Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen,...

99
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Jolien De Meulemeester In goede en kwade dagen Een onderzoek naar de representatie van het huwelijk in zestiende-eeuwse Zuid-Nederlandse rederijkersliteratuur Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de taal- en letterkunde: Nederlands-Spaans 2014-2015 Promotor: dr. Samuel Mareel Vakgroep Letterkunde

Transcript of Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen,...

Page 1: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

Faculteit Letteren en Wijsbegeerte

Jolien De Meulemeester

In goede en kwade dagen

Een onderzoek naar de representatie van het huwelijk in

zestiende-eeuwse Zuid-Nederlandse rederijkersliteratuur

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van

Master in de taal- en letterkunde:

Nederlands-Spaans

2014-2015

Promotor: dr. Samuel Mareel

Vakgroep Letterkunde

Page 2: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de
Page 3: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

Faculteit Letteren en Wijsbegeerte

Jolien De Meulemeester

In goede en kwade dagen

Een onderzoek naar de representatie van het huwelijk in

zestiende-eeuwse Zuid-Nederlandse rederijkersliteratuur

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van

Master in de taal- en letterkunde:

Nederlands-Spaans

2014-2015

Promotor: dr. Samuel Mareel

Vakgroep Letterkunde

Page 4: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

Dankwoord

Het zit erop. In het laatste jaar van mijn opleiding stond ik voor een nieuw doel: mijn

mastersproef tot een goed einde brengen. Nu het goed en wel tot mij doordringt dat ik

mijn onderzoek weldra zal afronden en uit handen zal geven, wil ik even stilstaan bij de

mensen die mij geholpen hebben bij de totstandkoming.

Eerst en vooral een welgemeende dankuwel voor dr. Samuel Mareel, die mijn onderzoek

als promotor in goede banen heeft geleid. Sta mij toe van dit dankwoord ook gebruik te

maken om mijn excuses aan te bieden voor de vele mails met vragen die een gestage

groei vertoonden in de laatste maanden en weken voor de deadline. Gelukkig is er geen

lesgever die sneller mails van zijn studenten beantwoordt en voorziet van de meest

uitgebreide en opbouwende feedback dan hij. Hij maakte mij bovendien wegwijs in het

grote aanbod van zestiende-eeuwse rederijkersteksten en kwam al bij de eerste

afspraak met twee bijzonder interessante teksten op de proppen. Het was zijn

ongebreidelde enthousiasme dat het mijne na iedere mail of afspraak terug

aanwakkerde en mij deed volharden in het schrijfproces.

Ook het personeel van de universiteitsbibliotheek ben ik enorm dankbaar. De mensen

aan de balie bekeken mij niet scheef wanneer ik mijn boeken weeral net iets te laat

binnenbracht en IBL-aanvragen werden snel afgehandeld.

In het bijzonder wil ik Liesel en Lobke, twee van mijn medestudentes aan de faculteit,

bedanken. Door de onderwerpskeuze van Liesel zaten we in hetzelfde schuitje en dat gaf

aanleiding tot heel wat wederzijdse peptalk die mij overtuigde om door te zetten. Lobke,

al van in het tweede middelbaar mijn klasgenoot en rots in de branding, weet wel

waarom ik haar hier vermeld.

Rest mij enkel nog een dankwoord te richten tot mijn ouders die mij altijd gesteund

hebben in mijn studiekeuze en regelmatig interesse toonden naar de stand van zaken in

mijn masterproef. En dankjewel aan mijn vriend, Kim, die mij op tijd en stond de nodige

afleiding bezorgde en mij leerde dat het af en toe geen kwaad kan om de dingen wat te

relativeren.

Bedankt!

Page 5: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

5

INHOUDSOPGAVE

INHOUDSOPGAVE .............................................................................................................................................................. 5

INLEIDING ............................................................................................................................................................................ 8

1. Onderwerp .................................................................................................................................................................. 8

2. Vraagstelling, methodologie en primaire bronnen .................................................................................... 9

3. Structuur ................................................................................................................................................................... 10

4. Status quaestionis ................................................................................................................................................. 11

5. Theoretisch kader: Het Civilisatieproces van Norbert Elias ................................................................. 14

DEEL I. Het huwelijk in de zestiende eeuw ......................................................................................................... 17

1. Het doorsnee echtpaar in de burgerij van de late middeleeuwen .................................................... 17

1.1 Voltrekking van het huwelijk .................................................................................................................... 18

1.2 Overspel ............................................................................................................................................................. 18

1.3 Echtscheiding .................................................................................................................................................. 20

1.4 Spanningen en confrontaties tussen mannen en vrouwen .......................................................... 21

2. Kerkelijke en humanistische ideeën over het huwelijk ........................................................................ 22

2.1 De Kerk en het huwelijk .............................................................................................................................. 22

2.2 Humanistische visie op het huwelijk ..................................................................................................... 24

2.2.1 Erasmus ..................................................................................................................................................... 25

DEEL II. De representatie van het huwelijk in vier satirische refreinen van Anna Bijns ................. 28

1. Teksten en auteur ................................................................................................................................................. 28

2. Bijns en de huwelijkssatire ............................................................................................................................... 30

3. Beeld van de pantoffelheld revisited ............................................................................................................. 31

3.1 Vanden hinnen tastere .................................................................................................................................. 32

3.2 De hennentaster/pantoffelheld in de laatmiddeleeuwse literatuur ........................................ 33

3.3 Tegenstrijdigheden in Bijns' representatie van de pantoffelheld in 'Onghebonden best

weeldich man sonder wyf' en 'Ongebonden best, weldich wyff sonder man' ............................. 34

3.4 Verklaring van de aanwezigheid van de pantoffelheldfiguur in Bijns' werk: de

maatschappelijke realiteit en de wensen van de literatuur ................................................................ 37

3.5 Ruimte voor andere accenten in het werk van Bijns: man én vrouw als pineut van het

huwelijk ..................................................................................................................................................................... 39

3.5.1 Verlies van mobiliteit in 'Dus doende brengt zij den tijd vast deure' .............................. 39

3.5.2 Ellende bij het opvoeden van de kinderen in 'Het waar goed huwen, maar 't zorgen

is de plage' ........................................................................................................................................................... 41

4. De satirische huwelijksrefreinen van Anna Bijns: laatmiddeleeuws of vroegmodern? .......... 44

Page 6: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

6

DEEL III. De representatie van het huwelijk in Hue Mars en Venus tsaemen bueleerden (ca. 1500)

van Jan Smeken ................................................................................................................................................................ 45

1. Tekst en auteur ...................................................................................................................................................... 45

2. Voorstelling van de mythe in de bronnen ................................................................................................... 46

2.1 Ovidius' Metamorfosen ................................................................................................................................ 46

2.2 Smekens Mars en Venus ............................................................................................................................... 47

3. Bible des Poètes als bron ..................................................................................................................................... 48

4. Aanpassingen van Smeken met betrekking tot de representatie van het overspel .................. 49

4.1 Houding van de overspeligen (Mars en Venus) ten opzichte van het overspel ................... 50

4.2 Houding van de bedrogen echtgenoot (Vulcanus) ten opzichte van het overspel ........... 54

4.3 Houding van buitenstaanders (goden) ten opzichte van het overspel .................................. 55

4.3.1 Mannelijke goden .................................................................................................................................. 55

4.3.2 Vrouwelijke goden ................................................................................................................................ 56

4.4 Houding van de sinnekens ten opzichte van het overspel ............................................................ 57

5. Duiding van de aanpassingen van Smeken ................................................................................................. 59

5.1 De schande van openbaerlike overspel ................................................................................................. 59

5.2 De middeleeuwse soort-zoekt-soort-gedachte ................................................................................. 60

5.3 De literaire traditie........................................................................................................................................ 61

6. Mars en Venus van Jan Smeken: laatmiddeleeuws of vroegmodern? .............................................. 64

DEEL IV. De representatie van het huwelijk in De stoue (1528) van Jan van den Dale .................... 66

1. Tekst en auteur ...................................................................................................................................................... 66

2. De stove van Van den Dale en Het huwelijk van Erasmus ..................................................................... 68

3. Representatie van het huwelijk in De stove ................................................................................................ 69

3.1 Nadruk op openbare schande ................................................................................................................... 69

3.2 Inschikkelijkheid van de vrouw als voorwaarde voor een harmonisch huwelijk .............. 71

4. Opsomming en verklaring van de verschillen met de tekst van Erasmus ..................................... 73

4.1 Vriendschappelijke sfeer is verdwenen ............................................................................................... 73

4.2 Weglating van de vier anekdotes van Eulalia .................................................................................... 76

4.3 Toevoeging van een expliciete moralisering ...................................................................................... 77

4.4 Het gebruik van een kaderverhaal ......................................................................................................... 79

4.5 Het motief van de badstoof ........................................................................................................................ 82

5. De stove van Jan van den Dale: laatmiddeleeuws of vroegmodern? ................................................ 84

CONCLUSIE ........................................................................................................................................................................ 86

BIBLIOGRAFIE .................................................................................................................................................................. 92

1. Tekstedities ............................................................................................................................................................. 92

Page 7: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

7

2. Secundaire literatuur ........................................................................................................................................... 93

3. Websites .................................................................................................................................................................... 96

BIJLAGEN ............................................................................................................................................................................ 97

Bijlage 1: Venus laat zich overhalen door Mars om tot overspel over te gaan ................................. 97

Bijlage 2: Titelbladzijde van De Stoue (1528) ................................................................................................ 99

(26.374 woorden)

Page 8: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

8

INLEIDING

1. Onderwerp

Aan het huwelijk in de late middeleeuwen en het begin van de vroegmoderne periode is

al behoorlijk wat cultureel-historisch onderzoek gewijd. Overzichtswerken over het

huwelijk in Europa, het huwelijkscontract, de economische gevolgen van een huwelijk,

de visie van de Kerk op het huwelijk, enz. zijn ruimschoots voor handen.1 Het valt echter

op dat over de representatie van het huwelijk in laatmiddeleeuwse literatuur

daarentegen heel wat minder terug te vinden is, ondanks de gevarieerde en uitgebreide

tekstproductie in die tijd.

Het begin van de zestiende eeuw was een cruciaal punt in de geschiedenis. Het

wenselijke gedrag van mensen werd steeds belangrijker binnen de nieuwe stabiele

maatschappelijke hiërarchie die ontstaan was in de late middeleeuwen.2 Dat uitte zich in

het groeiende belang dat auteurs van literaire teksten hechtten aan dat soort kwesties.

Zo bekommerde men zich over het gedrag van echtelieden binnen het huwelijk. Het

humanisme boog zich als vernieuwende geestelijke stroming over het onderwerp Op dit

belangrijke scharniermoment tussen middeleeuwen en nieuwe tijd, bereikten ook de

rederijkerskamers, waarvan de leden amateurdichters waren die meestal behoorden tot

de burgerij, hun grootste bloei. De rederijkers schreven zowel over politieke,

godsdienstige als morele zaken en daarbij schuwden ze ook een onderwerp als het

huwelijk niet. Daarom speelden de rederijkerskamers een belangrijke rol als stedelijk

opiniërings- en beschavingsinstituut.3 De leden brachten hun standpunten op hun eigen

typische, kunstige manier over naar het publiek met lering als voornaamste doel. Hun

voorstellingen vormden op die manier een belangrijk deel van de beeldvorming over de

laatmiddeleeuwse gemeenschap. Daarom is hun literatuur een uitstekend instrument

1 Een viertal belangrijke overzichtswerken, die ik ook gebruikt heb voor mijn eerste deel over het huwelijk in de zestiende eeuw, zijn: -Familie, huwelijk en gezin in West-Europa. Van Middeleeuwen tot moderne tijd, T. Zwaan (1993) -Min en onmin. Mannen en vrouwen over hun samen leven aan het einde van de vijftiende eeuw, G. M. de Meyer m.m.v. E.W.F. van den Elzen (1989) -'The Mimesis of Marriage: Dialogue and Intimacy in Erasmus's Matrimonial Writings', R. Leushuis (2004) -'The Development of a Reformist Approach To Marriage and Celibacy in Early English Humanism', J.K. Yost (1977) 2 Elias 2001, 128. 3 Pleij 1993, 122-123.

Page 9: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

9

om na te gaan hoe vroeg zestiende-eeuwse auteurs nadachten over het huwelijk in hun

teksten.

2. Vraagstelling, methodologie en primaire bronnen

In deze masterproef zal ik onderzoeken hoe het zat met de huwelijksrepresentatie in de

rederijkersliteratuur van de Zuidelijke Nederlanden. Ik zal eerst nagaan welke facetten

van het huwelijk in de rederijkersteksten naar voren kwamen en die trachten te duiden.

Een tweede onderdeel van mijn vraagstelling betreft de mate waarin de rederijkers zich

aansloten bij de vernieuwende voorstelling van het huwelijk in de humanistenliteratuur

of de middeleeuwse -ecclesiastich gekleurde- visie op het huwelijk doortrokken in hun

werk.

Voor mijn onderzoek zal ik gebruik maken van zowel dramatische als lyrische teksten

van de hand van drie Zuid-Nederlandse rederijkers: enkele zestiende-eeuwse satirische

huwelijksrefreinen van de Antwerpse Anna Bijns,4 Hue Mars en Venus tsaemen

bueleerden (ca. 1500), een mythologisch-amoureus spel van sinne van de hand van de

Brusselse stadsdichter Jan Smeken en De stoue (1528), een gedicht van Jan van den

Daele, net als Smeken Brussels stadsdichter.5 Ik heb er opzettelijk voor gekozen de

teksten niet chronologisch te rangschikken. Uit mijn onderzoek zal blijken dat de drie

auteurs grondig verschilden qua visie en houding ten opzichte van het huwelijk, waarbij

Bijns de meest middeleeuwse denkbeelden hanteerde en Van den Dale al heel sterk

doordrongen was van humanistische ideeën. Elk hoofdstuk zal bestaan uit een

bespreking van een (groep) tekst(en) waarin ik telkens een of meerdere facetten van het

huwelijk -die waaraan de auteur in kwestie het meest aandacht aan schonk- belicht,

zodat de eigenheid van de teksten gerespecteerd wordt.

Twee teksten uit mijn corpus, Mars en Venus van Smeken en De stove van Van den Dale

zijn bewerkingen. Door ze te vergelijken met de originelen zal ik een beter zicht krijgen

op de specifieke representatie van het huwelijk bij de rederijkers. Jan Smeken zou zich

voor zijn spel gebaseerd hebben op de pas verschenen Bible des Poètes, een

4 'Dus doende brengt zij den tijd vast deure', 'Het waar goed huwen, maar 't zorgen is de plage', ‘Ongebonden best, weeldich man zonder wyf’ en ‘Ongebonden best weldich wijff sonder man' (voor meer informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de verkorte vorm Mars en Venus en de modernere Nederlandse vorm De stove naar de werken van respectievelijk Smeken en Van den Dale verwijzen.

Page 10: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

10

gemoraliseerde versie van de Metamorfosen van Ovidius.6 Van Herk vermoedt dat hij

hiervoor de prestigieuze uitgave van Colard Mansion gebruikte, voor het eerst gedrukt

in Brugge in 1484 onder de oorspronkelijke titel Ovide moralisé en later onder de

nieuwe titel Bibles des Poètes verschillende keren herdrukt.7 Van den Dale baseerde zijn

gedicht dan weer op het colloquium Uxor Mempsigamos (Het Huwelijk, voor het eerst

officieel uitgegeven in maart 1522),8 van de hand van Erasmus.

Wie onderzoek doet naar literatuur uit de eerste helft van de zestiende eeuw, kan

natuurlijk niet om de innovatieve humanistische invloed heen. De nieuwe ideeën van

Erasmus (Rotterdam, ±1466 - Bazel, 1536) vonden een sterke weerklank in de

Zuidelijke Nederlanden rond de overgang van middeleeuwen naar nieuwe tijd. Ik zal in

mijn inleidend hoofdstuk over het huwelijk in de zestiende eeuw een onderdeel

opnemen over de humanistische visie op het huwelijk waarbij ik de belangrijkste

opvattingen van Erasmus uit de doeken zal doen, omdat hij een belangrijk humanist was

die verschillende teksten over het huwelijk heeft nagelaten. Bovendien vormt zijn

colloquium over het huwelijk een belangrijk element in mijn bespreking van De stove

van Van den Dale.

3. Structuur

Concreet zal ik na mijn inleiding, waarin de status quaestionis en een uiteenzetting van

mijn theoretisch kader zijn opgenomen, starten met een cultureel-historisch deel over

het huwelijk in de zestiende eeuw. Daarin focus ik me vooral op het doorsnee echtpaar

in de burgerij van de late middeleeuwen, omdat de rederijkersliteratuur hoofdzakelijk

geschreven werd door en voor mensen van die sociale klasse. Ik zal het hebben over het

voltrekken van het huwelijk, overspel, echtscheiding en spanningen en confrontaties

tussen mannen en vrouwen. Daarna contrasteer ik de middeleeuwse met de

humanistische visie op het huwelijk, waarbij ik me bij de bespreking van die laatste visie

vooral focus op Erasmus. Na dat eerste deel waarin ik een breder kader schets, volgen

drie andere delen waarin ik enkele concrete teksten binnen dat kader analyseer.

6 Van Herk 2012, 44. 7http://www.historischebronnenbrugge.be/index.php?option=com_content&task=view&id=29&Itemid=68 8 De Landtsheer 2001, 7.

Page 11: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

11

In het tweede deel onderzoek ik in enkele satirische refreinen over het huwelijk van

Anna Bijns met de focus op de taken van en de verhouding tussen echtelieden binnen

het huwelijk, door het beeld van de pantoffelheld te herzien en te nuanceren. In het

derde deel bespreek ik Mars en Venus van Smeken, door het toneelspel te vergelijken

met de oorspronkelijke versie van het mythologisch verhaal zoals dat openomen was in

Ovidius' Metamorfosen. Hierbij ligt de klemtoon op de voorstelling van overspel. In het

vierde en laatste deel neem ik De stove van Jan van den Dale onder de loep door na te

gaan welke gelijkenissen en verschillen de tekst vertoont met Uxor Mempsigamos van

Erasmus. De nadruk op openbare schande en de inschikkelijkheid van de vrouw als

voorwaarde voor een harmonisch huwelijk zullen hierbij centraal komen te staan. Aan

het eind van elk hoofdstuk stel ik mijzelf de vraag in welke mate de teksten

beantwoordden aan een middeleeuwse dan wel vroegmoderne voorstellingswereld. Die

vraag wordt beantwoord door in de tekst parallellen te zoeken met de middeleeuwse

dan wel humanistische literatuur over en visie op het huwelijk en de tekst bovendien te

situeren binnen mijn theoretisch kader. De resultaten van het onderzoek zullen niet

alleen literair-historisch inzicht geven in de manier waarop de rederijkers het huwelijk

het liefst en het vaakst voorstelden aan hun publiek. Er zullen ook enkele onderliggende

socio-culturele patronen van het zestiende-eeuwse huwelijk zichtbaar worden.

4. Status quaestionis

Herman Pleij, Dirk Coigneau, Anke van Herk, Gilbert Degroote en Reinier Leushuis

brachten al interessante aspecten aan het licht omtrent de representatie van de liefde in

het algemeen en het huwelijk in het bijzonder in laatmiddeleeuwse teksten. Hun werk

was voor mij dan ook een mooi vertrekpunt waaraan ik met mijn thesis iets aan toe wil

voegen.

Voor secundaire literatuur over de satirische huwelijksrefreinen van Bijns komen we

bijna automatisch uit bij het werk van Pleij. In zijn boek Anna Bijns van Antwerpen

(2011) heeft hij in zijn onderdeel 'Anna en de vrouwen' een punt opgenomen dat de

houding van Bijns tegenover het huwelijk presenteert. Daarin onderzoekt hij de

refreinen waarmee Bijns zich aansluit bij het genre van de huwelijksspot. Van zijn boek

De sneeuwpoppen van 1511. Literatuur en stadscultuur tussen middeleeuwen en moderne

tijd (1988) zijn vooral de onderdelen 'Stedelijke beschavingsbewegingen' en 'Liefde,

Page 12: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

12

huwelijk en gezin' nuttig als achtergrond voor mijn onderzoek. Daarin vindt de lezer

onder meer info over de soort-zoekt-soort-gedachte en de representatie van de

echtgenoot als hennetaster of pantoffelheld. Ook zijn artikel 'Taakverdeling in het

huwelijk. Over literatuur en sociale werkelijkheid in de late middeleeuwen' (1986) is

een goede bron over de verhouding tussen en de rollen en verplichtingen van man en

vrouw in teksten over het huwelijk in de zestiende eeuw. Ondanks de schat aan

informatie die het werk van Pleij mij voor mijn onderzoek levert, heb ik toch het gevoel

dat er over het pantoffelheldthema meer te zeggen valt. Daarom is het niet zinloos de

voorstelling van de zestiende-eeuwse echtgenoot in de refreinen van Bijns eens te

herzien en te nuanceren. Daarom zal ik nagaan hoe Bijns de voorstelling van de

pantoffelheld benadert en hoe deze zich verhoudt tot de bredere voorstelling van het

huwelijk in haar gedichten.

Coigneau presenteert in zijn artikel Liefde en lichaamsbeleving op het rederijkerstoneel

(1984) de rol van de verliefde -en dus niet per se gehuwde- figuur in het

rederijkerstoneel, waarbij hij ook Mars en Venus van Jan Smeken niet over het hoofd ziet.

Hij gaat na hoe verlangens van verliefdheid in bepaalde spelen worden voorgesteld.9 Het

artikel begint met een karakterisering van de figuur van de verliefde in de spelen.

Daarna gaat Coigneau in op de impliciete modellering van de teksten. Hij bestudeert hoe

verliefde protagonisten hun gevoelens ervaren en er in hun gedrag vorm aan geven en

hoe dat dan op het toneel effectief gestalte krijgt.10 Voor zijn onderzoek maakt Coigneau

voornamelijk gebruik van mythologisch-amoureuze spelen van sinne (net zoals Van

Herk, cf. infra). Mijn onderzoek zal licht gelijkaardig zijn in opzet (zo zal ik in mijn deel

over Smeken eveneens onderzoeken hoe Venus gestalte geeft aan haar gevoelens van

verlangens en verliefdheid voor Mars), maar het materiaal waarmee ik zal werken,

verschilt van dat van Coigneau. Niet alleen dramatische, maar ook lyrische teksten (het

gedicht van Van den Dale en de refreinen van Bijns) worden aangewend om mijn

onderzoeksvraag te beantwoorden. Bovendien wordt de figuur van de verliefde in mijn

onderzoek vervangen door de gehuwde man of vrouw.

9 De betreffende spelen zijn: Mars en Venus (Jan Smeken), Eneas en Dido (Cornelis van Ghistele), Narcissus ende Echo (Colijn Keyart), Leander ende Hero (anoniem), Spiegel der minnen (Colijn van Rijssele) en Jupiter en Yo (Johan Baptist Houwaert). 10 Coigneau 1984, 118.

Page 13: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

13

Van Herk geeft in haar boek Fabels van liefde. Het mythologisch-amoureuze toneel van de

rederijkers (1475-1621) (2012) een overzicht van de mythologisch-amoureuze spelen

van sinne die in de Zuidelijke Nederlanden rond de overgang van middeleeuwen naar

nieuwe tijd werden geschreven en opgevoerd. Ze bestudeert de dynamiek van deze

vorm van rederijkerstoneel in de late middeleeuwen. Ze gaat na hoe rederijkers

omgingen met het antieke verhalengoed en hoe hun belangstelling hiervoor past binnen

de literaire context. Bovendien wordt gekeken naar de manier waarop de rederijkers de

oorspronkelijke verhalen transformeerden naar een dramatische tekst. Ten slotte

onderzoekt ze de manier waarop de personages over liefde spreken en hoe dit zich

verhield tot de maatschappelijke realiteit.11 Mars en Venus van Jan Smeken is één van de

negen mythologisch-amoureuze spelen die uit de Zuidelijke Nederlanden werd

overgeleverd, geschreven en opgevoerd rond de overgang van vijftiende naar zestiende

eeuw en opgenomen is in het boek van van Herk.12 Vooral het vijfde hoofdstuk, ‘Spiegelt

u allen die minne draegt’, waarin ze het heeft over de representatie van de liefde in de

negen spelen is interessant in het licht van mijn onderzoek. Van Herk heeft het onder

meer over liefde en eer, schaamte en schande, heimelijkheid en trouw en

standvastigheid, aspecten die ook zullen terugkomen in mijn masterproef.

Voor mijn onderzoek naar de huwelijksvoorstelling in de tekst van Jan van den Dale was

vooral Jan van den Dale. Gekende werken met inleiding, bronnenstudie, aanteekeningen en

glossarium (1944) van Degroote een grote hulp en belangrijk vertrekpunt. Degroote

geeft in zijn inleiding een bondige weergave van de dichter en zijn werk. In een volgend

onderdeel gaat hij op zoek naar de bron en motieven van Van den Dale voor het

schrijven van De stove. Degroote geeft een bewonderenswaardige aanzet in de

vergelijking van De stove met de samenspraak Uxor Mempsigamos (Het huwelijk) van

Erasmus, vooral op vlak van vorm.13 Mijn toevoeging aan het onderzoek van Degroote

zal liggen in het feit dat ik Van den Dale en Erasmus vooral ga vergelijken op vlak van

inhoud om meer te weten te komen over hun opvattingen over het huwelijk, waarbij ik

mij niet zozeer zal bekommeren over welke versie de oorspronkelijke is. Een andere

secundaire bron m.b.t. mijn onderzoek naar De stove -en meer bepaald het onderdeel

11 Van Herk 2012, 12. 12 De andere acht zijn: Pyramus en Thisbe, Pluto en Proserpina, Narcissus en Echo, Jupiter en Yo, Aeneas en Dido, Cephalus en Procris, Leander en Hero en Iphis en Anaxarete. 13 Degroote vergelijkt De stove en Het huwelijk bovendien nog eens met een veel oudere tekst van Plutarchus, maar dat laat ik in mijn onderzoek buiten beschouwing. Voor de geïnteresseerde lezer verwijs ik graag door naar Degroote 1944, 30-40.

Page 14: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

14

waarin ik het gedicht met het colloquium van Erasmus vergelijk- is het artikel 'The

Mimesis of Marriage: Dialogue and Intimacy in Erasmus's Matrimonial Writings' (2004)

van Leushuis. Deze auteur presenteert niet alleen een handig overzicht van de werken

van Eramus over het huwelijk, maar maakt eveneens een interessante analyse van het

bijzondere intieme taalgebruik dat de humanist hanteerde om zijn publiek te overtuigen

van zijn nieuw huwelijksmodel.

5. Theoretisch kader: Het Civilisatieproces van Norbert Elias

In zijn artikel 'De rederijkerij als beschavingsinstituut' (1993) heeft Herman Pleij het

over de belangrijke rol die de rederijkers hadden in het civilisatieproces. Zoals reeds

gezegd, werden de zestiende-eeuwse rederijkerskamers aanzien voor stedelijk

opiniërings- en beschavingsinstituut.14 Dat zal nog duidelijk worden in mijn bespreking

van de rederijkersteksten. Een bijzonder interessant en nuttig theoretisch kader voor

mijn onderwerp en vraagstelling is in dat opzicht Het Civilisatieproces. Sociogenetische

en psychogenetische onderzoekingen (2001) van Norbert Elias.15 Ik zal duidelijk maken

dat het civilisatieproces in bepaalde teksten een rol speelde bij de representatie van het

huwelijk.16 Civilisatie of beschaving wordt in verband gebracht met 'de stand van de

techniek, de omgangsvormen, de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis en met

religieuze ideeën en gebruiken'17. De term heeft onder meer betrekking op -en dit is

voor mijn vraagstelling het interessantste punt in Elias' theorie- de manier waarop man

en vrouw samenwonen. Het is een begrip dat een (resultaat van een) proces aanduidt

dat voortdurend in beweging is. Daarbij benadrukt het wat mensen gemeen hebben of

naar de mening van de leden van de beschaafde volkeren in kwestie gemeen horen te

hebben.18

Het is niet onbelangrijk om het belang van Erasmus in dit beschavingsproces te

onderstrepen. De humanist had het in meerdere geschriften -waaronder De civilitate

14 Pleij 1993, 122-123. 15 Oorspronkelijke titel: Über den Prozess der Zivilisation, Soziogenetische und psychogenetische Untersuchungen. Oorspronkelijk uitgegeven in twee delen in 1939 door Haus zum Falken, Basel. 16 Dat zal bijvoorbeeld blijken uit de tekst van Smeken, waar de personages enorm afkerig staan tegenover het gedrag van Vulcanus. Hij maakt het overspel van zijn echtgenote openbaar door alle goden bijeen te roepen om het betrapte koppeltje te aanschouwen en stelt zo zijn eigen vrouw ten schande. 17 Elias 2001, 27. 18 Elias 2001, 29.

