Jellema 7 Bouwmethodiek

download Jellema 7 Bouwmethodiek

of 366

Transcript of Jellema 7 Bouwmethodiek

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    1/366

    JELLEMA 7

    BOUWMETHODIEK

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    2/366

    II

    omslagontwerp Marjan Gerritse, Amsterdam

    vormgeving binnenwerk Peter van Dongen, Amsterdam

    opmaak Van de Garde, Zaltbommel

    tekenwerk Advies- en Tekenbureau voor bouwtechniek ing. F. Oomen, Almere-Stad,

    Veltman Bouwkundig Ontwerp- en tekenburo, Delft

    De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen.Degene die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de

    uitgever wenden.

    ThiemeMeulenhoffontwikkelt leermiddelen voor: Primair Onderwijs, Algemeen Voortgezet Onder-

    wijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en Hoger Beroepsonderwijs.

    Voor meer informatie over ThiemeMeulenhoff en een overzicht van onze leermiddelen:

    www.thiememeulenhoff.nl

    ISBN 90-06-95050-5

    Tweede druk, tweede oplage

    ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2004

    Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een

    geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij

    elektronisch, mechanisch, door fotokopien, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande

    schriftelijke toestemming van de uitgever.

    Voor zover het maken van kopien uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet

    1912 johet Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985,

    Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen

    te voldoen aan Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van

    gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16

    Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    3/366

    III

    BouwmethodenBouwmethodiek7

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    4/366

    IV

    De serieJellema Hogere Bouwkundebestaat naast

    het inleidende deel uit drie reeksen boeken:

    bouwtechniek, bouwmethoden en bouwproces.

    Tezamen vormt de inhoud de onontbeerlijke

    basiskennis voor het hoger beroepsonderwijs en

    wetenschappelijk onderwijs.

    Ook deze vernieuwde uitgave is ontstaan vanuit

    de noodzakelijke interactie tussen het onderwijs

    enerzijds en het bedrijfsleven anderzijds. Beide

    sectoren leveren auteurs, maar zijn ook bereid

    tot het leveren van commentaar en kritiek in een

    voortdurende discussie tussen redactie, auteurs

    en het onderwijs.

    De redactie:

    ir. K. Hofkes

    Docent Bouwkunde, Hogeschool

    INHOLLAND, Haarlem en Alkmaar

    ir. A. van Tol

    Architect, Zwolle

    ir. M. Bonebakker

    Adviseur Bouwmanagement, Geesteren

    H.A.J. Flapper

    Bouwinnovator, Amsterdam

    ir. H. Brinksma

    Docent Bouwkunde, Hogeschool van

    Utrecht, Utrecht

    ing. N. Zimmermann

    Architect, Amsterdam

    Auteurs deel 7:

    ir. A. te Boveldt

    Docent Faculteiten Civiele Techniek en Bouw-

    kunde, Technische Universiteit Delft

    ing. H.E. BakkerHoofd afdeling Bouwfysica en Bouwecologie,

    Dienst Stedelijke Ontwikkeling Gemeente Den

    Haag

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    5/366

    V

    JELLE

    MA

    HO

    GERE

    BOU

    WKUNDE

    JELLE

    MA

    HO

    GERE

    BOU

    WKUNDE

    JELLE

    MA

    HO

    GERE

    BOU

    WKUNDE

    JELLE

    MA

    HO

    GERE

    BOU

    WKUNDE

    1 Bouwnijverheid Inleiding

    www.jellema-online.nl

    www.jellema-online.nl

    7 Bouwmethoden Bouwmethodiek 10

    Bouwproces Ontwerpen2

    Bouwtechniek Onderbouw

    Serieoverzicht

    11 Bouwproces Contracteren8

    Bouwmethoden Woningbouw3

    Bouwtechniek Draagstructuur

    12 Bouwproces Uitvoeren

    Atechniek

    9 Bouwmethoden Utiliteitsbouw4

    Bouwtechniek Omhulling

    Aprestatie-eisen / daken

    12 Bouwproces Uitvoeren

    Borganisatie

    4 Bouwtechniek Omhulling

    Bgevels

    13 Bouwproces Beheren4

    Bouwtechniek Omhulling

    Cgevelopeningen

    5 Bouwtechniek Afbouw

    6 Bouwtechniek Installaties Aelektrotechnisch

    en sanitair

    6 Bouwtechniek Installaties

    Bwerktuigbouwkundigen gas

    6

    Bouwtechniek Installaties

    Cliften en roltrappen

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    6/366

    VI

    Woord vooraf

    De meeste gebouwen bestaan uit zeer veel ver-

    schillende constructiedelen. De eisen waaraan

    al deze delen moeten voldoen, worden bepaald

    door de bestemming van het gebouw en door

    de functie van elk deel afzonderlijk. Daarnaastmoet ook nog rekening worden gehouden met

    allerlei omstandigheden, zoals de situering van

    het gebouw, voorschriften van de overheid en

    het beschikbare budget.

    Om tot een doeltreffende aanpak van het con-

    structief ontwerp van een gebouw te kunnen

    komen, zal men zich dan ook een nauwkeurig

    beeld moeten vormen van enerzijds de functio-

    nele eisen (wat wil men bereiken) en anderzijds

    de prestaties van de mogelijke constructieve op-

    lossingen (wat kan men bereiken).

    Dit boek biedt een methodisch geordend over-

    zicht van de vele functionele factoren die sturing

    geven aan het bouwtechnisch ontwerp. Per

    gebouwdeel worden hiervan de constructieve

    consequenties onderzocht.

    Hoofdstuk 1 geeft een inleidende functionele

    analyse van het gebouw als geheel en van de

    onderdelen waaruit het gebouw is opgebouwd.

    Hoofdstuk 2 geeft uitleg over de voor het

    functioneel-constructieve ontwerp van belang

    zijnde wettelijke regelingen en bepalingen.

    Hoofdstuk 3 gaat diep in op de functie van het

    dragen met de daaruit voortvloeiende aanwijzin-

    gen voor de draagconstructie.

    Hoofdstuk 4 richt zich in vergelijkbare zin op het

    scheiden en de scheidingsconstructies.Naast de beschrijvende tekst is veel zorg besteed

    aan het visueel weergeven van de gewenste

    informatie. Dit heeft geleid tot vele figuren. Vaak

    bestaan deze uit een aantal deelfiguren om de

    redenering te verduidelijken of om de verschil-

    lende keuzemogelijkheden te illustreren.

    In hoofdstuk 5 wordt het gebouw geplaatst in de

    context van het milieu, samengevat in het begrip

    duurzaam bouwen. De relatie tussen milieu

    en bouwen beperkt zich daarbij niet tot het ge-

    bouw, maar is grootschaliger, zowel in tijd

    (milieu-effecten op langere termijn) als in de

    ruimte (milieu-effecten op grotere afstand).

    Het op succesvolle manier verbinden van milieu

    en bouwen vereist echter meer dan vakkennis.

    Een voorbeeldproject illustreert het doorslag-

    gevende belang van een ontwerp- en besluitvor-

    mingsproces, waarin betrokkenheid en

    gedeelde doelstelling de sleutelwoorden zijn.

    De auteurs

    mei 2004

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    7/366

    VII

    Inhoud

    Inleiding IX

    1 Gebouwanalyse 1

    Inleiding 2

    1.1 Gebouwtypologie 21.1.1 Woningbouw en utiliteitsbouw 3

    1.2 Functie, vorm, constructie en economie 4

    1.2.1 Functie 5

    1.2.2 Vorm 8

    1.2.3 Constructie 8

    1.2.4 Economie 9

    1.3 Functionele en constructieve analyse 10

    1.3.1 Voorbereiding op het ontwerpen 10

    1.3.2 Constructie van een gebouw 12

    1.3.3 Functiecombinatie en -scheiding 12

    1.3.4 Skelet, systeem en structuur 12

    1.3.5 Laagbouw, verdiepingbouw en

    hoogbouw 14

    1.4 Sporthal als voorbeeld 15

    1.4.1 Functionele eisen 15

    1.4.2 Ruimtelijke plan 17

    1.4.3 Structuur en vormgeving 18

    1.4.4 Constructiesysteem 21

    1.4.5 Constructieve opbouw 22

    2 Bouwregelgeving 25

    Inleiding 26

    2.1 Bouwbesluit 27

    2.1.1 Kenmerken en begrippen 27

    2.1.2 Overzicht Bouwbesluit 33

    2.2 Normen en prestaties 41

    2.2.1 Normen 41

    2.2.2 Kwaliteitsverklaringen 44

    2.2.3 Internationalisering 46

    2.3 Brandveiligheid 47

    2.3.1 Verkenning 47

    2.3.2 Het verschijnsel brand 49

    2.3.3 Eisen, maatregelen en voorzieningen 51

    2.3.4 Brandwerendheid van materialen en

    constructies 63

    Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 70

    3 Dragen 71

    Inleiding 72

    3.1 Verkenning 72

    3.1.1De draagfunctie 72

    3.1.2 Het constructieve model van de draag-

    constructie 72

    3.1.3 Functiecombinatie 75

    3.1.4 Wandenskelet en kolommenskelet 76

    3.1.5 Uitgangspunten bij het constructief

    ontwerpen 77

    3.1.6 Verdere uitwerking 77

    3.2 Belastingen 77

    3.2.1 Soorten belastingen 783.2.2 Grootte permanente belastingen 80

    3.2.3 Grootte van de veranderlijke

    belastingen 85

    3.2.4 Maatregelen in verband met bijzondere

    belastingen 93

    3.2.5 Rekenen met de belastingen 94

    3.2.6 Belastingscombinaties 96

    3.3 Krachtswerking 97

    3.3.1 Liggers 97

    3.3.2 Drukspanten 108

    3.3.3 Lineaire hangdaken 115

    3.3.4 Platen en schijven 120

    3.3.5 Schalen 124

    3.3.6 Vouwwerken 127

    3.3.7 Ruimtelijke staafconstructies 130

    3.3.8 Kabelnetten en membraan-

    constructies 132

    3.4 Sterkte, stijfheid en stabiliteit 134

    3.4.1 Sterkte 135

    3.4.2 Stijfheid 137

    3.4.3 Stabiliteitsbeschouwing 147

    3.4.4 Stabiliteitsvoorzieningen 153

    3.5 Dimensionering en economie 166

    3.5.1 Trek 168

    3.5.2 Druk 172

    3.5.3 Buiging 177

    3.5.4 Trek + buiging 184

    3.5.5 Druk + buiging 185

    3.5.6 Economisch construeren 188

    3.5.7 Overzicht schattingsregels 195

    3.6 Verbindingen 198

    3.6.1 Overwegingen 198

    3.6.2 Mechanische schematisering 200

    3.6.3 Principe-oplossingen 204

    Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 210

    4 Scheiden 211

    Inleiding 212

    4.1 Uitwendige scheidingen: functie, vorm,

    constructie en economie 214

    4.1.1 Utilitaire functies 214

    4.1.2 Architectonische vormgeving 218

    4.1.3 Constructieve overwegingen 218

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    8/366

    VIII

    4.1.4 Economische overwegingen 228

    4.2 Uitwendige scheidingen: functieanalyse 229

    4.2.1 Neerslagkering 231

    4.2.2 Windkering en luchtdichting 233

    4.2.3 Thermische isolatie 234

    4.2.4 Warmteaccumulatie 239

    4.2.5 Vochtbeheersing 2414.2.6 Geluidsisolatie 242

    4.2.7 Geluidsabsorptie 253

    4.2.8 Daglichttoetreding en uitzicht 253

    4.2.9 Zontoetreding en zonwering 258

    4.2.10 Beveiliging 264

    4.2.11 Uiterlijk 265

    4.2.12 Daken 269

    4.3 Inwendige scheidingen 279

    4.3.1 Gebruik 280

    4.3.2 Klimaatbeheersing 281

    4.3.3 Geluidsisolatie 283

    4.3.4 Geluidsabsorptie 292

    4.3.5 Bekleding 294

    4.4 Scheidingen met de ondergrond 300

    4.4.1 Begane-grondvloeren 301

    4.4.2 Kelderomhullingen 302

    4.4.3 Terrassen en bestratingen 306

    4.5 Aansluitingen 307

    4.5.1 Functieanalyse 308

    4.5.2 Toepassingen 311

    Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 317

    5 Duurzaam Bouwen 319

    Inleiding 320

    5.1 Uitgangspunten van duurzaam bouwen 320

    5.1.1 Bouwen en milieuproblemen 320

    5.1.2 De driestappenstrategie 321

    5.1.3 Milieueffecten op diverse schaal-

    niveaus 3215.2 Duurzame stedenbouw 323

    5.2.1 Ontwerpprincipes 323

    5.3 Besluitvorming rond Dubo 326

    5.4 Duurzaam bouwen op hoofdlijnen 327

    5.5 Uitwerking van Dubo 328

    5.5.1 Binnenmilieukwaliteit 328

    5.5.2 Energiebesparing 329

    5.5.3 Afvalbeheersing 330

    5.5.4 Waterbesparing 331

    5.5.5 Materiaalkeuze 333

    5.6 Maatregelenpakketten 336

    5.7 Een dubo-project als voorbeeld 338

    5.7.1 Ontwerpproces 338

    5.8 Interdisciplinair samenwerken 342

    Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 347

    Register 349

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    9/366

    IX

    Inleiding

    De reeksBouwmethodenbestaat uit drie delen:

    7 Bouwmethodiek; 8 Woningbouw; 9 Utiliteitsbouw.In dit deel 7 worden de fundamentele uitgangs-

    punten voor de diverse bouwmethoden en

    -constructies besproken. Deze uitgangspunten

    hebben voornamelijk betrekking op de functio-

    nele eisen die aan de constructieve delen van het

    gebouw kunnen worden gesteld. In de delen 8

    en 9 worden de functionele eisen en constructie-

    principes vertaald in bouwmethoden respectie-

    velijk voor de woningbouw (deel 8) en voor de

    overige gebouwen (deel 9).

    Bouwmethodiek is de methodiek van het bou-

    wen. Het bouwenheeft hierbij de betekenis van

    het materieel tot stand brengen van gebouwen

    door middel van bouwconstructies, zowel voor-

    bereidend op papier (het ontwerp) als uitvoe-

    rend in de werk- en op de bouwplaats.

    Het woord methodiekheeft betrekking op de

    wijze van werken. De betekenis van dit woord

    kan beperkt blijven tot een methodische aanpak,

    in de zin van een stapsgewijs en gestructureerd

    denken en handelen volgens een duidelijk her-

    kenbare opzet en in een logische volgorde.

    De betekenis kan ook verder reiken en worden

    toegespitst op het hanteren van een bijzondere

    methode of stelsel van methoden met strak be-

    paalde spelregels waarvoor gespecialiseerde ken-

    nis en hulpmiddelen zijn vereist.

    Inhoud deel 7

    In dit boekdeel wordt een methodische wijze van

    denken bij het ontwerpen en beoordelen van

    bouwconstructies nagestreefd. De aandacht is

    hierbij gericht op de technische functies die het

    gebouw moet kunnen vervullen.

    Hieronder is de karakteristiek van de bouw-

    methodiek naast die van de bouwtechniek en

    het bouwproces in schema weergegeven.

    Achtereenvolgens wordt behandeld:

    1 gebouwanalyse;

    2 bouwregelgeving;

    3 dragen;

    4 scheiden en verbinden;

    5duurzaam bouwen.

    Hoofdstuk 1 heeft een inleidend karakter en

    gaat met name in op de criteria rond het func-

    tioneel-constructief ontwerpen. Ook wordt een

    voorbeeld gegeven van het methodisch denken

    en handelen.

    FUNCTIE

    PRODUCT

    PRODUCTIETECHNIEK

    watmoet hetkunnen?

    hoewerkthet?

    watkanhet?

    prestatie-eis

    hoe zit hetin elkaar?

    hoe

    zet je het inelkaar?

    hoeorganiseer

    je het?

    prestatie-vermogen

    welke

    middelen

    BOUWTECHNIEK BOUWPROCES

    BOUWMETHODIEK

    Invalshoek Jellema 7 Bouwmethodiek

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    10/366

    X

    Hoofdstuk 2 geeft een overzicht van de bouw-

    regelgeving met de daaruit voortvloeiende eisen

    die de overheid stelt in verband met de veilig-

    heid, de bruikbaarheid, de gezondheid en het

    milieu.

    Het lijvige hoofdstuk 3 is gericht op de draag-functie van het gebouw en de afzonderlijk dra-

    gende delen.

    Behandeld worden:

    de belastingen die kunnen optreden; de krachtswerking in de mogelijke draag-systemen;

    de eisen verbonden aan de criteria sterkte,stijfheid en stabiliteit;

    de dimensioneringsprocedure; de verbindingsprincipes.

    Hoofdstuk 4 behandelt de scheidingsfunctie van

    het gebouw met de daarmee samenhangende

    verbindingsfunctie. De aandacht richt zich hierbij

    vooral op de buitenscheidingen: de gevels en het

    dak. Aangegeven wordt met welke eisen reke-

    ning moet worden gehouden en welke construc-

    tieve opbouwsystemen hierop van toepassingzijn. Ook wordt ingegaan op de bij scheidings-

    constructies zeer omvangrijke aansluitingsproble-

    matiek.

    Bij het ontwerpen zal men moeten streven naar

    een verantwoord bouwen gezien in een groter

    verband dan alleen maar het object zelf. Het

    duurzaam bouwen is hiervan een belangrijk

    aspect. Dit wordt behandeld in hoofdstuk 5.

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    11/366

    1Gebouwanalyse

    ir. A. te Boveldt

    Volgens Van Dale is een gebouw:

    een bouwwerk van tamelijke of aanzienlijke grootte en in het alge-

    meen vervaardigd van duurzaam materiaal, dienende tot woning,

    samenkomst of andere maatschappelijke verrichtingen, tot berging(een pakhuis, arsenaal), als monument of anderszins.

    In principe kan men de primaire functie van het gebouw in algemene

    zin als volgt beschrijven:

    een gebouw biedt de mogelijkheid tot het huisvesten van mensen,

    dieren, goederen en middelen, respectievelijk tot het beschermd ver-

    blijven in een kunstmatig van de buitenwereld afgescheiden ruimte of

    verzameling van ruimten.

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    12/366

    2

    militaireverdedigingswerken

    Energievoorzieningen

    telecommunicatie

    Opslag enverwerking van

    stoffen

    Grond en water:kering, regulatie,

    beheersing, beheer

    Verkeer,vervoer, transport

    Overige activiteiten

    Wonen

    BOUWWERKEN

    Civiele en militaire

    bouwwerken

    Gebouwen

    Verdedigingslinies, observatieposten,ondergrondse opslagen, raketinstallaties,enz.

    Energiecentrales, verdeelstations voor gas enelektriciteit, koeltorens, hoogspanningsmasten,schoorstenen, zend- en ontvangststations, enz.

    Opslagtanks, opslagkelders, waterreservoirs,watertorens, silo's, rioolwaterzuiveringsinstallaties,vuilverbrandingsinstallaties, enz.

    Dijken, kaden, dammen, damwanden, sluizen,irrigatiewerken, gemalen, funderingsconstructies,enz.

    Land-, spoor- en waterwegen, vliegvelden,bruggen, viaducten en aquaducten, tunnels,rioleringen, transportleidingen, enz.

    Werkplaatsen, bedrijven, kantoren, scholen,sportgebouwen, theaters, musea, kerken,stations, winkels, ziekenhuizen, laboratoria,stallen, opslag- en distributiegebouwen,parkeergarages, remises, enz.

    Woningen, woongebouwen, verzorgingstehuizen,woonwagens, enz.

    1 Gebouwen dienen voor zeer verschillende ge-

    bruiksfunctiesten behoeve van het wonen, wer-

    ken, recreren, het opslaan van goederen

    enzovoort. Telkens zijn er bovendien andere

    combinaties van functies van kracht die vaak

    leiden tot complexe samenstellingen.

    2 Vanuit n en hetzelfde functionele Pro-gramma van Eisen (PvE) zijn vaak zeer verschil-

    lende ontwerpoplossingenmogelijk: ruimtelijk,

    materieel en architectonisch. Vergelijk hiertoe

    bijvoorbeeld de diversiteit aan inzendingen bij

    prijsvragen. Figuur 1.2 geeft hiervan een voor-

    beeld.

    3 In en rond gebouwen verblijven en verkeren

    mensen. Het menselijk welbevindenis een bijzon-

    dere factor die tot zeer verschillende opvattingen

    en interpretaties bij het ontwerp en de toetsingvan de resultaten kan leiden.

    4 Gebouwen zijn sterk tijdgebonden. Verande-

    ringen van smaak werken snel door op de vorm-

    geving en materiaaltoepassing. Ook veranderin-

    gen in opvatting ten aanzien van bijvoorbeeld

    Figuur 1.1 Overzicht bouwwerken, onderverdeeld naar de hoofdfuncties

    1.1 Gebouwtypologie

    Met de primaire functie gericht op de huisves-

    ting en het bieden van onderdak onderscheiden

    gebouwen zich van de overige bouwwerken: de

    civiel-technische en militaire kunstwerken.

    Figuur 1.1 geeft een overzicht van de meestesoorten gebouwen en bouwwerken die men in

    de bebouwde omgeving kan aantreffen, gesor-

    teerd naar de hoofdfunctie.

    Soms kunnen bouwwerken worden gerekend

    zowel tot de gebouwensector als tot de overige

    bouwwerken. Dit is bijvoorbeeld het geval bij

    vuilverbrandingsbedrijven, overkapte reinwater-

    resevoirs, gemalen en pompgebouwen. In

    genoemde gevallen is vooral ook de installatie-technische component zeer belangrijk.

    Er zijn vele soorten gebouwen en binnen deze

    soorten zijn weer vele onderverdelingen naar

    type en vorm mogelijk.

    Hoe is deze verscheidenheid aan gebouwen ont-

    staan?

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    13/366

    1 GEBOUWANALYSE 3

    De woningbouwomvat alle gebouwen die pri-

    mair bestemd zijn voor het wonen: woningen

    (met een eigen ingang) en woongebouwen

    (met een gemeenschappelijke toegang). Ook

    woonwagens kan men tot de woningbouwsector

    rekenen.

    De utiliteitsbouwomvat alle overige gebouwen.

    Deze kunnen voor zeer uiteenlopende doelein-

    den dienen, zoals voor:

    productie en distributie (bedrijven, werkplaat-sen, winkels);

    dienstverlening (banken en verzekeringskanto-ren, overheidsgebouwen);

    onderwijs, cultuur en recreatie (scholen,musea, kerken, theaters, sportgebouwen);

    gezondheidszorg (ziekenhuizen, verzorgings-tehuizen);

    verkeersvoorzieningen (stationsgebouwen,

    parkeergarages, benzinestations);

    horeca (hotels, restaurants en cafs).

    De woningbouw heeft het wonen altijd als

    hoofdfunctie. Gebouwen uit de utiliteitsbouw-

    sector hebben meestal een andere bestemming,

    maar kunnen ook (deels) op de woonfunctie zijn

    gericht. Dit is bijvoorbeeld het geval bij verzor-

    gingstehuizen.

    1.1.1.a Reden van tweedeling

    woningbouw utiliteitsbouw

    De opdeling van de gebouwensector in twee

    hoofdgroepen, de woningbouw en de utiliteits-

    energiegebruiken het milieuspelen hierbij een

    belangrijke rol.

