoerd en de vernieuwde anamnese nog niet in
gebruik. Wel wordt iedere patiënt gescreend op decubitus en
delier. vervolgstappen worden gezet: starten met het digi-
tale dossier, aansturen verpleegkundigen en coördinatie van
opname en ontslag.
Onderzoek
Achtergrond en doeleen hernia cicatricalis is een veelvoorkomende complicatie
na colonresectie met grote invloed op de kwaliteit van leven.
daarnaast zijn de kosten voor herstel hoog. Om incidentie, mor-
biditeit en kosten in kaart te brengen werd een retrospectief
onderzoek uitgevoerd in een middelgroot streekziekenhuis.
Methodeeen cohort patiënten werd onderzocht, dat tussen 2009 en
2013 werden geopereerd vanwege een maligniteit in het
colon. de incidentie van klinische en/of radiologische vastge-
stelde herniatie zijn vastgelegd. Morbiditeit, chirurgische en
patiëntgebonden risicofactoren en de kosten van herstel zijn
onderzocht.
Resultaten en discussiein totaal 179 mannen en 162 vrouwen met een gemiddelde
leeftijd van 71 jaar ondergingen een resectie van een
coloncarcinoom (84% electief ). Hiervan werd 90% behandeld via
een mediane laparotomie en 10% laparoscopisch. Bij 65 patiën-
ten ontwikkelde zich een hernia cicatricalis (19%). van de patiën-
ten met een stoma (n=73) kreeg 13,6% een parastomale hernia.
in totaal ondergingen 31 patiënten, waarvan 6 parastomaal een
hersteloperatie, waarvan 19 patiënten wegens mechanische
klachten en 2 om cosmetische redenen. Bij 10 patiënten werd
tijdens een andere operatie de hernia cicatricalis hersteld. Bij 34
patiënten is de hernia niet hersteld vanwege geringe klachten
of ernstige comorbiditeit. de directe chirurgische kosten van het
electief herstel bedroegen ruim €88.000 (prijspeil 2012).
Conclusie en implicatiesgezien de incidentie en directe kosten is hernia cicatricalis een
aanzienlijke complicatie na resectie van een primair coloncar-
cinoom. Ongeveer de helft wordt niet geopereerd vanwege
geringe klachten of comorbiditeit. Om de incidentie van deze
complicatie te verminderen dienen nieuwe technieken te
worden gezocht.
Trefwoorden: littekenbreuk, complicaties, colorectale resectie,
operatietechniek
incidentie, morbiditeit en kosten van hernia cicatricalis na
colonresectie wegens maligniteit
< Hannie Bouwmane-mail: [email protected]: W.A. Bleeker, R.T.M. WijffelsWerkplek: afdeling Chirurgie, Wilhelmina Ziekenhuis Assenspecialisatie: Intensieve Zorg
20
21
Innovatieproject
AanleidingPatiënten die in het Wilhelmina ziekenhuis assen (WZa) komen
met een verdenking op darmkanker hebben vaak een lange
doorlooptijd van de diagnostische fase. dit heeft te maken met
de gevarieerdheid in de behandelopties. Ook moet de patiënt
langs meerdere disciplines, wat veel afspraken en polibezoeken
betekent. de patiënten vinden het hele traject voorafgaand aan
de operatie lang duren. Het WZa wil hierin een verbeterslag
maken.
Herontwerp en indicatorenHet herontwerp is gericht op een snellere doorlooptijd voor de
patiënt. voor de analyse van het proces zijn een aantal presta-
tie-indicatoren geformuleerd:
kortere wachttijd tussen colonscopie en uitslag van het •
onderzoek;
kortere wachttijd tussen uitslag colonoscopie en •
stadiëringsonderzoeken (röntgen);
kortere wachttijd tussen bezoek chirurg en operatie;•
tevredenheid patiënt over wachttijden en •
informatievoorziening;
tijdige zorg: aantal patiënten dat binnen 5 weken is gestart •
met een therapie.
efficiëntere doorlooptijd diagnostische fase zorgpad colorectale
maligniteiten
Implementatiestrategiede implementatie is gericht op het aanpassen van het zorgpad
om doorlooptijden in te korten. dit is gedaan vanuit het
participatiemodel. vraag en aanpassingen komen vanuit de
betrokkenen zelf. er is een regiegroep die het zorgpad rondom
darmkanker coördineert en de voortgang in de gaten houdt.
invoering van de verbeteringen en communicatie over het
project worden gedaan door de regiegroep.
Stand van zakende resultaten van de tussenmetingen zijn veelbelovend. de
wachttijd tussen de colonscopie en uitslag van de arts is
verkort, evenals de wachttijd tussen de uitslag en de onderzoe-
ken op röntgenafdeling. de regiegroep houdt de afspraken in
de gaten en evalueert jaarlijks de uitkomsten. de eindmetingen
worden in 2016 gedaan.
Onderzoek
Achtergrond en doelantipsychotica zijn effectief gebleken bij de behandeling van
gedragskenmerken bij autismespectrumstoornissen. Wanneer
adHd symptomen aanwezig zijn kunnen stimulantia effectief
zijn en antidepressiva laten veelbelovende resultaten zien bij
behandeling van de gedragskenmerken. doel in dit onderzoek
was inzicht te krijgen in het effect van de behandeling met
psychofarmaca bij kinderen en jongeren met autismespec-
trumstoornissen als hoofddiagnose of als comorbiditeit.
Methodeeen prospectief cohortonderzoek bij kinderen en jongeren
in de leeftijd van 6-18 jaar met autismespectrumstoornis die
voor het eerst werden ingesteld op psychofarmaca. angsten,
starheid/rigiditeit en woede werden gemeten met de child Be-
havior checklist. de vragenlijst werd ingevuld door een ouder.
tevens werd vastgelegd of de ouders deel hadden genomen
aan een oudertraining.
Resultaten en discussietien kinderen participeerden, waarvan 8 jongens. gemid-
delde leeftijd was 8,6 jaar (± 1,7). citalopram en methylfenidaat
hebben positief effect op angst, starheid/rigiditeit en woede.
Methylfenidaat geeft een significant verschil in verbetering van
woede. Bij methylfenidaat was de verbetering op starheid/rigi-
diteit en woede groter dan bij citalopram. Het onderzoek kent
een aantal beperkingen: subjectief meten van angst, starheid/
rigiditeit en woede, vragenlijsten zijn niet altijd door dezelfde
ouder ingevuld en de periode van de derde meting (novem-
ber/december) is een onrustige tijd voor kinderen en jonge-
ren met mogelijk een negatieve invloed op hun angsten en
gedrag. dit kan hebben geleid tot informatiebias. de resultaten
moeten met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.
Conclusie en implicatiescitalopram en methylfenidaat lijken een positief effect te
hebben op angst, starheid/rigiditeit en woede bij kinderen en
jongeren met autismespectrumstoornissen. nader onderzoek
gedurende langere tijd wordt aanbevolen.
Trefwoorden: autismespectrumstoornissen, psychofarmaca,
kinderen, jongeren.
effecten van psychofarmaca bij kinderen en jongeren met
autismespectrumstoornissen
< Djoke Brinkmane-mail: [email protected]: A.J. JongsmaWerkplek: Praktijk Buitenpost, Centrum Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg Buitenpostspecialisatie: Geestelijke Gezondheidszorg
22
23
Innovatieproject
Aanleiding Binnen het centrum ambulante geestelijke gezondheidszorg
Buitenpost is er een grote groep kinderen met ontwikkelings-
problematiek, waaronder adHd. Binnen dit centrum wordt
psycho-educatie in een groep aangeboden aan de ouders van
die kinderen. de kinderen zelf krijgen eventueel individueel
psycho-educatie. in de huidige situatie is er geen mogelijkheid
voor kinderen om psycho-educatie in een groep te volgen.
daardoor is er geen lotgenotencontact en individuele psycho-
educatie kost meer tijd dan educatie in een groep.
Herontwerp en indicatorenHet herontwerp betreft het invoeren van psycho-educatie in
een groep kinderen met adHd. de prestatie-indicatoren zijn:
verandering ernst problematiek: is het kind volgens ouders •
door de behandeling voldoende vooruit gegaan;
verandering in het dagelijks functioneren: kan het kind •
volgens ouders door de behandeling beter omgaan met
mensen en situaties waar het eerder problemen mee had;
resultaat van de behandeling, inventarisatie van scores op •
twee testen;
patiënttevredenheid: rapportcijfer voor behandeling kind •
gegeven door ouder;
deelname psycho-educatie kinderen met adHd.•
Kwaliteitsverbetering rondom psycho-educatie binnen het
zorgprogramma adHd kinderen
ImplementatiestrategieHet implementatieplan is uitgewerkt op basis van de vijf fasen
in het veranderingsproces:
oriëntatie: overleg met leidinggevende, bewustwording bij •
het team, bespreken veranderingen in de praktijk;
inzicht: voordelen nieuw zorgpad benoemen, kennis •
vergroten;
acceptatie: inzichtelijk maken beoogde verbetering, •
betrekken collega’s bij nieuw zorgpad, presentatie aan
team;
verandering: overleg over tijdspad, starten met de •
verandering;
behoud van verandering: zorgpad structureel inpassen in •
zorgprogramma, proces bewaken en eventueel bijstellen.
Stand van zaken Het nieuwe zorgpad is nog niet geïmplementeerd, daarom zijn
er nog geen resultaten bekend.
Onderzoek
Achtergrond en doeldoorgemaakt psychotrauma in de kinderleeftijd is een groot
risico op het ontwikkelen van rookverslaving. tabaksafhanke-
lijkheid draagt bij aan ziekte en sterfte en moet om die reden
worden behandeld. doel van dit onderzoek is om inzicht te
krijgen in de motivatie om wel of niet te willen stoppen met
roken, om zo de juiste interventie te kiezen bij de behandeling
van rookverslaving.
Methodede onderzoeksgroep bestond uit adolescenten en jong volwas-
senen, opgenomen in een ggZ instelling in het noorden van
nederland. gegevens over prevalentie van roken, motivatie
om te stoppen en factoren die van invloed zijn, werden door
survey-onderzoek verkregen.
Resultaten en discussieruim de helft van de respondenten rookte. een vijfde van de
rokers wilde binnen een maand stoppen met roken. de rokers
zagen meer nadelen dan voordelen in het stoppen met roken,
vergeleken met ex-rokers. er werd een verband gevonden
tussen de steun uit de sociale omgeving en de eigen effecti-
viteitsverwachting die respondenten hadden over (blijvend)
stoppen met roken. Mogelijk waren de gebruikte vragenlijsten
onvoldoende valide, wat invloed heeft op de validiteit van het
onderzoek.
Conclusie en implicatieseen mogelijk verband tussen invloed van de sociale norm
en het voornemen om te stoppen is in dit onderzoek niet
aangetoond. Positieve steun vanuit de sociale omgeving is van
belang bij het vergroten van de motivatie van cliënten om te
stoppen met roken. vergroten van de motivatie is de eerste
stap in het aanbieden van een succesvolle behandeling voor
rookverslaving.
Trefwoorden: rookverslaving, stoppen, motivatie, sociale steun,
eigen effectiviteit.
< Marianne van Dijkene-mail: [email protected]: S. van LooijengoedWerkplek: Fier Breed, Fier Fryslân, Leeuwardenspecialisatie: Geestelijke Gezondheidszorg
Motivatie om (blijvend) te stoppen met roken bij
getraumatiseerde jongeren opgenomen in de ggZ
24
25
Innovatieproject
Aanleidingcliënten van Fier, expertise- en behandelcentrum op het terrein
van geweld in afhankelijkheidsrelaties, lopen het risico om
naast psychiatrische problematiek een of meer somatische aan-
doeningen te hebben of te ontwikkelen. Het jaarlijks uitvoeren
van een somatische screening is een prestatie-indicator binnen
de intramurale geestelijke gezondheidszorg. Het blijkt dat
binnen Fier de uitkomsten van de somatische screening nog
niet door alle behandelaren worden verwerkt in het behandel-
plan en er bij medewerkers behoefte is aan duidelijk omschre-
ven werkprocessen.
Herontwerp en indicatorenOm het zorgproces somatische screening te verbeteren en te
borgen voor de toekomst wordt een protocol geschreven. de
volgende prestatie-indicatoren worden gehanteerd:
uitvoeren somatische screening bij (nieuw) opgenomen •
cliënten volgens vastgestelde procedure;
betrokken medewerkers kennen hun •
verantwoordelijkheden en taken en werken volgens
protocol;
cliënten zijn tevreden over de zorg van de verpleegkundig •
specialist tijdens de somatische screening.
verbeteren somatische screening
Implementatiestrategie de volgende fasen van verandering zijn doorlopen:
oriëntatie: ontwikkelen visie somatische screening, •
bewustwording bij betrokken hulpverleners, organiseren
van medewerkersinput en meten cliënttevredenheid;
inzicht: nieuwe werkwijze ontwikkelen, kennis vergroten, •
voorlichting en ondersteuning geven aan medewerkers en
cliënten;
acceptatie: werken volgens protocol, duidelijkheid geven, •
motiveren, bespreken weerstanden;
verandering: integratie somatische screening, uitvoeren •
taken en verantwoordelijkheden, invulling consult
verpleegkundig specialist aanpassen;
behoud van verandering: nieuwe werkwijze wordt vaste •
routine, wekelijks overleg, bijscholingen voor betrokken
medewerkers, evalueren.
Stand van zakenin 2014 werd bij 95% van de opgenomen cliënten een somati-
sche screening uitgevoerd en het verslag stond in het cliënt-
dossier. in januari 2016 wordt opnieuw dossieronderzoek over
2015 gedaan. Binnen de somatische screening is vormgegeven
aan de taakherschikking van medisch specialist naar verpleeg-
kundig specialist.
Onderzoek
Achtergrond en doelOuderen met dementie gebruiken veel psychofarmaca
ondanks hun beperkte werkzaamheid en ernstige bijwerk-
ingen. de vraag is of dit afhankelijk is van hoe ouderen wonen:
in een kleinschalige woonvorm of op een psychogeriatrische
afdeling van een verpleeghuis. doel was inzicht te krijgen in
een mogelijk verband tussen de woonvorm en het gebruik
van psychofarmaca door mensen met dementie.
Methodein een dwarsdoorsnede onderzoek zijn uit dossiers gegevens
verkregen over psychofarmacagebruik, leeftijd, geslacht en
ziekteduur van mensen met dementie woonachtig op een
psychogeriatrische afdeling of in een kleinschalige woonvorm
van een verpleeghuis in noordwest Friesland.
Resultaten en discussieiets meer dan de helft van de respondenten gebruikte een psy-
chofarmacon. Op kleinschalig wonen lag dit gebruik iets lager
dan op de psychogeriatrische-afdelingen, maar dit verschil
was niet significant. Het gebruik van antidepressiva kwam het
meest voor vergeleken met antipsychotica en benzodiazepi-
nen. er was geen significant verschil in de gemiddelde dosering
van de verschillende soorten geneesmiddelen.
Conclusie en implicatiesin dit onderzoek werd geen verband gevonden tussen de
woonvorm en het psychofarmacagebruik. voor verder onder-
zoek wordt aanbevolen om bij de selectie van de responden-
ten de vorm en het stadium van de dementie mee te nemen.
tevens wordt aanbevolen om te onderzoeken voor welk soort
probleemgedrag de psychofarmaca zijn voorgeschreven.