Page 15: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

15

morum puerilium (voor het eerst gepubliceerd in 1530),19 een soort handleiding waarin

hij de kunst om jongeren op te voeden uit de doeken doet- over het wenselijke gedrag

van mensen, waarbij veel aandacht besteed werd aan het uiterlijk en de hygiëne. Zijn

boeken hebben betekenis als symptoom voor de veranderingen in de maatschappij en

het menselijk bewustzijn.20 Op een ernstige en tegelijkertijd spottende en ironische

manier wordt de lezer eenvoudige gedachten voorgehouden in een heldere taal met

treffende bewoordingen.21 Ik zal aantonen dat bepaalde ideeën van Erasmus

terugkomen in de rederijkersteksten en dat ook zijn retorische strategie door sommige

van de auteurs handig aangewend werd om hun boodschap over te brengen naar hun

publiek.

Volgens Elias slaan de manierenboeken van de humanisten een brug tussen de

voorschriften van de middeleeuwen en die van de nieuwe tijd.22 Vandaar dat Erasmus'

werk volgens hem een dubbel gezicht vertoont. Enerzijds lag het in de lijn van de

middeleeuwse traditie, omdat er tal van regels en voorschriften uit de hoofse sfeer

afstammen.23 Anderzijds kondigden zijn voorschriften een nieuwe tendens aan; de

zienswijze had iets moderns gekregen. Men dacht niet langer in termen van zwart-wit;

er was plaats gekomen voor een meer gedifferentieerde houding. De auteurs van de

boekjes waren bovendien niet langer louter de mediatoren met het doel de mondelinge

traditie op papier te zetten, maar spraken uit een persoonlijke ervaring. Erasmus'

Colloquia bijvoorbeeld, geschreven ter lering van jongeren, waren deels geïnspireerd

door klassieke auteurs zoals Lucianus, maar in bepaalde samenspraken waren

bovendien directe verwijzingen terug te vinden naar eigen ervaringen.24

Uit Erasmus' benadering van het menselijke gedrag blijkt dat er zich een aantal

verschuivingen voordeden. Mensen oefenden steeds meer dwang uit op elkaar en men

eiste van elkaar dat men zich behoorlijk gedroeg. Dat had volgens Elias vooral te maken

met de vorming van een meer stabiele maatschappelijke hiërarchie waarin een nieuwe

bovenlaag ontstond uit sociaal heterogene elementen. Elias beweert dat de veranderde

opbouw van die nieuwe aristocratie ertoe geleid heeft dat ieder individu in die

19 Elias 2001, 90. 20 Elias 2001, 90-98. 21 Elias 2001, 92. 22 Elias 2001, 114. 23 Elias 2001, 114. 24 Elias 2001, 115-116.

Page 16: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

16

bovenlaag blootgesteld werd aan een bepaalde onderlinge druk en sociale controle. Er

waren nieuwe vormen van samenleven en dat maakte mensen gevoeliger voor het doen

en laten van hun medemensen. Het nastreven van het juiste gedrag werd langzaam maar

zeker dwingender en men werd verondersteld rekening te houden met elkaar.25

Het feit dat humanisten volledige prozawerken weten aan opsommingen van

gedragsregels -terwijl het vroeger eerder ging om rijmpjes of leerdichten die uit het

hoofd geleerd werden- die bovendien veel succes kenden, wijst op het groeiende belang

dat men hechtte aan dit soort kwesties. Bovendien breidden Erasmus en zijn navolgers

het bereik van de gedragsregels uit. Dat deden ze door de toon van manierenboeken aan

te passen aan hun tijd. Er was een opmerkelijk grotere gevoeligheid, de observaties

werden intenser en de noodzaak aan het begrip voor wat een ander voelde, werd

nagenoeg tot de kern van goed gedrag verheven.26 Men hield heel vaak rekening met wat

anderen zouden kunnen denken.27 Dat is heel duidelijk voelbaar in de rederijkersteksten

die in deze masterproef centraal staan; een constant terugkerend motief is openbare

schande en de angst ervoor.

Elias wist ook de instelling van het huwelijk in te passen in zijn theorie van het

civilisatieproces. Hoewel de Kerk al heel vroeg achter monogamie stond, was het pas

later, wanneer men het belang van onderdrukking van driften belangrijker achtte, dat

de monogamie ook als institutionele vorm van samenleven effectief vorm krijgt.28 Op dat

moment veranderde ook de perceptie en tolerantie op het gebied van overspel. Het

werd ook voor mannen not done om er buitenechtelijke verhoudingen op na te houden

en als het dan toch voorkwam, repte men er het best met geen woord over. Die neiging

tot verheimelijking had alles te maken met de nieuwe gestructureerde burgerlijke

samenleving die meer belang hechtte aan driftregulering en zo maatschappelijke druk

uitoefende. Seksualiteit werd daarom vanaf dat moment idealiter beperkt tot een

monogame verhouding.29

25 Elias 2001, 128. 26 Elias 2001, 129. 27 Elias 2001, 132. 28 Elias 2001, 263-268. 29 Elias 2001, 263-264.

Page 17: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

17

DEEL I.

Het huwelijk in de zestiende eeuw

Om de representatie van het huwelijk in zestiende-eeuwse teksten op een correcte

manier te kunnen interpreteren, is het niet overbodig om eerst wat algemene basiszaken

mee te geven over dit bijzondere verbond. In wat volgt zal ik eerst ingaan op hoe een

echtpaar er doorsnee uitzag, de voltrekking van een huwelijk, overspel, echtscheiding en

confrontaties tussen mannen en vrouwen rond de overgang van de late middeleeuwen

naar de vroegmoderne periode. Hierbij baseer ik mij vooral op de werken Familie,

huwelijk en gezin in West-Europa (1993) onder de redactie van T. Zwaan en Min en

onmin: mannen en vrouwen over hun samen leven aan het einde van de vijftiende eeuw

(1989) van G. M. de Meyer.30 In een tweede onderdeel zal ik de kerkelijke en

humanistische visie op het huwelijk uit de doeken doen.

1. Het doorsnee echtpaar in de burgerij van de late middeleeuwen

Mayke de Jong geeft in het boek Familie, huwelijk en gezin in West-Europa (1993) een

adequaat beeld van de relatie tussen mannen en vrouwen in de laatmiddeleeuwse

stedelijke burgerij, de klasse die centraal staat in de rederijkersteksten die ik zal

bespreken. Ze merkt op dat de machtsverschillen tussen de echtelieden niet bijzonder

groot waren. Vrouwen van het proletariaat en de lage burgerij hielden zich vaker thuis

op dan hun echtgenoot, omdat zij de zorg voor hun jonge kinderen op zich namen, maar

waren daar niet noodzakelijk aan gebonden. Koppels werkten samen om rond te komen

en dat schiep een zekere band. Vrouwen die gehuwd waren binnen de hogere standen,

functioneerden dan weer voornamelijk als een soort van sierstuk, een symbool dat de

status van hun man benadrukte. Hun functie beperkte zich voornamelijk tot het slaafs

navolgen van hun echtgenoot. Meisjes trouwden over het algemeen heel jong; vanaf hun

twaalfde was een huwelijk niet meer ondenkbaar. Mannen trouwenden op een oudere

leeftijd, vaak pas na hun dertigste. Ze namen de tijd om rustig af te wachten tot ze een

geschikte bruid vonden. Dat zorgde ervoor dat ongelijke huwelijken -waarbij

30 De stukken uit het boek van Zwaan die interessant zijn in het licht van mijn masterproef zijn die van De Jong: 'Familie, huwelijk en liefde in de Late Middeleeuwen, 1000-1500' (p. 73-106) en Kloek: 'Seksualiteit, huwelijk en gezinsleven tijdens de lange zestiende eeuw, 1450-1650' (p. 107-138).

Page 18: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

18

echtelieden soms een volledig generatie verschilden in leeftijd- geen uitzonderingen

waren.31

1.1 Voltrekking van het huwelijk

Er waren verschillende manieren om een huwelijk in de late middeleeuwen te

voltrekken. Men kon opteren voor een groot ceremonieel huwelijk, maar ook binnen de

beperkte kring van familie en vrienden kon men trouwen door eerst de huwelijks-

beloften via een contract af te leggen voor de overheid en die later eventueel nog eens te

bevestigen voor een priester. Er waren ook bruidsparen die in alle stilte, helemaal

alleen, huwden. Dat resulteerde ook in een geldig huwelijk, maar wel onwettig. Het

fenomeen deed zich vooral voor bij de lagere sociale klassen.32 Die huwelijken waren

clandestien omdat ze niet voor de Kerk werden afgesloten.33 Buitenstaanders noemden

koppels die op deze manier gehuwd waren desalniettemin man en wijf, zonder een

onderscheid te maken met wettig gehuwde echtparen.

Het spreekt voor zich dat het gebrek aan huwelijksformaliteiten meermaals voor wrevel

en onduidelijkheden tussen de partners en hun familie zorgden. De onduidelijke status

van het huwelijk zorgde ervoor dat mannen en vrouwen hun huwelijk soms ontkenden,

maar vaak ook soms beweerden met iemand gehuwd te zijn zonder dat dat effectief het

geval was.34 De kerkelijke overheid kon optreden tegen clandestiene huwelijken, maar

volgens De Jong deed ze dat slechts op een milde manier met niet al te grote

geldboetes.35 Het fenomeen van het clandestiene of heymlike huwelijk bleef na de

middeleeuwen nog even bestaan tot het door het concilie van Trente (1545-1563)

ongeldig verklaard werd.36

1.2 Overspel

Ook voor informatie over overspel kunnen we terecht bij De Meyer.37 Ik vermelde reeds

de wankele status van het huwelijk en het feit dat het vaak niet duidelijk was in welke

staat (wettig, onwettig, geldig, ongeldig) een koppel bij elkaar leefde. Die chaos van

31 De Jong 1993, 95-99. 32 De Meyer 1989, 33. 33 De Jong 1993, 102. 34 De Meyer 1989, 33-34. 35 De Jong 1993, 102. 36 De Jong 1993, 102. 37 De Meyer 1989, 50-55.

Page 19: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

19

samenlevingsvormen werd op de spits gedreven door het feit dat overspel geen

uitzondering was bij de lage burgerij in de late middeleeuwen; althans zo blijkt uit

stedelijke verordeningen. Graag wil ik de kanttekening maken dat het verkeerd zou zijn

om wat wij anno 2015 verstaan onder overspel te projecteren naar de late

Middeleeuwen. Zo leren we uit de Utrechtse vechtkeuren dat een relatie tussen een

gehuwde man en een ongehuwde vrouw op papier niet gezien werd als overspel.

Als de stedelijke overheden al gewetensproblemen hadden met overspel, dan bleven de

gevolgen toch zeer mild. De tevergeefste vruchteloze strijd van de stad tegen overspel

bestond oorspronkelijk slechts uit het treffen van maatregelen als eenzelfde paar drie

keer op overspel betrapt werd. Echter, in Utrecht in 1417 besloot de stadsraad de

staffen voor overspel te verzwaren: een maand opsluiting in een vestingtoren voor de

overspelige man, een jaar verbanning uit de stad voor de vrouw.38 Wanneer hetzelfde

paar na hun straf elkaar toch weer kwam opzoeken, werd de straf verdubbeld. Twintig

jaar later, in 1437, werd die regel afgevoerd en moesten overspeligen verplicht terug

naar hun wettige partner, echter nagenoeg straffeloos. Met een boete van slechts

vijfentwintig pond kwamen ze er bijzonder makkelijk vanaf. Keerde men toch terug naar

zijn/haar minnares/minnaar, dan werd dat afgestraft met een verbanning van vijf jaar

uit de stad. Voor ambtsdragers met een voorbeeldfunctie waren de straffen strenger.

Wanneer ze betrapt werden op overspel kregen ze als extra straf een jaar schorsing uit

hun overheidsfunctie.39

De effectieve uitvoering van de straffen bleek moeilijk. Wanneer een overspelige

persoon betrapt werd, kon hij/zij simpelweg beweren niets van de verordeningen af te

weten, waardoor een straf uitbleef. Uit de vechtkeuren blijkt dat de stad in de praktijk

enkel optrad tegen openbaerlike overspel; overspel waar narigheid van kwam en op die

manier de openbare orde verstoorde.40 De algemene teneur was dus dat de

stadsbesturen orde en rust in de openbaarheid hoger in het vaandel droegen dan moraal

of kerkelijke wetten.41 Natuurlijk is het wat kort door de bocht om de toestand in

Utrecht rechtstreeks toe te passen op het volledige gebied van de Nederlanden (zo geeft

De Meyer al aan dat de situatie in Dordrecht licht verschilde), maar het geeft wel een

38 De Meyer 1989, 52. 39 De Meyer 1989, 53. 40 De Meyer 1989, 52. De Meyer vertaalt de term in het Nederlands als 'openlijk' overspel. 41 De Meyer 1989, 52.

Page 20: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

20

indicatie van de laksheid waarmee de overheid in de praktijk met overspel omsprong, in

vergelijking met de strenge wetten op papier.

1.3 Echtscheiding

Na mijn korte uiteenzetting over het huwelijk en overspel is het ook interessant even na

te gaan hoe het zat met echtscheidingen in de Middeleeuwen. In de vechtkeuren die De

Meyer in haar boek publiceerde en analyseerde, wordt slechts twee keer uitdrukkelijk

een echtscheiding vermeld.42 Echter, van de vierentwintig mannen die bij naam

regelmatig samen met hun vrouw in de vechtkeuren opgenomen zijn, blijken negen van

hen (meer dan eenderde) bij een volgende vermelding een ander wijf te hebben. De

Meyer geeft aan dat het gevaarlijk is op basis van die kleine aantallen conclusies te

trekken (er kunnen bijvoorbeeld namen van weduwnaars tussen zitten die hertrouwd

waren), maar het geeft ons wel een idee van de wankele staat van het huwelijk aan het

eind van de vijftiende eeuw.43

Dat het mogelijk was om te scheiden, weten we zeker. In de late middeleeuwen hield

men verhoren en uitgesproken vonissen voor de geestelijke rechter bij op papier,

waardoor we een tamelijk representatief beeld hebben over scheidingen.44 De Meyer

geeft in haar boek aan dat huwelijken soms zwaar leden onder de 'slaande of

verkwistende hand van de man of onder de eigenzinnigheid en ongehoorzaamheid van

de vrouw'. 45 Op papier werd dat dan geformuleerd als 'ontwrichting van het huwelijk op

grond van onverenigbaarheid van karakters'.46 Hoewel er mogelijkheid was om te

scheiden was dat zeker niet vanzelfsprekend of gemakkelijk; veel hing af van de wijze

waarop het huwelijk was gesloten. Zeker wanneer een echtpaar voor de Kerk was

getrouwd (dat was meestal zo bij vermogende echtparen), waren de kansen om te

scheiden en te hertrouwen miniem. De weinige grondige redenen waardoor een

Kerkelijk huwelijk kon ontbonden worden, waren impotentie en een vorm van

bloedverwantschap. Voor de echtelieden die geen geldige reden naar voren konden

42 De Meyer 1989, 42. 43 De Meyer 1989, 42-43. 44 De Meyer 1989, 42-49. 45 De Meyer 1989, 43. 46 De Meyer 1989, 43.

Page 21: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

21

schuiven, restte enkel de scheiding van tafel-en-bed als oplossing voor hun onhoudbaar

geworden huwelijk.47

Zoals reeds gezegd waren lang niet alle huwelijken gesolemniseerd of kerkelijk

ingezegend. De Kerk noemde deze huwelijken clandestien. Wat de term clandestien

betreft, wil ik graag dezelfde opmerking zoals de Meyer maken, om duidelijkheid te

scheppen. 48 De term had een verschillende betekenis naarmate ze door de burgerlijke of

Kerkelijke overheid gebruikt werd. Voor de burgerlijke overheid was een clandestien

huwelijk een huwelijk dat zonder getuigen voltrokken was. Voor de Kerk echter waren

alle niet-kerkelijk ingezende huwelijken clandestiene huwelijken. Dat waren vooral

huwelijken binnen de lage burgerij tussen minder vermogende echtparen. Die

huwelijken werden desalniettemin als geldig bestempeld. Voor die echtelieden was het

niet zo onoverkomelijk om te scheiden. Het was immers mogelijk om uit een huwelijk te

stappen dat niet gezegend was door de Kerk en opnieuw te trouwen, ook al was de

vorige partner nog in leven. Dat kon zelfs tamelijk gemakkelijk, tenminste als man en

vrouw het eens waren over de onverenigbaarheid van hun karakters en toegaven dat ze

niet langer samen sliepen. Er waren ook enkele andere mogelijkheden; scheiden kon

zolang beide partners aan eenzelfde zeel trokken. Zo konden ze de geldigheid van de

gegeven trouwbeloften bestrijden, door bijvoorbeeld te beweren dat de voorwaarden

voor de geldigheid ervan nooit vervuld waren geweest.49

1.4 Spanningen en confrontaties tussen mannen en vrouwen

Bij de bespreking van de rederijkersteksten in het tweede, derde en vierde deel van mijn

onderzoek zal duidelijk worden dat de voorgestelde echtparen vaak op gespannen voet

leefden met elkaar. Dat die representatie niet zomaar uit de lucht gegrepen was,

bevestigen de Utrechtse Vechtkeuren uit de periode van 1477-1528.50 De Middeleeuwse

vechtkeuren waren verslaggevingen over conflichten in het openbaar. G. M. De Meyer

heeft in 1989 een selectie van die vechtkeuren gepubliceerd; de informatie in de

volgende alinea's is gebaseerd op haar werk. 51

47 De Meyer 1989, 46. 48 De Meyer 1989, 46. 49 De Meyer 1989, 46. 50 De Jong 1993, 99. 51 G.M. de Meyer in samenwerking met R. van der Elzen, Min en onmin. Mannen en vrouwen over hun omgang aan het einde van de vijftiende eeuw (1989)

Page 22: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

22

Rond de overgang van de vijftiende naar de zestiende eeuw tilde men heel zwaar aan

welke vorm van geweld dan ook, met fikse boetes tot gevolg. Het ligt voor de hand dat de

meeste van de geschillen zich afspeelden in kroegen, door de invloed van alchohol. Uit

de vechtkeuren blijkt dat het niet alleen de mannen waren die de vuisten af en toe boven

haalden. Ook huisvrouwen raakten al eens betrokken in een fysiek conflict. De

voorbeelden die De Meyer geeft van het fysiek geweld dat in de Middeleeuwen

aangeklaagd werd, komt voor de hedendaagse lezer vaak neer op niet meer dan wat

futiele kwesties. Zo werd het aftrekken van het kapje van een getrouwde vrouw op

straat al aanzien voor misdrijf. Slachtoffers gingen het aangeven bij de keurmeesters en

de daders werden ervoor beboet. Het aanklagen van geweld was hoofdzakelijk een

kwestie van eer en openbaarheid.52

Toch waren niet alle conflicten kleine akkefietjes. Er worden in de vechtkeuren tal van

voorbeelden gegeven van vuistgevechten -soms gewapend met messen- , en ook hier

ontbraken de vrouwelijke vechtjassen niet. De Jong geeft aan dat de vechtkeuren vooral

het doel hadden de publieke ruimte te pacificeren. Gewelddadige conflicten binnenshuis,

en vooral die tussen echtelieden, waren geen materie voor de keurmeesters. Wat

echtelieden elkaar binnen de muren van hun huis aandeden, daar bemoeiden anderen

zich niet mee. De publieke ruimte en openbare orde viel buiten het terrein van huis en

gezin. Van huiselijk geweld vinden we in de vechtkeuren dus niets terug.53

2. Kerkelijke en humanistische ideeën over het huwelijk

2.1 De Kerk en het huwelijk

Volgens de middeleeuwse dogmatiek, die de kerkvaders verspreidden, was een

maagdelijk leven superieur aan een huwelijk. De seksuele activiteit viel niet in te passen

in een ascetisch zuiver leven. Augustinus (354-450) beschouwde alle vormen van

seksualiteit als zondig; pure lustbevrediging -zonder oog op nakomelingen- binnen het

huwelijk was de ergste gradatie binnen die zonde. Het was echter niet iedereen gegeven

om zich te kunnen inpassen in een celibatair leven en daar waren ook de kerkvaders

zich van bewust. Een huwelijk werd daarom toestaan, maar kende een verplichte

52 De Jong 1993, 100. Voor meer informatie over openbare schande en eerverlies, zie deel III. 53 De Jong 1993, 101.

Page 23: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

23

compensatie: zorgen voor een nageslacht en elkaar eeuwige trouw beloven. Die twee

aspecten werden ervaren als goede gevolgen van een op zich zondige staat.54

In zijn artikel 'The Mimesis of Marriage: Dialogue and Intimacy in Erasmus's

Matrimonial Writings' (2004) gaat Leushuis in op de visie van de laatmiddeleeuwse

Kerk op het huwelijk. Die was al heel wat gematigder dan die van de Kerkvaders in het

begin van de middeleeuwen. De Kerk geloofde in de kracht van het huwelijk als

remedium propter fornicationem, een remedie tegen ontucht.55 De huwelijkse staat werd

gezien als een relatief vrome vorm van leven, aaangezien onwettige seksualiteit

getemperd kon worden; desalniettemin nog steeds inferieur aan het celibaat. De Kerk

vond het belangrijk dat men het huwelijk op een zeer vlotte en makkelijke manier kon

voltrekken en daarom was vanaf de elfde eeuw een consensus tussen beide partners

genoeg om te kunnen huwen. Die kerkelijke beslissing rijmde echter niet met het

lekenmodel waarin een huwelijk het behoud van het erfgoed verzekerde56. Binnen dat

model was het niet onbelangrijk dat de ouders van de bruid en bruidegom inspraak

hadden in de keuze van de huwelijkspartner. Het huwelijk werd ervaren als een contract

tussen twee families, dat bevestigd werd door de seksuele gemeenschap van het

echtpaar. Door de belangrijke fincanciële gevolgen was het een stap waar je goed moest

over nadenken en daarom was het niet overbodig om de verlovingstijd lang genoeg te

laten duren, zodat beide partijen de tijd kregen om hun beslissing nog te herzien.57

Omdat de Kerk het voldoende achtte dat beide partners instemden om een huwelijk te

voltrekken, heerste er chaos. Het was niet ongewoon dat een man en een vrouw huwden

zonder elkaar ook maar één keer gezien te hebben. Maar ook het omgekeerde kwam

voor, koppels die al jaren samenwoonden en zelfs samen al kinderen hadden, besloten

plots te trouwen voor een gerust gemoed en om hun kroost wettelijk te verant-

woorden.58 Volgens Leushuis was de chaos van echtelijke verbintenissen vooral een

gevolg van het feit dat enkel woorden volstonden om een huwelijk te officialiseren. Niet

zelden waren deze woorden onoprecht, werden ze achteraf ontkend, sprak men ze uit in

een beschonken toestand of werden de huwelijkspartners ertoe gedwongen ze uit te

spreken. Huwelijken die op die manier voltrokken werden, waren volgens de kerkelijke

54 Kloek 2000, 109-110. 55 Leushuis 2004, 1282-1283. 56 Leushuis 2004, 1282-1283. 57 Leushuis 2004, 1283. 58 Leushuis 2004, 1283.

Page 24: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

24

rechtbanken ook clandestien. Dat wil echter niet zeggen dat de kerkelijke autoriteiten

bereid waren ze te ontbinden, daarvoor was de band van het huwelijk hen te dierbaar.59

Het huwelijk was niet alleen een bevestiging van de band tussen man en vrouw, maar

symboliseerde eveneens de band tussen Christus en de Kerk. Om die reden was de het

huwelijk onverbreekbaar tot de dood. Echtscheidingen en tweede huwelijken waren dus

compleet uit den boze. Toch waren er enkele redenen, zoals impotentie, die wel geldig

waren om een huwelijk te ontbinden. In het geval van overspel liet de Kerk het voor de

partners toe om gescheiden van lichaam en bezit te leven, echter zonder dat het

huwelijk officieel verbroken werd. Zo ontstond er in het vijftiende- en zestiende-eeuwse

Europa een amalgaam aan huwelijksvormen.60

2.2 Humanistische visie op het huwelijk

Vanaf de vijftiende eeuw profileerde het humanisme zich als een vernieuwende

geestelijke stroming, waarin de res humanae, de mens en alles wat de mens omringt,

verheven werden tot het middelpunt van het denken. Dat stond in schril contrast met

het dominante geestelijke gedachtegoed van de vorige eeuwen dat door de res divinae,

het goddelijke als ijkpunt van het denken, getypeerd werd. Toch zou het verkeerd zijn de

ideeën van de humanisten in al te scherp contrast te stellen met het christelijke denken.

Ook de humanisten waren christenen; hun doel was het geloof te verzoenen met de

ideeën van de Klassieke Oudheid. Ze deelden met de klassieken het geloof in de

opvoedbaarheid van de mens en droegen klassieke literatuur als deel van die opvoeding

hoog in het vaandel. Ze schreven over religieuze en ethische kwesties, waarvan het

huwelijk een belangrijk onderdeel was.61

De humanisten stelden het huwelijk voor als een aangename samenlevingsvorm waarin

beide partners gelukkig konden zijn als ze zich aan bepaalde regels hielden.62 In zijn

literatuur gaf Erasmus gestalte aan zijn nieuwe huwelijksmodel.63 Volgens dat model

was de vrouw inferieur aan haar echtgenoot, maar wel onmisbaar voor het gezin en de

opvoeding van de kinderen. Haar optimale taakvervulling als echtgenote en moeder was

daarom van primair belang. De harmonieuze vriendschap in het huwelijk, waardoor

59 Leushuis 2004, 1283. 60 Leushuis 2004, 1283-1284. 61 Kloek 2000, 110-111. 62 Degroote 1944, 32. 63 Spies 1986, 340-342.

Page 25: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

25

beide partners zich goed in hun vel voelden, was voor Erasmus een must. Samen met

Vives benadrukte hij daarom niet enkel de waardigheid van de het huwelijk, maar ook

die van de vrouw, iets wat ze afgekeken hadden bij klassieke auteurs zoals Xenophon en

Plutarchus. De intellectuele vorming van de getrouwde vrouw zou ten goede komen

voor het huwelijk en het gezin. 64

Uiteraard werd in deze belangrijke overgangsperiode niet enkel in onze contrein over

het huwelijk geredeneerd. Ook in Engeland bogen humanisten zich tijdens de

renaissance over de heibele huwelijkwestie.65 De Engelse humanisten zagen het

huwelijk en het gezinsleven als de hoeksteen van de maatschappij en als een opstap

voor sociale relaties in de toekomst. Wanneer een man bewees dat hij in staat was te

waken over zijn gezin, dan kon hij ook over een stad of gemeente regeren. Vroege

Engelse humanisten stelden het huwelijk dan ook voor als de meest logische weg om de

sociale orde op moreel en spiritueel vlak te optimaliseren. Het zal uiteindelijk

gedeeltelijk hun verdienste zijn dat het celibaat aan populariteit inboette en de

maagdelijke staat niet langer als superieur ervaren werd ten opzichte van het huwelijk.

Op die manier legden ze de weg open voor een revolutie van de spirituele en morele

waarden.66

2.2.1 Erasmus

De teksten van Erasmus over het huwelijk moeten we zien in het licht van de immense

kloof die zich tijdens de late middeleeuwen voordeed tussen het dominante

ecclesiastische en theologische discours over de institutie van het huwelijk en de

maatschappelijk realiteit. Het huwelijk diende niet zelden als hulpmiddel om bepaalde

economische aspiraties te verwezenlijken. 67 De kloof tussen de wereldse en kerkelijke

ideeën en modellen over en van het huwelijk situeerde zich op twee verschillende

vlakken: de spanning was er één tussen theorie en praktijk. De wereldlijke ideeën over

het huwelijk hielden rekening met de sociale praktijk, terwijl de Kerkelijke autoriteiten

zich enkel bezighielden met het opstellen van de theologische basis van het huwelijk.

64 Spies 1986, 340-342. 65 Voor de geïnteresseerde lezer verwijs ik graag door naar J.K. Yost, 'The Development of a Reformist Approach To Marriage and Celibacy in Early English Humanism' (1977). 66 Yost 1977, 1. 67 Leushuis 2004, 1281.

Page 26: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

26

Dat deden ze vooral vanuit hun wil om de seksualiteit binnen het huwelijk te

controleren en binnen de perken te houden.68

Erasmus' literatuur over het huwelijk beperkt zich niet enkel tot de Colloquia (eerste

officiële uitgave in 1522);69 ook in andere teksten heeft hij uitspraken gedaan over het

huwelijk én het celibaat. Zijn Christiani matrimonii institutio (1526) wordt vaak

omschreven als een handleiding met advies voor een goed huwelijk. Hij liet zich in dat

werk negatief uit over gearrangeerde huwelijken en hij effende het pad voor een

zorgzame liefdevolle opvoeding van de kinderen. Daarmee brak hij met de gewoonte om

kinderen groot te brengen door middel van dwang en straf. Ook over het celibaat heeft

Erasmus opvallende uitspraken gedaan. Hij zag er geen graten in om kloosters te

vergelijken met bordelen en om een eind te maken aan het zondige leven van de clerus

was hij voorstander van het priesterhuwelijk.70 Ook Thomas More (1478-1535) schreef,

onder andere in zijn Utopia (1515/1516), over de meest geschikte manier van leven; dat

bleek opnieuw niet het celibaat te zijn. Noch Erasmus noch More waren voorstanders

van het celibataire leven, omdat het hen in strijd leek met de wetten van de natuur en

bovendien een levensstijl was die maar weinigen op een correct manier konden naleven.

