KOPSTUKKEN 18
-
Upload
hoangduong -
Category
Documents
-
view
219 -
download
0
Transcript of KOPSTUKKEN 18
KOPSTUKKEN 18MASTER ADVANCED NURSING PRACTICE
18e groep Masters | Afstudeerwerken 2016 | Academie voor Verpleegkunde
Master Advanced Nursing Practice (MANP)
SecretariaatT (050) 595 70 39T (050) 595 70 56E [email protected]
BezoekadresEyssoniusplein 189714 CE Groningen
PostadresPostbus 31099701 DC Groningen
www.hanze.nl/manp
KOPSTUKKEN 18MASTER ADVANCED NURSING PRACTICE
18e groep Masters | Afstudeerwerken 2016 | Academie voor Verpleegkunde
Voorwoord
Weer is een nieuw cohort Verpleegkundig Specialisten klaar als
beginnend beroepsbeoefenaar; onze grootste groep tot nu toe,
45 vrouwen en mannen! Van harte gefeliciteerd met jullie certificaat!
Wat gaat de toekomst jullie brengen?
Ik probeer een tipje van de sluier op te lichten.
Nieuwsbericht van de Rijksoverheid (november 2015):
“De nieuwe beroepen Verpleegkundig Specialist (VS) en Physician As-
sistant (PA) in de zorg zijn succesvol. Dat laat minister Edith Schippers van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport weten aan de Tweede Kamer op basis
van het evaluatieonderzoek dat is uitgevoerd in opdracht van het minis-
terie. (...) Met de inzet van de VS en de PA worden taken van bijvoorbeeld
artsen en specialisten overgenomen, de zogenoemde taakherschikking.
Voor mensen die werken in de zorg is dit aantrekkelijk want het biedt meer
perspectief op doorgroeien en ontwikkelen. Tegelijkertijd leidt het tot een
betere kwaliteit en organisatie van de zorg die kosteneffectief is’’.
Dit jaar is de rapportage van de sectorvisitatie Masteropleidingen
Advanced Nursing Practice 2015/2016 gepubliceerd (NQA & Hobéon, mei
2016). Deze beschrijft een analyse van de visitatie van alle Nederlandse
MANP-opleidingen. Hieruit blijkt dat taakherschikking nog steeds een
actueel onderwerp is.
Taakherschikking blijkt op verschillende manieren vorm te krijgen
(Wallenburg et al., 2016). Ten eerste als lid van het medisch team is een
verpleegkundig specialist (of physician assitant) werkzaam als behande-
laar naast de medisch specialist. Daarbij is hun rol vergelijkbaar met die
van een senior aios: ze werken zelfstandig en voeren regelmatig overleg
met een medisch specialist. Ten tweede is een verpleegkundig specialist
lid van het medisch team en verleent zij medische zorg in een specifiek
onderdeel van een zorgpad. Ook hier blijft een medisch specialist nauw,
maar op enige afstand betrokken. Ten derde kan een verpleegkundig spe-
cialist worden ingezet in een specifiek organisatieonderdeel, bijvoorbeeld
als zaalarts op een verpleegafdeling. Soms draait de verpleegkundig spe-
cialist dan mee in het dienstrooster. Ook in dit model is er nauw contact
met medisch specialisten. Ten vierde is een verpleegkundig specialist
zelfstandig behandelaar en heeft zij de klinische verantwoordelijkheid
voor de behandeling van een groep patiënten, maakt zij het behan-
delplan en voert dit uit en onderhoudt zij contacten met de verpleging
en familieleden. De medisch specialist staat meer op afstand en wordt,
naast regulier overleg, in voorkomende gevallen door de verpleegkundig
specialist geconsulteerd.
Hieraan kan een vijfde manier van taakherschikking worden toegevoegd.
Een Verpleegkundig Specialistenpraktijk, waarin een groep verpleegkun-
dig specialisten met dezelfde of verschillende specialismen en deskundig-
heidsgebieden bij kan dragen aan taakherschikking in de eerstelijnszorg .
Een voorbeeld hiervan is de Verpleegkundig Specialisten Praktijk Gronin-
gen (VSPG). Huisartsen maken gebruik van de diensten van deze praktijk,
verpleegkundig specialisten doen hun spreekuren en rijden hun visites.
Referenties• Netherlands Quality Agency (NQA) & Hobéon (2016). Rapportage sectorvisitatie Masteropleidingen Advanced Nursing Practice 2015/2016.
Utrecht: NQA&Hobéon.
• Wallenburg, I., Janssen, M. & Bont, A. de (2015). De rol van de Verpleegkundig Specialist en de Physician Assistant in de zorg.
Rotterdam: Instituut Beleid & Management Gezondheidszorg, Erasmus Universiteit.
In de nabije toekomst voorzie ik dat verpleegkundig specialisten zich zelf-
standig gaan vestigen – met een aantal in een maatschap – om de plaats
van een huisarts in bijvoorbeeld een krimpgebied over te nemen. Helemaal
gezien de snelle taakherschikking van ziekenhuizen naar de thuiszorg.
Verpleegkundig Specialisten moeten zich nu en de komende jaren richten
op wijzigingen in de zorgsector, op innovatie in de zorg en op hun eigen
positie in relatie tot de taken en bevoegdheden van artsen.
Er ligt een schone taak op jullie te wachten!
Namens het team MANP,
Roos Nieweg, programmamanager en hoofdopleider
Inhoud
Marja van AmerongenStarten van niet-invasieve beademing bij kinderen: thuis of in het ziekenhuis 14
Zorgpad voor het instellen van kinderen en jongeren op niet-invasieve beademing 15
Manon BackDe invloed van de schoolpoli op de relatie tussen leerkracht en leerling 16
Ontwikkeling van een Psycho-educatie Forum voor jongeren met ADHD 17
Raymon Bleuming Oefentherapie gecombineerd met biofeedback stabilizer bij chronische aspecifieke lage rugpijn 18
Cardiovasculair risicomanagement voor gedetineerden 19
Tineke BokhorstMisselijkheid en braken bij chemotherapie aan banden gelegd 20
Verbeteren van de psychosociale oncologische zorg via screening 21
Hans BoumanDe behoefte aan nazorg van de patiënt na een TIA 22
Verbetering screening bij Transient Ischemic Attack 23
Ilona DamEffect van telefonische voorlichting op de darmvoorbereiding voor coloscopie 24
Zorg voor beter via een zorgpad Inflammatory Bowel Disease 25
Gery DijkingaZiekenhuisopnames door toxiciteit van capecitabine 26
Optimaliseren van de zorg voor de peri-operatieve behandeling bij maagcarcinoom 27
Antoinet DoornZelfvertrouwen en problemen van alcoholafhankelijke ouderen na detoxificatie 28
Stoppen met roken is ieders belang 29
Ingrid Draaijer-JanssenRelatie tussen ervaren bijwerkingen van MTX en therapietrouw bij reumatoïde artritis 30
Veilig voorschrijven en monitoren van methotrexaat op de polikliniek reumatologie 31
Martje Drent Risico op neuropathie bij parkinson na behandeling met levodopa gel of orale levodopa 32
Poliklinisch zorgtraject voor het instellen van apomorfine bij patiënten met de ziekte van Parkinson 33
Floor den Dunnen Luchtwegmanagement binnen de ambulancezorg in Noord-Nederland 34
De verpleegkundig specialist Acute Zorg solo 35
Grietje de Groot- de JongPalperen polsslag versus MyDiagnostick voor het opsporen van atriumfibrilleren 36
Niet alles wat kan, hoeft... Advance Care Planning in verzorgingshuizen 37
Gery Grouve-Drost Effect actieve begeleiding op welbevinden van COPD-patiënten in de huisartsenpraktijk 38
Herontwerp van het spreekuur Cardiovasculair risicomanagement in de huisartsenpraktijk 39
Gera HartliefLaser Doppler Imaging scan als stressreducerend middel bij brandwondenpatiënten 40
Nieuwe manier van verbandmaterialen verstrekken op polikliniek Brandwondencentrum Groningen 41
Nynke HielemaPrevalentie van depressie bij kwetsbare en niet-kwetsbare ouderen in het ziekenhuis 42
Osteoporose screening en spreekuur bij patiënten van 70 jaar of ouder met heupfractuur 43
Lianne van der HoekProblemen, een kwestie van perspectief. Relatie tussen behandeling van problemen en patiënttevredenheid 44
Verbeteren integratie van ROM-PHAMOUS in de behandeling 45
Renske HoringaVerbeteren van observatie van insulten en de directe behandeling van epilepsie 46
Aangifte: onmacht of behandelmogelijkheid? Protocol aangifte doen na strafbaar feit 47
David IJbenVideolaryngoscopie een veilige optie in de AmbulanceZorg 48
De McGrath MAC binnen AmbulanceZorg Groningen 49
Ellen JansenNierdonatie bij leven, het gewicht van gewicht 50
Het verbeteren van de voorbereiding van nierpatiënten op transplantatie 51
Diana KlaassensDepressieve klachten en kwaliteit van zelfzorg voor voeten bij patiënten met diabetes mellitus 52
Opzet wondenspreekuur in woonzorgcentra Ebbingepoort en Voor Anker 53
Janneke Ludwig-RoukemaDe effectiviteit van Hepatitis B vaccinatie bij hiv-geïnfecteerde patiënten 54
Verminderen van de bezoekfrequentie aan de polikliniek Infectieziekten 55
Joyce Mantel-van StelInvloed van gedachten van tieners met een chronische inflammatoire darmziekte over hun medicatie op therapietrouw 56
Van ‘A’ naar Beter, opnameplanning afdeling Kortverblijf Kindergeneeskunde 57
Janneke Martens-BijlsmaVastgelopen? Fecale impactie bij patiënten met een dwarslaesie 58
Op weg naar een Continentie Adviesteam 59
Leonie Meindertsma-MiedemaPreventie van delier door inzet van naasten bij een acute opname in het ziekenhuis 60
Geïntegreerde zorg voor de zwangere met psychiatrische problemen 61
Corien MonsRisico’s op valincidenten in de woning en preventieve interventies 62
Zorg voor complexe wonden; het opzetten van een wondexpertisecentrum 63
Mattie MulderZiekte-inzicht en behandeltevredenheid bij patiënten met schizofrenie 64
Structurering bloedcontrole bij patiënten met antipsychoticagebruik 65
Richard van OostenHoe ervaren matig gereguleerde diabetespatiënten hun ziekte en de geboden zorg? 66
Substitutie van zorg voor patiënten met een ernstig psychische aandoening 67
Hans OostingHet analgetisch effect van esketamine, fentanyl en paracetamol op de pijnscore in de ambulancezorg 68
Cultuurverandering binnen AmbulanceZorg Groningen door uniforme evaluatiemethodiek 69
Peter PijperMeningen van patiënten, naasten en professionals over Resource Group Assertive Community Treatment 70
Implementatie Generalistische Basis GGZ binnen FACT Delfzijl 71
Ineke SchaafsmaCOPD en non-invasieve ventilatie: effectiviteit in de thuissituatie 72
Naar huis met beademing, goed geregeld? - Herontwerp ontslagprocedure - 73
Marita SchlepersZit u goed? Het opvolgen van adviezen van het zitadvies-team 74
Triage complexe wonden op de polikliniek plastische chirurgie UMCG 75
Mariette Scholma-BronsemaEffecten COPD zorgpad op kwaliteit van leven, ervaren benauwdheid en heropnames 76
Zorg na opname voor een longaanval bij COPD in het Ommelander Ziekenhuis Groningen 77
Inhoud
Martsje van der Sluis- de JongKwetsbaarheid oudere patiënt met coloncarcinoom en postoperatieve complicaties en ligduur 78
Optimaliseren poliklinisch spreekuur verpleegkundig specialist oncologie in Nij Smellinghe 79
Samantha SpanningaPsychofarmaca bij ouderen met dementie – het effect op kwaliteit van leven 80
Orde in het wondbeleid 81
Monique Stubbe de Boer Invloed van cliëntervaringen op therapeutische relatie van ervaringswerkers: een pilotstudie 82
Herstelondersteunende zorg binnen een woonvorm van Lentis 83
Gezien ter VeenEffect van zelfmonitoren via een interactief digitaal dossier op empowerment bij patiënten met multiple sclerose 84
Kwaliteitsverbetering risicovolle handelingen 85
Lisette VrielinkPre-hospitale acute stroke screening met de Zwolse Ambulance Stroke Screen lijst: een pilotstudie 86
Implementatie Autopulse 87
Linda de VriesRisicofactoren voor ondervoeding bij patiënten in een methadononderhoudsbehandeling 88
Procedure screening metabool syndroom 89
Esther WeppnerNierprotectie ter voorkoming van contrastnefropathie op afdeling cardiologie van een regionaal ziekenhuis 90
Telefonische voorlichting voor een geplande cardiologische interventie 91
Kim WesteraAngst en pijn tijdens de dotterprocedure bij patiënten met perifeer arterieel vaatlijden 92
Screenen patiënten met claudicatio intermittens in een anderhalvelijnscentrum 93
Tiny van Wieren BeerdaEffect transdermale medicatie op motorische fluctuaties bij parkinson en gastroparese 94
Logistiek stroomschema en zorgpad Duodopatherapie voor parkinsonpatiënten bij de Treant zorggroep ziekenhuizen 95
Evelien WoortmanRisicofactoren voor hart- en vaatziekten bij reumatoïde artritis 96
Roken is RAar: Stop! - Stoppen met roken bij reumatoïde artritis 97
Krijn van BerkelIn het belang van de patiënt - Implementatie van een signaleringsplan 98
Ida PaulusmaPostoperatief functioneren en kwaliteit van leven bij (kwetsbare) ouderen met een coloncarcinoom 99
Jantien van der SluisFollow-up colorectaal carcinoom door de verpleegkundig specialist 100
Onderzoek
Achtergrond en doelKinderen worden op verschillende manieren voorbereid en ingesteld
op niet-invasieve beademing in het Universitair Medisch Centrum
Groningen (UMCG) in vergelijking met het Erasmus Medisch Centrum
Rotterdam (Erasmus MC). In Groningen vindt de voorbereiding met
name klinisch plaats en in Rotterdam in de thuissituatie. Het doel van
dit onderzoek is het onderbouwen van wat de beste wijze van
voorbereiden is op niet-invasieve beademing.
MethodeIn een observationeel retrospectief onderzoek werden gegevens over
de tevredenheid van de ouders en de opnameduur verzameld via
dossiers. Tevens werd gekeken naar de kosten van de behandeling.
De patiënttevredenheid vanuit het perspectief van de ouders werd
gemeten met een vragenlijst over de voorbereiding op niet-invasieve
beademing, de opname, ontslag en nazorg. De effectiviteit van de
beademing werd gemeten met capillaire bloedgassen en/of een
transcutane CO2-meting. De follow-up was 3 maanden.
Resultaten en discussieIn totaal werden 24 kinderen geïncludeerd; 14 kinderen in het UMCG
en 10 kinderen in het Erasmus MC. De patiënttevredenheid over de
opname was in het Erasmus MC significant hoger. De tevredenheid
over de voorbereiding en de nazorg was in beide centra gelijk. De
opnameduur was significant lager in Rotterdam.
Conclusies en implicatiesDeze studie laat zien dat een voorbereiding van kinderen op niet-
invasieve beademing in de thuissituatie een positieve invloed heeft
op de opnameduur en de patiënttevredenheid. De studie laat geen
reductie van de kosten zien.
Trefwoorden: niet-invasieve beademing, voorbereiding
ziekenhuisopname, thuisbeademing, effectiviteit, kosten
Starten van niet-invasieve beademing bij kinderen:
thuis of in het ziekenhuis
< Marja van Amerongen E-mail: [email protected] Praktijkopleider: J.A. NieuwenhuisWerkplek: afdeling Longziekten en Tuberculose, Centrum voor Thuisbeademing, Universitair Medisch Centrum GroningenSpecialisatie: Intensieve Zorg
14
15
Innovatieproject
AanleidingHet instellen van kinderen op niet-invasieve beademing tijdens een kli-
nische opname is een ingrijpende en stressvolle gebeurtenis voor het
kind. Voorbereiding van kinderen op niet-invasieve beademing in de
thuissituatie blijkt een positieve invloed te hebben op de opnameduur
en de patiënttevredenheid. Deze manier van voorbereiden wordt tot
op heden niet toegepast door het Centrum van Thuisbeademing van
het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het bestaande zorgpad
voor het instellen van kinderen op niet-invasieve beadming is op basis
van deze nieuwe inzichten vernieuwd.
Herontwerp en indicatorenIn het herontwerp van het zorgpad, waarbij de kinderen thuis
worden voorbereid op niet-invasieve beademing is de rol van de
verpleegkundig specialist beschreven en werden taken van de
kinderverpleeg-kundigen op de verpleegafdeling herschikt.
De volgende prestatie-indicatoren gebruikt:
• patiënttevredenheid: meting van kwaliteit van zorg vanuit het
perspectief van patiënten;
• kwaliteit en veiligheid: de veldnorm chronische beademing bij
kinderen is leidend;
• opnameduur;
• kostenbeheersing: kostenreductie door een kortere opname;
• goede ventilatie en oxygenatie: genormaliseerde bloedgassen
• tijdige zorg: het kind wordt binnen drie weken na voorbereiding
in de thuissituatie opgenomen om ingesteld te worden op niet-
invasieve beademing.
Zorgpad voor het instellen van kinderen en jongeren
op niet-invasieve beademing
ImplementatiestrategieDe implementatie is ingedeeld naar de verschillende fasen in een
veranderingsproces:
• Oriëntatie: nulmeting, ontwikkelen herontwerp, informeren
betrokkenen.
• Inzicht: uitleggen belang van de verandering aan de
betrokkenen.
• Acceptatie: uitleggen van en instrueren over het herontwerp
aan betrokkenen; scholen kinderverpleegkundigen van de
verpleegafdeling over taakherschikking.
• Verandering: coachen en begeleiden van kind, ouders en
professionals.
• Behoud: inzichtelijk maken van resultaten voor betrokkenen;
evalueren zorgpad en aanpassen waar nodig.
Stand van zakenVanaf februari 2016 zijn twee kinderen volgens het nieuwe zorgpad
begeleid. De eerste resultaten zijn positief. De collega verpleegkundig
specialist, de kinderverpleegkundigen en de kinderartsen ervaren
het zorgpad als kindvriendelijk, goed werkbaar en gestructureerd,
waarbij iedere professional weet wat van hem of haar verwacht wordt.
De kinderverpleegkundigen ervaren de taakherschikking als een
verdieping van hun vak. Over de patiënttevredenheid kan nog geen
uitspraak worden gedaan. Aangezien slechts een klein aantal kinderen
ingesteld wordt op NIV per jaar moet de verpleegkundig specialist
samen met de kinderartsen, een actieve rol blijven vervullen voor het
behoud van verandering. In de nabije toekomst wordt geëvalueerd of
de beademing thuis plaats kan vinden in plaats van in het ziekenhuis.
Waarschijnlijk verhoogt dit de patiënttevredenheid en nemen de
kosten hierdoor mogelijk af.
Onderzoek
Achtergrond en doelOnderwijs geven aan een leerling met een psychiatrische diagnose is
vaak niet gemakkelijk voor een leerkracht. Dit kan de relatie tussen de
leerkracht en de leerling negatief beïnvloeden, terwijl een positieve
relatie van belang is voor een optimale ontwikkeling van een leerling.
Ondersteuning dichter bij de leerkracht en leerling kan de onderlinge
relatie verbeteren. Onderzocht werd of behandeling en ondersteu-
ning op school de kwaliteit van de relatie tussen leerkracht en leerling
verbeteren.
MethodeIn een pretest-posttest onderzoek werden leerkrachten gevraagd naar
hun beleving van de relatie met hun leerling voor en drie maanden na
gegeven ondersteuning in de schoolsituatie. De relatie leerkracht-
leerling vanuit het perspectief van de leerkracht werd gemeten met
de Leerkracht Leerling Relatie Vragenlijst (LLRV). Hiermee werd de
mate van conflict, nabijheid en afhankelijkheid in de onderliggende
relatie gemeten.
De invloed van de schoolpoli op de relatie tussen
leerkracht en leerling
< Manon BackE-mail: [email protected]: E.J. Mulder, J.S. NijmeijerWerkplek: Kinder- en Jeugdpsychiatrie, Accare, DrachtenSpecialisatie: Geestelijke gezondheidszorg
Resultaten en discussieIn totaal 27 leerkrachten werden benaderd voor deelname aan het
onderzoek. Hiervan gaven 12 leerkrachten aan deel te willen nemen
(repons (44%). Uiteindelijk werden gegevens van zeven leerkrachten
en leerlingen geanalyseerd. De relatie leerkracht – leerling verbeterde
tussen de eerste en tweede meting bij 4 van de 7 leerlingen; bij de 3
andere leerlingen bleef de relatie nagenoeg hetzelfde. De belangrijk-
ste beperking is de omvang van de steekproef. Dit maakt de resultaten
bemoedigend, maar betrekkelijk. Daarnaast is de relatie alleen vanuit
het perspectief van de leerkracht beoordeeld. Een andere belangrijke
beperking zit in de periode tussen de voor- en nameting, die
onderling behoorlijk verschilde.
Conclusie en implicatiesVanuit het perspectief van de leerkracht lijkt het behandelen en
begeleiden in de schoolsituatie van leerkrachten en kinderen met
psychische stoornissen een positief effect te hebben op de relatie
tussen leerling en leerkracht. Meer onderzoek naar het begeleiden in
de schoolsituatie is nodig waarbij bijvoorbeeld gekeken kan worden
naar de invloed van de aard van de psychische stoornis of waarbij
begeleiding in de schoolsituatie wordt vergeleken met andere vormen
van begeleiding.
Trefwoorden: kwaliteit relatie leerkracht-leerling, schoolpoli, LLRV
16
17
Innovatieproject
AanleidingBinnen Accare Friesland worden dagelijks kinderen behandeld die
gediagnosticeerd zijn met Attention Deficit Hyperactivity Disorder
(ADHD). Na het diagnostisch proces begint het behandelproces.
De eerste stap volgens het stepped care model is het geven van
psycho-educatie. Psycho-educatie vindt plaats in een groepsbijeen-
komst voor ouders van de patiënt. Tijdens de medicamenteuze
behandeling van de patiënt komen vragen naar voren over
diagnostiek en behandeling. Vanuit de kinder- en jeugdpsychiater
is het verzoek gekomen om te bekijken of het mogelijk is een
voorlichtingsbijeenkomst voor jongeren te organiseren.
Herontwerp en indicatorenEen herontwerp is gemaakt waarin het Psycho-educatie Forum is
opgericht. Het Psycho-educatie Forum is bedoeld voor jongeren
van 12 tot 18 jaar gediagnosticeerd met ADHD. Zij krijgen net als hun
ouders een middag voorlichting over ADHD in groepsverband. Daarna
is het mogelijk om tips en ervaringen met elkaar uit te wisselen. De
volgende prestatie-indicatoren zijn geformuleerd:
• het aantal patiënten dat verwezen wordt;
• een betere therapietrouw en ziekte-inzicht tijdens de verdere
behandeling;
• doelmatige effectieve zorg, gericht op kostenbesparing
en efficiëntie.
Ontwikkeling van een Psycho-educatie Forum voor jongeren
met ADHD
ImplementatiestrategieDe implementatie is uitgevoerd volgens de fasen van een
veranderingsproces:
• Oriëntatie: zorgverleners bewust maken van de mogelijke
verandering.
• Inzicht: beschrijven van het werkproces; in gesprek met
betrokken disciplines.
• Acceptatie: creëren draagvlak; afnemen enquête onder
zorgverleners; inventariseren knelpunten.
• Verandering: invoeren herontwerp; evalueren herontwerp;
verrichten nameting onder patiënten en zorgverleners.
• Behoud: na aangetoond effect inbedden van herontwerp in de
zorglijn ADHD; continueren evaluatie.
Stand van zakenHet Psycho-educatie Forum is in ontwikkeling. Tot op heden zijn
zorgverleners enthousiast over de opzet van het forum. Verwacht
wordt dat de implementatie van het Psycho-educatie Forum in
oktober 2016 plaatsvindt.
Onderzoek
Achtergrond en doelChronische aspecifieke lage rugpijn is een veelvoorkomende aan-
doening in de Westerse maatschappij en leidt tot hoge kosten in de
gezondheidzorg. Het is tevens een veelvoorkomende klacht onder
gedetineerden. Oefentherapie en een biofeedback stabilizer (een
drukcel met manometer) zorgen voor stabilisatie en versterking van de
lumbale wervelkolom. Dit onderzoek heeft als doel inzicht te krijgen in
de effectiviteit van oefentherapie gecombineerd met een biofeedback
stabilizer.
MethodeIn een pre-experimenteel onderzoek is gekeken naar het effect van
een biofeedback stabilizer en oefentherapie op het functioneren,
ervaren pijn en ervaren beperkingen. Respondenten werden 12 weken
begeleid door een fysiotherapeut. Pijn werd gemeten met een Visual
Analogue Scale en de Quebec Back Pain Disability Questionnaire;
dagelijks functioneren met de Functional Rating index en ervaren
beperkingen met de Roland Morris Disability Questionnaire. Tevens
werd gekeken naar het gebruik van pijnstillers. Metingen vonden
plaats bij start van de therapie en na zes en twaalf weken.
Resultaten en discussieZes mensen met lage rugpijn werden gevraagd aan het onderzoek
deel te nemen. Uiteindelijk konden drie respondenten participeren
(respons 50%). De verandering in het ervaren van pijn, functioneren en
ervaren beperkingen was erg verschillend. In eerste instantie leek de
pijn te verminderen, maar deze nam in de loop van de onderzoekspe-
riode bij twee van de drie respondenten weer toe. In het functioneren
en het ervaren van beperkingen was bij twee personen een verbete-
ring te zien, die statistisch niet significant was. Het gebruik van pijnstil-
lende medicatie daalde. Het onderzoek kende te weinig deelnemers,
waardoor een werkelijk effect van oefentherapie in combinatie met
een biofeedback stabilizer niet kon worden vastgesteld.
Conclusie en implicatiesGezien de te kleine groep respondenten kunnen geen conclusies aan
dit onderzoek worden verbonden. Nader onderzoek moet worden
gedaan naar de effectiviteit van een biofeedback stabilizer bij
patiënten met chronische aspecifieke lage rugpijn.
Trefwoorden: chronische aspecifieke lage rugpijn, biofeedback stabi-
lizer, oefentherapie
Oefentherapie gecombineerd met biofeedback stabilizer bij
chronische aspecifieke lage rugpijn
< Raymon Bleuming E-mail: [email protected]: M.M. DemircanWerkplek: Medische dienst, Penitentiaire Inrichting Ter ApelSpecialisatie: Chronische zorg
18
19
Innovatieproject
AanleidingIn het kader van het verbeteren van de kwaliteit van de patiëntenzorg
is gekozen voor implementatie van cardiovasculair risicomanagement
in de penitentiaire inrichting Ter Apel. Cardiovasculair risicomanage-
ment is actueel en past binnen het verbeteren van de zorg aan
chronisch zieken. Veel patiënten met een (hoog risico op) hart- en
vaatziekten hebben een of meerdere chronische ziekten. De gezond-
heidzorg in het gevangeniswezen heeft net als in de maatschappij te
maken met een toename van chronische ziekten, vergrijzing en een
stijging van zorgvraag. Binnen de penitentiaire inrichting ontbreekt
een beleid rondom cardiovasculair risicomanagement.
Herontwerp en indicatorenCardiovasculair risicomanagement krijgt een structurele plek in het
zorgproces. Hiervoor is een protocol ontwikkeld voor de anamnese,
het lichamelijk onderzoek en laboratoriumbepalingen (lipidenspec-
trum, glucose, kreatinine en nierfunctie). Op basis van de risicoscore
op het ontstaan van hart- en vaatziekten binnen 10 jaar wordt een
behandel- en ondersteuningsadvies gegeven, waarbij de nadruk ligt
op het bevorderen van de leefstijl.
De volgende prestatie-indicatoren zijn geformuleerd:
• zorginhoudelijk: het aantal patiënten bekend met hart- en
vaatziekten en bij wie in de afgelopen 12 maanden bloeddruk,
lipidenprofiel, roken, voedingstoestand (body mass index),
nierfunctie zijn vastgelegd;
• organisatorisch: ondersteuning van zelfmanagement vastgelegd
in individueel zorgplan, beslissingsondersteuning met een
protocol cardiovasculair risicomanagement, informatiesystemen
voor het raadplegen van de richtlijn cardiovasculair
risicomanagement en een goed toegankelijk en overzichtelijk
medisch dossier.
Cardiovasculair risicomanagement voor gedetineerden
ImplementatiestrategieIn samenspraak met een huisarts is een ontwerpplan opgesteld.
Vervolgens is een werkgroep gevormd. De stappen binnen het
cardiovasculair risicomanagement zijn gepresenteerd aan het medisch
team en vervolgens is gestart met de uitvoering. De implementatie
is uitgevoerd volgens de fasen van een veranderingsproces bij de
verschillende doelgroepen (patiënten, verpleegkundigen, verpleeg-
kundig specialist en huisarts):
• Oriëntatie: patiënten informeren over preventie van
arteriosclerose via promotieposters en patiëntenfolders,
inplannen van preventie activiteiten in dagelijkse agenda.
• Inzicht: overdragen van kennis en informatie via een
consultgesprek, ontwikkelen protocol; informeren
verpleegkundigen over cardiovasculair risicomanagement.
• Acceptatie: toepassen van effectieve interventies via motiverende
gespreksvoering.
• Verandering: aantonen resultaten (aantal patiënten, episodes,
gevoerde consulten).
• Behoud: cardiovasculair risicomanagement in jaarplan afdeling
zorg, cardiovasculair risicomanagement terugkerend onderwerp
op teamvergaderkingen
Stand van zakenVan de populatie kwam 15% in aanmerking voor cardiovasculaire
screening. Het uitvoeren van een richtlijn cardiovasculair risicoma-
nagement vereist een stapsgewijze en multidisciplinaire aanpak,
waarbij de verpleegkundig specialist zorgt voor continuïteit. Dit
project is geslaagd doordat gezocht is naar samenwerking en doordat
de leidinggevende en huisarts betrokken werden. De medewerking
van de collega’s van de medische dienst was van belang voor het
slagen van deze vernieuwing. Een aandachtspunt is de nazorg en
borging om deze vernieuwing te verankeren.
Onderzoek
Achtergrond en doelMet het stijgen van de leeftijd neemt de incidentie van kanker toe.
Chemotherapie speelt een belangrijke rol in de behandeling van
kanker. Een behandeling dient volledig en met de juiste dosering
gegeven te worden. Als een patiënt te veel bijwerkingen ervaart, komt
de behandeling soms in het gedrang. Ondanks het gebruik van anti-
emetica ervaren veel patiënten klachten van misselijkheid en braken.
Het doel in dit onderzoek is inzicht te krijgen in de effectiviteit van
medical tape bij patiënten die veel misselijk zijn na chemotherapie.
MethodeIn een quasi-experimenteel onderzoek werd onderzocht of patiënten
die bij de tweede cyclus van de chemotherapie naast de conventio-
nele anti-emetica ook de medical tape gebruikten minder misselijk
waren, minder frequent braakten en minder medicatie gebruikten
dan bij de eerste cyclus met alleen de conventionele anti-emetica.
Gegevens over misselijkheid werden bij een bezoek aan de polikliniek
vastgelegd volgens de Common Terminology Criteria for Adverse
Events. Hiermee wordt de mate van toxiciteit gemeten van mild tot
zeer ernstig. Tevens rapporteerden patiënten in een dagboek de last
die zij ondervonden van de misselijkheid, evenals de frequentie van
braken en het gebruik van anti-emetica.
Resultaten en discussie Van de 47 patienten die in aanmerking kwamen voor deelname aan
het onderzoek bleek bij 31 (66%) de mate van misselijkheid of braken
gering te zijn en was een extra interventie bij de tweede cytostatica
cyclus niet nodig. Uiteindelijk werd bij 12 vrouwelijke patiënten de
medical tape toegepast. De mate van misselijkheid, de frequentie van
het braken en het gebruik van extra anti-emetica bleken significant
lager bij de tweede cyclus met medical tape (p=0,003). Medical tape
bleek gebruiksvriendelijk en comfortabel voor de patiënt. Het onder-
zoek kende enkele methodologische beperkingen, zoals een te kleine
onderzoeksgroep bestaande uit alleen vrouwen. Daarnaast waren
mogelijk ook andere factoren van invloed op misselijkheid en braken,
zoals ontspanning, beweging in de frisse buitenlucht, voldoende
drinken en kleinere porties eten. Het is niet bekend in hoeverre deze
factoren de resultaten hebben beïnvloed.
Conclusie en implicatiesMedical tape lijkt werkzaam tegen misselijkheid en braken bij
chemotherapie. De methodologische tekortkomingen van het
onderzoek zijn echter te groot om een gefundeerde uitspraak te
doen over de betekenis van medical tape bij chemotherapie.
Nader onderzoek is daarom nodig.
Trefwoorden: kanker, chemotherapie, misselijkheid, braken, medical
tape
Misselijkheid en braken bij chemotherapie aan banden gelegd
< Tineke BokhorstE-mail: [email protected]: Praktijkopleider: J.J. JansenWerkplek: afdeling Oncologie, Treant zorggroep locatie Refaja Ziekenhuis, StadskanaalSpecialisatie: Intensieve zorg
20
21
Innovatieproject
AanleidingMeer dan 100.000 mensen worden jaarlijks met de diagnose kanker
geconfronteerd. De diagnose heeft meestal een grote impact op
patiënten en naasten. Naast medisch technische zorg is ook psycho-
sociale zorg belangrijk bij het verwerken van de fysieke, psychische of
sociale gevolgen van kanker. Momenteel is in het Refaja Ziekenhuis
deze zorg onvoldoende inzichtelijk. De kwaliteit, continuïteit en
uniformiteit van de psychosociale oncologische zorg is niet optimaal.
Uit een nulmeting van het wekelijkse multidisciplinair overleg
oncologie blijkt dat bij slechts 12% van de patiënten naast de fysieke
ook de psychosociale omstandigheden worden besproken.
