Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

312
JELLEMA 6A INSTALLATIES - ELEKTROTECHNISCH EN SANITAIR

description

ellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Transcript of Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Page 1: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

JELLEMA 6A

INSTALLATIES - ELEKTROTECHNISCH EN SANITAIR

06950475_voorw 22-11-2005 15:42 Pagina I

Page 2: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

omslagontwerp Marjan Gerritse, Amsterdamvormgeving binnenwerk Peter van Dongen, Amsterdamopmaak Assist Communications studio, Utrechttekenwerk Advies en Tekenbureau voor Bouwtechniek ing F. Oomen, Almere-StadVeltman Bouwkundig Ontwerp- en Tekenburo, Delft

De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen.Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

ThiemeMeulenhoff ontwikkelt leermiddelen voor: Primair Onderwijs, Algemeen VoortgezetOnderwijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en Hoger Beroepsonderwijs.Voor meer informatie over ThiemeMeulenhoff en een overzicht van onze leermiddelen:www.thiememeulenhoff.nl

ISBN 90 06 95047 5Tweede druk, tweede oplage

© ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2004

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in eengeautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzijelektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaandeschriftelijke toestemming van de uitgever.

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet1912 jo het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb.471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te vol-doen aan Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeel-te(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.

06950475_voorw 22-11-2005 15:42 Pagina II

Page 3: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Bouwtechniek Installaties

A elektrotechnisch en sanitair

6

06950475_voorw 22-11-2005 15:42 Pagina III

Page 4: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

De serie Jellema Hogere Bouwkunde bestaat naasthet inleidende deel uit drie reeksen boeken:bouwtechniek, bouwmethoden en bouwproces.Tezamen vormt de inhoud de onontbeerlijkebasiskennis voor het hoger beroepsonderwijs enwetenschappelijk onderwijs.

Ook deze vernieuwde uitgave is ontstaan vanuitde noodzakelijke interactie tussen het onderwijsenerzijds en het bedrijfsleven anderzijds. Beidesectoren leveren auteurs, maar zijn ook bereid tothet leveren van commentaar en kritiek in eenvoortdurende discussie tussen redactie, auteursen het onderwijs.

De redactie:ir. K. HofkesDocent Bouwkunde Hogeschool INHOLLANDHaarlem en Alkmaar

ir. H. BrinksmaDocent Bouwkunde Hogeschool van Utrecht,Utrecht

ir. A. van TolArchitect, Zwolle

ir. M. BonebakkerAdviseur Bouwmanagement, Geesteren

H.A.J. FlapperBouwinnovator, Amsterdam

ing. N. ZimmermannArchitect, Amsterdam

Auteurs deel 6A:

C. Meeuwissen Projectleider Stork Worksphere bv

ing. I. van Veelentechnicus sanitaire installaties

ir. J.J.N.M. HogelingDirecteur Stichting ISSO

06950475_voorw 22-11-2005 15:42 Pagina IV

Page 5: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

JELL

EM

A

HO

GE

RE

BO

UW

KU

ND

E

JELL

EM

A

HO

GE

RE

BO

UW

KU

ND

E

JELL

EM

A

HO

GE

RE

BO

UW

KU

ND

E

JELL

EM

A

HO

GE

RE

BO

UW

KU

ND

E

1 Inleiding Bouwnijverheid

www.jellema-online.nl

www.jellema-online.nl

7 Bouwmethoden Bouwmethodiek 10

Bouwproces Ontwerpen2

Bouwtechniek Onderbouw

Serieoverzicht

11 Bouwproces Contracteren8

Bouwmethoden Woningbouw3

Bouwtechniek Draagstructuur

12 Bouwproces Uitvoeren

A techniek

9 Bouwmethoden Utiliteitsbouw4

Bouwtechniek Omhulling

A prestatie-eisen / daken

12 Bouwproces Uitvoeren

B organisatie

4 Bouwtechniek Omhulling

B gevels

13 Bouwproces Beheren4

Bouwtechniek Omhulling

C gevelopeningen

5 Bouwtechniek Afbouw

6 Bouwtechniek Installaties

A elektrotechnisch en sanitair

6 Bouwtechniek Installaties

B werktuigbouwkundig en gas

6 Bouwtechniek Installaties

C liften en roltrappen

06950475_voorw 22-11-2005 15:42 Pagina V

Page 6: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Woord vooraf

Elk gebouw leeft en dient dan ook vanaf het ont-werp tot en met de gebruiksfase een optimaleconditie te bezitten.Daarom moet er een weloverwogen keuzegemaakt worden uit de verschillende installatie-systemen die daarna zo vanzelfsprekend alsmogelijk is in het skelet, de scheidingsconstructieof de omhulling opgenomen worden.

Binnen en buiten een gebouw veranderen voort-durend allerlei omstandigheden die de genoem-de conditie beïnvloeden. Het reageren op die ver-anderde omstandigheden dient op zo efficiëntmogelijke wijze plaats te vinden. Signalering van veranderingen en reactie daaropevenals aansturing en distributie van stoffen moe-ten in het gebouw onopvallend en efficiëntplaatsvinden.

Voor de hoger opgeleide bouwkundige is hetnoodzakelijk goed op de hoogte te zijn en te blij-ven van de meest voorkomende installatiesyste-men en de eisen die bij de toepassing daarvan inhet bouwkundig proces gesteld worden.Dit deel 6A uit de serie Jellema Hogere Bouwkundebehandelt de hiervoor genoemde aspecten voorde elektrotechnische en sanitaire installaties.

Deel 6B behandelt de werktuigbouwkundige- engasinstallaties, de klimaatregelingsinstallaties ende warmtehuishouding.

Deel 6C behandelt alle transportinstallaties zoalsliften en roltrappen.

De auteursmei 2004

VI

06950475_voorw 22-11-2005 15:42 Pagina VI

Page 7: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

1 Elektrotechnische installaties 1Inleiding 21.1 Wensen van de opdrachtgeveren/of gebruiker 21.2 Mogelijkheden van installaties 21.3 Bouwkundige voorzieningen 21.4 Brandveiligheid 31.5 Milieu 31.6 Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) 4Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 4

2 Licht- en krachtinstallaties 5Inleiding 62.1 Uitgangspunten voor het ontwerp van een verlichtingsplan 62.1.1 Soort werkzaamheden 72.1.2 Inrichting 72.1.3 Bouwkundige aspecten bij het ontwerpvan een verlichtingsplan 92.1.4 Werktuigbouwkundige aspecten 102.1.5 Geldende voorschriften 112.1.6 Onderhoud van de installatie 112.1.7 Energieverbruik 112.1.8 Kostenaspecten 142.2 Typen lamp en hun eigenschappen 142.2.1 Gloeilampen 142.2.2 Halogeengloeilampen 152.2.3 Fluorescentielampen 152.2.4 Spaarlampen 152.2.5 Hogedrukkwiklampen 162.2.6 Natriumlampen 162.2.7 Milieuvriendelijk afvoeren van lampen 162.3 Soorten verlichtingsarmaturen 162.3.1 Reflectors 162.3.2 Afschermingen 172.3.3 Rondom stralende verlichtings-armaturen 172.3.4 Direct stralende verlichtingsarmaturen 182.3.5 Indirect stralende verlichtings-armaturen 182.3.6 Gemengd stralende verlichtings-armaturen 192.4 Noodverlichting 192.4.1 Noodverlichtingsarmaturen 192.4.2 Toepassingsgebieden van noodverlichting 20

Inhoud2.4.3 Voorschriften van noodverlichtings-installaties 202.5 Bepalen van het aantal en de plaats van aan-sluitpunten en wandcontactdozen 212.6 Schakelmateriaal 212.6.1 Uitvoering 212.6.2 Schakelfunctie 232.6.3 Schakelmogelijkheden 232.6.4 Centraalgestuurd lichtschakelsysteem 242.6.5 Dimmers 252.6.6 Werkschakelaars 262.6.7 Noodschakelaars 262.7 Aansluitmateriaal 262.7.1 Wandcontactdozen 262.7.2 Spanningsrail 272.8 Leidingen en toebehoren 272.8.1 Spanning, stroom en weerstand 282.8.2 Vinyl draad 292.8.3 Kabels 292.8.4 Buigzame leidingen 312.8.5 Toebehoren van leidingen 332.8.6 Railkoker 332.9 Leidingwegen 332.9.1 Buisleiding 342.9.2 Platte-buisleiding 392.9.3 Plintgoten 392.9.4 Kabelgoten 402.9.5 Kabelladders 412.9.6 Wandgoten 412.9.7 Vloergoten en vloersystemen 422.9.8 Multizuilen en opvoerzuilen 422.9.9 Brandwerend afdichten van sparingen 442.10 Schakel- en verdeelinrichtingen 442.10.1 Werktekeningen 442.10.2 Aanzichttekeningen 452.10.3 Verdeelkasten en toebehoren 452.10.4 Ruimten en opstelplaatsen voorverdeelkasten 462.11 Ontwerpen van een elektrotechnischeinstallatie 472.12 Energielevering 622.13 Eindinspectie 632.14 Noodstroomvoorzieningen 632.15 Tijdelijke installaties op bouwwerken 64Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 65

VII

06950475_voorw 22-11-2005 15:42 Pagina VII

Page 8: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

3 Communicatie-installaties 67Inleiding 683.1 Personenzoekinstallatie (PZI) 683.1.1 Opbouw van een PZI 683.1.2 Ontvangers 693.1.3 Centrale apparatuur 693.2 Intercominstallatie 703.2.1 Deurintercominstallatie 703.2.2 Loketintercominstallatie 713.3 Telefooninstallatie 723.3.2 Telefoontoestellen 723.3.3 Randapparatuur 733.3.4 Bedieningstoestel 733.3.5 Telefooncentrales 733.3.6 Telefonie over het datanetwerk 753.4 Data-installatie 763.4.1 Netwerken 763.4.2 Transmissiemedia 783.4.3 Kabelaanleg 803.4.4 Kabelcomponenten 823.4.5 Patchruimte 823.5 Geluidsinstallatie 833.5.1 Opbouw van een geluidsinstallatie 843.5.2 Luidsprekers 843.5.3 Versterkers 863.5.4 Microfoons 863.5.5 Kabels en kabelaanleg 863.6 Observatie-installatie 873.6.1 Toepassingsgebied 873.6.2 Opbouw van een CCTV-installatie 873.6.3 Video Motion Detectiesysteem (VMD-systeem) 893.6.4 Kabels en kabelaanleg 903.7 Centrale Antenne-Inrichting (CAI) 903.7.1 Structuur van het CAI-net 913.7.2 CAI-aansluitingen in de woningbouw 913.7.3 CAI-aansluitingen in grote gebouwen 923.7.4 Kabels en kabelaanleg 92Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 92

4 Beveiligingsinstallaties 93Inleiding 944.1 Brandbeveiligingsinstallatie 944.1.1 Voorkomen en beperken van schade bijbrand 944.1.2 Waar en in welke omvang een brandmeld-installatie? 954.1.3 Opbouw van een brandmeldinstallatie 964.1.4 Brandmelders 964.1.5 Brandmeldcentrale 99

4.1.6 Brandmeldinstallatiesystemen 994.1.7 Ontwerp van een brandmeldinstallatie 1004.1.8 Kabels en kabelaanleg 1034.1.9 Aansturingen door de brandmeldcentrale 1034.2 Inbraakbeveiligingsinstallaties 1054.2.1 Voorkomen en beperken van inbraak 1054.2.2 Waar en in welke omvang eeninbraakbeveiligingsinstallatie? 1054.2.3 Opbouw van een inbraakbeveiligings-installatie 1064.2.4 Detectors 1064.2.5 Inbraakbeveiligingscentrale 1084.2.6 Kabels en kabelaanleg 1094.3 Toegangsbeveiliginginstallaties 1094.3.1 Toegangscontrole 1094.3.2 Slagboominstallatie 1104.4 Sociale alarmering 1124.4.1 Sociale alarmering in woningen en woon-gebouwen 1124.4.2 Sociale alarmering in openbare gebouwen 1124.4.3 Sociale alarmering in ziekenhuizen enverpleegtehuizen 112Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 113

5 Gebouwbeheersinstallaties 115Inleiding 1165.1 Centraal bedienings- ensignaleringspaneel 1165.2 GebouwBeheersSysteem (GBS) 1175.2.1 Functies van een gebouwbeheers-systeem 1175.2.2 Opbouw van een gebouwbeheers-systeem 1195.2.3 Kabels en kabelaanleg 1195.2.4 Relatie tussen GBS en centraalbedieningspaneel 1195.3 Zonweringsinstallatie 1205.3.1 Zonweringschermen 1205.3.2 Bediening van zonwering 1205.3.3 Centraal besturingskastje 1215.3.4 Sensoren 1215.3.5 Glazenwasserbeveiliging 123

VIII

06950475_voorw 22-11-2005 15:42 Pagina VIII

Page 9: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

6 Aarding en bliksembeveiliging 125Inleiding 1266.1 Bliksembeveiliging 1266.1.1 Ontstaan van onweer 1266.1.2 Uitwendige bliksemafleiderinstallatie 1276.1.3 Inwendige bliksembeveiliging 1286.2 Aardingsinstallatie 1296.2.1 Voorschriften ten aanzien van eenaardingsinstallatie 1296.2.2 Opbouw van een aardingsinstallatie 1306.2.3 Aardlekschakelaar 1306.2.4 Potentiaalvereffening in bad- of doucheruimten 1326.2.5 Aardverspreidingsweerstand 1326.2.6 Betonwapening als aardingssysteem 133Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 134

7 Leidingwaterinstallaties 135Inleiding 1367.1 Productie en distributie van drinkwater 1367.1.1 Winning van drinkwater 1367.1.2 Opslag en transport van drinkwater 1367.1.3 Waterketen en duurzaam watergebruik 1387.1.4 Fysische hoedanigheid van water 1407.2 Programma van Eisen 1417.2.1 Toekomstige gebruiker van het gebouw 1417.2.2 Bouwkundige indeling 1417.2.3 Gebruikerscomfort 1427.2.4 Warmtapwaterbereiding 1457.2.5 Overige randvoorwaarden 1457.3 Warmtapwaterbereiding 1467.3.1 Warmwatertoestellen voor individueelhuishoudelijk gebruik 1467.3.2 Warmwatertoestellen voor collectief gebruik 1537.3.3 Benodigde bouwkundige voorzieningen 1557.4 Ontwerp van de leidingwaterinstallatie 1567.4.1 Watermeter en dienstleiding 1567.4.2 Aanleg van leidingen buiten 1597.4.3 Aanleg van binnenleidingen 1597.4.4 Ontwerp van het leidingtracé 1637.4.5 Bedrijfszekerheid en groepenindeling 1647.4.6 Plaatsing van afsluiters 1657.4.7 Beveiliging van toestellen 1657.4.8 Geluidhinder 1677.4.9 Wachttijden 1717.4.10 Expansievoorzieningen 1737.5 Dimensionering van de koudtapwater-installatie 174

7.5.1 Stappenplan 1747.6 Dimensioneren van de warmtapwater-installatie 1787.6.1 Warmtapwaterbereiding in woningen 1787.6.2 Warmtapwaterbereiding in utiliteits-gebouwen 1797.6.3 Warmwaterleidingen 1807.7 Materialen, fittingen en appendages voorwaterleidingen 1817.7.1 Leidingmateriaal 1817.7.2 Appendages 1847.8 Drukverhogingsinstallaties 1867.8.1 Algemeen 1867.8.2 Systemen 1867.9 Ontharding van water 1887.9.1 Hardheid van water 1887.9.2 Indeling hardheid van water 1887.9.3 Onthardingsinstallaties 1897.10 Brandblusinstallaties 1897.10.1 Brandblusinstallaties met vaste slang-haspels 1897.10.2 Brandpomp 1897.10.3 Droge stijgleidingen 1907.10.4 Sprinklerinstallaties 191Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 194

8 Sanitair 1958.1 Algemene uitgangspunten voor 196sanitaire ruimten en voorzieningen 1968.1.1 Afmetingen van sanitaire ruimten 1968.1.2 Vloeren van sanitaire ruimten 1968.1.3 Badkuipen, douchebakken enscheidingswanden 1968.1.4 Ergonomie 1968.2 Sanitaire toestellen 1978.2.1 Wastafelcombinaties 1988.2.2 Handenwasbakcombinatie 1998.2.3 Bidetcombinatie 1998.2.4 Douchecombinatie 2008.2.5 Badcombinaties 2028.2.6 Closetcombinaties 2038.2.7 Urinoircombinaties 2078.2.8 Keukeninrichting 2078.3 Sanitaire benodigdheden in gebouwenanders dan woningen 2098.3.1 Toiletruimte voor rolstoelgebruikers 2098.3.2 Overige voorzieningen 2128.4 Tap- en mengkranen 2138.4.1 Tapkranen 2138.4.2 Toiletkranen 215

IX

06950475_voorw 22-11-2005 15:42 Pagina IX

Page 10: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

8.4.3 Mengkranen 2158.5 Sanitaire montagesystemen 2178.5.1 Voorzetwandsystemen 2178.5.2 Geprefabriceerde badkamers 219

9 Binnenriolering 221Inleiding 2229.1 Buitenriolering 2229.1.1 Rioolstelsels 2229.1.2 Samenstelling van afvalwater 2249.1.3 Lozingsvoorschriften 2249.1.4 Voorschriften betreffende tekeningen 2269.2 Binnenriolering 2269.2.1 Definitie en onderdelen binnen-riolering 2269.2.2 Primaire en secundaire ontspanning 2289.2.3 Hemelwaterafvoer met overlaat-stroming 2299.2.4 Hemelwaterafvoer met gesloten stroming 2309.3 Programma van Eisen 2319.3.1 Toekomstige gebruiker 2319.3.2 Bouwkundige gebouwindeling 2319.3.3 Voorkomen van overlast gebruiker 2319.3.4 Beperken geluidhinder 2359.3.5 Brandpreventie 2379.3.6 Situering in terrein 2389.4 Ontwerpvoorwaarden vuilwaterafvoer 2399.4.1 Aansluitleidingen 2399.4.2 Verzamel- of grondleiding 2419.4.3 Standleiding 2429.4.4 Ontspanningsleiding 2439.4.5 Specifieke eisen hoogbouw > 50 meter 2459.5 Ontwerpvoorwaarden hemelwaterafvoer 2469.5.1 Dakafvoeren van platte daken 2469.5.2 Dakafvoeren van hellende of gebogendaken 2479.5.3 Vergaarbakken 2479.5.4 Noodafvoeren en spuwers 2479.5.5 Verzamel- en grondleidingen 2479.5.6 Standleidingen 2479.6 Ontwerpvoorwaarden UV-systemen 2479.6.1 Leidingmiddellijnen 2479.6.2 Aansluitvoorwaarden 2479.7 Ontwerpvoorwaarden buitenriolering 2489.7.1 Terreinleidingen 2489.7.2 Kolken 2489.8 Dimensionering vuilwaterafvoer 2489.8.1 Ontwerpmiddellijnen 2489.8.2 Stappenplan 248

9.9 Dimensionering hemelwaterafvoer volgensprincipe van overlaatstroming 2539.9.1 Stappenplan 2549.10 Dimensionering UV-systemen 2579.11 Dimensionering buitenriolering 2579.11.1 Terreinleidingen vuilwater en hemelwatervan daken 2579.11.2 Terreinleidingen hemelwater van verhardterreinoppervlak 2579.12 Materiaalkeuze vuilwaterafvoer 2579.12.1 Afvalwater 2579.12.2 Montage 2579.12.3 Richtlijnen en verbindingsmethoden 2629.13 Materiaalkeuze hemelwaterafvoer 2659.13.1 Plaats van de leidingen 2669.13.2 Condensatie 2669.14 Materiaalkeuze buitenriolering 2669.15 Vuilwaterpompen 2679.15.1 Algemene eisen aan de pompinstallatie 2679.15.2 Uitvoeringsvormen van pompen 2679.15.3 Pompput 2689.16 Vuilafscheiders 2689.16.1 Soorten zuiveringstechnischevoorzieningen (ztv) 2689.16.2 Plaatsing zuiveringstechnische voorzieningen 2699.17 Individuele Behandeling vanAfvalwater (IBA) 2709.17.1 IBA-zuiveringsklassen en lozingssituatie 2709.17.2 Stadia IBA-systeem 2709.18 Hemelwater-infiltratiesystemen 2729.18.1 Infiltratieprincipes 2729.18.2 Relevante aandachtspunten ontwerp 274Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 275

X

06950475_voorw 22-11-2005 15:42 Pagina X

Page 11: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

10 Zonneboilers 277Inleiding 27810.1 Zonnecollector en collectorsystemen 27810.1.1 Collector 27810.1.2 Systemen 27910.2 Overige onderdelen van eenzonneboiler 28010.2.1 Opslagvat 28110.2.2 Circulatiepomp 28210.2.3 Leidingen 28210.2.4 Appendages 28210.3 Warmtetransportvloeistof 28210.4 Naverwarmers 28210.5 Zonneboilerconcepten voor toepassing ineen eengezinswoning 28210.6 Zonneboilers voor eengezins-huishoudens 28310.6.1 Warmtapwaterverbruik 28310.6.2 Dimensies van het collectoroppervlak ende opslaginhoud 28310.6.3 Collectortype 28310.7 Voorschriften en normen 28810.7.1 Collector 28810.7.2 Eisen ten aanzien van de waterkwaliteit 288Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 289

Register 291

XI

06950475_voorw 22-11-2005 15:42 Pagina XI

Page 12: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

06950475_voorw 22-11-2005 15:42 Pagina XII

Page 13: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

1Elektrotechnische installatiesC. Meeuwissen

Door de technologische vooruitgang zijn we tegenwoordig steeds

afhankelijker geworden van technische installaties, die ook steeds

complexer worden.

Het is belangrijk dat bouwkundigen op de hoogte zijn van de eisen die

de installaties aan het bouwkundig ontwerp stellen. Een ontwerp wint

hierdoor aan kwaliteit en nauwkeurigheid. In overleg met de betrok-

ken bouwpartners dient een keuze gemaakt te worden uit de vele

mogelijkheden die er zijn om installaties te verbeteren en om kosten

en energie te besparen. Tevens is het belangrijk, gezien de milieu-

problemen, bij het ontwerp en de keuze rekening te houden met de

‘milieuvriendelijkheid’ van materialen.

Met name bij elektrotechnische installaties kunnen er gevaarlijke situa-

ties optreden. De Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) verwijst

onder andere naar de voor de elektrotechnisch installateur belangrijke

veiligheidsnorm NEN 3140.

06950475_H01 22-11-2005 15:43 Pagina 1

Page 14: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Inleiding

Een bouwkundig ontwerper denkt meestal nietdirect aan de installaties voor verwarming, ver-lichting of luchtbehandeling en aan de besturingof bediening hiervan. Zijn belangstelling gaatvooral uit naar het totale bouwwerk.Door de technologische vooruitgang zijn westeeds afhankelijker geworden van de technischeinstallaties. Deze worden ook steeds complexer.De opdrachtgever dient een keuze te kunnenmaken uit de verschillende elektrotechnischeinstallaties. Het is belangrijk dat een bouwkundigeop de hoogte is van de eisen die de installaties aanhet bouwkundig ontwerp stellen. In dat geval kanhij in de ontwerpfase met de elektrotechnischeontwerpers (adviseurs) en andere deskundigenbeter inspelen op de te verwachten problemen.Daardoor kunnen er veel kosten en moeite wordenbespaard.

1.1 Wensen van de opdrachtgever en/of gebruiker

De opdrachtgever en/of gebruiker maakt in eersteinstantie zijn wensen kenbaar omtrent:

• het soort verlichting in de diverse ruimten;

• het aantal aansluitpunten voor telefoons, computers en dergelijke.

De installatie die nodig is om het één en andernaar behoren te laten functioneren, wordt meestalovergelaten aan gespecialiseerde adviesbureausen/of elektrotechnische installatiebedrijven.

In samenspraak met adviserende bedrijven kan,indien de opdrachtgever dit wenst, nader wordeningegaan op zaken als:

• intercomsystemen;

• geluids- en omroepinstallaties;

• aansluitpunten voor centrale antenne;

• inbraakbeveiliging;

• toegangsbeveiliging;

• eventueel elektrisch bediende zonwering;

• sociale alarmering, bijvoorbeeld in het invalidentoilet.

Het verdient aanbeveling de opdrachtgever vroeg-tijdig en volledig te informeren over de mogelijk-

heden van de elektrotechnische installaties. Bij hetbouwkundig ontwerp kan dan daarmee rekeningworden gehouden.Ten slotte moet de opdrachtgever rekening hou-den met voorzieningen die hij al dan niet ver-plicht is aan te brengen, zoals:

• noodverlichting;

• brandmeldinstallaties;

• bliksembeveiliging.

Adviesbureaus en installatiebedrijven kunnen deopdrachtgever hierin adviseren.

1.2 Mogelijkheden van installaties

De opdrachtgever en/of gebruiker zal een bewustekeuze moeten maken uit de vele mogelijkhedendie er zijn om installaties te optimaliseren, te ver-beteren en om kosten en energie te besparen.Door bijvoorbeeld te kiezen voor een centraalgestuurd verlichtingssysteem bereikt men tweebelangrijke doelen:1 Energiebesparing. Door de mogelijkheid omcentraal de verlichting om bijvoorbeeld 17.00 uuruit te schakelen wordt voorkomen dat de verlich-ting onnodig blijft branden.2 Door een eenvoudige handeling is een ruimte-lijke herindeling van bijvoorbeeld een kantoor-pand mogelijk zonder dat de basisinstallatie hoeftte worden veranderd.

Een andere mogelijkheid is te kiezen voor eengebouwbeheerssysteem. Een gebouwbeheers-systeem is een systeem waarmee de meeste tech-nische installaties in een gebouw aan elkaar zijngekoppeld. Een gebouwbeheerssysteem biedt dusde mogelijkheid om zowel werktuigbouwkundigeals elektrotechnische installaties te besturen, tebedienen en te regelen. In hoofdstuk 5 Gebouw-beheersinstallaties gaan we hier nader op in.

1.3 Bouwkundige voorzieningen

Als een elektrotechnisch installateur een offertemaakt, worden meestal de voor de installatiesnoodzakelijke bouwkundige voorzieningen uit-gesloten. Dit betekent dat de bouwkundig aan-nemer deze moet opnemen in zijn bestek en/of

2

06950475_H01 22-11-2005 15:43 Pagina 2

Page 15: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

offerte. Hiervoor is overleg met de elektrotech-nische ontwerpers aan te bevelen. Dit overlegwerpt de meeste vruchten af als ook de bouw-kundig aannemer op de hoogte is van de bouw-kundige voorzieningen die nodig zijn bij elektro-technisch installatiewerk.

Het is belangrijk vroegtijdig te denken aan de meestessentiële voorzieningen die nodig zijn om elektro-technische installaties naar behoren te kunnen realiseren. Enkele voorbeelden hiervan zijn:

• is er rekening gehouden met sparingen in deplafonds voor inbouwarmaturen?

• is er voldoende ruimte aanwezig boven ver-laagde plafonds om armaturen en leidingwegente plaatsen?

• wordt de buisleiding ingestort in beton?

• komen er systeemwanden (inbouwvoorzie-ningen voor schakelmateriaal)?

• is er rekening gehouden met sparingen voorleidingwegen door draagmuren?

• is er rekening gehouden met bouwkundigeruimten voor data- en telefoonapparatuur?

Indien hieraan niet de nodige aandacht wordtbesteed kan dit leiden tot:

• ad hoc beslissingen tijdens het bouwproces(daardoor, gezien de beperkte mogelijkheden,niet de fraaiste oplossingen);

• irritatie tussen bouwpartners onderling en tussen bouwpartners en opdrachtgever;

• achterstand op de planning;

• faalkosten.

1.4 Brandveiligheid

Brandveiligheid was, is en blijft een hot item in debouwwereld. Met het Bouwbesluit van 2003 zijnvele (ongeschreven) regels en wetten geformali-seerd. Installatietechnisch gezien is brandveilig-heid grofweg in te delen in twee groepen:◆ toepassen van brandveilige materialen;◆ toepassen beveiligingsinstallaties.

◆ Toepassen van brandveilige materialenDit zijn materialen die moeilijk brandbaar zijn enmaterialen die geen halogenen bevatten. Het toe-passen van materialen zonder halogenen komtvoort uit het feit dat bij verbranding van genoem-

de materialen een zeer geringe rookontwikkelingontstaat. Dit in tegenstelling tot materialen méthalogenen, die bij brand een enorme rookontwik-keling kunnen veroorzaken dat veelal kan leidentot verstikking. Daarnaast worden aansluitmateri-alen toegepast die deugdelijk en veilig zijn (geenkans op vonkvorming met mogelijke kans opbrand) en materialen die functiebehoud garande-ren bij hoge warmteontwikkeling (zie hoofdstuk4, paragraaf 4.1.8).

◆ Toepassen beveiligingsinstallatiesBeveiligingsinstallaties zijn noodverlichting (ziehoofdstuk 2, paragraaf 2.4), brandbeveiligings-installaties (zie hoofdstuk 4, paragraaf 4.1) en toe-gang (uitgang) beveiliging installaties (zie hoofd-stuk 4, paragraaf 4.3).

1.5 Milieu

Het milieu heeft continu onze aandacht en zorgnodig. De wettelijke voorschriften, die van over-heidswege zijn uitgevaardigd, missen hun uitwer-king niet in de bouwwereld. Het is duidelijk datook de elektrotechnisch installateur op de milieu-problematiek moet inspelen.Enkele voorbeelden die te maken hebben met hetmilieu in de elektrotechnische installatiewereldzijn:

• het zoveel mogelijk toepassen van milieuvrien-delijke materialen;

• het verantwoord afvoeren van materialen dieniet milieuvriendelijk zijn;

• het vrijkomen van milieubelastende stoffen bijde productie van elektriciteit verminderen doorminder energie te verbruiken.

Dit laatste kan worden bereikt door het installerenvan energiezuinige apparatuur en verlichtings-armaturen. Weliswaar zal een spaarlamp in aan-schaf duurder zijn dan een gewone gloeilamp,maar op plaatsen waar de verlichting langdurig isingeschakeld, zal de investering op den duurkostenbesparend zijn. Hetzelfde geldt voor hetreeds genoemde centraal gestuurd verlichtings-systeem. In de komende hoofdstukken bestedenwe, waar nodig, aandacht aan milieuaspecten.

31 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES

06950475_H01 22-11-2005 15:43 Pagina 3

Page 16: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

1.6 Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet)

In de Arbowet is onder meer geregeld in hoeverreeen werkgever verantwoordelijk is voor de veilig-heid, gezondheid en het welzijn van zijn mede-werkers. Met name bij elektrotechnische installa-ties kunnen er, als er iets met de elektrische voor-zieningen niet in orde is, ongelukken gebeuren,soms zelfs met dodelijke afloop. Omdat allebouwpartners te maken hebben met elektro-technische voorzieningen (bijvoorbeeld eenbouwvoeding) is het raadzaam om werkzaam-heden die gevaar kunnen opleveren, over te laten aan deskundigen. Het is verstandig ervoor te zorgen dat dit in eenvroeg stadium, bijvoorbeeld in een bestek, wordtvastgelegd.

De Arbowet verwijst onder andere naar de veilig-heidsnorm NEN 3140. Deze voor de elektrotechnisch installateur zeerbelangrijke norm omvat bepalingen voor veiligewerkzaamheden aan en inspectie en onderhoudvan elektrotechnische installaties.

Geraadpleegde en aanbevolenliteratuur

1 Bouwbesluit 2003

NormenNEN 3140 Bedrijfsvoering van elektrische installaties-Aanvullende Nederlandse bepalingen voor laag-spannings installaties

4

06950475_H01 22-11-2005 15:43 Pagina 4

Page 17: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

2Licht- en krachtinstallatiesC. Meeuwissen

Pas wanneer ideeën over de inrichting vorm hebben gekregen, kan

het soort verlichting worden gekozen, zoals werkverlichting, zakelijke

verlichting en/of representatieve verlichting.

Het gebruik van automatisch dimmende lampen is een uitstekende

manier om daglicht optimaal te benutten. Met name in combinatie

met aanwezigheidsschakelaars biedt het automatisch dimmen van

lampen de mogelijkheid om efficiënt om te gaan met de elektrische

energie. Daarmee worden zowel het energieverbruik als de kosten zo

laag mogelijk gehouden.

Het is van groot belang dat in publieke ruimten, zoals bioscopen en

theaters, de verlichting blijft branden wanneer er zich ernstige cala-

miteiten voordoen. Ontruiming zonder verlichting vraagt om moeilijk-

heden. In door bevoegde instanties voorgeschreven ruimten, is het uit

veiligheidsoverwegingen dan ook verplicht gesteld noodverlichting

aan te brengen die in werking treedt zodra de spanning wegvalt.

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 5

Page 18: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Inleiding

In de praktijk bestaat er nogal eens verwarringover welk deel van de elektrotechnische installatieonder de licht- dan wel krachtinstallatie valt. Ombeide begrippen enigszins te verduidelijken, gaanwe uit van het volgende:

• een lichtinstallatie is een installatie die bestaatuit aansluitpunten voor hoofdzakelijk éénfasige(230 V) elektrische toestellen. Elektrische toestel-len zijn onder meer kleine elektrische apparaten,wandcontactdozen en verlichtingsarmaturen;

• een krachtinstallatie is een installatie die bestaatuit aansluitpunten voor driefasig (400 V) elek-trisch materieel. Voorbeelden van elektrisch mate-rieel zijn machines, transformatoren, schakel- enverdeelinrichtingen.

Bij het maken een elektrotechnisch ontwerp wordtmeestal begonnen met de verlichting. Een voorde hand liggende keuze, omdat verlichting hetmeest essentieel is. Door het brede assortimentvan verlichtingsarmaturen en de verschillendemanieren van schakelen, is het maken van eenverlichtingsplan niet zo eenvoudig als het in eersteinstantie lijkt. In dit hoofdstuk besteden we aan-dacht aan het ontwerp van een verlichtingsplan.

Naast de gebruikelijke verlichting, wordt in veelgevallen een noodverlichtingsinstallatie verplichtgesteld. Waar, wanneer en waarom een nood-verlichtingsinstallatie wordt toegepast, besprekenwe in paragraaf 2.4.Niet alleen het verlichtingsplan, maar ook hetontwerp van het overige deel van de licht- enkrachtinstallatie, zoals het projecteren van zoweléénfasige wandcontactdozen als driefasigewandcontactdozen en aansluitpunten, komenaan de orde.

De nodige aandacht besteden we aan de benodig-de installatiematerialen, zoals:

• leidingen (draad, kabel en dergelijke);

• leidingwegen (buis, kabel- en wandgoot endergelijke);

• schakel- en verdeelkasten.

Het ontwerp van een elektrotechnische installatiekan per bouwsector nogal verschillend zijn. Weonderscheiden de volgende sectoren:

• woningbouw;

• utiliteitsbouw;

• industriële bouw.

In de woningbouw zal met name de keuze vanhet soort verlichtingsarmaturen in belangrijkemate worden overgelaten aan de toekomstigebewoners. De installateur beperkt zich hier tot hetaanbrengen van de benodigde aansluitpunten.In de utiliteitsbouw en de industriële bouw daar-entegen, is het belangrijk dat de wensen van deopdrachtgever (gebruiker) en de inzichten van deelektrotechnisch ontwerper en de architect opelkaar worden afgestemd. Met een elektrotech-nisch ontwerper kan zowel een adviseur als eeninstallateur worden bedoeld.

Aan de hand van een praktijkvoorbeeld behande-len we stapsgewijs het ontwerp van een elektro-technische installatie.

2.1 Uitgangspunten voor het ont-werp van een verlichtingsplan

De uitgangspunten voor een verlichtingsplankomen tot stand door overleg tussen de betrok-ken partijen.Uitgangspunten voor een verlichtingsplan zijn:

• soort werkzaamheden en de hiermee samen-hangende gewenste verlichtingssterkte;

• inrichting;

• bouwkundige aspecten;

• werktuigbouwkundige aspecten;

• geldende voorschriften;

• onderhoud van de installatie;

6

Specifieke verlichtingswensenNaast de genoemde uitgangspunten voor eenverlichtingsplan, kunnen ook specifieke wenseneen rol spelen. Te denken valt aan ruimten diegebruikt kunnen worden voor verschillendedoeleinden. Een bedrijfsrestaurant bijvoorbeeld,moet naast het normale dagelijkse gebruik ookgeschikt zijn voor het geven van lezingen en hethouden van recepties. De verlichting moet hierop afgestemd zijn. Een combinatie van TLD-verlichting en dimbare sfeerverlichting zou in ditgeval het beste kunnen worden toegepast.

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 6

Page 19: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Situatie Verlichtings-sterkte

Midden zomer in de zon ca. 100.000om ongeveer 12 uurMidden zomer in de schaduw ca. 10.000Bij volle maan, heldere hemel ca. 0,25Bij heldere sterrenhemel ca. 0,0003Bij woonstraatverlichting ca. 2 tot 8Normale kantoorverlichting ca. 400

• energieverbruik;

• kosten.

2.1.1 Soort werkzaamhedenDe benodigde hoeveelheid licht in een ruimte isafhankelijk van de werkzaamheden die er plaats-vinden. Dit ligt voor de hand: bij het drinken vaneen kopje koffie is immers veel minder licht nodigdan bij het lezen van tekeningschema’s.Om verlichtingssituaties te kunnen beoordelen iskennis van begrippen als verlichtingssterkte enstandaard verlichtingssterkte van belang. De ver-lichtingssterkte is de hoeveelheid licht die op eenvlak of een voorwerp valt. De eenheid voor deverlichtingssterkte is lux (lx). Om enig inzicht tegeven in het begrip verlichtingssterkte, laten wede verlichtingssterkte in een aantal situaties zienin een tabel, figuur 2.1.

De standaard verlichtingssterkte is de gemiddeldeverlichtingssterkte die tijdens de uitvoering vanwerkzaamheden ten minste aanwezig moet zijnop het werkvlak.Het werkvlak is het vlak waarop de ogen gerichtzijn om de werkzaamheden uit te voeren. In demeeste gevallen is dit vlak een bureau of tafel meteen hoogte van ongeveer 0,75 m boven hetvloeroppervlak.In het Bouwbesluit 2003, artikel 2.57 (nieuw-bouw) en artikel 2.64 (bestaande bouw), wordende minimumeisen ten aanzien van de verlich-tingssterkte in verblijfsruimten aangegeven. In denorm NEN 1891 wordt een nadere specificatievan de standaard verlichtingssterkte voor diversetoepassingen gegeven, figuur 2.2.

In figuur 2.2 is de relatie weergegeven tussen hetsoort werkzaamheden en de benodigde hoeveel-heid licht. Deze informatie is in eerste instantievan belang voor de keuze van het type armatuur.In tweede instantie zijn deze gegevens, tezamenmet het gekozen armatuur, de basis voor hetbepalen van het aantal armaturen.

2.1.2 InrichtingNiet alleen de opdrachtgever maar ook de architectis een belangrijke gesprekspartner als het gaat omde keuze van verlichtingsarmaturen. Het komt vaakvoor dat de architect de plaats en de keuze van deverlichtingsarmaturen bepaalt. De plaats en keuzevan verlichtingsarmaturen staan in nauwe relatie totde inrichting van een gebouw. Daarom moet bijhet ontwerpen van een gebouw de nodige aan-dacht worden besteed aan de inrichting, zoals:◆ de plaats van de wanden;◆ de kleur van wanden, vloeren en plafonds;◆ de plaats van het meubilair.

◆ Plaats van de wandenTegenwoordig wordt bij kantoorgebouwen veelalrekening gehouden met de mogelijkheid tot eeneenvoudige ruimtelijke herindeling. Eenvoudigeruimtelijke herindeling wil zeggen dat met eenminimum aan kosten zowel de inrichting (sys-teemwanden) als de installaties (werktuigbouw-kundige en elektrotechnische) kunnen wordenaangepast aan een nieuwe situatie. Dit is metname relevant in gebouwen waarbij sprake is van:

• wisselingen van huurder;

• interne verhuizingen.

Met de mogelijkheid van het verplaatsen vansysteemwanden, moet in het ontwerpstadium alrekening worden gehouden. Elektrotechnischgezien betekent dit dat verlichtingsarmaturenniet mogen worden gemonteerd op plaatsenwaar later eventueel een wand kan komen, figuur2.3. Deze plaatsen zijn eenvoudig vast te stellenaan de hand van de stramienlijnen. Wat het schakelen van deze verlichtingsarma-turen betreft, verdient een centraal gestuurdlichtschakelsysteem de voorkeur (zie subparagraaf2.6.4 Centraal gestuurd lichtschakelsysteem).

◆ Kleur van wanden, vloeren en plafondsDe kleur is van grote invloed op het verlichtings-

72 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES

Figuur 2.1 Voorbeelden verlichtingssterkte in lx

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 7

Page 20: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

rendement. Het volgende voorbeeld maakt ditduidelijk.Als een wit boek op een donker tafelblad wordtgelegd, zal het boek er lichter uitzien dan hettafelblad, terwijl er evenveel licht opvalt, figuur2.4. Dit komt doordat het witte boek meer lichtterugkaatst dan de donkere tafel. Terugkaatsingofwel reflectie van licht speelt een belangrijke rolbij het bepalen van het aantal armaturen. Kortsamengevat betekent dit dat hoe lichter de wan-

den, vloeren en de plafonds zijn, hoe minder lam-pen er nodig zijn. Het een en ander is ook vaninvloed op het beschikbare budget: hoe minderlampen, des te lager de kosten.

◆ Plaats van het meubilairDe plaats van het meubilair is van invloed op deplaatsbepaling van de verlichtingsarmaturen.Enkele voorbeelden hiervan zijn:

• pendelarmaturen boven een receptiebalie;

8

Klasse Aard van de Sub- Typering van Standaard Voorbeelden van verlichting klasse de taak verl. sterkte (lx) taken en/of ruimten

I Oriëntatieverlichting a waarnemen van 50 opslagruimte(geen of slechts grote objecten en parkeergarageincidenteel gebruik beweging vanvan de ruimte als personenwerkruimte)

b waarnemen van 100 gangzeer grove details trappenhuisen herkenning vanpersonen

II Werkverlichting a waarnemen van 200 grof constructiewerk,(permanent gebruik grove details smederij,van de ruimte (werk)magazijnals werkruimte)

b lezen en schrijven 400 kantoor,en vergelijkbare leslokaaldetails en contrasten

c waarnemen van 800 tekenkamer,kleinere details en fijn montagewerkzwakkere contrastendan bij IIb

III Speciale a waarnemen van 1600 precisiewerk,werkverlichting zeer fijne details en kadastraal tekenwerk,

zwakke contrasten fijn inspectiewerkop donkereachtergrond

b waarnemen aan de > 3200 microminiaturisatie,grens van het operatietafelgezichtsvermogen

Figuur 2.2 Standaard verlichtingssterkte in lux (lx) voor diverse toepassingen

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 8

Page 21: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

• aanlichten van vitrines in winkels;

• schoolbordverlichting in scholen.

Het is belangrijk te weten waar groot en hoogmeubilair, bijvoorbeeld opbergkasten of maga-zijnstellingen, worden geplaatst. Keuze en pro-jectie van verlichtingsarmaturen dienen hierop teworden afgestemd. Dat wil zeggen dat de arma-turen niet boven de kasten of stellingen wordengeprojecteerd en dat door de juiste keuze van dearmaturen een goede verlichting, ook in dekasten of stellingen, is gewaarborgd.

Pas wanneer de ideeën over de inrichting vormhebben gekregen, kan het soort verlichting wordengekozen. Concreet betekent dit een keuze uit:

• basisverlichting. Hieronder verstaan we de

algemene verlichting in een ruimte, meestal aan-gebracht in of aan plafonds;

• werkplekverlichting. Deze wordt aangebrachtom de werkplek extra te verlichten;

• decoratieve verlichting. Deze zorgt voor eenbepaald lichteffect waardoor decoratieve elemen-ten in een ruimte ontstaan. Ook kunnen dezearmaturen op zichzelf al heel decoratief zijn;

• accentverlichting. Deze verlichting wordt toe-gepast om karakteristieke aspecten van een inte-rieur te benadrukken.

2.1.3 Bouwkundige aspecten bij het ont-werp van een verlichtingsplanDe afstemming van het bouwkundige ontwerpop de plaats en keuze van verlichtingsarmaturenis van groot belang als het gaat om:◆ plaats en afmetingen van ramen;◆ de keuze van het plafond;◆ vermijden van brandgevaar bij toepassing vaninbouwarmaturen.

◆ Plaats en afmetingen van ramenPlaats en afmetingen van ramen hebben nietdirect invloed op de keuze en plaatsbepaling vanarmaturen (echter wel op het schakelen ervan).Toch zijn ramen van wezenlijk belang bij deinrichting van een kantoor.Bij gebruik van beeldschermen kan invallend zon-

92 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES

Figuur 2.3 Plaatsing verlichtingsarmaturen in verband met ruimtelijke herindeling

gang

gang

eventueel toekomstigte plaatsen

wand

3600

3600

FOUT GOED

Figuur 2.4 Reflectie van licht

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 9

Page 22: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

licht verblinding veroorzaken, wanneer hetgezicht naar het raam is toegekeerd.Eveneens kan bij gebruik van beeldschermen,ondanks de toepassing van antireflecterendebeeldschermen, de reflectie van invallend zonlichterg irritant zijn, wanneer de rug naar het raam istoegekeerd.

Dergelijke situaties kunnen ook bij toepassing vankunstlicht optreden. Het is daarom raadzaam ombij de inrichting van een gebouw hiermee reke-ning te houden.Om invallend daglicht optimaal te benutten,moet in grotere ruimten de verlichting aan deraamzijde onafhankelijk van die aan de gangzijdekunnen worden geschakeld.

◆ Keuze van het plafondDe keuze van het juiste type verlichtingsarmatuurhangt onder meer af van het gekozen plafond.De volgende bouwkundige zaken zijn hierbij vanbelang:

• is toepassing van inbouwarmaturen mogelijk?

• welk materiaal wordt voor het plafond toege-past?

• wat is de dikte van het plafond?

Indien er gekozen wordt voor een verlaagd (sys-teem) plafond, zullen de armaturen hierop moe-ten worden afgestemd. Niet alleen is het afstem-men op de maatvoering van plafonds van belang,ook de ruimte die boven het plafond aanwezig is,

moet voldoende zijn om de armaturen goed tekunnen plaatsen en indien nodig uit te kunnenwisselen. De benodigde ruimte voor de elektro-technische installatie, bijvoorbeeld voor kabel-wegen en armaturen, moet per situatie wordenbeoordeeld. Over het algemeen is een ruimte vanongeveer 400 mm voldoende. Eveneens dient uit-drukkelijk rekening te worden gehouden metruimte voor werktuigbouwkundige installaties. Ten slotte is ter versteviging veelal zogenoemd‘achterhout’ nodig om de verlichtingsarmaturendeugdelijk aan de plafonds te kunnen bevestigen.Als voorbeeld kunnen we denken aan het bevesti-gen van inbouwspots midden in ‘zwakke’ plafond-platen. Deze voorzieningen zullen meestal bestek-matig door de bouwkundig aannemer moetenworden meegenomen in zijn prijsvorming.

◆ Vermijden van brandgevaar bij toepassing vaninbouwarmaturenBij het monteren van inbouwarmaturen in pla-fonds moet rekening worden gehouden met eenaantal belangrijke aspecten, zoals:

• brandgevaar plafondmateriaal;

• warmteafgifte armatuur.

Met het oog op brandgevaar mogen inbouw-armaturen, vanwege hun warmteontwikkeling,niet in elk soort materiaal worden gemonteerd.Op normaal brandbaar materiaal (bijvoorbeeldhout) mogen uitsluitend armaturen wordengemonteerd die daarvoor geschikt zijn. Inbouw-armaturen moeten de warmte van de lamp goedkunnen afvoeren. Let er daarom op dat de arma-turen niet worden afgedekt met een isolatiedekenen dat de inbouwruimte groot genoeg is. Dooreen te hoge temperatuur kan na verloop van tijdhet plafond verkleuren.

2.1.4 Werktuigbouwkundige aspectenHet op elkaar afstemmen van het werktuigbouw-kundige ontwerp en de keuze van de inbouw-armaturen is van belang als het gaat om:

• de benodigde ruimte voor het monteren vanarmaturen ten opzichte van de te monteren werk-tuigbouwkundige installatie zoals luchtkanalen encv-leidingen;

• luchtverversing via inbouwarmaturen, waarbijde lucht via een verlichtingsarmatuur kan wordenafgezogen en/of worden ingeblazen.

10

Overleg aannemer - installateurDe ervaring leert dat een goed overleg tussenbouwkundig aannemer en elektrotechnischinstallateur belangrijk is. Vooral bij toepassingvan een verlaagd plafond waarin inbouwarma-turen worden gemonteerd, is overleg nood-zakelijk. Het zal niet de eerste keer zijn dat armaturen worden aangeleverd waarvan demoduulmaat niet overeenkomt met de moduulmaten van het toegepaste plafond.Zoals al gezegd, kan de architect bij de keuzevan een verlaagd plafond tevens een voorsteldoen aangaande plaatsbepaling en de keuzevan armaturen. Ook hij zal in dit stadium al reke-ning moeten houden met het afstemmen vande armaturen op de maatvoering van plafonds.

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 10

Page 23: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Luchtafvoer is ten eerste mogelijk door middelvan luchtsleuven via het plenum (open systeem)en ten tweede door middel van luchtafvoerkap-pen (gesloten systeem). Luchtafvoerkappen zijnvoorzien van een mondstuk waarop een lucht-afvoerleiding wordt aangesloten.Luchttoevoer is mogelijk door middel van luchttoe-voercassettes die voorzien zijn van aansluitmondenwaarop de luchttoevoerleiding wordt aangesloten.Luchttoevoercassettes kunnen direct naast hetarmatuur of als losse unit worden gemonteerd.

Voor luchttoevoer en luchtafvoer zie deel 6B,

Werktuigbouwkundige installaties, Gasinstallaties,

hoofdstuk 12

2.1.5 Geldende voorschriftenNaast de al genoemde norm NEN 1891, is metname de NEN 1010: Veiligheidsbepalingen voorlaagspanningsinstallaties, van groot belang bij hetontwerpen van een lichtinstallatie.

Krachtens het Bouwbesluit 2003 zijn in de NEN1010 de volgende minimumeisen betreffende hetaantal aansluitpunten voor onder ander verlich-ting vastgelegd.

In tot bewoning bestemde gebouwen

• in elk van de in figuur 2.5 aangegeven ruimtenmoet ten minste het aantal lichtaansluitpunten zijnaangebracht zoals hierin aangegeven;

• in betreedbare ruimten met een vloeropper-vlakte van meer dan 1 m2 waarin machines, toe-stellen en elektrisch materieel zijn opgesteld enwaar niet wordt gewerkt moet ten minste éénaansluitpunt voor verlichting en één wandcon-tactdoos zijn aangebracht. Ruimten, bestemdvoor onderhoud en reparatie, worden als ruimtenbeschouwd waar niet wordt gewerkt.

In niet tot bewoning bestemde gebouwen

• ook hier geldt dat in betreedbare ruimten meteen vloeroppervlakte van meer dan 1 m2 waarinmachines, toestellen en elektrisch materieel zijnopgesteld en waar niet wordt gewerkt, ten minsteéén aansluitpunt voor verlichting moet zijn aan-gebracht;

• in besloten ruimten, die gebruikt kunnen wor-den als vluchtweg, moeten ten minste twee aan-sluitpunten voor verlichting zijn aangebracht;

• in voor publiek toegankelijke ruimten moet perruimte ten minste één aansluitpunt voor verlich-ting zijn aangebracht. Indien de vloeroppervlakteper ruimte groter is dan 7 m2, moeten per ruimteten minste twee aansluitpunten voor verlichtingzijn aangebracht.

2.1.6 Onderhoud van de installatieReeds bij het ontwerpen van een lichtinstallatiemoet rekening worden gehouden met toekomstigonderhoud. Onderhoud aan armaturen houdt in:

• schoonmaken van armaturen;

• vervangen van lampen en eventuele aanver-wante apparatuur zoals starters, voorschakel-apparaten en trafo’s.

Onderhoud brengt echter kosten met zich mee,die we het liefst tot een minimum beperkt zien.Onderhoud aan de installatie wordt in belangrijkemate bepaald door de levensduur van de lampen.Het is daarom zinvol om, daar waar verlichtingveelvuldig wordt gebruikt, te kiezen voor lampenmet een lange levensduur. Door vervuiling vanlampen en armaturen neemt de verlichtingssterktetijdens de levensduur van de lampen af. Dit kan bijhet bereiken van een onvoldoende verlichtings-sterkte (bijvoorbeeld na zo’n drie jaar) reden zijntot het in zijn geheel vervangen van alle lampen.Het vervangen van alle lampen noemen we ookwel groepsremplace.Bij niet al te grote installaties zullen de lampenalleen worden vervangen als deze defect zijn. Bijgrotere installaties, bijvoorbeeld in hoge bedrijfs-hallen, zal het gelijktijdig vervangen van lampen,al dan niet defect, een aanzienlijke kostenbespa-ring betekenen.Niet alleen de keuze van lampen, maar ook hetkiezen van onderhoudsvriendelijke armaturendraagt bij aan het besparen van kosten. Hierbijvalt te denken aan:

• bereikbaarheid van de lampen: bijvoorbeelddoor het aanbrengen van eenvoudig weg tenemen roosters;

• goed schoon te houden kappen: een armatuuris beter schoon te houden als deze weinig on-effenheden vertoont.

2.1.7 EnergieverbruikAangezien elektriciteit voor een belangrijk deelgebruikt wordt voor verlichtingsdoeleinden, is bij

112 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 11

Page 24: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

12

Ruimte1 Toelichting Aantal aansluitpunten

Verblijfsruimte

• vloeroppervlak < 20 m2 1 tweevoudige wandcontactdoos 1 per 7 m2 of 1

• vloeroppervlak ≥ 20 m2 binnen het gedeelte van de verblijfs- gedeelte 2ruimte waar zich een voorgeschreven daarvan en tenaanrecht bevindt. minste 2 per

verblijfsruimte

Extra voor aanrecht Nabij het aanrecht. 1

Toiletruimte 1

Badruimte

• zonder wastafel 1

• met wastafel

• vloeroppervlak ≤ 1,6 m2 1

• vloeroppervlak > 1,6 m2 Waarvan 1 boven de wastafel. 2

Samengevoegde toilet- en badruimte

• zonder wastafel 1

• met wastafel Waarvan 1 boven de wastafel. 2

Inpandige verkeersruimte

• vloeroppervlak < 1,5 m2 1

• vloeroppervlak ≥ 1,5 m2 1 1

Berging Voorbeelden zijn:

• binnen – bergkast; 1 1vloeroppervlak ≥ 1 m2 – zolder;

• buiten – begaanbare vliering. 1 1Deze voorzieningen zijn niet vereist indien de berging is gelegen op een grotere afstand dan 20 m van de dichtst-bijzijnde gevel van de woning of het woongebouw waartoe deze behoort.De wandcontactdoos is niet vereist indien de berging binnen het woongebouw is gelegen en binnen een afstand van 8 m een wandcontactdoos in een besloten gemeenschappelijke verkeersruimte, die toegang geeft tot de berging, aanwezig is; de wandcontactdoos in de gemeenschappelijke verkeersruimte moet op een hoogte van ten minste 1,8 m boven de vloer zijn aangebracht.

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 12

Page 25: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

132 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES

Ruimte1 Toelichting Aantal aansluitpunten

Garage Deze voorziening is niet vereist indien de 1 1garage is gelegen op een grotere afstand dan 20 m van de dichtstbijzijnde gevel van de woning of het woongebouw waartoe deze behoort.

Bij inpandige trap zodat de Met wisselschakeling. 1bovenste trede verlicht kan Dit lichtpunt kan hetzelfde zijn als dat vanworden de aan de bovenzijde van de vaste trap

aangrenzende ruimte; de wisselschakeling voor het lichtpunt boven de trap is dan op het andere lichtpunt van toepassing.

Buitenlichtpunt Deze voorziening is niet vereist ter plaatse 1van een vluchtweg.

1 De vloeroppervlakte is de netto-oppervlakte volgens NEN 2580 (= oppervlakten en inhouden van gebouwen)

Figuur 2.5 Minimum aantal wandcontactdozen voor algemeen gebruik en lichtaansluitpunten voor woningen, woonwagens

en woonschepen

het ontwerpen van een lichtinstallatie het energie-verbruik een niet te verwaarlozen factor. In de utiliteitssector wordt aan verlichting ongeveer50% van de elektriciteit verbruikt. Het moet dusmogelijk zijn op het energieverbruik aanzienlijk tebesparen. Niet voor niets is er de laatste jaren veelsubsidie gegeven voor het besparen van energie.Het energieverbruik aan verlichting wordt bepaalddoor de vermenigvuldiging van twee factoren,namelijk:1 het elektrisch vermogen van de verlichting uit-gedrukt in watt (W);2 het aantal branduren van de verlichting.

Het energieverbruik kan worden beïnvloed door:◆ gebruikmaking van daglicht;◆ vermindering van elektrisch vermogen;◆ vermindering van het aantal branduren.

◆ Gebruikmaking van daglichtEr kan zoveel mogelijk gebruik worden gemaaktvan het daglicht. Bij het bouwkundig ontwerpmoet hiermee zoveel mogelijk rekening wordengehouden.Om daglicht optimaal te benutten, is het mogelijkte kiezen voor een daglicht-afhankelijk stuursysteem

in combinatie met automatisch dimbare TLD-hoogfrequent lampen. Met dit systeem wordt de verlichtingssterkte op het werkvlak automatisch opdezelfde waarde gehouden. Wanneer het buitendonker is, zullen de lampen voluit branden. Naar-mate de daglichttoetreding toeneemt, zullen delampen worden gedimd. Kortom, een uitstekendemanier van energie besparen die, zeker in combi-natie met aanwezigheidsschakelaars, een aardigebesparing in de kosten met zich meebrengt.

◆ Vermindering van elektrisch vermogenBinnen de mogelijkheden die er zijn, moet er naargestreefd worden om het elektrische vermogenvan de verlichting zo laag mogelijk te houden. Ditis te bereiken door:

• toepassing van energiezuinige lampen, zoalshoogfrequente TLD-lampen en spaarlampen;

• toepassing van armaturen met een spiegel-rooster dat zorgt voor de juiste hoeveelheid lichtop de juiste plaats;

• niet te veel lampen in een ruimte waarin datniet echt nodig is;

• lichte kleuren te gebruiken voor wanden, vloe-ren en plafonds vanwege reflectie, zoals reeds isbesproken.

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 13

Page 26: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

◆ Vermindering van het aantal brandurenVermindering van het aantal branduren is eenzaak die grotendeels in handen is van de gebrui-ker. Het is de gebruiker die het licht aandoet, enhet is de gebruiker die het licht weer uitdoet. ‘Eenbeter milieu begint bij jezelf’ in concreto. Het ant-woord op de vraag hoe we het aantal brandurenkunnen beperken, is door het gedrag van degebruiker te beïnvloeden. Het beïnvloeden vangedrag is niet de meest eenvoudige manier vanenergie besparen.Gelukkig is er naast het beïnvloeden van gedragnog een mogelijkheid om energie te besparen,namelijk door de manier van schakelen. Er zijnverschillende schakelmethoden zoals:

• het onafhankelijk schakelen van raamzijde engangzijde, zodat optimaal gebruik wordtgemaakt van het daglicht;

• toepassing van aanwezigheidsschakelaars;

• toepassing van schemerschakelaars;

• toepassing van een centraal gestuurd verlich-tingssysteem, dat ook gekoppeld kan worden aaneen gebouwbeheerssysteem.

Uit het voorgaande blijkt dat er vele mogelijkhe-den zijn van energiebesparing, die indirect leidentot een schoner milieu en de gebruiker, ondankshogere investeringskosten, op den duur kostenbesparen.

2.1.8 KostenaspectenOm teleurstellingen achteraf te voorkomen, is hetraadzaam om al bij het maken van een verlich-tingsplan rekening te houden met het beschik-bare budget. Aan iedere beslissing die wordtgenomen, hangt een prijskaartje. We zetten dekostenaspecten van een lichtinstallatie nog eensop een rijtje.Investeringskosten worden bepaald door:

• het aantal armaturen dat in een ruimte nodigis om het vereiste verlichtingsniveau te bereiken(de aard van de werkzaamheden is hiervoor bepa-lend);

• de inrichting van een gebouw;

• toepassing van energiebesparende (duurdere)armaturen en/of lampen;

• toepassing van een automatisch schakel- en/ofdimsysteem;

• subsidie die kan worden verkregen.

Kosten tijdens het gebruik kunnen wordenbeperkt door:

• toepassing van onderhoudsvriendelijke arma-turen;

• toepassing van lampen met een lange levens-duur;

• zoveel mogelijk gebruik maken van daglicht;

• vermindering van elektrisch vermogen;

• vermindering van het aantal branduren.

2.2 Typen lamp en hun eigen-schappen

Om een lichttechnisch ontwerp te kunnen beoor-delen is enige kennis van de meest gangbaretypen lampen gewenst. De keuze van eenbepaald type lamp is afhankelijk van wat deopdrachtgever van de verlichting verwacht, bij-voorbeeld sfeerverlichting of werkverlichting.Elk type lamp heeft zijn eigen specifieke kenmer-ken of eigenschappen zoals:

• uitgestraalde hoeveelheid licht;

• lichtkleur;

• levensduur;

• lampvoet;

• benodigde randapparatuur zoals trafo, starterof voorschakelapparaat.

We behandelen de meest gangbare lampen. Metname besteden we aandacht aan aanschafkosten,energieverbruik en toepassingen. De werking enopbouw van de lampen laten we hierbij achter-wege.

2.2.1 GloeilampenDe gloeilamp is de oudste elektrische lamp. Dezewordt, ondanks het hogere energieverbruik, nogsteeds het meest toegepast.Gloeilampen zijn goedkoop in aanschaf, hebbeneen warmwitte kleur en zijn eenvoudig te dim-men. Daarentegen hebben gloeilampen een rela-tief korte levensduur. Een gloeilamp heeft eenlaag rendement doordat de meeste energie inwarmte wordt omgezet. Het energieverbruik isdaardoor relatief hoog, wat indirect ongunstig isvoor het milieu.

Gloeilampen zijn in diverse uitvoeringen te koop,zoals peervorm, kaarsvorm, flamelamp, kop-

14

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 14

Page 27: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

spiegellamp, persglaslamp of reflectorlamp,figuur 2.6. Ze worden onder meer toegepastvoor:

• sfeerverlichting;

• decoratieve verlichting;

• algemene verlichting.

2.2.2 HalogeengloeilampenHalogeengloeilampen, figuur 2.7, kortweg halo-geenlamp genoemd, onderscheiden zich vangloeilampen door het wittere licht dat ze uit-stralen. De voordelen van halogeenlampen tenopzichte van gloeilampen zijn:

• de twee- tot driemaal langere levensduur;

• het veel lagere energieverbruik;

• de kleinere afmetingen.

Het nadeel van de laagspanningshalogeenlampenis, dat er een transformator nodig is. Deze lampenzijn veel duurder dan gloeilampen.Al geruime tijd worden halogeenlampen veelvuldigtoegepast voor algemene verlichtingsdoeleinden.Halogeenlampen zijn door hun smalle bundel-breedte uitstekend te gebruiken als accent-verlichting in:

• etalages;

• representatieve ruimten;

• woonhuizen, voor stijlvolle verlichting.

2.2.3 FluorescentielampenDe fluorescentielamp of lagedrukkwiklamp, figuur2.8, is bekend onder de naam TL-buis, tegen-woordig de TLD-buis (een dunnere uitvoering).Om een TLD-buis te laten branden zijn een voor-schakelapparaat en een starter nodig.Dat TLD-lampen veelvuldig worden toegepast isniet zo vreemd, aangezien deze grote voordelenhebben ten opzichte van gloeilampen, zoals:

• de lichtopbrengst van TLD-lampen is wel tien-maal zo groot als die van gloeilampen, en dat bijhetzelfde energieverbruik;

• de levensduur van TLD-lampen is acht- (TLD)tot twaalfmaal (TLD-HF) zo lang als die van gloei-lampen.

Tegenwoordig worden ook hoogfrequente TLD-buizen toegepast, de zogenoemde TLD-HF-bui-zen. Deze energiezuinige lampen zijn toepasbaarin combinatie met een relatief kostbaar elektro-nisch voorschakelapparaat (HF-VSA). Ondanks dehoge aanschafprijs van de benodigde armaturen,leidt toepassing van een HF-systeem tot aanzien-lijke energiebesparing.

2.2.4 SpaarlampenDoor de acties voor een beter milieu is de spaar-lamp inmiddels een begrip geworden. Een spaar-lamp kan worden beschouwd als een opgevou-wen TLD-buis, figuur 2.9.

152 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES

Figuur 2.6 Diverse uitvoeringen van gloeilampen

persglaslampmatte

kaarslampheldere

kopspiegellamp peer flamelamp reflectorlamp

laagspannings-halogeenlamp

met koudlichtspiegel

laagspannings-halogeenlamp

zonder reflector

Figuur 2.7 Diverse uitvoeringen van halogeenlampen Figuur 2.8 TLD-lamp

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 15

Page 28: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Spaarlampen hebben ongeveer dezelfde eigen-schappen als TLD-lampen. Door de compacte uit-voering en doordat een normale schroeffittingmogelijk is, zijn zij echter een beter alternatiefvoor de gloeilampen.Spaarlampen zijn niet bepaald goedkoop, wat inveel gevallen een drempel is voor de aanschafervan.Een spaarlamp wordt toegepast op plaatsen waarhet licht langdurig is ingeschakeld. In dat gevalworden de hogere aanschafkosten door de ener-giebesparing voldoende gecompenseerd.

2.2.5 HogedrukkwiklampenDe wat minder bekende hogedrukkwiklampenworden nog veel toegepast als openbare verlich-ting en als verlichting in fabriekshallen. Het rende-ment van deze lampen is gelijk aan die van deTLD-lamp. Hogedrukkwiklampen hebben deeigenschap kleur slecht weer te geven. Daarom isdeze lamp niet geschikt voor verlichting van kan-toren, winkels, scholen en dergelijke.

2.2.6 NatriumlampenDe lichtopbrengst van natriumlampen is hoog.De lamp heeft echter de eigenschap kleurenslecht weer te geven. Daar staat tegenover, dat decontrastwerking ervan gunstig is, waardoor objec-ten en voertuigen op wegen goed te zien zijn.Kenmerkend voor de lagedruknatriumlamp is hetoranje licht en voor de hogedruknatriumlamp hetgeel-oranje licht.In tegenstelling tot de twee hiervoor genoemdenatriumlampen geeft de super-hogedruknatrium-lamp kleuren wel goed weer. Deze is dan ook toe-pasbaar in bijvoorbeeld winkeletalages.

2.2.7 Milieuvriendelijk afvoeren van lampenEr worden strenge eisen gesteld aan het milieu-vriendelijk verwijderen, afvoeren en vernietigenvan materialen. Sinds 2002 is de Europese Afval-stoffenlijst (EURAL) vastgesteld. EURAL geeft ondermeer aan wat als chemisch afval wordtbeschouwd, bijvoorbeeld:

• gasontladingslampen zoals TLD-buizen, SL-lampen, PL-lampen en natriumlampen;

• condensatoren.

2.3 Soorten verlichtingsarmaturen

Er is een grote verscheidenheid zowel in soort alsin prijs van verlichtingsarmaturen.Om armaturen te kunnen kiezen die afgestemdzijn op de functie en plaats in een ruimte, is ken-nis van de verschillende soorten armaturen nood-zakelijk. Op grond van lichtverdeling kunnen weverlichtingsarmaturen indelen in:

• rondom stralende armaturen;

• direct stralende armaturen;

• indirect stralende armaturen;

• gemengd stralende armaturen.

Alvorens deze armaturen te behandelen, komeneerst reflectors en afschermingen aan de orde.

2.3.1 ReflectorsEen reflector wordt aangebracht in een verlich-tingsarmatuur en zorgt ervoor dat het licht op dejuiste plaats wordt gericht en gebundeld. Eenbelangrijk onderscheid is te maken tussen sym-

16

PLC-lamp PLE-lamp

Figuur 2.9 Diverse uitvoeringen van spaarlampen

Chemisch afvalHet chemisch afval moet worden aangebodenaan een verwerker of depothouder, die op zijnbeurt een bewijs van ontvangst aan de aan-bieder overhandigt.Aan milieuvriendelijk verwijderen, afvoeren envernietigen van deze materialen hangt eenprijskaartje, waarmee bij het bepalen van dekostprijs rekening moet worden gehouden.Overigens wordt in veel bestekken het milieu-vriendelijk afvoeren van materialen als bindendvastgelegd. Daarbij wordt tevens bedongendat een bewijs van ontvangst wordt overhan-digd.

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 16

Page 29: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

metrische en asymmetrische reflectors. Een sym-metrische reflector, figuur 2.10-1, wordt voorna-melijk gebruikt ten behoeve van het aanlichtenvan horizontale vlakken en is de meest toegepastereflector. Een asymmetrische reflector, figuur2.10-2, is met name geschikt voor het aanlichtenvan verticale vlakken, bijvoorbeeld van school-borden en schilderijen.

De vorm van de reflector, in combinatie met deplaats van de lamp daarin, bepaalt de vorm vande lichtbundel van het armatuur.

2.3.2 AfschermingenEen afscherming wordt gebruikt ten behoeve vanhet voorkomen van verblinding door het directezicht op de lamp af te schermen.

Enkele voorbeelden hiervan zijn:

• lamellenroosters, figuur 2.11-1;

• mazenroosters, figuur 2.11-2;

• spiegelrooster;

• gesloten prismakap (helder), figuur 2.11-3;

• gesloten opalen kap (melkglas of kunststof).

2.3.3 Rondom stralende verlichtings-armaturenRondom stralende verlichtingsarmaturen zijnarmaturen die in praktisch alle richtingen even-veel licht uitstralen, figuur 2.12.

Voorbeelden van toepassing van rondom stralen-de armaturen zijn:

• basisverlichting zoals plafond- of pendelarma-tuur met opalen ballon voor PL-lamp of gloei-lamp, toegepast in bijvoorbeeld gangen, trappenen bergruimten;

172 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES

1 symmetrische reflector 2 asymmetrische reflector

armatuurlamp

armatuurlamp

Figuur 2.10 Reflectors

Figuur 2.11 Afschermingen

1 lamellenrooster 2 mazenrooster 3 prismakap

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 17

Page 30: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

• decoratieve verlichting zoals rondom licht uit-stralende wandarmaturen, toegepast in bijvoor-beeld representatieve ruimten.

2.3.4 Direct stralende verlichtingsarmaturenDirect stralende verlichtingsarmaturen zijn arma-turen waarbij het licht direct naar benedenstraalt. Met betrekking tot de toepassing vandirect stralende armaturen wordt er een belang-rijk onderscheid gemaakt tussen armaturen meteen gerichte (smalle) bundel, figuur 2.13, enarmaturen met een brede bundel, figuur 2.14.

Voorbeelden van armaturen met een gerichtebundel zijn:

• accentverlichting zoals te richten halogeen-spots of railspots, toegepast in bijvoorbeeld ver-koopruimten of andere representatieve ruimten;

• basisverlichting zoals TLD-spiegeloptiek ofreflector-armatuur voor hogedrukkwiklamp, toe-gepast in hoge ruimten zoals industriehallen.

Voorbeelden van armaturen met een brede bun-del zijn:

• basisverlichting zoals breedstralende TLD-arma-turen met witte of matte aluminium reflectors enwitte of matte aluminium lamellenroosters, toege-past in bijvoorbeeld kantoren en scholen;

• basisverlichting zoals downlights, toegepast inbijvoorbeeld representatieve ruimten.

2.3.5 Indirect stralende verlichtings-armaturenZoals afgebeeld in figuur 2.15, stralen indirectstralende verlichtingsarmaturen het licht naarboven dat door plafond of deel van de wandwordt gereflecteerd. Kenmerkend is, dat de lam-pen niet zichtbaar zijn.

18

Figuur 2.13 Verlichtingsarmatuur met een gerichte bundel

Figuur 2.14 Verlichtingsarmatuur met een brede bundel

Figuur 2.12 Rondom stralend verlichtingsarmatuur

De smalle bundel licht wordt bereikt door spe-ciaal daartoe gebogen spiegelreflectors toe tepassen. Bij toepassing van armaturen met eengerichte bundel moet er rekening mee wordengehouden dat de armaturen, ten behoeve vaneen goede gelijkmatige verdeling, relatief dichtbij elkaar moeten worden geplaatst.

Figuur 2.15 Indirect stralend verlichtingsarmatuur

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 18

Page 31: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Voorbeelden van indirect stralende armaturen zijn:

• basisverlichting, toegepast in bijvoorbeeldexpositieruimten met sterk glanzende objecten(autoshowrooms);

• decoratieve verlichting zoals koofverlichting enwandarmaturen, toegepast in bijvoorbeeld repre-sentatieve ruimten.

2.3.6 Gemengd stralende verlichtings-armaturenGemengd stralende verlichtingsarmaturen zijnarmaturen waarbij het licht zowel naar boven alsnaar beneden vrij kan uittreden, figuur 2.16.

Voorbeelden van gemengd stralende armaturenzijn:

• werkplekverlichting zoals pendelarmaturen voordirect-indirecte verlichting van opzij gesloten;

• decoratieve verlichting zoals koofverlichting,lampenkappen voor staande vloer- en tafelarma-turen en wandarmaturen.

2.4 Noodverlichting

Het is voorstelbaar wat er gebeurt als er in eenruimte waar zich veel publiek bevindt (bijvoor-beeld een bioscoop of schouwburg) brand uit-breekt. Er breekt paniek uit en iedereen wil zosnel mogelijk naar buiten. Als in zo’n situatie ooknog eens alle verlichting uitvalt, wordt een veiligeontruiming onmogelijk. Het is daarom van grootbelang dat de verlichting blijft branden. Opgrond van dit gegeven en gezien de ernstigegevolgen van brand in publieke ruimten in hetverleden, is het niet zo verwonderlijk dat nood-verlichtingsinstallaties verplicht worden gesteld.

2.4.1 NoodverlichtingsarmaturenUit veiligheidsoverwegingen is het in doorbevoegde instanties voorgeschreven ruimten verplicht noodverlichting aan te brengen die inwerking treedt zodra de spanning wegvalt. Nood-verlichtingsarmaturen moeten, als de spanninguitvalt, gedurende ten minste 60 minuten blijvenbranden.Noodverlichtingsarmaturen zijn onder te verdelenin twee belangrijke groepen: ◆ centrale noodverlichtingsarmaturen;◆ decentrale noodverlichtingsarmaturen.

◆ Centrale noodverlichtingsarmaturen Centrale noodverlichtingsarmaturen zijn arma-turen die, het woord zegt het al, worden gevoeddoor een centrale noodverlichtingsunit. De cen-trale noodverlichtingsunit zal op het moment datde netspanning wegvalt automatisch spanninggaan leveren aan de ‘nood’verlichtingsarmaturen.

◆ Decentrale noodverlichtingsarmaturen Decentrale noodverlichtingsarmaturen zijn arma-turen met ingebouwde oplaadbare batterijen, dieop het moment dat de netspanning wegvaltautomatisch spanning gaan leveren. In tegen-stelling tot centrale noodverlichtingsarmaturenkunnen decentrale noodverlichtingsarmaturenrechtstreeks worden aangesloten op de 230 V net-spanning. Deze netspanning zorgt ervoor dat debatterijen opgeladen worden en opgeladen blijven.Als om esthetische redenen geen noodverlich-tingsarmaturen kunnen worden toegepast, is hetook mogelijk noodverlichtingsunits in te bouwenin verlichtingsarmaturen die bestemd zijn voornormaal gebruik.

Naast genoemde centrale en decentrale armatu-ren, is er ook de mogelijkheid om de normale ver-lichting geheel of gedeeltelijk als noodverlichtingte laten functioneren. Dit is mogelijk door toepas-sing van een noodstroomaggregaat, dat bij span-ningswegval geheel of gedeeltelijk de voedingoverneemt.

192 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES

Figuur 2.16 Gemengd stralend verlichtingsarmatuur

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 19

Page 32: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

2.4.2 Toepassingsgebieden van noodverlichtingEen eerste onderscheid bij noodverlichting wordtgemaakt in vervangingsverlichting en nood-evacu-atieverlichting. Met vervangingsverlichting wordtbedoeld dat bij het wegvallen van de netspanningde verlichting blijft branden zodat de normalewerkzaamheden, al dan niet gedeeltelijk, door-gang kunnen vinden. Vervangingsverlichting isveelal gebaseerd op economische overwegingen.

Nood-evacuatieverlichting is qua toepassings-gebied onder te verdelen in:◆ vluchtrouteverlichting;◆ antipaniekverlichting;◆ verlichting bij werkplekken met verhoogd risico.

◆ VluchtrouteverlichtingVluchtrouteverlichting bestaat uit vluchtweg-verlichting en vluchtwegaanduiding.Vluchtwegverlichting heeft tot doel er voor tezorgen dat er voldoende verlichting aanwezig isvoor het veilig gebruik van de vluchtweg. Deminimale verlichtingssterkte die hiervoor nodig is,is minimaal 1 lux op de vloer.Bij vluchtwegaanduiding, figuur 2.17, is het vanbelang dat de kortst mogelijke vluchtweg duidelijkwordt aangegeven door middel van daartoebestemde pictogrammen (groen met witte opdruk).

Vluchtrouteverlichting moet worden aange-bracht bij:

• elke uitgang bedoeld als nooduitgang;

• elk niveauverschil (zoals trappen en hellingen);

• bij elke richtingsverandering of kruising vangangen;

• aan de buitenzijde van elke uitgang naarbuiten;

• nabij elke handbrandmelder, brand-bestrijdingsmiddel of EHBO-post.

◆ AntipaniekverlichtingAntipaniekverlichting (minimaal vereiste licht-sterkte 0,5 lux) heeft tot doel om in groterevertrekken voldoende verlichting en vluchtroute-aanduiding te hebben om op een veilige manierde vluchtroute te kunnen bereiken.

◆ Verlichting bij werkplekken met verhoogd risicoDeze verlichting heeft tot doel om veiligheid tegaranderen tijdens werkzaamheden die gevaaropleveren indien sprake is van het wegvallen vande verlichting door spanningsuitval. Deze verlich-tingsterkte moet minimaal 15 lux zijn.

2.4.3 Voorschriften van noodverlichtingsinstallatiesIn het Bouwbesluit 2003, artikel 2.59 en 2.60(nieuwbouw) en artikel 2.66 en 2.67 (bestaandebouw) en in de NEN 1010 zijn bepalingen opge-nomen met betrekking tot noodverlichtings-installaties in verblijfsruimten, besloten ruimtenen liftkooien.

Naast het Bouwbesluit 2003 geeft ook de Arbowetregelgeving voor het aanbrengen van adequatenoodverlichting. De NEN-EN 1838 (Toegepasteverlichtingstechniek - Noodverlichting) geeft richt-lijnen voor datgene wat in het Bouwbesluit 2003en de Arbowet is voorgeschreven.Het ontwerp van een noodverlichtingsinstallatiedient ter goedkeuring aan de gemeentelijke brand-weer en/of Bouw- en Woningtoezicht te wordenvoorgelegd.

20

Bij het projecteren van verlichtingsarmaturenmet vluchtwegaanduiding is het belangrijkrekening te houden met verwijzing naar dejuiste vluchtdeuren. Het zal niet de eerste keerzijn dat boven een gesloten (of niet eenvoudigte openen) deur een noodverlichtingsarmatuurhangt met de aanduiding bedoeld voor nood-uitgang.

Figuur 2.17 Noodverlichtingsarmatuur met pictogram

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 20

Page 33: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

2.5 Bepalen van het aantal en de plaats van aansluitpunten en wand-contactdozen

Naast de verlichtingsarmaturen, bestaat een licht-en krachtinstallatie uit aansluitpunten en wand-contactdozen voor elektrisch materieel. In dezeparagraaf besteden we aandacht aan het bepalenvan het aantal en de plaats van aansluitpunten enwandcontactdozen voor éénfasig (230 V) en drie-fasig (400 V) elektrisch materieel.Voor het ontwerp van een installatie in dewoningbouwsector zijn normen vastgelegd metbetrekking tot het minimum aantal aan te bren-gen wandcontactdozen (zie figuur 2.5, subpara-graaf 2.1.5) en voorzieningen ten behoeve vanelektrische toestellen, zie figuur 2.18.Bij het ontwerp van de installatie in de utiliteits- enindustriële sector is, evenals bij het maken van eenlichtplan, goed overleg nodig tussen elektrotech-nisch ontwerper en opdrachtgever (gebruiker). Uit-gangspunten bij het maken van een ontwerpplanvoor aansluitpunten en wandcontactdozen zijn:

• aantal en plaats van aansluitpunten;

• de elektrische gegevens van elektrisch mate-rieel zoals aansluitspanning, vermogen, nominaal-stroom en aanloopstroom;

• de geldende voorschriften.

In wat grotere gebouwen worden, afhankelijk vanhet gebruik, diverse elektrische aansluitpuntentoegepast, zoals:

• wandcontactdozen voor algemeen gebruik,zoals stofzuigers;

• wandcontactdozen voor kantoorapparatuur,zoals computers en rekenmachines;

• wandcontactdozen voor specifieke apparatuur,zoals kopieerapparaten;

• wandcontactdozen en aansluitpunten tenbehoeve van elektrische apparatuur in bedrijfs-keukens en restaurants;

• wandcontactdozen en aansluitpunten tenbehoeve van werktuigbouwkundige apparatuuren machines;

• aansluitpunten ten behoeve van communi-catie- en beveiligingsapparatuur;

• aansluitpunten voor liften en roltrappen.

Voor al deze elektrische voorzieningen, appara-tuur en machines moeten, indien nodig, de elek-

trische specificaties worden opgevraagd en bestu-deerd, of moet worden overlegd met de betref-fende leveranciers. Verkeerde of onduidelijkeinformatie of foute interpretatie van verstrektegegevens kan leiden tot grote fouten in het ont-werp. Ook kan dit leiden tot een onder- of over-dimensionering van de vermogens, wat in beidegevallen onnodige kosten met zich meebrengt.

2.6 Schakelmateriaal

Schakelmateriaal wordt toegepast voor het in- enuitschakelen van verlichting, elektrische appara-tuur of machines. In deze paragraaf gaan we metname in op de mogelijkheden voor het schakelenen dimmen van verlichting.

Mogelijkheden voor het schakelen zijn er vanafeen conventionele schakelaar nabij de toegangs-deur tot geavanceerde computergestuurde licht-schakelsystemen. De vele soorten schakelaars diein de handel zijn, onderscheiden we naar:

• uitvoering;

• schakelfunctie;

• schakelmogelijkheden.

2.6.1 UitvoeringSchakelmateriaal is in vele uitvoeringsvormen verkrijgbaar, zoals:

• inbouw- of opbouwschakelmateriaal;

• waterdicht schakelmateriaal;

• explosieveilig schakelmateriaal;

• standaard of luxueus (in diverse kleuren) schakelmateriaal.

Mits de bouwkundige situatie het toestaat, ver-dient het gebruik van inbouwschakelmateriaal devoorkeur. Niet alleen uit esthetisch oogpunt, maarook vanwege het feit dat de kans op beschadigingvan opbouwschakelmateriaal groter is.

Bij toepassing van inbouwschakelmateriaal moet,afhankelijk van het soort wanden, rekening wor-den gehouden met inbouwvoorzieningen. Deze,met name bouwkundige, inbouwvoorzieningenbehandelen we in subparagraaf 2.9.1.

Bij inbouwschakelmateriaal zijn afdekramenafzonderlijk te verkrijgen, zodat de mogelijkheid

212 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 21

Page 34: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Elektrisch toestel met Toelichting Voorziening Buis-middellijn plaats aansluitpunt

Kooktoestel Onbedraad indien . 19/20Nabij de opstelplaats gasinstallatie aanwezig

Indien geengasinstallatie aanwezig.

Afzuigkap, verlichting ≥ 2 m boven de vloer 16of keukenmeubelNabij de opstelplaats van het kooktoestel.

Warmwatertoestel Onbedraad indien 19/20Nabij de opstelplaats gasinstallatie aanwezig;

niet vereist indien gebruikwordt gemaakt van een collectievewarmwatervoorziening

Wasmachine 16Nabij de opstelplaats

Badkamerkachel in ≥ 2 m boven de vloer 16badruimte

Stooktoestel met 16elektrische voorzieningNabij de opstelplaats

Verbruikend toestel met 16een aansluitwaarde van3kVA of meerNabij de opstelplaats

22

Figuur 2.18 Extra vereiste aansluitpunten/wandcontactdozen voor elektrische toestellen in tot bewoning bestemde gebouwen

RenovatieprojectenBij renovatieprojecten is het mogelijk dat delenvan een elektrotechnische installatie niet hoevente worden veranderd. Het niet te renoveren deelvan de installatie kan van grote invloed zijn ophet nieuwe ontwerp. Er moet zorgvuldig wordenomgegaan met verstrekte gegevens van bestaandetoestellen en machines. Beter nog is het om terplaatse te overleggen met de technisch beheer-ders, die meestal goed op de hoogte zijn van de

bestaande installatie. Ook komt het bij renovatieprojecten voor datdelen van een elektrische installatie niet langdu-rig buiten bedrijf kunnen worden gesteld. Ditzijn situaties die vooral tijdens de uitvoering denodige zorg en aandacht moeten krijgen. Ookkan men een tijdelijke installatie aanbrengen dievoor een veilige en ongestoorde energievoorzie-ning zorgt.

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 22

Page 35: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

bestaat om verschillende schakelaars, al dan nietin combinatie met ander aansluitmateriaal, samen onder hetzelfde afdekraam te monteren,figuur 2.19.

Waterdicht schakelmateriaal moet in vochtigeruimten en buiten worden toegepast.Gevaar voor explosie kan ontstaan wanneer von-ken, die vrijkomen bij het schakelen, kunnen fun-geren als een ontstekingsbron in ruimten metgassen, dampen of stof. In dit soort ruimten moetexplosieveilig schakelmateriaal worden toegepast,dat zodanig geconstrueerd is dat een explosieniet kan ontstaan of beperkt blijft tot het inwendi-ge van de schakelaar.

2.6.2 SchakelfunctieAfhankelijk van de vraag of dezelfde lichtpuntenop één of op verschillende plaatsen moeten wor-den bediend, kan een keuze worden gemaakt uitverschillende soorten schakelingen:

• enkelpolige schakeling, figuur 2.20-1;

• wisselschakeling, figuur 2.20-2;

• kruisschakeling, figuur 2.20-3;

• serieschakeling, figuur 2.20-4.

Met een enkelpolige schakelaar is verlichting opéén plaats te bedienen. Uit praktische over-wegingen zijn enkelpolige schakelaars vrijwel nietmeer verkrijgbaar, omdat hiervoor ook wissel-schakelaars kunnen worden toegepast.Door toepassing van twee wisselschakelaars is deverlichting op twee plaatsen te bedienen.Een kruisschakelaar, in combinatie met twee wissel-

schakelaars, wordt toegepast om verlichting opdrie verschillende plaatsen te kunnen schakelen.Met een serieschakelaar is het mogelijk om op éénplaats twee lichtpunten afzonderlijk te bedienen.Het verdient de voorkeur om de schakelaars opeen hoogte van 1050 mm nabij de toegangs-deur(en) van het betreffende vertrek te plaatsen.

2.6.3 SchakelmogelijkhedenHet aantal mogelijkheden om verlichting te scha-kelen is groot. We bespreken hier de meest voor-komende.

WipschakelaarEen wipschakelaar wordt voor algemeen gebruikhet meeste toegepast. Deze schakelaar is, mitsgoed aangesloten, in te schakelen door de wipnaar beneden te drukken en uit te schakelen doorde wip naar boven te drukken.

TrekschakelaarBij een trekschakelaar is in- en uitschakelen moge-lijk met een trekkoord dat aan een buiten bereikgemonteerde schakelaar wordt bevestigd. Eentrekschakelaar wordt onder meer toegepast opplaatsen waar in verband met vocht een normaleschakelaar niet mag worden toegepast.

TastschakelaarEen tastschakelaar is een luxe uitvoering van dewipschakelaar. Het aanraken van deze schakelaarsis al voldoende om in of uit te schakelen.

PulsdrukschakelaarMet een pulsdrukschakelaar is het mogelijk omdoor middel van een relais verlichting te schake-len. Pulsdrukschakelaars worden onder anderetoegepast om bijvoorbeeld gangverlichting ofverlichting van trappenhuizen op verschillendeplaatsen in zijn geheel te kunnen schakelen.

InfraroodschakelaarBij een infraroodschakelaar is in- en uitschakelenop afstand mogelijk door middel van een zenderen een ontvanger (het principe hiervan is gelijkaan de afstandsbediening van een televisie). Doorde infraroodontvanger in of tegen het plafond temonteren zijn inbouwvoorzieningen in wandenniet nodig. Een voorbeeld van een infrarood-schakelaar is het schakelen van verlichting in

232 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES

Figuur 2.19 Verschillende inbouwschakelaars onder

één afdekraam

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 23

Page 36: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

magazijnhallen, bedienbaar vanaf een vorkheftruck.Het gemak van draadloos schakelen is ook mogelijkdoor de (zender)schakelaars op de muren te ‘plak-ken’ op de daartoe gewenste plaats(en). De flexi-biliteit van het systeem wordt daarmee vergroot.

BewegingsmelderEen bewegingsmelder schakelt bij het signalerenvan beweging automatisch de verlichting in. Eenbewegingsmelder kan in een verlichtingsarma-tuur worden ingebouwd, maar ook als losse sen-sor worden gemonteerd, figuur 2.21.

SchemerschakelaarEen schemerschakelaar bestaat uit een, al dan nietinstelbaar, lichtgevoelig element dat schakelt alshet donker of licht wordt. Een schemerschakelaarkan, evenals een bewegingsmelder, in het arma-tuur zijn ingebouwd, maar ook als los elementworden gemonteerd.

TijdschakelaarMet een tijdschakelaar is het mogelijk om de ver-lichting op vooraf ingestelde tijden te laten in- en

uitschakelen. Tijdschakelaars hebben een breed toe-passingsgebied. Ze worden bijvoorbeeld gebruiktvoor het in- en uitschakelen van een schemerlampin de woonkamer of voor het in- en uitschakelenvan apparatuur of verlichting in kantoorgebouwen.

2.6.4 Centraalgestuurd lichtschakelsysteemEen centraalgestuurd lichtschakelsysteem biedt velemogelijkheden, zoals:

• lokale bediening door middel van pulsdruk-schakelaars, infrarood afstandsbediening of bewe-gingsdetectie;

• op een centrale post is verlichting handmatigof automatisch te bedienen;

• er is vrije keuze bij het indelen van de te schake-len verlichting, bijvoorbeeld per verdieping en/ofper bouwdeel, maar ook in raam- en binnenzones,toiletten, trappenhuizen en dergelijke;

• voorprogrammering van schakeltijden tenbehoeve van het centraal in- en uitschakelen vanverlichting;

• tijdens overwerkuren kunnen delen van de ver-lichting uitgesloten worden van de centrale auto-matische bediening;

24

N

L

stroomkringschema

L bruin

blauw zwart zwartzwart

lamp

N

bedradingsschema

2 wisselschakeling

N

L

stroomkringschema

bedradingsschema

1 enkelpolige schakeling

L bruin

blauw zwart

lamp

N

stroomkringschema

N

bedradingsschema

3 kruisschakeling

L

L bruin

blauw zwart zwartzwart

lamp

N zwartzwart

Figuur 2.20 Soorten schakelingen

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 24

Page 37: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

stroomkringschema

N

L

bedradingsschema

4 serieschakeling

Lbruin

blauwzwartzwart

lamp

N

lamp

• energiebesparing wordt bereikt door de lokalebediening te blokkeren en/of daglichtafhankelijkte maken;

• met een eenvoudige handeling kan een ruim-telijke herindeling, van bijvoorbeeld een kantoor-pand, worden gemaakt zonder dat de basisinstal-latie hoeft te worden veranderd. (Ruimtelijke her-indeling kan zijn het verplaatsen of verwijderenvan systeemwanden, zodat grotere of kleinereruimten ontstaan.)

Ten behoeve van de centrale besturing van eenlichtschakelsysteem kan gebruik worden gemaaktvan een met de hand te bedienen drukknop-paneel, een centrale computer of een koppelingmet een GebouwBeheersSysteem (GBS).Vanwege hiervoor genoemde mogelijkhedenworden met name in kantoorgebouwen centraalgestuurde lichtschakelsystemen steeds meer toe-gepast.

2.6.5 DimmersHet dimmen (minder fel laten branden) van ver-lichting heeft als hoofddoel het creëren van sfeer-

verlichting. Een prettige bijkomstigheid is deenergiebesparing die wordt bereikt bij het dim-men van lampen. Mogelijkheden tot dimmen zijner vanaf het gebruik in woningen tot aan de verlichtingssturing in grote projecten zoals bioscopen.

252 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES

inzetmasker

Wegens uiteenlopende plaatselijke of bouw-kundige omstandigheden kan het wel eensnodig zijn het halve cirkelvormige observatie-vlak te reduceren.Met de meegeleverde maskerset is het moge-lijk het observatiebereik tot de overeenkomen-de waarnemingshoek terug te brengen.Het masker kan naar behoefte op de gewenstelengte worden gesneden.

Figuur 2.21 Bewegingsmelder

Dimmen van lichtEr heerst nogal eens verwarring of bepaaldelampen nu wel of niet te dimmen zijn. In principe kunnen de meeste typen lamp worden gedimd.Gloeilampen zijn het meest eenvoudig te dimmen, namelijk door in plaats van een schakelaar een schakeldimmer te plaatsen. Bij gebruik van laagspanningshalogeenlampenmoeten speciaal hiervoor geschikte elektronischedimmers worden gebruikt. Een normale gloei-

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 25

Page 38: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

2.6.6 WerkschakelaarsWerkschakelaars moeten worden toegepast indienbij niet-elektrotechnisch onderhoud gevaar voorongevallen kan ontstaan door onverwachte inscha-keling van elektrische machines. Bij gevaar voorongevallen met ernstig lichamelijk letsel moetenwerkschakelaars in uitgeschakelde stand kunnenworden vergrendeld. Voorbeelden zijn kneed-machines, snijmachines en glazenwasserschakelaarsbij op afstand bediende zonneschermen.Behoudens enkele uitzonderingen, moeten werk-schakelaars in de naaste omgeving van elektrischemachines worden aangebracht. Werkschakelaarsmoeten met de hand bedienbaar zijn.

2.6.7 NoodschakelaarsNoodschakelaars worden toegepast bij installatieswaar een verhoogd gevaar is voor ongevallen. Meteen noodschakelaar is het mogelijk een installatie ofeen gedeelte daarvan uit te schakelen. Voorbeeldenzijn laboratoria en praktijklokalen van onderwijs-instellingen waar proeven op elektrisch gebied worden gedaan en bedrijven waar gevaarlijke toe-stellen zoals zaagmachines, draaibanken, meng-machines en kneedmachines, staan opgesteld.

Noodschakelaars moeten aan de volgende eisenvoldoen:

• goed bereikbaar zijn;

• duidelijk herkenbaar zijn (opvallende kleur envorm), figuur 2.22;

• betrouwbaar zijn;

• met één eenvoudige handeling bediend kun-nen worden.

2.7 Aansluitmateriaal

Een aansluitpunt is een vast punt, bestemd voorde aansluiting van één of meer toestellen ofmotoren. Een aansluitpunt kan zijn:

• een één- of meervoudige contactdoos;

• een eindpunt van een kabel, al dan niet eindi-gend in een doos waarop in een later stadiumaansluitingen voor verschillende doeleinden kun-nen worden gerealiseerd;

• een punt voor vaste aansluiting van motoren,verlichtingsarmaturen of andere verbruikendetoestellen.