Trefwoorden: psychofarmacagebruik, dementie, kleinschalige
woonvorm, psychogeriatrische afdeling
< Attie Elsingae-mail: [email protected]: V. van der PolWerkplek: Verpleeghuis Abbingahiem, Leeuwardenspecialisatie: Chronische Zorg
Psychofarmacagebruik op een psychogeriatrische afdeling
versus een kleinschalige woonvorm
26
27
Innovatieproject
Aanleiding sinds 2013 zijn verpleegkundigen een onderdeel van het
zorgteam. Opvallend is dat een klacht van een bewoner of
een probleemsituatie zelden eerst in kaart wordt gebracht
voordat de verpleegkundig specialist of de specialist ouderen-
geneeskunde wordt ingeroepen. vaak wordt gebeld met een
onduidelijke vraag. dit kost extra tijd omdat eerst instructie
moet worden gegeven over het in kaart brengen van de klacht
om vervolgens te overleggen over de bevindingen. Ondertus-
sen krijgt de bewoner geen behandeling. dit proces kan beter
gestroomlijnd worden.
Herontwerp en indicatorenHet doel is alle klachten van bewoners door verpleegkundi-
gen via triage in kaart te laten brengen. de verpleegkundige
bepaalt: zelf oplossen of verpleegkundig specialist/specialist
ouderengeneeskunde inschakelen. de volgende prestatie-
indicatoren zijn gebruikt:
medewerkertevredenheid: tevredenheid •
verpleegkundigen over functie en rol in behandelproces
(eigen vragenlijst);
toepassen triage protocollen: aantal ingevulde •
notitieformulieren op moment van triage;
efficiëntere zorg: tijdsinvestering van de verpleegkundig •
specialist/specialist ouderengeneeskunde (tijd besteed
aan het beantwoorden vragen/klachten die de
verpleegkundige in kaart had kunnen brengen via triage).
triage door verpleegkundigen in het verpleeghuis
Implementatiestrategie de implementatiestrategie is ingedeeld naar de verschillende
fasen in het veranderingsproces:
oriëntatie: herontwerp schrijven, probleem inzichtelijk •
maken, verpleegkundigen informeren, nulmeting
uitvoeren, managementteam en cliëntenraad informeren;
inzicht: presentatie functie vs, artikel nieuwsbrief, instructie •
over triage, uitreiken handboek;
acceptatie: inzicht in meerwaarde (elkaar motiveren, •
frustraties uitspreken);
verandering: coachen en begeleiden verpleegkundigen;•
behoud van verandering: evalueren totdat triage vaste •
routine wordt.
Stand van zakende tevredenheid van verpleegkundigen over hun functie
is met 51% verbeterd en over hun rol met 24%. Helaas zijn
slechts 8 notitieformulieren ingevuld. de tijdsinvestering van
de verpleegkundig specialist/specialist ouderengeneeskunde
is gehalveerd van 20 naar 10 minuten per dag. Om triage een
vaste routine te laten zijn is meer tijd nodig.
Onderzoek
Achtergrond en doelKinderen met een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit
(adHd) hebben naast de kernsymptomen aandachtstekort,
hyperactiviteit en impulsiviteit vaak ook problemen met slapen.
dit onderzoek heeft tot doel meer inzicht te krijgen in moge-
lijke onderbelichting en onderrapportage van slaapproblemen
bij kinderen die worden aangemeld voor adHd diagnostiek.
Methodeeen retrospectief cohortonderzoek werd uitgevoerd bij
kinderen tussen de zes en twaalf jaar die aangemeld waren
voor adHd diagnostiek binnen de kinder- en jeugdpsychiatrie.
gegevens over slaapmoeilijkheden en –problemen, subtype
adHd, geslacht, leeftijd, werden uit de dossiers gehaald. aan de
hand van de diagnostiekbrief werd bekeken of over de aange-
geven problemen ook daadwerkelijk gerapporteerd werd.
Resultaten en discussieBij 78% van de 105 deelnemende kinderen werd de diagnose
adHd gesteld en werden er een of meer slaapmoeilijkheden of
-problemen gerapporteerd. Hierover werd bij de helft van de
kinderen gerapporteerd in de diagnostiekbrief. in dit onderzoek
werd een gerapporteerd slaapprobleem gelijkgesteld aan het
hebben van een slaapprobleem. echter voor het stellen van
een slaapprobleem of slaapstoornis dient de duur en frequen-
tie van de problemen eveneens te worden uitgevraagd.
Conclusie en implicatiesBij driekwart van de onderzochte kinderen wie adHd wordt
vastgesteld, wordt ook tenminste een slaapprobleem gerap-
porteerd. Bij slechts de helft van deze kinderen worden slaap-
problemen gerapporteerd in de diagnostiekbrief. geadviseerd
wordt om aanvullend of parallel aan de huidige diagnostiek
ook over de aard, ernst en actualiteit van eventueel aanwezige
slaapproblemen te rapporteren.
Trefwoorden: adHd, slaapmoeilijkheden, slaapproblemen,
rapportage
< Inge Frijlink e-mail: [email protected] Praktijkopleiders: E.J. Mulder, M.A. GrievinkWerkplek: Accare, Universitair Centrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie Groningen specialisatie: Geestelijke Gezondheidszorg
Ouderrapportage en diagnostische rapportage over
slaapproblemen bij kinderen met adHd
28
29
Innovatieproject
Aanleidingsinds 1 januari 2014 mag de verpleegkundig specialist hoofd-
behandelaar zijn binnen de basis geestelijke gezondheidszorg
(ggZ). vanwege onbekendheid met de bevoegdheden en
bekwaamheden van de verpleegkundige specialist gebeurt dit
binnen de instelling voor kinder- en jeugdpsychiatrie accare
nog minimaal.
Herontwerp en indicatorenHet doel is de inzet van de verpleegkundig specialist als
hoofdbehandelaar in de basis-ggZ te vergroten. Hierdoor
wordt de continuïteit van zorg verbeterd en hoeft de patiënt
geen contact meer te hebben met een ‘voor de vorm hoofd-
behandelaar’. dit bespaart kosten en naar verwachting vergroot
het de tevredenheid van patiënt en medewerker. de volgende
prestatie-indicatoren zijn gebruikt:
kennis over bevoegdheden en bekwaamheden van •
verpleegkundig specialisten (voorlichting, gesprekken en
beleidsstukken);
patiënttevredenheid;•
kosten: minder contacten met ‘voor de vorm •
hoofdbehandelaren’ en minder registratie;
medewerkertevredenheid.•
de inzet van de verpleegkundig specialist als hoofdbehandelaar
in de basis-ggZ
Implementatiestrategiede volgende fasen worden gehanteerd:
oriëntatie: vaststellen inzet verpleegkundig specialist als •
hoofdbehandelaar;
inzicht: opstellen competentieprofiel verpleegkundig •
specialist en vernieuwen professioneel statuut;
aanbeveling naar managers over meerwaarde van
verpleegkundig specialist als hoofdbehandelaar;
medewerkertevredenheid en inzet nulmeting;
acceptatie: bespreken uitgangspunten inzet •
verpleegkundig specialist; thema bij intervisie prominent
op agenda;
verandering: inzet verpleegkundig specialist als •
hoofdbehandelaar wordt vanzelfsprekend;
behoud: verpleegkundig specialist wordt vaker ingezet als •
hoofdbehandelaar; uitvoeren halfjaarlijkse metingen.
Stand van zakende aanbeveling voor het inzetten van de verpleegkundig
specialist is goed ontvangen. de input voor het nieuwe
professioneel statuut is verstuurd. uit de nulmeting blijkt dat
verpleegkundig specialisten ontevreden zijn over hun inzet.
de werkgroep professioneel statuut is vertraagd. eerst wordt
op managementniveau een begin gemaakt; mogelijk is in een
latere fase plaats voor de verpleegkundig specialist in deze
werkgroep. een effectmeting heeft nog niet plaatsgevonden
aangezien het herontwerp nog niet is afgerond.
Onderzoek
Achtergrond en doelneuropsychiatrische symptomen komen veel voor bij demen-
tie. Het is belangrijk om zoveel mogelijk wetenschappelijk
onderbouwde interventies in te zetten bij de behandeling
hiervan. doel in dit onderzoek is inzicht te krijgen in het
vóórkomen van neuropsychiatrische symptomen en de daarbij
uitgevoerde interventies bij mensen met dementie op een
afdeling Kleinschalig wonen van een verpleeghuis.
Methode in dit cohortonderzoek werden gegevens verzameld over
neuropsychiatrische symptomen met de neuropsychiatric in-
ventory Questionnaire (nPi-Q ). de uitgevoerde interventies bij
deze symptomen werden uit de dossiers gehaald en vergele-
ken met in de richtlijnen aanbevolen interventies.
Resultaten en discussieBij 18 bewoners werden in totaal 51 metingen naar neuro-
psychiatrische symptomen verricht, waarbij agitatie en agressie
(45%) en apathie (39%) het meest voorkomen. de interbe-
oordelaarsbetrouwbaarheid liet een grote diversiteit zien.
interventies uit de richtlijnen werden wisselend toegepast;
sommige interventies helemaal niet. Pipamperon werd bij 22%
van de metingen als interventie ingezet, terwijl dit medicament
niet wordt geadviseerd vanwege gebrek aan wetenschap-
pelijk bewijs. Beperking van het onderzoek is de mogelijkheid
van informatiebias omdat niet duidelijk is of alle uitgevoerde
interventies en vastgestelde symptomen wel in het dossier
beschreven zijn.
Conclusie en implicatiesde symptomen agitatie/agressie en apathie komen het meest
voor. interventies uit de richtlijnen die nu niet of slechts
weinig worden ingezet bij agitatie/agressie en apathie kunnen
uitgeprobeerd worden om te kijken naar een mogelijk gunstig
effect. geadviseerd wordt om altijd een psycholoog in te scha-
kelen en om pipamperon om te zetten naar een medicament
uit de richtlijn.
Trefwoorden: neuropsychiatrische symptomen, dementie,
verpleeghuis, interventies, nPi-Q
< Nienke Heespelinke-mail: [email protected]: L. van Iersel-PrinsenWerkplek: Behandeleenheid, Stichting Driezorg, Zwollespecialisatie: Chronische Zorg
neuropsychiatrische symptomen en kwaliteit van interventies
bij dementie
30
31
Innovatieproject
Aanleidingsinds de invoering van de wet Langdurige zorg wonen in
de verzorgingshuizen van stichting driezorg veel kwetsbare
ouderen met comorbiditeit. Bewoners worden besproken
in het multidisciplinair overleg. voorafgaand aan dit overleg
werden de nieuwe bewoners meestal niet door het behan-
delteam gezien. dit maakte het voor de leden van het behan-
delteam vaak moeilijk om een goede inschatting te maken van
de problematiek en de situatie van de bewoner.
Herontwerp en indicatorenHet herontwerp betreft het behandelproces rondom nieuwe
bewoners van het verzorgingshuis in het multidisciplinair
overleg. de verpleegkundig specialist voert een geriatrisch
assessment uit bij nieuwe bewoners van het verzorgingshuis,
voorafgaande aan dit overleg. Hiermee wordt de situatie van
een bewoner in kaart gebracht.
de prestatie-indicatoren van het herontwerp zijn:
tevredenheid medewerkers over volledigheid informatie-•
voorziening multidisciplinair overleg;
aantal nieuwe bewoners van wie situatie in kaart gebracht •
is met geriatrisch assessment;
percentage nieuwe bewoners dat binnen 6 weken in •
multidisciplinair overleg is besproken;
aantal medicijnen voor en na geriatrisch assessment. •
invoering van een geriatrisch assessment
Implementatiestrategieals implementatiestrategie is gekozen voor het ‘8 stappen
verandermodel’ van Kotter: creëer een gevoel van urgentie,
vorm een leidend team, een visie en strategie ontwikkelen, visie
communiceren en enthousiasmeren, zorg dat de actie in gang
gezet wordt, korte termijn successen creëren en vieren, niet
verslappen en borgen.
Stand van zaken tevredenheid van de leden van het multidisciplinair team is
vergroot door gebruik van het geriatrisch assessment. Bij alle
nieuwe bewoners wordt het geriatrische assessment uitge-
voerd. Bij de nulmeting was slechts 16,6% van de nieuwe
bewoners binnen 6 weken in het multidisciplinair overleg
besproken; na implementatie van het geriatrisch assessment is
dit 100%.
Onderzoek
Achtergrond en doelals het gestelde behandeldoel abstinentie is bij alcoholafhan-
kelijke patienten, is de verwachting dat een leefstijltraining met
inname van disulfiram onder toezicht het meest effectief is. Het
doel was om te onderzoeken of patiëntkenmerken gerelateerd
zijn aan abstinentie van alcohol bij patiënten die deze combi-
natiebehandeling hebben kregen.
Methodein dit cohort onderzoek bestond de onderzoekspopulatie uit
151 patiënten die tussen 2008 en 2014 een volledige leefstijl-
training afgerond hadden en daarbij disulfiram onder toezicht
innamen gelijktijdig met of aansluitend aan de leefstijltraining.
gegevens over lichamelijke klachten, zucht naar alcohol, de-
pressie, angst, stress, zorgbehoefte en mate van ondersteuning
werden vastgelegd.
Resultaten en discussiegenoemde patiëntkenmerken leken nauwelijks een voorspel-
lende waarde te hebben op de verandering of abstinentie van
alcoholgebruik. Bij vrouwen leken voornamelijk de lichamelijke
klachten een voorspeller te zijn voor abstinentie na de behan-
deling. Hoe meer lichamelijke klachten vóór de leefstijltraining,
hoe kleiner de kans op abstinentie na de leefstijltraining. de
mate van zorgbehoefte en ondersteuning leken enig effect te
hebben op bepaalde aspecten van alcoholgebruik. Het was
onduidelijk wanneer de disulfiram werd ingenomen: tijdens of
na de leefstijltraining. Onduidelijk is of andere factoren zoals
comorbiditeit en rookgedrag van invloed zijn.
Conclusie en implicatiesLichamelijke klachten, zucht naar alcohol, depressie, angst,
stress, zorgbehoefte en ondersteuning bij alcoholafhankelijke
patiënten lijken nauwelijks of geen voorspellende waarde te
hebben op abstinentie van alcohol na een leefstijltraining
met disulfiram. in vervolgonderzoek moet rekening gehou-
den worden met het moment van inname van de medicatie,
aanwezigheid van comorbiditeit en nicotinegebruik gedurende
de behandeling.
Trefwoorden: alcohol, disulfiram, leefstijltraining, patiënt-
kenmerken, abstinentie
< Eglantyne Hoekstrae-mail: [email protected]: M.F. HauWerkplek: Ambulante regio Noord-Oost Nederland, Verslavingszorg Noord Nederlandspecialisatie: Chronische Zorg
Kenmerken van abstinente alcoholafhankelijke patiënten na
leefstijltraining met disulfiram
32
33
Innovatieproject
Aanleiding Binnen verslavingszorg noord nederland (vnn) hanteren
diverse ambulante locaties een eigen behandelbeleid ook op
het gebied van detoxificatie. Hierdoor kan vnn niet die kwali-
teit van zorg waarborgen die verwacht wordt. Het is van belang
dat er vnn-breed behandeld wordt conform de evidence
based richtlijn detox met als doel verantwoord ontgiften door
ambulante of intramurale detoxificatie.