Herontwerp en prestatie-indicatorenHet herontwerp omvat het opstellen van een zorgpad psychosociale
screening en het formuleren van eenduidige werkafspraken. Psychoso-
ciale screening wordt via de lastmeter geïntegreerd in het zorgproces,
zodat optimale uitwisseling van informatie mogelijk wordt. Psychoso-
ciale screening wordt een vast onderdeel binnen het multidisciplinaire
overleg oncologie. Hierdoor neemt de continuïteit en kwaliteit van
de psychosociale oncologische zorg en het overleg toe. De gebruikte
prestatie-indicatoren zijn:
• het percentage (poli)klinische patiënten waarbij een lastmeter
wordt ingevuld (≥ 80%);
• patiënttevredenheid over de aandacht voor psychosociale
problemen en eventuele inzet van gespecialiseerde
hulpverleners;
• eenduidige en uniforme afspraken over psychosociale screening
zijn vastgelegd in een zorgpad;
• aandachtsvelders psychosociale oncologische zorg die
verantwoordelijk zijn voor het inwerken en jaarlijks toetsen van
alle oncologieverpleegkundigen.
Verbeteren van de psychosociale oncologische zorg
via screening
ImplementatiestrategieDe implementatie is uitgevoerd volgens de fasen van een
veranderingsproces:
• Oriëntatie: creëren van draagvlak; vinden van bondgenoten
(aandachtsvelders); inventariseren en luisteren; betrekken
hulpverleners.
• Inzicht: uitvoeren nulmeting multidisciplinair overleg oncologie;
presenteren van resultaten in teamoverleg.
• Acceptatie: integreren psychosociale screening in werkmethodiek;
koppelen lastmeter aan het elektronisch patiëntendossier;
realiseren goede ICT ondersteuning.
• Verandering: gedragsgericht motiveren door feedback, support
en consultatie; attitudegericht motiveren door scholing,
instructie en gezamenlijke visieontwikkeling.
• Behoud: borgen van zorgpad in ziekenhuissysteem, in
inwerkprocedure en functioneringsgesprek.
Stand van zakenDe lastmeter is geïntegreerd in het elektronisch patientendossier. Het
zorgpad Psychosociale screening en de blauwdruk voor het verwijzen
naar gespecialiseerde hulpverleners zijn ontwikkeld en alle betrokke-
nen zijn geïnformeerd. Aandachtsvelders zijn aangesteld, gemotiveerd
en betrokken. In de nabije toekomst wordt gestart met de psychoso-
ciale screening via het bespreken van de lastmeter in het multidiscipli-
nair overleg oncologie. Na drie maanden vindt een effectmeting van
het overleg en de verwijzingen plaats en wordt het zorgpad geëva-
lueerd. Tevens wordt nagegaan wat de mogelijkheden zijn voor het
uitrollen van het herontwerp naar andere afdelingen en locaties.
Onderzoek
Achtergrond en doelDe incidentie van Transient Ischemic Attack (TIA) is 1,5 tot 2 per 1000
personen per jaar. De impact van een TIA is in het algemeen groot en
plaatst de patiënt voor een aantal uitdagingen en behoeftes. Het is on-
duidelijk welke nazorg moet worden gegeven na een TIA. Het doel in
dit onderzoek was na te gaan of de patiënt behoefte heeft aan nazorg,
welke behoeftes dat zijn en waar deze mee samenhangen.
MethodeIn een cross-sectioneel onderzoek werden in de periode van 1 augus-
tus tot 31 december 2015 alle patiënten na een bezoek aan de polikli-
niek vanwege een TIA, gevraagd naar hun klachten en behoeften aan
informatie, poliklinische nazorg, therapie en zorg in de thuissituatie.
Hierbij werd gebruik gemaakt van een zelf ontwikkelde vragenlijst.
Resultaten en discussieIn totaal 37 patiënten hebben aan het onderzoek deelgenomen, van
wie 23 (62%) mannen. Vrijwel alle patiënten hadden behoefte aan een
vorm van nazorg: 36 (97%) patiënten hadden behoefte aan informatie
en 9 (24%) patiënten hadden behoefte aan een controleafspraak op
de polikliniek. Een lineaire regressieanalyse toonde weinig verbanden
aan tussen behoeften en aanwezige klachten. Alleen de aanwezigheid
van cognitieve klachten hield verband met de behoefte aan informatie
(r=0,64). De gegevens hebben betrekking op ongeveer een derde
van de totale patiëntenpopulatie met een TIA van het betreffende
ziekenhuis. Daarmee zijn de resultaten weliswaar niet naar andere
ziekenhuizen te generaliseren, maar wel van toepassing op de zorg in
de lokale situatie.
Conclusie en implicatiesVrijwel alle patiënten hadden behoefte aan aanvullende informatie na
het bezoek aan de polikliniek. Een kwart van de patiënten vond een
controleafspraak op de polikliniek wenselijk. Met deze kennis kan de
zorg voor de patiënt na een TIA in het betreffende ziekenhuis worden
geoptimaliseerd.
Trefwoorden: informatie, behoeften, therapie, polikliniek, cognitieve
klachten.
De behoefte aan nazorg van de patiënt na een TIA
< Hans Bouman E-mail: [email protected]: L. KoopsWerkplek: afdeling Neurologie, Isala Diaconessenhuis, MeppelSpecialisatie: Specialisatie: Intensieve zorg
22
23
Innovatieproject
AanleidingDe verpleegkundig specialist heeft een belangrijke taak in de zorg
voor mensen met een Transient Ischemic Attack (TIA). In het behandel-
proces worden enkelel knelpunten gesignaleerd. Zo is de cardiovas-
culaire risicoanalyse onvoldoende en zou volgens de literatuur vaker
paroxysmaal atriumfibrilleren moeten worden gediagnosticeerd onder
patiënten met een TIA. De begeleiding van en informatievoorziening
aan de patiënt is ontoereikend. Tot slot is de wachttijd voor een aan-
vullende MRI-scan van de hersenen te lang.
Herontwerp en indicatorenHet herontwerp omvat het maken van een algoritme voor het identi-
ficeren van patiënten met significante kans op paroxysmaal atrium-
fibrilleren, het maken van afspraken met thuiszorgorganisaties over
aanmelden en uitvoeren van nazorgbezoeken door CVA verpleeg-
kundige van de thuiszorg, het maken van een patiëntenfolder over
het ziektebeeld, het aanpassen van de website van het ziekenhuis, het
maken van afspraken met de radiologieafdeling over eerder inplannen
van een MRI en het vastleggen van de taken en verantwoordelijkhe-
den van de verpleegkundig specialist bij een screening na TIA in een
protocol. De volgende prestatie-indicatoren zijn daarbij geformuleerd:
• percentage patiënten doorverwezen naar de cardioloog
(procesindicator effectieve zorg);
• percentage patiënten gediagnosticeerd met paroxysmaal
atriumfibrilleren (uitkomstindicator effectieve zorg);
• percentage patiënten dat aanvullende informatie krijgt in de
periode na de TIA-screening (procesindicator patiëntgerichte
zorg);
• percentage patiënten dat een telefonische afspraak heeft voor
aanvullende informatie (procesindicator patiëntgerichte zorg);
• percentage patiënten dat thuis bezocht wordt door de
CVA verpleegkundige van de thuiszorg (procesindicator
patiëntgerichte zorg);
Verbetering screening bij Transient Ischemic Attack
• duur tussen de TIA en de noodzakelijke MRI (structuurindicator
tijdige zorg);
• protocol en onderliggende documenten voor het vastleggen
van proces, afspraken, taken en verantwoordelijkheden en
opgenomen in het documentsysteem van Isala Diaconessenhuis
(structuurindicator effectieve zorg).
ImplementatiestrategieDe innovatie omvat een nieuwe werkwijze voor de verpleegkundig
specialist. Door het plannen van herhaaldelijk overleg, met
onderbouwde motivering van wensen is een verbeterde werkwijze
ontwikkeld in samenwerking met medisch specialisten en
zorgmanager.
Stand van zakenVan de patiënten met een TIA is 60% aangemeld voor een bezoek van
de CVA verpleegkundige van de thuiszorg en is 5% gebeld door de
verpleegkundig specialist na de TIA-screening. De wachttijd voor een
MRI na een TIA-screening is verkort van 17 naar 12 dagen. Het algorit-
me voor cardiologische risicopatiënten en de patiëntenfolder moeten
verder ontwikkeld worden. Daarna wordt de innovatie geëvalueerd en
vindt borging van het proces plaats.
Onderzoek
Achtergrond en doelEen adequate darmvoorbereiding is essentieel voor een succesvolle en
veilig uitgevoerde coloscopie, wat bij poliklinische patiënten niet altijd
bereikt wordt. Het doel van deze studie was de effectiviteit te bepalen
van het toevoegen van een telefonische voorlichting over darmvoor-
bereiding voor coloscopie aan de bestaande voorlichting.
MethodeEen kwantitatief, quasi-experimenteel onderzoek werd uitgevoerd
onder poliklinische patiënten die een coloscopie ondergingen en op
het spreekuur van de verpleegkundig specialist ingepland waren.
Patiënten ingepland in de periode oktober 2014 – januari 2015 ontvin-
gen de reguliere voorlichting (controlegroep). Patiënten in de periode
juni 2015 – december 2015 ontvingen naast de reguliere voorlichting
ook telefonische voorlichting een dag voordat de coloscopie plaats-
vond (interventiegroep). De mate van darmvoorbereiding werd vast-
gelegd tijdens de procedure door de medisch specialist en vastgelegd
in het endoscopieverslag. Dit werd geclassificeerd volgens de Ottawa
Bowel Preperation scale rating.
Resultaten en discussieIn totaal werden 181 patiënten geïncludeerd: 90 patiënten in de con-
trolegroep en 91 patiënten in de interventiegroep. In de controlegroep
werd een succesvolle darmvoorbereiding vastgesteld bij 89% en in
de interventiegroep bij 93% (p=0,284). Geen significante verschillen
werden aangetoond tussen de mate van darmvoorbereiding en het
dagdeel waarop de coloscopie plaatsvond (p=0,627), het interval
tussen de poliklinische afspraak en coloscopie (p=0,838) en het eerder
ondergaan van een coloscopie (p=0,237). Een mogelijke vertekening
was de beoordeling van de mate van darmvoorbereiding door de
verschillende medische specialisten. Het was onduidelijk of dit op
dezelfde manier gebeurde.
Conclusie en implicatiesWeliswaar was de darmvoorbereiding binnen de groep die aanvul-
lende telefonische voorlichting kreeg beter dan in de controlegroep,
maar dit verschil was niet significant. Gezien de beperkingen van dit
onderzoek wordt een gerandomiseerd vervolgonderzoek met een
langere looptijd aanbevolen. Binnen een dergelijk onderzoek kan ook
de patiënttevredenheid en therapietrouw van de patiënt ten opzichte
van de darmvoorbereiding en de factoren die hier op van invloed zijn
onderzocht worden.
Trefwoorden: darmvoorbereiding, kwaliteit van voorbereiding,
telefonische voorlichting, coloscopie
Effect van telefonische voorlichting op de darmvoorbereiding
voor coloscopie
< Ilona DamE-mail: [email protected]: M. Al AswadWerkplek: polikliniek Interne, Treant zorggroep, locatie Scheper Ziekenhuis, EmmenSpecialisatie: Intensieve zorg
24
25
Innovatieproject
Aanleiding Met de aanstelling van een verpleegkundig specialist wordt de on-
derlinge samenwerking en afstemming van werkzaamheden rondom
de zorgverlening voor patiënten met Inflammatory Bowel Disease
anders ingericht. Het zorgpad en de inzet en taakomschrijving van de
verpleegkundig specialist is nog niet omschreven. Het ontwikkelen
van een zorgpad geeft duidelijkheid over de verdeling en afstemming
van taken in de zorg voor deze patiëntencategorie. Hiermee wordt de
kwaliteit en veiligheid van zorg gewaarborgd.
Herontwerp en indicatorenHet herontwerp richt zich op het ontwikkelen van een zorgpad
Inflammatory Bowel Disease waarin het gehele behandelproces voor
patiënten met Inflammatory Bowel Disease staat omschreven, vanaf
het moment dat de ziekte wordt vastgesteld tot het volgen van de
patiënt op de polikliniek. Binnen dit zorgpad verschuiven taken van
de medisch specialist naar de verpleegkundig specialist en zijn de
taken van verschillende disciplines omschreven. Met het vastleggen
van een vaste werkwijze wordt de patiëntenzorg geoptimaliseerd en
is de continuïteit binnen de zorgverlening gewaarborgd. De volgende
prestatie-indicatoren worden gehanteerd:
• doelmatige zorg: bij het vaststellen van Inflammatory Bowel
Disease, ontvangt de patiënt binnen twee weken een
(combinatie)afspraak bij de verpleegkundig en medisch specialist;
• doelmatige zorg: op het spreekuur van de arts en verpleegkundig
specialist is per week ruimte voor één patiënt die met spoed
moet worden gezien;
• patiëntgerichte zorg: bij de behandeling en/of verzorging
van patiënten met Inflammatory Bowel Disease is een
verpleegkundig specialist betrokken.
Zorg voor beter via een zorgpad Inflammatory Bowel Disease
ImplementatiestrategieDe implementatie verloopt via vijf fasen:
• Oriëntatie: samenstellen projectgroep; onderzoeken theoretische
achtergronden; inventariseren ideeën en wensen binnen het
behandelteam.
• Inzicht: schrijven van behandelproces Inflammatory Bowel
Disease; informeren betrokken zorgverleners.
• Acceptatie: motivatie tot verandering is aanwezig op de
polikliniek; bespreken uitwerking zorgpad met betrokken
disciplines binnen het zorgproces.
• Verandering: starten met de veranderde werkwijze in de praktijk;
inventariseren van onduidelijkheden en problemen; zo nodig
aanpassen werkwijze.
• Behoud: uitbreiden zorgpad in komend jaar met
standaardformulieren, checklist en formulier Inflammatory Bowel
Disease binnen het elektronisch patiëntendossier, terugkoppelen
van resultaten.
Stand van zaken Het concept zorgpad Inflammatory Bowel Disease is geschreven en
goedgekeurd door de betrokken zorgverleners op de polikliniek. In
het eerste half jaar van de implementatie wordt elke twee maanden
geëvalueerd met de projectgroep om zo nodig het herontwerp aan
te passen. Daarna wordt bekeken of dit zorgpad organisatiebreed
ingevoerd kan worden.
Onderzoek
Achtergrond en doelCapecitabine is een orale vorm van chemotherapie, met name
voorgeschreven bij colon-, rectum-, mamma-, maag- en slokdarm-
carcinoom. Tijdens behandeling kan toxiciteit optreden, soms
resulterend in ziekenhuisopname en soms tot de dood. Bekend is
dat patiënten soms doorgaan met de behandeling ondanks ernstige
bijwerkingen. Onbekend is of opnames als gevolg van toxiciteit
voorkomen kunnen worden door eerdere signalering. Het doel van
dit onderzoek is inzicht te krijgen in de factoren die samenhangen
met toxiciteit van capecitabine.
MethodeIn een retrospectief onderzoek werd gekeken naar patiënten die in
2013 en 2014 behandeld werden met capecitabine (mono- of
combinatietherapie). Via dossieronderzoek werden 433 cases (369
unieke patiënten) onderzocht, waarvan 44 (10%) cases (10%, 37 unieke
patiënten) waren opgenomen door toxiciteit van de capecitabine.
Onder andere is gekeken naar dosering, gradering, aard en duur
toxiciteit (diarree, misselijkheid/braken, neutropene koorts), duur
opname, gevolg toxiciteit.
Resultaten en discussieDe opnames (n=44) verschilden niet significant van de totale groep
(n=433) wat betreft leeftijd (p=0,89) en geslacht (p=0,94). Bij de
combinatie capecitabine met epirubicine+/- oxaliplatine/cisplatine
werden 12 van de 38 cases (32%) opgenomen (p=0,000). In de meeste
gevallen was diarree de oorzaak van opname. De gemiddelde duur
van de toxiciteit vooraf aan de opname was bijna 60 uur. De meeste
opnames waren in de eerste twee cycli van de therapie. Vier patiën-
ten overleden door de toxiciteit. Wanneer patiënten meerdere keren
opgenomen werden, was het niet duidelijk of dit alleen lag aan de
vorm van de behandeling of dat ook specifieke kenmerken van deze
patiënten een rol speelden.
Conclusie en implicatiesVan de patiënten die behandeld werden met capecitabine wel of
niet in combinatie met andere chemotherapie, werd ongeveer 10%
opgenomen vanwege toxiciteit. In de meeste gevallen was diarree de
oorzaak en vond de opname in de eerste twee cycli van de therapie
plaats. Een intensievere monitoring in de eerste twee cycli wordt
voorgesteld, met name bij patiënten met maag- en slokdarmkanker,
die combinatiekuren krijgen. Om beter inzicht te krijgen in het melden
van toxiciteit door patiënten moet vervolgonderzoek worden gedaan.
Trefwoorden: capecitabine, toxiciteit, ziekenhuisopname
< Gery DijkingaE-mail: [email protected]: I. Knot-Veldhuis, R.S. de JongWerkplek: polikliniek Interne oncologie, Martini Ziekenhuis, GroningenSpecialisatie: Intensieve zorg
Ziekenhuisopnames door toxiciteit van capecitabine
26
27
Innovatieproject
AanleidingPatiënten met een maagcarcinoom worden voor en na de operatie
behandeld met chemotherapie. Veel patiënten kunnen de geplande
chemotherapie niet volhouden vanwege bijwerkingen en andere
problemen. Gedurende dit curatieve traject hebben deze patiënten
veel zorg, aandacht en regie nodig. Een betere coördinatie van en
continuïteit in de zorg kan bijdragen aan kwalitatief goede zorg voor
deze groep patiënten. Wanneer de patiënt het volledige traject heeft
ondergaan, zijn de kansen op overleving groter.
Herontwerp en indicatorenHet doel van het herontwerp is het verbeteren van de kwaliteit van
zorg voor de patiënt met maagcarcinoom door het inzetten van een
verpleegkundig specialist oncologie. De verpleegkundig specialist kan
vanuit de combinatie van care en cure brede ondersteuning bieden:
psychosociale ondersteuning, onderkennen voedingsproblematiek,
bijwerkingen monitoren en aanpassen dosering chemotherapie. De
verpleegkundig specialist voert frequente controles uit om zodoende
tijdig bijwerkingen en/of problemen te onderkennen.
De volgende kwaliteitsindicatoren zijn geformuleerd:
• doelmatigheid: door taaksubstitutie (van oncoloog naar
verpleegkundig specialist) wordt de zorg goedkoper;
• continuïteit: de verpleegkundig specialist treedt op als
casemanager, is de verbindende schakel en het aanspreekpunt
voor de patiënt, oncologieafdeling, diëtist, regieverpleegkundige
en oncoloog; zij bewaakt de continuïteit van zowel de
verpleegkundige zorg als de medische behandeling;
• patiënttevredenheid: de beschikbaarheid van een vaste
professional, die betrokken is bij de patiënt draagt bij aan de
patiënttevredenheid.
Optimaliseren van de zorg voor de peri-operatieve behandeling
bij maagcarcinoom
Implementatiestrategie Aan de hand van de checklist implementeren zijn de volgende
implementatieactiviteiten uitgevoerd:
• Doelen: ontwikkelen best practice, optimaliseren zorg.
• Toolkits: aanpassen concept zorgpad voor maagcarcinoom;
wijzigen richtlijn op intranet over behandeling bij
maagcarcinoom; ontwikkelen folder voor patiënt.
• Disseminatieplan: plaatsen informatie op website ziekenhuis voor
patiënten
• Indicatoren en meten: dossieranalyse aantal kuren van patiënten
met maagcarcinoom in de afgelopen jaren.
• Probleemanalyse: analyseren betrokkenheid alle betrokkenen:
regieverpleegkundige, oncologieverpleegkundige, diëtiste,
oncoloog, verpleegkundig specialist.
• Uitvoering plan: één patiënt volgen; dan plan bijschaven;
bijeenkomst met betrokkenen; nadien verankeren in organisatie
• Evaluatie: monitoren eerste patiënt; evalueren met alle
betrokkenen na twee patiënten.
Stand van zakenDe eerste patiënt die gevolgd werd is kort na de eerste kuur gestopt
met de behandeling vanwege bijwerkingen. Nadien is er geen patiënt
geweest die in aanmerking kwam voor het curatieve traject. Inmid-
dels is bekend dat de maagoperaties overgenomen worden door het
Universitair Medisch Centrum Groningen. Het deel van pre- en post-
operatieve chemotherapie vindt mogelijk nog steeds in het Martini
Ziekenhuis plaats. Zodra de volgende patiënt zich aandient, treedt het
plan zoals beschreven in werking.
Onderzoek
Achtergrond en doelOuderen melden zich steeds vaker bij de verslavingszorg. Van deze
ouderen vraagt 71% hulp in verband met problematisch alcohol-
gebruik. De verwachting is dat de alcoholhulpvraag onder de
‘babyboomgeneratie’ verder gaat toenemen. Deze stijging wordt
gedeeltelijk verklaard door de vergrijzing, maar ook andere factoren
zoals het hebben van meer vrije tijd en geld, life events, eenzaamheid,
fysieke problemen en stress kunnen van invloed zijn op de toename
van de alcoholhulpvraag. Het doel was inzicht te krijgen in het zelfver-
trouwen en de problemen die ouderen met een alcoholafhankelijk-
heid ervaren.
MethodeHet betrof een prospectief cohortonderzoek waarbij gekeken werd
naar het zelfvertrouwen van alcoholafhankelijke ouderen in het
kunnen weigeren van alcohol tijdens de detoxificatie-opname,
in relatie tot de beperkingen (problemen) die alcoholafhankelijke
ouderen na de klinische detoxificatie ondervonden. Zelfvertrouwen
werd gemeten met de Drinking Refusal Self-Efficaty Questionnaire en
is te onderscheiden zelfvertrouwen onder sociale druk, bij emotionele
bijstand en bij bepaalde gelegenheden. Ervaren beperkingen werden
gemeten met de MATE-ICN (MATE=meten van addicaties voor triage
en evaluatie), een instrument dat gebaseerd is op de Internationale
Classificatie voor het menselijk Functioneren.
Resultaten en discussieVijf mannen deden aan het onderzoek mee. De participanten hadden
het meeste zelfvertrouwen in het weigeren van alcohol bij bepaalde
gelegenheden. Het zelfvertrouwen was minder in situaties waarbij
sprake was van stress en druk. De resultaten laten een niet significante
negatieve correlatie zien tussen zelfvertrouwen bij emotionele
bijstand en zelfvertrouwen bij bepaalde gelegenheden enerzijds en
de mate van beperkingen anderzijds (respectievelijk r=-0,73, p=0,213
en r=-0,56, p=0,296). De onderzoekspopulatie is echter klein en
bestond uit alleen mannen.
Conclusie en implicatiesIn dit onderzoek is een relatie gevonden tussen het zelfvertrouwen in
het weigeren van alcohol en de mate van beperkingen. Dit betekent
dat wanneer de participanten meer zelfvertrouwen hebben, zij minder
beperkingen ervaren. De resultaten komen echter voort uit een kleine,
niet representatieve steekproef, gehouden onder uitsluitend mannen.
De conclusies kunnen daarom niet toegepast worden op de gehele
populatie.
Trefwoorden: ouderen, alcoholafhankelijkheid, zelfvertrouwen,
detoxificatie, self-efficacy
< Antoinet DoornE-mail: [email protected] Praktijkopleider: A.G. SchuringaWerkplek: Kliniek Vossenloo Eelde, Verslavingszorg Noord NederlandSpecialisatie: Intensieve Zorg
Zelfvertrouwen en problemen van alcoholafhankelijke
ouderen na detoxificatie
28
29
Innovatieproject
Aanleiding Op de opnameafdeling in de klinische setting van Verslavingszorg
Noord Nederland (VNN) wordt geen standaardbehandeling
aangeboden voor het stoppen met roken. Het aanpakken van een
tabaksverslaving zorgt dat de behandeling van primaire verslaving
meer kans van slagen heeft. Bovendien heeft het behandelen van
een tabaksverslaving een positief effect op comorbiditeit. VNN voert
een rookontmoedigingsbeleid. Vanuit deze gedachte is het verzoek
gedaan een spreekuur op te zetten om het stoppen met roken meer
te integreren in het behandelproces.
Herontwerp en indicatorenHet innovatieproces richt zich op het behandelen van tabaksversla-
ving en het opzetten van een spreekuur ‘Stoppen met roken’. Met een
nulmeting werd aan patiënten met een tabaksverslaving gevraagd
naar hun behoefte om te stoppen met roken. Op basis van landelijke
richtlijnen is een werkprocedure geschreven die praktische handvat-
ten geeft voor de verpleegkundig specialist en de overige betrokken
disciplines. De geleverde zorg wordt aan de hand van een parame-
terset geregistreerd en geeft inzicht in het effect van de behandeling.
Doel van het project is binnen een jaar patiënten optimaal te laten
profiteren van het behandelaanbod gericht op tabaksverslaving via
het spreekuur ‘Stoppen met roken’.
Stoppen met roken is ieders belang
Implementatiestrategie De implementatiestrategie is ingedeeld naar de verschillende fasen in
het veranderingsproces:
• Oriëntatie: herontwerp schrijven, probleem inzichtelijk maken,
verpleegkundig specialist informeren, nulmeting uitvoeren,
managementteam en cliëntenraad informeren;
• Inzicht: presentatie functie VS, artikel nieuwsbrief, instructie over
triage, uitreiken handboek;
• Acceptatie: inzicht in meerwaarde (elkaar motiveren, frustraties
uitspreken);
• Verandering: coachen en begeleiden verpleegkundigen;
• Behoud van verandering: evalueren totdat triage vaste routine
wordt.
Stand van zakenDe tevredenheid van verpleegkundigen over hun functie is met 51%
verbeterd en over hun rol met 24%. De tijdsinvestering van de
verpleegkundig specialist en de specialist ouderengeneeskunde is
gehalveerd van 20 naar 10 minuten per dag. Om triage een vaste
routine te laten zijn is meer tijd nodig.
Onderzoek
Achtergrond en doelMethotrexaat (MTX) is de eerste keuze Disease Modifying Anti Rheu-
matic Drug (DMARD) in de behandeling van reumatoïde artritis (RA).
Het is bekend dat patiënten bijwerkingen ervaren bij het gebruik van
MTX en dat dit de therapietrouw kan beïnvloeden. Het doel in dit
onderzoek was om inzicht te krijgen in de prevalentie van ervaren
bijwerkingen van MTX en de relatie hiervan met de therapietrouw.
Methode In een cross-sectioneel onderzoek werd door 96 patiënten met de
diagnose RA die behandeld werden met MTX, een vragenlijst inge-
vuld. Gevraagd werd naar ervaren bijwerkingen, ziekteactiviteit en
therapietrouw. Ziekteactiviteit werd gemeten met de Disease Activity
Score aan 28 gewrichten (DAS-28); therapietrouw werd gemeten met
de Compliance Questionnaire Rheumatology (CQR).
Resultaten en discussieIn totaal 148 patiënten werden gevraagd deel te nemen aan het
onderzoek, van wie 102 mensen de vragenlijst retourneerden (respons
68,9%). Doordat niet alle vragenlijsten compleet waren, werden
uiteindelijk de gegevens van 96 mensen geanalyseerd. In totaal gaven
38 patiënten (39,6%) aan bijwerkingen te ervaren door het gebruik van
MTX. De meeste genoemde bijwerkingen waren vermoeidheid (n=21,
55,3%) en misselijkheid (n=13, 34,2%). De meeste patiënten (n=60,
62,5%) waren therapietrouw. Hoewel patiënten die therapieontrouw
waren bijwerkingen aangaven, kon een verband tussen therapietrouw
en ervaren bijwerkingen niet worden aangetoond. Dit werd mogelijk
veroorzaakt door de kleine omvang van de onderzoeksgroep.
Conclusie en implicatiesMeer dan de helft van de patiënten noemen vermoeidheid als bij-
werking. Het is onduidelijk of deze vermoeidheid veroorzaakt wordt
door het gebruik van MTX of een gevolg is van reumatoïde artritis. Be-
langrijk is te realiseren dat de patiënt deze vermoeidheid relateert aan
het gebruik van MTX. Bijwerkingen en therapietrouw blijven daarom
belangrijke onderwerpen in de spreekkamer waarbij voldoende
aandacht moet zijn voor de medicatieopvattingen van de patiënt in
relatie tot ervaren bijwerkingen.
Trefwoorden: Reumatoïde Artritis, methotrexaat, bijwerkingen,
therapietrouw, vermoeidheid
< Ingrid Draaijer-Janssen E-mail: [email protected]: P.M. Houtman, I.I. van GamerenWerkplek: afdeling Reumatologie, Ommelander Ziekenhuis Groningen (OZG). Specialisatie: Intensieve zorg
Relatie tussen ervaren bijwerkingen van MTX en therapietrouw
bij reumatoïde artritis
30
31
Innovatieproject
AanleidingDe Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft in een brief
gewaarschuwd voor het herhaald optreden van calamiteiten door
overdoseringen van methotrexaat (MTX). In het verleden zijn landelijk
meerdere incidenten gemeld van foutieve herhaalrecepten en gebrek
aan bloedcontroles. De Nederlandse Vereniging voor Reumatologie
(NVR) heeft naar aanleiding hiervan een MTX-richtlijn opgesteld,
waarin wordt aanbevolen dat de reumatoloog het hele MTX traject
bewaakt. Herhaalrecepten mogen niet meer via de huisarts worden
verlengd en de reumatoloog is verantwoordelijk voor het aanvragen
en beoordelen van laboratoriumbepalingen. Op dit moment krijgen
sommige patiënten hun MTX nog voorgeschreven door de huisarts
zonder dat het bloed wordt gecontroleerd. Zowel intern als extern
ontbreken duidelijke werkafspraken, patiënten en verwijzers zijn on-
voldoende geïnformeerd en (deels) wordt niet gehandeld volgens de
aanbevelingen van IGZ en NVR.
Herontwerp en indicatorenHet doel is het verbeteren van de medicatieveiligheid door het ont-
wikkelen van een werkafspraak, met als kern dat MTX uitsluitend wordt
voorgeschreven door de reumatoloog of de verpleegkundig specialist
en dat een van beiden verantwoordelijk is voor het aanvragen en
beoordelen van laboratoriumbepalingen. De wens is dat medicatie
digitaal aangevraagd wordt. De volgende prestatie-indicatoren zijn
geformuleerd:
• medicatieveiligheid: het aantal patiënten dat MTX
voorgeschreven krijgt conform werkafspraak;
• efficiënte zorg: mogelijkheid tot digitaal aanvragen van
medicatie;
• patiëntgerichte zorg: de patiënt is geïnformeerd en tevreden over
wijze van aanvragen;
Veilig voorschrijven en monitoren van methotrexaat
op de polikliniek reumatologie
• doelmatige zorg: taakherschikking naar verpleegkundig
specialist en rol van verpleegkundig specialist is omschreven in
werkafspraak.
ImplementatiestrategieDe implementatiestrategie is beschreven aan de hand van het PDCA-
model: Plan-Do-Check-Act. De volgende activiteiten zijn uitgevoerd:
• Plan (voorbereiding): schrijven herontwerp behandelproces
en bespreken in vakgroepoverleg en met leidinggevende;
informeren apotheker en Groninger Apotheken Vereniging;
contact collega’s noordelijke ziekenhuizen over werkwijze;
contact ICT en communicatieafdeling over digitale applicatie
website; informeren huisartsen.
• Do (daadwerkelijk implementeren): informeren patiënten,
huisartsen en apotheken.
• Check (evaluatie): patiëntenenquête, inventarisatie vanuit EPD/
apotheken.
• Act (bijstelling): bespreken uitkomsten evaluatie.
Stand van zaken Met de ziekenhuizen in de regio, de Groninger Apotheken Vereniging
en de huisartsenpraktijken in de regio is contact gezocht. Apothekers
hebben een signalerende rol voor recepten die nog door huisartsen
worden verlengd. Een digitale applicatie voor het aanvragen van MTX
is ontwikkeld. Toestemming voor gebruik van de applicatie ontbreekt
nog, omdat de veiligheid van patiëntengegevens niet gegarandeerd
is. Dit is wel mogelijk via een zogenaamd patiëntenportaal, maar dat
wordt niet ondersteund door het huidige besturingssysteem. Door
het ontbreken van een digitale applicatie heeft de implementatie nog
niet plaatsgevonden. Wanneer dit binnen een half jaar nog niet gerea-
liseerd is, wordt het plan geïmplementeerd zonder deze mogelijkheid.
Onderzoek
Achtergrond en doelEen behandeling met levodopa bij de ziekte van Parkinson speelt mo-
gelijk een rol bij de ontwikkeling van neuropathie, waarbij de zenuw-
uiteinden in armen, handen, benen en voeten beschadigd kunnen
raken. Dit geeft hinderlijke klachten zoals een doof en brandering
gevoel en tintelingen. Vermoed wordt dat dergelijke klachten zowel
bij orale levodopa kunnen ontstaan als bij de continue toediening
van levodopa carbidopa intestinale gel (LCIG) via een pompje. In dit
onderzoek wordt gekeken naar het ontwikkelen van polyneuropathie
bij LCIG-therapie in combinatie met orale levodopatherapie en naar de
invloed van verschillende biomarkers.
MethodeAan deze retrospectieve cohortstudie hebben 44 patiënten, van wie
23 mannen en met een gemiddelde leeftijd van 68 jaar deelgenomen.
Allen gebruikten orale levodopa/carbidopa en waren gestart met
LCIG. Uit de patiëntendossiers werden gegevens verzameld over
neuropathie en biomarkers (vitamine B11, B12, methylmalonzuur en
homocysteïne op drie momenten (baseline, bij de start van LCIG en
follow-up).