2.7.1 WandcontactdozenWat zijn nu precies wandcontactdozen en waaromwordt er nog steeds gesproken over stopcontacten?Het is verstandig de juiste terminologie op een rij tezetten. We kennen in de elektrotechniek namelijk determen stopcontact, contactstop, contactdoos,wandcontactdoos, tafelcontactdoos en koppel-contactstop. Deze termen houden het volgende in:

• stopcontact. Deze bestaat uit een stroomgevend deel (contactdoos) en een stroom ont-vangend deel (contactstop);

• contactstop. Dit is het stroom ontvangend deelvan een stopcontact, aangesloten op het snoer vaneen elektrisch toestel. De contactstop is bekendonder de naam steker (stekker), figuur 2.23-1;

• contactdoos. Dit is het stroom gevend deelvan een stopcontact, bestemd voor de aansluitingvan een contactstop;

• wandcontactdoos. Dit is eveneens een stroomgevend deel van een stopcontact, bestemd voormontage op of in de wand, figuur 2.24;

• tafelcontactdoos. Dit is een van een snoervoorziene verplaatsbare contactdoos, die span-ning krijgt via een aan het snoer gemonteerdecontactstop. De contactdoos is meestal meer-voudig uitgevoerd en bestemd voor plaatsing opeen tafel, bureau of dergelijke, figuur 2.23-2;

• koppelcontactstop. Dit is een contacteenheid,voorzien van een snoer en contactstop (ook welcontrasteker genoemd), figuur 2.23-3.

Alle genoemde voorzieningen zijn leverbaar metof zonder beschermingscontact (randaarde). Allenieuwe installaties moeten zijn voorzien van eenbeschermingscontact, figuur 2.23-2. Alleen inbestaande tot bewoning bestemde gebouwen

26

Figuur 2.22 Noodschakelaar

lampdimmer functioneert wel, maar zal sneldefect raken door de hoge spanningspieken.Het dimmen van starterloze fluorescentie-lampen is onder andere mogelijk door toe-passing van een, nogal kostbaar, elektronischvoorschakelapparaat met een speciaal hiervoorgeschikte dimmer.

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 26

Page 39: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

vindt men nog wandcontactdozen zonder rand-aarde, figuur 2.23-1. Een beschermingscontactwordt aangesloten op een beschermingsleiding,die wordt behandeld in subparagraaf 6.2.2Opbouw van een aardingsinstallatie. Afhankelijkvan het feit of we te maken hebben met éénfasige(230 V) of driefasige (400 V) elektrische appara-ten en machines, kiezen we voor éénfasige wand-contactdozen of driefasige wandcontactdozen.

Zoals hiervoor omschreven, zijn wandcontact-dozen elektrische voorzieningen waarop verplaats-bare elektrische apparatuur en verlichtingsarmatu-ren kunnen worden aangesloten. Evenals schake-laars zijn wandcontactdozen in vele uitvoerings-vormen verkrijgbaar, zoals:

• inbouw- of opbouwwandcontactdozen;

• waterdichte wandcontactdozen;

• explosieveilige wandcontactdozen;

• standaard of luxueuze (in diverse kleuren)wandcontactdozen;

• enkel- of meervoudige wandcontactdozen.

2.7.2 SpanningsrailSpanningsrail wordt toegepast op plaatsen waarhet belangrijk is dat armaturen eenvoudig kunnenworden verplaatst, toegevoegd of weggenomen.Spanningsrail bestaat uit een railsysteem waaroparmaturen door middel van een adapter eenvou-dig worden bevestigd. De adapter zorgt tevensvoor de elektrische verbinding tussen armatuuren rail, figuur 2.25.

Het volledige railsysteem bestaat, naast de rail ende adapter, uit diverse hulp- en verbindingsstukkenzoals hoekstukken, kruisstukken en koppelstukken.De netspanning kan door middel van een aansluit-kast op het railsysteem worden aangesloten.Bij driefaserail is het mogelijk drie groepen van licht-armaturen afzonderlijk te schakelen. Spanningsrailis uitstekend te gebruiken op plaatsen als etalagesin winkels, expositieruimten en musea.

2.8 Leidingen en toebehoren

Opdrachtgever en architect zullen de nodige aan-dacht besteden aan soort, aantal en plaatsbepalingvan verlichtingsarmaturen, schakelaars en wand-contactdozen. Om verlichtingsarmaturen te kun-nen in- en uitschakelen en om wandcontactdozenvan spanning te voorzien is echter meer nodig. Hetontwerp van dit deel van de installatie wordt overhet algemeen overgelaten aan de elektrotechnischontwerper. Als de uitgangspunten bekend zijn, kanhij – de juiste normen en voorschriften in acht

272 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES

3 koppelcontactstoppen

1 contactstoppen

2 tafelcontactdoos

Figuur 2.23 Contactstoppen

In de elektrotechniek wordt de term aansluit-materiaal nogal eens gebruikt. Aansluitmateriaalomvat alle elektrische voorzieningen die wordengebruikt als aansluitpunten voor elektrische toe-stellen, apparaten of motoren. Het bekendstevoorbeeld hiervan is de wandcontactdoos.

1 wandcontactdoos zonder randaarde

2 wandcontactdoos met randaarde

symbool symbool

Figuur 2.24 Wandcontactdozen

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 27

Page 40: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

nemend – een volledig plan maken.De installatiematerialen die nodig zijn om eenelektrotechnisch ontwerp compleet te maken,zijn onder te verdelen in:

• leidingen en toebehoren;

• leidingwegen;

• schakel- en verdeelinrichtingen.

In deze paragraaf besteden we alleen aandachtaan de leidingen en toebehoren.

2.8.1 Spanning, stroom en weerstandZonder te veel in detail te treden, lichten we hetverband tussen elektrische spanning, stroom enweerstand toe.Het transport van een stroom door een geleider iste vergelijken met het stromen van water door eenwaterleiding. Om water van de ene zijde van eenleiding naar de andere zijde te krijgen, is een druk-verschil nodig. Is de druk aan beide zijden van eenleiding even groot, dan zal het water niet in bewe-ging komen. Het drukverschil is dan nul. Hetzelfdegeldt eigenlijk voor een elektrische stroom: er zalgeen elektrische stroom gaan lopen als het span-ningsverschil nul is. Kortom, hoe groter het span-ningsverschil, hoe groter de elektrische stroom.Immers, hoe meer druk op het water, hoe krachtigerde straal. Er is dus een evenredig verband tussen deelektrische spanning en elektrische stroom.

De elektrische spanning wordt weergegeven methet symbool U en uitgedrukt in volt (V). De elek-trische stroom wordt weergegeven met het sym-bool I en uitgedrukt in ampère (A).

= constant

Met deze formule hebben we meteen het begripelektrische weerstand geïntroduceerd. De onder-

U

I

28

Figuur 2.25 Spanningsrail

Wat is een leiding?In het woordenboek wordt een ‘leiding’omschreven als: een buis of draad waardoor ofwaarlangs enige stof of kracht geleid wordt.In elektrotechnische zin is een leiding eenenkele al dan niet geïsoleerde of beschermdegeleidende draad of rail, of een gezamenlijkgeïsoleerd of beschermd samenstel van dradenof rails. Voorbeelden hiervan zijn draden (enke-le geïsoleerde geleidende draad) en kabels(gezamenlijk geïsoleerd samenstel van draden).Een geleidende draad houdt in, dat het materi-aal waarvan de draad is gemaakt, een zo grootmogelijk geleidingsvermogen heeft. Koperheeft een groot geleidingsvermogen en heeftdaardoor een geringe weerstand voor hettransport van de elektrische stroom.

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 28

Page 41: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

zoeker Ohm noemde deze constante verhoudingde elektrische weerstand van een geleider met alssymbool R. In formulevorm:

R =

Bij gelijk blijvende spanning (bijvoorbeeld 230 Vnetspanning) betekent dit: ‘Hoe groter de elek-trische weerstand, hoe kleiner de elektrischestroom wordt die door een geleider loopt.’Aangezien koper een metaal is met een lage elek-trische weerstand, wordt het veel gebruikt alsgeleider van elektrische stroom.

2.8.2 Vinyl draadEen veel toegepaste, éénaderige leiding is vinyldraad, afgekort VD. Het VD bestaat uit een kope-ren geleider, afgeschermd met een isolatiemate-riaal van vinyl, figuur 2.26. Naast VD is ook HVD,de halogeenvrije versie van VD-draad verkrijgbaar(zie ook hoofdstuk 1, paragraaf 1.4).VD wordt hoofdzakelijk toegepast voor de aanlegin buisleiding of leidingkoker.Belangrijk bij de keuze van VD is:

• de doorsnede van de geleider (draad);

• de kleur van de isolatie (vinyl).

De doorsnede van een geleider is afhankelijk vande grootte van de elektrische stroom die doordeze geleider loopt. Dit is als volgt te verklaren.Naarmate de elektrische stroom groter wordt, zalde warmteontwikkeling in een geleider toene-men. Als gevolg van de toename van de warmte-ontwikkeling in een geleider kan het isolatiemate-riaal smelten. Deze warmteontwikkeling kan wor-den beperkt door een geleider te kiezen met eengrotere doorsnede. De juiste doorsnede van draden en (zie subpara-

U

I

graaf 2.8.3) kabels, is vastgelegd in de NEN 1010,zie bijvoorbeeld in figuur 2.27.VD is verkrijgbaar in diverse doorsneden, oplopendvan 1,5 mm2 tot 300 mm2, waarvan VD 1,5 mm2

en VD 2,5 mm2 in installaties het meest wordentoegepast.

De kleur van de isolatie geeft aan waarvoor dedesbetreffende draad is bedoeld:

• bruin: fasedraad;

• blauw: nuldraad;

• zwart: schakeldraad;

• groen-geel: beschermingsleiding.

De kleur van de genoemde draden is, evenals deuitzonderingen hierop, vastgelegd in de NEN 1010.Bij normale lichtinstallaties moet voor de fasedraad,nuldraad en beschermingsleiding (aardleiding) eenleiding met een doorsnede van 2,5 mm2 wordengebruikt, terwijl voor de schakeldraad een door-snede van 1,5 mm2 mag worden gebruikt.

Het maximale aantal draden in een buisleiding isaan voorschriften gebonden. Deze zijn af te lezenin figuur 2.28. In deze figuur is gerekend metmaximaal twee bochten in een buisleiding. Het getal tussen haakjes geeft het grootste aantaldraden dat in een flexibele buis aanwezig magzijn, aan.

2.8.3 KabelsKabels voor vaste aanleg worden zowel gebruiktvoor bovengrondse aanleg als voor aanleg in degrond. We behandelen respectievelijk de YMvK(bovengrondse aanleg) en de YMvK-as (aanleg inde grond). Evenals VD zijn ook de meeste kabels ineen halogeenvrije versie verkrijgbaar (zie ookhoofdstuk 1, paragraaf 1.4). Halogeenvrije kabelsworden veelal aangeduid met de letters zh (zon-der halogenen).

YMvK-mb bestaat uit één of meer geïsoleerdekoperen geleiders die tezamen zijn omgeven dooreen moeilijk brandbare mantel (mb staat voormoeilijk brandbaar), figuur 2.29-1. YMvK wordttoegepast als voedings- en stuurstroomkabel en isgeschikt voor alle in de NEN 1010 aangegevenruimten. Belangrijk bij de keuze van YMvK is:

• de doorsnede van de geleiders;

• de kleur van de isolatie van de geleiders;

292 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES

koperen geleider

vinylisolatie

Figuur 2.26 Vinyl draad

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 29

Page 42: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

30

Kerndoorsnede Installatiemethodenin mm2 A1 A2 B1 B2 C D

1,5 17 16,5 20 19,5 22 222,5 23 22 28 26 30 294 31 30 37 35 40 376 40 38 48 44 52 46

10 54 51 66 60 71 6116 73 68 88 80 96 7925 95 89 117 105 119 10135 117 109 144 128 147 12250 141 130 175 154 179 14470 179 164 222 194 229 17895 216 197 269 233 278 211

120 249 227 312 268 322 240150 285 259 358 307 371 271185 324 295 408 348 424 304240 380 346 481 407 500 351300 435 396 553 465 576 396

Isolatiemateriaal: XLPE of EPRAantal belaste aders: 3Kernmateriaal: koper

Figuur 2.27 Toelaatbare stroom (A)

Kerndoorsnede Buitenmiddellijn van de buis in mmin mm2 16 19/20 25 32 38/40 50

1,5 5 (4)2,5 4 (3) ,(5)4 3 (2) 5 (4)6 2 (2) 4 (3) 5 (5)

10 2 3 (3) (5)

16 3 (2) 5 (4)25 2 3 (3) 535 2 (2) 450 3 570 2 495 3

Figuur 2.28 Bepalen van het grootste aantal draden per buis

• het aantal benodigde aders (= geïsoleerdegeleiders).

De doorsnede van de geleiders en de kleur van deisolatie zijn reeds behandeld.

Het aantal benodigde aders in een kabel is afhan-kelijk van vele factoren zoals éénfase- of driefase-kabels, voedings- of stuurstroomkabels of kabelsvoor éénpolige schakelingen, serie- of wissel-schakelingen.

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 30

Page 43: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Er zijn diverse mogelijkheden om kabels tebevestigen, zoals:

• leggen of bundelen in ladderbaan, kabelgoot,wandgoot en dergelijke;

• gebeugeld of gebundeld in stijgladder;

• monteren in buisleiding;

• bevestigen door middel van kabelbevestigings-materialen.

Bij het bevestigen van kabels mogen de bevesti-gingsmiddelen de kabels niet beschadigen (let opscherpe onderdelen). Bij vloerdoorgangen moetenkabels tot ten minste een hoogte van 0,1 metervanaf de vloer beschermd worden tegen bescha-diging, figuur 2.30.

YMvK-as heeft dezelfde opbouw als YMvK en isdaarnaast voorzien van een extra binnenmantelmet daaromheen een staaldraadomvlechting,figuur 2.29-2. YMvK-as wordt toegepast vooraanleg in de grond en op plaatsen waar mecha-nische bescherming gewenst is.Bij toepassing van kabels in de grond moet reke-ning worden gehouden met straat- en graaf-werkzaamheden. Het is verstandig in een bestekvast te leggen wie deze werkzaamheden voor zijnrekening neemt. Wat betreft de uitvoering vandeze werkzaamheden is, om misverstanden tevoorkomen, goed overleg nodig tussen debetrokken partijen.

312 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES

koperengeleider

isolatie

vinylmantelmoeilijkbrandbaar

1 Opbouw YMvK-mb

soepele koperenbeschermingsleiding

koperen geleiders

isolatie

staaldraad omvlechting

vinyl buitenmantelmoeilijk brandbaar

vinyl binnenmantelmoeilijkbrandbaar

2 Opbouw YMvk-as-mb

Figuur 2.29 Kabels voor vaste aanleg

Figuur 2.30 Bescherming bij vloerdoorgang van een kabel

stalen of slagvastebeschermingsbuis

kabelklem

kabel

≥ 100 mm

2.8.4 Buigzame leidingenBuigzame leidingen worden toegepast op plaatsenwaar leidingen veelvuldig worden gebogen enwaarbij de kans op trillen aanwezig is. Voorbeeldenzijn huishoudelijke verlengsnoeren en tijdelijkebouwplaatsvoorzieningen zoals de voeding vooreen bouwlift. De soepelheid van een buigzame leiding wordt bepaald door de geleider, die isopgebouwd uit een groot aantal dunne koper-draden. Buigzame leidingen worden meestalgebruikt als verplaatsbare leidingen zoals:

• leiding aan verplaatsbare toestellen;

• verlengsnoer.

Onder bepaalde voorwaarden (zie NEN 1010)mogen buigzame leidingen ook worden gebruiktvoor de aansluiting van vast elektrisch materieel.Een praktisch voorbeeld hiervan is het aansluitenvan een inbouwverlichtingsarmatuur, gemon-teerd in een verlaagd plafond. Dit kan een vasteaansluiting worden, gerealiseerd door middel van

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 31

Page 44: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

buigzame leiding (= aansluitsnoer). Dit is toe-gestaan onder drie voorwaarden:1 De overgang van de vaste installatie op hetaansluitsnoer moet tot stand worden gebracht viaeen contactdoos of een lasdoos.2 De genoemde contactdoos moet afgezekerdzijn tegen overstroom.3 Het aansluitsnoer mag niet langer zijn dantwee meter, figuur 2.31.

Er is een groot assortiment buigzame leidingen.Op basis van de isolatie van een leiding is eenindeling te maken in:◆ PVC-geïsoleerde leidingen;◆ rubber-geïsoleerde leidingen;◆ leidingen voor speciale toepassingen.

◆ PVC-geïsoleerde leidingenDeze zijn goed bestand tegen vocht en vet engemakkelijk te monteren. Deze leidingen zijndoordat ze gevoelig zijn voor hoge en lage tem-peraturen, niet geschikt voor toepassing buiten,in werkruimten en bij gebruik van warmteontwik-kelende toestellen. Enkele soorten zijn:

• vinyl-mantelleiding (VMvL), figuur 2.32, toe-gepast bij aansluiting van huishoudelijke toestel-len zoals koelkasten en stofzuigers;

• vinyl-tweelingsnoer (VTS), toegepast bij aanslui-ting van kleine verplaatsbare huishoudelijke appara-ten en verlichtingsarmaturen (geen handlampen).

◆ Rubber-geïsoleerde leidingenDeze zijn beter bestand tegen hoge en lage tem-peraturen. Voor toepassingen waarbij permanenthoge omgevingstemperaturen (tot maximaal 110 °C) te verwachten zijn, kan worden gekozenvoor hittebestendige edrateen-geïsoleerde leidingen. Enkele soorten leidingen zijn:

• RMcL (ook bekend als NWPK), figuur 2.33,

heeft een sterke slijtvaste mantel en is met namegeschikt voor aansluiting van machines, motorenen andere werktuigen waaraan zware eisen aande mechanische eigenschappen worden gesteld;

• edrateen-leiding is geschikt voor aansluitingvan elektrische apparaten en verlichtingsarmatu-ren waarbij plaatselijk hoge temperaturen optre-den. Daarnaast zijn ze geschikt voor aansluitingvan ketels in cv-installaties.

32

buigzamekoperengeleiders

slijtvastebuitenmantel

rubber-isolatie

contactdoos buis

verlaagd plafond

armatuur

lengte max. 2 meter

koperen geleider

vinylisolatie

vinylmantel

Figuur 2.32 Opbouw van een VMvL

Figuur 2.33 Opbouw van een RMcL

Figuur 2.31 Maximale lengte van aansluitsnoeren bij

inbouwverlichtingsarmaturen

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 32

Page 45: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

◆ Leidingen voor speciale toepassingenMet name in de industrie kunnen leidingen voorspeciale toepassingen nodig zijn. In overleg metde leverancier kunnen deze kabels voor een speci-aal doel worden vervaardigd. Een voorbeeld vanspeciale leidingen zijn kabels voor de voeding enbesturing van kranen.

2.8.5 Toebehoren van leidingenToebehoren voor het bevestigen, verbinden,aftakken en coderen van kabels zijn onder andere:

• kabelbevestigingsmateriaal, zoals kabelbeu-gels, kabelzadels, figuur 2.34-1, en zware ijzerenbeugels;

• colsonbanden of colringbanden, figuur 2.34-2,ook bekend onder de naam tyraps of trekbanden,toegepast voor het bundelen van kabels of hetbevestigen aan aanwezige leidingwegen alskabelladder en kabelgoot;

• kabeldozen, figuur 2.34-3, toegepast om elek-trische verbindingen in onder te brengen;

• kabelmoffen, toegepast om elektrische verbin-dingen in onder te brengen die waterdicht moe-ten zijn afgesloten, zoals in de grond aangebrach-te kabels;

• lasdoppen, figuur 2.34-4, en lasklemmen,figuur 2.34-5, toegepast om elektrische verbin-dingen tot stand te brengen;

• kroonklemmen, ook bekend onder de naamkroonstenen, veel toegepast in de woningbouw

332 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES

1 kabelzadels

3 kabeldoos in combinatie met montageplaat bevestigd op kabelgoot

montageplaat kabeldoos

kabelgoot

2 colsonband

Figuur 2.34 Toebehoren van leidingen

5 lasklem

4 lasdop

als elektrische verbinding tussen vaste installatieen verlichtingsarmaturen;

• kabel- of adercodering, toegepast voor hetcoderen van kabels of aders.

2.8.6 RailkokerEen railkokersysteem bestaat uit een aantal rail-kokerelementen met bijbehorende koppel-, hoek-en aftakstukken. Een railkokersysteem kan voortwee verschillende doeleinden worden gebruikt.1 Als transportleiding van grote elektrische ver-mogens, met aftakkingen voor vaste aanslui-tingen van schakel- en verdeelinrichtingen. Hetsysteem wordt in plaats van voedingskabels toe-gepast, figuur 2.35.2 Als systeem waardoor het eenvoudig verwisse-len van aansluitingen ten behoeve van elektrischetoestellen en machines in fabrieken en werkplaat-sen mogelijk wordt gemaakt.

2.9 Leidingwegen

Leidingwegen is een verzamelnaam voor voorzie-ningen ten behoeve van het beschermen enondersteunen van elektrische leidingen. Hiermeeworden naast leidingen voor licht- en kracht-installaties, ook leidingen voor communicatie-,beveiligings- en gebouwbeheersinstallatiesbedoeld.

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 33

Page 46: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Leidingwegen zijn er in vele soorten en maten;we kunnen een onderscheid maken in:

• buisleiding;

• platte-buisleiding;

• plintgoten;

• kabelgoten;

• kabelladders;

• wandgoten;

• vloergoten.

In de woningbouw wordt hoofdzakelijk gewerktmet buisleiding, terwijl in de utiliteits- en indus-triële bouw veel met kabel- en wandgoten wordtgewerkt. Niet alleen de keuze in het soort leiding-wegen is van belang, maar ook de manier waaropde leidingwegen worden aangebracht (inbouw ofopbouw) speelt een grote rol bij het ontwerp vaneen installatie.

Aangezien de elektrische leidingen van diverseinstallaties onder bepaalde voorwaarden indezelfde leidingwegen kunnen worden aange-bracht, betekent dit een aanzienlijke besparing inkosten. Immers, de kosten voor het leveren enaanbrengen van twee smalle leidingwegen zullenaltijd hoger zijn dan het leveren en aanbrengenvan één brede leidingweg. Bij het ontwerpen, bestellen en monteren van leidingwegen moeten we rekening houden met:

• juiste diameter of breedte van leidingwegen;

• reserveruimte in verband met toekomstige uit-breidingsmogelijkheden;

• soort materiaal (in verband met toepassings-gebied);

• geldende normen en voorschriften;

• leveranciersgegevens betreffende belastbaar-heid leidingwegen en/of eisen ten aanzien van tegebruiken kabels;

• montagemogelijkheden (bijvoorbeeld gebruikmaken van reeds aanwezige ophangconstructies);

• bouwkundige voorzieningen (bijvoorbeeld inzicht of uit zicht montage).

2.9.1 BuisleidingBuisleiding wordt toegepast in combinatie metvinyl draad maar ook in combinatie met voe-dingskabels, signaalkabels, telefoonkabels, coax-kabels en dergelijke.Buisleiding is onder te verdelen naar het soortmateriaal:◆ PVC-buisleiding;◆ hostalit-buisleiding;◆ halogeenvrije buisleiding;◆ stalen buisleiding.

◆ PVC-buisleiding Een PVC-buisleiding is crèmekleurig en is te ver-krijgen in lengtes van vier meter.

◆ Hostalit-buisleidingEen Hostalit-buisleiding is eveneens verkrijgbaarin lengtes van vier meter en is een slagvast mate-riaal met een grijze kleur. Gezien de slagvasteeigenschappen van hostalit, wordt deze, veelal incombinatie met kabel, toegepast op plaatsenwaar de kans op beschadiging groot is.Zowel PVC- als hostalit-buisleiding zijn standaardverkrijgbaar in diverse diameters, oplopend van16 mm (5/8”) tot 51 mm (2”).

34

railkokerelement

koppelstuk

voedingkast

hoekstuk

plaat mettrekontlasting

aftakkast

eindsluitkap

Figuur 2.35 Railkokersysteem

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 34

Page 47: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

◆ Halogeenvrije buisleidingEen halogeenvrije buisleiding is verkrijgbaar inlengten van 4 meter, is lichtgrijs van kleur en wordttoegepast op plaatsen waar hoge eisen wordengesteld aan de brandveiligheid (zie hoofdstuk 1,Elektrotechnische installaties, paragraaf 1.4.

◆ Stalen buisleidingEen stalen buisleiding wordt toegepast op plaat-sen waar de kans op beschadiging erg groot is ofop plaatsen waar de buisleiding tevens als con-structie dienst moet doen.Naast genoemde buisleidingen, wordt er opplaatsen waar dit gewenst is, gebruik gemaaktvan flexibele buisleiding. Deze is verkrijgbaar oprol in de kleuren crème en zwart. Het onderlingverbinden van PVC- of hostalit-buisleiding ismogelijk door middel van verbindingssokken (ookwel verbindingsmoffen genoemd).

Afhankelijk van de wensen van de opdrachtgever,de functie van desbetreffende ruimten en de bouw-kundige mogelijkheden, zal er gekozen wordenvoor een installatie in zicht of uit zicht. Zo zal er inde woningbouw bijna altijd gewerkt worden metbuisleiding uit zicht, terwijl dit in de utiliteitsbouwheel verschillend kan zijn. In magazijnhallen zal,mede gezien de bouwkundige situatie, veelal eeninstallatie in zicht nodig zijn. In kantoren zal, doorde toepassing van systeemplafonds, veel met buis-leiding uit zicht kunnen worden gewerkt. En omheel andere redenen zal in een gevangenis buis-leiding ingestort in beton de voorkeur verdienen.Wat betreft een installatie uit zicht zijn er diversemogelijkheden:

• ingestort in wanden en vloeren;

• weggewerkt in metselwanden, gipswanden,systeemwanden en dergelijke;

• weggewerkt achter verlaagde plafonds, ver-hoogde vloeren, in schachten en dergelijke.

Het aanbrengen van buisleiding achter verlaagdeplafonds en dergelijke is een installatie uit zicht,die echter montagetechnisch als opbouw-installatie moet worden beschouwd.

2.9.1.a Buisleiding als inbouwinstallatieEen inbouwinstallatie is een installatie waarvan debuisleidingen en toebehoren zoveel mogelijk zijnweggewerkt in wanden en vloeren. In figuur 2.36

is door middel van een installatietekening eenmethode van leidingaanleg van een inbouwinstal-latie weergegeven. Een installatietekening is eenplattegrond (meestal wordt de bouwkundigetekening als onderlegger gebruikt) waarop deplaats van de onderdelen van een installatie enhun leidingen staan aangegeven. (Om installatie-tekeningen overzichtelijk te houden worden lei-dingen meestal niet getekend.)Het betreft hier een zogenoemd gemodificeerdcentraaldozensysteem dat veelvuldig wordt toege-past in de woningbouw en in mindere mate in deutiliteitsbouw. Dit systeem houdt in dat doormiddel van centraaldozen leidingen met elkaarworden doorverbonden, waarbij aftakkingen wor-den gemaakt naar schakelaars en wandcontact-dozen. De term gemodificeerd wil zeggen dat erlasverbindingen mogen worden gemaakt ininbouwdozen voor wandcontactdozen en schake-laars. Dit ten behoeve van het aftakken naar ver-schillende wandcontactdozen.

Wat betreft de uitvoering van inbouwvoorzieningenzullen er in een vroegtijdig stadium duidelijkeafspraken moeten worden gemaakt tussen debouwkundig aannemer en de elektrotechnischinstallateur. Immers, buisleiding moet zijn aange-bracht voordat er gestart kan worden met het stor-ten van beton, het aanbrengen van stucwerk en hetplaatsen van systeemplafonds. Dit onderstreeptnogmaals het belang van een goede planning.

De methode van aanpak, maar ook de keuze vanmaterialen als buisleiding, centraaldozen, spa-ringskegels en inbouwdozen zijn afhankelijk vanhet gekozen bouwkundige systeem.

352 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES

Figuur 2.36 Installatietekening van een gemodificeerd

centraaldozensysteem

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 35

Page 48: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Aanleg in de gietbouwIn de gietbouw moeten er hoge eisen wordengesteld aan de bevestiging en de keuze van de tegebruiken installatiematerialen. Gezien het defini-tieve karakter van gietbouw, zal het herstellen vanonjuist gemonteerde of defect geraakte mate-rialen hoge kosten met zich meebrengen.

Bij de montage en de keuze van installatiemateri-alen in de gietbouw moet aandacht wordenbesteed aan:

• waterdichte afsluiting van centraal- en inbouw-dozen in verband met binnendringen van beton-vocht;

• degelijke bevestiging van buisleiding in sprui-ten van centraal- en inbouwdozen door middelvan buisvergrendeling, zodat bij het storten vanbeton deze verbindingen niet losraken;

• toepassing van centraaldozen, figuur 2.37-1,inbouwdozen, figuur 2.37-2, en bevestigings-zadels, figuur 2.37-5, met aangespoten pluggen

voor bevestiging aan houten of stalen bekisting;

• toepassing van uitsparingskegels, figuur 2.37-3, om het koppelen van buisleiding doormiddel van verbindingssokken in betonvloerenmogelijk te maken;

• toepassing van afstandhouders, figuur 2.37-4,voor bevestiging van inbouwdozen tegen desluitzijde van de bekisting.

Aanleg in de prefab-elementenbouwIn bouwwerken waarbij hoofdzakelijk gebruikwordt gemaakt van prefab-betonelementen,zoals wanden en vloeren die vooraf in een fabriekzijn vervaardigd, worden de buisleidingen endozen van tevoren al aangebracht. Voordat metde productie van prefab-elementen wordtgestart, gaat hier veel uitzoek- en coördinatiewerkaan vooraf. Immers, van elk betonelement moe-ten sparingstekeningen worden vervaardigd waar-op de benodigde buisleiding en dozen, met juistemaatvoering, worden aangegeven, figuur 2.38.

36

Figuur 2.37 Installatiemateriaal in de gietbouw

1 centraaldoos 2 inbouwdoos 3 uitsparingskegel

4 afstandhouder voor inbouwdoos 5 bevestigingszadel

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 36

Page 49: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Aanleg in de traditionele bouwEr zijn diverse soorten centraaldozen verkrijgbaar,geschikt voor montage in volle massieve vloeren,breedplaatvloeren, kanaalplaatvloeren en hollebaksteenvloeren. In figuur 2.39 is een voorbeeldvan een constructie ten behoeve van een cen-traaldoos in een geprefabriceerde kanaalplaat-vloer te zien. In deze vloerelementen, die in diktekunnen variëren van 160 tot 230 mm, moeten decentraaldozen vaak nog op de bouw worden aan-gebracht. In de plaat wordt een gat geboord vanrond 80 mm, waarin de centraaldoos met behulpvan de ophanghaak wordt bevestigd.

De keuze en bevestiging van inbouwdozen isafhankelijk van het soort wand. Er is een onder-scheid te maken tussen inbouwdozen voor:

• schoonmetselwerk;

• betonstenen met een leidinggleuf;

• baksteen, kalkzandsteen of gibo;

• systeemwanden.

Om inbouwdozen in schoonmetselwerk te bevesti-gen, wordt gebruikgemaakt van vierkante dozen,die gemakkelijk in het metselverband kunnen wor-den opgenomen. De buisleiding kan de doos aande achterzijde verlaten, figuur 2.40-1.

Om ronde inbouwdozen in vuilmetselwerk tebevestigen, moet een gat worden geboord vanrond 85 mm. De doos klemt zichzelf hierin vastdoor middel van de kunststof lippen die zich aan

372 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES

vl.

2960

200

300

1031

55

400

370

8401440

kant

oorz

ijde

toile

tzijd

e

5610

afgewerkte vloer

3450 +vl.370 200

25

5715sparingskegel

buis, PVC 16 mm

inbouwdoostbv verlichting

2800

+vl

.

1900

+vl

.

250

Figuur 2.38 Prefab-element, voorzien van maatvoering, voor inbouwvoorzieningen

Figuur 2.39 Montage van een centraaldoos in

een kanaalplaatvloer

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 37

Page 50: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

de zijkant van de doos bevinden. Bij het aan-brengen van deze dozen moet rekening wordengehouden met een stuclaag of tegels die in deafwerkingsfase van de bouw zullen worden aan-gebracht.

Buisleidingen kunnen in sleuven wordenbevestigd door middel van een kunststof keg.Met een schroevendraaier kan de keg in de sleufworden vastgezet, figuur 2.40-2. Spijkers zijn nietnodig en roestvorming is onmogelijk.

Aanleg in systeemwandenWat betreft het bevestigen van hollewanddozen insysteemwanden zijn er, afhankelijk van het toe-gepaste systeem, verschillende mogelijkheden. Bij een gesloten wand moet de hollewanddoos,met de daarin aangebrachte flexibele buisleiding, in een geboord gat worden gedrukt. Door tweebevestigingsstukjes in de sleufgaten aan te bren-

gen die corresponderen met de toegepaste plaat-dikte, komt de doos klem te zitten tussen de bei-de (gips)platen. Om het klemzetten tussen tweeplaten mogelijk te maken, zal in veel gevallengebruik moeten worden gemaakt van een contra-steun die in de ‘tuit’ op de bodem van de holle-wanddoos wordt bevestigd. Als contrasteun kaneen op maat gezaagd stukje buisleiding wordengebruikt, figuur 2.40-3.Bij een open wand is het mogelijk de hollewand-doos vast te zetten door middel van schroevenen/of lijmen, figuur 2.40-4.Ten slotte is het mogelijk door middel van zijde-lingse bevestigingssteunen hollewanddozen aanrachels, stijlen en/of profielen te bevestigen,figuur 2.40-5.

Bouwkundige hulpVoor het wegwerken van de installatie in wandenzijn bouwkundige werkzaamheden nodig zoals het

38

1 montage inbouwdoos in schoon metselwerk 3 montage holle wanddoos in gesloten systeemwand

2 bevestiging buisleiding d.m.v. keg

4 montage holle wanddoos in open wandsysteem

5 montage holle wanddoos in systeemwand d.m.v. zijdelingse bevestigingFiguur 2.40 Montage van een inbouwdoos

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 38

Page 51: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

frezen van sleuven ten behoeve van buisleidingenen het boren van gaten ten behoeve van inbouw-dozen. Deze voorzieningen zullen meestal bestek-matig door de bouwkundig aannemer moetenworden meegenomen in zijn prijsvorming. Het inhet werk aangeven van het benodigde freeswerk,alsmede het aftekenen daarvan, behoren uiteraardtot de werkzaamheden van de elektrotechnischinstallateur.

2.9.1.b Buisleiding als opbouwinstallatieEen opbouwinstallatie is een installatie waarvan debuisleidingen, lasdozen en dergelijke direct zicht-baar zijn, dan wel achter verlaagde plafonds enverhoogde vloeren zijn aangebracht.Om aftakkingen te kunnen maken en om elektri-sche verbindingen (lassen) in onder te brengen,worden lasdozen toegepast. Naast de traditioneleronde en vierkante lasdozen wordt meestalgebruikgemaakt van de universele lasdoos. Metéén universele lasdoos is het mogelijk elke uitvoe-ring van de traditionele lasdoos te vervangen.Daarnaast is het mogelijk om op deze lasdoos eendaarvoor geschikt montagedeksel te bevestigen.Dit montagedeksel is geïntegreerd in een voorbe-drade dubbele wandcontactdoos, figuur 2.41-1.Toepassing van deze universele lasdoos is kosten-besparend, gezien de snellere montage tijden enhet gebruik van één model lasdoos in plaats vanverschillende uitvoeringen.

Snellere montagetijden zijn eveneens mogelijkdoor het juiste type bevestigingsmateriaal toe tepassen. Een goed voorbeeld hiervan is het

gebruik van open klempluggen, figuur 2.41-2,waarbij schroeven overbodig is geworden.

Voor opbouwinstallaties gelden, evenals voorinbouwinstallaties, voorschriften die zijn vastge-legd in de NEN 1010. Onder meer is vastgelegdwat de maximale afstand is tussen twee opeenvol-gende bevestigingsmiddelen voor zowel PVC-,stalen, als flexibele buis, zie figuur 2.42.Aan beide zijden van hulpstukken moet op eenafstand van maximaal 100 mm een bevestigingzijn aangebracht.

2.9.2 Platte-buisleidingPlatte-buisleiding is een rechthoekige koker diewordt toegepast in combinatie met VD-draad ofzwakstroomkabels. Platte-buisleiding is bekendonder de naam K25 (te bevestigen door middel vanmuurclips), figuur 2.43-4, of P25 (direct te bevesti-gen), figuur 2.43-5. Zowel K25 als P25 zijn lever-baar inclusief een compleet assortiment aan bij-passende hulpstukken zoals deksels, koppelstukken,hoekstukken, aftakstukken, lasdozen, montage-platen, geschikt voor het aanleggen van een com-plete opbouwinstallatie. K25- en P25-koker wordenvoornamelijk toegepast op plaatsen waarbij een in-bouwinstallatie óf niet mogelijk is, óf te hoge kostenmet zich meebrengt zoals bij renovatieprojecten.

2.9.3 PlintgotenPlintgoot is evenals platte-buisleiding, een recht-hoekige koker die leverbaar is inclusief een com-pleet assortiment aan bijpassende hulpstukken.Het wezenlijke verschil met P25 is dat plintgoot,als plint gemonteerd, grotere afmetingen heeftwaarin bijpassende contactdozen en schakelaarskunnen worden aangebracht.

392 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES

1 universele lasdoos inclusief montagedeksel met geïntegreerde wandcontactdoos

2 open klemplug

Figuur 2.41 Universele lasdoos en open klemplug

Soort buis Verticaal Niet verticaal d in m d in m

Stalen buis 1 1volgens N 1251PVC buis 0,5 0,4volgens NEN 3174Flexibele buis 0,4 0,3volgens NEN 3530

Figuur 2.42 Afstand d tussen twee opéénvolgendeFiguur 2.42 Afstand d tussen twee opeenvolgende

bevestigingsmiddelen

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 39

Page 52: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

40

2.9.4 KabelgotenKabelgoten, figuur 2.44-1, worden in de utiliteits-bouw en de industriële bouw op grote schaal toe-gepast. Deze kabelgoten worden veelal via draad-stangen of bevestigingssteunen aan bouwkundige

plafonds, dakconstructies en stalen balken opge-hangen. Daarnaast worden kabelgoten vaak opmuurconsoles gelegd. Kabelgoten zijn in diverseuitvoeringen en breedtematen verkrijgbaar. Debelangrijkste uitvoeringen van kabelgoot zijn:

• sendzimir-verzinkt staalplaat. Deze veel toege-paste uitvoering is alleen bij een normaal binnen-klimaat voldoende tegen corrosie beschermd;

• thermisch-verzinkt staalplaat. Deze uitvoeringis beter bestand tegen corrosie;

• gelakte kabelgoot;

• roestvrij stalen kabelgoot. Deze wordt veel toe-gepast in de industriële bouw en op plaatsenwaar de kabelgoot buiten wordt gemonteerd;

• kabelgoot met functiebehoud (kabelgoot-FB). Deze kabelgoot moet worden toegepast op plaat-sen waar de leidingen met functiebehoud moe-ten worden aangebracht (zie hoofdstuk 4, Beveili-gingsinstallaties, paragraaf 4.1.8). Genoemdekabelgoot-FB tezamen met de ophanginrichtin-gen beschikken over eigenschappen die bij brandgedurende minimaal 30 minuten intact blijven.

1 plattebuisleiding

2 plattebuisleiding K25

3 plattebuisleiding P25

4 montage met muurclips 5 directe montage

Figuur 2.43 Platte-buisleiding

2 kabelladder

1 kabelgoot

Figuur 2.44 Kabelgoot en kabelladder

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 40

Page 53: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Het spreekt voor zich dat genoemde kabelgoot-FB deugdelijk wordt bevestigd aan wanden ofplafonds die ook een minimaal functiebehoudvan 30 minuten garanderen.

Bij het projecteren van kabelgoten (ook kabel-ladders, kabelbanen en eventuele draadgoten) isoverleg nodig over:

• beschikbare bouwkundige ruimte (bijvoor-beeld boven verlaagd plafond en onder verhoog-de vloeren);

• aan te brengen luchtkanalen, cv-leidingen endergelijke;

• aan te brengen koelplafonds;

• te monteren verlichtingsarmaturen;

• benodigde sparingen door draagmuren (stabiliteitswanden) en bouwkundige wanden en vloeren.

In de ontwerpfase, maar later ook in de voorbe-reidingsfase, is het dan ook noodzakelijk dat bijhet projecteren van kabelgoten en kabelladdersgoed overleg plaatsvindt tussen de betrokkenpartijen. Met betrokken partijen worden hier tenminste bedoeld bouwkundig aannemer, werk-tuigbouwkundig installateur en elektrotechnischinstallateur.

2.9.5 KabelladdersKabelladders (ook wel ladderbanen genoemd) enstijgladders, figuur 2.44-2, worden toegepast bij dewat grotere utiliteits- en industriële bouwwerken.Kabelladders onderscheiden zich van kabelgotendoor de open en robuustere uitvoering.

412 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES

2.9.6 WandgotenWandgoten zijn rechthoekige installatiekanalen dietegen, vóór, of in de wand worden geplaatst, figuur2.45. Bij het aanbrengen van een wandgoot vóórde wand wordt gebruikgemaakt van een tegen dewand bevestigde console die op de gewensteafstand kan worden ingesteld. De ontstane ruimtetussen de achterzijde van de wandgoot en de wandkan worden opgevuld met een uit lamellen enlameldragers samen te stellen rooster.

Wandgoten zijn geschikt om er diverse aansluit-materialen zoals wandcontactdozen, schakelaars,telefoon- en datacontactdozen, in aan te bren-gen. Wandgoten worden gemonteerd inclusiefbijpassende hulpstukken, zoals deksel, scheidings-profiel, koppelplaten, hoekstukken, aftakstukken,lasdozen en inbouwdozen. Wandgoten zijn zowelgeschikt voor nieuwbouw als voor renovatie-projecten. Ze worden met name in de utiliteits-bouw, zoals in kantoren en scholen, veel toegepast.

Integreren wandgotenAangezien op veel plaatsen wandgoten enconvectors boven elkaar worden aangebracht,is het om esthetische redenen mogelijk omwandgoten te integreren in convector-omkastingen. Omdat de kans op beschadigingvan de laklaag van wandgoten groot is, is hetverstandig om deze pas in de eindfase van debouw aan te brengen en desnoods te voorzienvan een tijdelijke afscherming (bijvoorbeeldverpakkingsmateriaal).

rooster

vóór de wand in de wandtegen de wand tegen de wand met schopplint

Figuur 2.45 Bevestigingsmethoden van een wandgoot

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 41

Page 54: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

2.9.7 Vloergoten en vloersystemenVoor installaties in kantoorgebouwen wordt somsgebruik gemaakt van vloergoten. Wat betreft detoepassing van vloergoten zijn er diverse systemen.De keuze voor een bepaald systeem is afhankelijkvan de bouwkundige mogelijkheden, de omvangvan de installatie en de wensen van de klant. Om enig inzicht te geven in de diverse vloergoot-systemen, worden deze achtereenvolgens behandeld.

2.9.7.a Verzonken vloergotenEen verzonken vloergoot bestaat uit een geheelgesloten romp en kan worden gemonteerd inafwerkvloeren van minimaal 75 mm dikte. In ditsysteem kunnen de aansluitingen voor voeding,data en telefoon in een universeeldoos wordengebouwd. Een universeeldoos moet zodanig wor-den aangebracht, dat de bovenkant gelijk ligt aande afwerkvloer. De universeeldoos is voorzien vaneen tijdelijk deksel, die na het aanbrengen van deafwerkvloer kan worden verwijderd, figuur 2.46-1.Wanneer er sprake is van afwerkvloeren dunnerdan 75 mm, bestaat de mogelijkheid om een ver-zonken vloergoot in het beton aan te brengen. Indat geval bestaat een universeeldoos uit eenonder- en een bovendoosconstructie. De vloer-goot inclusief de onderdoosconstructie met stalendeksel, wordt geheel in het beton gestort. De sta-len deksel wordt vervolgens vervangen door eenbovendoosconstructie met een tijdelijke deksel,die na het aanbrengen van de afwerkvloer kanworden verwijderd, figuur 2.46-2.Het voordeel van een verzonken vloergoot-systeem is dat er een vloer zonder obstakels is.Een nadeel is het definitieve karakter van hetsysteem, dat wil zeggen dat de opstelling van hetmeubilair afhankelijk is van de plaats van de aan-sluitpunten.

2.9.7.b Aan het oppervlak liggende vloer-gotenAan het oppervlak liggende vloergoten zijn vloer-goten waarvan de deksels gelijk liggen aan debovenkant van de aan te brengen afwerkvloer.Deze vloergoten worden meestal toegepast bijafwerkvloeren met geringe dikte (tot zo'n 60mm) en zijn onder te verdelen in gesloten enopen systemen.Bij gesloten vloergoten zijn romp en deksel vast

met elkaar verbonden, terwijl bij open vloergotenromp en deksel separate onderdelen zijn. Openvloergoten worden daarom toegepast op plaat-sen waar veel wisseling van bekabeling plaats-vindt.Zowel vloergoten als universeeldozen moeten ophoogte worden gesteld, wat mogelijk is doormiddel van stelbeugels.Gesloten en open vloergoten kunnen gecombi-neerd worden met opvoerzuilen of met aansluit-materiaal in de vloer.

2.9.7.c OpbouwvloergotenOpbouwvloergoten kunnen worden toegepast inrenovatieprojecten waar de dikte van de afwerk-vloer niet toereikend is voor de inbouw van eenverzonken vloergoot.Evenals aan het oppervlak liggende vloergoten,zijn opbouwvloergoten onder te verdelen ingesloten en open systemen.Bij toepassing van zowel verzonken als aan hetoppervlak liggende vloergoten is een goedesamenwerking tussen in eerste instantie architect,constructeur en elektrotechnisch ontwerper en intweede instantie tussen bouwkundig aannemeren elektrotechnisch installateur noodzakelijk.

2.9.7.d Verhoogde vloersystemenVerhoogde vloersystemen zijn uitermate geschiktvoor installaties waarbij sprake is van grote hoe-veelheden voedings-, regel-, data- en telefoon-kabels, die nodig zijn voor aansluitpunten van vrijin de ruimte liggende werkplekken. Met name opplaatsen waar veel wisseling van kabels plaats-vindt, biedt zo'n flexibel systeem vele voordelen(zie hiervoor hoofdstuk 3 Communicatie-installa-ties, paragraaf 3.4.3).Een verhoogd vloersysteem biedt wat betreft aan-sluittechniek, diverse mogelijkheden, waaronderdekselsets, multizuilen en/of opvoerzuilen. In figuur 2.46-3 is een voorbeeld te zien van eendekselset die wordt aangebracht in een vloertegel.Voor het aanbrengen hiervan dienen, meestaldoor de bouwkundig aannemer, uitsparingen teworden gemaakt in de vloertegel.

2.9.8 Multizuilen en opvoerzuilenMultizuilen, figuur 2.47-1, zijn elektrische installa-tiekanalen voor vrij-opstelbare verticale montage.Deze multizuilen zijn geschikt voor zowel nieuw-

42

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 42

Page 55: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

bouw- als renovatieprojecten en worden in deeindfase van de bouw, na het bepalen van dekantoorinrichting, aangebracht. Ook na de mon-tage van multizuilen kan op iedere gewensteplaats een aansluiting, bijvoorbeeld wandcontact-doos, telefoon-, of datacontactdoos, worden aan-gebracht. Dit maakt multizuilen tot een flexibelsysteem. De keuze in de lengte van de zuil isafhankelijk van de totale lengte tussen bouw-kundig plafond en de afwerkvloer. Ten behoevevan de bevestiging aan de bovenliggende vloer-constructie zal de zuil door het verlaagd plafondheen steken, waartoe een uitsparing moet wordenaangebracht in een plafondtegel.

432 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES

computervloer

deksel

kabelgoot

3 verhoogd vloersysteem

2 verzonken vloergoot in beton

1 verzonken vloergoot in afwerkvloer

Minimale afwerkvloerhoogte (x)

hoogte zonder met vloergoot aansluittechniek aansluittechniek 28 mm 60 mm 75 mm 38 mm 70 mm 75 mm

afwerkvloer

verzonken vloergoot

universeeldoostijdelijke deksel

Figuur 2.46 Vloergoten

2 opvoerzuil

1 multizuil

Figuur 2.47 Multizuil en opvoerzuil

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 43

Page 56: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Opvoerzuilen of aftakzuilen, figuur 2.47-2, zijnopbouwkastjes die zijn voorzien van aansluit-materiaal zoals wandcontactdozen, telefoon-, ofdatacontactdozen. Deze opvoerzuilen kunnen incombinatie met diverse leidingwegen(bijvoorbeeld vloergoten) worden gebruikt. Ze worden, evenals multizuilen, in de eindfasevan de bouw na het bepalen van de kantoor-inrichting aangebracht.

2.9.9 Brandwerend afdichten van sparingenOp plaatsen waar leidingen en leidingwegen zoalskabels, kabelgoten en kabelladders door vloeren,wanden en plafonds worden gevoerd, moet reke-ning worden gehouden met het brandwerendafdichten van sparingen, figuur 2.48. De brandwe-rendheid van deze afdichtingen moet ten minstegelijk zijn aan de eisen die gesteld worden aan dedesbetreffende vloeren, wanden en plafonds.Het brandwerend afdichten van sparingen is eenvoorziening waarmee vrijwel alle bouwpartners temaken krijgen. Afhankelijk van de gestelde eisenaan de brandwerendheid, kunnen de kosten watbetreft het brandwerend afdichten van sparingenbehoorlijk oplopen. In het bestek of anders viaduidelijk vastgelegde afspraken zal moeten wor-den aangegeven wie daadwerkelijk voor dezewerkzaamheden (zowel prijstechnisch als uitvoe-ringstechnisch) zorg draagt.

2.10 Schakel- en verdeelinrichtingen

Een schakel- en verdeelinrichting (hierna aange-duid als verdeelkast) is het hart van de installatie.Door middel van deze centraal opgestelde ver-deelkast wordt de installatie van spanning voor-

44

zien. Afhankelijk van de omvang van de installatie,zal er voor één of meer verdeelkasten wordengekozen. In de woningbouw zal over het alge-meen gebruik worden gemaakt van één verdeel-kast, terwijl in utiliteits- en industriële bouw geko-zen zal worden voor verschillende verdeelkasten.Wanneer er verschillende verdeelkasten wordengebruikt, zal één van deze verdeelkasten of eenafzonderlijke verdeelkast als hoofdverdeelinrichtingdienst moeten doen.

Verdeelkasten worden voor het betreffendegebouw meestal pas in productie genomen nadatde volgende drie fasen zijn doorlopen:

• het vervaardigen van ontwerptekeningen.Deze werkzaamheden worden meestal uitge-voerd door de elektrotechnisch ontwerper insamenspraak met de opdrachtgever. Het ver-vaardigen van een ontwerptekening behandelenwe in paragraaf 2.11 Ontwerpen van een elektro-technische installatie;

• het vervaardigen van werktekeningen. Dezewerkzaamheden worden uitgevoerd door deelektrotechnisch installateur die het werk in uit-voering heeft gekregen;

• het vervaardigen van aanzichttekeningen.Deze werkzaamheden worden uitgevoerd doorde leverancier van de verdeelkasten.

2.10.1 WerktekeningenWerktekeningen zijn tekeningen die tijdens hetbouwtraject worden gebruikt voor de uitvoeringvan de elektrotechnische installatie. Als basis voorhet vervaardigen van werktekeningen wordtzoveel mogelijk gebruikgemaakt van de beschik-bare ontwerptekeningen van de installatie. Hettotstandkomen van de definitieve werktekeningenvergt echter nogal wat uitzoek-, coördinatie- entekenwerk. Om het een en ander op efficiënte wijze aan te pakken, moet ten minste rekeningworden gehouden met:

• gestructureerd overleg tussen de verschillendebouwpartners waaronder bouwkundig aannemer,werktuigbouwkundig installateur, elektrotech-nisch installateur en eventuele aannemers vanplafonds en wanden;

• duidelijke afspraken met betrekking tot goed-keuringsprocedures. Afspraken moeten wordengemaakt met genoemde bouwpartners,opdrachtgever, architect, adviseurs, maar ook

brandwerende harde plaat steenwol

brandwerende coating

Figuur 2.48 Brandwerend afdichten van een sparing

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 44

Page 57: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

met keurende instanties zoals energiebedrijf,Bouw- en Woningtoezicht en brandweer.

2.10.2 AanzichttekeningenWanneer de werktekeningen gereed zijn, kan wor-den gestart met het vervaardigen van aanzicht-tekeningen van de verdeelkasten. Aan de handvan installatieschema’s worden aanzichttekenin-gen van verdeelkasten gemaakt. Deze aanzicht-tekeningen worden, na goedkeuring door deelektrotechnisch ontwerper en de installateur,gebruikt voor het vervaardigen van de verdeel-kasten.

2.10.3 Verdeelkasten en toebehorenVerdeelkasten zijn verkrijgbaar in vele uitvoeringen:vanaf een eenvoudige standaard verdeelkast in dewoningbouw tot een uitgebreide op aanvraagleverbare verdeelkast in de utiliteits- of industriëlebouw. Als materiaal voor verdeelkasten wordtzowel kunststof als plaatstaal toegepast. De opbouw van een verdeelkast is weergegeven infiguur 2.49-1.

Afhankelijk van de gestelde eisen in de NEN 1010, is een verdeelkast opgebouwd uitdiverse installatiematerialen. De belangrijkstedaarvan zijn:

• hoofdschakelaar, voor het spanningsvrij makenvan de gehele verdeelkast;

• groepsschakelaar, voor het spanningsvrijmaken van een groep. Groepsschakelaars kunnennodig zijn om spanningsvrij aan de groep te kun-nen werken;

• smeltveiligheid, een combinatie van een smelt-patroon en een schroefkop, die tezamen met eenpatroonhouder en een passchroef te gebruiken is,figuur 2.49-2. Een smeltveiligheid beschermt deleiding tegen een te grote stroomtoename zoalsbij kortsluiting of overbelasting. Aangezienstroomdoorgang warmte veroorzaakt, zal bij eente grote stroomtoename de smeltpatroon door-smelten en wordt de desbetreffende groep buitenwerking gesteld. Smeltpatronen zijn verkrijgbaarmet een stroomsterkte, oplopend van 2 A tot 63 A;

• voor grotere vermogens wordt gebruik gemaaktvan mesveiligheden. Een mesveiligheid bestaat uiteen mespatroon, figuur 2.49-3, met houder;

• installatieautomaat, figuur 2.49-4, een alterna-tief voor de combinatie groepsschakelaar en

smeltveiligheid, wordt inmiddels op grote schaaltoegepast. Een installatieautomaat schakelt uitzodra de stroom een bepaalde waarde overschrijdten is vervolgens (na het wegnemen van de oor-zaak) op eenvoudige wijze weer in te schakelen;

• aardlekschakelaar, ter beveiliging van personen.Voor de juiste werking en toepassing verwijzen wenaar subparagraaf 6.2.3 Aardlekschakelaar;

• aardlekautomaat, in feite een combinatie vaneen installatieautomaat en een aardlekschakelaar.

Om kabels in verdeelkasten, bedieningspanelen,kabeldozen en dergelijke spatwaterdicht in tevoeren, worden pakkingbussen (ook wel wartelsgenoemd) toegepast, figuur 2.50-1.

452 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES

2 smeltpatroon, passchroef en schroefkop

1 verdeelkast

4 installatie-automaat3 mespatroon

Figuur 2.49 Verdeelkast met toebehoren

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 45

Page 58: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Als hulpmiddel voor het tot-stand-brengen vaneen deugdelijke elektrische verbinding tussen eenader en bijvoorbeeld aansluitrails in een verdeel-kast, worden kabelschoenen gebruikt, figuur2.50-2. Kabelschoenen zijn verplicht gesteld bijeen aderdoorsnede van 10 mm2 of meer.Op, in of nabij verdeelkasten moet duidelijk staanaangegeven tot welke groep de beveiligings-toestellen behoren.

2.10.4 Ruimten en opstelplaatsen voorverdeelkastenIn het Bouwbesluit 2003, artikel 4.65 tot en met4.69, zijn bepalingen opgenomen ten aanzienvan meterruimten bij nieuwbouw. Hierin wordtondermeer aangegeven dat de afmetingen, in-deling en leidingdoorvoeren moeten voldoen aande NEN 2768. In de NEN 1010 zijn eisen opgeno-men betreffende ruimten en opstelplaatsen vanverdeelkasten. Bij de indeling van deze ruimten,die voornamelijk bouwkundig van aard zijn, moetonder andere rekening worden gehouden methet volgende:

• rondom de verdeelkast moet voldoende vrijeruimte aanwezig zijn voor het veilig verrichtenvan elektrotechnische werkzaamheden (ten min-ste 0,70 m breed en 2 m hoog);

• er moet een vluchtweg aanwezig zijn van tenminste 0,50 m breed en 2 m hoog;

• er moet een toegangsdeur aanwezig zijn vanten minste 0,70 m breed en 2 m hoog; de deurmoet naar buiten toe worden geopend;

• de meterruimte moet goed afsluitbaar zijn bijvoorbeeld met een slot;

• de afstand tussen de (hoofd)verdeelkast en deplaats waar de voedingskabel van het energie-bedrijf het gebouw binnenkomt, moet zo kleinmogelijk zijn.

De bouwkundig ontwerper (architect) dient erterdege rekening mee te houden dat er voldoen-

de ruimte wordt gereserveerd voor het plaatsenvan (hoofd)verdeelkasten en benodigde voorzie-ningen ten behoeve van het energiebedrijf. Vol-doende ruimte betekent eveneens voldoendewerkruimte; het openslaan van de deuren vanverdeelkasten moet mogelijk zijn.In ruimten voor verdeelkasten in schouwburgen,concertgebouwen, bioscopen en dergelijke moeten, ten opzichte van andere ruimten, doorvoeringen van leidingen en leidingwegeneen brandwerendheid hebben van ten minstezestig minuten.Met uitzondering van eengezinswoningen (metinachtneming van de specifieke eisen), mogen

46

1 pakkingbus 2 kabelschoen

Figuur 2.50 Pakkingbus en kabelschoen

aansluitterminalafgaandegroepen

elektrischeverdeelinstallatie

kWh-meter(1 of 3-fase)

hoofdautomaatEnergiebedrijf

gasmeter(conventioneel)

watermeter

aansluitterminalvoor gas enwater (ingaand enafgaandgedeelte)

stelprofiel

Figuur 2.51 Meterruimte in de woningbouw

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 46

Page 59: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

verdeelkasten niet zonder noodzaak in de buurtvan gas-, stoom-, water- of dergelijke leidingenzijn opgesteld. In figuur 2.51 is een meterruimtein een eengezinswoning weergegeven.

2.11 Ontwerpen van een elektro-technische installatie

We behandelen op basis van de in de voorgaandeparagrafen besproken ontwerpgegevens het ont-werp van een elektrotechnische installatie staps-gewijs. Als voorbeeld gaan we uit van het ontwerpvan een elektrotechnische installatie in een woon-huis, bestaande uit begane grond en één verdie-ping. Bij het ontwerpen van een elektrotechnischeinstallatie wordt gebruikgemaakt van een platte-grond, waarvoor de bouwkundige tekeningmeestal als basis dient. Deze bouwkundige teke-ning kan door architect of bouwkundig aannemerdigitaal of als witdruk worden verstrekt aan deelektrotechnisch ontwerper. Wanneer deze allegegevens van de elektrotechnische installaties inde tekening verwerkt heeft, is de tekening gereed.Deze tekening noemen we een installatietekening. De installatietekening voor het woonhuis annexkantoor uit ons voorbeeld is als bijlage in dit boekopgenomen.

SymbolenlijstIn de hierna volgende installatietekeningen eninstallatieschema's staan veel symbolen, die zijnopgenomen in de NEN 5152. Deze symbolen dievoor bouwkundigen nogal eens een struikelblokblijken te zijn, zijn in figuur 2.52 weergegeven.In de praktijk is het echter een voordeel als eenbouwkundige een elektrotechnische tekening kanlezen. Dit geeft hem de mogelijkheid rekening tehouden met noodzakelijke elektrotechnische voor-zieningen. Zo is de plaatsbepaling van inbouw-materiaal van belang bij het boren van gaten voorinbouwdozen en het infrezen van leidingen. Hetkunnen lezen van een elektrotechnische tekeningis ook belangrijk voor de plaatsbepaling van dediverse elektrotechnische materialen.

Stap 1 Minimum aantal vereiste aansluitpuntenvoor verlichtingZoals behandeld in subparagraaf 2.1.5 Geldendevoorschriften, zijn er minimumeisen vastgelegdbetreffende het aantal aansluitpunten voor ver-lichting. Uit figuur 2.5 is voor ruimten in totbewoning bestemde gebouwen het minimumaantal vereiste aansluitpunten af te lezen. Infiguur 2.53 zijn het minimum aantal vereiste aan-sluitpunten voor verlichting in zwart aangegeven.Schakelaars voor deze verlichting moeten indezelfde ruimte als de lichtaansluitpunten wordenaangebracht. Uitzonderingen hierop zijn schake-laars voor buitenverlichting en schakelaars voorverlichting in badkamers. In badkamers moet deschakelaar zich wél nabij de toegang van de bad-kamer bevinden.

Stap 2 Aansluitpunten voor algemene verlichtingen sfeerverlichtingIn tegenstelling tot standaard eengezinswoningen,zal bij de wat duurdere woonhuizen/bungalows deopdrachtgever ofwel koper van het huis meerbetrokken zijn of worden bij het ontwerp. Naast dein stap 1 genoemde minimumverlichting, zullenin dergelijke situaties aansluitpunten voor extraalgemene verlichting en sfeerverlichting zekergewenst zijn, bijvoorbeeld voor:

• extra algemene verlichting in de woonkameren de kelder;

• accentverlichting boven de bar in de woon-kamer;

• halogeenspots in de uitbouw van de woonkamer(gezien de minimaal beschikbare bouwkundigeruimte in het plafond, wordt de benodigde trafo inde cv-ruimte op de eerste verdieping gemonteerd);

• decoratieve wandverlichting in de woonkamer;

• spots voor het aanlichten van het werkvlak inde keuken;

• accentverlichting boven het bad.

In ons voorbeeld zijn een aantal van deze aan-sluitpunten in figuur 2.53 in kleur aangegeven.De met een sterretje (*) aangeduide aansluitpuntenvoor verlichting worden geschakeld door middelvan een tijdklok, waardoor de verlichting bij af-wezigheid automatisch wordt ingeschakeld.

472 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 47

Page 60: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

48

kWh

1616

PER

PER

PTT

CAI

symbool verklaring symbool verklaring

kilowattuurmeter

lichtverdeelkast

besturingskast

aardlek automaat

installatie automaat

klok

beltrafo

van beneden komende leiding

naar boven gaande leiding

van boven komende leiding

naar beneden gaande leiding

enkelpolige schakelaar

enkelpolige trekschakelaar

wisselschakelaar

wandcontactdoos met randaarde

wisselschakelaar met signaallamp

serieschakelaar

kruisschakelaar

wandcontactdoos met randaardewaterdicht

PERILEX wandcontactdoos

PERILEX wandcontactdoos 400Vmet aarde en nul

aansluitpunt algemeen

1-fase aansluitpuntmet aarde en nul

verlichtingsarmatuur

TL-armatuur

wandarmatuur

waterdicht wandarmatuur

waterdichte drukknop

tweetonige bel

thermostaat

aansluitpunt telefoon

aansluitpunt CAI

aardpunt

aardingsmat

aardelektrode

Figuur 2.52 Symbolenlijst

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 48

Page 61: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

492 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES

kant

oor

badk

amer

1e

berg

kast

over

loop

g

gC

V -

rui

mte

berg

kast

slaa

pkam

er 2

balk

on

spot

s op

BG

traf

o tb

v

( vo

or s

ymbo

len

en g

roep

snum

mer

zie

sta

p 6

en 7

)

groe

p 7*

moe

t zow

el m

et d

e be

tref

fend

e sc

hake

laar

sge

scha

keld

kun

nen

wor

den

als

met

de

tijdk

lok

OP

ME

RK

ING

:

met

erka

st

a

f

h fg

hal

toile

t

h

woo

nkam

er

ab

slaa

pkam

er 1

lam

p in

kel

der

badk

amer

bg

berg

-ka

st

scha

k.ke

lder

verl.

b

keuk

en

bijk

euke

n

hh

tbv

scha

kelk

lok

h

e

e

lam

p in

kel

der

d

b

e

tbv

verli

chtin

g

bb

aa

b

d

kast

b ad b

ba

b

lam

p in

kel

der

1x T

L 36

W

c

c

c

d

lam

p in

kel

der

c

tbv

spo

tsk

kk

a

Figuur 2.53

Stap 1 en stap 2: minimum aantal aansluitpunten (= zwart) en extra aansluitpunten (= blauw) voor verlichting

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 49

Page 62: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Stap 3 Extra aansluitpunten voor buitenverlichtingNaast het vereiste buitenlichtpunt nabij de hoofd-entree, zal extra buitenverlichting veelal gewenstzijn. Te denken valt aan lichtaansluitpunten nabijdeuren en aan terras-, tuin-, inrit- of vijververlich-ting. Buitenverlichting kan tevens dienst doen alsbeveiligingsverlichting als deze ‘s nachts continubrandt of, wat energiezuiniger is, ingeschakeldwordt door middel van een bewegingsmelder. Infiguur 2.54 zijn, in kleur, nabij de deuren aansluit-punten voor buitenverlichting aangegeven. Hetverdient de voorkeur in het ontwerp rekening tehouden met toekomstige tuinverlichting. In onsvoorbeeld zijn hiertoe een aantal ledige aansluit-punten ten behoeve van toekomstige schakelaarsopgenomen.

Stap 4 Minimum aantal vereiste wandcontactdo-zenZoals behandeld in paragraaf 2.5 Bepalen van hetaantal en de plaats van aansluitpunten en wand-contactdozen, gelden er minimumeisen voor hetaantal aan te brengen wandcontactdozen inwoningen. Dit aantal is, evenals bij stap 1, af telezen uit de tabel van figuur 2.5. In de woonkamer met open keuken met eenoppervlakte van ongeveer 52 m2 betekent dit (hetquotiënt van 52 m2 : 7 m2) minimaal 8 stuks dub-bele wandcontactdozen, waarvan 1 in de openkeuken. Daarnaast moet nog één extra dubbelewandcontactdoos worden opgenomen nabij hetaanrecht. In figuur 2.54 zijn het minimum aantal vereistewandcontactdozen in zwart aangegeven.

50

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 50

Page 63: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

512 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES

kant

oor

badk

amer

1e

berg

kast

over

loop

CV

- r

uim

te

berg

kast

slaa

pkam

er 2

balk

on

blin

d tb

vtu

inve

rl.

s

s

blin

d tb

v tu

inve

rl.

buis

ø50

van

gar

age

(toe

kom

st)

tbv

verli

chtin

ga

b

b

baa

met

erka

st

hal

toile

t

woo

nkam

er

slaa

pkam

er 1

badk

amer

bg

berg

-ka

st

in k

elde

r

keuk

en

bijk

euke

n

Figuur 2.54 Stap 3 en stap 4: extra aansluitpunten voor buitenverlichting (= blauw) en

minimum aantal wandcontactdozen (= zwart )

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 51

Page 64: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

52

Stap 5 Extra aantal vereiste aansluitpunten/wandcontactdozen voor elektrische toestellenZoals behandeld in paragraaf 2.5 Bepalen van hetaantal en de plaats van aansluitpunten en wand-contactdozen, gelden er minimumeisen voor hetaantal extra aan te brengen aansluitpunten enwandcontactdozen voor elektrische toestellen inwoningen. Deze zijn af te lezen uit de tabel vanfiguur 2.18. In figuur 2.55 zijn deze extra vereisteaansluitpunten en wandcontactdozen voor elek-trische toestellen in zwart aangegeven.

Stap 6 Extra aansluitpunten/wandcontactdozenNaast de in stap 4 en 5 genoemde vereiste aan-sluitpunten en wandcontactdozen, is er veelalbehoefte aan extra aansluitpunten en wandcon-tactdozen, zoals:

• extra wandcontactdozen in woon- en slaapka-mers voor algemeen gebruik;

• extra wandcontactdozen in kantoor voor com-puters, printers, faxapparaat en dergelijke (in hetkantoor is gekozen voor een wandgoot, omdatdaarin gemonteerde wandcontactdozen en tele-fooncontactdozen eenvoudig kunnen wordenverplaatst);

• wandcontactdozen in badkamers;

• wandcontactdozen voor inbouwverlichtingvan meubels en keukenapparatuur zoals magne-tron (1700 W), koelkast (120 W) en diepvriezer(120 W)

• spatwaterdichte wandcontactdozen voor bui-ten bijvoorbeeld voor tuinonderhoud, terras envijverpomp;

• aansluitpunt voor afzuigventilator, pomp vanvloerverwarming en dergelijke.

Het getal tussen haakjes geeft een indicatie vanhet opgenomen vermogen van de genoemdeelektrische toestellen in ons voorbeeld. Het opge-nomen vermogen van elektrische toestellen isechter sterk afhankelijk van keuze en omvang vande apparatuur. Zo zullen aan elektrische toestel-len in de huishoudelijke sector heel andere eisengesteld worden dan aan toestellen in bedrijfskeu-kens. Dat de opgenomen vermogens daarbijeveneens aanzienlijk verschillen zal duidelijk zijn.In figuur 2.55 zijn de extra aansluitpunten enwandcontactdozen in kleur aangegeven.

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 52

Page 65: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

532 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES

berg

kast

CV

wan

dgoo

t

op z

olde

r

Per

ilex

WC

D tb

vaf

zuig

vent

ilato

rtb

v bu

itenv

oele

r

tbv

ther

mos

taat

best

urin

gska

st tb

vaf

zuig

vent

ilato

r

tbv

bui

tenv

oele

rtb

v a

fzui

gven

t.

kant

oor

badk

amer

1e

over

loop

CV

- r

uim

te

berg

kast

slaa

pkam

er 2

balk

on

tbv.

koo

kpla

at3-

fase

per

ilex

elek

tr.

kach

el

WA

SM

AC

HIN

E

onde

r tr

ap

krui

prui

mte

ther

mos

taat

in k

elde

r

tbv

mag

netr

on+

lam

p ke

uken

kast

met

erka

st

hal

toile

t

woo

nkam

er

tbv

lam

p w

asem

-ka

p / k

euke

nkas

t

slaa

pkam

er 1

badk

amer

bg

berg

-ka

st

keuk

entb

v c

lose

-in-b

oile

r

bijk

euke

n

DR

OG

ER

VA

AT

WA

SS

ER

Figuur 2.55 Stap 5 en stap 6: extra vereiste aansluitpunten/wandcontactdozen voor elektrische toestellen (= zwart) en extra

aansluitpunten en wandcontactdozen (= blauw)

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 53

Page 66: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Stap 7 Bepalen van het aantal aansluitpunten pereindgroepWanneer alle aansluitpunten voor verlichting,wandcontactdozen en aansluitpunten voor elek-trische toestellen op de plattegrond zijn aangege-ven, kan gestart worden met het bepalen van hetaantal aansluitpunten per eindgroep. Een eind-groep is een deel van een installatie die afzonder-lijk is beveiligd door middel van een in een ver-deelkast aangebrachte automaat of zekering. Aanelk aansluitpunt wordt een (eind)groepnummertoegekend dat correspondeert met de desbetref-fende eindgroep, figuur 2.57. Op die manierwordt tevens het aantal eindgroepen vastgesteld.Om de kans op het uitvallen van de gehele ver-lichting zo klein mogelijk te maken, zijn praktischalle installaties over minimaal twee eindgroepenverdeeld. Bij twee tot en met zes eindgroepen,die uitsluitend of mede voor verlichting dienen,zijn er voorschriften met betrekking tot het maxi-male aantal aansluitpunten per eindgroep, ziefiguur 2.56. In tot bewoning bestemde gebou-wen worden aansluitpunten voor verlichting enwandcontactdozen in woonkamer en overigekamers boven het aantal zoals genoemd in figuur 2.5, niet meegerekend in de telling van hetaantal aansluitpunten.Bij installaties met meer dan zes eindgroepen (watin ons voorbeeld het geval is) wordt het aantalaansluitpunten bepaald door het maximaal aan tesluiten vermogen. Bij de berekening gaan we uitvan het schijnbaar vermogen. Het schijnbaar ver-mogen (Ps), ook wel naar de bijbehorende eenheidvoltampère (VA) genoemd, is gelijk aan het pro-duct van spanning en stroom. In formulevorm:

Ps (VA) = U (V) × I (A)

Het werkelijke vermogen (P), dat uitgedrukt wordtin watt (W), is afhankelijk van het soort belastingdat is aangesloten. Bij gloeilampen is het werkelijkvermogen gelijk aan het schijnbaar vermogen (P = Ps). Bij motoren is het werkelijk vermogenlager dan het schijnbaar vermogen.Als vuistregel geldt dat we voor iedere enkele ofmeervoudige wandcontactdoos 200 VA moetenrekenen. Uitzondering hierop is een wandcontact-doos in combinatie met een schakelaar voor algemene verlichting. Van deze wandcontactdooshoeft het vermogen niet in de telling te wordenmeegenomen, omdat de plaats ervan meestalniet doeltreffend is.Voor een lichtpunt gaan we uit van het te verwach-ten werkelijke vermogen van het aansluitpunt.

Stap 8 Projecteren van buisleiding voor inbouw-voorzieningenIn ons voorbeeld is gekozen voor een gemodifi-ceerd centraaldozensysteem, zoals behandeld insubparagraaf 2.9.1 onder Buisleiding als inbouw-installatie. In figuur 2.57 is in blauw groep 8 hiertoenader uitgewerkt. Niet alle buisleidingen zullen inwanden en vloeren worden weggewerkt. Zo zalde installatie in de kelder, op de zolder en in deschuur als opbouwinstallatie (zie subparagraaf2.9.1 onder Buisleiding als opbouwinstallatie) wor-den uitgevoerd.

54

Aantal Aantal aansluitpunten eindgroepen per eindgroep

1 92 153 184, 5 of 6 21Meer dan 6 begrensd door gelijktijdige

schijnbare belasting en beveiliging

Figuur 2.56 Aantal aansluitpunten per eindgroep

Vraag: Hoeveel wandcontactdozen mogen weaansluiten op één 230 V-eindgroep die is afge-zekerd met een automaat van 16 A (uitgaandevan een verdeelkast met meer dan zes eind-groepen)?

Antwoord: Het maximaal aan te sluiten schijn-baar vermogen Ps = U × I = 230 V × 16 A = 3680 VA. Het maximale aantal wandcontact-dozen is dan te bepalen door het quotiënt van3680 en 200. Dat betekent dus maximaal 18 stuks.

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 54

Page 67: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

552 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES

kant

oor

GR

. 7

7

7 77

7

8

badk

amer

1e

berg

kast

9

9

over

loop

9

88

8

9

98

7

CV

- r

uim

te

8

8

8

888

8

berg

kast

9

slaa

pkam

er 2

99

8

8

balk

on

mee

rder

e lo

zele

idin

gen

naar

groe

penk

ast

met

erka

st

10

10

7

8

9

hal

710

10

88

9

9

toile

t

tbv

GR

. 7

8

GR

. 8

9

10

10

8

10

10woo

nkam

er

7

7

7

7 78

7

7

9

slaa

pkam

er 1

badk

amer

bg

99

99

997

9

berg

-ka

st

99

9

10

7

7

7

77

7

10

118

keuk

en7

8106

7

9

72

8

7

37

10

8

9

bijk

euke

n

19

9

8

4

1e v

erdi

epin

g

mee

rder

e lo

ze le

idin

gen

naar

Figuur 2.57 Stap 7 en 8: eindgroepnummers (= zwart) en groep 8 van het gemodificeerd centraaldozensysteem (= blauw)

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 55

Page 68: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

56

Stap 9 Vervaardigen van een installatieschemaEen installatieschema is een gemakkelijk leesbaarschematisch overzicht van de installatie met allebijbehorende vermogens per eindgroep, figuur2.58. In de NEN 1010 is vastgelegd wat minimaalin een installatieschema moet staan aangegeven.In tot bewoning bestemde gebouwen moetenwasbehandelingstoestellen op een afzonderlijkeeindgroep zijn aangesloten. Hetzelfde geldt voorverbruikende toestellen met een schijnbaar vermo-gen van 3 kVA of meer. In ons voorbeeld is er voorgekozen om, naast de inductiekookplaat (meerdan 3 kVA), verschillende elektrische toestellen opeen afzonderlijke eindgroep aan te sluiten, zoalsclose-in boiler, magnetron en vaatwasmachine.

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 56

Page 69: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

572 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES

kWh

Indien niet nader aangegevenkabels YMvk 3 of 5 x 2,5 mm2

wasmachine

droger

close-in boiler

vaatwasmachine

reserve

magnetron

schakelklok

lamp wasemkap

beltrafo

afzuigvent. badkamer + WC

11inductie kookplaat 1870 1870 1860 5600

12voeding garage 500 500 500 1500

8510

Rc = 40/In gemeten aan heteinde van de installatie

8630 9060 26200

26,20 kW15,72 kW

Totaal geïnstalleerd vermogente verwachten belasting (60%)

gasleiding CU 6

waterleiding CU 6

CU 25centraal aardpunt badkamer beg.gr. CU 6

centraal aardpunt badkamer 1e verd. CU 6

L1 L2 L3 totdiversen

12

34

56

2000 2000

1800 1800

1500

1500 1500

40A

1700 17001630 mA

30 mA

30 mA

30 mA

30 mA

716

8

100 100

2800 2800

254016

92760 276016

30 mA

30 mA

30 mA

102400 24001616

1616

16

15001616

16

30 mA

30 mA

30 mA

30 mA

2540

–– 1

–– 1

–– 1

–– 1

–– 1

–– 12

1– –

–– –

–16 11

216 11

19 14

–– –

Figuur 2.58 Voorbeeld van een installatieschema in een woonhuis

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 57

Page 70: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Stap 10 AardingsinstallatieIn bad- en doucheruimten is het verplicht alle gelijk-tijdig aanraakbare geleidende delen te verbindenmet een centraal aardpunt (zie hoofdstuk 6 Aardingen bliksembeveiliging subparagraaf 6.2.4 Potentiaal-vereffening in bad-of doucheruimten). In figuur 2.59zijn de centrale aardpunten in zwart aangegevenen in detail A en B nader uitgewerkt.

Stap 11 BelinstallatieIn ons voorbeeld bestaat de belinstallatie uit tweebeldrukkers nabij de voor- en achterdeur die eentweetonige bel in de hal bedienen, figuur 2.59(blauw). De belinstallatie wordt gevoed door eenbeltrafo die zich in de verdeelkast bevindt. Even-als een intercomdeurpost (zie hoofdstuk 3 Com-municatie-installaties, subparagraaf 3.2.1 Deur-intercominstallatie), verdient het de voorkeur eenbeldrukker rechts naast de buitendeur op eenhoogte van 1,20 tot 1,30 meter aan te brengen.

58

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 58

Page 71: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

kant

oor

badk

amer

1e

berg

kast

zie

deta

il B

over

loop

CV

- r

uim

te

DE

TA

IL B

van

met

erka

st

berg

kast

slaa

pkam

er 2

cent

raal

aar

dpun

t

van

met

erka

st

DE

TA

IL A

CU

4

CU

4

CU

4

CU

4

CU

4

onde

r w

asba

k

CU

4

wat

erle

idin

g

aard

mat

CV

badk

uip

CU

4

aard

mat

wat

erle

idin

gC

U 4

CU

4

CU

4

CU

4

cent

raal

aar

dpun

ton

der

was

bak

CV

balk

on

met

erka

st

hal

toile

t

woo

nkam

er

slaa

pkam

er 1

ZIE

DE

TA

IL A

badk

amer

bg

berg

-ka

st

keuk

en

bijk

euke

n

a

twee

toni

ge b

el

ab

b

Figuur 2.59 Stap 10 en stap 11: centrale aardpunten (= zwart) en belinstallatie (= blauw)

592 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 59

Page 72: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Stap 12 TelefooninstallatieIn woningen moet er een aansluitmogelijkheidaanwezig zijn voor aansluiting op het openbaretelefoonnet (zie hoofdstuk 4 Communicatie-instal-laties, subparagraaf 3.3.2 Telefoonaansluitingen inde woningbouw). Dit betekent dat er minimaaléén telefoonaansluitpunt is vereist, dat meestal inde woonkamer wordt geprojecteerd. Zoals weer-gegeven in figuur 2.60 (in zwart), zijn vanwegehet comfort in zowel woonkamer, kantoor alsslaapkamers één of meer aansluitpunten opgeno-men ten behoeve van telefoontoestellen. Het aan-tal telefoonaansluitpunten leent zich natuurlijkuitstekend om in combinatie met een huis-telefooncentrale te gebruiken (zie hoofdstuk 3Communicatie-installaties, subparagraaf 3.3.6Huistelefooncentrale).

Stap 13 CAI-installatieIn woningen moet een aansluitmogelijkheid aan-wezig zijn voor aansluiting op een centrale antenne-inrichting (zie hoofdstuk 3 Communicatie-installaties,subparagraaf 3.7.2 CAI-aansluitingen in de woning-bouw). Dit betekent dat minimaal één CAI-aan-sluitpunt vereist is, dat meestal in de woonkamerwordt geprojecteerd. Zoals weergegeven in figuur 2.60 (in blauw), zijn vanwege het comfortin zowel woonkamer, kantoor als slaapkamers éénof meer CAI-aansluitpunten opgenomen tenbehoeve van radio of televisie.

Stap 14 Loze leidingen voor inbraakbeveiligings-installatieVele particulieren beveiligen zich tegen inbraak(zie paragraaf 4.2 Inbraakbeveiligingsinstallaties).Om hierin tegemoet te komen, kunnen desge-wenst loze leidingen worden opgenomen vanafde meterruimte naar toekomstig te installerenpassief infrarood-detectors (PIR) voor ruimte-bewaking en/of magneetcontacten (MK) in deuren of ramen. Nabij de toegangsdeur is eenledige voorziening opgenomen voor een code-bediendeel (CBD) voor het in- en uitschakelenvan de beveiligingsinstallatie.In figuur 2.60 zijn een aantal ledige aansluitpuntenvoor eventueel toekomstige detectors in zwart,omcirkeld, aangegeven. In toenemende matewordt gebruikgemaakt van een draadlozeinbraakbeveiligingsinstallatie waardoor het aan-brengen van ledige voorzieningen overbodig isgeworden.Tevens verdient het aanbeveling loze leidingenaan te leggen naar bijvoorbeeld ramen en terras,voor eventueel later aan te brengen zonnewering,rolluiken en dergelijke.

Stap 15 BrandmeldinstallatieVanaf 1 januari 2003 zijn rookmelders in nieuw tebouwen woningen verplicht gesteld in alle ver-keersruimten zoals gangen, trappenhuizen endergelijke (zie paragraaf 4.1.2). In ons ontwerpbetekent dit het aanbrengen van minimaal tweestuks rookmelders (niet in de tekening aange-geven):

• één in het midden van het plafond op de over-loop op de verdieping;

• één in het midden van de hal op de beganegrond.

Van belang is dat ter plaatse van de rookmelderseen 230 V-voorziening aanwezig is. Dit betekentdat, zoals genoemd bij stap 8, de inbouwvoorzie-ning vooraf moet worden aangebracht.

60

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 60

Page 73: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

612 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES

kant

oor

PT

TP

IR5te

l./da

ta

badk

amer

1e

berg

kast

over

loop

6

tel./

data

CV

- r

uim

te

berg

kast

PIR

slaa

pkam

er 2

balk

on

CA

I 5C

AI

4C

AI

met

erka

st

PIR

tel./

data

PT

T 2

hal

MK

PIR

CB

D

toile

t

woo

nkam

ertel./

data

1

slaa

pkam

er 1

badk

amer

bg

berg

-ka

st

keuk

en

tel./

data

4

tel./

data

PIR

3

bijk

euke

n

PIR

CA

I2

CA

I1

CA

I

CA

I3

Figuur 2.60 Stap 12, stap 13 en stap 14: telefoonaansluitpunten (= zwart), CAI-aansluitpunten (= blauw) en ledige aansluit-

punten voor eventuele detectors (= omcirkeld)

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 61

Page 74: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

2.12 Energielevering

De elektrische voeding die geleverd wordt tenbehoeve van zowel woningen als utiliteits- enindustriële bouwwerken, is afkomstig van de 10 kV-transformatorhuisjes. In deze transforma-torhuisjes, die in woonwijken staan, wordt despanning verlaagd van 10 kV naar 400 of 230 V.Met deze spanning bereikt de elektriciteit degrootverbruikers (industrie) en de kleinverbruikers(kantoren, winkels, woonhuizen en dergelijke).Vanuit de transformatorhuisjes wordt de elektrischestroom, meestal via ondergrondse leidingen, naarde bouwwerken gebracht.

De elektrische spanning van 230 V die door hetenergiebedrijf aan de verbruikers wordt aange-boden, is een sinusvormige wisselspanning meteen frequentie van ongeveer 50 hertz (Hz). Integenstelling tot een gelijkspanning, waarbij despanning eenzelfde waarde behoudt, is een wissel-spanning een spanning die periodiek van richtingverandert. In figuur 2.61-1 is één periode van zo'nsinusvormige wisselspanning weergegeven. Eenfrequentie van 50 Hz wil zeggen dat er sprake isvan 50 perioden in één seconde. Ook de elektri-sche stroom zal periodiek van richting veranderen.Zonder in detail te treden, kunnen we stellen datde aangeboden spanning van 230 V uit het licht-net de zogenoemde effectieve spanning is. De topwaarde is daarbij gelijk aan 1,73 × 230 V =400 V, figuur 2.61-1.Bij een aansluiting op het elektriciteitsnet waar-bij sprake is van een wisselspanning van 230 V,kunnen we volstaan met twee spanningvoerende

geleiders, namelijk één faseleiding en één nullei-ding.

Bij de wat grotere woonhuizen en bij de meesteutiliteits- en industriële bouwwerken is een aan-sluiting van 230 V niet meer toereikend, en zaleen driefasekrachtaansluiting (230/400 V) nodigzijn. Dit is eigenlijk niets anders dan drie spannin-gen die 120° ten opzichte van elkaar verschovenzijn, figuur 2.61-2. Bij een driefase-aansluiting issprake van vier spanningvoerende geleiders waar-van drie faseleidingen L1, L2 en L3 en één nul-leiding. Evenals bij éénfasewisselspanning is deeffectieve spanning tussen elk van de faseleidingenen de nulleiding 230 V. Tussen steeds twee van dedrie faseleidingen is de effectieve spanning daar-entegen 400 V. De topwaarde is dan gelijk aan1,73 × 400 V = 692 V.

In de woningbouw zal de elektrische voedings-leiding, door middel van een aangebrachte mantel-buis, rechtstreeks naar de meterruimte gaan, waardeze wordt aangesloten op de aansluitkast. Vanuitdeze aansluitkast wordt via een kilowattuurmeter(kWh-meter) de schakel- en verdeelkast van span-ning voorzien. Zowel de aansluitkast, waarin zichde hoofdzekeringen bevinden, als de kWh-meterzijn eigendom van het energiebedrijf, en daaromverzegeld. Voorheen was het zo dat werkzaam-heden aan aansluitkasten en kWh-meters alleendoor het energiebedrijf mochten worden uitge-voerd. Tegenwoordig zijn gecertificeerde installa-teurs bevoegd om werkzaamheden te verrichten(inclusief het verzegelen) aan aansluitkasten enkWh-meters.

62

tijd in sec.

1 éénfase wisselspanning

effectieve waarde

top waarde

1/50

volt

400

230

L3

L2

L1

120o

2 driefasen wisselspanning

240o

Figuur 2.61 Wisselspanning

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 62

Page 75: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

632 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES

In de utiliteits- en industriële bouw zullen over hetalgemeen de elektrische voedingsleidingen vanafde transformator rechtstreeks worden aangeslo-ten op de (hoofd)schakel- en verdeelkast in delaagspanningsruimte van het betreffende bouw-werk. In de laagspanningsruimte nabij de(hoofd)schakel- en verdeelkast wordt een ener-giemeting (kWh-meter) aangebracht. De leveringen montage van de voedingskabels tussen detransformator en de (hoofd)schakel- en verdeel-kast, met uitzondering van de energiemeting inde laagspanningsruimte, behoren tot de werk-zaamheden van de elektrotechnisch installateur.

Afhankelijk van de omvang van de elektrotechni-sche installatie, worden bij grote verbruikers éénof meer transformatoren van het energiebedrijf inof nabij het object opgesteld. Dit betekent dathiervoor één of meer bouwkundige ruimtennodig zijn, waarvan de afmetingen afhankelijkzijn van het vermogen van de trafo(‘s). Overleghierover zal in een vroegtijdig stadium nodig zijn.Het energiebedrijf is daarbij een belangrijkegesprekspartner.

2.13 Eindinspectie

Voorheen speelde het energiebedrijf een belang-rijke rol bij de keuring van elektrotechnischeinstallaties. Tegenwoordig valt de inspectietaakonder verantwoordelijkheid van erkende installa-teurs. Het afstoten van de inspectietaak van hetenergiebedrijf betekende een ingrijpende veran-dering voor veel installatiebedrijven, aangeziende verantwoordelijkheid voor de veiligheid van deinstallaties bij deze bedrijven wordt neergelegd.Om de veiligheid van installaties te waarborgenzijn alleen certificaathouders bevoegd tot hetaanleggen en keuren van installaties. Een certifi-caathouder is een installateur die via een systeemvan kwaliteitszorg heeft aangetoond een veiligeinstallatie te kunnen aanleggen. Als beoordelings-richtlijn wordt hiervoor de BRL 6001 gehanteerd.De certificaathouder wordt erkend door een certi-ficatie-instelling door middel van een af te gevenKOMO-INSTAL-procescertificaat.

NoodstroomaggregaatVoor een noodstroomaggregaat is, gezien deomvang, een bouwkundige ruimte nodig. Bijeen NSA van 160 kVA moet dan gedacht wor-den aan een totaal benodigde ruimte van 20 m2,terwijl een NSA van 630 kVA een ruimte vraagtvan zo'n 50 m2. Krachtens het Bouwbesluit2003 en zoals omschreven in de NEN 1010,moet deze ruimte in voldoende mate zijngeventileerd en mogen afvoergassen, rook endamp van dit noodstroomaggregaat niet inandere ruimten waar zich personen kunnenbevinden, binnendringen. Aangezien genoem-de ruimte uitsluitend toegankelijk is voorbevoegde personen, is het nodig de ruimteafsluitbaar te maken met een slot.

2.14 Noodstroomvoorzieningen

Storingen in de energielevering komen, ondankskwalitatief goede installaties, helaas nogal eensvoor. In een aantal situaties kan het wegvallen vande energielevering een gevaar opleveren, of omveiligheids-, bedrijfstechnische of bedrijfsecono-mische redenen een bezwaar zijn. Te denken valtaan verlichtingsinstallaties (paragraaf 2.4) en devoeding van:

• vitale apparatuur voor operatiekamers, intensivecare- en hartbewakingsafdelingen in ziekenhuizen;

• telefooncentrales;

• koelmachines (ook koeling van essentiële tele-foon- en data-apparatuur);

• gegevensverwerkende apparatuur zoals com-puters;

• inbraakbeveiligingsapparatuur.

Een continue stroomvoorziening is onder anderemogelijk door gebruik te maken van een accu-batterij of van een noodstroomaggregaat.

KOMO-INSTAL-procescertificatenEr wordt onderscheid gemaakt bij de erken-ningen in drie deelgebieden, namelijk installatiesvan:

• individuele woningen;

• overige bouwwerken tot en met 3 × 80 A;

• overige bouwwerken groter dan 3 × 80 A.

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 63

Page 76: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Een accubatterij heeft het voordeel dat deze vrij-wel direct na het wegvallen van de netspanningstroom kan leveren. Deze installatie wordt daar-om een no-break installatie genoemd.Een noodstroomaggregaat (afgekort met NSA) iseen generator die onafhankelijk van de netspan-ning functioneert. Zodra de netspanning wegvaltzal het NSA worden opgestart en de gehele ofeen gedeelte van de installatie van stroom voor-zien. Een noodstroomaggregaat heeft eenopstarttijd nodig.

2.15 Tijdelijke installaties opbouwwerken

Tot nu toe is er alleen gesproken over elektrotech-nische installaties van definitieve aard. Tijdens derealisatie van een project zijn elektrische bouw-aansluitingen voor het voeden van heimachines,hijskranen, bouwliften, bouwverlichting, bouw-keet, lastrafo’s, diverse elektrische handgereed-schappen en dergelijke onmisbaar. Aangeziendeze elektrische bouwaansluitingen van tijdelijkeaard zijn, spreken we over een tijdelijke installatie.Een van de eerste uitvoeringstaken van eenelektrotechnisch installateur aan wie de opdrachtwordt verstrekt, betreft het verzorgen van een tij-delijke elektrische bouwvoeding. Bij de aanlegmoet er rekening mee worden gehouden datover het algemeen niet zachtzinnig met dezeinstallatie wordt omgegaan. Stevige afsluitbarebouwvoedingskasten, robuuste en voldoende geïsoleerde armaturen, slagvaste waterdichtecontactdozen en elektrische kabels die tegen eenstootje kunnen, zijn dan ook noodzakelijk.

Bij het verzorgen van een bouwaansluiting is over-leg tussen betrokken partijen nodig over het beno-digde elektrisch vermogen en de plaats van debouwvoedingskast(en). Om misverstanden te voor-komen, moet afgesproken worden wie het een enander levert en plaatst. In veel gevallen levert enplaatst de bouwkundig aannemer de benodigdelosse bouwvoedingskasten (ook wel zwerfkastengenoemd). Deze kasten moeten voldoen aan degestelde eisen in de NEN 1010 en de NEN 3140,zoals het gebruik van aardlekautomaten.

In de NEN 1010 zijn normen opgenomen waar-aan tijdelijke installaties moeten voldoen. Hierin isonder andere vastgelegd dat:

• vast opgestelde metalen steigers moeten zijnaangesloten op de beschermingsleiding;

• metalen delen van vast opgestelde transport-werktuigen zoals hijskranen en bouwliften, moe-ten zijn aangesloten op de beschermingsleiding;

• geleidende delen zoals metalen deuren die dooreen defect onder spanning kunnen komen, moetenzijn aangesloten op de beschermingsleiding;

• delen van de tijdelijke installatie moeten zijnbeveiligd door aardlekschakelaars van ten hoogste30 mA;

• de installatie aan het begin in- en uitschakel-baar moet zijn door middel van, tijdens werktijdmakkelijk bereikbare, schakelaars; het inschakelendoor onbevoegden moet worden voorkomen;

• kabels zoveel mogelijk buiten handbereik hoogboven de grond moeten zijn aangebracht.

Tijdelijke installaties komen niet alleen voor opbouwwerken, maar bijvoorbeeld ook in fabrieken,aan boord van schepen, op kermissen, circussen,tentoonstellingen, jaarbeurzen, markten en bijfeestverlichtingen. Hiervoor zijn normen opgeno-men in de NEN 1010.

64

Elektrische bouwaansluitingMet het energiebedrijf moet tijdig een afspraakworden gemaakt betreffende het verzorgenvan een tijdelijke elektrische aansluiting. In hetontwerp, en later in de uitvoering, moet bij hetverzorgen van een elektrische bouwaansluiting alrekening worden gehouden met de definitieveaansluiting. Zo mogelijk moet de voedingskabeldie gebruikt wordt voor de tijdelijke installatie,ook voor de definitieve installatie wordengebruikt. Desnoods zal een voedingskabel voorde definitieve aansluiting met overlengtebesteld moeten worden, die tijdelijk in een lusgelegd wordt.