Herontwerp en indicatorenHet herontwerp betreft de invoering van het protocol am-
bulante detoxificatie van alcohol uit de richtlijn detox bij
patiënten met een lichte tot matige alcoholverslaving. Binnen
dit herontwerp is een taakherschikking van de niet complexe
detoxificaties naar de verpleegkundig specialist en zijn ver-
pleegkundigen bij de behandeling betrokken. door deze mix
van vaardigheden wordt er conform de richtlijn gewerkt, heeft
de arts tijd voor de complexere detoxificaties en kunnen door
de inzet van de verpleegkundig specialist meer ambulante de-
toxificaties worden verricht. de volgende prestatie-indicatoren
worden gehanteerd:
registratie detox in patiëntendossier met aanvullende •
behandeling;
detoxificatie conform richtlijn detox;•
patiënttevredenheid over de detoxbehandeling.•
Herontwerp ambulante detoxificatie van alcohol
Implementatiestrategiede implementatiestrategie is ingedeeld naar de verschillende
fasen in het veranderingsproces:
oriëntatie: bewustwording herontwerp, voorlichting •
taakherschikking;
inzicht: uitleg procedure, richtlijn detox hanteren;•
acceptatie: luisteren naar wensen patiënt, formeren •
werkgroepen;
verandering: patiënt actief betrekken, werken volgens •
richtlijn, wegnemen onduidelijkheden;
behoud van verandering: evalueren, verankeren in •
organisatie.
Stand van zakendetoxificaties worden geregistreerd op een digitale registra-
tiecode; de verpleegkundig specialist is in staat om volgens de
richtlijnen te werken en de patiënten zijn zeer tevreden over
de ambulante detoxificatie. Het herontwerp wordt in heel vnn-
ambulant ambulant ingevoerd.
Onderzoek
Achtergrond en doelHuisartsen in nederland krijgen steeds meer te maken met
verschillende culturele achtergronden van patiënten, mede
door de komst van asielzoekers. een toename van etnische
groeperingen verandert de vraag op het spreekuur. Het doel
van dit onderzoek was inzicht te krijgen in de relatie tussen
etniciteit en de aard van de klachten waarmee asielzoekers zich
presenteren op het spreekuur van de huisarts in een asielzoe-
kerscentrum.
Methodedwarsdoorsnede onderzoek bij een asielzoekerscentrum (aZc),
waarbij gegevens over leeftijd, geslacht, etniciteit, klacht (per
tractus, gekoppeld aan icPc code) en aantal consulten werden
verzameld via dossieronderzoek van een heel jaar om moge-
lijke invloeden van seizoenen zoveel mogelijk uit te sluiten.
Resultaten en discussiein totaal werden 3190 consulten geanalyseerd. na verwijdering
van dubbele consulten voor dezelfde klacht bleven 839 unieke
consulten over. Het aantal landen vertegenwoordigd was 36.
Klachten van het bewegingsapparaat en psychische klachten
kwamen het meest voor. tussen de aard van de klachten en
etniciteit werd geen significant verband gevonden. een
deel van de dossiers bleek niet goed gecodeerd te zijn op
icPc code. Mogelijke confounders, bijvoorbeeld het politieke
klimaat in nederland, conflicten in het thuisland, spanningen,
taalproblemen en psychiatrische problematiek kunnen van
invloed zijn geweest op de aard van de klacht waarmee
iemand zich presenteert op het spreekuur.
Conclusie en implicatiesasielzoekers komen vooral met klachten rondom het bewe-
gingsapparaat en psychische klachten op het spreekuur van
de huisarts in een aZc, maar een verband tussen klacht en
etniciteit werd niet gevonden. gezien de kleinschaligheid
van dit onderzoek, mogelijke confounders en inconsequente
coderingen in dossiers wordt aanbevolen prospectief vervolg-
onderzoek te doen.
Trefwoorden: asielzoekers, culturele diversiteit, huisartsen-
praktijk, zorgbehoeften
< Tjitske Huismane-mail: [email protected]: M.J.A. van GaalenWerkplek: Gezondheidscentrum asielzoekers, Drontenspecialisatie: Intensieve Zorg
gezondheidsklachten bij asielzoekers in relatie tot etniciteit
34
35
Innovatieproject
AanleidingBinnen het gezondheidscentrum voor asielzoekers waar huis-
artsenzorg geboden wordt, komt de patiënt, na triage door de
praktijkassistente, bij de praktijkverpleegkundige en/of de huis-
arts. Wanneer de praktijkverpleegkundige niet (geheel) zeker
is van zijn/haar bevindingen wordt de huisarts geraadpleegd
of wordt de patiënt doorverwezen. Het kan dus voorkomen
dat de patiënt meerdere keren zijn verhaal moet doen. de
verpleegkundig specialist heeft (nog) geen vaste rol binnen het
proces van het spreekuur.
Herontwerp en indicatorenHet herontwerp is gericht op taakherschikking. Het beoogt
een structurele rol te creëren voor de verpleegkundig specialist
binnen het spreekuur met als doel het verhogen van efficiëntie,
doelmatigheid en continuïteit van zorg. de volgende prestatie-
indicatoren zijn gehanteerd:
efficiëntie en continuïteit: via dossieronderzoek voor – en •
na implementatie herontwerp;
veiligheid en kwaliteit, bescherming van privacy: inrichting •
van de balie van de praktijkassistente waar triage
plaatsvindt;
doelmatige zorg: via de tevredenheid van medewerkers en •
vastgelegde werkafspraken.
de verpleegkundig specialist als spil binnen het spreekuur
huisartsenzorg aan asielzoekers
ImplementatiestrategieHet implementatieplan is uitgewerkt op basis van de fasen in
het veranderingsproces:
oriëntatie: nulmeting medewerkers, schrijven en uitleg •
herontwerp;
inzicht: begrip van bevorderende en belemmerende •
factoren, groepsprocessen;
acceptatie: input nulmeting vertrekpunt voor het ontwerp;•
verandering: verpleegkundig specialist krijgt vaste rol •
binnen proces spreekuur;
behoud van verandering: herontwerp is vast agendapunt •
van het teamoverleg.
Stand van zakensinds de start van het herontwerp spreekuur is de privacy van
de patiënt tijdens triage gewaarborgd: de patiënt kan zijn of
haar verhaal doen in een aparte ruimte. een verschuiving is
zichtbaar in de consulten van de huisarts naar de verpleegkun-
dig specialist. Het verbeterproject is een vast agendapunt van
het teamoverleg.
Onderzoek
Achtergrond en doeleen lang interdialytisch tijdsinterval tijdens het conventionele
3x per week dialyseschema zorgt voor een grote accumulatie
van vocht en afvalstoffen. Om het effect van dit lange tijdsin-
terval te beperken werd in een niercentrum om de dag dialyse
ingevoerd. Het doel van dit onderzoek was inzicht te krijgen in
het effect van dit schema op de hemodynamische stabiliteit
en dialyse-efficiëntie. verwacht werd dat zowel de stabiliteit als
efficiëntie toe zou nemen.
Methodein een retrospectief cohortonderzoek werd bij hemodialyse
patiënten over een periode van 6 maanden (3 maanden 3x per
week dialyseschema en 3 maanden om ‘de dag-dialyseschema’)
per dialyse geanalyseerd of er sprake was van hemodynami-
sche instabiliteit. de dialyse efficiëntie per week, van beide
dialyseschema’s werd berekend.
Resultaten en discussieBij dialyses in het 3x per week schema was significant vaker
sprake van hemodynamische instabiliteit dan tijdens het om
‘de dag-schema’ (p= 0.028). dit lijkt gerelateerd te zijn aan een
grotere vochtaccumulatie tijdens het interdialytisch tijdsinterval
van het 3x per week schema. Ook bleek het om ‘de dag-schema’
zoals verwacht een significante toename van de dialyse-
efficiëntie per week te geven (p= <0.001). Hoewel gegevens
van 1546 dialyses werden geanalyseerd, betrof de studie slechts
18 patiënten.
Conclusie en implicaties Om ‘de dag-dialyse’ lijkt een beter alternatief voor hemodialyse-
patiënten dan het conventionele 3 keer per week dialyse-
schema. Onze aanbeveling is dit onderzoek voort te zetten om
meer patiënten te kunnen includeren.
Trefwoorden: Om de dag dialyse, interdialytisch tijdsinterval,
conventioneel dialyseschema, dialyse efficiëntie
< Anouk Jungere:mail: [email protected] Praktijkopleider: P.T. LuikWerkplek: Niercentrum Midden Nederland, Amersfoort specialisatie: Intensieve Zorg
Het effect van om ‘de dag-dialyse’ op hemodynamische
stabiliteit en dialyse efficiëntie
36
37
Innovatieproject
AanleidingOp de dialyseafdeling van het Meander Medisch centrum
wordt medicatie bij voorkeur geleverd in een baxterrol door
de transmurale ziekenhuisapotheek. de ervaring is dat het
medicatievoorschrift van het elektronisch patiëntendossier van
de dialyseafdeling en dat van het ziekenhuisapotheeksysteem
niet altijd overeenkomen. vanuit de nefrologen van de dialyse-
afdeling van het Meander Medisch centrum komt dan ook de
vraag om het proces van verwerken van medicatiewijzigingen
te verbeteren.
Herontwerp en indicatorenHet herontwerp richt zich enerzijds op taakherschikking met
betrekking tot het verwerken van met name de medicatie-
wijzingen die worden doorgevoerd door artsen buiten de
dialyseafdeling. tevens wordt het voorlichtingsmateriaal voor
de patiënt aangepast om het belang van medicatieveiligheid
en de eigen bijdrage van de patiënt daarin te benadrukken.
de prestatie-indicatoren zijn:
veilige zorg: medicatievoorschrift dialysedossier en •
apotheeksysteem komen overeen;
effectiviteit: medicatiewijzigingen worden binnen een •
week doorgevoerd;
voorlichting: elke startende dialysepatiënt ontvangt •
voorlichting over belang medicatieveiligheid via het
uitreiken van de patiënteninformatiefolder.
Medicatieveiligheid in de keten
Implementatiestrategiede implementatiestrategie is ingedeeld naar de verschillende
fasen in het veranderingsproces:
oriëntatie: onderzoek naar oorzaken bestaande gebreken •
in het proces, herontwerp ontwikkelen;
inzicht: nulmeting uitvoeren en analyseren, presentatie •
nulmeting aan betrokken zorgverleners;
acceptatie: overleg met betrokkenen over herontwerp;•
verandering: invoeren herontwerp en •
voorlichtingsmateriaal;
behoud: halfjaarlijkse evaluatie, kwartaaloverleg met •
betrokkenen.
Stand van zakenBij de nulmeting was er bij slechts 7 van de 63 gecontro-
leerde patiënten sprake van een medicatieverschil. Bij een
kleine driemaandelijkse controle bij 7 patiënten blijkt dat bij
5 patiënten geen medicatieverschillen zijn en dus geen
medicatiefouten. Bij 2 was dit nog wel het geval. de patiënten-
folder is herschreven en het belang van medicatieveiligheid is
hierin duidelijk benadrukt.
Onderzoek
Achtergrond en doelHet besluit om een patiënt te accepteren voor longtransplan-
tatie moet idealiter niet genomen worden op basis van leeftijd
alleen, maar op basis van risicofactoren zoals comorbiditeit of
kwetsbaarheid. Het doel was preoperatieve risicofactoren te
identificeren gerelateerd aan leeftijd, ter validering van een
frailty-index als hulpmiddel voor het voorspellen van postope-
ratieve complicaties en mortaliteit.
Methodein een cohortstudie werden gegevens van patiënten die van
mei 2005 tot mei 2010 een longtransplantatie ondergingen
geanalyseerd. Logistische regressiemodellen berekenden de
voorspellende waarde van leeftijd op het moment van long-
transplantatie, geslacht, body mass index, loopafstand in
6 minuten, quadricepskracht en de diagnose op postoperatieve
complicaties. uitkomstmaten waren 90 dagen overleving,
een jaar overleving en totale overleving, afwezigheid van
bronchiolitis obliterans syndroom na 1 jaar en na 3 jaar, duur
van opname op de intensive care en totale opnameduur.
Resultaten en discussiein de studie van 146 patiënten (gemiddelde leeftijd 45 ± 14.9
jaar, 52% vrouw) werd de diagnose cystic fibrosis geassocieerd
met betere overleving (Or 4.6, 95% ci 1.13-19.27, p<0.05). een
hogere body mass index werd geassocieerd met een langere
opnameduur op de intensive care (Or 0.87, 95% ci 0.76-0.99,
p<0.05). associaties met andere risicofactoren werden niet ge-
vonden, vermoedelijk doordat er voor de acceptatie voor trans-
plantatie al een klinische voorselectie had plaatsgevonden.
Conclusie en implicatiescystic fibrosis en de body mass index zijn in dit onderzoek
bewezen klinisch relevante voorspellers van de uitkomst na een
longtransplantatie. Meer prospectief onderzoek is nodig om
een frailty-index te valideren als selectiecriterium voor long-
transplantatie.
Trefwoorden: frailty, kwetsbaarheid, longtransplantatie,
overleving
< Celia Koreee-mail: [email protected]: G.D. Nossent, W. van der BijWerkplek: afdeling Longtransplantatie, Universitair Medisch Centrum Groningenspecialisatie: Intensieve Zorg
Kwetsbaarheid als selectiecriterium voor longtransplantatie
38
39
Innovatieproject
Aanleidingeen longtransplantatie gaat in meer of mindere mate gepaard
met complicaties die voor een belangrijk deel voortkomen uit
bijwerkingen vanuit een levenslang medicatieregime. een van
deze lange termijn complicaties is diabetes mellitus. voor de
behandeling van posttransplantatie diabetes mellitus is nog
geen richtlijn, protocol of zorgpad omschreven. dit betekent
dat er mogelijk nog niet eenduidig wordt gewerkt.
Herontwerp en indicatorenin het herontwerp wordt een zorgpad ontwikkeld waarin het
gehele behandelproces voor de longtransplantatiepatiënt met
posttransplantatie diabetes mellitus staat omschreven.
de prestatie-indicatoren zijn:
verantwoorde zorg en veiligheid: aanwezigheid •
protocollen en richtlijnen en registratie verpleegkundig
specialist in Big-register;
effectieve zorg: goede gemiddelde bloedsuiker (Hba1c-•
meting) en goede resultaten van controles ogen en
voeten;
patiëntgerichte zorg: patiënttevredenheid •
(patiëntenquête).
Zorgpad Posttransplantatie diabetes mellitus na
longtransplantatie
Implementatiestrategiede volgende stappen zijn opgenomen in het implementatie-
plan:
oriëntatie: theoretische achtergronden onderzoeken op •
relevantie, contact specialisten;
inzicht: ontwikkelen patiëntenfolder nazorg, presentatie •
voorlopig zorgpad in team;
acceptatie: motivatie voor verandering is reeds aanwezig; •
verandering: patiënten screenen op posttransplantatie •
diabetes mellitus, evaluatie zorgpad;
behoud: terugkoppeling van resultaten, samenstellen •
multidisciplinair team, voortgang driemaandelijks op
agenda.
Stand van zakener ligt een concept zorgpad voor posttransplantatie diabetes
mellitus na longtransplantatie. door de complexiteit van het
project is de implementatie nog niet gestart. Positief is dat er
nu een conceptversie ligt, er contact is gelegd met andere
disciplines en dat bewustwording is gecreëerd bij andere
zorgverleners.
Onderzoek
Achtergrond en doelde veronderstelling is dat de prevalentie van hart- en vaatziek-
ten bij gedetineerden hoger is dan in de algemene neder-
landse bevolking door een meer ongezonde leefstijl. doel in dit
onderzoek was inzicht krijgen in de prevalentie van risicofacto-
ren voor hart- en vaatziekten en de kwaliteit van zorg rondom
deze risicofactoren bij gedetineerde mannen.
Methodein een cross-sectioneel onderzoek werd gebruikgemaakt van
het elektronisch patiëntendossier om gegevens te verzamelen
over familiaire belasting hart- en vaatziekten, doorgemaakte
hart- en vaatziekten, bloeddruk, diabetes, reumatoïde artri-
tis, chronische nierschade, roken, gebruik anti-hypertensiva,
statinegebruik. verder werd de zorg rondom deze risicofactoren
vergeleken met de richtlijn cardiovasculair risicomanagement.