Resultaten en discussieGegevens van 35 patienten (80%) konden worden geanalyseerd. De
helft van de patienten had polyneuropathie voor de start van LCIG;
twee patienten (4,5%) ontwikkelden polyneuropathie na de start. Een
significante positieve correlatie (p=0,001) tussen polyneuropathie en
cumulatief oraal levodopagebruik werd vastgesteld. Tussen patiënten
met en zonder polyneuropathie is geen significant verschil gevonden
in de serumconcentraties van de vitamines. Bij suppletie met vitamine
B12 bleef de polyneuropathie stabiel. De homocysteïne serumcon-
centraties stegen significant (p=0,047) van baseline (18,3 nmol/l) naar
follow-up (24,1 nmol/l), gekoppeld aan de LCIG-dosering. Een vergelijk-
bare ontwikkeling werd gezien bij serumconcentraties van methylma-
lonzuur, maar dit was niet significant.
Conclusie en implicatiesLCIG verhoogt het risico op polyneuropathie niet. De meeste patiën-
ten ontwikkelden polyneuropathie voor de start van LCIG als
gevolg van orale levodopa/carbidopa. De serumconcentraties van
methylmalonzuurg en homocysteïne stijgen en was gekoppeld aan
de LCIG-dosering. Bij suppletie met vitamine B12 veranderde de
polyneuropathie niet. Verder onderzoek is nodig.
Trefwoorden: LCIG, levodopa, carbidopa, polyneuropathie,
biomarkers
< Martje Drent E-mail: [email protected]: T. van Laar, M.E. van BeverenWerkplek: afdeling Neurologie, Universitair Medisch Centrum GroningenSpecialisatie: Chronische zorg
Risico op neuropathie bij parkinson na behandeling
met levodopa gel of orale levodopa
32
33
Innovatieproject
Aanleiding In de behandeling van patiënten met de ziekte van Parkinson is thera-
pie met apomorfine via een pomp een belangrijke mogelijkheid in de
behandeling. Als na jaren van orale medicatie onvoorspelbare schom-
melingen in het motorisch functioneren (fluctuaties) ontstaan, is deze
therapie een optie. Tot voor kort werden de patiënten opgenomen
om ingesteld te worden. Het blijkt dat het poliklinisch instellen in een
aantal landen heel gewoon is, terwijl dit in ons land niet wordt gedaan.
Herontwerp en indicatorenHet doel is patiënten met de ziekte van Parkinson poliklinisch in te
stellen op apomorfinetherapie. Het instellen gebeurt tijdens dagbe-
handeling en drie poliklinische consulten in plaats van een klinische
opname van zeven tot tien dagen. In het herontwerp zijn de volgende
prestatie-indicatoren gehanteerd:
• patiënttevredenheid: afnemen vragenlijst over proces en inhoud
van zorg: voorlichting, instellen en nazorg;
• verpleegkundig specialist fungeert als behandelaar, coördinator
en aanspreekpunt voor de patiënt;
• effectiever en efficiënter verloop zorgproces: verpleegkundig
specialist stuurt aan en coördineert;
• kosteneffectiviteit: het zorgtraject brengt geen extra kosten met
zich mee;
• taakherschikking: verpleegkundig specialist neemt taken over
van neuroloog;
• monitoren gezondheidsstatus en behandeleffecten: afnemen
van de Parkinson Disease Questionnaire 8 en de Non Motor
Symptom assessment scale.
Poliklinisch zorgtraject voor het instellen van apomorfine
bij patiënten met de ziekte van Parkinson
ImplementatiestrategieDe implementatie is uitgevoerd volgens de fasen van een
veranderingsproces:
• Oriëntatie: fase van bespreken en bewustworden,
brainstormsessie met betrokkenen.
• Inzicht: vergroten van kennis van en inzicht in huidige zorgproces.
• Acceptatie: afwegen voor- en nadelen; komen tot intentie om te
veranderen.
• Verandering: implementatie in de praktijk en bewijzen nut.
• Behoud: integreren zorgtraject in bestaande routines, traject
bewaken en eventueel bijstellen.
Stand van zakenVier patiënten zijn geïncludeerd voor het poliklinisch instellen en twee
patiënten voor het klinisch instellen. De patiënten waren zowel over
het verloop van het proces als over de inhoud van de zorg erg tevre-
den. Deskundigheid en aandacht scoorden goed. De patiënten die
klinisch ingesteld zijn scoorden op deskundigheid en aandacht minder
goed. De mogelijkheid voor eigen inbreng scoorde bij de poliklinische
instelling beter waarmee iets gezegd kan worden over de patiëntge-
richtheid van dit traject. De eerste resultaten zijn bemoedigend zodat
met het poliklinisch instellen wordt doorgegaan. De aantallen zijn
echter klein waardoor geen conclusies getrokken kunnen worden. Na
een jaar wordt het traject opnieuw geevalueerd. Bij positieve evaluatie
wordt het traject voor landelijke implementatie voorgedragen aan de
landelijke apomorfineraad. Voor de borging is het verder belangrijk dat
een collega verpleegkundig specialist wordt opgeleid die het traject
zo nodig over kan nemen.
Onderzoek
Achtergrond en doelIn Nederland worden patiënten die gereanimeerd moeten worden
door de ambulancebemanning protocollair geïntubeerd via endotra-
cheale intubatie (ETI). Aangezien de preklinische intubatie per definitie
een potentieel moeilijke intubatie betreft, is in de laatste versie van het
Landelijk Protocol Ambulancezorg het Supraglottisch Airway Device
(SAD) geïntroduceerd. Dit instrument is een bewezen goed alternatief
voor endotracheale intubatie. Binnen het protocol heeft de ambu-
lanceverpleegkundige de keuze welke techniek (ETI/SAD/masker en
ballon) wordt toegepast binnen luchtwegmanagement. Doel van dit
onderzoek was te onderzoeken welk device ter veiligstelling van de
luchtweg door ambulanceverpleegkundigen wordt gekozen en welke
factoren hierop van invloed zijn.
MethodeVoor dit beschrijvende onderzoek werden alle in Noord Nederland
werkzame ambulanceverpleegkundigen (n=328) via hun e-mailadres
op het werk eenmalig gevraagd een digitale vragenlijst in te vullen.
Gevraagd werd welke techniek de voorkeur had, de endotracheale
intubatie of via het Supraglottisch Airway Device, de ervaringen met
scholing op het gebied van luchtwegmanagement en de behoefte
aan scholing op dit gebied.
Resultaten en discussieBinnen dit onderzoek werd een respons behaald van 52% (n=172)
met een vrouw-man verhouding van 72-100 (42%-58%). Van alle res-
pondenten verkoos 82% (n=140) de ETI boven het SAD en vond 19%
(n=32) de geboden luchtwegmanagement scholing onvoldoende.
Daarnaast had 52% van de respondenten behoefte aan extra scholing
en geven vrouwen aan significant meer behoefte te hebben aan deze
scholing.
Conclusie en implicatiesDe meerderheid kiest bij het veiligstellen van de luchtweg de techniek
van endotracheale intubatie boven gebruik van de Supraglottisch
Airway Divice. Meer dan de helft van de respondenten heeft behoefte
aan aanvullende scholing. Het verhogen van het aantal uren specifieke
scholing over luchtwegmanagement en het regelmatig herhalen van
die scholing is een belangrijke aanbeveling.
Trefwoorden: luchtwegmanagement, ambulance, Supraglottisch
Airway Device, endotracheale intubatie
< Floor den Dunnen E-mail: [email protected]: B. DercksenWerkplek: AmbulanceZorg GroningenSpecialisatie: Acute zorg
Luchtwegmanagement binnen de ambulancezorg
in Noord-Nederland
34
35
Innovatieproject
AanleidingOp dit moment heeft een patiënt in de thuissituatie binnen én
buiten kantooruren 3 manieren bij een acuut probleem snel zorg
te ontvangen: door contact te leggen met de eigen huisarts (of
de doktersdienst buiten kantooruren), door als zelfverwijzer een
spoedeisende hulpafdeling van een ziekenhuis te bezoeken of door
112 te bellen voor een ambulance. Toenemende drukte in de gehele
preklinische keten zorgen bij huisartsenposten, ambulancediensten en
spoedeisende hulpafdelingen voor een toename van wachttijden (bij
huisartsenposten en spoedeisende hulp) én langere aanrijdtijden en
paraatheidproblemen (bij ambulancediensten).
Herontwerp en indicatorenDe inzet van een verpleegkundig specialist acute zorg op basis
van vooraf opgestelde criteria in de eerstelijnszorg kan de zorg aan
patiënten verbeteren. Hierdoor hoeft de ambulance minder vaak
(onnodig) te worden ingezet. De verpleegkundig specialist acute zorg
ondersteunt de spoed eerstelijnszorg vooral bij de zorg rondom letsels
houding- en bewegingsapparaat, veranderingen van huid en slijmvlie-
zen, keel-, neus- en oorproblemen, kleine traumatologie, acute (hecht)
wonden, acute pijnbestrijding, buikklachten, suïcidale problemen. De
volgende kwaliteitsindicatoren zijn opgesteld:
• beperken van zorgverleners aan het preklinische bed van de
patiënt (bieden van continuïteit);
• tijd en aandacht hebben voor de patiënt;
• tijdwinst en reductie van de wachttijd voor de patiënt;
• verhogen van de patiënt tevredenheid;
• het leveren van meer passende zorg (“Zorg op Maat”).
De verpleegkundig specialist Acute Zorg solo
ImplementatieplanIn het pilotproject wordt samengewerkt met de verschillende
ketenpartners. Voor de communicatie wordt een folder
ontwikkeld. Een evaluatievragenlijst wordt opgesteld. De resultaten
en de ervaringen van verschillende professionals (medisch manager
ambulancezorg, doktersdienst, ambulancepersoneel, ketenpartners,
ziekenhuispersoneel) worden tijdens regelmatige (maandelijkse)
evaluaties na start van de pilot, geïnventariseerd en besproken.
Tijdens deze evaluaties wordt ook gekeken naar de wijze waarop
taakherschikking in de praktijk wordt toegepast en naar de effecten
op de beschikbaarheid van Advanced Life Support voertuigen
(spoedambulances). De manier waarop de verpleegkundig specialist
acute zorg wordt ingezet en de effecten daarvan op de kwaliteit van
zorg worden gedurende de implementatie in kaart gebracht.
Stand van zakenHet pilotproject heeft niet plaatsgevonden.
Onderzoek
Achtergrond en doelAtriumfibrilleren is een veelvoorkomende hartritmestoornis. Vroege
opsporing en diagnostiek is van belang om adequate therapie in te
stellen. De MyDiagnostick is een nieuw screeningsinstrument dat
gebruikt kan worden voor vroege opsporing van atriumfibrilleren in
de eerste lijn. Het doel in dit onderzoek was om na te gaan of op het
spreekuur van de praktijkverpleegkundige atriumfibrilleren op basis
van de polsslag gemist werd.
MethodeIn een dwarsdoorsnede onderzoek werden patiënten die op het
spreekuur van de praktijkverpleegkundige kwamen en een verhoogd
risico op een beroerte hebben (CHA2DS
2-VASc-score ≥ 2) gevraagd
deel te nemen aan het onderzoek. Patiënten met gediagnosticeerd
atriumfibrilleren werden geëxcludeerd. De praktijkverpleegkundige
vulde een vragenlijst in met de deelnemer over risicofactoren voor
atriumfibrilleren en eventuele lichamelijke klachten. Vervolgens
palpeerde de praktijkverpleegkundige de polsslag en werd de
MyDiagnostick gebruikt.
Resultaten en discussieIn totaal 303 patiënten waarvan 144 (48%) mannen, namen deel aan
het onderzoek. Bij drie deelnemers (1%) werd atriumfibrilleren gecon-
stateerd met behulp van de MyDiagnostick. Bij lichamelijk onderzoek
werd bij deze mensen een onregelmatige polsslag gepalpeerd. Bij 41
deelnemers (13,5%) was sprake van een foutpositieve meting, dat wil
zeggen dat de praktijkverpleegkundige een onregelmatige hartslag
voelde, maar dat geen sprake was van atriumfibrilleren (sensitiviteit
6,8 %). Mannen hebben ten opzichte van vrouwen een grotere kans
op atriumfibrilleren (X²(1)=3,35, p=0,067). Hartkloppingen hebben een
voorspellende waarde voor atriumfibrilleren (X²(1)=11,65 p=0,020).
Conclusie en implicaties De ‘traditionele’ methode via palperen van de polsslag is niet geschikt
als diagnostisch instrument in de huisartsenpraktijk voor het vaststel-
len van atriumfibrilleren in een vroeg stadium bij patiënten die nog
niet bekend waren met atriumfibrilleren. Deze methode is alleen
betrouwbaar als screeningsinstrument wanneer dit bij een positieve
bevinding ook bevestigd wordt door de MyDiagnostick.
Trefwoorden: atriumfibrilleren, MyDiagnostick,
praktijkverpleegkundige, palperen polsslag
< Grietje de Groot- de Jong E:mail: [email protected]: V. PayneWerkplek: Huisartsenpraktijk Van der Sande, WolvegaSpecialisatie: Chronische zorg
Palperen polsslag versus MyDiagnostick voor het opsporen
van atriumfibrilleren
36
37
Innovatieproject
AanleidingIn 2015 zijn de indicaties voor het verzorgingshuis aangescherpt en
krijgen mensen die weinig hulp nodig hebben (zorgzwaartepakket
3 of lager), geen indicatie meer voor het verzorgingshuis. Doordat
de zorg verandert en de kwetsbaarheid van patiënten en de zorg-
zwaarte toenemen, wordt meer aandacht besteed aan de wensen
van de patiënt voor (niet-)behandelen. Advance Care Planning is een
methode om de patiënt een centrale rol te geven in de zorg en de
medische beslissingen rondom het levenseinde. Het doel is bij te
dragen aan de best haalbare kwaliteit van leven voor de patiënt. Voor
alle zorgverleners en voornamelijk voor de huisarts en de verpleegkun-
dig specialist is het essentieel dat de wensen van patiënt (en familie)
rondom het behandelbeleid duidelijk zijn.
Herontwerp en indicatorenHet herontwerp richt zich op het bespreken van Advance Care
Planning tijdens het multidisciplinair overleg en het vastleggen van
de afspraken in een speciaal ontwikkeld behandeldocument. Wanneer
de uitkomsten zijn vastgelegd in het zorg- en medisch dossier,
worden onder- en overbehandeling voorkomen, de kwaliteit van zorg
verbeterd en zorg geleverd zoals de patiënt dat wenst. De volgende
prestatie-indicatoren zijn geformuleerd:
• bij alle patiënten (in totaal in 4 verzorgingshuizen) is na een jaar
Advance Care Planning toegepast tijdens het multidisciplinair
overleg;
• het ontwikkelde behandeldocument is ingevuld bij alle patiënten
die besproken zijn in het multidisciplinair overleg;
• de gemaakte afspraken zijn zowel in het medisch dossier als in
het zorgdossier vastgelegd.
Niet alles wat kan, hoeft...
Advance Care Planning in verzorgingshuizen
ImplementatiestrategieDe implementatie is uitgevoerd volgens de fasen van een
veranderingsproces:
• Oriëntatie: uitvoering nulmeting, creëren bewustwording
betrokkenen (huisartsen, specialisten ouderengeneeskunde,
verpleging, managers, teamleiding, verpleging en verzorging).
• Inzicht: vergroten kennis herontwerp; ontwikkelen
behandeldocument.
• Acceptatie: overleggen met betrokkenen over herontwerp;
bespreken behandeldocument: inzicht krijgen in meerwaarde,
ideeën betrokkenen meenemen bij verandering; uitleggen
procedure verpleging en verzorging, familie en patiënt.
• Verandering: invoeren herontwerp; koppelen aan multidisciplinair
overleg, voorlichtingsmateriaal en behandeldocument.
• Behoud: halfjaarlijks evalueren met betrokkenen.
Stand van zakenOp dit moment is het project bijna 3 maanden van start en is bij 17,5%
van de patiënten het (behandel)beleid vastgelegd. Een pilot is gedaan
waarbij in twee verzorgingshuizen de patiënt en familie vooraf werden
geïnformeerd over Advance Care Planning en in twee andere
verzorgingshuizen niet. Het blijkt dat wanneer een patiënt vooraf
niet geïnformeerd is over het bespreken van Advance Care Planning,
de patiënt tijdens het multidisciplinair overleg overrompeld is en
geen uitspraak kan doen. Informatie vooraf voor familie en patiënt
is essentieel.
Onderzoek
Achtergrond en doelDe kwaliteit van leven van personen met Chronic Obstructive
Pulmonary Disease (COPD) is slechter dan die van de algemene
bevolking of een (gezonde) controlegroep. Regelmatige controle
via een gestructureerde aanpak verbetert weliswaar niet de ziekte-
gerelateerde kwaliteit van leven, maar mensen met COPD geven aan
de regelmatige controles prettig te vinden en ervaren een hogere
kwaliteit van zorg. Binnen de dorpspraktijk waar dit onderzoek werd
gedaan was geen gestructureerde aanpak voor de begeleiding van
patiënten met COPD. De praktijk zette een COPD-spreekuur op. De
verwachting was dat actieve begeleiding een positief effect heeft op
het welbevinden van de patiënten.
MethodeIn een zes maanden durend experiment binnen een dorpspraktijk in
een omgeving met een lage sociaaleconomische status in Noord-
Nederland werd een interventiegroep driemaandelijks gecontroleerd.
Tijdens deze controlebezoeken werden de gezondheidstoestand
(gemeten met de Clinical COPD Questionnaire-CCQ), inhalatie-instruc-
tie en zelfmanagement besproken. De controlegroep kon aanspraak
maken op ad hoc begeleiding. Gekeken werd naar het effect op het
welbevinden van de patiënt, gemeten aan de hand van symptomen,
fysieke en mentale klachten door dit bij de start van het onderzoek,
drie maanden na de start en zes maanden na de start te meten.
Resultaten en discussieIn totaal 29 patiënten startten met het onderzoek, waarvan 24 patiënten
(13 in de interventiegroep en 11 in de controlegroep) het gehele onder-
zoek meededen (respons 83%). Het welbevinden van zowel patiënten in
de interventiegroep als de controlegroep verbeterde licht; significante
verschillen tussen voor- en nameting en tussen interventie- en
controlegroep konden echter niet worden aangetoond. Ruim de helft
van de interventiegroep gaf aan dat controles positief hadden
bijgedragen aan het ervaren welbevinden. Bij de controlegroep
zorgde mogelijk het meedoen aan het onderzoek al voor een
bewustere omgang met de ziekte.
Conclusie en implicatiesActieve begeleiding van patiënten met COPD geeft verbetering van
het welbevinden, maar dit verschilt niet van ad hoc begeleiding.
Bewuste aandacht voor de ziekte draagt mogelijk wel bij aan het
welbevinden. Verder onderzoek naar het effect van bijvoorbeeld een
brede multidisciplinaire aanpak bij een grotere groep patiënten
gedurende een langere periode is nodig.
Trefwoorden: COPD, actieve begeleiding, CCQ, welbevinden,
huisartsenpraktijk
< Gery Grouve-Drost E-mail: [email protected]: A.R. van der WalWerkplek: Huisartsenpraktijk Gezondheidscentrum OosterwoldeSpecialisatie: Chronische zorg
Effect actieve begeleiding op welbevinden van COPD-patiënten
in de huisartsenpraktijk
38
39
Innovatieproject
AanleidingPatiënten met een risico op hart- en vaatziekten worden opgeroepen
voor bloedafname en het afnemen van een vragenlijst bij het huisart-
senlaboratorium. De uitslag en het advies van het huisartsenlaborato-
rium worden naar de huisartsenpraktijk gestuurd. Patiënten worden
voor het bespreken van de uitslagen en eventueel starten van medica-
tie en verdere begeleiding ingepland bij de praktijkverpleegkundige.
Haar taken zijn echter veranderd waardoor hiervoor geen ruimte meer
is. Via taakverschuiving krijgen de praktijkassistentes hierin een rol.
Herontwerp en indicatorenIn het herontwerp gaan de praktijkassistentes het spreekuur rondom
cardiovasculair risicomanagement uitvoeren. De verpleegkundig
specialist wordt de supervisor. Op basis van de laboratoriumuitslagen
en adviezen beoordeelt zij welke patiënten moeten worden opgeroe-
pen. Voorafgaande aan het consult worden de patiënten besproken,
waarbij de individuele adviezen en stappen voor eventuele start van
medicatie aan bod komen. De praktijkassistentes vullen tijdens het
consult het risicoprofiel in en stellen met de patiënt een individueel
zorgplan op, geven leefstijladviezen en begeleiden de patiënt bij het
behalen van de doelen. Zo nodig starten ze met medicatie, in overleg
met de verpleegkundig specialist. Bij vragen, onduidelijkheden en
complicaties wordt de verpleegkundig specialist in consult geroepen.
De volgende prestatie-indicatoren zijn geformuleerd:
• protocollair werken: een risicomanagement protocol is
aanwezig, gebaseerd op de NHG-standaard Cardiovasculair
risicomanagement;
• informatievoorziening: risicoprofiel en behandel- en
leefstijladvies wordt besproken met patiënt; opstellen individueel
zorgplan;
• scholing: medewerkers zijn up-to-date geschoold in
consultvoering;
Herontwerp van het spreekuur Cardiovasculair
risicomanagement in de huisartsenpraktijk
• wachttijd reductie: patiënten worden binnen een maand na
ontvangst adviezen van huisartsenlaboratorium opgeroepen;
• personele inzet: bij de uitvoering van het spreekuur zijn de
volgende actoren betrokken:
• praktijkassistentes, verpleegkundig specialist, huisarts.
ImplementatiestrategieDe implementatie is uitgevoerd volgens de fasen van een
veranderingsproces:
• Oriëntatie: creëren bewustwording via persoonlijk contact en
bijeenkomsten.
• Inzicht: vergroten kennis via scholing en ondersteuning
praktijkassistentes.
• Acceptatie: vergroten intrinsieke motivatie via persoonlijk contact
en bijeenkomsten.
• Verandering: starten spreekuur volgens nieuwe werkwijze.
• Behoud: evalueren, analyseren en meten van prestaties en zo
nodig aanpassen van protocol.
Stand van zaken Alle doelen zijn (bijna) behaald. De inzet van praktijkassistentes en de
verpleegkundig specialist is gewijzigd. Het bleek onmogelijk het eerste
consult voor te bespreken. Dit eerste consult wordt door de verpleeg-
kundig specialist gedaan. De praktijkassistentes doen de opvolging
van de doelen in het individuele zorgplan. De wachttijd is geredu-
ceerd van ruim drie maanden naar anderhalve maand. Dit kan nog
beter en zal in de loop van 2016 verder teruglopen met als doel een
wachttijd van minder dan een maand. Het spreekuur Cardiovasculair
risicomanagement is nu goed werkbaar. Elke twee maanden worden
hiaten en succes besproken en worden zo nodig
aanpassingen gedaan in het protocol.
Onderzoek
Achtergrond en doelDe brandwondendiepte en de daarvan afhangende behandeling
worden beoordeeld door een arts eventueel op basis van een Laser
Doppler Imaging scan. De Laser Doppler Imaging scan wordt tussen
48 uur en 5 dagen na het ontstaan van een brandwond gemaakt. De
arts beoordeelt de scan en bepaalt vervolgens het beleid: operatie of
conservatieve behandeling. Het behandelplan wordt met de patiënt
besproken. Het vermoeden is, dat de spanning bij de patiënt afneemt
wanneer de patiënt weet wat de behandeling wordt.
MethodeIn een prospectief observationeel onderzoek werd gekeken naar de
relatie tussen de mate van spanning bij patiënten met brandwonden
en de beslissing over de te volgen behandeling. Hierbij werden twee
groepen gevormd; een groep waarbij de arts besluit welke behande-
ling gevolgd moet worden (binnen 5 dagen) en een groep waarbij de
arts mede op basis van de Laser Doppler Imaging scan de behande-
ling bepaalt (binnen 10 tot 14 dagen). De mate van spanning werd
gemeten met een Visuele Analoge schaal (VAS) voordat de Laser
Dopler Imaging scan werd gemaakt en 12 tot 24 uur nadat de uitslag
van de te volgen behandeling met de patiënt was besproken.
Resultaten en discussieIn totaal werden 33 patiënten of ouders van patiënten geïncludeerd.
De mate van spanning bij de patiënt of bij de ouders van de patiënt
daalde significant na het bespreken van de te volgen behandeling in
beide groepen. Geslacht, de aard van de te volgen behandeling en
de mate waarin iemand verbrand was hadden geen invloed op het
afnemen van de spanning. Wel bleek dat mensen die veel spanning
voor de scan aangaven, ook na de scan meer gespannen waren. Het
geringe aantal respondenten kan de resultaten hebben beïnvloed.
Tevens is geen rekening gehouden met de oorzaak of de plek van de
brandwond.
Conclusie en implicatiesDe spanning bij de patiënt daalt nadat met hem besproken is wat de
te volgen behandeling is, ongeacht of dit curatief of conservatief is.
Door de geringe omvang van de studie is het moeilijk harde conclu-
sies te trekken. Het onderzoek wordt daarom voortgezet om meer
gegevens te verzamelen.
Trefwoorden: spanning, LDI, VAS, stress-reductie
< Gera HartliefE-mail: [email protected]: S.A. van Ingen Schenau-Veldman, K. LambertsWerkplek: Brandwondencentrum, Martini Ziekenhuis, GroningenSpecialisatie: Chronische zorg
Laser Doppler Imaging scan als stressreducerend middel bij
brandwondenpatiënten
40
41
Innovatieproject
AanleidingOngeveer 600 patiënten worden in het Brandwondencentrum van
Groningen poliklinisch behandeld. Een patiënt komt een dag in de
week voor wondzorg naar de polikliniek en op de overige dagen voert
de patiënt de wondzorg thuis zelf uit. De middelen die hij daarvoor
nodig heeft worden door het ziekenhuis voorgeschreven en de
patiënt haalt de middelen op bij zijn eigen apotheek. Het komt vaak
voor dat de patiënt de verbandmaterialen niet op het juiste moment
krijgt of dat een alternatief wordt meegegeven dat minder goed is.
Om de patiënt de brandwonden thuis met de juiste middelen te laten
verbinden wordt het verbandmateriaal dikwijls meegegeven na afloop
van het bezoek aan de polikliniek. Deze kosten kunnen door het
Brandwondencentrum niet worden gedeclareerd.
Herontwerp en indicatorenHet herontwerp richt zich op een nieuwe manier van het verstekken
van verbandmiddelen aan poliklinische patiënten van het Brandwon-
dencentrum. Het doel is, dat de patiënt thuis met de voorgeschreven
verbandmaterialen de wonden kan verbinden en de kosten gedecla-
reerd kunnen worden. De patiënt moet de verbandmiddelen op een
eenvoudige manier kunnen krijgen zonder dat hem dat veel tijd kost.
De prestatie-indicatoren zijn:
• veiligheid: de juiste verbandmiddelen voor de patiënt;
• efficiëntie: de patiënt krijgt de middelen mee;
• patiëntgerichtheid: de patiënt krijgt wat hij nodig heeft op de
polikliniek;
• kosten: de kosten van verbandmiddelen op de polikliniek
Brandwonden kunnen volgens de regels worden gedeclareerd.
Nieuwe manier van verbandmaterialen verstrekken
op polikliniek Brandwondencentrum Groningen
ImplementatiestrategieDe implementatiestrategie is bepaald door de stappen te volgen uit
de PDCA cirkel:
• Plan: samenstellen projectgroep; schrijven (her)ontwerp;
uitvoeren nulmeting; maken probleemanalyse; informeren
betrokkenen.
• Do: scholen medewerkers apotheek, verpleegkundig specialist en
brandwondenarts; zorgen voor opslagruimte verbandmiddelen;
starten met nieuwe manier van werken; maandelijks overleg
tussen apotheek en brandwondencentrum.
• Check: inventariseren meningen via vragenlijst voor patiënt en
vraaggesprek met medewerkers apotheek en projectgroep.
• Act: evalueren en zo nodig bijstellen; behoud van de verandering
blijven beoordelen door gebruik checklist.
Stand van zakenHet project is volgens plan van start gegaan. Inmiddels worden de
verbandmaterialen op de nieuwe manier verstrekt, worden de materia-
len bijgevuld door de apotheek en geven de patiënten spontaan aan
dat ze deze manier van materialen verstrekken erg patiëntvriendelijk
vinden. Gezocht wordt naar een vast moment voor het bijvullen van
de voorraad op het brandwondencentrum en naar de voorraad die
aanwezig moet zijn op de polikliniek. Helaas is het nog te vroeg om
het daadwerkelijke effect te kunnen meten.
Onderzoek
Achtergrond en doelVeel ouderen geven aan depressief te zijn. Een depressie zorgt voor
verminderde kwaliteit van leven, langere opnameduur en vaker
ongeplande opnames in het ziekenhuis Nij Smellinghe te Drachten.
Het is daarom belangrijk een depressie in een vroegtijdig stadium
te onderkennen. In Nij Smellinghe worden ouderen niet standaard
beoordeeld beoordeeld op depressie. Mogelijk worden hierdoor
depressies gemist. Het doel was om inzicht te krijgen in de prevalentie
van depressie onder 70-plussers en wat deze groep kenmerkt. Daarbij
is gekeken naar mogelijke verschillen in depressie bij kwetsbare en
niet-kwetsbare ouderen.
MethodeGedurende zeven maanden werden ouderen opgenomen in het
ziekenhuis of die de polikliniek Geriatrie bezochten, gevraagd aan
het onderzoek deel te nemen. Zij werden eenmalig met de Geriatric
Depression Scale beoordeeld. Tevens werd gekeken naar de mate van
kwetsbaarheid, de voedingstoestand, zelfredzaamheid, aanwezigheid
delier en de gebruikte medicatie.
Resultaten en discussieVan de 158 geschikte ouderen die opgenomen waren, deden uiteinde-
lijk 105 mensen mee; van de 182 geschikte ouderen op de polikliniek
werden 115 geïncludeerd. De totale respons was daarmee 65%. Van de
totale populatie was 72% niet depressief (n=158), 25% mild depressief
(n=55) en 3% zeker depressief (n=7). Onder de categorie kwetsbare
ouderen en bij de ouderen op de polikliniek kwam een mogelijke de-
pressie significant vaker voor. In de milde en zeker depressieve groep
zijn de volgende kenmerken vaker aanwezig: ondervoeding, verward-
heid in het verleden, geheugenproblemen, comorbiditeit, hoger
valrisico en geen opleiding na 1 4e levensjaar. Een milde of zekere
depressie komt meer voor bij vrouwen. De vraag is of de ouderen die
niet mee wilden doen niet juist de ouderen zijn met een depressie.
Conclusie en implicatiesKwetsbare ouderen en ouderen op de polikliniek geriatrie vaker
depressief dan niet kwetsbare ouderen. Geadviseerd wordt om kwets-
bare ouderen op de polikliniek standaard te screenen op depressie.
Trefwoorden: depressie, kwetsbaarheid, ouderen, screening,
ziekenhuis
< Nynke Hielema E-mail: [email protected]: M.Th. FeitsmaWerkplek: afdeling Geriatrie, Ziekenhuis Nij Smellinghe, DrachtenSpecialisatie: Intensieve zorg
Prevalentie van depressie bij kwetsbare en niet-kwetsbare
ouderen in het ziekenhuis
42
43
Innovatieproject
AanleidingHet vaststellen en behandelen van osteoporose kan veel vermijdbare
schade voorkomen. Het screenen op osteoporose is daarom belang-
rijk, maar gebeurt in Ziekenhuis Nij Smellinge in Drachten nog niet
standaard. De wens bestaat een poliklinisch osteoporosespreekuur
in te richten. Het doel is om de patiënt van 70 jaar of ouder met een
fractuur de juiste zorg te bieden om nieuwe fracturen te voorkomen.
Tevens wordt de patiënt gescreend op een verhoogd risico op vallen
waarbij de patiënt zo nodig kan worden doorverwezen naar de polikli-
niek vallen.
Herontwerp en indicatorenPatiënten van 70 jaar of ouder die met een heupfractuur zijn op-
genomen in het ziekenhuis, worden gescreend of onderzoek naar
osteoporose geïndiceerd is. Als de patiënt in aanmerking komt voor
vervolgonderzoek wordt dit met de patiënt besproken en wordt een
afspraak gemaakt voor het spreekuur op de polikliniek. Op de polikli-
niek voert de patiënt een gesprek met de verpleegkundig specialist
geriatrie, die vervolgens een behandelplan opstelt. Aansluitend wordt
dit besproken met de geriater. Bij bevestiging van de diagnose osteo-
porose, wordt de huisarts geïnformeerd over het consult en het beleid.
De patiënt krijgt informatie mee naar huis en kan bij vragen contact
opnemen met de verpleegkundig specialist geriatrie. De volgende
prestatie-indicatoren zijn geformuleerd:
• binnen 3 maanden na heupfractuur is bekeken of
vervolgonderzoek geïndiceerd is, zijn de wensen rondom
vervolgonderzoek met de patiënt besproken, is eventueel
vervolgonderzoek ingezet en heeft de patiënt een eerste
afspraak op het osteoporosespreekuur;
• de behandeling van osteoporose is afgestemd op de wensen
en behoeften van de patiënt en vastgelegd in het elektronisch
patiëntendossier;
Osteoporose screening en spreekuur bij patiënten van 70 jaar
of ouder met heupfractuur
• de verpleegkundig specialist neemt gekaderde taken van de arts
over tijdens het osteoporosespreekuur en de arts richt zich op
complexere zorgvragen (taakherschikking);
• met de inzet van de verpleegkundig specialist wordt cure en de
care voor patiënten met osteoporose verbonden.
ImplementatiestrategiePer betrokken doelgroep is beoordeeld in welke fase van verandering
zij zitten. De implementatie is uitgevoerd volgens de fasen van een
veranderingsproces:
• Oriëntatie: bewustmaken van de beoogde verandering; wekken
van interesse en betrokkenheid.
• Inzicht: vergroten van kennis en begrip van de beoogde
verandering; inzicht bieden in bestaande werkwijze.
• Acceptatie: bevorderen positieve attitude en motivatie om te
veranderen.
• Verandering: invoeren beoogde verandering in de praktijk (trial);
bevestigen van nut en effect van de verandering.
• Behoud: integreren van de verandering in bestaande routines;
verankeren in de organisatie.
Stand van zakenHet implementatieplan is klaar en de meeste stappen zijn onder-
nomen. De start van het spreekuur gericht op osteoporose is naar
verwachting op 1 september 2016, tezamen met de start van het
Heup-Fractuur-Programma.