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 64

Page 77: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Geraadpleegde en aanbevolenliteratuur

NormenBRL 6001 Procescertificatie installeren van gas-,water- en elektriciteitsinstallatiesNEN 1010 Veiligheidsbepalingen voor laagspan-ningsinstallatiesNEN 1891 Binnenverlichting - Meetmethoden voorverlichtingssterkten en luminantiesNEN 2768 Meterkasten en bijbehorende bouwkun-dige voorzieningen voor leidingaanleg in woningenNEN 3140 Bedrijfsvoering van elektrische installa-ties - Aanvullende Nederlandse bepalingen voorlaagspanningsinstallatiesNEN 5152 Technische tekeningen - Elektrotechni-sche symbolen (boek en CD)NEN-EN 1838 Toegepaste verlichtingstechniek -Noodverlichting

652 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 65

Page 78: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

06950475_H02 22-11-2005 15:51 Pagina 66

Page 79: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

3Communicatie-installatiesC. Meeuwissen

Communicatie betekent verbinding of onderling contact, waarbij altijd

twee partijen nodig zijn, namelijk een zender die de informatie ver-

strekt en een ontvanger die de informatie opneemt en verwerkt.

Telefoon- en datanetwerken zijn in de meeste bedrijven onmisbaar.

De integratie van telefoon- en datanetwerken biedt nieuwe perspec-

tieven. Met de komst van VoIP (Voice over IP) betekent dat telefoon-

verkeer over het datanetwerk tot de mogelijkheden behoort.

In de utiliteits- en industriële bouw is er veelal behoefte aan een

professionele geluidsinstallatie, die behalve voor het weergeven van

muziek ook als omroepinstallatie kan worden gebruikt. Een dergelijke

installatie moet aangepast zijn aan zijn omgeving en voldoen aan de

wensen van de gebruiker, bijvoorbeeld achtergrondmuziek op de werk-

vloer en selectieve informatieverspreiding in kantoren en magazijnen.

Observeren betekent waarnemen. Met een observatie-installatie,

bestaande uit camera('s) en monitor(s), is er de mogelijkheid om

gebeurtenissen en processen, die zich kunnen afspelen op één of meer

locaties, op afstand te bekijken.

06950475_H03 22-11-2005 16:04 Pagina 67

Page 80: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Inleiding

In onze huidige samenleving worden communi-catie-installaties steeds geavanceerder, omvangrij-ker en belangrijker, maar bovenal onmisbaar.Onmisbaar omdat onze wensen en eisen wordenafgestemd op de mogelijkheden die er zijn. Decommunicatiemogelijkheden nemen nog steedstoe, en met name in de datacommunicatie. Com-municatie-installaties dragen mede zorg voor eensnelle, efficiënte en doelmatige communicatie,wat in belangrijke mate tijdwinst betekent. Tijd-winst is niet alleen belangrijk voor commerciëledoeleinden van bedrijven, maar kan ook vanessentieel belang zijn bij medische hulpverleningen brand- en misdaadbestrijding.

Communicatie betekent verbinding of onderlingcontact. Bij onderling contact zijn altijd twee partij-en nodig, namelijk een zender en een ontvanger,figuur 3.1. De zender is degene die de informatieverstrekt, en de ontvanger degene die de informa-tie opneemt en verwerkt. De ontvanger op zijnbeurt kan weer als zender optreden. In dat geval iser sprake van tweerichtingsverkeer. Bij eenrich-tingsverkeer daarentegen is het alléén de zenderdie zijn informatie verstrekt aan de ontvanger.

In dit hoofdstuk besteden we aandacht aan devolgende communicatie-installaties:

• personenzoekinstallatie;

• intercominstallatie;

• telefooninstallatie;

• data-installatie;

• geluidsinstallatie;

• observatie-installatie;

• centrale antenne-inrichting.

In het algemeen is er bij een personenzoek-,geluids-, observatie-installatie en een centraleantenne-inrichting sprake van eenrichtings-verkeer. Een intercom-, telefoon- en data-installatie daarentegen, zijn duidelijke voorbeel-den van tweerichtingsverkeer.

Bij alle van de hierna te behandelen communica-tie-installaties wordt gebruikgemaakt van de inhoofdstuk 2 besproken voorzieningen als leidin-gen, leidingwegen en voedings- en noodstroom-installaties.

3.1 Personenzoekinstallatie (PZI)

Met een draadloze PZI is het mogelijk om ambu-lante personen op een eenvoudige manier tevinden en om informatie uit te wisselen. Bij ditoproepsysteem dragen ambulante medewerkerseen ontvanger, zodat deze personen altijd én snelbereikbaar zijn. Een PZI wordt toegepast inverschillende bedrijfstakken, bijvoorbeeld in zie-ken- en verpleeghuizen. Artsen en verplegendpersoneel kunnen met een PZI direct wordengewaarschuwd wanneer snel handelen voor hetwelzijn van de patiënten noodzakelijk is.Een PZI is in bijna alle gevallen aan te sluiten opinterne communicatiesystemen, bestaandetelefooncentrales of gebouwautomatiserings-installaties.

3.1.1 Opbouw van een PZIEen draadloze PZI bestaat uit een bedienings-toestel, een zender, een antenne en een aantalontvangers, figuur 3.2.

Het werkingsprincipe berust op het zenden vansignalen van de zender naar één of meer ontvan-gers. Voor de signaaloverdracht wordt gebruik-gemaakt van de VHF- of UHF-band. Een PZI is te koppelen met:

• een telefooninstallatie, zodat vanaf elk wille-keurig telefoontoestel een oproep gedaan kanworden;

• een intercominstallatie, zodat vanaf elkeintercompost een oproep gedaan kan worden;

• een verpleegoproepinstallatie, zodat eenoproep van een patiënt of verpleegkundige directaan vooraf geselecteerde ontvangers wordt door-gegeven;

68

informatie

informatietweerichtingsverkeer

ZENDER ONTVANGER

ONTVANGER ZENDER

informatie

eenrichtingsverkeer

ZENDER ONTVANGER

Figuur 3.1 Blokschema’s eenrichtings- en

tweerichtingsverkeer

06950475_H03 22-11-2005 16:04 Pagina 68

Page 81: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

• een brandmeld- of inbraakbeveiligings-installatie, zodat een alarmmelding direct aanvooraf geselecteerde ontvangers wordt doorge-geven;

• een gebouwbeheerssysteem.

Laadrekken zorgen ervoor dat de accu's van deontvangers weer worden opgeladen. Als een ont-vanger in het laadrek wordt gezet, wordt automa-tisch een absentiemelding gegeven.

3.1.2 OntvangersEen ontvanger bestaat uit een kleine, sterke, licht-gewicht behuizing, figuur 3.3. Hij is voorzien vaneen clip, zodat de ontvanger in of aan kleding kanworden gedragen. Een ontvanger, ook wel piepergenoemd, geeft een geluidssignaal bij eenoproep vanaf het bedieningspaneel. Ontvangerszijn er in vele soorten, waaronder: tooncode-(pieptoon)-ontvangers, display-ontvangers enspraakontvangers.

3.1.3 Centrale apparatuurDe centrale apparatuur bestaat uit een bedie-ningstoestel met een geïntegreerde processor uniten een zender. De hoofdtaak van het bedie-ningstoestel is het oproepen van ontvangers enhet programmeren van systeemopties en num-mers van ontvangers. Een bedieningspaneel is ineen eenvoudige uitvoering te verkrijgen, maar erzijn ook uitvoeringen waarbij via een computer

693 COMMUNICATIE-INSTALLATIES

Figuur 3.2 Opbouw van een draadloze PZI

Figuur 3.3 Ontvangers

uitgebreide teksten kunnen worden ingevoerd.De zender zet de oproepen vanaf het bedienings-paneel om in signalen met een frequentie naarkeuze in VHF-band (25-50 MHz) of UHF-band(420-470 MHz).Antennes moeten op gevels of daken zodanigworden geplaatst, dat de zenderverstrooiingoptimaal is.Voor een PZI moet een zendvergunning wordenaangevraagd.

06950475_H03 22-11-2005 16:04 Pagina 69

Page 82: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

3.2 Intercominstallatie

Intercom staat voor INTERne COMmunicatie. De meeste bedrijven beschikken over een telefoon-installatie die, behalve voor externe communica-tie, ook gebruikt wordt voor de interne communi-catie. Een intercominstallatie wordt voornamelijkgebruikt als deurintercom, loketintercom of alshulpmiddel bij sociale alarmering. Sociale alar-mering komt in paragraaf 4.4 aan de orde. Hierbesteden we alleen aandacht aan deur- en loket-intercominstallaties.Een deurintercominstallatie wordt altijd gecombi-neerd met een deurbel en deurontgrendeling.Indien gewenst is in grote gebouwcomplexen eenintercominstallatie te integreren met een obser-vatie-installatie en/of een slagboominstallatie. In woonhuizen en kantoren wordt, als zich respec-tievelijk de woonkamer of de receptie op relatiefgrote afstand van de toegangsdeur bevindt, vaakeen deurintercominstallatie toegepast.In tegenstelling tot een deurintercom, is eenloketintercominstallatie een stand-alone systeemwaarbij het baliepersoneel de klanten persoonlijkte woord kan staan en veiligheid en privacygehandhaafd blijven. Een loketintercominstallatiewordt veel toegepast bij balies in postkantoren,banken, spoorwegstations en dergelijke.

3.2.1 DeurintercominstallatieEen deurintercominstallatie is er vanaf een een-voudige uitvoering bestaande uit één deur-intercompost met één intercom telefoontoestel inwoonhuizen, tot aan uitvoeringen waarbij deur-intercomposten worden samengevoegd tot éénpaneel in bijvoorbeeld appartementen-complexen. Volgens het Bouwbesluit 2003 artikel2.211 is in appartementencomplexen (nieuw-bouw woongebouwen) een intercominstallatieinclusief deurontgrendeling verplicht gesteld.In wat grotere gebouwen zoals utiliteitsgebou-wen en gebouwen in de industriële sector is er alsnel sprake van een uitgebreid systeem waarbijéén intercom telefoontoestel (hier meestal hoofd-post genoemd) door tussenkomst van een inter-comcentrale communiceert met verschillendebuitenposten. Een intercomcentrale is het hartvan de installatie, die ervoor zorgt dat de juistespreek- en luisterverbindingen totstandkomen.Een intercomcentrale is geschikt voor het aanslui-

ten van één hoofdpost en verschillende buiten-posten. Ze is onder meer voorzien van een ver-sterker met volumeregelaar, een oproeptoonunit,een voedingsunit en eventueel een unit voordeurontgrendeling.

Als verbinding tussen hoofdpost, buitenpostenen/of centrale kunnen signaalkabels wordengebruikt, die afhankelijk van het gekozensysteem, uit twee of meer aders bestaan. Dezesignaalkabels moeten in de buisleiding of in hetzwakstroomcompartiment van kabelgoten wor-den aangebracht.

3.2.1.a Intercom telefoontoestelIn woningen is een intercom telefoontoestel mini-maal voorzien van een oproepsignaal en eendeuropener. De spreek- en luisterverbinding komttot stand wanneer de hoorn van het toestel wordtafgenomen. Afhankelijk van de wensen van deopdrachtgever, is een intercom telefoontoestel tecombineren met een monitor voor het herkennenvan personen, een deurstandsignalering, eenvolumeregelaar en dergelijke. Dit telefoontoestelwordt bij voorkeur op een centraal bereikbareplaats aan de wand bevestigd.In grote gebouwen waar een receptiebalie of eenportiers- of bewakingsloge aanwezig is, wordtmeestal gekozen voor een intercomtoestel (hoofd-post). Dit toestel kan worden uitgevoerd als tafel-toestel of ingebouwd in een bedieningslessenaar. Een spreek- en luisterverbinding is mogelijk doorgebruik te maken van een spreek/luister-drukknop. Om het spreken te vereenvoudigenwordt bij deze uitvoering veel gebruikgemaaktvan een zwanehalsmicrofoon. Vanuit de hoofd-post is het dan mogelijk eventueel door tussen-komst van een centrale in contact te treden metde diverse buitenposten.

3.2.1.b DeurintercompostEen deurintercompost, ook wel deurstationgenoemd, bestaat minimaal uit een drukker voorde bel en een spreek/luistereenheid, figuur 3.4.Een spreek/luistereenheid bestaat uit een micro-foon en een weerbestendige luidspreker. Afhanke-lijk van de wensen van de opdrachtgever, is eendeurintercompost te combineren met een cameravoor het herkennen van personen, een codeslot,een huisnummeraanduiding, een oriëntatieverlich-

70

06950475_H03 22-11-2005 16:04 Pagina 70

Page 83: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

ting en dergelijke. Een deurintercompost is indiverse uitvoeringen verkrijgbaar zoals opbouw,inbouw, bestendig tegen vandalisme en/of in com-binatie met brievenbussen. Met name bij inbouw-uitvoeringen is overleg tussen de bouwkundig aan-nemer en de elektrotechnisch installateur gewenst.

3.2.2 LoketintercominstallatieEen loketintercominstallatie heeft tot doel er voorte zorgen dat baliepersoneel kan communicerenmet publiek aan de andere kant van een glazenscheidingswand en daarbij de handen vrij houdtvoor andere werkzaamheden. Een loketintercom-installatie heeft natuurlijk alleen zin als er gebruikwordt gemaakt van veiligheidsglas en speciaalgebouwde balies die bescherming bieden tegengeweld, vandalisme en lawaai.Een loketintercominstallatie bestaat uit een bedie-ningstoestel, een microfooneenheid en een setluidsprekers. Het bedieningstoestel bevindt zichaan de zijde van de baliemedewerker en is voor-zien van een ingebouwde microfoon en luid-spreker. Het bedieningstoestel kan, afhankelijkvan de bouwkundige situatie, vrij wordenopgesteld, aan de wand worden bevestigd of

worden ingebouwd in de balie. De microfoon-eenheid en de set luidsprekers worden aan depubliekszijde van de glaswand gemonteerd. Demicrofooneenheid kan aan het glas wordengehecht of geheel in de glaswand worden opge-nomen. Een microfooneenheid bestaat uit eenmicrofoon en een aansluitkabel, opgenomen ineen dun aluminium profiel en voorzien van zelf-klevende tape, waarmee deze op de glaswandkan worden aangebracht. De opbouwluidsprekerskunnen aan weerszijden van de glaswand op hetglas worden gelijmd of aan het kozijn wordengeschroefd. Indien bouwkundig mogelijk, kunneninbouwluidsprekers aan weerszijden van de glas-wand in het kozijn of schuiflade worden inge-bouwd. Wanneer wordt gekozen voor het opne-men van een microfoon en aansluitkabel in deglaswand of voor het inbouwen van bedie-ningstoestel en luidsprekers in kozijn of balie, isoverleg tussen de bouwkundig aannemer en deleverancier van de balie noodzakelijk.

713 COMMUNICATIE-INSTALLATIES

Figuur 3.4 Deurintercompost

Voorschriften deurintercompostIn het handboek Geboden Toegang, uitgege-ven door de Stichting Nederlandse Gehandi-captenraad, zijn voorschriften opgenomen tenaanzien van deurintercomposten. Een deur-intercompost moet bij voorkeur rechts naast debuitendeur van de woning worden aange-bracht op een hoogte van 1,20 tot 1,30 meter,zodat deze ook te bedienen is door gehandi-capten, kleine mensen en kinderen. Bouwkun-dig gezien, is het belangrijk dat er voldoenderuimte aanwezig is voor rolstoelgebruikers omde deurintercompost te kunnen bedienen.In woningen en woongebouwen voor gehan-dicapten en bejaarden moeten ten minste lozeleidingen zijn opgenomen, zodat later eenintercominstallatie met elektrische deur-ontgrendeling kan worden ingebouwd. Dezeintercom en deurontgrendeling moet op mini-maal twee plaatsen kunnen worden bediend.

06950475_H03 22-11-2005 16:04 Pagina 71

Page 84: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

3.3 Telefooninstallatie

Iedereen vindt het vanzelfsprekend dat personen,bedrijven of instellingen telefonisch bereikbaarzijn. Storingen leiden al gauw tot irritatie, stagna-tie en omzetverlies. Wanneer echter de dokter,brandweer of politie tijdelijk onbereikbaar zijn,kunnen de gevolgen rampzalig zijn.

Door de ontwikkelingen op het gebied van deelektronica zijn de mogelijkheden en de hoeveel-heid toepassingen van telefooninstallaties enormtoegenomen. Zo is via het telefoonnet, behalvede normale telefoongesprekken, ook datacom-municatie mogelijk door gebruik te maken vantelefaxapparaten en via een modem aangeslotencomputers. Niet alleen het bedrijfsleven, maarook particulieren maken veel gebruik van dezemogelijkheden. Telefoon- en data-installatiesgaan steeds meer hand in hand en zijn al bijnaonlosmakelijk met elkaar verbonden.

3.3.1 Telefoonaansluitingen in de woningbouwIn woningen en woongebouwen moet een aan-sluitmogelijkheid aanwezig zijn voor aansluitingop het openbare telefoonnet. Praktisch betekentdit dat voor telefoon én centrale antenne-inrich-ting één afzonderlijke onbedrade buisleiding (bijvoorkeur ø 50 mm) moet worden aangebrachtvanaf de buitenzijde van de woning tot in demeterruimte. Vanaf de meterruimte moet vervol-gens ten minste een buisleiding (meestal ø 16mm) worden aangebracht. Deze leiding eindigtin een inbouwdoos, die zich meestal in de woon-kamer bevindt. Door het gebruik van huis-telefooncentrales en ook bij de toepassing vanADSL (zie paragraaf 3.4 Data-installatie) is hetwenselijk om tevens vanuit de meterruimte legebuisleidingen aan te brengen naar slaapkamers,werkkamer, zolder en dergelijke.Genoemde buisleidingen kunnen wordengebruikt om kabels voor data en/of telefonie inaan te brengen.

3.3.2 TelefoontoestellenEen telefoontoestel is een apparaat dat ondermeer wordt gebruikt om een spreek- en luister-verbinding tot stand te brengen met een andertelefoontoestel. Telefoontoestellen zijn er in vele uit-voeringen en met uiteenlopende mogelijkheden.

Standaard telefoontoestel (analoog toestel)Een standaard telefoontoestel is voorzien van eentoongenerator die door middel van druktoetsentoonpulsen genereert richting een centrale. Hetstandaard telefoontoestel is een, in de woning-bouw, nog toegepast telefoontoestel. De moge-lijkheden van dit toestel zijn het gebruik vangeheugen-, herhaal- en handsfree-functies ennummerweergave.Voor de aansluiting van telefoontoestellen wordtmeestal een vieraderige twisted pairkabel (+ aarde)gebruikt. Bij de meeste toestellen zijn hiervanslechts twee aders in gebruik. Veel telefoontoestel-len betrekken hun voeding uit het telefoonnet terwijl bepaalde telefoontoestellen een separate230 V-voedingsvoorziening nodig hebben.

Systeem telefoontoestel (digitaal toestel)Een systeemtoestel maakt uitsluitend gebruik vandigitale signalen, waardoor dit toestel veel meer

72

Mobiele telefonieDe mogelijkheden van het telefoonverkeer zijnenorm toegenomen door de komst van hetmobiele-telefoonnetwerk. Met mobiele tele-foons is het mogelijk door middel van radiosig-nalen verbinding te krijgen met het mobiele-telefoonnetwerk. Dit netwerk bestaat uit velezend/ontvangst-stations, de zogenaamde basis-stations. Deze zorgen samen met een aantalcentrales voor de koppeling van mobiele tele-foons met het ‘gewone’ telefoonnet of mobieletelefoons onderling.Mobiele telefonie is in Nederland en in anderelanden mogelijk via het mobiele-telefoon-netwerk, het GSM-net. GSM (Global System forMobile communication) is een, op digitale tech-nieken gebaseerde, internationale standaard voormobiele telefonie (spraak en data). GPRS is een‘data-abonnement’ dat werkt onder diverseGSM-telefoons en te vergelijken is met ADSL (zieparagraaf 3.4 Data-installatie). Met GPRS is hetmogelijk om mobiel in te loggen op bijvoorbeeldhet netwerk van de zaak. De opvolger van GSMis UMTS (Universal Mobile TelecommunicationSystem). Het grote voordeel van UMTS is dat desnelheid van dataverbindingen veel hoger is,waardoor bijvoorbeeld beeldtelefonie mogelijk is.

06950475_H03 22-11-2005 16:04 Pagina 72

Page 85: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

mogelijkheden biedt dan een standaardtoestel.Een systeemtoestel biedt onder andere de volgen-de mogelijkheden:

• signalering van toestelnummers van binnen-komende gesprekken;

• statussignalering van andere toestellen binneneenzelfde groep door middel van led-signalering.Hiermee is het mogelijk te zien of één van de toe-stellen in gesprek, vrij of in oproep is;

• statussignalering van ingeschakelde faciliteitendoor middel van led-signalering of display. Hier-mee is het mogelijk om bijvoorbeeld te zien ofhet desbetreffende toestel staat doorgeschakeldnaar een ander toestel.

Voor ieder merk en type telefooncentrale zijnaparte systeemtoestellen. De systeemtoestellenkunnen dus niet door elkaar gebruikt worden.

Mobiele telefoontoestellen (looptelefoon)Voor interne mobiele communicatie is een DECT-systeem mogelijk. Dit is te vergelijken met eenklein intern GSM-netwerk. De desbetreffendelocatie wordt voorzien van diverse DECT-basis-stations. De mobiele DECT-handsets kunnen zichoveral door het bedrijf begeven en toch bereik-baar zijn. Het zendbereik van dit systeem wordtbeïnvloed door de constructie van het gebouw.Zo hebben metalen wanden en plafonds evenalsgewapende betonnen vloeren een negatief effectop het zendbereik.

3.3.3 RandapparatuurHet telefoonnet wordt ook gebruikt om gegevenszoals teksten en afbeeldingen, te verzenden, bij-voorbeeld per telefax of modems. Met een telefaxis het mogelijk teksten en afbeeldingen via eentelefoonlijn te versturen.Met de komst van intra- (intern) en internet(extern) wordt telefax steeds minder gebruikt.Met behulp van modems kunnen computersrechtstreeks via het telefoonnet met elkaar com-municeren (zie ook paragraaf 3.4 Data-installatie).

3.3.4 BedieningstoestelEen bedieningstoestel heeft als hoofdfunctie hetopvangen van gesprekken op binnenkomendelijnen en het doorverbinden naar interne toestel-len. Tevens kan het faciliteitenbeheer van eentelefooncentrale via een bedieningstoestel

plaatsvinden, zoals:

• programmeren van doorschakelingen;

• beperking van te kiezen telefoonnummers (06-nummers).

Bij grotere centrales wordt voor de bediening enhet faciliteitenbeheer veelal een computergebruikt. Een computer bezit bijvoorbeeld demogelijkheid al het telefoonverkeer bij te houdenen te registreren, waardoor een beter inzicht inhet telefoongebruik ontstaat.

3.3.5 TelefooncentralesIn woonhuizen wordt een standaard telefoon-toestel (ook wel tweedraadstoestel genoemd)over het algemeen direct op de netlijn aangeslo-ten. Bij gebruik van meerdere telefoontoestellen ishet mogelijk deze parallel aan te sluiten. In beidesituaties is er sprake van een enkelvoudige verbin-ding, waarbij de mogelijkheden beperkt zijn.Deze mogelijkheden zijn uit te breiden met eenhuistelefooncentrale. In bedrijven is eenbedrijfstelefooncentrale, gezien het economischbelang, onmisbaar. Bedrijfstelefooncentrales zijner vanaf een eenvoudige uitvoering tot aan zeeruitgebreide systemen.

3.3.5.a HuistelefooncentraleOp een huistelefooncentrale is het mogelijk éénof twee netlijnen en twee of meer binnenlijnenaan te sluiten. De opbouw van een huistelefoon-installatie is weergegeven in figuur 3.5.

Een netlijn is een telefoonlijn afkomstig van deopenbare infrastructuur die door een providerwordt aangeboden. Een binnenlijn is een verbin-ding tussen de centrale en een telefoontoestel. De huistelefooncentrale zorgt voor de verbinding

733 COMMUNICATIE-INSTALLATIES

T

T

T

TTT

centrale

netlijn

Figuur 3.5 Opbouw van een huistelefooninstallatie

06950475_H03 22-11-2005 16:04 Pagina 73

Page 86: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

tussen de netlijn en de verschillende telefoon-toestellen. De centrale heeft, afhankelijk van degekozen uitvoering, diverse mogelijkheden,waaronder:

• externe en interne communicatie;

• geheugenmogelijkheden en nummerherhaling;

• doorverbinden met en zonder aankondiging;

• wachtstand;

• aansluitmogelijkheden voor telefax en modem.

Bij toepassing van telefooncentrales moet eersteen vrij programmeerbaar nummer (in veel geval-len een nul) worden gekozen, alvorens externecommunicatie mogelijk is.

3.3.5.b BedrijfstelefooncentraleEr is sprake van een bedrijfstelefooncentrale (PABX)als op een centrale verschillende netlijnen zijn aan-gesloten. Deze installatie heeft de mogelijkheid totzowel interne als externe communicatie.Een PABX-installatie (PABX = Private Adress BrancheXchange) bestaat uit een PABX-centrale waarop,naast netlijnen en telefoontoestellen, ook eenbedieningstoestel wordt aangesloten, figuur 3.6.

Bij dit soort installaties is een telefonist(e) aan-wezig, die de binnenkomende oproepen beant-woordt en eventueel met behulp van een bedie-ningstoestel doorverbindt met de juiste personen.Deze installatie biedt de mogelijkheid om door-

kiesnummers te gebruiken, waardoor de tussen-komst van een telefoniste(e) niet meer nodig is.Deze installaties worden vooral toegepast inmiddelgrote tot grote bedrijven.In figuur 3.6 is slechts een eenvoudige PABX-tele-fooninstallatie afgebeeld. Een uitgebreidere instal-latie is weergegeven in figuur 3.7.

Bij een heel grote telefooninstallatie, figuur 3.7,worden subverdelers gebruikt, die zich op ver-schillende verdiepingen van een gebouw kunnenbevinden. Subverdelers worden gebruikt om hetaantal benodigde telefoonkabels enigszins tebeperken. Vanaf elke telefoonaansluiting gaat eenkabel naar een subverdeler. Vanaf elke subverdelerloopt één meeraderige kabel naar de hoofd-verdeler. De centrale en de hoofdverdeler worden

74

T

T

T

TTT

PBAX-centrale

netlijnen

bedienings-toestel

BT

Figuur 3.6 Opbouw van een PABX-telefooninstallatie

subverdelerhoofdverdelerstamcentrale

IS | RAnetlijnen

Figuur 3.7 Opbouw van een PABX-telefooninstallatie met subverdelers

06950475_H03 22-11-2005 16:04 Pagina 74

Page 87: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

meestal in één ruimte geplaatst. De meeraderige telefoonkabel tussen centrale,hoofdverdeler en patchkast noemen we de stam.In de praktijk kan een bedrijfstelefooninstallatiezowel met systeemgebonden toestellen, stan-daardtoestellen (PABX) als met een combinatievan beide worden uitgerust.

Op de plaats waar de netlijnen het gebouwbinnenkomen, wordt gebruikgemaakt van eenIS|RA (InfraStructuur|RandApparatuur)-aanslui-ting. Deze IS|RA-aansluiting is ondergebracht ineen kast bestaande uit twee compartimenten. Inhet eerste compartiment (IS), slechts toegankelijkvoor de provider, komen de netlijnen binnen. Inhet tweede compartiment (RA) bevinden zich deaansluitklemmen waarop de telematica-installa-teur zijn afgaande kabels kan aansluiten.

3.3.6 Telefonie over het datanetwerkDe telefooncentrale kan volledig in het datanet-werk ‘LAN’ worden opgenomen. Hierdoor kanover het datanetwerk worden gebeld, het zoge-noemde ‘Voice Over IP’ (VoIP), waarbij IP staatvoor Internet Protocol (dit is een afgesproken taal).Een IP-telefoon kan direct in het LAN worden aan-gesloten. VoIP opent de weg naar nieuwe toepas-singen zoals videoconferentie.

Bij de keuze van VoIP wordt geen gebruikgemaakt van een hoofdverdeler en stambekabe-ling maar van een server (telefooncentrale) die ineen van de patchruimten wordt ondergebracht. Voor de werkplekbekabeling van subverdeler naarwerkplekaansluiting kan voor telefoon- en data-verkeer van dezelfde kabels gebruik gemaakt wor-den, figuur 3.9. Dit kunnen UTP-, STP- of glas-vezelkabels zijn, waarvan de voordelen, nadelenen mogelijkheden behandeld worden in para-graaf 3.4 Data-installatie. VoIP kan door efficiënter beheer van het netwerken de reductie van het aantal netwerkaansluit-punten aanzienlijke kostenbesparingen met zichmee brengen. Een aantal fysieke kostenbesparin-gen zijn:

• vervallen van stambekabeling tussen telefoon-verdeler en patchkast;

• minder werkplekbekabeling door informatievan telefonie en data over één kabel;

• minder brede kabelwegen;

• kleinere bouwkundige doorvoeringen doorwanden en vloeren.

753 COMMUNICATIE-INSTALLATIES

BedrijfstelefooninstallatiesBij bedrijfstelefooninstallaties worden RJ11-,RJ12- en RJ45-connectoren gebruikt, waarvande RJ45-connector het meest wordt toegepast.In figuur 3.8 staan de verschillende connecto-ren afgebeeld. Het verschil tussen deze RJ-connectoren zit in het aantal contacten dat deconnector bevat:

• RJ11 bevat 4 contacten;

• RJ12 bevat 6 contacten;

• RJ45 bevat 8 contacten.

1 RJ 11 2 RJ 12 3 RJ 45

Geel BlauwGeel

BruinBlauw

GeelGroen

RoodZwart

OranjeGrijs

GroenRood

ZwartWit

Groen

Rood

Zwart

Figuur 3.8 RJ11, RJ12 en RJ45-werkplekconnector

Data Netwerk

Data Netwerk

Server

Server

IP

Figuur 3.9 Principe schema VoIP (spraak over IP)

06950475_H03 22-11-2005 16:04 Pagina 75

Page 88: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Tegenover deze besparingen staan (nog) wel dehogere kosten voor de aanschaf van actieve appa-ratuur en software.

3.4 Data-installatie

De laatste jaren zijn de mogelijkheden wat betreftinformatieverwerking en informatiedistributiebinnen en buiten bedrijven enorm toegenomen.De verwachting is dat deze in de toekomst nogverder zullen toenemen. De eerste jaren warencomputers stand-alone systemen, waarbij noggeen sprake was van onderlinge informatie-uitwisseling. Al snel bleek er behoefte aan onder-linge uitwisseling van gegevens, wat resulteerdein eenvoudige netwerken met een beperkte capa-citeit en beperkte mogelijkheden. Door de zeersnelle ontwikkelingen op computergebied, werdde capaciteit groter en namen de mogelijkhedentoe wat betreft:

• gegevensverwerking;

• uitwisseling van gegevens;

• elektronische post (e-mail);

• transport van beelden (digitale fotografie envideoconferentie);

• internet/intranet.

De vakterm voor een netwerk dat zich bevindt opéén privéterrein (locatie) is LAN (Local Area Net-work). Het is ook mogelijk netwerken aan te leg-gen tussen twee of meer locaties. Zo'n netwerknoemen we WAN (Wide Area Network). Uitgebrei-de netwerken worden niet alleen binnen bedrij-ven toegepast, maar ook in de privésfeer. We den-ken daarbij aan mogelijkheden als telebankieren,telewerken, telewinkelen, telestuderen en derge-lijke. Deze faciliteiten zijn, via een omweg (hettelefoonnetwerk), met behulp van een modemmogelijk. Daarnaast is er, meestal bij intensiefgebruik, de mogelijkheid gebruik te maken vanISDN (Integrated Services Digital Network) dat viahet bestaande telefoonkabelnet wordt aangebo-den. Tot slot biedt ADSL (Asynchrone Digital Sub-scriber Line) veel mogelijkheden. Met ADSL is hetmogelijk 24 uur per dag ‘on line’ te zijn voor eenvast bedrag (inclusief internettikken). Het grotevoordeel van ADSL is dat de telefoonlijn wordtgesplitst in een deel voor internetten en een deel

voor telefoneren. Dit betekent bellen en gebeldworden tijdens het internetten.Door de toenemende behoefte aan datacommu-nicatie zijn er data-installaties nodig die zorg dra-gen voor een optimale verbinding tussen zowelinterne als externe apparatuur.In deze paragraaf besteden we met name aan-dacht aan voor dit boek relevante zaken als net-werken, kabels (transmissiemedia), kabelcompo-nenten en de mogelijkheden van het aanleggenvan kabels. Gebruikersapparatuur laten we buitenbeschouwing. Bij data-installaties worden zeerveel specifieke vaktermen gebruikt, wat het lezenniet eenvoudig maakt. We zullen trachten dezetermen steeds zo duidelijk mogelijk uit te leggen.

3.4.1 NetwerkenEen netwerk bestaat uit gebruikers die met elkaarworden verbonden door middel van datakabels.Een gebruiker, ook wel ‘node’ genoemd, kan eenwerkstation (terminal, PC) of een host zijn. Een‘host’ (Engels voor gastheer) is een centrale com-puter waarvan gegevens worden opgevraagd,bewerkt en opgeslagen. De dataverbinding tus-sen twee gebruikers noemen we ook wel ‘link’.Er bestaan verschillende vormen om een netwerkte beschrijven:

• een logische vorm, waarbij de eigenschappenvan een netwerk worden omschreven. Dezeeigenschappen staan geheel los van de keuze vande toegepaste kabels en de routes van de kabels;

• een fysieke vorm, waarbij wordt omschrevenhoe een netwerk er in de praktijk uitziet: de keuzevan de toegepaste kabels en de routes van dekabels.

Bij een logische vorm onderscheiden we net-werken zonder en netwerken met redundantie.In netwerken zonder redundantie is, tussen tweewillekeurige gebruikers, maar één route mogelijk.Het aantal kabels is hierbij minimaal. Dat houdtin, dat het aantal kabels gelijk is aan het aantalgebruikers. Netwerken zonder redundantie noe-men we ook wel boom-netwerken. Enkele voor-beelden van netwerken zonder redundantie zijnin figuur 3.10 weergegeven.In netwerken met redundantie zijn, tussen tweewillekeurige gebruikers, verschillende routesmogelijk. In deze netwerken worden dus extrakabels aangebracht, wat de betrouwbaarheid van

76

06950475_H03 22-11-2005 16:04 Pagina 76

Page 89: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

het netwerk verhoogt. Dit brengt echter wel extrakosten met zich mee, omdat er veel meer data-kabels moeten worden aangebracht.Enkele voorbeelden van netwerken met redun-dantie zijn in figuur 3.11 weergegeven.

Een geheel andere vorm van een netwerk is hetbusnetwerk, figuur 3.12. In een busnetwerk zijnalle gebruikers constant aangesloten op het ‘medium’. Met het medium worden de datakabelsbedoeld. De informatie wordt met een bepaald

bestemmingsadres over het medium gestuurd.Alleen de gebruiker met dat bestemmingsadresgebruikt de informatie van het medium.

Het is ook mogelijk om een combinatie van deeerder genoemde netwerkvormen te kiezen. Eencombinatie van genoemde netwerkvormen wordtin de praktijk veel toegepast, omdat hiermee eenjuiste balans is te vinden tussen de betrouwbaar-heid en de kosten van een data-installatie.

In figuur 3.13 is het verschil tussen een logisch enfysiek netwerk weergegeven. Hierin is te zien dat

773 COMMUNICATIE-INSTALLATIES

5 hiërarchisch netwerk

4 boomnetwerk

3 sternetwerk

2 lineaire boom

1 point-to-point

Figuur 3.10 Netwerken zonder redundantie

3 volledig maasnetwerk 4 triangulated netwerk

1 ringnetwerk 2 maasnetwerk

Figuur 3.11 Netwerken met redundantie

Figuur 3.12 Busnetwerk

1 logisch-ring en fysiek-ster

2 logisch-ster en fysiek-ring

Figuur 3.13 Logisch en fysiek netwerk

06950475_H03 22-11-2005 16:04 Pagina 77

Page 90: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

zowel een logisch als een fysiek netwerk verschil-lende vormen kunnen hebben.

De keuze van de logische vorm van een netwerk isafhankelijk van een aantal essentiële zaken, zoals:

• het aantal gebruikers;

• de wachttijd, dit is de tijd die een gebruikermoet wachten voordat hij informatie van het net-werk krijgt of op het netwerk kan zetten;

• de keuze van een netwerk met of zonderredundantie;

• de bedrijfszekerheid;

• een goede verhouding tussen betrouwbaar-heid en kosten;

• de toekomstige uitbreidingsmogelijkheden.

De keuze van de fysieke vorm van een netwerk iseveneens afhankelijk van een aantal zaken, zoals:

• het gebruikmaken van een bestaande installa-tie, zoals leidingwegen en datakabels;

• bouwkundige aspecten, zoals de mogelijkheidtot het boren van sparingen en de aanwezigheidvan leidingschachten, verlaagde plafonds en ver-hoogde vloeren;

• het beschikbare budget;

• de mogelijkheden voor onderhoud en reparatie,waarbij we moeten denken aan de bereikbaarheidvan apparatuur en datakabels;

• de toekomstige uitbreidingsmogelijkheden.

3.4.2 TransmissiemediaOnder transmissie verstaan we het verzenden vaninformatie via een communicatiekanaal. Over-dracht van informatie kan op drie manierenplaatsvinden:1 met elektrische signalen over koperen gelei-ders (coaxkabels en twisted pairkabels);2 met optische signalen over glasvezel of draad-loos (afstandsbediening met behulp van IR);3 met elektromagnetische signalen door deatmosfeer.

Voor data-installaties worden coaxkabels, twistedpairkabels en glasvezelkabels gebruikt.

CoaxkabelEen coaxkabel is een verkorte schrijfwijze voorcoaxiaal kabel. Dit is een kabel met één geïsoleer-de koperen geleider die met een gevlochtenmetalen mantel is afgeschermd. De opbouw vaneen coaxkabel is weergegeven in figuur 3.14.Bij het onderling koppelen van coaxkabels als-mede het aansluiten van coaxkabels op appara-tuur, kan gebruik worden gemaakt van TNC-, N- en BNC-connectoren, figuur 3.15. Een coax-kabel wordt niet toegepast in LAN-netwerken.

Twisted pairkabelTwisted pair staat voor getwist aderpaar. Er zijnafgeschermde en niet-afgeschermde twisted pair-kabels. De vakterm voor niet-afgeschermdekabels is UTP (Unshielded Twisted Pair), figuur 3.16-1. Afgeschermde kabels worden aan-geduid met STP (Shielded Twisted Pair), figuur 3.16-2, of FTP (Foiled Twisted Pair). Bij STP

78

Keuze van netwerkDe toepassing en mogelijkheden van netwer-ken zijn in sterke mate afhankelijk van hetgekozen fabrikaat. Elk fabrikaat heeft zo zijneigen specifieke eigenschappen waarmeezowel in het ontwerp als in de uitvoering ter-dege rekening moet worden gehouden.Genoemde punten zijn natuurlijk zaken die innauw overleg tussen opdrachtgever (gebrui-ker) en ontwerper tot stand komen. Het ont-werp, evenals de uitvoering, kan door eenerkend Uneto telematica-installateur wordengemaakt. Wat betreft die erkenning zijn er driecertificaten, namelijk:

• telematica 1: bekabelinginfrastructuur;

• telematica 2: netwerkinfrastructuur;

• telematica 3: werkplekautomatisering.

kunststof mantelisolator

afscherminggeleider

Figuur 3.14 Opbouw van een coaxkabel

Figuur 3.15 BNC-connector

06950475_H03 22-11-2005 16:04 Pagina 78

Page 91: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

worden. Een voorbeeld van die technische verbe-tering is dat in korte tijd de zogenoemde CAT3-kabel (10 MB en 10 MHz) vervangen is voor deCAT6-kabel (1000 MB en 250 MHz). MB (Mega Byte) geeft de hoeveelheid informatieaan en MHz (Mega Hertz) geeft de snelheid vaninformatie aan.Aardig is het om te weten dat, eveneens doortechnische verbeteringen van actieve apparatuur,het mogelijk is om meer informatie over bestaan-de kabels te sturen, waardoor kosten bespaardkunnen blijven.

GlasvezelkabelEen glasvezelkabel bestaat uit een glazen kern meteen kunststof mantel. Door een glasvezelkabelworden lichtsignalen gestuurd die informatiebevatten. Deze signalen worden aan de ont-vangstzijde omgezet in elektrische signalen. Deopbouw van een glasvezelkabel is weergegeven infiguur 3.18. Bij het koppelen van glasvezelkabelsen het aansluiten op apparatuur kunnen SC- enST-connectoren worden gebruikt, figuur 3.19. Hetkoppelen van glasvezelkabels is mogelijk door deglasvezels te lassen. Dit gaat vrij eenvoudig wan-neer er speciale glasvezelmoffen worden gebruikt.Voordelen van glasvezelkabels zijn:

• de zeer hoge snelheid en het grote bereik;

• geen problemen met aarding en geen bliksem-beveiliging nodig;

• klein in omvang en licht van gewicht;

• beveiligd tegen afluisteren.

bestaat de afscherming uit een gevlochten man-tel die om de getwiste aders is gewikkeld. Bij FTPbestaat de afscherming uit aluminiumfolie en eengeleider waarbij de aluminiumfolie om degetwiste aders én de geleider is gewikkeld.

Om UTP-kabels op apparatuur aan te sluiten, kangebruik worden gemaakt van RJ11- en RJ45-con-nectoren, figuur 3.17.De voordelen van twisted pairkabels zijn dat zeeenvoudig zijn te installeren en relatief goedkoopzijn. Nadelen van twisted pairkabels zijn onderandere:

• gevoelig voor storing;

• hoge signaalverzwakking.

De gevoeligheid voor storing is te voorkomendoor gebruik te maken van afgeschermde kabel(STP of FTP). Een hoge signaalverzwakking is teverbeteren door gebruik te maken van repeaters(versterkers).Aangezien door het gebruik van STP- en/of FTP-kabels en repeaters de kosten toenemen, zijntwisted pairkabels met name geschikt voor korteafstand-LAN’s. Door technische verbeteringenworden de mogelijkheden van deze kabels steedsbeter. Zo kan er steeds meer informatie in eensteeds korter wordende tijd getransporteerd

793 COMMUNICATIE-INSTALLATIES

2 STP (shielded twisted pair)

kunststof mantelgetwiste aderparen

afscherming

1 UTP (unshielded twisted pair)

kunststof mantelgetwiste aderparen

Figuur 3.16 Opbouw van twisted pairkabels

Figuur 3.17 RJ45-connectorAcrylcoating

900 µm elastomeer buffer

Kevlar trekontlasting

Mantel

Glasvezel

Figuur 3.18 Opbouw van glasvezelkabel

Figuur 3.19 ST-connector

06950475_H03 22-11-2005 16:04 Pagina 79

Page 92: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Nadelen van glasvezelkabels zijn de relatief hogekosten bij kleine afstanden (kabelaanleg naardata-aansluitpunten), de grote buigstraal van dekabel en de kwetsbaarheid in goten.Glasvezelkabels worden hoofdzakelijk gebruikt incombinatie met coaxkabels en/of twisted pair-kabels. De glasvezelkabel fungeert dan als dezogenoemde ‘backbone’ (Engels voor ruggen-graat). De kabels tussen verdeelpunten (patchpa-nelen) zijn de backbone. Data-installaties metalléén glasvezelkabels worden (nog) niet toege-past, vanwege de hoge kosten van de aan te slui-ten apparatuur en de moeilijkheden bij het aan-sluiten en koppelen van glasvezelkabels.

3.4.3 KabelaanlegDe aanleg van kabels is een omvangrijk onderdeelvan de totale aanleg van data- en telefooninstalla-tie en verdient daarom de nodige aandacht. Elkegebruiker heeft in de meeste gevallen een afzon-derlijke aansluiting nodig. Dit kan al een indicatiezijn voor het aantal benodigde kabels. Beter is hetom niet alleen uit te gaan van het aantal gebrui-kers maar om een zogenoemd ‘gestructureerdbekabelingssysteem’ aan te leggen. Een gestruc-tureerd bekabelingssysteem is een stervormigdatanetwerk wat gebruikmaakt van UTP- en/ofglasvezelkabels en beschikbaar is op elke moge-lijke werkplek. Door de flexibele, stervormigeopzet van het netwerk binnen een bedrijfsruimteis het gebruik ervan volledig vrij, wat betekent datveranderingen binnen werkplekken geen ofslechts zeer lage kosten met zich mee brengen.Door de beschikbare capaciteit en het flexibelekarakter van het systeem is de infrastructuurgeschikt voor een breed scala aan toepassingen,zoals telefonie, Voice over IP, transport van dataen zelfs distributie van videobeelden.

Evenals bij telefooninstallaties, zijn er verschillen-de redenen om een nieuwe data-installatie aan teleggen. Naast nieuwbouw- en renovatieprojec-ten, is te denken aan:

• het niet geschikt zijn van bestaande kabelsvoor nieuwe toepassingen;

• volle kabelgoten, waardoor uitbreiding nietmogelijk is;

• het slecht functioneren van de huidige installa-tie (storing, te traag en dergelijke).

Het aanleggen van kabels is ruwweg in te delen indrie groepen, figuur 3.20, te weten:

• kabelaanleg tussen dataverdelers (backbone);

• kabelaanleg naar de data-aansluitpunten;

• kabelaanleg tussen gebouwen (campus).

3.4.3.a Kabelaanleg tussen dataverdelersDe kabelaanleg tussen dataverdelers, ook wel‘backbone’ genoemd, kan zowel verticaal (verde-lers op verschillende verdiepingen) als horizontaal(verdelers in aaneengeschakelde gebouwdelen)worden aangebracht. Verticaal aangebrachtekabels tussen verschillende verdiepingen wordenmeestal in een verticale schacht aangebracht. Ditkan een bestaande schacht zijn of een schacht diespeciaal voor kabels van verschillende installatieswordt aangelegd. Indien het bouwkundig moge-lijk is, verdient het de voorkeur deze schacht zocentraal mogelijk te kiezen ten opzichte van hetgebied waarin zich de data-aansluitpunten bevin-den. Ook moet er bouwkundig rekening meeworden gehouden dat de verticale schacht zorecht mogelijk is, zodat kabels niet in bochtenen/of slingers gelegd hoeven te worden. Dit isoverigens niet alleen een belangrijk aandachts-punt voor datakabels, maar ook voor kabels vanalle in dit boek behandelde installaties. Het rechtaanbrengen van kabels en de hiervoor benodigdeleidingwegen, bespaart kosten en moeite tijdenshet installeren.

3.4.3.b Kabelaanleg naar data-aansluitpun-tenDe kabels tussen verdeelpunten en data-aansluit-punten bevinden zich over het algemeen op één oftwee verdiepingen. Voor de aanleg van deze kabelskan gebruik worden gemaakt van de in hoofdstuk 2Licht- en krachtinstallaties behandelde leiding-wegen.Voor het aanbrengen van datakabels zijn er ver-schillende mogelijkheden, waaronder:◆ het aanbrengen in wandgoten;◆ het aanbrengen boven systeemplafonds;◆ het aanbrengen onder verhoogde computer-vloeren.

De keuze hangt meestal af van de aanwezigheiden omvang van een telefoon- en/of data-installa-tie. We geven een overzicht van de voor- ennadelen van de genoemde mogelijkheden.

80

06950475_H03 22-11-2005 16:04 Pagina 80

Page 93: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

◆ Het aanbrengen van datakabels onderverhoogde vloeren (computervloeren) of inverzonken vloergoten Hierbij kunnen de kabels bijvoorbeeld wordenafgewerkt op vloerzuilen/aftakzuilen of recht-streeks worden aangesloten op data-apparatuur.Voordelen:

• goede toegankelijkheid (tenzij de vloergoot isaangebracht onder naadloze vloerbedekking);

• veel ruimte aanwezig;

• fraaie afwerking data-aansluitpunten mogelijk;

• grote flexibiliteit bij afwerking onder computer-vloeren.

Nadelen:

• duur;

• eindpunten op voethoogte, dus kans opbeschadiging;

• zeer geringe flexibiliteit bij verzonken goot.

De wijze van het aanbrengen van de datakabelswordt bepaald door de wensen van de opdracht-gever, het beschikbare budget, de bouwkundigevoorzieningen en het aantal aansluitpunten. Bijde keuze moet echter wel rekening worden

813 COMMUNICATIE-INSTALLATIES

3

2

1

1 = kabelaanleg tussendataverdelers (backbone)

2 = kabelaanleg naardata-aansluitpunten

3 = kabelaanleg tussengebouwen (campus)

ComputervloerenAls richtlijn voor de hoogte van computer-vloeren in normale kantoorruimten moet mini-maal 150 mm worden aangehouden. Wanneerer sprake is van computerruimten waar devloer wordt gebruikt om lucht in te blazen, dan moet rekening worden gehouden met een minimale hoogte van 300 mm.

◆ Het aanbrengen van datakabels in wandgotenVoordelen:

• goedkoop;

• redelijk eenvoudig aan te brengen in bestaan-de gebouwen;

• toevoegen van nieuwe aansluitpunten is een-voudig.

Nadelen:

• slechte oplossing voor diepe kantoren (werk-plekken ver van de wandgoot);

• weinig ruimte in wandgoot;

• aanbrengen van scheidingsschot is noodzake-lijk in verband met 230 V-voorzieningen in dezelf-de wandgoot.

◆ Het aanbrengen van datakabels in kabelgotenboven verlaagde plafondsVervolgens kunnen we de kabels laten eindigen inwandgoten of multizuilen.Voordelen:

• goede combinatie met systeemplafonds;

• kabels zijn uit zicht;

• er kan gebruik worden gemaakt van reedsbestaande zak- of stijgleidingwegen.

Nadelen:

• mogelijk moeilijke bereikbaarheid kabels;

• mogelijk beschadigingen van plafonds dooropenen en sluiten.

Figuur 3.20 Aanleg van datakabels

06950475_H03 22-11-2005 16:04 Pagina 81

Page 94: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

gehouden met eventuele toekomstige uitbreidin-gen. In de praktijk worden datakabels overwe-gend aangebracht in wandgoten, meestal in com-binatie met kabelgoten.

3.4.3.c Kabelaanleg tussen gebouwenBij kabelaanleg tussen gebouwen worden kabelsover het algemeen direct in de grond aangelegd ofin ruime kabelkanalen, bijvoorbeeld in mantel-buizen. Deze kabels moeten voldoen aan eisen tenaanzien van invloeden van buitenaf (water, dieren,mechanische eisen en dergelijke). Vanwege de hogekosten van het straat- en graafwerk is het raadzaamom zoveel mogelijk gebruik te maken van eventueelaanwezige kabels. Om dezelfde reden is het belang-rijk om vóór het aanbrengen van kabels zorgvuldig na te gaan of de juiste datakabelsaanwezig zijn en of hierbij rekening is gehoudenmet eventuele toekomstige uitbreidingen.

3.4.4 KabelcomponentenVoor het correct functioneren van een data-instal-latie zijn naast centrale computerapparatuur nogenkele belangrijke elementen nodig, die hier kortworden toegelicht.

Data-aansluitpuntenEen data-aansluitpunt is een vast punt, bestemdvoor de aansluiting van een telefoon, terminal,PC, printer en dergelijke. Meestal worden hier-voor datacontactdozen (outlets) gebruikt, figuur3.21. Datacontactdozen zijn verkrijgbaar in veleuitvoeringsvormen (zowel inbouw als opbouw)en voor diverse systemen.

PatchkastEen patchkast, figuur 3.22, is een verdeelkast,waarin de patchpanelen, figuur 3.21, en actieveapparatuur worden ondergebracht. De zoge-noemde ‘backbone’ wordt in deze kast doorver-bonden met de kabels die naar de data-aansluit-punten gaan. Het doorverbinden vindt plaatsdoor middel van zogenoemde ‘patchsnoeren’.

RepeaterEen repeater (versterker) wordt toegepast omhoge signaalverzwakking tegen te gaan en is metname nuttig om grote afstanden te overbruggen.Een repeater verbindt hiertoe verschillendegelijksoortige LAN-segmenten met elkaar.

Een repeater heeft als functie:

• het versterken van de signalen;

• de retiming van de data (herstellen van ver-vormde datasignalen);

• het zenden van ontvangen data naar het (de)volgende segment(en).

Bridge of routerMet een bridge of router is het mogelijk complexenetwerken te koppelen. Bridges/routers bevatteneen stuk intelligentie dat er onder meer zorg voordraagt dat data-informatie efficiënt en doelmatigwordt verdeeld en wordt doorgestuurd naar hetjuiste bestemmingsadres. Eigenlijk is het hoofd-doel van een bridge/router niets anders dan hetorganiseren en coördineren van dataverkeer,waarbij aan snelheid en veiligheid van hetsysteem hoge eisen worden gesteld.

NetwerkkaartenEen netwerkkaart wordt in een personal computer(PC) geplaatst, zodat de PC via deze kaart methet netwerk kan communiceren. Bij netwerk-kaarten wordt software geleverd die de netwerk-kaart aanstuurt.

3.4.5 PatchruimteEen patchruimte is een ruimte waarin de kabel-componenten worden geplaatst. Bij voorkeurbevinden patchruimten zich, evenals een centralecomputerruimte, dichtbij de verticale schachtwaarin de verticale kabels worden aangebracht.Bouwkundig gezien, moet er rekening mee wordengehouden dat in een gebouw waarin een data-installatie van enige omvang gewenst is, één ofmeer bouwkundige ruimten nodig zijn. De groottevan zo'n bouwkundige ruimte is sterk afhankelijkvan de omvang en het soort installatie. De groottekan variëren van 2 m2 tot zo'n 25 m2. Vroegtijdigoverleg tussen betrokken partijen is dan ook nood-zakelijk, om belangrijke met name bouwkundigemaatregelen te kunnen treffen, zoals:

• voldoende ruimte achter patchkasten;

• een afsluitbare brandvrije deur;

• voldoende bewegingsruimte ten behoeve vanreparaties en uitbreidingen;

• verhoogde vloer (computervloer);

• goede verlichting;

• ‘schone’ aarding (geen sterkstroomaarde in debuurt);

82

06950475_H03 22-11-2005 16:04 Pagina 82

Page 95: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

• goede ventilatie;

• brandwerend afdichten van sparingen;

• 230 V-aansluiting ten behoeve van kabel-componenten (afzonderlijke groep);

• antistatische vloerbedekking (stofvrij).

Betrokken partijen die in dit overleg een belang-rijke rol spelen, zijn: opdrachtgever, ontwerper,architect en eventueel de toeleverancier van dedata- en telefoonapparatuur.

3.5 Geluidsinstallatie

Een geluidsinstallatie zoals die meestal wordtgeïnstalleerd in woningen, bestaat uit de bekendestereotoren voorzien van twee of meer luidspreker-boxen. Deze installatie wordt overwegendgebruikt voor het weergeven van muziek. In deutiliteits- en industriële bouw is al snel een profes-sionele geluidsinstallatie nodig die naast hetweergeven van muziek, ook kan worden gebruiktals omroepinstallatie. Een geluids/omroepinstalla-tie heeft een breed toepassingsgebied, waarbij wekunnen denken aan:

• omroep- en muziekinstallatie in winkelprome-nades en fabrieken;

• omroep- en muziekinstallatie op sportvelden;

• achtergrondmuziek in restaurants;

• omroepinstallatie op luchthavens en stations;

• omroepinstallatie in vergaderruimten, kerkenen collegezalen;

• omroep- en muziekinstallatie in ziekenhuizen,hotels en bejaardentehuizen.

833 COMMUNICATIE-INSTALLATIES

RJ 11RJ 45 outlet

RJ 45 outlet

RJ 45 patch kabel

RJ 45patch paneel

RJ 45patchkabel

UPS

RJ 45 outlet

RJ 11

RJ 11

Figuur 3.21 Patchpaneel met data-aansluitpunten

Figuur 3.22 Patchkast

06950475_H03 22-11-2005 16:04 Pagina 83

Page 96: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Onder bepaalde voorwaarden is het ook mogelijkde geluids/omroepinstallatie te gebruiken als ont-ruimingsinstallatie, zie paragraaf 4.1.9 Brand-beveiligingsinstallatie.Elke gebruiker zal verschillende wensen hebben,waardoor elk systeem anders moet zijn uitgerust.Zo zal bij een fabriekscomplex op de werkvloerachtergrondmuziek gewenst zijn; in de kantorenen magazijnen moeten er voorzieningen zijn voorselectieve informatieverspreiding. Een kantoor-gebouw daarentegen legt meer de nadruk opinformatiefaciliteiten en dringende oproepen.

3.5.1 Opbouw van een geluidsinstallatieEen geluidsinstallatie is opgebouwd uit eenmicrofoon, een versterker en een luidspreker,figuur 3.23. Voor de muziekweergave kan ondermeer een cassetterecorder, CD-speler of DVD-speler worden gebruikt.

3.5.2 LuidsprekersEen luidspreker zet elektrische energie om inakoestische energie en wordt als zodanig gebruiktvoor het weergeven van spraak en muziek. Geenenkele omgeving is wat betreft akoestiek engeluidstoepassing hetzelfde. Om toch eenoptimale verstaanbaarheid in iedere situatie tekunnen waarborgen, is er een ruime keuze uitluidsprekers. Zo is er een keuze uit diverse uitvoe-ringen mogelijk: vanaf eenvoudige plafond-luidsprekers in kantoren tot aan krachtige hoorn-luidsprekers voor toepassingen buiten.Luidsprekers zijn onder te verdelen in conusluid-sprekers en membraanluidsprekers.

ConusluidsprekerConusluidsprekers hebben een brede geluids-bundel (openingshoek). Ze zijn herkenbaar aaneen groot papieren membraan dat zijn trillings-energie direct aan de lucht afgeeft. Conusluid-sprekers zijn zeer geschikt voor het weergevenvan zowel spraak als muziek. Daarentegen zijnconusluidsprekers niet geschikt om te wordengebruikt op plaatsen met veel omgevingslawaai

of op plaatsen waar de luidsprekers op groteafstand van de toehoorders moeten wordengemonteerd. Voorbeelden van conusluidsprekerszijn inbouwluidsprekers, figuur 3.24-1, luidspre-kerboxen en luidsprekerzuilen, figuur 3.24-2.

MembraanluidsprekerMembraanluidsprekers, beter bekend onder denaam hoornluidsprekers, hebben een klein mem-braan. Ze zijn herkenbaar aan de hoorn dieervoor zorgt dat er een gerichte geluidsbundelontstaat, figuur 3.25. Aangezien een hoornluid-spreker de lage tonen niet weergeeft, is deze min-der geschikt voor het weergeven van muziek.Voordelen daarentegen zijn het over groteafstand bereiken van toehoorders en de weer-bestendigheid. Een hoornluidspreker is uitermategeschikt om buiten, zoals op sportvelden, school-terreinen en industrieterreinen, te gebruiken.

Luidsprekers zijn in opbouw- en inbouwuitvoeringte verkrijgen. Bij het inbouwen van luidsprekers ineen plafond, wand of koof moet, naast het berei-ken van een optimaal geluidsniveau, rekeningworden gehouden met maatvoering en bereik-

84

microfoons versterkers luidsprekers

Figuur 3.23 Opbouw van een geluidsinstallatie

Eisen geluidsinstallatieHet bereiken van een optimaal geluidsniveaudoor het gelijkmatig verdelen van de luid-sprekers over het te bestrijken gebied, is éénvan de belangrijkste eisen waaraan een geluids-installatie moet voldoen. Hiertoe is het vanbelang een nauwkeurige berekening te makenwaarbij gebruik wordt gemaakt van de specifi-caties van de desbetreffende luidspreker.

Geluidsinstallatie in bedrijfspandIn figuur 3.27 is een voorbeeld van eengeluidsinstallatie in een klein bedrijfspandafgebeeld. Oproepposten in de kantine en hetkantoor maken oproepen en mededelingenmogelijk. De oproeppost in het kantoor heeftprioriteit boven de oproeppost in de kantine enverzorgt de mededelingen voor alle zones. Deoproeppost in de kantine kan alleen in de kan-tine uitzenden. Het voordeel van deze regelingis dat tijdens een mededeling de achtergrond-muziek in andere locaties gewoon doorgaat.

06950475_H03 22-11-2005 16:04 Pagina 84

Page 97: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

853 COMMUNICATIE-INSTALLATIES

2 luidsprekerzuil

1 inbouwluidspreker

70,8

3

16

150˚

Figuur 3.24 Conusluidsprekers

35˚

Figuur 3.25 Hoornluidspreker

9 - 25

klembeugel

182

88

Figuur 3.26 Montage van een inbouwluidspreker

achtergrond-muzieksysteem

zone 1kantoren

zone 1winkels

zone 2kantine

zone 3werkplaats

kantoor kantine

eindversterker eindversterker

systeemversterker

Figuur 3.27 Opbouw van een geluidssysteem voor een klein

bedrijfspand

100 V aanpassingssysteemVoor het aansluiten van luidsprekers op eenversterker wordt gebruikgemaakt van hetzogenoemde ‘100 V aanpassingssysteem’.Door in de versterkers ingebouwde transforma-toren wordt de uitgangsspanning van de ver-sterkers tot 100 V verhoogd. Door in de luid-sprekers ingebouwde transformatoren wordtdeze spanning verlaagd tot een juiste waardevoor de luidsprekers. Dit systeem biedt eenaantal voordelen, waaronder de mogelijkheidom alle luidsprekers parallel aan te sluiten opeen versterkeruitgang, figuur 3.28. Door hetparallel aansluiten van luidsprekers maakt hetniet uit hoeveel luidsprekers op één groep wor-den aangesloten, mits het totale elektrisch ver-mogen van de luidsprekers niet groter is danhet uitgangsvermogen van de versterker.

0 V

100 V

Figuur 3.28 Parallel geschakelde luidsprekers

06950475_H03 22-11-2005 16:04 Pagina 85

Page 98: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

baarheid van de luidsprekers. Hiertoe moeten debouwkundig aannemer en elektrotechnisch instal-lateur hun werkzaamheden op elkaar afstemmen.De architect kan, uit esthetisch oogpunt, bij dekeuze en plaatsbepaling van zowel inbouw- alsopbouwluidsprekers een belangrijke rol spelen.

Inbouwluidsprekers kunnen vlak gemonteerdworden in een gat, met een door de fabrikantopgegeven doorsnede, in een wand- of plafond-paneel. Hierbij wordt gebruikgemaakt vanschroeven of klembeugels, figuur 3.26.

3.5.3 VersterkersDe kwaliteit van een geluidssysteem hangt vooreen groot deel af van de keuze van de versterker.Het hart van een geluidssysteem is een versterker,die afhankelijk van de uitvoering diverse mogelijk-heden biedt, zoals:

• ingangskanalen (aansluitmogelijkheden) voordynamische microfoons of condensatormicrofoons;

• een prioriteitsfunctie op één van de kanalendie voorrang geeft op de andere kanalen. Ditvoor waarschuwingen die afkomstig zijn van bij-voorbeeld een beveiligingscentrale of een auto-matisch brandalarm;

• muziekbron-ingangen om een MP3-, CD- ofDVD-speler, cassetterecorder, tuner of computeraan te sluiten;

• het regelen van lage en hoge tonen;

• luidsprekeruitgangen waarop per uitgang eenbepaald aantal luidsprekers kan worden aan-gesloten;

• drukknoppen om de verschillende luidspreker-groepen te selecteren;

• een tweetonig attentiesignaal dat aan eenoproep voorafgaat;

• koppelingsmogelijkheden met andere verster-kers. Dit kan handig zijn wanneer de eisen veran-deren of wanneer een bestaande geluidsinstallatiemoet worden uitgebreid.

Een verzameling van centrale apparatuur zoals éénof meer versterkers en muziekbronnen die bijelkaar in een kast worden geplaatst en waarop alleafgaande kabels worden aangesloten, noemen weeen geluidscentrale.

3.5.4 MicrofoonsAan het begin van de geluidsketen staat demicrofoon, die in tegenstelling tot een luidsprekerakoestische energie omzet in elektrische. Micro-foons zijn onder te verdelen in:◆ dynamische microfoons;◆ condensatormicrofoons.

◆ Dynamische microfoonBij een dynamische microfoon veroorzaken degeluidsdrukverschillen die ontstaan tijdens hetspreken, een beweging van een elektrische gelei-der in een magnetisch veld. Deze beweging inhet magnetisch veld veroorzaakt een elektrischespanning waarvan de frequentie gelijk is aan degeluidsveranderingen die ontstaan tijdens hetspreken of het maken van muziek. Op dezemanier wordt akoestische energie omgezet inelektrische energie.De dynamische microfoon is een veel toegepasttype. Toch levert deze niet de hoge weergavek-waliteit van een condensatormicrofoon.

◆ CondensatormicrofoonHet werkingsprincipe van een condensatormicro-foon is gebaseerd op een capacitief opname-element in een robuuste behuizing met eenafscherming tegen wind en windvlagen. Het lageruisniveau en de hoge ongevoeligheid voorelektrostatische en magnetische velden garande-ren dat het signaal vrij blijft van ‘valse’ ruis. Dezemicrofoons zijn met name geschikt op plaatsenwaar hoge eisen worden gesteld aan de geluids-kwaliteit.

Zowel de dynamische microfoons als de conden-satormicrofoons zijn er in diverse uitvoeringen,zoals de bekende handmicrofoon, figuur 3.29-1,of een zwanehalsmicrofoon, figuur 3.29-2. Micro-foon(aansluitpunten) worden over het algemeenaangebracht op strategische plaatsen, zoals eenreceptiebalie, een portiersloge en/of een kantine-buffet. De definitieve locatie moet natuurlijk inoverleg met de gebruiker worden vastgesteld.

3.5.5 Kabels en kabelaanlegLuidsprekers behorende bij een 100 V-systeem,moeten worden aangesloten met een twee-aderige luidsprekerkabel. Wanneer volume-regelaars worden gebruikt, moet een drie-aderige

86

06950475_H03 22-11-2005 16:04 Pagina 86

Page 99: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

kabel worden toegepast vanaf de versterker naarde regelaars. Vanaf de regelaar naar de luid-spreker(s) kan worden volstaan met een twee-aderige kabel.Luidsprekerkabels moeten gescheiden wordengehouden van microfoonkabels. Tenzij de luid-sprekerkabel voldoende is afgeschermd, magdeze niet in hetzelfde compartiment van de sterk-stroomkabels worden gelegd.De aderdikte van de luidsprekerkabel is afhanke-lijk van de afstand, het aangesloten luidspreker-vermogen en de daarbij gekozen uitgangs-spanning. Aangezien er sprake is van een 100 V-systeem moet de installatie voldoen aan degestelde veiligheidseisen van de NEN 1010.

3.6 Observatie-installatie

Observeren betekent waarnemen, of betergezegd, het voortdurend letten op gebeurtenis-sen en processen die zich afspelen op één of meerlocaties. Het doel van een observatie-installatie is,het op afstand bekijken van deze gebeurtenissenen processen. Het op afstand bekijken is mogelijkdoor middel van camera's die gebeurtenissenwaarnemen en deze waarnemingen rechtstreeksversturen naar monitors (televisietoestellen). Devakterm voor een observatie-installatie is CCTV-installatie (Closed Circuit TeleVision, dat wil zeggen:gesloten televisiecircuit). Een ‘gesloten circuit’ wilzeggen, dat beelden op de monitors alleenafkomstig kunnen zijn van eigen opgesteldecamera's. Dit in tegenstelling tot het ‘open circuit’van de televisie in de huiskamer, waarvan de beel-

den draadloos worden uitgezonden, zodat eenieder van deze faciliteiten gebruik kan maken.

3.6.1 ToepassingsgebiedEen CCTV-installatie kan voor verschillende doel-einden worden gebruikt, zoals:

• beveiliging en bewaking in warenhuizen,banken, benzinestations, luchthavens, bedrijfs-terreinen en dergelijke;

• verkeersobservatie;

• algemene observatie in bijvoorbeeld voetbal-stadions;

• proces- en transportcontrole in ruimten dieslecht toegankelijk zijn vanwege extreme omstan-digheden, zoals hoge temperaturen;

• preventie;

• microscopie;

• opleidingen, bijvoorbeeld voor studenten diezo een operatie in een ziekenhuis op afstand kun-nen volgen.

Met een CCTV-installatie is slechts communicatiemogelijk in één richting. Door een CCTV-installa-tie te integreren met een intercominstallatie iscommunicatie, binnen het geobserveerdegebied, in twee richtingen mogelijk. Dit kan bij-voorbeeld door zogenoemde camera- en monitor-microfoons en desgewenst een luidsprekerbox tegebruiken.

3.6.2 Opbouw van een CCTV-installatieEen CCTV-installatie is opgebouwd uit een aantalonderdelen, die achtereenvolgens aan de ordekomen, figuur 3.30.

3.6.2.a Camera’sEen camera bestaat uit twee te demonterenonderdelen, te weten een objectief en een camera(body). Een objectief bestaat uit één of meer len-zen die er voor zorgen dat het te observerenobject gebundeld op de beeldsensor in de came-ra wordt weergegeven. De keuze van het juisteobjectief hangt af van:

873 COMMUNICATIE-INSTALLATIES

1 handmicrofoon

2 zwanenhalsmicrofoon

Figuur 3.29 Microfoons

monitorcamera

objectief

muurstatief

video-schakel-

apparatuur

coaxkabel

Figuur 3.30 Opbouw van een CCTV-installatie

06950475_H03 22-11-2005 16:04 Pagina 87

Page 100: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

• de totale breedte (B) van het te observerenobject, figuur 3.31-1;

• de afstand (A) tussen de camera en het teobserveren object, figuur 3.31-1;

• de gekozen beeldsensor van de camera. Infiguur 3.31-2 is een grafiek weergegeven vooreen -inch camera;

• de brandpuntsafstand (F), die met behulp vanvoorgaande gegevens uit de grafiek te bepalen is.

Een ander belangrijk aspect bij de keuze van eenobjectief is de instelling van het diafragma. Hetdiafragma bepaalt de hoeveelheid licht die wordtdoorgelaten. De keuze van het diafragma is sterkafhankelijk van de aanwezige hoeveelheid licht.Deze kan met name buiten sterk wisselend zijn

12

(daglicht en kunstlicht). Afhankelijk van de gestel-de eisen en het toepassingsgebied van een CCTV-systeem kan voor het instellen van het juiste dia-fragma een keuze worden gemaakt tussen:

• automatische diafragmaregeling;

• handbediende op afstand gestuurde diafragma-instelling.

Een camera is voorzien van een beeldsensor diede, door het objectief gebundelde, straal licht vanhet waargenomen object opneemt en vertaaltnaar een elektrisch signaal richting monitor. Bijcamera's is een keuze mogelijk tussen zwart-wit-en kleurencamera's. In licht/donkersituaties iszowel de beeldkwaliteit als de lichtgevoeligheidvan zwart-witcamera's, ten opzichte van kleuren-camera's, kwalitatief beter. Wanneer camera's bui-ten worden toegepast, kan een buitenbehuizingdie tevens voorzien is van een thermostatischgeregeld verwarmingselement, worden gebruikt.Een verwarmingselement is noodzakelijk om con-densvorming, en daardoor een slecht beeld, tevoorkomen. De keuze van een camera is, behalvevan de al genoemde aspecten als keuze vanobjectief en diafragmaregeling, afhankelijk van dekwalitatieve eisen die gesteld worden en hetbeschikbare budget.

Om een juiste werking te garanderen, is hetbelangrijk bij het installeren van camera's reke-ning te houden met het volgende:

• monteer de camera twee meter lager dan eenverlichtingsarmatuur;

• houd verlichtingsarmaturen met een hoge hel-derheid uit het gezichtsveld van de camera (zorgdat grote schaduwplekken worden voorkomen);

• monteer geen camera aan een verlichtingsmast;

• zorg dat de horizon uit beeld blijft, in verbandmet verblinding door de opkomende en onder-gaande zon;

• installeer, in verband met sabotage, camera'szodanig dat de ene camera de andere camera inbeeld houdt;

• let op de begroeiing;

• zorg dat bij gebruik van schijnwerpers het lichtmet de kijkrichting mee straalt;

• monteer camera’s buiten bereik, om vanda-lisme tegen te gaan;

• let op tegenlichtopnamen, waardoor personenniet meer te herkennen zijn.

88

2 keuzegrafiek voor een 1/2-inch camera

1 object ten opzichte van het objectief

35.0 mm28.0 mm

16.0 mm

12.0 mm

8.0 mm

6.0 mm4.8 mm3.5 mm

bree

dte

obje

ct (

in m

eter

s)

00 10 20 30 40 50

afstand tot object (in meters)60 70 80 90 100

10

20

30

40

50

60

70

80

90

100F=

B

A

H (B x 3/4)

Figuur 3.31 Keuze van het juiste objectief

06950475_H03 22-11-2005 16:04 Pagina 88

Page 101: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

3.6.2.b MonitorsEen monitor zet het te ontvangen elektrisch sig-naal, afkomstig van één of meer camera's, om ineen beeld. Evenals camera's zijn monitors lever-baar in zowel zwart-wit- als kleurenuitvoering. Dete kiezen grootte van de beeldbuis is afhankelijkvan de kijkafstand. Als vuistregel wordt gehan-teerd, dat de kijkafstand circa vijfmaal de beeld-buisdiagonaal moet zijn.Wanneer de monitors continu worden gebruikt,moet de beeldbuis om de circa twee jaar wordenvervangen. Dit in verband met het zogenaamde‘inbranden’. Wanneer een CCTV-installatie wordttoegepast, bevinden de monitors zich meestal opeen plaats waar permanent toezicht is, bijvoor-beeld in de portiersloge of bij de receptie. Metname op plaatsen waarbij verschillende monitorsnoodzakelijk zijn, verdient het inbouwen vanmonitors in kasten of panelen de voorkeur bovenlos opgestelde monitors.Het is tegenwoordig bijna een noodzaak om alleopgenomen videobeelden te bewaren, teneindedeze later te kunnen analyseren. Hiervoor is hetmogelijk om, naast rechtstreekse weergave opeen monitor, een videorecorder in werking te stel-len. Deze videorecorder kan zowel handmatig alsautomatisch in werking worden gesteld.

3.6.2.c VideoschakelapparatuurBinnen een CCTV-systeem is vaak behoefte aanextra toebehoren zoals een tekstgenerator, video-schakelpaneel en kwadrantenschakelaar. Om enigidee te geven van de mogelijkheden, behandelenwe deze toebehoren in het kort.

TekstgeneratorEen tekstgenerator wordt meestal gebruikt wan-neer op één monitor verschillende camera's zijnaangesloten. Een tekstgenerator zorgt er danvoor dat er een tekstregel in beeld verschijnt metdaarin een volledige beschrijving van de des-betreffende cameralocatie. Op deze wijze kan inéén oogopslag het gewenste beeld wordengekozen.

VideoschakelpaneelEen videoschakelpaneel biedt afhankelijk van degekozen uitvoering vele mogelijkheden, figuur3.32. Met speciale functietoetsen kunnencamera- en monitoropties vanaf een toetsenbord

eenvoudig worden bediend, zoals:

• selectie van monitors en camera's;

• koppeling van camera's aan monitors;

• rangschikking van een reeks camerabeeldendie op één monitor moeten worden weer-gegeven;

• bediening van een videorecorder;

• programmeren van alarmingangen, bijvoor-beeld een koppeling met een inbraaksignalerings-systeem. Bij activering van een alarm wordt eenalarmsignaal gegeven en automatisch het beeldinclusief een tekst van de desbetreffende cameraweergegeven op een monitor. Indien nodig, kantevens automatisch een videorecorder wordengestart;

• camerabesturing zoals de bewegingen van eencamera (pan en tilt), diafragmaregeling en hetdichterbij halen van beelden (zoomlens).

KwadrantenschakelaarEen kwadrantenschakelaar verdeelt het beeld-scherm van een monitor in vier gelijke delen engeeft op elk deel het beeld van een anderecamera weer. Dit simultaan weergeven van viercamerabeelden op één monitor bespaart ruimte,apparatuur en verbruikerskosten. Om deze rede-nen worden kwadrantenschakelaars vaak toege-past in recepties, kantoren, winkels en dergelijke.Het grootste voordeel van een kwadrantenscha-kelaar ten opzichte van een videoschakelaar is dathet beeld van een afzonderlijke camera altijdwordt getoond.

Vaak is het nodig televisiebeelden te verzendenover grote afstand of in gebieden waarin hetpraktisch onmogelijk of onuitvoerbaar is om eenaparte coaxkabel te monteren. Door specialeapparatuur te gebruiken, is het mogelijk om tele-visiebeelden via een datalijn te verzenden. Ditsysteem wordt onder meer toegepast bij on-bemande objecten die in een centrale bewakings-loge op afstand worden bewaakt.

3.6.3 Video Motion Detectiesysteem (VMD-systeem)Het VMD-systeem is een combinatie van zowelobservatie als detectie, en hoort als zodanig thuisin hoofdstuk 4 Beveiligingsinstallaties. Aangezieneen VMD-systeem en een CCTV-installatie nietlos van elkaar kunnen worden gezien, geven we

893 COMMUNICATIE-INSTALLATIES

06950475_H03 22-11-2005 16:04 Pagina 89

Page 102: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

er hier een korte toelichting op. Het werkings-principe berust op het detecteren van een bewe-ging in een camerabeeld. Bij een ongewenstebeweging wordt een alarmmelding kenbaargemaakt en wordt direct het desbetreffendecamerabeeld weergegeven, inclusief een aandui-ding van de alarmzone. Ook kan er automatischeen aangesloten videorecorder worden gestart.

Valse alarmeringen worden tot een minimumbeperkt, doordat natuurlijke invloeden, bijvoor-beeld regen, een wolk voor de zon, of het bewe-gen van de camera in de wind, door het systeemworden herkend en genegeerd.

3.6.4 Kabels en kabelaanlegBij CCTV-installaties moet het videosignaal wor-den getransporteerd door middel van coaxkabels,zie subparagraaf 3.4.2. De gekozen diameter vande coaxkabel is afhankelijk van de lengte van dekabel. De bekendste coaxkabel is coax 12. Deze isbij zwart/wit CCTV-systemen tot een lengte vancirca 350 meter geschikt en bij kleuren CCTV-systemen tot 175 meter. Bij grotere afstandenmoet coax 6 of coax 3 worden gebruikt. Bij hetonderling koppelen van coaxkabels alsmede hetaansluiten van coaxkabels op apparatuur wordt

veel gebruik gemaakt van BNC-connectors, omdatze in aanschaf relatief goedkoop zijn.Naast de genoemde coaxkabel is er ook een voe-dingskabel nodig om zowel monitors als aanver-wante apparatuur en eventueel camera’s van eenvoeding (230 V) te voorzien. Bij het op afstandbesturen van camera’s kunnen de stuursignalenworden getransporteerd door signaalstuurstroom-kabels. Ook is het mogelijk met speciale appara-tuur, stuursignalen te transporteren door de coax-kabel die wordt gebruikt voor het videosignaal.

3.7 Centrale Antenne-Inrichting (CAI)

We vinden het vanzelfsprekend dat we televisiekunnen kijken en naar de radio kunnen luisteren.Maar voordat het beeld en geluid de woonkamerbereiken, gaat daar heel wat aan vooraf.Centrale Antenne-Inrichting wil zeggen dat de ont-vangst van beeld en geluid wordt verzorgd dooreen centraal opgestelde antenne. Door middelvan een omvangrijk netwerk van kabels en ver-sterkers wordt het ontvangen signaal vanaf decentraal opgestelde antenne naar de huiskamersof andere bouwwerken gebracht.

90

monitor A monitor BCAM 1

CAM 2

CAM 8

8 alarmingangen

VCS

video in videorecordervideo out

video out video in

2 alarmuitgangen

AUX

1AUX

2

12 VAC of12 VDCvoeding

Figuur 3.32 Principeschema van een videoschakelpaneel

06950475_H03 22-11-2005 16:04 Pagina 90

Page 103: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Een aansluiting van een centrale antenne (kabel-televisie) biedt naast het ontvangen van radio-en televisiezenders meer mogelijkheden, zoals:

• teletekst, door de kabelexploitant en dagblad-redacties;

• een mozaïekkanaal, waarbij maximaal 16 beel-den in één beeld worden weergegeven;

• een calamiteitenschakeling, waardoor in gevalvan nood, bijvoorbeeld in opdracht van de over-heid, op alle kanalen dezelfde zender kan wor-den gezet.

3.7.1 Structuur van het CAI-netIn figuur 3.33 is de opbouw van het CAI-netweergegeven.Het ontvangststation vangt radio- en televisie-signalen op via ‘gewone’ antennes en schotel-antennes. Gewone antennes vangen de signalenvan zenders op die op aarde staan, terwijl schotel-antennes signalen van satellieten opvangen. Hetontvangststation maakt de signalen geschikt voortransport over het kabelnet.

Vanuit een lokaal centrum, het hart van de CAI,gaat het transport over het lokale verdeelnet rich-ting het wijkcentrum. Aangezien bij het transportvan signalen tussen het lokale centrum en wijkcen-trum grote afstanden moeten worden overbrugd,zijn in het lokale verdeelnet trajectversterkers opge-nomen. Met deze trajectversterkers worden de sig-nalen op kwaliteit en sterkte gehouden.In het wijkcentrum worden de signalen omgezetnaar bruikbare frequenties van de VHF-en UHF-banden. In dit wijkcentrum worden de signalen ver-deeld en gedistribueerd richting de wijkvoedings-netten.

De wijkvoedingsnetten, voorzien van groeps-versterkers, versterken en verdelen de signalen endistribueren ze naar de wijkaftaknetten. De wijkaftaknetten, voorzien van eindversterkers,versterken, verdelen en distribueren de signalennaar mini-sterverdelers. Een mini-sterverdeler is eenverdeler met een groot aantal uitgangen die deradio- en televisiesignalen, komende vanaf de eind-versterker, verdeelt over de uiteindelijke gebruikers.

3.7.2 CAI-aansluitingen in de woningbouwIn woningen en woongebouwen moet een aan-sluitmogelijkheid aanwezig zijn voor aansluitingop een centrale antenne-inrichting. Praktisch bete-kent dit dat voor telefoon en CAI één afzonderlijkeonbedrade buisleiding (bij voorkeur Ø 50 mm)moet worden aangebracht vanaf de buitenzijdevan de woning tot in de meterruimte. Vanaf demeterruimte moet vervolgens een buisleiding(meestal Ø16 mm) worden aangebracht. Dezeeindigt in een inbouwdoos, die zich meestal in dewoonkamer bevindt. Genoemde buisleidingenworden gebruikt om de coaxkabels in onder tebrengen. Een coaxkabel wordt in de woonkamerafgewerkt op een CAI-contactdoos.In de woningbouw is de CAI-aansluiting meestalafkomstig van een mini-sterverdeelpunt dat isondergebracht in een in de wijk opgestelde kast.

913 COMMUNICATIE-INSTALLATIES

CAI-installatieZoals in de inleiding aangegeven, is een CAI-installatie een duidelijk voorbeeld van eenrich-tingsverkeer. Een CAI-installatie biedt ook demogelijkheid gebruik te maken van internet enis te gebruiken bij sociale alarmering. We moe-ten hierbij denken aan een ‘kastje’, aangeslo-ten op het CAI-net, dat bij een oproep vaniemand in nood wordt geactiveerd. Door eenterugkoppeling via bijvoorbeeld het wijk-centrum naar een aangesloten centrale meld-post, wordt dan een alarmoproep mogelijk.

CAI-aansluit-punten

mini-sterverdeel-punten

eindversterkers

groepsversterkers

wijkcentrum

trajectversterkers

lokaalcentrum

apparatuur

antennes

wijkaftaknet

wijk-voedingsnet

lokaal verdeelnet

ontvangststation

Figuur 3.33 Structuur van het CAI-net

06950475_H03 22-11-2005 16:04 Pagina 91

Page 104: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

3.7.3 CAI-aansluitingen in grote gebouwenIn grote gebouwen zoals ziekenhuizen,bejaardencentra of gevangenissen zijn vaak ver-schillende CAI-contactdozen gewenst. In dit soortgebouwen wordt vanwege het grote aantal CAI-aansluitpunten het radio- en televisiesignaal veelalrechtstreeks vanaf het wijkcentrum het desbetref-fende gebouw binnengebracht. De benodigdegroepsversterkers, eindversterkers en verdeelpun-ten met hun onderlinge verbindingen wordendan in het gebouw ondergebracht. Deze verster-kers moeten zodanig worden opgesteld, dat dekwaliteit van de signalen optimaal is, en de instal-latiekosten zo laag mogelijk zijn.

3.7.4 Kabels en kabelaanlegEvenals bij CCTV-installaties moet het radio- entelevisiesignaal na ontvangst in het ontvangst-station worden getransporteerd door middel vancoax-kabels. De gekozen diameter van de coax-kabel is afhankelijk van de lengte van de kabel. Zo zullen voor het transport van radio- en televisie-signalen naar de wijkcentra dikke coaxkabels (coax 3 of coax 1,5) worden gebruikt om hetsignaalverlies zo klein mogelijk te houden. Bij hettransport van signalen vanaf de mini-sterverdelernaar de uiteindelijke CAI-contactdozen wordt over-wegend een dunne coaxkabel (coax 12) gebruikt.

De verwachting is dat in de toekomst steeds meergebruik zal worden gemaakt van glasvezelkabels.Met glasvezelkabels is het mogelijk om veel grote-re afstanden te overbruggen zonder dat erversterkt hoeft te worden. De gebruiksmogelijk-heden zullen alleen maar toenemen, omdat over

een glasvezelkabel ook meer informatie (pro-gramma's en diensten) kan worden verstuurd.

Geraadpleegde en aanbevolenliteratuur

NormenNEN 1010 Veiligheidsbepalingen voor laagspan-ningsinstallaties

92

Aftaknet en rijgnetIn plaats van een mini-sterverdeelnet (mini-sterverdeler) wordt ook wel een aftaknet of eenrijgnet gebruikt. Een aftaknet bestaat uit eenketen waarbij sprake is van een doorlopendesignaalkabel met op diverse plaatsen aftakkin-gen ten behoeve van de gebruikers. Het rijgnetdaarentegen is een verouderd systeem dat opgrote schaal is of nog wordt vervangen doorhet modernere mini-sterverdeelnet. Het rijgnetwordt vervangen omdat een defecte aansluitingbij één van de gebruikers tot gevolg heeft datandere gebruikers geen signaal meer doorkrijgen.

06950475_H03 22-11-2005 16:04 Pagina 92

Page 105: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

4BeveiligingsinstallatiesC. Meeuwissen

Het uitbreken van brand in bejaardencentra, ziekenhuizen, bioscopen,

theaters en hotels kan ernstige gevolgen hebben, soms met dodelijke

afloop. De overheid heeft ter preventie in veel gebouwen dan ook

brandmeldinstallaties verplicht gesteld.

Omdat behalve de persoonlijke schade, ook de materiële schade vaak

enorm is, hebben met name de verzekeraars grote financiële belangen

bij een goed functionerende brandmeldinstallatie.

Er zijn vele mogelijkheden om inbraak in woningen en gebouwen te

voorkomen of tot een minimum te beperken. Naast organisatorische

en bouwkundige voorzieningen, bieden installatietechnische voor-

zieningen zoals inbraaksignalering en toegangscontrole een extra

beveiliging.

Het doel van sociale alarmering is dat een mens in nood op een

eenvoudige manier hulp kan inroepen. Met name hulpbehoevende

mensen, zoals gehandicapten en/of bejaarden, kunnen door het aan-

brengen van sociale alarmering in de woning dikwijls in hun eigen

vertrouwde woonomgeving blijven wonen.

06950475_H04 22-11-2005 16:21 Pagina 93

Page 106: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Inleiding

Beveiligingsinstallaties zijn installaties die tot doelhebben het beveiligen van mensen, dieren engebouwen. Zeker de laatste jaren zijn beveiligings-installaties qua omvang een wezenlijk onderdeelgeworden van het totale aanbod aan elektrotech-nische installaties. In hoofdstuk 6 behandelen wede aardingsinstallaties en bliksembeveiligingsin-stallaties. In dit hoofdstuk gaan we in op installa-ties voor:

• brandbeveiliging;

• inbraakbeveiliging;

• toegangsbeveiliging;

• sociale alarmering.

Sociale alarmering is een typisch voorbeeld vanhet beveiligen van mensen in nood. Inbraak- entoegangsbeveiliging daarentegen zijn specifiekgericht op het beveiligen van inventaris vangebouwen zoals woonhuizen, scholen, fabrieken,kantoren en musea. Brandbeveiliging valt in decategorie beveiliging van zowel mensen, dieren,gebouwen als inventaris.

Bij alle van de hierna te behandelen beveiligings-installaties wordt gebruikgemaakt van de inhoofdstuk 2 besproken voorzieningen als leidin-gen, leidingwegen en voedings- en noodstroom-installaties.

4.1 Brandbeveiligingsinstallatie

Het uitbreken van brand in bejaardencentra, zie-kenhuizen, bioscopen, theaters, hotels, en derge-lijke kan ernstige gevolgen hebben, soms metdodelijke afloop. Behalve de persoonlijke schadeis de financiële schade vaak enorm. Door de toe-name van automatisering in de bedrijven, zal ookde kwetsbaarheid van het bedrijf toenemen. Nietalleen directe schade maar ook indirecte schadedoor brand, zoals stagnatie van een productie-proces, kan de continuïteit van een ondernemingin gevaar brengen.Als een persoon als brandmelder optreedt, wordtmeestal pas alarm geslagen als vuur of rook zicht-baar is. In de meeste gevallen is het dan al te laaten is er al veel schade aangericht of hebben zichzelfs persoonlijke ongelukken voorgedaan. Vooral

in de nachtelijke uren zijn de risico’s bij het uit-breken van brand het grootst. Het is daaromlogisch dat de overheid in de utiliteitsbouw enindustriële bouw brandmeldinstallaties verplichtheeft gesteld. Ook de verzekeraars hebben grotebelangen bij een goed functionerende brand-meldinstallatie.Het doel van een brandmeldinstallatie is het tijdigmelden of signaleren van het begin van eenbrand. Het tijdig melden van brand heeft alleenzin als hierop ook daadwerkelijk actie volgt. Metactie bedoelen we het bestrijden van de brand enhet nemen van maatregelen om mens, dier eninventaris veilig te stellen.

4.1.1 Voorkomen en beperken van schadebij brandVoorkomen is beter dan genezen. Helaas is hetontstaan van brand nooit volledig te voorkomen,waardoor brandmeldinstallaties noodzakelijk zijn.Dit neemt niet weg dat het hoofddoel niet uit hetoog mag worden verloren, namelijk ‘het voorko-men van brand’. Het voorkomen en beperken vanpersoonlijke en materiële schade bij brand is eenzaak waarmee zowel de bouwpartners als degebruiker te maken krijgen. Maatregelen tenbehoeve van het voorkomen en beperken vanpersoonlijke en materiële schade bij brand zijnonder te verdelen in een drietal groepen:1 bouwkundige voorzieningen, zoals brand-werendheid van bouwmaterialen, comparti-mentering en doelmatige vluchtwegen.

94

BrandbeveiligingHet belang van brandbeveiliging kan in tegen-strijd zijn met de belangen van inbraakbeveili-ging en toegangscontrole. Het belang vanbrandbeveiliging is dat bij een brand eengebouw snel en efficiënt kan worden ont-ruimd. Eventuele, voor inbraak- en toegangs-beveiliging, vergrendelde deuren vormen bijbrand een belemmering en kunnen voor per-sonen fatale gevolgen hebben. Daarom is hetaanbrengen van inbraak- en toegangsbeveili-ging bij deuren aan strenge regels gebonden.Tijdens het ontwerp moet in overleg met degemeentelijke brandweer kritisch wordengekeken naar de mogelijkheden van inbraak-en toegangsbeveiliging bij deuren.

06950475_H04 22-11-2005 16:21 Pagina 94

Page 107: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Deze voorzieningen zijn voornamelijk in handenvan bouwkundige ontwerpers en aannemers;2 installatietechnische voorzieningen, zoalsbrandmeldinstallatie, kleine blusmiddelen, auto-matische blusinstallatie, nood- en transparant-verlichting en brandweerliften. Deze installatie-technische voorzieningen zijn in handen van dewerktuigbouwkundige en elektrotechnischeontwerpers en installateurs;3 organisatorische maatregelen, zoals orde, net-heid, onderhoud apparatuur en installaties, ont-ruimingsplan, aanvalsplan brandweer, instructiesen oefeningen ‘hoe te handelen bij brand’. Dezeorganisatorische maatregelen zijn overwegend inhanden van de gebruiker van een gebouw.

4.1.2 Waar en in welke omvang een brand-meldinstallatie?Een vraag die veelvuldig wordt gesteld is: ‘Waaren in welke omvang is er een brandmeldinstallatienodig?’ De overheid speelt een belangrijke rol inde zorg voor brandveiligheid. In de Model Bouw-verordening zijn eisen opgenomen betreffendewaar en in welke omvang een brandmeldinstalla-tie nodig is. Hierin wordt gesproken over de aan-wezigheid van brandveiligheidsinstallaties in:

• woningen;

• woongebouwen van bijzondere aard, zoalsbejaardenhuizen en gevangenissen;

• logiesverblijven en logiesgebouwen, zoalsvakantiehuizen, kampeerboerderijen, hotels enpensions;

• kantoorgebouwen;

• overige gebouwen, zoals scholen, ziekenhui-zen, fabrieken, winkels en bioscopen.

Volgens het Bouwbesluit 2003 zijn per 1 januari2003 rookmelders, in nieuw te bouwen wonin-

gen, verplicht gesteld in alle verkeersruimtenzoals gangen en trappenhuizen. Deze rookmel-ders moeten voldoen aan de norm NEN 2555waarin onder meer het volgende is vastgelegd:

• rookmelders moeten door het elektriciteitsnetworden gevoed;

• rookmelders mogen niet van het ioniserendetype zijn.

Naast de Model Bouwverordening en de NEN2555 zijn de NEN 2535: Brandveiligheid vangebouwen - Brandmeld- en ontruimingsalarmerings-installatie - Systeem- en kwaliteitseisen en projec-teringsrichtlijnen - Deel 1: Brandmeldinstallaties enhet boek Brandbeveiligingsinstallaties (uitgegevendoor de NVBR, de Nederlandse Vereniging voorBrandweerzorg en Rampenbestrijding) onmisbaarvoor de ontwerper van een brandmeldinstallatie.

De directe controle en keuring van brandmeld-installaties is in handen van de gemeentelijkebrandweer en/of Bouw- en Woningtoezicht. Omachteraf niet met afkeuring van een brandmeld-installatie en de daarmee samenhangende kostente worden geconfronteerd, is het raadzaam in eenzo vroeg mogelijk stadium de ontwerptekeningenter goedkeuring bij de plaatselijke brandweer in tedienen. Met name bij complexe brandmeldinstal-laties is het verstandig de gemeentelijke brandweernauw te betrekken bij het voorbereiden, uitvoeren,testen en in bedrijf stellen van de installatie.