    5 Gebouwen zijn ook sterk plaatsgebonden:

    in een historische binnenstad zal men bijvoor-beeld heel anders bouwen dan in een nieuw-

    bouwwijk waar men de vrije hand heeft;

    in het ene land werkt men vanuit een heelandere bouwtraditie dan in het andere land;

    het ene klimaat leidt tot heel andere oplossin-gen dan het andere klimaat.

    6 Gebouwen zijn relatief veranderingsgevoelig.

    Na een aantal jaren te hebben gefunctioneerd

    veranderen gebouwen nogal eens van bestem-

    ming, waarvoor dan complexe wijzigingen moe-

    ten worden doorgevoerd.

    7 Gebouwen bestaan meestal uit een zeer grote

    verscheidenheid aan materialen, bouwdelen en

    constructies die alle passend op elkaar moeten

    worden aangesloten in sterk wisselende omstan-

    digheden.

    De gebouwensector is dus, alles bijeen geno-

    men, zeer divers. Met de bouwopgave en het

    ontwerp kan men vele richtingen inslaan en in

    de keuze zitten vaak vele subjectieve elementen.

    1.1.1 Woningbouw en utiliteitsbouw

    Door het relatief grote belang van de woning-

    bouwsector is in de bouw de tweedeling in

    woningbouw enerzijds en utiliteitsbouw

    anderzijds zeer gebruikelijk.

    Figuur 1.2 Voorbeeld van de diversiteit aan mogelijke oplossingen bij n PvE: drie plannen voor het Nationale-Nederlanden

    concern aan het Weena te Rotterdam, 1986

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    14/366

    4

    bouw, gebeurt niet zonder reden. Voor beide

    sectoren kunnen een functioneel en een con-

    structief argument worden gegeven:

    1 de functie wonen heeft enige typische

    kenmerken, leidend tot een aantal specifieke

    functionele eisen, die bij de utiliteitsbouw in

    algemene zin niet of nauwelijks voorkomen. Zozijn de afzonderlijke woningen kleinschalig en

    gezinsgebonden, moet men er dag en nacht in

    kunnen verblijven en moet de privacy goed zijn

    gewaarborgd;

    2 de verschillend gerichte gebruiksfuncties voor

    de woningbouw en de utiliteitsbouw leiden ook

    tot typische constructieverschillen, zoals de voor-

    keur voor het wandenskelet bij de woningbouw

    tegenover het kolommenskelet bij de utiliteits-

    bouw, kleine overspanningen en kleine verdie-pingshoogten bij de woningbouw tegenover

    grote(re) bij de utiliteitsbouw.

    Zie voor een verdere uitwerking van de bouw-

    technische voorschriften ook het voorbeeld van

    figuur 1.3.

    Bij functiestapelingen, zoals wonen boven

    winkelen boven parkeren, kan het combineren

    van beide constructieve voorkeuren tot heel wat

    gepuzzel leiden.

    Relativering van het begrip

    utiliteitsbouw

    De woorden utilitair en utiliteit betekenen:

    het nut of de bruikbaarheid dienende.

    Beschouwd vanuit deze betekenis is de twee-

    deling woningbouw en utiliteitsbouw

    eigenlijk wat ongelukkig, omdat de woning-

    bouwsector immers evengoed utilitaire

    functies vervult.

    In het Bouwbesluit vermijdt men beide discu-

    tabele termen door gebouwen te onderschei-

    den naar de gebruiksfunctie. Zo zijn twaalf

    categorien gebruiksfuncties geformuleerd

    (zoals naast de woonfunctie onder meer de

    bijeenkomstfunctie, celfunctie, gezondheids-

    functie enzovoort) waarover in hoofdstuk 2

    meer.

    Omdat deze onderverdeling in de gewone

    communicatie niet goed werkt, handhaven we

    waar dat van pas komt de gangbare begrip-

    pen woningbouw en utiliteitsbouw.

    1.2 Functie, vorm, constructie eneconomie

    Gebouwen kunnen op vele wijzen worden be-

    studeerd en geanalyseerd: architectonisch, con-

    structief, uitvoeringstechnisch, naar gebouwsoort

    en -bestemming, naar vorm, naar aantal verdie-

    pingen, naar situatie, naar materiaalgebruik, naar

    historische ontwikkeling, naar landelijke verschil-

    len; kortom, teveel om op te noemen.

    verdiepingshoogte

    circa 2,9 m

    verdiepingshoogte

    circa 3,6 m

    dragende wand

    woningscheidende

    kolom

    constructie-

    hoogte

    vlakke plaatvloer

    constructie-

    hoogte

    radiator

    verticale doorsnede

    woongebouw

    1b 2b vert. doorsnedekantoorgebouw

    horizontale doorsnede

    woongebouw

    1a

    2a hor. doorsnedekantoorgebouw

    vlakke plaat-

    kolomplaten

    vloer met

    bijvoorbeeld

    kast o.i.d.

    kolom

    convector-

    niet-dragende

    scheidings-

    wand

    ruimte voor

    installaties

    afgehangen

    plafond

    Figuur 1.3 Typische constructiedoorsneden woningbouw

    en utiliteitsbouw

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    15/366

    1 GEBOUWANALYSE 5

    Beschouwen we het gebouw als een technisch

    product, dan kunnen we vier belangrijke

    invloedsfactoren onderscheiden:

    1 functie;

    2 vorm;

    3 constructie;

    4 economie.

    Zoals figuur 1.4 laat zien hebben deze factoren

    zowel een directe invloed op het gebouw als in-

    direct op elkaar.

    gebouw

    als

    product

    constr

    ucti

    eeconom

    ie

    fun

    ctie vo

    r

    m

    randv

    oorw

    aarden

    randvo

    orw

    aarden

    randvoorwaarden

    Figuur 1.4 Basisfactoren bij het ontwerp van een gebouw

    De vier genoemde factoren staan in het schema

    binnen een ring van randvoorwaarden.

    Randvoorwaarden zijn van buitenaf opgelegde

    beperkingen die onafwendbaar zijn. Hiertoe

    behoren:

    natuurlijke omstandigheden (bijvoorbeeld kli-maat, terreinomstandigheden en grondgesteld-

    heid);

    door de overheid wettelijk opgelegde bepalin-gen (bestemmingsplan en voorschriften);

    beschikbaarheid aan bijvoorbeeld materialen,technieken en geschoolde mankracht.

    We zullen de vier genoemde factoren nu nader

    onder de loep nemen. De niet-benvloedbare

    randvoorwaarden laten we in dit hoofdstuk ver-

    der buiten beschouwing.

    1.2.1 Functie

    Het begrip functie betekent dienst, taak of

    werking.

    Gebouwen kunnen vele functies vervullen. Deze

    brengen we samen onder twee noemers:

    a de utilitaire functie;

    b de maatschappelijke functie.

    1.2.1.aUtilitaire functie

    De utilitaire functie is gericht op de bestemmingen het nut van een gebouw en de daarin opge-

    nomen ruimten.

    Met materile middelen zal de mens deze ruim-

    ten afschermen van de buitenwereld om onge-

    wenste invloeden van buitenaf te weren en om

    zo ongestoord mogelijk te kunnen wonen en

    verblijven, slapen, werken, opslaan en bewaren,

    enzovoort.

    Ook zal het in de meeste gevallen gewenst zijn

    de binnenruimten onderling van elkaar te schei-den. Verder worden gebruiksruimten niet alleen

    maar afgesloten van de omgeving en van elkaar,

    maar kennen deze ook de nodige verbindingen

    om te kunnen functioneren.

    Hierdoor kunnen we drie utilitaire deelfuncties

    onderscheiden:

    1 de ruimtelijke functie:

    het bieden van begrensde ruimten geschikt voor

    het beoogde gebruik;

    2 de scheidende functie:

    het weren van ongewenste invloeden van

    buitenaf en vanuit de omringende ruimten;

    3 de verbindende functie:

    het bieden van de gewenste verbindingen tussen

    de binnenruimten onderling en met de buiten-

    ruimte.

    Wil men de condities binnen (klimaat, lucht-

    kwaliteit, lichtvoorziening enzovoort) kunnen be-

    heersen, dan zal een passieve bescherming tegen

    ongewenste invloeden van buitenaf alln niet

    voldoende zijn. Er zal ook actief moeten worden

    opgetreden om de omstandigheden binnen te

    verbeteren door middel van toegevoegde maat-

    regelen en voorzieningen (bijvoorbeeld warmte-

    en lichtbronnen en mechanische ventilatie), dus:

    4 de conditionerende functie:

    het bieden van de gewenste condities in de

    binnenruimten;

    De ruimtescheidende en -omsluitende vlakken

    (vloeren, wanden, daken enzovoort) zullen ver-

    der plaatsvast moeten zijn en bestand tegen de

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    16/366

    6

    daarop aangrijpende belastingen, dus:

    5 dedragende functie:

    het weerstaan van de belastingen en zorgen voor

    een vormvast geheel.

    De vijf onderscheiden deelfuncties zijn op diverse

    aspecten terug te vinden in figuur 1.5. We zullenze elk nader toelichten.

    binnen

    buiten

    min.0

    max.

    geluidbliksem zon

    regen

    sneeuw

    wind

    uitzicht

    inkijk

    klimaatregeling

    belastinggrond

    grondwater

    poging tot

    inbraak

    warmte / koude

    Figuur 1.5 Aspecten in relatie tot de utilitaire functie

    1 Ruimtelijke functieElke ruimte heeft in principe een bepaald ge-

    bruiksdoel. Op basis hiervan kan de ruimte-

    behoefteworden bepaald.

    In het Programma van Eisen worden de ruimte-

    lijke eisen meestal vrij precies aangegeven met

    een numerieke opgave van de benodigde op-

    pervlakte per gebruikseenheid en eventueel ook

    van de vereiste hoogte en de gewenste vorm.

    Vaak zal de ruimte binnen een gebouw zijn op-

    gebouwd uit meerdere afzonderlijke deelruim-

    ten, elk met een eigen gebruik. Deze deelruim-

    ten kunnen horizontaal zijn geschakeld binnen

    n bouwlaag, maar eventueel ook verticaal

    gestapeld (verdiepingbouw).

    Het doel en opstellen van het PvE wordt

    behandeld in deel 10 Ontwerpenhoofdstuk 3

    Programmeren

    2 Scheidende functieRuimten krijgen vorm door de ruimtebegrenzin-

    gen; beide zijn onlosmakelijk met elkaar verbon-

    den. De begrensde ruimten worden gescheiden

    van de buitenwereld en van elkaar om te worden

    gevrijwaard van ongewenste invloeden van

    buiten. Het belangrijkste is in het algemeen debescherming die het gebouw moet bieden tegen

    de buitenwereld. Al naar de omstandigheden

    moeten de gebouwomhullende vlakken hierbij

    zorgen voor:

    neerslagkering; beschutting tegen wind; bescherming tegen hitte en kou; beperking van dag- en zonlichttoetreding; geluidwering; bescherming tegen ongewenste inkijk; bescherming tegen stank en stof van buiten; beveiliging tegen ongenode indringers; beveiliging tegen blikseminslag; beveiliging tegen brand;

    en bij verdiept of ondergronds bouwen:

    weerstand tegen grond- en waterdruk.

    Naast het buitensluiten van ongewenste

    omgevingsfactoren kan in omgekeerde zin ook

    het insluiten van ongewenste invloeden van

    binnenuit op de omgeving worden beoogd. Dit

    is bijvoorbeeld het geval bij stank- en geluidpro-

    ductie, opslag van gevaarlijke stoffen, risico van

    branduitbreiding en -overslag, risico van uitbraak

    van in bewaring gestelde personen en gestalde

    dieren.

    Het afschermen van de binnenruimte(n) van de

    omgeving wordt verzorgd door de buitenschei-

    dingen: de gevels en het dak.