Onderzoek
Achtergrond en doelRoutine Outcome Measurement (ROM) heeft een vaste plaats binnen
de behandeling van patiënten met psychotische stoornissen. De
uitkomsten van deze metingen worden echter vaak niet vastgelegd in
het behandelplan. In deze studie werd onderzocht of dit ook gevolgen
heeft voor hoe tevreden de patiënt is met de behandeling.
MethodeIn dit beschrijvende dwarsdoorsnede onderzoek is gebruik gemaakt
van een bestaande dataset uit 2014 (n=1567). Hieruit is een gerando-
miseerde steekproef getrokken van 300 patiënten. Na het bepalen
van het voorkomen van problemen (overgewicht, positieve/negatieve
symptomen, onvrede over medicatie, problemen met sociale relaties,
problemen met dagbesteding) in de dataset is dossieronderzoek
gedaan naar of de genoemde problemen in het behandelplan voorko-
men en naar de daarbij beschreven behandeling. Voor het vaststellen
van de tevredenheid werd gebruik gemaakt van de gegevens van de
Client Satisfaction Questionnaire (CSQ).
Resultaten en discussieVan in totaal 78 patiënten (52 mannen, 67%), gemiddelde leeftijd 46
jaar (sd=10) en gemiddelde ziekteduur 22 jaar (sd=12)) werden psychi-
atrische symptomen, psychosociaal functioneren en patiënttevreden-
heid aangegeven in de Routine Outcome Measurement vergeleken
met beschreven problemen en interventies in het behandelplan. Per
patiënt werden 0 tot 5 problemen gevonden met een gemiddelde
van 2 (sd=1,3). Van deze gevonden problemen werden 0 tot 3 van
deze problemen behandeld, met een gemiddelde van 0,6 (sd=0,8).
Hiertussen werd geen samenhang gevonden (r=-0,212, p=0,072). De
gemiddelde CSQ score op een schaal van 1 (ontevreden) tot 4 (tevre-
den) was 3,3 (sd=0,69). Door de grote uitval is de generaliseerbaarheid
van dit onderzoek beperkt.
Conclusie en implicatiesDe uitkomst van dit onderzoek laat geen correlatie zien tussen de
mate van behandeling van in routinemeting gemeten problemen
en de tevredenheid van de patiënt over de behandeling. Hoewel het
maar beperkt mogelijk is om hieraan conclusies te verbinden, is het
resultaat bekeken vanuit een herstelondersteunende behandelvisie
mogelijk wel te verklaren. Gemeten problemen hebben weinig waarde
als ze niet geplaatst worden in het kader van de subjectieve beleving
van de patiënt. Of iets een probleem is, is een kwestie van perspectief.
Onderzoek naar of het niet behandelen van een gemeten probleem
een bewuste keuze was, met andere woorden een uitkomst van het
proces van shared decision making kan hier meer licht op werpen.
< Lianne van der HoekE-mail: [email protected]: T.J.C. AllefsWerkplek: FACT-team Hoogezand, Lentis Specialisatie: Geestelijke gezondheidszorg
Problemen, een kwestie van perspectief. Relatie tussen
behandeling van problemen en patiënttevredenheid
44
45
Innovatieproject
AanleidingDit verbeterproject is gedaan binnen de context van een Function
Assertive Community Treatment (FACT) team van Lentis, een ambu-
lante behandelafdeling voor patiënten met ernstige psychiatrische
aandoeningen. Bij meer dan de helft van de patiënten die in zorg
zijn is sprake van een psychotische stoornissen. Binnen Lentis wordt
aan deze patiëntengroep jaarlijks, als aanvulling op de basis Routine
Outcome Monitoring (ROM) een screening aangeboden. Naast een
algemene meting van symptomen en de kwaliteit van leven, wordt
hierbij aandacht besteed aan specifieke symptomen, werking en
bijwerkingen van medicatie, lichamelijke gezondheid en kwaliteit
van leven: de PHArmacotherapy Monitoring and Outcome Survey
(PHAMOUS). Hoewel het belang van de screening wordt ingezien,
is het tot nu toe niet goed gelukt deze screening in te bedden in de
behandelplancyclus. De bedoeling is dat de PHAMOUS steeds voor de
jaarlijkse behandelplanevaluatie wordt aangeboden, maar bij minder
dan de helft van de patiënten die ervoor geïndiceerd zijn is dit maar
het geval. En wanneer dit wel gebeurt, dan worden de uitkomsten
vaak onvoldoende besproken en leiden niet tot concrete afspraken
voor het behandelbeleid.
Herontwerp en indicatorenPatiënten met een psychotische stoornis en/of die antipsychotische
medicatie gebruiken worden binnen FACT Hoogezand jaarlijks in de
gelegenheid gesteld mee te doen aan de ROM-PHAMOUS screening
en de resultaten ervan worden met de patiënt en zijn behandelaars
besproken in relatie tot het geldende behandelplan. Indicatoren om
het effect van de verbetering te meten zijn:
• het aantal uitgevoerde RP-screenings (nulmeting over 2015,
nameting medio 2016);
• het aantal uitgevoerde nabesprekingen van de screening
(nulmeting over 2015, nameting medio 2016);
Verbeteren integratie van ROM-PHAMOUS in de behandeling
• het zichtbaar zijn van de uit de screening voortvloeiende
behandeldoelen in het eerstvolgende behandelplan na de
screening (meting medio 2016).
ImplementatiestrategieHet eerder mislukken van goede inbedding van de PHAMOUS was
reden om nadrukkelijk te kijken naar de teamcultuur en het plan van
aanpak af te stemmen op het team van zeer ervaren en bij tijden
eigenzinnige medewerkers. Aanwezige kennis en motivatie zijn als
uitgangspunt genomen voor het in gezamenlijk overleg komen tot
een herontwerp van het oude behandelproces, waarbij de rol van de
projectleider gericht was op het in goede banen leiden van de in het
team aanwezige drijfveren en ideeën.
Stand van zakenResultaten zijn gemeten via het tellen van het aantal uitgevoerde
screeningen en het aantal uitgevoerde nabesprekingen daarvan. Het
aantal uitgevoerde screeningen is sinds het begin van het project
toegenomen, maar is nog niet optimaal. De nabespreking is minder
nadrukkelijk aan de orde geweest en laat nog te wensen over; bij
ongeveer 40% van de uitgevoerde screeningen is geen verslag van
een nabespreking terug te vinden in het dossier. Concluderend is te
zeggen dat het verbeterproject zeker zijn vruchten heeft afgeworpen
en dat de gekozen aanpak een passende is geweest. Het project ver-
dient en krijgt een vervolg. Er wordt gezocht naar een goede manier
om het onderwerp blijvend onder de aandacht te houden en verder
te verbeteren.
Onderzoek
Achtergrond en doel Werken binnen de Verstandelijk Gehandicapten Zorg is ook werken
met mensen met epilepsie. Soms moeten insulten met noodmedicatie
gestopt (gecoupeerd) worden. Vermoed wordt dat coupeermedicatie
onnodig toegediend wordt. Doel van het onderzoek is meer inzicht te
krijgen in de aard van de insulten door het aanbieden van ondersteu-
ning in observatie. Meer inzicht in de aard van de consulten bij de
medische dienst kan leiden tot een betere behandeling en manier van
couperen.
MethodeIn dit quasi experimenteel, mixed-methods onderzoek wordt aan
begeleiders gevraagd in hoeverre zij zich beter ondersteund voelen
door een observatiemethode. Daarnaast wordt gekeken wat het effect
is van de nieuwe methode op de toegediende coupeermedicatie en
het inzicht in insulten bij de medische dienst.
Resultaten en discussieDe observatiemethode wordt als ondersteunend ervaren door be-
geleiders, het inschatten van het moment waarop coupeermedicatie
moet worden toegediend blijft lastig. De medische dienst heeft met
de nieuwe methode meer inzicht in de aard van de insulten. Het aantal
geregistreerde insulten nam toe met 18%, van 334 in 2014 naar 395 in
2015. Het aantal keer dat coupeermedicatie werd gegeven nam af met
6,5%, van 34 keer in 2014 naar 26 keer in 2015 (Χ2(1)= 0,36, p=0,078).
Conclusie en implicatiesHet aanbieden van een gestructureerde observatiemethode is van po-
sitieve invloed op het gevoel van ondersteuning bij begeleiders. Daar-
naast krijgt de medische dienst hiermee beter inzicht in de aard van
de insulten. Alhoewel het aantal keer dat coupeermedicatie gegeven
werd afnam, kan dit niet toegeschreven worden aan de nieuwe
observatiemethode. Voor het toedienen van coupeermedicatie is
cliëntgericht advies en eventueel een persoonlijk protocol gewenst.
Trefwoorden: coupeermedicatie, ondersteuning, insulten, observatie-
methode
< Renske HoringaE-mail: [email protected]: S. de WitWerkplek: afdeling Gedrag en Gezondheid, Stichting De Zijlen, TolbertSpecialisatie: Intensieve zorg
Verbeteren van observatie van insulten en de directe
behandeling van epilepsie
46
47
Innovatieproject
AanleidingAanleiding voor dit project is dat binnen de Zijlen een aantal keren
achter elkaar aangifte vanwege agressief gedrag is gedaan tegen
cliënten binnen de organisatie. Deze aangifte werd gedaan door de
begeleider van de cliënt. In enkele gevallen werd geprobeerd dit terug
te draaien, maar ook een aantal keren is hier een rechtszaak uit voor-
gekomen. Zowel de aangifte als de rechtszaak zorgen voor spanning
en onrust bij de cliënt en diens begeleider. De medische dienst krijgt
vervolgens de aanvraag voor rustgevende medicatie voor de cliënt.
Dit is niet wenselijk en gezocht moet worden naar een betere
ondersteuning in deze situaties.
Herontwerp en indicatorenEen protocol geeft een duidelijke werkwijze weer met als doel het
creëren van rust en duidelijkheid, al voor het ontstaan van een
escalatie. De lijnen moeten helder zijn, en de stappen goed uitgezet.
Verwacht wordt dat niet meer vanuit boosheid, frustratie of angst aan-
gifte wordt gedaan, maar dat goed wordt nagedacht of aangifte een
stap is die past bij de cliënt en diens vraag. Het team kan in gezamen-
lijk overleg beslissen wat voor hun cliënten wenselijk is en staat geza-
menlijk achter de beslissing. Het protocol is hierbij niet leidend, maar
sturend en ondersteunend voor elke team binnen de Zijlen. Binnen dit
ontwerp zijn een aantal prestatie-indicatoren van belang:
• kosteneffectieve zorg;
• brugfunctie;
• inzet op maat.
Aangifte: onmacht of behandelmogelijkheid?
Protocol aangifte doen na strafbaar feit
ImplementatiestrategieDe implementatie is uitgevoerd volgens de fasen van een
veranderingsproces:
• Oriëntatie: actief benaderen van mensen om mee te denken;
informeren bestuur; contact leggen met wijkagenten;
ontwikkelen gericht plan met duidelijke stappen.
• Inzicht: inventariseren praktijkvoorbeelden.
• Acceptatie: voorleggen protocol en eventueel aanpassen;
betrekken brede groep voor zo groot mogelijke acceptatie.
• Verandering: attenderen van personeel op verandering via
intranet; presenteren protocol op symposium; beschrijven
protocol in plan; informeren wijkagenten over nieuw plan; via
verschillende media informeren over nieuw plan.
• Behoud: evalueren bij pilotgroep; jaarlijkse evaluatie
door eigenaar (verpleegkundig specialist); evalueren in
planbespreking; monitoren gebruik.
Stand van zakenBekend is dat er in elk geval één escalatie met een cliënt is geweest
waarbij de politie betrokken werd. Hierbij is door de medewerkers
op de locatie en een gedragsdeskundige besloten dat aangifte doen
geen positieve invloed heeft op de cliënt. Daarom is uiteindelijk geen
aangifte gedaan. Deze stappen worden in het protocol beschreven en
lijken dus mooi opgevolgd. Of en hoe dit precies gebeurd is, kan in de
persoonlijke evaluatiegesprekken beter uitgediept worden. Wanneer
het protocol organisatiebreed geïmplementeerd wordt kan na een
jaar het effect gemeten worden aan de hand van de medewerkers-
tevredenheid, het aantal aangiftes en een eventuele verandering in
de voorgeschreven gedragregulerende medicatie.
Onderzoek
Achtergrond en doelNederlandse ambulanceverpleegkundigen intuberen met directe
laryngoscopie. De frequentie van intuberen is laag en de successcore
van de eerste intubatiepoging is gemiddeld 45 tot 65%. In 11% van de
intubaties wordt een accidentele oesofageale intubatie niet herkend,
met vrijwel altijd ernstige gevolgen voor de patiënt. Videolaryngo-
scopie kan mogelijk de resultaten van intubatie verbeteren, waardoor
minder risico op complicaties aanwezig is en de techniek daarmee
veiliger is voor de patiënt. Het doel van deze studie is te onderzoeken
of ambulanceverpleegkundigen in staat zijn met de MacGrath MAC
videolaryngoscoop tot betere intubatieresultaten te komen.
MethodeMet een cross-sectioneel, cross-over design zijn twee manieren van
intuberen met elkaar vergeleken: endotracheaal intuberen met directe
laryngoscopie versus intubatie met de MacGrath MAC videolaryngo-
scoop. Het onderzoek werd verricht op een intubatiefantoom.
In totaal 74 ambulanceverpleegkundigen, verdeeld in twee groepen
intubeerden twee reeksen van vijf intubaties. Een groep begon met
videolaryngoscopie en de andere groep met directe laryngoscopie.
Daarbij werden de intubatietijd, zicht op de epiglottis en het al of niet
slagen van de poging vastgelegd. Tevens werden gegevens over werk-
ervaring, vooropleiding en eerdere klinische ervaring gevraagd.
Resultaten en discussieAnalyse naar verschillen in werk- en klinische ervaring en voorop-
leiding lieten geen statistisch significante verschillen zien. Daarmee
waren de twee groepen ambulanceverpleegkundigen vergelijkbaar.
De intubatietijden voor videolaryngoscopie en directe laryngoscopie
verschilden niet significant (p>0,05). De successcore van de intubatie-
pogingen nam met videolaryngoscopie significant toe (p<0,05). Het
zicht op de epiglottis was met videolaryngoscopie significant hoger
dan met directe laryngoscopie (p<0,05).
Conclusie en implicatiesIntubatie met videolaryngoscopie leidt tot significant betere intubatie-
resultaten op een intubatiefantoom dan intubatie met directe laryngo-
scopie. Het zicht op de glottis verbetert en het slagingspercentage is
hoger. Het gebruik van videolaryngoscopie in de ambulancezorg kan
de veiligheid voor de patiënt mogelijk verbeteren.
Trefwoorden: videolaryngoscopie, ambulanceverpleegkundige,
prehospitaal intuberen, MacGrath MAC
< David IJbenE-mail: [email protected]: B. DercksenWerkplek: AmbulanceZorg GroningenSpecialisatie: Acute zorg
Videolaryngoscopie een veilige optie in de AmbulanceZorg
48
49
Innovatieproject
AanleidingGemiddeld intuberen ambulanceverpleegkundigen 4,2 keer per jaar.
Intubatie met directe laryngoscopie is daarbij de gebruikte techniek. In
ongeveer 60% zit de tube bij de eerste poging in de trachea. Bij
ongeveer 80% van de patiënten wordt in een daaropvolgende
poging succesvol geïntubeerd. Videolaryngoscopie heeft in de kliniek
bewezen een groot positief effect te hebben op de successcore van
de eerste intubatiepoging. Met de McGrath MAC videolaryngoscoop
kan zowel op direct zicht als met hulp van video geïntubeerd worden.
Het implementeren van de McGrath MAC verhoogt de kwaliteit
van zorg.
Herontwerp en indicatorenBij het invoeren van de McGrath MAC zal het airwayprotocol zoals
ambulanceverpleegkundigen dat nu kennen moeten veranderen. In
plaats van de keuze tussen endotracheale intubatie of het gebruik van
een supraglottisch airway device zal de eerste keus endotracheale
intubatie met de McGrath zijn.
Om implementatie, scholing en behoud te borgen zijn de volgende
prestatie-indicatoren opgesteld:
• geaccrediteerde scholing voor al het ambulancepersoneel;
• stijging van percentage geslaagde intubaties bij de eerste
poging naar 90%.
De McGrath MAC binnen AmbulanceZorg Groningen
Implementatiestrategie Om de McGrath MAC videolaryngoscoop binnen de organisatie te
implementeren worden de volgende stappen ondernomen:
• Oriëntatie: verkennende gesprekken met medisch manager en
management, personeel enthousiasmeren, offerte opvragen bij
leverancier en opstellen van scholing.
• Inzicht: informeren personeel informeren; start met uitvoeren
scholingsplan.
• Acceptatie: aanschaffen van de McGrath MAC en benodigde
materialen; scholen van het personeel.
• Verandering: het personeel is geschoold; overstappen op
intubatie met de McGrath MAC videolaryngoscoop.
• Behoud: scholen nieuwe medewerkers; half jaar na implementatie
toetsen vaardigheden ambulancepersoneel.
Stand van zaken De McGrath MAC is nog niet ingevoerd. Het personeel is enthousiast
en staat open voor de innovatie. Binnen de staf van de organisatie
zijn wisselingen op komst. Om de opvolger niet te belasten met een
lopend innovatietraject is het traject voorlopig stil gezet. Na de
wisselingen zal het traject opnieuw besproken worden met de
medisch manager en directie.
Onderzoek
Achtergrond en doelDe afgelopen jaren zijn de selectiecriteria voor nierdonatie minder
streng geworden om op deze wijze het aantal mensen die bij leven
een nier willen doneren te vergroten. Ouderen en mensen met over-
gewicht of hypertensie kunnen ook doneren. Dit onderzoek evalueert
het effect van overgewicht op de nierfunctie vijf jaar na donatie.
MethodeIn dit cohortonderzoek is retrospectief onderzocht of de nierfunctie
van nierdonoren voor en na donatie een verband heeft met de Body
Mass Index (BMI). Er werden 246 nierdonoren bij leven geëvalueerd. De
nierfunctie (GFR) werd gemeten voor donatie, zeven weken na en vijf
tot tien jaar na donatie. Een gestoorde glucosetolerantie is gedefini-
eerd als een HbA1c ≥6; en van albuminurie is sprake is bij >30 mg albu-
mine in de 24-uurs urine. Factoren die ook van invloed kunnen zijn op
de nierfunctie zoals geslacht, bloeddruk, glucose, micro-albuminurie
en leeftijd zijn mede onderzocht.
Resultaten en discussieDe gemiddelde nierfunctie voor donatie was 117 ml/min in de gehele
populatie. In de groep zonder overgewicht was dit 111 ml/min en in
de groep met overgewicht 121 ml/min. De totale groep donoren met
overgewicht had op alle meetmomenten een significant hogere GFR.
Mannen en vrouwen verschilden van elkaar, waarbij bij mannen voor
en na donatie geen significant verschil in nierfunctie werd gevonden
tussen donoren met en zonder overgewicht. In de groep donoren
met overgewicht kwam significant vaker een glucose-intolerantie voor
en werd vaker medicatie voor hypertensie gebruikt. Deze factoren
hadden geen invloed op de nierfunctie. Ondanks de omvang van de
populatie waren subgroepen die mogelijk extra risico hebben op het
ontstaan van nierschade nog altijd klein. Dit geldt met name voor de
groep waar albuminurie ontstaat en de groep obese donoren met een
BMI boven de 30 kg/m2.
Conclusie en implicatiesDe nierfunctie na vijf jaar blijft in beide groepen goed, maar in de
groep met overgewicht is de kans op het krijgen van comorbiditeit
groter. Een aanbeveling naar de praktijk is dat donoren met overge-
wicht meer begeleiding en voorlichting krijgen over het belang van
leefstijl.
Trefwoorden: nierdonatie bij leven, overgewicht, follow-up, GFR
< Ellen JansenE-mail: [email protected]: A. Bakker-Diepenboek, J.S.F. SandersWerkplek: afdeling Nefrologie, Universitair Medisch Centrum GroningenSpecialisatie: Intensieve zorg
Nierdonatie bij leven, het gewicht van gewicht
50
51
Innovatieproject
Achtergrond en doelDe nierpatiënt die voor transplantatie in aanmerking wil komen komt
voor de beoordeling of dit mogelijk is naar het Universitair Medisch
Centrum Groningen. In de praktijk en uit onderzoek blijkt dat de
voorlichting niet optimaal is. Daarnaast loopt het proces vertraging op
wanneer naast de beoordeling van de nefroloog, de patiënt ook nog
door de chirurg moet worden gezien.
Herontwerp en indicatorenHet herontwerp is gericht op het efficiënt verlopen van de beoor-
deling van de patiënt die voor niertransplantatie in het Universitair
Medisch Centrum Groningen komt. Deze beoordeling wordt gedaan
door een nefroloog, een chirurg en een verpleegkundig specialist. De
volgende prestatie-indicatoren zijn geformuleerd:
• alle patiënten worden in één bezoek beoordeeld en voorgelicht
door de verschillende disciplines;
• patiënttevredenheid;
• kortere wachttijd tussen uitspraak "komt in aanmerking voor
transplantatie" en uiteindelijke plaatsing op de wachtlijst.
Het verbeteren van de voorbereiding van nierpatiënten
op transplantatie
ImplementatiestrategieDe implementatie is uitgevoerd volgens de fasen van een verande-
ringsproces:
• Oriëntatie: brainstormen met praktijkopleiders over innovatieplan;
schrijven van het herontwerp; vaststellen rol verpleegkundig
specialist.
• Inzicht: uitleggen functie van verpleegkundig specialist;
presenteren plan aan betrokkenen.
• Acceptatie: demonstreren uitvoerbaarheid; inventariseren reacties
van betrokken partijen; peilen intentie om mee te werken.
• Verandering: starten met pilot; evaluatie na eerste weken pilotfase.
• Behoud: uitwerken protocol; plaatsen protocol op Doc Portal
(documenten UMCG).
Stand van zakenGedurende enkele maanden heeft een pilot gedraaid waarbij elke
maandagmiddag drie patiënten door de nefroloog, de chirurg en
de verpleegkundig specialist werden gezien. Aansluitend vond een
multidisciplinair overleg plaats om de patiënten te bespreken en te
beoordelen of zij in aanmerking komen voor transplantatie. Het
project wordt nu uitgerold naar zes patiënten per week.
Onderzoek
Achtergrond en doelOngeveer een op de vijf patiënten met diabetes mellitus krijgt een
diabetisch voetprobleem, van wie 15% een diabetische voetulcus
krijgt, soms met amputatie tot gevolg. Hoe eerder de diagnose
diabetes wordt gesteld des te eerder kunnen de gevolgen worden ver-
meden of worden vertraagd. Dit vereist dat de patiënt de belangrijkste
oorzaken van voetproblemen serieus moet nemen en hier gedisci-
plineerd mee om moet gaan. Een grote groep mensen met diabetes
mellitus krijgt depressieve klachten. Het hebben van zowel diabetes als
depressieve klachten heeft een relatie met een verminderde zelfzorg
en een verminderde glykemische controle. In dit onderzoek is gekeken
naar de relatie tussen het hebben van aandacht voor depressieve
klachten bij de anamnese en de mate van zelfzorg.
MethodeIn een cohortonderzoek werden 79 patiënten die tussen 1 oktober en
31 december de polikliniek orthopedie van het Universitair Medisch
Centrum Groningen bezochten vanwege een voorgeschiedenis met
diabetische voetproblemen gevraagd mee te werken aan het onder-
zoek. Uiteindelijk werden bij 26 mannen en 13 vrouwen (respons 49%)
gegevens verzameld over depressiviteit (WHO-5 Depressiviteit-schaal)
en zelfzorg (DFSBS zelfzorg schaal). Tevens werd gevraagd of behande-
laars aandacht hadden voor mogelijke depressiviteit bij het ontstaan
van de diabetes. De drie groepen die hieruit ontstonden, wel/niet
naar depressieve klachten gevraagd en onbekend of naar depressieve
klachten is gevraagd, werden vergeleken op de mate van zelfzorg.
Resultaten en discussieDe helft van de onderzochte patiënten gaf een goede kwaliteit van
zelfzorg van de voeten aan. De kwaliteit van zelfzorg van de voeten
verschilde niet significant tussen de groep die wel gevraagd is naar
depressieve klachten, de groep die niet gevraagd is en de groep die
niet meer weet of er gevraagd is naar depressieve klachten. Volgens de
WHO-5 Depressiviteit-schaal had 41% van de onderzochte patiënten
depressieve klachten. Gezien de geringe omvang van de onderzoeks-
groep moeten deze resultaten met enige voorzichtigheid worden
geïnterpreteerd.
Conclusie en implicatiesOmdat de omvang van de onderzoeksgroep beperkt is en niet
representatief is gebleken, is vervolgonderzoek wenselijk. De onder-
zoeksgroep moet samengesteld worden uit diabetespatiënten waarbij
kort daarvoor de diagnose diabetes is gesteld en bij wie geen
voetproblemen zijn vastgesteld.
Trefwoorden: diabetes mellitus, depressie, zelfzorg, diabetische
voetulcus
< Diana KlaassensE-mail: [email protected]: P. ScholtenWerkplek: TSN thuiszorg, Groningen en afdeling Orthopedie, Universitair Medisch Centrum GroningenSpecialisatie: Intensieve zorg
Depressieve klachten en kwaliteit van zelfzorg voor voeten bij
patiënten met diabetes mellitus
52
53
Innovatieproject
AanleidingIn verzorgingshuizen woont een kwetsbare groep ouderen met een
verhoogd risico op het krijgen van wonden. Uit een inventarisatie
naar hoe de zorg geregeld is binnen de verzorgingshuizen Ebbinge-
poort en Voor Anker, is gebleken dat de wondzorg ongestructureerd
verloopt, de kennis over wondzorg onvoldoende is en het contact met
de huisarts over de wondbehandeling gering is.
Herontwerp en indicatorenHet herontwerp richt zich op het versterken van de brugfunctie van
de verpleegkundig specialist tussen care en cure waardoor coördine-
rende en uitvoerende taken van de huisarts naar de verpleegkundig
specialist verschuiven. Hiermee wordt beoogd dat bewoners met een
complexe wond die in de Ebbingepoort of in Voor Anker wonen, een
wondbehandeling krijgen volgens de beste praktijkvoering leidend tot
een snellere genezing.
Om de feitelijke zorg te analyseren is een nulmeting gedaan en zijn de
volgende prestatie-indicatoren geformuleerd:
• iedere bewoner met een complexe wond heeft een wondplan;
• rapportage aan de huisarts door de verpleegkundig specialist;
• tevredenheid bewoner over de wondbehandeling (via Consumer
Quality Index);
• zorgprofessionals volgen het protocol wondbehandeling volgens
de beste praktijkvoering bij complexe wondzorg.
Opzet wondenspreekuur in woonzorgcentra Ebbingepoort
en Voor Anker
ImplementatiestrategieDe implementatiestrategie is ingedeeld naar de verschillende fasen in
het veranderingsproces:
• Oriëntatie: nulmeting; onderzoeken patiënttevredenheid;
beschrijven uitgangspositie; informeren naar interesse bij andere
disciplines; schrijven herontwerp.
• Inzicht: vergroten kennis; geven informatie over nieuwe
werkwijze; samenwerken met huisarts, pedicure en apotheek.
• Acceptatie: transparante werkwijze.
• Verandering: starten met spreekuur.
• Behoud: evaluaeren na 6 maanden; ontwikkelen patiëntfolder;
inventariseren rapportage in de zorgdossiers.
Stand van zakenSinds maart 2016 is de verpleegkundig specialist gestart met het
spreekuur voor de bewoners van Ebbingepoort en Voor Anker met
een complexe wond. Concrete resultaten zijn nog niet bekend, maar
het enthousiasme van betrokkenen is groot en elk spreekuur is ‘vol’.
In oktober 2016 vindt een uitgebreide evaluatie plaats aan de hand
van de prestatie-indicatoren.
Onderzoek
Achtergrond en doelHiv is een wereldwijd probleem met naar schatting 35 miljoen geïn-
fecteerde personen. Hepatitis B heeft een gedeelde transmissieroute
met hiv waardoor vele co-infecties voorkomen. Personen met een
lage afweer na infectie hebben een vergroot risico op levergerelateer-
de mortaliteit. Het belang van preventie, identificatie en behandeling
van hepatitis B bij personen die geïnfecteerd zijn met hiv is erg groot.
In Nederland worden hiv-geïnfecteerde personen gevaccineerd tegen
hepatitis B. In dit onderzoek is geïnventariseerd wat de invloed is van
verschillende klinische karakteristieken en het gebruik van verschil-
lende vaccins en medicatie op het bereiken van seroconversie.
MethodeIn dit retrospectief dossieronderzoek werden gegevens verzameld
van hepatitis B-vaccinatie, van 1 januari 2005 tot 1 januari 2015. In deze
periode werd in het Universitair Medisch Centrum Groningen bij 557
personen de diagnose hiv vastgesteld, waarvan bij 247 patiënten reeds
seroconversie was bereikt. In de onderzoeksperiode zijn 147 personen
gestart met vaccinatie. Klinische karakteristieken CD4 nadir, CD4, CD8
en viral load op verschillende momenten van de vaccinatie werden
vastgelegd, evenals informatie over de verschillende gebruikte vaccins
(Engerix, Twinrix, HBVaxPro, Fendrix) en de doseringen.
Resultaten en discussieUit de resultaten van dit onderzoek is gebleken dat op T2 het Twinrix-
vaccin een significant hogere slagingskans gaf bij een hogere CD4/
CD8-ratio (0.79 (SD 0.41), p=0.012). De gemiddelde viral load op T1 bij
niet-geslaagde vaccinatie (95797 copies/ml) bleek significant hoger
dan de gemiddelde viral load bij het bereiken van seroconversie
(27396 copies/ml)(p=0.030). Voor T4 en Fendrix waren weinig gege-
vens beschikbaar waardoor hieruit geen conclusies kunnen worden
getrokken. Het type cART bleek niet significant van invloed op het al
dan niet slagen van de vaccinatie.
Conclusie en implicatiesSeroconversie treedt vaker op bij een lagere viral load. Het lijkt hierdoor
aan te bevelen om te vaccineren bij een onderdrukt virus, of vaccina-
tie niet direct te starten bij een infectie met een hoge viral load. Ook
een hogere CD4/CD8-ratio lijkt een positief effect te hebben op de
slagingskans van de vaccinatie. Voor eventueel vervolgonderzoek kan
de dataset worden uitgebreid door deze prospectief bij te houden. Het
is dan wellicht mogelijk om in de toekomst een klinisch beslissingsmo-
del te maken waarin de kans op succes van de verschillende vaccins kan
worden berekend. Met het ontwikkelen van een dergelijk model kan in
de toekomst ‘personalised medicine’ worden toegepast.
Trefwoorden: hiv infectie, hepatitis B, vaccinatie, seroconversie
< Janneke Ludwig-RoukemaE-mail: [email protected]: D.A. de Weerd, W.F.W. BiermanWerkplek: afdeling Infectieziekten, Universitair Medisch Centrum GroningenSpecialisatie: Intensieve zorg
De effectiviteit van Hepatitis B vaccinatie bij hiv-geïnfecteerde
patiënten
54
55
Innovatieproject
AanleidingNa het starten van antiretrovirale therapie komen patiënten met hiv
vaker voor controle in het Universitair Medisch Centrum Groningen
dan volgens de richtlijn van de Nederlandse vereniging van hiv-behan-
delaren noodzakelijk is. In een aantal gevallen is dit goed verdedigbaar
omdat de sociale of psychologische context hier aanleiding toe geeft.
Echter sommige patiënten vinden dit belastend. Zij komen vaker voor
controle terwijl de gezondheidssituatie dit niet noodzakelijk maakt
en de richtlijn dit niet voorschrijft. Dit geldt momenteel voor alle
patiënten die starten met medicatie maar ook voor patiënten die van
medicatie veranderen.
Herontwerp en indicatorenIn het huidige model van controlebezoeken komt de patiënt twee
weken na start of wijziging van medicatie op het spreekuur. Deze
‘fysieke’ afspraak wordt vervangen door een telefonische afspraak.
Voor dit gesprek is een standaard gemaakt die kan worden gebruikt
als leidraad voor het telefonische consult. Hierdoor hoeft de patiënt
minder vaak de polikliniek te bezoeken. Op indicatie kan uiteraard
worden afgeweken van de afgesproken werkwijze. De volgende
prestatie-indicatoren zijn geformuleerd:
• tevredenheid bezoekfrequentie;
• tevredenheid organisatie;
• kosten voor zorgvrager (tijd, financieel).
Verminderen van de bezoekfrequentie
aan de polikliniek Infectieziekten
Implementatiestrategie De implementatie van het nieuwe model is op vrijwillige basis gestart
in overleg met alle betrokken zorgverleners. De implementatie is
daarmee gericht op de intrinsieke motivatie van de zorgverleners. De
implementatiestrategie is vormgegeven naar de verschillende fasen in
het veranderingsproces:
• Oriëntatie: informeren betrokkenen in werkbespreking; uitvoeren
nulmeting onder zorgvragers en zorgverleners; nagaan wat het
draagvlak voor de verandering is.
• Inzicht: voorleggen nieuwe opzet; verandering wordt breed
gedragen en sluit aan bij landelijke richtlijnen.
• Acceptatie: bij de nulmeting is nagegaan wat de tevredenheid
is over de bezoekfrequentie, de organisatie van de polikliniek,
de duur van de bezoeken en de totale tevredenheid over de
bezoeken aan de polikliniek.
• Verandering: nieuwe werkwijze voortdurend onder de aandacht
brengen en zorgen dat informatie makkelijk te vinden is.
• Behoud: opnieuw meten van tevredenheid bij zorgvrager en
zorgverlener; in team bespreken van knelpunten; eventueel
aanpassen van nieuwe werkwijze op basis van ervaringen.