Als een brandmeldinstallatie geëist wordt, moetworden uitgezocht in welke mate een gebouwmoet worden beveiligd. Wat betreft de omvangvan de installatie onderscheiden we een vijftalmogelijkheden:1 volledige bewaking. Dat wil zeggen dat erhandbrandmelders moeten zijn aangebracht énbovendien vrijwel in alle ruimten automatischebrandmelders. Vrijwel in alle ruimten wil zeggen,met uitzondering van kasten, kleine kruipruimten,niet-toegankelijke kabelschachten en dergelijke;2 gedeeltelijke bewaking. Dat wil zeggen dat erhandbrandmelders moeten zijn aangebracht, enin gemeenschappelijke ruimten met een ver-hoogd brandrisico automatische brandmelders.Ruimten met een verhoogd risico zijn bijvoor-beeld liftmachinekamers, luchtbehandelings- encv-ruimten, kantines, keukens, werkplaatsen;

954 BEVEILIGINGSINSTALLATIES

BrandmeldinstallatieHet is niet altijd zo dat een volledige brand-meldinstallatie wordt geëist. Een brandmeld-installatie kan ook worden aangelegd op eigeninitiatief. Alleen als de installatie wordt doorge-meld naar een brandmeldpost, wordt dezeinstallatie gekeurd. Een en ander neemt nietweg dat ook aan installaties die op eigen initia-tief worden aangebracht, hoge eisen moetenworden gesteld.

06950475_H04 22-11-2005 16:21 Pagina 95

Page 108: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

3 objectbewaking. Dat wil zeggen dat eenbepaald onderdeel of een gedeelte van een ruim-te speciaal wordt bewaakt door automatischemelders. Het betreft hier meestal een installatiedie op eigen initiatief wordt aangelegd, om even-tuele plaatselijke brandschade tijdig te signaleren;4 niet-automatische bewaking. Dat wil zeggendat in een gebouw alleen handbrandmelders zijnaangebracht. Het aanbrengen van alleen hand-brandmelders betekent echter wel dat het tijdigmelden afhankelijk is van ter plaatse aanwezigepersonen;5 ruimtebewaking. Dat wil zeggen alleen hetbewaken van één bepaalde ruimte.

Het spreekt vanzelf, dat de kosten van een brand-meldinstallatie sterk afhankelijk zijn van deomvang van de installatie. Immers een installatiemet alleen handbrandmelders is veel voordeligerdan een installatie met volledige bewaking (hand-en automatische brandmelders).

4.1.3 Opbouw van een brandmeldinstallatieEen brandmeldinstallatie is opgebouwd uit eenaantal onderdelen, zie figuur 4.1. In deze figuur istevens de samenhang met de brandbeveiligings-installaties aangegeven.

Zoals in figuur 4.1 is te zien, worden door middelvan hand- en automatische melders brandmel-dingen doorgegeven aan de brandmeldcentrale.De brandmeldcentrale op zijn beurt zorgt ervoordat de binnenkomende meldingen worden ver-taald naar gewenste acties, zoals het doormeldennaar de brandweer en/of het aansturen vanbrandbeveiligingsinstallaties.

4.1.4 BrandmeldersEen brandmelder heeft als functie het melden vaneen brand, hetzij handmatig, hetzij automatisch.Nadat duidelijk is geworden in welke ruimtenautomatische brandmelders moeten worden aan-gebracht, moet er worden beoordeeld welk typemelder het meest geschikt is. De omstandighe-den in een ruimte bepalen in sterke mate de keu-ze van de brandmelder. Om ongewenste meldin-gen (vals alarm) te voorkomen, is het belangrijkmelders niet precies boven mogelijke storings-bronnen te monteren. Om enig inzicht te gevenin de verschillende soorten brandmelders, behan-

delen we deze achtereenvolgens met hun wer-kingsprincipe en toepassingsgebied.

4.1.4.a HandbrandmeldersEen handbrandmelder is een onderdeel van debrandmeldinstallatie. Door een menselijke hande-ling kan het brandalarm in werking wordengesteld. De menselijke handeling betreft hier het,met de hand of met een hamertje, inslaan vaneen ruitje, figuur 4.2.De werking van een handbrandmelder is eenvou-dig: door het inslaan van het ruitje wordt eenmicroschakelaar bediend die de benodigde scha-kelfunctie uitvoert.Handbrandmelders moeten worden gemonteerdop goed bereikbare plaatsen zoals bij brand-slanghaspels, maar ook op plaatsen waar perma-nent toezicht aanwezig is (bijvoorbeeld in deportiersloge).

4.1.4.b Automatische brandmeldersAutomatische brandmelders zijn melders die inwerking treden zonder tussenkomst van eenmenselijke handeling. Bij automatische brandmel-ders is een keuze te maken uit:

96

reserve

voeding230 V

doormelding storingsmeldcentrum

doormelding brandweer

aansturen brandweerpaneel

aansturen gasblusinstallatie

aansturen sprinklerinstallatie

aansturen brandbluspomp

aansturen rookluiken

aansturen brandkleppen

aansturen liften

ontgrendelen brandweersleutelkluis

aansturen deurmagneten

aansturen flitslicht

nevenindicatoren

handmelders

automatischemelders

aansturen ontruimingsalarm-installatie

brand-meld-

centrale

Figuur 4.1 Opbouw van een brandmeldinstallatie

06950475_H04 22-11-2005 16:21 Pagina 96

Page 109: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

• rookmelders zoals de ionisatierookmelder, opti-sche en lineaire rookmelders;

• thermische melders zoals de thermo-differen-tiaalmelder;

• stralingsmelders zoals de infrarood- en ultra-violetmelders.

Met uitzondering van de lineaire rookmeldersworden de melders geplaatst en geborgd in daar-voor bestemde meldersokkels, figuur 4.3. Debrandmeld-signaalkabel wordt op de klemmenvan de meldersokkel aangesloten. Een melder-sokkel is veelal uitgerust met een ingebouwdealarmindicator, die oplicht bij een alarmmelding.Afhankelijk van de uitvoering van de melder-sokkel, is het mogelijk een externe alarmindicatoraan te sluiten.

IonisatierookmelderEen ionisatierookmelder, figuur 4.3, is een melderdie zeer snel reageert op zowel smeulende alsopen branden. Bij het binnendringen in de mel-der van al dan niet zichtbare rook van een begin-nende brand wordt het elektrisch evenwicht tus-sen twee ionisatiekamers verstoord (vandaar denaam ionisatierookmelder). Deze verstoring vanhet evenwicht wordt omgezet in een alarmsig-naal voor de brandmeldcentrale. Om ongewenstemeldingen te voorkomen, komt de melder pas inalarm als de ‘alarmdrempel’ gedurende een aan-tal seconden continu wordt overschreden. De melder blijft in alarm tot hij via de brandmeld-centrale wordt teruggesteld.Deze melder is zeer geschikt voor toepassing innormaal gemeubileerde ruimten waaronder kan-toren, scholen, ziekenhuizen, bejaardenhuizen.Hij is niet geschikt voor ruimten waarin sprakekan zijn van uitlaatgassen, opwervelend stof,rookontwikkeling door lassen, tocht, stoom endergelijke. Gezien de radioactiviteit wordt deze meldersteeds minder toegepast.

974 BEVEILIGINGSINSTALLATIES

Figuur 4.2 Handbrandmelder

meldersokkel

ionisatierookmelder

referentiekamer

insectenrooster

meetkamer americum bron

americum bron

elektronica

Figuur 4.3 Ionisatierookmelder

Belangrijk is het te weten dat ionisatiemelders inlichte mate radioactief zijn. Het milieuvriendelijkafvoeren en vernietigen ervan moet specialezorg krijgen. Overigens is de radioactiviteit vandeze melders bij normaal gebruik dermate laagdat dit geen schadelijke invloed heeft op dedirecte omgeving. Verouderde en niet meer tegebruiken melders worden ingenomen door deleverancier van deze melders. Deze draagt even-eens zorg voor het vernietigen ervan. Uiteraardzijn aan het afvoeren en vernietigen van dezemelders kosten verbonden, waarmee terdegerekening moet worden gehouden.

06950475_H04 22-11-2005 16:21 Pagina 97

Page 110: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Optische rookmelderEen optische rookmelder figuur 4.4, is een melderdie overwegend reageert op zichtbare verbran-dingsproducten, die ontstaan in de smeulfase(beginfase) van een brand. Bij het binnendringenin de melder van zichtbare rookdeeltjes van eenbeginnende brand wordt het door een lichtbronuitgezonden licht verstrooid en door een fotocelopgevangen. Een elektronische schakeling zet hetsignaal van de fotocel om in een alarmsignaal voorde brandmeldcentrale. De melder blijft in alarm tothij via de brandmeldcentrale wordt teruggesteld.Het toepassingsgebied van deze melder is vrijwelidentiek aan dat van de ionisatiemelder. De keuzevoor een rookmelder dient in nauw overleg met deleverancier of fabrikant te worden gemaakt.

Lineaire rookmelderDe lineaire rookmelder, figuur 4.5, detecteertzowel lichte als donkere rook over een afstandvan 10 tot 100 meter. De melder bestaat uit eeninfraroodzender en een ontvanger. De infrarood-zender zendt een onzichtbare lichtstraal uit diewordt opgevangen in de ontvanger. Door derook die in deze lichtstraal komt, wordt het lichtverzwakt. Als deze verzwakking onder eenbepaald niveau komt, wordt door de ontvangerde brandmeldcentrale geactiveerd. Wanneer delichtstraal wordt onderbroken, bijvoorbeeld dooreen persoon die langsloopt, veroorzaakt dat eenstoringssignaal en geen brandmelding.

De lineaire rookmelder is geschikt voor toepas-sing in grote en smalle ruimten, in ruimten methoge luchtsnelheden en in ruimten waar vanwe-ge omgevingsinvloeden of uit esthetisch oogpuntionisatierookmelders niet toepasbaar zijn. Dezemelders worden met name door de hoge aan-schafkosten nog weinig toegepast.

Thermo-differentiaalmelderEen thermo-differentiaalmelder, figuur 4.6, is eenmelder die reageert op:

• een snelle temperatuurstijging;

• het bereiken van een bepaalde maximumtem-peratuur.

Als ten gevolge van brand de temperatuur snelstijgt, komt de melder in alarm. Bij een zich relatieflangzaam ontwikkelende brand komt de melder inalarm als een bepaalde maximumtemperatuurwordt bereikt. In beide gevallen wordt het alarm-signaal op de brandmeldcentrale weergegeven.De thermo-differentiaalmelder is geschikt voordie plaatsen waar ten gevolge van omgevings-invloeden geen rookmelder kan worden toege-past, zoals in keukens en bij olie-gestookte cv-installaties. We moeten er echter wel rekeningmee houden dat deze melder niet direct boventoestellen wordt gemonteerd die snel warmte ont-wikkelen, zoals verwarmingstoestellen en ovens.

Infrarood-stralingsmelderEen infrarood-stralingsmelder reageert op vlam-branden die ontstaan bij verbranding van kool-stofhoudende materialen, zoals hout, kunststof,alcohol en olie. De stralingsmelder detecteert despecifieke infrarode straling die bij dergelijkebranden ontstaat. Bij het detecteren ervan komtde melder in alarm en wordt het alarmsignaal opde brandmeldcentrale weergegeven. De melder

98

lichtontvangerafscherming

lichtbron meetkamer

referentie-cellichtval

(fotocel)

Figuur 4.4 Optische rookmelder

ontvangerzender

Figuur 4.5 Lineaire rookmelder

elektronica

meetweerstand

referentie-weerstand

Figuur 4.6 Thermo-differentiaalmelder

06950475_H04 22-11-2005 16:21 Pagina 98

Page 111: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

blijft in alarm tot hij via de brandmeldcentralewordt teruggesteld. Deze melders worden toege-past in fabriekshallen en magazijnen waar bij ver-brandingsprocessen geen rook ontstaat, maarook in hallen waar vrachtwagens of vorkheftrucksrijden. Ze zijn niet geschikt voor ruimten waarinbijvoorbeeld laswerkzaamheden plaatsvinden.

4.1.5 BrandmeldcentraleHet hart van een brandmeldinstallatie is eenbrandmeldcentrale, die afhankelijk van de eisenen de uitvoering de volgende mogelijkhedenbiedt:

• het ontvangen van brandmeldingen van dehiervoor genoemde hand- en automatische melders;

• het optisch en akoestisch signaleren van eenbrand- of storingsmelding, met een indicatiewaar de melding vandaan komt. Het akoestischsignaal is afstelbaar terwijl de optische signaleringaanwezig blijft tot de oorzaak van de melding isopgeheven;

• het aansturen van automatische brandbeveili-gingsinstallaties;

• het doormelden naar een storingsmeldcentrale;

• het doormelden naar de brandweer.

Het is noodzakelijk dat op de brandmeldcentraleduidelijk wordt aangegeven uit welk gedeelte vaneen gebouw de melding afkomstig is, zodat debrandweer snel op de juiste plaats kan zijn. Metname in complexe en/of grote gebouwen kaneen brandweerpaneel vereist zijn. Een brandweer-paneel, in sommige gevallen uitgevoerd als eenplattegrondtableau, is bedoeld om duidelijkeinformatie te verstrekken aan externe hulpverle-nende instanties zoals de brandweer.Een brandmeldcentrale of een brandweerpaneelmoet bij de brandweeringang van een gebouwworden geplaatst. De plaats van de brandweer-ingang moet in overleg met de brandweer wordenbepaald. Ook moet een brandmeldcentrale zichop een plaats bevinden waar permanent toezichtaanwezig is, bijvoorbeeld nabij de portiersloge ofreceptie. Is dit niet het geval dan zal een brand-en storingsmelding optisch en akoestisch moetenworden doorgemeld naar een nevenpaneel datzich nabij de portiersloge of receptie bevindt. Eennevenpaneel geeft de noodzakelijke informatieweer die nodig is voor de interne organisatie.

Voor optische indicaties op een brandmeld-centrale, brandweerpaneel of nevenpaneel moe-ten de volgende kleuren worden gebruikt:

• rood: brand;

• groen: in bedrijf;

• geel of wit: storingen en overige signaleringen.

De brandweer rukt bij veel van de binnenkomen-de automatische brandmeldingen nogal eensvoor niets uit. De oorzaak hiervan is dat eenbrandmelder geen verschil kan aangeven tusseneen forse brand en een smeulende kaars of eenverbrande tosti. Toch zijn er technisch gezienmogelijkheden om loos alarm en onnodige door-meldingen richting brandweer te beperken.Een eerste mogelijkheid is een brandmeldcentralete voorzien van een zogenoemde alarmorganisa-tie. Hiermee is het mogelijk bij een automatischebrandmelding eerst zelf een onderzoek naar deoorzaak van de melding in te stellen. De daarvooringebouwde aanwezigheids- en verkenningstijdzorgt ervoor dat, indien niet binnen de van tevo-ren ingestelde tijd (maximaal 10 minuten) verde-re acties worden ondernomen, doormelding naarde brandweer plaatsvindt. De aanwezigheids- enverkenningstijd moet na werktijd (‘s nachts) bui-ten bedrijf worden gesteld, waartoe eendag/nachtsturing op de brandmeldcentrale aan-wezig is. Immers, door afwezigheid van personen,is in de nachtelijke uren de kans op loos alarmveel kleiner.Een tweede mogelijkheid is de zogenoemdetwee-meldersafhankelijkheid. Dit betekent dateen brandmelding afhankelijk is van het in alarmkomen van twee brandmelders. Handmeldersalarmeren altijd direct de brandweer.

4.1.6 BrandmeldinstallatiesystemenOm een brandmeldsysteem op efficiënte wijze telaten functioneren, zijn aan de verbinding vanbrandmelders met de brandmeldcentrale eisengesteld (zie NEN 2535). Deze eisen hebben totdoel storingen in een melderlus te beperken enbrandmeldingen op eenvoudige wijze te lokalise-ren. Een drietal begrippen zijn hiertoe van belang:1 zone. Dit is een deel van een gebouw, bijvoor-beeld een verdieping, figuur 4.7. Een definitievezone-indeling moet, bij verplicht gestelde installa-ties, in overleg met de brandweer worden bepaald;

994 BEVEILIGINGSINSTALLATIES

06950475_H04 22-11-2005 16:21 Pagina 99

Page 112: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

2 meldergroep. Dit is een aantal melders, doorde brandmeldcentrale als eenheid te herkennenen te schakelen;3 melderlus. Dit is een aantal melders die dooréén kabel met elkaar en met de brandmeldcentraleverbonden zijn. In de meeste gevallen komt eenmelderlus overeen met een meldergroep.

Wat betreft brandmeldinstallaties zijn er verschil-lende systemen mogelijk:

• collectief systeem. Dit is een systeem waarbij,als één van de melders van een groep in alarmtreedt, een brandmelding richting brandmeld-centrale wordt gegeven. De melding geeft dus deomgeving van de brand aan. In dit systeemmogen tot maximaal 32 melders in een lus wor-den opgenomen. Een voordeel van dit systeem is,dat door het relatief grote aantal lussen, bijonderbreking (storing) van een lus slechts in eenklein gedeelte van een gebouw tijdelijk geenbranddetectie aanwezig is. Een nadeel daaren-tegen is dat er veel lussen nodig zijn om eenbrand snel te lokaliseren;

• selectief systeem. Dit is een adresseerbaarsysteem, waarvan de brandmelders of groepenbrandmelders herkenbaar zijn door middel vaneen elektronisch adres. In dit systeem mogen,praktisch gezien, tot maximaal 128 melders ineen lus worden opgenomen. Een voordeel van ditsysteem is dat op de brandmeldcentrale een mel-ding van een brand eenvoudig is te lokaliseren;

• melder-identificatiesysteem. Dit systeem heeftde mogelijkheid op de brandmeldcentrale aan tegeven of een melder zich in alarm-, storings- ofnormale toestand bevindt.

In vrijwel alle gebouwen is het mogelijk gebruikte maken van zowel een collectief als een selectiefsysteem. De keuze zal per situatie beoordeeldmoeten worden en met name afhangen van deomvang en complexiteit van een gebouw en hetbeschikbare budget. Juist in grote en/of complexegebouwen kan technisch gezien een selectiefsysteem de voorkeur hebben. De kosten vanapparatuur zijn bij een selectief systeem over hetalgemeen hoger dan bij een collectief systeem.Daarentegen kunnen de kosten bij aanleg vaneen selectief systeem lager zijn, omdat meer mel-ders in één lus zijn op te nemen (minder kabel enleidingwegen nodig).

4.1.7 Ontwerp van een brandmeldinstallatieDe eisen ten aanzien van brandmeldinstallatieszijn in 2002 flink aangescherpt. Zo moet de gerealiseerde installatie vóór oplevering wordengecertificeerd. Ook moeten ontwerp, projectie,montage, in bedrijf stellen, certificeren en onder-houd worden gerealiseerd door een hiervoorerkend branddetectie-installatiebedrijf dat is inge-schreven bij het NCP (Nationaal Centrum voorPreventie).Alvorens gestart mag worden met het ontwerp,moet als eerste worden voorzien in een PVE (Pro-gramma van Eisen) opgesteld door of namens deeisende partij. Een eisende partij kan zijn debrandweer, verzekeraar, eigenaar of gebruiker.De gegevens omtrent de omvang van de brand-meldinstallatie, de soort brandmelders, de plaatsvan de brandmeldcentrale en de zone-indelingvan een gebouw vormen de basis voor het ver-vaardigen van de ontwerptekeningen zoals eeninstallatietekening en een blokschema. Het enigewat nog ontbreekt is het juiste aantal en de defi-nitieve plaats van automatische brandmelders.Bij het projecteren van brandmelders wordt inprincipe uitgegaan van één melder tegen het pla-fond in het midden van een ruimte. Is deze enemelder niet voldoende om de gehele ruimte tebewaken, dan zullen er twee of meer meldersnoodzakelijk zijn. Deze moeten gelijkmatig overde ruimte worden verdeeld. In de norm NEN2535 zijn tabellen opgenomen die kunnen wor-den gebruikt om het aantal en de plaats van mel-ders te bepalen. We hebben een gedeelte van éénvan deze tabellen opgenomen in figuur 4.8.

100

zone 1

groep 1 lus 1

lus 2

1e verdieping

groep 2

zone 2

groep 3 lus 3

lus 4

begane grond

brandmeldcentrale

groep 4

Figuur 4.7 Zone-indeling van een gebouw

06950475_H04 22-11-2005 16:21 Pagina 100

Page 113: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Bij het projecteren en plaatsen van melders moetonder meer rekening worden gehouden met hetvolgende:

• melders nabij zelfsluitende deuren moeten zichop maximaal 3 meter afstand bevinden;

• als het plafond waaraan de melder gemonteerdmoet worden, als inblaas voor ventilatie wordtgebruikt, moet er een oppervlakte van circa 1 m2

boven de melder worden afgedekt, figuur 4.10;

• de afstand tussen melders en wanden of bal-ken moet minimaal een halve meter bedragen.Uiteraard met uitzondering van ruimten smallerdan 1 meter, figuur 4.11;

• melders moeten minimaal op een afstand van1,5 meter van een uitblaasopening van de ventilatieof airconditioning worden geplaatst, figuur 4.12;

• de afstand tussen melders en delen van deinventaris mag horizontaal niet minder dan 0,300 m en verticaal bij voorkeur 0,600 m bedra-gen, figuur 4.13;

• bij toepassing van melders onder een verhoogdevloer, moeten de melders met een montagebeugelzo dicht mogelijk onder deze vloer worden aan-gebracht, figuur 4.14;

• meldersokkels moeten zo worden geplaatst,dat de op de meldersokkels aanwezige alarm-indicator vanuit de toegang van de ruimte goedzichtbaar is, figuur 4.15-1 en 4.15-2. In gangen

1014 BEVEILIGINGSINSTALLATIES

Type melder Oppervlakte Hoogte < 15° 1 15 – 30° 1 > 30° 1

in m2 in m A (m2) D (m) A (m2) D (m) A (m2) D (m)

Thermische ≤ 30 max. hoogtemelders tabel 4 30 4,4 30 4,9 30 5,5

> 30 max. hoogtetabel 4 20 3,6 30 4,9 40 6,3

Rookmelders ≤ 89 ≤ 12 80 6,7 80 7,2 80 8,0

> 80 ≤ 6 60 5,8 80 7,2 100 9,06 – 12 80 6,7 100 8,0 120 9,912 – 16 120 8,2 140 9,4 160 11,5

1 Dakhelling, de hoek tussen het dakvlak en de horizon. Zijn de beide dakhellingen niet gelijk dan dient met dekleinste helling te worden gerekend.

Figuur 4.8 Bepalen van het aantal melders in een te bewaken ruimte bij verschillende dakhellingen

10 meter

12 meter

maximaal 5,8 m(D)

Figuur 4.9 Voorbeeld van het bepalen van het aantal melders

Vraag: Hoeveel automatische rookmeldersmoeten er in een ruimte van 12 bij 10 m meteen vlak-plafondhoogte van 3 m?Antwoord: De oppervlakte van de te bewakenruimte is 12 × 10 = 120 m2. De ruimte is groterdan 80 m2, de hoogte lager dan 6 meter en dedakhelling kleiner dan 15°. Dit betekent vol-gens figuur 4.8 dat het maximaal te bewakenoppervlak van één melder 60 m2 is en dat deafstand vanaf een melder tot een willekeurigpunt van het plafond maximaal 5,8 meter magzijn. Er zijn dus twee melders nodig, figuur 4.9.

06950475_H04 22-11-2005 16:21 Pagina 101

Page 114: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

102

ø 1 m2

Figuur 4.10 Montage van een melder in verband met

ventilatie aan plafond

≥ 50 cm ≥ 50 cm

Figuur 4.11 Minimale afstand van een melder ten opzichte

van wand of balk

> 1,5 m

Figuur 4.12 Afstand van een melder ten opzichte van de

ventilatie-uitblaasopening

ruimte t.b.v.meldergereedschap

60 c

m

Figuur 4.13 Afstand van een melder ten opzichte van de

inventaris

montagevoorbeeldvoor melders onderverhoogde vloeren

Figuur 4.14 Montagebeugel onder verhoogde vloer

3aanlooprichting

gang

aanlooprichting2

1

meldersokkel

alarmindicator

Figuur 4.15 Plaats van een alarmindicator op meldersokkel

06950475_H04 22-11-2005 16:21 Pagina 102

Page 115: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

dienen de alarmindicatoren vanuit de loop-richting zichtbaar te zijn, figuur 4.15-3.Melders zijn niet altijd direct zichtbaar vanaf deloopweg, of ze bevinden zich in ruimten die zijnafgesloten. Met een nevenindicator, figuur 4.16,geplaatst in de loopweg of boven de toegangs-deur, is het mogelijk snel de plaats van de inalarm gekomen melder te bepalen. Nevenindica-toren worden over het algemeen in het middenboven de deurpost gemonteerd.

4.1.8 Kabels en kabelaanlegBij brandmeldinstallaties moet de kabel rood zijnof minimaal om de 5 meter rood gemerkt, zodatdeze duidelijk herkenbaar is. Met uitzonderingvan de signaalkabels voor de brandmelders moe-ten de kabels voor ontruiming en sturingen wor-den uitgevoerd met functiebehoud. Functiebe-houd wil zeggen dat de betreffende signaalkabelsgedurende minimaal 30 minuten bij hoge tempe-raturen (brand) blijven functioneren. Deze eisenworden ook gesteld aan de leidingwegen enbevestigingsmiddelen waarin deze signaalkabelsworden aangebracht.Alle zwakstroomkabels, behorende tot de brand-meldinstallatie, dienen in een gesloten buisleidingof kokersysteem te worden aangebracht. Hetgebruik van kabelgoten is toegestaan onder voor-waarde dat deze alleen voor zwakstroominstalla-ties bestemd zijn, ofwel een zwakstroomcompar-timent bezitten.Wanneer een collectief brandmeldsysteem wordttoegepast, kunnen in bepaalde situaties (bijvoor-beeld bij storingsgevoelige apparatuur) afge-schermde kabels worden gebruikt. Bij een selec-

tief brandmeldsysteem moeten afgeschermdekabels worden gebruikt.Ten slotte moeten brandmeldkabels zonder onder-breking worden gelegd. Ze mogen uitsluitendworden onderbroken in meldersokkels, handmel-ders of speciaal daarvoor geschikte laskasten.

4.1.9 Aansturingen door de brandmeldcentraleZoals eerder genoemd, heeft een brandmeld-installatie alleen zin als daarop een actie volgt. Degewenste actie wordt aangestuurd door debrandmeldcentrale. Naast de al genoemde door-meldingen naar storingscentrale en brandweer,zijn de volgende vormen van aansturing mogelijk:

• het automatisch in werking stellen van eenontruimingsalarminstallatie. Een ontruimings-oproep is mogelijk door het akoestisch signalerenvan een brandalarm door middel van alarmge-vers. In ruimten waarbij sprake is van een beperktgehoor is het mogelijk een alarmgever te gebrui-ken met ingebouwd flitslicht. Bij wijze van uitzon-dering, is het mogelijk gebruik te maken van eenaanwezige omroepgeluidsinstallatie, echter ondervoorwaarde dat hierbij bewaakte lijnen wordengebruikt.

• het aansturen van een flitslicht, figuur 4.17.Flitslichten worden toegepast voor het alarmerenvan personen in ruimten waar veel geluidsoverlastis, zoals in machinekamers. Ook worden flitslichtentoegepast om brandweeringangen te markeren;

• het automatisch sluiten van deuren in gangenen trapportalen, die deel uitmaken van eenbrandscheiding. In de dagelijkse werksituatie zijngesloten deuren vaak onhandig. Deze deuren kun-nen open blijven door gebruik te maken van deur-magneten. Deze worden bij brandmelding auto-

1034 BEVEILIGINGSINSTALLATIES

Figuur 4.16 Nevenindicator

90

63

130

Figuur 4.17 Flitslicht

06950475_H04 22-11-2005 16:21 Pagina 103

Page 116: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

matisch ontgrendeld, waardoor de deuren dicht-vallen. Een deurmagneet, figuur 4.18-2, wordtmeestal aan de wand of op de grond bevestigd enhoudt een deur in geopende stand door eenelektromagnetische verbinding met een, aan dedeur bevestigde, ankerplaat, figuur 4.18-1;

• het ontgrendelen van een brandweer-sleutel-kluis nabij de brandweeringang. Een sleutelkluisheeft tot doel om in geval van brand de brand-weer een snelle en onbelemmerde toegang tothet pand te verschaffen. De sleutelkluis voorkomtonnodige schade, die kan ontstaan doordat debrandweer zich met geweld toegang moet ver-schaffen. Een sleutelkluis, figuur 4.19, waarin zichde sleutel van het pand bevindt, is voorzien vantwee deuren. De buitendeur wordt automatischontgrendeld door aansturing vanuit de brand-meldcentrale. De binnendeur is te ontgrendelenconform het sleutelsysteem in het bewakings-gebied van de brandweer. De inbouwplaats moetin samenwerking met de brandweer wordenbepaald en zal over het algemeen op een opval-lende plaats nabij de brandweeringang wordenaangebracht. Aangezien een sleutelkluis meestalin de buiten- of binnenmuur van een gebouwwordt aangebracht, is – met name in de uitvoe-ring – overleg tussen bouwkundig aannemer en

elektrotechnisch installateur noodzakelijk;

• het automatisch naar beneden sturen, en ver-volgens buiten bedrijf stellen van liften. Dit isnoodzakelijk omdat het gebruik van liften bijbrand zeer gevaarlijk is. Door technische storingenten gevolge van brand kan een lift naar de brand-verdieping worden gestuurd, of kunnen liftdeurengeopend blijven. Ook kan een lift zich met rookvullen, omdat de liftschacht als schoorsteen kanfungeren;

Zie ook deel 6C, Liften en Roltrappen

• het automatisch sluiten van brandkleppen inluchtkanalen. Deze brandkleppen zijn ervoor omrook- en brandverspreiding via luchtkanalen tevoorkomen;

• het automatisch openen van rookluiken;

• het automatisch starten van een brandblus-pomp of hydrofoor. De brandbluspomp is nodigvoor aanwezige brandslanghaspels;

• het automatisch in werking stellen van desprinklerinstallatie;

• het automatisch in werking stellen van eengasblusinstallatie (objectbewaking).

Ook kunnen brandmeldsystemen worden gekop-peld aan gebouwbeheerssystemen. In dat gevalworden de brandbeveiliginsinstallaties niet doorde brandmeldcentrale, maar door het gebouw-beheerssysteem aangestuurd.

104

Figuur 4.19 Sleutelkluis

AansturingenAl met al zijn er nogal wat aansturingen moge-lijk, die de installatie tot een complex geheelmaken. Met name in grote gebouwen waareen uitgebreide brandmeldinstallatie aanwe-zig is en waar veel van de eerder genoemdeaansturingen gewenst en/of vereist zijn, is veeloverleg noodzakelijk. Overleg vindt in hetontwerpstadium plaats tussen opdrachtgever,terzake kundige ontwerpers en brandweer. Inde voorbereidingsfase is overleg en coördina-tie noodzakelijk tussen reeds genoemde partij-en, aangevuld met de elektrotechnisch enwerktuigbouwkundig installateur. In minderemate zal ook overleg tussen de elektrotech-nisch installateur en bouwkundig aannemernodig zijn.

1 ankerplaat 2 deurmagneetFiguur 4.18 Deurmagneet en ankerplaat

06950475_H04 22-11-2005 16:21 Pagina 104

Page 117: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

4.2 Inbraakbeveiligingsinstallaties

Eigenaars van bedrijven en instellingen lijden inons land grote schade als gevolg van crimineleactiviteiten. Zij gaan zich daarom beter beveili-gen tegen inbraak. Zij zijn bereid te investeren inpreventieve maatregelen om mogelijke directefinanciële schade en de hiermee gepaard gaandeindirecte schade als gevolg van inbraak tot eenminimum te beperken. Steeds meer verzeke-ringsmaatschappijen dekken de schade alleen alsdoeltreffende beveiliging is aangebracht. Ookparticulieren zijn zich de laatste jaren steedsmeer tegen inbraak gaan beveiligen, want ookdeze groep heeft te maken met ongewenstbezoek. Door de toename van schade bij inbraakheeft de inbraakbeveiliging een enorme ontwik-keling doorgemaakt.Het doel van een inbraakbeveiligingsinstallatie ishet tijdig melden of signaleren van een pogingtot inbraak. Evenals bij een brandmeldinstallatieheeft het signaleren van een inbraak alleen zin alseen actie volgt.

4.2.1 Voorkomen en beperken van inbraakEr zijn vele mogelijkheden om inbraak in woningenen gebouwen te voorkomen of tot een minimumte beperken. Openstaande ramen en niet-afgeslo-ten deuren nodigen uit tot inbraak. Het deugde-lijk sluiten van ramen en deuren is, evenals deaanwezigheid van personen, al een eenvoudigemanier van inbraakbeveiliging. Maar ook hetautomatisch inschakelen van verlichting, bijvoor-beeld door middel van een bewegingsmelder, iseen vorm van inbraakbeveiliging. De mogelijk-heden van inbraakbeveiliging zijn onder te verde-len in de volgende drie groepen:1 organisatorische voorzieningen, zoals duide-lijke instructies met betrekking tot het afsluitenvan ramen en deuren, continue aanwezigheidvan personen (bijvoorbeeld portiers of nacht-wakers), regelmatige controle door een nacht-bewakingsdienst. De uitvoering van deze organi-satorische maatregelen is overwegend in handenvan de gebruiker van een gebouw.2 bouwkundige voorzieningen, zoals het gebruikmaken van gelaagd glas of rolluiken, stevigebouwkundige constructies, deugdelijk hang- ensluitwerk, plaatsen van obstakels (bijvoorbeeldplantenbakken).

3 installatietechnische voorzieningen, zoals hetaanbrengen van inbraaksignalering, toegangscont-role, veiligheidsverlichting en observatiesystemen.

In deze paragraaf gaan we uitsluitend in op deinbraaksignalering van genoemde installatietech-nische voorzieningen. De toegangscontrole enveiligheidsverlichting komen elders aan de orde.Het gehele ontwerp moet door een erkend BORG-beveiligingsinstallateur worden gemaakt, die isingeschreven bij het NCP (Nationaal Centrumvoor Preventie). Deze is verplicht het ontwerp aante bieden aan de aanvrager en dit onder zijn ver-antwoordelijkheid te laten uitvoeren. Bij opleve-ring wordt een BORG-certificaat uitgereikt.

4.2.2 Waar en in welke omvang eeninbraakbeveiligingsinstallatie?Het al dan niet aanbrengen van inbraakbeveili-gingsinstallaties is op dit moment nog geheel vrij-blijvend. Een en ander neemt echter niet weg datmet name verzekeraars eisen kunnen stellen aaneigenaars en gebruikers van gebouwen watbetreft het aanleggen van inbraakbeveiligings-installaties. Het installeren van inbraakbeveiligings-installaties brengt, afhankelijk van de omvang,nogal wat kosten met zich mee. Het is daarombelangrijk om per situatie een goede afweging temaken tussen het risico van inbraak, de omvangvan een inbraakbeveiligingsinstallatie en de daar-mee samenhangende kosten. Aangezien hetbeoordelen van de risico's en het bepalen van deomvang van een inbraakbeveiligingsinstallatiegeen eenvoudige opgave is, heeft het NCP hier-voor richtlijnen opgesteld. Deze richtlijnen gevenonder andere aan dat het risico van inbraak bijeen afgelegen museum met kostbare schilderijenveel groter is dan bij een kantoorgebouw in debebouwde kom. Daarnaast geeft het NCP richt-lijnen met betrekking tot de omvang van deinbraakbeveiligingsinstallatie, waarbij de omvangis afgestemd op de grootte van de risico's. Daarbijwordt tevens onderscheid gemaakt in risicoklasse-indeling voor:

• bedrijven en instellingen:

• winkels en dergelijke;

• woningen.

1054 BEVEILIGINGSINSTALLATIES

06950475_H04 22-11-2005 16:21 Pagina 105

Page 118: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

bovenaanzichtmet groothoeklens

zij-aanzichtmet groothoeklens

18 m

15 m

detector in een ruimte het meest geschikt is.Daarnaast zal het aantal detectors en de juisteplaatsbepaling van de detector afhangen van hetbereik van de gekozen detector en de indelingvan de ruimte. We behandelen hier de meestgebruikte soorten detectors.

Passief infrarood-detectorEen passief infrarood-detector (PIR), figuur 4.20,is een ruimtelijk werkende detector. Een ruimtelijkwerkende detector is een detector die afhankelijkvan het bereik een klein of groot gedeelte van eenruimte driedimensionaal bewaakt. Het werkings-principe berust op het feit dat ieder lichaam infra-rode straling uitzendt, die door de detector wordtwaargenomen. Als ongewenst bezoek zichbinnen het bereik van de detector begeeft, zal ditdoor de detector worden waargenomen enomgezet in een alarmsignaal richting centrale.Een PIR moet bij voorkeur op een hoogte tussende 1,80 en 2,40 meter boven de vloer in eenhoek (aan de raamzijde) van een ruimte wordenaangebracht. De PIR is een veel toegepaste detec-tor en is zeer geschikt in ruimten waar geen spra-ke is van storende klimatologische omstandighe-den, zoals luchtstroming.

106

Figuur 4.20 Passief infrarood-detector

4.2.3 Opbouw van een inbraakbeveiligings-installatieDe opbouw van een inbraakbeveiligingsinstallatieis te vergelijken met die van een brandbeveili-gingsinstallatie. Immers ook hier worden doormiddel van detectors automatische meldingendoorgegeven naar de inbraakbeveiligingscentrale.De inbraakbeveiligingscentrale op zijn beurt zorgtervoor dat de binnenkomende meldingen wor-den vertaald naar gewenste acties, zoals het aan-sturen van akoestische en optische signaleringenen/of het doormelden naar een ParticuliereAlarmCentrale (PAC).

Het akoestisch signaleren van inbraakalarm ismogelijk door middel van alarmgevers, diemeestal in het gebouw worden aangebracht. Ze hebben tot doel de indringer te verdrijven. Hetoptisch signaleren van een inbraakalarm is moge-lijk door middel van een flitslicht, figuur 4.17, datgoed zichtbaar moet zijn vanaf de openbare weg.

4.2.4 DetectorsEen detector heeft als functie het automatischdetecteren van een alarmsituatie. Dit alarm wordtdoorgeven aan een inbraakbeveiligingscentrale.Per situatie moet gekeken worden welk type

06950475_H04 22-11-2005 16:21 Pagina 106

Page 119: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Actief infrarood-detectorEen actief infrarood-detector (AIR) wordt toege-past om, afhankelijk van het bereik, grote afstan-den (tussen de 10 en 150 meter) te detecteren.Een AIR bestaat uit een infraroodzender en eenontvanger. De infraroodzender zendt een onzicht-bare lichtstraal uit welke wordt opgevangen in deontvanger, figuur 4.21. Als deze lichtstraal wordtonderbroken, wordt door de ontvanger de centra-le geactiveerd. Een AIR is uitstekend geschikt voordetectie in bedrijfshallen en in lichtstraten waargrote afstanden moeten worden overbrugd.Bij toepassing buiten kunnen zuilen waarin zichverschillende zenders en ontvangers bevinden,worden gebruikt, figuur 4.20. Het voordeel vanhet gebruik van deze zuilen is dat van buitenafniet zichtbaar is waar de zenders en ontvangerszich in de zuil bevinden. Omdat slechte weers-omstandigheden zoals mist een juiste werkingvan een AIR belemmeren, kan gebruik wordengemaakt van een zogenoemde mistdetectie diede centrale activeert, zodat tijdig de nodige voor-zorgsmaatregelen kunnen worden getroffen.

RadardetectorEen radardetector is een ruimtelijk werkendedetector die, afhankelijk van het type, een bereikkan hebben van zo'n 2 tot 100 meter. Een radar-detector bestaat uit een zender en een ontvangerdie zich in één behuizing bevinden. De zenderzendt een vastgestelde frequentie (radarstraling)uit die door wanden, aanwezige meubels en der-gelijke wordt gereflecteerd en vervolgens door deontvanger weer wordt opgenomen. Als on-gewenst bezoek zich binnen het bereik van dezedetector begeeft, zal de detector een verschil infrequentie waarnemen die wordt omgezet in eenalarmsignaal richting centrale. Radardetectorszijn, aangezien de werking minder wordt

beïnvloed door weersomstandigheden, geschiktvoor toepassing buiten.

CombinatiedetectorEen combinatiedetector is een combinatie van detwee hiervoor genoemde ruimtelijke detectors,aangebracht in één behuizing. De combinatie vaneen passief infrarood-detector en een radar-detector (DUALTEC) wordt het meest toegepast.Pas als beide detectors in alarm zijn, wordt eenalarmsignaal richting centrale gegeven. Voor-delen hiervan zijn ten eerste een hogere betrouw-baarheid en ten tweede het tot een minimumbeperken van ongewenste alarmmeldingen.Combinatiedetectors worden toegepast in ruim-ten waarbij sprake is van slechte klimatologischeomstandigheden, zoals luchtstroming.

MagneetcontactEen magneetcontact, figuur 4.22, is niets andersdan een eenvoudige schakelaar die schakelt doorde nabijheid van een magneet. Magneetcontac-ten worden voornamelijk toegepast om het ope-nen van deuren en ramen te signaleren. In veelgevallen worden magneetcontacten ingebouwdin ramen, deuren en kozijnen. Omdat het inbou-wen van magneetcontacten ingrijpt op de bouw-kundige situatie, is vroegtijdig overleg tussenbouwkundig ontwerper/aannemer en elektro-technisch ontwerper/installateur noodzakelijk.Magneetcontacten zijn verkrijgbaar als inbouw-en opbouwcontacten. Ze zijn goedkoper danruimtelijke detectors.

GlasbreukmelderHet werkingsprincipe van een glasbreukmelder iseenvoudig. De glasbreukmelder wordt met daar-voor geschikte lijm op de te beveiligen ruitgeplakt. Het inslaan van de ruit veroorzaakt eentrilling met een bepaalde frequentie, die de glas-

1074 BEVEILIGINGSINSTALLATIES

zender

ontvanger

zender

zuilen

ontvanger

zender

ontvanger

Figuur 4.21 Actief infrarood-detector in zuil

Figuur 4.22 Magneetcontacten

06950475_H04 22-11-2005 16:21 Pagina 107

Page 120: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

breukmelder in werking stelt. De omvang van hette bewaken oppervlak is afhankelijk van het bereikvan het type glasbreukmelder. Glasbreukmeldersmogen niet worden aangebracht op gelaagdebeglazing, draadglas en structuurglas.

TrillingsdetectorEen trillingsdetector is een schakelaar die bestaatuit een kogel die op zijn plaats wordt gehoudendoor twee of drie contacten. De werking is een-voudig: bij trilling zal de kogel van zijn plaats rol-len en het contact verbreken. Een analyser telt hetaantal onderbrekingen en stuurt, bij het bereikenvan een instelbaar aantal onderbrekingen, eenalarmsignaal richting centrale. Een trillings-detector wordt niet vaak meer toegepast, metname vanwege het grote aantal valse meldingen.Wel is deze geschikt als kluisdetector.

4.2.5 InbraakbeveiligingscentraleHet hart van de inbraakbeveiligingsinstallatie iseen inbraakbeveiligingscentrale, ook wel CentraleControle Stuureenheid (CCS) genoemd, figuur4.23. De CCS is meestal opgebouwd uit een sta-len behuizing met daarin:

• een Centrale Process Unit (CPU);

• een printmodule voor het aansluiten van dedetectiegroepen;

• een 230 V-voedingsvoorziening en een accu;

• een Automatische Telefoon Kiezer (ATK).

Met een bedieningspaneel is het mogelijk eenCPU, ook op afstand, te bedienen en te program-

meren. Programmeren wil zeggen dat de beveili-gingsinstallatie, met zijn vrij programmeerbaredetectiegroepen en gebruikerscodes, volledig kanworden afgestemd op de wensen en werktijdenvan de gebruiker. Na het programmeren van deCPU, is het bedieningspaneel ook te gebruiken alscodebediendeel voor het in- en uitschakelen vande installatie.Afhankelijk van de uitvoering heeft een beveili-gingscentrale de volgende hoofdtaken:

• het in- en uitschakelen van de gehele of eengedeelte van de installatie, door middel van eencodebediendeel (intoetsen van een pincode),sleutelschakelaar, blokslot of tijdklok. Het in- enuitschakelen vindt meestal plaats nabij de toe-gangsdeur(en). Bij het handmatig en/of automa-tisch op scherp zetten (inschakelen) van de instal-latie moeten er tussen de gebruikers duidelijkeafspraken worden gemaakt. Duidelijke afsprakenzijn nodig om onnodige alarmmeldingen, bij-voorbeeld als personen zich nog in het pandbevinden en de installatie (automatisch) opscherp wordt gezet, te voorkomen;

• het signaleren van poging tot sabotage, zoalshet openen van beveiligingsapparatuur en onder-breken van kabels;

• het ontvangen van inbraakmeldingen en, doormiddel van een indicatie, aangeven vanuit welkedetector of groep detectors deze melding afkom-stig is;

• het aansturen van een optisch signaal (flits-licht) en/of een akoestisch signaal (sirene). Deindringer zal hierdoor gestoord worden en waar-schijnlijk op de vlucht slaan;

• het aansturen van een ATK, die op zijn beurtdoormeldt naar een, door de minister van justitieerkende, Particuliere Alarm Centrale (PAC). EenPAC is 24 uur per dag bemand en zorgt voor hetdirect waarschuwen van de juiste instanties, zoalspolitie, waarschuwingsadressen, bewakings-dienst. Het doormelden naar een PAC is ookmogelijk door middel van nieuwe alarm-transmissietechnieken zoals een vaste datalijn-verbinding of GSM. Deze methode biedt eenextra zekerheid, zodat bij een mogelijke storingvan de ‘normale’ telefooninstallatie de doormel-ding gegarandeerd blijft.

Om te voorkomen dat bij het wegvallen vanspanning een inbraakbeveiligingscentrale buiten

108

voeding accu ATK

CPU print

PIR

MKdetectoren

naar PACtelefoonlijnvaste datalijnGSM

1

23456

computer

CBD code bediendeel

Figuur 4.23 Inbraakbeveiligingscentrale

06950475_H04 22-11-2005 16:21 Pagina 108

Page 121: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

bedrijf wordt gesteld, is het noodzakelijk hiervoorvoorzieningen te treffen zoals het aanbrengenvan een accu. Zie hiervoor ook paragraaf 2.14Noodstroomvoorzieningen.Een inbraakbeveiligingscentrale dient binnen hetbeveiligde gebied te worden aangebracht. Ditbetekent dat een definitieve bouwkundige voor-ziening en/of ruimtelijk werkende detector tegensabotage wordt aangebracht, zoals:

• een hechthouten deurblad met een dikte van38 mm;

• inbraakwerende scharnieren;

• een slot met een driepuntsvergrendeling ofdrie afzonderlijke sloten;

• sloten die zijn voorzien van beslag en sluitkom;

• een zwaar of extra zware kwaliteit van hang- ensluitwerk;

• een zwaar uitgevoerd en goed verankerdkozijn.

Indien gewenst, moet met deze of andere bouw-kundige voorzieningen in een vroegtijdig stadiumrekening worden gehouden.In bepaalde gevallen worden beveiligingscentralesgekoppeld aan gebouwbeheerssystemen. Koppelenbetekent hier de uitlezing van de meldingen en sturingen vanuit de beveiligingscentrale.

4.2.6 Kabels en kabelaanlegBij inbraak- en toegangsbeveiligingsinstallatiesmoeten bij voorkeur flexibele, afgeschermde sig-naalkabels worden gebruikt. Flexibel om de kansop storing door breuk te minimaliseren, en afge-schermd (door middel van een folielaag) omelektromagnetische storingsinvloeden van buiten-af tegen te gaan. Bij het bepalen van het aantalbenodigde aders moet, afhankelijk van degebruikte apparatuur, minimaal rekening wordengehouden met:

• twee aders (één aderpaar) voor een detectie-contact;

• twee aders (één aderpaar) voor een voeding(alleen nodig bij ruimtelijke detectors);

• twee aders (één aderpaar) voor een sabotage-contact.

De aders voor een detectie- en sabotagecontactworden veelal gecombineerd.

Wanneer het gaat om grote afstanden, bij kabelswaarover stuurspanningen worden getranspor-teerd, moet rekening worden gehouden met eenvoldoende aderdoorsnede. Gebruik van kabel-goten is alleen toegestaan wanneer deze voorzwakstroominstallaties zijn bestemd, of een zwak-stroomcompartiment bezitten.

4.3 Toegangsbeveiliginginstallaties

De toegangsbeveiliginginstallaties zijn, met uit-zondering bij 24-uurs bedrijven, alleen ingescha-keld tijdens werktijd. In het algemeen is het zodat als de toegangsbeveiliging wordt uitgescha-keld, de inbraakbeveiliging wordt ingeschakeld.Met andere woorden: toegangsbeveiliging eninbraakbeveiliging lossen elkaar af, waardoor hetgebouw dag en nacht wordt bewaakt.Toegangsbeveiligingsinstallaties zijn installatiesdie te maken hebben met de beveiliging van detoegang tot terreinen, gebouwen of ruimten.Hieronder vallen onder andere toegangscontroleen slagboominstallaties. Daarnaast kunnen weobservatiesystemen (CCTV), die in hoofdstuk 3zijn besproken, ook als toegangsbeveiligings-installatie aanmerken.

4.3.1 ToegangscontroleToegangscontrole heeft als doel:

• personen zonder toestemming geen toegangte verlenen tot terreinen, gebouwen en ruimten;

• personen met toestemming op eenvoudigewijze wél toegang te verlenen tot terreinen,gebouwen en ruimten.

Met controle wordt bedoeld dat personen zichdienen te legitimeren voordat zij toegang krijgentot een terrein, gebouw of ruimte. De meestgebruikte methode van toegangscontrole inbedrijven, instellingen, banken, bioscopen,musea en dergelijke is controle door een portier,receptioniste of controleur. Controle wordt almoeilijker als de toegang, tot bepaalde ruimten ofdelen van een gebouw, alleen aan bevoegdenmag worden verleend. Met name in situatieswaar geen directe controle door portiers enreceptionistes aanwezig is, is een andere vormvan toegangscontrole gewenst.

1094 BEVEILIGINGSINSTALLATIES

06950475_H04 22-11-2005 16:21 Pagina 109

Page 122: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Een veel gebruikte methode van toegangscontroleis nog steeds het gebruik van sleutels. Degene diein het bezit is van een sleutel, heeft de mogelijkheidzich toegang te verschaffen tot het terrein, gebouwof de ruimte. Een nadeel hiervan is dat het gebruikvan sleutels geen informatie verstrekt over wie opwelk tijdstip toegang is verleend tot een terrein,gebouw of ruimte. In situaties waarin dat welgewenst is, is het mogelijk een automatisch systeemvan toegangscontrole toe te passen. Automatischesystemen zijn er vanaf apparatuur voor de beveili-ging van één deur tot een computersysteem voorcomplete gebouwen.Een toegangscontrole-installatie voor completegebouwen bestaat uit een door de gebruiker pro-grammeerbare centrale en kaartlezers. Een centrale,die door middel van computers is te program-meren, zorgt ervoor dat alle signalen van en naarlezers op een correcte manier worden verwerkt.Verwerken van informatie betekent dat de informa-tie van een kaart wordt opgenomen in een centralecomputer. De centrale computer controleert of deopgenomen informatie juist is, en zorgt er vervol-gens voor dat de juiste acties worden ondernomen,bijvoorbeeld het ontgrendelen van een deur, of hetopenen van een slagboom.

4.3.1.a KaartlezerEen kaartlezer is een elektronisch apparaat datinformatie van betreffende kaarten leest en ver-taalt in een signaal richting centrale. Afhankelijkvan de wensen van de gebruiker, kan de te lezeninformatie bestaan uit naam, afdeling, functie,autokenteken enzovoort. Om enig inzicht tegeven in de verschillende systemen, behandelenwe in het kort de meest toegepaste systemen.

BarcodelezerDe barcode, beter bekend onder de naam streep-jescode, is voorzien van een zichtbare code metdunne en dikke streepjes. Door middel van eeninfraroodlezer is deze code te herkennen. Aange-zien de streepjescode eenvoudig te kopiëren is, ishet systeem niet erg betrouwbaar.

MagneetstriplezerDe magneetstripkaart is vooral bekend van bank-passen en creditcards. De kaart wordt veel toe-gepast omdat deze niet duur is, flexibel is en demogelijkheid heeft tot legitimatieopties zoals pas-

foto, eigen opdruk en personalia. De kaart is aande achterzijde voorzien van een magneetstrip, diedoor de kaartlezer gehaald moet worden om eendeur te openen. De codering van de magneet-strip is redelijk veilig. Magneetstriplezers zijn ver-krijgbaar in verschillende uitvoeringen, waarvande doorhaallezer de bekendste is.

Wiegand-lezerOp een codekaart worden een aantal dunne, uiteen metaallegering bestaande, draden in twee rij-en boven elkaar ingesealed. Wiegand is de naamvan een geleerde die de metaallegering heeft ont-dekt. Afhankelijk van het aantal draden ontstaateen uniek patroon, dat in het magnetisch veldvan een Wiegand-doorhaallezer wordt uitgelezen.Wiegand-lezers zijn zeer betrouwbaar, aangeziendeze kaarten nauwelijks te kopiëren zijn en onge-voelig zijn voor sterke magneetvelden.

Hands-free lezerEen hands-free lezer (handen-vrij lezer) is gemak-kelijk in het gebruik. De kaart hoeft slechts voor delezer te worden gehouden en de deur gaat open.Het werkingsprincipe berust op een in een kaartaangebrachte spoel die de zender/ontvanger-combinatie in de lezer op kleine afstand activeert.Voor een nog betere beveiliging kunnen genoem-de kaartlezers worden voorzien van een cijfercode-paneel. Naast het invoeren van een geldige kaart,dient de kaarthouder ook een Persoonlijk Indenti-ficatie Nummer (PIN-code) in te toetsen om debetreffende deur te ontgrendelen.

4.3.2 SlagboominstallatieDe bekende, meestal roodwitte, slagbomen wor-den voor verschillende doeleinden toegepast,zoals:

• toegang tot parkeerterreinen en -garages;

• toegang tot terreinen van kantoorgebouwen,woonflats, hotels en dergelijke;

• toegang tot industriële bedrijfsterreinen.

De slagbomen sluiten de toegang tot terreinen ofgebouwen af; er wordt alleen doorgang verleendaan diegenen die daartoe toestemming hebben.Afhankelijk van de beschikbare ruimte en het aan-tal parkeerders, kan gekozen worden voor een in-en uitrit op één rijbaan, figuur 4.24-1, of eengescheiden in- en uitrit, figuur 4.24-2. Bij een

110

06950475_H04 22-11-2005 16:21 Pagina 110

Page 123: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

gescheiden in- en uitrit is er een betere doorstro-ming van verkeer dan bij een in- en uitrit op éénrijbaan.

Wat betreft het bedienen van een slagboominstal-latie zijn er diverse mogelijkheden:

• bediening op afstand door middel van eendrukknop, veelal gecombineerd met een spreek-en luisterverbinding (zie ook paragraaf 3.2 onderIntercominstallaties);

• bediening door middel van de hiervoor behan-delde toegangscontrolesystemen;

• bediening door middel van voertuigdetectie.Bij voertuigdetectie wordt in het wegdek eendetectielus aangebracht die, als een voertuig opde lus staat, een signaal afgeeft voor het automa-tisch openen, beveiligen en/of sluiten van de slag-bomen, figuur 4.24.

Bij het aanbrengen van een detectielus in hetwegdek zijn een aantal bouwkundige zaken vanbelang. In de meeste gevallen wordt met eenfreesmachine met diamantschijf een gleuf van 5tot 7 mm breed en 35 tot 50 mm diep in hetwegdek geslepen, figuur 4.25.Bij gewapend beton dient de afstand tussen bewa-pening en lus zo groot mogelijk te zijn (minimaal30 mm). Is de plaats van de lus reeds bekendvoordat beton wordt gestort, dan kan een sparingworden gemaakt met behulp van houten latten(die later weer worden verwijderd). De sparing

wordt na het leggen van de lus afgesmeerd.Bij asfalt kan, direct nadat het asfalt is aange-bracht, een gleuf worden gemaakt. Daarin wordtde lusdraad aangebracht (met hittebestendigeisolatie). De gleuf kan vervolgens worden dicht-gemaakt en het asfalt aangewalst. Bij klinkerbe-strating kan de lus 20 tot 50 mm daaronder wor-den aangebracht, of los in het zand of in eenkunststof pijp (nooit stalen pijp), figuur 4.26.

1114 BEVEILIGINGSINSTALLATIES

lezer eventueelmet intercom

sluit/oplus

uit

sluitlus

in

portier

oplus

sluitlus

sluitlus

uit

in

lezer

1 2Figuur 4.24 Slagboominstallaties

35-5

0 m

m

sleuf 5-7 mmasfalt

Figuur 4.25 Detectielus in wegdek

klinkers

20-5

0 m

m

Figuur 4.26 Detectielus onder klinkerbestrating

06950475_H04 22-11-2005 16:21 Pagina 111

Page 124: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Bij het aanbrengen van een slagboominstallatiemoet, naast het aanbrengen van detectielussen,ook rekening worden gehouden met straat- engraafwerkzaamheden voor voedings- en signaal-kabels en het plaatsen van betonsokkels. Het isverstandig in het bestek vast te leggen wie dezewerkzaamheden voor zijn rekening neemt. Bij deuitvoering van deze werkzaamheden is er overlegnodig tussen de verschillende partijen, met nametussen de bouwkundig aannemer en elektrotech-nisch installateur.

4.4 Sociale alarmering

In de inleiding hebben we al gezegd dat socialealarmering een typisch voorbeeld is van hetbeveiligen van mensen in nood. Sociale alarme-ring heeft tot doel een mens in nood in staat testellen op een eenvoudige manier een medemenste hulp te roepen. Hulpbehoevende mensen,zoals gehandicapten en/of bejaarde mensen,hebben een grotere kans om in zo'n noodsituatieterecht te komen. Niet voor niets zijn er in hethandboek Geboden Toegang, uitgegeven door deStichting Nederlandse Gehandicaptenraad, voor-schriften opgenomen ten aanzien van socialealarmering.

4.4.1 Sociale alarmering in woningen enwoongebouwenIn woningen en woongebouwen voor gehandicap-ten en bejaarden moet er om alarm te kunnengeven een alarmsysteem aanwezig zijn met, bijvoorkeur, een doormelding naar een centralemeldpost. Alarmering is mogelijk door middel van:

• druk- of trekschakelaars, die zich bijvoorbeeldbevinden in de woonkamer en boven het bed inde slaapkamer;

• een rondgaand alarmtrekkoord in toiletten endoucheruimten;

• een draagbare draadloze alarmknop.

In alle genoemde situaties zal een geruststellings-lampje gaan branden dat aangeeft dat het alarmin werking is gesteld.

4.4.2 Sociale alarmering in openbaregebouwenIn openbare gebouwen, maar ook in de wat gro-tere kantoren zijn meestal één of meer minder-validentoiletten (miva-toiletten) aanwezig. Dezemiva-toiletten moeten zijn voorzien van eenalarminstallatie, die bestaat uit een rood trek-koord waarmee een oproeptrekcontact wordtbediend. Het trekkoord wordt rondom in deruimte, in roestvrijstalen katrollen, op een hoogtevan 400 mm boven de vloer aangebracht, figuur4.27. In geval van nood worden, door aan hetkoord te trekken, de volgende signaleringengeactiveerd:

• een geruststellingslampje in het miva-toilet,dat aangeeft dat het alarm in werking is gesteld;

• een lamp en een zoemer in de gang boven dedeur van het invalidentoilet;

• een alarmmelding richting centrale meldpost,bijvoorbeeld de receptie.

De alarminstallatie is alleen af te stellen met eenafsteltoets in het miva-toilet.

4.4.3 Sociale alarmering in ziekenhuizen enverpleegtehuizenIn ziekenhuizen en verpleegtehuizen is eenverpleeg(zuster)oproepinstallatie voorgeschreven,die bij eventuele calamiteiten borg staat voorsnelle en doeltreffende hulpverlening. Behalve

112

zoemerganglampafsteltoets

oproepcontact metgeruststellingslampje

trekkoord

RVS ogen

Figuur 4.27 Miva-toilet met alarminstallatie

06950475_H04 22-11-2005 16:21 Pagina 112

Page 125: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

vanuit een miva-toilet, moet een hulproep ookmogelijk zijn vanaf een bed of kamer. In geval vannood worden, door een oproep van de patiënt ofbewoner, de volgende signaleringen geactiveerd:

• een geruststellingslampje, dat aangeeft dat hetalarm in werking is gesteld;

• een kamerlamp (rood) in de gang boven dedeur van de kamer;

• een alarmmelding richting een centrale bewa-kingspost, die op zijn beurt een verpleegkundigeof verzorger oproept.

Door bediening van de aanwezigheidstoets in dedesbetreffende kamer meldt een verpleegkundigeof verzorger zich met ‘aanwezig’. Hierdoor wor-den de volgende signaleringen geactiveerd:

• de oproep wordt afgesteld;

• een assistentieoproep wordt voorbereid;

• een aanwezigheidslamp (wit) in de gangboven de deur.

Bij het verlaten van de kamer wordt, door nog-maals op de aanwezigheidstoets te drukken, deoproep afgesteld en gaan de lampen uit.Indien blijkt dat de verpleegkundige of verzorgerassistentie nodig heeft, dient de oproeptoets nog-maals te worden bediend, waardoor de volgendesignaleringen worden geactiveerd:

• een geruststellingslampje;

• de aanwezigheidslamp (wit) in de gang bovende deur gaat knipperen;

• een alarmmelding richting een centrale bewa-kingspost, die op zijn beurt om assistentie ver-zoekt.

Het voorgaande geeft enig inzicht in hoe eensociale alarmeringsinstallatie in ziekenhuizen enverpleeghuizen kan functioneren. Er zijn echterandere mogelijkheden denkbaar, die eveneensborg staan voor snelle en doeltreffende hulp-verlening.

Geraadpleegde en aanbevolenliteratuur

1 Brandbeveiligingsinstallaties, uitgegeven doorde NVBR, de Nederlandse Vereniging voor Brand-weerzorg en Rampenbestrijding2 Geboden Toegang, handboek uitgegeven doorde Stichting Nederlandse Gehandicaptenraad

NormenNEN 2535 Brandveiligheid van gebouwen - Brand-meld- en ontruimingsalarmeringsinstallatie -Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlij-nen - Deel 1: Brandmeldinstallaties

NEN 2555 Brandveiligheid van gebouwen - Rook-melders voor woonfuncties

1134 BEVEILIGINGSINSTALLATIES

06950475_H04 22-11-2005 16:21 Pagina 113

Page 126: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

06950475_H04 22-11-2005 16:21 Pagina 114

Page 127: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

GebouwbeheersinstallatiesC. Meeuwissen

Een GebouwBeheersSysteem (GBS) kan worden gekoppeld aan de

meeste technische installaties van een gebouw, waardoor zowel de

werktuigbouwkundige als de elektrotechnische installaties op afstand

kunnen worden bestuurd, bediend en geregeld. Het belangrijkste

onderdeel van een GBS is een centraal opgestelde computer.

Door de interacties tussen de diverse technische installaties, en zonder

de directe tussenkomst van menselijke handelingen, wordt ook wel

gesproken over zogenoemde ‘intelligente gebouwen’.

Een centraal bedieningspaneel heeft tot taak het signaleren van alle

binnenkomende storingen en meldingen én het op afstand bedienen

van vele technische installaties. Mede gezien zijn functie, bevindt een

centraal bedieningspaneel zich op een centraal gelegen locatie veelal

in de nabijheid van de hoofdingang.

506950475_H05 22-11-2005 16:26 Pagina 115

Page 128: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Inleiding

De omvang en complexiteit van de vele installa-ties die zich tegenwoordig in het merendeel vande gebouwen bevinden, maakt het de huidigegebouwenbeheerders niet gemakkelijk om snelen efficiënt te reageren op onverwachte proble-men. Gebouwenbeheerders moeten de aan huntoevertrouwde gebouwen beschermen, de veilig-heid en het comfort van de bewoners waarbor-gen, de outillage van het gebouw optimaalbenutten en de exploitatie- en energiekosten zolaag mogelijk houden. Problemen bij de beheers-baarheid van de vele installaties kan redengenoeg zijn om te kiezen voor een gebouw-beheersinstallatie.

In de voorgaande hoofdstukken is al aan de ordegekomen dat veel installaties in mindere of meer-dere mate aan een gebouwbeheerssysteem kun-nen worden gekoppeld. Daarom is het vanbelang dat de opdrachtgever (gebruiker) zichtijdig op de hoogte stelt van de vele mogelijk-heden die er zijn om installaties te optimaliseren,te verbeteren en kosten en energie te besparen.

In dit hoofdstuk besteden we behalve aandachtaan gebouwbeheerssystemen, ook aandacht aancentrale bedienings- en signaleringspanelen enzonweringsinstallaties. Centrale bedienings- ensignaleringspanelen zorgen ervoor dat de installa-ties in een gebouw optimaal kunnen wordenbenut en beheerst.

Bij alle van de hierna te behandelen gebouw-beheersinstallaties wordt gebruikgemaakt van dein hoofdstuk 2 al besproken voorzieningen alsleidingen, leidingwegen en voedings- en nood-stroominstallaties.

5.1 Centraal bedienings- ensignaleringspaneel

Een centraal bedienings- en signaleringspaneel(ook wel lessenaar of balie genoemd), figuur 5.1,bevindt zich over het algemeen op een centraalgelegen locatie in de nabijheid van de hoofdin-gang van een gebouw. Het in de nabijheid van dehoofdingang plaatsen is echter alleen noodzake-

lijk wanneer een centraal bedienings- en signale-ringspaneel wordt gecombineerd met een recep-tiebalie of een portiersloge.

In de wat grotere gebouwen waarbij sprake is vaneen permanent (of alleen tijdens werktijden)bezette receptiebalie of portiers- c.q. bewakings-loge, biedt een centraal bedienings-en signale-ringspaneel grote voordelen, zoals het optimaalgebruik van en het overzicht op de aanwezigeinstallaties en het zo efficiënt mogelijk inzettenvan personeel. Een centraal bedienings- en signa-leringspaneel heeft twee belangrijke hoofdtaken:1 het signaleren van alle binnenkomendestoringen en meldingen;2 het bedienen van de (elektro)technischeinstallaties.

Om een indruk te geven van de mogelijkhedenvan een centraal bedienings- en signalerings-paneel kunnen we in belangrijke mate gebruik-maken van de informatie uit de voorgaandehoofdstukken. De mogelijkheden zijn ondermeer:

• centrale bediening en signalering van verlich-ting (subparagraaf 2.6.4 Centraalgestuurd licht-schakelsysteem);

• bedieningstoestel ten behoeve van een PZI(paragraaf 3.1 Personenzoekinstallatie (PZI));

• hoofdpost van een intercominstallatie (para-graaf 3.2 Intercominstallatie);

116

Figuur 5.1 Centraal bedienings- en signaleringspaneel

06950475_H05 22-11-2005 16:26 Pagina 116

Page 129: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

• bedieningstoestel ten behoeve van een tele-fooninstallatie (paragraaf 3.3 Telefooninstallatie);

• microfoon ten behoeve van het omroepen vanmededelingen (paragraaf 3.5 Geluidsinstallatie);

• monitors en videoschakelapparatuur tenbehoeve van het observeren van gebeurtenissen(paragraaf 3.6 Observatie-installatie);

• handbrandmelder (paragraaf 4.1 Brandbeveili-gingsinstallatie);

• drukknoppen ten behoeve van het op afstandbedienen van slagbomen (paragraaf 4.3 Toe-gangsbeveiligingsinstallaties);

• signaallamp en zoemer ten behoeve van socia-le alarmering (paragraaf 4.4 Sociale alarmering);

• hand/automaat-schakelaar en centrale bedie-ningsschakelaar ten behoeve van zonwering(paragraaf 5.3 Zonweringsinstallaties);

• diverse storingsmeldingen van werktuigbouw-kundige en regeltechnische installaties.

Volledigheidshalve merken we op dat een brand-meldcentrale of een nevenpaneel zich in de buurtvan een permanent bewaakte bedienings- en sig-naleringspaneel moet bevinden (paragraaf 4.1Brandbeveiligingsinstallatie).Indien gekozen wordt voor een gebouwbeheers-systeem zal een groot deel van de hiervóór

genoemde installaties aangestuurd worden doorde centrale computer van het gebouwbeheers-systeem.

5.2 GebouwBeheersSysteem (GBS)

Het GBS heeft met name de laatste jaren eenenorme ontwikkeling doorgemaakt, als gevolgvan het steeds complexer worden van de taak vangebouwenbeheerders (technische of facilitairedienst). Hun taak is veelomvattend en bestaatonder meer uit:

• het kunnen beheren en beheersen van dekosten van energie, zoals verlichting, verwarmingen koeling;

• het beheren en beheersen van de werkingvan de vele installaties, inclusief het onderhouddaaraan;

• het overzichtelijk en inzichtelijk in beeld bren-gen van kosten en taken;

• het gunstig beïnvloeden van veiligheid,arbeidsomstandigheden en comfort.

Aangezien een aanzienlijk deel van de exploitatie-kosten van een gebouw uit variabele kostenbestaat, loont het de moeite om deze kosten zoefficiënt mogelijk te beheersen. Met een GBS is dehelft van deze variabele kosten te beïnvloeden.

Gebouwbeheerssystemen zijn voor zowel groteals kleinere gebouwen in de utiliteits- enindustriële sector economisch aantrekkelijk. Metde huidige prijs/prestatieverhoudingen is namelijkeen investering in een GBS binnen enkele jarenterugverdiend. De tijd waarbinnen de investeringis terugverdiend, is in sterke mate afhankelijk vande keuze in mogelijkheden van het GBS en inenkele gevallen het effectief gebruik van het GBSdoor de gebruikers en bedieners. Ondanks hetfeit dat een geavanceerd GBS over het algemeenduidelijk en begrijpelijk is voor de gebruikers, iseen goede voorlichting aan en opleiding van dejuiste personen een noodzaak.

5.2.1 Functies van eengebouwbeheerssysteemEen GBS kan aan de meeste technische installatiesvan een gebouw worden gekoppeld. Een GBSbiedt dus de mogelijkheid om zowel werktuig-

1175 GEBOUWBEHEERSINSTALLATIES

Bouwkundig ontwerp bedienings- ensignaleringspaneelBouwkundig gezien verdient een centraalbedienings- en signaleringspaneel de nodigezorg en aandacht. Al bij een eerste bouwkun-dige ontwerp van een gebouw moet rekeningworden gehouden met een beschikbare bouw-kundige ruimte. De grote van zo'n bouwkun-dige ruimte is sterk afhankelijk van de omvangen het aantal aanwezige technische installaties.Daarnaast zal vanuit esthetisch oogpunt,rekening moeten worden gehouden met hetrepresentatieve karakter van een centraalbedienings- en signaleringspaneel. Bij dit allesspelen opdrachtgever (gebruiker), architect enelektrotechnisch ontwerper (adviseur) een rol.In een later stadium moeten bij het bouwkun-dig samenbouwen en plaatsen van een bedie-nings- en signaleringspaneel de bouwkundigaannemer en de elektrotechnisch installateurhun werkzaamheden goed coördineren.

06950475_H05 22-11-2005 16:26 Pagina 117

Page 130: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

bouwkundige als elektrotechnische installaties opafstand te besturen, te bedienen en te regelen. Daarnaast biedt, door het koppelen en samen-brengen van de technische installaties, een GBSmogelijkheden om te komen tot onderlinge inter-acties tussen technische installaties. Dit desge-wenst per ruimte, verdieping of anders. Enkelevoorbeelden hiervan zijn:

• gebruik van installaties afgestemd opbedrijfstijden;

• comfort van de klimaatinstallatie afgestemd opaanwezigheid;

• verlichting afgestemd op aanwezigheid (zieook paragraaf 2.6.4 Centraalgestuurd lichtschakel-systeem);

• uitschakelen van de klimaatinstallatie bij hetopenen van de ramen;

• uitschakelen van de koelinstallatie bij het aan-gaan van de verwarming en vice versa.

Door de toename van deze mogelijkheden, enzonder de directe tussenkomst van menselijkehandelingen, wordt ook wel gesproken overzogenaamde ‘intelligente gebouwen’.Bij koppeling van een GBS aan de in een gebouwaanwezige installaties, is eveneens een nauwesamenwerking tussen de betrokken partijennoodzakelijk. Betrokken partijen in dezen zijn tenminste de opdrachtgever (gebruiker), elektro-

118

centrale computermodem

data-netwerk

onderstations

autonoom werkendeelektrotechnische– enwerktuigbouwkundigeinstallaties

printer

Figuur 5.2 Opbouw van een gebouwbeheerssysteem

technisch en werktuigbouwkundig ontwerpers(adviseurs), elektrotechnisch en werktuigbouw-kundig installateurs en ten slotte de leveranciervan het gebouwbeheerssysteem.

De functies van een GBS zijn onder te verdelen ineen drietal groepen:◆ technisch beheer;◆ energiebeheer;◆ risicobeheer.

◆ Technisch beheerTechnisch beheer houdt in dat een GBS zorg-draagt voor een optimale bedrijfsvoering van deaangesloten installaties. We kunnen hierbij den-ken aan bijvoorbeeld het met hoge prioriteit sig-naleren van urgente storingen.Ook wordt bij technisch beheer de uitvoering vanhet onderhoud geoptimaliseerd, zoals het tellenvan de bedrijfsuren, het berekenen en bewakenvan het rendement van een installatie. Het opti-maliseren van onderhoud heeft bovendien eengunstige invloed op de levensduur van de techni-sche installaties.

◆ EnergiebeheerDoor energiebeheer zorgt een GBS ervoor dat deenergiebehoefte en het werkelijke energieverbruikoptimaal op elkaar worden afgestemd.

06950475_H05 22-11-2005 16:26 Pagina 118

Page 131: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

◆ RisicobeheerBij risicobeheer moeten we denken aan het reali-seren van optimale veiligheid van personen,gebouwen en inventaris door middel van brand-melding, toegangsbewaking en noodstroomvoor-zieningen.

5.2.2 Opbouw van een gebouw-beheerssysteemEen gebouwbeheerssysteem is opgebouwd uiteen centrale computer die door middel vanonderstations gekoppeld is met de diverse techni-sche installaties, figuur 5.2.

Centrale computerHet belangrijkste onderdeel van een GBS is eencentraal opgestelde computer, die ook wel data-centrale of centrale bedien- en beheerseenheidwordt genoemd. Deze computer bestaat meestaluit een PC met kleurenscherm en toetsenbord.Met behulp van een grafische gebruikersinterfaceis een visuele presentatie van de technische instal-laties op het beeldscherm mogelijk. Via muisbestu-ring is het mogelijk de installatiedelen te bedienenen de bijbehorende informatie te verkrijgen. Metgrafische simulatiefaciliteiten kunnen geplandewijzigingen in technische installaties wordengetest. Met grafische programmeertaal kunnencomplexe regelkringen worden gedefinieerd.Op de centrale computers kunnen printers wor-den aangesloten, die de door het systeemverzamelde informatie snel op papier kunnen pre-senteren. Ook is via een printer informatie overmogelijke storingen gemakkelijk over te dragen.Via internet is het eenvoudig om in te loggen op decentrale computer van het GBS (uiteraard alleenvoor diegenen die daartoe de bevoegdheden heb-ben gekregen). Hiermee is het mogelijk om opafstand vanaf elke willekeurige plaats de technischeinstallaties in een gebouw te beïnvloeden. Storings-meldingen kunnen rechtstreeks gemeld worden bijonderhoudsbedrijven die in veel gevallen de storingop afstand al kunnen verhelpen.

OnderstationsEen onderstation is een schakel tussen de centralecomputer en de diverse technische installaties.Eén of meer onderstations kunnen via datacom-municatie worden aangesloten op een centralecomputer. Onderstations zijn via hun software in

staat taken zelfstandig uit te voeren. Bovendienbieden ze toegang (door middel van een gebrui-kers-password) tot alle netwerkinformatie.Een onderstation bestaat uit programmeerbarecommunicatie- en regelmodulen, voedingseen-heden en in/uitgangsmodulen. Deze modulenworden opgenomen in een basisframe dat alleonderlinge verbindingen tot stand brengt entevens de klemmen bevat voor aansluiting aan detechnische installaties. Deze basisframes wordengemonteerd in een daartoe geschikte kast.

Een gebouwbeheerssysteem werkt bij de gratievan de toegeleverde informatie van de diversewerktuigbouwkundige en elektrotechnischeinstallaties. De toegeleverde informatie kan bijvoorbeeld zijn:informatie van opnemers voor temperatuur-,vochtigheids- en drukregelingen, volgorde-regeling van ketels en koelaggregaten, lichtschakelsystemen, brandbeveiliging, aanwe-zigheidsregistratie, toegangsbeveiliging enzonwering.

5.2.3 Kabels en kabelaanlegWat betreft de interne communicatie (kabels)tussen centrale computer en de diverse onder-stations wordt gebruikgemaakt van een datanet-werk (zie paragraaf 3.4 Data-installatie).

5.2.4 Relatie tussen GBS en centraalbedieningspaneelTen opzichte van een gebouwbeheerssysteem lijkteen centraal bedienings- en signaleringspaneeleen ‘conventioneel systeem’. Toch wordt in veelsituaties voor een combinatie van beide systemengekozen, omdat medewerkers eerder bereid zijneen dergelijk systeem te accepteren. De keuze van een systeem hangt echter in sterkemate af van de wensen van de opdrachtgever, deomvang van de technische installaties en hetbeschikbare budget.

1195 GEBOUWBEHEERSINSTALLATIES

06950475_H05 22-11-2005 16:26 Pagina 119

Page 132: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

5.3 Zonweringsinstallatie

Zonwering heeft als doel om hinderlijke instralingvan zonlicht tegen te houden. Instralend zonlichtkan met name hinderlijk zijn wanneer veel wordtgewerkt met beeldschermen. Door instralendzonlicht gaat ook de temperatuur in een ruimteflink omhoog, wat een ongunstige uitwerking kanhebben op het werkklimaat en de arbeidspresta-ties. Een vervelende bijkomstigheid is bovendien,dat het instralende zonlicht als gevolg van deultraviolette straling (uv-straling) ervoor zorgt datkleuren op den duur verbleken. Alles bij elkaarreden genoeg om te kiezen voor zonwering. Hetleveren en aanbrengen van zonwering brengtechter nogal wat kosten met zich mee.Het is daarom van belang een goede balans tevinden tussen de effectiviteit van de zonweringen de kosten. In de praktijk wordt dan ook alleenzonwering aangebracht op die gevels van eengebouw waar veel zonlicht is te verwachten.

5.3.1 ZonweringschermenEen zonwerende folie op de ramen of zonwerendglas zijn niet-regelbare methoden om instralendzonlicht te weren, waarbij naar buiten kijken welen naar binnen kijken niet mogelijk is. Dit is eenrelatief goedkope oplossing.Een wat flexibeler systeem bestaat uit regelbarezonwering, zoals knikarmschermen, verticaledoekschermen en jaloezieën. Ook rolluiken enscreens kunnen op de hierna besproken wijzeelektronisch worden bediend.

Zonweringssystemen en rolluiken worden

uitgebreid besproken in deel 4c Gevelopeningen

Het leveren en monteren van zonwerings-schermen behoren niet tot de werkzaamhedenvan de elektrotechnisch installateur. De elektro-technisch ontwerper (adviseur) en de elektrotech-nisch installateur komen pas in beeld, als ersprake is van een elektrisch regelbaar zonwerings-systeem. Aan zonwering wordt in het voortrajectnogal eens te weinig aandacht besteed; besluit-vorming wordt vaak te lang uitgesteld. Wanneerechter voor een regelbaar zonweringssysteemwordt gekozen, zijn vooraf een aantal bouwkun-dige voorzieningen in buitengevels noodzakelijk,zoals:

• waterdichte doorvoeringen in buitengevelsten behoeve van handmatige of automatischebediening;

• inbouwvoorzieningen voor buisleidingen eninbouwdozen ten behoeve van automatischebediening.

Zoals in paragraaf 2.9 Leidingwegen al aan deorde is geweest, is in een vroeg stadium overlegnodig tussen de bouwkundig aannemer en deelektrotechnisch installateur.

5.3.2 Bediening van zonweringZonwering kan zowel mechanisch als elektrischworden bediend. Bij elektrische bediening wordtgebruik gemaakt van een buismotor, figuur 5.3,die, gemonteerd in een zogenaamde rolbuis,ervoor zorgt dat het doek wordt op- of afgerold.Een buismotor is uitgerust met een regelbare scha-keling die het scherm automatisch en nauwkeurigdoet stoppen op de gewenste stand. Daarnaast iseen buismotor voorzien van een elektromagneti-sche rem die zodra de voeding wordt onderbro-ken, onmiddellijk de motor blokkeert. Doordat demotor onmiddellijk stopt zonder door te glijden, isde veiligheid van personen gewaarborgd.

120

op- ofafrolrichting

de pijlen 1 en 2 gevende op- of afrolrichting aan

instellen eindstoplaagste punt

instellen einstophoogste punt

hoogste punt

laagste punt

Figuur 5.3 Buismotor

06950475_H05 22-11-2005 16:26 Pagina 120

Page 133: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

1215 GEBOUWBEHEERSINSTALLATIES

Het elektrisch aansturen van deze buismotor ismogelijk door:

• handmatige bediening in de vorm van een‘OP/NEER’-schakelaar;

• automatische bediening in de vorm van eencentraal besturingskastje met aansluitcontactenvoor onder meer een zonnecel, windmeter, tem-peratuurmeter, regenmeter en tijdklok.

Handmatige bediening is de meest eenvoudigevorm, waarbij eenieder naar eigen behoefte vande aanwezige zonwering gebruik kan maken.Automatische bediening daarentegen stuurt,ongeacht de behoeften van aanwezige personen,de zonwering volledig automatisch aan. Automatische aansturing van zonwering biedt,afhankelijk van het gekozen systeem, de volgendevoordelen:

• het tijdig weren van de zon;

• voorkomen van stormschade aan de zonwering;

• voorkomen van waterschade aan de zonwering;

• bij gebruik van airconditioning wordt bespaard op de energiekosten. De zonweringwordt namelijk al in bedrijf gesteld voordat debinnentemperatuur gaat stijgen.

Aangezien zowel hand- als automatische bedie-ning voordelen bieden, wordt in veel situatiesgekozen voor een combinatie van beide. Met een‘HAND/AUTOMAAT’-schakelaar kan dan wordenomgeschakeld van handbediening naar auto-matische besturing. Om onafhankelijk van destand van de ‘HAND/AUTOMAAT’-schakelaar dezonwering per gevel te kunnen bedienen, wordteen centrale bedieningsschakelaar gebruikt. Beide schakelaars kunnen worden ingebouwd ineen centraal bedieningspaneel.

Bij gelijktijdig gebruik van verscheidene buis-motoren is het noodzakelijk de motoren elektrischte koppelen via relaiskasten (RK), figuur 5.4. Bij grote gebouwen wordt daarnaast nog eensgebruikgemaakt van etagekasten (EK) die alstussenstation fungeren.

In plaats van genoemd systeem, kan ook gekozenworden voor een elektronisch besturingssysteem,figuur 5.5. Bij dit systeem dragen afzonderlijkebesturingseenheden zorg voor de aansturing vanéén buismotor. Met zwakstroomstuurkabels

worden de besturingseenheden van één bepaaldegevel met elkaar verbonden. Bij dit systeem wor-den de buismotoren vanaf een afzonderlijkegroep gevoed.

5.3.3 Centraal besturingskastjeEen centraal besturingskastje, voorzien van eenmicroprocessor, is het hart van een automatischzonweringssysteem. De elektronische besturingzorgt geheel automatisch voor de bediening vande zonwering. Omdat de besturingswensen perpand verschillen en geen enkele installatie hetzelf-de is, is zo'n kastje over het algemeen voorzienvan vele aansluit- en instelmogelijkheden, zoals:

• gevoeligheid voor de zon; er kan ingesteldworden bij welke lichtintensiteit (bijvoorbeeldtussen de 10 000 en 70 000 lux) de zonwering‘NEER’ of ‘OP’ moet worden gestuurd;

• gevoeligheid voor de wind; er kan ingesteldworden bij welke windsnelheid (bijvoorbeeld tus-sen de 30 en 70 km/uur) de zonwering ‘NEER’ of‘OP’ moet worden gestuurd;

• vertragingscommando's; er kan ingesteld wor-den hoe lang zon of wind aanwezig moet zijnvoordat de zonwering wordt aangestuurd. Ditvoorkomt het onnodig vaak op en neer sturenvan de zonwering.

In alle situaties heeft de wind prioriteit boven dezon. Verder biedt een centraal besturingskastje demogelijkheid tot het aansluiten van een brand-beveiligingscontact die bij brand een ‘OP’-sturingvan de zonwering verzorgt.Het behoeft geen betoog dat dit systeem uitste-kend kan functioneren in combinatie met eengebouwbeheerssysteem.

5.3.4 SensorenVoor het correct functioneren van een zon-weringssysteem zijn sensoren als een zonnecel eneen windmeter onmisbaar. Naast deze sensorenzijn, afhankelijk van de eisen of wensen van deopdrachtgever, diverse uitbreidingen mogelijk,waaronder een regenmeter.

ZonnecelDe ingestelde lichtintensiteit in het centrale bestu-ringskastje wordt vergeleken met de door dezonnecel gemeten lichtintensiteit. Wanneer delichtintensiteit de ingestelde waarde overschrijdt,

06950475_H05 22-11-2005 16:26 Pagina 121

Page 134: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

122

centralebedienings-schakelaar

trafo24 Vverwarming windmolen

Imax = 12 A

glazenwasser-schakelaar

4 x 1,5 mm2

5 x 2,5 mm2

2 x 1,5 mm2

centralebesturings-

kastje

230 V

RK3230 V

RK2230 V

RK2230 V

RK2230 V

buismotoren t.b.v. zonwering

schakelaars t.b.v. handmatige bediening

windmeterzonnecel

AM

M

S

M

S

M

S

M

S

M

S

M

S

M

S

M

S

M

S

Figuur 5.4 Aansturing van zonweringsinstallatie via relaiskasten

AM

AM

naar volgendeverdieping

naar volgendeverdieping

windmeter

zonnecelzonnecel

dak

b.g.

centralebedienings-schakelaar

trafo24 Vverwarming windmolen

glazenwasser-schakelaars

1e

4 x 1,5 mm2

8 x 1,5 mm2

3 x 0,8 mm23 x 0,8 mm2

2 x 1,5 mm2 2 x 1,5 mm2

centralebesturingskast

230 V

CD4CD4CD4

CD4CD4CD4

CD4CD4CD4

CD4CD4CD4

M

S

M

S

M

S

M

S

M

S

M

S

M

S

M

S

M

S

M

S

M

S

M

S

Figuur 5.5 Elektronische aansturing van een zonweringsinstallatie via besturingseenheden

06950475_H05 22-11-2005 16:26 Pagina 122

Page 135: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

wordt de zonwering omlaag gestuurd (na vertra-gingscommando). Indien de installatie is geblok-keerd door wind- of glazenwasserbeveiliging, danzal ondanks de aanwezigheid van de zon dezonwering niet omlaag worden gestuurd. Eenzonnecel moet per gevel zodanig worden gemon-teerd, dat deze niet wordt beïnvloed door slag-schaduw van bomen, vlaggenmasten, zonweringen dergelijke.

Windpulsgenerator (windmeter)De ingestelde windsnelheid in het centrale bestu-ringskastje wordt vergeleken met de door dewindpulsgenerator gemeten windsnelheid, figuur5.6. Wanneer de windsnelheid de ingesteldewaarde overschrijdt, wordt de zonwering omhooggestuurd (na vertragingscommando). Een wind-pulsgenerator moet zodanig worden geplaatst,dat deze dezelfde windbelasting registreert als dezonwering ondervindt. De windpulsgeneratormoet zover mogelijk uit de gevel gemonteerdworden (minimaal 0,5 meter), om de invloed vanval- en draaiwinden te verminderen.

RegenmeterEen regenmeter, figuur 5.7, biedt de zekerheiddat bij regenachtig weer de zonwering omhoogwordt gestuurd. Een regenmeter bestaat uit eenelektronische bestuurseenheid en een regensen-sor. De elektronische bestuurseenheid wordt overhet algemeen in de nabijheid van het centralebesturingskastje geplaatst. De regensensor moetbuiten op een voor regen goed toegankelijkeplaats worden aangebracht. Bij het registrerenvan regen wordt er een stuurcommando gege-ven richting het centrale besturingskastje dieervoor zorgt dat de zonwering direct omhoogwordt gestuurd.

5.3.5 GlazenwasserbeveiligingEen glazenwasserbeveiliging is noodzakelijk om tevoorkomen dat een glazenwasser in gevaar wordtgebracht door het onverwacht inschakelen vande zonwering. Een glazenwasserbeveiliging wordtdoor de arbeidsinspectie verplicht gesteld bijgebouwen met meer dan één bouwlaag. Doormiddel van een sleutelschakelaar (glazenwasser-schakelaar) wordt de glazenwasserbeveiliginggeactiveerd, waardoor de zonwering van de des-betreffende gevel direct in de ‘OP’-stand wordtgeblokkeerd. Hierdoor is het onmogelijk de zon-wering ‘NEER’ te sturen voordat het systeem metde sleutelschakelaar weer wordt vrijgegeven.

1235 GEBOUWBEHEERSINSTALLATIES

Figuur 5.6 Windmeter

Figuur 5.7 Regenmeter

06950475_H05 22-11-2005 16:26 Pagina 123

Page 136: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

06950475_H05 22-11-2005 16:26 Pagina 124

Page 137: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

6Aarding en bliksembeveiligingC. Meeuwissen

Bliksem is een natuurverschijnsel dat niet door de mens kan worden

voorkomen. Een bliksemafleiderinstallatie heeft tot doel om de moge-

lijke gevaren van dit onvoorspelbaar natuurgeweld tot een minimum

te beperken.

De grootte van een stroom die door een menselijk lichaam vloeit, is

afhankelijk van de hoeveelheid vocht op de huid. In ruimten met

vocht, zoals een badruimte, is de weerstand van het menselijk lichaam

lager dan normaal. Wanneer het lichaam dan in aanraking komt met

onder spanning geraakte delen, wordt de stroom door het menselijk

lichaam aanzienlijk groter. Dit kan leiden tot levensgevaarlijke situaties.

Om dergelijke situaties te voorkomen, is aanvullende potentiaal-

vereffening vereist.

06950475_H06 22-11-2005 16:28 Pagina 125

Page 138: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Inleiding

Evenals de beveiligingsinstallaties, zoals besprokenin hoofdstuk 4, behoren ook aardings-en bliksem-beveiliginsinstallaties tot de categorie beveiliging.Beide worden meestal in één adem genoemd.Toch is er sprake van een wezenlijk verschil.Bliksem is een natuurverschijnsel dat niet door demens kan worden voorkomen. Een bliksem-afleiderinstallatie heeft tot doel de mogelijke gevaren van dit onvoorspelbaar natuurgeweld tot een minimum te beperken.Aarding daarentegen is een begrip dat te makenheeft met door de mens zelf gecreëerde gevaren(het uitvinden van elektriciteit). Een aardings-installatie heeft tot doel te voorkomen dat men-sen in aanraking komen met onder spanningstaande metalen delen.

Al is er dan sprake van een wezenlijk verschil, deaardings- en bliksembeveiligingsinstallaties heb-ben ook overeenkomsten. In beide situaties is ersprake van het afvoeren van ongewenste stromennaar de aarde, meestal via gemeenschappelijkevoorzieningen. Zodoende zijn ook beide installa-ties aan elkaar gekoppeld. Daarnaast worden dewerkzaamheden van zowel aardings- als bliksem-beveiligingsinstallaties uitgevoerd door gespecia-liseerde bedrijven. Deze bedrijven verzorgeneveneens de periodieke inspecties van de installa-tie in de vorm van een visuele controle en elektri-sche metingen aan het aardingssysteem. Deresultaten van deze inspecties worden vastgelegdin een inspectierapport.

6.1 Bliksembeveiliging

Blikseminslag in of nabij gebouwen kan ernstigegevolgen hebben. De kans bestaat dat gebouwengeheel of gedeeltelijk worden verwoest doordirecte inslag en/of door ontstane brand. Naastpersoonlijke schade, is de financiële schade vaakenorm. Blikseminslag in elektriciteitscentrales,waterleidingbedrijven en dergelijke kan ernstigeproblemen geven wat betreft de voorziening vanlicht en water in de betreffende regio. Bij monu-mentale gebouwen zoals musea en kerken bete-kent blikseminslag een onvervangbaar verlies aancultuur. Het belang van een goed functionerende

bliksembeveiligingsinstallatie is in de loop derjaren door ‘schade en inslag’ wel aangetoond.

6.1.1 Ontstaan van onweerOver het ontstaan van onweer en de daarbijoptredende bliksem bestaan verschillende theo-rieën. Vrijwel allemaal brengen ze de bij eenonweer optredende elektrische verschijnselen inverband met sterke concentraties van waterdampin combinatie met krachtig opstijgende lucht-stromen. Door condensatie ontstaan waterdrup-pels, die onderling in grootte verschillen. De opstijgende luchtstroom trekt die druppelsgrotendeels mee omhoog. De kleinere en lichteredruppels stijgen aanzienlijk sneller dan de grotere.Dit geeft wrijving en er ontstaat een elektrischelading door wrijvingselektriciteit. Zo'n regenwolkkrijgt dan een elektrische potentiaal ten opzichtevan de aarde, die door haar grote massa alsgeheel gezien elektrisch neutraal is. Wordt datpotentiaalverschil te groot, dan ontstaat er eenelektrische stroom om dit te vereffenen.

Er treden eerst een aantal lichte voorontladingenop, die als het ware door de lucht een kanaal metgeringe luchtweerstand vormen. In dat kanaaltreedt vervolgens de hoofdontlading op. Deze gaatgepaard met een fel lichtverschijnsel: de bliksem-straal. Deze bestaat niet uit één ontlading, maar uiteen aantal elkaar snel opvolgende deelontladingen,die allemaal door hetzelfde kanaal gaan. Het daarnaweer dichtvallen van het kanaal door het opvullenvan de lucht, geeft de donderslag. De hoofdontlading die wordt waargenomen,gaat van boven (wolk) naar beneden (aardop-pervlak) of omgekeerd met een snelheid van

126

Gevolgen blikseminslagWanneer de bliksem een persoon direct raakt,is deze meestal gelijk dood. Indirecte inslagenkunnen hartstilstand, brandwonden en verlam-ming veroorzaken. Iedereen die buiten temaken krijgt met plotseling onweer, moetgaan hurken (nooit gaan liggen), zodat hij eenzo klein mogelijk object is. Belangrijk is ook devoeten bij elkaar te houden, omdat de ontsta-ne stroom bij een inslag een spanning tussenuit elkaar staande benen kan veroorzaken.

06950475_H06 22-11-2005 16:28 Pagina 126

Page 139: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

100 000 km/s. De optredende stromen van eengemiddelde bliksem liggen voor Nederland tus-sen de 30 000 en de 60 000 A.

6.1.1.a BlikseminslagBliksem volgt de weg van de minste weerstandrichting aarde. Dit betekent dat de bliksem naarde aarde afvloeit via alles wat boven zijn naasteomgeving uitsteekt, zoals stalen masten, anten-nes, hoogspanningsleidingen, hoge gebouwen,schoorstenen en bomen, maar ook mensen endieren in het open veld.

Het zal duidelijk zijn dat preventieve maatregelenin de vorm van een bliksembeveiligingsinstallatienoodzakelijk zijn. Deze preventieve maatregelenworden onderverdeeld in:

• uitwendige bliksemafleiderinstallatie;

• inwendige bliksembeveiliging.