Daarom verkozen de humanisten een rein en deugdzaam leven binnen het huwelijk.

Desalniettemin hadden ze ontzag voor degenen die op een correcte manier, dus zonder

heimelijk overspel, op een celibataire manier leefden.71

Als humanist was Erasmus erg begaan met de positionering van het individu in de

burgerlijke laatmiddeleeuwse christelijke maatschappij. Volgens Leushuis was het zijn

bedoeling om de sociale realiteit (die gekenmerkt werd door de vele clandestiene

huwelijken) te beïnvloeden en ervoor te zorgen dat men de heilige waarde van het

huwelijk opnieuw kon waarderen.72 Op wettelijk gebied wou hij verandering creëren

door de waarde van de verba de praesenti -de bevestigende woorden van de bruid en

bruidegom die in de tijd waarin Erasmus leefde voldoende waren om een huwelijk te

legaliseren- te minimaliseren. Hij opperde voor een huwelijk dat enkel waarde kon

hebben als er ook toestemming was van de ouders en als er een priester en getuigen

aanwezig waren. Bij voorkeur waren bruid en bruidegom ook al een tijdje verloofd. Op

68 Leushuis 2004, 1281-1282. 69 Waarvan ik het colloquim Het huwelijk zal bespreken in deel IV. 70 Kloek 2000, 110-111. 71 Kloek 2000, 112-113. 72 Leushuis 2004, 1284-1286.

Page 27: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

27

die manier wou hij het koppel genoeg tijd geven om zeker te zijn van hun beslissing en

bovendien kwam er zo meer structuur in de tot dan toe erg vage afspraken over de

officiële voltrekking van het huwelijk.73

Bovendien was hij niet volledig afkerig voor de mogelijkheid tot echtscheiding en een

tweede huwelijk. Hij kende het heilige sacrament vooral een symbolische waarde toe en

die waarde vormde geen wettelijke basis voor het verbod op het ontbinden van een

huwelijk. In zijn versie van Het Nieuwe Testament (1516) ging hij dieper in op dit

sacrament door erop te wijzen dat hij het zag als een symbolische representatie van het

goddelijke mysterium (met die term duidt men de band aan tussen het goddelijke en het

menselijke). De symbolische waarde zat in het feit dat het sacrament als een voorbeeld

van liefde en harmonie diende en dat tevens moest worden nagestreefd in de huwelijken

van mensen binnen de christelijke gemeenschap. Omdat het huwelijk slechts de

mystieke band representeerde, rekende Erasmus het niet tot de strikte categorie van de

sacramenten. Om die reden zou het ook niet onmogelijk geweest zijn het te ontbinden. 74

Erasmus' grootste zorg lag echter niet bij het wettelijke statuut van het huwelijk noch bij

het goed- of afkeuren van echtscheidingen. Veeleer was hij begaan met hoe het huwelijk

bij de mensen zelf gepercipieerd en beleefd werd. Het huwelijk was voor hem een teken

van amicitia, vriendschap, en daarom representeerde het de verbintenis tussen twee

zielsverwanten. Geen enkele theoloog voor hem had dit aspect op een dergelijke manier

benadrukt. Een huwelijk was voor Erasmus een harmonieuze vriendschap tussen de

echtelieden en stond hoger gerangschikt dan een gewone vriendschap. Het huwelijk

genereerde immers een intieme ruimte, iets wat enkel tussen man en vrouw kon

bestaan. Het belang van dat intieme aspect mag bij de literatuur van Erasmus niet

onderschat worden. Volgens Leushuis was het de basis voor zijn dialogen, waarin

partners intieme taal gebruiken en waarin ook de auteur zijn lezer in zekere mate op

een intieme manier benaderde.75

73 Leushuis 2004, 1284-1286. 74 Leushuis 2004, 1285-1286. 75 Leushuis 2004, 1286. Over deze intieme benadering, zie deel IV.

Page 28: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

28

DEEL II.

De representatie van het huwelijk in vier

satirische refreinen van Anna Bijns

In dit tweede deel van mijn thesis wil ik meer te komen over de voorstelling van het

huwelijk in zestiende-eeuwse rederijkersliteratuur door een viertal satirische

huwelijksrefreinen van Bijns te onderzoeken, waarin de taken van en de verhouding

tussen man en vrouw binnen het huwelijk worden voorgesteld. Na een uiteenzetting van

teksten en auteur, ga ik kort in op de keuze van Bijns voor de huwelijkssatire. In het

derde hoofdstuk zal ik de voorstelling van de pantoffelheldfiguur in het werk van Bijns

herzien en nuanceren. Ik besluit dit tweede deel van mijn onderzoek door de besproken

refreinen van Bijns te situeren ten opzichte van de middeleeuwse en humanistische

voorstellingswereld.

1. Teksten en auteur

'Meer zuurs dan zoets', het was het motto van de Antwerpse dichteres Anna Bijns (1493-

1575). Dichteres en niet rederijker, want officieel kon ze als vrouw geen lid worden van

een rederijkerskamer. De reglementen van de kamers in Vlaanderen schoven vrouwen

immers volledig aan de kant. Desalniettemin gedroeg Bijns zich als een volwaardige en

gepassioneerde rederijker en schreef ze uitgebreid en gevarieerd werk. Daarom plaats

ik ze in deze scriptie zonder scrupules tussen de Brusselse stadsrederijkers Jan Smeken

en Jan van den Dale.

Anna Bijns is vooral bekend vanwege haar religieuze antilutherse refreinen en haar

naam wordt omwille van die refreinen in de meeste literatuurgeschiedenissen vermeld.

Haar Schoon ende suverlijc boecxken (1528) -haar eerste uitgegeven werk, gedrukt door

Jacob van Liesvelt-, het Tweede boeck vol schoone ende constighe refereynen (1548) en

Seer scoon ende suyver boeck, verclarende die mogentheyt Gods, ende Christus ghenade,

over die sondighe menschen (1567) zijn de werken met de meeste bekendheid bij het

grote publiek.76 Bijns schreef echter niet alleen religieuze refreinen. Ook haar refreinen

in 't amoureus werden gesmaakt in de zestiende eeuw en werden daarom vaak

76 Keßler 2013, 16-20.

Page 29: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

29

opgenomen in verzamelbundels, zoals in het Nieu refereyn boeck vol Amoureuse ende

sotte ofte boertelicke Refereynen (1590).77

In dit deel staan noch religieuze, noch amoureuze refreinen van Bijns centraal. De vier

refreinen die ik zal toelichten zijn satirische refreinen of refreinen in 't sot. Ik heb de

refreinen niet willekeurig gekozen. Met ‘Ongebonden best, weeldich man zonder wyf’78

wil ik analyseren hoe Bijns het thema van de pantoffelheld benadert. Dat refrein zal ik

contrasteren met ‘Ongebonden best weldich wijff sonder man'79' om aan te tonen dat

Bijns heel tegenstrijdig is in haar weergave van de verhouding tussen man en vrouw in

het huwelijk. Aan de hand van 'Dus doende brengt zij den tijd vast deure'80 en 'Het waar

goed huwen, maar 't zorgen is de plage'81 ga ik na hoe het beeld van de pantoffelheld

zich verhoudt tot de bredere voorstelling van het huwlijk in de satirische refreinen van

Bijns.

Volgens Pleij zijn Bijns' zotte refreinen over het huwelijk en de liefde tijdens haar leven

nooit gedrukt. De refreinen zijn bovendien slechts overgeleverd in twee handschriften,

het A- (Brussel, KB)en het B-handschrift (Gent, UB), samengesteld door de Antwerpse

minderbroeder Engelbrecht van der Donck in de eerste helft van de zestiende eeuw.82

De handschriften bevatten volgens Pleij ook refreinen die later wel in gedrukte versies

voorkwamen, maar hij geeft hierover geen verdere details. Over 'Dus doende brengt zij

den tijd vast deure' en 'Het waar goed huwen, maar 't zorgen is de plage' is er noch over

de ontstaansdatum, noch over de overlevering in handschrift of gedrukte vorm veel

informatie terug te vinden. De twee refreinen over de voordelen van het ongetrouwd

zijn (of blijven), namelijk ‘Ongebonden best, weeldich man zonder wyf’ en ‘Ongebonden

best weldich wijff sonder man', zijn niet enkel overgeleverd in het handschrift B en

handschrift A. Ze komen ook voor in het Brusselse handschrift II. ‘Ongebonden best

weldich wijff sonder man’ werd bovendien in het zogenaamde handschrift Jan de Bruyne

(Brussel, KB) overgeleverd. 83

77 Keßler 2013, 15-20. 78 Moderne uitgave in Ruelens 1879-1881, 55-58. 79 Moderne uitgave in Keßler 2007, 108-111. 80 Moderne uitgave in Pleij 1994, 20-22. 81 Moderne uitgave in Pleij 1994, 9-11. 82 Pleij 1994, 118-119. 83 Keßler 2012, 18.

Page 30: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

30

Laten we nog even terugkeren op het motto waarmee Bijns haar refreinen onderschreef:

'meer zuurs dan zoets'. Volgens Pleij drukt het de levensverwachting en -visie van de

dichteres uit, omdat ze het al in haar eerste werk gebruikte.84 De zinsnede lijkt op haar

lijf geschreven want haar levensloop bleek effectief meer zuurs dan zoets te zijn, althans

dat laat ze ons vermoeden door haar werk. De keuze voor verbitterde personages en het

genre van de satire kunnen hier de gevolgen van zijn. Met haar motto en haar satirische

en ontnuchterende toon waarmee ze over het huwelijk sprak, zette ze zich af tegen

dromers die naïef denken dat het altijd wel goed komt.85 Er zijn twee figuren die met

regelmaat in haar werk opduiken: Maarten Luther en de minnaar; beiden even

verfoeilijk volgens Bijns. Pleij werpt het vermoeden op dat het liefdesverdriet waarover

Bijns schreef in haar refreinen geïnspireerd was op haar eigen leven, wegens de

hartstochtelijke toon ervan.86 De wereldse refreinen zijn gericht op de trouweloze

minnaar die niet terugkeert na zijn bedrog en leugens. Dat resulteert in verbitterde

uitspraken, volledig in de lijn van haar motto.

2. Bijns en de huwelijkssatire

Een zestiende-eeuwse satire was per definitie didactisch. Dat kaderde in de functie van

rederijkersliteratuur als instrument van beschaving. Met een satire beoogde de auteur

een moraliserend effect; een verbetering van de levensopvatting en zeden van zijn

publiek. Dat kon hij/zij bekomen door af te wijken van de zuivere nuchtere didactiek -

expliciet moraliserend en ernstig van toon- en humor in de tekst te integreren.87 Bijns

ging in haar satirische refreinen vooral afbrekend te werk; ze toonde de wantoestanden

in de samenleving waarin ze leefde door op een verbitterde en spottende manier af te

geven op het slecht en dwaas karakter van gehuwde mannen en vrouwen. Op die manier

kon ze de ogen van het publiek openen zodat zij in hun verdere leven goed en wel

overdacht te werk zouden gaan omtrent deze zaken.

Pleij geeft in zijn boek Anna Bijns van Antwerpen (2011) heel kort enkele motieven mee

die de keuze van Bijns voor het genre van de huwelijksspot zouden kunnen verklaren. 88

Eerst en vooral wijst hij op de aanwezigheid van ouderwetse bezwaren in haar

84 Pleij 2011, 11-13. 85 Pleij 2011, 13. 86 Pleij 2011, 15. 87 Van Moerkerken 1904, 1-2. 88 Pleij 2011, 248-253.

Page 31: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

31

refreinen, zoals het feit dat de vrijheid van een getrouwde vrouw heel erg beperkt was

en haar bestaan gereduceerd werd tot de bevrediging van de behoeftes van haar partner

en kinderen. Een verkeerd huwelijk was volgens Bijns een huwelijk waarin één partij

(man of vrouw of in het slechtste geval de kinderen) dominant was, waaraan de andere

inwonenden gebonden en onderworpen waren. Op die manier schreef ze zich in in een

traditie die al een lange geschiedenis kende. De eisen van de literatuur zouden een

tweede drijfveer voor Bijns geweest zijn. De huwelijks- en gezinssatire was in de periode

waarin Bijns' leefde een niet onbelangrijk rederijkersgenre in de lyriek en op het toneel.

Een derde reden die doorslaggevend kon zijn voor Bijns' keuze voor het genre was de

sociale context waarin ze leefde. Antwerpen was één van de eerste steden waar de

stadsvrouw emancipeerde. Die vrijheidsdrang van de vrouw vinden we duidelijk terug

bij Bijns, zelf ook een Antwerpse. Ze was heel afkerig van het huwelijk en was van

mening dat een vrouw best ongebonden bleef. Dat gold bovendien ook voor de man; dat

blijkt uit de stokregel 'ongebonden best, weldich wyff sonder man' (r. 15) van het

gelijknamige refrein.

3. Beeld van de pantoffelheld revisited

Pleij wijdt in zijn boek De sneeuwpoppen van 1511 (1986) nogal wat aandacht aan de

voorstelling van de pantoffelheld zoals die circuleerde in de literatuur en beeldende

kunst in de stad tussen middeleeuwen en nieuwe tijd. Ook in zijn artikel 'Taakverdeling

in het huwelijk. Over literatuur en sociale werkelijkheid in de late middeleeuwen'

(1986) heeft hij het over dit fenomeen, waarbij de pantoffelheld ook wel 'hennentaster'

genoemd wordt. Omdat de figuur vaak voorkomt in de satirische huwelijksrefreinen van

Bijns en de voorstelling ervan ons informatie kan verschaffen over de rol en

taakverdeling van man en vrouw binnen het huwelijk, is het interessant dat beeld van de

pantoffelheld bij Bijns nog eens te herbekijken door te analyseren hoe Bijns dit thema

benadert en hoe zich dit verhoudt tot de bredere voorstelling van het huwelijk in haar

gedichten. Ik zal beginnen met een korte uiteenzetting over de rijmtekst met als titel

Vanden hinnen tastere,89 gedrukt omstreeks 1550 in Antwerpen, maar vermoedelijk al

veel ouder en van de hand van Anthonis de Roovere, een Brugse rederijker.90 Omdat De

Roovere het thema van de hennentaster in dit gedicht centraal stelt, is een korte

89 Moderne uitgave in Franssen 1987, 11-29. 90 Pleij 1986, 66-67.

Page 32: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

32

inhoudelijke uiteenzetting nuttig om de lezer een idee te geven van de uitwerking van

het thema in de late middeleeuwen.

3.1 Vanden hinnen tastere

De tekst van De Roovere verhaalt over een echtpaar dat besluit de rollen om te wisselen

na het regelmatige gemor van de man over het luie gedrag van zijn vrouw.91 Die zou zich

volgens hem alleen maar bezig moeten houden met kleinere huishoudelijke taakjes en

toch slaagt ze er niet in het eten op tijd en stond te bereiden. De vrouw stelt voor de

rollen om te draaien, zodat haar echtgenoot weet wat haar dagelijkse te doen staat. Ze

neemt het ploegen op de akker voor een dag over en laat haar echtgenoot voor de

dieren, de baby en het huishouden zorgen. Na een volledige en gedetailleerde

opsomming van alle kleine werkjes die de vrouw elke dag verricht -een lange en

nauwkeurige lijst van handelingen die in een bepaalde volgorde moeten uitgevoerd

worden- waarschuwt ze manlief nog eens dat hij haar taken niet mag onderschatten. Die

waarschuwingen bleken niet overbodig. Wanneer zijn vrouw de dag erna 's avonds

thuiskomt, ziet ze meteen dat haar man er een puinhoop van gemaakt heeft. Het vee en

de baby brullen erop los; hij zit in zak en as. Na een dag kommer en kwel besluit hij met

de wijze woorden: ‘Ic seg 't u claerlijc: "t is onmoghelijck/ mans te doen dat vrouwen

connen!"'.92

De tekst is vrij onschuldig en erg humoristisch van toon. Man- en vrouwlief gooien geen

zware verwijten naar elkaars hoofd. De Roovere typeert de vrouw niet als een kenau en

stelt ook haar man niet in een kwaad daglicht. Zo verwelkomt de vrouw haar man

liefdevol wanneer hij thuiskomt na zijn werk: 'Man willecome sijt, / wy sullen gaen leven

metten blijden.' (r. 46-47). De man is geen typische pantoffelheld, in tegenstelling tot

wat de titel laat vermoeden. Hij leeft helemaal niet onder de dictatuur van zijn vrouw en

heeft wel nog degelijk iets in de pap te brokken; dat leiden we rechtstreeks af uit het

taalgebruik dat hij hanteert wanneer hij tegen zijn vrouw spreekt.

Die man hadde crancke glorie;

hi had sijn queerne gheerne doen malen.

Sijn wijf die heit hem dantelorie,

91 Pleij 1986, 66-67. 92 Geciteerd in Pleij 1986, 67.

Page 33: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

33

verleghen, slorie, waer muechdie dralen.

Veel dincx ghinck hi daer verhalen.

hi en dede niet dat hi keef en street.

Maer die vrouwe sprack met sueter talen:

'Tsus lief, het wordt terstont bereet.' (r. 50-57)

Het is vreemd dat een tekst met een dergelijke titel de pantoffelheld toch niet

representeert zoals we hem kennen uit andere zestiende-eeuwse teksten. Franssen wijst

erop dat tekst in de zestiende eeuw werd aangepast aan de moraliserende functie die

literatuur in die periode moest hebben.93 Dat wordt ook onmiddelijk duidelijk door de

moraliserende conclusie van de auteur die volgt op de tekst. De situatie waarin de man

verkeerde, moest als spiegel dienen; het verhaal fungeerde als exeplum en

waarschuwing. De vele hennentasters in de samenleving moesten duidelijk worden

gemaakt dat het best is wanneer 'elck metten sinen moeyde' (r. 244). Het was voor een

man onbetamelijk het takenpakket van zijn echtgenote over te nemen.94

3.2 De hennentaster/pantoffelheld in de laatmiddeleeuwse literatuur

De benaming 'hennentaster' is heel bewust gekozen. Een hennentaster taste de kip af om

te kunnen voelen of er een ei op komst was. Die handeling was een typisch

vrouwenwerk. Volgens Pleij was het hennentaster-thema erg populair in de

laatmiddeleeuwse literatuur, en bij uitbreiding ook het thema van de taakverdeling

binnen het huwelijk in het algemeen. Daarbij zou het hoogtepunt in de eerste helft van

de zestiende eeuw liggen, de periode waarin de rederijkersteksten die in deze thesis

centraal staan ontstonden.95 Het hennentasterthema dook voor het eerst op in de

literatuur van de Zuidelijke Nederlanden aan het einde van de veertiende eeuw; vooral

in kluchten. Peij situeert de uitbreiding van het thema in de loop van de vijftiende eeuw,

waarin het in tafelspelen en esbattementen en langere rederijkersgedichten heel vaak

voorkwam. Zowel in de literatuur als de beeldende kunst vond men voorstellingen terug

van een omgekeerde wereld binnen het huwelijk. Daarin moet de pantoffelheld steevast

het afleggen tegen zijn bazige, standvastige vrouw.96 Vanaf de vijftiende en vooral in de

zestiende eeuw lieten prenten scheldende en slaande rouwen zien die soms letterlijk de

93 Franssen 1987, 69. 94 Franssen 1987, 69. 95 Pleij 1986, 67-68. 96 Pleij 1986, 68.

Page 34: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

34

broek droegen, terwijl hun echtgenoot afgebeeld werd met een angstige blik en een kip

in de handen.97 Bijns schreef drie refreinen waarin dit thema centraal stond: ‘Verwijft te

zijne gaet boven alle plaghen’, ‘Noyt man en gheraecte aen vuylder laudate’ en ‘Dus

doende bright zy den tyt vast duere’.98

Andere belangrijke zestiende-eeuwse werken die de strijd om de broek en het daarmee

samenhangende thema van de vrouwenmacht benaderen zijn het Antwerps Liedboek

(1544) en Dat Bedroch der Vrouwen (±1532).99 Prentkunstenaars droeg ook mee aan de

verspreiding van het thema van de vrouwenmacht door situaties te schetsen waarin

bekende mannen zich in het verleden door de listigheid van vrouwen voor schut hadden

laten zetten. Zo liet de Griekse filosoof Aristoteles zich letterlijk als een paard berijden

door Phyllis en wist Dalida Samsons kracht en leven te ontfutselen.100 Franssen

krakteriseert deze thema's als een uitwerking van het motief van de 'mundus inversus'

of omgekeerde wereld.101 In die wereld is het evenwicht in het huwelijk verbroken. Die

omgekeerde wereld was niet enkel het gevolg van de bazige houding van gehuwde

vrouwen. Ook de vele ongelijke huwelijken zetten de wereld op zijn kop. Het motief

werd vaak gebruikt in teksten waarin de auteur een tijdsklacht wou uiten. De auteurs

ervan dachten met melancholie terug aan het verleden, dat als beter ervaren werd. De

omgekeerde wereld impliceerde dus ook een verkeerde wereld.102

3.3 Tegenstrijdigheden in Bijns' representatie van de pantoffelheld in 'Onghebonden

best weeldich man sonder wyf' en 'Ongebonden best, weldich wyff sonder man'

De representatie van de pantoffelheld in de satirische huwelijksrefreinen van Bijns was

heel tegenstrijdig, naargelang het mannelijk of vrouwelijk standpunt dat ze innam.

Bijzonder aan de samenhorende refreinen 'Onghebonden best weeldich man sonder

wyf' en 'Ongebonden best, weldich wyff sonder man' is dat Bijns beide standpunten

innam in twee nagenoeg identieke refreinen qua opbouw en doel. In beide teksten

trachtte ze haar lezers ervan te overtuigen niet te huwen door de vele kwalijke gevolgen

van het huwelijk op te sommen. Zo geeft ze in 'Onghebonden best weeldich man sonder

wyf' een betoog over de vele ellende waarmee een gehuwde man te maken krijgt. Al in

97 Franssen 1987, 69. 98 Pleij 1986, 69-70. 99 Franssen 1987, 69. 100 Franssen 1987, 69. 101 Franssen 1987, 71. 102 Franssen 1987, 71.

Page 35: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

35

de eerste strofe karakteriseert ze het huwelijk als een risicovolle onderneming. Als de

man een kwade vrouw treft, zal hij eeuwig onder haar dictatuur leven.

Crycht een man een wyf die quaedt es en fel

Wederspannych rebel

Hy laet ter syn vel (r. 7-9)

De clichérepresentatie van een pantoffelheld en zijn kwade echtgenote wordt op de spits

gedreven. Bijns omschrijft het huwelijk als een eeuwig gekwel. De vrouw draagt de

broek en is niet afkerig van wat geweld.

Gheeft haer eenen slach zij en sal u niet honen

Maer dobbel lonen

Myt stoelen cronen (r. 29-31)

Bovendien veronderstelt zo'n kwaad wijf dat haar echtgenoot voor brood op de plank

zorgt. Waagt de man het echter om na al zijn harde labeur zijn zinnen te verzetten in de

kroeg, dan is zij de eerste om op hem te morren. Het toppunt is dat het de vrouw is die al

het geld opdoet. Als een man zijn echtgenote niet in de nodige luxe voorziet, is hij

opnieuw de dupe. Hij is het reinste voorbeeld van een pantoffelheld.

Wildt zy gaen proncken langs der straten

Wils de man niet gheven / zy sal hem haten

Als ballinck verwaten

Hy en derfs niet laten (r. 60-63)

In het inhoudelijk daarbij horende refrein 'Ongebonden best, weldich wyff sonder

man'103 gaf Bijns een volledig andere voorstelling van het huwelijk. Het refrein is

geschreven vanuit Bijns' eigen standpunt, dat blijkt uit volgend citaat.

Dits mynen raet, want soo ic vermoeye,

dagelycx vernoeye //, men siet dat gemeene.

Al is een vrouwe noch soo ryck van goeye,

sy crycht haest een boeye // aen haer beene,

ist dat sy trout; maer blyft sy alleene,

Ruelens 1979-1981, 55-58.

Page 36: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

36

& sy haer reene // & suyver gehouwen can,

sy is heere & vrouwe: beter leven geene. (r. 7-13)

De argumenten van Bijns die haar vrouwelijke lezers ervan zouden moeten overtuigen

dat de ongebonden staat de beste is, zijn van diverse aard. Vrouwen verliezen hun

vrijheid door zich aan een man te binden; ze worden vastgeketend aan het huishouden

en hun kroost. Bovendien bekoelt de liefde reeds na minder dan jaar, omdat het huwelijk

te zwaar is om dragen.

maer, wachermen! Als sy den man eerst trouwen,

sy meynen de lieffde en mach niet vercouwen;

dan ist hen berouwen // bovenmin dan een jaer.

Och! dat pack des houwelycx is alte swaer;

sy wetent openbaer diet hebben gedragen.

Een vrouwe lydt menigen ancxt & vaer,

als een man, hier oft daer //, gaet druck verjagen,

drincken & spelen, by nachten by dagen,

dan moet haer mishagen // dat sy ook oyt began. (r. 19-27)

De doorsnee echtgenoot hangt constant rond in de kroeg om daarna zijn vrouw te slaan

wanneer hij thuis komt, als zij een woord durft te reppen. Ze wordt immers

verondersteld haar man te gehoorzamen, ook als hij dronken is: 'dat droncken vol vat //

moetse obedieren' (r. 36). Ten slotte is bedrog, ondanks de openbare schande die er mee

gepaard gaat wanneer de buurt ervan op de hoogte zou komen, schering en inslag. Een

ongehuwde vrouw blijft zuiver en rein. Bovendien is ze haar eigen baas en moet ze niet

bevreesd zijn voor de kwade reacties van een humeurige echtgenoot wanneer ze zich

buitenshuis begeeft. En die mobiele vrijheid was belangrijk in de ogen van Bijns: '& nae

myn bekin //, de vryheyt is vele weert.' (r. 48). Zo belangrijk zelfs dat het verlies ervan

niet opwoog tegen de financiële moeilijkheden die met een ongehuwde staat gepaard

gingen.

Een ongebonden vrouwe wert allomme begeert;

al ist dat sy ontbeert // eens mans profyt,

sy is meester & vrouwe aen haren heert. (r. 52-54)

Page 37: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

37

Het was in haar ogen beter voor een vrouw om levenslang te spinnen en wat zuiniger te

leven, dan getrouwd te zijn met een man die zijn geld verspilt aan drank en vrouwen.

Aan het einde van het refrein zit nog een sneer naar ongelijke huwelijken wegens

financiële redenen, die volgens Bijns moreel verwerpelijk waren: 'Al is een vrouwe noch

soo ryck van haven, / veel mans die achtense als hare slaven.' (r. 61-62). Gegoede

vrouwen trapten maar beter niet in de zoete woordjes van hun minnaars. Eenmaal ze

een rijke vrouw in hun netten gestrikt hadden, waren hun vrouwen maar net goed

genoeg om het huishouden en de opvoeding van de kinderen op zich te nemen. Het

cliché van de pantoffelheldfiguur wordt hier ontkracht in plaats van bevestigd. De

echtgenoot wordt afgeschilderd als een agressieve figuur die zijn vrouw onderdrukt.

We kunnen dus niet simpelweg stellen dat het echtpaar in het gros van de refreinen van

Bijns voorgesteld werd als een combinatie een kwade huisvrouw en een pantoffelheld.

Bovendien moeten we extra voorzichtig zijn met conclusies te trekken over de reële

relatieve positie van man en vrouw binnen het huwelijk aan het einde van de

middeleeuwen op basis van deze literatuur. Niet alleen vanwege de dubbelzinnige aard

van de refreinen, maar ook vanwege het satirische karakter ervan. Ze hadden als doel

het publiek te vermaken, veeleer dan te informeren over de werkelijkheid. Ook Pleij

wijst op het gevaar om een simpel causaal verband te hanteren. Literatuur licht altijd

bepaalde aspecten uit de werkelijkheid op; het gaat vaak slechts om een selectie die

bovendien vervormd wordt vanuit de bedoeling van de auteur.104

3.4 Verklaring van de aanwezigheid van de pantoffelheldfiguur in Bijns' werk: de

maatschappelijke realiteit en de wensen van de literatuur

In het Antwerpen waarin Bijns leefde, heerste er een erg gunstig klimaat voor

(alleenstaande) vrouwen en dat bracht bepaalde spanningen met zich mee.105 Dat het

vrouwelijke deel van de bevolking in het zestiende-eeuwse Antwerpen vrijgevochten

was, daarvan getuigen de verbazende reacties van buitenlanders.106 Zij wisten niet wat

waar ze het hadden als ze vrouwen zomaar alleen over straat zagen lopen en bovendien

moesten vaststellen dat ze zelfs handel dreven en deelnamen aan het culturele leven.