Stand van zakenDoordat het project in een relatief korte tijd moest worden uitgevoerd
en niet dagelijks mensen starten met medicatie of wijzigen van medi-
catie is slechts een beperkt aantal metingen gedaan, zowel vóór als ná
de invoering van de nieuwe werkwijze. De aantallen zijn te klein om
een significant verschil te kunnen aantonen. Wel is een mooie trend te
zien. De tevredenheid van de bezoekers van de polikliniek lijkt toe te
nemen als gevolg van de verandering in bezoekfrequentie.
Onderzoek
Achtergrond en doelTieners met een inflammatoire darmziekte nemen hun medicatie vaak
niet volgens het voorschrift van de arts. Het is onbekend of thera-
pietrouw afhankelijk is van de gedachten over de medicamenteuze
behandeling. Onderzocht werd of tieners met meer zorgen over de
potentiële bijwerkingen dan inzicht in de noodzaak van medicatiege-
bruik, een slechtere therapietrouw hebben. Daarnaast werd de mate
van tevredenheid over de voorgeschreven medicatie onderzocht.
MethodeIn een dwarsdoorsnedeonderzoek werden tieners met een inflamma-
toire darmziekte gevraagd naar hun gedachten en tevredenheid over
hun medicamenteuze onderhoudsbehandeling, en naar hun therapie-
trouw. De meetinstrumenten Beliefs about Medicines Questionnaire
(BMQ), Treatment Satisfaction Questionnaire for Medication (TSQM 1.4)
en de Morisky Medication Adherence Scale (MMAS-8) werden gebruikt.
Resultaten en discussieVan de 94 benaderde tieners vulden 58 (62%) alle vragenlijsten in.
Slechts 5 respondenten (9%) rapporteerden dat hun zorgen over
potentiële bijwerkingen van de medicatie zwaarder wogen dan het
inzicht in de noodzaak (=ongunstige BMQ-balans). Deze personen
bleken niet volledig therapietrouw. Onder tieners die de noodzaak van
hun medicatiegebruik inzagen bleek 45% (n=24) volledig therapie-
trouw (p=0,070). De vijf patiënten met een ongunstige BMQ-balans
hadden een significant lagere tevredenheid op de tevredenheiddo-
meinen bijwerkingen (p=0,020), gemak (p=0,001) en globale tevreden-
heid (p=0,002). De beperkte omvang van de onderzoekspopulatie
maakte dat de power van dit onderzoek kleiner was dan 80%, en dat
de kans op het aantonen van een significant verschil klein was. Voor
het meten van de therapietrouw is gebruik gemaakt van zelfrapporta-
ge, hetgeen een vertekend beeld van de werkelijke medicatie-inname
kan geven.
Conclusie en implicatiesTieners met inflammatoire darmziekte die inzicht hebben in de
noodzaak van hun medicatiegebruik hebben een hogere mate van
therapietrouw en zijn meer tevreden over hun medicamenteuze
behandeling. Het meten van gedachten over medicijnen maakt het
mogelijk de kleine groep van tieners met een chronische inflamma-
toire darmziekte die zich zorgen maken over de potentiële bijwerkin-
gen te identificeren. Interventies ter verbetering van de therapietrouw
moeten vooral op deze groep patiënten gericht zijn.
Trefwoorden: inflammatoire darmziekte, medicatie, gedachten,
therapietrouw, adolescenten
< Joyce Mantel-van Stel E-mail: [email protected]: A. Dijkstra, W. de WeerdWerkplek: Beatrix Kinderziekenhuis, Universitair Medisch Centrum GroningenSpecialisatie: Intensieve zorg
Invloed van gedachten van tieners met een chronische
inflammatoire darmziekte over hun medicatie op therapietrouw
56
57
Innovatieproject
AanleidingIn het Beatrix Kinderziekenhuis van het Universitair Medisch Centrum
in Groningen worden dagelijks kinderen van 0-18 jaar opgenomen
voor een dagbehandeling. Steeds meer klinische zorg verschuift naar
poliklinische zorg en dagbehandeling. De opnameplanning voor deze
dagbehandelingen is nog niet optimaal georganiseerd. Het Manage-
ment Team in het Beatrix Kinderziekenhuis wil de pieken en dalen
van de huidige dagbehandelingen in kaart brengen en de planning
efficiënter en effectiever inrichten.
Herontwerp en indicatorenHet herontwerp richt zich op het optimaliseren van de dagbehande-
ling en het inrichten van een aparte dagbehandelingkamer voor pa-
tiënten die opgenomen worden voor een intraveneuze of subcutane
therapie in dagbehandeling. De volgende indicatoren zijn geformu-
leerd om het effect te meten:
• opstellen jaarschema zodat de patiënt ruimschoots van tevoren
op de hoogte is van de opnames;
• inzicht krijgen in de piek- en dalmomenten;
• zorgen voor een betere spreiding van opnames;
• de opnamecapaciteit zo goed mogelijk benutten;
• inrichten aparte dagbehandelingkamer.
De doelstelling van dit project is het binnen één jaar de terugkerende
dagbehandeling patiënten voor intraveneuze-of subcutane thera-
pieën verspreid over de dag in te plannen, de patiënttevredenheid te
verbeteren en de beddencapaciteit zo optimaal mogelijk te benutten.
Van ‘A’ naar Beter,
opnameplanning afdeling Kortverblijf Kindergeneeskunde
ImplementatiestrategieDe implementatiestrategie is ingedeeld naar de verschillende fasen in
het veranderingsproces:
• Oriëntatie: uitvoeren van nulmeting onder patiënten en/of
ouders; samenwerken met opnameplanning.
• Inzicht: schrijven van werkdocument; bespreken project met
betrokken disciplines.
• Acceptatie: creëren draagvlak onder betrokken disciplines;
inventariseren knelpunten; starten werkgroep.
• Verandering: invoeren herontwerp; evalueren; uitvoeren
nameting onder patiënten en/of ouders.
• Behoud: dagbehandeling is een speerpunt van het Beatrix
Kinderziekenhuis, werkgroep opgericht voor het efficiënter
inrichten van de dagbehandeling unit, herontwerp aangenomen
als vaste werkwijze, evaluatie herontwerp vindt cyclisch plaats.
Stand van zakenDe meerderheid van de patiënten en/of ouders zijn tevreden over de
implementatie van het jaarschema, waarin hun dagopnames ruim
van tevoren inzichtelijk zijn. De opnameplanning heeft meer inzicht
in de piek- en dalmomenten van patiënten die opgenomen worden
voor een intraveneuze of subcutane therapie. De dagbehandelingen
worden nu meer over de dag verspreid. De opnamecapaciteit wordt
beter benut, per dag kan één ziekenhuisbed met twee patiënten
bezet worden. Een aparte dagbehandelingkamer is ingericht en de
aanbeveling is om deze in de toekomst de uitstraling van een woon-
kamersetting te geven. De toekomstige inrichting en uitbreiding van
het efficiënt en effectief organiseren van de dagbehandeling wordt
verder geoptimaliseerd in een werkgroep.
Onderzoek
Achtergrond en doelDrie jaar na het invoeren van de richtlijn defecatiebeleid valt op dat
fecale impactie nog regelmatig voorkomt. Het doel in dit onderzoek is
te onderzoeken wanneer fecale impactie optreedt, welke interventies
toegepast worden om dit te verhelpen en wat het resultaat hiervan is.
Aan de hand hiervan zal bekeken worden of aanpassingen nodig zijn
in de richtlijn Defecatiebeleid.
MethodeIn een retrospectief, multicenter dossieronderzoek zijn 168 patiënten
met een recent ontstane dwarslaesie onderzocht. Het betrof patiënten
opgenomen in 2014 in één van de dwarslaesiecentra aangesloten bij
het Nederlands Vlaams Dwarslaesie Genootschap. De incidentie van
fecale impactie werd onderzocht en gerelateerd aan het moment van
revalidatie, de toegepaste interventies en het gebruik van opiaten en/
of anticholinergica. Daarnaast werd bekeken of de toegepaste
interventies voldeden aan de richtlijn.
Resultaten en discussieBij ruim een kwart van de patiënten werd fecale impactie gediagnos-
ticeerd. Dit kwam het meeste voor in de eerste maand na opname
in een revalidatiecentrum. Patiënten met een dwarslaesie AIS A en
B hadden een significant hoger risico op het ontstaan van fecale
impactie. Datzelfde gold voor patiënten die anticholinergica gebruik-
ten. De toegepaste interventies bij fecale impactie weken bij ongeveer
80% van de patiënten af van de richtlijn. Medicatie om fecale impactie
op te lossen werd in te lage doseringen voorgeschreven. Mogelijk is
informatiebias opgetreden omdat bleek dan de richtlijn op meerdere
manieren geïnterpreteerd kan worden.
Conclusie en implicatiesFecale impactie komt frequent voor bij patiënten met een recent ont-
stane dwarslaesie opgenomen in een revalidatiecentrum. Symptomen
die wijzen op fecale impactie verdienen aandacht. Aanbevolen wordt
om de richtlijn Defecatiebeleid te herzien.
Trefwoorden: Dwarslaesie, revalidatie, fecale impactie,
defecatiebeleid
< Janneke Martens-BijlsmaE-mail: [email protected]: M. Tepper, E.K. SimmelinkWerkplek: Centrum voor Revalidatie, locatie Beatrixoord, Universitair Medisch Centrum GroningenSpecialisatie: Chronische zorg
Vastgelopen? Fecale impactie bij patiënten
met een dwarslaesie
58
59
Innovatieproject
AanleidingHet neurorevalidatiecluster van het Universitair Medisch Centrum
Groningen, Centrum voor Revalidatie, locatie Beatrixoord biedt zowel
klinische als poliklinische revalidatiegeneeskundige behandeling voor
patiënten met neurologische aandoeningen. Continentieproblemen
komen in verschillende vormen veel voor bij deze doelgroep. Dit is
specifieke problematiek waar expertise voor nodig is om dit goed te
behandelen. Het neurorevalidatiecluster wil graag de huidige exper-
tise uitbreiden met als uiteindelijk doel de kwaliteit van zorg voor deze
patiëntengroep te verhogen via een Continentie Adviesteam. Dit team
wordt stapsgewijs opgezet door het uitbreiden van het behandel-
aanbod en het starten en intensiveren van samenwerking tussen
verschillende disciplines.
Herontwerp en indicatorenHet herontwerp is een pilot waarin bekeken wordt welke meerwaarde
bekkenfysiotherapie heeft voor de behandeling van continentiepro-
blemen bij neurologische aandoeningen. De gebruikte prestatie-
indicatoren zijn:
• het aantal patiënten dat een eenvoudig behandeladvies heeft
gekregen;
• het aantal patiënten dat een behandeladvies voor geregistreerde
bekkenfysiotherapie heeft gekregen;
• tevredenheid van de patiënt over de mogelijkheid voor
bekkenfysiotherapie in het Centrum voor Revalidatie en de
samenwerking tussen de verpleegkundig specialist en de
bekkenfysiotherapeuten;
• de verpleegkundig specialist als casemanager.
Op weg naar een Continentie Adviesteam
ImplementatiestrategieDe implementatie is gedaan volgens de verschillende fasen van het
veranderproces:
• Oriëntatie: informeren patiënten; uitvoeren
nulmeting patiënttevredenheid; contact leggen met
bekkenfysiotherapeuten; schrijven (her)ontwerp.
• Inzicht: kennis vergroten onder andere door een werkbezoek
bij Heliomare; beschrijven proces; geven instructie over nieuwe
werkwijze.
• Acceptatie: overleggen met en informeren van betrokkenen;
instrueren planners.
• Verandering: uitvoeren pilot; overleggen met betrokkenen;
tussentijds bijsturen; meten patiënttevredenheid.
• Behoud: evalueren resultaten na drie en zes maanden; informeren
team over voortgang; overleggen met management over
mogelijke uitbreiding.
Stand van zakenDe pilot is begin april 2016 van start gegaan. De resultaten van de
tussenevaluatie na 3 maanden zijn veelbelovend. Bij 13 patiënten heeft
een intake bekkenfysiotherapie plaats gevonden. Hiervan hebben
5 patiënten (38%) een eenvoudig behandeladvies gekregen en zijn
6 (46%) verwezen naar een geregistreerd bekkenfysiotherapeut.
Patiënten geven aan erg tevreden te zijn over de mogelijkheid van
bekkenfysiotherapie en de samenwerking tussen de verpleegkundig
specialist en de bekkenfysiotherapeuten. Van de respondenten geeft
een derde aan de behandeling graag in het Centrum voor Revalidatie
te volgen. De eindevaluatie van de pilot staat gepland in september
2016. Vooraf vinden gesprekken met het management plaats over de
mogelijkheid van uitbreiding.
Onderzoek
Achtergrond en doelDelier is een veel voorkomend probleem bij acuut opgenomen
oudere patiënten met ernstige en vaak fatale gevolgen. Vooral preven-
tie van delier lijkt van belang. Combinaties van specifieke somatische
en psychosociale interventies blijken effectief te zijn bij het voorkomen
van delier. Deze studie onderzocht of een multifactoriële aanpak
waarbij naasten worden voorgelicht over preventiemogelijkheden, de
incidentie van delier vermindert.
MethodeIn een quasi-experiment met een pretest-posttest design kregen
naasten van patiënten met een verhoogd risico op een delier een
korte instructie over delier en het voorkomen daarvan. De instructie
was gericht op het bevorderen van de oriëntatie, mobiliteit, voeding,
slaap en balans tussen activiteit en rust. Voorafgaand aan de interven-
tie werd een controlegroep gevormd van 107 patiënten. De primaire
uitkomstmaat is de incidentie van delierverschijnselen tijdens de
opname, geobserveerd door verpleegkundigen met de delier
observatie screeningschaal (DOSS). Daarnaast werd gekeken naar
comorbiditeit, ondervoeding en functionaliteit. Tevens werd
gevraagd naar de ervaringen van naasten.
Resultaten en discussieDe instructie werd gegeven aan naasten van 13 patiënten met een
verhoogd risico op delier. De basiskenmerken van de interventie-
en controlegroep waren niet significant verschillend. De primaire
uitkomstmaat (delier) kwam voor bij 28 patiënten in de controlegroep
(26%) en bij één patiënt (8%) in de interventiegroep; dit verschil was
niet significant (p=0,18). Naasten gaven aan de gegeven informatie
en instructie te waarderen. Bij meer dan 30 procent van de patiënten
leidt het hebben van geheugenproblemen tot delierverschijnselen,
oplopend tot meer dan 50 procent als de oudere ook geholpen moet
worden bij de zelfredzaamheid of eerder een delier heeft gehad. Als
geen sprake is van geheugenproblemen is de incidentie van delier
lager, namelijk minder dan 20 procent.
Conclusie en implicatiesDe interventiegroep van het onderzoek was te klein om een significant
verschil te kunnen meten, maar de percentages verschilden aanzienlijk
en rechtvaardigen verder onderzoek. Bij een incidentie van 26% lijkt
het aangewezen om alle mogelijkheden ter preventie in te zetten, ook
door zorgverleners.
Trefwoorden: delirium, niet-farmacologische interventie, kwetsbare
ouderen, ziekenhuisafdeling, multifactoriële interventie
< Leonie Meindertsma-MiedemaE-mail: [email protected] Praktijkopleider: J.W. Louwerens, E. Pietersen-Koerselman Werkplek: Consultatieve psychiatrie, Röpcke-Zweers ziekenhuis, Hardenberg, Saxenburgh GroepSpecialisatie: Intensieve zorg
Preventie van delier door inzet van naasten
bij een acute opname in het ziekenhuis
60
61
Innovatieproject
AanleidingBinnen de Saxenburgh Groep wordt sinds een jaar specialistische
zorg geboden aan zwangere vrouwen met psychische of psychiatri-
sche problemen. Deze zorg wordt geboden op een gecombineerde
polikliniek psychiatrie, obstetrie en pediatrie (POP). De verpleegkundig
specialist geestelijke gezondheidszorg heeft hierin een belangrijk rol.
De opzet van de polikliniek behoeft verbetering. Zo worden patiënten
vaak te laat in de zwangerschap doorgestuurd, waardoor te weinig tijd
is om kwalitatief verantwoorde zorg te bieden. De verloskundigen uit
de eerste lijn geven aan dat een terugkoppeling vaak ontbreekt.
Herontwerp en indicatoren Voor zowel verloskundigen, huisartsen als patiënten wordt de beschik-
bare informatie verbeterd ter ondersteuning van een vroegtijdige
doorverwijzing. Ter verbetering van de continuïteit wordt de digitale
werkomgeving voor de leden van de polikliniek geoptimaliseerd.
Daarbij wordt een multidisciplinair behandeladvies of -plan ingevoerd.
De volgende prestatie-indicatoren zijn geformuleerd:
• procesindicatoren: heldere verwijscriteria; mogelijkheid
tot consultatie verpleegkundig specialist geestelijke
gezondheidszorg; informatiefolder patiënten bij verwijzers;
doorverwijzing van patiënt vóór 20 weken zwangerschapsduur,
indien relevante problemen aanwezig zijn;
• uitkomstindicatoren: patiënttevredenheid over ontvangen
zorg op de polikliniek; aanwezigheid van een multidisciplinair
behandelplan bij iedere patiënt; communicatie over dit
behandelplan met verwijzers.
Geïntegreerde zorg voor de zwangere
met psychiatrische problemen
Implementatiestrategie Voor de implementatiestrategie is gebruik gemaakt van de verschil-
lende fasen van verandering:
• Oriëntatie: zowel betrokkenen als patiënten hebben wens tot
verandering; het nut van goede zorg voor deze patiëntengroep
wordt breed gedragen.
• Inzicht: ontwikkelen verwijscriteria en patiënteninformatie;
ontwikkelen multidisciplinaire behandelplannen.
• Acceptatie: ervaringen opgedaan in de pilot.
• Verandering: sneller doorverwijzen van patiënten naar de
polikliniek psychiatrie, obstetrie en pediatrie met daardoor betere
behandelmogelijkheden en continuïteit van zorg.
• Behoud: inbedden veranderingen in de bestaande werkwijzen;
evalueren prestatie-indicatoren op vaste momenten per jaar.
Stand van zakenDe deelnemers aan de pilot zijn tevreden over de verwijscriteria en de
beschikbare patiënteninformatie. In de testperiode werd 80 procent
van de patiënten tijdig doorverwezen. Een vragenlijst voor het meten
van patiënttevredenheid en een format voor het multidisciplinaire
behandelplan zijn ontwikkeld. De uitrol naar andere verwijzers in de
regio staat gepland voor juni 2016. Terugkoppeling vanuit de
ziekenhuispsychiatrie gebeurt al wel.
Onderzoek
Achtergrond en doelEerdere studies toonden aan dat thuiswonende ouderen een verhoogd
valrisico hebben. Ouderen in de thuiszorg worden op valrisico ge-
screend en preventieve interventies worden ingezet door wijkverpleeg-
kundigen. Desondanks blijft het aantal valincidenten toenemen. Het
doel van deze studie is inzicht te krijgen in de prevalentie van valrisico’s
bij thuiswonende ouderen en in het al of niet hierbij aansluiten van
preventieve interventies door wijkverpleegkundigen.
MethodeIn een beschrijvend onderzoek werd bij 20 cliënten de multifactoriële
valanalyse afgenomen door de onderzoeker en werden de valrisico’s
vergeleken met de preventieve interventies die door de wijkverpleeg-
kundigen waren ingezet.
Resultaten en discussieDe meest voorkomende valrisico’s waren aandoeningen van de cliënt,
zoals cardiovasculaire klachten, gewrichtsklachten, verminderde spier-
kracht en duizelingen. De meest geïndiceerde interventies op basis
van de valanalyse waren fysiotherapie, medicatiecheck en vitamine D
suppletie. De meest ingezette interventies door de wijkverpleegkun-
digen waren inzet van hulpmiddelen, zoals douchestoel en perso-
nenalarmering. De ingezette interventies zijn niet bewezen effectief.
De wijkverpleegkundigen selecteerden cliënten met multiple valin-
cidenten, die moeilijk te motiveren waren voor nieuwe preventieve
interventies. Dit heeft mogelijk de resultaten beïnvloed. De gebruikte
methode voor valanalyse houdt geen rekening met depressie als
risicofactor. Hierdoor is de risicosignalering niet compleet en geeft het
mogelijk een onvolledig beeld van de bestaande valrisico’s in de on-
derzoekgroep. Cognitieve problemen van cliënten kunnen van invloed
zijn geweest op de antwoorden die gegeven zijn, evenals het feit dat
geen blindering heeft plaatsgevonden.
Conclusie en implicatiesDe resultaten uit de valanalyse geven aan dat de meest voorkomende
valrisico’s intrinsiek van aard zijn. De ingezette interventies zijn niet
bewezen effectief; gepaste interventies op basis van de geconsta-
teerde valrisico’s worden nauwelijks aangeboden. Vervolgonderzoek
is gezien de geringe power van dit onderzoek nodig. Daarbij is het
belangrijk na te gaan waarom bewezen effectieve interventies niet
worden ingezet door de wijkverpleegkundigen. Aandacht voor de
motivatie van cliënten om mee te werken en in te stemmen met de
inzet van preventieve maatregelen is tevens van belang.
Trefwoorden: ouderen, valpreventie, risicoscreening, valanalyse
< Corien MonsE-mail: [email protected]: A.M. Wubbels, P. HermansWerkplek: afdeling Verpleging en Verzorging, Stichting Icare, rayon Zuidoost Drenthe Specialisatie: Chronische zorg
Risico’s op valincidenten in de woning en preventieve interventies
62
63
Innovatieproject
AanleidingKennis over en ervaring met wondzorg is momenteel verspreid over
meerdere (para)medische specialisaties. Wondbehandeling is gefrag-
menteerd en veelal inefficiënt. Verschillende zorgverleners schrijven
ten behoeve van dezelfde patiënt verschillende therapieën voor met
een diversiteit aan doelen. De patiënt ontvangt daardoor niet de
meest effectieve behandeling of wordt zelfs daardoor opgenomen in
een ziekenhuis of een verpleeghuis. De patiënt blijkt vaak langer dan
nodig een (gecompliceerde) wond te hebben met de gerelateerde
pijnklachten en de beperkingen in zijn dagelijkse leven. Het ontwikke-
len van een wondexpertisecentrum met de verpleegkundig specialist
als casemanager, leidt tot goede zorg, een efficiënte aanpak tot snel-
lere genezing en een reductie in de kosten. Bovenal wordt verwacht
dat patiënten meer tevreden zijn.
Herontwerp en indicatorenIn het wondexpertisecentrum met de verpleegkundig specialist als
casemanager krijgen cliënten met een complexe wond een een-
duidige, objectieve, professionele en zo mogelijk, wetenschappelijk
verantwoorde behandeling. Een snelle diagnose en juiste behande-
ling bespoedigen een effectief herstel en verminderen de kans dat de
cliënt chronische klachten ontwikkelt. De volgende prestatie-indicato-
ren worden gehanteerd:
• patiënttevredenheid gemeten met de Consumer Quality Index;
• veiligheid: meten van complicaties en duur van de complicaties;
• efficiëntie van de zorgverlening: aantal bezoeken, aantal dagen
dat een wond in situ is, gebruik van classificaties.
Zorg voor complexe wonden;
het opzetten van een wondexpertisecentrum
ImplementatiestrategieDe implementatiestrategie is ingedeeld naar de verschillende fasen
in het veranderingsproces:
• Oriëntatie: oriënterend gesprek binnen eigen organisatie
met projectmanager, verpleegkundig specialist en
wondverpleegkundige over het verbeteren van de
kwaliteit van de complexe wondzorg; oriënterend
gesprek met ziekenhuisdirectie, teamleider polikliniek en
wondverpleegkundigen over de mogelijkheid samen met
eerstelijn een wondexpertisecentrum te openen; informeren
bij vaatchirurg en plastisch chirurg naar interesse voor
betrokkenheid bij het project; beschrijven uitgangspositie en
schrijven herontwerp.
• Inzicht: vergroten van kennis over huidige en toekomstige
werkwijze; inventariseren meningen betrokkenen.
• Acceptatie: maandelijks overleggen met teamleider polikliniek
en wondverpleegkundigen over voortgang voor creëren
gezamenlijke visie en goede onderlinge relatie en maken van
samenwerkingsafspraken.
• Verandering: uitvoeren herontwerp, bijstellen plan.
• Behoud: gezamenlijk volgen scholingen; in kaart brengen
gegevens over patiëntenpopulatie en diagnostiek; herhalen
metingen patiënttevredenheid; evalueren na zes maanden.
Stand van zakenAlle betrokken partijen zijn ingelicht en staan positief tegenover de
implementatie van het plan. De randvoorwaarden zijn geregeld.
De daadwerkelijke implementatie start 1 oktober 2016.
Onderzoek
Achtergrond en doelBeperkt ziekte-inzicht komt veel voor bij patiënten met schizofrenie en
heeft een negatieve invloed op het functioneren en het ziektebeloop.
Ziekte-inzicht is een complex concept dat door meerdere factoren
wordt beïnvloed. Belangrijke componenten van ziekte-inzicht zijn het
zich bewustzijn van de ziekte, de behandeltrouw en het herkennen
van psychotische belevingen. Om het ziekte-inzicht te verbeteren zijn
het inschatten daarvan en een goede behandelrelatie belangrijk. Dit
onderzoek richtte zich op ziekte-inzicht in relatie tot de behandelte-
vredenheid bij patiënten met schizofrenie.
MethodeIn dit dwarsdoorsnedeonderzoek werden alle patiënten met schizo-
frenie uit een FACT team betrokken. De behandelaren en patiënten
vulden een ziekte-inzichtschaal in (Psychose Inzichtschaal). Uit het
dossier werd de score op de behandeltevredenheid, gemeten met de
Client Satisfaction Questionnaire gehaald.
Resultaten en discussieIn totaal werden 51 patiënten geïncludeerd, met een gemiddelde
leeftijd van 47 jaar (sd=12), van wie 35 mannen (69%); uiteindelijk
deden 38 patiënten mee (respons 74,5%). De groep die niet meedeed
verschilde niet significant van de deelnemers op leeftijd en geslacht,
maar scoorde significant lager op ziekte-inzicht vanuit het perspectief
van de behandelaar. Het door de behandelaar gescoorde ziekte-
inzicht vertoonde samenhang met de behandeltevredenheid (r=0,507;
p=0,001). Het door de patiënt gescoorde ziekte-inzicht niet. De hoge
respons werd bereikt doordat de onderzoeker deel uitmaakte van het
FACT team en ziekte-inzicht door de eigen behandelaar van de patiënt
werd gescoord. Uitkomsten werden beïnvloed door selectieve uitval
van patiënten met weinig ziekte-inzicht en het geven van sociaal
wenselijke of onbetrouwbare antwoorden. De betrouwbaarheid is
mogelijk beïnvloed doordat ziekte-inzicht en behandeltevredenheid
niet op één moment zijn gemeten.
Conclusie en implicatiesPatiënten met minder ziekte-inzicht vanuit het perspectief van de
behandelaar zijn minder tevreden over de behandeling. In de praktijk
is de mate van ziekte-inzicht bij patiënten met schizofrenie goed te
bepalen door de ziekte-inzicht schaal voor behandelaren te gebruiken.
Het bepalen van ziekte-inzicht in de praktijk is zinvol om de behande-
ling af te stemmen op de individuele behoeften van de patiënt.
Trefwoorden: schizofrenie, psychotische stoornis, ziekte-inzicht,
behandeling, tevredenheid
< Mattie MulderE-mail: [email protected]: T.J.C. Allefs, R. BierlingWerkplek: FACT team Veendam, LentisSpecialisatie: Geestelijke gezondheidszorg
Ziekte-inzicht en behandeltevredenheid bij patiënten
met schizofrenie
64
65
Innovatieproject
AanleidingBinnen het FACT (Function Assertive Community Treatment) team
van Lentis gebruiken veel patiënten antipsychotica. Om gezondheids-
risico’s, het functioneren, de tevredenheid en het medicatiegebruik te
evalueren kunnen patiënten jaarlijks deelnemen aan een gezondheids-
onderzoek. Bij deze screening hoort een bloedcontrole volgens de
richtlijn voor gebruik van antipsychotica. Een overzicht ontbreekt over
het medicatiegebruik van patiënten, hun deelname aan de screening
en de bloedcontroles. Van patiënten die deelname aan de screening
weigeren, wordt de bloedcontrole niet volgens de richtlijn gepland.
Afstemming ontbreekt tussen de psychiater, de verpleegkundige die
de screening uitvoert, de secretaresse en de behandelaren.
Herontwerp en indicatorenIn het herontwerp van het behandelproces wordt de coördinerende
rol van de verpleegkundig specialist beschreven. Met een overzichts-
lijst waarop alle patiënten, hun medicatie, de laatste bloedcontrole
en wel of geen deelname aan de screening ontstaat structuur in het
behandelproces. De verpleegkundig specialist coördineert de afstem-
ming tussen de verschillende disciplines.
De volgende prestatie-indicatoren zijn geformuleerd:
• patiëntgerichte zorg: het aantal patiënten dat deelneemt aan de
screening;
• doeltreffende zorg: het aantal patiënten dat een controle van het
bloed heeft gehad volgens de richtlijn;
• doelmatige zorg: aantal voor screening ingeplande patiënten dat
niet komt (no-show).
Structurering bloedcontrole bij patiënten
met antipsychoticagebruik
ImplementatiestrategieHet herontwerp sluit aan bij de bestaande werkwijze en behoefte
op de werkvloer voor verbetering. In de inventarisatiefase worden
knelpunten in het bestaande behandelproces met de betrokken disci-
plines besproken. Na inventarisatie wordt een overzicht opgesteld van
alle patiënten, hun medicatiegebruik en de laatste bloedcontrole. Het
overzicht wordt afgestemd met de jaarplanning voor de screening;
de verpleegkundig specialist signaleert de patiënten die deelname
weigeren. Behandelaren van deze patiënten worden aangestuurd
om patiënten te motiveren voor bloedcontrole. Voortdurend vindt
terugkoppeling in het behandelteam plaats. Met de verpleegkundig
specialist als coördinator wordt het medicatieproces met bloedcon-
trole geïnnoveerd. Door een centrale positie in een klein team met
kort lijnen is het haalbaar dat de verpleegkundig specialist overzicht
houdt over instroom van nieuwe patiënten, medicatiewijzigingen en
uitgevoerde controles.
Stand van zaken Het aantal patiënten dat volgens protocol is gescreend is gestegen
van 62% naar 74%; het aantal patienten met bloedcontrole volgens de
richtlijn is gestegen van 66% naar 86% en het aantal patienten dat niet
komt voor de screening is gedaald van 17% naar 4%. De nieuwe werk-
wijze wordt verder uitgerold voor andere medicatiegroepen waarvoor
volgens richtlijnen bloedcontroles uitgevoerd moet worden.
Onderzoek
Achtergrond en doel Diabetes mellitus is een chronische ziekte die steeds vaker voorkomt.
Ondanks de huidige geprotocolleerde zorgprogramma’s lukt het dertig
procent van de patiënten in de huisartsenpraktijk niet het bloedsuiker-
gehalte langdurig te verbeteren. Dit roept de vraag op waarom
sommige patiënten er niet in slagen om hun diabetes goed te managen.
MethodeIn een kwalitatief onderzoek werden patiënten met diabetes mellitus
die onvoldoende gereguleerd zijn, individueel bevraagd naar hun
ervaringen met het inpassen van diabetesmaatregelen in het dagelijks
leven en hun visie op goede diabeteszorg. Uit het huisartseninforma-
tiesysteem werd een selectie gemaakt van patiënten met een HbA1c
hoger dan 64ml/mol gedurende minimaal een jaar (n=76). Dit is aan
de huisartsen voorgelegd met de vraag of de patiënt geschikt was
voor deelname (n=32). Voor het interview werd een lijst met gespreks-
onderwerpen opgesteld, zoals bijvoorbeeld kennis over de ziekte,
klachten, beeld over de ziekte, lichamelijke conditie en dagelijks leven.
Uiteindelijk werden 9 patienten individueel geinterviewd. Na zeven in-
terviews trad datasaturatie op; de andere twee interviews zijn gebruikt
ter controle van de bevindingen.
Resultaten en discussieDe thematische analyse leverde drie onderwerpen op die van belang
zijn voor patiënten in het omgaan met hun ziekte: problemen met het
accepteren van een chronische ziekte en de bijhorende beperkingen,
het belang van betrokkenheid van huisgenoten en het belang van
een goede relatie met de behandelaar. De ziekte grijpt diep in op de
persoonlijke omstandigheden van de patiënt die steeds opnieuw een
balans moet zien te vinden. Dit is moeilijk en wordt soms ervaren als
een strijd. Het is voor patiënten belangrijk in deze strijd steun te krijgen
van familie en behandelaar.
Conclusie en implicatiesWanneer in de spreekkamer meer aandacht komt voor de emotionele
staat van de patiënt en de achterliggende redenen van therapie-
(on)trouw is een beter behandelresultaat te verwachten. Zeker als de
familieleden een betrokken en belangrijke rol krijgen in de behande-
ling. Investeer als behandelaar in het partnerschap met de slecht
ingestelde patiënt. Besteed aandacht aan de ideeën en cognities
die patiënten hebben ten opzichte van de ziekte en weet welke
aanpassingen het van de individuele patiënt vraagt. Ga in op
gevoelens van rouw en verdriet en zoek naar mogelijkheden tot
het bieden van hoop.
Trefwoorden: diabetes mellitus type 2, therapietrouw,
patiëntperspectief, kwalitatief onderzoek
< Richard van Oosten E-mail: [email protected] Praktijkopleiders: M. OudWerkplek: Gezondheidscentrum Lewenborg, GroningenSpecialisatie: Geestelijke gezondheidszorg
Hoe ervaren matig gereguleerde diabetespatiënten
hun ziekte en de geboden zorg?
66
67
Innovatieproject
AanleidingIn 2014 heeft in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) een stelselwij-
ziging plaats gevonden. De huisarts heeft een duidelijke regiefunctie
gekregen in de behandeling en verwijzing van patiënten. Meer pati-
enten moeten terugstromen naar de Generalistische BasisGGZ of naar
de huisarts en zijn prakijkondersteuner GGZ. De patiënten met een
ernstig psychische aandoening is één van de doelgroepen waar de
stelselwijziging diep op ingrijpt. In het gezondheidscentrum Lewen-
borg blijkt dat het patiënten met een ernstige psychische aandoening
niet lukte de weg naar de huisarts te vinden. De oorzaak hiervoor was
niet duidelijk. Reden om zelf het initiatief te nemen en een zorgpro-
gramma te ontwikkelen voor deze patiëntencategorie.