6.1.2 Uitwendige bliksemafleiderinstallatieHet al dan niet aanbrengen van een bliksemaflei-derinstallatie is afhankelijk van de omvang (hoog-te), aard en ligging van een gebouw en de daarbijoptredende risico's tengevolge van blikseminslag.Zo wordt bij eengezinswoningen, mede geziende kosten, weinig gebruikgemaakt van een bliksem afleiderinstallatie. Daarentegen is in deutiliteits- en industriële sector een bliksemafleider-installatie, gezien de complexiteit van de zich ineen gebouw bevindende installaties met de daar-in gebruikte apparatuur, zeer gewenst of zelfs ver-plicht gesteld.Opvallend is dat zowel in het Bouwbesluit 2003als in de Model Bouwverordening momenteel

géén eisen zijn opgenomen ten aanzien van hetaanbrengen van een bliksemafleiderinstallatie. De verantwoordelijkheid ten aanzien van het aldan niet aanbrengen van een bliksemafleider-installatie wordt overgelaten aan deeigenaar/gebruiker van een gebouw. Verzekeraarshebben grote belangen bij een aangebrachtebliksemafleiderinstallatie en zullen hun eisen daar-toe natuurlijk kenbaar maken. Bij monumentalegebouwen die vallen onder de Monumentenwetis een bliksemafleiderinstallatie meestal wel ver-plicht gesteld.Een bliksemafleiderinstallatie moet natuurlijk weldeugdelijk zijn. Om de kwaliteit te waarborgenmoet de installatie voldoen aan de gestelde eisenin de NEN 1014 Bliksembeveiliging.In figuur 6.1 is een uitwendige bliksemafleider-installatie weergegeven die om een gebouw eensoort metalen kooi vormt waarlangs de bliksem-ontlading gecontroleerd naar de aarde wordt afge-voerd. Deze metalen kooi wordt de zogenoemdekooi van Faraday genoemd, vernoemd naar de ont-dekker ervan. Faraday heeft ontdekt dat wanneeriemand zich in een complete metalen kooibevindt, hij geen last heeft van blikseminslag.Deze uitwendige bliksemafleiderinstallatie bestaatuit dakleidingen, opvangers, afgaande leidingen,verbindingsstukken, meetkoppelingen en deaarde.Dakleidingen bestaan uit horizontaal aangebrach-te koperen leidingen voorzien van verticale kope-ren spitsen, de zogenoemde opvangers. Dezedakleidingen worden in de vorm van een netwerkop het dak aangebracht. Niet-metalen uitstekendedelen zoals schoorstenen en torenspitsen, worden

1276 AARDING EN BLIKSEMBEVEILIGING

opvanger

dakleiding

afgaandeleiding

aarde

Figuur 6.1 Bliksemafleiderinstallatie

06950475_H06 22-11-2005 16:28 Pagina 127

Page 140: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

voorzien van een opvanger. Metalen uitstekendedelen zoals metalen schoorstenen, ventilatoren,koelunits en masten, worden aangesloten op dedakleidingen.

Afgaande leidingen, figuur 6.2, vormen de ver-binding tussen de dakleidingen (daknet) en hetaardingssysteem. Deze afgaande leidingen kun-nen aan de buitenzijde van een gebouw wordenaangebracht. Daarnaast bestaat de mogelijkheidom afgaande leidingen uit zicht aan te brengen,wat esthetisch gezien natuurlijk een betere oplos-sing is. Dit is echter alleen te realiseren bij nieuw-bouwprojecten, mits het bouwkundig ontwerpdit toelaat, door gebruik te maken van verticaaldoorlopende betonbewapening of van het staal-skelet. Uitvoeringstechnisch betekent dit in eenvroegtijdig stadium de nodige coördinatie van dewerkzaamheden door de bouwkundig aannemeren de elektrotechnisch installateur. Onder anderemoet rekening worden gehouden met waterdich-te dakdoorvoeringen met het oog op het koppe-len van afgaande leidingen met het daknet.Zowel dakleidingen als afgaande leidingenbestaan in het algemeen uit elektrolytisch kopermet een doorsnede van ten minste 50 mm2.

In de afgaande leiding moet altijd een losneem-bare meetkoppeling worden aangebracht om hetcontroleren van de verspreidingsweerstand naarde aarde mogelijk te maken.De afgaande leidingen moeten elk worden aan-gesloten op een afzonderlijk aangebrachte aard-elektrode of op een aardingssysteem dat de ver-binding met de aarde tot stand brengt. Alsaardingssysteem kan worden gebruikt:

• aardelektroden die door middel van een ring-leiding met elkaar verbonden zijn;

• wapeningsstaven in een funderingsconstructievan beton en/of extra aangebrachte leidingen inbetonconstructies.

Deze aardingssystemen kunnen tevens dienst doenals veiligheidsaarding van een laagspanningsinstal-latie, zie paragraaf 6.2 Aardingsinstallatie.

6.1.3 Inwendige bliksembeveiligingEen uitwendige bliksemafleiderinstallatie alleen isechter geen garantie voor een doeltreffendebeveiliging. De reden hiervoor is het optredenvan grote potentiaalverschillen. Deze worden ver-oorzaakt door elektromagnetische velden die bijbliksemontlading ontstaan. Een doeltreffendebeveiliging wordt daarom pas bereikt door eencombinatie van uitwendige en inwendige blik-sembeveiliging. Inwendige bliksembeveiliging isbijvoorbeeld potentiaalvereffening en overspan-ningsbeveiliging.

6.1.3.a PotentiaalvereffeningOm storingen en beschadigingen aan apparatuurdoor over- en/of doorslag te voorkomen, moetenwe ervoor zorgen dat alle geleidende delen opéén potentiaal worden gebracht, de zogenoemdepotentiaalvereffening. Dit is te realiseren door allegeleidende delen met elkaar te verbinden doormiddel van een hoofdvereffeningsrail (hoofd-aardrail), die bij voorkeur naast de hoofdverdeel-inrichting moet worden aangebracht. Deze railstaat in verbinding met geleidende delen zoals:

• uitwendige bliksemafleiders;

• metalen delen, zoals constructies, kabelgotenen wandgoten;

• water-, gas- en cv-leidingen;

• beschermingscontacten van wandcontact-dozen;

128

aardelektrode

maaiveld

afgaande leiding

meetkoppeling

beschermbuis

Figuur 6.2 Afgaande leiding van een bliksemafleider-

installatie

06950475_H06 22-11-2005 16:28 Pagina 128

Page 141: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

• telecommunicatiekabels;

• aardschermen van voedingskabels.

6.1.3.b OverspanningsbeveiligingOverspanning is een spanning die kortstondigeen waarde bereikt die een veelvoud kan zijn vande normale netspanning. Zo'n overspanning kanontstaan door directe of indirecte gevolgen vanblikseminslag. Een blikseminslag is een zeer korte,sterke elektrische ontlading. Enkele kilometersrondom zo'n bliksemontlading ontstaat, geduren-de een korte tijd, een zeer krachtig elektromagne-tisch veld. Door dit veld ontstaan spanningsver-schillen waardoor in geleidende materialen, zoalsvoedingskabels, grote stromen kunnen gaanlopen. Door deze zogenoemde inductiestromenkunnen potentiaalverhogingen optreden vanenkele kilovolts tot honderden kilovolts. Dezepotentiaalverhogingen kunnen grote schadeaanrichten aan elektronische apparatuur zoalscomputers, meet-, stuur- en regelapparatuur,televisietoestellen en videorecorders. Om dezeschade te voorkomen dienen waardevolle elektro-nische apparaten te worden beveiligd tegen over-spanningen. Dit is mogelijk door eenoverspanningsbeveiliging te gebruiken. Overspan-ningsbeveiligingen zijn verkrijgbaar in diversesoorten en maten, vanaf een grof-beveiliging inde voeding van (hoofd)schakel- en verdeelinrich-tingen tot aan fijn-beveiliging ten behoeve vanradio of televisie, figuur 6.3.

6.2 Aardingsinstallatie

Onzichtbaar, geruisloos en reukloos is het gevaarvan elektriciteit. Bij een defect kan een niet-geaard uitwendig metalen deel van bijvoorbeeldeen wasmachine of een strijkijzer onder spanningkomen te staan, zonder dat dit direct merkbaar is.Bij het aanraken kan dan een stroom door hetlichaam naar de aarde gaan vloeien, wat ernstigegevolgen kan hebben, soms zelfs met dodelijkeafloop. De grootte van de stroom die door eenlichaam vloeit, is afhankelijk van de hoeveelheidvocht op de huid, de ruimte waarin een toestelstaat opgesteld en het soort vloer dat er ligt.Wanneer, waar dan ook in Nederland, gebruikwordt gemaakt van een elektrotechnische instal-latie, dan wordt verwacht dat dit zonder gevaar

voor eigen leven mogelijk is. Om de gevaren toteen minimum te beperken zijn veiligheidsvoorzie-ningen noodzakelijk, zoals:

• veiligheidsaarding;

• aardlekschakelaar;

• dubbel-geïsoleerde toestellen.

We besteden hier alleen aandacht aan veiligheids-aarding en aan het gebruik van aardlekschake-laars.

6.2.1 Voorschriften ten aanzien van eenaardingsinstallatieEen aardingsinstallatie moet voldoen aan de eisendie worden gesteld in de:

• NEN 1010 Veiligheidsbepalingen voor laag-spanningsinstallaties;

• NEN 3134 Veiligheidsbepalingen voor laag-spanningsinstallaties in medisch gebruikte ruimten;

• NEN 1014 Bliksembeveiliging.

Behalve met genoemde normen, moet ook reke-ning worden gehouden met de gestelde eisenvan regionale energiebedrijven. Deze eisen kun-nen per regio enigszins verschillen.

1296 AARDING EN BLIKSEMBEVEILIGING

beveilgde uitgang230 V

overspannings-behuizing

beveilgde uitgangcoax

flexibele coaxkabelca. 25 cm

aansluit-plug coaxonbeschermd

Figuur 6.3 Overspanningsbeveiliging voor radio/televisie

06950475_H06 22-11-2005 16:28 Pagina 129

Page 142: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

6.2.2 Opbouw van een aardingsinstallatieDe opbouw van een aardingsinstallatie is weerge-geven in figuur 6.4. We lichten achtereenvolgensde diverse benamingen toe.

AardelektrodeAardelektroden zorgen ervoor dat de aard-verspreidingsweerstand een voldoende lagewaarde blijft houden. Een aardelektrode brengtdaartoe een doeltreffende elektrische verbindingmet de aarde tot stand.Een aardelektrode van een bliksemafleider-installatie mag alleen dan voor veiligheidsaardingworden gebruikt, als deze voor beide doeleindengeschikt is.

AardleidingEen aardleiding is een leiding die de hoofdaardrailmet een aardelektrode of de als aardingssysteemgebruikte betonbewapening verbindt.

HoofdaardrailEen hoofdaardrail is een aardrail waarop aard-leidingen, beschermingsleidingen en/of hoofd-vereffeningsleidingen worden aangesloten. Deze aardrail kan tevens dienst doen als hoofd-vereffeningsrail zoals genoemd bij inwendigebliksembeveiliging (potentiaalvereffening).

Metalen gestelEen metalen gestel is een metalen omhulsel vanelektrisch materieel, dat door een defect onderspanning kan komen. Voorbeelden hiervan zijnwasmachines, boormachines en koelkasten.

BeschermingsleidingEen beschermingsleiding is een leiding die, terbescherming tegen gevaar bij indirecte aanra-king, een verbinding tot stand brengt tussenmetalen gestellen en de aarde. De stroom diehierbij gaat lopen, noemen we de aardfoutstroom.Een beschermingsleiding wordt meestal gebruiktin combinatie met een overstroombeveiliging.Om gevaarlijke situaties te voorkomen, zal eenoverstroombeveiliging, bij een eventueel optre-dende aardfoutstroom, de voeding binnen eenbepaalde tijd moeten afschakelen. Met een over-stroombeveiliging bedoelen we hier een smelt-veiligheid of een installatieautomaat (zie ook sub-paragraaf 2.10.3 Verdeelkasten en toebehoren).

Een voorbeeld van een beschermingsleiding is degroen-gele draad zoals gebruikt in meeraderigekabels of in combinatie met fase- en nuldraden indezelfde buisleiding. Deze groen-gele draad kanbijvoorbeeld worden aangesloten op het bescher-mingscontact (randaarde) van contactdozen.

VereffeningsleidingEen vereffeningsleiding is een leiding die tot doelheeft metalen gestellen en vreemde geleidendedelen onderling op dezelfde of nagenoeg dezelf-de potentiaal te houden.

HoofdvereffeningsleidingEen hoofdvereffeningsleiding is een vereffenings-leiding die verbonden is met de hoofdaardrail.

Vreemd geleidend deelEen vreemd geleidend deel maakt geen deel uit vande elektrotechnische installatie, maar kan wel deoorzaak zijn van potentiaalverschillen. Voorbeeldenvan vreemd geleidende delen zijn metalen constructiedelen van gebouwen, kabel- en wand-goten, gas-, water- en verwarmingsbuizen, metalenvloeren, metalen wanden en plafondconstructies.

6.2.3 AardlekschakelaarEen aardlekschakelaar dient ter beveiliging vanpersonen. Een aardlekschakelaar onderbreekt destroom wanneer, bijvoorbeeld als gevolg van eendefect, de aardfoutstroom een bepaalde waardeoverschrijdt.Het werkingsprincipe berust op het meten vanhet verschil tussen de stroom die naar een toesteltoe gaat en de stroom die van het toestel afkomt.Dit stroomverschil zal in normale bedrijfstoestandnul bedragen. Bij een defect, waarbij een metalengestel onder spanning komt, zal de stroom via deaarde wegvloeien. Hierdoor ontstaat een verschil-stroom die de aardlekschakelaar doet aanspreken.Bij het aanraken van een onder spanning geraaktmetalen deel, van een op een wandcontactdoosaangesloten toestel (bijvoorbeeld een schemer-lamp), bestaat het gevaar van een optredendeaardfoutstroom door het menselijk lichaam. Omdeze gevaarlijke situaties te voorkomen zijn daar-om als aanvullende beschermingsmaatregelaardlekschakelaars met een nominale aanspreek-stroom van ten hoogste 30 mA (milliampère) inde woningbouw verplicht gesteld.

130

06950475_H06 22-11-2005 16:28 Pagina 130

Page 143: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

1316 AARDING EN BLIKSEMBEVEILIGING

betonfundering

hoofd-waterleiding

hoofd-aardrail

hoofd-gasleiding

aardrail in schakel- enverdeelinrichting

beschermingsleidingen

beschermings-contact

vreemd geleidend deelbijvoorbeeld: kabelgoot

centraal aardpunt badruimte

eventueleaanvullende vereffeningsleiding

wandcontactdoosgroep 1

wandcontactdozengroep 2

metalengestel

aanvullende vereffeningsleiding

beschermingsleiding

hoofdvereffeningsleidingschakel-

enverdeel-inrichting

voedingskabel

aardelektrode

betonwapening

koppelingbliksemafleiderinstallatie

aardleiding

Figuur 6.4 Opbouw van een aardingsinstallatie

06950475_H06 22-11-2005 16:28 Pagina 131

Page 144: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Ook bij toepassing van aardlekschakelaars van30 mA moeten tegenwoordig metalen gestellenmet een beschermingsleiding zijn verbonden.Optredende aardfoutstromen kunnen dan via dezebeschermingsleidingen naar de aarde wegvloeien.

6.2.4 Potentiaalvereffening in bad- of doucheruimtenDe grootte van een stroom die door een mense-lijk lichaam vloeit, is afhankelijk van de hoeveel-heid vocht op de huid. In ruimten met vocht,zoals een badruimte, is de weerstand van hetmenselijk lichaam lager dan normaal. Wanneerhet lichaam dan in aanraking komt met onderspanning geraakte metalen delen, wordt destroom door het menselijk lichaam aanzienlijkgroter. Dit kan leiden tot levensgevaarlijke situa-ties. Om deze gevaarlijke situaties te voorkomen,is aanvullende potentiaalvereffening vereist. Hier-toe moeten alle gelijktijdig aanraakbare geleiden-de delen in een badruimte worden verbondenmet een centraal aardpunt, figuur 6.5.

Dit centrale aardpunt wordt eveneens verbondenmet de aardrail in de bijbehorende verdeelinrich-ting of rechtstreeks met de hoofdaardrail nabij dehoofdverdeelinrichting (of de meterkast in woon-huizen). Een centraal aardpunt moet op een goedbereikbare plaats in de badruimte worden aange-bracht.

Als de betonbewapening die zich in een geleiden-de vloer van een badkamer bevindt, ook door-loopt naar andere ruimten, moet deze wapeningworden aangesloten op een centraal aardpunt. Isdeze aansluiting op de wapening niet te realise-ren, dan moet onder de tegelvloer in een bad-ruimte een aardmat met een maaswijdte van tenhoogste 150 mm en een draadmiddellijn van tenminste 2 mm worden aangebracht. Aangezieneen aardnet meestal wordt weggewerkt in deafwerkvloer, moeten de bouwkundig aannemeren de elektrotechnisch installateur hier met elkaarafspraken over maken.

6.2.5 AardverspreidingsweerstandDe overgangsweerstand tussen een aardelektrodeof een aardingssysteem en de werkelijke aardenoemen we de aardverspreidingsweerstand. Vooreen veilig gebruik van de elektrische installatie ishet noodzakelijk dat deze aardverspreidingsweer-stand een voldoende lage waarde behoudt. Deaardverspreidingsweerstand, en het daarmeesamenhangende aantal benodigde aardelektro-den, is sterk afhankelijk van de bodemgesteldheid.Wanneer er sprake is van een ongunstige bodem-gesteldheid, kunnen de kosten van een aardings-installatie aardig oplopen. De aardverspreidings-weerstand wordt voornamelijk beïnvloed door delengte van de elektrode. Een lagere weerstand kanworden bereikt door een grotere lengte.

132

naar aardrail in verdeelkast

centraal aardpunt

radiator

aardmat

Figuur 6.5 Potentiaalvereffening in een badruimte

06950475_H06 22-11-2005 16:28 Pagina 132

Page 145: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Bij grote installaties is de vereiste weerstand vaaklager dan met één elektrode kan worden bereikt.In dit geval moeten er verschillende aardelektro-den worden geslagen, die onderling met elkaarworden verbonden.

6.2.6 Betonwapening als aardingssysteemAls aardingssysteem ten behoeve van aardings-en bliksembeveiliging mogen deugdelijk door-verbonden extra aangebrachte leidingen in debetonfundering worden gebruikt. Deze leidingenmoeten zo zijn doorverbonden dat er ten minsteéén ononderbroken ringleiding ontstaat. Indienheipalen of opzetters van gewapend beton wor-den toegepast, moeten de daarin als aardinggebruikte wapeningsstaven op een aantal plaat-sen met de ringleiding worden verbonden. Dezeleidingen mogen alleen worden doorverbondendoor middel van lasverbindingen of persklemver-bindingen, figuur 6.6.

Wanneer de aardverspreidingsweerstand van deringleiding met de eventuele als aardelektrodedienstdoende heipalen niet voldoende laag is,kunnen extra aardelektroden op de ringleiding

worden aangesloten. Deze aardelektroden kun-nen, evenals andere benodigde aansluitleidingen,losneembaar worden bevestigd aan, aan de ring-leiding gelaste, aardplaten. Indien bouwkundigmogelijk, moeten deze aardplaten, ook bekendonder de naam cadweld-aardplaten, figuur 6.7,voor het storten van het beton aan de bekistingworden bevestigd.

Om de aansluiting tussen aardingssysteem enhoofdaardrail tot stand te brengen wordt meestaleen aardstek, ook wel stekeind genoemd, aan deringleiding gelast. Het stekeind moet zich op vol-doende hoogte nabij de hoofdverdeelinrichtingbevinden. Stekeinden worden eveneens toege-past op plaatsen waar het gebruik van aardplatenniet mogelijk is.

Deze werkzaamheden worden over het algemeenopgenomen in het bouwkundig bestek. Deelektrotechnische installateur verstrekt hiertoeaan de bouwkundig aannemer de nodige cad-weld-aardplaten en geeft aan waar deze aan dewapening moeten worden gelast.

1336 AARDING EN BLIKSEMBEVEILIGING

ø 8 mm

min 50 mm

kruisende staven ondergebruikmaking van eenstuk omgebogen staaf(hulpstaaf)

elkaar overlappende staven ten minste over 50 mm lassen

persklem

150 mm

150 mm

1 lasverbinding

2 persklemverbinding

extra staafbetonijzermin. 10 mm

betonkolom

min. lasverbin-ding

ijzeren staafuit heipaal heipaal

Figuur 6.6 Verbindingsmethoden Figuur 6.7 Cadweld-aardplaat

06950475_H06 22-11-2005 16:28 Pagina 133

Page 146: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Om misverstanden te voorkomen, moeten debouwkundig aannemer en de elektrotechnischinstallateur duidelijke afspraken maken omtrent hettijdstip van uitvoering. Immers, het aardings-systeem moet zijn aangebracht en gecontroleerdalvorens er met het storten van beton mag wordengestart.

Geraadpleegde en aanbevolenliteratuur

NormenNEN 1010 Veiligheidsbepalingen voor laagspan-ningsinstallatiesNEN 1014 BliksembeveiligingNEN 3134 Veiligheidsbepalingen voor laagspan-ningsinstallaties in medisch gebruikte ruimten

134

06950475_H06 22-11-2005 16:28 Pagina 134

Page 147: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

7Leidingwaterinstallatiesing. I. van Veelen, H.Harteloh

De overheid besteedt grote zorg aan het bereiden en leveren van

drinkwater van een goede kwaliteit. Water dat aan de watermeter

wordt geleverd is betrouwbaar en veilig voor de gezondheid.

In de leidingwaterinstallatie kan het water echter door een foutief

ontworpen en/of beheerde installatie aan kwaliteit verliezen.

Het is daarom van belang dat een ieder die iets heeft te maken met

het ontwerpen en realiseren van leidingwaterinstallaties hieraan

dezelfde zorg besteedt, om te voorkomen dat de installatie een

ziekteverspreidende bron wordt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de

Legionella-bacterie.

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 135

Page 148: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Inleiding

De snelle groei van de sanitaire voorzieningen,alsmede de toenemende hoogbouw in de naoor-logse jaren hebben een grote invloed gehad opde technische ontwikkelingen van de leiding-waterinstallaties en warmwatervoorzieningen inwoningen, woongebouwen en andere bouw-werken. Ook voor brandblusdoeleinden en voortechnische voorzieningen, wordt van leiding-waterinstallaties gebruikgemaakt.

7.1 Productie en distributie van drinkwater

7.1.1 Winning van drinkwaterRuim 70% van het drinkwater in Nederlandwordt onttrokken aan de voorraden zoet grond-water die vooral in het oosten en zuiden en in deduinen aan de westkust van Nederland wordenaangetroffen. In de lager gelegen gebieden, metname in het westen en in grote delen van Fries-land en Groningen, is het aanwezige grondwaterzout of brak. Waar geen zoet grondwater is, moe-ten andere bronnen worden aangeboord. Juist inhet dichtbevolkte westen is er weinig of geenzoet grondwater. Steden als Rotterdam en Dor-drecht onttrekken water aan de rivieren en makendit geschikt voor consumptie.Er zijn van de Rijn, respectievelijk de Maas, naar deduinen buisleidingen aangelegd waardoor voor-gezuiverd rivierwater wordt getransporteerd en inde duinen geïnfiltreerd. Deze kunstmatige infiltra-tie van rivierwater is in feite een mengvorm vanoppervlaktewaterwinning en grondwaterwinning.In Nederland bestaan twee bronnen voor hetwinnen van drinkwater, te weten:1 oppervlaktewater, circa 30% van het totaalbenodigde drinkwater;2 grondwater, circa 70% van het totaal benodig-de drinkwater.Bij de winning van drinkwater uit oppervlakte-water moet ermee rekening worden gehoudendat het water uit rivieren en meren verontreinigdis. Maar ook bij het winnen van grondwater spe-len problemen:

• verontreiniging van het grondwater;

• verdroging van Nederland door een structu-reel dalend grondwaterpeil.

De kwaliteit van het grondwater wordt bedreigddoor zogenoemde diffuse verontreiniging, zoalszure regen, overbemesting en gebruik van bestrij-dingsmiddelen. Deze verontreiniging zit relatiefgezien aan de oppervlakte, terwijl de winputtenvan de waterleidingbedrijven op een diepte zittenwaar het grondwater na een reis van 20 à 25 jaarzal arriveren. Het behoud van goed grondwaterstaat of valt met de bescherming van de bodem.Om verontreiniging van grond- en oppervlakte-water zoveel mogelijk te voorkomen zijn diversewetten en nationale en internationale afsprakenopgesteld, zoals:

• Wet verontreiniging oppervlaktewater;

• Wet bodembescherming;

• Nationaal Milieubeleidsplan;

• Vierde Nota waterhuishouding;

• internationale afspraken ter voorkoming vanverontreiniging van rivieren.

ZuiveringEr bestaat een groot aantal zuiveringstechnieken.De keuze voor een bepaalde techniek is volledigafhankelijk van de kwaliteit van de bron, de varia-tie daarin en de plaatselijke omstandigheden. Inhet algemeen gaat de voorkeur uit naar het toe-passen van zo natuurlijk mogelijke processen meteen zo groot mogelijke efficiency. Dit houdt indat chemische processen die chemische bijpro-ducten in het water kunnen brengen, slechts inhet uiterste geval worden toegepast, figuur 7.1.

7.1.2 Opslag en transport van drinkwaterHet reine water van de zuiveringsinrichting wordtgetransporteerd naar een reinwaterkelder of rein-waterreservoir, die is aangebracht tussen de zuive-ringsinrichting en het voorzieningsgebied. Dereinwaterkelder is een opslagruimte die dient omde verschillen in de productie (die min of meerconstant is) en het (sterk wisselende) gebruik vanhet water te kunnen opvangen. De opslagruimtekan zijn ondergebracht bij de zuiveringsinrichtingop de waterwinplaats, maar ook in het voorzie-ningsgebied zelf.

Het drinkwater wordt vanuit de reinwaterkelderdoor middel van reinwaterpompen (pomp-station) via het hoofdleidingnet getransporteerdnaar de gebruikers.

136

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 136

Page 149: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

In het algemeen onderscheiden we bij het hoofd-leidingnet:

• transportleidingen, die dienen voor het trans-port van het drinkwater vanaf een wingebied naarhet voorzieningsgebied;

• distributieleidingen, die dienen voor het verde-re transport van het drinkwater naar de aanslui-tingen van de percelen van de verbruikers (huis-houdelijk, agrarisch en industrieel verbruik, voorbrandblussing, enzovoort).

De druk in het hoofdleidingnet is niet in elk voor-zieningsgebied of delen daarvan hetzelfde, maaronder normale omstandigheden mag elke aange-slotene rekenen op een druk van 200 kPa geme-ten ten opzichte van NAP. Om hiervan zeker tezijn, dient te worden overlegd met het waterleve-ringsbedrijf.

1377 LEIDINGWATERINSTALLATIES

WatertorensVoor de opslag in het voorzieningsgebied werdvroeger veel gebruikgemaakt van watertorens.De oorspronkelijke functie van de watertorenswas behalve opslagruimte, het als hoogreser-voir onderhouden van een nagenoeg constantedruk in het gehele voorzieningsgebied. Water-torens zijn niet meer strikt noodzakelijk. Doorde snelle vooruitgang in de meet- en regeltech-niek behoeft de bedrijfszekerheid van pomp-installaties zonder watertorens niet meer onderte doen voor installaties met watertorens.

drukverhogings-installaties

drukverhogings-installaties

drukverhogings-installaties

1 infiltratie van rivierwater in de duinen

2 chemische zuivering van oppervlakte-/rivierwater

3 grondwater

rivier

rivier

duinen

ruwwater-pomp

voorfilter

voorfilter

roerwerkmicrozeven

ruwwaterpomp

chlo

or

kalk

ijzer

sulfa

at

actie

ve k

ool

nafilter

nafilter

nafilter

cascades

cascades

cascades

reinwater-pomp

reinwater-pomp

reinwater-pomp

reinwater-kelder

reinwater-kelder

reinwater-kelder

Figuur 7.1 Drie methoden van drinkwaterproductie in Nederland

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 137

Page 150: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Druk in het hoofdleidingnetEen druk van 200 kPa komt overeen met 20meter waterkolom. De voordruk voor een tap-punt bedraagt minimaal 100 kPa. Dit betekentdus dat maximaal 10 meter hoogte overbrugdkan worden, wrijvingsverliezen daargelaten.Over het algemeen geldt dat bij gebouwen metmeer dan 2 à 3 verdiepingen een drukverho-gingsinstallatie (hydrofoor) benodigd is. Bijhogere drukken in het hoofdleidingnet kan dedrukverhogingsinstallatie achterwege blijven.Het waterleidingbedrijf zal echter nooit eengarantie geven voor deze hogere druk,waardoor in de praktijk vaak tijdens de bouw aleen ruimte in het gebouw wordt gereserveerdvoor een toekomstige drukverhogingsinstallatie.

7.1.3 Waterketen en duurzaam watergebruik

7.1.3.a WaterketenDe watervoorziening maakt deel uit van de water-keten die vanaf de bron via winning, gebruik eninzameling, na zuivering weer aansluit bij debron: oppervlakte- en grondwater. De watervoor-ziening betreft het deel van de keten dat betrek-king heeft op de winning, bewerking (productie)en distributie van drinkwater. De waterketen isvoor te stellen als een kringloop, figuur 7.2.

7.1.3.b Integraal waterbeheerDe waterketen verschilt per gebied. Gebiedsge-bonden omstandigheden bepalen bijvoorbeeldhoe hemelwater wordt afgevoerd. In onbebouw-

de gebieden draagt hemelwater bij aan de aan-vulling van grondwater en oppervlaktewater. Insteden en dorpen wordt het hemelwater via derioleringsinstallatie afgevoerd naar het oppervlakte-water. In ruim 70% van de gevallen wordt hetschone hemelwater samen met het afvalwateringezameld en afgevoerd (een zogenoemdgemengd rioolstelsel). Dit heeft een aantal nadelen:

• bij hevige regenval kan de zuiveringsinstallatiehet niet aan, waardoor vuil water overstort op hetoppervlaktewater;

• het afvalwater dat aankomt bij de zuivering isminder geconcentreerd en minder constant vansamenstelling en daardoor moeilijker te zuiveren;

• er is minder infiltratie in de bodem dan in deonbebouwde situatie;

• rond stedelijke gebieden treedt dus meer ver-droging op, waardoor de winning van drinkwaterweer verder wordt bemoeilijkt. Tevens gaat deafvoer via de riolering sneller dan de natuurlijkeafvoer via infiltratie, waardoor het oppervlaktewa-ter te veel wordt belast. Dit kan wateroverlast totgevolg hebben, zoals overstromingen. Hiermeewordt ook de tegenstrijdigheid verklaard datNederland verdroogt, terwijl er tegelijkertijd vakersprake is van overstromingen en wateroverlast.

De overheid heeft op het gebied van duurzaamwatergebruik een aantal beleidsvisies ontwikkeld.Hierin wordt het op een zo natuurlijk mogelijkewijze omgaan met water voorop gesteld. Te den-ken valt hierbij bijvoorbeeld aan het ter plaatseinfiltreren van hemelwater in de bodem en het

138

lozen

zuiveren

inzamelen

winnen

bewerken

distributie

waterin 't milieu

gebruik

Figuur 7.2 Drinkwaterketen Bron: ISSO-publicatie 70.1

BodemverontreinigingAan het eind van de jaren zeventig is ontdektdat in ons land op een groot aantal plaatsen debodem sterk verontreinigd is met organischeverbindingen als gevolg van ongelukken, dum-pingen of bewust gebruik van chemicaliën. Bijde keuze van het leidingmateriaal voor terrein-leidingen moet dan ook rekening wordengehouden met de permeatie (doordringing)van organische stoffen door de buiswand, diede drinkwaterkwaliteit kunnen beïnvloeden.Tevens spelen overwegingen van chemisch-fysische en technische aard bij de keuze een rol.

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 138

Page 151: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

bevorderen van waterbesparing. Het infiltrerenvan hemelwater komt in hoofdstuk 9 nog uitge-breid aan de orde.

7.1.3.c Besparen op drinkwatergebruikDuurzaam omgaan met drinkwater kan op tweemanieren worden bewerkstelligd: via de techniekof via de consument.Technisch gezien zijn er veel mogelijkheden omwater te besparen. Denk bijvoorbeeld aan water-besparende maatregelen als een spaardouche,waterloos urinoir of closetreservoir met spoel-onderbreking. De afgelopen decennia is er veeltechnische ontwikkeling geweest op dit gebied.De maatregelen hebben op dit moment echternagenoeg het maximaal haalbare bereikt; eenbasis waterhoeveelheid zal altijd benodigd blijvenvoor bijvoorbeeld douche of wc-spoeling.De consument kan een verdere bijdrage leverenaan waterbesparing door zich bewust te zijn vande waterketen en zijn invloed daarop. Water besparen is echter vaak een mix van tech-niek en gedrag. De consument is bereid water tebesparen, mits dit gepaard gaat met een aan-vaardbaar comfortniveau. Daarnaast zijn er nogtoepassingen waarbij comfort geen rol speelt,zoals het gebruik van wasmachine en closet.Gedrag kan daarbij wel een rol spelen, zoals hetaantal wasbeurten of het gebruik van de spoel-onderbreking voor het closet.Het gebruik van hemelwater voor een closet kaneen waterbesparende maatregel zijn, die nietafhankelijk is van comfort of gebruikersgedrag.

7.1.3.d MilieuaspectenVoor de closetspoeling wordt drinkwatergebruikt, waarbij echter volstaan zou kunnenworden met een mindere waterkwaliteit. Ditwordt huishoudwater genoemd. Huishoudwaterkan verschillende bronnen hebben, zoals:

• lokaal verzameld en gezuiverd hemelwater;

• grondwater (afhankelijk van locatie).

Drinkwater is een benaming die alleen wordtgebruikt voor kwalitatief hoogwaardig water. Dezekwaliteitseisen zijn vastgelegd in het Waterleiding-besluit. Daarin is van praktisch alle denkbare stof-fen en organismen vastgelegd hoeveel er maxi-maal in het drinkwater mag voorkomen. De eisenzijn zelfs zo streng, dat warmtapwater dat wordtbereid uit drinkwater, geen drinkwater meer magheten. Warmtapwater wordt dus ook ongeschiktgeacht voor consumptie. Dit komt doordat hetwarmtapwatertoestel meer stoffen aan het watertoevoegt, zoals metaalionen en mogelijk ook ver-vuiling (onderin boilers, enzovoort).

1397 LEIDINGWATERINSTALLATIES

WaterprestatienormDe waterprestatienorm is een methodiek waar-mee de opdrachtgever kan bepalen welkemiddelen hij wil inzetten om tot zuinig gebruikvan drink- en warmtapwater te komen. De methodiek is vergelijkbaar met die van deenergieprestatienorm.In NEN 6922 is de bepalingsmethode van dewaterprestatie voor de woonfunctie vastgelegd.In tegenstelling tot de EPN, waarvan de toepas-sing wettelijk is voorgeschreven in het Bouw-besluit, geschiedt de toepassing van NEN 6922op vrijwillige basis. Net als in de EPN wordtgebruikgemaakt van een rekengrootheid in devorm van een prestatiecoëfficiënt, de zoge-noemde ‘Waterprestatiecoëfficiënt’ (WPC).

De WPC is de verhouding tussen enerzijds desom van de verbruiken van alle in de woningaanwezige relevante verbruiksfuncties en ander-zijds de som van de normverbruiken. Alleen die functies worden in rekening gebrachtdie daadwerkelijk aanwezig zullen zijn of waar-voor een opstelplaats in de woning beschikbaaris. Als voor een opstelplaats nog niet bekend iswelk toestel wordt geplaatst, moet wordengerekend met een forfaitaire waarde.

Centraal geleverd huishoudwaterOp veel plaatsen in Nederland is de afgelopenjaren geëxperimenteerd met centraal geleverdhuishoudwater. Een voorbeeld hiervan is hetgrootschalige bouwproject Leidsche Rijn bijUtrecht. In vrijwel alle gevallen is men gestoptmet de aanleg van deze systemen, omdat ernog te veel kinderziektes in voorkwamen. Tedenken valt hierbij aan een situatie waarbij perongeluk een koppeling was gemaakt tussenhet drinkwaternet en het huishoudwaternet,waardoor de bewoners tijdenlang kwalitatiefslechter water hebben gebruikt voor consump-tie en persoonlijke hygiëne. In Nederland zijndeze systemen dus op hun retour, vanwege de

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 139

Page 152: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

7.1.4 Fysische hoedanigheid van waterScheikundig zuiver water is niet als drinkwater tegebruiken. Ons lichaam verlangt een ‘natuurlijkwater’, het kan het kunstmatige, chemisch zuive-re product niet langdurig verdragen. Als we overdrinkwater spreken, bedoelen we dan ook hetnatuurlijke water, met alles wat erin is opgelost.

De natuurkundige hoedanigheid van drinkwaterwordt bepaald door: temperatuur, helderheid,kleur, reuk en smaak.De temperatuur van grondwater is vrij constant(± 13 °C), maar door de lange weg die het drink-water via het leidingnet naar de verbruiker moetafleggen, wordt de temperatuur zowel positief alsnegatief beïnvloed.Het drinkwater behoort zo op het oog kleurlooste zijn, maar in werkelijkheid is het veelal doorde opgeloste organische stoffen lichtgeelgekleurd. Dit is goed te zien als we een badkuipvullen met water.

Drinkwater moet reukloos zijn en lekker smaken.Een teveel aan opgeloste zouten kan de oorzaakzijn van een slechte smaak. De aanwezigheid vanopgeloste gassen (zwavelwaterstof) en sommigeorganische verbindingen kan een slechte smaaken reuk veroorzaken.

Opgeloste zoutenDe zouten die in het water zijn opgelost, zijn alszodanig verdwenen. Er zijn vrije positieve ennegatieve ionen, waarvan niet te zeggen is welkebij elkaar horen of bij elkaar gehoord hebben. Hettotale zoutgehalte van drinkwater mag niet tehoog zijn, omdat anders de corrosieve werking

ervan te sterk wordt. Bovendien kunnen bij ver-damping van water met een hoog zoutgehaltezich gemakkelijk zoutkorsten in ketels en derge-lijke afzetten. De belangrijkste ionen die in hetdrinkwater voorkomen zijn: ijzer en mangaan,chloride, sulfaat, ammonium en nitraat, calciumen magnesium, kiezelzuur, jodide en fluoride.

GassenIn water kunnen bepaalde gassen voorkomen,namelijk zwavelwaterstofgas, methaan, koolzuur,zuurstof en stikstof. Grondwater bevat in velegevallen zwavelwaterstof en soms ook methaan.Deze gassen moeten worden verwijderd.Het koolzuur- en zuurstofgehalte van het waterzijn van grote betekenis voor de aantasting vande buiswanden. Onder invloed van het in hetwater aanwezige koolzuur en zuurstof kunnenkleine hoeveelheden koper en lood uit koperenrespectievelijk loden buizen oplossen. Aangeziende oplossende hoeveelheden erg klein zijn, neemtde dikte van de buiswand niet merkbaar af. Koperen vooral lood zijn echter reeds in kleine hoeveel-heid giftig; koper geeft bovendien een metaal-smaak aan het water. Hoe zachter het water deste groter is de kans dat koper en lood in oplossinggaan. Toch moet goed drinkwater altijd een rede-lijke hoeveelheid zuurstof bevatten. Drinkwaterwaarin de opgeloste zuurstof uitgeput raakt, zaleen slechte smaak aannemen.

Organische stoffenDe organische stoffen die in het leidingwater zijnopgelost en zijn overgebleven van organischmateriaal dat in het ruwe grond- of oppervlakte-water terechtgekomen is, zijn van zeer uiteen-lopende aard. In oppervlaktewater bevinden zichstoffen die ten dele uit verontreiniging met huis-houdelijk of industrieel afvalwater voortkomen; ingrondwater zijn het veelal uit de bodem opge-loste humusstoffen. Vele organische stoffen bepa-len de kleur van het water en soms ook smaak enreuk. Bovendien kunnen zij zich in het leidingnetafzetten en vervuiling veroorzaken: door hunorganisch karakter vormen zij namelijk een voed-selbron voor bacteriën. De organische stoffenmoeten uit het water worden verwijderd.

140

grote gezondheidsrisico’s die ontstaan als ereen fout wordt gemaakt tijdens ontwerp ofrealisatie van het systeem. Centrale leveringvan huishoudwater door waterleidingbedrijvenis niet meer toegestaan.Collectieve huishoudwaterinstallaties zijnslechts toegestaan voor closetspoeling met alsbron hemelwater of grondwater. Deze installa-ties moeten voldoen aan leveringsvoorwaardenopgesteld door het ministerie van VROM. Voorindividuele woninginstallaties gelden geenvoorwaarden.

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 140

Page 153: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Bacteriologische hoedanigheidBacteriën hebben in de natuur een belangrijkefunctie; ze ruimen namelijk al het dode materiaal,afval van planten en dieren, op. Deze ‘opruim-woede’ van bacteriën is van groot belang voorhet zelfreinigend vermogen van water.Verschillende methoden voor de behandeling vanafvalwater berusten op bacteriewerking. Erkomen in water echter ook enkele bacteriën voordie als gevaarlijk moeten worden beschouwd. Zijkunnen de mens ziek maken, omdat zij niet dedode afvalstoffen, maar het levende weefsel aan-tasten, of gifstoffen afscheiden. De consumptievan dit ‘besmette’ water kan ingewandsziektenveroorzaken, zoals tyfus, paratyfus, cholera endysenterie. Daarnaast kan inademing van waterdat met de Legionella-bacterie is besmet, tijdensbijvoorbeeld het douchen, de veteranenziekte ver-oorzaken. De veteranenziekte ofwel Legionellosekan bij niet-tijdige behandeling fataal zijn.

Het is ondoenlijk een leidingnet volkomen vrij vanlevende organismen te houden. Er komen altijdbacteriën in voor, die voornamelijk op de buis-wand groeien, maar ook diertjes als wormen,watervlooien en waterpissebedden. Deze diertjeszijn ongevaarlijk, al horen zij in goed drinkwaterniet thuis. Ze komen er bijvoorbeeld in bij het leg-gen van de leidingen en bij reparatiewerkzaam-heden. Het zo voedselarm mogelijk houden vanhet drinkwater, regelmatig gebruik van alle tap-punten en het voorkomen van langdurig optre-dende risicotemperaturen (25–45 °C), zijn deaangewezen bestrijdingsmethoden.

7.2 Programma van Eisen

Ten behoeve van het ontwerp en de realisatie vaneen leidingwaterinstallatie, is het belangrijk dateerst een Programma van Eisen wordt opgesteld.Hierin worden alle uitgangspunten voor de instal-latie vastgelegd. De installatieadviseur heeft vande opdrachtgever concrete informatie nodigbetreffende onder andere de functie van hetgebouw, de aanwezige sanitaire toestellen en debouwkundige constructie. Op zijn beurt heeft debouwkundige weer informatie nodig betreffendeleidingloop, de benodigde schachten, leiding-doorvoeringen, enzovoort. Beiden hebben speci-

fieke informatie nodig om te komen tot een goedontwerp van gebouw of installatie en moetendaarom op een aantal belangrijke momentengoed met elkaar communiceren. Een Programmavan Eisen helpt hierbij.

7.2.1 Toekomstige gebruiker van hetgebouwHet aantal en type gebruikers zijn van invloed ophet ontwerp van de leidingwaterinstallatie. Hetaantal gebruikers is bijvoorbeeld van invloed ophet aantal sanitaire toestellen in het gebouw enhet ontwerp van de installatie op het gebied vanbijvoorbeeld gelijktijdigheid en tapcapaciteit en -voorraad van het warmtapwatertoestel. Het typegebruiker komt tot uiting in de wensen die gesteldworden in het gebruik en de veiligheid van deinstallatie (bijvoorbeeld temperatuurbegrenzersop de kranen voor kinderen en ouderen).De gelijktijdigheid zegt iets over het aantal kerendat een tappunt gebruikt wordt. Voor de capa-citeit van de warmtapwaterbereiding is het rele-vant te weten of een douche bijvoorbeeld een-maal per dag wordt gebruikt, meerdere keren perdag of zelfs meerdere keren per uur. Deze situatiedoet zich voor wanneer meerdere personenafhankelijk zijn van één douche, zoals in eensporthal of gevangenis.

7.2.2 Bouwkundige indelingDoor het vaststellen van de opstelplaatsen vankeuken/pantry’s, sanitaire ruimten en de locatievan warmtapwaterbereiding worden de randvoor-waarden geschapen voor het tapwaterleidingnet. Deze randvoorwaarden zijn van invloed op hetuiteindelijke energiegebruik van de leidingwater-installatie, dat gunstiger wordt bij een concentra-tie van opstelplaatsen van sanitaire ruimten. Inde-ling van het gebouw of de woning door de archi-tect, zoals het bepalen van de opstelplaats van dewarmtapwaterbereiding, dient daarom bij voor-keur in overleg met de ontwerper van de sanitaireinstallatie plaats te vinden. De opstelplaats vanhet warmtapwatertoestel is van invloed op dewachttijd en de daarmee gepaard gaande water-en energieverliezen.

In NEN 1006 (Algemene Voorschriften voor Leidingwaterinstallaties AVWI) zijn eisen ten aan-zien van de inrichting als volgt vastgelegd:

1417 LEIDINGWATERINSTALLATIES

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 141

Page 154: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

‘Een leidingwaterinstallatie moet zo zijn uitge-voerd dat deze geen aanleiding geeft tot verspil-ling van water en/of energie.’De NEN 1006 is een bindende norm die is vast-gelegd in het Bouwbesluit. De Modelbouwveror-dening eist dat leidingwaterinstallaties zijn aan-gesloten op het distributienet van de openbarewaterleiding. Het Model Aansluitvoorwaardenvan het waterleidingbedrijf verwijst voor de eisendie gesteld worden aan de leidingwaterinstallatienaar NEN 1006.

7.2.2.a Flexibel installerenVoor koopwoningen heeft met name de toekom-stige bewoner een belangrijke invloed op de terealiseren sanitaire aansluitpunten. Dit wordtbevorderd door het ontbreken van inrichtings-voorschriften voor keuken en sanitaire ruimten inhet Bouwbesluit. Dit houdt in dat bij meerderewoningen die seriematig worden gebouwd deonderlinge verschillen groot kunnen zijn. Eeninventarisatie van wensen per woning is daaromnoodzakelijk. Van belang voor een goed installa-tieontwerp is te weten of het gebruik van deinstallatie in de loop der tijd zal veranderen, bij-voorbeeld door een wisselend aantal of typegebruikers. In dat geval wordt met meerderemogelijkheden in het gebruik rekening gehouden.Dit is bijvoorbeeld te realiseren door het ontwer-pen van een ruim bemeten warmtapwatervoorzie-ning en/of een ‘flexibele’ installatie. Maar dit magniet ten koste gaan van de microbiologische enhygiënische betrouwbaarheid van de installatie.

Flexibel installeren wordt gedefinieerd als: ‘Het in een casco van een woning aanbrengen vanzodanige ruimten en leidingen dat na voltooiingvan het casco, de diverse voorzieningen op elkelogische plaats kunnen worden aangebracht,binnen vooraf aangegeven gebruiksgebieden.’Praktisch gezien houdt flexibel installeren in datalle leidingen niet vast worden weggewerkt, maardat bijvoorbeeld wordt gewerkt met:

• een dikkere dekvloer;

• een voorzetwand;

• een verlaagd plafond.

De bouw van een flexibele installatie is mogelijkdoor het aanbrengen van een infrastructuur,waarop naar wens sanitaire toestellen kunnen

worden aangesloten. Dit is echter een technischingewikkeld ontwerp, waarbij ook rekeninggehouden moet worden met de plaats van deaansluitpunten van de binnenriolering en debouwkundige staat van het gebouw. Deze opzetkan interessant zijn bij projecten waarbij de toe-komstige gebruiker (soms tot kort voor opleve-ring) invloed heeft op de inrichting van de instal-latie of als er meer gebruikers zijn waarvoor éénbasisontwerp wordt gemaakt.

Flexibel installeren heeft ook een meerwaarde bijtoekomstige aanpassingen, omdat het casco eeninstallatie-infrastructuur bevat die nog steedsbruikbaar is. Bij flexibel installeren hoeft tijdens debouw niet bekend te zijn waar de sanitaire ruim-ten zich exact bevinden en hoe groot deze ruim-ten zijn, maar wel binnen welke grenzen de vrij-heid van inrichting en indeling plaatsvindt(gebruiksgebieden).Flexibel installeren betekent dat meer wordt aan-gebracht dan strikt noodzakelijk is, waardoor debouwkosten iets toenemen. Daar staat tegenoverdat deze kosten worden terugverdiend, omdat deinstallatie-infrastructuur levensloopbestendig isgeworden. Het gevolg is dat toekomstig materi-aalgebruik wordt verminderd, omdat minderingrijpend verbouwd hoeft te worden bij veran-derende wensen. Flexibel installeren levert duseen bijdrage aan duurzaam bouwen.

7.2.3 GebruikerscomfortHet comfort van een leidingwaterinstallatie is vaneen groot aantal parameters afhankelijk. Hiernaworden deze beknopt toegelicht.

7.2.3.a VolumestroomDe volumestroom wordt bepaald door de keuzevan de sanitaire kraan of het sanitaire toestel. Dezekeuze is indirect bepalend voor het water- enenergiegebruik. In NEN 1006 zijn eisen ten aan-zien van de volumestroom als volgt vastgelegd:‘Een leidingwaterinstallatie moet zo zijn uitge-voerd dat: de voor het doel beoogde volume-stroom en gebruiksdruk aan de desbetreffendetappunten en aansluitpunten voor toestellenbeschikbaar zijn.’

Elk tappunt heeft een bijbehorende volume-stroom, uitgedrukt in liter/s of liter/min. Deze

142

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 142

Page 155: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

geldt bij een gebruiksdruk van 100 kPa. Bij eenhogere druk dan 100 kPa neemt de volume-stroom toe, tenzij een drukonafhankelijke volume-stroombegrenzer is toegepast.

7.2.3.b TemperatuurIn NEN 1006 zijn eisen ten aanzien van de tempe-ratuur vastgelegd. De temperatuur van het lei-dingwater in leidingdelen van koudwaterinstalla-ties mag ten hoogste 25 °C bedragen. Het warmewater in leidingen die geen onderdeel van eencirculatiesysteem zijn, moet, als geen water wordtgetapt, ook afkoelen tot een temperatuur gelijkaan of lager dan 25 °C.De warmtapwatertemperatuur aan de tappuntenin een woning (zonder circulatie) moet ten min-ste 55 °C kunnen bereiken. Voor utiliteitsgebou-wen geldt dat 60 °C aan het tappunt bereiktmoet kunnen worden. Er mag dus een lageretemperatuur worden ingesteld, mits technischgezien 60 °C haalbaar is.

De maximaal toegestane temperatuur van hetdoor het waterleidingbedrijf aangeleverde koud-water is 25 °C ter hoogte van het leveringspunt.In de praktijk varieert deze waarde van 5 tot 20 °C, afhankelijk van de bron en het seizoen.Hogere temperaturen kunnen leiden tot onge-wenste groei van bacteriën, waaronder deLegionella-bacterie.De situering van leidingen in de nabijheid vanandere warme leidingen (stadsverwarming, cv-leidingen, vloerverwarming) kan van invloed zijnop de temperatuur van het koudwater. Daaromzijn richtlijnen opgesteld voor de minimale afstan-den tussen koudwaterleidingen en andere warmeleidingen. Deze richtlijnen komen in paragraaf7.4.3.c aan de orde.Daarnaast mag de koudwatertemperatuur nietonder 4 °C komen, om bevriezing te voorko-men. Bevriezing kan schade aan het leidingnettoebrengen.

Voor warmwater-uittapleidingen geldt net zoalsvoor koudwaterleidingen, dat opwarming tengevolge van nabij gelegen leidingen voorkomenmoet worden. Een warmtapwater-uittapleidingmag alleen boven 25 °C opwarmen ten gevolgevan tappen en niet door andere oorzaken.

Door middel van het bijmengen van koudwaterkan de gewenste gebruikstemperatuur wordeningesteld. Dit kan handmatig gebeuren, maar ookmet behulp van een thermostatische mengkraan.Te hoge warmtapwatertemperaturen aan het tap-punt kunnen verbranding tot gevolg hebben.Met name in situaties waarbij ouderen, gehandi-capten of kleine kinderen blootgesteld wordenaan het water geeft dit risico’s, omdat zij mindersnel kunnen reageren. In een extreme situatie kandit leiden tot derdegraads verbranding of zelfseen levensbedreigende situatie.

7.2.3.c GelijktijdigheidHet aantal tappunten dat gelijktijdig comfortabelte gebruiken is, is afhankelijk van de toegepasteberekeningsmethode. Voor koudwaterleidingen ishet gebruikelijk om de berekeningen volgens deq√n-methode uit te voeren. Voor berekening vande warmtapwaterinstallatie wordt voor woningende gelijktijdigheidklasse bepaald, die aangeeftwelke tappunten er gelijktijdig gebruikt moetenkunnen worden, zie hierna. Voor warmtapwater-installaties in utiliteitsgebouwen is geen eenvou-dige methode beschikbaar. Hier wordt de gelijk-tijdigheid meestal ingeschat op basis van het aan-tal en type gebruikers.

Gelijktijdigheidsklasse IVerschillende warmwatertappunten, waarvan eréén naar keuze wordt gebruikt zonder eis vangelijktijdigheid. De maximale volumestroom isgebaseerd op de grootste volumestroom van keu-ken-, douche- of badmengkraan.

Gelijktijdigheidsklasse IIaVerschillende warmwatertappunten, waarvan ertwee gelijktijdig naar keuze kunnen wordengebruikt. De maximale volumestroom is geba-seerd op de grootste volumestroom van keuken-en douchemengkraan of alleen badmengkraan.

Gelijktijdigheidsklasse IIbVerschillende warmwatertappunten, waarvan ertwee gelijktijdig naar keuze kunnen wordengebruikt. De maximale volumestroom is geba-seerd op de grootste volumestroom van keuken-en badmengkraan, of keuken- en douchemeng-kraan, of douche- en badmengkraan.

1437 LEIDINGWATERINSTALLATIES

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 143

Page 156: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Gelijktijdigheidsklasse IIIVerschillende warmwatertappunten, waarvan erdrie gelijktijdig naar keuze kunnen wordengebruikt. De maximale volumestroom is geba-seerd op de keukenmengkraan, de badmeng-kraan en de douchemengkraan.

q√√n-methodeDe q√n-methode is een bekend begrip onderinstallatietechnici. Het betreft een methodewaarbij aan alle tappunten een aantal tapeen-heden wordt toegekend. Een fonteinkraan,figuur 7.3, is bijvoorbeeld 0,25 tapeenheden,en een wasmachinekraan (een tapkraan 1/2”) is4 tapeenheden. Deze aantallen zijn vastgelegdin onder andere de VEWIN-werkbladen. Vervol-gens worden alle tapeenheden (n) bij elkaaropgeteld. Door de wortel uit het aantaltapeenheden te vermenigvuldigen met q (q =één tapeenheid in liter/s) wordt de totale volu-mestroom voor de installatie of een leidingdeelbepaald. Deze methode wordt vaak ook voorgrote gebouwen en wooncomplexen toege-past, terwijl hij dan niet altijd meer een goedbeeld geeft van het werkelijke watergebruik.Daarom zijn voor specifieke gebouwen of toe-passingen ook andere formules opgesteld.

7.2.3.d Beschikbaar volume en vermogenHet beschikbare volume koudwater is in principeonbeperkt. Het beschikbare volume warmtapwa-ter wordt bepaald door het warmtapwatertoestel.Bij een doorstroomtoestel (bijvoorbeeld geiser ofcombiketel) is een onbeperkt volume met eenbeperkte volumestroom ter beschikking. Bij eenvoorraadtoestel (bijvoorbeeld boiler) is hetbeschikbare volume afhankelijk van de inhoud vanhet toestel, met doorgaans een grotere capaciteitdan een doorstroomtoestel. Voor het berekenenvan een voorraad- of doorstroomtoestel kangebruik worden gemaakt van het tappatroon. Ditis een theoretische aanname van het aantal tap-momenten per dag met het bijbehorende tijdstipen de gebruiksduur. Hieruit kan bijvoorbeeld wor-den afgeleid wanneer het spitsuur is of wanneereen boiler gelegenheid heeft om op te laden.

7.2.3.e WachttijdWarmtapwaterleidingen die geen deel uitmakenvan een circulatiesysteem, de zogenaamde warm-water-uittapleidingen, leveren niet direct warm-tapwater. De wachttijd is de tijd die nodig is omwarm water aan het tappunt te verkrijgen opgebruikstemperatuur (minimaal 45 °C). Een langewachttijd wordt als oncomfortabel ervaren, zekerbij een keukentappunt. Lange wachttijden zijnwater- en energieverspillend. De maximalewachttijd bedraagt 35 seconden.

144

Soort tappunt

ClosetstortbakFonteinkraanWastafelkraanWastafelmengkraanDouchemengkraanBidetmengkraanKeukenmengkraanBadmengkraanTapkraan 1/2 " (slangwartel)Tapkraan 3/4 " (slangwartel)Tapkraan 1" (slangwartel)Toilet spoelkraanUrinoir spoelkraan

Koudwaterqv in l/s

0,0420,0420,0830,0830,0830,0830,1670,1670,1670,2500,5000,8330,417

Tapeenheden/Spoeleenheden

1/4 TE1/4 TE1 TE1 TE1 TE1 TE4 TE4 TE4 TE9 TE

36 TE16 SE1 SE

Warmwaterqv in l/s

–––0,0420,0420,0420,0830,083–––––

Tapeenheden

–––

1/4 TE1/4 TE1/4 TE1 TE1 TE–––––

Figuur 7.3 Maximale volumestromen van de meest voorkomende tappunten

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 144

Page 157: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

7.2.3.f GeluidIn NEN 1006 zijn eisen ten aanzien van geluid alsvolgt vastgelegd:‘Een leidingwaterinstallatie moet zo zijn uitge-voerd dat geluidhinder wordt vermeden.’Verschillende factoren kunnen geluid veroorzakenin een leidingwaterinstallatie. Geluid kan zeer hin-derlijk zijn en leiden tot overlast. Geluid wordtveroorzaakt door stroming in de installatie, hettot stilstand komen van de stroming (waterslag)en de karakteristiek van sanitaire toestellen.Geluid in de installatie kan worden versterkt doorongunstige of foutieve montage. Het voorkomenvan geluid en geluidsoverlast dient dan ook eenbelangrijk aandachtspunt te zijn.

7.2.3.g GebruiksdrukIn NEN 1006 zijn eisen ten aanzien van de drukals volgt vastgelegd:‘Een leidingwaterinstallatie moet zo zijn uitgevoerddat: de voor het doel beoogde volumestroom engebruiksdruk aan de desbetreffende tappunten enaansluitpunten voor toestellen beschikbaar is.’De leidingwaterinstallatie moet zo zijn uitgevoerddat onder normale omstandigheden de bij detoestellen nodige gebruiksdruk ten minste aanwe-zig is. In het algemeen bedraagt de gebruiksdrukvoor het tappunt of toestel ten minste 100 kPa.De benodigde druk kan echter ook hoger zijnvoor het verkrijgen van het gewenste comfort,bijvoorbeeld bij toepassing van een comfortdou-che (douchepaneel met hoofd- en zijdouches).Ook brandslanghaspels gebruiken een hogeredruk van 150 kPa. In verband met het ontstaan van stromingsgeluiden waterslag verdient het aanbeveling degebruiksdruk te beperken tot 300 kPa. Degebruiksdruk mag in ieder geval niet hoger zijndan 500 kPa.

7.2.4 WarmtapwaterbereidingEen deel van het water dat wordt gebruikt,wordt eerst opgewarmd. Daarvoor staan diversetypen warmtapwaterbereiders ter beschikking.De energiebron is meestal aardgas of elektri-citeit. Daarnaast zijn er alternatieven zoals stads-verwarming, zonne-energie, warmtepomp(boi-ler) of warmteterugwinning uit douchewater.Deze bronnen kunnen of moeten worden aan-gevuld met naverwarming.

In het Programma van Eisen dient te wordenvastgelegd:

• welk systeem wordt toegepast voor centraleverwarming en of een combinatie daarmeegewenst of mogelijk is. Bijvoorbeeld: als een cv-installatie weersafhankelijk wordt geregeld, dankan in het voor- en naseizoen de stooktempera-tuur lager worden dan circa 70 °C. Het is danonmogelijk om via het cv-water warmtapwaterop te warmen tot > 60 °C;

• welk concept warmtapwaterbereiding de voor-keur heeft (conventioneel, zonneboiler, warmte-pompboiler). Deze keuze is van invloed op deEPN-berekening;

• wat de opstelplaats van het warmtapwatertoe-stel wordt; bij voorkeur zo dicht mogelijk bij dewarmwatertappunten in verband met energiever-liezen en wachttijden. Deze plaats is echter ookafhankelijk van een eventuele koppeling met decv-installatie en de indeling van het gebouw;

• specifieke eisen ten aanzien van het te leverenvermogen. In een ziekenhuis is het bijvoorbeeldtijdens de ‘ochtendspits’ belangrijk dat er eengrote warmwaterhoeveelheid op voorraad is. Hierbieden één of meerdere doorstroomtoestellengeen uitkomst, maar is een aanvullende voorraadwarmtapwater noodzakelijk.

7.2.5 Overige randvoorwaarden

7.2.5.a LeveringsdrukIn het voorzieningsgebied van een waterleiding-bedrijf zal de aanvoerdruk van plaats tot plaatsverschillen. Deze verschillen ontstaan door:

• hoogteverschillen in het verzorgingsgebied;

• de plaats van de aansluiting op het distributie-systeem;

• de belasting van het distributiesysteem.

De uiteindelijke druk wordt bepaald door de afleveringsdruk van het waterleidingbedrijf vanafzijn pompstations of door de aanwezigheid vanwatertorens.Waterleidingbedrijven zijn volgens de Waterlei-dingwet verplicht deugdelijk koudwater te leve-ren, in een zodanige hoeveelheid en onder eenzodanige druk als in het belang van de volksge-zondheid is vereist. Let op: de wet geeft geenwaarde voor de werkelijke leveringsdruk. In deaanbevelingen van VEWIN is één en ander als

1457 LEIDINGWATERINSTALLATIES

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 145

Page 158: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

volgt omschreven:‘Waterleidingbedrijven behoren te zorgen vooreen zodanig gedimensioneerde en onderhoudentechnische voorziening dat het water bij alle tap-punten, tot een hoogte van 10 meter boven hetmaaiveld, onder een effectieve druk van 100 kPabeschikbaar is.’

Voor het betreffende project kan bij het waterlei-dingbedrijf de optredende minimum- en maxi-mum aanvoerdruk worden opgevraagd. Het is inhet ontwerp echter niet verstandig om eeninstallatie op een (veel) hogere voordruk te ont-werpen, omdat het mogelijk is dat gedurende delevensduur van de installatie de aanvoerdrukwordt verlaagd. Dat zou dan tot gevolg hebbendat de installatie te krap is ontworpen. Is de aan-voerdruk te hoog, dan kan de voordruk geredu-ceerd worden.

7.2.5.b Keuze van het leidingmateriaalHet gekozen leidingmateriaal is van grote invloedop het ontwerp, bijvoorbeeld bij de berekeningvan wachttijden. In paragraaf 7.7 wordt naderingegaan op kenmerken van leidingmaterialen enverbindingstechnieken. Heeft de opdrachtgeverspecifieke wensen voor een bepaald type of fabri-kaat, dan dient hiermee in het ontwerp rekeningte worden gehouden. De opdrachtgever kan uit-eenlopende redenen hebben om te kiezen vooreen bepaald type of fabrikaat, denk bijvoorbeeldaan de uitwisselbaarheid van materialen in deonderhoudsperiode. Een voorbeeld hiervan is eenwoningbouwvereniging met meerdere woningenin beheer. Het zou voor deze opdrachtgever kost-baar zijn als in alle panden met verschillendematerialen is gewerkt. Hierdoor zijn tijdens onder-houd meer verschillende materialen en gereed-schappen benodigd.Als de opdrachtgever geen specifieke wensenheeft, kan de keuze aan de ontwerper wordenovergelaten.

7.2.5.c EnergiebronVastgelegd moet worden welke energiebronbeschikbaar is voor de warmtapwaterbereiding. Bij-voorbeeld: aardgas, elektriciteit, stadsverwarmingof alternatieve vormen voor warmteopwekking.

7.2.5.d WaterhardheidDe hardheid van het water is in de meeste loca-ties in Nederland goed voor normaal gebruik vanhet water. In sommige gebieden, zoals Zuid-Lim-burg, is het water erg hard. Hier kan, afhankelijkvan de gewenste toepassingen, gekozen wordenom het water te ontharden. Hiervoor gelden ech-ter wel specifieke voorwaarden. Hierop wordt inparagraaf 7.9.3 nader ingegaan.

7.3 Warmtapwaterbereiding

7.3.1 Warmwatertoestellen voor individueelhuishoudelijk gebruikIn hoofdzaak onderscheiden we in woningentwee typen warmwatertoestellen:1 het voorraadtoestel;2 het doorstroomtoestel.

In een voorraadtoestel wordt een hoeveelheidwater opgeslagen en op een vooraf ingesteldetemperatuur gebracht en gehouden voor gebruikop een later tijdstip.Bij doorstroomtoestellen stroomt water, na hetopenen van het warmwatertappunt, langs de ver-warmingsbron en wordt het water gedurende dietijd verwarmd.De temperatuur van het warme water is afhanke-lijk van de koudwatertemperatuur, de volume-stroom en de capaciteit van het toestel.

7.3.1.a Voorraadtoestellen voor individueelhuishoudelijk gebruikVoor woningen komen voorraadtoestellen in devolgende uitvoeringen in aanmerking:1 gasgestookte boiler;2 indirect gestookte boiler (verwarmd via cv-ketel);3 elektrische boiler;4 warmtepompboiler;5 zonneboiler.

1 Gasgestookte boilerDe gasboilers voor huishoudelijk gebruik bestaanuit een voorraadtank van plaatstaal met in hetmidden een rookgaskanaal, figuur 7.4. De ruimtetussen voorraadtank en mantel is opgevuld meteen isolatielaag om de warmteverliezen te beper-ken. Midden onder de boiler bevindt zich de gas-

146

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 146

Page 159: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

brander, onder het rookgaskanaal.De inhoud van gasboilers voor huishoudelijkgebruik varieert tussen 80 en 200 liter. Gasboilersvoor huishoudelijk gebruik hebben een beperktvermogen ten opzichte van een geiser. De bepa-ling van de juiste inhoud is dan ook van belang.De hersteltijd na het leegtappen ligt in het alge-meen tussen de 30 en 45 minuten.

2 Indirect gestookte boilerEen voordeel van indirecte verwarming tenopzichte van directe verwarming is dat de mantel-temperatuur van het verwarmend oppervlak rela-tief laag blijft. Bij indirecte verwarming is de kalk-afzetting op de warmtewisselaar daarom minderdan bij directe verwarming. Bij een indirect gestookte boiler wordt het tapwa-ter verwarmd door cv-water. De optimale opstel-lingsplaats voor deze toestellen is direct naast decv-ketel. Indirect gestookte boilers zijn te verdelenin dubbelwandige boilers en enkelwandige boilers.Dubbelwandige boilers bestaan uit een voorraad-tank voor het tapwater en een mantel rondom devoorraadtank. Tussen de voorraadtank en de man-tel stroomt het cv-water, figuur 7.5. Dit is het meesttoegepaste systeem. Een nadeel hiervan is dat hetverwarmend oppervlak relatief klein is, waardoor decv-ketel moeite kan krijgen met zijn warmteafgifte.Dit heeft een negatieve invloed op het rendement.

Bij enkelwandige boilers wordt het tapwaterverwarmd door een verwarmingsspiraal waarhet cv-water doorheen stroomt, figuur 7.6. Hierbij is het nadeel van de dubbelwandigeboiler ondervangen.

3 Elektrische boilerBij een elektrische boiler vindt de warmtetoevoeraan het water via een elektrisch element plaats,figuur 7.7. Over het algemeen wordt het waterin de boiler gedurende de daluren (goedkoperestroom) op temperatuur gebracht. Door ditbeperkt aantal uren is een hoge temperatuurvan het opgewarmde water (tot circa 80 ˚C)noodzakelijk.Er zijn ook elektrische boilers met een dagschake-laar waarmee een afzonderlijk verwarmings-

1477 LEIDINGWATERINSTALLATIES

warm water

toevoergas-

koud water

rookgasafvoer

retourwater CV

naar CV radiatoren

CV ketel boiler

mantel

warm water

koud water

retourwater CV

naar CV radiatoren warm water

koud waterFiguur 7.4 Gasboiler voor huishoudelijk gebruik

Figuur 7.5 Indirect gestookte boiler met mantelverwarming

Figuur 7.6 Indirect gestookte boiler met spiraalverwarming

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 147

Page 160: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

element van grotere capaciteit wordt ingescha-keld. Hierdoor is het mogelijk de boilerinhoud incirca 2 uur op temperatuur te brengen. Het ver-mogen van een elektrische boiler is beperkt,omdat anders (dure) voorzieningen voor kracht-stroom nodig zijn. De boilers hebben een inhouddie varieert van 10 tot 200 liter.Voorraadtoestellen van 10 tot 30 liter worden hetmeest toegepast als lokale warmtapwaterbereiderbij tappunten waar de wachttijd vanaf het centralewarmtapwatertoestel te groot is. Voorraadtoestel-len van 50 tot 200 liter zijn geschikt als centralewarmtapwaterbereiders, waarbij de inhoud van hettoestel moet zijn afgestemd op het dagverbruik.

4 WarmtepompboilerOm de energie van een lage temperatuurbron opeen hoger temperatuurniveau nuttig te kunnengebruiken, wordt een warmtepomp ingezet. Hetwerkingsprincipe is gelijk aan dat van een koel-machine. Bij een koelmachine wordt koudegeproduceerd, en als gevolg daarvan komtwarmte vrij bij de condensor en de compressor.Bij een warmtepomp wordt die warmte juistbenut. Bij warmtepompboilers in woningenwordt retourlucht van het ventilatiesysteemgebruikt als energiebron, figuur 7.8.In dit geval is echter warmteterugwinning bijbijvoorbeeld een balansventilatiesysteem nietmogelijk.De haalbare temperatuur met een warmtepomp-boiler is circa 50 °C. In het toestel is daarom vaakal een naverwarmingselement ingebouwd om totminimaal 60 °C te kunnen komen. Dit hangt ooksamen met de wettelijke verplichting dat het

warme tapwater in een woning minimaal 55 °Cmoet kunnen bereiken aan het tappunt.Warmtepompboilers voor huishoudelijk gebruikhebben een inhoud van 80, 120 of 200 liter. Eenwarmtepompboiler wordt positief gewaardeerdin NEN 5128 (EPN).

5 ZonneboilerEen zonneboiler is in staat om de energie vanzonnestraling om te zetten naar bruikbare warmtevoor de warmtapwaterbereiding. Een voorbeeldvan een systeem is in figuur 7.9 schematischweergegeven. Een zonneboiler wordt positiefgewaardeerd in NEN 5128 (EPN).

Zonneboilers kunnen niet het hele jaar door vol-doende warmte leveren. Op koude en bewolktedagen is de opbrengst minder, waardoor naver-warming noodzakelijk is. Afhankelijk van de con-structie kan periodieke opwarming van de boilerin-houd gewenst zijn vanwege Legionella-preventie. Een zonneboiler wordt ontworpen op circa 50%van de totale warmtapwaterbereiding. Daarmeeis voor een standaard huis en gemiddeld gebruikeen collectoroppervlak van circa 3 m2 en eenvoorraadvat van 100–200 liter nodig. De hoogste

148

warm water

thermostaat

verwarmingselement

magnesium anode

koud water

warm water

warme lucht

compressor

condensor

koudemiddelgasvormig

koud water

koude lucht

expansieventiel

naverwarmer

koudemiddel

(elektrisch)

vloeibaar

Figuur 7.7 Elektrische boiler voor huishoudelijk gebruik

Figuur 7.8 Warmtepompboiler

warm water

koud water

CV-ketelvoorraadvat

collector

Figuur 7.9 Standaard zonneboiler voor tapwater, naver-

warmd via een cv-ketel

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 148

Page 161: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

opbrengst wordt bereikt bij plaatsing van de col-lector naar het zuiden.Aandachtspunten voor de toepassing van zonne-boilers zijn:

• dakoriëntatie en belendende bebouwing;

• inbouw van collector in het dak.

7.3.1.b Doorstroomtoestellen voor individueel huishoudelijk gebruikVoor woningen komen doorstroomtoestellen inde volgende uitvoeringen in aanmerking:1 geisers;2 combitoestellen volgens het doorstroomprincipe;3 stadsverwarming (via warmtewisselaar);4 warmteterugwinning uit douchewater.

Een nadeel van een doorstroomtoestel is dat ermaar één of meerdere tappunten tegelijk gebruiktkan (kunnen) worden, afhankelijk van de capa-citeit van het toestel. Bij een klein vermogen is hetbijvoorbeeld niet mogelijk om gelijktijdig het badte vullen en af te wassen.Doorstroomtoestellen kennen meestal een tap-drempel. De tapdrempel is de minimale volume-stroom warmtapwater waarbij het toestel inbedrijf komt. Bij toepassing van bijvoorbeeld eenwaterbesparende douchekop, kan een probleemontstaan als de volumestroom door de douche-kop lager is dan de tapdrempel. Het warmtap-watertoestel komt dan niet in bedrijf.

1 GeisersBij een geiser stroomt na het opendraaien van dewarmwaterkraan het water door het toestel,waardoor de gasbrander gaat branden en waterwordt verwarmd, figuur 7.10. De warmwater-

productie van geisers kan ononderbroken door-gaan.

De volumestroom is zo begrensd, dat de warmte-afgifte van de brander voldoende is om het watereen temperatuurstijging van 50 °C te geven. Erzijn ook geisers waarbij met behulp van een ther-mostaat de temperatuur van het tapwater con-stant wordt gehouden, zodat het vermogenwisselt met de gewenste volumestroom.Geisers delen we als volgt in:

KeukengeiserBij een keukengeiser wordt het te verwarmenwater door een spiraalvormige buis gevoerd, dieaan de buitenzijde van de verbrandingskamer isbevestigd. Keukengeisers hebben een gering ver-mogen van 9 à 10 kW. Vanwege dit geringe vermogen bedraagt de maximaal af te nemenvolumestroom niet meer dan ongeveer 4,5liter/min water van 40 °C (ter vergelijking: eendouche is al gauw 6 liter/min). Vooral bij een zeerlage koudwatertemperatuur heeft de keuken-geiser vaak een te laag vermogen om een redelijkdouchecomfort te verkrijgen. Het gelijktijdiggebruik van tappunten is niet mogelijk. De tap-drempel van een keukengeiser is ongeveer 0,025liter/s (1,5 liter/min); de watertemperatuur kanhierbij hoog oplopen tot circa 80 °C.

BadgeiserBadgeisers zijn voor meerdere tappunten bedoelden worden vrijwel altijd op een centrale plaatsopgesteld, meestal in combinatie met de cv-ketel.De wachttijd voor het keukentappunt neemtdaardoor toe ten opzichte van de keukengeiser.Badgeisers zijn doorgaans in twee capaciteiten ver-krijgbaar. De kleine badgeiser heeft een vermogenvan 15 à 20 kW. Grote badgeisers hebben een ver-mogen vanaf ongeveer 20 kW en zijn alle module-rend uitgevoerd. Daardoor is dit toestel ookgeschikt voor levering aan het keukentappunt. Metdit toestel kan onder bepaalde voorwaarden opmeer tappunten tegelijk water worden afgeno-men. De tapdrempel bedraagt 1,5–3 liter/min.

2 Combitoestellen volgens het doorstroomprincipeHet voordeel van een combitoestel is dat slechtséén toestel nodig is voor zowel de ruimteverwar-ming als de warmtapwaterbereiding. De ruimte-

1497 LEIDINGWATERINSTALLATIES

warm water koud water

Figuur 7.10 Gasgeiser

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 149

Page 162: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

verwarming en de warmtapwatervoorzieningwerken onafhankelijk van elkaar. De warmtap-watervoorziening heeft hierbij voorrang boven deruimteverwarming. Bij een intensief gebruik vande warmtapwatervoorziening, bijvoorbeeld in depiekperiode in de ochtend, kan de opwarmingvan de woning verstoord worden.Door de isolatie van de moderne woning is het vermogen dat nodig is voor het verwarmen van dewoning, aanzienlijk lager dan het vermogen voorde warmtapwaterbereiding. Hierdoor is de warm-tapwaterbereiding meestal maatgevend voor hetvermogen van het te selecteren toestel. De laatstejaren zijn woningen steeds energiezuiniger gewor-

den, mede door inzet van de EPN, waardoor hetvermogen van ruimteverwarming sterk is verlaagd.Daarentegen neemt de vraag naar luxere sanitairevoorzieningen toe, waarmee het benodigde vermo-gen voor warmtapwater toeneemt. Het toepassenvan een combiketel voor beide functies kan dan totgevolg hebben dat dit energetisch en regeltech-nisch ongunstig is voor de ruimteverwarming,omdat de ketel een te groot vermogen heeft.Het heeft de voorkeur een combitoestel dicht bijde keuken op te stellen. Het aanrecht is het meesten vaak kortstondig gebruikte tappunt. Langewachttijden op dit tappunt leiden tot onnodigewater- en energieverliezen.

150

naar CV radiatoren retourwater CV

koud waterwarm water

tappot

retourwater CV

naar CV radiatoren

warm water koud water

warm water

naar CV radiatoren retourwater CV

koud water

Figuur 7.11 Gaswandketel met tappot

Figuur 7.12 Combitoestel met tapboiler

retourwater CV

koud waterwarm water

naar CV radiatoren

Figuur 7.14 Gaswandketel met warmtewisselaar in het

cv-lamellenblok

Figuur 7.13 Gaswandketel met twee lamellenblokken

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 150

Page 163: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Om lange aanwarmtijden te voorkomen, is in hettoestel vaak een zogenaamde tappot aangebrachtwaarbij een kleine hoeveelheid cv-water (circa 5liter) steeds op een hoge temperatuur van circa70 °C wordt gehouden. Dergelijke toestellen wor-den ook als gaswandketel uitgevoerd, figuur 7.11.Er is een zogenaamde tapboiler ontwikkeld, waar-bij de tappot van 5 liter wordt vervangen dooreen buffervoorraad van bijvoorbeeld 30 liter,figuur 7.12. Hierdoor hoeft de cv-ketel niet bijiedere tapping in bedrijf te komen. Dit heeft eengunstige invloed op het rendement.Ook zijn er gaswandketels met twee afzonderlijkelamellenblokken (voor cv en warmtapwater),figuur 7.13, en met een in het cv-lamellenblokingebouwde warmtewisselaar voor de indirecteverwarming van het tapwater, figuur 7.14. Eenvoordeel van deze toestellen is dat geen warm-tapwater op voorraad wordt gehouden, waardoorer geen stilstandverliezen zijn.

3 StadsverwarmingSteeds vaker wordt er gebruikgemaakt van stads-verwarming. Dit is mogelijk wanneer er in degemeente een goedkope energiebron met ‘rest-warmte’ beschikbaar is, zoals de warmte die vrij-komt bij een afvalverbrandingsinstallatie. Ook kaner door het energiebedrijf centraal een warmte-krachtinstallatie zijn opgesteld die het warmwaterverzorgt. Dit water is voor woningen meestalbeschikbaar voor centrale verwarming zondertussenplaatsing van een warmtewisselaar. Ditnoemt men een primaire aansluiting.Voor de bereiding van warmtapwater wordt aan-vullend wel een warmtewisselaar geplaatst, waar-bij aan de ene zijde het stadsverwarmingswaterzorgt voor verwarming en aan de andere zijde hetdrinkwater wordt opgewarmd. Er wordt hier geenvoorraad aangemaakt, dat wil zeggen dat het ver-mogen van de warmtewisselaar en de tempera-tuur van het stadsverwarmingswater hooggenoeg moeten zijn om warmtapwater van mini-maal 60 °C te kunnen bereiden.De warmtewisselaar wordt meestal opgesteld inde meterkast. Er zijn van de energiebedrijvenopstellingstekeningen beschikbaar voor meter-kasten met stadsverwarming. In de praktijkwordt deze kast erg warm door de voortdurendewarmteafgifte van de stadsverwarmings-leidingen. Dit kan de waterkwaliteit nadelig beïn-

vloeden. In paragraaf 7.4.3.c wordt nader inge-gaan op richtlijnen ter voorkoming van opwar-ming van drinkwater.

4 Warmteterugwinning uit douchewaterHet principe van warmteterugwinning uit douche-water berust op het opwarmen van koudwaterdoor afvoerwater van de douche. Het is een rela-tief nieuwe techniek, die echter steeds vakerwordt toegepast in met name woningen, vanwe-ge de eenvoudige realisatie en lage kostprijs. Dedouchewater-warmtewisselaar (DWTW) ver-warmt het koude water. Dit voorgewarmde kou-de water wordt toegevoerd aan het warmtapwa-tertoestel en/of aan de koude poort van de ther-mostatische douchemengkraan. De hoogsteopbrengst wordt bereikt bij een aansluiting opbeiden. Bij een aansluiting uitsluitend op de kou-de poort of op het warmtapwatertoestel, wordteen onbalans veroorzaakt tussen de koude enwarme waterstromen over de DWTW, waardoorde opbrengst vermindert. Toepassing van deDWTW veroorzaakt een grote spreiding in hetgevraagde tapvermogen, waardoor een warm-tapwatertoestel met een kleine voorraad of eengroot modulerend bereik vereist is.De warmtewisselaar bestaat uit een dubbele con-

1517 LEIDINGWATERINSTALLATIES

warm water

koud water

boiler

douchebak

voorverwarmdkoud water

overigetoepassingen

warmte-wisselaar

Figuur 7.15 Douchewater-warmteterugwinning

met concentrische pijp

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 151

Page 164: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

centrische pijp, waarbij het warme afvoerwaterdoor de binnenste pijp omlaag stroomt en het koude water via de buitenste buis omhoog stroomt,figuur 7.15. Het is mogelijk om meerdere afvoer-punten op één warmtewisselaar aan te sluiten. Bijeen aanvoertemperatuur van 15 °C en een afvoer-temperatuur van 40 °C kan een voorverwarmingtot boven 25 °C worden verkregen. Bij twee in seriegeplaatste wisselaars kan dit oplopen tot 28 °C.

7.3.1.c Keuze van het warmwatertoestelvoor individueel huishoudelijk gebruikBij de keuze van het warmwatertoestel voor indi-vidueel huishoudelijk gebruik spelen diverse fac-toren een rol, zoals de benodigde investering,de installatiemogelijkheden, de beschikbareenergiebron, het energiegebruik en het gewen-ste comfort.

EnergiebronAls energiebron is meestal aardgas en elektriciteitbeschikbaar. In veel woningen wordt tegenwoor-dig ook gebruikgemaakt van stadsverwarming enwordt geen aardgasaansluiting meer gerealiseerd.In dat geval blijft de keuze beperkt tussen eenindirect verwarmd toestel (warmtewisselaar viacv-water) of een elektrisch toestel. In de EPN worden verschillende waarderingen toe-gekend aan de diverse toestellen, wat betreft ren-dement en energiegebruik. Soms is het nodig eentoestel met een hoger rendement te kiezen om deEPC-eis te halen. Vaak kan hierbij de keuze vooreen zuinigere installatie aantrekkelijker zijn quainvestering dan betere bouwkundige voorzienin-gen, zoals een hogere Rc-waarde van de isolatie.

ComfortQua comfort is niet elk toestel voor elke situatiegeschikt. Zoals al beschreven kan een keukengei-ser niet voldoende zijn voor warmtapwaterleve-ring in een badkamer. Daarnaast kunnen de wen-sen van de gebruiker uiteenlopend zijn. Hoe meertappunten men gelijktijdig wil gebruiken, des tegroter moet de capaciteit van het toestel zijn. Alledoorstroom warmtapwatertoestellen wordenvoorzien van een CW-klasse (Comfort Warmwa-ter), figuur 7.16 en 7.17. Op basis daarvan kanbepaald worden welk toestel voldoet. CW-klasse 1is daarbij alleen geschikt voor de keuken, terwijlde hoogste klasse CW6 geschikt is voor gelijktijdigvullen van het bad en gebruik in de keuken. DeCW-klasse wordt duidelijk zichtbaar op het toestelaangebracht.

Technische beperkingenDe maximale leidinglengten dienen gebaseerd tezijn op de maximum toelaatbare leidingwachttij-den. Indien er eisen worden gesteld aan de somvan leidingwachttijd en toestelwachttijd kan ditgevolgen hebben voor de keuze van het toestel.

152

KEUR

HR 104

3

HR Verwarming

HR Warm Water

Comfort Warm Water

Schonere Verbranding

Naverwarming Zonneboiler

CWSVNZ

HRww

GAS

Figuur 7.16 Aanduiding van de CW-klasse op het toestelBron: ISSO-publicatie 30

CW-klasse

CW 1CW 2CW 3CW 4CW 5CW 6aCW 6b

CW 6c

Beschrijving

Keuken Keuken of doucheKeuken of douche of badKeuken of douche of badKeuken of douche of badBadKeuken en douche

Keuken en bad

Functionele eis

≥ 2,5 l/min van 60 °C≥ 3,6 l/min van 60 °C≥ 6 l/min van 60 °C / bad van 100 l in maximaal 12 minuten gevuld≥ 7,5 l/min van 60 °C / bad van 120 l in maximaal 11 minuten gevuld≥ 7,5 l/min van 60 °C / bad van 150 l in maximaal 10 minuten gevuldvullen van bad van 200 liter in maximaal 10 minuten≥ 7,5 l/min van 60 °C gelijktijdig met douche van maximaal 7,5 l/min van 60 °C ≥ 7,5 l/min van 60 °C gelijktijdig met vullen van bad van 150 liter inmaximaal 10 minuten

Figuur 7.17 Comfort warmwater herleid uit criteria van Gaskeur

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 152

Page 165: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Over het algemeen geldt dat voorraadtoestellenen doorstroomtoestellen met een tappot geenwachttijd kennen. De toestelwachttijd kan wor-den opgevraagd bij de leverancier of fabrikant.

Het warmtapwatertoestel moet geschikt zijn omde verlangde minimale volumestroom te kunnenleveren. De volumestroom van bijvoorbeeld eenspaardouche kan zo klein zijn, dat het toestel nietin bedrijf komt. De tapdrempel van het warmtap-watertoestel kan worden opgevraagd bij de leve-rancier. Voorraadtoestellen en doorstroomtoestel-len met een tappot kennen over het algemeengeen tapdrempel.

7.3.2 Warmwatertoestellen voor collectiefgebruikCentrale warmwatervoorzieningen waarbij sprakeis van collectief gebruik, kunnen we onderschei-den in:

• voorraad- of doorstroomtoestellen of een com-binatie van beide;

• indirecte of directe verwarming.

Ook in collectieve installaties komen huishoude-lijke toestellen voor. Denk hierbij aan een lokaleclose-in boiler ten behoeve van een pantry of uit-stortgootsteen. Deze toestellen worden bespro-ken in paragraaf 7.3.1.Grotere elektrische toestellen komen in Neder-land nauwelijks voor. Daarom wordt hier alleeningegaan op directe verwarming door middelvan gas of indirecte verwarming door middelvan cv-water. Grote zonneboilers wordenbesproken in hoofdstuk 10. Daarnaast is in sub-paragraaf 7.3.1.a al ingegaan op de toepassingvan warmtepompboilers.

Voorraadtoestellen worden toegepast in situatieswaarin gedurende een korte spitsperiode een gro-te hoeveelheid warm water wordt gevraagd, bij-voorbeeld in een ziekenhuis, sporthal of gevange-nis. Wordt gedurende een lange periode een vrijconstante hoeveelheid warm water gevraagd, dankan een doorstroomtoestel worden toegepast.Het vermogen van een doorstroomtoestel is veelgroter dan dat van een voorraadtoestel. Dit kanvoor grote installaties wel eens problemen geven.De hiervoor benodigde energiecapaciteit is langniet altijd aanwezig. In de praktijk wordt daarom

veel gebruikgemaakt van opstellingen waarbijmen over een redelijke voorraad en een redelijkvermogen beschikt door middel van het combi-neren van voorraad- en doorstroomtoestellen.Het toe te passen type warmwatertoestel is dussterk afhankelijk van de hoeveelheid warm water,de duur van de spitsperiode en het warmte-medium (elektriciteit, gas of cv-water) dat terbeschikking staat.

7.3.2.a Voorraadtoestellen voor collectiefgebruik

Gasgestookte boilerDirect gestookte gasboilers worden onderschei-den in middelgrote en grote (industriële) uitvoe-ringen. De boilers hebben een inhoud van circa50 tot 400 liter en een vermogen van 15 tot 130kW. Koppeling van verschillende gasboilers totcomplete warmwaterbatterijen maakt het moge-lijk zeer grote installaties van warm water te voor-zien, figuur 7.18.Bij installaties met een hoge capaciteit en een korteopwarmtijd wordt bij toepassing van verschillendeboilers de parallelschakeling toegepast, figuur7.18-1 en 7.18-2. Wordt een constante hoge tap-watertemperatuur gevraagd, dan worden de boi-lers in serie geschakeld, figuur 7.18-3. Een gas-boiler kan ook in serie worden geschakeld met eenvoorraadvat om piekbelastingen op te vangen. Hetvoorraadvat wordt op temperatuur gehoudendoor warm water uit de gasboiler te circuleren.

1537 LEIDINGWATERINSTALLATIES

LeidingwaterinstallatiesVoor leidingwaterinstallaties wordt een onder-scheid gemaakt tussen individuele en collectie-ve installaties. Individuele installaties zijn bij-voorbeeld de installaties in alle woningen, stu-dentenhuizen die vergelijkbaar zijn met eengezinswoning of een eenmanszaak. Bij groterewooncomplexen, ziekenhuizen, kantoorgebou-wen, sporthallen en dergelijke spreekt men vaneen collectieve installatie. Het kenmerk hiervanis dat water door de eigenaar beschikbaarwordt gesteld aan derden (personeel, klanten,patiënten etc.). De collectieve installaties vallenonder de wetgeving van de Waterleidingweten het Waterleidingbesluit. Individuele installa-ties in woningen vallen onder de Woningwet.

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 153

Page 166: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Indirect verwarmde boilerIndirect verwarmde boilers voor grotere installa-ties zijn er in verschillende uitvoeringen. Ze kun-nen een inhoud hebben van 50 tot 1000 liter. Bijkoppeling van een aantal toestellen kan uiteraardeen grotere voorraad worden verkregen. Er wordteen onderscheid gemaakt tussen boilers metinwendig verwarmend oppervlak (VO) en uitwen-dig VO. Bij inwendig VO is er in of om de boilereen spiraal aanwezig waardoor verwarmings-water circuleert, figuur 7.19. Bij boilers met uit-wendig VO wordt het warmtapwater uit de boilergecirculeerd over een separate warmtewisselaar,figuur 7.20. Deze separate warmtewisselaar kanworden gevoed door de centrale verwarmings-installatie van het gebouw, maar ook direct doorstadsverwarming.

7.3.2.b Doorstroomtoestellen voor collectief gebruik

Gasgestookt doorstroomtoestelGasgestookte doorstroomtoestellen zijn verkrijg-baar tot grote vermogens, van circa 100 tot 900kW. Deze toestellen zijn goed toepasbaar bij eenconstante warmwatervraag, zoals in industriëletoepassingen. Voor toepassingen met een piek-gebruik (sporthal, ziekenhuis) is de regelbaarheidvan het systeem minder goed, en is combinatiemet een voorraadvat een goede oplossing.

Indirect verwarmd doorstroomtoestelEen voorbeeld van een doorstroomtoestel (warmte-wisselaar) waarbij cv-water als warmtemediumwordt gebruikt, is te zien in figuur 7.21. De inhoud(voorraad) van het doorstroomtoestel is te verwaar-lozen klein. Het warmtapwatersysteem dient met

154

warm water

koud water

retour warmtepomp of zonnecollector

naverwarmingsspiraal CV

lage temperatuurtrajectvoorverwarmingsspiraal

aanvoer CV

aanvoer

retour CV

koud water

warmwatercirculatie

retour CV

aanvoer CV

warm water

Figuur 7.19 Dubbelwandige combinatieboiler met voor- en

naverwarmingsspiraal

Figuur 7.20 Indirect verwarmde boiler met uitwendige

warmtewisselaar, oplaadpomp en doorstroomtoestel

parallelschakeling van1 parallelschakeling vantwee gasboilers

koud water

warm water

drie of meer gasboilers2 serieschakeling van

twee gasboilers

ontluchtingautomatische

3

verhoging van de tapcapaciteithogere capaciteiten korte opwarmtijd en korte opwarmtijd weinig ketelsteenafzetting

ook bij hard water relatief

Figuur 7.18 Koppeling van verschillende gasboilers

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 154

Page 167: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

een circulatiepomp te worden uitgevoerd. Dezepomp zorgt voor de benodigde minimale circulatieover tapwaterzijde van het doorstroomtoestel.Indien gewenst, kan tussen de warmtapwaterleidingen de tapwater-circulatieleiding een kortsluitleidingworden aangebracht (bypass), zodat de circulatie-volumestroom over het warmtapwatersysteem kanworden beperkt. Een reden om te kiezen voor ditsysteem kan zijn dat er een warmtebron van ruimvoldoende vermogen en temperatuur beschikbaaris, zoals een cv-installatie of stadsverwarming.

7.3.2.c Keuze van het warmwatertoestelvoor collectief gebruikBij de keuze van het warmwatertoestel voor col-lectief gebruik spelen net als bij huishoudelijketoepassingen diverse factoren een rol, zoals debenodigde investering, de installatiemogelijk-heden (opstellingsruimte), het gewenste comforten het energiegebruik. Verder speelt de beschikbare energiebron eenbelangrijke rol. Bij bijvoorbeeld een gebouw datwordt voorzien van stadsverwarming, wordt meest-al geen aardgasleidingnet meer aangebracht. Op dat moment blijft alleen elektriciteit of centraleverwarming over als energiebron. Als een grootvermogen benodigd is, valt elektriciteit als energie-bron af vanwege de zeer dure aansluitingen diedaarvoor benodigd zijn. Het ligt dan voor de handte kiezen voor een indirect verwarmd systeem.

Om iets te kunnen zeggen over het benodigdevermogen en de benodigde voorraad, wordt omte beginnen berekend wat het continuverbruik en

piekverbruik zijn. In veel gevallen is er sprake vaneen combinatie van één of meerdere voorraad-en doorstroomtoestellen. In de praktijk komt hetvaak voor dat een voorraadvat wordt opgeladendoor een doorstroomtoestel. Er zijn echter altijdmeerdere combinaties mogelijk, dus er is geenkant en klaar concept te geven.Zoals al eerder vermeld zijn er ook collectieveinstallaties denkbaar, waarbij er een minimumaan warmtapwater benodigd is. In een kantoor-gebouw zijn vaak alleen een pantry, uitstortgoot-steen en eventueel wastafel voorzien van warm-water. Als deze tappunten ook nog eens ver vanelkaar zijn gelegen, wordt meestal gekozen voorlokale warmtapwaterbereiding door middel vanelektrische boilers van 10-30 liter.

7.3.3 Benodigde bouwkundige voorzieningenIn deze subparagraaf wordt ingegaan op debouwkundige voorzieningen die benodigd zijnvoor de warmtapwaterbereiding, zoals de groottevan de opstellingsruimte.