Resultaten en discussiein totaal 100 dossiers van gedetineerde mannen jonger dan 50
jaar werden geïncludeerd. de gemiddelde leeftijd was 33 jaar.
van deze mannen waren twee bekend met hart- en vaatziek-
ten, drie met diabetes en acht hadden last van hypertensie.
Bij negen kwamen hart- en vaatziekten voor in de familie,
twee gebruikten anti-hypertensiva en vier mannen statinen;
68 mannen rookten. de zorg in het kader van cardiovasculair
risicomanagement was bij 72 mannen onvoldoende. Over het
algemeen werden minder risicofactoren geconstateerd dan
op grond van gegevens over de nederlandse bevolking te ver-
wachten was; alleen roken kwam vaker voor bij de onderzochte
gedetineerden.
Conclusie en implicatiesde prevalentie van de meeste risicofactoren voor hart- en vaat-
ziekten onder gedetineerden ligt lager in vergelijking met de
nederlandse bevolking. roken komt echter vaak voor. de regis-
tratie van risicofactoren is redelijk, maar de zorg onvoldoende.
aanbevolen wordt preventieve interventies te ontwikkelen,
bijvoorbeeld gericht op het stoppen met roken en daarbij de
regie en verantwoordelijkheid bij de gedetineerden te leggen.
Trefwoorden: hart- en vaatziekten, cvrM, gedetineerden,
risicofactoren, rookgedrag.
< Gysbert Lantinge-mail: [email protected]: A. MangardWerkplek: Penitiaire Inrichting Leeuwardenspecialisatie: Intensieve Zorg
de zorg rondom risicofactoren voor hart- en vaatziekten bij
gedetineerde mannen
40
41
Innovatieproject
Aanleidingde zorg rondom het stoppen met roken is binnen de huisart-
senpraktijk niet tijd- en kostenefficiënt ingericht. daarbij is de
patiënttevredenheid laag doordat de wachttijden lang zijn
omdat er te veel vraag is bij een te laag aanbod.
Herontwerp en indicatorenHet beoogde verandertraject van zorg richt zich op het ver-
hogen van de kwaliteit van zorg bij rokers met een verhoogd
risico op het ontwikkelen van chronische ziektes. Het doel is
het aantal rokers in huisartsenpraktijk Mangard te verminderen
door de groepstherapie ‘stoppen met roken’ te implementeren.
de volgende prestatie-indicatoren zijn geformuleerd:
patiënttevredenheid over de totale behandeling bij •
stoppen met roken;
percentage patiënten dat is gestopt met roken;•
percentage patiënten dat de begeleiding bij stoppen met •
roken heeft afgerond;
aantal patiënten dat nicotinevervangende middelen en/of •
receptgeneesmiddelen heeft gebruikt.
groepstherapie stoppen met roken
Implementatiestrategiede uitvoeringsstrategie kenmerkt zich doordat het beoogde
resultaat helder is en er bij de implementatie nauwelijks
weerstand van gebruikers wordt verwacht. ’gewoon doen’ is
hier het motto, waarbij de nadruk ligt op plannen en sturen.
de valkuil bij deze implementatiestrategie is dat deze te
instrumenteel wordt aangepakt en er onvoldoende oog is
voor de facetten communiceren, opleiden en verankeren.
Stand van zakenBinnen de huisartsenpraktijk is er een breed draagvlak voor be-
geleiding bij het stoppen met roken. Het aantal aanmeldingen
voor de begeleiding is toegenomen. Patiënten zijn moeilijk te
motiveren voor groepsbegeleiding. vervolgstappen: meertalige
voorlichting ontwikkelen voor allochtone patiënten en meer
bekendheid geven aan de groepsbegeleiding ‘stoppen met
roken’.
Onderzoek
Achtergrond en doelPatiënten die in de ambulance behandeld zijn na een ernstig
trauma of ziektebeeld missen vaak herinneringen aan deze
periode. vragen over wat er precies gebeurd is, hoe de situ-
atie was, wie geholpen heeft en wat er is gedaan, blijven
vaak onbeantwoord. Binnen de ambulancezorg bestaat geen
regulier nazorgsysteem. dit onderzoek moet inzicht geven in
de behoefte aan nazorg bij patiënten die zijn behandeld in
de ambulance en in de mogelijkheden tot post-traumatische
hulpverlening door ambulancepersoneel.
Methodeeen kwalitatieve onderzoekmethode werd toegepast door vier
trauma- en twee non-traumapatiënten in semigestructureerde
interviews te vragen naar hun behoefte aan informatie over
de periode van behandeling door ambulancepersoneel. na
het zesde interview trad saturatie op. de verkregen gegevens
werden geanalyseerd waarbij gezocht is naar kenmerkende
aspecten van de informatiebehoefte. daarnaast werden vier
medewerkers van de ambulancezorg bevraagd over de
mogelijkheden van een nazorgtraject.
Resultaten en discussiede helft van de patiënten had behoefte aan een informatief na-
gesprek met de ambulancehulpverleners over het ongeval en
de behandeling en zij wensten inzage in het medisch dossier.
ambulancehulpverleners willen bij gelegenheid deelnemen
aan dergelijke gesprekken. de behoefte aan nazorg en de
mogelijkheid deze nazorg te bieden moeten goed op elkaar
worden afgestemd.
Conclusie en implicatiesMet enige terughoudendheid mag geconcludeerd worden
dat de ambulancehulpverlening een bijdrage kan leveren aan
post-traumatische hulpverlening aan patiënten. individuele
ambulancehulpverleners lijken welwillend tegenover deze
taak te staan, mits deze beperkt blijft. vervolgonderzoek moet
duidelijk maken of een dergelijk nazorgsysteem daadwerkelijk
bijdraagt aan de traumaverwerking van de patiënt en aan
kwaliteitsverbetering van de ambulancezorg.
Trefwoorden: nazorgbehoefte, ambulance hulpverleners,
trauma, non-trauma, post-traumatische hulpverlening
< Jolanda van Loenene-mail: [email protected]: B. DercksenWerkplek: Ambulancezorg Groningen, Universitair Medisch Centrum Groningenspecialisatie: Acute Zorg
Behoefte aan en mogelijkheden tot post-traumatische
hulpverlening door ambulancepersoneel
42
43
Innovatieproject
Aanleidingdoor toename van de vraag naar huisartsenzorg, met name
buiten kantooruren, nemen de aanvragen voor visite bij de
doktersdienst groningen (ddg) toe. Mede hierdoor worden
er op jaarbasis circa 4000 ritten van de ddg doorgezet naar
ambulancezorg groningen. Hierdoor zijn de ambulances op
dat moment niet inzetbaar voor spoedopdrachten. eenmaal
ter plaatse constateert de ambulanceverpleegkundige dat de
patiënt niet vitaal bedreigd is en een ander soort (huisartsen)
zorg nodig heeft. vaak moet de huisarts alsnog ter plaatse
komen of wordt de patiënt naar het ziekenhuis gebracht.
Herontwerp en indicatorende verpleegkundig specialist acute Zorg-solo kan een verbin-
ding maken tussen de huisartsenzorg en de ambulancehulp-
verlening door te ondersteunen in de visitediensten voor de
doktersdienst groningen. de volgende prestatie-indicatoren
worden gehanteerd:
patiënttevredenheid: visiteconsulten door de •
verpleegkundig specialist in plaats van de huisarts van de
ddg, gemeten met vragenlijst;
huisartsentevredenheid: taakherschikking van de •
huisarts naar de verpleegkundig specialist, gemeten met
vragenlijst;
organisatorische kwaliteit: verminderen onnodig gebruik •
ambulance.
een schakel tussen de ambulancezorg en de huisartsenzorg
Implementatiestrategiede volgende stappen zijn opgenomen in het implementatie-
plan:
oriëntatie: nulmeting, pilotplan maken en presenteren;•
inzicht en acceptatie: huisartsen ddg, ambulance-•
medewerkers en ziekenhuizen in de provincie groningen
informeren;
verandering: implementatie pilot, uitvoering, effectmeting •
en evaluatie
behoud van verandering: kostenreductie inzichtelijk •
maken, meerwaarde aantonen, gesprekken voeren met
zorgverzekeraars.
Stand van zakende oriënterende gesprekken over het pilotplan zijn positief ver-
lopen. vervolgens wordt binnen de ddg een gesprek met een
aantal huisartsen gevoerd om te inventariseren of er draagvlak
bestaat voor de pilot. Wanneer dit positief verloopt dan bestaat
de mogelijkheid dat het plan op basis van een pilot wordt
geïmplementeerd.
Onderzoek
Achtergrond en doelHet gebruik van protonpompremmers kan leiden tot hypo-
magnesiëmie door verminderde opname. dit kan ook ontstaan
bij gebruik van diuretica, maar dan door een verhoogde uit-
scheiding. de combinatie van deze medicatie wordt vaak voor-
geschreven aan patiënten met hartfalen. in de standaardzorg
voor deze patiënten wordt de magnesiumstatus niet bepaald
en ook in de multidisciplinaire richtlijn niet aanbevolen. inzicht
in de magnesiumstatus is belangrijk, gezien de invloed van
magnesium op cardiovasculaire pathologie. Het doel van dit
onderzoek was inzicht krijgen in de magnesiumstatus en de
invloed van protonpompremmers en diuretica bij patiënten
met hartfalen.
Methodein dit cross-sectioneel onderzoek werden in de periode van
1 augustus 2014 tot 1 april 2015 eenmalig de plasma magne-
sium status van patiënten (n=82), die de hartfalenpoli in het
ziekenhuis, het cardiaal spreekuur bij de huisarts bezochten of
thuis werden gecontroleerd, meebepaald met het bij de stan-
daardzorg behorende bloedonderzoek.
Resultaten en discussiede gemiddelde plasma magnesium status van de steekproef
bevond zich met 0,85 mmol/l in het lage normbereik. Hypo-
magnesiëmie was in de totale steekproef met 13% prominent
aanwezig en vooral bij patiënten met hartfalen en diabetes.
gelijktijdige inname van een protonpompremmer en een lis-
diureticum in combinatie met een kaliumsparend diureticum
liet geen significant lagere plasma magnesiumspiegel zien.
de steekproef is te klein in omvang voor deelanalyses met
subgroepen.
Conclusie en implicatiesHypomagnesiëmie komt in verhouding vaker voor bij hartfa-
len. Mogelijk ligt hier een relatie met diabetes. vervolgonder-
zoek naar hypomagnesiëmie is zinvol, met name gericht op
patiënten met zowel hartfalen als diabetes. controle van de
magnesiumstatus binnen de standaardzorg voor patiënten
met hartfalen en eventuele suppletie van magnesium wordt
aanbevolen.
Trefwoorden: protonpompremmer, diuretica, hartfalen,
plasmamagnesium, hypomagnesiëmie
< Marjan Maneschijne-mail: [email protected]: W. Veenstra, C. WijenbergWerkplek: Scheper Ziekenhuis Emmen; Icare Thuiszorgspecialisatie: Intensieve Zorg
effect protonpompremmers en diuretica op plasma magnesium
concentratie bij hartfalen
44
45
Innovatieproject
AanleidingHartfalen vormt binnen de cardiologie een van de meest inva-
liderende ziektebeelden. Het goed begeleiden van patiënten
met hartfalen vraagt veel tijd, ervaring en competentie. Pati-
enten worden indien nodig door de verpleegkundig specialist
aan huis bezocht. deze vorm van zorg en advies vereist een
goed contact tussen zorgverleners in het ziekenhuis en in de
thuiszorg. deze ketenzorg is echter nog niet vastgelegd in een
gestructureerd zorgpad.
Herontwerp en indicatorenHet herontwerp is een nieuw te ontwikkelen zorgpad waarin
de inzet van de verpleegkundig specialist geoptimaliseerd en
vastgelegd is. de prestatie-indicatoren zijn:
effectiviteit van zorg: checklist ingevuld door •
verpleegkundig specialist voor ontslag ter optimalisering
overdracht en reductie heropname;
patiëntgerichtheid: stijging ervaren kwaliteit van leven en •
verhoging kennisniveau en zelfmanagement patiënt;
professionaliteit: kwaliteit verpleegkundig specialist •
en gespecialiseerd verpleegkundige waarborgen door
verplichte gezamenlijke scholingen.
Optimalisering ketenzorg rond patiënten met hartfalen
Implementatiestrategievoorafgaande aan de innovatie is er twee keer een multidis-
ciplinair overleg georganiseerd als oriëntatie. dit gaf inzicht
in mogelijkheden en beperkingen. ideeën die hier naar voren
kwamen zijn meegenomen in de planning van de innovatie
waardoor acceptatie volgde. de verandering zette zich hierop
vanzelf in. door evaluatie van heropname van patiënten wordt
de verdere optimalisering van de ketenzorg geborgd.
Stand van zakende oriëntatie- en inzichtfase is naar tevredenheid afgesloten.
de acceptatiefase was een moeizaam proces en is ook met
goed succes afgesloten. alle middelen die nodig zijn voor het
structureren en optimaliseren van de ketenzorg zijn ontwor-
pen, besproken, aangepast en nu klaar voor inzet. de imple-
mentatiefase kan nu beginnen zowel in de thuiszorg als op de
hartfalenpoli.
Onderzoek
Achtergrond en doel Postoperatieve wondinfecties zijn de meest voorkomende
zorginfecties. de incidentie van postoperatieve wondinfecties
wordt deels beïnvloed door de kwaliteit van hechtmaterialen.
Het doel in dit onderzoek is inzicht krijgen in het effect van
covidien en ethicon absorbeerbare, monofilamente hecht-
draden op postoperatieve wondinfecties bij mammachirurgie.
verwacht wordt dat het gebruik van ethicon hechtdraad leidt
tot significant minder postoperatieve wondinfecties dan covi-
dien hechtdraad.
MethodeHet experimentele onderzoek richtte zich op vrouwelijke pati-
enten die bilaterale mammachirurgie ondergingen. Peropera-
tief werd de ene mamma intracutaan gehecht met Biosyn 3-0
(P-12 naald, covidien) en de andere mamma met Monocryl 3-0
(P-12 naald, ethicon). gegevens over leeftijd, obesitas, roken,
maligniteit, diabetes mellitus, onderliggend lijden, wondinfectie
en pijn werden vastgelegd.
Resultaten en discussiein totaal hebben 18 patiënten deelgenomen. Het aantal post-
operatieve wondinfecties verschilde niet significant (covidien:
6 (33,3%), ethicon: 7 (38,9%)). de postoperatieve wondinfectie
duurde bij de covidien hechtdraad gemiddeld langer, maar dit
verschil was niet significant. Patiënten gaven meer pijn aan bij
het gebruik van de ethicon hechtdraad; na 25-30 dagen was
de ervaren pijn bij de ethicon hechtdraad significant hoger.
gezien de kleine onderzoeksgroep waren verdere analyses niet
mogelijk en moeten de resultaten met enige voorzichtigheid
worden geïnterpreteerd.
Conclusie en implicatiesvoor het ontstaan en de duur van postoperatieve wondinfec-
ties maakt het niet uit of een covidien of ethicon hechtdraad
gebruikt wordt. Ongeveer 1 maand na operatie geven
patiënten meer pijn aan bij de ethicon hechtdraad. een
duidelijke uitspraak over welke hechtdraad de voorkeur heeft
kan niet worden gedaan. verder onderzoek bij een grotere
groep patiënten wordt aanbevolen.