Herontwerp en indicatorenOp basis van de visie van het gezondheidscentrum “Effectieve zorg,
dicht bij huis” wordt een programma voor de patiënt met een ernstig
psychische aandoening geschreven. Het doel van dit programma is
patiënten te ondersteunen in het verkrijgen en behouden van een
goede gezondheid en een prettiger leven, met een zo klein mogelijke
kans op het ontwikkelen van comorbiditeit. De onderdelen van het
programma zijn regelmatige preventieve somatische screening, me-
dicatiebegeleiding, leefstijlondersteuning en activering. Het zorgpro-
gramma gaat uit van bestaande richtlijnen van V&VN, NHG en Trimbos
instituut en wordt met patiënten, GGZ-instellingen en de zorgverze-
keraar. Het programma wordt vergoed door de zorgverzekeraar en
uitgevoerd door een verpleegkundig specialist GGZ als regiebehande-
laar. Een aantal prestatie-indicatoren zijn benoemd:
• 100% van de doelgroep patiënten met een ernstige psychische
aandoening zijn bekend;
• 60% maken gebruik van huisartsenzorg;
• 50% van de patiënten met een ernstige psychische aandoening
ontvangen aangepaste zorg.
Substitutie van zorg voor patiënten
met een ernstig psychische aandoening
ImplementatiestrategieHet zorgpad wordt stap voor stap ingevoerd en krijgt via evaluatie en
feedback zijn vorm. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het Business
Process Redesign, dat bestaat uit drie fasen. Het volgen van dit model
leidt tot zorgvernieuwing. Belangrijke onderdelen in de strategie zijn:
• gebruikmaken van bestaande richtlijnen;
• betrekken van de verschillende doelgroepen: patiënten bij het
opzetten van het programma; zorgverzekeraar bij de inhoud en
voorwaarden; huisartsen en specialisten bij het selecteren van
patiënten.
Stand van zakenGekozen is te starten met een huisartsenprakijk binnen het gezond-
heidscentrum. Hiervan zijn de dossiers van patiënten met een ernstige
psychische aandoening doorgenomen. Momenteel wordt nog niet
gewerkt met het inhoudelijk zorgprogramma. Dit is niet ernstig gezien
de overeenstemming over de duur van het traject: geen haast, de
kwaliteit van het product is van belang. De positie van de verpleeg-
kundig specialist is wel duidelijk.
Onderzoek
Achtergrond en doelBehandeling van pijn heeft een prominente plaats binnen de am-
bulancezorg. Ernstige onbehandelde pijn in acute omstandigheden
verhoogt sterk het risico op morbiditeit en mortaliteit. De ambulance-
verpleegkundige werkt volgens vaste protocollen waarbij op geleide
van de Numeric Rating Scale vanaf een score hoger dan 3, pijnstil-
ling wordt gegeven. Dit onderzoek probeert antwoord te krijgen op
de vraag of het toedienen van paracetamol samen met fentanyl of
esketamine bij een trauma aan de extremiteiten leidt tot een score
lager dan 4.
MethodeIn een retrospectief onderzoek werden dossiers van traumapati-
enten met letsel aan de extremiteiten geanalyseerd. Alle patiënten
hadden een trauma ondergaan waardoor acuut pijn was ontstaan.
De patiënten variëerden in leeftijd van 18 tot 65 jaar. Geëxcludeerd
werden patiënten bij wie fentanyl of esketamine gecontraindiceerd
was conform het LPA 8.0 protocol 4.3. De gegevens werden verkregen
via de Ambulancediensten UMCG, Friesland en Drenthe. Gekeken werd
of een combinatie van medicatie significante verschillen de afname
van de NRS score gaf. Bij iedere patiënt was de mogelijkheid om op
3 verschillende tijdstippen paracetamol, fentanyl en/of esketamine te
geven en kon elke keer een pijnscore ingevuld worden.
Resultaten en discussieVan 64 patiënten waren de gegevens compleet, van wie 36 mannen
(56%). Iedere patiënt kreeg een eerste gift medicatie, 15 personen
kregen een tweede gift medicatie en 9 personen kregen een derde
gift medicatie. Er werd 18 keer een NRS lager dan 4 geregistreerd. Of
en welke combinatie leidde tot een NRS lager dan 4 kon niet worden
aangetoond. De gegeven medicatie alleen leidde niet altijd tot de
gewenste pijnreductie. Interventies anders dan medicatie werden niet
geregistreerd. Tevens kwam niet duidelijk naar voren of de verpleeg-
kundige zich gehouden had aan het voorgeschreven protocol.
Conclusie en implicatiesDe gegeven medicatie leidt wel tot reductie van pijn, maar in het
merendeel van de gevallen niet tot een gewenste NRS lager dan 4.
Vervolgonderzoek is nodig.
Trefwoorden: ambulancezorg, NRS, esketamine, fentanyl, pijnstilling
< Hans OostingE-mail: [email protected]: B. DercksenWerkplek: AmbulanceZorg GroningenSpecialisatie: Acute zorg
Het analgetisch effect van esketamine, fentanyl en paracetamol
op de pijnscore in de ambulancezorg
68
69
Innovatieproject
Aanleiding Het bespreken van de hulpverlening en hiermee inzicht krijgen in
de eigen ‘blinde vlekken’, eigen werkwijzen en zelfreflectie is geen
gemeengoed binnen AmbulanceZorg Groningen. En dat terwijl de or-
ganisatie dit wel onderschrijft in de eigen visie. De wens om van elkaar
te leren is bij ambulancepersoneel aanwezig maar geen onderdeel van
de dagelijkse routine. De huidige cultuur is mogelijk een oorzaak voor
het niet (opnieuw) invoeren van een uniforme evaluatiemethodiek.
Een verpleegkundig specialist acute zorg kan een rol spelen bij het
aanpassen van de huidige cultuur aan de visie die de organisatie heeft
ontwikkeld.
Herontwerp en indicatorenDe verpleegkundig specialist kan een belangrijke plaats innemen in
het bijhouden en afstemmen van de acute zorg binnen de organisatie
en met ketenpartners en patiënten. De volgende kwaliteitsindicatoren
zijn gehanteerd:
• verbeteren van patiëntveiligheid;
• bijdragen aan uniformiteit en standaardisering binnen de
AmbulanceZorg Groningen;
• onderhouden en verbeteren van de leercurve van
ambulanceverpleegkundigen en ambulancechauffeurs via een
uniforme evaluatiemethode;
• communicatieve brug tussen zorgprofessionals, medisch
manager en rijdend personeel;
• versterken van de samenwerking tussen zorgprofessionals intern
als extern;
• verbeteren van medische handelingen door evidence based
practice.
Cultuurverandering binnen AmbulanceZorg Groningen
door uniforme evaluatiemethodiek
ImplementatiestrategieOm een uniforme evaluatiemethodiek op juiste wijze te kunnen
implementeren moet duidelijk zijn wie betrokken zijn bij deze
implementatie en welke personen van invloed kunnen zijn op het
slagingspercentage. De implementatiestrategie is ingedeeld naar de
verschillende fasen in het veranderingsproces:
• Oriëntatie: informeren medewerkers via ambuweb, werkoverleg
en e-mail; benaderen sleutelfiguren.
• Inzicht: geven instructie vanuit problemen uit de praktijk;
zelftoetsing via praktijkvoorbeelden.
• Acceptatie: aanpassen innovatie aan wensen medewerkers; ruimte
geven voor lokale discussie, streven naar consensus; bespreken
van weerstanden; inventariseren van knelpunten en zoeken naar
oplossingen.
• Verandering: bieden extra middelen en ondersteuning bij
veranderen werkprocessen; inzetten consulenten; eventueel
bijstellen.
• Behoud: monitoren van verandering; integratie in werkprocessen
en protocollen; steun management.
Stand van zakenOp dit moment wordt een groep samengesteld die een voortrek-
kersrol moet gaan vervullen. De groep gaat zich bezig houden met
het ontwikkelen van een structurele methode om het vakinhoudelijk
handelen van de medewerkers te evalueren. Het is belangrijk mede-
werkers te laten ervaren dat het geven van feedback en het leren van
elkaar een standaard onderdeel is van hun functioneren. Het uitdragen
van een open houding moet zich als een olievlek binnen de organisa-
tie verspreiden. Bij het huidige management moet worden nagegaan
in hoeverre zij intenties hebben om de cultuur werkelijk te willen
veranderen.
Onderzoek
Achtergrond en doelBinnen een zorgorganisatie voor de geestelijke gezondheidszorg
geven Function Assertive Community Treatment-teams ambulante
zorg aan mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen. In
Zweden is de Resource Group Assertive Community Treatment (RACT)
ontwikkeld. RACT lijkt te passen bij de huidige ontwikkelingen op het
gebied van herstelondersteunende zorg. Deze methode streeft naar
optimale participatie en herstel van de patiënt. Het netwerk van de
patiënt speelt een belangrijke rol. In dit onderzoek is gekeken naar hoe
patiënten, naasten en professionals de belangrijkste principes uit RACT
zien.
MethodeIn dit kwalitatieve, praktijkgerichte onderzoek werden van november
2015 tot en met januari 2016 gegevens verzameld via focusgroep inter-
views over eigen regie, participatie en informele zorg. Drie focusgroe-
pen werden geformeerd: met patiënten, met contactpersonen van
patiënten en met professionals. De interviews werden getranscribeerd,
geanalyseerd en gecodeerd. De coderingen werden gereduceerd tot
gezichtspunten van patiënten, naastbetrokkenen en professionals in
relatie tot de principes van RACT.
Resultaten en discussieDe geïnterviewden identificeerden eigen regie als het maken van
eigen keuzes in de behandeling. Opvallend is dat naasten en professio-
nals met name discussiëren over de grenzen van eigen regie, terwijl bij
patiënten juist het verlies van regie een belangrijk punt was. Stigmati-
sering werd als belemmerende factor gezien voor sociale participatie.
Over de gezamenlijke bijeenkomsten en diverse specifieke interventies
zoals antistigmatraining en de communicatietraining waren de deel-
nemers enthousiast. Informele zorg werd vooral als praktische hulp
gezien. De deelnemers zijn sceptisch over het begrip gelijkwaardig-
heid. Gekozen is voor homogene groepen; wellicht hadden heteroge-
ne groepen meer diepgang gegeven in de interviews. Op basis van de
beperkt beschikbare literatuur is een keuze gemaakt voor een selectief
aantal onderwerpen. Ook dit heeft de resultaten mogelijk beïnvloed.
Conclusie en implicatiesRACT lijkt te voorzien in behoeften van zowel patiënten, naasten als
professionals. Op de bevraagde principes is duidelijk geworden wat
de gezichtspunten van patiënten, naasten en professionals zijn. De
gezichtspunten rondom eigen regie verschillen. De resultaten geven
een aantal belangrijke aanknopingspunten voor het implementeren
van RACT. Het is aan te bevelen onderzoek te doen naar de effecten
van RACT.
Trefwoorden: RACT, FACT, participatie, informele zorg
< Peter PijperE-mail: [email protected]: D.S.J. Wiersma, M.A. RuijsinkWerkplek: FACT-team Delfzijl, LentisSpecialisatie: Geestelijke gezondheidszorg
Meningen van patiënten, naasten en professionals
over Resource Group Assertive Community Treatment
70
71
Innovatieproject
AanleidingOm de kwaliteit te waarborgen en de kosten te beheersen is het
stelsel in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) gewijzigd. Gekozen
is voor een nieuwe indeling: huisartsenzorg met GGZ ondersteu-
ning, Generalistische Basis GGZ en Gespecialiseerde GGZ. Voor de
Generalistische Basis GGZ (GB-GGZ) zijn vier integrale zorgproducten
omschreven: kort, middel, intensief en chronisch. Lentis heeft besloten
het product GB-GGZ chronisch te integreren in de bestaande FACT
(Funtion Assertive Community Treatment) teams. Een algemeen
zorgpad is opgesteld dat geimplementeerd en geborgd moet worden
binnen het FACT team Delfzijl.
Herontwerp en prestatie-indicatorenHet herontwerp Generalistische Basis GGZ-chronisch is een concreti-
sering van het zorgpad GB-GGZ chronisch waarbij taakherschikking,
doelmatig inrichten van werkprocessen, patiëntgerichte zorg en
kosteneffectiviteit belangrijke pijlers zijn. Hierbij zijn de volgende
prestatie-indicatoren geformuleerd:
• 15 tot 20% van de huidige patiënten in de Gespecialiseerde
GGZ zijn doorgestroomd naar GB-GGZ, gemeten via de
zorgadministratie met het aantal geopende GB-GGZ trajecten;
• minimaal 90% van de patiënten scoort een rapportcijfer > 7,5
op de Client Satisfaction Questionnaire (CSQ) (gemiddelde
nulmeting 7,9);
• ernst van de klachten per zorgdomein zijn gelijk gebleven of
lager dan de nulmeting (maximale somscore 28), gemeten met
de Health of the Nation Outcome Scales (HoNOS);
• ervaren kwaliteit van leven, gemeten met de Manchester Short
Assessment of quality of life (MANSA) is gelijk of hoger dan bij de
nulmeting (geen enkel item (zeer) ontevreden);
• percentage patiënten met als afsluitreden ‘te zwaar
patiëntenprofiel voor GB-GGZ’ (<10%), via zorgadministratie.
Implementatie Generalistische Basis GGZ binnen FACT Delfzijl
ImplementatiestrategieDe strategie is beschreven volgens de fasen van verandering:
• Oriëntatie: verstrekken informatie aan patiënt en team;
verstrekken folder aan professionals en verwijzers.
• Inzicht: verspreiden en toelichten van werkproces en zorgpad;
veranderen van teamstructuur.
• Acceptatie: bespreken van weerstanden; oplossen knelpunten.
• Verandering: starten met het werkproces GB-GGZ.
• Behoud: integreren werkproces in bestaande routines
en systemen; herinneren in werkoverleggen; benoemen
aandachtsfunctionaris; uitvoeren effectmetingen.
Stand van zakenMet de invoering van de GB-GGZ chronisch binnen FACT Delfzijl is
gestart. Negen procent van de caseload is doorgestroomd naar de
GB-GGZ. Verwacht wordt dat tegen het eind van het jaar de doelstel-
ling is bereikt. Een tussenmeting bij acht patiënten laat zien dat de
klanttevredenheid niet afnam en dat de ernst van de klachten gelijk
bleven. Gezien de korte duur van de implementatie zijn nog geen
conclusies te trekken. Volledige resultaten kunnen worden gegeven na
een jaar behandeling in de GB-GGZ. Bij geen enkele patiënt werd de
zorg afgesloten.
Onderzoek
Achtergrond en doelHet aantal patiënten met COPD (Chronic Obstructive Pulmonary
Disease) dat gebruik maakt van non-invasieve ventilatie (beademing)
stijgt de afgelopen jaren. Onderzoek naar de effecten van deze behan-
deling lijken een positieve uitkomst te hebben op onder andere een
verlaging van de kooldioxide en daaraan gerelateerde fysiologische
verbetering. Deze onderzoeken vinden veelal plaats in een intramurale
omgeving. Weinig is echter bekend over de resultaten van patiënten
met COPD die in de thuissituatie behandeld worden met non-invasie-
ve ventilatie in de reguliere zorg. Het doel van dit onderzoek is inzicht
te krijgen in de mate van therapietrouw bij gebruik van non-invasieve
ventilatie door patiënten met COPD in de reguliere zorg.
MethodeVan 71 patiënten werden retrospectief gegevens verzameld uit
het elektronisch patiëntendossier. Hiervan werden 30 patiënten
geïncludeerd op basis van aanwezige complete gegevens. De mate
van therapietrouw is bepaald door het aantal uren gebruik van de
beademing in de nacht. Biografische informatie (leeftijd en geslacht)
en informatie over de effectiviteit van non-invasieve ventilatie (aantal
uren per nacht, de PaCO2 waarden en de ingestelde beademings-
drukken) werden verzameld.
Resultaten en discussieIn deze onderzochte populatie was 97% therapietrouw aan het aantal
uren beademing dat was voorgeschreven. De PaCO2 waarde liet een
significante daling zien na zes maanden non-invasieve ventilatie, in
vergelijking tot de startwaarde PaCO2. Een significante positieve cor-
relatie (r= 0,824; p<0,0001) werd vastgesteld tussen de verandering in
PaCO2 en de beginwaarde PaCO
2. Hieruit bleek dat een lage begin-
waarde PaCO2 correleerde met een lichte daling in PaCO
2, terwijl een
hoge beginwaarde PaCO2 correleerde met een sterke daling. De gene-
raliseerbaarheid van de resultaten is beperkt door de kleine omvang
van de patiëntenpopulatie. Een groot deel van de oorspronkelijke
populatie is niet in de analyse meegenomen wegens overlijden.
Conclusie en implicatiesNon-invasieve ventilatie bij patiënten met COPD in de reguliere zorg in
de thuissituatie is effectief. Patiënten zijn therapietrouw en de PaCO2
waarde overdag daalt. Voor deze patiënten heeft non-invasieve venti-
latie een toegevoegde waarde en draagt het bij aan de vermindering
van de schadelijke effecten voor het lichaam door een verhoogd
PaCO2. Gezien de beperkte groep is vervolgonderzoek nodig.
Trefwoorden: non-invasieve ventilatie, COPD, PaCO2, compliantie,
revalidatie
< Ineke Schaafsmae-mail: [email protected]: J.A. NieuwenhuisWerkplek: afdeling Longziekten en Tuberculose, Centrum voor Thuisbeademing, Universitair Medisch Centrum GroningenSpecialisatie: Intensieve zorg
COPD en non-invasieve ventilatie: effectiviteit in de thuissituatie
72
73
Innovatieproject
AanleidingMomenteel is de werkwijze rondom opname en ontslag bij de
afdeling Centrum voor Thuisbeademing niet optimaal. Een anam-
nese wordt niet of slechts gedeeltelijk afgenomen. Het aanwezige
ontslagprotocol wordt matig of niet ingevuld gedurende de klinische
opname. De beschikbare middelen bevinden zich zowel in het elek-
tronisch patiëntendossier, als ook op de harde schijf van de computer
buiten het elektronisch patiëntendossier. Informatie kan hierdoor
verloren gaan of informatie wordt niet juist geïnterpreteerd. Hierdoor
ontbreekt veelal de coördinatie in aanloop naar ontslag, wat resulteert
in een toename van het aantal decentrale incident meldingen (DIM).
Herontwerp en prestatie-indicatorenHet herontwerp richt zich op de domeinen patiëntgerichte zorg,
veilige zorg en effectieve zorg. De anamnese wordt geïntegreerd
met de ontslagprocedure tot één document. Hierbij zijn de volgende
prestatie-indicatoren geformuleerd:
• afname van het aantal decentrale incident meldingen;
• aanwezigheid van een werkbaar digitaal document;
• teamtevredenheid ten aanzien van werkbaarheid, via
overlegstructuur;
• patiënttevredenheid over ontslagprocedure via een enquête.
Naar huis met beademing, goed geregeld?
- Herontwerp ontslagprocedure -
ImplementatiestrategieDe strategie is beschreven volgens de fasen van verandering om te
komen tot het integreren van een innovatie:
• Oriëntatie: overleggen met opdrachtgever; inventariseren van
knelpunten; uitvoeren nulmeting; informeren teamleden.
• Inzicht: ontwikkelen digitaal zorgpad in het elektronisch
patiëntendossier; ontwikkelen enquête patiënttevredenheid;
bewust worden van knelpunten.
• Acceptatie: positieve houding, motivatie en intentie om te
veranderen zijn aanwezig.
• Verandering: invoeren herontwerp; uitvoeren effectmeting.
• Behoud: evalueren effect met enquêtes patiënttevredenheid;
maandelijks evalueren in teamoverleg; inzichtelijk maken van
resultaten; uiteindelijk is het zorgpad een vaste onderdeel van het
elektronisch patiëntendossier en daarmee een meerwaarde voor
de kwaliteit van zorg geleverd door de verpleegkundig specialist.
Stand van zakenDaadwerkelijke implementatie heeft nog niet plaatsgevonden.
Een conceptversie van het zorgpad is gereed. Praktische uitwerking op
ICT-gebied kost meer tijd. Indien dit gereed is, worden geen
problemen verwacht bij de invoering van de innovatie.
Onderzoek
Achtergrond en doelAdviezen door het zitadvies team over het voorkomen van decubitus
aan patiënten met neurologische stoornissen worden niet altijd opge-
volgd. Onderzocht wordt wat hiervan de redenen zijn en in hoeverre
de adviezen bijdragen aan de genezing van decubitus. Het doel
van dit onderzoek is inzicht te verkrijgen in de mate waarin gegeven
adviezen worden opgevolgd en de factoren die een rol spelen bij het
opvolgen.
MethodeIn een prospectief uitgevoerde cohortstudie werden 12 patiënten na
het ontvangen van een eerste zitadvies gevolgd. Gegevens over het
opvolgen van de ontvangen adviezen werden verzameld. De adviezen
richtten zich op preventieve maatregelen en de behandeling van
de aanwezige decubituswond, het verbeteren van de houding in de
rolstoel en het verlagen van de druk. Tevens werd gekeken naar de
locus of control ofwel naar de mate waarin iemand de oorzaken van
wat haar overkomt bij zichzelf of juist buiten zichzelf zoekt.
Resultaten en discussieDe helft van de deelnemers (n=6) heeft de ontvangen adviezen over
positionering in de rolstoel niet opgevolgd. Alle overige adviezen
gericht op educatie en drukverdeling werden wel opgevolgd. Het ver-
schil in de locus of control van patiënten die het advies over houding
wel of niet opvolgen is klein en kan de verschillen in het opvolgen niet
verklaren. Het verschil in afname van wondafmeting bleek significant
over de tijd. Externe factoren zoals gemeenten en leveranciers bleken
van invloed op het wel of niet opvolgen van de adviezen. Zeven deel-
nemers (58%) hadden een decubituswond, variërend in ernst. Zes van
de zeven hebben relatief kleine wonden; één deelnemer een grote
wond. Bij de eerste meting was de wondgrootte mediaan 3000 mm3
(IQR: 5000-24000); na zes weken mediaan 260 mm3 (IQR: 0-9600). Dit
was een statistisch significante afname (p=0,018). Bij twee deelnemers
was de wond na zes weken volledig genezen. Door de kleine onder-
zoeksgroep was het niet mogelijk verdere subanalyses te doen.
Conclusie en implicatiesAdviezen over het positioneren in de rolstoel wordt niet altijd
opgevolgd. Adviezen gericht op educatie en drukverdeling worden
wel opgevolgd. Het wel of niet opvolgen van de adviezen van het
zitadvies team kon in dit onderzoek niet worden verklaard, mede door
de te kleine onderzoeksgroep. Vervolgonderzoek wordt aanbevolen.
Trefwoorden: zitadvies, decubitus, locus of control, neurologische
stoornissen
< Marita Schleperse-mail: [email protected]: V.C. van Aalst Werkplek: Centrum voor Revalidatie, locatie Beatrixoord, Universitair Medisch Centrum Groningen.Specialisatie: Intensieve zorg
Zit u goed? Het opvolgen van adviezen van het zitadvies-team
74
75
Innovatieproject
AanleidingEen deel van de patiënten die door de plastisch chirurg worden
behandeld op de polikliniek hebben een complexe wond. Deze
wonden hebben een deskundige aanpak nodig, waarbij zowel
aandacht moet zijn voor care als cure taken. De behandeling van
deze patiëntengroep kost veel tijd en patiënten blijven vaak lang in
behandeling. De kennis over (conservatieve) wondzorg en preventieve
maatregelen is onvoldoende aanwezig op de polikliniek plastische
chirurgie. De onderlinge communicatie met eerste- en derdelijnsge-
zondheidszorg is gering. Dit kan leiden tot vertraging van de wondge-
nezing. De zorg voor de complexe wond is basiszorg en kan ook in de
eerstelijn worden gegeven. Voor het herontwerp was geen verpleeg-
kundig specialist werkzaam op de polikliniek plastische chirurgie in het
Universitair Medisch Centrum Groningen.
Herontwerp en prestatie-indicatorenHet herontwerp richt zich op taakherschikking van de plastische
chirurg naar de verpleegkundig specialist, waarbij de verpleegkundig
specialist de triage uitvoert voor complexe wonden. Tevens is het her-
ontwerp gericht op het verminderen van basiszorg op de polikliniek
door een snellere verwijzing naar een casemanager wondzorg in de
eerstelijn. Hierdoor ontstaat een betere doorstroming op de polikli-
niek, wordt de zorg voor de complexe wond goedkoper terwijl de
kwaliteit van zorg behouden blijft, dan wel verbetert.
Voor dit herontwerp zijn de volgende indicatoren gehanteerd:
• de beschikbaarheid van een verpleegkundig specialist als
casemanager wondzorg;
• de kwaliteit van de behandelingen door de verpleegkundig
specialist;
Triage complexe wonden op
de polikliniek plastische chirurgie UMCG
• de afname van het aantal consulten op de polikliniek door
snellere verwijzing naar de eerstelijn;
• het totaal aantal patiënten met decubitus verwezen naar de
eerstelijn;
• patiënttevredenheid.
ImplementatiestrategieHet netwerk van verpleegkundig specialisten wondzorg in de eerste-
lijn (Verpleegkundig Top Zorg) werd tijdig betrokken bij het proces om
snelle verwijzing naar de eerstelijn mogelijk te maken. Vanwege de
solistische functie van de verpleegkundig specialist op de polikliniek
werd het wondteam van het Universitair Medisch Centrum Groningen
tijdig betrokken bij het herontwerp. De nulmeting gaf inzicht in het
aantal patiënten die langdurig in behandeling waren voor een
conservatieve behandeling en zorgde voor bewustwording.
Tijdens overlegmomenten met betrokkenen, was er ruimte voor het
geven van feedback, werden de weerstanden besproken, de plannen
bijgesteld en de taken onderling verdeeld. Behoud van de polikliniek
Complexe wond is afhankelijk van de financiering, de aanwezigheid
van een verpleegkundig specialist en de evaluatie van de prestatie-
indicatoren.
Stand van zakenTot dusver zijn maximaal drie consulten nodig voor triage, diagnos-
tiek en het maken van een behandelplan waarna de patiënt (terug)
verwezen werd naar de eerstelijn. De behandelingen gebeurden
met instemming van de plastisch chirurg en patiënten zijn tevreden
over de gegeven zorg. De evaluatie van het herontwerp vindt plaats
in september 2016. De verpleegkundig specialist komt in dienst van
de polikliek plastische chirurgie om de polikliniek Complexe wond te
continueren.
Onderzoek
Achtergrond en doelHeropnames en opnames voor een exacerbatie bij chronisch obstruc-
tief longlijden (COPD) komen veel voor. Een opname ondermijnt de
kwaliteit van leven en de mate van ervaren benauwdheid. Het doel
van dit onderzoek was om inzicht te krijgen in de effecten van ge-
structureerde behandeling met een zorgpad op de kwaliteit van leven,
de mate van ervaren benauwdheid en het aantal heropnames.
MethodeTwee groepen van elk 19 patiënten met COPD werden tijdens en na
opname vergeleken, waarin de interventiegroep gestructureerde be-
handeling met een zorgpad ontving en de controlegroep de gebrui-
kelijke zorg. Tijdens de opname en 10 tot 12 weken na ontslag werden
de mate van ervaren benauwdheid en de kwaliteit van leven met de
Clinical COPD Questionnaire gemeten. Tevens werden gegevens over
leeftijd, geslacht en heropnames verzameld uit de ziekenhuisdatabase.
Resultaten en discussieDe interventie- en controlegroep verschilden niet bij de start van
het onderzoek op geslacht, leeftijd, kwaliteit van leven en ervaren
benauwdheid. De interventiegroep liet na ontslag een significante
verbetering zien in ervaren benauwdheid. Verder konden geen
verschillen tussen beide groepen worden aangetoond. De significante
verbetering in de interventiegroep geeft aan dat de gestructureerde
behandeling met een zorgpad een meerwaarde heeft ten opzichte
van de gebruikelijke zorg. Dat er verder geen significante verschillen
zijn gevonden is mogelijk toe te schrijven aan de kleine populatie en
de duur van de studie.
Conclusie en implicatiesGestructureerde behandeling met een zorgpad heeft een positief
effect op de ervaren benauwdheid. Voor patiënten met COPD kan het
zorgpad een steun zijn bij herstel na opname. Dit leidt in de toekomst
mogelijk tot minder opnames en daardoor minder kosten voor de
gezondheidszorg. Wel is het nodig meer onderzoek te naar het effect
van specifieke interventies op heropnames.
Trefwoorden: COPD-exacerbatie, zorgpad, heropname, kwaliteit van
leven, ervaren benauwdheid
e-mail: [email protected]: F.T. ZandbergWerkplek: afdeling Longgeneeskunde, Ommelander Ziekenhuis GroningenSpecialisatie: Chronische zorg
Effecten COPD zorgpad op kwaliteit van leven,
ervaren benauwdheid en heropnames
< Mariette Scholma-Bronsema
76
77
Innovatieproject
AanleidingOpnames voor patiënten met een longaanval bij chronisch obstructief
longlijden (COPD) komen veel voor. De patiënt met COPD ervaart
na opname een lagere kwaliteit van leven en een mindere fysieke
gesteldheid dan voor de opname. Daarnaast is COPD een progressief
chronische ziekte. De patiënt wordt na ontslag vanuit de kliniek of na
een bezoek aan de spoedeisende hulp na zes tot tien weken op de
polikliniek door de longarts gezien voor controle. Tot aan deze
controle heeft de patiënt geen vast aanspreekpunt. Vroegtijdige
controle na opname voorkomt heropnames.
Herontwerp en indicatorenIn het herontwerp ziet de verpleegkundig specialist longziekten de
patiënt twee weken na ontslag op de polikliniek. Met de patiënt wordt
een individueel zorgplan opgesteld waarin medicamenteuze en niet-
medicamenteuze interventies worden vastgelegd. De verpleegkundig
specialist blijft als casemanager na ontslag het vaste aanspreekpunt
voor de COPD patiënt. De volgende prestatie-indicatoren zijn
geformuleerd:
• 80% van de patiënten met een longaanval bij COPD komt 2
weken na ontslag of bezoek aan de spoedeisende hulp, op de
polikliniek bij de verpleegkundig specialist longziekten;
• kwaliteit van leven, gemeten met de Clinical COPD Questionnaire
(CCQ), verbetert twee weken na ontslag met 0,5 punt ten
opzichte van de eerste dag van opname;
• na 6 maanden is het aantal heropnames vergeleken met dezelfde
periode vorig jaar, afgenomen met 10%.
Zorg na opname voor een longaanval bij COPD
in het Ommelander Ziekenhuis Groningen
ImplementatiestrategieHet nieuwe ontslagproces is onderdeel van het totale transmurale
zorgpad COPD, dat binnen het Ommelander Ziekenhuis Groningen
vanaf 1 februari 2016 wordt geïmplementeerd. Implementatie vindt
plaats volgens gezamenlijke besluitvorming via een brede werkgroep
met vertegenwoordigers vanuit alle geldingen van het proces met
daarboven een verbeterteam met daarin een longarts, huisarts,
eerstelijns longverpleegkundige en een projectleider. De verpleeg-
kundig specialist longziekten is projectleider van dit proces.
De Plan-Do-Check-Act cirkel wordt gebruikt voor de implementatie:
• Plan: verbeteren van het proces van ontslag na een longaanval.
• Do: uitvoeren en realiseren van geplande verbeteringen in het
gehele proces.
• Check: vaststellen of prestatie-indicatoren worden behaald.
• Act: bijstellen van plan.
Stand van zakenOp dit moment ziet de verpleegkundig specialist longziekten bijna alle
ontslagen COPD patiënten met een longaanval na twee weken terug
op de polikliniek. Andere indicatoren zijn nog niet gemeten. Het op de
polikliniek terugzien van patiënten vanaf de spoedeisende hulp moet
nog geïmplementeerd worden.
Onderzoek
Achtergrond en doelIn Nederland krijgen jaarlijks 15.000 mensen de diagnose coloncarci-
noom. De verwachting is dat de incidentie de komende jaren stijgt
door het vergrijzen van de bevolking. Ongeveer de helft van alle pa-
tiënten met coloncarcinoom krijgt de diagnose bij een leeftijd boven
de 70 jaar. Bij het toenemen van de leeftijd spelen comorbiditeit,
verminderde fysieke reserves en polyfarmacie een grote rol. Kwetsbare
ouderen hebben meer kans om binnen een jaar na de diagnose te
overlijden dan niet kwetsbare ouderen. In deze kwantitatieve studie
werd onderzoek gedaan naar de samenhang tussen kwetsbaarheid
van oudere patiënten met een coloncarcinoom, opnameduur en
postoperatieve complicaties.
Methode In een prospectief cohortonderzoek werden preoperatieve gegevens
verzameld bij patiënten ouder dan 70 jaar met een coloncarcinoom
over kwetsbaarheid en een verhoogd risico op functieverlies.
Gegevens over ligduur en postoperatieve complicaties werden verza-
meld uit de zorgdossiers. Zes weken na de opname werden patiënten
gebeld, zodat late complicaties geregistreerd konden worden.
Resultaten en discussieIn totaal 29 ouderen namen aan het onderzoek deel, van wie 17
mannen en 12 vrouwen. De gemiddelde leeftijd was 76 jaar (sd=4,8).
Van deze 29 ouderen hadden zeven personen (24%) een verhoogd
risico op functieverlies en waren 11 ouderen (38%) kwetsbaar. De
gemiddelde ligduur postoperatief was 7,6 dagen (sd=2,7); gemiddelde
opname duur 10,5 dagen (sd=4,1). Bij de kwetsbare ouderen werden
10 complicaties geregistreerd; bij de niet kwetsbare groep 11. Tussen
kwetsbaarheid en ligduur en tussen kwetsbaarheid en complicaties
werd geen significant verband gemeten. Gezien de kleine steekproef
en de korte onderzoeksperiode moeten de resultaten met enige voor-
zichtigheid worden geïnterpreteerd.