7.3.3.a Huishoudelijke warmtapwater-voorzieningVoor een warmtapwatervoorziening in een woningis meestal geen bijzonder grote opstellingsruimtebenodigd. Hierna wordt aangegeven waar eentoestel normaal gesproken wordt gesitueerd:

• elektrische close-in boiler: onder in het goot-steenkastje;

• elektrische close-up boiler: naast of boven dewastafel of gootsteen;

• gasgestookte boiler: in verband met de beno-digde ruimte vaak op zolder of in een berging. De benodigde ruimte is afhankelijk van de boiler-inhoud. Aandachtspunt is de plaats van de rook-gasafvoer, dus niet elke willekeurige ruimte ishiervoor geschikt;

• indirect verwarmde boiler: opstelling in denabijheid van de cv-ketel is een voorwaarde. Zietevens bij gasgestookte boiler;

• warmtepompboiler: in de nabijheid van deenergiebron. Een warmtepompboiler die gebruik-maakt van ventilatielucht wordt dus gesitueerd inde nabijheid van de retourkanalen van het venti-latiesysteem, meestal op zolder of in een berging;

• zonneboiler: de zonnecollector bevindt zich ophet dak van de woning. Het is daarom het meestvoor de hand liggend om het boilergedeelte in de

1557 LEIDINGWATERINSTALLATIES

koud water

retour CV

aanvoer CV

warm water

Figuur 7.21 Doorstroomtoestel (warmtewisselaar)

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 155

Page 168: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

nabijheid daarvan te plaatsen op de bovenste ver-dieping. Tevens wordt direct daarnaast een cv-ketel opgesteld voor de gewenste naverwarming;

• keukengeiser: vlakbij of boven de gootsteen-mengkraan. Aandachtspunt is de plaats van derookgasafvoer;

• badgeiser: vlakbij de gootsteenmengkraan inverband met een korte wachttijd (indien van toe-passing) of vlakbij de badruimte. Aandachtspuntis de plaats van de rookgasafvoer;

• gasgestookte combiketel: op zolder of in eenberging. Aandachtspunt is de plaats van de rook-gasafvoer.

De plaats van uitmondingen voor rookgas-

afvoeren worden besproken in deel 6B Installaties -

Werktuigbouwkundig en Gas, hoofdstuk 14

7.3.3.b Collectieve warmtapwater-voorzieningVoor een collectieve warmtapwatervoorziening isover het algemeen meer opstellingsruimte beno-digd, variërend van een kleine werkkast voor eenelektrische boiler tot een ruimte van een aantalm2 voor een totale warmtapwatervoorziening inbijvoorbeeld een verzorgingshuis, compleet metwarmtewisselaar(s), voorraadvat(en) en verdeel-inrichting. De plaats en grootte van de ruimte is afhankelijkvan de betreffende energiebron, het vermogen,de plaats van de gebruiker en de relatie tot ande-re installaties (centrale verwarming, enzovoort).Er zijn zoveel varianten mogelijk, dat hiervoorgeen richtlijnen gegeven kunnen worden. NB Het is niet toegestaan om een warmtapwater-toestel te plaatsen in een technische ruimte dievoortdurend een temperatuur boven 25 °C heeftten gevolge van de opstelling van centrale ver-warmingsketels. Dat is vragen om problemen inde leidingwaterinstallatie met sedimentvorming(vervuiling) en kans op groei van onder andere deLegionella-bacterie.

7.4 Ontwerp van de leidingwater-installatie

In deze paragraaf wordt nader ingegaan op het ontwerp van de installatie, waarbij ook de aspec-ten die in het Programma van Eisen aan de orde

zijn gekomen, nader worden uitgewerkt. Specifie-ke uitgebreidere onderdelen, zoals de plaatsingvan een drukverhoging-, ontharding- of sprinkler-installatie worden besproken in paragraaf 7.8, 7.9en paragraaf 7.10.4.

7.4.1 Watermeter en dienstleiding

7.4.1.a DienstleidingDe aansluitleiding is de leiding van het waterleiding-bedrijf die de leidingwaterinstallatie van een perceelmet de hoofdleiding (distributieleiding) verbindt.Hiertoe behoren ook de meetinrichting en alleandere apparatuur die door of vanwege het water-leidingbedrijf in deze leiding is aangebracht, zoalsdienstkraan, hoofdkraan en keerklep. In de praktijkspreken we over dienstleiding of aansluitleiding.Voor aansluitleidingen worden koperen buizen en,tegenwoordig steeds vaker, kunststof buizen toe-gepast. In paragraaf 7.7 wordt nader ingegaan opde toepassing van verschillende materialen. De aan-sluitleiding wordt op de hoofdleiding aangeslotendoor middel van een dienstkraan.

7.4.1.b WatermeteropstellingAlle perceelaansluitingen zijn voorzien van éénwatermeter door het waterleidingbedrijf ten be-hoeve van de afrekening. Voor woningen onder-scheiden we individuele bemetering en centralebemetering (bij flats en woongebouwen). Bij utili-teitsgebouwen is doorgaans één watermeter aan-wezig van het waterleidingbedrijf. De eigenaar kaner echter zelf voor kiezen meerdere tussenwaterme-ters te plaatsen om het gebruik per gebouwfunctieof installatiedeel te registreren. Vóór de watermeterplaatst het waterleidingbedrijf de hoofdkraan, figuur7.23. Direct na de watermeter worden een keerklepen een aftapkraan aangebracht. De keerklep wordtnader beschreven in paragraaf 7.4.7.

Bij individuele bemetering in woningen wordt dewatermeter aangebracht in een gecombineerdemeterkast. Deze meterkast wordt ook gebruiktvoor de overige nutsvoorzieningen, zoals elektriciteit en gas. Bij aanwezigheid van eenwarmtewisselaar voor stadsverwarming in degecombineerde meterkast moet bijzondere aan-dacht worden gegeven aan het voorkomen vanopwarming van het drinkwater. Hierop wordt inparagraaf 7.4.3.c ingegaan.

156

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 156

Page 169: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Bij een laagbouwwoning wordt de dienstleidingtot aan de hoofdkraan in een mantelbuis aange-bracht. Een lek in de dienstleiding binnen het per-ceel kan zeer onaangenaam zijn, aangezien degebruiker de dienstleiding niet kan afsluiten.Indien de watermeteropstelling in de kelderwordt aangebracht, verdient het de voorkeurdeze nabij de keldertrap te plaatsen in verbandmet eenvoudige aflezing. De hoofdkraan wordtechter bij voorkeur zo dicht mogelijk bij de door-

voering door de fundering geplaatst, om overlastten gevolge van een eventuele lekkage in dedienstleiding te beperken.

Voor etagewoningen kan voor een centrale beme-tering worden gekozen (één watermeter voor hetgehele woongebouw), of voor individuele beme-tering. Bij individuele bemetering in flatgebouwenworden de gemeenschappelijke stijgleidingen vangas, water en elektriciteit via de boven elkaar gele-gen meterkasten doorgetrokken. De aansluitingenvan de afzonderlijke woningen met een eigenwatermeter (in de woning) worden afgetakt,figuur 7.24-1. Ook is het mogelijk de individuelewatermeters onder te brengen in één gemeen-schappelijke meterruimte en van daaruit de afzon-derlijke leidingen aan te leggen tot in de woning,figuur 7.24-2 . Deze keuze wordt meestal bepaalddoor het waterleidingbedrijf.

Plaats van de watermeterDe plaats van de watermeter moet onder meeraan de volgende eisen voldoen:

• gemakkelijke bereikbaarheid, ook voor hetwaterleidingbedrijf;

• plaatsen en verwisselen van de meter moet opeenvoudige wijze kunnen geschieden. Hiertoemoet in de leiding enige expansie mogelijk zijn;

• stand van het telwerk moet zonder moeitekunnen worden afgelezen;

• de meter moet goed worden ondersteund;

• de meter mag niet in of onder water komen testaan;

• de meter moet vorstvrij worden opgesteld.

1577 LEIDINGWATERINSTALLATIES

DienstkraanMet de dienstkraan kan de aansluitleiding wor-den afgesloten. Dit is alleen nodig voor herstel-werkzaamheden en voor beëindiging of onder-breking van de waterlevering. Dienstkranenworden veelal direct op de hoofdleiding aan-gebracht, terwijl deze onder druk staat. Deconstructies van de daarbij te gebruiken aan-boortoestellen lopen uiteen en daarmee deconstructie en de vorm van de dienstkranen.De dienstkraan wordt in de meeste gevallenvoorzien van een verlengde spil met schutbuisen straatpot, figuur 7.22.

straatpot

schutbuis

aansluit-leiding

hoofd-leiding

Figuur 7.22 Aansluiting dienstkraan op hoofdleiding

stroomrichtinghoofdkraan

watermeter

waterleidingsbedrijf drinkwaterinstallatie

Figuur 7.23 Hoofdkraan en watermeter

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 157

Page 170: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Watermeter in utiliteitsgebouwenIn utiliteitsgebouwen kan de watermeter wordenaangebracht in een gecombineerde meterkast, eenwatermeterput of een andere geschikte aanwezigeruimte. Bij hoogbouw wordt bijvoorbeeld eendrukverhogingsinstallatie aangebracht die meestal

in de kelder of op de begane grond is gesitueerd.Deze ruimte kan dan tevens dienen als opstellings-ruimte van de watermeter. De watermeterput kanbinnen of buiten het gebouw zijn gelegen. Eenwatermeterput wordt vervaardigd van (prefab)-beton of metselwerk. De watermeterput binnenhet gebouw wordt op een goed bereikbare plaatszo dicht mogelijk bij de entree aangebracht.Meestal is deze plaats direct achter de toegangs-deur. Het putdeksel wordt dan veelal verdiept in devloer aangebracht en afgedekt met een deurmat.Als de watermeterput buiten wordt aangebracht,moet ter bescherming tegen vorst op ten minste0,300 m onder de bovendeksel een los tussendek-sel worden aangebracht. In het tussendeksel wordtdan boven de watermeter een luikje aangebrachtvoor het aflezen van de meterstand. Indien de buitenput in het grondwater reikt, moeten bodemen wanden goed waterdicht zijn en bestand tegende opwaartse druk van het grondwater. Ook dewanddoorvoeringen van de leiding moeten water-dicht worden uitgevoerd. Deze eisen gelden ookvoor een binnenput die in het grondwater reikt.

158

keukenkraanstortbak

douche

2 schema drinkwaterinstallatie etagewoningen waarbij de watermeters zijn ondergebracht in een gemeenschappelijke ruimte

keukenkraanstortbak

douche

1 schema drinkwaterinstallatie etagewoningen waarbij de watermeters in de woningen zijn aangebracht

Figuur 7.24 Opstelling watermeters voor individuele bemetering etagewoningen

Werking watermeterDe werking van de meeste watermeters berustop het in draaiende beweging brengen van eenmeetorgaan, dat deze beweging overbrengt opeen telwerk. De watermeters hebben een aandui-ding gelijk aan de volumestroom (in m3/h) waar-bij het drukverlies ten hoogste 100 kPa bedraagt.De capaciteit van de watermeter wordt aange-duid met Qn . Het getal erachter geeft de gemid-delde capaciteit weer, een watermeter Qn 1,5heeft een maximaal bereik tot 3 m3/h.De genormaliseerde meters zijn Qn 1,5 – 2,5 –3,5 – 5 –10 –16 enzovoort. Voor een woning vol-staat meestal een Qn 1,5 (standaard) of Qn 2,5(bij een grotere woning met meer luxe sanitair).

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 158

Page 171: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Onder de aftapkraan in een meterput moet vol-doende ruimte aanwezig zijn om een bak te kun-nen plaatsen voor het opvangen van het aftapwa-ter uit de binnenleidingen. Om ervoor te zorgendat de aftapkraan niet in het afgetapte waterreikt, mag er in geen geval water in de put blijvenstaan. Er kan dan niet goed worden gecontro-leerd of de aftapkraan wel gesloten is. Bovendienis besmettingsgevaar niet uitgesloten.

De watermeter van utiliteitsgebouwen moet altijdbereikbaar zijn door een medewerker van hetwaterleidingbedrijf. Hiertoe gelden specifiekeafstanden voor de situering van de watermeterten opzichte van de entree.De doorvoering van de dienstleiding door de fun-dering van de buitenmuur moet gas- en water-dicht worden afgewerkt. Daarnaast wordt netzoals in woningen de dienstleiding tot aan dehoofdkraan aangebracht in een mantelbuis.

7.4.1.c HoofdkraanDe plaats van de hoofdkraan wordt bepaald doorde plaats van de watermeter. Meestal wordt dehoofdkraan vóór de watermeter geplaatst. Dewatermeter kan dan verwisseld worden, zonderdat de dienstkraan moet worden gesloten. Boven-dien kan bij een lek aan de watermeter de verbrui-ker de aansluitleiding zelf afsluiten. Een bezwaar isdat de verbruiker bij plaatsing van een hoofdkraanvóór de watermeter, de meter kan loskoppelen enzo onbemeterd water kan aftappen.Indien de hoofdkraan achter de watermeter wordtgeplaatst, moet bij verwisseling van de waterme-ter de dienstkraan worden gesloten. In de praktijkwordt veelal gekozen voor de plaatsing van eenhoofdkraan vóór de meter (eventueel verzegeldzodat de meter niet kan worden losgekoppeld) eneen afsluiter achter de watermeter voorbij dekeerklep. Deze afsluiter behoort tot de leidingwa-terinstallatie (binnenleiding) van het perceel.

7.4.2 Aanleg van leidingen buitenLeidingen die buiten in de grond liggen, kunnenbehoren tot het waterleidingbedrijf (dienstleiding)of de eigenaar (terreinleiding). Een terreinleidingkomt bijvoorbeeld voor als er meerdere gebou-wen op een perceel zijn gelegen, die wel bijelkaar horen. Officieel worden deze terreinleidin-gen ook aangeduid als ‘binnenleiding’, omdat ze

zich achter de watermeter bevinden.Bepalend voor de diepteligging van deze water-leidingen is:

• vorstvrije ligging;

• kruisingen met andere leidingen, kabels enriolen;

• grondsoort;

• grondwaterstand en bodembedekking.

In droge en losse grond dringt de vorst dieper inde bodem dan in natte en vaste grond. Voor leidin-gen die boven de plaatselijke grondwaterstandworden gelegd, is een grotere gronddekkingnoodzakelijk dan voor leidingen die altijd in hetgrondwater liggen. Ook dient er rekening mee teworden gehouden dat de grondwaterstand inzandgronden kan variëren. Bij langdurige vorst kande grondwaterstand zodanig zakken dat de water-leiding kan bevriezen. De aard van de bodembe-dekking is eveneens van invloed op het indringenvan de vorst in de bodem. Onder een grasmat kande diepte ongeveer 100 mm minder bedragen danbij afwezigheid hiervan. In het algemeen wordtaangenomen dat de minimale gronddekking inNederland in verband met de vorst, circa 1 mmoet bedragen (in de praktijk varieert dit afhanke-lijk van de grondsoort en grondwaterstand, van0,650–1,300 m).De leidingen en de daarin opgenomen verbindin-gen moeten bestand zijn tegen een eventuelegrondzetting. Wanneer leidingen in de grond wor-den aangebracht, dienen beschermende maat-regelen tegen het indringen van vuil en ongediertete worden getroffen. In richtlijnen van onder ande-re de VEWIN is aangegeven welk materiaalgeschikt is voor welke toepassing, dus ook welkmateriaal geschikt is voor gebruik in de bodem. Inparagraaf 7.7 wordt hierop ook nader ingegaan.

7.4.3 Aanleg van binnenleidingenWaterleidingen worden bij voorkeur aangebrachtop plaatsen waar geen kans bestaat op bevrie-zing, overmatige opwarming, mechanische ofandere wijze van beschadiging. Daarnaast moe-ten waterleidingen zoveel mogelijk bereikbaarblijven, ten behoeve van het verhelpen van lekka-ges of het aanpassen van de installatie. Dezeaspecten worden hierna verder toegelicht.

1597 LEIDINGWATERINSTALLATIES

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 159

Page 172: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

7.4.3.a Bereikbaarheid van leidingenWaterleidingen moeten zoveel mogelijk opbereikbare plaatsen worden aangebracht. Wor-den stijgleidingen aangebracht in schachten ofleidingkokers, dan dienen ten minste de verbin-dingen in deze leidingen bereikbaar te zijn. Beteris het de koker of de schacht uit te voeren meteen afneembaar paneel. Verlaagde plafonds waar-boven waterleidingen zijn aangebracht, moetenvan een uitneembaar systeem zijn. Waterleidin-gen weggewerkt in kruipruimten, leidinggoten, -kokers, en -schachten, verlaagde plafonds endergelijke, moeten zodanig zijn aangebracht, datreparatie en/of vervanging mogelijk is. Wordenleidingen in vloeren of plafonds van beton ofsteen weggewerkt, dan mogen daarin geen ver-bindingen worden gemaakt. Leidingen op ontoe-gankelijke plaatsen en op plaatsen waar gevaarbestaat voor mechanische beschadigingen wor-den voorzien van mantelbuizen.

7.4.3.b Voorkomen van bevriezingGevaar van bevriezing bestaat bij leidingen dieworden aangebracht in niet-vorstvrije ruimten,zoals sommige kruipruimten, onderhuizen en por-talen in open verbinding met de buitenlucht. Ooktegen of in buitenmuren aangebrachte leidingenkunnen soms bevriezen, ook al zijn ze geïsoleerd.Over het algemeen dient de aanleg van leidingenin buitenmuren zoveel mogelijk te worden verme-den. In situaties waar men er niet aan ontkomtwaterleidingen in een niet-vorstvrije ruimte aan tebrengen, moeten deze aan het begin (in de vorst-vrije ruimte) worden voorzien van een afsluiter enaftapkraan. De leiding kan ook tegen bevriezingbeschermd worden door deze te voorzien van eenelektrische verwarmingskabel (tracing) en vervol-gens van isolatie. De verwarmingskabel wordt inwerking gesteld door een temperatuurvoeler.

7.4.3.c Voorkomen van overmatigeopwarmingHet water in koudwaterleidingen die zijn aange-bracht in overmatig verwarmde ruimten, neemteen hogere temperatuur aan. Deze temperatuurmag echter nooit hoger worden dan 25 °C. Daar-om moeten koudwaterleidingen op voldoendeafstand van warmtebronnen worden gelegd.

Waterleidingen in wanden en vloerenNaar aanleiding van de Legionella-uitbraak inBovenkarspel in 1999 zijn er door de overheidrichtlijnen opgesteld specifiek voor Legionella-uitbraakpreventie. TNO heeft met behulp vansimulatieprogramma’s berekend welke afstandentussen warme en koude leidingen toelaatbaarzijn, zodat de temperatuur van het koude waterniet boven 25 °C komt. Deze richtlijnen zijn weer-gegeven in figuur 7.25.

Waterleidingen in schachten enmeterkastenDe watertemperatuur van koudwaterleidingen enuittapleidingen voor warmtapwater in schachtenwaarin zich ook warme (cv-)leidingen bevinden,kan zeer uiteenlopende waarden aannemen. Ditwordt veroorzaakt doordat de schachtafmetingen,het aantal warme leidingen, isolatiewaarden, dia-meters, bedrijfstemperaturen, enzovoort, zeer sterkuiteenlopen. Hierdoor kunnen geen algemenerichtlijnen worden gegeven. Om ongewensteopwarming van een koudwaterleiding of uittap-leiding voor warmtapwater in een schacht tevoorkomen worden de volgende aanbevelingengedaan:

• montage in één schacht van zowel koudwater-leidingen en uittapleidingen voor warmtapwater,alsmede warme cv-leidingen wordt ontraden. Eenafzonderlijke schacht voor waterleidingen of eendubbele schacht met een goed isolerend tussen-schot biedt betere mogelijkheden om de tempe-ratuur beneden 25 °C te houden;

160

IsolatieIsolatie is een grotere warmteweerstand, die omde leiding wordt aangebracht. Deze isolatie-waarde wordt aangeduid met de R-waarde inm2⋅K/W. Hoe hoger de R-waarde, hoe beter deisolerende werking. Het vermogen in watt heeftals eenheid J/s. Hieruit valt dus te herleiden datde warmtedoorgang per tijdseenheid (= recipro-ke waarde van R) kleiner wordt door toepassing

van een goede isolatie. Daarmee is isolatie dusalleen een tijdvertraging. Vaak wordt de denk-fout gemaakt dat een geïsoleerde leiding nietkan bevriezen. Dit is echter alleen waar wanneerer voldoende doorstroming in de leiding is.

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 160

Page 173: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

1617 LEIDINGWATERINSTALLATIES

Eisen t.a.v. constructie

Minimale onderlinge afstand wand:gipswand 125 mmbetonwand 200 mm

Minimale onderlinge afstand vloer:Alle materialen: 200 mm

Minimale onderlinge afstand 150 mm

Alle leidingen minimaal van mantel voor-zien ter hoogte van de passage en minima-le afstand van de koude leiding tot demeest nabije warme leiding 200 mm

Geen eisen

Beide leidingen minimaal van mantel voor-zien ter hoogte van de kruising

Configuratie

Leiding voor drinkwater of uittapleiding voor warmtapwater ener-zijds en warmwaterleiding (cv of circulatiesysteem warmtapwater)anderzijds, in wand of vloer weggewerkt, evenwijdig aan elkaar

Leiding voor drinkwater of uittapleiding voor

warmtapwater en warmwaterleiding (cv of cir-

culatiesysteem warmtapwater) in wand of

vloer, evenwijdig aan elkaar

Leiding voor drinkwater of uittapleiding voor warmtapwater invloer met vloerverwarming of wand met wandverwarming weg-gewerkt, langs ‘buitenste’ buisLeiding voor drinkwater of uittapleiding voor warmtapwater even-wijdig aan warmtapwaterleiding en/of meerdere cv-leidingen; invloer weggewerkt bij passage deuropening

Leiding voor drinkwater of uittap-

leiding voor warmtapwater in vloer

met vloerverwarming

Leiding voor drinkwater kruist warmtapwater-uittapleiding; in wand of vloer weggewerktLeiding voor drinkwater of uittapleiding voor warmtapwater kruistcv-leiding; in wand of vloer weggewerkt

Leiding voor drinkwater of uittapleiding voor

warmtapwater kruist warmwaterleiding (cv of

circulatie warmtapwater met isolatie). Indien

de warme leiding een warmtapwater-uittap-

leiding is, kan isolatie achterwege blijven

drinkwaterleiding

vloerverwarming

isolatie

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 161

Page 174: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

• in alle gevallen dienen warme circulatieleidin-gen zeer goed te worden geïsoleerd, ook bij de T-stukken en dergelijke;

• als de resulterende temperatuur te hoog is kannatuurlijke ventilatie van de schacht worden over-wogen. Deze oplossing werkt alleen bij niet al tehoge schachten en verhoogt het warmteverliesvan de warme leidingen.

In meterkasten waarin naast levering van electri-citeit en water tevens warmtelevering plaatsvindt(bijvoorbeeld stadsverwarming), bestaat demogelijkheid dat het koude water in de leidingenen watermeter wordt opgewarmd tot boven 25 °C. Deze hoge temperatuur wordt bereiktdoor straling- en convectiewarmte van dewarmteafleverset en hoge ruimtetemperaturen in de zomer. De volgende aanbevelingen worden gedaan:

• de grootte van de (niet-afsluitbare) ventilatie-openingen onder en boven in de kast/deur moetten minste 0,2 m2 zijn (netto doorlaat);

• in de meterkast mogen geen obstakels die ver-storing van de luchtstroming veroorzaken aanwe-zig zijn, zoals bergplanken, enzovoort;

• zowel de aanvoer- en retourleiding alsmede deafleverset van het stadsverwarmingssysteem moe-ten zodanig zijn geïsoleerd dat de oppervlaktetem-peratuur van de isolatie altijd onder de 25 °C ligt;

• warmtapwaterleiding(en) en cv-leidingenmogen niet zijn geïsoleerd in verband met deopwekking van thermische trek (natuurlijke venti-latie van de meterkast);

• plaatsing van een radiator nabij de meterkastmag niet leiden tot een extra verhoging van detemperatuur in de meterkast;

• in de meterkast mag de drinkwaterleiding nietals stijgleiding zijn uitgevoerd.

162

Niet toegestaan

Geen eisen

Minimale afstand tussen apparaat en wand150 mm ten behoeve van voldoendedoorstroming lucht en afkoeling

Niet toegestaan

Eisen t.a.v. constructie

Leiding voor drinkwater of uittapleiding voor warmtapwater kruistverwarmingsleiding die deel uitmaakt van vloer of wandverwar-ming; in wand of vloer weggewerkt

Leiding voor drinkwater of uittapleiding voor warmtapwateronder/achter isolatielaag die deel uitmaakt van vloer of wandver-warming; in wand of vloer weggewerkt

Leiding voor drinkwater of uittapleiding voor warmtapwater onder/achter

isolatielaag die deel uitmaakt van vloer of wandverwarming; in wand of

vloer weggewerkt

Leiding in opbouw of inbouw voor drinkwater of uittapleidingvoor warmtapwater achter de verdamper van koelkasten

Leiding in opbouw of inbouw voor drinkwater of uittapleidingvoor warmtapwater achter radiator

Configuratie

Figuur 7.25 Richtlijnen afstanden leidingen in wanden en vloeren Bron: TNO

kruipruimte

drinkwaterleiding

cementdekvloer

betonvloer

isolatie tussenlaagvloerverwarming

isolatie onderzijde

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 162

Page 175: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

7.4.3.d Voorkomen van beschadigingLeidingaanleg in ruimten of grond waarin stoffenaanwezig zijn die het leidingmateriaal of hetdrinkwater kunnen aantasten, moet worden ver-meden. Als aanleg toch noodzakelijk is, dienenmaatregelen te worden genomen die corrosie vande leidingen tegengaan, zoals het aanbrengenvan een beschermbuis. Koperen buis is bijvoor-beeld slecht bestand tegen ammoniak, zoals aan-getroffen wordt nabij veestallen. Het aanleggenvan kunststoffen leidingen is dan de oplossing. Een vorm van corrosie kan ook optreden doorelektrolyse, waarbij een spanningsverschil (poten-tiaalverschil) aanwezig is tussen twee verschillen-de metalen. Het metaal dat het laagste staat in despanningsreeks wordt aangetast. Deze situatiedoet zich bijvoorbeeld voor bij de combinatie vanstaal en koper. Een ander bekend voorbeeld vandeze vorm van corrosie is een stalen spijker die ineen zinken dakgoot ligt. Na verloop van tijd valtde spijker gewoon door de dakgoot heen, door-dat het zink geheel wordt aangetast.Op plaatsen waar gevaar bestaat voor mechani-sche beschadiging van de leidingen, dienenmaatregelen te worden genomen. Te denken valtaan het wegwerken van de leidingen in wanden,vloeren of plafonds of het aftimmeren van de lei-ding. Mechanische beschadiging kan voorkomenin een vandaal-gevoelige omgeving of eenindustriële omgeving.

7.4.3.e CondensatieCondensatie van waterdamp op de leidingen treedtop wanneer de oppervlaktetemperatuur van de lei-ding lager is dan de dauwpunttemperatuur van dewaterdamp in de omringende lucht. Of condensa-tie optreedt, is afhankelijk van:

• de temperatuur van de omgevingslucht;

• de relatieve vochtigheid van de omgevingslucht;

• de temperatuur van de koudwaterleiding.

Om condensatie op leidingen te voorkomen, kande leiding worden geïsoleerd met dampdichteisolatie. De kans op condensatie is het grootst inde zomer wanneer de lucht relatief erg vochtig is.

7.4.3.f Aftappen van leidingenDe leidingen in gebouwen moeten zó wordengelegd, dat het volledig aftappen ervan mogelijkis.

Dat wil zeggen, dat de leidingen onder eengering afschot naar de aftapkranen wordengelegd. Zakken in leidingen worden eveneensvoorzien van een aftapinrichting. Zo’n aftapin-richting kan ook een afgeplugde aansluitvoorzie-ning zijn. Er zijn ook stopkranen die zijn voorzienvan een aansluiting voor een aftapkraantje.Om een leidingwaterinstallatie of een deel daar-van te kunnen aftappen, moet op het hoogstepunt van de installatie, door het opendraaien vaneen kraan (of van een daartoe aangebrachtbeluchtingskraantje), lucht kunnen toetreden.

Wanneer dat niet gebeurt, wordt slechts weinigwater uit de installatie afgetapt, omdat dan ophet hoogste punt van de installatie een negatiefdrukverschil (vacuüm) ontstaat. Door het druk-verschil met de buitenlucht kan de installatie nietverder worden afgetapt. Omgekeerd is het nood-zakelijk dat bij het vullen van een leidingwaterin-stallatie of een deel daarvan, lucht eruit kan wor-den verdreven.

7.4.4 Ontwerp van het leidingtracéAlvorens een leidingtracé te kunnen ontwerpen,moet op de plattegrond van het gebouw een aan-tal uitgangspunten worden vastgelegd. Dit zijn:

• het leveringspunt;

• de opstelplaats van de warmtapwatervoor-ziening;

• de locatie van de sanitaire toestellen of tappunten.

In een woning of gebouw kunnen diverse tracésgevolgd worden, die elk tot een specifieke lei-dingconfiguratie leiden. De leidingen wordenechter altijd vanaf het leveringspunt (de water-meter) naar de tappunten gelegd. Bij het ont-werp wordt rekening gehouden met:

• meest gunstige leidingverloop in verband metwachttijden warmtapwater, die zo kort mogelijkmoeten zijn;

• locatie van warmteafgevende elementen enleidingen, zoals cv-leidingen, radiatoren en vloer-verwarming (het voorkomen van ongewensteopwarming).In het algemeen geldt dat de kortste weg van hetleveringspunt naar een willekeurig tappunt debeste leidingconfiguratie oplevert. Hierbij moetwel rekening gehouden worden met de bouw-

1637 LEIDINGWATERINSTALLATIES

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 163

Page 176: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

kundige grenzen van het gebouw. Deze keuzevan de kortste weg leidt tot een minimaal materi-aalverbruik en een leidingwaterinstallatie met dekleinste waterinhoud. De verblijftijd van het waterin het leidingnet is dan kort, waardoor de (onver-mijdelijke) kwaliteitsvermindering tot een mini-mum wordt beperkt. Een dergelijk leidingtracé isvaak niet realiseerbaar. De eis om bijvoorbeeld deleidingen uit het zicht te monteren of het vermij-den van kruisingen met warme leidingen, kanertoe leiden dat een minder gunstig leidingbe-loop moet worden gekozen.

Aan het ontwerp van het leidingtracé worden ver-der de volgende eisen gesteld, naast hetgeen al inde vorige paragrafen is beschreven:

• een leidingwaterinstallatie moet zo worden uit-gevoerd, dat bij een normaal gebruik van deinstallatie een zodanige doorstroming wordtbereikt dat voldoende verversing is gewaarborgd.Dit betekent dat aan het einde van elke leidingeen tappunt moet zijn aangesloten. Dode leidin-gen zijn niet toegestaan. Loze leidingen, tenbehoeve van toekomstige aansluitingen, moetenaan beide zijden zijn afgedopt. Het aanbrengenvan een afgedopt T-stuk op de leiding is toege-staan;

• een binnenleiding mag niet zijn aangebrachtin een spouw, lift- of vuilstortkoker en schoor-steen- of ventilatiekanaal;

• leidingwaterinstallaties met meer dan 10 tap-punten moeten in meerdere groepen wordeningedeeld;

• het aanbrengen van leidingen in kruipruimten,schachten, plafonds en dergelijke is alleen toege-staan als reparatie en/of vervanging mogelijk is.De hoogte van de kruipruimte bedraagt daartoeminimaal 0,7 m;

• leidingen mogen in wanden of vloeren wordenweggewerkt, als zij dienen voor het gebouwwaarin zij zijn aangebracht. Bij het instorten vanwaterleidingen mag het materiaal van de bouw-kundige constructie niet de waterleiding aan-tasten. Bij het instorten van een warmtapwater-leiding moet een mantelbuis worden toegepast.

7.4.5 Bedrijfszekerheid en groepenindelingDe bedrijfszekerheid van een leidingwaterinstalla-tie is mede afhankelijk van de groepen waarindeze wordt verdeeld. Volgens de richtlijnen van

de VEWIN dienen omvangrijke leidingwaterinstal-laties zodanig in groepen te zijn verdeeld, dat zijbij storing of reparatie niet in hun geheel behoe-ven te worden afgesloten. Hierbij wordt uitgegaan dat een leidingwaterin-stallatie met meer dan 10 tappunten in groepenwordt verdeeld. Uiteraard wordt niet voor elkesanitaire unit een aparte groep gerealiseerd, maarindeling in groepen kan wel heel nuttig zijn. Bijverrichting van werkzaamheden aan één groep,waardoor deze tijdelijk moet worden afgesloten,kan dan de rest van het gebouw normaal inbedrijf blijven.Voorheen werden in complexe of uitgebreidegebouwen met hoge eisen aan de bedrijfszeker-heid, zoals ziekenhuizen en verpleeghuizen, ookvaak ringnetten aangebracht, waarbij de voedingvan het drinkwater als een lus door het helegebouw liep. Kan het water dan niet linksom stro-men, dan lukt het rechtsom wel. Hierdoor ont-staat echter een onbekende stroming in de lei-ding, waardoor het mogelijk is dat op sommigeplaatsen het water geheel stil staat. Dit heeft eennegatieve invloed op de waterkwaliteit en kan bij-voorbeeld leiden tot groei van Legionella. Wilmen nu nog een ringnet realiseren, dan wordt bijvoorkeur de ring gesplitst in twee delen door het

164

wm

vleugel 1

vleugel 3

A

B

C

D

vleugel 2

E

aftap

Figuur 7.26 Uitvoering ringnet met afsluiters

Vleugel 2 wordt normaal gevoed via afsluiter A.Bij werkzaamheden in vleugel 1 kan vleugel 2van water worden voorzien via afsluiter B. Hier-toe worden afsluiters C en D geopend enafsluiters A en E gesloten.

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 164

Page 177: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

plaatsen van afsluiters aan het einde van het lin-ker- en rechterdeel. Het daartussenin stilstaandewater wordt afgetapt. Bij calamiteiten kunnendan de afsluiters worden geopend, waardoor als-nog voeding vanaf de andere zijde mogelijkwordt, figuur 7.26.

7.4.6 Plaatsing van afsluitersHoewel de VEWIN dit niet voor alle gevallen voor-schrijft, verdient het zeker aanbeveling om directachter de meteropstelling, aan het begin van debinnenleiding, een afsluiter aan te brengen. Dezeafsluiter is wel voorgeschreven, indien:

• de binnendiameter van de binnenleiding gro-ter of gelijk aan 25 mm is;

• de meteropstelling in een meterkast isgeplaatst;

• bij verwisseling van de watermeter of anderetoestellen wateroverlast kan ontstaan.

Ook dient een afsluiter te zijn aangebracht aanhet begin van leidingen naar bijgebouwen, in

delen van een leidingwaterinstallatie die kunnenbevriezen, en bij weinig gebruikte tappunten incombinatie met een keerklep, zie paragraaf 7.4.7.De afsluiters moeten op goed bereikbare plaatsenin het leidingnet worden aangebracht.

In leidingen naar tappunten worden niet altijdtoestelafsluiters of stopkranen opgenomen.Closetreservoirs moeten in ieder geval met een(hoek)stopkraan worden aangesloten op dewaterleiding; zo ook de (verplaatsbare) toestellendie met een slang mogen worden aangesloten,zoals huishoudelijke vaatwasmachines en was-automaten. De afsluiter wordt aangebracht tus-sen de slang en het vaste leidinggedeelte.Afsluiters worden ook opgenomen in leidingennaar toestellen die bijzonder onderhoud vereisen,zoals warmwatertoestellen, maar ook keerklep-pen, veiligheidskleppen, drukverminderingstoe-stellen en dergelijke. Tussen een veiligheidsklepen het te beveiligen toestel of deel van de leiding-waterinstallatie mag geen afsluiter zijn aange-bracht. In een woning kunnen de toestelafsluitersbeperkt blijven tot die van het closetreservoir, devaatwasmachine en de wasautomaat. In hotels,kantoren, en dergelijke worden praktisch alle aan-sluitingen van sanitaire kranen en toestellen voor-zien van stopkranen.

7.4.7 Beveiliging van toestellenBij de distributie van drinkwater moet wordenvoorkomen dat het water wordt verontreinigddoor ‘vreemde’ stoffen. De aangesloten leiding-waterinstallaties mogen geen gevaar voor veront-reiniging van het hoofdleidingnet van het water-leidingbedrijf kunnen opleveren. Verontreiniging van het hoofdleidingnet kan optwee manieren plaatsvinden, door terughevelingof terugpersing. Van terugheveling is sprake wan-neer de druk in het waterleidingnet wegvalt tengevolge van piekafname (bijvoorbeeld brandblus-sen in de omgeving) of een lekkage in het hoofd-leidingnet. Op dat moment kan water uit debinneninstallatie terughevelen naar het hoofdlei-dingnet van het waterleidingbedrijf.Van terugpersing is sprake wanneer de druk ineen aangesloten installatie of toestel hoger is dande druk in het hoofdleidingnet. Ook dan kan hetwater uit de binneninstallatie terugvloeien in hethoofdleidingnet.

1657 LEIDINGWATERINSTALLATIES

Wetgeving ten aanzien van Legionella-preventieDe wetgeving ten aanzien van Legionella-preventie is heel specifiek wat betreft de aan-sluiting van brandslanghaspels. Zo moet elkebrandslanghaspel die niet direct op een door-stroomde leiding is aangesloten (afstand ≤0,15 m) zijn voorzien van een beveiliging code EA, zie paragraaf 7.4.7, en deze moeteens per jaar worden gecontroleerd. Het kan inveel situaties dus handiger zijn om alle brand-slanghaspels aan te sluiten op één groep, zodatde jaarlijkse controle maar op één goed bereik-bare plaats hoeft plaats te vinden.Daarnaast moet bij een directe aansluiting ophet drinkwaternet voor de hele installatie eenzogenaamde Legionella-risicoanalyse wordenuitgevoerd. Door de brandslanghaspels allen opeen aparte beveiligde groep aan te sluiten, is hetniet meer nodig voor het overige drinkwaterneteen risicoanalyse uit te voeren. (Overigens geldtdit alleen wanneer op de overige installatie ver-der geen vernevelende tappunten zoals douchesaanwezig zijn.) Het apart aansluiten van brand-slanghaspels op een groep kan betekenen dat ermeer leidingwerk moet worden aangebracht.

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 165

Page 178: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Zogenaamde ‘gevaarlijke’ toestellen moeten wor-den beveiligd tegen het binnendringen vanvreemde stoffen in de leidingwaterinstallaties.NEN 1006 stelt:‘De aansluiting van een gevaarlijk toestel moetzijn voorzien van een inrichting die terugstromingverhindert. De aard van de inrichting dient te zijnaangepast aan de mate van gevaar van het toestelen de daarin aanwezige stoffen.’

Indeling in vloeistofklassenEr bestaan diverse soorten beveiligingen, waarvande keuze wordt bepaald door de ernst van desituatie. Om deze ernst te kunnen bepalen, heeftmen een indeling in vloeistofklassen opgesteld:

• vloeistofklasse 1: water met de kwaliteit vandrinkwater;

• vloeistofklasse 2: water dat een behandelingheeft ondergaan betreffende kleur, geur, smaak oftemperatuur. Hieronder valt dus ook gewoonwarmtapwater. Het water is nog wel geschiktvoor menselijke consumptie;

• vloeistofklasse 3: water dat enigszins schadelijkis voor de gezondheid door de aanwezigheid vantoxische stoffen. Hieronder valt bijvoorbeeld cv-water;

• vloeistofklasse 4: water dat gevaar oplevertvoor de gezondheid door de aanwezigheid vantoxische stoffen en radioactieve of kankerverwek-kende bestanddelen;

• vloeistofklasse 5: water dat zeer gevaarlijk isvoor de gezondheid door onder andere de aan-wezigheid van ziekmakende bacteriën en virus-sen. Consumptie van dit water kan op korte ofmiddellange termijn dodelijk zijn. Op basis van de vloeistofklassen 1 tot en met 5 ende mogelijkheid voor verbinding (heveling of per-sing), wordt de benodigde beveiliging geselec-

teerd. Hiertoe zijn tabellen opgesteld die terugzijn te vinden in VEWIN werkblad 3.8. Voor elkemogelijke beveiliging is een code opgesteld,waarbij AA de beste beveiliging is en LB de‘slechtste’. In figuur 7.27 worden de meestgebruikte codes weergegeven.De keerklep achter de watermeter heeft tot doelhet hoofdleidingnet van het waterleidingbedrijftegen mogelijke verontreiniging door eventueleterugstroming van water uit de leidingwaterin-stallatie te beveiligen. Deze keerklep is vrijwelaltijd een beveiliging code EB en is meestal stan-daard in de watermeter ingebouwd.Veel toestellen die zijn aangesloten op een leiding-waterinstallatie, worden voorzien van een ‘norma-le’ keerklep (EA of EB). Hieronder vallen onderandere brandslanghaspels, koffie- en frisdrankau-tomaten en een cv-installatie met een vermogen <45 kW. (De beveiliging van grotere cv-installatiesmoet aan zwaardere eisen voldoen.) Er zijn in ditgeval geen bijzondere bouwkundige voorzienin-gen benodigd, wel een afvoervoorziening. Debeveiliging code EA wordt ook geplaatst aan hetbegin van leidingen die weinig worden gebruikt,zoals een gevelkom. Bij de beveiliging hoort eenaftapmogelijkheid, waardoor het mogelijk is wateruit de leiding af te tappen wanneer er geengebruik van wordt gemaakt.In andere situaties kan een zwaardere beveiligingnodig zijn, zoals code BA. Dit is na de atmosferi-sche onderbreking (code AA) de zwaarstemechanische beveiliging. Te denken valt hierbijaan installaties waarbij chemische middelen aanhet water worden toegevoegd, zoals bij eenautowasinstallatie of chemische reinigingsinstal-laties. Bij het in werking treden van deze beveili-ging, wordt het water dat de verkeerde kant opwil stromen ontlast via een klep die zich tussen

166

Code Toelichting

AA Vrije uitloop van het water boven een bak of trechter. Terugvloeien van het water is absoluutonmogelijk.

BA Beveiliging met twee verschillende drukzones (twee keerkleppen achter elkaar), die controleerbaar is.CA Beveiliging met twee verschillende drukzones, die niet controleerbaar is.DA Anti-hevel beluchter, voorkomt terugstroming ten gevolge van heveling.EA Gewone keerklep die wel controleerbaar is.EB Gewone keerklep die niet controleerbaar is.

Figuur 7.27 Beveiliging van toestellen

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 166

Page 179: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

twee keerkleppen bevindt. Afhankelijk van degrootte van de leiding kan er aanzienlijk veelwater ineens vrijkomen. Als dit water schade kantoebrengen aan de omgeving, bijvoorbeeld wan-neer de beveiliging boven een verlaagd plafondis geplaatst, is het aan te raden een aansluitingop de binnenriolering aan te brengen doormiddel van een trechter en sifon.

De zwaarste beveiliging, AA, komt voor bij bij-voorbeeld een bedpanspoeler, een industrieelhogedrukreinigingstoestel of een doseertoestelvoor medicijnen. In dat geval wordt er een onder-breking gemaakt door het aanbrengen van eentank of bak waarin het water vanuit de leidingwa-terinstallatie vrij kan toestromen. Onderin de bakvindt de toevoer naar het gevaarlijke toestelplaats, waardoor terugstroming niet mogelijk is.

7.4.8 GeluidhinderIn deze subparagraaf worden verschillende aspec-ten van geluid behandeld. Geluid ten gevolge vanwaterslag wordt behandeld in paragraaf 7.4.8.d.

7.4.8.a Eisen ten aanzien van geluidIn het Bouwbesluit wordt een maximum eisgesteld aan het geluid dat installaties mogen ver-oorzaken in woningen. Artikel 3.6 ‘Beschermingtegen geluid van installaties’ stelt dat:

• het bouwwerk bescherming moet biedentegen geluid van installaties;

• een toilet met waterspoeling, een kraan of eenwarmtapwatertoestel een geluidsniveau van tenhoogste 30 dB(A) mag veroorzaken:

• in een verblijfsgebied van een gebruiksfunctievan een aangrenzend perceel;

• in een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebiedvan een andere op hetzelfde perceel gelegenwoonfunctie.

Een en ander dient door middel van metingbepaald te worden volgens de norm NEN 5077.Een geluidsniveau van 30 dB(A) komt ter vergelij-

king overeen met het geluidsniveau van fluisterenof gedempt praten.

7.4.8.b Oorzaken van geluidStromingsgeluid ontstaat door wervelingen vanhet water als dit langs een wand of weerstandstroomt. Bij de gebruikelijke snelheden die wor-den gehanteerd blijft het stromingsgeluid echterbeperkt. In figuur 7.28 is aangegeven welke snel-heden kunnen worden toegepast, waarbij onder-scheid is gemaakt naar de normale eis en eenzwaardere eis wanneer geluidsoverlast vermedenmoet worden. De snelheid in een circulatieleidingwordt laag gehouden om erosie te voorkomen.

Naast het stromingsgeluid in de installatie wordter ook geluid veroorzaakt op het moment dat eenwaterstraal een oppervlak treft, bijvoorbeeld tij-dens het douchen. Dit wordt uitstroomgeluidgenoemd.

Toestellen zelf kunnen ook geluidsoverlast geven.Een bekend voorbeeld hiervan is het vullen vanhet closetreservoir. Bij de selectie van toestellendient hieraan aandacht te worden besteed. Infiguur 7.29 zijn richtwaarden gegeven voor deeisen aan installatiegeluid, sanitaire toestellen enontwerpstroomsnelheid.Geluidsproductie door sanitaire toestellen wordtuitgedrukt in het kenmerkende watergeluidsniveau.Sanitaire toestellen worden daartoe in geluids-groepen ingedeeld:

• groep I: tot 20 dB(A);

• groep II: tot 30 dB(A).

De fabrikant doet opgave van de geluidsgroepwaartoe zijn product behoort.

Naast het geluid van het toestel zelf, kan geluidworden veroorzaakt door een verkeerde ophan-ging of montage aan een lichte scheidingwand.Aanbevelingen voor geluidarme montage zijnopgenomen in NPR 5075. In figuur 7.30 zijn de

1677 LEIDINGWATERINSTALLATIES

Normale eis Zware eis

Koud- en warmtapwaterleidingen 2,0 m/s 1,5 m/sWarmtapwatercirculatie 0,7 m/s 0,7 m/s

Figuur 7.28 Maximumsnelheid van het water in leidingen Bron: VEWIN-werkblad 2.1 C

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 167

Page 180: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

168

Code NPR

Constructie

Bad/doucheToiletpotMontage

Code NPR

Constructie

Bad/doucheToiletpotMontage

Installaties die moetenvoldoen aan geluids-groep I: tot 20 dB(A)

A1

Kalkzandsteenwand

ontdreunentrillingsisolatieflexibel

C1

Enkelvoudige vloer

ontdreunenniet toegestaanflexibel

A2

Spouwmuur

geengeenstar

B1

Kalkzandsteenwandvloerinstallatie< 250 kg/m3

ontdreunentrillingsisolatie star

verblijfsruimtegeen

Installaties die moeten voldoen aan geluidsgroep II: tot 30 dB(A)

D1/D2

Enkelvoudige vloer Schachtwand voorafvoerleidingen

geentrillingsisolatieflexibel

Installatiegeluid (geluidseis geldt voor verblijfsgebieden)

Geluid door sanitaire toestellen

Stromingsgeluid leidingnet (eisen gesteld aan maximale stroomsnelheid)

Lichte eisen

vmax = 2 m/s

Normale eisen

< 30 dB(A)

geluidsgroep II:tot 30 dB(A)

vmax = 1,5 m/s

Zware eisen

geluidsgroep I:tot 20 dB(A)

vmax = 1 m/s

Figuur 7.29 Geluidseisen tapwaterinstallatie

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 168

Page 181: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

eisen weergegeven uit NPR 5075, die gesteldworden aan de aangrenzende woning. Hetbetreft een directe of indirecte koppeling van deleiding, toestel of appendage aan de woning-scheidende vloer of wand. Voor deze installatie-delen wordt een maximale snelheid van 1,5 m/saangehouden.

Op grond van esthetische, hygiënische en bouw-kundige aspecten worden waterleidingen vaak inde wanden van natte groepen aangebracht. Omde trillingafgifte aan de bouwkundige constructiete beperken, moeten de in woningscheidendewanden aangebrachte leidingen veelal geheelworden geïsoleerd. We moeten daarbij wel beden-ken dat één enkele contactbrug de isolatie groten-deels tenietdoet. Een belangrijk hulpstuk voor deisolatie van in wanden aangebrachte leidingen isderhalve de isolatiemantel voor muurplaten.Het geluid plant zich in de leiding voort. Daaruitvolgt dat de isolatiemaatregelen consequentmoeten worden doorgevoerd. Dat wil zeggen datdirecte contacten met bouwkundige constructiesook van andere leidingen die niet op of in wan-den zijn aangebracht (bij beugelingen, wand- envloerdoorvoeren en dergelijke), moeten worden

vermeden. De beugels van leidingen op woning-scheidende wanden kunnen worden voorzien vaneen rubber inlegstrip.Uit het voorgaande is duidelijk dat ook de inde-ling van een (woon)gebouw invloed heeft opinstallatiegeluiden. Het is dan ook niet aan tebevelen kranen en leidingen direct in scheidings-muren tussen woningen aan te brengen of aan enin muren van slaap- en werkkamers.

7.4.8.c Maatregelen om geluid te beperkenOm geluidhinder te voorkomen kunnen de vol-gende maatregelen worden genomen:

• toepassen van langzaam sluitende kranen omwaterslag te voorkomen;

• aanhouden van lage snelheden, om waterslagen stromingsgeluid te voorkomen;

• toepassing van geluidarme kranen (groep I,20 dB(A));

• aanbrengen van een mantelbuis;

• montage tegen zware wandconstructie;

• akoestische ontkoppeling tussen de leiding-waterinstallatie en de sanitaire toestellen en debouwkundige constructie (Uneto-VNI documen-tatie Geluidwering sanitaire voorzieningen).

1697 LEIDINGWATERINSTALLATIES

Code NPR

Constructie

Bad/doucheToiletpotMontage

C2

Draagvloer met zweven-de dekvloer

geengeenniet star aan draagvloer

Installaties die moetenvoldoen aan geluids-groep I: tot 20 dB(A)

B2

Kalkzandsteenwandvloerinstallatie > 250 kg/m3

geengeenstar

verblijfsruimtegeen

Installaties die moeten voldoen aan geluidsgroep II: tot 30 dB(A)

Figuur 7.30 Eisen voor montage van leidingen, appendages of sanitaire toestellen aan een vloer of wand

van een aangrenzende woning Bron: NPR 5075

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 169

Page 182: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

7.4.8.d WaterslagWaterslag is een algemeen bekend verschijnsel.Het treedt op wanneer een kraan snel geslotenwordt, en is merkbaar als een goed hoorbare knal.Daarnaast kan er een klapperend geluid ontstaan,wanneer de leiding niet goed gemonteerd is.Waterslag is in feite een drukverhoging ten gevolgevan een snelheidsverandering, veroorzaakt doorhet snel dichtdraaien van een kraan. Het komt hetmeeste voor bij vlotterkranen, één-hendelmeng-kranen en magneetventielen in bijvoorbeeld een(af)wasmachine. De drukpiek begint bij de kraanen breidt zich daarna snel voort door hetsysteem. De voortplantingssnelheid in koperenleidingen bedraagt circa 1300 m/s en in kunst-stofleidingen 300–600 m/s.Door de drukverhoging wordt in zeer geringemate de leidingmiddellijn verwijd. Via de bevesti-ging van de leiding wordt de wand waarop de leiding is gemonteerd aangestoten. Deze wandbrengt de trilling over op de lucht in de omrin-gende ruimte, wat als geluid wordt waargeno-men. Niet de hoogte van de drukpiek, maar desnelheid waarmee deze optreedt is bepalend voorhet geluidsniveau. Dit verklaart waarom elektrischbediende (snelsluitende) kranen sneller waterslagveroorzaken dan handbediende kranen.

Factoren die een positieve of negatieve invloedhebben op het ontstaan van waterslag:

• volumestroom. Bepalend voor de stroomsnel-heid en daarmee voor de drukpiek. Hoe hoger devolumestroom, hoe hoger de drukpiek;

• met het voorgaande hangt samen: de middel-lijn. Hoe kleiner de middellijn, hoe hoger destroomsnelheid en dus de drukpiek;

• statische druk. Een hogere statische voordrukheeft een grotere volumestroom tot gevolg. Hetheeft de voorkeur om bij een hoge leveringsdrukde druk bij de watermeter te beperken tot 300kPa. In ieder geval dient de gebruiksdruk bij detappunten niet de 300 kPa te overschrijden.Beperking van de voordruk heeft een verlagingvan de drukpiek tot gevolg;

• sluitingstijd kraan en leidinglengte. De slui-tingstijd is in relatie met de leidinglengte maat-gevend voor de hoogte van de drukpiek. Dedrukpiek wordt lager naarmate de leidinglengtekorter wordt en de sluitingstijd groter. Door hetbeperken van de lengte van de aansluitleiding en

het ruimer dimensioneren van de verdeelleidingwordt waterslag verminderd;

• bevestiging op de wand. De wijze van bevesti-gen heeft weinig invloed, echter uit proeven isgebleken dat beugels met rubberinlage eengeringe verbetering geven;

• massa van de wand. De massa van de wand isvan invloed op de geluidafstraling. Een gips-montagewand straalt meer geluid af dan eenwand met een kalkzandsteenwand;

• leidingmateriaal. De elasticiteit van het leiding-materiaal is van invloed op de voortplantingssnel-heid en daarmee op de drukpiek. De drukpiek ineen kunststof leidingsysteem ligt een factor 2–4lager dan in een koperen leidingsysteem. Ook hettoepassen van een flexibel tussenstuk heeft eengunstige invloed op waterslag;

• waterslagdemper, figuur 7.31. Een waterslag-demper is een beproefd middel om waterslagtegen te gaan. Door de expansiemogelijkheidkomt de waterkolom niet plotseling, maar gelei-delijk tot stilstand. De waterslagdemper dient zokort mogelijk op de afsluiter geplaatst te worden.

Waterslagdempers mogen niet worden toegepastin de warmwaterleidingen van een leidingwater-installatie. Belangrijkste redenen hiervan zijn:

• bij gebruik met een geiser bestaat het gevaar datde geiser, door de in de waterslagdemper opge-bouwde druk, blijft nabranden of zelfs ontvlamt;

• bij gebruik met een boiler bestaat het gevaardat de waterslagdemper de functie van de veilig-heidsklep, paragraaf 7.7.2.c, overneemt, en deveiligheidsklep niet werkt wanneer dat wel nood-zakelijk is.

170

Figuur 7.31 Waterslagdemper

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 170

Page 183: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

7.4.9 WachttijdenNa het openen van een warmtapwater-tappuntmoet de gebruiker enige tijd wachten voordat erdaadwerkelijk warmtapwater geleverd wordt. Dewachttijd is een optelling van de toestelwachttijden de leidingwachttijd. De wachttijd is de tijd dieverloopt tussen het opendraaien van het warm-tapwater-tappunt en het bereiken van een tem-peratuurverhoging van 70% van de maximum-temperatuurverhoging, die wordt bereikt bij con-tinu tappen. Dit is bij een toesteltemperatuur van60 °C een temperatuur van 45 °C.Bij de vaststelling van aanvaardbare wachttijdenwordt rekening gehouden met de aard van hettappunt en de frequentie van het gebruik. Hetmeest gebruikte warmwatertappunt in het huis-houden is de gootsteenmengkraan. Bovendienverlangen we van de gootsteenmengkraan veelaldirect warm water. De maximale wachttijd vooralle tappunten is 35 seconden, waarbij maximaal15 seconden mag worden ‘gebruikt’ door hetwarmtapwatertoestel. Deze eis geldt niet voor hetbad en de (af)wasmachine, omdat hierbij voorhet vullen geen water en naar verhouding weinigenergie verloren gaan.

7.4.9.a ToestelwachttijdVoorraadtoestellen hebben geen toestelwachttijden leveren direct warmtapwater. Doorstroomtoe-stellen zonder voorraad (koude start) hebben eenwachttijd variërend van 2 tot meer dan 30 secon-den. Vaak wordt het doorstroomtoestel (combi-ketel) uitgerust met een kleine voorraad (warme

1717 LEIDINGWATERINSTALLATIES

2,5 l/min

11,27,24,21,85,52,91,77,33,92,2

5 l/min

22,114,28,33,6

10,95,93,3

14,57,84,4

10 l/min

––

16,77,2–

11,86,6–

15,68,8

2,5 l/min

10,86,94,01,85,63,01,77,64,12,3

5 l/min

21,413,78,03,5

11,36,03,4

15,28,24,6

10 l/min

––

16,27,0–

12,26,8–

16,49,2

Lengte inbouw in mLengte opbouw in m

8101319,8111520111520

Middellijn inwendig in mm

Middellijn

KoperKoperKoperKoperPE-XPE-XPE-XPVC-CPVC-CPVC-C

start), waardoor de wachttijd wordt beperkt. Detoestelwachttijd is bij de fabrikant op te vragen eneventueel proefondervindelijk vast te stellen.

DH-factorOm de nuttig te gebruiken taptemperatuur tebereiken moet de leiding dus meer dan een keerdoorspoeld worden. De factor waarmee de leidinginhoud wordt vermenigvuldigd om dehoeveelheid water te berekenen die benodigd isvoor het bereiken van de eindtemperatuurnoemt men de DH-factor. Wordt ervan uitge-gaan dat de nuttig te gebruiken taptemperatuuris bereikt indien het temperatuurverschil 70%bedraagt van de maximale temperatuurverho-ging, dan spreekt men van de DHw,70-factor.Grote invloed op de DHw,70-factor hebben:

• het leidingmateriaal. Naarmate de geleidings-coëfficiënt toeneemt, stijgt de DHw,70-factor;

• wel of geen isolatie (isolatie verhoogt deDHw,70-factor);

• al dan niet weggewerkte leiding in een wandof vloer.

Naarmate de DHw,70-factor hoger is, wordt ermeer energie en water verspild.In figuur 7.32 is voor een aantal middellijnende maximale leidinglengte weergegeven bijeen leidingwachttijd van 20 s. In de tabel is tezien dat de maximale leidinglengte recht even-redig toeneemt met de volumestroom.

Figuur 7.32 Maximum lengtes van opbouw- en inbouwleidingen (vmax < 2 m/s)

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 171

Page 184: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

7.4.9.b LeidingwachttijdDe leidingwachttijd is afhankelijk van tweeaspecten:

• het warme water moet al het koude water inde leiding verdringen (eenmaal de leidinginhouddoorspoelen);

• het warme water moet het leidingmateriaalopwarmen.

Als gevolg van de wachttijd gaat niet alleen waterverloren aan het tappunt, maar gaat ook energieverloren via de leidingwand. Uit onderzoek isgebleken dat het warmteverlies ten gevolge vanhet verdrijven van koudwater en de opwarmingvan leidingmateriaal een dominante bijdragelevert aan de milieueffecten in Nederland. Bere-kend is bijvoorbeeld dat voor een keukentappunt

met een leidinglengte van 10 meter (weggewerk-te koperen buis) en een gebruiksfrequentie van15 keer per dag, het energieverlies ruim 40%bedraagt van het totale energiegebruik voorwarmtapwater in deze keuken. De reden hiervanis dat er relatief kort water wordt getapt (laaggebruik), terwijl bij tapping veel energie wordtgebruikt voor het aanwarmen van de leidingen.Een goed ontwerp, waarbij wordt uitgegaan vankorte leidinglengtes tussen het warmtapwater-toestel en het tappunt, is daarmee niet alleengebruiksvriendelijk, maar ook energiebesparend.

7.4.9.c CirculatieleidingenIn utiliteitsgebouwen wordt veel gebruikgemaaktvan circulatieleidingen, omdat de afstand van dewarmtapwaterbereiding tot de gebruiker erg

172

zonder uitzetmogelijkheidfout

met uitzetmogelijkhedengoed

mantelbuis

blokje vanveerkrachtig enrotvrij materiaalb.v. polystyreenschuim

1 koperen warmwaterleiding in muur

3

ød

vast

ebe

ugel

glijbeugel

uitzetting

expansiebeen invertakkende leiding

expa

nsie

been

inaf

buig

ende

leid

ing

4

2 het opvangen van lengtevermeerderingen door de flexibiliteit van het leidingsysteem

5

l1l2

l2–l1= uitzetting

l3l4

l4–l3

vaste beugel

glijbeugel

3 expansiebeen

5d

ød

l e

vast

e be

ugel

vast

e be

ugel

expansiebocht

glijb

euge

l

glijb

euge

l

glijb

euge

l

glijb

euge

l

expa

nsie

been

glijb

euge

l

4 expansiebocht

5 het opvangen van lengtevermeerderingen door het toepassen van een expansiebocht

5d 5d10d

ød

l1 l5l6l2

l4–l3= uitzettingl3l4

l e

l2–l1 l6–l5

Figuur 7.33 Expansie van warmwaterleidingen

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 172

Page 185: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

1737 LEIDINGWATERINSTALLATIES

Horizontaleleiding

Verticaleleiding

850 950 1050 1200 1350 1500 1750

850 950 1050 1200 1350 1500 1750

Figuur 7.34 Beugelafstand in mm voor koperen buizen

Diameter in mm12 15 22 28 35 42 54

detail B

detail A

detail B

expansiebeen

variantexpansiebeen

variantexpansiebocht

expansiebocht

glijbeugel

vaste beugel

1 warmwaterstijgleidingmet voorzieningen voorhet opvangen vanlengtevermeerderingen

detail A

2 compensatorFiguur 7.35 Expansievoorziening in warmwaterstijgleidingen

mee terdege rekening worden gehouden.Warmwaterleidingen mogen in vloeren (afwerk-lagen) en muren niet worden aangebracht zonderdat er voorzieningen zijn getroffen die het uitzet-ten en krimpen van die leidingen mogelijk maken.Anders kan er aanzienlijke schade ontstaan aan deafwerklagen van de vloeren en muren.De, over het algemeen korte, warmwaterleidin-gen in vloeren en muren worden voorzien vaneen ommanteling waarin de leidingen kunnenbewegen. T-stukken en bochten (knieën) moetenworden voorzien van een extra dikke laag samen-drukbaar materiaal, figuur 7.33-1.

groot kan zijn. Een circulatieleiding laat continueen kleine hoeveelheid warmtapwater circuleren,zodat overal in deze ringleiding het water optemperatuur is. De lengte van de uittapleiding totaan het tappunt bedraagt bij voorkeur niet meerdan 5 meter, zodat de wachttijd kort is (enkeleseconden).

7.4.10 ExpansievoorzieningenHet feit dat metalen door temperatuurveranderin-gen respectievelijk uitzetten of krimpen, is bekend.Met de aanleg van koperen waterleidingen en inhet bijzonder van warmwaterleidingen, moet hier-

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 173

Page 186: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Vrijliggende warmwaterleidingenBij niet al te lange leidingen kan de lengtever-meerdering worden opgevangen door de flexibi-liteit van het leidingensysteem ter plaatse van ver-takkingen en afbuigingen, figuur 7.33-2. Daarbijspeelt de beugeling van de leidingen een belang-rijke rol, figuur 7.34. Het leidingdeel vanaf devaste beugel in de vertakkende of afbuigende lei-ding tot aan de leiding waarvan wordt vertakt ofafgebogen, noemen we het expansiebeen, figuur7.33-3. Wordt een lange rechte warmwater-leiding opgesloten tussen twee vaste punten, danzal de lengtevermeerdering moeten wordenopgevangen door bijvoorbeeld eenexpansiebocht, figuur 7.33-4 en 5. Aftakkingenworden voorzien van de genoemde expansie-benen, figuur 7.35-1, detail A en B.In situaties waarin onvoldoende ruimte beschik-baar is voor het aanbrengen van expansieboch-ten, zoals in leidingenschachten, kunnen axialecompensatoren worden toegepast, figuur 7.35-2.

7.5 Dimensionering van de koudtapwaterinstallatie

Berekeningen aan leidingwaterinstallaties zijn infeite een redelijk onzekere onderneming. Hiermeewordt niet de berekening van het drukverliesbedoeld, maar het vaststellen van de volume-stroom die dit drukverlies bepaalt. Door de velefactoren die de volumestroom bepalen, lijkt dezezeer grillig en moeilijk voorspelbaar te zijn.

In de eerste plaats wordt de volumestroom bepaalddoor het tappunt. De volumestroom die een tap-punt op een zeker moment levert, is afhankelijk van de stand van het afsluitmechanisme (de klep)en van de gebruiksdruk voor het tappunt op hetmoment dat er water wordt afgenomen. Degebruiksdruk voor het tappunt is de statische drukminus het drukverlies dat het water in de leidingondervindt. De statische druk wordt bepaald doorde verticale plaatsing van het tappunt ten opzichtevan het leveringspunt en de hierdoor geleverdedruk. Het drukverlies wordt bepaald door de wrij-ving die het water ondervindt tijdens doorstromingvan de installatie. Door de veranderde statischedruk en het gewijzigde drukverlies heeft eenzelfdetappunt op verschillende hoogten dus een andere

gebruiksdruk, met als gevolg dat een andere volu-mestroom geleverd wordt.

In de tweede plaats wordt de volumestroombepaald door de gebruiker. Is er meer dan ééngebruiker op een leidingwaterinstallatie aangeslo-ten, dan moet met een zekere gelijktijdigheid reke-ning worden gehouden. Deze gelijktijdigheid issterk afhankelijk van de gezinssamenstelling, deopbouw van de bewonersgroep, het gewenstecomfort, het dagritme van de personen binnen hetgezin of bewonersgroep en het gebruikte sanitair.

In de praktijk ontstaan dan ook de grilligste tap-patronen. Bij de berekening van een leiding-waterinstallatie wordt geen rekening gehoudenmet de variabele afname aan het tappunt en metde variatie in gelijktijdigheid bij de verschillendegebruikers. Het berekenen van leidingwaterinstal-laties is dan ook niet gebaseerd op een feitelijkesituatie, maar op van tevoren vastgestelde ont-werpeisen. De berekeningsmethodiek wordt hier-na toegelicht. Voor uitgebreidere informatieomtrent het ontwerp wordt verwezen naar deVEWIN-werkbladen en naar de ontwerprichtlijnenISSO-30 en ISSO-55 van het ISSO (Instituut voorStudie en Stimulering van Onderzoek op hetgebied van gebouwinstallaties).

7.5.1 StappenplanStap 1 Vaststellen aantal tapeenheden en spoel-kraaneenhedenAlvorens een drukverliesberekening en leiding-dimensionering worden gemaakt, wordt eerst demaatgevende volumestroom (maximum-moment-volumestroom MMV) berekend, stap 4. Hiervoorworden eerst het aantal tapeenheden en spoel-kraaneenheden bepaald.Bij de bepaling van de MMV volgens de q√n-methode wordt uitgegaan van tappunten metvergelijkbare volumestromen, zogenoemdetapeenheden (TE), zie ook paragraaf 7.2.3.c. Wilmen volgens de q√n-methode werken, dan moetallereerst de volumestroom van elk willekeurigtappunt uitgedrukt worden in het equivalent aan-tal tapeenheden (een tapeenheid = 1 TE = 0,083liter/s). Hiervoor kan figuur 7.3 worden gebruikt.

Drukspoelkranen, zoals vaak toegepast bij closetsen urinoirs in grotere gebouwen zoals scholen en

174

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 174

Page 187: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

in de horeca, veroorzaken in een leidingwater-installatie een andere gelijktijdigheid dan de nor-male tappunten. De capaciteit van drukspoelkra-nen kan dan ook niet omgerekend worden naartapeenheden. De oplossing hiervoor is gevondenin de introductie van de spoelkraaneenheid (SE).Een spoelkraaneenheid = 1 SE = 0,417 liter/s.De gelijktijdigheid bij SE wordt via een vierdemacht in rekening gebracht.

Stap 2 Vaststellen gelijktijdigheidsklasse (bijwoningen)In stap 3 wordt de bijtelling voor het aantaltapeenheden warmwater bepaald. Hiervoor moeteerst de gelijktijdigheidsklasse (I, IIa, IIb of III)worden vastgelegd volgens paragraaf 7.2.3.c.Deze keuze is afhankelijk van de wensen van degebruiker.

Stap 3 Bepaling bijtelling tapeenheden Een aantal leidingen in de installatie zorgt nietalleen voor transport van drinkwater naar degebruikers, maar ook van drinkwater ten behoevevan warmtapwaterbereiding. Het voor deze lei-dingen sommeren van de volumestroom koud-tapwater, berekend volgens de q√n- methode, ende volumestroom warmtapwater volgend uit degelijktijdigheidsklasse, geeft aanleiding tot overdi-mensionering van de installatie. Om voor dedimensionering van de leidingen de theoretischemaximum-moment-volumestromen (MMV) vanhet koude en warme water te bepalen, is een tijd-rovende berekening. Daarom is een vereenvou-digde methode beschikbaar voor het bijtellen vantapeenheden warmtapwater.

Stap 4 Maximum-moment-volumestroomDe meest gehanteerde methode in Nederlandvoor de bepaling van de maximum-moment-volumestroom (MMV) is gebaseerd op de q√n-methode. Deze methode is uitgebreid tot de‘samengestelde methode’, die ook andere voor-komende volumestromen met een afwijkendegelijktijdigheid in acht neemt. Voor de bepalingvan het MMV in elke leidingsectie wordt desamengestelde methode toegepast. Hierin wor-den de naar volumestromen omgerekende TE enSE gesommeerd.

waarin:Σ TE = het gesommeerde aantal tapeenheden

koudwater en indien van toepassing debijtelling voor warmtapwater

Σ SE = het gesommeerde aantal spoelkraan-eenheden

Voor installaties waarin brandslanghaspels zijnopgenomen, worden maximaal twee brandslang-haspels in rekening gebracht. Bepalend voor deMMV is dan de grootste berekende waarde, dusvan twee brandslanghaspels of via de formule vantap- en spoelkraaneenheden.Zijn ergens in de installatie nog constante volume-stromen aanwezig, dan worden deze opgeteld bijde eerder bepaalde waarde van MMV.

Stap 5 Drukverliesberekening en dimensioneringleidingenDe drukverliesberekening wordt als volgt uitge-voerd:Op basis van de leveringsdruk, de gebruiksdruk ende statische hoogte wordt het beschikbare druk-verschil bepaald. Van dit drukverschil worden de drukverliezen tengevolge van appendages afgetrokken. De druk dienu overblijft is het dynamisch drukverschil, datwordt gebruikt voor het overwinnen van de weer-stand van de leidingen ten gevolge van stroming.Dit dynamisch drukverschil [in kPa] wordtgedeeld door het aantal meters leiding [in m],zodat duidelijk wordt hoeveel weerstand in éénmeter leiding mag worden gebruikt [in kPa/m].Het aantal meters leiding wordt bepaald voor hettappunt dat het meest ongunstig is gelegen. Welktappunt dit is, moet ingeschat worden. Met behulp van tabellen waarin de weerstandvan een leiding kan worden afgelezen bij eenbepaalde volumestroom en diameter, kan de dia-meter worden bepaald. Deze tabellen zijn onderandere te vinden in de richtlijnen van ISSO en deVEWIN-werkbladen. Dit wordt gedaan voor alleleidingsecties in de installatie, waarbij sommigesecties iets meer drukverlies opleveren, en sommi-ge secties wat minder. Totaal opgeteld moet hetdrukverlies van alle secties lager blijven dan heteerder bepaalde dynamische drukverlies.

1757 LEIDINGWATERINSTALLATIES

q = 0,083 · √∑TE + 0,417 · 4√∑SE [liter/s] v

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 175

Page 188: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

AppendagesAlvorens de drukverliesberekening kan wordengemaakt, moet bekend zijn welke appendagesworden geplaatst in het leidingnet, zoals afsluitersen keerkleppen. Van deze appendages moet dekvs-waarde bekend zijn. De kvs-waarde is de volu-mestroom in m3/h bij een drukverschil van 100 kPa.Deze karakteristieke waarde zegt iets over hetdrukverlies dat het appendage veroorzaakt. Bijeen volumestroom die lager is dan de kvs-waardeneemt het drukverlies kwadratisch af.

Stromingsverliezen in plaatselijke weerstandenBij berekeningen aan leidingwaterinstallaties ishet gebruikelijk om voor de plaatselijke weerstan-den in bochten en T-stukken een percentage te

nemen van de berekende leidingweerstanden.Afhankelijk van de leidingconfiguratie van deinstallatie kan dit percentage variëren van 10%tot 40%. Bij een installatie met een normaal lei-dingverloop kan 20% worden aangehouden. Bijeen installatie met veel bochten per meter kan30–40% worden aangehouden.Zijn er in een installatie weerstanden opgenomen(keerklep, stopkraan, inlaatcombinatie) die rede-lijkerwijs niet door het percentage van de plaatse-lijke weerstanden gedekt worden, dan moeten zijapart in de berekening worden opgenomen.Stap 6 Berekening leidingdiameters ongunstigstesectieMet behulp van de hiervoor beschreven drukver-liesberekening, kan de middellijn van de leidingworden berekend.

176

Berekeningsblad

Gegeven: een eenvoudige tapwaterinstallatie

Stap 1 Vaststellen aantal tapeenhedenVolgens overzicht van de volumestromen en bijbehorende tapeenheden (TE)

A vaatwasmachineD fonteinkraanC toilet

B keukenmengkraanE douchemengkraanF wastafelmengkraan

G wasmachine

10

5

A B

F

4

9

G

wm3

C D

2

E

8

6

7

1

11

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 176

Page 189: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

1777 LEIDINGWATERINSTALLATIES

Ruimte

Keuken

Toilet

Badkamer

Zolder

Tappunt

vaatwasmachine (tapkraan 1/2") gootsteenmengkraanclosetstortbakhandwasbakdouchemengkraanwastafelmengkraanwasmachine (tapkraan 1/2")

Code

A

BCDEFG

0,167

0,1670,0420,0420,0830,0830,167

4 TE

4 TE0,25 TE0,25 TE1 TE1 TE4 TE

10 °C

10 °C10 °C10 °C10 °C10 °C10 °C

koudwater in l/s

0,083––0,0420,042–

1 TE––0,25 TE0,25 TE–

50 °C––38 °C38 °C–

warmwater in l/s

29 BINNEN-RIOLERING

Stap 3 Bepaling bijtelling tapeenheden warmtapwater1 Gerekend wordt met gelijktijdigheidsklasse IIa, wat betekent dat de gelijktijdigheid geldt voor de keuken- en douche-mengkraan. 2 Volumestromen en watertemperaturen volgens voorgaande tabel. 3 Er wordt uitgegaan van de mengwatervolumestroom. De mengwatervolumestroom is de maximale volumestroom diedoor het tappunt stroomt bij een bepaalde voordruk. De warmtapwater volumestroom is altijd kleiner dan de mengwatervolumestroom. De warmtapwater volumestroom wordtberekend aan de hand van de systeemtemperatuur:

De mengwatervolumestroom van de douche bedraagt: 0,083 l/s (gelijk aan koudwater)Warmwater volumestroom = 0,083 · = 0,046 l/s

De mengwatervolumestroom van de gootsteen bedraagt: 0,167 l/s (gelijk aan koudwater)Warmwater volumestroom = 0,167 · = 0,134 l/s

Invullen van onderstaande tabel leidt tot de volgende bijtelling:

De nu verkregen bijtelling wordt opgeteld bij het aantal TE koudwater, die berekend worden ten behoeve van de q n -methodeStap 4 Berekening van de de maximum moment volumestroom (MMV)

AanrechtDouchemengkraanOpgeteldomrekenen TE

Mengwater in l/s

0,1670,0830,2509

Warmwater in l/s

0,1340,0460,1804,7

Tkoud

10 °C10 °C

Tmeng

50 °C38 °C

Gaat:

4,3 TE4 TE1 TE2 TE8,3 TE10,3 TE4 TE8 TE8,25 TE8,5 TE18,8 TE (8,5 + 10,3)

===========

0,172 l/s0,167 l/s0,083 l/s0,117 l/s0,239 l/s0,266 l/s0,167 l/s0,235 l/s0,238 l/s0,242 l/s0,360 l/s

Bijtelling tapeenheden: 9 – 4,7 = 4,3 TE

Door leiding:

1110987654321

38-1060-10

50-1060-10

Omgerekend naar MMV

0,083 · √4,30,083 · √

40,083 · √1 0,083 · √20,083 · √8,30,083 · √10,30,083 · √40,083 · √80,083 · √8,250,083 · √8,500,083 · √18,8

Stap 2 Vaststellen gelijktijdigheidsklasseVoor deze situatie wordt het hoogste comfort gewenst. Gelijktijdigheidsklasse IIb en III zijn niet van toepassing omdat er geenbad aanwezig is. Hiermee komt men uit op gelijktijdigheidsklasse IIa. Dit houdt in dat de douche- en keukenmengraan tege-lijk gebruikt moeten kunnen worden.

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 177

Page 190: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

De leiding wordt gedimensioneerd op basis vande maximale stroomsnelheid of de maximale lei-dingweerstand. In veel gevallen is de stroomsnel-heid een beperkende factor, deze dient dus niette worden vergeten, zie figuur 7.28.

Stap 7 Berekenen overige middellijnenAls het drukverlies van de ongunstigste sectie isbepaald, kunnen op dezelfde wijze de overigesecties worden berekend. Hierbij worden de bere-kende middellijnen van de leidingen van deongunstigste sectie als uitgangspunt genomen,voor zover deze geheel of gedeeltelijk samenval-len met de overige leidingen.

Figuur 7.36 laat een voorbeeld van een dergelijkestapsgewijze berekening zien.

7.6 Dimensioneren van de warm-tapwaterinstallatie

7.6.1 Warmtapwaterbereiding in woningen

DoorstroomtoestelDe volumestroom en het nominale vermogen vaneen doorstroomtoestel worden bepaald door demaximaal benodigde volumestroom warmtap-water en de daarbij gewenste temperatuurverho-ging. De belasting van het toestel wordt bepaalddoor het gewenste nominale vermogen van het

178

Stap 5 Berekening op te maken drukverschil ongunstigste leidingdeelHet ongunstigste leidingdeel is in deze situatie aangenomen sectie 1-6-7-10.

Op basis van drukverliestabellen kan de bijbehorende inwendige leidingmiddellijn worden afgelezen. Bij een ruim beschik-baar drukverlies per meter zal echter de stroomsnelheid meestal maatgevend zijn. Als in dit geval de stroomsnelheid op 1,5 m/s wordt aangehouden, worden de leidingdiameters:

62 kPa100 kPa -

50 kPa10 kPa -

10,0 meter20% 12,0 meter

300 kPa

138 kPa

78 kPa

= 6,5 kPa/m7812

Leveringsdruk:

Hoogteverschil (2 ¥ 2,6 + 1 = 6,2 m)Benodigde voordruk:Blijft over:Drukverlies ten gevolge van appendages:WatermeterOverige appendages (stopkranen e.d.)Blijft over voor leidingverliezen:Totale leidinglengte van sectie 1-6-7-10:Toeslag stromingsverliezen bochten e.d.Totale effectieve leidinglengte

Beschikbaar drukverlies per meter:

Sectie

123456789

1011

MMV

in l/s

0,360 0,242 0,238 0,235 0,167 0,266 0,239 0,117 0,083 0,167 0,172

leidingmiddellijninwendigin mm

17,5 14,4 14,2 14,1 11,9 15,1 14,2 10,0 8,4

11,9 12,1

koperen handelsmaatin mm

22/19,8 22/19,8 22/19,8 22/19,8 15/13 22/19,822/19,8 12/10 12/10 15/13 15/13

Stap 5 Berekening op te maken drukverschil ongunstigste leidingdeelHet ongunstigste leidingdeel is in deze situatie aangenomen sectie 1-6-7-10.

62 kPa100 kPa -

50 kPa10 kPa -

10,0 meter20% 12,0 meter

300 kPa

138 kPa

78 kPa

= 6,5 kPa/m7812

Leveringsdruk:

Hoogteverschil (2 ¥ 2,6 + 1 = 6,2 m)Benodigde voordruk:Blijft over:Drukverlies ten gevolge van appendages:WatermeterOverige appendages (stopkranen e.d.)Blijft over voor leidingverliezen:Totale leidinglengte van sectie 1-6-7-10:Toeslag stromingsverliezen bochten e.d.Totale effectieve leidinglengte

Beschikbaar drukverlies per meter:

Figuur 7.36 Voorbeeld leidingberekening, bijtelling tapeenheden en bepaling leidingdoorsnede

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 178

Page 191: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

doorstroomtoestel en het rendement. Een doorstroomtoestel kan direct of indirect wor-den verwarmd. Bij directe verwarming wordt hetrendement bepaald door de overdracht van dewarmtebron naar het te verwarmen water. Bij eenindirect verwarmd doorstroomtoestel is het ren-dement van de warmteoverdracht afhankelijk vande warmteoverdracht van warmtebron naar ketel-water (secundair circuit), de stroming in de wisse-laar en de warmteoverdracht van het ketelwaternaar het te verwarmen water (primair circuit).Voor het berekenen van het nominale vermogenvan het toestel worden de volgende stappengevolgd:1 bepalen van de gelijktijdigheidsklasse vol-gens paragraaf 7.2.3.c. Deze klasse geeft aan opbasis van welke tappunten de installatie wordtontworpen;2 bepalen van de totale volumestroom warmtap-water van de maatgevende tappunten;3 berekenen van het nominale vermogen, opbasis van de temperatuurverhoging en de onderstap 2 berekende volumestroom. Hierbij wordtgebruikgemaakt van enkele eenvoudige formules.

VoorraadtoestelDe inhoud van een voorraadtoestel wordt afge-stemd op de maximale hoeveelheid warmtap-water die in een bepaalde tijd nodig is. Het nomi-nale vermogen is afhankelijk van de tijd tussentwee verbruiksperioden, die het toestel nodigheeft om weer op te warmen.De maximale hoeveelheid warmtapwater is inclu-sief de energieverliezen ten gevolge van afkoelenen opwarmen van de leidingen, zie ook paragraaf7.4.9.b. Voor het berekenen van de inhoud enhet nominale vermogen van het voorraadtoestelworden de volgende stappen gevolgd:1 bepalen van het afnamepatroon van warmtap-water gedurende de spitsperioden. Dit zijn bij-voorbeeld ’s ochtends bij het opstaan (douchen),rond het avondeten (afwassen) en aan het eindvan de avond (douchen); 2 bepalen van de maatgevende spitsbelasting,dus welke spitsperiode het zwaarste weegt; 3 bepalen van de som van de warmtehoeveel-heden van de verschillende gebruikte tappunten,de benodigde energiehoeveelheid, over hetmaatgevende dagdeel. Deze is bepalend voor deinhoud van het voorraadtoestel;

4 berekenen van de warmteverliezen in de lei-dingen. Opgeteld bij de benodigde energie voorde tappunten levert dit de totaal benodigde ener-giehoeveelheid;5 berekenen van de inhoud op basis van detotale benodigde energie en de temperatuur vande boiler;6 berekenen van het nominale vermogen doorde berekende hoeveelheid energie te delen doorde maximum oplaadtijd in seconden.

7.6.2 Warmtapwaterbereiding in utiliteits-gebouwenDe dimensionering van doorstroom- en voorraad-toestellen voor utiliteitsgebouwen is in principegelijk aan de berekening voor woningen. In deutiliteitsbouw komen echter vaak combinatiesvan doorstroom- en voorraadtoestellen voor, watde berekening gecompliceerder maakt. Er is nietéén combinatie de juiste, maar er kunnen meer-dere combinaties mogelijk zijn. Soms ligt een vande uitgangspunten al vast, zoals het maximalebeschikbare vermogen dat de cv-installatie kanleveren. In dat geval kan direct op basis daarvande voorraad worden berekend.Over het algemeen kan worden gesteld dat door-stroomtoestellen vaker worden gebruikt voorcontinuverbruiken gedurende de hele dag, terwijlvoorraadtoestellen meer worden toegepast insituaties waarbij in een korte tijd veel warmtap-water benodigd is.

Voor de dimensionering zijn de volgende stappenvan belang:1 vaststellen van het totale warmtapwater-gebruik tijdens de spitsperiode. Het berekenenvan de benodigde energiehoeveelheid hiervoor,zoals onder voorraadtoestellen voor woningen isomschreven;2 vaststellen van het continugebruik gedurendede dag. Dit zijn alle gebruiken die niet direct toteen spitsperiode zijn te rekenen;3 vaststellen van de piekduur en de hersteltijdtussen twee spitsperioden. Dit is de tijd die hettoestel nodig heeft om weer op te laden;4 op basis van de eerder bepaalde gegevens kanhet vermogen tijdens de piek worden bepaald(analoog aan voorraadtoestellen) en het continu-vermogen (analoog aan doorstroomtoestellen);5 berekenen van de maximale nuttige voorraad,

1797 LEIDINGWATERINSTALLATIES

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 179

Page 192: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

op basis van het verschil tussen het piek- en continuvermogen, de piekduur en de hersteltijd;6 berekenen van het minimale vermogen van dewarmtewisselaar op basis van het verschil tussenhet piekvermogen en het vermogen dat de nutti-ge voorraad levert tijdens de piek. Hieruit volgtdat bij een kleiner vermogen van de warmte-wisselaar de voorraad groter dient te zijn.

Uit deze stappen blijkt dat het berekenen van dewarmtapwaterbereiding niet eenvoudig is, medeomdat veel factoren een rol spelen die van tevo-ren moeilijk zijn te bepalen, bijvoorbeeld de piek-duur. Er kan een aanname worden gedaan dat despits één uur duurt, maar deze kan ook korter oflanger duren. Dit is van aanzienlijke invloed op deberekeningsresultaten.

7.6.3 Warmwaterleidingen

7.6.2.a Enkelvoudige uittapleidingen inwoningen en utiliteitsgebouwenDe dimensionering van zogenoemde (enkelvou-dige) uittapleidingen voor warmtapwater, is gelijkaan de berekening van koudwaterleidingen. Eenuittapleiding is een leiding die alleen wordt door-stroomd tijdens tappen. Circulatieleidingen vallenhier niet onder. De toevoeging enkelvoudig geeftaan of de leiding één dan wel meerdere tappun-ten voedt.De berekening gebeurt dus ofwel op basis vanhet maximaal op te maken dynamische druk-verschil dat beschikbaar is, ofwel op basis van demaximaal toegestane stroomsnelheid. Een vandeze twee is bepalend. In aanvulling op de koudwaterleidingen, is hetvoor warmtapwaterleidingen belangrijk dat eencontrole op de wachttijden plaatsvindt nadat alleleidingen zijn gedimensioneerd. Het kan voorko-

men dat de wachttijd niet voldoet, in dat gevaldient de installatie te worden gewijzigd, bijvoor-beeld door het veranderen van het leidingtracéwaardoor de lengte korter wordt.

7.6.2.b CirculatieleidingenVoor uitgebreide warmtapwaterinstallaties meteen centraal warmtapwatertoestel, moet veelaleen systeem met circulatieleiding(en) wordentoegepast in verband met de overschrijding vande toegestane leidingwachttijd, figuur 7.37. Defunctie van een circulatiesysteem is de doorwarmteverliezen veroorzaakte temperatuurdalingvan het warme water in het leidingsysteem toteen vooraf te bepalen waarde te beperken. Detemperatuurdaling mag niet groter worden dan5 °C. De retourtemperatuur bedraagt minimaal60 °C, en daarmee is de aanvoertemperatuur dusminimaal 65 °C.De circulatieleiding is aangesloten op een voor-raadvat, waarbij een circulatiepomp in de retour-leiding is opgenomen. Deze tapwatercirculatiepompwordt in de retourleiding zo dicht mogelijk bij hetvoorraadvat geplaatst. De capaciteit van de pomp(de volumestroom) wordt bepaald aan de handvan een warmteverliesberekening van het leiding-systeem. Door de leidingen te isoleren wordt hetwarmteverlies aanzienlijk teruggebracht.Aftakleidingen van het circulerend systeembehoeven niet van isolatie te worden voorzien.De lengte van de aftakleidingen vanaf het circula-tiesysteem naar de betreffende tappunten dientzo kort mogelijk te zijn.

180

ø 25 mm ø 28 mm ø 22 mm

ø 22 mm

ø 22 mmø 15 mm

warmwaterleiding

tapwater-circulatiepomp

circulatieleidingboiler

stopkraankeerklep met aftapmogelijkheidtappunt

500

b c d

fga

e

Figuur 7.37 Eén-ringcirculatiesysteem

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 180

Page 193: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

7.7 Materialen, fittingen en appendages voor waterleidingen

7.7.1 LeidingmateriaalEen langdurig en ongestoord gebruik van de lei-dingwaterinstallatie is in eerste instantie afhanke-lijk van de toegepaste materialen en toestellen.Een grote mate van zekerheid wordt verkregendoor gebruik te maken van materialen en toestel-len die zijn voorzien van het KIWA-keurmerk. Ove-rigens moeten alle in leidingwaterinstallaties toe-gepaste materialen en appendages gekeurd zijnvolgens het KIWA of een gelijkwaardig keurmerk.

7.7.1.a Koperen waterleidingbuizenKoperen buizen zijn de meest toegepaste leidin-gen voor binneninstallaties. De voor de leiding-waterinstallaties meest toegepaste buitenmiddel-lijn (diameters) staan in figuur 7.38 vermeld.Voor verbindingen in koperen waterleidingbuizenworden soldeerfittingen vervaardigd van koper,of messing fittingen toegepast, figuur 7.39. Mes-sing fittingen zijn er als soldeerfitting en als knel-fitting, beide in combinatie met schroefverbindin-gen, figuur 7.40.Schroefverbindingen worden onder andere toe-gepast bij aansluitingen op appendages en toe-stellen en bij leidingdelen die, om welke redendan ook, demontabel moeten zijn. Voorbeeldenvan schroefverbindingen zijn muurplaten, punt-stukken en koppelingen.

SolderenSolderen is het verbinden van twee stukkenmetaal, zonder dat deze daarbij zo sterk wor-

den verhit dat zij smelten. Daartoe wordt in deruimte (spleet) tussen beide stukken een laagjesoldeer aangebracht, dat zich goed aan de tesolderen metaaloppervlakken hecht. Weonderscheiden hardsolderen en zachtsolderen.Zachtsolderen – dit is het solderen met tempe-raturen tot maximaal 450 °C – dient bij voor-keur te gebeuren bij koperen koud- en warm-waterleidingen met capillaire soldeerfittingen.

1817 LEIDINGWATERINSTALLATIES

sok(2 × cap.)

overgangsstuk(bi.dr. + cap.)

knie(bi.dr. + cap.)

muurplaat(bi.dr. + cap.)

dop(cap.)

knie(2 × cap.)

T-stuk(3 × cap.)

driedeligekoppeling(bi.dr. + cap.)

driedeligekniekoppeling(bu.dr. + cap.)

bu.dr. = buitendraad

bi.dr. = binnendraad

cap. = capillaire soldeerverbinding

Figuur 7.39 Enkele veel voorkomende messing

soldeerfittingen

Figuur 7.40 Messing knelfitting gemonteerd aan een

koperen buis

Buitenmiddellijn in mm

1012152228354254

Binnenmiddellijn in mm

8101319,825,632,539,251

Figuur 7.38 Naadloze dunwandige koperen buizen

volgens NEN 2200

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 181

Page 194: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

kunnen leiden. Voor de verbinding van PE-leidin-gen worden messing klemkoppelingen toe-gepast, figuur 7.41 en 7.42.

7.7.1.c Waterleidingen van crosslinkedpolyetheen (PE-X)PE-X-leidingen is een verzamelnaam voor ver-schillende uitvoeringsvormen, waarbij de buis uitdrie lagen kan bestaan, te weten een PE-binnen-mantel, daaromheen een dunne laag aluminiumen daaromheen een PE-buitenmantel. PE-X-leidingen worden op steeds grotere schaal toege-past, omdat ze eenvoudig te verbinden zijn doormiddel van knel-, pers- en insteekverbindingen engoed zijn in te storten in de dekvloer. De buiswordt op rol geleverd in grote lengtes. Door deaanwezigheid van de aluminium laag zijn de bui-zen diffusiedicht. PE-X-leidingen worden bijvoorbeeld toegepast alsonderdeel van een compleet inbouwsysteem voornatte groepen met afzonderlijke toestelaansluitin-gen in bijvoorbeeld woningen. Het systeem bestaat uit verdeeleenheden in eeninbouwkast, crosslinked-polyetheen-leidingen inmantelbuizen en speciale tappuntaansluitdozen.De verdeeleenheden worden, zo nodig, voorzienvan afsluiters. Ze kunnen van elk gewenst aantaluitgangen worden voorzien. De inbouwkast heeft

182

Buitenmiddellijn in mm

121416202532405063

Binnenmiddellijn in mm

9,210,412,415,419,424,83138,848,8

Figuur 7.42 Polyetheen waterleidingbuizen

Figuur 7.41 Messing klemkoppeling voor polyetheen water-

leidingbuis in de grond

Voor koudwaterleidingen worden zogenaamdeloodbevattende soldeersoorten toegepast, bij-voorbeeld tin (49,5–60,5%), rest lood, eventu-eel met toevoeging van zeer kleine hoeveelhe-den ander materiaal zoals antimoon (maximaal0,5%). Loodbevattende soldeersoorten zijnniet warmtebestendig (maximale temperatuur40 °C) en de kruipsterkte is zeer gering. Dekruipsterkte is een waarde voor de maximaaltoelaatbare trekkracht door langdurigebelasting. Bij toepassing van deze soldeersoor-ten dient te worden voorkomen dat de buizenbij het verbinden verend naar elkaar toe wor-den gebracht.Indien de temperatuur van het water hogerdan 40 °C kan worden, dient zilverhoudendzachtsoldeer te worden toegepast, bijvoor-beeld zilver 2,5–5%, rest tin. Door een derge-lijke soldeersoort toe te passen, wordt boven-dien een grote kruipsterkte verkregen.Alleen fittingen, koppelingen en onderdelenvoor soldeer- en schroefverbindingen die vol-doen aan de KIWA-kwaliteitseisen, mogen wor-den zachtgesoldeerd. Hulpstukken die daaraanniet voldoen, worden hardgesoldeerd.Hardsolderen is het solderen met temperaturenhoger dan 450 °C. Bij gebruik van capillaire sol-deerfittingen wordt hardsolderen ontraden.Het toepassen van messing fittingen is bij hard-solderen niet toegestaan. De keuze van het toete passen hardsoldeer is ook afhankelijk van despleet tussen fitting en buis. Het hardsoldeerkan samengesteld zijn uit bijvoorbeeld zilver,fosfor en rest koper of zilver.

7.7.1.b Polyetheen (PE) waterleidingbuizenVoor in de grond aan te brengen leidingen worden overwegend kunststof buizen toegepastvan zowel pvc als PE (polyetheen). Vooral PE is bijzonder geschikt, omdat dit materiaal in grotelengten (op rollen) te leveren is, waardoor weinigverbindingen nodig zijn. Bovendien zijn door toepassing van PE voor grondleidingen weinigproblemen te verwachten bij eventuele grond-zetting, omdat het materiaal soepel is en het aantal verbindingen tot een minimum beperktblijft. Van PE is echter bekend dat het in veront-reinigde grond soms stoffen kan doorlaten die tot kwaliteitsverslechtering van het drinkwater

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 182

Page 195: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

een waterdichte deksel en waterdichte aansluitin-gen voor de mantelbuizen, figuur 7.43.

De leidingen worden in de muur of in de vloeraangebracht. De muurinbouwdoos, figuur 7.44,heeft een waterdichte aansluiting op de mantel-buis en vormt de verbindingseenheid voor hetkoppelen van de buis en het appendage in dedoos en het tappunt (kraan).

7.7.1.d Waterleidingen van pvcDe toepassing van pvc-waterleidingbuizenbinnen het perceel vindt slechts op beperkteschaal plaats, bijvoorbeeld in watervoorzienings-gebieden met zeer zacht water. In NEN 7100staan de richtlijnen voor de aanleg van leiding-waterinstallaties met behulp van buizen en hulp-stukken van pvc in gebouwen en woningen.