    De belangrijkste argumenten om binnenschei-

    dingen tussen ruimten in een gebouw aan te

    brengen, zijn in de regel: het weren van geluid-

    hinder, vocht, licht, luchtjes, stof enzovoort;

    temperatuurscheiding; bescherming tegen inkijk

    en branduitbreiding.

    De beschermende functie van het gebouw of

    bouwwerk kan uiteenlopen van zeer bescheiden

    en beperkt tot veelomvattend en vergaand. Zo

    biedt een perronoverkapping slechts bescher-

    ming tegen bijvoorbeeld regen en sneeuw; een

    abri biedt bovendien (beperkte) beschutting

    tegen wind. Beide voorbeelden zijn daarom

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    17/366

    1 GEBOUWANALYSE 7

    alleen bedoeld voor kortstondig verblijf.

    Bij langdurig verblijf en huisvesting zullen hogere

    eisen aan het binnenklimaat worden gesteld,

    terwijl dan ook eisen gaan gelden ten aanzien

    van een veilige bewaring van have en goed. Zo

    zal een stal of een gesloten loods niet alleen vol-

    doende bescherming moeten bieden tegen weeren wind, maar mag het binnen ook niet te koud

    en te warm worden, moeten ongenode gasten

    kunnen worden geweerd en moet uitbraak van

    het vee worden verhinderd.

    Veel verder gaan de eisen bij gebouwen als

    bijvoorbeeld een museum voor grafische kunst.

    In een dergelijk geval worden strenge eisen

    gesteld aan de daglichttoetreding, de kunstlicht-

    voorziening, het binnenklimaat, de luchtvochtig-

    heid en de beveiliging tegen inbraak en brand.Bij al deze zaken moet zowel goed worden

    gekeken naar de scheidende functie als naar de

    verbindende en de conditionerende functie.

    3Verbindende functie

    Om gebruik te kunnen maken van de ruimten

    binnen een gebouw moeten deze niet alleen van

    elkaar en van de omgeving worden gescheiden,

    maar ook met elkaar en de buitenruimte worden

    verbonden.

    De gewenste verbinding wordt meestal tot stand

    gebracht door middel van deuren. Een visuele

    verbinding kan worden bereikt met ramen. Dit

    geeft ook de mogelijkheid tot (beheerste) toe-

    treding van dag- en zonlicht. Met beweegbare

    ramen kan men het contact met buiten ver-

    groten en zorgen voor ventilatie.

    Verticale verbindingen vinden plaats met trap-

    pen, liften en andere stijgmiddelen.

    De verbindende functie is in wezen strijdig met

    de scheidende functie, zodat bij combinatie van

    beide functies elke oplossing in feite een com-

    promis is.

    Soms kan de verbindende functie op bevredi-

    gende wijze samengaan met de scheidende

    functie. Zo kan bijvoorbeeld door middel van

    een vast raam met dubbele beglazing een goed

    uitzicht en een goede lichttoetreding worden

    bereikt en tegelijk een redelijke klimaatscheiding.

    Meestal is een dergelijke functie-integratie niet

    (goed) mogelijk, bijvoorbeeld waar personen een

    scheiding moeten kunnen passeren of waar men

    vrijelijk wil ventileren. In zulke gevallen zal men

    beweegbare delen in de scheidingsconstructie

    moeten opnemen zoals deuren, ramen en regel-

    bare ventilatieopeningen.

    Ook bij trappen, liftschachten, kanalen, leidingen

    en kabels (noodzakelijk voor het verkeer van per-sonen en transport van goederen, vloeistoffen,

    gassen en elektriciteit) is het moeilijk om tegelijk

    goed te voldoen aan zowel de verbindingsfunc-

    tie als de scheidingsfunctie.

    4Conditionerende functie

    Om het klimaat, de luchtkwaliteit en -voch-

    tigheid en het licht- en geluidsniveau in de

    binnenruimte te kunnen beheersen moet de

    beschouwde ruimte in de eerste plaats passendworden afgeschermd van de buitenruimte.

    Daarnaast zijn in vele gevallen aanvullende instal-

    latietechnische voorzieningen nodig. Deze kun-

    nen dienen voor de verwarming, koeling,

    verlichting, ventilatie- en vochtregeling enzo-

    voort.

    Ook kan in dit verband bijvoorbeeld de

    automatische blusinstallatie (sprinklers) worden

    genoemd ter onderdrukking van brand.

    5 De dragende functieHet gebouw als geheel moet standvastig en

    draagkrachtig zijn, opgewassen tegen alle op-

    tredende belastingen. Dit is de dragende functie

    van het gebouw.

    Hetzelfde geldt voor de afzonderlijke gebouw-

    delen, zoals de vloeren, wanden en daken,

    bijvoorbeeld:

    vloeren moeten een voldoende vlak en ho-

    rizontaal gebruiksvlak bieden en mogen onder

    invloed van de lasten niet meer verzakken of

    doorbuigen dan toelaatbaar wordt geacht;

    wanden mogen niet omvallen; platte daken moeten blijvend zorgen voor degewenste hemelwaterafvoer.

    1.2.1.b Maatschappelijke functie

    Naast de utilitaire functie gekoppeld aan het ge-

    bouw zelf heeft elk gebouw ook een maatschap-

    pelijke functie omdat het deel uitmaakt van de

    gebouwde omgeving en daar dus een bepaalde

    invloed op uitoefent en ook deel is van het maat-

    schappelijke bestel in breder verband.

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    18/366

    8

    Het maatschappelijke belang van een gebouw

    kan vanuit verschillende invalshoeken worden

    beschouwd. Zo kunnen worden genoemd:

    benvloeding van de gebouwde omgeving; status, aanzien, symbolische waarde; sociaal-culturele betekenis;

    esthetische kwaliteit; macro-economisch belang; veiligheid en waarborging van de openbareorde.

    Bij elk van de genoemde aspecten wisselt het

    maatschappelijke belang ervan sterk, afhankelijk

    van het soort gebouw, de gegeven omstandig-

    heden en situering. Stel bijvoorbeeld dat in een

    historisch waardevolle binnenstad een nieuw

    stadhuis moet worden gebouwd. Het zal dui-delijk zijn dat in zon geval de ontwerpopgave

    veel verder reikt dan het bouwen van een goed

    functionerend en publieksvriendelijk stadskan-

    toor en dat naast de vanzelfsprekende utilitaire

    eisen gericht op het doelmatig gebruik van het

    gebouw de aandacht vooral uit zal gaan naar

    aspecten als een juiste inpassing in de omgeving,

    het bereiken van een hoge esthetische kwaliteit,

    het voorkomen van verkeerskundige problemen

    in de omgeving enzovoort.

    Vergeleken met de utilitaire functie is de maat-

    schappelijke functie moeilijk te concretiseren.

    Hoe moeilijk ook, toch zal ook deze bredere

    functie van het gebouw bij de voorbereiding op

    het ontwerp in beschouwing moeten worden

    genomen om naast de utilitaire functie in het PvE

    te kunnen worden meegenomen.

    1.2.2 Vorm

    Vanuit de utilitaire functie kan een theoretisch

    ruimtelijk model voor het gebouw worden ont-

    wikkeld en kunnen aanwijzingen worden gege-

    ven voor de constructieve opzet.

    Dit ruimtelijke modelmet de bijkomende con-

    structieve eisen en wensen legt de basis voor de

    vormgeving van het gebouw, zoals ook de om-

    geving richting geeft aan de verschijningsvorm.

    De speelruimte die de ontwerper verder bij de

    vormgeving krijgt toebedeeld om het gebouw

    een eigen gezicht te geven en om met de con-

    structie en de materialen te experimenteren kan

    sterk variren en zal mede afhangen van het

    beschikbare budget. Zo zal bijvoorbeeld bij een

    simpele opslagloods bijna niets kunnen, terwijl

    bij een gebouw voor bijvoorbeeld een wereld-

    tentoonstelling bijna alles kan of zelfs moet.

    Dat het zelfs bij een overkapping van een af-

    valstortplaats toch ook nog anders kan, bewijstfiguur 1.6.

    "standaarddoos" ter vergelijking

    Figuur 1.6 Afvalstortplaats te Zenderen

    (architect Kas Oosterhuis, 1995)

    Architectonische studies en beschouwingen

    richten zich in het algemeen voornamelijk op de

    vorm, dat wil zeggen de visuele kwaliteiten en

    effecten zoals de kijker deze ervaart, zowel ruim-

    telijk als materieel.

    1.2.3 Constructie

    De constructie is het materile deel van het ge-

    bouw; de materie bepaalt de ruimten en geeft

    vorm aan het gebouw.

    De constructie van een gebouw kan vanuit

    verschillende standpunten worden benaderd:

    functioneel: Wat moet de constructie doen enhoe werkt deze?

    visueel: Hoe ziet de constructie eruit? constructief: Hoe zit de constructie in elkaar? uitvoeringstechnisch: Hoe zet je de construc-tie in elkaar?

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    19/366

    1 GEBOUWANALYSE 9

    Bij een constructieve opgave staat men enerzijds

    voor de vraag:

    Wat wil je bereiken, functioneel en visueel?en anderzijds voor de vragen:

    Wat kun je bereiken, constructief en uitvoe-ringstechnisch?

    Tegen welke prijs is het te bereiken?

    Deze tweeledige opgave kan zich richten op het

    gebouw als geheel, maar ook op elk onderdeel

    daarvan afzonderlijk. Zo kan het gebouw worden

    opgedeeld in bouwdelen, zoals de vloeren, de

    wanden en het dak. Deze kunnen weer worden

    onderverdeeld in constructiedelen, zoals de dra-

    gende en scheidende delen, de afwerkingen en

    de installatiedelen.

    Figuur 1.7 geeft een voorbeeld van de construc-

    tieve hirarchie van groot (het gebouw als ge-

    heel) naar klein (de toegepaste bouwmaterialen

    en -producten).

    Op elk niveau zal het constructief ontwerp moe-

    ten voldoen aan de functionele eisen en moeten

    beantwoorden aan de architectonische wensen.

    Waar dit niet haalbaar blijkt te zijn, zullen de

    eisen en wensen moeten worden bijgesteld of

    zal men naar een andere benadering van het

    vraagstuk moeten zoeken.

    1.2.4 Economie

    Daar de opdrachtgevers vrijwel nooit een on-

    beperkt budget ter beschikking stellen, kan de

    ontwerper de economie (= doelmatige zuinig-

    heid, met spaarzaam gebruik van krachten en

    geld) van het bouwen niet terzijde schuiven. In

    het begin zal vooral worden gekeken naar de

    haalbaarheid van het project, later naar een kos-

    tenbewust en doelmatige beantwoording aan de

    gestelde eisen.

    Een economisch gebouw is niet een gebouw dat

    zo weinig mogelijk kost, maar dat een zo gunstig

    mogelijke verhouding biedt tussen de kosten en

    de baten.

    Neem bijvoorbeeld een tribuneoverkapping van

    een voetbalstadion. Stel dat iedere toeschouwer

    vanaf de tribunes bij voorkeur het hele speelveld

    onbelemmerd moet kunnen overzien. Er zijn dan

    geen kolommen mogelijk in het tribunegebied

    waardoor de afdracht van de belasting van de

    kap naar de fundering via een omweg moet

    plaatsvinden. Dit is duur. Een stuk goedkoper is

    1

    2

    3

    4

    56

    7

    2 5of

    5

    1

    2

    dak

    buitenwand

    binnenwand

    verdiepingvloer

    b.g. vloer

    kelderwand

    keldervloer

    3

    4

    5

    6

    7

    bovenbouw

    onderbouw

    ruimten + begrenzingen21 gebouw als geheel

    bouwdelen3

    4 constructiedelen, bestaande uit bouwmaterialen en -producten

    ventilatiekap van kunststof

    bouwproduct bouwmateriaal

    dakpan

    panlat

    dakpaneel

    dak

    afwerklaagconstructieve vloer

    scheidingswand

    deurkozijn

    vloer

    binnenwand

    Figuur 1.7 Constructieve hirarchie

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    20/366

    10

    de oplossing waarbij tribunekolommen wl wor-

    den geaccepteerd. Dit gaat echter ten koste van

    het vrije uitzicht. In dit geval staat dus het func-

    tionele gewin van het onbelemmerde uitzicht

    (de baten) tegenover de extra kosten van het

    weglaten van de tribunekolommen.