Niet alleen die buitenlandse bezoekers, maar ook de Antwerpenaren zelf keken van de

kant toe hoe vrouwen alsmaar beter hun weg vonden naar het openbare leven.

104 Pleij 1986, 69. 105 Pleij 2011, 239. 106 Pleij 2011, 248.

Page 38: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

38

Het gaf aanleiding tot een nieuw literair genre waarin de spot met hen werd gedreven.

De auteurs ervan lieten clichéfiguren optreden zoals de bazige huisvrouw, de ordinaire

feeks die wel geld uitgaf maar te lui was om het huishouden te doen, de oudere sloerie

die tevergeefs moeite deed om nog aantrekkelijk te zijn, de pantoffelheld die onder de

tirannie van zijn vrouw leed, enz.107 Ook schilders en prentkunstenaars deden met veel

plezier mee met die trend. De uitgebreide productie van literatuur en kunst die

daardoor ontstond, was een symptoom van de angst die men kreeg voor vrouwen.

Vooral alleenstaande vrouwen in het openbaar werden als een bedreiging aangevoeld.

Zij hadden immers geen echtgenoot die op tijd en stond hun behoeften kon bevredigen.

Door hun wankelmoedig karakter lieten ze zich bovendien gemakkelijk verleiden door

de duivel.108 Toch waren ook getrouwde vrouwen en hun echtgenoten het mikpunt van

spot in huwelijkssatires, een geliefd rederijkers-genre in de zestiende eeuw.

Er werd vaak gewaarschuwd voor zowel verdoken als openbare vrouwenmacht. Dat die

vrees niet helemaal ongegrond was, werd duidelijk in 1522. Toen kwamen in Antwerpen

honderden vrouwen op straat om een augustijner monnik -verdacht van ketterij- te

bevrijden en terug te brengen naar zijn klooster. Nog in 1522 sloegen ze de handen in

elkaar omdat de bakkers te hoge prijzen aanrekenden.109 Dergelijke anekdotes van

gevaarlijke zelfstandige vrouwen waren heel stereotiep van aard. Naar het einde van de

middeleeuwen toe werd het literair genre waarin gewaarschuwd werd voor

vrouwenmacht populairder. Het belangrijkste bewijs voor hun agressieve karakter was

volgens vele auteurs het Bijbelse Genesisverhaal. Zo dacht ook Jan van Doesborch er

over. In 1532 beweerde hij in Dat bedroch der vrouwen dat Adam van de appel beet

onder druk van zijn wederhelft, want hij 'en wilde niet vertoornen zijn wijf'.110

Terwijl dit soort literatuur aanvankelijk nog humoristisch en speels bedoeld was, kwam

er later ook een strijdliteratuur tegen vrouwen op gang. Die kwam er hoofdzakelijk door

de diepgewortelde angst dat vrouwen meer en meer macht zouden krijgen en de

bestaande gezinsverhoudingen overhoop zouden halen. Kunst en literatuur stonden ten

dienste van die strijd.111 Er verscheen heel wat vrouwonvriendelijke literatuur, waarin

107 Pleij 2011, 248. 108 Pleij 2011, 248. 109 Pleij 2011, 219-236. 110Geciteerd in Pleij 2011, 227. 111 Er was een belangrijke vrouwonvriendelijke tendens in de prentkunst, waarin vrouwenlisten werden uitgebeeld. Voor de geïnteresseerde lezer kan ik zeker het boek Hoe bedriechlijck dat die vrouwen zijn:

Page 39: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

39

één tendens telkens terug kwam: vrouwen hadden een grillige natuur en waren

bovendien labiel. De man verloor de controle dus maar beter niet over zijn vrouw. Een

opstand van vrouwen als antwoord op die literatuur liet niet lang op zich wachten.

Drukkers profiteerden maar al te graag mee van deze strijd op papier.112 De cultus van

het boze wijf, dat geil en listig was en er altijd op uit was mensen te bedriegen, was

geboren en kwam tot een climax in de eerste helft van de zestiende eeuw.113

De literatuur aan het einde van de zestiende eeuw had overwegend moraliserende

bedoelingen en teksten fungeerden heel vaak als spiegel, waarbij een auteur hoopte op

navolging van (de personages in) zijn stichtende tekst. Bijns hanteerde bij deze

refreinen het genre van de satire, met de bedoeling haar opinie over te brengen op een

humoristische manier. Bovendien moeten we rekening houden met de literaire traditie

en het intertekstueel karakter van teksten. Auteurs putten vaak niet rechtstreeks uit de

werkelijkheid, maar verwerken stof vanuit teksten die ze zelf gelezen hebben. Hierbij

imiteren, verbeteren en vervormen ze de teksten naar hun eigen hand.114

3.5 Ruimte voor andere accenten in het werk van Bijns: man én vrouw als pineut van het

huwelijk

3.5.1 Verlies van mobiliteit in 'Dus doende brengt zij den tijd vast deure'

Het satirisch refrein 'Dus doende brengt zij den tijd vast deure', geeft informatie prijs

over de vrijheid en/of mobiliteit van de gehuwde vrouw. Aan het woord is een man die

zich beklaagt over de tijdsbesteding van zijn echtgenote. De eerste regel geeft al meteen

de algemene teneur van het hele refrein prijs: 'Ik heb een wijf, beter hadde ik gene' (r. 1).

De lezer krijgt een opsomming van het doen en laten van de echtgenote; wat

voornamelijk bestaat uit rondkuieren langs de straten en het geld van haar echtgenoot

opdoen. We lezen hoe de vrouw maar al te graag de openbaarheid opzoekt om op de

hoogte te zijn van de laatste nieuwtjes

Wanneer zij dan opstaat (dit zijn haar treken),

Dan gaat ze op 't strate een luchtken rapen.

vrouwenlisten in de beeldende kunst in de Nederlanden circa 1350-1650 van Yvonne Bleyerveld (2000) aanraden. 112 Pleij 2011, 229-232. 113 Pleij 1977, 38-39. 114 Pleij 1986, 69.

Page 40: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

40

Es er ergens wat nieuws, dat moet ze begapen,

Niet achtende hoe ik daaromme treure; (r. 23-26)

In dit korte citaat van amper vier regels kunnen we al twee zaken afleiden over het

huwelijk dat in deze tekst gerepresenteerd wordt: de vrouw zet maar al te graag een

stapje in het publieke leven en haar man is daar helemaal niet mee opgezet. Het gebruik

van de term 'treken' (betekenis: streken of bedrieglijk handelen115) wijst op de

negatieve perceptie van het gedrag. In het refrein komen nog vier andere plaatsen voor

waar verwezen wordt naar de drang van de vrouw om het huis te verlaten en plezier te

maken:

Zij en wil den dieren tijd in 't vlas niet maken.

Wat werk zij begint, zij zal gaan staken,

Zij zaait liever aarsbillen langs der straten. (r. 33-35)

Van huize tot huize loopt zij laudaten (r. 41)

Ook gaat zij klappeien met helen dagen. (r. 55)

Zij en klapt 't onzer geburen wijven.

Als zij komt bij haar commeren, voorwaar dus ees 't

Al den paternoster die zij dan leest, [...] (r. 63-65)

De termen waarvoor Bijns gekozen heeft, zijn -net zoals 'treken'- opvallend scherp en

hebben een erg negatieve bijklank. 'De straat met aarsbillen zaaien of strooien'

betekende langs de straat slenteren. Een 'laudaat' was een luie vrouw die tot weinig

goeds in staat was en 'klappeien' ten slotte, was een term waarmee roddelen of

kwaadspreken bedoeld werd.116 Na een eerste oppervlakkige lezing komt de vrouw als

een heel mobiel figuur naar voren in de tekst, die dik tegen de zin van haar echtgenoot

constant zomaar de straat opging.

Houden we echter rekening met Bijns' afkeurende houding ten opzichte van het

huwelijk en haar vele refreinen die een verkeerde verbintenis hekelen door vrouwen

erop te wijzen dat elk huwelijk het risico inhoudt dat hun bestaan gereduceerd wordt tot

115 De Geïntegreerde Taalbank. 116 De betekenis van elk van deze termen is terug te vinden op de website van De Geïntegreerde Taalbank.

Page 41: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

41

de bevrediging van de behoeftes van man en kroost,117 dan kunnen we het refrein ook

interpreteren als een kritiek op de man die niets liever wil dan de vrijheid van zijn

vrouw in te perken. Bijns gaat erg in op de grote treurnis die de man al voelt wanneer

zijn eega nog maar het huis verlaat om een luchtje te scheppen.

Wanneer zij dan opstaat (dit zijn haar treken),

Dan gaat ze op 't strate een luchtken rapen.

Es er ergens wat nieuws, dat moet ze begapen,

Niet achtende hoe ik daaromme treure; (r. 23-26)

Spint zij enen draad, tertstond zal haar vaken,

Maar zij zou wel heel nachten over waken

Om dansen: zelk werk en zou zij niet haten.

Hierinne en kan ik geen vreugd vatten. (r. 36-42)

Door dergelijke uitspraken in de mond van de man te leggen, slaat hij een belachelijk

figuur. Het is hem enkel te doen om het feit dat hij zijn vrouw liever aan de haard

gekluisterd ziet. Daarom is deze tekst opnieuw heel dubbelzinnig. Het refrein kan niet

alleen gelezen worden als een kritiek op de vrouw die constant van huis weg is, maar

ook als een kritiek op de conservatieve opvatting van mannen die hun vrouw het liefst

zouden verbieden het huis te verlaten. Zoals ik al aangaf in punt 3.4 waren vrouwen heel

mobiel en vrij in het zestiende-eeuwse Antwerpen; de houding van de man in dit refrein

is dus heel conservatief.

3.5.2 Ellende bij het opvoeden van de kinderen in 'Het waar goed huwen, maar 't zorgen

is de plage'

Het valt op dat één van Bijns' meest gebruikte argumenten tegen het huwelijk er een is

dat door geestelijken heel positief ervaren werd. Ik vertelde in mijn deel over het

huwelijk in de Zuidelijke Nederlanden in de zestiende eeuw al dat volgens de

middeleeuwse dogmatiek een maagdelijk leven superieur was aan een huwelijk. De

seksuele activiteit viel immers niet te rijmen met een ascetisch zuiver leven. Omdat de

geestelijken beseften dat de celibataire staat niet iedereen gegeven was; eisten ze van

gehuwde mensen die een zondige leven leidden een verplichte compensatie: zorgen

117 Pleij 2011, 249.

Page 42: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

42

voor een nageslacht en elkaar eeuwige trouw beloven.118 Die zorg voor het nageslacht

wordt door Bijns in het refrein 'Het waar goed huwen, maar 't zorgen is de plage'

voorgesteld als een helse taak waar man én vrouw heel erg van afzien. Bijns stond met

haar negatieve typering van het ouderschap mogelijk nog afkeriger tegenover het

huwelijk dan de Kerk.

Het is meteen duidelijk dat Bijns haar lezers wil overtuigen om niet in het

huwelijksbootje stappen.

Gij proper meiskens, gij enge diekens,

En jonge gezellen, wild van manierkens,

Wilt u niet zo schierkens om huwen stellen. (r. 1-3)

In de vierde strofe doet ze dat door de ellende die een kroost met zich meebrengt te

beschrijven als een helse strijd die eeuwig lijkt voort te duren. De 'fradden' (kinderen,

kleuters) krijsen de hele dag door aan de oren van vader en moeder omdat ze honger

lijden of koud hebben. De ouders kunnen niet snel genoeg al hun wensen inwilligen, met

barstende hoofdpijn tot gevolg. Bovendien slagen kleine kinderen die nog niet zindelijk

zijn erin het huis om te toveren tot een ware mesthoop.

d'Ene wil eten, d'ander kakken of poelen.

Nooit zulken woelen: 't verlede hem die 't zage.

Is 't kind dan bedreten, zo moeten zij 't spoelen

Dit doet de liefde koelen, die groot was van behage.

Het waar goed huwen, maar 't zorgen is de plage (r. 56-60)

Die voorstelling alleen volstond blijkbaar nog niet. Tot twee keer toe wordt in het refrein

gewezen op de financiële nachtmerrie waarin ouders zich storten.

Dan is 't: wilt geld zoeken om wiegen, om stoelen; (r. 55)

Peinst, hongerige buiken zijn kwaad om verzaden (r. 65)

Doordat Bijns zich hier zowel tot jongens als meisjes richt, wint het gedicht aan

overtuigingskracht. Ze viseert zich niet langer op één van de geslachten om die

vervolgens zo negatief mogelijk te karakteriseren. Doordat de cliché's van kwade

118 Kloek 2000, 109-110.

Page 43: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

43

huisvrouw en pantoffelheld hier minder uitgesproken zijn, krijgt het refrein meer

draagkracht en wordt de satire minder expliciet. Het refrein is hierdoor ernstiger van

toon en kan gelezen worden als een oprechte waarschuwing voor de lasten die een

huwelijk met zich meebrengt. Het humanistisch gedachtegoed schemert in dit refrein

door in de representatie van de onderlinge band van het echtpaar die best wel

harmonieus gepresenteerd wordt, in vergelijking met Vanden hinnen tastere. Het gedicht

neemt hierdoor een bijzondere positie in binnen de context waarin het geschreven is en

vooral binnen het genre van de satire. Het echtpaar wordt voorgesteld als een team dat

te maken krijgt met dezelfde moeilijkheden, die ze samen moeten oplossen. Bij De

Roovere was het takenpakket van man en vrouw daarentegen sterk verschillend.

't Is: vader, geeft appelen, moeder geeft koeken. (r. 52.)

Is 't kind dan bedreten, zo moeten zij 't spoelen. (r. 58)

Het huwelijk dat gedicteerd werd door kleine kinderen werd door Bijns al even negatief

gerepresenteerd als een huwelijk dat gedicteerd werd door een man. Een huwelijk was

dus in geen enkel geval een goed idee volgens haar. We zien hierin duidelijk invloeden

van de denkbeelden van haar bevriende minderbroeders; zij behoorden immers tot de

groep geestelijken die het huwelijk slechts zag als een noodzakelijk instituut om de

voorplanting te reguleren.119 Het valt op dat niet alleen geestelijken, maar ook

humanistische geleerden zoals Vives een spiritueel bestaan, zonder kinderen, boven het

moeizame geploeter achtten dat een kroost met zich meebracht.120 Vives wees zijn

lezers op de voordelen van een leven als kinderloze vrouw. Ze moest zich niet

bekommeren om de pijn van de bevalling en het hoge risico om te sterven dat hiermee

gepaard ging, Ook dagelijkse beslommeringen die de verzorging en opvoeding van de

kinderen met zich meebrachten, bleven haar gespaard. Bovendien zou ze haar hoofd niet

moeten breken over het toekomstige karakter van haar kinderen. Daar voegde hij nog

aan toe dat ouders niet altijd het meest aangename gezelschap waren, omdat ze uren

konden zeuren over de dagelijkse ellende in het huishouden. Deze bedenkingen zorgden

er mee voor dat het gezin het mikpunt van spot werd in het geliefde rederijkersgenre

van de huwelijks- en gezinssatire.121

119 Pleij 2011, 249. 120 Pleij 2011, 249. 121 Pleij 2011, 249.

Page 44: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

44

4. De satirische huwelijksrefreinen van Anna Bijns: laatmiddeleeuws of

vroegmodern?

Zoals reeds gezegd in het eerste deel van mijn onderzoek, werd het huwelijk vanuit het

katholiek perspectief in de middeleeuwen gezien als een instituut om seksuele

activiteiten en voortplanting te beperken. Dat moeten we situeren in een context waarin

overspel en clandestiene huwelijken schering en inslag waren. Anders dan bij

humanisten zoals, die in hun nieuwe huwelijksmodel opperden voor een harmonieus

huwelijk en die visie bovendien nog eens trachtten wijd te verspreiden om sociale

veranderingen teweeg te brengen, zag de Kerk het huwelijk als een noodzakelijk kwaad.

Voor Bijns was geen enkele reden goed genoeg om het huwelijk te promoten. In haar

satirische refreinen deed ze er dan ook alles aan om haar lezers van een huwelijk te

weerhouden door een verkeerd huwelijk te hekelen en de meerwaarde van een huwelijk

en gezin in twijfel te trekken.122

Bijns' refreinen staan mijlenver af van de ideeën in de huwelijksliteratuur van de

humanisten zoals ik die in mijn eerste deel schetste. Zij stelden het huwelijk voor als een

aangename samenlevingsvorm waarin beide partners gelukkig konden zijn en zagen het

huwelijk en het gezinsleven als de hoeksteen van de maatschappij en de meest logische

weg om de sociale orde op moreel en spiritueel vlak te optimaliseren.123 Afgaande op

haar satirische refreinen leek een dergelijke vriendschap tussen echtelieden volgens

Bijns onmogelijk, door de vele frustraties die ze ervaarden binnen het huweljk die alles

te maken hadden met de dagelijkse beslommeringen. De vele huishoudelijke taken, het

harde labeur op het veld, de opvoeding van de kinderen en de financiële kopzorgen, liet

de liefde tussen echtelieden snel bekoelen. Toch wijkt Bijns in bepaalde refreinen af van

de typisch middeleeuwse, clichématige voorstelling van de pantoffelheldfiguur. Zo

beeldde ze man en vrouw als een verenigd front af dat zich een weg zoekt in de

dagelijkse sleur.

122 Pleij 2011, 248-249. 123 Yost 1977, 1 & Degroote 1944, 32.

Page 45: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

45

DEEL III.

De representatie van het huwelijk in Hue Mars en Venus

tsaemen bueleerden (ca. 1500) van Jan Smeken

In dit derde deel van mijn thesis wil ik een beeld krijgen van de zestiende-eeuwse

voorstelling van het huwelijk in de rederijkersliteratuur door te kijken naar de manier

waarop Smeken zijn bronnen voor zijn toneelspel Hue Mars en Venus tsaemen

bueleerden (ca. 1500) heeft uitgebreid en bewerkt.124 Daarbij zal ik me vooral focussen

op de aanpassingen die Smeken aangebracht heeft met betrekking tot de voorstelling

van overspel. In een volgende hoofdstuk zal ik de aanpassingen trachten te verklaren.

Tot slot situeer ik Mars en Venus ten opzichte van middeleeuwse en humanistische

ideeën.

1. Tekst en auteur

De liefde bleek door de eeuwen heen een geliefd en dankbaar onderwerp van gesprek én

literatuur. Al van in de klassieke Griekse mythologie worden verhalen verteld over

geliefden. Daarbij werden niet alleen idyllische, maar ook controversiële liefdes-

verhoudingen ten tonele gevoerd, waarbij onderwerpen als overspel, mislukte

huwelijken en echtelijke ruzies niet geschuwd werden. Het heidense karakter van

klassieke teksten gaf rederijkers de vrijheid om controversiële verhaalstof te

presenteren via bewerkingen, ondanks de literaire en sociale conventies die rond de

thematisering van dit soort gevoelige zaken bestonden.125 Door dit soort toneel op te

voeren konden de rederijkers hun publiek doen reflecteren over het eigen gedrag en

over de waarden en normen die dat gedrag mee bepaalden.126

Dat was ook de bedoeling die Jan Smeken -Brussels stadsrederijker van 1485 tot zijn

dood in 1517 en factor van de rederijkerskamer De Leliebroeders127- met zijn toneelstuk

Hue Mars en Venus tsaemen bueleerden (ca. 1500) voor ogen had.128 Het stuk werd in

twee versies overgeleverd: in een afschrift van Reyer Gheurts (1551) en in gedrukte

versie in Den handel der Amoureusheyt (1621, geredigeerd door J.B. Houwaert). In het

124 In de rest van dit deel afgekort tot Mars en Venus. 125 Van Herk 2012, 11 & 234. 126 Van Herk 2012, 11. 127 Van Herk 2012, 20. 128 Moderne uitgave in Van Dijk & Kramer 1991, 230-302.

Page 46: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

46

handschrift vormt de tekst één doorlopend geheel, terwijl in de gedrukte versie de tekst

onderverdeeld is in drie delen, waarbij elk deel voorzien is van een proloog en een

naspel. De al te expliciete seksuele toespelingen werden bovendien in de gedrukte tekst

weggelaten.129 Ik heb voor mijn bespreking van de tekst gebruik gemaakt van de

vertaling van H. van Dijk en F. Kramer in het boek Europees toneel van Middeleeuwen

naar Renaissance (1991), die gebaseerd is op de doorlopende tekst in het handschrift.

Mars en Venus behoort tot de categorie van de spelen van sinne; toneelspelen met een

betogende strekking. De moraliserende toon is een vast bestanddeel van de spelen van

sinne. Meestal wordt die vertolkt door de sinnekens, duivelse figuren die de verleidingen

van het kwaad belichamen.130 Van Herk plaatst het stuk in haar boek Fabels van liefde:

het mythologisch-amoureuze toneel van de rederijkers (1475-1621) (2012) in de categorie

Bourgondische spelen. Deze spelen zijn ontstaan in de periode 1480-1520 in Brabant, en

meer specifiek in Brussel. De spelen zouden georiënteerd zijn op Franstalige

(Bourgondische) liefdesliteratuur en thematiseren wereldlijke liefde.131

2. Voorstelling van de mythe in de bronnen

2.1 Ovidius' Metamorfosen

De mythe over het overspel van Mars en Venus komt voor in de Metamorfosen van

Ovidius (±1 n.C). In dat dichtwerk verhaalt de Romeinse dichter in Latijnse verzen over

de schepping en de geschiedenis van de wereld.132 Daarbij focust hij voornamelijk op de

vele gedaanteverwisselingen (metamorfosen) die in de Griekse mythes voorkomen. Het

fragment over het overspel van Venus is in de Metamorfosen beslaat slechts de regels

165-189 van het vierde boek. Het wordt voorgesteld als het tweede in een reeks

verhalen die thuis tijdens het werk verteld worden door de dochters van koning Minyas.

De mythe vangt aan op het moment dat de God van de zon (Phebus) het overspel van

Mars en Venus ontdekt en er vertoornd om wordt.133 Hij gaat het bedrog aan Vulcanus,

de echtgenoot van Venus, vertellen en duidt de plek van het overspel aan. Vulcanus laat

onmiddellijk zijn werk in de smidse vallen en begint met kettingen, netten en klemmen

129 Van Herk 2012, 20-21. 130 Hummelen 1958, 1. 131 Van Herk 2012, 15. 132 Moderne uitgave in d'Hane-Scheltema 2013, 86. 133 Eigen parafrasering gebaseerd op d'Hane-Scheltema 2013, 86.

Page 47: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

47

te maken; allemaal zo fijn dat ze zelfs onzichtbaar leken. Met zijn val weet hij zijn vrouw

en haar minnaar klem te zetten. Hij roept de goden de kamer binnen en zij lachen zich te

pletter met de schande die het koppeltje te beurt valt. In een volgend verhaal neemt

Venus wraak op de Zon door hem verliefd te maken op een meisje; die verliefdheid kent

een fatale afloop.

2.2 Smekens Mars en Venus

Bij aanvang van zijn 1128-regelig toneelspel voert Smeken drie godinnen van de

Olympos ten tonele: Juno, Venus en Pallas.134 Juno komt eerst aan het woord; ze is niet te

spreken over het buitensporig seksueel gedrag van haar echtgenoot Jupiter, die zijn

pleziertjes bij minnaressen gaat opzoeken. De andere godinnen proberen haar te sussen:

Juno is toch gehuwd met één van de meest edele, mooie, edelste mannen ter wereld? En

ook al gaat hij vreemd, dan nog rest er genoeg Jupiter voor zijn echtgenote. Na het

geklaag van Juno is het de beurt aan Venus om haar mistroostige huwelijk uit de doeken

te doen. Haar weerzinwekkende, brute echtgenoot, de smid Vulcanus, kan haar niet

langer bekoren. Ondanks haar aandoenlijke klaagzang, krijgt ook zij hetzelfde advies als

Juno: ze kan maar beter haar situatie lijdzaam aanvaarden en haar lusten bedwingen

zoals een fatsoenlijke vrouw dat hoort te doen.

De sinnekens denken daar echter anders over. Ze willen Venus samen brengen met

Mars, de moedige god van de oorlog. Hij is immers de gelijke van Venus; even edel en

bevallig van uiterlijk. Wanneer Mars de drie godinnen voorbij wandelt en een blik in hun

richting werpt, is Venus onmiddellijk verkocht. De gevoelens van verliefdheid worden

echter al snel getemperd door haar verstand. Haar eer als goede echtgenote zou op het

spel komen te staan als ze toegeeft aan haar hartstocht. De sinnekens doen er alles aan

om haar dat extra duwtje in de rug te geven dat haar toch moet doen kiezen voor Mars.

Bij Mars, die zijn pijlen al gericht heeft op Venus, doen ze exact het tegenovergestelde. Ze

herinneren hem aan zijn riddereer; zou die niet te komen wankelen wanneer hij zich

overgeeft aan de liefde? Ondanks de bemoeienissen van de sinnekens beslist Mars Venus

het hof te maken. Hij kan haar overtuigen met de belofte dat hij hun liefde geheim zal

houden en ze spreken diezelfde avond nog af in Venus' kamer.

134 Eigen parafrasering gebaseerd op Van Dijk & Kramer 1991, 230-302.

Page 48: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

48

Wanneer Phebus -die reeds zijn twijfels had over de trouw van Venus- haar en Mars bij

het aanbreken van de dag betrapt, waarschuwt hij Vulcanus. Die ontaardt in woede als

hij met zijn eigen ogen ziet dat zijn vrouw hem ontrouw is. Hij maakt een fijne ketting

van diamanten om de overspeligen op het bed vast te binden zodat hij hun schande

openbaar kan maken. De mannelijke goden komen de penibele situatie van Mars en

Venus aanschouwen -Pallas en Juno weigeren ostentatief- en wijzen Mars op het verlies

van zijn reputatie. De sinnekens sluiten het spel af met een dialoog waarin vooral

Vulcanus het moet ontgelden en uitgescholden wordt voor vrouwenlasteraar.

3. Bible des Poètes als bron

De Metamorfosen van Ovidius, waarin de mythe van Mars en Venus is opgenomen,

vonden in de middeleeuwen buiten de kring van geleerden de weg naar het grote

publiek dankzij vertalingen. Een anonieme dichter maakte er bij aanvang van de

veertiende eeuw een bewerking van in het Frans, die we nu kennen onder de titel Ovide

Moralisé. De tekst van Ovidius werd soms letterlijk vertaald, maar af en toe ook uitvoerig

geparafraseerd of aangevuld met mythes uit andere bronnen.135 Ook volgden op iedere

fabel verschillende verklaringen. Er zijn tweeëntwintig handschriften van de Ovide

Moralisé uit de veertiende en vijftiende eeuw overgeleverd. Ook prozabewerkingen

lieten niet op zich wachten.136

In 1484 werd een luxe prozabewerking uitgegeven door Colard Mansion, een vertaler en

drukker afkomstig uit Brugge. De bewerking bevatte vierendertig houtsneden, die

scènes uit de Metamorfosen en de belangrijkste olympische goden verbeeldden. In zijn

voorwoord pretendeert Mansion Ovidius zo getrouw mogelijk na te volgen.

Desalniettemin liet hij niet na zijn eigen morele en allegorische interpretatie aan de

fabels toe te voegen. Het werk verwierf vooral bekendheid onder de titel Bibles des

Poètes, een herdruk die verscheen vanaf 1493. De bijzondere manier waarop de fabels

gepresenteerd werden, zorgde ervoor dat tal van dichters in de volktaal ze gebruikten

als aanknooppunt voor hun eigen literatuur.137 Van Herk geeft in haar boek aan dat de

Brusselse stadsrederijkers van mythologisch-amoureuze spelen van sinne de Ovide

135 Van Herk 2012, 31. 136 Van Herk 2012, 30-32. 137 Van Herk 2012, 31-32.

Page 49: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

49

Moralisé niet tot hun beschikking hadden. Smeken zou volgens haar de Bible des Poètes

als bron gebruikt voor zijn Mars en Venus.138

Volgens van Herk was Herman Pleij de eerste die een verband legde tussen de tekst van

Smeken en de Bible des poètes.139 Hij zag overeenkomsten tussen de thematiek van Mars

en Venus en een prent in de Bible.140 Op de afbeelding in kwestie wordt Vulcanus in zijn

smidse afgebeeld met een knots. Zijn weerzinwekkende uiterlijk krijgt gestalte door een

bochel, een klompvoet en een wrat boven zijn oog. Zijn echtgenote staat naast hem met

een beteuterde blik. Volgens Pleij is het opvallend dat de drukker van de Bible net die

illustratie koos om de fabel te illustreren en niet de afbeelding die veel gebruikelijker

was, waarin Mars en Venus op het bed -met of zonder net- in volle actie te zien zijn.141

Een tweede aanwijzing zou zijn dat de ketting waarmee Mars en Venus gevangen

worden zowel in de tekst van Smeken als in de Bible van diamant was.142 In heel wat

andere versies was dat niet het geval. Het blijft echter moeilijk om echt te bewijzen dat

de Bible des poètes als bron diende, aangezien de auteur van het boek nogal letterlijk de

tekst van Ovidius gevolgd heeft. Toch zijn er subtiele inhoudelijke nuances die de tekst

van Smeken ook vertoont. Zo is er ook in de Franse versie begrip voor het gedrag van

Mars en Venus en kunnen we bijna spreken van sympathie voor de overspeligen. In

beide werken lijkt de auteur begrip op te brengen voor de overpeinzingen van Venus

over het al dan niet overgaan tot het overspel. De auteur van de Bible geeft aan dat het

huwelijk er een is tussen ongelijke partners.143 Ook Smeken karakteriseert dat ongelijke

huwelijk door Venus in het begin van zijn tekst te laten klagen over haar echtgenoot. Het

zou op basis van die passage zijn dat Pleij volgens Van Herk de link maakte met de

Bible.144

4. Aanpassingen van Smeken met betrekking tot de representatie van het

overspel

In dit hoofdstuk staat de opsomming en duiding van de aanpassingen van Smeken ten

opzichte van Ovidius centraal, waarbij ik mij enkel concentreer op de representatie van

138 Van Herk 2012, 47. 139 Van Herk 2012, 44. De Bible des Poètes wordt in de rest van mijn masterproef afgekort tot Bible. 140 Pleij 1988, 143. 141 Pleij 1988, 43. 142 Van Herk 1988, 44-45. 143 Van Herk 1988, 44. 144 Van Herk 1988, 45.