Conclusie en implicatiesIn dit onderzoek werden geen significante verbanden gevonden
tussen preoperatieve kwetsbaarheid en postoperatieve complica-
ties of ligduur. Verder onderzoek met een grotere steekproef en een
langere looptijd is nodig.
Trefwoorden: coloncarcinoom, operatie, kwetsbaarheid, ouderen,
complicaties, ligduur
< Martsje van der Sluis- de Jong e-mail: [email protected]: H.C.J. van der MijleWerkplek: afdeling MDL Chirurgie, Ziekenhuis Nij Smellinghe, DrachtenSpecialisatie: Intensieve zorg
Kwetsbaarheid oudere patiënt met coloncarcinoom
en postoperatieve complicaties en ligduur
78
79
Innovatieproject
AanleidingDe functie van verpleegkundig specialist binnen Ziekenhuis Nij
Smellinghe in Drachten is nieuw en continu in ontwikkeling. Bij het
inzetten van verpleegkundig specialisten oncologie op de polikliniek
Chirurgie is sprake van taakherschikking. De wens bestaat om de
continuïteit van zorg bij toenemende complexe omstandigheden te
waarborgen en een casemanager aan te stellen binnen het zorgpad
Colerectaal carcinoom. Dit brengt de nodige veranderingen in
structuur en organisatie met zich mee. Het uitgangspunt is het
leveren van efficiënte en effectieve zorg.
Herontwerp en indicatorenIn het herontwerp heeft de verpleegkundig specialist een zelfstandig
spreekuur. Nieuwe patiënten worden op dezelfde dag beoordeeld
door de verpleegkundig specialist, de chirurg en de fysiotherapeut.
De volgende prestatie-indicatoren zijn geformuleerd:
• taakherschikking (kwaliteitsdomein: efficiëntie en effectiviteit)
• tijdigheid van zorg (kwaliteitsdomein: tijdigheid en
toegankelijkheid)
• de verpleegkundig specialist als casemanager (kwaliteitsdomein:
efficiëntie en tijdigheid)
• patiënttevredenheid (kwaliteitsdomein: doelgroepgerichtheid)
• verbinding cure en care (kwaliteitsdomein: doelgroepgerichtheid,
gelijkheid)
• brugfunctie (kwaliteitsdomein: effectiviteit, efficiëntie en
veiligheid)
Optimaliseren poliklinisch spreekuur verpleegkundig specialist
oncologie in Nij Smellinghe
ImplementatiestrategieIn het implementatieplan wordt rekening gehouden met de ver-
schillende fasen die doorgemaakt worden door zowel individuen al
groepen in veranderprocessen. Met behulp van de Plan-Do-Check-Act
cyclus worden alle stappen doorlopen en geëvalueerd. Verschillende
implementatiestrategieën worden gebruikt, die afgestemd zijn op de
doelgroepen:
• Informerende strategie gericht op het duidelijk maken van wat de
verandering inhoudt en wat het nut hiervan is: overleggen in en
informeren van het team.
• Motiverende strategie gericht op het vergroten van draagvlak
voor verandering: contact met betrokkenen; inzicht krijgen in de
achtergrond van de weerstand en het zo mogelijk wegnemen
van de weerstand; gebruik maken van sleutelfiguren en
opinieleiders.
• Organisatorische strategie gericht op het doorvoeren van
verandering in de rol van de verpleegkundig specialist, chirurg en
polikliniek assistentes: inzicht hebben in persoonlijke voorkeuren
en mogelijkheden; verbeteren van de samenwerking; zoeken
naar gezamenlijke doelen; regelen van de juiste faciliteiten.
Stand van zakenIn september is het zelfstandig spreekuur van de verpleegkundig spe-
cialisten oncologie een feit. De verpleegkundig specialist is al betrok-
ken bij alle patiënten uit de specifieke patiëntenpopulatie. De functie
van de verpleegkundig specialist is op de polikliniek geaccepteerd en
het draagvlak onder management en chirurgen voor taakherschikking
is groot. Het herontwerp wordt geëvalueerd om te kijken of het nog
aansluit bij de gestelde doelen, kwaliteitseisen en wensen. Daarnaast
wordt gekeken naar mogelijke knelpunten. Communicatie op verschil-
lende organisatieniveaus blijft belangrijk.
Onderzoek
Achtergrond en doelVeel onderzoek is verricht naar de werking en bijwerkingen van psy-
chofarmaca die vaak worden voorgeschreven voor neuropsychiatri-
sche symptomen bij ouderen met dementie. Over de effecten hiervan
op de kwaliteit van leven is weinig bekend. Met dit onderzoek zijn de
effecten in kaart gebracht van het bijstellen van psychofarmaca op
de kwaliteit van leven bij ouderen met dementie woonachtig op een
psychogeriatrische afdeling van een verpleeghuis.
MethodeDit pre-experimentele onderzoek vond plaats op een afdeling voor
psychogeriatrie van een verpleeghuis. Alle ouderen met dementie
die psychofarmaca gebruikten op 1 september 2015 werden geïn-
cludeerd. Om de effecten van het bijstellen van de psychofarmaca
op de kwaliteit van leven inzichtelijk te maken werd voor en na het
aanpassen van de psychofarmaca de kwaliteit van leven bepaald.
Tevens werd gekeken naar de zelfredzaamheid en de aanwezigheid
van probleemgedrag.
Resultaten en discussieDe steekproef bestond uit 24 clienten, van wie 17 vrouwen (71%) en
7 mannen (29%) met een gemiddelde leeftijd van 84 jaar (sd=6,4).
De meeste mensen hadden de ziekte van Alzheimer (n=21, 88%). Bij
uiteindelijk 16 cliënten leidde de medicatiecheck tot aanpassing van
de psychofarmaca: bij 12 cliënten werden de psychofarmaca volledig
gestopt, bij twee werden de psychofarmaca afgebouwd, bij één ver-
hoogd en bij één gewijzigd. Bij 38% verbeterde de kwaliteit van leven
na aanpassing van de psychofarmaca, bij 6% bleef de kwaliteit van
leven gelijk en bij 56% trad een verslechtering op. Deze veranderingen
waren niet significant. Een grotere mate van zelfredzaamheid gaf een
hogere score op de kwaliteit van leven en de aanwezigheid van ge-
dragsproblemen had een negatieve invloed op de kwaliteit van leven.
Gezien de beperkte omvang van de onderzoekspopulatie moeten
deze resultaten met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden.
Conclusie en implicatiesIn dit onderzoek heeft het bijstellen van psychofarmaca geen effect
op de kwaliteit van leven bij ouderen met dementie, wonende op een
psychogeriatrische verpleegafdeling in het verpleeghuis. Aange-
zien het hier gaat om een onderzoek van beperkte omvang, wordt
aanbevolen verder onderzoek en daarbij rekening te houden met de
dosering van de psychofarmaca, grote gebeurtenissen tussen de voor-
en nameting, de progressie van dementie en wijzigingen in overige
medicatie met hun bijwerkingenprofiel.
Trefwoorden: ouderen, morbus Alzheimer, antipsychotica,
psychofarmaca, kwaliteit van leven
< Samantha Spanningae-mail: [email protected]: M. Edzes, A. BisschopWerkplek: De Dilgt, ZINN, Haren. Specialisatie: Chronische zorg
Psychofarmaca bij ouderen met dementie –
het effect op kwaliteit van leven
80
81
Innovatieproject
AanleidingBinnen het verpleeghuis is sprake van versnippering van de wondzorg
waardoor niet effectief en efficiënt gewerkt wordt. Een (complexe)
wond brengt veel ongemakken mee voor de patiënt, zoals beperkin-
gen in de dagelijkse activiteiten en een verstoorde nachtrust door
pijnklachten. Daarnaast zijn wondbehandelingen duur. Door het
ontbreken van een eenduidig gestandaardiseerd beleid is de kwaliteit
van de wondzorg niet gewaarborgd. Daarnaast zijn de kwaliteit en
doelmatigheid niet meetbaar. Hiermee wordt niet voldaan aan de
eisen van de kwaliteitswet zorginstellingen die stelt dat doeltreffende,
doelmatige en patiëntgerichte zorg geleverd dient te worden, waarbij
taken en verantwoordelijkheden zijn vastgelegd.
Herontwerp en indicatorenHet herontwerp is gericht op het ontwikkelen van een procedure voor
een eenduidig, gestandaardiseerd wondbeleid. Door de procedure
vast te leggen in het kwaliteitssysteem worden kwaliteit en doelma-
tigheid inzichtelijk gemaakt. De volgende prestatie-indicatoren zijn
hieraan gekoppeld:
• kostenreductie in de zorg door effectieve, efficiënte en
doelmatige werkwijze;
• coördinatie van zorg: een eenduidig gestandaardiseerd beleid;
• verhoging kwaliteit van zorg: de kwaliteit van zorg wordt
gewaarborgd door het vastleggen van de randvoorwaarden in
de procedure wondzorg;
• triage: de taken en verantwoordelijkheden van alle betrokkenen
zijn vastgelegd.
Orde in het wondbeleid
ImplementatiestrategieHet implementatieplan is opgesteld volgens de volgende fasen:
• Oriëntatie: analyseren feitelijke zorg; uitvoeren nulmeting.
• Inzicht: verslagleggen huidige situatie; bespreken uitkomsten
nulmeting en maken analyse met medische vakgroep,
kwaliteitscommissie en managementteam.
• Acceptatie: goedkeuren procedure door managementteam.
• Verandering: invoeren procedure in het document
kwaliteitssysteem.
• Behoud: uitvoeren werkdocumenten binnen de procedure
volgens vastgestelde taken en verantwoordelijkheden; jaarlijks
evalueren en bijstellen van werkdocumenten binnen door
werkgroep wondzorg; tweejaarlijks evalueren en bijstellen van de
procedure.
Stand van zakenDe nieuwe procedure is nog niet ingevoerd in de praktijk. Na invoering
van de procedure wordt de verpleegkundig specialist proceseigenaar.
Zij wordt verantwoordelijk voor het evalueren, aansturen en bijstellen
van de werkprocessen binnen deze richtlijn en voor de inhoud van de
procedure.
Onderzoek
Achtergrond en doelEen therapeutische relatie heeft effect op de behandeluitkomst bij
mensen met een psychose. Het is daarom belangrijk dat instellingen
voor de geestelijke gezondheidszorg de therapeutische relatie opti-
maliseren. Ervaringswerkers spelen hierin een rol. Steeds vaker worden
ervaringswerkers ingezet binnen de psychiatrische hulpverlening.
Weinig is bekend over het verbeteren van de relatie cliënt professional
vanuit het perspectief van de cliënt en ervaringswerker. De erva-
ringswerker is uniek omdat hij twee rollen vervult, die van cliënt en
van hulpverlener. In dit onderzoek werd vanuit deze twee rollen
gekeken naar een verband tussen de therapeutische relatie die een
ervaringswerker heeft gehad als cliënt en de therapeutische relatie als
hulpverlener nu.
MethodeIn dit cross-sectionele onderzoek werden tussen september 2015 en
februari 2016 eenmalig twee vragenlijsten gestuurd naar zeventig
ervaringswerkers werkzaam binnen de geestelijke gezondheidszorg.
Met de vragenlijsten werd inzicht verkregen in de ervaren therapeuti-
sche relatie vanuit de rol als cliënt en de rol van hulpverlener.
Resultaten en discussieDertien ervaringswerkers stuurden de vragenlijsten terug
(respons=19%), waarvan 5 mannen (38%). De gemiddelde leeftijd
was ruim 41 jaar (sd=8,3). Meer dan de helft van de deelnemers had
een hogere opleiding (n=7, 54%). Hoe sterker de ervaringswerker de
therapeutische relatie als cliënt had ervaren, hoe sterker de therapeuti-
sche relatie als hulpverlener werd ervaren. Factoren die significant cor-
releerden waren positieve samenwerking als cliënt en als hulpverlener
(τ= .539; p= .019) en emotionele problemen als cliënt en een niet on-
dersteunende hulpverlener (τ=.641; p=.007). Hoewel de bevindingen
interessant zijn moet dit met enige terughoudendheid geïnterpreteerd
worden. Vanwege het beperkte tijdsbestek van de huidige studie was
het helaas niet mogelijk de steekproef te vergroten.
Conclusie en implicatiesDe manier waarop de ervaringswerker de samenwerking met de hulp-
verlener heeft ervaren als cliënt, heeft invloed op de therapeutische
relatie die de ervaringswerker biedt als hulpverlener. Gezien de kleine
onderzoeksgroep is verder onderzoek wenselijk.
Trefwoorden: therapeutische relatie, ervaringswerker, schizofrenie,
psychotherapie
< Monique Stubbe de Boer e-mail: [email protected]: G. WoltersWerkplek: FACT 4, Lentis, GroningenSpecialisatie: Geestelijke gezondheidszorg
Invloed van cliëntervaringen op therapeutische relatie
van ervaringswerkers: een pilotstudie
82
83
Innovatieproject
AanleidingGemeenten zijn sinds 1 januari 2015 verantwoordelijk voor de onder-
steuning en begeleiding van hun inwoners. De gemeenten geven nu
woonindicaties van maximaal drie jaar, terwijl voorheen deze tientallen
jaren duurden. Dit houdt in dat naast een ander aanbod van onder-
steuning en begeleiding ook een andere manier van werken binnen
begeleide woonvormen wordt verwacht, van zowel de individuele
professionals als van de organisaties. Het methodisch inzetten van
herstelgerichte zorg past bij de verwachtingen van de gemeenten. De
begeleiding en activiteiten binnen een begeleide woonvorm moeten
meer gericht zijn op het vergroten van zelfredzaamheid en op herstel.
Hiermee wordt de participatie van patiënten in de maatschappij
vergroot.
Herontwerp en indicatorenErvaringen en onderzoek uit voorgaande implementaties rondom
herstelondersteunende zorg zijn een leidraad voor het herontwerp
voor een specifieke begeleide woonvorm. Belangrijke prestatie-
indicatoren in deze fase van implementatie zijn:
• herstelgerichte behandel- en begeleidingsplannen;
• alle woonbegeleiders hebben de training gevolgd;
• woonbegeleiders hebben een herstelgerichte attitude;
• patiënten hebben direct of indirect invloed op de zorg.
Implementatiestrategie In de beginfase van deze implementatie was het vergroten van kennis
van belang en is voor een educatieve veranderstrategie gekozen die
gericht is op bewustwording, inzicht, acceptatie en verandering bij
hulpverleners en patiënten. Het belangrijkste was het vergroten van
kennis over herstelgerichte zorg om draagvlak te creëren bij hulpver-
leners en patiënten. Alle betrokkenen en hun naasten zijn tijdens een
voorlichtingsavond uitgebreid geïnformeerd over herstelgerichte zorg.
Herstelondersteunende zorg binnen een woonvorm van Lentis
Naar aanleiding van deze avond zijn veel gesprekken met patiënten
gevoerd over herstel. Een ervaringsdeskundige is nauw betrokken bij
de implementatie en speelt een grote rol bij de training en voorlich-
ting. Een ander belangrijke aandachtspunt in de herstelondersteunen-
de zorg is het beschrijven van herstelgerichte doelen in een behan-
del- en/of begeleidingsplan, waarbij de wensen en de mogelijkheden
van de patiënt naar voren komen (persoonlijk herstel). Voldoende
aandacht voor de rollen die iemand vervult is ook belangrijk (maat-
schappelijk herstel). Een andere belangrijke meting van herstel is het
uitvoeren van een herstelspiegel. Dit is een bijeenkomst van patiënten
die in gesprek met een ervaringsdeskundige feedback geven over de
herstelgerichte zorg op de afdeling. Hulpverleners zijn daarbij stilzwij-
gend aanwezig. Dit is een effectieve methode gebleken die aansluit bij
de praktijk.
Stand van zaken Een ervaringsdeskundige heeft voorlichting gegeven aan patiënten en
personeel. Het hele team is geschoold in herstelondersteunende zorg.
Nulmetingen zijn gedaan via de analyse van tien dossiers. Verbinding
is gezocht met buurthuizen en het WIJ-team (sociaal wijkteam) van de
gemeente in verband met de activering van patiënten. In mei is het
woonbegeleidersteam gestart met het bespreken van casuïstiek over
herstelgerichte vraagstukken in de praktijk. Acht patiënten zijn bereid
gevonden om deel te nemen aan de herstelspiegel die in september
2016 gaat plaatsvinden. De tweede dossieranalyse vindt plaats in
augustus 2016. Herstelgerichte activiteiten voor patiënten is een stap
in de volgende fase. De woonbegeleiders voelen zich capabel genoeg
om dit te gaan doen.
Onderzoek
Achtergrond en doelMultiple sclerose is een chronische neurologische aandoening waarbij
patiënten langdurig onder behandeling staan. Patiënten hebben
belang bij controle, kritisch bewustzijn en participatie in de samenle-
ving. Kort gezegd zij hebben baat bij empowerment. Dit onderzoek
beoordeelt het effect van het zelf bijhouden van een digitaal dossier
op ervaren empowerment.
MethodeHet onderzoek werd verricht vanuit de polikliniek Neurologie binnen
een algemeen ziekenhuis in Noord Nederland. Patiënten werden
gerandomiseerd op basis van een quasi-experiment waarbij de
interventiegroep en de controlegroep van te voren bekend waren.
De MSmonitor, een interactief digitaal dossier, is in dit onderzoek de
onderzochte interventie. De empowerment en de verandering hierin
werd tweemaal gemeten: bij aanvang en na vier maanden. Aan de
hand van deze resultaten werd gekeken of er verschillen waren in
empowerment tussen beide groepen en of deze verschillen verband
hielden met de interventie.
Resultaten en discussieZelfmonitoren via een digitaal dossier heeft effect op empowerment.
Binnen het concept Kritisch bewustzijn, lieten MSmonitor gebruikers
een significante vermindering zien in kennis (n=19, p=0,024,
95% BI: -3,09 - -0,23). Binnen het concept controle liet de MSmonitor
groep een verbetering zien (n=19, M: 1,07) ten opzichte van de niet-
gebruikers (n=22, M: -3,20), maar niet significant (p=0,08, 95% BI: -2,02
– 10,57). Vrouwen lieten hierbij wel een significante verbetering zien
binnen het vertrouwen dat zij ervaren om te kunnen omgaan met de
symptomen van en coping met multiple sclerose (n=15, M: 5,88,
95% BI: 3,67 – 20,34, p=0,01). Binnen dit onderzoek heeft geen rando-
misatie plaatsgevonden. Deelnemers mochten zelf kiezen of ze wilden
deelnemen aan de MSmonitor of niet. Hierdoor zijn personen die in
eerste instantie geïnteresseerd waren, betrokken in het onderzoek.
Achteraf is de controlegroep samengesteld waarbij zoveel mogelijk
gematched werd met de interventiegroep. In hoeverre deze werkwijze
de resultaten heeft beïnvloed, is niet bekend.
Conclusie en implicatiesEmpowerment als overkoepelend begrip is lastig te meten. Deelne-
mers aan de MSmonitor lieten op de onderdelen kritisch bewustzijn
en controle significante verschillen zien ten opzichte van niet-deelne-
mers. Zelfmonitoren lijkt daarmee inzicht en verbetering te geven bij
het leren omgaan met de effecten van multiple sclerose. Aanvullend
onderzoek moet hier meer inzicht in verschaffen.
Trefwoorden: multiple sclerose, internet, interventie, eHealth,
empowerment
< Gezien ter Veene-mail: [email protected]: C.J. de LangenWerkplek: zorggroep Noorderboog, locatie Zonnekamp, SteenwijkSpecialisatie: Chronische zorg
Effect van zelfmonitoren via een interactief digitaal dossier op
empowerment bij patiënten met multiple sclerose
84
85
Innovatieproject
AanleidingKwaliteitsverbetering heeft binnen de ouderenzorg voortdurend de
aandacht. Vindt de verbetering niet vanuit de organisatie zelf plaats,
dan wordt het wel opgelegd vanuit de kwaliteitswetten en de daarbij
behorende toetsmomenten. Recent heeft een kwaliteitsverbetering
plaatsgevonden rondom de geprotocolleerde risicovolle handelin-
gen en een veranderd scholingsbeleid. Voor de implementatie van
protocollen voor voorbehouden en risicovolle handelingen is weinig
aandacht geweest. Doel van het huidige verbeterproces is in eerste
instantie het verbeteren van het proces rondom het meten van de
glucosespiegel in het bloed, maar uiteindelijk het verbeteren van
alle risicovolle handelingen en kritische zorgprocessen binnen de
verpleeghuiszorg.
Herontwerp en indicatorenHet herontwerp richt zich op het deelproces van het meten van de
bloedglucose, de scholing die hiervoor noodzakelijk is, de protocol-
len van de risicovolle handelingen en de Plan-Do-Check-Act cyclus
waarbinnen dit geborgd is. Door het inrichten van een nieuw cyclisch
proces, waarbij medewerkers meer betrokken zijn, tot eigenaren
zorginhoudelijke onderwerpen worden benoemd en hierbij gesteund
worden door protocollen die evidence based en up-to-date zijn, wordt
beoogd de kwaliteit te verbeteren op verschillende zorgterreinen. De
volgende prestatie-indicatoren zijn benoemd:
• aantal geslaagde medewerkers voor de periodieke toets
Risicovolle handelingen bloedsuikermetingen;
• bloedglucosemeting is als onderdeel opgenomen in vastgesteld
document “Borging normen Goede Zorg door middel van
eigenaren zorginhoudelijk onderwerp en aandachtsvelders VVT”;
• de werkgroep Zorginhoudelijke Onderwerpen is ingericht met
aan elk zorginhoudelijk onderwerp een eigenaar gekoppeld;
Kwaliteitsverbetering risicovolle handelingen
• aansluiting van Vilans protocollen en risicosignalering in
elektronisch patiëntendossier;
• aantallen MIC meldingen foutieve glucosemeting.
ImplementatiestrategieDe volgende implementatiestrategieën zijn gebruikt:
• Informerende strategie door te communiceren via de reguliere
kanalen.
• Organisatorische strategie door formele vaststelling van de notitie
waarmee status gegeven wordt aan de veranderde inrichting en
wat ook de facilitering van de medewerkers vergemakkelijkt.
• Motiverende strategie via de persoonlijke bijeenkomsten.
• Faciliterende strategie: het is bekend wie het aanspreekpunt
is binnen de organisatie en bij wie de medewerkers terecht
kunnen.
Stand van zakenDe structuur voor doorlopende kwaliteitsverbetering is neergezet. Al
met al is er in een korte tijd een beweging tot stand gekomen, waarbij
de gevolgen nog niet inzichtelijk gemaakt kunnen worden, maar
waarbij wel de structuur is neergezet voor doorlopende kwaliteits-
verbetering. Een nameting vindt aan het eind van 2016 plaats om
te kunnen beoordelen of de inrichting (blijvend) effect heeft op de
prestatie-indicatoren.
Onderzoek
Achtergrond en doelPre-hospitale stroke screening door ambulanceverpleegkundigen
wordt in Nederland gedaan met de FAST (Face Arm Speach Time)-test.
De FAST-test heeft een hoge sensitiviteit maar een zeer lage specifi-
citeit. Een specifiekere test is gewenst. Op basis hiervan is de Zwolse
Ambulance Stroke Screening (ZASS) ontwikkeld. In deze studie werd
onderzocht in welke mate het gebruik van deze nieuwe methode, ver-
geleken met de FAST-test de pre-hospitale neuro screening verbetert
bij patienten die verdacht worden van een beroerte. Daarnaast is on-
derzocht of de exclusie items van de ZASS van voorspellende waarde
zijn voor het pre-hospitaal kunnen excluderen van rtPA behandeling.
MethodeIn dit prospectief cohortonderzoek werden in de periode van
1 september tot en met 31 december 2015 patiënten met een
verdenking op een beroerte geïncludeerd. De regionale ambulance-
voorziening werd ingeschakeld via 112 of de huisarts(enpost) en de
patiënten werden gepresenteerd bij een ziekenhuis. Bij de verdenking
van een beroerte werd de ZASS lijst eenmalig ingevuld, direct na
beoordeling van de patiënt door de ambulanceverpleegkundige.
De uiteindelijke einddiagnose en of de patiënt behandeld is met
trombolyse en zo niet wat hier de reden voor is geweest werd
achteraf uit het digitaal medisch dossier gehaald.
Resultaten en discussieIn de onderzoeksperiode zijn 80 patiënten vervoerd met neurologi-
sche symptomen en op verdenking van een CVA of TIA. Van in totaal
61 (76%) patiënten zijn gegevens beschikbaar, waarvan 57% (n=35)
mannen. De gemiddelde leeftijd was 69 jaar (sd=13,7). Acht patienten
(13%) bleken een bloedig CVA te hebben. Deze 8 patiënten scoorden
allen positief op 1 of meerdere items van de FAST-test. Van de overige
53 patienten (86,8%) bleken 39 (73%) een ICVA of TIA te hebben
gehad. Van deze patienten werden de ZASS lijsten geanalyseerd. Vier
patiënten met een herseninfarct en één patiënt met een TIA werden
ingestuurd met een negatieve FAST-test. Geen van de vier ICVA
gediagnosticeerde patiënten is behandeld met rtPA. De exclusie-items
voor rtPA van de ZASS, zijn in dit cohort niet veel voorkomende items
gebleken. Verdere prospectieve studies zijn nodig om de sensitiviteit
en specificiteit van de ZASS te kunnen bepalen.
Conclusie en implicatiesIn vergelijking met de FAST-test lijkt het gebruik van de ZASS lijst de
pre-hospitale neuroscreening te verbeteren bij patiënten die verdacht
worden van een beroerte. Verder onderzoek naar de waarde van de
ZASS lijst is nodig.
Trefwoorden: pre-hospitaal, beroerte, screening, rtPA,
ambulancezorg, FAST-test
< Lisette Vrielinke-mail: [email protected]: N. Tönjes Werkplek: RAV IJsselland, ZwolleSpecialisatie: Acute zorg
Pre-hospitale acute stroke screening met de Zwolse Ambulance
Stroke Screen lijst: een pilotstudie
86
87
Innovatieproject
AanleidingTijdens reanimatie ligt de nadruk op thoraxcompressie van goede
kwaliteit die minimaal wordt onderbroken. De thoraxcompressie dient
tenminste 5 cm diep te zijn en moet in een frequentie van tenminste
100 per minuut worden toegepast. Uit onderzoek is gebleken dat
onder optimale omstandigheden het niet mogelijk is om te voldoen
aan deze richtlijnen. In de ambulancesetting is geen sprake van opti-
male omstandigheden. Analyse van reanimaties laat zien dat sprake
is van wisselende frequenties en diepte van massage (amplitude) en
van veel hands-off tijd. Tijdens vervoer verslechteren deze gegevens.
Ook staan hulpverleners ‘los’ achterin te reanimeren in een rijdende
ambulance.
Herontwerp en indicatorenHet overgaan tot mechanische thoraxcompressie leidt tot het verbete-
ren van de kwaliteit van de thoraxcompressie. Mechanische thorax-
compressie zorgt voor een constante compressie van de thorax en het
hart, evenals voor een optimale ontspanningsfase tijdens de reanima-
tie. Hierdoor wordt een verbeterde bloedtoevoer bereikt. Dit verhoogt
de kwaliteit van de reanimatie en geeft de patiënt een zo groot
mogelijke kans op overleven. Het beoogde behandelproces bestaat
uit een aanvalsplan reanimatie waarin de AutoPulse (mechanische
thoraxcompressie) is opgenomen. De volgende prestatie-indicatoren
zijn opgesteld:
• structuurindicatoren: aanwezigheid van de AutoPulse in alle
ambulances binnen de regio; bij iedere reanimatie gebruik van
aanvalsplan, waarin de AutoPulse is opgenomen;
• procesindicatoren: percentage onderbrekingen van
thoraxcompressie; percentage afgenomen amplitude van
thoraxcompressie;
• uitkomstindicatoren: continue optimale thoraxcompressie;
waarborg veiligheid ambulancehulpverlener tijdens transport in
rijdende ambulance met reanimatiebehoeftige patiënt.
Implementatie Autopulse
ImplementatiestrategieDe implementatie is ingedeeld naar de verschillende fasen in een
veranderingsproces:
• Oriëntatie: uitleggen AutoPulse en presenteren van het apparaat.
• Inzicht en acceptatie: uitvoeren nulmeting; schrijven aanvalsplan;
presenteren en uitvoeren scholing; tonen beeldmateriaal
procedure.
• Verandering: toevoegen Autopulse aan iedere ambulance;
Autopulse ‘on tour’; start werken met Autopulse.
• Behoud: AutoPulse vast onderdeel aanvalsplan reanimatie;
borging via Plan-Do-Check-Act cyclus.
Stand van zakenDe AutoPulse is ingevoerd en maakt sinds 17 mei 2016 onderdeel uit
van het aanvalsplan tijdens reanimatie. Kwaliteitsbewaking van het
mechanische thoraxcompressie device wordt door het doorlopen van
de Plan-Do-Check-Act cyclus gewaarborgd, waardoor een continu
verbetersysteem is ontstaan.
Onderzoek
Achtergrond en doelOndervoeding komt voor bij 17% van de patiënten in de chronische
zorg. Weinig gegevens zijn bekend over ondervoeding bij patiënten in
een methadononderhoudsbehandeling. Gewicht en gewichtsverloop
worden onvoldoende bijgehouden; voornamelijk wordt de klinische
blik toegepast. Hierdoor is niet duidelijk hoeveel methadonpatiënten
ondervoed zijn. Het doel van dit onderzoek is inzicht krijgen in hoe
vaak ondervoeding voorkomt bij patiënten in een Nederlands pro-
gramma voor methadononderhoudsbehandeling en welke factoren
daarmee samenhangen.
MethodeIn de periode van 26 september tot en met 16 november 2015 werd
in een dwarsdoorsnede onderzoek gekeken welke factoren samen-
hingen met ondervoeding bij patiënten die een jaar of langer
methadon kregen.
Resultaten en discussieIn totaal 84 patiënten werden gevraagd aan het onderzoek deel te
nemen. Uiteindelijk hebben 72 patiënten de vragenlijst ingevuld
(respons 86%). Hiervan waren 11 personen (15%) ondervoed. De
logistische regressie-analyse liet zien dat COPD (p<0,001), psychische
problemen (p<0,048) en gemiddelde eiwitinname (p<0,027) samen-
hangen met ondervoeding. Patiënten met COPD hadden 31,5 keer
meer kans ondervoed te zijn. Een significante correlatie is gevonden
tussen psychische problemen en gemiddelde eiwitinname (r=- 0,31,
p=0,007). Psychische problemen werden sterk geassocieerd met een
kleinere kans op ondervoeding, evenals het binnenkrijgen van meer
eiwitten. Vanwege het ontbreken van gegevens over gewichtsverlies
laten de prevalentiecijfers in dit onderzoek over ondervoeding
mogelijk een vertekend beeld zien.
Conclusie en implicatiesDe bevindingen dat COPD, psychische problemen en een
verminderde eiwitinname significant blijken samen te hangen met
ondervoeding, kunnen bijdragen aan het sneller signaleren van
ondervoeding bij patiënten die met methadon worden behandeld.
Daarmee kunnen samenhangende gezondheidsproblemen sneller
worden behandeld.
Trefwoorden: ondervoeding, methadononderhoudsbehandeling,
BMI
< Linda de Vriese-mail: [email protected]: O.J.A. Lovera RivasWerkplek: Verslavingszorg Noord Nederland (VNN)Specialisatie: Chronische zorg
Risicofactoren voor ondervoeding bij patiënten
in een methadononderhoudsbehandeling
88
89
Innovatieproject
Aanleiding Bij Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) is in de huidige zorg on-
voldoende controle op het ontwikkelen van het metabool syndroom
(clustering van cardiovasculaire en metabole risicofactoren). Het meta-
bool syndroom komt vier keer zo vaak voor bij psychotische mensen
ten opzichte van de algemene populatie. Antipsychotica kunnen bij
patiënten ernstige lichamelijke bijwerkingen veroorzaken die invloed
hebben op de stofwisseling. Dit kan de levensverwachting van patiën-
ten aanzienlijk verkorten. In de verslavingszorg komen veel patiënten
voor die antipsychotica gebruiken, waarbij de controle op metabole
risicofactoren onvoldoende is.
Herontwerp en indicatoren De somatische screening is één van de risico-indicatoren van de
Inspectie voor de Gezondheidszorg. VNN is verplicht een nieuw mul-
tidisciplinair zorgproces in te richten rondom somatische screening
voor verslaafden die een heroïne- en methadonbehandeling krijgen.
Om bijwerkingen van medicatie te signaleren is een landelijke richtlijn
ontwikkeld. De richtlijn Somatische screening ernstige psychische
aandoeningen vormt de basis van het herontwerp. Aan de hand van
deze richtlijn wordt een organisatieprocedure Somatische screening
geschreven. De volgende prestatie-indicatoren zijn geformuleerd:
• aantal ingeplande afspraken bij de verpleegkundig specialist
voor somatische screening van patiënten die antipsychotica
gebruiken;
• effectiviteit van het zorgproces aan de hand van metingen bij
patiënten;
• tevredenheid patiënt over de behandeling door de
verpleegkundig specialist;
• tevredenheid medewerker over de beschreven procedures.
Procedure screening metabool syndroom
ImplementatiestrategieDe implementatie is ingedeeld naar de verschillende fasen in een
veranderingsproces:
• Orientatie: uitvoeren nulmeting patiënttevredenheid;
ontwikkelen organisatie- en werkprocedure; betrekken van alle
verantwoordelijke disciplines bij het (her)ontwerp; uitvoeren
nulmeting medewerkertevredenheid.
• Inzicht: informeren patiënten over de voordelen van de
somatische screening; ontwikkelen voorlichtingsmateriaal;
geven van uitleg over functie van verpleegkundig specialist;
positioneren van de verpleegkundig specialist; ontwikkelen van
eenduidig en handzaam meetinstrument; vergroten kennis via
presentatie over nieuwe werkwijze.
• Acceptatie: motiveren verantwoordelijke disciplines.
• Verandering: starten polikliniek metabole screening op basis van
de organisatie- en werkprocedure; intensief samenwerken met
verantwoordelijke disciplines.