7.7.1.e Waterleidingen van verzinkt staalIn- en uitwendig verzinkte stalen buizen (metschroefdraadfittingen) worden toegepast voor tij-delijke voorzieningen zoals bij bouwwerken tenbehoeve van het bouwwater en soms in fabriekenen werkplaatsen, als een grotere kans op mecha-nische beschadiging de toepassing ervan recht-vaardigt.

7.7.1.f Waterleidingen van PB en PPRPB en PPR zijn een minder vaak toegepast materi-aal voor waterleidingen. Het is in kleine middel-lijnen verkrijgbaar op rollen, en in grotere middel-lijnen in lengtes. De buis is flexibel, waardoorbochten kunnen worden gemaakt zonder gebruikvan fittingen. De PB-leidingen worden verbondendoor middel van knel-, pers- en insteekverbindin-gen. Daarnaast is moflassen mogelijk.PPR-leidingen kunnen alleen worden verbondendoor moflassen.

1837 LEIDINGWATERINSTALLATIES

koudwater

warmwater

Figuur 7.43 Compleet inbouwsysteem voor natte groepen

Figuur 7.44 Buis-in-buis systeem

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 183

Page 196: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

MoflassenBij de techniek van het moflassen wordt terplaatse de buis plastisch gemaakt door verhit-ting, waardoor verbinden mogelijk wordt. Erbestaan zogenaamde elektrische moffen diezijn voorzien van een hittedraad. Moflassen iseen relatief dure verbindingstechniek die rede-lijk wat ruimte in beslag neemt.

7.7.1.g Waterleidingen van RVSRoestvaststaal (RVS) is een duurder leidingmateri-aal dan koper, en wordt daarom met name alleen

in specifieke situaties toegepast, wanneer andereleidingmaterialen niet geschikt zijn. Te denken valthierbij aan de chemische invloed van de omgevingwaarin de leidingen zijn gesitueerd. RVS wordtalleen geleverd in lengtes en kan verbonden wor-den met behulp van knel- en persfittingen.

7.7.2 AppendagesAppendages zijn toestellen opgenomen in het lei-dingnet, waarmee op een of andere manier hetfunctioneren van de leidingwaterinstallatieswordt gemeten, geregeld of beveiligd. Hier wor-den alleen de meest voorkomende appendagesbesproken.

7.7.2.a AfsluitersAfsluiters hebben tot doel de stroming van water inde gehele leidingwaterinstallatie (de hoofdkraan),in delen ervan (groepsafsluiter) of naar tappunten(toestelafsluiter) stop te zetten. In leidingwater-installaties kunnen worden toegepast:

• klepafsluiters (stopkranen), figuur 7.45-1;

184

membraan

1 klepafsluiter: veel toegepast in drinkwater- installaties

2 schuifafsluiter veel toegepast in hoofdleidingen

3 membraanafsluiter

4 kogelafsluiter

rubber

opsluitmoer

O-ringen

ventielhuissluitringen

kogel

rubberring

Figuur 7.45 Afsluiters

Figuur 7.46 Drukverminderingstoestel met klepontlasting

via de zuiger

Figuur 7.47 Volumestroombegrenzer

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 184

Page 197: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

• schuifafsluiters, figuur 7.45-2;

• membraanafsluiters, figuur 7.45-3;

• kogelafsluiters, figuur 7.45-4.

7.7.2.b DrukverminderingstoestellenDrukverminderingstoestellen, figuur 7.46, of volu-mestroombegrenzers, figuur 7.47, worden in lei-dingwaterinstallaties toegepast wanneer de heer-sende druk schade kan toebrengen aan appara-tuur, warmwatertoestellen en dergelijke of eenhoge druk de oorzaak is van hinderlijk spatten enonnodig hoge tapdebieten aan de tapkranen. Door in wasruimten van bedrijven of sportgebou-wen volumestroombegrenzers vóór zogenaamde‘doorstroomtappunten’ zoals douches en kranen,toe te passen, kan aanzienlijk op water wordenbespaard.In de individuele woningbouw komt men zeldendrukverminderingstoestellen tegen. Toch kan opbepaalde locaties, dicht bij een pompstation of ineen heuvelachtig landschap zoals Limburg, deleveringsdruk van het waterleidingbedrijf zo hoogzijn dat drukvermindering onvermijdelijk is.

1857 LEIDINGWATERINSTALLATIES

2 tapkraan met beluchter 3 beluchtingsventiel(bovenbeluchter) metlekwaterafvoer

1 bovenluchter metkunststof klep enroestvaststalen veer

Figuur 7.48 Veerbelaste veiligheidsklep

Figuur 7.49 Beluchters

Is de statische druk bij enig tappunt groter dan 600kPa, dan moet drukvermindering worden toege-past of moet het ontwerp worden aangepast.Drukverminderingstoestellen reduceren een tehoge statische leveringsdruk tot de gewenstewaarde. Het toestel regelt deze ingestelde waardeconstant. Om uitwisseling en onderhoud aan hettoestel mogelijk te maken, moet het toestel tussentwee afsluiters geplaatst worden.

7.7.2.c VeiligheidskleppenVeiligheidskleppen (ook wel ontlastkleppengenoemd) zijn inrichtingen ter beveiliging vandrukoverschrijding. Veiligheidskleppen wordentoegepast ter beveiliging van drukgevoelige toe-stellen en voor warmwatertoestellen (uitgezonderdgeisers) waarbij belangrijke drukstijgingen door hetuitzetten van het verwarmde water kunnen voor-komen. Er worden gewichtsbelaste en veerbelasteveiligheidskleppen, figuur 7.48, onderscheiden.Voor leidingwaterinstallaties worden veelal veerbe-laste kleppen toegepast.

7.7.2.d BeluchtingsventielenBeluchtingsventielen dienen ter voorkoming vanterugheveling van verontreinigd water in de leiding-waterinstallatie, figuur 7.49-1. Zij worden naast debeveiliging als beschreven in paragraaf 7.4.7, in lei-dingwaterinstallaties toegepast. Bijvoorbeeld bijaansluitingen van toestellen zoals huishoudelijkewasautomaten en afwasmachines, bidets, hand-douches en kranen voor slangaansluiting, figuur7.49-2. Ook kunnen beluchtingsventielen (type met lek-waterafvoer), figuur 7.49-3, worden verlangd op

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 185

Page 198: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

de stijgleidingen van leidingwaterinstallaties vanflatwoningen en dergelijke waarbij de waterver-bruiken niet of slechts collectief worden gemeten.

7.8 Drukverhogingsinstallaties

7.8.1 AlgemeenIn de praktijk worden eisen gesteld aan degebruiksdruk en statische druk voor een tappunt.De maximaal te overbruggen hoogte wordtbepaald door de minimale gebruiksdruk van hettappunt en de leveringsdruk van het waterlei-dingbedrijf. Indien de beschikbare druk aan detappunten onder normale omstandigheden nietvoldoende is, moet drukverhoging plaatsvinden.Figuur 7.50 geeft een indicatie van de maximaalte overbruggen hoogte zonder drukverhogings-installatie.

Als een drukverhogingsinstallatie wordt toege-past, is er meestal sprake van meerdere druk-zones. Een drukzone is een begrensd gebied waar-in op de aangesloten tappunten de minimale sta-tische druk in stand wordt gehouden, zonder datde druk in dit deel actief wordt gewijzigd. Demaximale gebruiksdruk bedraagt 300 kPa voorhet tappunt. De maximale hoogte van één druk-zone bedraagt dan ongeveer 15 meter.

7.8.2 SystemenDrukverhogingsinstallaties zijn onder andere teonderscheiden in systemen met:

• hoogreservoir;

• drukketel;

• schakelvat(en);

• elektronisch geregelde pompen;

• continu draaiende pompen.

7.8.2.a Drukverhogingsinstallatie methoogreservoirBij een drukverhogingsinstallatie met hoogreser-voir wordt het water in een reservoir, dat meestalgeplaatst wordt boven de dakvloer van eengebouw, gepompt.Het reservoir staat in open verbinding met debuitenlucht. Aan het reservoir zijn valleidingenaangesloten die het water van het reservoir naarde tappunten moeten transporteren. Hetsysteem is energie-efficiënt, maar de water-kwaliteit is duidelijk slechter. Daarnaast kan op dehoogste verdiepingen de druk te laag zijn,waardoor een aanvullende pomp benodigd is.Installaties met hoogreservoirs worden in onsland zelden toegepast.

7.8.2.b Drukverhogingsinstallatie metdrukketelDe drukverhogingsinstallatie met hydropneumati-sche ketels (doorgaans drukketels genoemd) wer-den in Nederland in de naoorlogse jaren aanvan-kelijk veel toegepast.De installatie bestaat hoofdzakelijk uit:

• pompen;

• drukketels;

• compressor;

• schakelkast;

• appendages zoals: drukschakelaars, afsluiters,keerkleppen, vlotterschakelaar of elektrodebus,peilglastoestellen en ontluchters.

Het systeem heeft enkele nadelen, zoals hetgeluid van de compressor en kans op verontreini-ging van de lucht en de waterkwaliteit. Ook dezesystemen worden nauwelijks meer toegepast.

186

Leveringsdruk [kPa]

350300250200

Vóór de watermeter Na de watermeter

Gebruiksdruk 100 kPa

19 m15 m12 m8 m

Gebruiksdruk 150 kPa

15 m12 m8 m4 m

Gebruiksdruk 100 kPa

17 m13 m10 m6 m

Gebruiksdruk 150 kPa

13 m10 m6 m2 m

Figuur 7.50 Indicatie maximale hoogteverschil zonder drukverhoging Bron: ISSO-publicatie 55

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 186

Page 199: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

7.8.2.c Drukverhogingsinstallatie metschakelvatDoor ontwikkelingen op het gebied van schakel-techniek kon aan het einde van de jaren zestig dedrukketel worden vervangen door een klein scha-kelvat, figuur 7.51. Een compressor was niet meernodig, omdat het schakelvat is voorzien van eenmembraan met luchtdrukkussen dat de druk inhet leidingnet onderhoudt.Om het aantal schakelingen van de pompen(door de kleine omvang van het schakelvat zou-den de pompen te veel gaan schakelen) te beper-ken tot tienmaal per uur, wordt een vertragings-programmering toegepast.

De inhoud van het schakelvat (30–50 liter) dientovereen te komen met de opbrengst van éénpomp bij de laagst toegestane druk van de pom-pen gedurende de schakeltijd. De schakeltijd is detijd die verloopt tussen het inschakelen van depomp en het werkelijk leveren van de pomp (deminimumtijd bedraagt vier seconden).

7.8.2.d Drukverhogingsinstallatie metelektronische toerenregelingDe pompen van de tot nu toe beschreven druk-verhogingsinstallaties hebben een constanttoerental. Op basis van geavanceerde elektronicais de toerenregeling van pompen voor druk ver-hogingsinstallaties ontwikkeld.De werking van een toerengeregelde druk-verhogingsinstallatie met schakelvat kan als volgtzijn: de drukverhogingsinstallatie wordt in toerengeregeld op basis van een constante druk in hetsysteem, ongeacht de volumestroom binnen degrenzen waarvoor de installatie ontworpen is.Behalve een constante druk wordt met dezeinstallatie ook een aanzienlijke energiebesparingbereikt ten opzichte van de conventionele ketel-loze drukverhogingsinstallatie.

7.8.2.e Drukverhogingsinstallatie metcontinu draaiende pompenDeze drukverhogingsinstallatie kan bestaan uiteen of meerdere continu draaiende pompen. Eendergelijke installatie dient alleen te worden toe-

1877 LEIDINGWATERINSTALLATIES

membraan-tank

lage-drukbeveiliging (drukschakelaar)

schakelkast

drukschakelaars

van de drukschakelaar(s)regelkraan voor het instellen

lagedruk

hogedruk

even

tuel

e om

loop

leid

ing

afsluiter

beproevings-kraan

keerklep

manometer

kraanaftap-

Figuur 7.51 Schema drukverhogingsinstallatie met membraanvat

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 187

Page 200: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

gepast indien op een bepaald punt continu waterwordt gebruikt met een gelijkblijvende volume-stroom. In andere gevallen leidt deze installatietot energieverspilling. Deze installaties komen inde praktijk weinig voor.

7.9 Ontharding van water

7.9.1 Hardheid van waterDe hardheid van water wordt bepaald door deaanwezigheid van opgeloste calcium- en magne-siumzouten. Water dat veel calcium- en magne-siumionen bevat, noemen we hard, water datweinig van deze ionen bevat zacht.In water is steeds een grotere of kleinere hoeveel-heid waterstofcarbonaationen (ook wel bicarbo-naat genoemd) aanwezig. Calciumwaterstof-carbonaat is bij niet te hoge temperaturen goedoplosbaar. Dit verandert bij verhitting. Koolzuurontsnapt; calciumcarbonaat slaat neer, in het bij-zonder op de warmste plaatsen. Na de verhittingblijkt de hardheid van het water afgenomen te zijnmet een hoeveelheid die overeenkomt met hetwaterstofcarbonaatgehalte voordien. Een deel vande hardheid is dus door verhitting te verwijderen.We spreken ook wel van tijdelijke hardheid.Indien de totale hardheid groter is dan de tijde-lijke hardheid, wordt het verschil blijvende hard-heid genoemd, blijvend in de betekenis van: blij-vend ook na koken.Hard water heeft de eigenschap dat als klassiekezepen (bereid door verzeping van vetten en oliën)worden toegevoegd, deze aanvankelijk slecht of inhet geheel niet schuimen. Bij de textielwas zet dekalkzeep zich af op de vezels en maakt deze harden stug. Daar de meeste synthetische wasmiddelennaast synthetische zepen nog klassieke zeep bevat-ten, geldt dit bezwaar – zij het in mindere mate –ook voor deze groep. In wasmachines kan zichkalkzeep afzetten op de verwarmingselementen.Een ander probleem van hard water is de vor-ming van ketelsteen. Onder ketelsteen wordenverstaan minerale afzettingen uit water; calcium-carbonaat is hiervan een belangrijk bestanddeel.Bekend is de ketelsteenvorming in warmwater-toestellen en wasmachines vooral op de verwar-mingselementen, dus op plaatsen waar het waterwordt verwarmd. Ook bij koudwater kunnenafzettingen plaatsvinden.

Vooral bij sterk koolzuur- en waterstofcarbonaat-houdend water komen op plaatsen waar de drukis verminderd, bijvoorbeeld in tapkranen endouchekoppen, afzettingen voor. Kranen gaandaardoor moeilijk dicht.Calciumcarbonaat is te verwijderen door het opte lossen in zuren.In geval van blijvende hardheid, bijvoorbeeldwanneer water in belangrijke mate calciumsulfaat(gips) bevat, kan bij gehele of gedeeltelijke ver-damping naast calciumcarbonaat, ook calcium-sulfaat neerslaan. Bij verhitting tot hogere tempe-raturen ontstaan moeilijk oplosbare kristalvormen.Bij het afwassen en spoelen van glas- en vaatwerkmet hard water treedt vaker vorming van vlekkenop dan met zacht water.

7.9.2 Indeling hardheid van waterDe hardheid van het door de Nederlandse water-leidingbedrijven geleverde drinkwater is zeer ver-schillend en varieert met een totale hardheid vanbijna 1,5 tot meer dan 5,5 mmol/liter (= 31 °DH –Duitse Hardheid). De hardheid 1,5 mmol/liter isde minimale gegarandeerde hardheid. De water-leidingbedrijven streven ernaar om zacht water televeren. Bij lagere hardheden wordt het wateragressiever. Er wordt een aantal groepen naar detotale hardheid onderscheiden, figuur 7.52.

Bij zacht water is voor huishoudelijke doeleindengeen ontharding nodig. Ontharding van zachtwater kan voor vaatwasmachines nuttig zijn.Bij matig hard water is er kans op ketelsteen-afzetting in boilers: ook in wasmachines kunnenafzettingen optreden. Gasgeisers kunnen bijmatig hard water problemen geven.Bij hard en zeer hard water treedt in alle warm-

188

Groep

Zeer zacht

Zacht

Matig hard

Hard en zeer hard

Waterhardheid

0–0,5 mmol/l (circa 0 – 3 °DH)0,5–1,5 mmol/l

(circa 3 – 8,5 °DH)1,5–2,5 mmol/l

(circa 9 – 14 °DH)> 2,5 mmol/l

(circa >14 °DH)

Figuur 7.52 Waterhardheidgroepen

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 188

Page 201: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

watertoestellen in meer of mindere mate afzet-ting van ketelsteen op. Ontharding is dan wenselijk.

7.9.3 OnthardingsinstallatiesVoor de volgende toestellen kan onthardingnodig zijn:

• warmtapwaterbereiders;

• afwasautomaten;

• wasautomaten;

• luchtbevochtigers;

• specifieke apparatuur van bijvoorbeeld groot-keukens en wasserijen.

Er worden echter wel voorwaarden gesteld aande ontharding. VEWIN stelt in werkblad 4.6 dat:

• collectief ontharden van drinkwater, dat medebestemd is voor consumptie, niet is toegestaan;

• collectief ontharden van drinkwater ten behoe-ve van de bereiding van warmtapwater wordttoegestaan, mits:– de ontharding gebeurt door een ionenwisse-laar die tweemaal per week wordt geregenereerd;– de resthardheid minimaal 0,5 mmol/literbedraagt;– het water tot minimaal 60 °C wordt verhit.

De capaciteit van de ionenwisselaar wordtbepaald door de eisen ten aanzien van de gewen-ste hardheid, de hardheid van het geleverdewater en het dagverbruik.

7.10 Brandblusinstallaties

7.10.1 Brandblusinstallaties met vasteslanghaspelsIn leidingwaterinstallaties kunnen brandslang-haspels zijn opgenomen. De toepassing ervanwordt voorgeschreven door de Dienst van hetGemeentelijke Bouw- en Woningtoezicht, debrandweer of de opdrachtgever.Brandslanghaspels worden toegepast in gebouwen(meestal andere dan woningen) om het begin vaneen brand te kunnen bestrijden. Brandslanghaspelsmoeten voldoen aan NEN-EN 671-1 en aan deeisen gesteld in KIWA BRL K643, en moeten zijnvoorzien van een erkende kwaliteitsverklaring.Brandslanghaspels bestaan in hoofdzaak uit:

• haspels met voedingspijp;

• rubberslang;

• afsluitbare straalpijp;

• toevoerafsluiter.

De haspel bestaat uit een vast op de waterleidingaangesloten holle as, waar omheen lekvrij eenslangtrommel (met haspelbladen) met een slang-aansluiting draait.De rubberslang met inlagen moet geschikt zijnvoor een werkdrukverschil van 1000 kPa. Overhet algemeen wordt voor de bouwvergunningenen door de brandweer een 3/4” (20 mm) rubber-slang met een lengte van 20–30 m verlangd.

De straalpijp is een taps toelopende pijp, die aanhet nauwe einde een mondstuk heeft en aan hetwijde einde is verbonden met de slang. Verder ishij voorzien van een afsluiter. De doorlaat van hetmondstuk is met de druk in het mondstuk bepa-lend voor de werplengte en de hoeveelheid waterdie door de straalpijp wordt weggespoten. Destraalpijp moet zowel een gebonden straal als eensproeistraal kunnen geven. De doorlaat van destraalpijp bij toepassing van een 3/4” brandslangbedraagt 6 of 8 mm.Bij elke vaste brandslanghaspel behoort een slang-geleider, waardoor het (bij juiste montage) moge-lijk is de slang zonder schuren of klemmen en zon-der van de haspel af te lopen, in elke richting uit telopen. De vaste brandslanghaspels staan direct opde leidingwaterinstallatie aangesloten.Bij het ontwerp van de installatie moet ervan uit-gegaan worden dat in de leiding vanaf de water-meteropstelling tot aan de brandslanghaspelsgéén afsluiters worden geplaatst, uitgezonderdde verplichte beveiliging code EA, bestaande uiteen afsluiter en keerklep. Deze afsluiter dient ingeopende stand te staan en te zijn verzegeld.De installatie moet zodanig worden ontworpendat twee brandslanghaspels gelijktijdig kunnenworden gebruikt.In NEN 3211 zijn de capaciteiten van vastebrandslanghaspels gegeven, figuur 7.53.

7.10.2 BrandpompWanneer de waterleidingdruk niet voldoende is,moet worden overgegaan tot het installeren vaneen:

• brandpomp;

• drukverhogingseenheid.

1897 LEIDINGWATERINSTALLATIES

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 189

Page 202: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Is de drukverhoging alleen nodig voor de brand-installatie, dan kan worden volstaan met debrandpomp, figuur 7.54.Is echter ook een drukverhogingseenheid nood-zakelijk, dan kan één en ander gecombineerdworden.Daar de pomp alleen in werking komt bijbrandblussing, is de kans groot dat deze gaatvastzitten. Daarom moet de pomp regelmatigproefdraaien, bij voorkeur elke 24 uur. Het proef-draaien kan automatisch geschieden.

7.10.3 Droge stijgleidingenIndien er in een hoog of groot gebouw een brandzou uitbreken, is het heel goed mogelijk dat er bijde blussing door de brandweer veel kostbare tijdverloren gaat voor het uitrollen en/of naar boventrekken van de slangen. Om dit te vermijden, zijn

droge stijgleidingen noodzakelijk. Deze leidingenstaan geheel los van de leidingwaterinstallatie. Inprincipe moeten in gebouwen waarvan de hoog-ste verdiepingsvloer 20 meter of hoger boven hetmaaiveld is gelegen (technische ruimten en bergin-gen uitgezonderd), afhankelijk van de indeling enafmeting, één of meer droge stijgleidingen wordenaangebracht. Indien een gebouw zeer uitgestrekt isen/of door brandweervoertuigen moeilijk rondomis te bereiken, kunnen ook beneden de 20 meterdroge blusleidingen noodzakelijk zijn.

Droge stijgleidingen, figuur 7.55-1, worden alsregel aangebracht in trappenhuizen. Het voedings-punt van de droge stijgleiding dient in een kast,figuur 7.55-2, aan of in de buitenmuur te wordenaangebracht op een hoogte van niet meer dan0,8 m boven het maaiveld. Op het slot van hetdeksel van de gevelkast dient de standaardsleutelvan de (plaatselijke) brandweer te passen.De droge stijgleiding wordt op elke bouwlaag opeen hoogte van 0,5 tot 1,0 m boven de vloer voor-zien van een brandslangaansluiting, eventueel debegane grond uitgezonderd. Een brandslangaan-sluiting bestaat uit een 2,5” afsluiter voorzien vaneen vaste perskoppeling (veelal aangeduid metStorz-koppeling volgens NEN 3374).De droge stijgleidingen worden gemaakt van sta-len pijp (NEN 3257) veelal in gegalvaniseerde uit-voering en met een nominale doorlaat van 80 mm.Indien een droge stijgleiding niet door de voe-dingsaansluiting of door een brandslangaansluiting

190

lagedrukaansluiting

elektrischeaansluiting

hogedrukaansluiting

Figuur 7.54 Brandpomp-unit

Drukverschil vóór de toevoerafsluiter bijGeopende afsluiterin kPa

150 200 250 300400500600

Worplengte ten minste

Haspel met 20 m slang 3/4"6 mm mondstukin l/s

0,3750,4420,5000,5500,6250,7000,767

10 m

8 mm mondstukin l/s

– 1

– 1

– 1

0,8330,9501,0671,167

12 m

Haspel met 30 m slang 1"8 mm mondstukin l/s

– 1

– 1

– 1

1,0001,1251,2501,375

14 m

1 Niet van toepassing omdat bij deze drukverschillen niet aan de vereiste worplengte kan worden voldaan

Figuur 7.53 Minimale volumestroom van de straalpijp bij gebonden straal en uitgerolde slang in l/s

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 190

Page 203: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

geheel kan worden afgetapt, moet op het laagstepunt een aftapinrichting worden aangebracht.Eventuele horizontale gedeelten van de leidingenmoeten zodanig op afschot worden gelegd, dat zijbij aftappen geheel leeglopen. Droge stijgleidingenmoeten voldoen aan NEN 1594.

7.10.4 SprinklerinstallatiesAutomatische sprinklerinstallaties zijn vaste brand-blusinstallaties in gebouwen. Zij bestaan uit onderof in de plafonds aangebrachte sprinklers, die aan-gesloten zijn op een onder druk staande waterlei-ding. Deze treden in werking als de temperatuurter plaatse een bepaalde waarde overschrijdt. Zijhebben tot doel elke brand in het beginstadium teontdekken en te blussen, dan wel uitbreiding vaneen brand zodanig te beperken, dat volledigeblussing verder met kleine blusmiddelen of doorde brandweer kan worden verricht. Bovendien iselke automatische sprinklerinstallatie voorzien vaneen alarmbel en zo mogelijk van een verbindingmet de meldkamer van de brandweer, zodat hetin werking treden van de installatie (‘s nachts) nietonopgemerkt plaatsvindt.

Automatische sprinklerinstallaties worden toege-past in gebouwen waarin een verhoogd brandge-vaar aanwezig is of waarin een brand zich zo snelkan ontwikkelen in hevigheid en omvang, dat debrandweer, na op de gebruikelijke wijze of doormiddel van een automatische brandmelderinstal-latie te zijn gewaarschuwd, de brand niet meerbinnen redelijke grenzen kan houden. Zij wordenook toegepast ter compensatie van het ontbrekenvan brandwerende scheidingen in grote fabrieks-hallen, figuur 7.56-1, die om productietechnischeredenen niet onderverdeeld kunnen worden, als-mede ter bescherming van gebouwen van lichteconstructie tegen brandschade.Hoewel automatische sprinklerinstallaties hoofd-zakelijk worden aangelegd om materiële schadedoor brand te beperken, worden zij ook voor hetverhogen van de algehele veiligheid in warenhui-zen en ziekenhuizen toegepast. Steeds vaker wor-den zij aangebracht in gedeelten van gebouwendie voor de brandweer moeilijk bereikbaar ofslecht toegankelijk zijn, zoals torens, hooggelegenverdiepingen, ondergrondse garages en kelders.

1917 LEIDINGWATERINSTALLATIES

leiding

principe schema1 2 voedingspunt vandroge stijgleidingen

brandslang-aansluiting

stijgleidingdroge

voedings-

water-

punt

brandkraanauto- ofmotorspuit

persslang

brandslang

max. 10 mm

gevelkast

slot te openenmet standaard-sleutel

Figuur 7.55 Droge stijgleidingen

droge stijgleiding

3 brandslangaansluitingop droge stijgleiding

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 191

Page 204: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Sprinklerinstallaties bestaan in het algemeen uit:

• een watervoorziening bestaande uit één ofmeer middelen (drinkwaterleidingnet; hooggele-gen bassins of watertanks; pompen, gevoed uitopen water of uit een reservoir; drukverhogings-pompen aangesloten op een waterleiding; druk-tanks);

• een hoofdleiding die de verbinding vormt tus-sen de watervoorziening en de sprinklersecties;

• één of meer sprinklersecties, bestaande uit éénof meer hoofdafsluiters en een alarmklep en eenaantal sprinklers, figuur 7.57;

• sprinklers, dit zijn sproeiers, voorzien van eensproeiplaat, figuur 7.56-2, die hetzij afzonderlijkdan wel per groep door middel van een klepjezijn afgesloten. De sproeiplaat dient voor het ver-krijgen van een bepaald sproeipatroon. Het klepjewordt, zolang de temperatuur ter plaatse bene-den een bepaalde waarde blijft, gesloten gehou-den door een warmtegevoelig element.

De werking van een sprinklerinstallatie berust ophet openen van de sprinklers door de warmte-

ontwikkeling van een brand. Door die warmte-ontwikkeling wordt de afsluiting van de boven enin de onmiddellijke omgeving van de brand aan-wezige sprinklers verbroken. Hierdoor wordt dewatervoorziening direct dan wel indirect (doordrukvermindering) in het leidingstelsel van eensprinklersectie geactiveerd. Via die sprinklers kaneen bepaalde hoeveelheid water boven en rond-om de brandhaard sproeien, waardoor de brandwordt geblust of ten minste uitbreiding van debrand voorkomen.

Bij het in werking treden van een sprinkler wordtdoor de alarmklep automatisch een door eenwaterturbine aangedreven alarmbel in werkinggesteld.

7.10.4.a SystemenSprinklerinstallaties worden onderscheiden in driesystemen:1 natte installaties;2 droge installaties;3 gecommandeerde installaties.

192

2 aanzicht 2a doorsnede

juk

hoofdleiding

alarmklephoofdafsluiter

sprinklers

klepO-ringbodemplaat

gevuld met vloeistofkwartsglazen kolfje

conus

vlakke sproeiplaat

veer

1/2" gasdraad

1

Figuur 7.56 Voorbeeld van een met sprinklers beveiligde hal

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 192

Page 205: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

1 Natte installatiesDeze zijn in normale en bedrijfsvaardige omstan-digheden zowel voor als achter de alarmkleppengevuld met water. De alarmklep fungeert tevensals keerklep van de sprinklerinstallatie.

2 Droge installatiesDeze zijn in normale en bedrijfsvaardige omstan-digheden voor de alarmkleppen gevuld metwater en achter de alarmkleppen met lucht. Dealarmklep fungeert als automatische afsluiter tus-sen de met water gevulde hoofdleiding en de metsamengeperste lucht gevulde sprinklersectie.Droge sprinklerinstallaties worden uitgevoerd metof zonder versnellers of ontluchters.Een versneller is een toestel dat bij een plotselingekleine drukvermindering in een sprinklersectie dealarmklep op snelle wijze doet openen, waardoordie sectie snel met water wordt gevuld en desprinklers in werking kunnen treden.Een ontluchter is een toestel dat bij een plotselin-ge kleine drukvermindering in een sprinklersectie

op snelle wijze de lucht uit die sectie laat ontsnap-pen, waardoor de alarmklep snel kan opengaanen de sprinklers in werking kunnen treden.

3 Gecommandeerde installatiesDit zijn droge sprinklerinstallaties waarbij in gevalvan brand de alarmkleppen door een in hetzelfdegebied aangebrachte automatische brandmeld-installatie worden geopend, waardoor in het lei-dingstelsel water wordt toegelaten bij:

• een pre-action systeem, nog voordat één ofmeer gesloten sprinklers in werking zijn getreden;

• een deluge systeem, waarbij alle open sprin-klers/sproeiers in werking treden.

Voor deze systemen geldt dat het combineren inéén ontwerp is toegestaan.

7.10.4.b GevarenklassenSprinklerinstallaties zijn ingedeeld in drie klassen:1 klasse L: voor gebouwen met een laag brand-gevaar;

1937 LEIDINGWATERINSTALLATIES

wateraanvoer

afvoerput

aftapleiding

aftapleiding

afvoerwaterturbine

manometer

manometer

toevoerleidingsprinklersdrukschakelaar

sprinkler

alarmklep

hoofdafsluiter

hoofdafsluiter

aftapafsluiter

alarmaangedrevendoorwaterturbine

Figuur 7.57 Sprinklersectie

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 193

Page 206: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

2 klasse N: voor gebouwen met een normaalbrandgevaar. Deze klasse is onderverdeeld in viergroepen, namelijk NI, NII, NIII en NIV, respectie-velijk voor gebouwen waarin de snelheid van debrandvoortplanting gering, matig of groot wordtgeacht en dientengevolge het aantal sprinklersdat, in geval van brand, in werking treedt, nietgroter is dan 6, 12, 18 of 30;3 klasse H: voor gebouwen met een hoog brand-gevaar. In deze klasse worden sprinklerinstallatiesonderscheiden naar hun minimum sproeidicht-heid, afhankelijk van de aard en de hoeveelheidvan de brandbare stoffen en materialen, die in hetgebouw aanwezig kunnen zijn.

Indien het brandgevaar in de afzonderlijke ruim-ten van het gebouw verschillend is, is het moge-lijk de klassen L, N en H in één ontwerp te com-bineren.

7.10.4.c BeveiligingSprinklerinstallaties kunnen worden uitgevoerd ingraden van beveiliging. Op economische/techni-sche gronden moet worden overwogen voor wel-ke graad van beveiliging de sprinklerinstallatiemoet worden uitgevoerd. In een gebouw meteen hoog brandgevaar moet in het algemeen eensprinklerbeveiliging van de eerste graad wordentoegepast.

Sprinklerbeveiliging van de eerste graadVoor deze graad van beveiliging moet de sprink-lerinstallatie worden uitgevoerd met een twee-voudige watervoorziening of, indien het totaalaantal sprinklers niet groter is dan 2000 en hetaantal sprinklers per brandsectie niet groter dan200, met een enkelvoudige watervoorziening diebestaat uit een supertoevoer. Bij een supertoevoermoet de hoofdleiding c.q. openbare waterleidinguit meer dan één watervoorraad worden gevoed.

Sprinklerbeveiliging van de tweede graadOok hiervoor moet de sprinklerinstallatie wordenuitgevoerd met een enkelvoudige watervoorzie-ning die bestaat uit een supertoevoer.

Sprinklerbeveiliging van de derde graadDe sprinklerinstallatie moet worden uitgevoerdmet een enkelvoudige watervoorziening, die nietbestaat uit een supertoevoer. De toevoerleiding

dient zo mogelijk van twee zijden te wordengevoed door leidingen die niet afhankelijk zijnvan één enkele aanvoerleiding ergens in hetsysteem.

Geraadpleegde en aanbevolenliteratuur

1 ISSO-publicatie 30 Leidingwaterinstallaties inwoningen, 20032 ISSO-publicatie 55 Tapwaterinstallaties in woon-en utiliteitsgebouwen, 20013 ISSO-publicatie 70.1 Hemelwater binnen deperceelgrens, 20004 NPR 5075 Geluidwering in woningen en woon-gebouwen – Sanitaire toestellen en installaties voorde aan- en afvoer van water, 19915 Scheffer, W.J.H., Het ontwerpen van sanitaireinstallaties. Reed Business Information, 2000

NormenNEN 1006 Algemene voorschriften voor leiding-waterinstallaties (AVWI)NEN 1594 Droge blusleidingen in en aan gebouwen NEN 3257 Stalen draadpijpen en sokken NEN 3374 Brandweermaterieel – watervoerendearmaturen NEN 5077 Geluidwering in gebouwen – Bepalings-methoden voor de grootheden voor luchtgeluid-isolatie, contactgeluidisolatie, geluidwering vanscheidingsconstructies en geluidniveaus veroorzaaktdoor installaties NEN 6922 Waterprestatie van woningen –Bepalingsmethode NEN 7100 Richtlijnen voor de aanleg van drink-waterinstallaties met buizen van ongeplasticeerdpolyvinylchloride NEN-EN 671-1 Vaste brandblusinstallaties –Brandslangsystemen – Deel 1: Brandslanghaspelsmet vormvaste slang

194

06950475_H07 23-11-2005 10:30 Pagina 194

Page 207: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

8Sanitairing. I. van Veelen, H. Harteloh

Tegenwoordig besteden we meer dan vroeger bijzondere aandacht

aan de voorzieningen ten behoeve van de persoonlijke hygiëne.

Behalve medisch-hygiënische factoren, waarbij het gaat om het schoon

houden van ons lichaam en het deponeren van afvalstoffen op daartoe

bestemde plaatsen, ter voorkoming van het verspreiden van ziekte-

kiemen, spelen ook sociaal-culturele factoren een grote rol bij de

persoonlijke hygiëne. De behoefte aan en de inzichten in de noodzaak

van persoonlijke hygiëne kunnen dan ook per bevolkingsgroep, gezin

of individu variëren.

06950475_H08 23-11-2005 08:59 Pagina 195

Page 208: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

8.1 Algemene uitgangspunten voorsanitaire ruimten en voorzieningen

Wat betreft sanitaire ruimten en voorzieningenonderscheiden we een drietal uitgangspunten:1 hygiëne. Het materiaal, de constructie en deafwerking van sanitaire voorzieningen moetendusdanig zijn dat er zo min mogelijk kans is opaanhechting of ophoping van vuil. Tevens moeter zo min mogelijk kans zijn op ‘besmetten’ en‘besmet worden’.2 Veiligheid. De kans op ongelukken dient te wor-den voorkomen. Vooral moet aandacht wordenbesteed aan een veilig gebruik door bejaarden enmindervaliden.3 Ergonomie. Dit uitgangspunt komt onder meertot uitdrukking in:

• de afmetingen van sanitaire ruimten;

• de vloerafwerking van sanitaire ruimten;

• de opstelling, de maatvoering en de keuze vanhet sanitair.

8.1.1 Afmetingen van sanitaire ruimtenNaarmate de afmetingen van de ruimten kleinerzijn, neemt de kans op ongelukken toe. Eenongeluk kan plaatsvinden omdat iemand bij-voorbeeld te weinig ruimte voor armslag, bewe-gingsvrijheid, bediening of circulatie heeft(ruimte afgestemd op dynamische lichaams-afmetingen). Een vertrek kan op zichzelf voldoen-de ruim zijn, maar door de vorm en de plaats van de toegangsdeur en eventuele ramen zal devaste uitrusting of inventaris veel te dicht opeenkomen te staan. Het komt vaak voor dat inwoningen de plaatsen waar veel handelingenworden verricht, onvoldoende ruim zijn gedi-mensioneerd.

8.1.2 Vloeren van sanitaire ruimtenElke oneffenheid in de vloer verhoogt de kans opvallen, met alle eventuele gevolgen vandien. Inde meeste woningen verschilt de vloer van debadruimte geheel of gedeeltelijk in hoogte metde andere vloeren op dezelfde bouwlaag. Meestalkomt dit doordat de vloer van de badruimtesteenachtig is en die van andere ruimten vanhout. Bij renovatie is het soms nodig hoogte-verschillen aan te brengen. In grote luxe bad-kamers worden soms bewust niveauverschillenaangebracht om de ruimte sfeervoller te maken.

Uit oogpunt van veiligheid dienen hoogte-verschillen echter te worden vermeden.In een badruimte moeten we het uitglijden overde gladde of glad geworden vloer voorkomen. Bijde keuze van de vloerafwerking dient hierop gelette worden.

8.1.3 Badkuipen, douchebakken enscheidingswandenBij douchebakken en badkuipen zijn in veilig-heidsopzicht verbeteringen aan te brengen.Meestal heeft de binnenzijde van het ligbad eenuiterst glad oppervlak. Dit gladde oppervlak isextra gevaarlijk door de ronde vorm van debodem van het ligbad. Het moet echter mogelijkzijn om zonder gevaar in een ligbad te douchen.Er zijn ligbaden waarin men gerieflijk languit kanliggen, maar ook kan staan om te douchen, door-dat er een speciaal verbreed gedeelte is. Eenafzonderlijke douchegelegenheid verdient echterde voorkeur.In de richtlijnen voor Aanpasbaar Bouwen wordtgeadviseerd geen douchebak toe te passen, maarde vloer onder afschot naar een vloersifon aan tebrengen. Dit om eventueel later gebruik doorouderen of rolstoelgebruikers mogelijk te maken.De afscheiding tussen bad en douche kan bijvoor-beeld bestaan uit een douchegordijn of eenmeerdelige scheidingswand die van de douche-ruimte een geheel omsloten ruimte maakt. Eendouchegordijn heeft als nadeel dat het als gevolgvan opstijgende warme lucht naar het lichaamwordt toegezogen. Daarnaast kan een douche-gordijn minder hygiënisch zijn door de ontwikke-ling van schimmels bij slechte ventilatie van deruimte. Wordt het bad als douche gebruikt, danverdient het aanbeveling het bad te voorzien vaneen scheidingswand, zodat geen douchewater opde vloer kan komen, wat de kans op uitglijdenverkleint. Uit oogpunt van veiligheid dient deconstructie van de scheidingswand opgebouwdte zijn uit profielen die dusdanig zijn afgewerkt(bij voorkeur rond) dat men zich niet kan verwon-den; vanzelfsprekend moet gehard of gelaagdveiligheidsglas worden toegepast.

8.1.4 ErgonomieSanitaire voorzieningen en ruimten dienen zoveelmogelijk te voldoen aan eisen die voortvloeien uitde handelingen, verricht door verschillende

196

06950475_H08 23-11-2005 08:59 Pagina 196

Page 209: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

gebruikers. Voor het ontwerp van sanitair zijnergonomische gegevens dan ook een belangrijk uit-gangspunt. De moeilijkheid bij het ontwerpenvan sanitair is echter dat mensen van uiteen-lopende lichaamsafmetingen eenzelfde productgebruiken. Het is onmogelijk de afmetingen vandeze producten aan te passen aan de lichaams-afmeting van iedere gebruiker. Er is echter een rui-me keuze uit verschillende afmetingen van sanitairetoestellen. Bovendien kunnen de montagehoogtenworden afgestemd op de wensen van de gebruiker.Voor sanitaire toestellen, kranen en dergelijke isvooral de vormgeving in relatie tot de te verrichtenhandelingen belangrijk.

8.2 Sanitaire toestellen

De te verrichten handelingen bepalen welke sani-taire toestellen nodig zijn, figuur 8.1. Hierbijonderscheiden we drie hoofdfuncties:1 reinigen van het lichaam en verdere verzorging;2 kwijtraken van urine en fecaliën;3 bereiding van maaltijden, afwas en schoon-maak waaronder het wassen van textiel.

Voor medische verzorging en verpleging is er eenruim aanbod van aangepast sanitair, zie de alge-mene maatstaven van het College voor Zieken-

huisvoorzieningen (CvZ). Ook voor het sanitairdat is afgestemd op het veelvuldig en soms ruwgebruik in sportgebouwen (zie handboek Sport-accommodaties van NOC*NSF), campings, kazer-nes en dergelijke bestaat een groot aanbod. Hetgeven van een compleet marktoverzicht is in hetkader van dit boek niet mogelijk. In deze para-graaf bespreken we alleen de voornaamste sani-taire toestellen.

Als materiaal voor wastafels, handenwasbakjes,closets, urinoirs en dergelijke wordt meestalkristalporselein toegepast, dat is voorzien van eenzeer harde glazuurlaag. Het fijnkorrelige basis-materiaal is na het bakken glasachtig met een zeerhechte overgang tussen de scherf en het glazuur.Daardoor is het vochtopnamevermogen maarzeer gering.Voor badkuipen en douchebakken wordt ookgeëmailleerd gietijzer en plaatstaal toegepast. Heteerst genoemde materiaal is veel zwaarder, heeftminder kans op mechanische beschadiging enhoudt de warmte van het water langer vast. Ge-emailleerd plaatstaal wordt momenteel veel toe-gepast voor wastafels en spoelbakken in bijvoor-beeld hotels.In inrichtingen, fabriekswasplaatsen en dergelijkewordt roestvast staal veel toegepast, onder ande-re voor spoelbakken en wastroggen. Dit is stoot-

1978 SANITAIR

Handelingen

Gedeeltelijke lichaamsreiniging

Voeten wassen en voetbaden nemenDouchen

Baden

Urineren

DefecerenBereiding maaltijden

Vaatwas Wassen textiel

Benodigdheden

wastafelcombinatiehandenbakcombinatiebidetcombinatiedouchebakcombinatie met zitmogelijkhedendouchecombinatiedouchebakcombinatieligbadcombinatie, eventueel met douchevoorzieningzitbadcombinatie, eventueel met douchevoorzieningclosetcombinatieurinoircombinatieclosetcombinatiekeukengootsteen met toebehoren en eventueel eenvaatwasmachinekeukengootsteen met toebehorenwasautomaatspoelbak

Figuur 8.1 Handelingen en sanitaire benodigdheden in woningen

06950475_H08 23-11-2005 08:59 Pagina 197

Page 210: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

vast en gemakkelijk te reinigen. Kunststof in devorm van acrylaat wordt, gezien de uitgebreidevormgevingsmogelijkheden, veel gebruikt voorde wat luxere badkuipen, douchebakken, was-tafels en wastafelmeubels.Het sanitair, vervaardigd van kristalporselein, ge-emailleerd gietijzer, plaatstaal en acrylaat, wordt ineen groot aantal kleuren geleverd. Bij toepassingvan sanitair in eenzelfde kleur, maar van verschil-lend materiaal, kunnen er door de lichtval tint-verschillen ontstaan. Het is dan beter bijvoorbeeldhet kunststof bad en de douchebak aan de ene wandte plaatsen en het keramische sanitair, zoals wastafelsen closetpot met bidet, aan de andere wand.

8.2.1 WastafelcombinatiesDe vorm van de wastafelbak is van belang. Menmoet met beide handen tegelijk in de kom van dewastafel kunnen bewegen om de handen te was-sen. Het gezicht moet men erin kunnen wassenzonder met het hoofd tegen de kraan te stoten.Voor de wastafel staande moet men niet metwater worden bespat. De kom (of bekken) moetzo gevormd zijn dat deze helemaal leeg kanlopen, er mag geen water in blijven staan. Rondde kom moet voldoende ruimte zijn (tableau)

om tijdelijk iets te kunnen neerleggen.Vanzelfsprekend moet de wastafelbak gemakkelijkschoon te houden zijn. Voor sommige handelin-gen moet de afvoerplug kunnen worden afge-stopt. Daarom moet er in de kom een overloop-beveiliging zijn. Het overloopbuisje is meestal inde wastafelbak opgenomen, en staat onder deafvoerplug, boven de stankafsluiter (sifon), in ver-binding met de afvoer. De stankafsluiter kan dooreen sifonkap of zuil aan het oog worden onttrok-ken. Wanneer een sifonkap wordt gebruikt, moetde afvoeraansluitleiding van de stankafsluiter in demuur worden aangebracht. Een nadeel van eenzuil is dat men aan een bepaalde montagehoogteis gebonden. Bij de sifonkap is dit niet het geval.Om de kranen op de wastafel te kunnen monte-ren, zijn de wastafelbakken voorzien van kraan-gaten. Bij de keuze van een wastafel en van hettype kraan (bijvoorbeeld een warm- en koudwater-toiletkraan, een ééngatsmengkraan of een meer-gatsmengkraan) dienen we er op te letten dat decombinatie, gezien het aantal en de plaats van dekraangaten, mogelijk is, figuur 8.2.

Wastafels hebben bij benadering de volgendeafmetingen: breedte 500 tot 900 mm voor enkelewastafels en 900 tot 1800 mm voor dubbelewastafels. De montagehoogte is in het algemeen850 mm, figuur 8.2, maar kan variëren naar degebruiker, figuur 8.3. Er zijn ook in hoogte verstel-bare wastafels die er uitzien als een normale wastafelmet sifonkap. Achter de sifonkap is een technischeconstructie aangebracht, compleet met flexibele leidingen, waardoor de wastafel door drukken oftrekken op iedere gewenste hoogte tussen de 480en 850 mm traploos is te stellen.

198

kraangat

overloop

± 620

± 46

585

0

795

± 62

0

water-aansluit-punten

afvoer-aansluit-punt

bevestigingsgatenvoor plugbouten

1 bovenaanzicht

2 achteraanzichtFiguur 8.2 Wastafelafmetingen

Gebruiker

Kinderen van 3–6 jaarvan 6–12 jaar

Volwassenenkleine lengte en

rolstoelgebruikersnormale lengtegrote lengte

Montagehoogte

600 mm750 mm

800 mm

850 mm900 mm

Figuur 8.3 Montagehoogte van wastafels

06950475_H08 23-11-2005 08:59 Pagina 198

Page 211: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Als standaardaccessoires worden meestal toege-voegd in de bouw:

• spiegel met spiegelklemmen;

• planchet;

• wastafelzuil voor afscherming stankafsluitermet vloer- of muurbuis;

• halve zuil of sifonkap voor afscherming stank-afsluiter met muurbuis.

8.2.2 HandenwasbakcombinatieHet Bouwbesluit schrijft niet voor dat in een toilet-ruimte een handenwasbakcombinatie moet worden opgesteld. Uit hygiënisch oogpunt is eenhandenwasbak echter wel gewenst.

Een handenwasbak (vaak ook fonteinbakgenoemd) is een kleine uitvoering van een was-tafelbak. De koudwaterkraan kan boven of op dehandenwasbak worden geplaatst. De boven dehandenwasbak op de muur aangebrachte kraannoemen we tapkraan en de op de handenwasbakgeplaatste kraan toiletkraan. Meestal wordt geenwarmwaterkraan aangebracht. De toiletkraanwordt op dezelfde manier gemonteerd als eenéén-gatsmengkraan op een wastafelbak.Handenwasbakken hebben bij benadering devolgende afmetingen: breedte 350–500 mm; diepte 230–400 mm. Uit praktisch oogpunt is hetaan te bevelen niet een te kleine handenwasbak tenemen. De montagehoogte is in het algemeen 850 mm.

8.2.3 BidetcombinatieHet bidet is bedoeld voor het reinigen van hetonderlichaam. Het heeft qua vormgeving veelweg van een closetpot. Beide toestellen wordenzittend gebruikt en vaak naast elkaar in de bad-kamer opgesteld. Naast hygiënische eisen, moet het bidet ook aaneen aantal praktische eisen voldoen. Er moetonder meer voldoende ruimte zijn voor de handwaarmee men wast, figuur 8.4. De bak is dan ookcirca 100 mm langer dan de closetpot (closetpotgemiddeld 300 tot 350 mm en bidet gemiddeld400–450 mm). De gebruikelijke zit op een bidet is met hetgezicht richting de muur. Een goed bidet heefteen glad afgewerkte bak zonder geprofileerde zit-randen en een speciale één-gatsmengkraan methorizontale uitloop voor een parabolische water-

straal. De uitloop moet voldoende hoog bovenhet bekken komen en kan, zo nodig, wordenvoorzien van een kogelgewricht. Voor het wassenvan het onderlichaam is er voor de afvoer geenstop nodig. Bij het voeten wassen kan dit echterwel gewenst zijn. Het meest praktische is eenwaste-inrichting toe te passen, figuur 8.5.

1998 SANITAIR

Een waste-inrichting bestaat uit een metalen(verchroomd messing) stop waarmee via eenmechanisme (bijvoorbeeld een trekstang viahet kraanhuis) de afvoerplug kan worden af-gesloten of geopend. Een waste kan ook voorwastafels en badkuipen worden gebruikt. Voorbadkuipen wordt, om de waste te sluiten of teopenen, een kabelbediening via de overloop-plug toegepast.

Figuur 8.4 Gebruikelijke zit op een bidet

Figuur 8.5 Waste

06950475_H08 23-11-2005 08:59 Pagina 199

Page 212: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Bidets worden vervaardigd van keramiek of kunst-stof (acryl). Keramische bidets worden het meesttoegepast. Naast bidets voor montage op devloer, zijn er ook bidets voor wandmontage. De bidets worden aan de vloer bevestigd metschroeven; de wandmodellen met plugbouten,eventueel aan speciale in de wand aan te brengenstalen draagstoelen, figuur 8.6.De afmetingen van bidets zijn circa 550–700 mmvoorsprong (inclusief vrije ruimte tussen achter-kant bidet en wand bij montage op de vloer),breedte 360–400 mm en hoogte circa 400 mm.Als accessoires bij bidets kunnen onder anderehandgrepen worden toegevoegd.

8.2.4 DouchecombinatieVolgens het Bouwbesluit moet in de woning tenminste één afsluitbare badruimte aanwezig zijnmet een vloeroppervlakte van 1,6 m2, waarvan debreedte minimaal 0,80 en de hoogte minimaal2,30 m is. Wanneer ook rolstoelgebruikers dewoning gebruiken, dient de vloeroppervlakteminimaal 2,20 × 2,20 m te zijn. Deze minimaleoppervlakte van 1,6 m2 biedt onvoldoendegebruiksruimte en het is daarom aan te bevelen debadruimte groter te maken dan deze minimumeis.Een badruimte bevat ten minste een douchegele-genheid en een plaats voor de wastafelcombina-tie. Meestal is in de badruimte ook plaats gereser-veerd voor een wasautomaat. De aanwezigheidvan een bad wordt nog vaak als een luxe gezien.

8.2.4.a DoucheruimteDe doucheruimte dient zodanig te wordengedimensioneerd dat alle handelingen om hetlichaam grondig schoon te maken, af te spoelenen af te drogen goed en prettig kunnen wordenuitgevoerd.Een doucheruimte kan zijn voorzien van een water-dichte vloer, bijvoorbeeld van tegels of granito, waarin een douche-afvoerplug (ook welvloerstankafsluiter genoemd) is opgenomen, figuur 8.8-2. Douche-afvoerpluggen worden onderandere vervaardigd van messing, lood, roestvaststaal en kunststof. Een belangrijk detail is de water-dichte aansluiting van de douche-afvoerplug aande vloer. Voor vloeren die worden afgewerkt metvinyl, worden speciale klemringen gebruikt. Eendouchevloer moet zijn voorzien van opstaandekanten van ten minste 40 mm.De diepte van de douchebakken is circa 150 of280 mm. De lengte- en breedtematen zijn bijbenadering 800 à 900 × 750 à 900 mm. Vorm enafmetingen kunnen echter zeer verschillend zijn,zo zijn er ook zitdouchebakken. De douchebakkenworden op speciale dragers of frames geplaatst.

In de bodem van de douchebak bevindt zich eenopening waarin de afvoerplug wordt aangebrachtmet daaronder de stankafsluiter. De douchebak-ken met een diepte van circa 280 mm zijn veelalvoorzien van een overloopopening. Een overloop-plug met overloopbuis wordt aangesloten tussenafvoerplug en stankafsluiter.

200

keilbouten

bv. 175 – 260

afvoeraansl.ø 100 voorclosetpotafvoeraansl.ø 40 voorbidet

A A = var.

keilbouten

180

22

555

220metalen ringen

dopmoer

bouten

1 draagstoel voor montage wandclosetpot of wandbidet 2 wandbidet 70

305

400

90

bide

ts b

v. 1

10cl

oset

s bv

. 220

285

390

Figuur 8.6 Wandbidet met draagstoel

06950475_H08 23-11-2005 08:59 Pagina 200

Page 213: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Douchebakken met antislip profiel verdienen devoorkeur. Zie voor de inbouw van douchebakkensubparagraaf 8.2.5 onder Inbouw van het bad.

8.2.4.b Eenvoudige douche-inrichtingenVoor douchecomfort zijn er een groot aantalmogelijkheden. Een douchemengkraan voormontage op de wand met douche-aansluiting,omstelkraan en (onder)uitloop wordt het meesttoegepast, figuur 8.7.Met het oog op eventuele bediening vanuit eenrolstoel of door kleine mensen is het raadzaam de mengkranen op een hoogte van ± 100 cm te monteren en, in verband met hulp bij het douchenvan bijvoorbeeld kinderen of ouderen, niet onderde straal.Op (onder) de douchemengkraan wordt de doucheslang met handdouche (eventueel eenbeluchter) aangesloten. De handdouche is meestalvoorzien van een scharnierstuk met een oog waar-mee het op een pen kan worden gestoken van eenwand- of glijstang, figuur 8.8-1. Een glijstang, waar-mee de hoogte van de douche is af te stemmen,verdient de voorkeur boven een vaste wandsteun.Er zijn handdouches waarvan de douchekop teverstellen is, zodat verschillende stralen kunnenworden geleverd. Bij de keuze van een specialedouchekop dient echter wel rekening te wordengehouden met de capaciteit van het warmwater-toestel, zie hoofdstuk 7.

Een douche kan zeker ook gebruikt worden ombijvoorbeeld alleen de haren of de voeten te was-sen. Voor ouderen is een opklapbaar zitje in dedouche gemakkelijk. Een dergelijk zitje maakt ookhet voeten wassen comfortabeler.

Een douchecombinatie kan als volgt zijn samen-gesteld:

• vloerstankafsluiter (in bijvoorbeeld de betegel-de vloer) of douchebak (geëmailleerd plaatstaalof kunststof) met drager, afvoerplug en stank-afsluiter (bij diepe douchebakken eventueel eenoverloopplug, overloopbuisje en afvoerstop aanketting);

• douchemengkraan (aansluiting leidingen in ofop de muur) met omstelkraan en uitloop (boven-of onderuitloop) en eventueel stijgpijpje;

• beluchter;

• doucheslang (kunststof);

• scharnierstuk;

• handdouche (diverse typen);

• glijstang (indien geen glijstang dan een wand-steun);

• douchewand.

2018 SANITAIR

glijsteun

doucheslang

scharnierstuk

2 vloerstankafsluiter

1 handdouche op glijstang

Figuur 8.7 Thermostatische douchemengkraan

Figuur 8.8 Onderdelen van douche-inrichtingen

06950475_H08 23-11-2005 08:59 Pagina 201

Page 214: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

8.2.5 BadcombinatiesHet bad heeft een ontspannende functie (relaxen).Badkuipen onderscheiden we in ligbaden en voet-zitbaden, figuur 8.9-1 en -2. Voetzitbaden zijn kor-ter van afmeting; er is een diepere ruimte aanwe-zig voor de voeten en er is een ‘zitje’ in. Zitbadenhebben een lengte van 800 à 1200 mm en eenbreedte van 700 à 900 mm. Ligbaden zijn er inverschillende maten. De lengte van rechthoekigeligbaden bedraagt circa 1250 à 1900 mm en debreedte circa 700 à 900 mm. Ligbaden hebbeneen diepte van circa 400 à 450 mm. De bad-hoogte bedraagt inclusief de ondersteuning(meestal een stel poten) circa 560 mm.Evenals douchebakken, zijn badkuipen qua vormen afmetingen in een grote verscheidenheid teverkrijgen (rechthoekig, ovaal, rond, hoekmodelen voor twee personen).

Inbouw van het badIn de bodem van het bad bevindt zich een ope-ning waarin de afvoerplug met daaronder destankafsluiter wordt aangebracht. De overloopplugwordt in de daarvoor bestemde opening in een

van de wanden aangebracht en door middel vaneen overloopbuis aangesloten tussen afvoerplug enstankafsluiter. De afvoerplug kan zijn voorzien vaneen stop aan een ketting of uitgerust met eenwaste (zie subparagraaf 8.2.3).Het bad wordt voorzien van bijvoorbeeld een be-tegelde muur of bijgeleverde panelen. Hierin wordteen luik aangebracht (meestal een tegelraamgenoemd) om na inbouw van het bad toch bij destankafsluiter te kunnen komen.

Door inbouw kan het bad star verbonden wordenaan wanden en vloer. Geluidsoverdracht naar andere vertrekken, bijvoorbeeld tijdens het vullenen het gebruik van het bad, kan dan plaatsvinden.Het is daarom belangrijk dat het bad geheel ‘los’van de bouwkundige constructie komt te staan.Hiervoor bestaan verschillende mogelijkheden.Eén van die mogelijkheden is de toepassing vaneen bijpassende baddrager van kunststofschuim.De baddrager is een kuip, vervaardigd van styropor-kunststofschuim, waarin bijvoorbeeld de plaat-stalen badkuip wordt geplaatst. Een bijkomendvoordeel van deze kunststof dragers is dat hetbadwater minder snel afkoelt.Het bad kan ook ‘los’ van de muren komen testaan door een speciaal kunststofschuim profieltoe te passen. Dit profiel is voorzien van kleefstripen een scheurnaad en wordt vóór de montagevan het bad op de badranden geplakt.

8.2.5.a Eenvoudige badinrichtingenDe voorzieningen kunnen uiteenlopen van eenvou-dig tot zeer uitgebreid en luxueus. Bij een stan-daard badcombinatie wordt op de muur boven hetbad de badmengkraan aangebracht op een hoogtevan 75 à 150 mm boven de badrand.De badmengkraan is voorzien van een zware uit-loop en een omstelkraan met douche-aansluiting. In tegenstelling tot douchemengkranen, zijn deuitlopen van badmengkranen meestal niet draai-baar. De vorm van de uitloop kan van invloedzijn op de geluidsproductie tijdens het vullenvan het bad. Op de douche-aansluiting wordt in vele gevalleneen handdouchehouder met ingebouwdebeluchter aangebracht. Deze houder is voorzien van een aansluiting voorde doucheslang. De aan de doucheslang gekop-pelde handdouche wordt in de houder gelegd

202

1 ligbad klassiek model

2 voetbad klassiek model

1700

1100

730

60042

0

710

530

650

ø52

ø52

Figuur 8.9 Verschillende uitvoeringen van badkuipen

06950475_H08 23-11-2005 08:59 Pagina 202

Page 215: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

(telefoondouche). Het is echter ook mogelijk dehanddouche aan een glijstang te bevestigen.

8.2.5.b Samenstelling van een eenvoudigebadcombinatieEen badcombinatie kan als volgt zijn samengesteld:

• badkuip (van geëmailleerd plaatstaal of kunst-stof) met poten (of baddrager), afvoerplug, stank-afsluiter, overloopplug en afvoerstop aan kettingof waste-inrichting, figuur 8.5;

• badmengkraan met omstelkraan;

• telefoondouche op glijstang;

• tegelraam;

• eventuele badwand.

8.2.5.c Whirlpools en spabadenZoals reeds eerder opgemerkt, heeft een bad eenontspannende functie. Whirlpools en spabadenzijn, door hun masserende werking, speciaal opdeze functie afgestemd. Het werkingsprincipe van een whirlpool berust ophet rondpompen van het badwater. Een pompzuigt het badwater door een aanzuigopening in debadwand aan en spuit het met kracht door een aan-tal kleine openingen, onder het watervlak, in hetbad terug. De kracht van de waterstraal kan wordengeregeld, van zacht bruisend tot krachtig masse-rend. Er kan, als uitbreiding, vlak voordat het watervia de inspuit-jets weer in het bad wordt terug-gespoten, lucht aan het water worden toegevoegd.Zowel de kracht van de waterstraal als de hoeveel-heid bij te mengen lucht kunnen in dat geval apartworden geregeld. Ook kan het bad nog worden uit-gebreid met een pulsator die de water/lucht-stroomin een vast ritme, en meestal met twee of drie inter-valtijden, korte tijd onderbreekt.

Een ander type massagesysteem is het spabad. Bijdit systeem spuit een compressor alleen lucht viaeen groot aantal kleine gaatjes in de badbodemin het bad. De masserende werking van een spa-bad is anders dan van een whirlpool. Een combi-natie van whirlpool en spabad is ook mogelijk. Bijbaden uitgerust met zo’n systeem kunnen beidefuncties onafhankelijk van elkaar worden bediend.De whirlpool en het spabad kunnen ook tegelijkin werking worden gesteld. Er zijn ook uitvoerin-gen met een ingebouwd verwarmingselementwaarmee het badwater automatisch op tempera-tuur wordt gehouden.

8.2.6 ClosetcombinatiesVolgens het Bouwbesluit moet in een woning tenminste één afsluitbare toiletruimte aanwezig zijn.In deze toiletruimte moet een toiletpot en eenaan de toiletpot gekoppelde waterspoelinrichtingzijn aangesloten. De toiletruimte moet ten minsteeen vloeroppervlakte hebben van 1 m2, waarvande breedte ten minste 0,80 m en de hoogte tenminste 2,30 m is.Om ook bezocht te kunnen worden door mensenmet een rolstoel, dient een toiletruimte in eenwoning een minimale afmeting te hebben van0,90 × 1,20 m. De deur dient aan de lange zijdegeplaatst te worden met de scharnierzijde tegen-over de toiletpot, figuur 8.10.Wanneer de rolstoelgebruiker bewoner/mede-bewoner is, wordt op grond van individuele ergo-nomische adviezen, veelal een aangepaste toilet-voorziening in de badruimte aangebracht. Debadruimte dient dan een minimale oppervlakte tehebben van 2,20 × 2,20 m. Ook in regulieregevallen mag de badruimte van een woning wor-den samengevoegd met een toiletruimte; deminimale afmeting bedraagt dan 2,6 m2.

8.2.6.a Closetpot en het gebruikEr zijn verschillende typen closetpotten in de han-del, met hun eigen karakteristieke eigenschap-pen. De voornaamste typen zijn de schotel- en detrechterpot, figuur 8.11-1 en 2, ook wel vlakspoel-en diepspoelpot ofwel wash-out en wash-downgenoemd. In ons land zijn het tongencloset en hetafzuigcloset (hevelwerking), figuur 8.11-3, mindergebruikelijk.

Bij schotelpotten worden de feces eerst op deschotel opgevangen. Het nadeel van dit systeemis dat de onaangename geur van de feces zichverspreidt. Het voordeel is echter dat de feces enurine kunnen worden gecontroleerd.Bij trechterpotten blijft de stankverspreidingbeperkt, omdat de feces direct in het water vallen.Closetpotten moeten zijn voorzien van een KIWA-keurmerk. Belangrijk bij de keuring is de spoel-werking. Het spoelwater wordt bovenaan deachterzijde van de pot ingevoerd en dusdanig inde spoelrand verdeeld, dat de urine, feces en hettoiletpapier door de kracht van de waterstroomworden meegespoeld en verwijderd, figuur 8.12-4.

2038 SANITAIR

06950475_H08 23-11-2005 08:59 Pagina 203

Page 216: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

204

1 schotelpot 2 trechterpot 3 afzuigpot

Figuur 8.11

Verschillende typen

closetpotten

1 begin van de spoelwaterinloop door de openingen in de spoelrand en de injecteur: in toenemende mate wordt lucht uit de stankafsluiter meegenomen

2 begin van de afzuiging waarbij het waterslot in snel tempo wordt leeggetrokken: daarbij wordt alle lucht meegenomen die zich vlak boven het waterslot bevindt

4 belangrijk bij de keuring van een closetpot is de spoel- werking in combinatie met het spoeltoestel

3 einde van de afzuiging door onderbreking van de spoeling als gevolg van luchttoetreding via de injecteur: het waterslot herstelt zich door terug- vallend water in de stankafsluiter en vanuit de spoelrand

injecteur

Figuur 8.12 Werking afzuigcloset

1,50 m

1 MIVA-toilet 2 toilet geschikt voor rolstoelgebruiker met hulp

≥ 1,65 m

≥ 0,90 m

≥ 2,

20 m

≥ 1,

20 m

Figuur 8.10

Aanbevolen afmetingen

voor toiletruimtes

06950475_H08 23-11-2005 08:59 Pagina 204

Page 217: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

De afvoeraansluiting van de closetpot kan op ver-schillende plaatsen zijn aangebracht, figuur 8.13.We onderscheiden de volgende typen aansluiting:1 AO (verticaal, verdekte Achter-Onderuitlaat);2 S(verticaal, zichtbare S-uitlaat);3 SV(verticaal, verdekte S-uitlaat);4 PK(horizontaal, zichtbare uitlaat);5 MO(Midden-Onderuitlaat); deze wordt bijnaniet meer toegepast.

De staande closetpotten worden op de vloergemonteerd met twee of vier potschroeven. Bijwandclosets wordt de horizontaal verdekte uitlaat(PV) op een in de wand opgenomen afvoer aan-gesloten. De wandclosets worden met plugbou-ten bevestigd, eventueel, zoals bij wandbidets,aan speciaal in de wand aan te brengen stalendraagstoelen of speciale frames.Closetpotten zijn verder nog te onderscheiden intypen met een afzonderlijk spoeltoestel (aandui-ding A), en typen met aangebouwde stortbak(aanduiding C).De aanduiding voor een closetpot met een afzon-derlijk spoeltoestel en een verticaal, verdekte

achter-onderuitlaat is: A/AO.De uitlaat wordt over het algemeen met eenkunststof closet-afvoermanchet op de afvoerleidingaangesloten. Hierdoor is de afdichting luchtdicht,ook wanneer de potuitlaat niet volledig rond is.

8.2.6.b SpoeltoestellenDe spoeltoestellen voor closets zijn in twee hoofd-groepen te verdelen:1 het spoelreservoir (stortbak);2 de direct op de waterleiding aangesloten druk-spoelkraan.

Zowel de spoelreservoirs als de spoelkranen zijn inverschillende uitvoeringen in de handel.

SpoelreservoirsDe voornaamste uitvoeringen van spoelreservoirszijn:

• aan de wand geplaatste reservoirs;

• reservoirs direct geplaatst op de closetpot,figuur 8.14 (tezamen met de closetpot veelalduobloc genoemd).

Het wandreservoir wordt met een valpijp aange-sloten op het closet. Het kan hoog- of laagge-plaatst worden. Reservoirs voor montage aan dewand werden vroeger van gietijzer, geëmailleerdplaatstaal of van keramiek vervaardigd. Tegen-woordig zijn bijna alle reservoirs van keramiek,maar er zijn ook kunststof uitvoeringen.

De spoeling van reservoirs wordt verkregen doorhet openen van een bodemklep. Tegenwoordigworden veel reservoirs voorzien van een spoel-onderbreking voor een kortere spoelduur of van

2058 SANITAIR

A/AO

A/MO C/PK

A/S A/S A/SV

A/PK A/PV

Figuur 8.13 Aanduiding van afvoeraansluitingen (uitlaten) van closetpotten

450380

600 - 700

630

730

330

325

50

167

30 45

330 +30–30

Figuur 8.14 Reservoir direct geplaatst op closetpot

06950475_H08 23-11-2005 08:59 Pagina 205

Page 218: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

twee spoelknoppen voor lange of korte spoelduur(respectievelijk 9 en 6 liter). Een spoeling van 6liter is minimaal benodigd voor een goede wer-king van de binnenriolering. Bovendien moet deinhoud van het waterslot van de closetpot wor-den ververst, zodat daarin geen urinezurenachterblijven.Het reservoir wordt gevuld door een vlotterkraan.Een belangrijke eis is dat deze het reservoir snelvult en dat daarbij de geluidsproductie gering is.

DrukspoelkranenIn de woningbouw treffen we drukspoelkranenvoor closets nauwelijks aan. In openbare gebou-wen worden drukspoelkranen wel veel toegepast,figuur 8.15. Er is overleg nodig met het waterlei-dingbedrijf, in verband met de dimensioneringvan de aansluiting. Het spoelwater wordt bij druk-spoelkranen direct aan de drinkwaterinstallatieonttrokken. De werking van een spoelkraanberust in principe op een klep die de waterstroomtot de valpijp vrijgeeft en een reminrichting dieervoor zorgt dat de klep weer langzaam dicht-gaat. Doordat het water direct aan de drinkwater-installatie wordt ontrokken, is de volumestroomgroot. De leidingen moeten dan ook ruim wor-den gedimensioneerd, zie hoofdstuk 7. De druk-spoelkraan moet zijn voorzien van een beluchter.Er zijn ook drukspoelkranen voor wandinbouw.

206

bedieningskap

zuiger

door verdraaingmet specialesleutel kan devolumestroomingesteld worden

aansluitstukspoelpijp

beluchtings-opening

1 open 2 gesloten

Figuur 8.15 Drukspoelkraan voor closets

8.2.6.c Afmetingen van closetcombinatiesDe afmetingen van closetcombinaties bedragencirca 600 à 700 mm voorsprong (inclusief vrijeruimte tussen achterkant closet en wand bij mon-tage op de vloer), breedte 360 à 380 mm enhoogte circa 390 mm. Closetpotten zijn in ver-schillende hoogtematen verkrijgbaar:± 350 mm (kindercloset);± 390 mm (normale hoogte);± 450 mm (6+ pot, meestal toegepast

voor ouderen en mensen meteen handicap);

± 500 mm (10+ pot).

Werking volledig hydraulische spoelkraanNa het in werking stellen door het indrukkenvan de bedieningskap, wordt de zuiger ver-traagd omhoog gedrukt. De zuiger blijft in destand ‘volledig open’, zodat een gelijkblijven-de volumestroom ter beschikking staat. Hetarmatuur sluit, volledig hydraulisch gestuurd,terugslagvrij af en heeft daarbij geen mecha-nisch werkende veer nodig omdat de zuigereen trekanker heeft. De leidingdruk alleendrukt de zuiger van het armatuur naar bovenen sluit het weer.

06950475_H08 23-11-2005 08:59 Pagina 206

Page 219: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

8.2.6.d Closetcombinatie met onderdouche‘Hoog toiletcomfort’, zo kunnen we de closet-combinatie met onderdouche noemen, figuur8.16. Een eenvoudige uitvoering is een closetzit-ting met een ingebouwde warmwaterdouche, dieop de meeste closetpotten kan worden geplaatst.Door een druk op de knop aan de zijkant van deboiler zwenkt een sproei-arm uit die circa één literwater tegen het onderlichaam sproeit. Wordt deknop langer vastgehouden, dan sproeit er, nadatde boiler leeg is, nog koud water na. De sproei-arm zwenkt automatisch terug.Als meer comfort gewenst is, dan kan een auto-matische closetcombinatie met ingebouwde douche,boiler, föhn en luchtverfrisser worden toegepast.Na de spoeling van het closet treedt een onder-douche in werking die met water (op lichaam-stemperatuur) het onderlichaam schoonmaakt.Vervolgens wordt het door warme lucht uit deföhn gedroogd. Direct als de automatische closet-combinatie wordt gebruikt, treedt een luchtver-frisser in werking (de lucht wordt gefiltreerd dooreen koolstoffilter).

8.2.7 UrinoircombinatiesUrinoirs komen in woningen nauwelijks voor. Inniet tot woning bestemde gebouwen worden zewel toegepast. In horecagelegenheden is volgensde Horecawet een urinoir vereist.Urinoirs zijn er in uitvoeringen voor wandmontage(vrij hangend), figuur 8.17-1, en voor staandemontage op de vloer en tegen de wand, figuur8.17-3. Deze laatste worden niet veel meer toege-past. Urinoirs worden vervaardigd van keramiek.Wandurinoirs zijn voorzien van een stankafsluiter,die meestal in het toestel is opgenomen. De stank-

afsluiter is zo gemaakt dat het toestel zelf-sifone-rend werkt (afzuigurinoir). Uit hygiënisch oogpuntwordt de afvoer meestal in de wand aangebracht.De spoeltoestellen voor urinoirs zijn in principehetzelfde als die voor closetpotten. De inhoudvan het reservoir is echter geringer (minder vul-hoogte) en de volumestroom van de drukspoel-kraan kleiner (aansluiting 1/2”, voor closetpotten3/4” of 1”). Voor een urinoir bedraagt de benodig-de spoelhoeveelheid slechts de helft van die vooreen closetspoeling. In openbare gebouwen wor-den uit hygiënisch oogpunt vaak inbouwspoel-toestellen en inbouwbedieningsarmaturen toege-past, mechanisch werkend (bijvoorbeeld voetbe-diening, figuur 8.17-2) of volledig elektronischgestuurd.

Naast het urinoir met spoeling bestaan er ookwaterloze urinoirs. Deze worden steeds vaker toe-gepast. In de afvoer bevindt zich een rubberenafsluiting, die direct contact met de binnenriole-ring afsluit. Water is alleen nog benodigd voor rei-niging van het toestel.Wanneer er verschillende urinoirs naast elkaarzijn, worden soms zogenaamde urinoirschotten(ook wel schaamschotten genoemd) aangebracht.

8.2.8 KeukeninrichtingVolgens het Bouwbesluit moet in een verblijfs-ruimte van een woning een aanrecht aanwezigzijn. Het aanrecht, voorzien van ten minste éénspoelbak, moet een lengte hebben van ten minste1,50 m en een breedte van ten minste 0,60 m.Voorzieningen voor een vaatwasmachine zijn nietvereist.

8.2.8.a AanrechtbladEen aanrechtblad bestaat in principe uit een ofmeer werkvlakken en een spoelbak.

2078 SANITAIR

Afmetingen urinoirsDe afmetingen van wandurinoirs zijn: circa 350mm breedte, 300–450 mm diepte (voor-sprong) en circa 550 mm hoogte. De voorrandvan het bekken wordt op een hoogte van circa650 mm gemonteerd. Staande urinoirs hebbende volgende afmetingen: breedte 460–600mm, diepte (voorsprong) 245–300 mm enhoogte circa 1050–1100 mm.

Figuur 8.16 Automatische closetcombinatie met

ingebouwde douche

06950475_H08 23-11-2005 08:59 Pagina 207

Page 220: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Het materiaal en de vorm van de bladen moetaan een aantal eisen voldoen. Allereerst moet hetblad snel, gemakkelijk en goed schoon te makenzijn, bestand zijn tegen huishoudelijke chemicaliënzoals zuren en bleekwater, en bestand zijn tegenschuurmiddelen en hoge temperaturen tot tenminste 120 °C. Verder ligt het aanrechtblad bij

voorkeur op afschot naar de gootsteenbak en aande voor- en zijkanten een kleine opstaande randhebben als waterkering. De achterzijde maakt bijvoorkeur een goede, blijvend waterdichte enhygiënische aansluiting tegen de wand mogelijk.Vanzelfsprekend geldt dit ook voor aansluitingentussen gootsteenbak en blad.

208

1 wandurinoirs met inbouwspoeltoestel voor voetbediening

2 voetbediening

3 urinoirs voor staande montage

schaamschot

schaamschot

4 vloersifon

450 150 150450 450

225–305

300–450350

150 42

20

125

ø 60ø 105

245–350

115

±150

150

650

1005

7510

80

85

245

60 8030

ø12

5

Figuur 8.17 Urinoircombinaties

06950475_H08 23-11-2005 08:59 Pagina 208

Page 221: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

8.2.8.b SpoelbakDe gootsteenbak wordt in de bodem via eenstankafsluiter met een afvoerplug op de afvoerlei-ding aangesloten. De afvoerplug kan het beste uithet midden worden gehouden. De spoelbak istevens voorzien van een overloopbeveiliging.

8.2.8.c GootsteenmengkranenGootsteenmengkranen zijn er in uitvoering voormontage op de wand, zogenaamde wandmeng-kranen, en voor montage op het aanrechtblad,zogenaamde bladmengkranen of ééngatsgoot-steenmengkranen. Een wandmengkraan wordt opeen hoogte van 200 à 300 mm boven het aan-rechtblad gemonteerd.Wanneer een keukengeiser direct boven de spoel-bak is aangebracht, is, in plaats van een goot-steenmengkraan, een draaibare uitloop aan degeiser wenselijk. Is er een drukboiler direct bovende spoelbak, dan kan een zogenaamde hogedruk-boilermengkraan met aangebouwde stopkraan,keerklep en ontlastklep worden toegepast. Hetontlastwater druppelt direct in de spoelbak.Bij plaatsing van een elektrische inbouwboiler (close-in), wordt een lagedruk-mengkraangeplaatst. Bij sommige bladmengkranen is de uitloop voor-zien van een uittrekbare handdouche.

8.3 Sanitaire benodigdheden ingebouwen anders dan woningen

Volgens het Bouwbesluit moeten in een gebouw,afhankelijk van zijn bestemming, sanitaire voor-zieningen aanwezig zijn teneinde te kunnenbeschikken over hygiënisch en voor consumptiegeschikt drinkwater. Er dient ten minste één aan-sluitpunt ter plaatse te zijn van een:

• aanrecht;

• toilet;

• bad of douche;

• wastafel;

• opstelplaats voor een warmwatertoestel;

• brandslanghaspel.

Volgens het Bouwbesluit moet een gebouw meteen publieksfunctie, afhankelijk van de groottevan het gebouw, ook toegankelijk en bruikbaarzijn voor en door mensen met een lichamelijkehandicap, met name rolstoelgebruikers. In ver-band hiermee moet er ook een voor rolstoel-gebruikers geschikte toiletruimte aanwezig zijn.

8.3.1 Toiletruimte voor rolstoelgebruikersIn het Handboek Toegankelijkheid staan richtlijnenvoor de aanpassing van gebouwen, woningen enrecreatieve voorzieningen ten behoeve van gehan-dicapten, waaronder richtlijnen voor de inrichtingvan een toiletruimte, figuur 8.18. In figuur 8.19zijn een aantal criteria opgenomen waaraan de toiletruimte moet voldoen ter verkrijging van hetInternationaal Toegankelijkheids Symbool (ITS).

Het spoeltoestel dient bij voorkeur een laag teplaatsen reservoir van een degelijke kwaliteit tezijn dat tevens als rugleuning kan wordengebruikt. Wanneer er een hooghangend reservoiraanwezig is, moet een vlakke rugsteun wordenaangebracht. De closetzitting moet extra stevigzijn, liefst massief. Aan beide zijde van de closet-pot moeten automatisch vergrendelbare, opklap-bare beugels worden aangebracht. De closetpotmoet, in verband met het bevestigen van onderandere de wandbeugels, tegen een stevige wandworden geplaatst.De toiletkraan of tapkraan van de handenwasbakmoet in plaats van een greep zijn voorzien vaneen lange hendel. De stankafsluiter moet vlaktegen of in de wand worden aangebracht. In een

2098 SANITAIR

Afmetingen onderdelen keukenblokWenselijke afmetingen van een aanrecht vooreen woning zijn: lengte werkvlak tussen spoel-bak en kooktoestel 900–1200 mm en werkvlakaan andere zijde 600–900 mm, afhankelijk vanenkele of dubbele spoelbak; diepte van hetaanrechtblad 600 mm, hoogte 900–950 mm.De afmetingen van een eenvoudige spoelbakzijn bij benadering: lengte × breedte 400 × 350 mm, diepte 150 mm.Om in te kunnen spelen op veranderendelevensomstandigheden, zoals ouder wordenen/ of gehandicapt raken, is het aan te beveleneen keukenblok aan te brengen dat op eeneenvoudige manier in hoogte is te verstellen ofte vervangen door een onderrijdbaar keuken-blok. Het is daartoe aan te raden de wand-tegels achter het aanrecht door te laten lopen.

06950475_H08 23-11-2005 08:59 Pagina 209

Page 222: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

210

1 minimale toiletopstelling

3 isometrie universeel toilet 4 zijaanzicht universeel toilet

2 plattegrond universeel toilet

1200

560

200

520 59

0 800

800

240

deurontsluiting vanbuitenaf dientmogelijk te zijn

lichtschakelaar op1100 mm hoogte oftrekschakelaar

opklapbarearmsteunen

extra hogetoiletpot

kledinghaken op 1200 mm hoogte

koord alarmbel

deur methandgreep

trekkoord met grote ring

opklapbarearmsteunen

extra hoge toiletpot

wastafel

kledinghaken

lange smalle spiegel

wastafel metlange spiegel

(schaal 1:50)

200

575

900

2200

2200

900 750

min 2200

min 1100 min 11001650

650

900

Figuur 8.18 Universeel toilet voor rolstoelgebruikers

06950475_H08 23-11-2005 08:59 Pagina 210

Page 223: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

2118 SANITAIR

1 Indien in het gebouw sanitaire voorzieningen voor

bezoekers aanwezig zijn, is ten minste één voor rolstoelge-

bruikers geschikt toilet vereist. In grotere gebouwen bij voor-

keur verschillende geschikte toiletten op diverse verdiepingen.

2 Afmeting minimaal 1650 × 2200 mm.

De toiletruimte mag vierkanter zijn mits:

• de breedte minimaal 1650 mm is;

• lengte + breedte minimaal 3850 mm is.

3 De deur dient buiten de toiletruimte te draaien of te

schuiven.

4 Aan de binnenzijde van de deur (scharnierzijde) een

goed te omvatten handgreep op een hoogte van 900 mm.

5 Hoogte toiletpot inclusief bril ± 480 mm (6+ pot).

6 Afstand voorkant closetpot tot de achterwand bij voor-

keur 750 mm.

7 Vrije ruimte aan ten minste één zijde van de pot mini-

maal 900 mm.

8 Vrije ruimte vóór de pot minimaal 1200 mm.

9 In de toiletruimte een draaicirkel van 1500 mm.

10 Minimaal 900 mm vrije ruimte tussen de closetpot en

de wastafel, indien deze wordt gepasseerd.

11 Opklapbare, vergrendelbare armsteunen aan weerszijden

van de toiletpot circa 100 mm voor de closetpot uitstekend.

Hoogte bovenzijde van de steunen 240 mm boven zit-

hoogte. Beugels hart-op-hart 650 mm.

12 Hoogte bovenzijde wastafel 800 mm.

De wastafel moet onderrijdbaar zijn voor een rolstoel.

13 Vaste spiegels onderzijde op een hoogte van 1000 mm

en bovenzijde op een hoogte van 1800 mm boven de vloer.

14 Een alarm met rondgaand bedieningskoord op een

hoogte van 400 mm boven de vloer.

De alarminstallatie dient door middel van een hoorbaar en

zichtbaar signaal over te gaan in een ruimte waar steeds

medewerkers aanwezig zijn. De alarminstallatie dient alleen

in de toiletruimte te kunnen worden uitgeschakeld.

min

imaa

l 165

0 m

m

750 mm

min

. 900

min 1200 mm

1500 mm

min 900 mm

100 mm 650 mm

240

mm

Figuur 8.19 Criteria waaraan een toiletruimte moet voldoen ter verkrijging van het ITS-symbool

06950475_H08 23-11-2005 08:59 Pagina 211

Page 224: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

grotere toiletruimte kan een speciale wastafelbakmet een uitholling aan de voorzijde worden toe-gepast. Boven de handenwasbak kan een spiegelin een tuimelgarnituur worden aangebracht ofeen vlakke wandspiegel vanaf 1 tot 1,8 m hoogte.In het Handboek Toegankelijkheid worden ookvoorbeelden gegeven van toiletruimten metandere afmetingen, waaronder een universeel toilet, figuur 8.18.

8.3.2 Overige voorzieningenAfhankelijk van de bestemming van het gebouw,worden naast toiletvoorzieningen ook anderesanitaire voorzieningen geïnstalleerd zoals voor:

• schoonmaak/onderhoud van het gebouw:– uitstortgootsteencombinaties;– tapkranen boven een vloerput;– gevelkranen;

• drank en maaltijden:– keukengootsteen;– afwasmachines;

• reinigen van het gehele lichaam na arbeid ofsport:– douchecombinaties;

• schoonmaken van gedeelten van het lichaamna arbeid of sport:– wastafelcombinaties;– wastrogcombinaties;– voetenwasbakcombinaties;

• veiligheid bij bijzondere arbeid:– nooddouches;– ogendouches;

• hobby/handenarbeid:– gootsteencombinaties.

We zullen in het kort een paar van deze sanitairecombinaties beschrijven.Een uitstortgootsteencombinatie, figuur 8.20,wordt meestal aangebracht in een werkkast of

bergruimte. De bak wordt op een hoogte van circa 600 à 700 mm geplaatst. De afmetingenbedragen bij benadering: breedte 400 à 650 mm,diepte (voorsprong) 300 à 400 mm. Omdat in degootsteenbak emmers worden geleegd, zijn demeeste bakken voorzien van een spatscherm, eenemmerrooster en, afhankelijk van het materiaalwaarvan de bak is vervaardigd, van een stoot-rand. Uitstortgootsteenbakken worden ver-vaardigd van keramiek, geëmailleerd plaatstaal enroestvast staal. Boven de bak wordt een tapkraan(alleen koud water) of een mengkraan geplaatst.

Een gevelkraan wordt onder andere gebruikt voorhet onderhoud van gevels (ramen wassen), terrei-nen en plantsoenen. De kraan wordt daartoevoorzien van een slangwartel. Voor de aansluitingop de gevel wordt vaak een speciale aansluitkom(gevelkom) toegepast, figuur 8.21. Om vandalismete voorkomen, wordt de kraan na gebruik uit dekom genomen en wordt de aansluiting afgedopt.In het gebouw wordt in de aansluitleiding eenaftapvoorziening, een keerklep (in verband metslangaansluiting) en een stopkraan aangebracht. Om bevriezing van de leiding te voorkomenwordt deze ‘s winters afgetapt.

Douchecombinaties in wasruimten van fabrieken,werkplaatsen en sportaccommodaties wordenuitgevoerd met een vaste hoofddouche. Bij sport-accommodaties zijn meestal waterbesparendedouchekoppen aanwezig en wordt de duur vanhet douchen beperkt door toepassing van zelfslui-tende douchekranen. Na sport gaat het immersmeer om het verfrissen van het lichaam dan omhet schoonmaken zoals na arbeid in fabrieken enwerkplaatsen.

212

eventueelemmerrooster

G 11/2"

470

145

500

105

400 15

045

210

40

Figuur 8.20 Roestvast stalen uitstortgootsteen

gevelkom

volgplaatsluitmoer

knie

binnen-leiding

gevelkraan

slangwartel

in toevoerleiding stopkraan en keerklep opnemen

Figuur 8.21 Gevelkraan met gevelkom

06950475_H08 23-11-2005 08:59 Pagina 212

Page 225: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

De bedieningshoogte van douchekranen in voorpubliekbestemde ruimten dient in verband metgebruik door kinderen en mensen met een handi-cap, niet hoger dan ± 1 m boven de vloer te zijn.

Wastroggen worden onder andere in wasruimtenvan fabrieken, werkplaatsen, kazernes en tehuizentoegepast. Ze worden gebruikt voor het schoon-maken van het bovenlichaam. Een wastrog is eenwastafel waaraan verschillende personen tegelij-kertijd een handeling kunnen verrichten. We spre-ken ook wel van bedrijfswastafels. Wastroggen zijnin uitvoeringen te verkrijgen voor wandmontage,voor vrije opstelling op de vloer met aan beidekanten wasgelegenheden, figuur 8.22, en in ron-de uitvoering met zuil eveneens voor een vrijeopstelling in de wasruimte. Wastroggen wordenonder meer vervaardigd van keramiek, kunststofaluminium en roestvast staal.

Bij wanduitvoeringen worden de kranen op dewand op speciale frames gemonteerd en bij sommige typen op het blad. Bij vrije opstellingworden de kranen op het blad op frames ge-monteerd en bij ronde uitvoeringen op een zogenaamde waterkolom.

Voetenwasbakken worden onder andere gebruikt inwasruimten van sportaccommodaties. Meestal wor-

den vloergoten met daarboven op de wand eenvoetenstang (op een hoogte van 350 – 500 mm)toegepast. Er zijn echter ook speciale voetenwas-bakken. De kranen of voetendouches worden opeen hoogte van circa 600 – 650 mm aangebracht.

Nooddouches en ogendouches worden toegepast inlaboratoria, grote keukens, werkplaatsen en maga-zijnen, waar met gevaarlijke of brandbare stoffenwordt gewerkt. In deze werkruimten kunnen bijongelukken mensen zich verbranden of gevaarlijkestoffen in de ogen krijgen. Nood- en ogendoucheszijn er in een groot aantal uitvoeringen.Bij nooddouches is het belangrijk dat er direct eengrote hoeveelheid water wordt geleverd. Nood-douches zijn er als hoofddouche en handdouche.De hoofddouche is te bedienen met een trek-stang of trekketting aan een hooggeplaatsteafsluiter. Bij een handdouche gaat zodra de doucheuit de muur wordt genomen, bijvoorbeeld doorverdraaiing van het handvat, de afsluiter auto-matisch open.Ogendouches zijn er in uitvoeringen voor vastemontage op de wand, op een wasbak en voorlosse montage op een muurhouder met slang.Om beschadiging van de ogen te voorkomen, ishet belangrijk dat de waterstraal ‘zacht’ is. Ogen-douches voor vaste montage zijn voorzien vaneen afsluiter met hendel. Bij losse douches zal,evenals bij de hand-nooddouche, de afsluiterautomatisch opengaan zodra de douche uit dehouder wordt genomen.

8.4 Tap- en mengkranen

Met de kranen van sanitaire toestellen moeten wede door ons gewenste hoeveelheid en tempera-tuur van het water kunnen regelen. Er zijn eengroot aantal kranen in de handel: kranen voor hettappen van alleen koud of alleen warm water, enmengkranen voor het tappen van koud, warm engemengd water. De constructie wisselt van een-voudig bij de gewone tapkranen tot zeer ingewik-keld bij sommige mengkranen.

8.4.1 TapkranenBij tapkranen wordt, evenals bij stopkranen, om de watertoevoer af te sluiten een klep (met rubber-bedekking) door een daar loodrecht op staande

2138 SANITAIR

Figuur 8.22 Wastrog

06950475_H08 23-11-2005 08:59 Pagina 213

Page 226: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

schroefstang (met kruk) tegen een zitting aange-drukt die eveneens loodrecht op de as van deschroefdraad is aangebracht, figuur 8.23-1. Delichthoogte van de klep en de diameter van dedoorlaat zijn bij tapkranen echter veel kleiner danbij stopkranen.

De uitstroomopening van een tapkraan dient zo-danig te zijn dat de waterstraal tot op zekere hoogtegebonden is, zodat het water niet alle kanten opspuit. Om een gebonden straal te krijgen wordenvaak straalvormers (straalbrekers of schuimstraal-mondstukken) toegepast, figuur 8.23-4.De eenvoudigste tapkranen (gevelkranen endergelijke) zijn voorzien van een kruk, figuur8.23-1. In sanitaire ruimten (bijvoorbeeld bovenhandenwasbakken, uitstortgootstenen enwastroggen) is de kraan vaak wat mooier quavorm en voorzien van een kraangreep of knop.Op de kraankop staat aangegeven of het eenkraan voor koud of voor warm water is. Op dewand boven de gootsteenbakken en dergelijkeworden ook wel tapkranen met een draaibareboven- of onderuitloop, zogenaamde gootsteen-tapkranen, aangebracht.

214

1 tapkraan met kruk

kruk

pakkingdrukker

pakking bovenstuk

schroefstangklep

huisklepbedekking

pakkingring

2 tapkraan met kraanknop 3 vlakke klepafsluiter

indicatieplaatjerood=warmblauw=koud

knop

stofkap

sleutelvlakken

bovenstuk

klepbedekking(kraanleertje)

4 toiletkraan met straalbreker of schuimstraalmondstuk

5 kraanbovendeel van een tapkraan met niet-stijgende draadspil

Figuur 8.23 Tap- en toiletkranen met vlakke klepafsluiter

Na het verwijderen van het indicatieplaatje(rood voor warm en blauw voor koud water)kan met een schroevendraaier het zich in deknop bevindende schroefboutje worden los-geschroefd, waarna de knop omhoog kan wor-den getrokken. Vervolgens wordt de stofkaplosgedraaid waardoor de sleutelvlakken van hetbovenstuk vrijkomen. Door het bovenstuk loste nemen, kan de klepbedekking (kraanleertje)vervangen worden.

06950475_H08 23-11-2005 08:59 Pagina 214

Page 227: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

8.4.2 ToiletkranenIn normbladen en kwaliteitseisen komen we determ ‘toiletkraan’ niet tegen. Een toiletkraan is infeite niets anders dan een tapkraan voor staandemontage, figuur 8.23-4. Een toiletkraan wordthoofdzakelijk aangebracht op wasbakken enwastafelbakken. Toiletkranen zijn er met lage enmet hoge uitloop. De toiletkraan met hoge uit-loop kan tevens als drinkkraan worden gebruikt.Er bestaan echter ook speciale drinkkranen.

8.4.3 MengkranenEr zijn verschillende typen mengkranen in de han-del. We behandelen achtereenvolgens:

• klassieke twee-greepsmengkranen;

• mengkranen met V-afsluiter;

• moderne twee-greepsmengkranen;

• regelbare één-greepsmengkranen;

• thermostatische mengkranen.

8.4.3.a Klassieke twee-greepsmengkranenHet klassieke model mengkraan is voorzien vantwee vlakke klepafsluiters met rubberschijf, figuur8.23-5: een voor koud water en een voor warmwater, met een gemeenschappelijke uitloop. Derubberschijf heeft twee functies: het afsluiten vande watertoevoer en het regelen van de grootte endaarmee de temperatuur van de waterstraal. Degrootte van de waterstraal is afhankelijk van despleet tussen zitting en klep. De rubberschijvenvan de koud- en warmwaterafsluitkleppen wor-den door verschillende temperaturen beïnvloed.Afhankelijk van de temperatuur, zet door het war-me water de rubberschijf aan de warmwaterklepuit, terwijl die van de koudwaterklep nauwelijks

verandert. Hierdoor kan de aanvankelijk gekozenmengtemperatuur dalen en de volumestroomafnemen. Afhankelijk van de ‘vitaliteit’ van degebruikte rubbers, moet de temperatuur één ofmeer malen weer opnieuw worden afgesteld.

8.4.3.b Mengkranen met V-afsluiterNaast mengkranen met vlakke klepafsluiters, zijner ook mengkranen met V-afsluiters, figuur 8.24.Een V-afsluiter bestaat uit een afsluitkegel metverstelbare conus, neopreenafdichting, verendeschijf, schroef en conische zitting.