Trefwoorden: Postoperatieve wondinfecties, covidien
hechtdraden, ethicon hechtdraden
< Wietske Nijboere-mail: [email protected]: G.F. KoeijersWerkplek: (poli)kliniek Plastische Chirurgie, MC Groep Lelystadspecialisatie: Intensieve Zorg
effecten van covidien en ethicon hechtdraden op
postoperatieve wondinfecties bij mammachirurgie
46
47
Innovatieproject
AanleidingBinnen de plastische chirurgie staat mammareconstructieve
chirurgie centraal. Het plaatsen van een tissue-expander
(ballon) onder de huid na een mamma-amputatie is een veel
gekozen behandelmethode. na de operatie wordt deze tissue-
expander tweewekelijks op de polikliniek opgevuld door de
plastisch chirurg of verpleegkundig specialist. door de volle
spreekuren bestaan er lange wachttijden. de spreekuren van de
doktersassistentes staan niet volgepland en zij hebben meer-
dere malen aangegeven hun takenpakket uit te willen breiden.
Herontwerp en indicatorener is gekozen voor het volgende herontwerp: taakherschikking
van de plastisch chirurg en verpleegkundig specialist naar de
doktersassistent(e) betreffende het opvullen van tissue expan-
ders.
de volgende prestatie-indicatoren zijn geformuleerd:
verhoging tevredenheid patiënt en medewerker •
(vragenlijsten);
wachttijd polikliniekbezoek verminderen (logboek •
‘registratie wachttijd polikliniekbezoek’);
kostenbesparing personeelskosten (logboek ‘registratie •
gewerkte overuren’).
taakherschikking opvullen tissue-expanders
Implementatiestrategiede verschillende fasen van de implementatie zijn:
oriëntatie: nulmeting, bewustwording en voorstel •
herontwerp;
inzicht: uitleg functie doktersassistente, schrijven •
herontwerp, scholing;
acceptatie: inventarisatie knelpunten en bespreken •
wensen, behoeften en weerstanden;
verandering: starten spreekuur doktersassistent opvullen •
tissue expander;
behoud van verandering: driemaandelijkse monitoring, •
jaarlijks onderzoek patiënt- en medewerkertevredenheid,
scholing en toetsing.
Stand van zakende tevredenheid van patiënt en medewerker is verhoogd.
de wachttijd op de polikliniek is gereduceerd en een kosten-
besparing heeft plaatsgevonden. ter waarborging vindt er het
komend jaar driemaandelijks een evaluatie plaats. daar waar
nodig worden door de verpleegkundig specialist aanpassingen
verricht. Het opvullen van een tissue expander is een voorbe-
houden handeling en deze dient dan ook jaarlijks getoetst te
worden.
Onderzoek
Achtergrond en doeleen hernia nuclei pulposi (HnP) geeft druk op een zenuwwortel
waardoor hevige, uitstralende beenpijn ontstaat. een lumbale
hernia-operatie is een oplossing voor langdurige radiculaire
pijn veroorzaakt door een HnP. na een operatie kan opnieuw
een hernia ontstaan (recidief ) waarvoor weer een operatie
nodig kan zijn. doel in dit onderzoek was inzicht te krijgen in
mogelijk beïnvloedende factoren op het ontstaan van een
recidief.
Methodeeen retrospectief patiëntcontrole onderzoek werd gedaan bij
patiënten die een heroperatie hebben ondergaan vanwege
een recidief. gegevens over moment van recidief, leeftijd ge-
slacht, lengte en gewicht (BMi), operatietechniek en niveau van
de hernia werden uit het dossier vastgelegd. deze groep werd
vergeleken met een aselecte steekproef van patiënten die een
herniaoperatie hebben ondergaan, maar waarbij geen recidief
opgetreden was.
Resultaten en discussietussen de groep patiënten die een heroperatie hebben onder-
gaan vanwege een recidief en de controlegroep zonder recidief
werden geen significante verschillen gevonden met betrekking
tot leeftijd, geslacht, BMi, operatietechniek en niveau van de
hernia. de resultaten van het onderzoek zijn beïnvloed door
incomplete dossiers, verkeerde coderingen of onduidelijkheid
over welke operatietechniek is toegepast.
Conclusie en implicatiesin dit onderzoek lijken leeftijd, geslacht, BMi, operatietechniek
en niveau van de hernia geen predisponerende factoren te zijn
bij het wel of niet ondergaan van een heroperatie in verband
met een recidief hernia. aanbevolen wordt de rapportages
te standaardiseren en prospectief vervolgonderzoek te doen
waarbij ook gekeken kan worden naar andere beïnvloedende
factoren, zoals werk, roken, algemene gezondheid en sociaal
economische factoren.
Trefwoorden: recidief hernia, lumbale hernia-operatie,
beïnvloedende factoren.
< Paul Plase-mail: [email protected]: M. Berghuis-te Velde, R. SmedemaWerkplek: polikliniek Neurochirurgie, Martini Ziekenhuis Groningenspecialisatie: Intensieve Zorg
recidief hernia-operatie en beïnvloedende factoren
48
49
Innovatieproject
AanleidingBinnen het Martini Ziekenhuis te groningen worden veel
patiënten gezien met het lumbosacraal radiculair syndroom.
Bijna al deze patiënten hebben ernstige lage rugpijn, som-
migen onhoudbaar. Om het proces wat deze groep patiënten
doorloopt te optimaliseren wordt door een werkgroep een
zorgpad ontwikkeld.
Herontwerp en indicatorenHet herontwerp betreft een verbeterproces zodat de patiënt
sneller geholpen wordt, de pijn eerder en beter onder controle
is en dat voor de patiënt duidelijk is wat de mogelijkheden zijn
door vroege inschakeling van de verpleegkundig specialist
neurochirurgie. voor het vaststellen van de beoogde verbete-
ring zijn de volgende indicatoren van belang:
verbeterde informatievoorziening bij diagnose hernia •
(vragenlijst);
verkorten van wachttijd voor afspraak neurochirurgie en •
operatie (meten tijd tussen diagnose hernia en operatie);
verbeterde patiënttevredenheid (vragenlijst). •
Onhoudbare pijn bij lumbosacraal radiculair syndroom
Implementatiestrategie Om het plan structuur te geven is gekozen voor de volgende
fasen van het veranderingsproces:
oriëntatie: nulmeting prestatie-indicatoren, schrijven en •
uitleg herontwerp;
inzicht: proces in kaart brengen, belang van verandering •
tonen aan betrokkenen;
acceptatie: terugkoppeling, inspraak betrokkenen, •
presenteren randvoorwaarden;
verandering: proeffase alvorens definitief invoeren, extra •
ondersteuning bieden;
behoud van verandering: evaluatie na proeffase en •
aanpassen waar nodig.
Stand van zaken Helaas is het project vlak voor de implementatie vroegtijdig
beëindigd. de uitwerking bleek niet te kloppen met de wensen
van de diverse maatschappen. Zeer waarschijnlijk ligt een
gebrek aan communicatie ten grondslag aan het falen van het
project. Mogelijk dat het in de toekomst een andere invulling
krijgt.
Onderzoek
Achtergrond en doelvergrijzing en andere maatschappelijke ontwikkelingen maken
dat de zorg in de toekomst efficiënter en meer persoonsge-
richt georganiseerd moet worden. een kwart van de ouderen
in nederland is psychosociaal kwetsbaar. vanuit de gemeente
groningen is het project ‘welzijn op recept’ gestart als nieuwe
interventie voor psychosociale klachten. in dit onderzoek is
gekeken naar het effect van deze nieuwe interventie bij een
specifieke groep ouderen.
MethodeHet experimentele onderzoek vond plaats in een gezondheids-
centrum waar alle ouderen gescreend zijn op kwetsbaarheid,
zorgcomplexiteit en ervaren welbevinden. Op basis hiervan
is een groep ouderen als psychosociaal kwetsbaar geïdentifi-
ceerd. Zij kregen een gesprek aangeboden met de welzijns-
coördinator over de ernst van hun problemen en mogelijke
activiteiten. vier respondenten gingen hierop in (= de interven-
tiegroep). de overige ouderen vormden de controlegroep. in
een tweede meting werd opnieuw gekeken naar kwetsbaar-
heid, zorgcomplexiteit en ervaren welbevinden.
Resultaten en discussiein totaal zijn gegevens van 12 respondenten geanalyseerd,
waarvan 4 ouderen met de welzijnscoördinator hebben
gesproken. de ouderen uit de interventie- en controlegroep
waren ongeveer even oud en kwamen overeen qua kwetsbaar-
heid, zorgcomplexiteit en ervaren welbevinden. na de tweede
meting bleek de kwetsbaarheid en zorgcomplexiteit afgeno-
men in beide groepen en het ervaren welbevinden toegeno-
men. gezien de kleine steekproef moeten deze resultaten met
enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.
Conclusie en implicatiesHet onderzoek is te gering van omvang en duur om helder te
krijgen of het contact met een welzijnscoördinator de psycho-
sociale kwetsbaarheid van ouderen vermindert. verder onder-
zoek is nodig naar hoe persoonsgerichte zorg voor kwetsbare
ouderen moet worden georganiseerd.
Trefwoorden: persoonsgerichte zorg, psychosociale
problemen, ouderen, welzijnscoördinator, huisartsenzorg
< Jantine Reitsemae-mail: [email protected]: Huisartsengeneeskunde Arts en Zorg, Gezond-heidscentrum Hoendiep GroningenPratkijkopleider: C. Lenferink specialisatie: Intensieve Zorg
Het verminderen van psychosociale kwetsbaarheid bij ouderen
50
51
Innovatieproject
Aanleidingacuut hoesten is een alledaagse klacht en een veel voorkomen-
de reden voor een huisartsbezoek. Meestal is het onschuldig,
maar soms betreft het een ernstige infectie zoals pneumonie.
Bij een infectie in het lichaam is het eiwit c-reactief proteïne
(crP) zichtbaar in het bloed. een crP-sneltest kan bijdragen
aan het maken van een onderscheid tussen een pneumonie
en een milde onderste luchtweginfectie. dit onderscheid is
bepalend voor het antibioticabeleid.
Herontwerp en indicatorenHet herontwerp betreft het invoeren van de crP-sneltest
waarmee met een vingerprik de crP-waarde binnen 4 minuten
wordt bepaald. adequate behandeling met antibiotica kan
daarna snel starten. de volgende prestatie-indicatoren zijn
gehanteerd:
kwaliteitsmeting crP-sneltest en kennis over crP-sneltest: •
uitvoeren kwaliteitscontrole en meten scholingsdeelname;
efficiëntie van de zorg: bekijken wachttijd tot diagnose;•
patiënttevredenheid: uitzetten enquête patiënt-•
tevredenheid;
hoeveelheid voorgeschreven antibiotica: steekproef uit •
huisartsensysteem.
crP meten – minder voorschrijven van antibiotica
Implementatiestrategiede volgende stappen zijn opgenomen in het implementatie-
plan:
oriëntatie: analyse en implementatieplan ontwikkelen, •
bespreken implementatie, informatievoorzieningprotocol
ontwikkelen en plannen bekend maken;
inzicht: e-learning huisartsen en verpleegkundig specialist, •
presentatie voor betrokkenen, ontwikkelen werkprotocol
organisatie;
acceptatie: uitleg en instructie uitvoeren crP-sneltest, •
betrokkenen informeren;
verandering: coachen en begeleiden medewerkers;•
behoud van verandering: tweewekelijkse kwaliteits-•
controle, resultaten inzichtelijk maken, integreren in
protocol organisatiebreed.
Stand van zakenin twee maanden zijn 43 crP-sneltests verricht en zijn 63
antibioticakuren minder voorgeschreven in vergelijking met
twee maanden voorafgaand. de patiënttevredenheid is gemid-
deld een 7,6. de assistentes vinden het een leuke handeling en
ervaren geen extra werkdruk. Het protocol heeft een meer-
waarde en wordt gezien als een handige leidraad. Het uitvoe-
ren van de crP-sneltest is opgenomen in het inwerkschema.
voor de registratie in het huisartseninformatieysteem volgens
protocol heeft blijvend aandacht nodig.
Onderzoek
Achtergrond en doeldoor veranderingen in lichamelijk, psychisch en sociaal func-
tioneren worden ouderen kwetsbaar en dit kan hun kwaliteit
van leven negatief beïnvloeden. voldoende spierkracht door
oefening en beweging kan de kwetsbaarheid verminderen.
voor ouderen met een cognitieve beperking wordt bewegen
nauwelijks actief gestimuleerd. doel in dit onderzoek was
inzicht krijgen in het effect van een eenvoudige beweegactivi-
teit op de spierkracht en kwaliteit van leven van dementerende
ouderen in de thuissituatie.
Methodein een quasi-experiment werd een interventie- en controle-
groep samengesteld op basis van het zorgteam. de interven-
tiegroep werd actief gestimuleerd om drie keer per week te
bewegen met een stoelfiets. de controlegroep kreeg stan-
daardzorg. gegevens over kwaliteit van leven, spierkracht en
kwetsbaarheid werden vastgelegd.
Resultaten en discussiein totaal deden 43 ouderen mee, met een gemiddelde leeftijd
van 84 jaar (± 6) en van wie 29 vrouwen. Het beweegpro-
gramma werd gevolgd door 23 ouderen. de kwaliteit van leven
van de interventiegroep was licht gestegen maar liet geen
significant verschil zien met de controlegroep. de gemiddelde
spierkracht bleef gelijk en de kwetsbaarheid nam iets toe in
beide groepen. de spierkracht bleek wel significant toe te
nemen bij meer lichaamsbeweging. Het onderzoek duurde drie
maanden, hetgeen waarschijnlijk te kort is om een verbetering
te kunnen zien.
Conclusie en implicatiesin dit onderzoek kan niet worden aangetoond dat de spier-
kracht en kwaliteit van leven toeneemt en de kwetsbaarheid
afneemt door drie maal per week te bewegen met een stoel-
fiets. Wel blijkt de spierkracht toe te nemen bij meer lichaams-
beweging. aanbevolen wordt om kwetsbare ouderen actief te
stimuleren tot bewegen.
Trefwoorden: ouderen, bewegen, kwaliteit van leven,
kwetsbaarheid, spierkracht.
< Saskia Schippere-mail: [email protected]: S.M. Schade van Westrum, J. Verkuyl, N. EngelsmanWerkplek: Icare Thuiszorgspecialisatie: Chronische zorg
Bewegen voor dementerende ouderen en behoud van kwaliteit
van leven
52
53
Innovatieproject
Aanleidingeen delier komt regelmatig voor bij mensen met een lichame-
lijke ziekte. Kenmerk van een delier is acute verwardheid; deze
verdwijnt als de onderliggende ziekte over is. vroegtijdige sig-
nalering en behandeling van een delier voorkomt dat ouderen
onnodig kwetsbaar worden of blijven. Binnen thuiszorg icare
bestaat geen zorgpad delier.
Herontwerp en indicatorenHet herontwerp richt zich op het ontwikkelen van een zorgpad
delier. Het doel is om kennis te vergroten bij de thuiszorgteams.
de verpleegkundig specialist ondersteunt zorgteams en is case-
manager voor de patiënt.
de volgende prestatie-indicatoren worden gehanteerd:
kennis vergroten door scholing (kennistoets);•
patiënttevredenheid verhogen;•
zorgpad delier beschrijven in een protocol (rapportage);•
registratie delier: wordt een delier op de juiste wijze •
geregistreerd.
Zorgpad delier
Implementatiestrategievoor de implementatie is de strategie van grol gehanteerd.
voorafgaand aan de innovatie is er een oriëntatiefase geweest;
deze gaf inzicht in de ontbrekende schakel van delierzorg. dit
inzicht heeft geleid tot het scholen van de zorgteams. Hierdoor
is acceptatie ontstaan van het zorgpad delier. Om de kennis te
borgen is het belangrijk dat informatie in het zorgdossier wordt
opgenomen. Het jaarlijks scholen van medewerkers is tevens
belangrijk.