Page 50: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

50

het overspel. Ik neem de mythe van Ovidius als vergelijkingsmateriaal en niet de Bible.

Wegens mijn gebrekkige kennis van het (middeleeuws) Frans zou ik bepaalde nuances

over het hoofd zien en daarom slechts een gebrekkige vergelijking van de teksten

kunnen maken. Bovendien werden de mythes uit de Metamorfosen in de Bible tamelijk

letterlijk naverteld.145 Het is mogelijk om de houding van de mannelijke goden en de

bedrogen Vulcanus op het overspel in de teksten van Ovidius en Smeken te vergelijken.

De focus op de gevoelens van Mars en Venus en de houding van de godinnen is een

toevoeging van Smeken, die afwezig is in de tekst van Ovidius. Ook mijn bespreking van

de houding van de sinnekens beperkt zich tot het toneelspel van Smeken, aangezien

deze duivelse figuren een typisch verschijnsel waren van de middeleeuwse rederijkers-

literatuur en bij Ovidius dus logischerwijs ontbraken.

4.1 Houding van de overspeligen (Mars en Venus) ten opzichte van het overspel

Het wordt meteen duidelijk voor de lezer dat Mars de meest actieve rol heeft in het

overspel. Hij probeert contact te maken met Venus door haar een blik toe te werpen. Het

is ook hij die het eerst een gesprek aanknoopt en dat doet hij zelfs door onmiddellijk zijn

liefde voor haar te betuigen. Mars' vurige liefde voor Venus is sterker dan zijn angst voor

schande en eerverlies, ondanks de vele waarschuwingen van de sinnekens.

Mars: [...] Dat ick in hör armkens rusten // muet.

Ghepeijs: Ghij rusten?

Mars: Ja, ick.

Jolijt: Hue sou dat geschien

Sij es ghehuwt?

Mars: Non foortse van dien. [...]

Ghepeijs: Suldij uwe coragiöse zeede

Werpen om een vrouwe te quiste?

Jolijt: Ja, de ghehuwet es?

Ghepeijs: Suldij met liste

Practiseeren ende u selven beschaemen

Een pluijm riddere te heeten bij naemen,

Ende laten die wercken van eeren achtere?

145 Van Herk 2012, 44.

Page 51: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

51

Jolijt: Houdt u in eeren.

Ghepeijs: Schuwt sulken lachtere.

[...]

Mars: Neen, sulcke blaeme

En sal mij, dat hoop ick, niet ghebören. (r. 397-426)

Venus is veel geremder in het uiten van haar gevoelens dan haar minnaar. Ze maakt na

het knikje van Mars onmiddellijk te verstaan bij haar vriendinnen dat ze zich nooit aan

overspel zou wagen. Ik vertelde in mijn eerste deel reeds dat vrouwen die gehuwd

waren binnen de hogere standen, functioneerden als een soort van sierstuk, een

symbool dat de status van hun man benadrukte. Venus, een godin en dus vergelijkbaar

met een vrouw van adel, stond volgens de middeleeuwse huwelijksopvatting dus garant

voor de status van Vulcanus. Ze beseft maar al te goed dat het daarom niet gehoord is

om overspel te plegen. Toch geeft ze toe dat ze maar al te graag wou dat haar

echtgenoot de looks van Mars had en vraagt nadrukkelijk begrip van haar vriendinnen

voor haar toestand. Het ellendige thuiszitten neemt haar al haar levensvreugde af.

Pallas: Wiens was dat knicxken?

[...]

Venus: Meijndij dat ict was?

Juno: Dat en hoordij niemant ghewaeghen

Wildij uws wercx besculdich maecken?

Venus: Neen ick [...]

[...]

Pallas: Wij saeghen wel dat hij sijn oogskens sluech

Up uwen persoon.

Venus: Dat weet ick licht.

Juno: Wij weeten wel dat u schoon aensicht

Veranderde / due hij staerlijck up u sach.

Venus: Dat is een saecke die ik niet lochenen mach,

Want ick peisde, so mij natuere leerde,

Of mijn man in sulker formen verkeerde,

So waer ick van alle vrouwen de blijtste,

De vercoorenste en de ghebenedijtste

Page 52: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

52

De de Goden up eerden ghebenedijden.

Pallas: Dat en mach niet sijn. [...]

Venus: Tis waer, ick kint. [...]

[...]

Venus: Pallas en Juno, wilt mijn bekinnen // kinnen. (r. 217-246.)

Wanneer ze echter weer alleen tegenover Mars staat, valt ze geen seconde uit haar rol

van waardige echtgenote. Ze weert Mars' avances resoluut af door allerlei volkse

wijsheden over zelfbeheersing en eerbaarheid aan hem te declameren, die hem ervan

moeten overtuigen zijn gevoelens voor haar te laten voor wat ze zijn. Venus laat haar

rationele kant spreken.

[...], want eere muet ghewacht // sijn

Sal sij lange dueren. (r. 470-471)

Elck wachts hem: de liefde heeft sulke cueren,

Dat sijt al schent (r. 473-474)

[...] elck sal hem verweeren

Vör dwerck van ontrouwen. (r. 485-486)

De gehuwde Venus hamert op het behoud van de eer, de onberekenbaarheid van de

liefde die alles kapot kan maken en het belang van het gebruik van het verstand, dat de

zotte kuren van de liefde moet temperen. Mars laat zich echter niet zomaar afschepen en

komt aanzetten met de vraag of iemand die verliefd is zijn gevoelens dan zomaar moet

bedwingen, ook al is de liefde onvervulbaar. Venus vraagt heel naïef of ze Mars troost

kan bieden zonder haar fatsoen, deugd en eer te verliezen. De godin is duidelijk erg

begaan met haar reputatie en weet wat van haar als echtgenote verwacht wordt. Dat

blijkt uit haar scherpe verwijten naar Mars toe wanneer die zijn hartstochtelijke

gevoelens voor de godin niet langer verbergt: 'Sijdij ooc so innocent ghesint / Dat ghij

bevint // en ghevuelt so saen / Dat ick mijn jonste sou tuwerts slaen?' (r.517-520).

Venus beseft maar al te goed dat ze ongeluk en eeuwige schande over zich zou afroepen

moest ze toegeven aan het kortstondig genot.

Dat eergevoel is een cruciaal aspect van de hoofse liefde. Mannen die zich eervol

gedroegen, kregen veel liefde terug van hun geliefde en dat kon hun moed en

Page 53: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

53

vaardigheid in de strijd ten goede komen. Op die manier zorgde eervol gedrag voor nog

meer glorie.146 Van Herk geeft in haar boek een passage weer uit het Haagse

liederenhandschrift waarin Venus de oprechte minnaar prijst.147 Inspanningen van

deugdzaamheid en trouw die tot uiting komen in woorden en daden werden beloond

met eer. Die eer zou volgens Van Oostrom bestaan uit de reputatie die men zo in zijn

omgeving verwerft en de voldoening die de eervolle persoon hier zelf uithaalt.148 Eervol

leven doet men dus niet in de eerste plaats voor zichzelf, noch voor de geliefde. Het is

veeleer een gemeenschapskwestie die draait rond het verwerven van status.149

Dat liefde en ridderschap onlosmakelijk samenhingen, kunnen we rechtstreeks afleiden

uit Mars en Venus, door de vele toespelingen hierop. Dat de liefde het ridderschap niet

altijd bevordert, leren we evenzeer. Het overspel komt de dappere daden van Mars niet

ten goede, hoewel hij vooraf van het tegendeel overtuigd was: 'Wat duet meer

ridderlijcke feijten hanteeren, / Tornieeren / rostieeren // dan vrouwen minne? […] Al

dat gheschiet // van eedelheeden, / Rijst uijt der vrouwen' (r. 429-437). Mars raakt

echter zodanig in de ban van Venus dat hij zijn ridderlijke daden laat voor wat ze zijn.150

Dat zal hem later bijzonder kwalijk genomen worden door het mannelijke deel van de

godenschaar van de Olympos (cf. infra).

Venus' weerhoudendheid tegenover de avances van Mars vloeit niet voort uit liefde voor

haar echtgenoot Vulcanus. Al van in het begin van het stuk maakt Smeken duidelijk dat

haar huwelijk allesbehalve rooskleurig is. Het duurt niet lang vooraleer ze begint te

wankelen en uiteindelijk toegeeft aan haar verliefde gemoed. Die ommekeer gebeurt

binnen het bereik van slechts een veertigtal regels.151 Al wat Mars nodig heeft om Venus

over de streep te trekken, is de belofte om de verhouding verborgen te houden en haar

te behoeden voor de schande wanneer dat nodig blijkt te zijn. Diezelfde avond spreken

de geliefden nog af. Venus zal het eventuele leed van het overspel verdragen, ook al

moet ze het met haar leven bekopen. Na deze beslissing verandert haar taalgebruik

146 Van Herk 2012, 176. 147 De datering van het Haagse liederenhandschrift is onzeker, men vermoedt dat het geschreven werd rond de overgang van de veertiende naar de vijftiendede eeuw. https://www.kb.nl/themas/middeleeuwen/haags-liederenhandschrift 148 Van Oostrom 1987, 286 (geciteerd in Van Herk 2012, 176). 149 Van Herk 2012, 176. 150 Van Herk 2012, 176-177. 151 Zie bijlage.

Page 54: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

54

onmiddellijk. De rationele taal vol wijsheden maakt plaats voor veelbelovende zoete

woordjes bij het afscheid nemen.

4.2 Houding van de bedrogen echtgenoot (Vulcanus) ten opzichte van het overspel

In de teksten komen we maar weinig te weten over Vulcanus' gedachten en gevoelens

ten opzichte van het overspel omdat hij hierover maar weinig expliciet aan het woord

komt. Daarom kunnen we ons beter concentreren op de stappen die hij onderneemt

wanneer het overspel aan het licht komt. Eerst wil ik echter wijzen op de opvallende

keuze van Smeken om voor het relaas van het overspel de drie goden Apollo, Vulcanus

en Phebus op te voeren in een dialoog waarin ze het huwelijk op een heel positieve

voorstellen. Het mooiste op de wereld zou een deugdzame vrouw zijn. Het is het

kostbaarste op aarde en de hoogste graad van eer. Bovendien is ze het toonbeeld van

eeuwige harmonie, Phebus: 'Een gue vrouwe is alder eeren weert / Die men hör duen

mach.' (r. 653-654). De dialoog is een belangrijke aanpassing ten opzichte van Ovidius.

Vulcanus steekt een lofrede af op zijn deugdzame liefhebbende vrouw. Phebus

waarschuwt hem voor het zwakke karakter van vrouwenharten. Vulcanus geeft Phebus

geen ongelijk, maar zijn vrouw zou een uitzondering op de regel vormen. Ook Apollo

heeft zijn twijfel bij de trouw van vrouwen. Toch blijft Vulcanus voharden: Venus '[...] liet

hör liever ontlijven / Dan dat sij verkiesen soude die blaeme / van ennigher ontrouwen.'

(r. 707-709) .

Wanneer Venus inderdaad niet zo trouw blijkt te zijn en het overspel ontdekt wordt,

wordt Vulcanus woest en wil hij zijn vrouw en haar minnaar meteen ten schande

stellen. In de Bible krijgt Vulcanus volgens van Herk later spijt van deze reactie op het

overspel. Had hij Venus immers haar gang laten gaan dan zou hij immers nog een tijd

kunnen profiteren hebben van haar goddelijke lichaam. De godin zou er immers alles

aan gedaan hebben om haar echtgenoot nog te behagen, uit angst dat haar overspel

ontdekt zou worden.152 Van die spijt is in het spel van Smeken echter niets te merken.

Hij laat de geliefden in hun hachelijke positie achter zodat ze zich zelf moeten losmaken.

152 Van Herk 2012, 45.

Page 55: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

55

4.3 Houding van buitenstaanders (goden) ten opzichte van het overspel

4.3.1 Mannelijke goden

In de vertaling van Ovidius die ik gebruik, staat dat de zonnegod Phebus vertoornd werd

om het overspel. Naar de motieven van zijn toorn heeft de lezer het voor het raden. Die

woede komt niet terug in de versie van Smeken; Phebus had het overspel van Venus

verwacht. De zonnegod krijgt een heel actieve rol in het toneelspel. Hij helpt Vulcanus

een plan te beramen om de minnaars voor schut te zetten. Dat is echter duidelijk niet

zijn enige bedoeling. Hij hoopt Vulcanus hiermee net zoveel als zijn vrouw te blameren,

'Want beschaemt hij sijn wijf teenighe stonden, / Hij beschaemt hem selven' (r. 932-

933). Phebus neemt het Vulcanus heel erg kwalijk dat hij zijn vrouw belachelijk wil

maken. Wanneer Vulcanus in zijn woedende bui suggereert dat hij het koppel wat wil

aandoen, is Phebus het niet met hem eens. Samen met de andere goden belet hij hem

zijn vrouw en haar minnaar te doden.

Over de gevolgen van het overspel voor Mars zijn de mannelijke goden (Phebus,

Neptunus en Mercurius) het unaniem eens: zijn reputatie is naar de knoppen; hij is al

zijn eer verloren. Dat maakt Mercurius hem zonder veel omwegen duidelijk:

O Mars victoriös, groot van crachte,

Muet u manlijck weesen, u prinslijck ghedachte

In tbedde van ledicheeden nu ghetelt // sijn?

Muet helm en schilt en sweert van machte,

Dwelcmen met eeren ter baenen brachte,

Verworpen en onder die vueten ghestelt // sijn?

Mueten standaerden, banieren, eer sij int velt // sijn

In formen van gordijnen verkeeren?

Mueten Venus vruchten van u gheschelt // sijn?

Muet doorcussen den sweerde spinnen leeren?

So sijdij weerdich luttel eeren. (r. 1045-1055)

'Zal het kussen het zwaard leren spinnen?'153. Mercurius toont hiermee aan dat een

ridder zijn krijgsvaardigheden niet in het liefdesbed kan optimaliseren. Het beeld van

153 Van Dijk & Kramer 1991, 297.

Page 56: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

56

het spinnen, een typische vrouwelijke bezigheid, zet daar extra kracht achter. Een eervol

ridder geeft zich niet over aan luiheid en wellust. De synthese van liefde en ridderschap,

zoals die vaak gerepresenteerd werd in hoofse literatuur, krijgt in de amoureuze spelen

een compleet andere wending. Mars’ eer komt op de helling te staan doordat hij Venus al

te zeer bemint.154 In dat aspect is de tekst tegelijk laatmiddeleeuws, de focus ligt nog

steeds voornamelijk op de eer, en vroegmodern, vanwege Mars' houding om de

vervulling van zijn liefdesverlangens boven zijn ridderdaden te plaatsen. Over de

gevolgen voor Venus' eer reppen de mannelijke goden met geen woord.

4.3.2 Vrouwelijke goden

De houding van Pallas en Juno ten aanzien van overspel in het begin van het stuk is

volledig anders dan wanneer het effectief gebeurd is. Bij aanvang van het spel maakten

ze Venus duidelijk dat overspel haar fatsoen helemaal niet ten goede zou komen.

Wanneer de bedrogen Vulcanus de Goden samenroept om het betrapte koppel te gaan

aanschouwen, weigeren de godinnen Venus te blameren en schofferen ze Vulcanus:

Juno: Wat ezel es datte?

Pallas: Tes seck een beeste

Onghevuelijck, sonder verstant ghebooren,

Als köninck Mijdas met sijn ezels ooren,

De sijn eere daer te pande // liet.

Juno: Hör oneere en is hör scande // niet,

Wat meent de manckaert?

Pallas: Tfij, den vileijnen

De vrouwen blameeren

Juno: Ofte eere vercleijnen

Ende dicwils hör guede wijfs beschaemen

Sonder redene of saecke.

Pallas: Ende met deeser blaemen

So willen sij decken hör self ghebreecken. (r. 983-990)

Vulcanus heeft volgens de godinnen helemaal geen reden om zijn vrouw te bestraffen.

Enkel hijzelf treft schuld; leed en blaam komen hem toe. Hij wil zijn eigen gebreken (zijn

154 Van Herk 2012, 177-178.

Page 57: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

57

afzichtelijk uiterlijk, zijn beestachtig karakter) verdoezelen door het overspel van Venus.

Overspel plegen wordt slechts vergeleken met een steekje laten vallen in een naaiwerk,

een futiliteit. Het overspel openbaar maken daarentegen is not done. Even tolerant tonen

Pallas en Venus zich voor het overspel van Jupiter.

Venus: Al besicht een ander den boom, boom,

Pallas: U blijft ghenuech.

Ten schaedt niet al mach hij wat buijten draeghen. (r. 105-107)

Ook hier krijgt Juno, de bedrogene, de volle lading over zich heen: vrouwen die zich laten

bedriegen zijn naïef, dom en stompzinnig. Juno spreekt haar vriendinnen niet tegen en

geeft zichzelf voor een deel de schuld: 'Die mans betrouwen / Al vaeren sij quaelijck sij

sijn wel weert' (r. 43-44). Jupiter wordt niet afgeschilderd als een echte 'vilein', de term

waarmee Vulcanus op het einde van het spel net wél wordt gekarakteriseerd wegens

zijn onbetamelijke reactie op het overspel. Bij Ovidius is er geen enkele aanwijzing voor

de weigering van de vrouwelijke goden om de schande te gaan aanschouwen. 'Alle

goden proestten 't uit en lange tijd was dit het topgesprek in godenkringen'155. Van Herk

geeft aan dat ook de Odysseia van Homeros daarom een mogelijke intertekst kan zijn van

de tekst van Smeken, wegens de vergelijkbare houding van de godinnen op het einde

van het stuk.156

4.4 Houding van de sinnekens ten opzichte van het overspel

De sinnekens in het stuk van Smeken houden er een heel dubbelzinnige gedachtegang

op na. Zelfs in de stukken dat ze enkel met elkaar in dialoog treden, vallen hun

uitspraken niet altijd te rijmen. In het begin van het stuk brengen ze begrip op voor de

beroerde status van Venus; ze verdient immers een veel betere echtgenoot:

Jolijt: Sij is quaelijck te passe

Met Vulcanus, sij en heeft gheen vröcht int lijf.

Ghepeijs: Ten is hörs mans niet.

Jolijt: Tis een wijf

Om met eenen köninck te bedde te gaen. (r. 177-180)

155 D'Hane-Scheltema 2013, 86. 156 Van Herk 2012, 45.

Page 58: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

58

Dat citaat doet vermoeden dat ze Venus hoogwaardig achten. Meer naar het einde van

de tekst maken de sinnekens echter enkele scherpe algemene opmerkingen over

gehuwde vrouwen in het algemeen, waartoe Venus dus ook behoort.

Ghepeijs: Dees gehoude wijfs hebben den duvel in

Dat sij dus hören cloot versollen.

Jolijt: Als thair van minnen wil inwart crollen,

Sij mueten thönich vanden lepel lecken.

Ghepeijs: Maer sij en connen hen selven niet ghedecken,

Dat es de duvele. (r. 775-779)

Wanneer ze hun plan bekokstoven om Venus aan Mars te koppelen, doen ze dat het in

het geniep. Hun bedoelingen zijn onoprecht, ze zien het als een soort van experiment. De

sinnekens paaien Venus met de gedachte dat het enige risico dat ze neemt de kans op

een zwangerschap is. Wanneer Mars echter vertelt over zijn plannen om met Venus de

nacht door te brengen, hameren ze voortdurend op het feit dat Venus een gehuwde

vrouw is en dat het daarom ongepast is haar het hof te maken. Voor een oorlogsheld is

het bovendien onbetamelijk om zich in de armen van een vrouw te nestelen.

De houding van de sinnekens ten opzichte van het gedrag van Vulcanus is echter wel

heel duidelijk. Ze halen hun meest schunnige taal boven om Vulcanus te beschrijven:

'manckaert', 'hinckaert', 'bileijn', 'vuijl stinckaert', 'labbecacke', 'vrouwen verlaster', enz.

Over de zonde van Venus reppen ook de sinnekens op het einde van het spel geen woord

meer. Jolijt van Ooghen besluit met de moreel beladen frase: 'Sij waeren weert uijtten

lande ghebannen, / De hör selfs wijgs in scanden bringen.' (r. 1118-1119), waarop

Ghepijs van Minnen het stuk afsluit: 'De besmet met sulke sonden // sijn, / Huedt u wel,

schuwt vrouwen blamacie, / Bevoolen blijft die Godlijcke gracie' (r. 1126-1128). 'Spreek

geen kwaad van vrouwen'157 is de expliciete moraal die Smeken aan het einde van zijn

tekst aan zijn publiek meegeeft.

157 Van Dijk & Kramer 1991, 301.

Page 59: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

59

5. Duiding van de aanpassingen van Smeken

5.1 De schande van openbaerlike overspel

Ik schreef in mijn inleidend hoofdstuk over het huwelijk in de zestiende eeuw in de

Zuidelijke Nederlanden al dat overspel schering en inslag was. Ondanks de strenge

wetten die Kerk en staat op papier zetten, was het eigenlijke optreden tegen overspel

heel miniem. Meestal werd enkel openbaerlike overspel bestraft. Dat kaderde in de

bekommernis van de stadsbesturen over het vrijwaren van de openbare rust en orde in

de stad. Dat was voor hen van groter belang dan de individuele moraal van de burgers

die er leefden.158 Als het overspel niet publiekelijk bekend was en geen ellende

veroorzaakte, werd het niet ervaren als een substantieel probleem. Dat kan de

verontwaardigde reacties van de goden en de sinnekens verklaren wanneer Vulcanus

zijn vrouw en haar minnaar aan de godenschaar tentoonstelt. De veroorzaakte ellende is

de verloren gegane reputatie van Mars. Vulcanus' onaanvaardbare gedrag schuilt in het

openbaar maken van de echtbreuk van Venus, waardoor hij niet alleen haar en Mars ten

schande stelt, maar ook zichzelf in diskrediet brengt.

De ontrouw van Venus zelf wordt niet echt als een moreel intern probleem voor haar

huwelijk met Vulcanus ervaren, maar veeleer als een extern probleem dat vooral -en

volgens de tekst van Smeken zelfs enkel- gevolgen heeft voor de reputatie van de

overspeligen. De gemeenschap zal zich mogelijks te goed doen aan sappige roddels en de

schande over Mars en Venus uitroepen. Het bedrog vormt in principe enkel nog een

praktisch probleem. Het is belangrijk omhet afspraakje geheim te houden, want zolang

er voor de buitenwereld niets aan het licht komt, is er eigenlijk geen vuiltje aan de

lucht.159 Venus zwicht dan ook bij Mars' woorden:

Wij sullent wel decken

Vör tsmans ooghen / de niet dan döcht en weet.

Men vint zo veele secreete plecken

Om saijen jonstighe vruchten heet (r. 570-574)

158 De Meyer 1989, 52. 159 Coigneau 1984, 122.

Page 60: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

60

5.2 De middeleeuwse soort-zoekt-soort-gedachte

In de middeleeuwen werd de antieke fabel van Ovidius vaak gebruikt om christelijke

boodschappen over te brengen naar het publiek, waarbij men de schande van het

overspel benadrukte.160 Het was not done voor een middeleeuwer om zijn lustgevoelens

blindelings te volgen, want zo verwijderde hij zich van God. Die focus op het overspel is

in de toneeltekst van Smeken verschoven naar de ongelijke liefdesverhouding tussen het

echtpaar Vulcanus-Venus. Hij leek het verhaal te willen gebruiken om Vulcanus in een

slecht daglicht te stellen. Door hem af te schilderen als een weerzinwekkende bruut

krijgt het publiek sympathie voor Venus' situatie en wordt het overspel min of meer

naar de achtergrond verdrukt. Daardoor doet de tekst vroegmodern aan. Vulcanus

verschilt van Venus op vlak van status (ambachtsman vs. godin), uiterlijk

(weerzinwekkend vs. schoonheidsideaal), gedragingen (bruut vs. zachtaardig) en

intelligentie (dom en impulsief vs. bedachtzaam).

Het toneelspel van Smeken wordt beheerst door de soort-zoekt-soort-gedachte.161 Die

gedachte bestaat eruit dat het ideale huwelijk tot stand komt door te huwen met een

partner die gelijk is in geboorte, opvoeding en karakter. Volgens Kloek waren de beste

huwelijken volgens de humanistische moraliserende literatuur die tussen partners van

dezelfde leeftijd, dezelfde geloofsovertuiging en een gelijkwaardige sociale

achtergrond.162 De verleidelijke godin Venus is, zoals ik in de vorige alinea aantoonde,

zeker niet in al die opzichten de gelijke van de kreupele smid Vulcanus en dat leidt

onvermijdelijk tot een mislukt huwelijk. Dat Venus en Vulcanus niet voor elkaar

gemaakt zijn, wordt op verschillende plaatsen in de tekst verstaanbaar gemaakt.

Vulcanus, door zijn ouders als kind van de Olympos geworpen, is kreupel en afzichtelijk.

Los van zijn handicap is hij bovendien 'swert / vuijl / besmuijstert ende onreen, / die

alder vriendelijcheit is onghewoone' (r. 115-116); een beestachtige bruut dus. Voor zijn

beroep van smid werkt hij zich elke dag in zijn koude vuile smidse in het zweet. Venus

contrasteert het afschuwelijke uiterlijk en karakter van Vulcanus met haar eigen

schoonheid en vurigheid.

160 Pleij 1988, 141-145. 161 Pleij 1988, 141-145. 162 Kloek 1993, 124-125.

Page 61: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

61

Het is heel aannemelijk dat het middeleeuws publiek -dat bij de overgang van vijftiende

naar zestiende eeuw volop een beschavingsproces doormaakte- Vulcanus beschouwde

als een exempel van onbeschaafdheid.163 Mars daarentegen zou volgens het motto soort-

zoekt-soort de ideale huwelijkspartner voor Venus vormen. Dat wordt in het spel

aangewend als verzachtende omstandigheid voor het overspel. Met zijn goddelijk

lichaam en beschaafde voorkomen is hij het tegendeel van Vulcanus. Meer dus dan een

spel waarin gewaarschuwd wordt voor de gevolgen van overspel, gebruikt Smeken zijn

tekst als een exempel van een verkeerd huwelijk doordat de echtelieden verschillen in

hun gradatie van beschaafdheid. Ook in de Ovide moralisé trad dat aspect al duidelijk op

de voorgrond, zoals ik reeds aantoonde; de illustratie waarvoor de auteur koos was er

geen van de betrapte Venus en Mars, maar een waarop de beteuterde godin van de liefde

bij haar echtgenoot Vulcanus staat afgebeeld. 164

5.3 De literaire traditie

Venus is lang niet de enige verliefde ziel die in het rederijkerstoneel het risico neemt

zichzelf in diskrediet te brengen. De verliefde betreedt de zestiende-eeuwse bühne

volgens Coigneau meermaals als een tragisch figuur. 165 Tragisch, omdat de gedragingen

van de personages volledig afhankelijk zijn van de eigen onbedwingbare gevoelens, niet

wetende waar het lot hen zal brengen. Door zich over te geven aan de lichamelijke

begeerten begeven de verliefden zich richting hun fataal lot. De focus van Smeken op de

belevingswereld van die tragische liefdesfiguur kan dus verklaard worden vanuit de

laatmiddeleeuwse literaire traditie van liefdesverhalen als Mars en Venus. In zijn artikel

Liefde en lichaamsbeleving op het rederijkerstoneel (1984) kadert Coigneau dergelijke

verhalen in het moraliserende discours dat de rederijkersliteratuur in het begin van de

zestiende eeuw domineerde:

De positieve aandacht voor verhalen waarin de liefde zo zuiver en particulier

wordt uitgeleefd, staat natuurlijk op gespannen voet met de normen en

praktische bezwaren van het reële maatschappelijke leven. Deze aandacht kan

echter worden gelegitimeerd door het verhaal te integreren in een ruimer

verband dat het gebeuren dan negatief sanctioneerde als een voorbeeld dat geen

163 Zie theoretisch kader: het civilisatieproces. 164 Pleij 1988, 143. 165 Coigneau 1984, 115-132.

Page 62: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

62

navolging verdiende, een waarschuwing dus en een aansporing vooral om meer

maat en redelijkheid in de liefde te betrachten. Hoe zwak weegt deze theoretische

en morele sanctie echter op tegen de fascinerende kracht en eigenzinnigheid van

het mimetisch-verbeelde. De 'natuur' gaat hier in haar 'on-matigheid' en

onredelijkheid voor de leer en de spanning tussen de esthetische appreciatie

enerzijds en de expliciet morele evaluatie anderzijds blijft onopgelost.166

In dit citaat wordt gesuggereerd dat de auteur van liefdesverhalen de aandacht voor de

zuiver en particulier beleefde liefde compenseerde door het verhaal te kaderen en voor

te stellen als een niet na te volgen exempel. Coigneau zegt zelf niets over de manier

waarop Smeken zijn publiek duidelijk maakte dat het ging om een niet na te volgen

exempel. Aangezien een proloog of epiloog in de toneeltekst ontbreekt, kan die

moralisering enkel nog expliciet door het gebruik van de sinnekens bekomen worden.