• Behoud: meten patiënttevredenheid en medewerker-
tevredenheid; routinematig werken volgens de werkprocedure.
Stand van zaken Ondanks dat de procedures nog niet geformaliseerd zijn wordt op
diverse locaties al een start gemaakt met de somatische screening
door de verpleegkundig specialist. Patiënten geven aan tevreden te
zijn over het nieuwe zorgproces. Onderzocht wordt welk meet-
instrument voor de somatische screening het beste past bij de
patiëntengroep. Een werkprocedure voor de afdeling wordt
ontwikkeld. De psychiater moet meer bij het proces betrokken
worden; om logistieke redenen is dit lastig. Aan het eind van het
jaar worden medewerkers gevraagd of zij tevreden zijn.
Onderzoek
Achtergrond en doelBij een ingreep waarbij contrastvloeistof wordt toegediend kan een
verslechtering van de nierfunctie optreden. Identificatie van de hoog
risicopatiënt vooraf aan deze ingreep is van belang. Het doel van dit
onderzoek is om te beoordelen of de hoog risicopatiënt wordt ge-
identificeerd in de dagelijkse praktijk en of aansluitend daarop de juiste
maatregelen worden genomen ter voorkoming van contrastnefropathie.
MethodeIn een retrospectief cohortonderzoek werden patiënten geïncludeerd,
die tussen 1 januari en 31 december 2014 opgenomen waren geweest
voor een electieve procedure. Patiënten waarbij voorafgaand aan de
procedure de eGFR minder dan 60 ummol/L was werden geïnclu-
deerd. Risicofactoren die de kans op contrastnefropathie verhogen
werden vastgelegd, te weten Morbus Kahler, Morbus Waldström, dia-
betes mellitus, leeftijd boven de 60 jaar, hypertensie, urologische voor-
geschiedenis met gevolgen voor de nierfunctie, hart- en vaatlijden,
gebruik van metformine en het gebruik van nefrotoxische medicatie.
Daarnaast werd de afgesproken pre- en posthydratie, 4 uur of 12 uur
voor en na de procedure en de uiteindelijk gegeven vorm van hydratie
vastgelegd.
Resultaten en discussieIn totaal werden 84 patiënten geïncludeerd. Binnen de groep met
een eGFR tot 44 ummol/L kreeg 31% (n=26) een vorm van hydratie. Bij
patiënten met een eGFR minder dan 60 ummol/L en diabetes had 19%
(n=5) geen hydratie gekregen. In de patiëntengroep met een eGFR
minder dan 60 ummol/L had 83,3% (n=70) twee of meer risicofacto-
ren naast diabetes mellitus. Hiervan had 27% (n=19) van de patiënten
geen vorm van hydratie gekregen. In totaal werd 64% (n=54) van de
patiënten voor en na de ingreep gehydrateerd. Bij 42% (n=22) van
de patiënten waarbij het hydratieprotocol is ingezet werd binnen vijf
dagen na de procedure een eGFR bepaald.
Conclusie en implicatiesRuim een derde van de patiënten met een eGFR minder dan
60 ummol/L en diabetes en daarnaast meerdere risicofactoren hebben
geen preventieve maatregelen gekregen ter voorkoming van
contrastnefropathie. De resultaten van dit onderzoek doen vermoeden
dat de kwaliteit van zorg kan worden verbeterd bij patiënten die een
diagnostisch of therapeutisch onderzoek ondergaan, door het beter
naleven van het bestaande protocol.
Trefwoorden: hydratieprotocol, contrastnefropathie, cardiologie,
electieve interventie
< Esther Weppnere-mail: [email protected]: A. Bakker-Engbers en G.A.J. Jessurun Werkplek: afdeling Cardiologie, Treant zorggroep, locatie Scheper Ziekenhuis EmmenSpecialisatie: Intensieve zorg
Nierprotectie ter voorkoming van contrastnefropathie
op afdeling cardiologie van een regionaal ziekenhuis
90
91
Innovatieproject
AanleidingSinds ongeveer 7 jaar worden binnen zorggroep Treant, locatie
Scheper Ziekenhuis Emmen percutane coronaire interventies verricht.
Deze behandeling kan in een spoedsituatie worden verricht, maar ook
gepland. Voor de geplande procedure wordt de patiënt een dag en
nacht opgenomen. Een verpleegkundig specialist is verantwoordelijk
voor de begeleiding na de procedure. De taken van de verpleegkun-
dig specialist zijn nog in ontwikkeling. De behoefte bestaat om de
verpleegkundig specialist ook te betrekken in het informeren van de
patiënt voorafgaand aan de procedure. Om het proces rondom de
opname te verbeteren en een veilige en doelmatige zorg te creëren
wordt de telefonische informatievoorziening en uitleg overgenomen
door de verpleegkundig specialist.
Herontwerp en indicatorenDe informatieverstrekking en uitleg rondom de procedure werd in het
kort door de cardioloog gegeven en daarna door de secretaresse aan
de balie, na het consult. Het herontwerp houdt in dat de verpleeg-
kundig specialist een telefonisch spreekuur houdt, op de volgende
werkdag na het poliklinische consult. Tijdens dit telefonisch consult
wordt zowel de algemene informatie gegeven, als de patiëntspeci-
fieke informatie. Dit wordt schriftelijk bevestigd voorafgaand aan de
opname. De volgende indicatoren worden gehanteerd, gericht op het
proces:
• tijdige zorg: binnen één week na de poliklinische afspraak wordt
een afspraak gepland voor de percutane coronaire interventie;
• patiëntgerichte zorg: de volgende werkdag na de poliklinische
afspraak wordt de patiënt telefonisch geïnformeerd door de
verpleegkundig specialist;
• veilige zorg: bij iedere patiënt moet een eGFR bekend zijn, niet
ouder dan 3 maanden.
Telefonische voorlichting voor een geplande cardiologische
interventie
ImplementatiestrategieDe strategie is volgens de verschillende fasen in het veranderproces
beschreven:
• Oriëntatie: uitwerken van en geven van uitleg over het
herontwerp; aanpassen informatie.
• Inzicht: vastleggen werkwijze; ontwikkelen schriftelijke informatie.
• Acceptatie: plannen overlegmomenten; inventariseren
knelpunten; bespreken knelpunten.
• Verandering: starten met het telefonisch spreekuur; aanpassen
agenda.
• Behoud: evalueren van het herontwerp; regelen vervanging bij
afwezigheid.
Stand van zakenDe implementatie van het herontwerp is gekoppeld aan de imple-
mentatie van de zogenaamde metrolijn. Dit is het zorgpad rondom
de patiënt opgenomen voor een geplande hartkatheterisatie. Het
herontwerp is klaar om geïmplementeerd te worden; dit zal op korte
termijn plaatsvinden.
Onderzoek
Achtergrond en doelClaudicatio intermittens (etalagebenen) is een gevolg van een ver-
nauwing in een slagader in of naar de benen, waardoor de doorstro-
ming van het bloed belemmerd wordt met als gevolg een tekort aan
zuurstof in de spieren. Dit veroorzaakt een krampende pijn tijdens
het lopen, die weer afneemt in rust. Met een dotterprocedure kan de
vernauwing worden verholpen. Tijdens het spreekuur op de polikliniek
geeft een deel van de patiënten aan dat ze veel angst en pijn hebben
ervaren rondom de dotterprocedure. Ook blijkt angst vóór de ingreep
aanwezig te zijn. Doel van dit onderzoek is angst en pijn te analyseren
tijdens de dotterprocedure en na te gaan welke factoren van de
procedure en karakteristieken van de patiënt hierop van invloed zijn.
MethodeIn de periode van 1 september 2015 tot 31 december 2015 werd een
observationeel onderzoek uitgevoerd naar angst en pijn rondom de
dotterprocedure. Voor en tijdens de procedure werden de patiën-
ten gevraagd naar hun angst en tijdens en na de procedure naar
de ervaren pijn. Verder werden de volgende gegevens verzameld:
geslacht, leeftijd, roken, BMI, burgerlijke staat, Fontaine classificatie,
hoogst genoten opleiding, behandelend specialist.
Resultaten en discussieDe populatie bestond uit 19 patiënten, waarvan 10 (55%) vrouwen;
de gemiddelde leeftijd was 67 jaar (variërend van 51 tot 90 jaar).
Voorafgaand aan het dotteren was de mediane angstscore 3 (sd=0,99)
en tijdens 2 (sd=0,97). Dit was geen significant verschil (p=0,564). De
mediane pijnscore tijdens het dotteren was een 3 (sd=2,925) en na
het dotteren een 2 (sd=2,46). Ook dit was geen significant verschil
(p=0,065). Patiënten die roken blijken meer angst te ervaren vooraf-
gaand aan het dotteren (p=0,036). Andere factoren zijn niet significant
van invloed op de ervaren angst en pijn. In verband met ziekte onder
de interventieradiologen, ontstond er een lange wachtlijst voor de
dotterprocedure waardoor patiënten langer moesten wachten op
hun behandeling. Patiënten die in september werden geïncludeerd
konden eind oktober behandeld worden en vergaten vervolgens vaak
hun deelname aan het onderzoek. In hoeverre dit van invloed was op
de resultaten is onbekend.
Conclusie en implicatiesOndanks de beperkingen van dit onderzoek laten de resultaten zien
dat rokende patiënten meer angst ervaren voorafgaand aan het dotte-
ren. Vervolgonderzoek onder een grotere populatie is gewenst. Tevens
kan dan worden gekeken naar de relatie tussen ervaren angst en pijn
en voorlichting over de ingreep.
Trefwoorden: angst, pijn, angioplastiek, perifeer arterieel vaatlijden
< Kim Westerae-mail: [email protected]: J.W. Brakel, C. Wijenberg Werkplek: Treant zorggroep, locatie Scheperziekenhuis EmmenSpecialisatie: Chronische zorg
Angst en pijn tijdens de dotterprocedure bij patiënten
met perifeer arterieel vaatlijden
92
93
Innovatieproject
AanleidingOp de preventieve vaatpolikliniek van het Treant zorggroep, zieken-
huislocatie Scheper worden patiënten behandeld en begeleid voor
problematiek aan de slagaders. Vaatproblematiek kent vele ver-
schijningsvormen. De belangrijkste risicofactoren voor het ontstaan
hiervan zijn: verhoogde bloeddruk, hoog cholesterol, diabetes, roken
en overgewicht. Een veel voorkomende aandoening betreft claudi-
catio intermittens. Dit is specifieke problematiek waar expertise voor
nodig is om dit goed te begeleiden en te behandelen. De kennis
hiervan ontbreekt bij veel huisartsen en behandelaars in de eerstelijn.
Daarnaast beschikken de huisartsen niet over de juiste middelen om
de diagnostiek uit te kunnen voeren. De wens bestaat een zorgpad op
te zetten in de anderhalvelijnszorg voor het screenen van patiënten
met typische klachten van claudicatio intermittens (Fontaina IIA: loop-
afstand langer dan 100 meter en IIB: loopafstand korter dan 100 meter).
Herontwerp en indicatorenHet herontwerp betreft het vroeg inschakelen van de verpleegkundig
specialist in het gezond- en welzijnscentrum van Klazienaveen, zodat
de patiënt niet direct naar het ziekenhuis hoeft worden doorverwezen.
Het herontwerp richt zich op het verminderen van het aantal zieken-
huisbezoeken. De volgende prestatie-indicatoren worden gehanteerd:
• patiëntentevredenheid: meten van kwaliteit van zorg vanuit
patiëntperspectief;
• doeltreffende ketenzorg waarin de kwaliteit van zorg gegeven
door de verpleegkundig specialist gewaarborgd blijft;
• minder verwijzingen door de huisarts;
• lagere kosten.
Screenen patiënten met claudicatio intermittens
in een anderhalvelijnscentrum
ImplementatiestrategieNa een lange aanloop is toestemming gegeven voor de uitwerking
van het plan. Vervolgens is in samenspraak met het team een con-
ceptvoorstel uitgewerkt. Alle teamleden zijn meerdere keren bij de
uitwerking betrokken; dit heeft bijgedragen aan de acceptatie en een
vollediger beschrijving van het voorstel. De implementatiestrategie is
ingedeeld naar de verschillende fasen in het veranderingsproces:
• Oriëntatie: oriënterend gesprek met vaatchirurg en
verpleegkundig specialist vaatchirurgie; gesprek met de
projectleider gezondheidscentrum; maandelijks overleg met
het team verpleegkundig specialisten over de rol van de
verpleegkundig specialist.
• Inzicht: vaatchirurg en verpleegkundig specialist vaatchirurgie
zien verwijzing naar het gezondheidscentrum als mogelijkheid
om instroom preventie vaatpolikliniek en kosten te verminderen.
• Acceptatie: bespreken van voorstel.
• Verandering: inventariseren van cliënten met (mogelijk)
claudicatio intermittens: anamnese, lichamelijke onderzoek,
behandelplan (zo nodig doorverwijzen naar polikliniek).
• Behoud: na een jaar evalueren van de werkwijze.
Stand van zakenDe financiering is tot op heden nog niet rond. Vanaf oktober 2016
staat de implementatie gepland. Alle middelen die nodig zijn voor het
spreekuur voor patiënten met claudicatio intermittens zijn ontworpen,
besproken en aangepast.
Onderzoek
Achtergrond en doelBij patiënten met de ziekte van Parkinson en met gastroparese
(vertraagde maaglediging) heeft orale dopaminerge medicatie een
verminderd of geen effect. Hierdoor heeft een patiënt last van res-
ponsfluctuaties, wat een grote invloed heeft op de dagelijkse routine
en kwaliteit van leven. Doel van dit onderzoek was het meten van het
effect van toevoeging van transdermale rotigotine bij patiënten met
de ziekte van Parkinson en de complicatie gastroparese.
MethodeIn een quasi-experimenteel onderzoek werden patiënten met de
ziekte van Parkinson en bekend met symptomen van gastroparese
van de polikliniek van een algemeen ziekenhuis benaderd om aan het
onderzoek deel te nemen. De patiënten kwamen reeds in aanmer-
king voor behandeling met de rotigotine pleister in het kader van
hun reguliere zorg. Gegevens over de motorische fluctuaties werden
gemeten met behulp van PKG datalogger (bewegingsregistratie). De
kwaliteit van leven werd gemeten met de verkorte Parkinson Disease
Quality of life Questionnaire (PDQ 8). Gegevens werden verzameld op
twee meetmomenten: voorafgaand aan de behandeling met transder-
male rotigotine en enkele weken na start van de behandeling.
Resultaten en discussieVan de 23 patiënten die benaderd werden, deden 11 mee aan het
onderzoek. Uiteindelijk hebben 9 patiënten het hele onderzoek
doorlopen. Het gebruik van transdermale rotigotine resulteerde in
een significante vermindering van de perioden van immobiliteit en
slaperigheid. Het gaf een vermindering van motorische fluctuaties en
de kwaliteit van leven verbeterde licht. Bij de deelnemers is niet de
diagnose gastroparese vastgesteld, maar de patienten zijn op basis
van symptomen geïncludeerd. Dit betekent dat het niet zeker is of
de deelnemers wel gastroparese hadden. Door de korte periode van
dataverzameling bleek het niet mogelijk om doseringen rotigotine
te verhogen, een therapieswitch te maken en lange termijneffecten,
inclusief de bijwerkingen te meten.
Conclusie en implicatiesTransdermale rotigotine is een klinisch innovatieve, praktische therapie
en een goede aanvulling op de bestaande orale medicatie bij patiën-
ten met Parkinson en de complicatie gastroparese. Meer onderzoek
met een grotere populatie is nodig om dit te kunnen bevestigen.
Trefwoorden: ziekte van Parkinson, transdermale rotigotine,
motorische fluctuaties, gastroparese
< Tiny van Wieren Beerdae-mail: [email protected]: A.T. PortmanWerkplek: polikliniek Neurologie, Treant zorggroep, locatie Refaja Ziekenhuis StadskanaalSpecialisatie: Chronische zorg
Effect transdermale medicatie op motorische fluctuaties
bij parkinson en gastroparese
94
95
Innovatieproject
AanleidingIn de ziekenhuizen komen steeds meer patiënten met een gevorderd
stadium van de ziekte van Parkinson, die ondanks optimale instel-
ling op orale dopaminerge medicatie, onvoorspelbare motorische
responsfluctuaties ondervinden. Deze patiënten komen in aanmer-
king voor onder andere de geavanceerde duodopatherapie. Bij deze
intra duodenale infusie is een goede indicatiestelling en een inva-
sieve ingreep vereist. Om de noodzakelijke expertise en ervaring te
verkrijgen moet de behandeling worden geconcentreerd in een aantal
centra. Bij de locatie Refaja is ervaring opgedaan met het inzetten van
duodopatherapie, maar dit ging niet zonder problemen. Na de fusie
met twee andere ziekenhuizen wordt een nieuwe start gemaakt en zal
het Refaja het zorgpad Duodopatherapie voor patiënten met de ziekte
van Parkinson implementeren.
Herontwerp en indicatorenIn het herontwerp is een logistiek stroomschema gemaakt en is het
zorgtraject van duodopatherapie verbeterd. Het nieuwe zorgtraject
geeft inzicht in de taken en verantwoordelijkheden van alle betrokken
disciplines. De gehanteerde prestatie indicatoren zijn:
• efficiëntie en doelmatigheid: indicatie door neuroloog
of verpleegkundig specialist; nazorg en controle door
verpleegkundig specialist als
• patiëntgerichtheid: verpleegkundig specialist geeft informatie en
voorlichting over de duodopatherapie; patiënttevredenheid via
vragenlijst;
• toegankelijkheid van zorg: wachttijd tussen positieve indicatie
voor duodopatherapie tot de dag van opname.
Logistiek stroomschema en zorgpad Duodopatherapie
voor parkinsonpatiënten bij de Treant zorggroep ziekenhuizen
ImplementatiestrategieHet primaire doel van het herontwerp is om via een multidisciplinair
zorgtraject het behandelproces inzichtelijk te maken. De implemen-
tatiestrategie is ingedeeld naar de verschillende fasen in het
veranderingsproces:
• Oriëntatie: overleg met alle betrokkenen, bewustwording en
bespreken van veranderingen.
• Inzicht: vergroten van kennis en inzicht over het huidige
zorgproces en de veranderingen.
• Acceptatie: afwegen van voor- en nadelen; uitspreken van intentie
of nemen van besluit om te veranderen.
• Verandering: invoeren nieuwe werkwijze; bevestigen nut.
• Behoud: structurele integratie van zorgpad in de bestaande
routine, bewaken proces en eventueel bijstellen.
Stand van zakenEen concept zorgpad en logistieke stroming Duodopatherapie voor
de Treant zorggroep ziekenhuizen is ontwikkeld. In verband met
vertraging door de fusie is het zorgtraject nog niet geïmplementeerd.
Positief is dat de conceptversie klaar ligt voor implementatie en het
ook voor andere geavanceerde therapieën al gebruikt wordt en kan
worden.
Onderzoek
Achtergrond en doelCardiovasculair lijden is een vaak voorkomende comorbiditeit bij
patiënten met reumatoïde artritis en leidt tot een verkorte levensver-
wachting van 4 tot 18 jaar. Op de poli waar dit onderzoek heeft plaats-
gevonden, is niet bekend hoeveel patiënten traditionele risicofactoren
vertonen voor het krijgen van hart- en vaatziekten. Het doel van dit
onderzoek was inzicht te krijgen in het aantal reumatoïde artritispati-
enten met traditionele risicofactoren voor hart- en vaatziekten.
MethodeIn deze retrospectieve dossieranalyse werden gegevens geanalyseerd
van eerder gedane laboratoriumbepalingen tussen januari 2012 en juni
2015. In oktober en november 2015 werden gegevens verzameld over
actueel rookgedrag, bloeddruk, buikomvang, Body Mass Index (BMI),
familiaire cardiovasculaire historie en familiaire diabetes mellitus.
Resultaten en discussieVan de 40 patiënten die deelnamen aan dit onderzoek, had 35% (n=14)
drie risicofactoren, bestaande uit twee traditionele risicofactoren en
de diagnose reumatoïde artritis. Bij 32,5% (n=13) van de totale groep
lag het aantal risicofactoren op 4 per patiënt. De meest voorkomende
traditionele risicofactoren waren familiaire aanwezigheid van hart- en
vaatziekten (n=29, 72,5%), BMI (n=29, 72,5%), buikomvang (n=25, 62,5%)
en familiaire aanwezigheid van DM (n=21, 52,5%). De bestaande testen
voor het screenen op een risico voor hart- en vaatziekten volstaan niet
voor patiënten met reumatoïde artritis. Deze patiëntencategorie heeft
een test nodig waarbij zowel traditionele risicofactoren als aan reuma-
toïde artritis gerelateerde factoren betrokken worden in het screenen
op hart- en vaatziekten.
Conclusie en implicatiesBij een meerderheid van de patiënten is sprake van (familiaire) hart- en
vaatziekten. Hiermee wordt bevestigd dat de ziekte reumatoïde artritis
een risicofactor is voor het ontwikkelen van hart- en vaatziekten.
Aanbevolen wordt een test te ontwikkelen waarbij ook aan
reumatoïde artritis gerelateerde factoren worden meegenomen, zoals
de ziekteactiviteit. Bij elke patiënt bij wie reumatoïde artritis wordt
vastgesteld moet de betreffende huisarts schriftelijk worden
geïnformeerd en worden geattendeerd op het belang van
cardiovasculair risicomanagement.
Trefwoorden: hart- en vaatziekten, reumatoïde artritis, risicofactoren
< Evelien Woortmane-mail: [email protected]: R. Westra Werkplek: polikliniek Reumatologie, Treant Zorggroep, Scheper Ziekenhuis EmmenSpecialisatie: Intensieve zorg
Risicofactoren voor hart- en vaatziekten bij reumatoïde artritis
96
97
Innovatieproject
AanleidingHet ontmoedigen van roken in het algemeen is een actuele
ontwikkeling. Steeds vaker komt uit wetenschappelijk onderzoek
naar voren dat roken ook negatief van invloed is op de chronische
inflammatoire systeemziekte reumatoïde artritis. Zo speelt het een
rol bij het ontstaan van reumatoïde artritis, heeft het invloed op de
ziekteactiviteit en zorgt het dat de patiënt minder goed reageert op
medicatie. Op polikliniek reumatologie van het Scheper Ziekenhuis
wordt roken ontmoedigd. Een actief stoppen-met-roken-beleid voor
deze patiëntenpopulatie betaat echter niet.
Herontwerp en indicatorenHet herontwerp betreft een voorlichting- en begeleidingstraject
voor rokende patiënten met reumatoïde artritis, die gemotiveerd en
begeleid worden bij het stoppen met roken. De volgende uitkomstin-
dicatoren zijn geformuleerd:
• het aantal patiënten dat gestopt is met roken;
• het aantal (voorheen rokende) patiënten in remissie;
• kostenreductie door afname van het gebruik van DMARD’s/
Biologicals bij voormalig rokende patiënten.
Roken is RAar: Stop! - Stoppen met roken bij reumatoïde artritis
ImplementatiestrategieDe implementatiestrategie is ingedeeld naar de verschillende fasen in
het veranderproces:
• Fase 1 - Creëren van een veranderingsklimaat: bewustwording via
kritische blik naar huidige situatie en kennis over bevindingen uit
onderzoek; opzetten van een klein en enthousiast projectteam;
ontwikkelen van visie op het willen ondernemen en innoveren
ter verbetering van de kwaliteit van zorg.
• Fase 2 - Betrekken van de mensen en op gang brengen van de
organisatie: creëren van draagvlak door collega’s te betrekken;
beschrijven van de mogelijke acties; vieren korte termijn
successen, onder andere de registratie in het Kwaliteitsregister
‘Stoppen met Roken’.
• Fase 3 - Implementeren en ondersteunen: volhouden aan de
hand van de Plan-Do-Check-Act cyclus borgen via het zorgpad
Reumatoïde artritis.
Stand van zakenHet herontwerp is nog niet geïmplementeerd. Naar verwachting zal
dit begin 2017 plaatsvinden.
In het belang van de patiënt -
Implementatie van een signaleringsplan
AanleidingHet werken met signaleringsplannen heeft de laatste jaren in de GGZ
een grotere betekenis gekregen en is inmiddels in diverse richtlijnen
opgenomen. Bij crisisgevoelige patiënten hoort het signaleringsplan
tot de landelijke zorgstandaard in het voorkomen van suïcidaal gedrag
of drang en dwang. Binnen Lentis is begin 2015 een project opgezet
om de implementatie van het signaleringsplan te bevorderen. Met
het project wordt beoogd om het signaleringsplan op een dusdanige
wijze te integreren in het zorgproces, dat het plan overal binnen de or-
ganisatie op dezelfde manier wordt gehanteerd en dat zoveel mogelijk
patiënten een up-to-date signaleringsplan hebben.
Herontwerp en indicatorenHet signaleringsplan wordt gekoppeld aan de behandelplancyclus.
Die cyclus is overal binnen de organisatie hetzelfde. Duidelijk is welke
discipline waarvoor verantwoordelijk is en wanneer het behandelplan
geëvalueerd en zo nodig aangepast moet worden. Aan de hand van
de volgende indicatoren wordt vastgesteld in hoeverre het
signaleringsplan geïntegreerd is binnen het zorgproces:
• iedere hulpverlener binnen Lentis weet hoe te handelen in geval
van (vroeg)signalen van decompensatie;
• het werkproces is duidelijk;
• de patiënt wordt betrokken bij de totstandkoming van het
signaleringsplan;
• de omgeving van de patiënt wordt betrokken bij de
totstandkoming van het signaleringsplan.
ImplementatiestrategieAllereerst wordt een goede procesbeschrijving geschreven die paral-
lel loopt aan die van het behandelplan. Vervolgens worden teams
bezocht voor het geven van klinische lessen ter vergroting van kennis
en het creëren van een groter draagvlak. Tijdens die bezoeken worden
afspraken gemaakt over hoe het signaleringsplan te integreren in het
zorgproces. Na twee maanden is een controlemoment gepland en
worden gemaakte afspraken zo nodig aangepast. Het signaleringsplan
krijgt een logischer plaats in het elektronisch patiëntendossier.
Stand van zakenEen groot aantal patiënten heeft een up-to-date signaleringsplan
(88%) wat bovendien is terug te vinden in rapportages en behandel-
plannen. Verpleegkundigen hebben meer kennis over het signale-
ringsplan. Patiënten en hun omgeving worden meer bij de totstandko-
ming van het plan betrokken en herkennen zich vaker in het plan. Voor
de rest van het project gaan verpleegkundig specialisten op hun eigen
afdeling het signaleringsplan in het werkproces integreren. Zij gaan
daarbij samenwerken met ervaringsdeskundigen. De regie ligt bij de
projectleider. Voor de borging is het signaleringsplan opgenomen in
GRIP, waarin alle onderdelen in een zorgproces overzichtelijk worden
bijgehouden. Ondersteunend voor de borging is de (her)certificering
van de diverse teams. MijnLentis wordt zo aangepast dat het mogelijk
is het signaleringsplan zonder tussenkomst van de hulpverlener op te
nemen in MijnLentis.
< Krijn van Berkele-mail: [email protected]: M. Keers, T. SpijkermanWerkplek: FACT-team, LentisSpecialisatie: Geestelijke gezondheidszorgVrijstelling voor het onderzoek
Innovatieproject
98
99
Achtergrond en doelDarmkanker komt vooral voor bij oudere patiënten en een deel van
deze groep is kwetsbaar. Om preventieve interventies in te kunnen
zetten ter voorkoming van slechte postoperatieve uitkomst wordt
bij deze groep vaak geriatrische screening verricht. Het doel van dit
onderzoek is inzicht te krijgen in de invloed van kwetsbaarheid van
patiënten ouder dan 70 jaar op het functioneren en de kwaliteit van
leven na een operatie vanwege een coloncarcinoom.
MethodeIn een cohortonderzoek werden ouderen boven de 70 jaar met een
coloncarcinoom preoperatief gescreend op kwetsbaarheid en risico
op functieverlies. Vervolgens werd voor de operatie en zes weken en
drie maanden na de operatie het functioneren en de kwaliteit van leven
gemeten. Verder werden gegevens over leeftijd, geslacht, thuissituatie,
leefomstandigheden, verhoogd risico op functieverlies, verhoogde
kwetsbaarheid, operatie en adjuvante chemotherapie vastgelegd.
Resultaten en discussieIn totaal hebben 23 patiënten deelgenomen aan het onderzoek,
14 mannen en 9 vrouwen, met een gemiddelde leeftijd van ruim
76 jaar (sd=4,8). Van de 23 patiënten waren zeven patiënten (30%)
kwetsbaar. Ouderen die kwetsbaar waren functioneerden na de
operatie op een lager niveau dan daarvoor en gaven aan ook een
lagere kwaliteit van leven te ervaren. Dit herstelde zich wel wat na drie
maanden maar het bleef minder dan voor de operatie. De verschillen
waren echter klein en niet significant. Functioneren en kwaliteit van
leven worden waarschijnlijk door meer factoren beïnvloed, zoals het
ziekteproces en bijvoorbeeld de chemotherapie. Gezien de kleine
steekproef en de korte onderzoeksperiode moeten de resultaten met
enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.
Conclusie en implicaties Kwetsbaarheid preoperatief lijkt invloed te hebben op het
functioneren postoperatief en op de kwaliteit van leven drie
maanden na de operatie. Verder onderzoek is nodig om te kijken
welke factoren hierbij van invloed zijn.
Trefwoorden: kwetsbaarheid, ouderen, coloncarcinoom,
functionaliteit, kwaliteit van leven
< Ida Paulusmae-mail: [email protected]: H.C.J. van der Mijle Werkplek: polikliniek Chirurgie, Ziekenhuis Nij Smellinghe, DrachtenSpecialisatie: Intensieve zorgVrijstelling voor het innovatieproject
Postoperatief functioneren en kwaliteit van leven
bij (kwetsbare) ouderen met een coloncarcinoom
Onderzoek
AanleidingIn de keuze voor het herontwerpen van de follow-up van patiënten
met een colorectaal carcinoom hebben drie factoren een rol gespeeld.
Ten eerste leent het behandelproces zich goed voor taakherschik-
king van chirurgen en internisten naar de verpleegkundig specialist
oncologie. Op de tweede plaats leent het behandelproces zich voor
kwaliteitsverbetering. En ten derde neemt het aantal patiënten met
een colorectaal carcinoom toe door vergrijzing van de bevolking en
door het bevolkingsonderzoek naar darmkanker.
Herontwerp en indicatorenIn het herontwerp is een centrale rol voor de verpleegkundig
specialist weggelegd. Zij voert de controles zelfstandig uit volgens een
vastgelegd follow-up schema. De verpleegkundig specialist neemt de
Lastmeter af bij patiënten in de eerste twee jaar na hun operatie voor
een colorectaal carcinoom. Door meer tijd te hebben voor de patiënt,
de patiënt beter te informeren en meer aandacht te hebben voor de
mogelijke gevolgen van de aandoening en de behandeling, zal ook
de patiënttevredenheid toenemen. De prestatie-indicatoren in dit
implementatietraject waren:
• eenduidige en uniforme afspraken over follow-up schema zijn
vastgelegd;
• kostenbesparing;
• taakherschikking: na 3 maanden is ≥ 50% van de controles
overgenomen door de verpleegkundig specialist;
• patiënttevredenheid;
• LAST-meter: ≥ 50% van de patiënten heeft een Lastmeter ingevuld.
Follow-up colorectaal carcinoom door de verpleegkundig specialist
ImplementatiestrategieHet implementatieplan is uitgewerkt op basis van vijf fasen:
• Oriëntatie: verrichten nulmeting; ontwikkelen herontwerp;
uitleggen herontwerp aan betrokkenen disciplines en patiënten.
• Inzicht: uitleg geven over functie en herontwerp; vergroten van
kennis; creëren draagvlak.
• Acceptatie: inventariseren knelpunten; bespreken van
weerstanden; samen naar oplossingen zoeken; aansluiten bij
bestaande routines.
• Verandering: registreren van aantal patiënten; monitoren
spreekuren; plannen vervolgafspraak patiënt op spreekuur
verpleegkundig specialist; terugkoppelen resultaten.
• Behoud: uitvoeren patiënttevredenheidsonderzoek; aanpassen
zorgpad aan herontwerp; monitoren; structureel overleg.
Stand van zakenDe resultaten van de implementatieperiode zijn veelbelovend.
Eenduidige afspraken over het follow-up schema zijn vastgesteld en
iedere patiënt wordt over dit schema geïnformeerd. Gedurende het
implementatietraject heeft de verpleegkundig specialist 48% van de
controles van de chirurgen overgenomen. Van deze patiënten heeft 91%
de Lastmeter ingevuld en teruggestuurd. Deze werkwijze is inmiddels
structureel. Een follow-up door de verpleegkundig specialist blijkt bijna
de helft goedkoper te zijn dan een follow-up door de medisch specialist.
Voor het meten van de patiënttevredenheid krijgen de patiënten een
vragenlijst toegestuurd.
< Jantien van der Sluise-mail: [email protected]: G.M.H. Woolthuis, D.A. HessWerkplek: polikliniek Interne, polikliniek Chirurgie, Antonius Ziekenhuis, SneekSpecialisatie: Intensieve zorgVrijstelling voor het onderzoek
Innovatieproject
100
EindredactieMarijke Kastermans
FotografieDeborah Roffel
VormgevingICO Communicatie bv Groningen
© MANP, Hanzehogeschool Groningen
Colofon
Master Advanced Nursing Practice (MANP)
SecretariaatT (050) 595 70 39
T (050) 595 70 56
BezoekadresEyssoniusplein 18
9714 CE Groningen
PostadresPostbus 3109
9701 DC Groningen
www.hanze.nl/manp
KOPSTUKKEN 18MASTER ADVANCED NURSING PRACTICE
18e groep Masters | Afstudeerwerken 2016 | Academie voor Verpleegkunde
Master Advanced Nursing Practice (MANP)
SecretariaatT (050) 595 70 39T (050) 595 70 56E [email protected]
BezoekadresEyssoniusplein 189714 CE Groningen
PostadresPostbus 31099701 DC Groningen
www.hanze.nl/manp