Stand van zakende kennis van de thuiszorgmedewerkers is in alle geschoolde
teams toegenomen. in de periode van implementatie is bij een
patiënt een delier voorgekomen en is de dOs ingezet. voor
registratie van een delier is (nog) geen officiële plek. in plaats
van een protocol is een stappenplan voor acute verwardheid/
vermoeden delier ontwikkeld. de scholing wordt geborgd in
de jaarplanning van de zorgteams.
Onderzoek
Achtergrond en doelPatiënten met chronisch nierfalen hebben een groot risico op
cardiovasculaire aandoeningen. vanaf nierschade stadium 3-5
kunnen dit zijn: hypertensie, linkerventrikelhypertrofie, ver-
snelde atherosclerose en (diastolisch) hartfalen. Het doel was
inzicht krijgen in de invloed van hartfalen op de mortaliteit van
hemodialysepatiënten.
Methoderetrospectief werden dossiergegevens van 69 hemodialyse-
patiënten geanalyseerd. Overleving werd beoordeeld door de
Kaplan-Meier test. de invloed van leeftijd, dialyseduur, minimale
en gemiddelde diurese per 24 uur, comorbiditeit en nicotine-
gebruik op de mortaliteit werd geanalyseerd met behulp van
de cox-regressie test.
Resultaten en discussieBij de start van de hemodialyse waren 24 patiënten bekend
met hartfalen; bij 9 patiënten werd hartfalen vastgesteld na de
start. de 1-jaars overleving was voor patiënten met hartfalen
voor de start van de dialyse 70% en voor patiënten zonder
hartfalen 80%. de gemiddelde diurese bij start van de dialyse
lag bij beide groepen met hartfalen (1040 ± 908 en 1033 ± 745)
aanmerkelijk lager dan bij patiënten zonder hartfalen (1496
± 752). vaatlijden (Hr 2,24 (ci 1.01 – 4.96); p<0.05) en kanker
(Hr 3.18 (ci 1.10 – 9.23); p<0.05) waren significante voorspel-
lers voor mortaliteit. Het is niet met zekerheid te zeggen of de
groep zonder hartfalen ook daadwerkelijk geen hartfalen had.
dit kan de resultaten hebben beïnvloed.
Conclusie en implicatiesHartfalen is een onafhankelijke voorspeller van mortaliteit bij
hemodialysepatiënten. Het is misschien niet altijd de doodsoor-
zaak, maar is wel van invloed op het verloop van de dialyse.
de gemiddelde 24-uurs diurese bij hemodialysepatiënten met
hartfalen ligt lager, wat door een hogere interdialytische ge-
wichtstoename een grotere (cardiovasculaire) mortaliteit geeft.
Om onopgemerkt hartfalen bij hemodialysepatiënten op te
sporen kan een standaard echocardiogram een verbetering zijn.
Trefwoorden: hartfalen, hemodialyse, mortaliteit, hypertensie
< Jeannette Schraae-mail: [email protected] Praktijkopleider: K.W. MuiWerkplek: Niercentrum Midden-Nederland/St Jansdal Ziekenhuis Harderwijk specialisatie: Intensieve Zorg
Hartfalen als onafhankelijke voorspeller van de mortaliteit bij
hemodialyse
54
55
Innovatieproject
AanleidingPatiënten met chronische nierschade en slecht werkende
nieren (klaring < 15) uit de regio Harderwijk gaan nu naar de
predialyse poli in het Meander Medisch centrum te amersfoort.
dit betekent een lange reistijd. rapportage vindt plaats in
het patiëntendossier van het Meander. soms keren patiënten
terug naar de nefrologie polikliniek van het st. Jansdal en vindt
rapportage plaats in het patiëntendossier van het st. Jansdal.
Over en weer kan er niet door alle disciplines in elkaars systeem
gekeken worden.
Herontwerp en indicatorenHet herontwerp richt zich op een predialyse polikliniek in het
dialysecentrum te Harderwijk. de zorg is hierdoor dichtbij de
patiënt en patiëntveiliger. rapportage vindt alleen in het pati-
entendossier van het st. Jansdal plaats. de prestatie-indicatoren
zijn:
betrokken disciplines per patiënt predialyse polikliniek •
Harderwijk: aantal en welke;
aantal patiënten per jaar op de predialyse polikliniek •
Harderwijk;
aantal patiënten dat via de predialyse polikliniek •
Harderwijk start met nierfunctievervangende therapie
met een functionerende toegang;
patiënttevredenheid ten aanzien van de predialyse •
polikliniek in Harderwijk.
Predialyse polikliniek in de regio
Implementatiestrategie de implementatiestrategie is ingedeeld naar de verschillende
fasen in het veranderingsproces:
oriëntatie: medewerkers informeren, herontwerp schrijven •
en nulmeting uitvoeren;
inzicht: duidelijke informatie omtrent verandering via •
nieuwsbrief;
acceptatie: knelpunten inventariseren, bespreken en •
oplossingen zoeken;
verandering: knelpunten aanpakken en onduidelijkheden •
oplossen;
behoud van verandering: evalueren en succes meten door •
middel van audits.
Stand van zakenvanaf juni 2015 draait de predialyse polikliniek. de tevreden-
heid van de patiënten wordt een half jaar na de start van de
predialyse polikliniek in Harderwijk voor het eerst gemeten.
Onderzoek
Achtergrond en doelOudere mensen die geopereerd worden, hebben meer risico
op postoperatieve complicaties met als gevolg langere zie-
kenhuisopnames. Binnen de orthopedie krijgen patiënten een
totale heup- of knieprothese via een rapid recovery program-
ma. Het is onduidelijk of een eventuele slechte preoperatieve
conditie van deze patiënten van invloed is op postoperatieve
complicaties. Het doel in dit onderzoek is inzicht krijgen in de
preoperatieve conditie van rapid recovery patiënten en de
relatie met opnameduur.
Methodein een cohortonderzoek onder 79 rapid recovery patiën-
ten werd met behulp van de MiniMental state examination
(MMse), de Mini nutritional assessment shortForm (MnasF) en
Body Mass index (BMi) de preoperatieve cognitie en voedings-
toestand in kaart gebracht. de afhankelijke variabele binnen dit
onderzoek was de opnameduur in dagen.
Resultaten en discussieHet aantal patiënten met een slechte cognitie was gering en
geen enkele patiënt was ondervoed. de BMi laat enige dif-
ferentiatie zien tussen normaal gewicht, overgewicht, obesitas
en morbide obesitas. van de deelnemers had 45% overgewicht.
een significant verband tussen cognitie, voedingstoestand en
opnameduur werd niet gevonden, mogelijk vanwege te weinig
variatie in de onderzochte groep.
Conclusie en implicatiesde preoperatieve conditie van de deelnemers aan dit onder-
zoek is goed. een relatie tussen conditie en opnameduur wordt
niet gevonden. Op basis van dit onderzoek is er geen reden
om de preoperatieve conditie van rapid recovery patiënten te
optimaliseren voor een beter herstel postoperatief. aangezien
in dit onderzoek de variatie in cognitie en voedingstoestand
preoperatief klein was, kan een verband met opnameduur
niet worden uitgesloten. Onderzoek onder een grotere groep
patiënten wordt daarom aanbevolen.
Trefwoorden: rapid recovery, orthopedie, cognitie,
voedingstoestand, opnameduur
< Sabine Siepelingae-mail: [email protected]: T.M. van RaaijWerkplek: afdeling Orthopedie, Martini Ziekenhuis Groningenspecialisatie: Intensieve Zorg
Preoperatieve conditie van rapid recovery patiënten
56
57
Innovatieproject
Aanleidingeen infectie bij een prothese is een vervelende complicatie
met een enorme impact voor de patiënt en een langdurige be-
handeling. de zorg voor patiënten die een (late) geïnfecteerde
prothese hebben gaat ondermeer gecentreerd worden in het
Martini Ziekenhuis. er is echter nog geen specifiek zorgpad.
Herontwerp en indicatorenin het herontwerp wordt het bestaande zorgpad vernieuwd
waarin de zorg van de verpleegkundig specialist wordt opge-
nomen. voor het meten van de kwaliteit van zorg worden vier
prestatie-indicatoren gebruikt:
patiënttevredenheid: gemeten met een vragenlijst;•
geprotocolleerde zorg door verpleging; geen nulmeting;•
continuïteit van zorg: gemeten met een vragenlijst;•
meer ziekte-inzicht: extra vragen toegevoegd aan de •
vragenlijst patiënttevredenheid.
ImplementatiestrategieBinnen implementeren worden 5 fases doorlopen:
oriëntatie: nulmeting, herontwerp schrijven, literatuur •
zoeken, betrokkenen informeren;
inzicht: patiënten informeren, kennis vergroten, •
vernieuwingen ontwerpen, betrokkenen uitleg en inzage
geven zorgpad;
acceptatie: knelpunten analyseren en verhelpen, luisteren •
naar patiënt, starten uitvoering zorgpad, invoering
protocol en patiëntenfolder;
verandering: knelpunten inventariseren, zo nodig •
veranderingen aanbrengen;
behoud van verandering: tussenmeting en effectmeting, •
jaarlijks evaluatie zorgpad.
Zorgpad voor mensen met een infectie bij gewrichtsprothese
Stand van zakende resultaten van de tussenmeting laten zien dat de patiënt-
tevredenheid enigszins verhoogd is bij de patiënten die zorg
kregen vanuit het vernieuwde zorgpad. de patiënten beoorde-
len dat de continuïteit van zorg gelijk is gebleven. Het ziekte-
inzicht is mogelijk iets hoger door de uitleg en tijd van de
verpleegkundig specialist; de folder is nog in ontwikkeling.
van de verpleegkundigen is 80% op de hoogte van de aanwe-
zigheid van het protocol en geeft zorg volgens protocol.
Onderzoek
Achtergrond en doelde toediening van intraveneuze medicatie, voeding of vocht
via centraal veneuze katheters is een onderdeel van complexe
zorg thuis. de risico’s van het toepassen van medische tech-
nologie thuis voor patiënten worden onderschat. centraal
veneuze katheters kunnen ernstige complicaties veroorzaken,
zoals dislocatie, occlusie, trombose en lijnsepsis. veel van deze
complicaties kunnen voorkomen worden. Het doel in dit
onderzoek was inzicht te krijgen in hoe vaak complicaties bij
centraal veneuze katheters voorkomen in de thuissituatie.
Methodein een cross-sectioneel onderzoek bij thuiswonende patiënten
met een centraal veneuze katheter in zorg bij een specialistisch
team werden gegevens over complicaties als occlusie, disloka-
tie, trombose, flebitis en infectie, locatie katheter, doel therapie,
therapieduur en ziektebeeld vastgelegd.
Resultaten en discussiegegevens van 26 patiënten werden geanalyseerd, van wie 15
mannen en met een gemiddelde leeftijd van 64 jaar (± 13,7).
Zeven patiënten kregen complicaties, van wie twee meerdere
complicaties kregen. Het ging hierbij om dislocatie, occlusie
en infectie. trombose en flebitis werden niet waargenomen.
de incidentie van complicaties was 0,6%. dit is minder dan de
gemiddeld 5% infecties die voorkomen bij centraal veneuze
katheters in het ziekenhuis. door de kleine steekproef waren
verdere analyses niet mogelijk.
Conclusie en implicatiesHet aantal complicaties bij centraal veneuze katheters dat
voorkwam in de thuissituatie was gering. Het onderzoek had
echter een beperkte omvang. Om meer inzicht te krijgen wordt
aanbevolen het onderzoek te verlengen om meer gegevens te
verkrijgen, zodat een meer gefundeerde uitspraak mogelijk is
over het voorkomen van infecties bij centraal veneuze kathe-
ters in de thuissituatie.
Trefwoorden: centraal veneuze katheter, complicaties,
thuiszorg, specialistische zorg
< Kitty van Tole-mail: [email protected]: C. Weijenberg, F.B. van HeestWerkplek: Specialistisch team ZuidOost Drenthe, Icare Thuiszorgspecialisatie: Chronische Zorg
complicaties bij infusietherapie met een centraal veneuze
katheter in de thuissituatie
58
59
Innovatieproject
AanleidingPatiënten met diabetische ulcera komen met grote regelmaat
naar de wondpoli voor een consult en wondtoilet. Het zijn
wonden die lange tijd bestaan, maar tussendoor flinke fluctua-
ties laten zien en kans op complicaties geven waardoor alert en
adequaat reageren van belang is. een veel gehoorde klacht van
patiënten is dat ze regelmatig naar het ziekenhuis moeten.
Herontwerp en indicatorenHet herontwerp richt zich op het verminderen van het aantal
ziekenhuisbezoeken. de volgende prestatie-indicatoren
worden gehanteerd:
patiëntentevredenheid: meting van kwaliteit van zorg •
vanuit patiëntenperspectief;
veiligheid: meten van complicaties en bereikbaarheid •
wondverpleegkundige;
efficiëntie van de zorgverlening: aantal polibezoeken, •
beschrijving acties ten aanzien van polikliniekbezoek;
reductie van kosten. •
Implementatiestrategiede implementatiestrategie is ingedeeld naar de verschillende
fasen in het veranderingsproces:
oriëntatie: nulmeting, patiëntentevredenheidsonderzoek, •
beschrijving uitgangspositie, informeren naar interesse bij
andere disciplines en schrijven herontwerp.
inzicht: kennis vergroten, kennis van huidige en •
toekomstige handelswijze, samenwerken wondpoli voor
wederzijds begrip en mogelijkheden;
Wondtoilet bij diabetische ulcera in de thuissituatie
acceptatie: transparantie in werkwijze, vragen naar •
behoeften patiënt, afspraken maken met betrekking tot
samenwerking;
verandering: starten uitvoering herontwerp, bijstellen plan •
behoud van verandering: evaluatieproces na 6 maanden, •
patiënttevredenheidsonderzoek herhalen, overleg
behandeling met wondpoli continueren.
Stand van zakende patiëntentevredenheid is toegenomen en het aantal com-
plicaties is gelijk gebleven. de efficiëntie van de zorgverlening
is verbeterd. de patiënt is minder vaak naar het ziekenhuis
is geweest. Het idee is om de wondzorg thuis verder uit te
breiden, zodat ook andere complexe wonden thuis behandeld
kunnen worden.
Onderzoek
Achtergrond en doelKwetsbare ouderen met diabetes mellitus hebben specifieke
zorg nodig. dit was voor de vereniging van specialisten Oude-
rengeneeskunde (verenso) aanleiding om de Multidisciplinaire
richtlijn ‘verantwoorde diabeteszorg bij kwetsbare ouderen
thuis en in verzorgings- of verpleeghuizen’ (Mdr diabetes) te
ontwikkelen. Het doel van dit onderzoek was inzicht krijgen in
de toepassing van deze richtlijn bij kwetsbare ouderen in een
zorgcentrum in Oost-groningen.
Methodein een cross-sectioneel onderzoek werden dossiers van 24 be-
woners met diabetes beoordeeld (gemiddelde leeftijd 83 jaar
(± 7); 66% vrouw). gegevens over leeftijd, geslacht, gewicht,
woonsituatie, levensverwachting, bijkomende aandoeningen,
bloeddruk, diabetesmedicatie, voetencontrole en Hba1c
werden vastgelegd. de gegeven zorg werd vergeleken met
de Mdr diabetes op de thema’s medicatie, aandoeningen en
controles.