Ondanks hun inmenging in het verhaal blijven de figuren een soort buitenstaanders die

boven het hele gebeuren staan. Zo evalueren ze het gedrag van Vulcanus aan het einde

van de tekst. De toevoeging van de sinnekens aan de mythe, zou dus te kunnen verklaren

zijn door de behoefte aan een externe moraliserende instantie. Coigneau uit in dit citaat

zijn twijfel over het effect die deze theoretische en morele sanctie zou gehad hebben op

het publiek.167 Volgens hem woog die niet op tegen de spannende gebeurtenissen op

scène. De fascinerende kracht van de liefdesverhoudingen zou meer indruk nalaten op

het publiek dan de moraliserende uitspraken die hierover worden gedaan.

De invloed van de gebeurtenissen op het toneel die het irrationele en natuurlijke

karakter van de hartstochtelijke liefde verbeeldden, zouden de moraal die erachter

schuilt overschaduwd hebben.168 Een amoureus gebeuren op het toneel gaf echter niet

enkel een expliciete moraal mee aan het publiek, via de proloog, epiloog, of de

didactische uitspraken van de sinnekens. De gebeurtenissen werden immers ook

impliciet gemodelleerd en gemoraliseerd.169 Die impliciete moraal spreekt uit de

gedachten en gevoelens van de protagonisten zelf. Daarin sluit Smeken zich deels aan bij

Erasmus' humanistische literatuur waarin de personages de moraal vertolkten. De

verbale expressie rond de motivering van hun handelingen is in de tekst van Smeken zo

166 Coigneau 1984, 117. 167 Coigneau 1984, 117. 168 Coigneau 1984, 117. 169 Coigneau 1984, 117-132.

Page 63: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

63

nadrukkelijk aanwezig dat de actie van het amoureuze gebeuren naar de achtergrond

verdwijnt. Ovidius daarentegen focust zich vooral op de acties in het verhaal, zoals het

wonderlijke smeedwerk van Vulcanus.170

Een eerste les die Smeken impliciet aan zijn publiek meegeeft is het belang van een goeie

seksuele relatie binnen het huwelijk. Zowel Juno als Venus beklagen zich over hun

echtgenoten waarbij ze niet aan hun trekken komen. Het lichamelijke gemis van Venus

vertolkt zich naar haar uitgesproken verlangens en gevoelens voor Mars, die heel direct

en ongedwongen op lichamelijk genot en seks gericht zijn.171 Al van bij de eerste

ontmoeting tussen Mars en Venus wordt gesproken over een mogelijk moment van

intiem contact, het liefst zo snel mogelijk. Het overspel van Venus gaat dus uit van een

gemis aan affectie.172 Een andere aspect dat geïmpliceerd wordt, is dat het voor vrouwen

onbetamelijk is maatschappelijk onaanvaardbare gevoelens te uiten. Tijdens de eerste

momenten van contact tussen Mars en Venus wordt er niet gesproken, Venus durft haar

verlangen enkel door oogcontact kenbaar te maken. Het is uiteindelijk Mars die de

touwtjes in handen neemt en haar aanspreekt. Venus ervaart een enorme schaamte bij

haar liefdesgevoelens voor Mars. Coigneau toont in zijn artikel aan dat vrouwen ook in

andere amoureuze spelen restricties worden opgelegd bij het uiten van hun emoties. De

passieve rol en de schaamte die ze voelen bij hun trouweloze gedrag is een terugkerend

motief.173

De vele verschillende meningen en uitspraken omtrent het overspel van Mars en Venus

maakten het voor het publiek niet makkelijk om huiswaarts te keren met één duidelijke

les in het achterhoofd. Eerst en vooral is er de dubbele identiteit van de sinnekens. Soms

lijken ze het voor het publiek oprecht goed met de protagonisten voor te hebben, maar

in hun dialogen met elkaar laten ze dan weer een heel andere kant van zichzelf zien.

Ook de spilfiguur in het overspel, de getrouwde Venus, is alles behalve standvastig. Ze

weet dat overspel geen goed idee is en zware gevolgen kan hebben voor de eer en

reputatie van haar en haar echtgenoot, maar laat zich desalniettemin overhalen door

Mars. De mannelijke goden lijken zich niet druk te maken in Venus' doen en laten, maar

bekommeren zich des te meer om de ridderlijke eer van de god van de oorlog. Pallas en

170 Coigneau 1984, 128. 171 Coigneau 1984, 120. 172 Coigneau 1984, 120-121. 173 Coigneau 1984, 123.

Page 64: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

64

Juno wijzen overspel in eerste instantie af en raden Venus aan zich ervoor te behoeden.

Eenmaal het kwaad echter geschied is, stellen ze zich plotsklaps veel toleranter op.

Vulcanus is de enige figuur die in de loop van het hele spel standvastig blijft; hij keurt

zowel het gedrag van Mars als dat van Venus af.

6. Mars en Venus van Jan Smeken: laatmiddeleeuws of vroegmodern?

De rationele denkwijze van Venus en haar poging tot onderdrukking van haar driften

kan gekaderd worden in de fase waarin het civilisatieproces zich in de vroeg zestiende

eeuw bevond. Norbert Elias ziet de evolutie van de West-Europese civilisatie als een

proces waarin de mens steeds meer zichzelf reguleert en zijn affecten verdrukt en

verinnerlijkt. Dat proces werd in de zestiende eeuw met het ontstaan van de burgerij

alleen maar verhevigd.174 Lichamelijke driften werden steeds meer ervaren als een

gevaar voor het sociale en culturele prestige. De hypothese van Lieven Vandekerckhove

hieromtrent is dat een sociaal gestratificeerde maatschappij geen ongedwongen

expressie van het direct lichamelijke bevredigingsstreven verdraagt. Zo'n expressie

toont immers de menselijke onderworpenheid aan een autonoom functionerend

organisme; iets wat we zelf niet in de hand hebben en dat resulteert uiteindelijk in de

gelijkstelling van mensen. In dat opzicht worden verschillende klassen op een gelijk

niveau gebracht. Dat staat haaks op de sociaal-hiërarchische onderscheidingen in de

zestiende eeuw.175 Daardoor verdwenen driften, affecten en emoties niet alleen

grotendeels van het toneel, maar waren ze ook steeds minder opvallend aanwezig in het

reële maatschappelijke leven. 176 Ook het feit dat Venus uitdrukkelijk om begrip vraagt

voor haar situatie aan de vrouwelijke goden, is een vroegmodern aspect. De sociale

controle van de godinnen onderling kadert in het civilisatieproces.

Pleij scheef in zijn artikel 'De rederijkerij als beschavingsinstituut' (1993) over de

belangrijke rol die de rederijkers hadden in dit civilisatieproces. In de zestiende eeuw

werden rederijkerskamers aanzien voor stedelijk opiniërings- en beschavingsinstituut.

De kunst van het woord werd door rederijkers (en hun opdrachtgevers) handig

aangewend om hun standpunten over te brengen naar het publiek met lering als doel.

Hun literatuur en voorstellingen vormden een belangrijk deel van de beeldvorming van

174 Coigneau 1984, 126-132. 175 Vandekerckhove 1982, 53-55, 121-124, 196-200 (vermeld in Coigneau 1984, 131). 176 Coigneau 1984, 131-132.

Page 65: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

65

de gemeenschap waartoe de kamer behoorde.177 Dat Smeken belang hechtte aan de

beschaving van de middeleeuwse samenleving waarin hij leefde, blijkt uit zijn teksten,

waarin hij meermaals de beschaafden en onbeschaafden van elkaar tracht te

onderscheiden.178 Dat doet hij in zijn Mars en Venus door Mars met Vulcanus te

contrasteren, zoals ik aantoonde in mijn alinea over de soort-zoekt-soort-gedachte. De

elite maakte maar al te graag gebruik van het beschavingsinstituut die de

rederijkerskamers vormden -en brachten zichzelf daarom onder in de categorie van de

beschaafden- om zich te distantiëren van de rest van de stedelijke bevolking.179 De

rederijkers, die zelf uit de burgerij en niet uit lagere klassen afkomstig waren, toonden

hun publiek (van beschaafde burgers) voor hoe ze dat konden doen.180

Al die bedenkingen samen doen ons vermoeden dat Smeken heel modern was in zijn

bijzondere laatmiddeleeuwse representatie van overspel. Toch moeten we dat beeld

nuanceren. Coigneau situeert het toneelspel van Smeken nadrukkelijk vóór de hierboven

uitgelegde fase in het civilisatieproces, omdat er volgens hem nog te veel nadruk wordt

gelegd op de weergave van lichamelijkheid en de overgave aan lusten en irrationele

gevoelens, hoewel het om edele en beschaafde protagonisten (de goden van de

Olympos) gaat.181 Zo voert Smeken de vrijscène van de minnaars op, die

becommentarieerd wordt door de sinnekens. Auteurs die in een nog verder stadium van

de verburgerlijkte en verpreutste samenleving zouden geschreven hebben, zagen

volgens Coigneau het seksuele als een taboe en probeerden het daarom volledig van de

toneelscène te isoleren.182 Ook door de focus op openbare schande en het verlies van de

(ridder)eer kleurt Smekens perceptie van overspel nog heel hoofs en dus zelfs

vroegmiddeleeuws.

177 Pleij 1993, 122-123. 178 Pleij 1993, 125. 179 Pleij 1993, 123. 180 Pleij 1993, 124. 181 Coigneau 1984, 131. 182 Coigneau 1984,131.

Page 66: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

66

DEEL IV.

De representatie van het huwelijk in De stoue (1528)

van Jan van den Dale

In dit vierde deel van mijn onderzoek staat de inschikkelijkheid van de vrouw als

voorwaarde voor een geslaagd en harmonieus huwelijk en de angst voor openbare

schande centraal. Ik zal deze facetten van het huwelijk toelichten aan de hand van De

Stoue (1528) van Jan van den Dale, onder meer door het gedicht te vergelijken met het

colloquium Uxor Mempsigamos van Erasmus. Ik zal bovendien een vijftal grote

aanpassingen tussen beide teksten aantonen en duiden in het licht van mijn

vraagstelling. Grote verschilpunten tussen de tekst van Van den Dale en Erasmus

kunnen immers specifieke karakteristieken van de representatie van het huwelijk bij de

rederijkers blootleggen. In het laatste hoofdstuk ga ik na in welke mate De stove

middeleeuws dan wel vroegmodern te noemen is.

1. Tekst en auteur

Jan van den Dale (ca. 1460-1522) was een Brusselse schilder en stadsrederijker. Hij was

lid van het broederschap Onze Lieve Vrouwe van de Zeven Weeën en factor van de

rederijkerskamers De Mariacrans en De Violette (later De Leliebroeders). Daar volgde

hij Jan Smeken na zijn dood in 1517 op. De twee gedichten die van hem bewaard

werden, zijn De Stoue183 en De ure vander doot.184 Kort samengevat verhaalt dat eerste

gedicht over een dichter (van den Dale zelf?) die op een zonnige meimorgen zijn zwaar

gemoed wat wil verstrooien in de plaatselijke badstoof.185 Eenmaal ter plaatse vangt hij

het gesprek op van twee recent gehuwde vriendinnen, eveneens bezoekers van de

badstoof. 'So hoordick twee stemmekens so my dochte. / En van twee vrouwen, al

bleeck in schijne.' (r. 30-31). De dichter wimpelt snel het stoofpersoneel af, zodat hij het

gesprek van de vrouwen door de dunne wand die de twee kamers van elkaar afscheidt

rustig kan volgen. Ze worden als volgt getypeerd:

183 Moderne uitgave in Degroote 1944, 145-174. De titel van de tekst wordt in de rest van mijn masterproef weergegeven in de moderne Nederlandse vorm De stove. 184 Van Bork & Verkruijsse 1985, 159. 185 Eigen parafrasering van het verhaal gebaseerd op Degroote 1944, 145-174.

Page 67: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

67

Twee ghespelenen beye onlancx ghehuwt

Deene wel te vreen / was vol vrolijheyen

Maer dander claghende bij na tot screyen (r. 50-52)

De ongelukkige vrouw van het duo beklaagt zich over haar huwelijk, dat neerkomt op

een eeuwig durende scheldpartij. Ze krijgt niet de nodige luxe die ze wenst en haar man

zoekt zijn pleziertjes op bij andere vrouwen en brengt bovendien al zijn vrije tijd door in

de kroeg waar hij zijn geld verspilt aan drank. Er komt vaak fysiek geweld kijken bij de

heftige ruzies hierover. 'So greep ic eenen drijpickelstoel / Doen hij dat sach / so viel hij

coel / Want na hij mij te smijten gheweest so dom / Ick sou hem verset hebben sinen

doel.' (r. 146-149).186 Door al deze ellende is ze van plan om binnen het jaar te scheiden.

Om haar ongelukkige gezel hoop en moed te geven, vertelt de andere vrouw over het

onaardige begin van haar eigen huwelijk. Door geduld en zachtheid heeft ze het tij doen

kunnen keren en kan ze nu volop genieten van haar echtgenoot. 'Met soeten gheluyt

worden de voghel gheuaen / En in huys ghehouden vlieghende tam / Alst god ghelieft

wort wel die wolf een lam' (r. 613-614). Door het relaas van haar vriendin komt de

andere vrouw tot bedaren en besluit ze voortaan ook voorzichtiger om te springen met

haar man.

Oft my soude hulpen. dat en weet ick niet.

Maer na uwen raet wat mijns gheschiet

Sal ick wercken. en v vermeten proeuen

Al wordet mij noch so swaren verdriet

Ick hope het sal veranderen yet. (r. 621-625)

De dichter die de hele tijd stiekem achter een wand hun gesprek mee volgde, wordt

plotsklaps verrast door het binnenkomen van de 'stoefmaerte' en hiermee eindigt ook

het hele gedicht. Hij spoedt zich naar huis om alles zo getrouw mogelijk neer te pennen

en voorziet zijn tekst op het einde van een stichtelijke conclusie.187

186 Degroote vertaalt 'doel versetten' in de marge als 'slaag geven' (Degroote 1944, 152). 187 Voor de bespreking van die conclusie, zie punt 4.3.

Page 68: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

68

2. De stove van Van den Dale en Het huwelijk van Erasmus

Er zijn heel wat aanwijzingen dat de De Stove een bewerking is van het colloquium Uxor

Mempsigamos (Het Huwelijk of De vrouw die afgaf op haar huwelijk) van Erasmus. 188 Om

de bijzonderheden in de representatie van het huwelijk door Van den Dale over het

huwelijk aan het licht te brengen en te duiden, is het interessant deze twee teksten eens

naast elkaar te leggen. Omdat humanistische geschriften niet langer vanuit klerikaal

standpunt geschreven werden en de auteurs voor hun teksten vertrokken vanuit de

maatschappij waarin ze leefden, kunnen de teksten veel prijs geven over de gebruiken

en gedragingen in de samenleving waarin ze circuleerden.189

Het ontstaan van de Colloquia kunnen we binnen het kader van het civilisatieproces

situeren in de fase waarin het schaamtegevoel en het taboe dat rond seksuele

betrekkingen hing aanzienlijk groter werd. Erasmus' voelde aan dat er behoefte was aan

een werk dat de opgroeiende jeugd voorlichtte over dergelijke zaken.190 In 1522 gaf hij

daarom zijn Familiarium colloquiorum formulae191 of Colloquia uit. Zijn doel was

tweeledig: een boek opstellen waardoor jongens zowel hun Latijnse taalgebruik konden

verbeteren dat tevens diende als inwijding in het leven.192 De tekst groeide uit tot één

van de bekendste en meest verspreide van zijn tijd en werd een standaardwerk dat zelfs

in scholen werd gebruikt om jongeren op te voeden.193 De katholieke Kerk had echter

moeite met de toon van de Samenspraken en plaatste het boek al snel na de

verschijningsdatum op de Index. 194

De teksten van Van den Dale en Erasmus zijn zowel qua inhoud als vorm bijna identiek.

Zo verhaalt ook Erasmus over de ontmoeting van twee vriendinnen die een spontaan

gesprek starten over hun partner en hun ervaring met het huwelijk. Eulalia, die gelukkig

is met haar echtgenoot, luistert naar de vele klachten en frustraties van Xanthippe over

haar mistroostige huwelijksrelatie. Eulalia probeert Xanthippe wat te doen bedaren

door te vertellen over haar eigen huwelijk, dat bij aanvang ook niet altijd even

gesmeerd liep. Ze probeert haar vriendin te overtuigen van haar aanpak die ongetwijfeld

188 Moderne uitgave in De Landtsheer 2001, 130-147. 189 Elias 2001, 249. 190 Elias 2001, 246-262. 191 Te vertalen als 'zinswendingen in alledaagse gesprekken'. 192 Elias 2001, 246. 193 Elias 2001, 246-247. 194 Zo waren er felle uitvaringen tegen kloosters en kerkelijke instellingen (Elias 2001, 277).

Page 69: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

69

zal zorgen voor een nieuwe wind in haar huwelijk. Uiteindelijk zwicht de radeloze

Xanthippe en besluit ze de raad van haar vriendin op te volgen.195

3. Representatie van het huwelijk in De stove

3.1 Nadruk op openbare schande

Ik gaf in mijn derde deel over Mars en Venus van Smeken al kort aan hoeveel belang de

doorsnee middeleeuwer hechte aan de publieke opinie en zijn reputatie.196 Ook in het

gedicht van Jan van den Dale wordt het belang van een goede reputatie en de ernst van

openbare schande verschillende keren benadrukt. Dat gebeurt voornamelijk in de

passage waarin de ongelukkig getrouwde vrouw vertelt hoe ze haar echtgenoot zal

lasteren door zijn vuile was buiten te hangen, zodat iedereen de spot met hem kan

drijven.

Ick sal tot sijnder laster en spijte

Een ieghelijc sijn regement vercleren.

En makenden al de stad duere ter meren

Waer hij verkeert / en met wat gasten.

Op datter ieghelijc met houde sijn scheren

So salder hem ten inde thooft af sweren (r. 326-331)

Ze stelt dat soort roddelpraat en kwaadsprekerij voor als één van de meest venijnige

streken waar ze hem het hardst mee kan treffen. De laatste regel van het citaat wijst op

de enorme kopzorgen die de situatie met zich zou kunnen meebrengen. Dat deze vrouw

niet overdrijft in haar voorstelling van de ernst van die laster, daarvan getuigt de reactie

van de andere vrouw. Ze reageert verontwaardigd en waarschuwt haar gezel voor de

gevolgen, waarvan ook zij de dupe zal zijn: wie van zijn naasten kwaad spreekt, deelt zelf

ook in de schande. Enkel haar vijanden, lasteraars met geen al te beste bedoelingen,

zouden het geroddel kunnen smaken.

Ten wort van niemant dan van uwen viant behaeght.

Die seldijer tot alder vruecht met wecken.

195 Eigen parafrasering gebaseerd op de vertaling van De Landtsheer 2001, 130-147. 196 Het openbaar maken van het overspel van Venus door haar echtgenoot werd door de andere personages gepercipieerd als een onaanvaardbare manier van handelen. Het hoofse liefdesidee waarin het eervol en deugdzaam gedrag van de echtelieden binnen hun huwelijk voorop stond, is in het stuk van Smeken prominent aanwezig.

Page 70: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

70

En gadijt dan so si som pleghen ontdecken

Oft claghen aen uwen prochiaen

Hij macher selue met spotten en ghecken.

En iewarts in goet gheselscap vertrecken

Want es hij wijs hij en sals gheen achte slaen

Dits den loon dien ghijter selt af ontfaen

Dect ws mans blame eerst dat hij eere mint

Want die sinen nuese af snijt sijn aensicht schint. (r. 340-349)

Uit dit citaat blijkt dat zelfs de pastoor ('prochiaen') geen acht zou slaan op de vertelsels

van de vrouw, mocht ze het gedrag van haar man bij hem gaan aanklagen. Integendeel,

hij zou de vrouw enkel bespotten, wat elke wijze man zou doen. Ze zou er dus meer

zichzelf mee in diskrediet brengen dan haar echtgenoot. Een twintigtal regels verder

begint de ongelukkige vrouw opnieuw over het openbaar maken van het slecht gedrag

van haar echtgenoot. Dat gedrag zou een tweeledig doel hebben; ze zou er haar man mee

in een slecht daglicht stellen en bovendien zou ze het voor haar een opluchting zijn om

haar ongenoegen over haar man eens in het openbaar uit te spreken:

Ick sal wat mij hinderen zoude oft scayen

Hem bescamen al die weerelt openbaer.

En voor min vrienden roepen en crayen

Sijn regement / ick salder mij wat me payen. (r. 370-373)

De andere vrouw komt opnieuw heel scherp uit de hoek. Zij zou er zelfs niet aan denken

om in iemand anders zijn aanwezigheid een kwaad woord over haar man uit te spreken.

Het sierraad van de vrouw is haar eerbaar leven en die eerbaarheid bekomt ze onder

meer door een goede verstandhouding met haar man te onderhouden. 'Wildij hem haer

quade manieren af bringhen / Met quaetheden dat soude ons bedrieghen' (r. 233-234).

Openbare schande kon volgens de tekst niet alleen over een vrouw worden afgeroepen

wanneer ze haar man voor schut zette. Een deel van haar eer en reputatie lag in haar

publiekelijk voorkomen. Al te veel sierraden en mooie habijten wekten argwaan.

Waarom zou een vrouw zich immers zo opsmukken als ze enkel haar eigen echtgenoot

hoeft te behagen? 'Tfij hem die als ioncfrouwen decken. / En poueren logieren binnen

huyse / Daer eere scande wort blijct confuyse' (r. 110-112). Gehuwde vrouwen die zich

Page 71: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

71

opsmukken als weelderige jonkvrouwen roepen openbare schande over zich en op die

manier komt hun eer te wankelen.

3.2 Inschikkelijkheid van de vrouw als voorwaarde voor een harmonisch huwelijk

Als gehuwde vrouw kon je over het algemeen maar beter zwijgen. We zagen dat al in het

toneelspel van Smeken; het was niet gepast voor Venus om haar gevoelens te uiten. Die

restricties golden ook binnen de vier muren van het echtelijke huis, aldus de gelukkige

vrouw in het gedicht van Van den Dale: 'En wildij v hoot niet houwen / hout uwe mont

// Want tes quaet wecken den slapenden hont' (r. 362-363). Van den Dale staat niet

alleen in deze voorstelling van de gehuwde vrouw. Kaufman schrijft in haar artikel 'Juan

Luis Vives on the Education of Women' (1987) dat humanisten als Vives -ondanks hun

revolutionaire ideeën over de opvoeding van de vrouw- hen niet aanmoedigden om na

te denken over wat ze gelezen hadden en al zeker niet om hun mening te verspreiden.197

Een vrouw hoorde niet te praten in het openbaar of in de nabijheid van mannen. Lezen

mocht; communiceren over wat ze gelezen had, was een stap te ver198. De humanist

Leonardo Bruni die schreef over onderwijs aan vrouwen vond het evenzeer not done

voor vrouwen om aan retoriek te doen of deel te nemen aan 'publieke discussie en

logisch redeneren'.199 De mening van vrouwen deed er niet toe en daarom mochten ze

die ook niet openlijk verkondigen en verspreiden. De intelligentie van vrouwen past

slechts binnen de huiskamers in haar rol als echtgenote en moeder.200

Het aanstootgevende gedrag van de man van de ongelukkig gehuwde vrouw (dagelijks

schelden en kijven, de kroeg platlopen en de vele buitenechtelijke avontuurtjes), wordt

door haar gesprekspartner voorgesteld als het gevolg van haar houding als echtgenote,

veeleer dan iets wat de man zelf in de hand heeft. In het verleden werd immers al

duidelijk 'dat een goet man wort quaet doer een quay vrouwe' (r. 134). En dat het hier

inderdaad een kwade agressieve vrouw betreft, is duidelijk. Ze bedreigde haar man al

meermaals met fysiek geweld. De gelukkig gehuwde vrouw tracht met Bijbelse

argumenten aan te tonen dat zulk gedrag helemaal niet gepast is voor een vrouw. Paulus

sprak dat vrouwen onderdanig moeten zijn en ook Petrus vertelde hoe Sara haar man

Abraham gehoorzaamde. Het is Gods wil dat het zo verloopt. Het is verkeerd als vrouw

197 Zo moedigden ze vrouwen aan om te lezen. 198 Kaufman 1978, 895. 199 Sowards 1982, 77-79. 200 Sowards 1982, 88.

Page 72: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

72

de broek te willen dragen: 'Een vrouwe mach onderdaen sijn / maer niet verheert' (r.

181). Ze is voor de rest van haar leven aan haar man gebonden, dus een goede verstand-

houding is cruciaal. Dat bekom je door als echtgenote vriendelijk, meegaand en toegeef-

lijk te zijn. De ongelukkig gehuwde vrouw weet maar al te goed dat ze verondersteld

wordt haar man te gehoorzamen.

De man es thoot maer wat seyt hij voort

Een man sal also dat behoort

Bouen yet ter werelt sijn wijf beminnen. (r. 172-174)

Zij houdt desalniettemin vast aan het idee dat ze voor een geslaagd huwelijk bemind

dient te worden door haar man en heeft haar twijfels bij het idee dat inschikkelijkheid

automatisch zou leiden tot een harmonieus huwelijk. Volgens haar is een geschikte

huwelijkspartner vinden een kwestie van puur geluk. Om haar het tegendeel te

bewijzen, verhaalt haar gesprekspartner over de verschillende fasen van haar huwelijk.

In het begin was haar man vaak niet uit te staan. Op die momenten paaide ze hem met

zoete woordjes: 'Const en practijke gaen bouen cracht' (r. 223). Ze deed er alles aan om

haar echtgenoot het thuis naar zijn zin te maken, zodat zijn behoefte om buitenshuis zijn

plezier te gaan opzoeken vanzelf over ging. Dat ging van het klaarmaken van zijn

favoriete gerechten tot het opmaken van hun bed. Wanneer hij 's morgens met een kater

in datzelfde bed lag door te veel te drinken, was zij de eerste die hem troostte. Natuurlijk

was dit niet altijd even prettig voor de vrouw, maar 'Tes cleyn sake dat hem iemant tot

lijden dwingt / Waer doer hij namaels met vruechden singt' (r. 307-308). Een wijze

vrouw lijdt de korte pijn en probeert haar man in het begin van haar huwelijk te

vertroetelen zodat ze er voor de rest van haar dagen de vruchten van kan plukken.

De enige die schuld treft aan het falen van haar huwelijk, is de vrouw zelf. Eerst en

vooral moet ze stoppen met aan zelfbeklag te doen. Zo moet ze niet steeds klagen over

haar gebrek aan luxe. Bevallige kledij en kostbare sieraden zijn overbodig goed als je

enkel je eigen man moet behagen. Bovendien hoeft ze niet steeds te klagen als haar man

een misstap begaat. Het is de taak van de vrouw om haar echtgenoot steeds thuis vrolijk

op te wachten zodat hij het er naar zijn zin heeft. Dat de man in kwestie ook niet meteen

het modelvoorbeeld van een goede echtgenoot is, daar rept de vrouw met geen woord

over. Ze weet alleen maar goede dingen over mannen te vertellen. Zo wordt het

buitensporig jaloers gedrag van de man voorgesteld als een positieve eigenschap.

Page 73: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

73

En dat ghij v beclaghende mij verhaelt

Van ialosyen mij dunct ghij draelt.

Ghi mochter bat af hebben gherustentier.