    Meer in het algemeen geldt dat bij het toene-

    men van de eisen ook de prijs die men daarvoor

    betaalt, zal toenemen. Het verband tussen de

    waardering van de kwaliteit en de kosten is niet-

    lineair. Bij lage kosten leiden betrekkelijk weinig

    kostende verbeteringen vaak al tot een sterke

    toename van de waardering van het product. Bij

    hoge kosten gaan de bijkomende kosten voor

    verbetering daarentegen meestal niet langer ge-

    paard met een gelijkwaardige groei in de waar-dering van het product, figuur 1.8.

    Profijt

    nvesterng

    waard

    erin

    g

    kosten

    Figuur 1.8 Relatie kosten en waardering

    Bij een kostenbeschouwing moet verder niet

    alleen naar de directe bouwkostenworden geke-

    ken, maar ook naar de vervolgkosten.

    Zo kan bij de oplevering een goedkope oplossing

    voor de gevel en het dak op termijn toch nog

    duur uitvallen als deze weinig duurzaam zijn en

    leiden tot een hoog energieverbruik.

    In dit verband moet dus ook goed worden ge-

    keken naar de balans tussen de bouwkosten (of

    beter de totale kosten van bouwvoorbereiding

    en -realisatie) en de exploitatiekosten (met onder

    meer de kosten voor schoonmaak, onderhoud

    en reparaties, de kosten voor aanpassingen en

    verbouwingen en de energiekosten).

    Figuur 1.9 toont een eenvoudig voorbeeld

    gericht op de constructieve economie.

    1.3 Functionele en constructieveanalyse

    1.3.1 Voorbereiding op het ontwerpen

    Voorafgaand aan het ruimtelijk-functioneel

    ontwerp van een gebouw zal moeten worden

    vastgesteld welke activiteiten moeten worden

    gehuisvest, welke ruimten deze activiteiten ver-

    gen in grootte en vorm en hoe de ligging ervan

    ten opzichte van elkaar zal zijn (horizontaal en

    verticaal).

    Verder zal moeten worden onderzocht in hoe-

    verre deze ruimten onderling en ten opzichte

    van de buitenwereld dienen te worden afge-

    scheiden of juist verbonden. Hierbij kan men

    denken aan eerder gesignaleerde punten als

    variant 2: doorgaande liggers

    variant 3: liggers bovendaks4

    3- minder materiaalverbruik- brandscheiding hallen problematisch

    - minder gevelvlak / uitvoering moeilijker- onderhoudsgevoelig / doorbreking

    variant 1: doorgaand dak2- minder gevelvlak

    gang

    1

    productie / opslag

    basisdoorsnede bedrijfsgebouw

    productie / opslag

    installatie / leidingen

    dakbedekking

    Figuur 1.9 Voorbeeld vergelijking op constructieve

    economie

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    21/366

    1 GEBOUWANALYSE 11

    bescherming tegen weer en wind, behaaglijk-

    heid, licht en uitzicht, geluidwering en brandvei-

    ligheid. Vele van deze punten zijn gericht op een

    juiste conditionering (dat wil zeggen het in een

    bepaalde toestand brengen of houden) van de

    ruimten door middel van de omsluitende con-

    structies. Een analyse gericht op het ruimtelijkontwerp zal dan ook altijd tevens een eerste ver-

    kenning op het constructief vlak met zich mee-

    brengen. Een bouwkundige ruimte gaat immers

    altijd gepaard met een materile afscheiding van

    de omgeving.

    Het ontwerpproces wordt besproken in deel

    10 Ontwerpen

    Wat is functionele analyse?

    Analyse duidt op ontleding, ontrafeling. Een

    aanvankelijk nog onduidelijke en onoverzich-

    telijke probleemstelling wordt zodanig in on-

    derdelen uiteengelegd dat deze alle apart op

    de relevante aspecten (hier dus de functionele

    gegevens, eisen en wensen) kunnen worden

    onderzocht. Het aldus verzamelde materiaal

    kan dan later als basis dienen voor het grotere

    geheel (de synthese).

    Functioneel heeft betrekking op de functie

    en dus op de bestemming en het gebruik

    van het gebouw en van de ruimten in het

    gebouw.

    Maar we kunnen nog veel verder gaan. Neem

    bijvoorbeeld een binnenhof voor een school,

    vooral bedoeld om licht, lucht en kijkgenot te

    verschaffen voor de schoolgebruikers. Of neem

    de imposante hoogte van een middeleeuwse

    kathedraal, een middel om de toen heersende

    geloofsbeleving tot uitdrukking te brengen.

    Met deze voorbeelden zien we het begrip

    functioneel opeens aanmerkelijk verschuiven

    en verruimen, zelfs zodanig dat men zich kan

    afvragen waar dan nog eigenlijk de grenzen

    liggen. Het begrip functioneel is verstandelijk

    goed benaderbaar voor bijvoorbeeld de pro-

    ductie en opslag van goederen (de benodigde

    ruimten en condities zijn dan

    immers relatief gemakkelijk in maat en getal

    vast te leggen). Veel minder grijpbaar zijn over-

    wegingen als behaaglijkheid (waarvoor naast

    het klimaat ook aspecten als ruimtebeleving,

    kleur, licht en donker van invloed zijn), mooi

    en lelijk (esthetica), monumentaliteit enzo-

    voort. Bij al dit soort aspecten staat de mens

    met zn gevoelsmatige reactie centraal.

    Gevoelens zijn moeilijk in getallen uit te druk-

    ken. Desondanks moet ook dit soort slecht

    meetbare aspecten even serieus worden mee-genomen, direct al in de voorbereiding en bij

    het vaststellen van het PvE.

    1.3.1.a Flexibiliteit

    Een goede analyse ter voorbereiding van het

    ontwerp heeft nog meer kanten. Zo zal men zich

    rekenschap moeten geven van de toekomst. Elk

    plan, hoe goed ook, kan door de veranderende

    situatie in de toekomst achterhaald raken. Ditvereist bezinning op moeilijk vast te leggen,

    maar daarom niet minder belangrijke punten, als

    veranderbaarheid of flexibiliteit en mogelijkhe-

    den tot uitbreiding. Zelfs geheel andere bestem-

    mingsmogelijkheden dan aanvankelijk bedoeld

    moet men soms serieus onderzoeken. Het zal

    duidelijk zijn dat dit soort onzekere factoren het

    maken van een verantwoorde analyse behoorlijk

    verzwaart.

    Zie deel 13 Beheren, hoofdstuk 10 Hergebruik

    1.3.1.b Locatie

    Verder komt de keuze van de vestigingsplaats

    aan de orde. Meestal is deze wel bepaald voor

    men aan de planvorming begint. Soms is deze

    niet vooraf bepaald en dan kan de locatiekeuze

    mede worden benvloed door de eisen die een

    goed ruimtelijk ontwerp aan het terrein en zijn

    directe omgeving stelt. Een dergelijke omstan-

    digheid treft men bijvoorbeeld aan bij bedrijven

    die bekneld zijn geraakt in verouderde gebouw-

    complexen. Men staat dan voor de keuze tussen

    renovatie of nieuwbouw ter plekke (eventueel

    in fasen om het bedrijf in werking te houden)

    of nieuwbouw elders. Vaak is dit een moeilijke

    beslissing waarbij vele factoren een rol kunnen

    spelen.

    1.3.1.cFunctionele tekening

    De ruimtelijke en constructieve eisen kunnen

    voor een deel in beeld worden gebracht in een

    functionele tekening.

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    22/366

    12

    Figuur 1.10 laat een voorbeeld zien van een wie-

    lerbaan met tribune en overkapping.

    1.3.2 Constructie van een gebouw

    Overeenkomstig figuur 1.11 is de constructie van

    een gebouw onder te verdelen in:

    bouwconstructies; technische installaties.

    Technischeinstallaties

    Bouw-constructies

    Afbouw-constructies

    Ruimtescheidendeconstructies

    Ruimteverbindendeconstructies

    Draag-constructies

    Constructiesvan gebouwen

    Figuur 1.11 Onderverdeling constructies van gebouwen

    Bij de technische installaties denken we aan de

    klimaatinstallaties, liften, sanitair en rioleringen,

    installaties voor communicatie en beveiliging.

    Bouwconstructieskunnen op verschillende wijzen

    worden onderverdeeld. Gangbare indelingen

    zijn:

    1 Naar de bouwfase

    ruwbouw;

    afbouw of afwerking;2 Naar de functie

    draagconstructies (kolommen, balken, vloer-platen en dergelijke);

    ruimtescheidende of ruimteomsluitendeconstructies (wanden, vloeren, daken, plafonds

    en dergelijke);

    ruimteverbindende constructies (deuren, ra-men, trappen, leidingschachten en dergelijke).

    Tegenwoordig worden de benamingen draag-

    constructies en afbouwconstructies veel

    gebruikt. Deze begrippen zijn pas in de jaren

    zestig in zwang geraakt als uitsplitsing van het

    verzamelbegrip bouwconstructies.

    De term afbouwconstructies is een typisch

    Nederlands woord; rechtstreekse vertalingen in

    bijvoorbeeld het Engels en het Duits zijn niet

    beschikbaar.

    1.3.3 Functiecombinatie en -scheiding

    Wanden hebben primair een scheidende functie,

    vloeren en daken hebben tevens een dragende

    functie. Door de scheidingsconstructie tevens

    dragend te maken is er sprake van functie-

    combinatie bij samengestelde constructies en

    functie-integratie bij enkelvoudige constructies.

    De dragende functie kan echter ook worden uit-

    geoefend door aparte constructiedelen die hier

    speciaal voor worden aangebracht. Kolommen

    en balken zijn hiervan twee typische voorbeel-

    den. In zulke gevallen is er sprake van functie-

    scheiding, figuur 1.12.

    1.3.4 Skelet, systeem en structuur

    Plaatsvaste dragende elementen, zoals kolom-

    men, balken, dragende wanden en vloeren vor-

    minimale zichthoek

    max. hoek i.v.m.

    beschermingtegen neerslag

    sneeuwlast

    daglicht doorlatendwind

    h.w.a.

    helling

    verkantingmaat maat

    ventilatie

    regen / sneeuw

    Figuur 1.10 Functionele tekening

    tribune-overkapping wielerbaan

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    23/366

    1 GEBOUWANALYSE 13

    men tezamen het dragend skelet, het draag-systeem van het gebouw. Het draagsysteem

    geeft aan uit welke onderdelen het skelet be-

    staat, hoe het skelet is opgebouwd en hoe deze

    werkt. De werking ervan kan door middel van

    een statisch schema (het mechanicamodel)

    worden weergegeven, gecombineerd met de

    belasting, figuur 1.13.

    Het skelet geeft aan het gebouw een harde en

    moeilijk veranderbare structuur.

    Structuur duidt op de ordening en de afstem-

    ming van de onderdelen binnen een groter

    geheel. Het draagskelet is vaak zichtbaar in het

    uiterlijk van het gebouw en daarbij soms ook

    dominant aanwezig. Het skelet kan echter ook

    worden verhuld waardoor de structuur van het

    gebouw alleen nog maar wordt bepaald door de

    omhullende delen.

    Systeem

    Het woord systeem wordt in de bouwwereldtoegepast in velerlei samenstellingen. Naast

    draagsysteem kunnen we onder meer noe-

    men: scheidingssysteem, constructiesysteem,

    bouwsysteem, systeembouw, vloersysteem,

    klimaatsysteem, transportsysteem en verf-

    systeem, enzovoort.