Resultaten en discussiedertien bewoners (54%) kregen insuline; vijf conform de
richtlijn. Zestien bewoners (66%) kregen metformine, geheel
conform de richtlijn. Bij 21 bewoners (88%) was de voetencon-
trole conform de richtlijn. Bij vrouwen was dit vaker het geval
dan bij mannen. Bij veertien (58%) bewoners was de Hba1c
bekend. Bewoners hadden weinig bijkomende aandoeningen;
was hier sprake van dan was het doorgaans onbekend of de
zorg conform de richtlijn plaatsvond. gezien het kleine aantal
dossiers en de lokale aard van het onderzoek is de generaliseer-
baarheid van deze resultaten beperkt.
Conclusie en implicatiesde zorg voor ouderen met diabetes wonend in een zorgcen-
trum in Oost-groningen wordt niet volledig conform de Mdr
diabetes van verenso uitgevoerd. in het bijzonder geldt dit
voor het voorschrijven van insuline en voor controle op Hba1c.
aanbevolen wordt betrokken zorgverleners te informeren over
de Mdr diabetes.
Trefwoorden: diabetes, multidisciplinaire richtlijn,
kwetsbare ouderen
< Gea van der Veen
e-mail: [email protected]: J.C. KosterWerkplek: Zorgcentrum de Blanckenborg, Blijhamspecialisatie: Chronische Zorg
Kwetsbaar en diabetes: Over-behandelen
60
61
Innovatieproject
AanleidingBij de stichting Zorgcentrum de Blanckenborg is aandacht voor
voetzorg niet nieuw. voetzorg gebeurt, maar niet op een ge-
structureerde manier. in het zorgdossier wordt de voetzorg niet
specifiek benoemd. Bij het wassen is aandacht voor de voeten
maar bijzonderheden vallen vaak in een veel later stadium op.
Herontwerp en indicatoren in het herontwerp wordt de verpleegkundige specialist het
aanspreekpunt op de afdeling en gaat het probleem zelf
behandelen of beoordeelt of een pedicure of arts in consult ge-
vraagd wordt. de volgende prestatie-indicatoren zijn gebruikt:
doelmatigheid: de juiste zorg op het juiste moment, aantal •
consulten en verwijzingen;
veiligheid: op het juiste tijdstip aanbieden van •
(preventieve) zorg (interviews met medewerkers);
veiligheid: vermijden van schade bij interventies die •
bedoeld zijn voor het bevorderen van de gezondheid
(medische pedicure).
voorkomen van voetproblemen bij bewoners van
verpleegafdelingen
Implementatiestrategie de implementatiestrategie is ingedeeld naar de verschillende
fasen in het veranderingsproces:
oriëntatie: herontwerp schrijven, probleem inzichtelijk •
maken;
inzicht: inventarisatie, informeren, ontwikkelen •
feedbackvragenlijst voor werknemers;
acceptatie: inzicht in meerwaarde (elkaar motiveren, •
frustraties uitspreken);
verandering: coachen en begeleiden verpleegkundigen bij •
voetzorg;
behoud van verandering: voetzorg regelmatig op de •
agenda zetten.
Stand van zakenHet preventief controleren van de voeten van bewoners op
de Pg-afdelingen is onderdeel geworden van de dagelijkse
zorg. Bij de medewerkers is de kennis over de voeten van de
bewoners toegenomen en weten ze hoe deze te beoordelen.
daarnaast wordt in het zorgdossier een extra tabblad geplaatst
om de rapportage van de pedicure te noteren. daarmee komt
het dagelijks onder de aandacht van de medewerkers.
Onderzoek
Achtergrond en doeltuberculose is een infectieziekte die wereldwijd nog veel voor-
komt. de incidentie in 2011 was 8,7 miljoen. een deel van de
patiënten is niet therapietrouw, waarbij mogelijk sociale factoren
een rol spelen. Het doel van dit onderzoek was inzicht te krijgen
in de sociale factoren die voor patiënten in nederland een rol
kunnen spelen bij het zich onttrekken aan de behandeling.
MethodeOver de jaren 2011 en 2012 werden uit het registratiesysteem
die patiënten geïdentificeerd die geregistreerd stonden als
‘genezen of behandeling voltooid’. Hiervan werd ad random
een steekproef genomen. daarnaast werden patiënten gese-
lecteerd met de code ‘behandeling afgebroken: zich aan de
behandeling onttrokken’. de informatie over sociale factoren
(waaronder verblijfplaats, beroep/werk, opleidingsniveau,
sociale activiteiten) werd telefonisch geverifieerd bij de sociaal
verpleegkundigen. de samenhang tussen de sociale factoren
en het al of niet voltooien van de behandeling werd bepaald.
Resultaten en discussieuiteindelijk werd de informatie van 80 van de 88 geselecteerde
patiënten geanalyseerd. Hiervan hadden 43 de behandeling
voltooid en 37 de behandeling afgebroken. een opleiding
volgen, beroep/werk en sociale activiteiten vertonen een
zwakke, maar significante samenhang met therapietrouw.
de samenhang met andere factoren is niet significant. de
geringe omvang van de steekproef, ontbrekende gegevens en
mogelijke fouten in registratie hebben de resultaten mogelijk
beïnvloed.
Conclusie en implicatiesPatiënten die een opleiding volgen, een beroep of werk
hebben of sociaal actief zijn voltooiden vaker hun behandeling
voor tbc. sociale gegevens meenemen in de registratie kan de
begeleiding en behandeling verbeteren. verder onderzoek kan
meer inzicht geven in hoe sociale factoren van invloed zijn op
het voltooien van de behandeling.
Trefwoorden: tuberculose, therapietrouw, behandeling
< Marinus Vermuee-mail: [email protected] Praktijkopleider: J.J. van der HaveWerkplek: afdeling Tuberculosebestrijding, Gemeentelijke Gezondheidsdienst Groningenspecialisatie: Preventieve Zorg
sociale factoren en therapietrouw bij tuberculosepatiënten
in nederland
62
63
Innovatieproject
AanleidingHet nationaal Plan tuberculosebestrijding gaf de eerste aanzet
om de functie van verpleegkundig specialist in de tuberculose-
bestrijding te introduceren. Met steeds minder cliënten is de
huidige opzet niet houdbaar. voor een aantal artsen is het
aanbod zo gering dat behoud van kennis en kwaliteit in gevaar
komt. Met het integreren van de verpleegkundig specialist in
de tuberculosebestrijding blijft ervaring en kennis behouden.
Herontwerp en indicatorenHet herontwerp betreft het starten van een spreekuur voor
cliënten met Latente tuberculose infectie (LtBi). de verpleeg-
kundig specialist zal spreekuurtaken uitvoeren en ook na het
eerste consult de cliënt begeleiden. de gekozen indicatoren
sluiten aan bij de zorg implementatie:
kwaliteit van zorg door verpleegkundig specialist is •
aantoonbaar geborgd;
aantal personen met latente tuberculose-infectie in een •
kalenderjaar dat de preventieve behandeling voltooit;
aantal deelnemers aan het klanttevredenheidsonderzoek •
dat in een kalenderjaar de dienstverlening van de
tuberculoseafdeling met minimaal een goed beoordeelt.
spreekuur voor cliënten met een latente tuberculose-infectie
Implementatiestrategiena een lange aanloop is toestemming gegeven voor de uitwer-
king van het plan. vervolgens is in samenspraak met het team
een conceptvoorstel uitgewerkt. alle teamleden zijn meerdere
keren bij de uitwerking betrokken; dit heeft bijgedragen aan de
acceptatie en een vollediger beschrijving van het voorstel.
Stand van zakende eerste resultaten laten positieve mondelinge reacties
van cliënten zien; de wachttijd voor cliënten is verkort. Het
contact met de verpleegkundig specialist wordt gewaardeerd.
de belasting voor de arts is merkbaar afgenomen. er is vaak
onvoldoende tijd en aandacht voor het nabespreken van een
casus. de teamleden moeten nog wennen aan de nieuwe rol
verpleegkundig specialist en gewijzigde routines. Het spreek-
uurproces wordt 3, 6 en 12 maanden na de start geëvalueerd.
Onderzoek
Achtergrond en doelcerumen (oorsmeer) komt bij mensen met een verstandelijke
beperking meer voor, waarschijnlijk omdat de anatomie van
de gehoorgang anders is. Het doel in dit onderzoek was inzicht
krijgen in de voorkomen van cerumenproblemen bij mensen
met een verstandelijke beperking en waar dit mee samen-
hangt.
Methodein een cross-sectioneel onderzoek is gedurende drie maanden
tijdens oorcontrole het cerumen beoordeeld. dit waren cliën-
ten die in aanmerking kwamen voor periodieke controle of die
op basis van klachten zoals doofheid, pijn en/of gedragsveran-
dering aangemeld waren voor controle. tevens zijn gegevens
rondom leeftijd, de ernst van de verstandelijke beperking,
dysfagie (slikstoornis), het vermogen tot verbale communicatie
en het dragen van hoortoestellen vastgelegd.
Resultaten en discussiein totaal werden in drie maanden 49 mensen gecontroleerd.
Bij 39 (79,6%) mensen werd overmatig cerumen geconstateerd;
bij de andere tien (20,4%) was sprake van geen of een normale
hoeveelheid cerumen. Oudere mensen hadden vaker last van
overmatig cerumen (p=0.004). geen verband werd gevonden
tussen cerumen en het dragen van een gehoortoestel, het
hebben van dysfagie, het syndroom van down, de ernst van de
verstandelijke beperking en de mogelijkheid tot verbale com-
municatie. door het geringe aantal deelnemers is generalisatie
niet mogelijk.
Conclusie en implicatiesin dit onderzoek waren het met name oudere mensen met een
verstandelijke beperking bij wie overmatig cerumen werd ge-
constateerd. een relatie met andere factoren kon niet worden
aangetoond. vervolgonderzoek moet meer inzicht geven in
waar overmatig cerumen bij mensen met een verstandelijke
beperking mee samenhangt, eventueel in vergelijking met
mensen zonder verstandelijke beperking.
Trefwoorden: cerumen, prevalentie cerumen, verstandelijke
beperking, samenhangende factoren.
< Suzanne Vissere-mail: [email protected]: Stichting de Trans, NooitgedachtPraktijkopleiders: A. Friezema, C. Schmohlspecialisatie: Chronische Zorg
Overmatig cerumen en samenhangende factoren bij mensen
met een verstandelijke beperking
64
65
Innovatieproject
Aanleidingeen deel van de mensen met een verstandelijke beperking of
een stoornis in het autistisch spectrum gebruikt psychofar-
maca, waardoor na lang gebruik diabetes mellitus kan ontstaan.
de zorg voor mensen met diabetes is nog niet geoptimaliseerd.
de zorg verloopt nu via de huisarts, die 1,5 dag per week werk-
zaam is. Om de zorg te optimaliseren wordt dit overgedragen
aan de verpleegkundig specialist en de diëtiste.
Herontwerp en indicatorencliënten worden structureel door de diëtiste en verpleegkun-
dig specialist gezien voor adviezen, informatie, afspraken en de
noodzakelijke onderzoeken. Zo worden cliënten nauwkeuriger
gevolgd en kan eerder worden ingegaan op de hulpvraag. de
volgende prestatie-indicatoren worden gehanteerd:
cliëntgerichte zorg: actief volgen, adviseren en informeren; •
effectieve zorg: goede afbakening van •
verantwoordelijkheden van verpleegkundig specialist en
diëtiste en schriftelijke vastlegging van taken;
organisatorische kwaliteit: coördinatie van zorg door •
verpleegkundig specialist.
de zorg rondom de patiënt met diabetes
Implementatiestrategiede implementatiestrategie is ingedeeld naar de verschillende
fasen in het veranderingsproces:
oriëntatie: oriënterend gesprek verpleegkundig specialist •
en huisarts over de rol van de verpleegkundig specialist;
inzicht: huisarts, diëtiste, manager en verpleegkundigen •
zien het anders organiseren van de diabeteszorg als
kwaliteitsverbetering;
acceptatie: bespreken van voorstel voor het verbeteren •
van de kwaliteit van zorg;
verandering: inventarisatie van de cliënten met diabetes, •
inplannen van onderzoeken, doen nulmeting en
inplannen voor het spreekuur van verpleegkundig
specialist en diëtiste;
behoud van verandering: na een jaar evaluatie van de •
werkwijze.
Stand van zaken cliënten hebben een eerste screening gehad op bloeddruk,
body mass index en bloedonderzoek op cholesterol, nuchtere
glucose en Hba1c. de oogcontroles zijn gepland evenals de
afspraken met de diëtiste en de verpleegkundig specialist.
Onderzoek
Achtergrond en doel een depressieve stoornis is een veel voorkomende psychische
stoornis. selectieve serotonine heropnameremmers zoals
paroxetine, beïnvloeden de serotonine activiteit door de sero-
tonine transporter te remmen. Het remmen van dit eiwit leidt
tot een toename van serotonine in de synapsspleet. Hiermee
verbeteren de depressieve klachten. een mogelijk ongunstig
effect van paroxetine is dat het bij start van de behandeling kan
leiden tot een toename in angstklachten. genetische eigen-
schappen van patiënten hebben effect op de behandeling met
antidepressiva. doel van dit onderzoek was inzicht krijgen in de
invloed van genetische factoren op de toename van angst-
klachten bij het starten met paroxetine.
Methodein dit cohortonderzoek werd gebruik gemaakt van al verzamel-
de gegevens over genetische factoren en angstklachten in de
eerste twee weken van de behandeling bij 107 participanten,
zowel mannen als vrouwen, 18-70 jaar, met verschillende
etnische achtergronden. voor het testen van herhaalde metin-
gen per participant en tussen participanten werden multilevel
analyses gedaan.
Resultaatde relatie tussen leeftijd en genotypering bleek niet significant
(p=0.5); dit geldt ook voor de baseline-scores voor angst en
depressie. Overeenkomstig bleek de relatie tussen geslacht en
genotypering niet significant (p=0.7). Het verschil in angst-
klachten in de eerste en tweede week van de behandeling in
relatie tot het genotype was niet-significant (p=0.76). echter,
een significant verschil werd waargenomen tussen angst voor-
afgaand aan het onderzoek en het geslacht van de participant
(p=0.035).
Conclusie in dit onderzoek is geen relatie aangetoond tussen de toename
van angstklachten als reactie op de behandeling met paroxe-
tine en de serotoninetransporterpolymorfisme. verder onder-
zoek naar deze relatie is nodig.
Trefwoorden: depressie, angst, serotonine, genetische
factoren, triallelische polymorfisme.
< Mirjam Westrae-mail: [email protected]: J.G. Warning, M.K. de Boer Werkplek: Universitair Centrum Psychiatrie, Universitair Medisch Centrum Groningen specialisatie: Geestelijke Gezondheidszorg
toename van angstklachten bij starten van paroxetine en
genetische factoren bij depressieve stoornis
66
67
Innovatieproject
AanleidingMonoamineOxidase-remmers, MaO-remmers, zijn middelen
die effectief zijn voor patiënten met een ernstige unipolaire de-
pressieve stoornis die onvoldoende of niet hebben gereageerd
op andere antidepressiva. deze medicamenten zijn relatief
onveilig vanwege kans op gevaarlijke complicaties door inter-
acties met bepaalde voedingsmiddelen en andere medicamen-
ten. daardoor zijn deze middelen niet geregistreerd in neder-
land en staan ze niet in het Farmacotherapeutisch Kompas. dit
betekent dat zorgverleners in het universitair Medisch centrum
groningen moeilijk snel informatie over deze middelen kunnen
krijgen terwijl bij het optreden van complicaties snel optreden
noodzakelijk is.