Daer aen blijct wel al waer v contrarie ghetaelt

Dat hij v bemint. want ialoersheit onghefaelt

Es van liefden de waractichste messagier (r. 462-467)

4. Opsomming en verklaring van de verschillen met de tekst van Erasmus

4.1 Vriendschappelijke sfeer is verdwenen

Wanneer we de houding van de twee vrouwen onderling bij beide auteurs vergelijken,

kunnen we niet heen om de gezellige, vriendschappelijke sfeer die de dialoog van

Erasmus schept. Eulalia en Xanthippe zijn hartsvriendinnen die liefkozende woordjes in

het rond gooien bij hun verwelkoming. Ze geven bovendien complimentjes over elkaars

uiterlijk en hun jarenlange vriendschap komt nadrukkelijk in de tekst aan bod:

Eulalia: Xanthippe, liefje, mag ik eens heel eerlijk tegen je zijn?

Xanthippe: Dat mag je.

Eulalia: Dat geldt ook voor jou. Zo moet dat ook tussen ons: we kennen

elkaar haast vanaf de wieg.

Xanthippe: Dat is waar, voor geen van mijn vriendinnen had ik ooit een groter

zwak.201

Beide vrouwen komen enorm intelligent over. Dat kadert mogelijk in de al eerder

vermelde opvatting van Erasmus dat ook de opvoeding van vrouwen belangrijk was om

een harmonieus huwelijk en een goede gezinssituatie te bekomen. In plaats van de

voorstellen van Eulalia telkens onmiddellijk af te wijzen, te bespotten en in de wind te

slaan -zoals de ongehuwde vrouw in De stove-, is Xanthippe heel geïnteresseerd in de

huwelijksstrategie van haar vriendin. Ze luistert geduldig, onderbreekt het discours op

geen enkel moment en verklaart: 'Ik heb niets te doen en dit gesprek met jou doet me

echt deugd.'.202

Die intieme sfeer is ook de literatuuronderzoeker Leushuis opgevallen. In zijn artikel

'The Mimesis of Marriage: Dialogue and Intimacy in Erasmus's Matrimonial Writings'

201 De Landtsheer 2004, 133. 202 De Landtsheer 2004, 139.

Page 74: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

74

(2004) onderzocht hij Erasmus' teksten over het huwelijk, waarbij hij vooral lette op de

literaire en retorische aspecten.203 Het humanisme schoof een volledig vernieuwde visie

op het huwelijk naar voren en daarbij lieten ze niet na om voldoende aandacht te

schenken aan de manier waarop ze die aan de man brachten. Leushuis is er van

overtuigd dat het uiteindelijke doel van Erasmus was het doen en laten binnen het

huwelijk van de lezer te beïnvloeden. Dat deed de humanist vooral door een retorische

strategie te combineren met de karakteristieken van de dialoog. Op die manier schetst

hij een situatie van overtuigende modellen van een goede huwelijkse staat opdat de

lezer die op zijn beurt zou kunnen kopiëren in zijn/haar dagelijkse leven.204 Het gebruik

van een colloquium is al een eerste retorische strategie die Erasmus' aanwendde. Hij

streefde na dat zijn lezers de ideeën uit zijn tekst in het dagelijkse leven in realiteit

brachten. Omdat Van den Dale voor nagenoeg dezelfde tekstvorm koos als Erasmus is

het interessant om dieper in te gaan op die auteursstrategie.

Naast de Colloquia was ook Laus Matrimonii een verdienstelijke poging van Erasmus om

de sociale attitude tegenover het huwelijk te beïnvloeden.205 Om dat te bereiken,

gebruikt hij zijn typische intieme toon, die helemaal anders was dan het gebruikelijke

polemische discours in teksten over het huwelijk waarin argumenten pro en contra

strak tegenover elkaar geplaatst werden. De intieme toon liet het voor Erasmus toe om

te spreken over vriendschap binnen het huwelijk en over het belang van de

herwaardering van seksuele handelingen. Hij omschreef het huwelijk als een wet van de

natuur en van daaruit kon hij seksualiteit ook herleiden tot een natuurlijk fenomeen. Dat

was een revolutionaire ommezwaai richting een meer humanistische visie op het

huwelijk; iets compleet anders dan de traditionele argumenten die voor het huwelijk

pleitten.206 Door een stijl te gebruiken die ver afstond van de droge retoriek van de

steeds discussiërende theologen, slaagde hij erin zijn publiek op een intiemere manier te

benaderen en ontstond er een hechtere band tussen auteur en lezer. Dat ging perfect

samen met de stof die Erasmus benaderde. De lezer voelde zich aangesproken als in een

dialoog. Hij kreeg het gevoel een deelnemer te zijn in een gesprek op het niveau van zijn

eigen innerlijke leven.

203 Leushuis 2004, 1278-1307. 204 Leushuis 2004, 1278. 205 Leushuis 2004, 1289. 206 Leushuis 2004, 1289.

Page 75: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

75

De vormelijke en thematische aspecten van het colloquium vullen elkaar dus perfect aan

en daarom leent de literaire vorm zich ideaal voor een intieme thematiek. Het

colloquium het Huwelijk combineert een intiem dialogisch discours met een persoonlijke

huwelijksthematiek.207 De vriendinnen vertrouwen elkaar hun meest persoonlijke

geheimen toe. Volgens Leushuis is de term colloquium niet toevallig gekozen, maar

fungeert het als een woordspel. Erasmus stelt het huwelijk (con-iugium) voor als een

plaats waar dialoog (con-loquium) mogelijk en noodzakelijk is.208 De term 'conloquium'

verwees oorspronkelijk naar de conversatie tussen echtelieden en impliceert daarom al

een gezonde verstandshouding. Daarnaast refereert Leushuis ook naar de literaire vorm

waar Erasmus gebruik van maakte om zijn lezers van zijn visie op het huwelijk te

overtuigen. De Erasmiaanse constructie van de intieme dialoog vinden we niet alleen

terug in het colloquim over Het huwelijk, maar ook in De Stove. Het gaat in beide teksten

om een tweevoudige dialoog. In eerste instantie is er de dialoog die de auteur met zijn

lezer door middel van de intieme toon tot stand brengt. De tweede intieme dialoog is die

tussen de twee vrouwelijke personages. De lezer krijgt de kans om als het ware -net als

de dichter zelf- stiekem achter de schermen mee te luisteren naar het openhartig

vertrouwelijk gesprek van de twee gehuwde vrouwen.

De intieme sfeer gaat in De stove gaat echter verloren door het enorm attitude- en

intelligentieverschil tussen de vrouwen, die overigens niet langer voorgesteld worden

als vriendinnen. Door de heel uiteenlopende karakterisering van de personages

interpreteert de lezer de uitspraken van de gelukkig getrouwde vrouw automatisch als

de correcte en meest verstandige. Van den Dale typeert de andere vrouw erg

bespottelijk en volks. Dat doet hij op twee manieren: door de inhoud die ze verkondigt,

maar ook door de manier waarop ze dat doet. Ze hanteert een erg volks, plat, brutaal

taaltje dat vol zit van gezegden en scheldwoorden:

Soudick dan moeten swijghen en duyken

Sprack dander en laten hem ghebruycken

In segghen / in doen / sijn lelijc haeyen

Ick saghe hem lieuer den necke verstuyken

Oft met vuysten heerlijck sijn troengne fuyken (r. 364-368)

207 Leushuis 2004, 1296. 208 Leushuis 2004, 1296.

Page 76: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

76

De brute formuleringen worden beantwoord met beredeneerde -en soms zelfs geleerde-

uitspraken van de andere vrouw. De vriendschappelijke, intieme sfeer waar we bij

Erasmus niet konden naast kijken, valt hierdoor voor een stuk weg. We ontwaren zelfs

van een soort vijandigheid tussen de twee. Zo lacht de gelukkig gehuwde vrouw haar

gesprekspartner in haar gezicht uit en benadrukt ze op meerdere plaatsen het stomp-

zinnige karakter van de vrouw: 'Ick houde v wijser dan ghij spreect en sijt' (r. 73) en

'Seker dat sijn wel woorden onvroet (=dwaas)' (r. 449). De tekst van Van den Dale is er

duidelijk op gericht om de lezer ervan bewust te maken dat de vrouw geen goede

echtgenote is.209 In tegenstelling tot de gelukkig getrouwde vrouw die wél beseft dat het

haar taak is om nederig te zijn en haar man -in welke omstandigheden ook- te behagen.

4.2 Weglating van de vier anekdotes van Eulalia

In Het huwelijk van Erasmus worden vier anekdotes verteld door Eulalia, die Van den

Dale niet opgenomen heeft in zijn tekst.210 De protagonisten van elk verhaal van die

verhalen zijn ongelukkige echtelieden. Het eerste verhaal beschrijft het ongelukkige

huwelijk van een edelman en een jong meisje. Haar ongehoorzaam gedrag en constante

huilbuien leiden de echtgenoot bij zijn schoonvader. Wanneer die zijn schoonzoon er

niet kan van overtuigen zijn dochter te doen gehoorzamen met klappen, gaat hij zelf met

haar praten en doet haar inzien dat ze het getroffen heeft met zo'n man. Het meisje komt

tot inkeer en besluit haar man voortaan nederig te zijn. De geliefden kregen hierdoor

een hechte band. Het tweede verhaal vertelt over de heimelijke relatie tussen een

gehuwde man en zijn minnares, een arm plattelandsmeisje. Zijn echtgenote -van hoge

stand- rook onraad en ging op onderzoek. Toen ze zag in welke erbarmelijke

omstandigheden de geliefden heimelijk afspraken, besloot ze vermomd een comfortabel

bed, wat huisraad en geld te schenken aan het meisje. Toen de man te weten kwam wat

zijn liefdevolle vrouw voor hem en zijn minnares gedaan had, zocht hij nooit nog andere

vrouwen op. Een ongelijk echtpaar staat centraal in de derde anekdote. Een jongeman

die trouwde met zijn echtgenote om financiële redenen werd na zijn huwelijk verliefd op

een ander. Zijn oude wijze echtgenote reageerde hier niet woedend op, maar nodigde de

twee samen bij haar thuis uit en vertroedelde het koppel. Op die manier hield ze haar

man te vriend en kwam hij vaker thuis langs. Het vierde verhaal dat Eulalia aan

209 Zie punt 3.2. 210 Eigen parafrasering van de vier anekdotes gebaseerd op de vertaling van De Landtsheer 2001, 137-142.

Page 77: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

77

Xanthippe vertelt, gaat over haar buurman. Nadat hij zijn vrouw voor de zoveelste keer

geslagen had, trof hij haar huilend aan in huis en gaf hij haar een sneer. Daarop vroeg de

vrouw: 'Wel, is het niet beter dat ik hier over mijn verdriet treur dan het van de daken te

schreeuwen, zoals andere vrouwen doen?'.211 De man sloeg zijn vrouw nooit meer.

De vier anekdotes van Erasmus vertonen allen dezelfde trend: een onfortuinlijk huwelijk

transformeert in een harmonieuze band tussen de echtelieden dankzij het meegaand en

inschikkelijk gedrag van de vrouw. Wat opvalt, is dat de protagonisten in de verhalen

allemaal in hetzelfde schuitje zitten als Xanthippe. De verhalen dienen duidelijk als

exempla om haar gedrag -en dat van het publiek- als echtgenote bij te schaven. In alle

anekdotes die Eulalia vertelt, zijn de protagonisten mensen uit de buurt: een bevriende

edelman, een andere edelman uit de stad waarin ze wonen, een gemeenschappelijke

kennis van de twee vriendinnen en tot slot de buurman van Eulalia. Ik zei in mijn

inleiding al dat de voorschriften van Erasmus een nieuwe tendens aankondigden; de

zienswijze had iets moderns gekregen. Hij sprak uit een persoonlijke ervaring. 212 Dat

kan ook de verklaring zijn waarom Erasmus deze vier anekdotes heeft opgenomen in

zijn colloquium. Doordat Eulalia over haar eigen ervaring en die van mensen uit de

buurt spreekt, wint haar betoog aan overtuigingskracht. De motieven van Van den Dale

om deze fragmenten weg te laten, zijn onzeker. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat

Van den Dale het liever hield bij één exemplum waaraan hij achteraf expliciet een

eenduidige moraal kon toevoegen, daarover heb ik het in mijn volgende punt.

4.3 Toevoeging van een expliciete moralisering

Ik had het al over de intieme toon van de teksten die de lezer toeliet binnen te kijken in

het hoofd van en zich te identificeren met de personages. Daarom vormden ze een

aanzet voor het publiek om zelf ook eens over het eigen huwelijk te reflecteren.

Bovendien kon de evolutie in het huwelijk van de gelukkig getrouwde vrouw als spiegel

dienen voor het toekomstig gedrag van de lezer, die door zijn lectuur ook beïnvloed

werd door de stichtende commentaren en de overtuigingskracht van de vrouw. Uit de

commentaar van Erasmus -hier vertaald vanuit het Latijn naar het Engels- op zijn

colloquium Proci et Puellae (De vrijer en zijn meisje) kunnen we afleiden dat hij in ieder

geval doelde op navolging: 'And would that all suitors were as such as I picture here, and

211 De Landtsheer 2001, 142. 212 Elias 2001, 115-116.

Page 78: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

78

marriages contracted with no other conversations!'.213 Bovendien vertoont de

harmonieuze vriendschap tussen de vriendinnen erg veel gelijkenissen met het nieuwe

huwelijksmodel dat hij propageerde, zoals in het volgende citaat (opnieuw vertaald naar

het Engels).

For what is sweeter than living with a woman with whom you are most

intimately joined not merely by the bonds of affection but by physical union as

well? If we derive much spiritual delight from the kindness of other close

relatives and acquaintances, how much more pleasant to have someone with

whom to share the secret feelings of the heart, with whom you may talk as if with

yourself, to whose loyalty you can safely entrust yourself, who regards your

fortune as her own! What happiness there is in the union of husband and wife,

than which none greater nor more lasting exists in all of nature! For while we are

linked with our other friends by benevolence of mind, with a wife we are joined

by the greatest affection, physical union, the bond of the sacrament, and the

common sharing of all fortunes.214

Hierin wordt de affectieve band tussen echtelieden geëxpliciteerd. Wanneer een man

zijn diepste geheimen kon delen met zijn vrouw, een goed gesprek met haar kon voeren,

op haar trouw kon rekenen en haar zijn bezit kon toevertrouwen, dan zou hij door de

huwelijksband een ongekende opgetogenheid ervaren. Deze kenmerken van een goede

huwelijksband typeren exact de band tussen Eulalia en Xanthippe. Op die manier is hun

band een na te volgen voorbeeld voor echtparen.

Van den Dale neemt niet alleen de moraliserende uitspraken van de vrouw in de

samenspraak over; hij voegt er nog een stichtende uitspraak aan het einde van zijn tekst

toe.

Met oorlof ghi vroukens edel sinnen

Die vrede / profijt. en eerbaerheit beminnen

Dat ick gheteekent hebbe dit sempel ghestel

My dunct oeck wildi meeste verwinnen

Wilt na die leere van dit vrouken beghinnen

213 Geciteerd in Leushuis 2004, 1296 (oorspronkelijke bron niet vermeld). 214 Geciteerd in Leushuis 2004, 1290-1291 (oorspronkelijke bron: Erasmus, Collected Works of Erasmus, Toronto, 1974, 25:139; Erasmus, Opera Omnia Desiderii Erasmi Roterodami, Amsterdam, 1969, I-5, 406).

Page 79: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

79

Ghy verwinter int inde met al v ghequel

En ghi mans vol quader manieren fel.

Als ghi siet der vroukens obediencie

Dwingt v oeck en sijt niet rebel

Ghi zijt beye een corpus dit weettij wel

Om v eere. profijt es haer intencie. (r. 672-682)

[...]

De bedoeling van de tekst is meteen duidelijk: de huwelijkssituatie van de gelukkig

getrouwde vrouw is er één die navolging verdient. Een vrouw moet zich niet al te rebels

opstellen in het huwelijk, het beste is dat ze onderdanig en vriendelijk is voor haar man.

Ook de man krijgt de raad niet al te fel te zijn en dient zijn vrouw zachtaardig aan te

pakken. De milde aanpak is dus voor beide partijen de beste, want die leidt ertoe dat de

echtelieden samen één corpus kunnen vormen.215

4.4 Het gebruik van een kaderverhaal

Het grootste verschilpunt tussen de twee zestiende-eeuwse versies van de dialoog is dat

de rederijkerstekst van Van den Dale aanvangt met het kaderverhaal van de badstoof,

een typisch middeleeuwse fenomeen.216 In principe zijn er twee mogelijke verklaringen

waarom van den Dale voor de setting van de stove koos. Een eerste mogelijke verklaring

is dat de dichter Van den Dale werkelijk twee vrouwen over hun huwelijk hoorde

spreken en dat dit hem deed denken aan zijn lectuur van de dialoog van Erasmus. Dat

kon hem ertoe aangezet hebben om een soortgelijk stuk te schrijven. In dat geval is Van

den Dale zelf de afluisteraar van twee compleet onbekende vrouwen, iets wat hij aan het

begin en het einde van zijn stuk sterk benadrukt door het veelvuldig gebruik van de

persoonlijke voornaamwoorden 'ick' en 'mij'.

Mids een fantasiken / mi dunct so noyt

My dinc en quelde vrempt van nacien

Gingick met thoot vol speculacien

Spaceren / so quam my rechs een lusten:

215 Degroote 1944, 30. 216 Degroote 1944,14.

Page 80: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

80

Te gane om comen mids veriacien

Des swets / int stoue / mij dwaen ter spacien; (r. 5-10)

De levendige beschrijving van de zwaarmoedige gevoelens en gedachten van de dichter

en de nauwkeurige en uitvoerige manier waarop de badstoof en het personeel worden

getypeerd, versterken de indruk dat Jan van den Dale zelf de dichter was die op die

bewuste meimorgen de badstoof ging bezoeken en het gesprek van twee vrouwen

opving.

En oeck oft icker wat mocht rusten

Op datter die sinnekens verstroyt met susten

En om thoot verdrayt / te stellen te vreden.

Want als thoot sweert sweeren alle die leden (r. 11-14)

De stoue was ghetempert van passe heet

Men bracht mij een schoon wel riekende cleet

Dat in langhe ghebesich en was ick meene

Maer dat ick daer comen was worde mij leet.

Want ick vant mij seluen daer alleene.

Ik dachte dits recreacie cleene. (r. 12- 22)

Het is echter veel waarschijnlijker dat de keuze voor het kaderverhaal een bewuste

auteursstrategie was. Het motief van het afgeluisterde gesprek kwam wel vaker voor in

de middeleeuwen vanaf de veertiende eeuw, ook in de Franse en Schotse literatuur.217

Met het gebruik van een raamvertelling kon de auteur verschillende effecten voor ogen

hebben. Een eerste goede reden voor Van den Dale om hier bewust voor een

kaderverhaal te opteren, was de mogelijkheid die hij zichzelf hiermee gaf om een

bijkomend perspectief op de vertelde gebeurtenissen te kunnen creëren.218

Twee ghespelenen beye onlancx ghehuwt

Deen wel te vreen / was vol vrolijheyen

Maer dander claghende bij na tot screyen

Gheliet haer als eene. diet spel beruwt

Wa dachtik dat es tontije geschuwt

217 Degroote 1944, 41. 218 Algemeen letterkundig lexicon, lemma 'kaderverhaal'.

Page 81: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

81

Want hoet ghesucht gheclaegt ghecreten es

Tes tontije kist. als die boter gheten es. (r. 50-56)

De merkwaardige spreuk in de laatste regel wordt in de teksteditie van Degroote niet

toegelicht. Wellicht betekende het zoveel als 'er is geen weg terug'.219 De ellendige

huwelijkssituatie van de vrouw kende inderdaad geen weg terug; scheiden was volgens

Van den Dale geen optie. Zoals reeds gezegd kon Van den Dale door het kaderverhaal op

het einde van zijn tekst makkelijk een stichtelijke conclusie laten volgen bij wijze van

afscheid aan zijn lezers, die hij rechtstreeks aanspreekt.

Met oorlof ghi vroukens edel sinnen

[...]

My dunct oeck wildi meeste verwinnen

Wilt na die leere van dit vrouken beghinnen

Ghy verwinter int inde met al v ghequel

En ghi mans vol quader manieren fel.

Als ghi siet der vroukens obediencie

Dwingt v oeck en sijt niet rebel

Ghi zijt beye een corpus dit weettij wel

Om v eere. profijt es haer intencie. (r. 672-682)

Ten tweede neemt de auteur door het kaderverhaal een distantiërend standpunt in,

waardoor het moraliserend slot niet al te artificieel over komt. Waarschijnlijk wou Van

den Dale de lezer zelf nog eens expliciet de les spellen omdat de tekst zelf niet duidelijk

genoeg was om een eenduidige conclusie te trekken. Dat strookt met de werkwijze van

Erasmus, die er liever voor koos zijn eigen opvattingen impliciet te laten spreken via zijn

personages.220 Een derde mogelijke reden voor de keuze van het kaderverhaal is dat de

waarachtigheid van de gebeurtenissen hierdoor versterkt werd.

219 'Kistjesvet' was de volksnaam voor plantaardige boter, kunstboter die men in kistjes verkocht. (De Geïntegreerde TaalBank) Echte boter was waarschijnlijk lekkerder dan kistjesvet; eenmaal je echte boter gegeten had wou je geen kistjesvet meer. 220 Degroote 1944, 40.

Page 82: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

82

4.5 Het motief van de badstoof

Volgens Degroote werd de setting van de badstoof voor Van den Dale nooit in de

Nederlandstalige literatuur op dergelijke wijze behandeld.221 De ruimte trekt als cultuur

en literair-historisch curiosum de aandacht. De stove behoorde tot de bonte keuze aan

vermakelijkheidsmogelijkheden in de middeleeuwse steden. In de late middeleeuwen

waren ze nog vrij talrijk. Gewoonlijk bestond het personeel uit vrouwen. De

'stoefmaerte' verwelkomde de bezoeker met een massage. Daarna kon de bader op een

bank met kussens beginnen aan zijn zweetbad. Vervolgens ging hij naar een andere

kamer om uit te rusten op een bed. Het was de gewoonte om na dit hele ritueel nog iets

te drinken, vaak samen met het vrouwelijk personeel van de stove. Het badhuis dat

beschreven is in de tekst van Van den Dale was vrij groot. Er is sprake van meerdere

afgesloten ruimtes, waardoor de dichter het gesprek van twee andere -vrouwelijke-

bezoekers kon afluisteren.222 Niet zelden werden stoven met een scheef oog bekeken en

werden ze onder één noemer genoemd met bordelen. Aan de tekst van Van den Dale

gaat een houtsnede vooraf waardoor we ons de setting wat beter kunnen voorstellen.223

Het valt op dat de afbeelding nogal erotiserend en prikkelend van aard is. De twee

vrouwen raken elkaar aan en zijn volledig naakt. Toch focust van den Dale zich in zijn

tekst helemaal niet op dit aspect van de badstoof. Hij laat de vrouwen binnen de context

van de badstoof zelfs een dialoog houden die zeer moraliserend van aard is.

De reden waarom Van den Dale specifiek voor de badstoof als setting koos, is

onduidelijk. Degroote maakt de link met de woonplaats van de dichter, de 'Stoefstrate' in

Brussel.224 Een andere mogelijke verklaring is dat hij een groot lezerspubliek wou

aantrekken door hen te prikkelen met de titel en de houtsnede die bij de tekst hoort. De

meest aannemelijke verklaring voor het gebruik van de badstoof als setting is echter het

bevorderen van de intieme sfeer. Ik had het al over de verbreking van die intieme sfeer

doordat de vrouwen erg verschillend van karakter zijn. Dat wordt gecompenseerd door

het gebruik van de badstoof als setting. Die intimiteit wordt geschetst in de houtsnede

op de titelbladzijde van De Stove. De vrouwen raken elkaars naakte lichamen aan en

bovendien loopt de 'stoefmaerte' naakt rond in dezelfde kamer als de badgasten. Door

221 Degroote 1944, 27. 222 Degroote 1944, 27-29. 223 Afbeelding in bijlage. 224 Degroote 1944, 14

Page 83: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

83

de keuze van de badstoof evoceert van den Dale een ruimte van secretum. De badstoof

was de ideale plek om de personages hun intieme gedachten en gevoelens te laten

uitwisselen. De jonge vrouwen in de dialoog gaan er immers van uit dat er niemand met

hen meeluistert, waardoor het gesprek extra intiem wordt. Het is een techniek die ook

Erasmus niet onbekend was. In zijn Laus Matrimonii refereert hij bijvoorbeeld naar een

huis in de bergen, evenals de badstoof een afgesloten idyllische ruimte ver weg van de

buitenwereld, als een locus amoenus.225

Wat Van den Dale zelf dacht over de stoven of badhuizen is nu nog moeilijk te

achterhalen. Wat we wel weten is dat hij een deel van zijn vroegste werk later als

dwaesheyt ervaarde.226 Misschien was dat ook het geval voor deze tekst wegens de

keuze voor de badstoof als setting, omdat deze inrichting vaak geassocieerd werd met

bordelen. Het is heel aannemelijk dat Van den Dale, in het kader van het

civilisatieproces, zijn tekst later afbrak. Rond de overgang van vijftiende naar zestiende

eeuw deed zich -vooral in de steden- een tendens tot beheersing en onderdrukking van

gevoelens en driften voor. Naakt en erotiek kwamen in de stad onder druk te staan.

Natuurlijke aardse geneugten werden aanzien als taboe waarvoor de stedelijke

samenleving aan het eind van de middeleeuwen zich afkeerde. Dat staat in schril

contrast met de openlijke dialoog van de vrouwen die over heel persoonlijke zaken gaat.

Die gedachte vond ook ingang in de laatmiddeleeuwse Zuidelijke Nederlanden en bracht

de stedelijke bevolking in beweging. In zijn boek De sneeuwpoppen van 1511. Literatuur

en stadscultuur tussen middeleeuwen en moderne tijd. (1988) geeft Herman Pleij aan dat

rond 1500 -een dertigtal jaar voor het verschijnen van De Stove een golf van protest zou

zijn ontstaan tegen de plaatselijke badstoven.227 Nochtans waren deze instituten lange

tijd zeer gewaardeerd, zelfs in die mate dat men er in elke stad meerdere van kon

terugvinden. Buitenshuis baden had niet alleen een hygiënische bedoeling. Het sociale

karakter van het baden was ontegensprekelijk. Naast baden en stoven vond de bezoeker

niet alleen muzikanten en hopen lekkers, maar ook 'stoefmaerten'.

Via getuigenissen van buitenlandse bezoekers -die vaak niet vertrouwd waren met de

badcultuur, immers een typisch fenomeen van Brabantse en Vlaamse steden- kunnen

225 Leushuis 2004, 1292. 226 Degroote 1944, 44. 227 Pleij 1988, 94-99.

Page 84: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

84

we als het ware binnengluren in de middeleeuwse stoven. Een Portugese koopman had

het in zijn reisverslag (1435-1439) over het voor hem seksueel ontoelaatbare gedrag

van de keurige burgers in een plaatselijke badstoof. Vrouwen, die liefst anoniem bleven,

zouden alles toestaan aan de mannelijke bezoekers, die zonder enige schroom de stove

binnenwandelden. Onder de bezoekers zouden zich vooral intelligente en welgestelde

heren bevonden hebben. Volgens Pleij was het ook een ontmoetingsplaats voor

humanisten, in navolging van hun filosofische voorgangers in het klassieke

Griekenland.228 De populariteit bij welgestelden enerzijds en het taboe dat er rond hing

anderzijds creëerde een eigenaardige sfeer rond de badstoven. Dat zorgde ervoor dat in

de loop van de vijftiende eeuw steeds meer badhuizen de deuren mochten sluiten.229

5. De stove van Jan van den Dale: laatmiddeleeuws of vroegmodern?

Jan van den Dale stond met het ene been nog in de middeleeuwen en met het andere al

in de nieuwe tijd. Degroote verwoordt dat op de volgende manier:

Hij (Jan van den Dale) is een overgangsfiguur die nog middeleeuwsch dacht en

voelde maar ook niet vreemd bleef aan het nieuwe geluid van het humanisme,

door zijn aansluiten bij Erasmus en aldus ook bij de antieke letterkunde, en door

zijn behandeling van het motief van het huwelijk. 'De stoue' zelf ten slotte is

karakteristiek voor zijn artistieke ontwikkeling: een middeleeuwsch kader dat

een humanistische grondidée omsluit.230

De middeleeuwse traditie is nog niet volledig afwezig. Ik wees al op het belang dat Van

den Dale hechtte aan regels en voorschriften die uit de hoofse sfeer afstammen omtrent

eer en openbare schande. Bovendien sprak Van den Dale nog niet echt uit persoonlijke

ervaring, zoals Erasmus dat deed. Die laatste integreerde in de anekdotes van Eulalia

bijvoorbeeld verhoudingen van vrienden, kennissen en stedelingen. Van den Dale tracht

die persoonlijke ervaring wel te benaderen door te suggereren dat de dialoog een

opgevangen gesprek in een reële badstoof was, maar die poging komt heel kunstmatig

over. Ook sprak een heel expliciete visie over het huwelijk uit de tekst; het is een soort

inventaris van de plichten van man en vrouw binnen het huwelijk. De gelukkige

getrouwde vrouw is in de tekst de spreekbuis voor een visie die pleit voor de

228 Pleij 1988, 95. 229 Pleij 1988, 94-95. 230 Degroote 1944, 48-49.

Page 85: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

85

onderdanigheid van de vrouw. Door de lezer zo bij de hand te nemen en hem bovendien

nog eens de les te spellen aan het einde van de tekst, bewijst Van den Dale zich als een

middeleeuwse auteur.