    Systeem kan betekenen:

    stelsel of geleed geheel van bij elkaarhorende delen of eenheden, gerangschikt

    volgens een ordenend beginsel;

    stelsel van werkwijzen of handelingen; samenhangend geheel van gelijksoortigeelementen.

    Al naar de gekozen woordsamenstelling kan

    het accent in de betekenis anders komen te

    liggen.

    Structuur en constructie

    De begrippen structuur en constructie moet

    men niet verwarren met de Engelse betekenis-

    sen van de woorden structure en construc-

    tion:

    1 skeletstructuur en -opbouw 3 statisch schema portaal

    gevelplaten

    kolom

    gevelstijl

    dakplaten

    horizontale belasting

    skelet in dwarsdoorsnede

    ( wind )

    2

    gording

    hoofdligger

    randbalk

    onderbouw

    verticale belasting

    bovenbouwportaal

    Figuur 1.13 Constructiesysteem van een hal

    Figuur 1.12 Voorbeeld functie-integratie, -combinatie

    en -scheiding bij buitenwanden

    functie-integratie

    1combinatie

    2 functie- functie-scheiding

    3

    kolomspouwmuur

    enkelbladige dragende wand

    niet-dragend buitenblad

    spouw + isolatie

    dragend binnenblad

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    24/366

    14

    structure of a building = draagconstructie,skelet van een gebouw;

    construction = bouw, het bouwen; the building is under construction = hetgebouw is in aanbouw.

    1.3.4.aSkeletvormen

    Worden de vloeren door wanden gedragen, dan

    spreekt men van een wandenskelet; worden ze

    door kolommen gedragen, dan van een kolom-

    menskelet. Zoals we in figuur 1.3 zien, worden

    wandenskeletten veel toegepast in de woning-

    bouw; kolommenskeletten in de utiliteitsbouw.

    Wanden en kolommen worden bij voorkeur

    in een rechthoekig, orthogonaal stelsel onder-

    gebracht met rechte lijnen en haakse hoeken.

    Maar er zijn ook voorbeelden aan te wijzenwaarbij de structurele ordening radiaalsgewijs

    of vrij verloopt, of waarbij combinaties optreden

    van orthogonale en andere ordeningswijzen.

    Soms wordt men tot een afwijkende structuur

    gedwongen zoals bij moeilijke stedelijke inpassin-

    gen, soms ook wordt deze opzettelijk ontworpen

    om een grotere ruimtelijke spanning te bereiken.

    1.3.5 Laagbouw, verdiepingbouw en

    hoogbouw

    Tot de laagbouwworden gerekend: hallen,

    lokalen, loodsen, stallen en kappen; utilitaire ge-

    bouwen die boven de begane-grondvloer slechts

    een overkapping of omhulling van de gebruiks-

    ruimte kennen en geen verdiepingsvloer(en) van

    betekenis, figuur 1.14-1.

    Wat betreft de woningbouw worden minder

    strikt genomen naast de bungalow ook de een-

    gezinswoningen met inpandige verdiepingen

    (echter zonder boven- of benedenburen) tot de

    laagbouw gerekend, figuur 1.14-4.

    Bij meerlagige gebouwen met gestapelde

    ruimten spreken we van verdiepingbouw, figuur

    1.14-2 en 1.14-5.

    Bij laagbouw gaat de aandacht constructief vaak

    primair uit naar het dak en de draagconstructie

    daarvan; bij verdiepingbouw naar de verdie-

    pingsvloeren.

    Tussen vloeren en daken zijn typische verschil-

    len aan te wijzen die medebepalend zijn voor de

    vormgeving van het skelet. Vloeren moeten aan

    de bovenzijde horizontaal en vlak zijn, daken

    verticaal transport

    woningbouw

    utiliteitsbouw

    woongebouweengezinswoning4 5

    hoogbouw

    verdiepingbouw2

    3

    laagbouw1

    Figuur 1.14 Laagbouw, verdiepingbouw en hoogbouw

    hoeven dit niet. Vloeren moeten veel hogere

    lasten dan daken kunnen dragen (meestal in

    de orde van vier- tot achtmaal zo groot) en bo-

    vendien stijver zijn. Verder zal men de construc-

    tiehoogte van verdiepingsvloeren eerder willen

    beperken dan van daken (minder stijghoogte,

    minder geveloppervlak).

    Afgezien van andere overwegingen kunnen door

    deze verschillen daken in het algemeen van een

    veel grotere overspanning worden voorzien dan

    verdiepingsvloeren en is de vormgeving veel

    vrijer. Zo zal de overspanning bij verdiepings-

    vloeren meestal onder de 10 m blijven (met een

    maximum van circa 20 m), terwijl een overspan-

    ning van 1520 m bij daken boven halvormige

    ruimten normaal is (met uitschieters tot maxi-

    maal zon 200 m).

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    25/366

    1 GEBOUWANALYSE 15

    Bij laagbouwis slechts horizontaal verkeer aanwe-

    zig; bij verdiepingbouw tevens verticaal verkeer.

    Naarmate het aantal verdiepingen (lagen) en de

    hoogte van het gebouw groeit, wordt ook de

    betekenis van het verticale verkeer en transport

    belangrijker. Trappen klimmen kan bij geregeld

    gebruik tot maximaal zon 10 m aanvaardbaarzijn; dan is volgens de huidige maatstaven de

    grens voor de mens wel ongeveer bereikt. Daar-

    boven zal men overgaan tot mechanisch trans-

    port (lift of roltrap). Voor rolstoelgebruikers zal

    bij een meter hoogteverschil al moeten worden

    overgegaan op een mechanisch hulpmiddel (lift,

    hefplatform enzovoort), tenzij men lange helling-

    banen voor lief wil nemen. Dit geldt ook voor

    het goederentransport.

    Bij hoogbouw is het verticale transport de domi-

    nante factor in het functioneren van het gebouw,

    figuur 1.14-3.

    De grens tussen de verdiepingbouw en de hoog-

    bouw is niet scherp te trekken, maar hangt van

    verschillende factoren af, zoals de bestemming

    van het gebouw (woongebouw, kantoorgebouw,

    combinatiegebouw enzovoort), de vorm en

    de visuele indruk van het gebouw, het aantal

    verdiepingen en de hoogte van de omringende

    bebouwing.

    De chte hoogbouw begint pas bij een hoogte

    van zon 80 100 m, overeenkomend met

    25 30 bouwlagen. Boven een dergelijke

    hoogte worden de verticale afstanden zo groot

    dat men tussenstations voor de liften, de klimaat-

    installaties en de watertoevoer en -afvoer

    moet gaan overwegen. De brandweer eist dan

    tevens een veilig heenkomen voor alle mensen

    (ook gehandicapten) in het gebouw.

    Verder wordt vanaf een dergelijke hoogte ook

    de stijfheidseis in snel toenemende mate mede-

    bepalend voor de constructieve opzet van het

    gebouw.

    Ook worden bij grote gebouwhoogten zwaar-

    dere eisen gesteld aan de gevels op punten als

    de regendichtheid, weerstand tegen wind en

    vorst, schoonmaak, onderhoud en duurzaam-

    heid.

    1.4 Sporthal als voorbeeld

    We willen dit hoofdstuk van de gebouwanalyse

    beindigen met een voorbeeld.

    We kiezen hiertoe voor een sporthal omdat:

    de ruimtelijke organisatie door de dominantewedstrijdruimte betrekkelijk eenvoudig is;

    voor de wedstrijdruimte strenge ruimtelijke,bouwfysische en bouwtechnische eisen gelden;

    het aantal oplossingsmogelijkheden sterkwordt beperkt door de doelmatigheidseis; dit

    geldt zowel voor de draag- en afbouwconstruc-

    ties als voor de installaties.

    Om de analyse systematisch te laten verlopen,

    behandelen we achtereenvolgens:

    1 de functionele eisen;2 het ruimtelijke plan;

    3 de structuur en de vormgeving;

    4het constructiesysteem;

    5 de constructieve opbouw.

    1.4.1 Functionele eisen

    We geven in deze paragraaf een samenvatting

    van de belangrijkste functionele eisen met

    betrekking tot de wedstrijdruimte en de bijbe-

    horende toeschouwersruimte (de tribunes).

    Tezamen vormen deze de feitelijke sporthal.

    Het voert te ver bij dit voorbeeld ook de overige

    ruimten, zoals de kleed- en wasruimten, de ont-

    moetingsruimte, de entree en hal en de ruimten

    voor het beheer, te behandelen.

    Wie meer informatie wil wordt verwezen naar

    het Handboek Sportaccomodaties, een uitgave

    van de NOC*NSF (1989-96).

    Zoals de functionele eisen hierna zijn verwoord,

    worden deze meestal in beschrijvende zin

    gesteld.

    Voorbeeld: De ondervloerconstructie moet zeer

    vlak en horizontaal afgesteld zijn.

    Worden de eisen nader gepreciseerd in maat en

    getal, dan spitsen deze zich toe op ruimtelijke

    respectievelijk constructieve eisen.

    Voorbeeld: Het maximale hoogteverschil in de

    ondervloerconstructie mag over een lengte van

    3 m maximaal maar 3 mm zijn en de maximale

    verticale afwijking maar + of 10 mm ten

    opzichte van de gemiddelde hoogteligging.

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    26/366

    16

    Herhaaldelijk worden ook oplossingen gegeven

    gesteld of gesuggereerd.

    Voorbeeld: Eventuele vrijstaande kolommen

    moeten rond worden afgewerkt; zo ook bij voor-

    keur hoeken in metselwerk en dergelijke.

    1.4.1.aWedstrijdruimte

    Voor de diverse takken van binnensport gelden

    obstakelvrije afmetingen. Deze worden bepaald

    door de afmeting van de speelvelden, de uitlo-

    pen en de vrije hoogte.

    Figuur 1.15 geeft een overzicht van de genor-

    meerde ruimtematen voor verschillende soorten

    sportaccommodaties met de bijbehorende ge-

    bruiksmogelijkheden.

    Voor de sporthal waarvan de sportvloerafmeting

    op minimaal 24 44 m is gesteld, is de speel-veldbelijning afgebeeld. We kiezen in ons voor-

    beeld voor deze optie.

    vrije ruimte2

    publiek

    m

    m

    24 m

    publiek

    speelveld met belijning1

    profiel van

    vrije ruimte

    speelveldbegrenzing

    zichthoek

    Figuur 1.15 Benodigde ruimtematen en speelveldbelijning

    vloer sporthal

    Sportvloer

    De afwerking van de sportvloer moet zijn afge-

    stemd op het spelgedrag van de sporters, het

    balgedrag, het medisch verantwoord kunnen

    sporten en het gebruik van toestellen en binnen-

    sportattributen.

    De ondervloerconstructie moet zeer vlak en ho-rizontaal zijn afgewerkt. Zo mag het maximale

    hoogteverschil over een lengte van 3 m maar

    3 mm (= 1/1000) zijn en de maximale verticale

    afwijking maar + of 10 mm ten opzichte van de

    gemiddelde hoogteligging.

    De kleur van de vloer kan in principe vrij worden

    gekozen, doch de (kleur-)reflectiefactor moet

    tussen de 0,25 en 0,40 liggen, dus betrekkelijk

    laag.

    Wanden

    De wanden rondom de wedstrijdruimte moeten

    tot op 3 m hoogte vlak, niet-korrelend en obsta-

    kelvrij zijn, zodanig dat onnodig lichamelijk letsel

    wordt voorkomen. Eventuele vrijstaande kolom-

    men moeten rond worden afgewerkt; zo ook bij

    voorkeur hoeken in metselwerk en dergelijke. De

    wanden moeten bestand zijn tegen mechanische

    beschadiging. Ze moeten een goed contrast

    bieden; de (kleur-)reflectiefactor moet tussen de

    0,45 en 0,60 liggen. Hinderlijke reflecties in bij-

    voorbeeld glas mogen zich niet voordoen.