Herontwerp Het herontwerp betreft het ontwikkelen en invoeren van een
protocol met informatie over MaO-remmers en instructies voor
handelen bij ernstige complicaties. de prestatie-indicatoren
zijn:
effectieve zorg: gebruik richtlijn door zorgverleners •
(enquête);
veilige zorg: vermindering complicaties (dossieranalyse); •
patiëntgerichte zorg: hogere patiënttevredenheid (ggZ •
thermometer);
doelmatige zorg: verhogen kennis (enquête).•
Het optimaliseren van de veiligheid bij behandeling met
MaO-remmers
Implementatiestrategiede implementatie is uitgevoerd aan de hand van de volgende
stappen:
oriëntatie: informeren behandelaars omtrent •
ontwikkelproces;
inzicht: ontwikkeling conceptrichtlijn;•
acceptatie: patiëntenparticipatie, bespreken •
conceptrichtlijn;
verandering: bekendmaken conceptrichtlijn, richtlijn in •
docportal;
behoud van verandering: evaluatie, revisie en herziening •
richtlijn.
Stand van zakende nulmeting laat zien dat de kennis over MaO-remmers onder
de behandelaren verbeterd kan worden. de aspecten die met
het protocol sneller inzichtelijk worden zijn: interacties met
andere medicamenten, wijze van handelen bij complicaties en
het belang van het informeren van andere betrokken zorgver-
leners. Het protocol wordt geïmplementeerd in het najaar van
2015. een nameting vindt plaats 6 maanden na implementatie.
Onderzoek
Achtergrond en doelantidepressiva blijken een vroege verandering te geven in de
emotionele informatieverwerking bij depressieve patiënten.
deze verandering lijkt predictief te zijn voor de respons op be-
handeling met antidepressiva, maar onduidelijk is of dit ook het
geval is bij niet medicamenteuze behandelingen. doel in dit
onderzoek was inzicht te krijgen in de relatie tussen veranderin-
gen in de emotionele informatieverwerking in de eerste twee
weken van de behandeling en verbeteringen in de klinische
presentatie van depressie na acht weken bij patiënten met een
depressie die behandeld worden met medicatie en/of cogni-
tieve gedragstherapie.
Methodeeen cohortonderzoek werd uitgevoerd bij patiënten met een
matige tot ernstige depressie conform criteria dsM-iv naar de
vroege verandering in emotionele informatieverwerking en
de klinische presentatie van depressie. gegevens over onder
andere de ernst van de depressie, het herkennen van emoties,
leeftijd, geslacht, familiaire belasting en comorbiditeit werden
vastgelegd.
Resultaten en discussievoorlopige analyses bij vijf patiënten laten zien dat na twee
weken behandeling veranderingen zichtbaar zijn in het herken-
nen van gezichten en de reactietijd. dit geldt met name voor
de emoties blij en boos. een significant verband met verbete-
ring van de depressie na acht weken werd aangetoond voor
de emotie boos; andere verbanden waren niet significant. de
onderzoekspopulatie was te klein voor nauwkeurige analyses.
Conclusie en implicatieser lijken inderdaad veranderingen in het herkennen van
emoties op te treden in de eerste twee weken van een behan-
deling voor depressie. Momenteel worden meer gegevens
verzameld om meer gefundeerde uitspraken te kunnen doen
over veranderingen in emotieherkenningen als voorspeller van
het effect van farmacotherapie, cognitieve gedragstherapie of
een combinatiebehandeling bij depressie.
Trefwoorden: depressie, emotionele informatieverwerking,
farmacotherapie, cognitieve gedragstherapie
< Anna Wiersmae-mail: [email protected]: G. Toxopeus, J. BrouwerWerkplek: Synaeda Psychomedisch Centrum Leeuwardenspecialisatie: Geestelijke Gezondheidszorg
vroege veranderingen in emotionele informatieverwerking
bij depressie
68
69
Innovatieproject
Aanleiding synaeda is een tweedelijns ggZ behandelcentrum, waar vol-
wassenen met psychiatrische problematiek worden behandeld.
Binnen synaeda wordt gewerkt volgens het ‘Beter’ concept; dit
staat voor behandelinhoud en bejegening, efficiëntie, transpa-
rantie, effectiviteit en recidiefpreventie. de evaluatiegesprekken
die in elke behandeling worden gevoerd zijn nog niet beschre-
ven vanuit deze visie en worden door behandelaren verschil-
lend ingevuld.
Herontwerp en indicatorenHet herontwerp is een format voor de evaluatiegesprekken.
in het format staat de input van de patiënt centraal: formule-
ren van behandeldoelen, bespreken van verwachtingen en
efficiënt werken.
de volgende prestatie-indicatoren zijn gebruikt:
patiënttevredenheid (cQ-i ggZ kortdurende ambulante •
zorg);
efficiëntie: evaluatiegesprekken volgens herontwerp •
(dossieranalyse);
transparantie en klinische kennis van de behandelaren •
(routine outcome measure).
Herontwerp (tussen)evaluatiegesprekken synaeda
Implementatiestrategie Binnen het herontwerp evaluatiegesprekken worden de fasen
als volgt doorlopen:
oriëntatie; opdrachtformulering en literatuurstudie, •
bewustwording en bevorderen betrokkenheid team;
inzicht: verdieping in het onderwerp, analyse van •
doelgroep, setting en nulmeting vertalen naar herontwerp;
acceptatie: bespreken en presenteren herontwerp in •
teambijeenkomst;
verandering: aan de slag met het herontwerp; •
patiënten ervaren hun nieuwe inbreng tijdens de
evaluatiegesprekken;
behoud van verandering: elke 3 maanden bespreking •
ervaringen en resultaten herontwerp.
Stand van zaken de implementatie heeft binnen een teambespreking plaats-
gevonden. de behandelaren zijn daarna het herontwerp gaan
toepassen in hun dagelijkse praktijk. Hiervan zijn nog geen
resultaten beschikbaar. evaluatie zal plaatsvinden in het team
elke drie maanden tijdens de teambespreking. dit is gekoppeld
aan het bespreken van de uitkomsten van de cQ-i meting van
die periode.
Onderzoek
Achtergrond en doelBij veel ouderen in nederland is sprake van onder- of overbe-
handeling met geneesmiddelen. Het reduceren hiervan kan
gerealiseerd worden door het toepassen van de stOPP en
start-criteria. in dit onderzoek is onderzocht in hoeverre het
geneesmiddelengebruik van bewoners van de psychogeriatrie
afdeling in het verpleeghuis voldoet aan deze criteria.
Methodein dit cross-sectionele onderzoek is het medicatiebeleid bij 21
bewoners beoordeeld met een gemiddelde leeftijd van 84 jaar
(± 7), waarvan 15 (72%) vrouwen. Met destOPP en start-
criteria is het geneesmiddelengebruik zoals vermeld in me-
dische dossiers, beoordeeld op over- en onderbehandeling.
verschillen tussen bewoners met en zonder over- en onder-
behandeling zijn getoetst.
Resultaten en discussieOp basis van de start-criteria kwam overbehandeling het
meeste voor bij acetylsalicylzuur/carbasalaatcalcium en anti-
depressiva en onderbehandeling bij laxans, calcium/vitamine
d, ace-remmer en diuretica. Onder- of overbehandeling van
ace-remmer en diuretica kwam meer voor bij bewoners die
korter opgenomen waren (p=.02). Bewoners die onderbehan-
deld werden met calcium/vitamine d hadden minder ziekten
(p=.01). Overbehandeling op basis van de stOPP-criteria kwam
vooral voor bij dubbelmedicatie en antipsychotica. de resulta-
ten van dit onderzoek kunnen beïnvloed zijn door incomplete
dossiers. Zo was soms de indicatie voor medicatie niet te
achterhalen of waren redenen waarom medicatie niet verstrekt
was niet opgenomen in het medisch dossier.
Conclusie en implicatiesMet het huidige beleid komt het geneesmiddelengebruik van
de bewoners in dit specifieke verpleeghuis niet overeen met
de stOPP en start-criteria. systematische toetsing van het
medicatiebeleid aan deze criteria is gewenst om onder- en
overbehandeling te kunnen reduceren.
Trefwoorden: stOPP-criteria, start-criteria, polyfarmacie,
psychogeriatrie
< Caress Winkele-mail: [email protected]: J.C. Koster Werkplek: Zorgcentrum de Blanckenborg, Blijhamspecialisatie: Chronische Zorg
Beoordelen geneesmiddelengebruik met stOPP- en start-
criteria bij ouderen in het verpleeghuis
70
71
Innovatieproject
AanleidingZorgcentrum de Blanckenborg is een klein regionaal zorgcen-
trum waar intra- en extramurale zorg wordt verleend. in het
zorgcentrum is aandacht voor het voorkomen, ontstaan en
behandelen van een delier bij kwetsbare ouderen zowel intra-
als extramuraal. Maar er wordt een weg bewandeld die niet
optimaal en niet structureel eenduidig is.
Herontwerp en indicatorenHet doel is implementatie van het zorgpad delier om hand-
vatten en eenduidigheid voor de zorgverleners te creëren en
daarnaast kwaliteit van zorg voor de cliënt te bewerkstelligen.
de rol van de verpleegkundig specialist staat hierbij centraal; zij
coördineert het gehele proces. de volgende prestatie-indicato-
ren zijn gebruikt:
effectiviteit zorg: aantal vroeg herkenningen en •
voorkomen delirante toestandsbeelden via de
dOss-schaal;
tevredenheid mantelzorg (enquête);•
scholing zorgverleners omtrent delier: registratie van •
geschoolde zorgverleners.
taakherschikking in de ouderenzorg; zorgpad delier
Implementatiestrategieeerst zijn de betrokken doelgroepen in kaart gebracht met
daarbij de bevorderende en belemmerende factoren en de te
ondernemen acties. vervolgens zijn de acties verder uitgewerkt
en is er volgens de Pdca-cyclus een plan van aanpak gemaakt.
Stand van zakenin het verpleeghuis wordt nu gewerkt volgens de gewenste
procedure. in het verzorgingshuis is dit helaas niet gelukt
omdat de huisartsen nog niet geïnformeerd zijn over de
beoogde werkwijze. Op deze afdelingen is het wel gelukt om
de verpleegkundig specialist als aanspreekpunt te laten funge-
ren en coacht de verpleegkundig specialist de medewerkers in
het toepassen van de niet-medicamenteuze interventies. de
huisartsen zullen op korte termijn worden geïnformeerd en
hopelijk hun medewerking verlenen aan de kwaliteit van zorg
op het gebied van delier.
Onderzoek
Achtergrond en doelHet vaststellen van de oorzaak van een herseninfarct of tia om
daarna te starten met secundaire profylaxe maakt het risico op
een recidief kleiner. Paroxysmaal atriumfibrilleren ((P)aF) kan
leiden tot een cardiale emboliebron dat de kans op een recidief
vergroot. Het doel was een eenvoudige methode te vinden om
(P)aF te kunnen vaststellen.
Methodein een longitudinaal vergelijkend onderzoek werden twee
groepen patiënten gevolgd die na een acuut herseninfarct of
tia opgenomen waren op een stroke care unit van een univer-
sitair Medisch centrum. de controlegroep kreeg de gebruike-
lijke diagnostiek. Bij de interventiegroep werden per patiënt op
de reeds aanwezige bewakingsmonitoren specifieke parame-
ters ingesteld en drie ritmestroken beoordeeld. de verwachting
was dat hiermee (P)aF eerder kan worden vastgesteld.
Resultaten en discussie van in totaal 488 patiënten werden gegevens geanalyseerd; 91
hiervan zaten in de interventiegroep. van 43% van de patiënten
uit de interventiegroep werden de hartritmes op de monitor
achteraf gecontroleerd op de aanwezigheid van (P)aF. dit werd
ook gedaan met 57 ritmestroken bij 27% van de patiënten uit
de controlegroep. tussen de controle- en interventiegroep was
geen verschil in het percentage patiënten met een cardiale
emboliebron als oorzaak van het infarct. Het aantal patiënten
waarbij de interventies conform de beschreven methode
werden uitgevoerd was echter laag.
Conclusie en implicatiesMet het specifiek instellen van de bewakingsmonitor en het
beoordelen van drie ritmestroken per patiënt, is het vaststel-
len van atriumfibrilleren niet verbeterd. Betere instructie over
en coaching bij het juist uitvoeren van de interventie kan het
onderzoek verbeteren, zodat beter gefundeerde uitspraken
mogelijk zijn.
Trefwoorden: atriumfibrilleren, herseninfarct, detectie,
profylaxe
< Gert Messchendorpe-mail: [email protected]: G.J.R. LuijckxWerkplek: afdeling Neurologie, Universitair Medisch Centrum Groningenspecialisatie: Intensieve ZorgVrijstelling voor het innovatieproject
vroege detectie van paroxysmaal atriumfibrilleren na een
herseninfarct
72
73
Innovatieproject
Aanleidingde kwaliteit van consulten van het Palliatief team Martini
Ziekenhuis voor klinische patiënten is suboptimaal vanwege
onvoldoende afstemming met de huisarts.
Herontwerp en prestatie-indicatorenHet verbeteren van de kwaliteit van consulten door contact te
hebben met de huisarts vóór het multidisciplinaire patiënten-
overleg (MdO) over de patiënt. de huisarts weet van de betrok-
kenheid van het Palliatief team en kan bijdragen aan het advies.
indien het Palliatief team betrokken is, wordt dit vermeld in
de ontslagbrief van de specialist. de huisarts wordt schrifte-
lijk geïnformeerd wanneer na een MdO het eerder gegeven
advies wordt gewijzigd. de volgende prestatie-indicatoren zijn
opgesteld:
het aantal keren dat een huisarts daadwerkelijk •
geïnformeerd is;
het aantal keren dat in de ontslagbrief informatie over het •
palliatief team staat;
aantal brieven vanuit het MdO naar de huisarts;•
tevredenheid Palliatief team en huisartsen.•
< Gertruud van der Werffe-mail: [email protected]: A.W.G. van der Velden, G.J. Knot-VeldhuisWerkplek: Team Palliatieve Zorg, Martini Ziekenhuis Groningenspecialisatie: Chronische ZorgVrijstelling voor het onderzoek
transmurale consultverlening bij klinische patiënten door
het team Palliatieve Zorg Martini Ziekenhuis
Implementatiestrategiegekozen is voor voornamelijk organisatorische implementatie-
strategieën. Het vergroten van geïntegreerde zorg is de best
passende strategie. dit ontstaat door de rol van de huisarts te
vergroten en door beter gestructureerde, schriftelijke commu-
nicatie waardoor minder kans op fouten.
Stand van zakende huisarts werd vaker gebeld (stijging van 7% naar 73%). Het
elektronisch palliatief dossier is aangepast voor het efficiënt
versturen van brieven. Het aanpassen van het ziekenhuisbrede
elektronisch patiëntendossier vraagt om meer tijd. nameting
volgt 6 maanden na het sturen van brieven. tijdens het werk-
overleg is aanvankelijk wekelijks aandacht voor telefonische
contacten met huisartsen; een brief wordt uitgebreid bespro-
ken. Het eerste jaar zijn de nieuwe interventies vast onderdeel
van beleidsbijeenkomsten. na een jaar wordt het opgenomen
in de Pdca-cyclus. Wenselijk is het team uit te breiden met een
arts zodat supervisie van de brieven gewaarborgd is.
EindredactieMarijke Kastermans
TekstredactieMarijke Kastermans
Karin Knuvers
Fotografiedeborah roffel
VormgevingJenne Hekman, icO communicatie bv groningen
© ManP, Hanzehogeschool groningen
colofon
Master Advanced Nursing Practice (MANP)
SecretariaatT (050) 595 70 39T (050) 595 70 56E [email protected]
BezoekadresEyssoniusplein 189714 CE Groningen
PostadresPostbus 31099701 DC Groningen
www.hanze.nl/manp