Toch heeft de tekst ook een vernieuwend kantje. Van den Dale heeft duidelijk invloed

ondergaan van de ideeën van het humanisme en van Erasmus in het bijzonder. Hij heeft

die ideeën in zijn tekst niet alleen laten doorschemeren in de uitspraken van de

personages maar geeft aan het eind van zijn tekst expliciet blijk van zijn humanistisch

standpunt: een echtpaar vormt samen een corpus. Man en vrouw dienden niet langer

naast elkaar te leven in hun huwelijk maar moesten voortaan rekening houden met

elkaar. Daarom kunnen we dit gedicht niet langer een typisch middeleeuwse tekst

noemen. Het taalgebruik van Van den Dale is een verdienstelijke poging om het

gebruikelijke taalgebruik van zijn rederijkerscollega's te vernieuwen en persoonlijker te

maken. Toch komt hij niet in de buurt van het intieme retorische discours van Erasmus.

Het doet allemaal wat geforceerd en stijf aan. Volgens Degroote werd in deze tekst het

huwelijk wellicht voor het eerst in de Middelnederlandse literatuur voorgesteld als een

verbintenis. Met De stove kondigde Van den Dale daarom een nieuwe tendens in de

rederijkersliteratuur aan. Er kwam ruimte om na te denken over een harmonieus

huwelijk waarin beide partners zich goed voelden. Dat Van den Dale met de Stove heel

wat stof deed opwaaien is zo goed als zeker. Lang na zijn dood bleef zijn werk nog steeds

niet onopgemerkt, zelfs niet door de officiële instanties. In 1570 nog leek het voor de

autoriteiten nog nodig om De stove op de index te plaatsen om het succes van deze

gevaarlijke tekst in te dijken.231

231 Degroote 1944, 49.

Page 86: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

86

CONCLUSIE

In deze masterproef werd de representatie van het huwelijk in zestiende-eeuwse

rederijkersliteratuur uit de Zuidelijke Nederlanden onderzocht door enkele teksten van

Anna Bijns, Jan Smeken en Jan van den Dale van naderbij te bekijken. Het

civilisatieproces van Norbert Elias fungeerde als theoretisch kader voor het onderzoek,

omdat het beschavingsproces een belangrijke rol speelde in die representatie. De

rederijkerskamers maakten deel uit van het civilisatieproces, omdat ze in de zestiende

eeuw fungeerden als stedelijk opiniërings- en beschavingsinstituut. Het begin van de

zestiende eeuw was een cruciaal punt in de geschiedenis, omdat men zich erg begon te

concentreren op het wenselijk gedrag van mensen door de nieuwe stabiele

maatschappelijke hiërarchie die ontstaan was. Dat uitte zich onder andere in het

groeiende belang dat men hechtte aan het huwelijk in de humanistische literatuur en de

literatuur van de rederijkers.

In eerste instantie schetste ik de context waarin we de vroeg zestiende-eeuwse

rederijkersliteratuur moeten situeren en interpreteren. De status van het huwelijk was

erg wankel en de verschillende samenlevingsvormen vormden een chaotisch amalgaam.

Overspel was schering en inslag bij de lage burgerij in de late middeleeuwen, zo bleek

uit de Utrechtse vechtkeuren. Ik toonde aan dat mannen noch vrouwen vies waren van

fysieke confrontaties. De orde en rust in de openbaarheid werd echter heel hoog in het

vaandel gedragen. De vele aanklachten van fysiek geweld en de bestraffing van

openbaerlike overspel waren voorbeelden van kwesties van eer en openbaarheid. Aan

het einde van het eerste deel werd duidelijk dat de kerkelijke en humanistische

opvatting over het huwelijk erg verschilde. De Kerk zag het huwelijk als een

noodzakelijk instituut om seksuele activiteiten -zonder oog op voortplanting- te

beperken. In de humanistenliteatuur echter werd het huwelijk gepromoot en stond men

achter een nieuw huwelijksmodel waarin plaats was voor een harmonieuze vriendschap

tussen echtelieden. Humanisten wilden de waardering van het huwelijk terug

opkrikken. Het huwelijk en het gezinsleven vormden voor hen immers de hoeksteen van

de maatschappij en werden bovendien gezien als belangrijke componenten in de

optimalisatie van de sociale orde op moreel en spiritueel gebied.

Page 87: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

87

In tweede instantie onderzocht ik de teksten van Anna Bijns, Jan Smeken en Jan van den

Dale binnen dat geschetste kader door de meest opvallende facetten in hun

representatie van het huwelijk te bestuderen. Door vier satirische huwelijksrefreinen

van Anna Bijns onder de loep te nemen, kwamen enkele interessante aspecten omtrent

de representatie van de verhouding tussen man en vrouw binnen het huwelijk naar

boven drijven. Met de voorstelling van de pantoffelheldfiguur schaarde Bijns zich achter

de laatmiddeleeuwse satirische literaire traditie waarvan het hennentasterthema en het

motief van de omgekeerde wereld vaste componenten waren. Bijns toonde zich in de

refreinen 'Onghebonden best weeldich man sonder wyf' en 'Ongebonden best, weldich

wyff sonder man' heel tegenstrijdig in haar representatie van de pantoffelheldfiguur en

de verhouding tussen de echtelieden, naargelang ze een mannelijk of vrouwelijk

standpunt innam. De clichérepresentatie van de pantoffelheldfiguur werd zowel

bevestigd als ontkracht. Ik kaderde het beeld van de pantoffelheld in de bredere

huwelijksvoorstelling in de refreinen van Bijns, waar ook ruimte was voor het thema

van de vrouw als pineut van het huwelijk. Zo konden het refrein 'Dus doende brengt zij

den tijd vast deure' dubbel interpreteren als een kritiek van de man op het

onaanvaardbare gedrag van zijn echtgenote, maar ook als een kritiek van Bijns' kant op

de conservatieve opvatting dat de gehuwde vrouw het best aan de haard gekluisterd

was. Bovendien toonde ik aan dat Bijns de vrouw -even veel als de man- in 'Het waar

goed huwen, maar 't zorgen is de plage' voorstelde als de dupe van haar huwelijk door

de opvoeding van de kroost af te schilderen als een helse strijd met zeer nefast gevolgen

voor dat huwelijk. Zowel man en vrouw als hun liefde voor elkaar konden eraan ten

onder gaan.

In het derde deel van mijn onderzoek schetste ik de representatie van overspel in Mars

en Venus van Smeken. Deze auteur bracht enkele belangrijke aanpassingen aan ten

opzichte van zijn brontekst, de Metamorfosen van Ovidius. Hij legde de nadruk veeleer

op de gedachten en gevoelens van de betrokkenen bij het overspel dan op de actie zelf.

We zagen dat Mars een veel actievere rol in het overspel had dan Venus, die veel

geremder was in het uiten van haar gevoelens. In het stuk legde Smeken erg de nadruk

op het behoud van de eer, de onberekenbaarheid van de liefde en de verloren gegane

reputatie van de overspelige Mars. De grootste zonde werd in het toneelspel echter noch

toegeschreven aan Mars noch aan Venus. Het was Vulcanus die het in het spel het hardst

te verduren kreeg door zijn inschattingsfout om het overspel openbaar te maken.

Page 88: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

88

Ontrouw werd in de tekst eerder als een extern dan een moreel intern probleem

weergegeven, door de ernstige gevolgen die overspel voor de reputatie van overspeligen

kon hebben als het voor de buitenwereld aan het licht kwam. Heel bijzonder was ook de

nadruk op de motieven van Venus voor het overspel.

In het vierde en laatste deel van mijn onderzoek ging ik in op de facetten van de

inschikkelijkheid van de vrouw als voorwaarde voor een harmonisch huwelijk en het

belang van openbare schande in De Stove van Jan van den Dale. In dat gedicht werd

opnieuw gehamerd op het behoud van een goede reputatie. Roddelpraat en

kwaadsprekerij over de echtgenoot werden voorgesteld als de meest venijnige streken

waaraan een gehuwde vrouw zich in de vroeg zestiende eeuw kon wagen. Het eerbaar

leven van de vrouw was het belangrijkste goed en dat kon een echtgenote enkel

bekomen door haar man te gehoorzamen en te behagen. De inschikkelijkheid van de

vrouw werd bovendien aangestipt als de belangrijkste voorwaarde voor een harmonisch

huwelijk. Het was volkomen verkeerd om als vrouw de broek te willen dragen. Van den

Dale voerde vijf grote aanpassingen door ten opzichte van Erasmus: de twee

protagonisten van de dialoog waren niet langer vriendinnen, de vier anekdotes van

Eulalia werden weggelaten, er werd een expliciete moraal toegevoegd, hij maakte

gebruik van een kaderverhaal en tot slot was het motief van de badstoof een nieuw

element.

Ik ging in elk deel ook op zoek naar de verklaringen voor de specifiek aspecten in de

representatie van het huwelijk. Ik toonde aan dat de angst voor verdoken

vrouwenmacht in Antwerpen en de wensen van de vroeg zestiende-eeuwse literatuur

meespeelden bij de aanwezigheid van de pantoffelheldfiguur in het werk van Bijns. Die

literatuur was hoofdzakeiljk erg moraliserend van toon en bovendien vaak

vrouwonvriendelijk. Haar aandacht voor het verlies van mobiliteit van de vrouw schreef

ik toe aan haar eigen wens om ongehuwd te blijven en de aanwezigheid van vele

zelfstandige ongehuwde vrouwen in Antwerpen. In haar nadruk op de ellende bij het

opvoeden van de kinderen zag ik dan weer een invloed van geestelijken en humanisten

zoals de minderbroeders en Vives, die een gezin met kinderen niet altijd even hoog in

het vaandel droegen.

De focus op de reputatie en riddereer in het stuk van Smeken was overduidelijk een

doorwerking van hoofse liefdesidealen. Die werden echter ook deels anders

Page 89: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

89

gepercipieerd; Mars achte zijn liefdesgevoelens in het stuk belangrijker. De

weerhoudendheid van Venus verklaarde ik door haar edele afkomst: als gehuwde vrouw

binnen de hoge burgerijk stond ze symbool voor de status van haar man. De schande van

openbaerlike overspel in de middeleeuwen verklaarde de afschildering van Vulcanus als

vrouwenlasteraar in het toneelspel. De soort-zoekt-soort-gedachte waarin het ideale

huwelijk er een was tussen gelijke partners lag dan weer hoogstwaarschijnlijk ten

gronde aan Smekens focus op de motieven van Venus voor het overspel. Ook de literaire

traditie van het liefdestoneel waarin verliefden meermaals als tragische personages

opgevoerd werden, verklaarden zijn specifieke karakterisering van het huwelijk.

Ik toonde aan dat Van den Dale niet alleen het idee van een harmonieus huwelijk van

Erasmus overnam, maar ook beïnvloed was door het intiem discours dat de humanist

hanteerde om het doen en laten binnen het huwelijk van zijn lezers te beïnvloeden. De

keuze voor het motief van de badstoof schreef ik daarom toe aan de bevordering van de

intieme sfeer van het gedicht. Het werd bovendien duidelijk dat Van den Dale

waarschijnlijk bewust voor een kaderverhaal koos om een belerende conclusie op zijn

verhaal te kunnen laten volgen en een bijkomend perspectief op de vertelde

gebeurtenissen te kunnen creëren. Ook de vijandigheid tussen de twee vrouwen in zijn

dialoog en de weglating van de vier anekdotes van Eulalia uit de versie van Ovidius

waren te verklaren vanuit zijn wil om niets de verstaanbaarheid van die moraal in de

weg te laten staan. Ook deze auteur liet zich dus in dat opzicht overduidelijk aansluiten

bij het traditionele moralistische discours dat de literatuur in de late middeleeuwen

domineerde.

Tot slot stelde ik mijzelf aan het eind van deel II, III en IV telkens de vraag of de auteur

zich laatmiddeleeuws dan wel vroegmodern toonde door na te gaan in welke mate

hij/zij zich aansloot bij de vernieuwende voorstelling van het huwelijk zoals in de

vroegmoderne humanistenliteratuur of de middeleeuwse visie op het huwelijk.

Bovendien integreerde ik ook het civilisatieproces in deze slothoofdstukken. Het

humanistisch gedachtegoed sijpelde door in de representatie van de onderlinge band

van het echtpaar als verenigd front in de dagelijkse strijd in het gezin in het refrein 'Het

waar goed huwen, maar 't zorgen is de plage' van Anna Bijns. Ook de al te clichématige

typering van de pantoffelheld ontbrak in drie van de vier refreinen, waardoor deze

teksten vernieuwend aandeden. Toch besloot ik ze eerder middeleeuws te

Page 90: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

90

karakteriseren wegens Bijns' verregaande afkeer voor het huwelijk in haar werk

waardoor ze mijlenver afstond van het humanisme dat het gezinsleven als de hoeksteen

van de maatschappij zag. Een harmonieuze vrienschap tussen echtelieden bleek volgens

haar bovendien onmogelijk door de dagelijkse beslommeringen die een huwelijk en

gezin met zich meebrachten.

Ook Mars en Venus van Smeken werd gepositioneerd tussen middeleeuws en

vroegmodern gedachtegoed. Het stuk deed vroegmodern aan wegens de poging van

Venus om haar driften te onderdrukken en het belang dat ze hechtte aan het begrip van

de bevriende godinnen voor haar situatie. Bovendien was de tekst vernieuwend door de

focus van Smeken op de beschaving van de samenleving. Dat maakte hij in de tekst

duidelijk door Vulcanus en Venus te contrasteren volgens de soort-zoekt-soort-

gedachte. Toch uitte Smeken zich ook als middeleeuws auteur door lichamelijkheid en

de overgave van personages aan hun lusten en irrationele gevoelens expliciet op scène

weer te geven. Bovendien kleurde de nadruk op reputatie, riddereer en openbare

schande de tekst heel hoofs.

Van den Dale bleek dan weer een auteur die met het ene been in het middeleeuwse en

met het andere in het vroegmoderne gedachtegoed stond. Zijn werk getuigt

overduidelijk van een invloed van humanistische ideeën. Dat bleek vooral uit zijn

voorstelling van het echtpaar als een corpus. Bovendien was ook het intieme taalgebruik

en zijn poging om persoonlijke ervaring toe te voegen door het motief van het

afgeluisterde gesprek in zijn tekst te integreren -iets dat hij afgekeken had van Erasmus-

een vroegmodern kenmerk; al deed het allemaal nogal geforceerd aan. Het feit dat hij

zijn lezer heel erg in een bepaalde richting duwde om de juiste moraal te laten

overkomen, deed bovendien af aan de vroegmoderne strekking van het gedicht.

De teksten gaven dus heel veel prijs over de representatie van verscheidene facetten van

het huwelijk in de zestiende-eeuwse Zuid-Nederlandse rederijkersliteratuur. Over het

algemeen kunnen we zeggen dat die representatie niet al te positief was. De voorstelling

van een ongelukkig huwelijk was meer regel dan uitzondering. Een andere algemene

slotbeschouwing is dat een moraliserende inslag onontbeerlijk bleek in elk van deze

werken; literatuur moest belerend zijn. Mijn derde grote slotopmerking betreft de

situering van de drie auteurs ten opzichte van elkaar. Bijns toonde zich het meest

middeleeuws in haar vier satirische refreinen. Smeken bewees zich met zijn toneelspel

Page 91: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

91

al wat gematigder en vernieuwender in zijn representatie van het huwelijk. Van den

Dale tot slot had duidelijk de meeste invloed van het humanisme ondergaan en is

daarmee de meest (vroeg)moderne auteur in het rijtje.

Natuurlijk zijn er nog heel veel andere methoden om meer te weten te komen over de

representatie van het huwelijk. Daarom zou ik twee suggesties willen doen voor verder

onderzoek. Het zou voor het stuk van Smeken interessant zijn om te werken met de

authentieke middeleeuwse Franse versie van de Bible des poètes, omdat hij de mythe van

Mars en Venus hoogstwaarschijnlijk uit dat werk kende. Door het oorspronkelijke

colloquium van Erasmus in het Latijn te raadplegen als primaire bron, zou de

vergelijking met de tekst van Van den Dale dan weer genuanceerder en correcter zijn.

Door te werken met moderne vertalingen gaan er immers steeds subtiele schakeringen

verloren. Bovendien zou het boeiend zijn de voorstelling van de huwelijksthematiek in

rederijkersteksten met diezelfde thematiek in de schilderkunst te vergelijken. Dergelijk

onderzoek laat ik graag over aan mijn opvolgers. Ik ben nu al heel benieuwd.

Page 92: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

92

BIBLIOGRAFIE

1. Tekstedities

Degroote, G. Jan van den Dale. Gekende werken met inleiding, bronnenstudie,

aanteekeningen en glossarium. Antwerpen, De Nederlandsche boekhandel, 1944.

Tevens online beschikbaar op de DBNL:

http://www.dbnl.org/tekst/dale004gdeg01_01/dale004gdeg01_01_0013.php

(geraadpleegd op 16/05/2015)

D'Hane-Scheltema, M. Ovidius' Metamorphosen Vertaald en toegelicht door M. D'Hane-

Scheltema. Amsterdam, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2013.

De Landtsheer, J. (red.), Desiderius Erasmus. Gesprekken/Colloquia, vertaald en

toegelicht door Jeanine De Landtsheer. Amsterdam, Athenaeum-Polak & Van Gennep,

2001.

Franssen, P.J.A. Wanneer de Hen speeld voor den Haan... Huwelijksperikelen in teksten uit

de late middeleeuwen. Amsterdam, publicatie van de Vakgroep Historische Letterkunde,

Instituut voor Neerlandistiek, Universiteit Amsterdam, 1987.

Keßler, J. (ed.). 'Wie is Cornelis Damasz? Nieuws over handschrift Brussel, KB, II 270',

in: Nederlandse letterkunde, vol. 12, iss. 2, 2007, p. 94-117. Tevens online beschikbaar

op:

http://repository.ubn.ru.nl/bitstream/handle/2066/44949/44949.pdf?sequence=1

(geraadpleegd op 21/05/2015)

Pleij, H. 't Is al vrouwenwerk. Refreinen van Anna Bijns. (red. H. Pleij et al.). Amsterdam,

Em. Querido's Uitgeverij B.V., 1994.

Ruelens, C. Refereinen en andere gedichten uit de XVIe eeuw, verzameld en afgeschreven

door Jan de Bruyne (3 delen). Antwerpen, P. Kockx & J.-E. Buschmann & Gent, Ad. Hoste,

1879-1881. Tevens online beschikbaar op de DBNL:

Page 93: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

93

http://www.dbnl.org/tekst/_ref003refe01_01/_ref003refe01_01_0014.php

(geraadpleegd op 21/05/2015)

Van Dijk, H. & F. Kramer (ed. en vert.). 'Hue Mars en Venus tsaemen bueleerden', in: M.

Gosman (red.), Europees toneel van Middeleeuwen naar Renaissance. Groningen,

Boekwerk, 1991, p. 230-302.

2. Secundaire literatuur

Coigneau, D. 'Liefde en lichaamsbeleving op het rederijkerstoneel' in: Jaarboek De

Fonteine, jrg. 1984, p.115-132.

Degroote, G. Jan van den Dale, gekende werken met inleiding, bronnestudie,

aanteekeningen en glossarium. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1994.

De Jong, M. 'Familie huwelijk en liefde in de late Middeleeuwen, 1000-1500', in: T.

Zwaan (red.) Familie, huwelijk en gezin in West-Europa. Boom, Open Universiteit, 2006.

De Landtsheer, J. Desiderius Erasmus, Gesprekken/Colloquia, vertaald en toegelicht door

Jeanine De Landtsheer. Amsterdam, Atheaneum-Polak & Van Gennep, 2001.

De Meyer, G.M. Min en onmin. Mannen en vrouwen over hun omgang aan het einde van de

vijftiende eeuw. M.m.v. E.W.F. van den Elzen. Hilversum, Verloren, 1989.

Elias, N. Het civilisatieproces : sociogenetische en psychogenetische onderzoekingen.

Amsterdam, Boom, 2001.

Franssen, P.J.A. Wanneer de Hen speeld voor den Haan... Huwelijksperikelen in teksten uit

de late middeleeuwen. Amsterdam, publicatie van de Vakgroep Historische Letterkunde,

Instituut voor Neerlandistiek, Universiteit Amsterdam, 1987.

Gosman, M. Europees toneel van Middeleeuwen naar Renaissance. Groningen, Boekwerk,

1991.

Page 94: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

94

Hummelen, W.M.H. De sinnekens in het rederijkersdrama. Groningen, Wolters, 1958.

Tevens online beschikbaar op de DBNL:

http://www.dbnl.org/tekst/humm001sinn01_01/ (geraadpleegd op 30/01/2015)

Kaufman, G. 'Juan Luis Vives on the Education of Women', in: Sings, vol. 3, nr. 4, 1987, p.

891-896.

Keßler, J. 'Wie is Cornelis Damasz? Nieuws over handschrift Brussel, KB, II 270', in:

Nederlandse letterkunde, vol. 12, iss. 2, 2007, p. 94 -117. Tevens online beschikbaar op:

http://repository.ubn.ru.nl/bitstream/handle/2066/44949/44949.pdf?sequence=1

(geraadpleegd op 21/05/2015)

Kloek, E. 'Seksualiteit, huwelijk en gezinsleven tijdens de lange zestiende eeuw, 1450-

150, in: T. Zwaan (red.), Familie, huwelijk en gezin in West-Europa. Boom, Open

Universiteit, 1993.

Leushuis, R. 'The Mimesis of Marriage: Dialogue and Intimacy in Erasmus's Matrimonial

Writings', in: Renaissance Quarterly, vol. 57, nr. 4, 2004, p. 1279-1307. Tevens online

beschikbaar op:

http://www.jstor.org/stable/4143696?seq=1#page_scan_tab_contents (geraadpleegd

Pleij, H. De sneeuwpoppen van 1511. Literatuur en stadscultuur tussen middeleeuwen en

moderne tijd. Amsterdam, Meulenhoff, 1988. Tevens online beschikbaarop de DBNL:

http://www.dbnl.org/tekst/plei001snee01_01/ (geraadpleegd op 09/05/215)

Pleij, H. 'De rederijkerij als beschavingsinstituut', in: M.A. Schenkebeld-van der Dussen

(hoofdred.) [et al.], Nederlandse literatuur, een geschiedenis. Groningen, Martinus Nijhoff

Uitgevers, 1993.

Pleij, H. Anna Bijns van Antwerpen. Amsterdam, Uitgeverij Bert Bakker, 2011.

Pleij, H. 'Taakverdeling in het huwelijk. Over literatuur en sociale werkelijkheid in de

late middeleeuwen', in: Literatuur, jrg. 3, 1986. Amsterdam, Amsterdam University

Press, 1986, p. 66-76. Tevens online beschikbaar op de DBNL:

Page 95: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

95

http://www.dbnl.org/tekst/_lit003198601_01/_lit003198601_01_0010.php

(geraadpleegd op 09/05/2015)

Sowards, J. K. 'Erasmus and the Education of Women', in: The sixteenth Century Journal,

vol. 13, nr. 4, 1982, p. 77-89.

Spies, M. ‘Charlotte de Huybert en het gelijk. De geleerde en de werkende vrouw in de

zeventiende eeuw’, in: Literatuur, jrg. 3, 1986, p. 339-350. Tevens online beschikbaar op

DBNL:

http://www.dbnl.org/tekst/spie010char01_01/spie010char01_01.pdf (geraadpleegd

op 06/05/2015)

Van Bork, G.J. & P.J. Verkruijsse (red.). De Nederlandse en Vlaamse auteurs van

middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs. De Haan, Weesp, 1985.

Tevens online beschikbaar op de DBNL:

http://www.dbnl.org/tekst/bork001nede01_01/bork001nede01_01_0314.php

(geraadpleegd op 20/05/2015)

Vandekerckhove, L. Gemaakt van As. Lichaam en norm in de westerse cultuur. Tielt,

Bussum, 1982.

Van Herk, A. Fabels van liefde, Het mythologisch-amoureuze toneel van de rederijkers

(1475-1621). Amsterdam, Amsterdam University Press, 2012. Tevens online beschikbaar

op:

http://dare.uva.nl/cgi/arno/show.cgi?fid=443495 (geraadpleegd op 16/05/2015)

Van Moerkerken, P.H. De satire in de Nederlandsche kunst der middeleeuwen.

Amsterdam, S.L. van Looy, 1904. Tevens online beschikbaar op de DBNL:

http://www.dbnl.org/tekst/moer010sati01_01/moer010sati01_01_0002.php

(geraadpleegd op 22/05/2015)

Yost, J.K. 'The Development of a Reformist Approach To Marriage and Celibacy in Early

English Humanism', in: Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis / Dutch Review of

Church History, vol. 57, iss. 1, 1977, p. 1-15. Lincoln, The University of Nebraska. Tevens

online beschikbaar op:

Page 96: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

96

http://booksandjournals.brillonline.com/content/journals/10.1163/002820377x0001

0 (geraadpleegd op 06/05/2014)

Zwaan, T. Familie, huwelijk en gezin in West-Europa. Boom, Open Universiteit, 1993.

3. Websites

Algemeen Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek:

Auteurs: P.J. Verkruijsse, H. Struik, G.J. van Bork en G.J. Vis, 2002. Online beschikbaar op

de DBNL:

http://www.dbnl.org/tekst/bork001lett01_01/bork001lett01_01_0019.php#r029

(geraadpleegd op 16/05/2015)

De Geïntegreerde Taalbank:

http://gtb.inl.nl/ (geraadpleegd op 26/04/2015)

Historische bronnen Brugge:

http://www.historischebronnenbrugge.be/index.php?option=com_content&task=view

&id=29&Itemid=68 (geraadpleegd op 16/05/2015)

Koninklijke bibliotheek, Nationale bibliotheek van Nederland:

https://www.kb.nl/themas/middeleeuwen/haags-liederenhandschrift (geraadpleegd

op 18/05/2015)

Page 97: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

97

BIJLAGEN

Bijlage 1: Venus laat zich overhalen door Mars om tot overspel over te gaan

Bron: Van Dijk, H. & F. Kramer (ed. en vert.). 'Hue Mars en Venus tsaemen bueleerden', in: M. Gosman (red.), Europees toneel van Middeleeuwen naar Renaissance. Groningen, Boekwerk, 1991, p. 230-302.

VENUS Met sulken wercke wil ick mij niet muijen,

Want dies hem pijnen

Sietmen in eeuwigher scanden ruijen

Ende verdwijnen.

Gheenen anderen en wil ick dan den mijnen

Van mans figueren.

Want al mach leifde secreetelijck schijnen,

Tmuet onlange dueren.

Wie sal hem selven gaen avontueren

In wercken van oneeren

Om die ghenuechten sijnder natueren

De haest verkeeren?

MARS Ghij niet, dat hoor ick wel!

VENUS Soud ick gaen leeren

Den pat van ontrouwen secreet te gaene?

Waert niet blaemelijck vör princen en heeren

De mijnen döchdelijcken naem vermeeren,

Mijnen stuel van eeren // laeten te staene?

MARS Refuseerdij min jonste dan?

VENUS Neen ick, sij staet mij so aene

Als dat ick u princelijcke ghedaene

Beminnen soude / en deedet mijnen man,

Boven alle princen maer / ick en can

Mijn groote liefde hem niet ontrecken

Om eenen anderen.

Page 98: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

98

MARS Wij sullent wel decken

Vör tsmans oogen / de niet dan döcht en weet,

Men vint so veele secreete plecken

Om saijen jongstighe vruchten heet.

Troost mij, schoon döchelijck ommecleet,

Ick sal u vör blaeme beschermen eest noot.

Ter werlt en ken ick nieand zo wreet,

Deedij u ennighe oneere, ick sluech hem doot.

Aldus, wel rieckende roosken root,

Opent u meeninghe secreet al stille.

VENUS O eedel prince, allen prince te groot,

Standaert der eedelheid de noijt en vloot,

Ick abandonneere mij tot uwen wille.

Nochtans leijt redene vast int gheschille

Teghen natuere, de scaemelheit ruept te baten.

Maer al soudict besterven, ick en sals niet laten. (r. 550-585)

Page 99: Jolien De Meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de

99

Bijlage 2: Titelbladzijde van De Stoue (1528)

Bron: Degroote, G. Jan van den Dale. Gekende werken met inleiding, bronnenstudie, aanteekeningen en glossarium. Antwerpen, De Nederlandsche boekhandel, 1944, p. 146.