    De deuren van de wedstrijdruimte moeten af-

    draaiend worden aangebracht en bij voorkeur

    uitgerust zijn met zogenoemd verzonken beslag.

    Plafond

    Het plafond van de wedstrijdruimte, dan wel

    de onderzijde van de dakconstructie mag geen

    scherpe uitsteeksels bevatten (zoals nagels en

    schroeven) en moet balvast worden uitgevoerd.

    Dit geldt ook voor de lampen en de verlichtings-

    armaturen ter voorkoming van lampbreuk. De

    kleur van het plafond respectievelijk de dakcon-

    structie dient een goed contrast te bieden ten

    opzichte van de bal en de shuttle. Bij eventuele

    toepassing van stralingspanelen dient de kleur

    hiervan afgestemd te zijn op de kleur van het

    plafond.

    De kleurreflectiefactor van het plafond moet

    liggen tussen de 0,60 en 0,80.

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    27/366

    1 GEBOUWANALYSE 17

    Verlichting

    Er mag in de wedstrijdruimte geen direct dag-

    licht toetreden.

    De verlichting moet zorgdragen voor een

    verlichtingsniveau van minimaal gemiddeld

    Egem

    = 500 lux.

    De gelijkmatigheid in de lichtspreiding moet vol-doende zijn gewaarborgd: E

    min: E

    gem= 0,7.

    Verblinding van de sporters door de verlichting

    mag niet optreden.

    Aanbevolen wordt lichtbronnen toe te passen

    met een kleurweergave-index (Ra) van ten minste

    80 en een kleurtemperatuur van circa 3.000 K

    (warmwit); bij combinatie met daglicht echter

    circa 4.000 K (wit).

    Daglichttoetreding via de wanden is voor de

    sportbeoefening in het algemeen niet gewenst

    door mogelijke verblinding en ongewenste licht-

    contrasten.

    Wanneer men toch daglicht in de sporthal wil

    toelaten, verdient het gebruik van goed afge-

    schermde daglichtopeningen in het dak de

    voorkeur. Gecombineerd gebruik van eenzelfde

    afschermingssysteem voor dag- en kunstlicht kan

    dan tot een praktische oplossing leiden.

    Verwarming

    Voor het verkrijgen van een behaaglijk binnen-

    klimaat met een laag brandstofverbruik moet

    primair worden gezorgd voor een goede thermi-

    sche isolatie en een winddichte afwerking van de

    omhullingen. De temperatuur in de wedstrijd-

    ruimte moet regelbaar zijn, zodanig dat gemeten

    op 2 m hoogte minimaal een temperatuur van

    15 C kan worden bereikt, of zoveel hoger indien

    het gebruik dit vereist.

    Ventilatie

    Per actieve sporter moet worden gerekend op

    circa 40 m3verse lucht per uur en per toeschou-

    wer op circa 20 m3, met een minimum ventilatie-

    voud van nmaal de ruimte-inhoud per uur. De

    luchtsnelheden ten gevolge van een ventilatie-

    systeem mogen niet meer bedragen dan

    0,50 m/s, gemeten tot 3 m hoogte (bij tafel-

    tennis mag ter plaatse van de tafels zelfs in het

    geheel geen luchtsnelheid optreden).

    Akoestiek

    In een sporthal moet worden gelet op de

    akoestiek om overmatig lawaai en een slechte

    bespreekbaarheid te voorkomen.

    Aanbevolen wordt over het gehele frequentie-

    bereik de gemiddelde nagalmtijd niet groter te

    laten zijn dan 1,5 seconden respectievelijk 1,2 se-conden, indien in de sportruimte ook instructies

    worden gegeven.

    Het geluidsniveau ten gevolge van installaties

    (bijvoorbeeld voor ventilatie en verwarming)

    mag niet meer bedragen dan Leq

    = 40 dB(A).

    1.4.1.b Toeschouwersruimte

    De toeschouwersruimte dient een capaciteit te

    bezitten van 300 zitplaatsen. Per zitplaats geldt

    een breedte van minimaal 0,5 m en een dieptevan minimaal 0,7 m.

    Iedere toeschouwersplaats moet in principe een

    goed en obstakelvrij zicht hebben over het volle

    speelveld. Dit legt eisen op aan de horizontale

    en verticale zichthoek. In verband hiermee wordt

    gedacht aan een opzet waarbij de tribunes aan

    n der lange zijden van de wedstrijdruimte wor-

    den gelegd.

    Gezorgd moet worden voor goede en over-

    zichtelijke loopwegen van en naar de tribunes;

    betreding van de tribunes bij voorkeur van

    achteren af. Ook dient te worden gedacht aan

    opstelplaatsen en aan een goede bereikbaarheid

    daarvan voor toeschouwers met een rolstoel.

    Ontruiming in geval van calamiteit moet snel

    kunnen geschieden.

    1.4.2 Ruimtelijke plan

    Figuur 1.16 geeft de basisopzet van het sport-

    complex, schematisch weergegeven in een

    plattegrond. In deze plattegrond zijn de belang-

    rijkste benodigde ruimten globaal weergegeven,

    zijn de afzonderlijke ruimten of groepen van

    ruimten zo logisch mogelijk ten opzichte van

    elkaar geordend en staan de belangrijkste loop-

    en zichtrelaties aangegeven.

    In dit ruimtelijke model kunnen de afzonderlijke

    ruimten nog wel enigermate ten opzichte van

    elkaar worden verschoven op voorwaarde dat de

    belangrijkste verbindingen overzichtelijk en doel-

    matig blijven.

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    28/366

    18

    Figuur 1.17 laat voor de ruimtelijke opbouw

    naast de basisopzet nog eens drie varianten zien

    door verschuivingen en eventuele stapeling van

    de bijkomende ruimten ten opzichte van de

    wedstrijdruimte.

    De ruimtelijke varianten leiden tot verschillende

    constructieve oplossingen, hoewel voor de domi-

    nante en min of meer vaste wedstrijdruimte de

    verschillen beperkt blijven. Variant 3, figuur

    1.17-4, is bijzonder doordat de wedstrijdvloer

    tezamen met de aangrenzende toestellenberging

    en de kleed- en wasruimten verdiept is aange-

    legd. Of deze oplossing met kelderbak interes-

    sant is, hangt mede af van de grondwaterstand.

    1.4.3 Structuur en vormgeving

    Voorafgaand aan het basisplan volgens de figu-

    ren 1.16 en 1.17 heeft al de nodige ordening

    plaatsgevonden om een heldere en doelmatige

    ruimtelijke structuur te krijgen. Deze ruimtelijke

    structuur vormt de grondslag voor de construc-

    tieve opbouw.

    Figuur 1.16 Basisplan sporthal met de belangrijkste ruimtebehoeften en ruimtelijke relaties

    2

    2

    5

    5

    3

    3

    4

    1

    toestellenberging

    min. 24 x 44 mwedstrijdruimte

    tribune

    schone voeten gang

    was- en kleedruimte

    vuile voeten gang

    (c.v. / bergingen enz. )nevenruimten

    ontmoetingsruimte

    toilettengarderobe +

    hal entree

    beheer + kassa

    instructieruimte

    denksporten /

    nevenruimten

    e.h.b.o. / massage

    zichtrelatie

    beheer

    bezoekers

    spelers / sporters

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    29/366

    1 GEBOUWANALYSE 19

    Figuur 1.18 geeft een aantal varianten voor de

    structuur van de overkappingsconstructie van de

    hal met aanbouw.

    In deze varianten wordt de structuur bepaald

    door plaatsing van de hoofddraagelementen van

    de bovenbouw, waarbij wordt gedacht aan lig-

    gers en kolommen. Deze zijn hier geordend vol-

    gens een basisrasterwaarvoor een repeterende

    maat van 5 m in beide richtingen is aangeno-

    men.

    De keuze van deze rastermaat voor het grote

    rooster van de draagconstructie is betrekkelijk

    willekeurig.

    Zo had bijvoorbeeld ook kunnen worden ge-

    kozen voor 4,8 m = 16 0,3 m, met 0,3 m als

    zogeheten modulaire maat.

    Tussenliggend zou in dezelfde zin voor het

    kleine rooster van de scheidingsconstructies

    kunnen worden gekozen voor bijvoorbeeld

    4 0,3 = 1,2 m.

    1

    met verdiepte ligging van het geheel

    met verhoogde tribunes, waaronder toestelberging

    4

    3

    25 m

    1

    6 m 10 m

    2

    4

    4

    3

    5

    3

    doorsnede van het plan van figuur 1.16

    met overige ruimten boven was- en kleedruimten2

    4

    4

    1

    1

    1

    2

    2

    5

    5

    3

    2

    3

    7m

    toeschouwersruimte (tribunes)

    met vuile en schone voetengang

    wedstrijdruimte

    was- en kleedruimten

    overige ruimten

    toestellenberging

    3

    5

    4

    1

    2

    4m

    3m

    5

    Figuur 1.17 Enige varianten voor de ruimtelijke opbouw in een dwarsdoorsnede

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    30/366

    20

    De dragende delen kunnen zichtbaar blijven,

    maar kunnen ook worden opgenomen in de

    scheidingsconstructies of worden weggewerkt

    achter bekledingen. Zo kunnen ook de afzonder-

    lijke onderdelen van de scheidingsconstructies

    en de installaties in het zicht worden gehouden,

    dan wel worden weggewerkt.

    Waar de constructiedelen zichtbaar blijven, zal

    veel aandacht moeten worden besteed aan de

    precieze ordening van de elementen om een

    verzorgde aanblik te krijgen.

    Voor de wedstrijdruimte zal men de construc-

    tieve structuur het liefst neutraal willen houden;

    een sprekende tekening van de constructie is bij

    overdwars - overlangs

    kruislings - diagonaalkruislings - orthogonaal6 7

    overdwars3

    gebouwvolume1

    4

    overdwars incl. aanbouw8

    basisraster voor de overkappingsconstructie2

    5

    6x5 m

    overlangs - overdwars

    9x5 m

    h.w.a.

    Figuur 1.18 Varianten voor de structuur van de overkappingsconstructie

    Figuur 1.19 Enige variantmogelijkheden voor de gevelopzet van de sporthal

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    31/366

    1 GEBOUWANALYSE 21

    sport als achtergrond immers ongewenst.

    Omdat men tevens de binnenvlakken van de

    wanden grenzend aan de sportruimte glad moet

    uitvoeren, heeft men een goede reden om de

    constructie naar buiten te brengen. Hierdoor

    gaat deze de structuur en de vormgeving van

    het exterieur sterk benvloeden.

    Een bescheiden staalkaart van de mogelijke

    oplossingen biedt figuur 1.19.

    We zien hoezeer de aanblik van de hal van bui-

    tenaf wordt bepaald door het wel of niet zicht-

    baar maken van de hoofddraagconstructie en op

    kleinere schaal ook door de grafische tekening

    van de gevel.

    Nog even terugkomend op het interieur: de ver-

    lichting is, anders dan de draagconstructie, wel

    van functionele betekenis voor de structuur van

    het plafond, zoals blijkt uit de aanbevolen basis-

    schemas voor de verlichting in figuur 1.20.

    1.4.4 Constructiesysteem

    De structuurbepaling van de draagconstructie

    kan niet plaatsvinden voordat men zich een

    voorstelling heeft gevormd van mogelijkheden

    voor het constructiesysteem.

    Figuur 1.21 biedt een voor de hand liggende

    oplossing voor de overspanningsconstructievan

    de sportruimte: vakwerkliggers in dwarsrichting.

    De vakwerkliggers zijn buigstijf verbonden met

    de kolommen, zoals uit het statisch schema

    blijkt.

    Wat betreft de vloerconstructie is in het voor-

    beeld gekozen voor een vloer op funderings-

    balken die eveneens in dwarsrichting lopen.

    Het meest eenvoudig is de oplossing waarbij de

    structuur van de vloerconstructie gelijk is aan

    die van de dakconstructie, bijvoorbeeld met een

    hart-op-hartafstand van de liggers en de funde-

    ringsbalken van 5 m.

    Zo voor de hand liggend het is een recht-toe-

    recht-aan constructie om het gewenste recht-

    hoekige profiel van vrije ruimte heen te leggen,

    zo moeilijk is het andere overspanningsvormen

    te verzinnen die eveneens een goede kans van

    slagen hebben.

    in langsrichting

    baanvormige verlichting1

    0.

    750

    7.

    230

    24.0

    00

    7.

    24

    0

    7.

    230

    1.4

    50

    begrenzing ruimte

    44.000

    2

    2.750

    bronnen in ortho-

    gonaal patroon

    puntvormige licht-

    5.500

    begrenzing speelveld

    Figuur 1.20 Twee mogelijke basisschemas voor de

    verlichting

    Figuur 1.21 Van ruimtelijk basisplan naar constructief

    ontwerp

    profiel van vrije ruimte

    draag- en scheidingsconstructies5

    ruimtelijk basisplan

    ruimtelijk basisplan + reservering constructiezones

    statisch schema

    mogelijke opzet voor de draagconstructie

    4

    3

    2

    1

    veronderstelde draagkrachtige grondslag

    zichthoek

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    32/366

    22

    In figuur 1.22 worden desalniettemin enige va-

    riantvoorstellen gedaan. De verschillende typen

    van het portaalspant met hellende spantbenen,

    het boogspant en het kniespant benvloeden

    de verschijningsvorm van de sporthal in sterke

    mate, zowel binnen als buiten.

    1.4.5 Constructieve opbouw

    Wat betreft de constructieve opbouw zal men de

    mogelijkheden voor de hoofddraagconstructie

    simultaan met die voor de scheidingsconstructies

    moeten verkennen.

    Ten aanzien van de vloerconstructie is dit een

    eenvoudige zaak, omdat hier het aantal moge-

    lijkheden in feite zeer beperkt is en de vloer plus

    isolatie tevens de scheidingsfunctie met de

    bodem vervult.

    Ook ten aanzien van het platte dak en plafond is

    het aantal mogelijkheden nog vrij gemakkelijk te

    overzien.

    Ten aanzien van de gevels zijn echter vele oplos-

    singen en combinaties mogelijk, figuur 1.19.

    Het is moeilijk hier vlot wegwijs in te worden en

    vooral ook de consequenties van de aansluitin-

    gen met de vloer en het dak goed te overzien.

    In figuur 1.23 op de volgende bladzijden is

    geprobeerd iets van het aftasten tijdens het

    ontwerpproces met de vele variabelen weer te

    geven. Rijp en groen staan door elkaar; het detail

    staat naast het geheel; de ene variant naast de

    andere.

    Moeilijk bij het ontwerpen en het beoordelen

    van de kwaliteit van de oplossingen zijn vooral

    de ontmoetingen (bouwknopen), zoals dievan het gevelpakket met het vloerpakket en het

    dakpakket, met apart nog weer de aansluiting op

    de dragende elementen. Let in dit verband bij-

    voorbeeld ook op de variant met de bovendakse

    liggerconstructie. Delen van de draagconstructie

    worden hierbij noodzakelijkerwijs door het dak-

    pakket heengevoerd, figuren 1.23-9 en 1.23-10.

    Deze doorvoer verdraagt zich slecht met de

    functies van waterkering, thermische isolatie en

    luchtdichting waarvoor het dak is bedoeld.

    Geraadpleegde en aanbevolenliteratuur1 Handboek Sportaccomodaties, een uitgave van

    de NOC*NSF (1989-96)

    2 Neufert, Ernst:Arcitects data, Londen, 2003

    3 Neufert, Ernst: Bauentwurfslehre (BEL), Braun-

    schweig, 2002

    Figuur 1.22 Enige spantvormen over het gestelde profiel

    van vrije ruimte

    profiel van vrije ruimte

    portaalspant met hellende spantbenen1

    boogspant2

    3 kniespant

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    33/366

    1 GEBOUWANALYSE 23

    hoe oplossen ?

    waterdichtheid ?

    ?

    ?

    ?

    binnenbekleding

    metselwerk

    gevelstijl

    sandwich-panelen

    kolom HEB 360

    plaats kolom t.o.v. gevel2

    1 hoek diagonalen vakwerkligger

    2a

    2b

    2c

    c11

    b1

    a

    mogelijkheden gevelbeplating4

    mogelijke verticale3

    horizontale voegen

    voeg gevelbeplating

    1/10 a 1/15 = 3 a 2 m

    vollewandligger

    verkenning aansluitingen draagconstructie - gevel - dakconstructie6

    6a

    plafond

    vakwerkligger

    buitenblad

    doorsnede gebouw5a

    dak

    30

    7

    kolom buiten gevelpakket

    b6

    kolom

    binnenblad

    6c

    draagconstructie

    buiten gebouw

    d6

    constructie buiten gebouw

    doorsnede gebouw met draag-58 12

    randbalk

    poer

    b

    Figuur 1.23 Ontwerpstudie

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    34/366

    24

    h.w.a. binnendoor ?

    7 m vrije hoogte

    mogelijke spantdetails7

    9 vormgeving spant bovendaks

    8 schematische opzet

    detail ophanging dakconstructie10

    varianten gevelaanzicht12

    ophanging dakconstructie aan spanten11

    7b

    7 a

    10x4,5m

    6x5m

    IPE 300

    manchet

    maattolerantie !

    plafondsysteem

    >2m

    IPE 300

    Figuur 1.23 Ontwerpstudie (vervolg)

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    35/366

    2Bouwregelgeving

    ir. A. te Boveldt

    Tot voor kort waren de technische voorschriften voor het bouwen

    opgenomen in de gemeentelijke bouwverordening. Per gemeente

    konden zo de voorschriften wisselen van een basispakket volgens de

    Model-Bouwverordening (MBV) van 1962 tot en met allerlei daaraantoegevoegde bijzondere bouwtechnische bepalingen.

    Sinds 1991 geldt n bouwtechnische regelgeving met overal in

    Nederland dezelfde eisen voor gelijksoortige bouwwerken. De strak

    geordende regels zijn vastgelegd in het Bouwbesluit, dat begin 2003

    met enige wenselijk gebleken aanpassingen is overgegaan in het

    Bouwbesluit 2003.

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    36/366

    26

    Inleiding

    In de technische regelgeving staat het Bouw-

    besluit centraal; het stelt de minimale eisen

    waaraan een bouwwerk dient te voldoen.

    Voor de te leveren prestaties verwijst het Bouw-

    besluit veelvuldig naar normenof NENs(= NEderlandse Normen). De vele normbladen

    die zijn uitgebracht, geven door middel van stan-

    daardvoorschriften de voorwaarden aan waar-

    aan de tot stand te brengen producten moeten

    voldoen. Ministerile regelingenzijn bedoeld om

    aanvullingen en wijzigingen in de technische

    regelgeving mogelijk te maken zonder dat hier-

    voor een zware juridische procedure nodig is.

    De samenhang van de technische regelgeving is

    weergegeven in figuur 2.1.

    Voorwaarde bouwvergunning

    Als men wil bouwen, moet voor de aanvang

    van de werkzaamheden bij de plaatselijke Dienst

    Bouw- en Woningtoezicht een bouwvergunning

    worden aangevraagd. Een bouwvergunning kan

    in beginsel niet worden verleend als niet aan de in

    het Bouwbesluit gestelde eisen wordt voldaan.

    Volgens de huidige regeling kunnen naast

    de vergunningplichtige bouwwerkenvrije en

    meldingplichtige bouwwerken worden onder-

    scheiden.

    Zie voor de procedure van de aanvraag

    bouwvergunning deel 1, Bouwnijverheidhoofd-

    stuk 6

    Onder de categorie vrije bouwwerkenvallen in de

    praktijk slechts zeer kleine bouwwerken zoals een

    dierenverblijf, een open fietsenstalling, dakramen

    enzovoort.

    Bij voorbeelden als een schuur, een garage,

    een aanbouw of uitbouw is de omvang van

    het bouwwerk zodanig dat deze vallen onderde meldingplichtige bouwwerken. De precieze

    omschrijving van deze laatste categorie is te

    vinden in het Besluit meldingplichtige bouw-

    werken.

    Inhoud van dit hoofdstuk

    In paragraaf 2.1 worden de kenmerken van

    het Bouwbesluit en de begrippen die daarin

    worden gehanteerd uiteengezet. Verder wordt

    een overzicht gegeven van de voorschriften enbepalingendie in het Bouwbesluit zijn opgeno-

    men.

    Het Bouwbesluit verwijst op vele plaatsen naar

    normen waarin de regelgeving op onderdelen

    nader is ingevuld. In paragraaf 2.2 worden deze

    toegelicht. In deze paragraaf wordt ook uitleg

    gegeven over de kwaliteitsverklaringenwaarmee

    het prestatieniveau van bouwproducten en

    bouwprocessen kan worden gegarandeerd.

    De brandveiligheidis n van de belangrijke aan-

    dachtspunten van het Bouwbesluit. In paragraaf

    2.3 wordt dit punt apart behandeld. Hierbij

    wordt uitgebreid ingegaan op de systematiek

    van de gestelde brandveiligheidseisen en de

    maatregelen en voorzieningen die in antwoord

    op de eisen kunnen worden getroffen.

    Besluitmeldingsplichtige

    bouwwerken

    Ministerileregelingen

    Woningwet(W.W. 1991)

    Bouwbesluit

    NEN-normen NEN-normen

    (Model-)bouwverordening

    (MBV 1992)

    Figuur 2.1 Bouwwetgeving

    MBV 1992

    De oude MBV van 1962 is vervangen door

    de nieuwe (Model-)Bouwverordening (MBV

    1992). Hierin geven de Nederlandse ge-

    meenten aanvullende, niet-bouwtechnische

    regels (verordeningen) op het Bouwbesluit

    zoals ten aanzien van het bestemmingsplan,

    aansluitingen op het gas-, elektriciteits- en

    waterleidingnet, welstand, sloop, bouwen op

    verontreinigde grond enzovoort. De vroegere

    bouwverordening is dus niet verdwenen, maar

    de inhoud en strekking ervan is veranderd.

  • 5/29/2018 Jellema 7 Bouwmethodiek

    37/366

    2 BOUWREGELGEVING 27

    hetgeen betekent dat er geen concrete eisen

    worden gesteld; bij prestatie-eisen worden

    grenswaarden gesteld die niet mogen worden

    over- of onderschreden. Het voordeel van pres-

    tatie-eisen is dat ze maar op n manier kunnen

    worden uitgelegd. Het nadeel is dat er zal moe-

    ten worden gerekend om te kunnen beoordelenof de ontworpen ruimten en constructies aan de

    gestelde grenswaarden voldoen.

    Het Bouwbesluit geeft een onderverdeling naar

    vier oogpunten vanwaaruit prestatie-eisen wor-

    den gesteld:

    veiligheid; gezondheid; bruikbaarheid; energiezuinigheid.

    Het aandachtspunt milieu zit momenteel nog

    op de reservebank. Naar verwachting zullen

    in de toekomst ook hieromtrent eisen worden

    gesteld. De eisen die het Bouwbesluit stelt, zijn

    minimumeisen: alle bouwwerken moeten ten

    minste hieraan voldoen. De opdrachtgever kan

    hier in positieve zin van afwijken en zal dit ook

    vaak doen waar vanuit zijn optiek de risico-

    vermindering en de toe