2158 SANITAIR

Kraan met V-afsluiterDe verstelbare conus (1), neopreenafdichting (2)en verende schijf (3) vormen een gevulkaniseerdgeheel dat op een schroefschacht (4) verschuif-baar is gelagerd. De schroef zorgt voor een axialevoorspanning. De afdichting ligt in zijn geheelten opzichte van de verstelbare conus iets terug. Tijdens het sluiten van de afsluiter komt de ver-stelbare conus eerst tegen de metalen zittingte liggen. Wanneer nu de knop verder wordtaangedraaid, wordt de neopreenafdichting inaxiale richting samengeperst. Omdat neopreenniet indrukbaar is, dat wil zeggen dat het volu-me onder druk constant blijft, volgt op iedereaxiale druk een radiale uitzetting. Daardoorkomt de afdichting op de conische vlakken vande zitting te liggen. Door het verder aandraaien wordt bovendiende verende schijf plat tegen de metalen zittingaangedrukt. De afdichting bevindt zich dan ineen aan alle kanten afgesloten ruimte, zonderenige speling.

1 geopende stand 2 tijdens het sluiten 3 gesloten stand

schroefschacht (4)

verendeschijf (3)

neopreenafdichting (2)

verstelbareconus (1)

metalenzitting

Figuur 8.24 Kraan met V-afsluiter

06950475_H08 23-11-2005 08:59 Pagina 215

Page 228: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

en sluiten over elkaar, figuur 8.25-1;

• regelelementen van acetal met een roestvaststalen eindschijf waartegen een teflon-zitting rust.

8.4.3.d Regelbare één-greepsmengkranenDeze kranen bezitten een afzonderlijke regelingvoor volumestroom en temperatuur. Omdat zemeestal één bedieningsknop hebben, noemen weze ook wel één-knopsbediende mengkranen.Door het KIWA zijn voor regelbare mengkranenkwaliteitseisen opgesteld. Daarin is echter de keuzevan constructie en vorm vrijgelaten. In plaats van eenbedieningsknop hebben ze ook vaak een hendel. Het spreekt vanzelf dat een één-hendelbediendemengkraan gemakkelijker is te bedienen dan eenkraan met twee draaiknoppen. Het nadeel is echterdat wanneer de hendel in het midden staat enmen doet de knop naar boven om koud water tetappen, het warmwatertoestel meestal aanslaat.Dat betekent dan energieverspilling.Er zijn regelbare mengkranen in diverse uitvoerin-gen te verkrijgen. Zo zijn er uitvoeringen metafdichtingen, bestaande uit keramische schijven.De zeer vlak geslepen diamantharde keramischeschijven schuiven en draaien bij het openen, slui-ten en mengen over elkaar, figuur 8.25-1.Belangrijk voor het bedieningscomfort is de hendel-verplaatsing. De hoek waaronder de hendel vankoud tot heet water kan worden verplaatst, magniet te klein zijn. Er kan anders bijvoorbeeld tesnel heet water uit de kraan stromen. Voor ons

216

warmwater vaste schijfkoud water

1 keramische schijven 2 werking één-hendelmengkraan

schuivende endraaiendeschijf

warmwaterkoud water

Figuur 8.25 Mengkraan met afdichting, bestaande uit keramische schijven

De hoeveelheid water wordt geregeld door deverticale beweging van de hendel. De water-temperatuur wordt geregeld door de horizon-tale beweging van de hendel.Een één-hendelmengkraan moet met een handop de rug kunnen worden bediend (bidet).Vaak wordt een kraan een één-hendelkraangenoemd, maar blijkt dat in de praktijk niet tezijn. Weliswaar zit er één bedieningshendelaan, maar moet men met de andere hand bij-voorbeeld aan een mondstuk draaien om devolumestroom te regelen.

De neopreenafdichting wordt alleen voor haareigenlijke functie – het afsluiten van de watertoe-voer – gebruikt. De verstelbare conus zorgt voorhet regelen van de grootte en temperatuur vande waterstraal.De lineaire karakteristiek (toename volumestroomin relatie tot het aantal omwentelingen van deknop) van de V-afsluiter is, vergeleken met dievan de vlakke klepafsluiter, meer toelopend.Omdat de V-afsluiter niet uitzet, blijft de (éénma-lig) ingestelde temperatuur constant.

8.4.3.c Moderne twee-greepsmengkranenTwee-greepsmengkranen zijn er in luxe uitvoerin-gen met geheel nieuwe afdichtsystemen. Er zijnonder meer afdichtingen die bestaan uit:

• zeer vlak geslepen diamantharde keramischeschijven. Deze schijven schuiven bij het openen

06950475_H08 23-11-2005 08:59 Pagina 216

Page 229: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

lichaam is een temperatuur van circa 30–45 °Ceen aangename en veilige temperatuur.

Er zijn kranen die een volumestroombegrenzing heb-ben met twee standen. In de eerste stand, de zoge-naamde spaarstand, wordt circa 60% van de capa-citeit van de mengkraan bereikt. De maximalecapaciteit wordt bereikt door de hendel door debegrenzing heen naar boven te duwen. Bij sommi-ge badmengkranen kan ook de taphoeveelheidautomatisch worden geregeld. De in te stellen hoe-veelheid ligt tussen de 10 en 350 liter. De gewenstehoeveelheid water om het bad te vullen, wordt voorafmet een instelknop bepaald. Zodra de hendel wordtlosgelaten, komt de kraan weer in de spaarstand.Ook is het mogelijk de kranen te voorzien van eentemperatuurbegrenzer, waardoor er altijd een hoe-veelheid koud water aan het warme water wordttoegevoegd. Hierdoor wordt de kans op verbran-ding voorkomen. Deze kranen zijn echter niet zoveilig als de hierna te bespreken thermostatischemengkranen, omdat drukverschillen in het leiding-net de temperatuurbegrenzing beïnvloeden.

8.4.3.e Thermostatische mengkranenThermostatische mengkranen hebben een inge-bouwde thermostaat voor de regeling van demengverhouding van koud en warm water. Ookthermostatische kranen zijn er in vele uitvoerin-gen. Voor alle kranen geldt, dat de constructiezodanig dient te zijn dat de werking niet doorkalkafzetting wordt verstoord. De warmtegevoeli-ge elementen zullen afhankelijk van de tempera-tuur, uitzetten of krimpen.Behalve vanwege hethoge comfort, verdienen thermostatische kranenook vanuit het oogpunt van veiligheid de voor-keur boven andere mengkranen. Het nadeel isechter dat deze kranen nogal duur zijn.Thermostatische mengkranen worden het meesttoegepast bij douche en bidet. Ze kunnen echterook op wastafels worden aangebracht. Door toe-passing van een centraalthermostaat is het mogelijkalle mengkranen in de badkamer van voorgemengdwarm water te voorzien. Centraalthermostaten zijner voor montage op of in de muur.Indien de warmwaterleiding op een geiser is aan-gesloten, moet een lagedrukthermostaat wordentoegepast. Bij dit type thermostatische mengkraanwordt alleen de koudwaterdoorlaat door de regel-klep gewijzigd. De warmwaterdoorlaat blijft altijd

open, zodat de vlam van de geiser volop blijftbranden en de temperatuur wordt geregeld doorhet meer of minder toevoegen van koud water.

8.5 Sanitaire montagesystemen

8.5.1 VoorzetwandsystemenIn sanitaire ruimten worden steeds vaker voorzet-wanden toegepast. Dit heeft vele praktische voor-delen. Bij een juiste uitvoering is het mogelijk degeluidsoverlast van sanitaire toestellen en leidin-gen aanzienlijk te beperken. Een voorzetwandsysteem komt, akoestischgezien, los te staan van scheidingswanden, vloeren plafond. Sanitaire toestellen moeten zoveelmogelijk aan de voorzetwandconstructie wordenopgehangen (wandcloset, wandbidet en wastafelmet bijvoorbeeld een sifonkap in plaats van eenzuil). Om de geluidsoverlast bij gebruik van bad-kuipen en douchebakken te beperken, kunnenbijvoorbeeld kunststof dragers worden toegepast,zie subparagraaf 8.2.5.

Ook bij badkameraanpassingen en renovatie bieden voorzetwandsystemen grote praktischevoordelen. Moeten er bijvoorbeeld aanpassingenvoor gehandicapten bevestigd worden en de wan-den in de badruimte zijn slecht of te zwak, dan ishet aanbrengen van een voorzetwand een goedeoplossing. Het aanpassen en wegwerken van leidingen in muren en vloeren vergt nogal wathakwerk. Bij voorzetwandsystemen worden de

2178 SANITAIR

Geluidsafstraling toilet en badkamerHet is het beste om toilet en/of de badkamer nietnaast een woon- of slaapkamer te plaatsen. Is ditechter onvermijdelijk, dan dient het oppervlakvan de betreffende scheidingswand zo kleinmogelijk te worden gehouden. De in de bouw-kundige constructie opgewekte trillingsenergiewordt afgestraald via wanden en vloeren. In deopstellingsruimte waarin closet en leidingen zichbevinden, is de bijdrage van deze bouwkundigeonderdelen ondergeschikt aan het rechtstreeksopgewekte luchtgeluid. In de aangrenzenderuimten kan het geluid dat via wanden en vloerenwordt afgestraald aanzienlijk worden geredu-ceerd door voorzetwandsystemen toe te passen.

06950475_H08 23-11-2005 08:59 Pagina 217

Page 230: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

leidingen echter niet meer in of onder de vloerengelegd, maar voor de bestaande wand aan-gebracht. In ruimten die daar oorspronkelijk nietvoor bestemd waren, maar die direct of indirectgrenzen aan bijvoorbeeld een leidingkoker, kunnennu ook op eenvoudige wijze met een minimumaan hak- en breekwerk sanitaire voorzieningenworden aangebracht.

Bij nieuwbouw worden in belangrijke mate doorhet toepassen van voorzetwandsystemen gedeel-ten van de installaties ontkoppeld van bouwkun-dige elementen. Er vindt een verschuiving plaatstijdens de montage van de ruwbouwfase naar deafbouwfase. Dat komt het bouwproces zeker tengoede. De installateur hoeft niet meer zoals vroe-ger verschillende malen terug te komen om zijnwerk te doen.

8.5.1.a Sanitair installatie-elementSanitaire installatie-elementen (blokken), bijvoor-beeld van schuimbeton, zijn bijzonder geschiktom in voorzetwanden toe te passen. In deze zelf-dragende elementen zijn voor het betreffendesanitaire toestel alle voorzieningen opgenomen,figuur 8.26-1.

De elementen worden met tussenvoeging vaneen isolatiemat van minerale wol, aan de wandgemonteerd en op de aan diezelfde wand aange-brachte afvoer- en waterleidingen aangesloten.Aan de bovenzijde van de elementen zijn uitspa-ringen gehouden voor het eventueel doorvoerenvan waterleidingen.De bovenzijden van de installatie-elementen voorcloset, bidet en wastafel worden op één hoogte

218

1 closet-installatieblok in voorzetwand 2 closet-montage- frame met inbouw- reservoir in voor- zetwand

3 montagesysteem

Figuur 8.26 Sanitaire montagesystemen

aangebracht (bijvoorbeeld 1070 mm), waardoorer een bouwkundig planchet ontstaat, figuur8.26-1 en 2. De elementen worden aan de onder-zijde en aan de zijkanten ingemetseld. Aan de zij-kanten van de elementen zijn uitsparingen (spon-ningen) aangebracht waardoor het element inhet metselwerk kan worden opgesloten. De wandboven de elementen kan ook met metselwerkworden uitgevuld. De elementen hebben eenglad onafgewerkt oppervlak, dat zonder voor-behandeling kan worden betegeld of bekleed.

Sanitaire elementen kunnen ook in een voorzet-wand met een bekleding van plaatmateriaal worden aangebracht. Het element wordt dan metversterkte voetsteunen aan de vloer bevestigd.Om naar voren kantelen tegen te gaan, wordenaan het element en de achterwand zijhoeksteunentoegepast. Bij de elementen voor het closet enbidet wordt, om te voorkomen dat de beplatingvan de voorzetwand naar achteren wordt gedrukt,ook nog een vloerprofiel aangebracht.

8.5.1.b Metalen montageframesEen ander montagesysteem om in een voorzet-wand te kunnen worden ingemetseld is het metalen montageframes waarin de bevestigingenvoor de sanitaire toestellen en afvoerbochten zijnopgenomen. De frames voor de wastafel en hetbidet zijn tevens voorzien van een verstelbaremontageplaat met aansluitingen voor de meng-kraan. Het montageframe voor het wandcloset iscompleet voorgemonteerd met een inbouw-reservoir en spoelbocht en dat voor het urinoirmet een elektronische bediening, figuur 8.26-2.

06950475_H08 23-11-2005 08:59 Pagina 218

Page 231: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

8.5.1.c Complete voorzetwandsystemenDe complete zelfdragende voorzetwandsystemenzijn opgebouwd uit losse profielen, figuur 8.27.De profielen worden tegen de muur en op devloer gemonteerd. Tussen deze profielen wordende metalen montage-elementen voor closet(compleet met inbouwreservoir), wastafel, bidet,bad en/of douche gemonteerd. Vervolgens wor-den de afvoer- en waterleidingen met de aanslui-tingen op de montage-elementen aangebracht.Daarna wordt het metalen raamwerk met eenaantal dwarsprofielen gecomplementeerd en metgipsplaten afgewerkt waarin de benodigde gatenzijn aangebracht voor de bevestigingen van detoestellen en de leidingaansluitingen.Meestal wordt het voorzetwandsysteem tot opplanchethoogte aangebracht. Op de plaats waarhet bad of de douche komt te staan, wordt devoorzetwand als een vlakke wand van vloer tot pla-fond gemonteerd, figuur 8.27. Achter dit gedeeltevan de voorzetwand kunnen de standleiding en dewaterstijgleidingen worden gemonteerd.Door de systeemopbouw van losse profielen ont-staat er een flexibele en lichte constructie die inpraktisch iedere ruimte kan worden toegepast. Bij

dit systeem worden ook vaak flexibele kunststofwaterleidingen toegepast vanaf de inbouwgroep-afsluiters bij de stijgleidingen tot op de specialemessing inbouw muurplaten die aan de muur zijnaangebracht met eventueel een dubbele aanslui-ting voor doorlussing naar het volgende toestel,figuur 8.27-1. Doordat de kunststof waterleidin-gen geïsoleerd zijn, wordt geluidhinder dooreventueel slaan van de leidingen voorkomen.Deze voorzetwandsystemen worden door deinstallateur geleverd en aangebracht. Nadat deinstallateur het systeem heeft gemonteerd, kanhet tegelwerk op de gipsplaten worden aange-bracht. Tot slot worden de sanitaire toestellen aande voorzetwand opgehangen en aangesloten opde afvoer-en waterleidingen, hetgeen nu binnenkorte tijd is te realiseren, figuur 8.27-2.

8.5.2 Geprefabriceerde badkamersAl sinds de jaren dertig zijn er geprefabriceerdebadkamers. In het begin werden ze van metaalvervaardigd en boden weinig comfort. Hetgebruik van kunststoffen en nieuwe productie-methoden zorgde voor een aanzienlijke verbete-ring. Er ontstond een industrie van kant-en-klare

2198 SANITAIR

1 compleet voorzetwandsysteem met afvoer- en�� waterleidingen, voordat de panelen worden�� aangebracht

2 betegelde badkamer met de sanitaire toestellen�� los van de vloer

Figuur 8.27 Compleet voorzetwandsysteem

06950475_H08 23-11-2005 08:59 Pagina 219

Page 232: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

sanitaire units van kunststof, zogenaamde nattecellen. De natte cellen kunnen bestaan uit eengladde binnenzijde met bodem en badkuip ofdouchegedeelte uit één stuk, geprefabriceerd uitmet glasvezel versterkt polyester en een buiten-wand van gipskartonplaten met daartussen isola-tieschuim. Hierdoor ontstaat een stabiele sand-wichconstructie.

De sanitaire units zijn geheel compleet met sanitairen afvoer- en waterleidingen toegerust. Afhankelijkvan de grootte wegen de units 300 tot 800 kg. Deunits kunnen ook gecombineerd worden met eenkeukenblok. Dergelijke prefab-units zijn speciaalontworpen voor kleine huishoudens.Toch heeft de natte cel de ambachtelijk samen-gestelde badkamer nog niet kunnen verdringen.

220

06950475_H08 23-11-2005 08:59 Pagina 220

Page 233: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

9Binnenrioleringing. I. van Veelen, H. Harteloh

Het water dat in de vorm van drinkwater in een woning of gebouw

wordt binnengevoerd, wordt samen met afvalstoffen weer afgevoerd.

Een niet goed ontworpen en gerealiseerde binnenrioleringsinstallatie

heeft klachten in de vorm van stank, geluid- en wateroverlast tot

gevolg.

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 221

Page 234: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Inleiding

Pas in de 19e eeuw is men in Nederland begonnenmet het aanleggen van ondergrondse riolen.Omstreeks 1890 was er sprake van de aanleg vanwetenschappelijk opgezette rioleringsplannen: destrijd tegen de vervuiling van het oppervlaktewaterwas begonnen. Dit was echter een lange en zeermoeizame strijd die nog steeds voortduurt. Eenbelangrijke norm voor het ontwerpen van binnen-riolering is de NEN 3215 Binnenriolering - Eisen enBepalingsmethoden. Het doel van riolering is het inzamelen van afval-water en het transporteren daarvan naar de afval-waterzuiveringsinstallatie of naar het oppervlakte-water. Dit dient zodanig te gebeuren dat geenschade of overlast van enige aard optreedt. Deverantwoordelijkheid hiervoor berust bij degemeenten.

9.1 Buitenriolering

In Nederland wordt onderscheid gemaakt in eenaantal verschillende typen rioolstelsels, betreffendede openbare riolering, ook wel buitenrioleringgenoemd. De verschillende systemen onder-scheiden zich door de wijze van inzameling entransport.

9.1.1 Rioolstelsels9.1.1.a Gescheiden stelselAls de buitenriolering een zogenaamd gescheidenrioolstelsel is, dan worden het huishoudelijk afval-water en het hemelwater gescheiden afgevoerd,figuur 9.1-1. Een en ander dient in overleg metde gemeente te geschieden.Het vuilwater wordt naar de afvalwaterzuiverings-installatie afgevoerd door het droogweerafvoer-stelsel (dwa-stelsel). Het ingezamelde hemelwaterwordt rechtstreeks op het oppervlaktewatergeloosd door het regenwaterafvoerstelsel (rwa-stelsel).

9.1.1.b Verbeterd gescheiden stelselBij het verbeterd gescheiden rioolstelsel zijn dedwa- en rwa-stelsels nog steeds gescheiden, ziefiguur 9.1-2. De stelsels zijn echter zodanig gekop-peld dat het eerste hemelwater wordt afgevoerdnaar de afvalwaterzuiveringsinstallatie. Pas bij

hevige regenval stort het hemelwater over op hetoppervlaktewater. Het voordeel van dit systeem isdat het eerste hemelwater niet direct wordt geloosdop het oppervlaktewater, waardoor mogelijke ver-vuiling niet direct in de natuur terechtkomt.

9.1.1.c Gemengd stelselBij een gemengd rioolstelsel wordt het huishou-delijk water en het hemelwater gezamenlijk via dehuisaansluiting afgevoerd, figuur 9.1-3. Bij hevige regenval kan echte het (verdunde)afvalwater ook overstorten op het oppervlakte-water. Deze systemen worden steeds minder toe-gepast. In 2002 bestond circa 65% van de riool-stelsels in Nederland uit gemengde stelsels.Bij een niet-gescheiden gemeentelijk afvoer-systeem dient het hemelwater te worden geloosdin een tegen de woning op te stellen ontlastput.Met deze voorziening wordt beoogd om tijdensonvoldoende afvoercapaciteit van de huisaansluit-en/of grondleiding, het overtollige water zonderschade af te voeren buiten de woning.

9.1.1.d Verbeterd gemengd stelselBij een verbeterd gemengd rioolstelsel is de berg-bezinkvoorziening, figuur 9.1-4, aangebracht. Ditis een voorziening om verontreiniging door over-stortingen van verdund afvalwater te verminde-ren. Door de inhoud (berging) en vorm van devoorziening bezinkt vuil en neemt de hoeveelheidvuil in het water dat overstort, af. Ook drijvendvuil wordt achtergehouden.

9.1.1.e IBA-systemenIn sommige situaties wordt de binnenriolering nietaangesloten op de openbare riolering, bijvoorbeeldomdat de locatie te ver weg van de openbare rio-lering is gelegen. Gemeenten hebben in principede verplichting alle percelen tot op een afstand vanmaximaal 40 meter vanaf de openbare rioleringaan te sluiten. Valt een perceel daarbuiten, danspreekt men van zogenoemde buitengebieden. Er is dan sprake van verspreide lozingen, waarvoorde gemeente ontheffing krijgt om een aansluitingte verzorgen. Wel heeft de gemeente een toezicht-houdende taak bij deze gebieden, om te bewakendat het afvalwater veilig wordt afgevoerd.Als er sprake is van een dergelijke omstandigheid,dan dient gebruikgemaakt te worden van eenindividueel systeem voor afvalwaterbehandeling

222

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 222

Page 235: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

2239 BINNENRIOLERING

1

vuilwaterstelsel

regenwaterstelsel

oppervlaktewater

naar rioolwater-zuiveringsinstallatie

gescheiden rioolstelsel

2 verbeterd gescheiden rioolstelsel

3 gemengd rioolstelsel

terugslagklep

rioolstelsel

4 verbeterd gemengd rioolstelsel

terugslagklep

bergbezinkvoorziening

oppervlaktewater

oppervlaktewater

regenwaterstelsel

zuiveringsinstallatienaar rioolwater-

vuilwaterstelsel

zuiveringsinstallatienaar rioolwater-

zuiveringsinstallatienaar rioolwater-

Figuur 9.1 Rioolstelsels Bron: Leidraad Riolering en NTR 3216

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 223

Page 236: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

(IBA-systeem). Vanaf 1 januari 2005 is dit voor aldeze gebieden verplicht. In paragraaf 9.11 wor-den deze IBA-systemen nader uitgewerkt.

9.1.1.f InfiltratiesystemenInfiltratiesystemen vallen eigenlijk onder degescheiden rioolstelsels, omdat het hemelwatergescheiden van het afvalwater wordt afgevoerden in de bodem geïnfiltreerd. In tegenstelling totbij het gescheiden stelsel wordt het hemelwaterniet direct geloosd op het oppervlaktewater,maar wordt het vastgehouden en geïnfiltreerd inde bodem op de plaats waar de regen is gevallen.Gemeenten moeten voldoen aan een basisin-spanning om overstorten op het oppervlaktewaterte verminderen, zoals gebeurt bij het gemengdestelsel. Een mogelijke oplossing is het ‘afkoppelenvan verhard oppervlak’. Hiermee wordt bedoelddat het hemelwater niet wordt afgevoerd via hetrioolstelsel, maar ter plaatse in de bodem wordtgeïnfiltreerd.De doelstelling van de rijksoverheid is om bijbestaande bebouwing 20% van het oppervlak afte koppelen en bij nieuwbouw 60%. De verdereachtergrond hiervan is ook al beschreven in para-graaf 7.1.3.b.Om deze reden komt het steeds vaker voor dat deopdrachtgever tijdens de bouw wordt geconfron-teerd met de gemeentelijke verplichting een infil-tratiesysteem aan te brengen. De uitwerking vandeze systemen wordt verder behandeld in para-graaf 9.12.

9.1.2 Samenstelling van afvalwaterHet afvalwater kan worden ingedeeld in:

• hemelwater, dat in geringe mate is verontrei-nigd;

• huishoudelijk afvalwater, zoals:– afvoer van fecaliën en urine (zwart water);– afvoer van badwater uit douches, baden enwastafels (grijs water);– afvoer van (af)wasmachines (grijs water);– afvoer van afvalwater uit keukens dat onderandere met groenteafval en vet kan zijn gemengd(grijs water).

• industrieel afvalwater, waarvoor meestal speci-ale voorzieningen nodig zijn.

De materiaalkeuze en het treffen van voorzienin-gen om een goedwerkend rioolstelsel of IBA te

verkrijgen, zijn afhankelijk van de hoedanigheidvan het afvalwater.

9.1.3 LozingsvoorschriftenAlle gemeenten in Nederland hebben op grondvan de Wet milieubeheer de zorgplicht voor deinzameling en het transport van afvalwater naarhet overnamepunt door het waterschap. Iederegemeente heeft de verplichting om een gemeen-telijk rioleringsplan op te stellen. In dit plan is hetgemeentelijke beleid voor aanleg en beheer vande openbare riolering vastgelegd.Voor het ontwerp en de uitvoering van debinnen- en buitenriolering binnen de perceel-grens zijn de voorschriften vastgelegd in:

• het Bouwbesluit, met een verwijzing daarinnaar NEN 3215;

• de Model Bouwverordening, met tevens eenverwijzing naar NEN 3215;

• de gemeentelijke aansluitvoorwaarden;

• de Wet milieubeheer (Wm);

• de Wet verontreiniging oppervlaktewater (Wvo).

De gemeente is belast met toezicht op naleving vande voorschriften die betrekking hebben op de riole-ring binnen het perceel. Het gereedkomen van derioleringsleidingen moet bij de gemeente wordengemeld. Gedurende de twee dagen daarna mogende geveldoorvoeren, rioleringsleidingen en -puttenniet aan het oog worden onttrokken.Als tijdens de bouw niet wordt voldaan aan debouwvergunning, het Bouwbesluit of de ModelBouwverordening, mag de gemeente het werkstilleggen.

9.1.3.a Model Bouwverordening en gemeen-telijke aansluitvoorwaardenIn de Model Bouwverordening is als onderdeelvoor de aanvraag van een bouwvergunning deaansluitplicht op de nutsvoorzieningen geregeld.Opgenomen zijn:

• de eis tot aansluiting op de openbare rioleringof anders dan de openbare riolering;

• eisen aan de kwaliteit en dimensionering vande buitenriolering binnen de perceelgrens.

In NEN 3215 is beschreven dat de leidingsyste-men voor de afvoer van afvalwater en hemel-water binnen het gebouw gescheiden moetenzijn uitgevoerd. Samenvoegen van die systemen

224

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 224

Page 237: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

mag alleen als de Model Bouwverordening dattoestaat. Daarnaast is in NEN 3215 vastgelegddat het samenvoegen van leidingsystemen vantwee of meer gebruiksfuncties niet is toegestaan,tenzij deze boven elkaar zijn gelegen en dezelfdegelijktijdigheidscoëfficiënt, zie ook paragraaf9.3.1, bezitten. De gelijktijdigheidscoëfficiënt iseen factor die wordt gebruikt bij de berekeningvan de afvoercapaciteit en is afhankelijk van deaard van het gebruik van het gebouw. Hetsamenvoegen van de gebruiksfuncties wonen enwerken is toegestaan (verschillende gelijktijdig-heidscoëfficient), mits het afvalwater qua aard engebruik vergelijkbaar is met huishoudelijk afval-water, bijvoorbeeld bij een kantoor aan huis.

Vrijstelling gemeenschappelijk afvoer-leidingenIndien waarborgen bestaan dat afvoerleidin-gen blijvend gemeenschappelijk zullen wordenbeheerd, kan bij Bouw- en Woningtoezicht vrij-stelling worden gevraagd van de eis dat afvoer-leidingen niet mogen dienen voor meer danéén woning. Dat is bijvoorbeeld mogelijk bijwoningen die in beheer zijn bij een overheids-lichaam, stichting of woningbouwverenigingdie in de statuten een bepaling heeft diegeheel of partieel verkopen van het woning-bezit verbiedt. Voor een rij (eengezins)huizendie aan een particulier toebehoren, wordt geenvrijstelling verleend, omdat blijvend gemeen-schappelijk beheer hier niet kan worden gega-randeerd.

Overstromingsgevoelige aansluitpuntenAlle lozingstoestellen in een gebouw die direct zijnaangesloten op de openbare riolering, moeten opeen hoogte van minimaal 150 mm boven de kruinvan de straat zijn gelegen. Daarmee wordt voor-komen dat bij hevige regenval het afvalwater hetgebouw in kan stromen. Lozingstoestellen dielager zijn gelegen, figuur 9.2, moeten wordenvoorzien van een vuilwaterpomp. De persleidingdaarvan moet buiten het gebouw op de huisaan-sluiting worden aangesloten.Gemeenten mogen eisen stellen aan de uitvoeringvan de vuilwaterpompinstallatie in de gemeente-lijke aansluitvoorwaarden.

HuisaansluitleidingenDe huisaansluitleiding is een buiten het gebouwgelegen grondleiding die de binnenriolering vanhet gebouw verbindt met het openbare riool. Degemeente stelt in de Model Bouwverordeningaansluitvoorwaarden op die betrekking hebbenop de plaats, diepteligging en middellijn van deze leiding. De minimale aansluitmaat bedraagt117 mm inwendige middellijn. De Model Bouw-verordening beperkt zich wel tot de aansluitlei-dingen die binnen het perceel zijn gelegen.Bij de eigendomsgrens van de riolering, meestalook de perceelgrens, wordt een ontstoppingsstukof ontstoppingsput aangebracht.

9.1.3.b Wet milieubeheer en Wet verontreiniging oppervlaktewaterDe Wet milieubeheer (Wm) is de basis voor zo-genoemde indirecte lozingen. Dit zijn lozingendie plaatsvinden naar de afvalwaterzuiverings-inrichting.

2259 BINNENRIOLERING

grondleidinghuisaansluitleiding

kruin van de straat

hoofdriool

trottoirkolk

150

mm

rioolpomp

aansluitpuntoverstromingsgevoelig

Figuur 9.2 Voorbeeld van een situatie met een overstromingsgevoelig aansluitpunt Bron: NTR 3216

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 225

Page 238: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

De Wm maakt onderscheid in:

• vergunningsplichtige Wm-inrichtingen;

• niet-vergunningsplichtige Wm-inrichtingen;

• niet-Wm-inrichtingen.

In principe moeten de Wm-inrichtingen voldoenaan de eisen en voorschriften ten aanzien vanindirecte lozingen. Voor de niet-Wm-inrichtingen is het verbodenafvalwater in de openbare riolering te brengen.Hiervoor geldt een vrijstelling voor:

• het afvloeien van hemelwater;

• huishoudelijk afvalwater bij normaal huishou-delijk gebruik;

• bedrijfsafvalwater dat in zijn aard en gebruikvergelijkbaar is met huishoudelijk afvalwater.

Voor het doen van niet-vrijgestelde lozingen is eenspeciale ontheffing van de gemeente benodigd.De gedachte achter de Wm is dat hemelwaterniet onnodig wordt vermengd en afgevoerd metafvalwater. Systemen binnen de perceelgrens omde lozing op het openbare riool te beperken zijnonder andere het hergebruiken van hemelwateren het infiltreren van hemelwater. Regelgevingten aanzien van infiltreren is vastgelegd in de Wmen in het Lozingsbesluit bodembescherming. Inhet kort komt het erop neer dat het hemelwaterniet biologisch, chemisch of thermisch (te warm)verontreinigd mag zijn.

Door de Wet verontreiniging oppervlaktewaterworden alle directe lozingen geregeld. Dit zijnlozingen direct op het oppervlaktewater.

9.1.4 Voorschriften betreffende tekeningenDe ontwerptekeningen van de riolering dienen bijBouw- en Woningtoezicht ter goedkeuring te wor-den aangeboden. Daar de uitvoering van het werkgebonden is aan het goedgekeurde ontwerp, magmet de uitvoering pas worden begonnen nadatmen een exemplaar van het ontwerp goedgekeurdheeft terugontvangen. Op deze tekeningen moeten de plattegronden en zo nodig ook verticaledoorsneden van het perceel op een schaal van tenminste 1:100 zijn aangegeven. Meestal is een teke-ning op deze schaal voldoende om een duidelijkbeeld te geven van de aan te leggen installatie, dete gebruiken materialen en de diameters van leidin-gen en gegevens van de aan te sluiten toestellen.

Eventueel zal Bouw- en Woningtoezicht nog ver-zoeken om detailtekeningen van ingewikkeldedelen van de installatie of een berekening waarmeemen de leidingen heeft gedimensioneerd.Teneinde de ligging ten opzichte van het riool-stelsel te kunnen vaststellen, is het vaak gewenstdat de situatie van het perceel op de tekeningwordt aangegeven. De aansluiting op de in destraat gelegen rioolleidingen en de lozings-vergunning moeten doorgaans separaat wordenaangevraagd bij de gemeente. Daardoor bestaatde mogelijkheid dat ook aan deze instanties tekeningen ter goedkeuring moeten worden aan-geboden.Het verdient aanbeveling de rioleringstekeningen,bijgewerkt met de tijdens de uitvoering aange-brachte noodzakelijke wijzigingen, als revisie-tekening bij de oplevering aan de opdrachtgeverte overhandigen.Vooral de ligging van de terreinleidingen met ont-stoppingsstukken en andere hulpstukken en even-tuele putten moeten door meten ten opzichte vanhet gebouw goed worden vastgelegd.

9.2 Binnenriolering

9.2.1 Definitie en onderdelen binnen-rioleringOnder binnenriolering wordt overeenkomstigNEN 3215 verstaan: het stelsel van afvoerleidin-gen en ontspanningsleidingen die zich binneneen gebouw bevinden, met inbegrip van allehulpstukken, dakafvoeren, stankafsluiters, afdich-tingen en bevestigingen, voor zover geen deeluitmakend van de lozingstoestellen die zich in hetgebouw bevinden, of buiten het gebouw voorzover aan het gebouw bevestigd. De binnen-riolering eindigt op 0,5 m buiten de gevel.In het stelsel van afvoerleidingen, figuur 9.3 en9.4, onderscheiden we gerekend van aansluiting(lozingstoestel of dakafvoer) tot buiten de gevel,de volgende onderdelen:

• aansluitleiding (vuilwater); hierop is slechts éénlozingstoestel is aangesloten. Deze leiding kan alseen liggende en/of verticale leiding worden uit-gevoerd;

• dakafvoeren (hemelwater); dit zijn de enkeleafvoerpunten en gootuitlopen, voorzien van eenonder- of een zijuitloop;

226

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 226

Page 239: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

• verzamelleiding (vuilwater en hemelwater); dit isde liggende leiding die aansluitleidingen of dak-afvoeren verbindt met een standleiding of grond-leiding;

• standleiding (vuilwater en hemelwater); dit iseen afvoerleiding die geen grotere helling heeftten opzichte van de verticaal dan 45°. VolgensNEN 3215 moeten standleidingen voor afval-water zijn voorzien van een ontspanningsleiding;

• ontspanningsleidingen (vuilwater) hebben totdoel voldoende beluchting of ontluchting op debinnenriolering te waarborgen. In de praktijkworden nogal eens de benamingen‘ontluchtings- en beluchtingsleiding’ gebruikt.Op andere plaatsen kunnen in de binnenrioleringook secundaire ontspanningsleidingen voorko-men. Een niet goed ontspannen afvoerleidingen-systeem kan grote overlast en hinder veroorza-ken, zoals stankhinder als gevolg van leeggezogenstankafsluiters en vallend en heftig bewegendwater als gevolg van luchtinsluitingen. Bij ont-spanning staat het systeem in open verbindingmet de buitenlucht. De ontspanningsleidingwordt tot buiten het dak doorgevoerd. Voor deuitmonding van de ontspanningsleiding geldenspecifieke eisen om te voorkomen dat deze luchtin verbinding staat met de ventilatielucht voorhet gebouw, zie paragraaf 9.4.1.d;

• secundaire ontspanningsleiding; deze verbindtafvoerleidingen waarin hydraulische afsluitingen

kunnen ontstaan direct of indirect met de ont-spanningsleiding van de standleiding. De secun-daire ontspanningsleiding kan ook apart bovenhet dak worden gebracht;

• vereveningsleiding; dit is een leiding die druk-verschillen tussen verschillende (stand)leiding-delen elimineert, bijvoorbeeld bij het verspringenvan de standleiding. De functie is vergelijkbaarmet de secundaire ontspanningsleiding;

• grondleiding; dit is een liggende leiding gele-gen onder de begane-grondvloer in een bouw-werk, die het vuilwater of hemelwater ontvangten op de buitenriolering (terreinafvoerleiding ofhuisaansluitleiding) loost;

2279 BINNENRIOLERING

secundaireontspanning

ontspanningsleiding

schrobput

aansluitleiding

openbaarriool

huisaansluitleiding

binnenriolering

500 mm

perceelgrens

buitenriolering

ontlastput

verzamelleiding

(standleiding)afvoerleidinghemelwater-

ontstoppingsstuk

standleiding

dakvlak

grondleiding

standleiding

verevenings-leiding

verzamelleidinghemelwaterafvoer

dakvlak

standleiding

(evt.) ontlastput

grondleiding

dakafvoer

standleiding

dakgoot

Figuur 9.3 Benamingen vuilwaterafvoerleidingen Bron: NTR 3216

Figuur 9.4 Benamingen hemelwaterafvoerleidingen

Bron: NTR 3216

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 227

Page 240: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

schillende mengvormen van het primair ensecundair ontspanningssysteem gebruikt, zoals:

• beperkt secundair ontspanningssysteem, waarbijenige aansluit-, verzamel- of grondleidingen opde secundaire ontspanning zijn aangesloten,figuur 9.5-3;

• direct parallel ontspanningssysteem, waarbij desecundaire ontspanning per aantal bouwlagen opde standleiding is aangesloten, figuur 9.5-4;

• indirect parallel ontspanningssysteem, waarbijde verzamelleiding van elke verdieping op desecundaire ontspanning is aangesloten en desecundaire ontspanning uitmondt in het boven-ste gedeelte van de standleiding, figuur 9.5-5.

9.2.2.a Stromingstoestand in liggende leidingenEen liggende leiding mag voor maximaal 70%gevuld zijn met afvalwater. De ruimte daarbovenbestaat uit lucht. Ter plaatse van bochten en daarwaar leidingen samenkomen kan de vullings-hoogte van 70% ten gevolg van opstuwing wor-den overschreden. De vullingshoogte mag echternooit hoger worden dan 85%.

Bij gehele vulling van de leiding ontstaat er eenhydraulische afsluiting. De lucht die zich stroom-afwaarts in de leidingen bevindt, staat dan nietmeer in directe verbinding met de buitenlucht.

228

gootsteen

ontspanningssyteemprimair

wc

1

dak

bad

wastafel

ontspanningssyteemsecundair

gootsteen

2

wc

wastafel

bad

gootsteen

ontspanningssyteembeperkt secundair3

wc

wastafel

bad

direct parallel

gootsteen

ontspanningssyteem

wc

4

wastafel

bad

indirect parallelontspanningssyteem

5

Figuur 9.5 Ontspanningssystemen

• huisaansluitleiding; dit is de buiten het gebouwgelegen leiding die de grondleiding verbindt metde openbare riolering.

9.2.2 Primaire en secundaire ontspanningDe binnenriolering in Nederland werkt volgenshet primaire ontspanningssysteem, figuur 9.5-1.Het principe van transport van afvalwater binnenhet gebouw berust op het zogenaamde vrij ver-val. Hierbij stroomt het water met de eventuelevaste afvalstoffen ten gevolge van een gering leidingafschot en de zwaartekracht in de richtingvan de huisaansluiting. De leidingen zijn altijdgedeeltelijk gevuld, het andere deel bestaat uitlucht. Terwijl het afvalwater stroomafwaarts gaat,verplaatst de lucht zich stroomopwaarts. Dezelucht staat via de standleiding en ontspannings-leiding altijd in directe verbinding met de buiten-lucht (primaire ontspanning). Hierdoor wordtvoorkomen dat zich positieve of negatieve druk-verschillen opbouwen in de leidingen.

Wordt voor de ontspanning een extra leidingparallel aan de standleiding toegepast en is deaansluitleiding van elk lozingstoestel apart op deontspanningsleiding aangesloten, dan sprekenwe van een secundair ontspanningssysteem,figuur 9.5-2. Dit systeem wordt in ons land echterweinig toegepast. In de praktijk worden wel ver-

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 228

Page 241: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Dit kan drukverschillen veroorzaken, met alsgevolg:

• stankoverlast ten gevolge van het leegzuigenvan watersloten;

• geluidhinder door insluiting van lucht;

• geluidhinder door het persen van lucht doorde watersloten.

Om hydraulische afsluitingen te voorkomen zijnspecifieke eisen gesteld aan afschot, dimensies enaansluitingen van de leidingen. Hierop wordt inparagraaf 9.4.1 nader ingegaan.

9.2.2.b Stromingstoestand in standleidingenBij een geringe aanvoer van water uit de liggendeleiding, stroomt het water langs de wand van destandleiding onder invloed van de zwaartekracht,figuur 9.6-1. De maximale stroomsnelheid wordthierbij beperkt door de wrijvingsweerstand vande buiswand. De lucht in de standleiding wordtdoor de stroming gedeeltelijk mee naar benedengenomen. Hierdoor ontstaat een geringe onder-druk. Bij een grote volumestroom, figuur 9.6.-2,bereikt het water uit de liggende leiding de over-kant van de standleiding, waardoor een hydrauli-

2299 BINNENRIOLERING

1 grote volumestroomgeringe aanvoer 2

negatiefdrukverschil drukverschil

negatief

luchtstromingvoldoende1 onvoldoende

luchtstrominggeen luchtstroming 2 3

Figuur 9.6 Ontstaan van onderdruk nabij het instromings-

punt van de standleiding

Figuur 9.7 Stromingstoestand in de voet van de standleiding

sche afsluiting kan ontstaan als de liggende lei-ding dezelfde diameter heeft als de standleiding.Aan de voet van de standleiding ontstaat eengeringe overdruk, omdat de lucht die zich onderhet stromende water bevindt, enigszins wordtsamengeperst. Bij de overgang van de standlei-ding naar de liggende leiding wordt de stromingsterk afgeremd, waarbij slechts een gedeelte vande lucht kan wegstromen. Hierdoor ontstaatoverdruk, figuur 9.7.Aansluiting van de lozingstoestellen van deonderste verdieping op de standleidingvoet moetdus worden vermeden. Hierop wordt in paragraaf9.4.1.c nader ingegaan.

9.2.2.c Stromingstoestand in aansluit-leidingenEen aansluitleiding kan zowel uit horizontale alsverticale leidingen bestaan. In tegenstelling tot deandere leidingen, mag de aansluitleiding wel vol-ledig gevuld raken, mits het waterslot niet wordtleeggeheveld. Om dit te voorkomen wordengrenzen gesteld aan de middellijn, de maximalelengte en het hoogteverschil. Hierop wordt inparagraaf 9.4.1.a nader ingegaan.

9.2.3 Hemelwaterafvoer met overlaat-stroming

9.2.3.a Stromingstoestand in hemelwater-afvoerstandleidingDe stromingstoestand in een hemelwaterafvoer-standleiding wordt voornamelijk bepaald door dewijze van instromen van het regenwater in dedakafvoer. Bij afvoer van een bepaalde hoeveelheidwater stelt zich boven de ingang van de dakafvoereen drijfhoogte (H) in. Neemt deze drijfhoogte alsgevolg van een toename van de afvoer toe, danstelt zich een overlaatstroming in, figuur 9.8. Hetwater stroomt dan over de scherpe rand van de

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 229

Page 242: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

dakafvoer langs de wand van de standleiding.Aangezien het water onder invloed van de zwaar-tekracht in de standleiding naar beneden valt, isde stroming erg onregelmatig. Wordt het af tevoeren debiet (hoeveelheid water die per tijds-eenheid langskomt) groter, dan neemt de drijf-hoogte toe. Als gevolg hiervan varieert de door-snede van de centrale luchtkern. Tot aan hetmoment dat de centrale luchtkern verdwenen is,vindt een overlaatstroming plaats. Daarnastroomt de leiding vol en stelt de stroming zichonder invloed van de drijfhoogte in, figuur 9.8.Bij het laatste instromingstype betekent eengeringe verhoging van het debiet een aanzienlijkeverhoging van de drijfhoogte.Om het systeem van overlaatstroming in stand tehouden, is het noodzakelijk dat de druklijn onderhet niveau van de instroomopening van de dak-afvoer of standleiding blijft, figuur 9.9. Voor hetniveau van de druklijn wordt ten minste eenmaalde middellijn van de dakafvoer aangehouden meteen minimum van 100 mm. Bij balkon en terras-

afvoeren is het aan te bevelen om het niveau vande druklijn ten minste 2 maal de middellijn meteen minimum van 150 mm onder de instroom-opening te houden.

9.2.3.b Stromingstoestand in liggendehemelwaterafvoerleidingenIn tegenstelling tot wat gebruikelijk is voor verza-mel- en grondleidingen voor vuilwater waarop(sanitaire) lozingstoestellen zijn aangesloten, kun-nen liggende hemelwaterafvoerleidingen wordenontworpen op een vullingsgraad van 100%.

9.2.4 Hemelwaterafvoer met gesloten stromingHet hemelwaterafvoersysteem met gesloten stroming, ook wel bekend onder de naam UV-systeem (umpi virtaus (Fins) = gesloten stroming),wordt op steeds grotere schaal toegepast. Hetsysteem is afgestemd op volledig gevulde leidin-gen. Er wordt gebruikgemaakt van de beschik-bare hoogte tussen de speciale dakafvoer en heteinde van het systeem, waar weer wordt over-gegaan op het principe van vrij verval zoals bijoverlaatstroming. Volledige vulling van de leidingen is mogelijkdoor de toepassing van speciale dakafvoeren, diezijn voorzien van een zogenaamd vergaarbakje. Indit bakje is boven de uitloop een geperforeerdering aangebracht met een gesloten kap onder hetniveau van de plakplaat, figuur 9.10.Bij geringe afvoer vult het regenwater het vergaar-bakje slechts gedeeltelijk en stroomt het via degeperforeerde ring boven de uitloop in de hemel-waterafvoerleiding volgens het principe van over-

230

1scherpkantigestroming door2

stromingoverlaat-

openingdr

ijfho

ogte

invloed van destroming onder

drijfhoogte

3

H

standleiding

A

hoogte

A

drijf-

d, doch nietkleiner dan 100 mm.

do/

<A

druklijn

verzamelleiding

neerslag

standleiding

dakvloer

Figuur 9.8 Stromingstoestand in hemelwaterafvoer-

standleiding

Figuur 9.9 Druklijn voor overlaatstroming Bron: NTR 3216

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 230

Page 243: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

laatstroming. Wordt het af te voeren debiet groter,dan staat het vergaarbakje tot boven toe constantonder water; de drijfhoogte komt tot aan degeperforeerde ring. Daardoor kan het door degaatjes wegstromende water geen lucht mee-zuigen en wordt de hemelwaterafvoerstandleidingover de volle hoogte met een kolom water gevuld.Het statisch drukverschil van de waterkolom zorgtvoor de benodigde energie voor de stroming.Daarom is de gebouwhoogte mede bepalend voorde dimensionering van de leidingen. Het verschil inhoogte van de bovenkant van de UV-dakafvoer totaan het punt waar het gesloten stromingssysteemovergaat in het traditionele systeem, moet gelijkzijn aan of groter dan het drukverlies in het leidin-gensysteem. In de liggende leidingen onder dedakvloer zal een negatief drukverschil ontstaan.Het voordeel van dit systeem is dat veel kleinerediameters kunnen worden toegepast dan bij traditionele systemen. De hoge snelheden makenhet systeem bovendien zelfreinigend.

9.3 Programma van Eisen

9.3.1 Toekomstige gebruikerHet aantal en type gebruikers zijn van invloed ophet ontwerp van de vuilwaterafvoerinstallatie. Hetaantal gebruikers is bijvoorbeeld van invloed ophet aantal sanitaire toestellen in het gebouw datwordt aangesloten op de vuilwaterafvoer. Hettype gebruiker is van invloed op de gelijktijdig-heidsfactor die wordt gehanteerd bij de dimen-sionering van de installatie, figuur 9.11.

9.3.2 Bouwkundige gebouwindelingDoor het vaststellen van de opstelplaatsen vankeuken, pantry, sanitaire ruimten en de locatievan apparatuur die wordt aangesloten op de vuil-waterafvoer (bijvoorbeeld condensafvoer cv-ketelof luchtbehandelingkast), worden de randvoor-waarden geschapen voor het leidingnet.

Dit is van grote invloed op het functioneren vande vuilwaterafvoerinstallatie, die zo gunstigmogelijk is bij een concentratie van sanitaireruimten. Denk hierbij aan toiletgroepen in eenkantoorgebouw over meerdere verdiepingen, diebij voorkeur zoveel mogelijk rondom een centraleschacht (standleiding) worden geplaatst.

In hoofdstuk 7 is al nader ingegaan op de moge-lijkheid van het aanbrengen van een zogenaamdeflexibele installatie, waardoor het gebouw levens-loopbestendig wordt (geschikt voor meerderegebruikers met uiteenlopende wensen). Hierbijworden leidingen zoveel mogelijk weggewerkt inbijvoorbeeld een voorzetwand, verlaagd plafondof holle plint, waardoor aanpassing mogelijk blijftzonder hak- en breekwerk. Flexibel installerenheeft een meerwaarde bij toekomstige aanpassin-gen, omdat het casco een installatie-infrastruc-tuur bevat die nog steeds bruikbaar is. Bij flexibelinstalleren hoeft tijdens de bouw niet bekend tezijn waar de sanitaire ruimten zich exact bevindenen hoe groot deze ruimten zijn, maar wel binnenwelke grenzen de vrijheid van inrichting en indeling plaatsvindt (gebruiksgebieden).Flexibel installeren levert dus een bijdrage aanduurzaam bouwen, omdat toekomstig materiaal-gebruik wordt verminderd.

9.3.3 Voorkomen van overlast gebruikerHet stelsel van afvoerleidingen moet in staat zijnhet afvalwater uit het gebouw af te voeren zonderdat overlast en gevaar voor de gezondheidoptreedt. Onder overlast wordt verstaan:

• het binnendringen in gebouwen van rioolgas-sen en schuim;

• het optreden van verstoppingen;

• te langzaam leeglopen van de lozingstoestellen.

2319 BINNENRIOLERING

vuilvangkorfplakplaat

3-laagsedakbedekking

isolatie dakvloer UV-dakafvoer

Figuur 9.10 Dakafvoer UV-systeem

Type gebruiker Gelijktijdigheids-coëfficiënt p

Woonfunctie en vergelijkbaar 0,5Cel-, gezondheidszorg- en logiesfunctie 0,7Kantoor-, onderwijs- en winkelfunctie 0,7Overige gebruiksfuncties 0,7Sport- en bijeenkomstfuncties 1,0

Figuur 9.11 Gelijktijdigheidscoëfficënt p voor

dimensionering vuilwaterafvoer

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 231

Page 244: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

9.3.3.a StankoverlastVoorkomen moet worden dat rioolvocht en riool-gassen het gebouw kunnen binnendringen, nietalleen vanwege de onaangename geur, maar ookom verspreiding van ziekten te voorkomen. Datbetekent dat de verbindingen van de rioolleidingenén de aansluitverbindingen van de lozingstoestellenblijvend luchtdicht moeten worden uitgevoerd. Deriolering mag ook niet via het lozingstoestel in openverbinding met het interieur van het gebouw staan.Daarom moeten in of aan het lozingstoestel stank-afsluiters (sifons) worden toegepast.

SARSIn 2003 is in Azië de longziekte SARS (SevereAcute Respiratory Syndrome) uitgebroken, metwereldwijd enkele honderden dodelijke slacht-offers tot gevolg. Verspreiding van deze ziekteheeft onder andere plaatsgevonden in een flat-gebouw, waarbij besmette aerosolen ongehin-derd via droogstaande vloerputjes het gebouwin konden stromen. Via ventilatievoorzieningenheeft het virus zich verspreid en op deze wijzekonden veel bewoners de ziekte oplopen.

Een stankafsluiter is een voorziening met daarinwater (het zogenaamde waterslot) waardoorrioolgassen niet uit de afvoerleiding kunnen ont-snappen. Een eenvoudige stankafsluiter bestaatuit een U-vormige buis (de zogenaamde buis-stankafsluiter). De vormgeving van stankafsluiters moet zodanigzijn dat de bezinking en afzetting van vaste stof-fen binnen redelijke grenzen blijven. In iedergeval moeten stankafsluiters een mogelijkheidbezitten om deze op eenvoudige wijze inwendigte kunnen reinigen.

StankafsluiterHemelwaterafvoeren die op een gemengdrioolstelsel worden aangesloten, moeten aande onderzijde van een stankafsluiter wordenvoorzien, zodat de uit de riolering opstijgenderioolgassen bij het dak niet via dakkapellen,dakramen of zelfs aansluitnaden tussen muur-plaat en dakelementen, het gebouw kunnenbinnendringen.

Bij het ontwerp van de binnenriolering wordt uitgegaan van een maximaal optredende onder-of overdruk van 300 Pa. Dit komt overeen meteen waterkolom van 30 mm. In verband met een veiligheidsmarge voor verdamping en groteredrukschommelingen dient het waterslot altijdminimaal 50 mm te bedragen.

Bij niet of nauwelijks gebruik van afvoerpuntenkan het waterslot ten gevolge van verdampingverdwijnen. Stankoverlast zal het gevolg zijn. Hetis van belang dat juist deze punten van tijd tot tijdworden gecontroleerd en het waterslot, zo nodig,wordt bijgevuld met water. Lozingstoestellen in stookruimten mogen nietdirect op de binnenriolering worden aangesloten,omdat de watersloten van de stankafsluiters ooksnel droog kunnen komen te staan. Daardoorstromen rioolgassen de stookruimten binnen en ontstaan gevaarlijke situaties (brandgevaar,nadelige invloed op werking cv-installatie).Lozingstoestellen in stookruimten worden aan-gesloten op een daarvoor bestemde, buiten destookruimten gelegen put.

Omleiden ontspanningsleidingenBij verdiepingbouw komt het nogal eens voordat ontspanningsleidingen onder de dakvloerworden omgeleid, in verband met uitmondin-gen van ventilatie- en/of rookgasafvoerkanalendie in dezelfde leidingschachten zijn onderge-bracht. In verband met het inbrengen van ont-stoppings- en inspectieapparatuur voor hetontstoppen of inspecteren van de standleiding,moet de omleiding met flauwe bochten wor-den uitgevoerd, figuur 9.12.

In binnenrioleringen treden bij gebruik drukver-schillen op, zoals beschreven in paragraaf 9.2.2.b.Hierdoor kunnen de watersloten door hevelwer-king worden verbroken en de rioolgassen onge-hinderd het interieur bereiken. De drukschomme-lingen die in standleidingen optreden, kunnenniet worden voorkomen, maar wel binnenbepaalde grenzen worden gehouden. In liggendeleidingen kunnen drukschommelingen zo veelmogelijk worden voorkomen door ervoor te zor-gen dat deze leidingen niet volledig gevuld raken.Lange liggende leidingen worden bovendien

232

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 232

Page 245: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

aangesloten op een ontspannings- of vereven-ingsleiding.

9.3.3.b VerstoppingenVerstoppingen ontstaan onder andere door‘vreemde’ voorwerpen in de afvoerleiding, zoalslappen, kattenbakvulling en borstels. Ook bouw-vuil is bij het in bedrijf nemen van een nieuwebinnenriolering een belangrijke veroorzaker vanverstoppingen. Het is dan ook van groot belangdat afvoerleidingen tijdens de bouwfase goed wor-den afgedopt, bijvoorbeeld door speciedeksels.De belangrijkste oorzaak van verstoppingen isechter de groei van afzetting op de binnenwandvan de afvoerleiding. Slecht of geheel niet onder-houden afvoerleidingen kunnen volledig dicht-groeien. Berucht is de afzetting van vet in afvoer-leidingen van keukens in restaurants en verpleeg-inrichtingen, slagerijen en dergelijke. Maar ook bijde afvoer van huishoudelijk afvalwater wordt vuil

afgezet, vooral als op een afvoerleiding geen closet-potten met waterspoeling zijn aangesloten. In depraktijk treedt vervuiling vooral op in leidingenwaarop uitsluitend een wastafel of een gootsteenis aangesloten. Door het geringe spoelvolume ende lage stroomsnelheid van deze lozingstoestellenzet het vuil zoals haren, zeepresten, vetten engroenteafval zich op de leiding af. Bij het vast-stellen van het leidingbeloop kan hiermee rekeningworden gehouden, bijvoorbeeld door een gunstigecombinatie van lozingstoestellen op een bepaaldeverzamelleiding te kiezen. Dit betekent dat boven-strooms van een wastafel of gootsteen zo moge-lijk een lozingstoestel wordt aangesloten met eenlang durende hoge basisafvoer. Bijvoorbeeld eenbovenstrooms aangesloten was- of vaatwas-machine, die een geforceerde hoge afvoer vanredelijk lange duur heeft. Een bovenstrooms aangesloten bad is, zij het in mindere mate, ookgunstig vanwege de lange lozingsduur.

2339 BINNENRIOLERING

zijaanzicht (goed)

zijaanzicht (ongunstig)

3

vulmassablijvendeplastisch

zijaanzicht (beter) 4

1

ontspannings-leiding

onder dakvloerbovenaanzicht 2

dakvloerisolatie

dakbedekking

leidingontspannings-

plaatplak-

Figuur 9.12 Omleiding van de ontspanningsleiding bij verdiepingbouw in verband met inbrengen van ontstoppings- en

inspectie-apparatuur

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 233

Page 246: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Gelet op het aspect van vervuiling, is er dus eenvoorkeur uit te spreken voor de aansluitvolgordevan lozingstoestellen op een verzamelleiding,figuur 9.13 en figuur 9.14.Voor onderhoud moeten in de afvoerleidingenontstoppingsstukken worden aangebracht. Ontstoppingsstukken zijn hulpstukken met eenafneembaar deksel (afhankelijk van het materiaalgeschroefd of geklemd met bouten) waardoorontstoppings- en inspectieapparatuur in deafvoerleiding kan worden gebracht, figuur 9.15-1.Het spreekt vanzelf dat afvoerleidingen zoveelmogelijk bereikbaar moeten blijven. Leidingen diebijvoorbeeld zijn ingestort in kelder- of funderings-vloeren worden voorzien van ontstoppingsmoge-lijkheden, figuur 9.15-2. Leidingen die zijn weg-gewerkt in niet-uitneembare verlaagde plafonds of op plaatsen waar ze niet bereikbaar zijn doorleidingen en kanalen van andere installaties, worden ook voorzien van ontstoppingsmogelijk-heden.

234

aan te bevelen aansluitvolgorde ter vermijding van afzetting

standleiding

1

gootsteenwastafel of

wasautomaatvaatwasmachine ofbad,

2 afvoerleidingen met kort en rechtlijnig beloop 3

wasmachine

douche

wastafel

volgorde i.v.m. vervuilingsaspectafvoerleidingen met voorkeur aansluit-

wasmachine

wastafel

douche

Figuur 9.14 Voorkeur aansluitvolgorde afvoerleidingen, gelet op vervuiling

vaat/wasmachine

bad

gootsteen/wastafel

douche

vaat

/was

mac

hine

bad

goot

stee

n/w

asta

fel

douc

he

lozi

ngst

oest

el A

lozingstoestel B

+ bij voorkeur�– bij voorkeur niet�o geen voorkeur

A B

+ + +

+–

– – o

– o

+

Figuur 9.13 Voorkeur aansluitvolgorde lozingstoestellen,

gelet op vervuiling

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 234

Page 247: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

In een standleiding wordt een schuin spruitstuk meteen ontstoppingseindstuk toegepast, figuur 9.15-3.Daardoor kan ontstoppingsapparatuur gemakkelij-ker in de leiding worden aangebracht. Bovendienondervindt men zo minder hinder als tijdens onder-houdswerkzaamheden onverhoopt vanaf hogergelegen aansluitingen een lozing plaatsvindt.Meestal worden standleidingen ontstopt of schoon-gemaakt vanuit de aangesloten liggende leidingenen vanuit de dakuitmondingen van de op de stand-leiding aangesloten ontspanningsleidingen.Een verloop naar een kleinere middellijn van destandleiding of ontspanningsleiding kan problemenopleveren bij het ontstoppen en/of reinigen ervan.

9.3.3.c Schuim in binnenrioleringenDoor het gebruik van synthetische wasmiddelenneemt de vorming van schuim in afvoerleidingensterk toe. Het gevormde schuim bestaat uit eenhoeveelheid luchtbellen omsloten door vloeistof.Doordat het schuim zwaarder is dan lucht kan delucht niet langs eventuele ontspanningsleidingenontsnappen en stijgt de druk op de plaats waarzich schuim bevindt. De ontspanningsleidingenworden dus door het schuim afgesloten,waardoor tijdelijk een systeem zonder ontspan-ning ontstaat. De lage volumieke massa vanschuim veroorzaakt ook een trage stroomsnel-heid. Dit heeft weer tot gevolg dat het schuimniet snel uit de leidingen verdwijnt, waardoor

deze versperd worden.De aanwezigheidsduur is afhankelijk van zowel desamenstelling van het wasmiddel als bijvoorbeeldvan de temperatuur.

Om het opstijgen van schuim in standleidingen tevoorkomen, dient het positief drukverschil aan devoet van de standleiding zo veel mogelijk te wor-den beperkt (zie subparagraaf 9.2.2.b). Het ont-werp van de binnenriolering moet zodanig zijndat zo veel mogelijk lozingstoestellen op éénstandleiding worden aangesloten. De middellijnvan de standleiding is dan in de meeste gevallenvoldoende voor de afvoer van schuim. Tevens is erdan een mogelijkheid om eventuele schuimmassa’sweg te werken door de regelmatige spoelingenvan closets.Het projecteren van afzonderlijke standleidingenvoor keukenafvoeren en wasmachines moetzoveel mogelijk worden vermeden.

9.3.4 Beperken geluidhinderHet geluidsniveau van afvoerleidingen is afhanke-lijk van diverse factoren, zoals het type afvoer-leiding, de valhoogte, de afvoercapaciteit, debevestigingswijze, isolatie, enzovoort. Metalenleidingen hebben een lagere geluidsafstraling dankunststof leidingen van circa 3 dB(A), in verbandmet de hogere massa van het materiaal. Afvoer-leidingen van closets geven meer geluid dan

2359 BINNENRIOLERING

1

vuilwaterstelsel

naar rioolwater-zuiveringsinstallatie

gescheiden rioolstelsel

vuilwaterstelsel

regenwaterstelsel

oppervlaktewater

oppervlaktewater

regenwaterstelsel

Figuur 9.15 Ontstoppingsmogelijkheden in afvoerleidingen

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 235

Page 248: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

afvoerleidingen van bijvoorbeeld bad en douche,vanwege de plotselinge en kortdurende lozing.Het karakteristieke geluidsniveau van een in eenwoning gelegen closet met waterspoeling magter beperking van geluidsoverlast niet hoger zijndan 30 dB(A) in een niet tot die woning beho-rend verblijfsgebied. Voor utiliteitsgebouwen gel-den ook eisen van 30 tot 35 dB(A), afhankelijkvan de gebouwfunctie.Over het algemeen is dit geluidsniveau nog zolaag dat geen geluidhinder mag worden ver-wacht. Bij waarden tussen 35 en 45 dB(A) is ereen redelijke kans op geluidhinder en boven 45 dB(A) treedt zeker geluidhinder op.

Maatregelen om geluidhinder te beperken wor-den onderscheiden in primaire en secundairemaatregelen. Primaire maatregelenhebbenbetrekking op de situering van de afvoerleidingenen zijn onder andere:

• situering van leidingen op voor hinder weiniggevoelige plaatsen. Dit houdt in dat schachten endergelijke zo min mogelijk in of nabij verblijfs-ruimten worden aangebracht, en zo veel mogelijkbij bergingen en toiletruimten. In de utiliteits-bouw worden de liggende afvoerleidingen zoveel mogelijk aangebracht in verlaagde plafondsin gangen en niet boven verblijfsruimten;

• het kiezen van een zodanig leidingbeloop enhulpstukken van een zodanige vorm, dat vrijval-lend water en het ontstaan van wervelingenzoveel mogelijk worden vermeden, figuur 9.16.

Secundaire maatregelen zijn te verdelen in con-structieve maatregelen en het aanbrengen vanisolatie om de leidingen.

9.3.4.a Constructieve maatregelen

LuchtgeluidsisolatieEen belangrijke isolerende maatregel in dewoningbouw is het instorten van de leidingen inbeton. Bij een betondekking van minimaal 50 mm neemt het geluid af tot onder 30 dB(A),waarmee dus aan de eisen uit het Bouwbesluitwordt voldaan.Leidingen in schachten kunnen een geluidpro-ductie hebben van circa 70 dB(A). De schacht-wand moet dus een isolerende waarde hebbenvan Rw = 40 dB(A). Deze waarde kan wordenbewerkstelligd door toepassing van isolatie enmassieve en homogene constructies van mini-maal 150 kg/m3, echter ook wel met een wandvan gipskarton- of gipsvezelplaten. Lichte con-structiematerialen zoals gasbetonblokken zijn nietzonder aanvullende maatregelen toepasbaar.In de utiliteitsbouw zijn met name leidingenboven verlaagde plafonds van kantoren en derge-lijke van belang. Deze leidingen kunnen eengeluidsafstraling van 50–55 dB(A) bereiken. Doorhet verlaagde plafond wordt een geluidsreductiebewerkstelligd van 5 dB(A) voor mineraalwol-platen en 10 dB(A) voor mineraalvezelplaten.Hieruit blijkt dat aanvullende maatregelen nood-zakelijk zijn, zoals het aanbrengen van akoestischeisolatie om de leidingen, zie paragraaf 9.3.4.b.

ContactgeluidsisolatieHet contactgeluidsniveau is circa 10–15 dB(A)lager dan het luchtgeluidsniveau. De massa van dewand heeft invloed op het contactgeluidsniveau.Daarom is het belangrijk om bij de beugeling vande leiding op de wand de relatief zwaarste wand tekiezen. In figuur 9.17 is voor drie wandmassa’s heteffect van de bevestigingsbeugels weergegeven ophet geluidsniveau gemeten aan de achterzijde van

236

bocht 90zijaanzicht

o

fout

twee bochten 45 metdaartussen een stukje buis

250

o

zijaanzicht

goed

oplossing met een verzet

500

- 70

0

vooraanzicht

beter

Figuur 9.16 Maatregelen ter beperking van geluidhinder

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 236

Page 249: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

de wand. Het betreft een closetspoeling via eenkunststof leiding.

Over het algemeen zijn de contactgeluidsniveausin utiliteitsbouw niet zodanig dat aanvullende iso-lerende maatregelen nodig zijn. Wel dient situeringin geluidsgevoelige ruimten te worden vermeden.

9.3.4.b LeidingisolatieIsolatie van leidingen kan noodzakelijk zijn, afhan-kelijk van de effectiviteit van de reeds getroffenprimaire of constructieve maatregelen. Hetakoestisch isolerend effect voor kunststof leidin-gen is weergegeven in figuur 9.18.Voor metalen leidingen is alleen bekend dat een iso-latie van steenwol van 50 mm met een mantel vanaluminium een geluidsreductie geeft van 20 dB(A).

9.3.5 BrandpreventieHet Bouwbesluit stelt eisen aan gebouwen dieervoor moeten zorgen dat de kans op het ont-staan van brand zeer klein is. Deze eisen betreffenonder andere:

• de (on)brandbaarheid van materialen;

• de bijdrage aan brandvoortplanting en rook-ontwikkeling van materialen.

Een gebouw wordt beschouwd als één brand-compartiment, echter bij een gebouwoppervlak > 1000 m2 wordt het gebouw ingedeeld in meer-dere brandcompartimenten. Daarnaast moet eengebouw zijn voorzien van duidelijk aangegevenvluchtroutes. De eisen die gesteld worden aan dematerialen die worden gebruikt voor de aanlegvan binnenriolering, zijn het strengst daar waartoegepast in een brand- en rookvrije vluchtroute.Bij de scheiding tussen rookcompartimenten (30minuten rookwerend) of brandcompartimenten(30 of 60 minuten brandwerend) moeten voorzie-ningen in de binnenriolering worden getroffen,zoals het toepassen van brandmanchetten (brand-

werende doorvoer) om de leidingen ter plaatsevan een bouwkundige doorvoering. Algemeengeldt dat voor metalen leidingen (gietijzer of staal)geen voorzieningen nodig zijn bij een brandschei-ding van 30 minuten. Bij een brandscheiding van

2379 BINNENRIOLERING

Wijze van bevestigen Massa wand80 kg/m2 160 kg/m2 210 kg/m2

Geen beugels toegepast (alleen luchtgeluid) 30 dB(A) 28 dB(A) 26 dB(A)Beugels zonder rubber inlage 35–40 dB(A) 32–39 dB(A) 32–35 dB(A)Beugels met rubber inlage 30–35 dB(A) 28–34 dB(A) 27–30 dB(A)

Figuur 9.17 Invloed van de bevestigingswijze op het geluidsdrukniveau in de aangrenzende ruimte in dB(A) Bron: NTR 3216

Isolatiemaatregel Akoestisch effect in dB(A) 1

Minerale wol 25 mm 5Minerale wol 25 mm + 8

bitumen Minerale wol 25 mm + 8

aluminiumfolieMinerale wol 50 mm + 11

aluminiumfolieMinerale wol 25 mm + 11

loodfolie 0,5 mmMinerale wol 25 mm + 20

loodfolie 1,0 mm20 mm schuim + pvc-folie 11Schuim 10 mm + kunststof- 15

/loodfolie 0,5 mmSchuim 10 mm + bitumen 15Schuim 10 mm + kunststof- 18

/loodfolie 1,0 mmSchuim 10 mm + pvc-/loodfolie 20

Omkasting van dubbele gips- 25platen, binnenzijde minerale wol

Enkel gipsplatenplafond 25Enkel gipsplatenplafond + 30

minerale wol op plafondLeiding ingestort betondekking 50 mm. 30

1 Nota bene: In de praktijk kunnen de waarden 5 dB(A)afwijken ten gevolge van niet optimale kierafdichtingenen dergelijke

Figuur 9.18 Akoestisch effect isolatievoorziening voor

kunststof leidingen van 100 mm Bron: NTR 3216

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 237

Page 250: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

60 minuten of bij kunststof leidingen zijn altijdvoorzieningen zoals brandmanchetten nodig.

9.3.5.a MateriaalklassenDe toe te passen materialen moeten voldoen aanNEN 6065 Bepaling van de bijdrage tot brandvoort-planting van bouwmateriaal(combinaties). Vanaf2003 wordt echter geleidelijk overgestapt naarEuropese normen voor brandklassen. Gedurendeenkele jaren worden de Nederlandse en Europesenorm beide nog aangehouden. De materialenworden ingedeeld in vijf klassen, waarbij klasse 1het veiligste is. Klasse 5 voldoet het minst aan debasiseisen en mag daarom maar beperkt wordentoegepast. Over het algemeen kan gesteld wor-den dat metalen leidingen voldoen aan klasse 1.Daarna volgen pvc (klasse 2), ABS (klasse 3) en PEen PPC (klasse 4).

9.3.6 Situering in terrein

9.3.6.a AansluitpeilDe hemelwater- en vuilwaterafvoer worden bui-ten het gebouw gebracht en daar (gezamenlijk ofgescheiden) op één plaats aangesloten op deopenbare riolering. Deze openbare riolering ligtop een bepaalde diepte ten opzicht van het maai-veld. Over het algemeen geeft het aansluiten vande binnenriolering geen bijzondere problemen,maar bij sterk geaccidenteerd terrein kan het

voorkomen dat de binnenriolering lager is gele-gen dan het aansluitpeil van de openbare riole-ring. In dat geval kan het soms noodzakelijk zijnom een vuilwaterpomp te plaatsen. De terreinleidingen moeten een gronddekkinghebben van minimaal 0,5 m, echter meer wanneerer intensief verkeer plaatsvindt boven de leidingen.Tevens dient bij aanleg in de grond rekening teworden gehouden met andere leidingen en kabels.Over het algemeen heeft de riolering echter hiereen ‘voorkeur’, omdat in riolering geen knikkenkunnen worden gelegd en deze leidingen vaak degrootste diameter hebben. Voor overige leidingen,zoals gas, water en elektra, geldt dat niet.

9.3.6.b GeveldoorvoerenBij de aansluiting van de terreinleiding op de leidingen die het gebouw uitkomen, moet reke-ning worden gehouden met de bodemgesteld-heid. Is er slechts een kleine zetting van de bodemte verwachten, dan kan worden volstaan met hetaanbrengen van een flexibel tussenstuk of polder-stuk, figuur 9.19. Is de bodem echter zacht en isveel zetting van het gebouw of inklinking te ver-wachten, dan zijn speciale constructies nodig omde optredende spanningen tussen ‘binnen’ en‘buiten’ op te heffen. Gebeurt dit niet, dan zal deleiding vroeg of laat knikken of kapot knappen.

238

1 flexibel huisaansluitstuk (PVC) voor leidingen in vaste grond

2 expansiestuk poldermodel (PVC) voor huisaansluiting in slappe grond met grote zettingen

8°30' H = maximale klink

H

5 zettingsmof voor plaatsing in standpijp van huis- en/of kolkaansluitleiding (PVC)

3 steekmof (PVC) met flexibele afdichtingsring

4 flexibel expansiestuk (PVC) voor huisaansluiting in slappe grond met matige zettingen

7°7°

Figuur 9.19 Mogelijkheden voor rioleringsaansluitingen in de bodem

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 238

Page 251: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

9.3.6.c Ontstoppingsstukken en inspectie-puttenBij de perceelgrens moet altijd een ontstoppings-stuk worden aangebracht, zie ook figuur 9.3. Daar-naast moeten in lange of bochtige leidingen altijdmeerdere ontstoppingsstukken worden geplaatst.Inspectieputten zijn verplicht in rechte leidingenom de 50 à 60 meter, zodat de leiding kan wordengeïnspecteerd en gereinigd. Het verdient aanbe-veling om ook inspectieputten te plaatsen daarwaar meerdere terreinleidingen samenkomen. Bijverandering in de diepteligging van leidingen wor-den ook wel vervalputten geplaatst. Inspectie- envervalputten zijn aan de bovenzijde altijd voorzienvan een putrand met deksel, figuur 9.20.

2399 BINNENRIOLERING

betonplaat (verkeersbelasting wordt viadeksel, rand en deze plaat overge-dragen aan de aanvulgrond om de put)

gietijzeren dekselbetonnen putrand

rubberring

450612600

stroomprofiel

900ø 1000

15°

100 6

Figuur 9.20 Polyester inspectieput

totaal ontwikkelde lengte

staa

nd d

eel

3,5 m

aansluitleiding

l <

leidingverzamel-

Figuur 9.21 Voorwaarden voor reductie van de binnenmiddellijn voor het staande deel van de aansluitleiding Bron: NTR 3216

9.3.6.d Ontlastput hemelwaterafvoerBij samenvoegen van de hemelwater- en vuilwater-afvoer moet er in de hemelwaterafvoer minimaaléén ontlastput worden toegepast. De ontlastputvalt nog onder de binnenriolering. De ontlastputwordt geplaatst in de grondleiding en moet goedbereikbaar zijn. Tevens moet de put bij hevigeregenval kunnen functioneren als overstort.De put moet goed te reinigen en te ontstoppenzijn. Hij wordt zo geplaatst dat de bovenzijde vanhet rooster zich op maaiveldhoogte bevindt. Alsde capaciteit van de ontlastput te klein is, wordenmeerdere putten geplaatst.

9.4 Ontwerpvoorwaarden vuilwater-afvoer

9.4.1 AansluitleidingenOp een aansluitleiding is slechts één lozingstoestelaangesloten. Een aansluitleiding kan bestaan uitzowel horizontale als verticale leidingen, figuur9.21. Door zuiging in een aansluitleiding kan hetwaterslot in een stankafsluiter geheel of gedeelte-lijk verloren gaan. Om dit te voorkomen mag deleidinglengte maximaal 3,5 m bedragen. Eenaansluitleiding hoeft niet op afschot te liggen,echter een gering afschot is wel aan te bevelen.

9.4.1.a Aansluiting op verzamelleidingBij de horizontale aansluiting op een verzamellei-ding moet gebruik worden gemaakt van een 45°-spruitstuk in de diameter van de verzamelleiding.Dit heet een stromende aansluiting. Bij het verlopennaar een grotere diameter dienen de bovenzijdenvan de leidingen gelijk te liggen door gebruik temaken van een excentrisch verloopstuk. Dit heeftweer te maken met het vrijhouden van de lucht-stroming in de leiding, figuur 9.22-1 en 9.22-2.

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 239

Page 252: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Een verticale aansluiting bovenop een verzamel-leiding is alleen toegestaan als de ontwerpmiddel-lijn van de verzamelleiding minimaal 100 mmbedraagt en de basisafvoer van de aansluitleidingmaximaal 1 liter/s bedraagt. Er wordt geen gebruikgemaakt van een aansluiting van 90°, maar vantwee 45°-bochten, figuur 9.22-3.

9.4.1.b Aansluiting op standleidingEen liggende leiding moet onder een hoek vannagenoeg 90° op een standleiding worden aan-gesloten, figuur 9.23-1, bij voorkeur met een afge-rond stromingsvlak. Bij aansluiting onder een hoekvan bijvoorbeeld 45° bestaat weer het gevaar van

een hydraulische afsluiting, figuur 9.23-2. Ontkomtmen er niet aan de aansluiting onder bijvoorbeeld45° te maken, dan zal het bocht- en spruitstuk opde standleiding één dimensie groter worden ge-kozen, figuur 9.23-3.Is op de aansluit- of verzamelleiding een ontspan-ningsleiding aangesloten, dan zijn er geen proble-men van het leeghevelen van de stankafsluiter teverwachten, figuur 9.24.Bij meerdere aansluitingen van liggende leidingenop de standleiding op hetzelfde verdiepingsniveau,moet worden voorkomen dat het water in bijvoor-beeld tegenoverliggende leidingen stroomt. Deminimale verticale afstand tussen de liggende lei-

240

overgang naar grotere diameter

zijaanzicht

bovenaanzicht

verzamel-of grondleiding

T-stuk metgelijke middellijnen

1 zijaansluiting

45

verzamelleiding

<

aansluit- of

o

in liggende leiding

fout

2

goed

bovenaanzicht bovenaanzicht

bovenaansluiting

45

zijaanzicht

3

o

Figuur 9.22 Aansluitingen op liggende leidingen

goed fout beter

31 aansluiting 90 opstandleiding

o

2 aansluiting 45 opstandleiding

o

een dimensie groterbocht en spruitstuk

<oC/ /oA

/oC

/oA

luchttoevoer

luchttoevoer

oC=/ /oB

/oC

oA/

oB/

luchttoevoer

luchttoevoer

hydraulischeafsluiting

oBoC/ < /

oC/

oA

oA

/

< /

oB/

luchttoevoer

luchttoevoer

Figuur 9.23 Aansluitingen van aansluitleidingen op standleidingen

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 240

Page 253: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

dingen bedraagt 0,5 m. Is dat niet mogelijk omdatbijvoorbeeld beide leidingen in dezelfde vloer lig-gen, dan mag de hoek tussen deze leidingen nietgroter zijn dan 90°, figuur 9.25.

9.4.1.c Minimumafstand tussen twee aansluitleidingenBovenstrooms van een closetaansluiting mogengeen andere lozingstoestellen dan closets wordenaangesloten, tenzij er bovenstrooms een ontspan-ningsleiding aanwezig is, figuur 9.26-1 en 9.26-2.Benedenstrooms van een closetaansluitingmogen op een afstand van 1 meter geen anderetoestellen worden aangesloten, figuur 9.26-3.Deze afstanden zijn nodig omdat ter plaats van de aansluiting een verstoring van het stromings-

patroon optreedt. De volgende aansluiting mag pasplaatsvinden als het stromingspatroon is hersteld.Bovenstrooms van een doucheaansluiting magbinnen een afstand van 1 meter geen closet,afwasmachine of wasmachine worden aan-gesloten, figuur 9.26-4. Dit heeft te maken metde grote kans op verdamping van het waterslotvan de doucheput.

9.4.2 Verzamel- of grondleidingEen verzamel- of grondleiding moet altijd op afschot liggen. Dit afschot bedraagt 5 tot 20 mm/m (1:200 tot 1:50) en is bedoeld om verstoppingen tegen te gaan. Echter het afschotmag niet te groot zijn, omdat dan weer hydrauli-sche afsluitingen kunnen ontstaan. In een verza-mel- of grondleiding mogen stroomafwaartsgeen vernauwingen voorkomen.Voor de aansluiting van een verzamelleiding opeen standleiding geldt hetzelfde als voor de aan-sluitleidingen, zoals beschreven in paragraaf 9.4.1.Tevens gelden dezelfde eisen wat betreft de mini-mumafstand tussen twee liggende leidingen.

9.4.2.a Maximum leidinglengtenDe lengte van een liggende leiding waarop behal-ve één closetpot geen ander lozingstoestel meteen basisafvoer van ten minste 0,75 liter/s is aan-gesloten, dient beperkt te blijven volgens dewaarden van figuur 9.27. Door deze beperking,die afhankelijk is van het afschot, kunnen de afval-stoffen met één closetspoeling de standleiding (ofgrondleiding) bereiken. Onder de lengte wordt indit geval verstaan de totale lengte van zowel aansluit- als verzamelleiding.

2419 BINNENRIOLERING

ontspanningsleiding

standleiding

liggende leiding

aansluitleiding(laatste)lozingstoestel

secundaireontspannings-leiding

bij aansluiting onder 45secundaire ontspanningsleidingnoodzakelijk

o

Figuur 9.24 Aansluiting verzamelleiding op standleiding

h

standleiding

<45o

a

0 mh <

0,5 mh <

o

a 90<

zijaanzicht bovenaanzicht

Figuur 9.25 Minimum verticale afstand tussen twee liggende

leidingen op een standleiding Bron: NTR 3216

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 241

Page 254: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

De totale lengte van een liggende leiding metéén lozingstoestel, geen closet zijnde, is beperkttot 12 meter. Dit geldt ook voor twee lozings-toestellen, indien een lozingstoestel een basis-afvoer heeft van maximaal 0,5 liter/s.

9.4.3 StandleidingIn een standleiding mogen stroomafwaarts geenvernauwingen voorkomen. Elke standleidingmoet bovenstrooms zijn aangesloten op een ont-spanningsleiding.

9.4.3.a SprongenSprongen in een standleiding, figuur 9.28, zijnalleen toegestaan als voldaan wordt aan een aan-tal voorwaarden:

• de lengte bedraagt maximaal 1,5 m;

• de hoek tussen het sprongstuk en de verticaalbedraagt maximaal 45°;

• in of nabij het sprongstuk mogen geen aanslui-tingen zijn aangebracht.

Het verslepen van een standleiding, bijvoorbeeldbij het verspringen van schachten, is alleen toe-gestaan als er een vereveningsleiding wordt toe-gepast. Door deze vereveningsleiding worden de

drukverschillen ten gevolge van de versleping inde verschillende standleidingdelen weggenomen.

9.4.3.b Aansluiting standleiding op grond-leidingDe aansluiting van een standleiding op een lig-gende leiding moet tot stand worden gebrachtmet behulp van twee bochtstukken van 45° met daartussen een recht gedeelte van ten minste250 mm, figuur 9.16. Vindt de aansluiting plaats in of nabij een ruimte waar extra aandacht moetworden besteed aan beperking van geluidhinder,dan is het aan te bevelen de standleidingvoet eenverzet te geven over een hoogte van 500–700 mm,figuur 9.16.

9.4.3.c Aansluitvrije zonesBij de overgang van een standleiding op een liggende leiding of vice versa gelden aansluitvrijezones, omdat in deze gebieden onder- en over-drukken van meer dan 300 Pa kunnen ontstaan. Dit heeft leegheveling van het waterslot totgevolg.De grootte van deze zones is afhankelijk van devalhoogte van het water in de standleiding. Als devalhoogte minder dan 10 m bedraagt, kan wor-

242

1 2

verzamelleiding

3 4

1 m

<

<

1 m

standleiding

dan closet

geen anderlozingstoestel

closet

closet

lozingstoestelelk

ontspannings-leiding

closet

wasautomaat

vaatwas-machine of

lozingstoestelelk

vloerafvoerdouche

closet,

Figuur 9.26 Aansluitvolgorde in verband met drukverschillen door closetspoeling, douche-aansluitingen, vaatwasmachines en

wasautomaten

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 242

Page 255: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

den volstaan met zones (l a en l b) van 1 m. Als devalhoogte echter meer is dan 10 m, dienen dezones l a bepaald te worden overeenkomstigfiguur 9.29.

9.4.4 OntspanningsleidingElke standleiding moet zijn voorzien van een pri-maire ontspanningsleiding, die ervoor zorgt datde binnenriolering in open verbinding staat metde buitenlucht. Op een gecombineerde ontspan-ningsleiding mogen maximaal 10 standleidingenworden aangesloten.

9.4.4.a Uitmondingen van ontspannings-leidingenDe uitmonding van een ontspanningsleiding magzich niet in een gevel bevinden. De uitmondingop het (platte) dak moet zodanig zijn dat er geenhemelwater of afval (bladeren, vogelpoep) in kan

treden en minimaal 0,05 m boven het dakvlakuitsteken.Bij nabij gelegen voorzieningen voor ventilatie,zoals een rooster of raam, in hetzelfde dakvlakmoet de onderlinge afstand tussen ventilatievoor-ziening en ontspanningsleiding ten minste 6 mbedragen. Is de ventilatievoorziening hoger gele-gen, bijvoorbeeld een te openen raam naast deuitmonding in een plat dak, dan moet de afstandook minimaal 6 m bedragen. Deze eis geldt ookwanneer er geen sprake is van een ventilatievoor-ziening, maar van een buitenruimte zoals een dak-terras. Is de ventilatievoorziening in de gevel of ineen ander dakvlak lager gelegen dan de uitmon-ding van de ontspanningsleiding, dan moet deuitmonding minimaal 1 m hoger zijn gelegen ende afstand minimaal 3 m bedragen. Nadere infor-matie hierover is ook terug te vinden in NTR 3216Richtlijnen voor het ontwerp van binnenriolering.

2439 BINNENRIOLERING

Aangesloten Binnen- Leidingafschot Maximale Maximale toestellen middellijn leidinglengte gesommeerde

in mm aansluit- en richtings-verzamelleiding verandering 1

1 closet, spoelvolume ≥ 7 l 100 1:200 5 mm/m 5 m 135°+ 100 1:100 10 mm/m 8 m 135°1 lozingstoestel < 0,75 l/s 100 1:50 20 mm/m 12 m 135°

1 closet, spoelvolume ≥ 6 en 84 1:200 5 mm/m 5 m 135°< 7 l 84 1:133 7,5 mm/m 8 m 180°+ 84 1:100 10 mm/m 12 m 180°1 lozingstoestel < 0,75 l/s

1 closet – – – geen –+ beperking1 lozingstoestel ≥ 0,75 l/s

2 lozingstoestellen, geen – – – 12 m –closet zijnde, waarvan één < 0,5 l/s1 lozingstoestel, – – – 12 m –geen closet zijnde

Voor closets met een spoelvolume van 6-9 liter moet een waarde van ≥ 7 liter worden aangehouden.

1 Dit is de richtingsverandering van alle bochten bij elkaar opgeteld, bijvoorbeeld 4 bochten van 45° (in willekeurigerichting) maakt samen 180.

Figuur 9.27 Maximale leidinglengte van een liggende afvoerleiding Bron: NTR 3216

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 243

Page 256: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

wordt hiervoor een maat van ten minste 1 mboven de vloer aangehouden, figuur 9.30-2.Ontspanningsleidingen worden onder een hoekvan 45° naar beneden op standleidingen aange-sloten, figuur 9.30-1.Genoemde maatregelen dienen om te voor-kómen dat in ontspanningsleidingen afvalwaterstroomt waardoor vuilafzetting kan plaatsvinden,wat uiteindelijk kan leiden tot het dichtslibbenvan de ontspanningsleidingen.

244

h

l

standleiding

verzamelleiding

a

al

standleiding

l a

l a

standleiding

bl

l b

0,5

m

<

1,5 m

<

1 m

<

45 max.o

Figuur 9.28 Sprongstuk in standleiding met aansluitvrije

zones Bron: NTR 3216

Figuur 9.29 Lengte van de aansluitvrije zone la

Bron: NTR 3216

9.4.4.b Secundaire ontspanningsleidingOm drukverschillen in de afvoerleidingen te elimi-neren kunnen extra ontspanningsleidingen nodigzijn voor:

• lange liggende leidingen;

• liggende leidingen waarin een hydraulischeafsluiting kan worden verwacht;

• afvoerleidingen waarin, om welke reden danook, overmatige drukverschillen kunnen optre-den.

Deze secundaire ontspanningsleidingen staan indirecte of indirecte verbinding met de ontspan-ningsleiding van de standleiding.

De aansluiting van een ontspanningsleiding opeen liggende leiding vindt plaats benedenstroomsvan de aansluiting van het laatste lozingstoestel.Daarbij komt de onderkant van de ontspannings-leiding hoger te liggen dan de bovenkant van deliggende leiding, figuur 9.30-1 en 9.30-2.De aansluiting van een secundaire ontspannings-leiding op een verticale ontspanningsleiding vindtplaats op een niveau hoger dan de bovenkant vande lozingstoestellen die staan aangesloten op deafvoerleiding waarmee de secundaire ontspan-ningsleiding in verbinding staat. In het algemeen

Hoogte van de hoogste Lengte aansluit-aansluiting op de stand- vrije zone l aleiding ten opzichtevan de liggende leiding

h < 10 m ≥ 1 m10 ≤ h < 20 m ≥ 2 m20 ≤ h < 50 m ≥ 3 m50 ≤ h < 80 m ≥ 6 m

h ≥ 80 m ≥ 9 m

Figuur 9.29a Lengte van de aansluitvrije zone la

Bron: NTR 3216

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 244

Page 257: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

9.4.4.c BinnenrioleringsbeluchterDe toepassing van een binnenrioleringsbeluchteris alleen aanvaardbaar als de binnenriolering opandere plaatsen is voorzien van ontspannings-leidingen. In geen geval mag de binnenriolerings-beluchter worden toegepast als een goedkoperalternatief voor een ontspanningsleiding, figuur 9.31.

9.4.5 Specifieke eisen hoogbouw > 50 meterNaarmate de standleiding hoger wordt, nemen deoptredende drukverschillen ook toe. Ze kunnengroter dan 300 Pa worden. Voor hoogbouw is dedimensionering van de standleiding daarom nietalleen gerelateerd aan de afvoercapaciteit, maarook aan de lengte. Bij hoogbouw is tevens hetontspanningssysteem van belang. Er wordt vanuitgegaan dat bij een direct/indirect parellel ont-spanningssysteem de standleiding 40% meer kanworden belast dan bij het primaire ontspannings-systeem.Windstoten kunnen ter plaatse van de uitmon-ding op het dak ook een oorzaak zijn van druk-verschillen in de binnenriolering.

Om een grotere bedrijfszekerheid te verkrijgen,kunnen de vuilwaterafvoeren per schacht wordenverdeeld over meerdere standleidingen. Bijvoor-beeld kunnen de even verdiepingen op éénstandleiding worden aangesloten en de onevenverdiepingen op een tweede standleiding. Dezestandleidingen kunnen dan ook ten behoeve vande beluchting gekoppeld worden door een hori-zontale vereveningsleiding. Deze leiding wordtop beide standleiding aangesloten onder eenneerwaartse hoek van 45°, zodat hierin geen vuil-water kan stromen.

2459 BINNENRIOLERING

1 afvoerleiding metontspanningssysteem

2

ontspanningsleiding

verzamelleiding

standleiding

leidinggrond-

ontluchting

primaire

leiding

secundaireontspannings-

aansluit-leidingen

ontspanningssysteemdetails van aansluitingen

ontspanningsleiding

leidingenaansluit-

ontspanningsleidingsecundaire

verzamelleidingstandleiding

leidinggrond-

ontluchting

primaire

1 m

<

open = beluchten dicht

Figuur 9.30 Ontspanningssystemen

Figuur 9.31 Binnenrioleringsbeluchter

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 245

Page 258: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

9.5 Ontwerpvoorwaarden hemelwaterafvoer

In het algemeen dient de hemelwaterafvoer bui-ten het gebouw te worden aangebracht. Het isimmers niet logisch water van buiten naar binnente brengen en vervolgens weer naar buiten af tevoeren. Indien hemelwaterafvoeren toch binnenhet gebouw worden aangebracht, dienen ermaatregelen te worden getroffen om geluidhinderen condensatie te voorkomen. Op de hemel-waterafvoer mogen geen andere lozingstoestellenworden aangesloten dan dakafvoeren (geschei-den systeem). In sommige gemeenten is het, inverband met vervuiling, niet toegestaan om balkonafvoeren op de hemelwaterafvoeren aan tesluiten.

Een dak met een oppervlak < 100 m2 moet vol-gens de norm van minimaal één dakafvoer zijnvoorzien. Bij een oppervlak daarboven zijn erminimaal twee benodigd. Vanuit praktisch oog-punt zijn altijd minimaal twee dakafvoeren raad-zaam. De onderlinge afstand wordt beperkt tot10 à 20 meter, praktisch gezien betekent dit datongeveer 250 m2 dakoppervlak uitmondt op ééndakafvoer.De dakafvoeren worden bij voorkeur circa 1 metervan de dakrand aangebracht, omdat zich bij dedakopstanden vuil en bladeren kunnen verzamelen.

Hemelwaterafvoeren moeten voldoen aan deafstandseisen tot ventilatievoorzieningen zoalsbeschreven in paragraaf 9.4.4. Is dit niet hetgeval, dan moet de afvoer zijn voorzien van eenstankafsluiter met een waterslothoogte van mini-maal 100 mm. Het doel van de stankafsluiter ishet voorkomen van verspreiding van rioolgas.Deze eis gaat ervan uit dat er foutieve aansluitin-

gen kunnen bestaan, waarbij vuilwaterlozings-toestellen zijn aangesloten op de hemelwater-afvoer.

9.5.1 Dakafvoeren van platte dakenDe dakafvoeren van een plat dak (dak-, terras- enbalkonafvoeren) kunnen zijn uitgevoerd als vlakdak-afvoer of dakrandafvoer, figuur 9.32. Deze afvoerenzijn altijd gelegen op het laagste punt van de dak-constructie. Hierbij wordt ook rekening gehoudenmet mogelijke doorbuiging van het dak.

Dakafvoeren worden gemaakt van zink, koper,lood (meestal vervaardigd door de loodgieter) ofvan kunststof, staal (verzinkt) en ook wel van giet-ijzer, r.v.s. of aluminium (meestal fabrieksmatigvervaardigd).Dakafvoeren worden voorzien van bladvangers ofroosters, figuur 9.33. Is er op de dakbedekkingeen ballastlaag (grind), dan worden zogenaamdekiezelranden of aangepaste roosters toegepast.Dakafvoeren in beloopbare dakvlakken (terrassen)worden voorzien van speciale (beloopbare)roosters.Balkonafvoeren hebben niet altijd een plakplaat,omdat bij sommige balkonvloeren geen bedek-king wordt aangebracht. In geprefabriceerdebetonnen balkonplaten worden de balkon-afvoeren ingestort, figuur 9.33. We spreken vaneen balkondoorvoer (of directe doorvoer) alsbehalve het balkon of terras zelf, ook de neerslagvan hoger gelegen balkons, terrassen of dak-vlakken via de hemelwaterafvoerstandleiding (valpijp) op de doorvoer (met een aangepastrooster) loost, figuur 9.33.Ter voorkoming van condensatie in de dak-constructie dient de uitloop van de dakafvoerworden geïsoleerd, figuur 9.34.

246

met stadsuitloop1 cilindrisch conisch2 dakrandafvoer3

Figuur 9.32 Dakafvoeren voor overlaatstroming

hwa-buis

hwa-buis

directdoorvoer�met klok, met�open rooster

geprefabriceerde�betonplaat

Figuur 9.33 Balkondoorvoer ingestort in prefab betonplaat

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 246

Page 259: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

ligt hoger dan het niveau van het regenwater (drijf-hoogte) die normaal op het dak wordt bereikt bijeen goed functioneren van alle dakafvoeren. Dedoorlaathoogte van de noodafvoer dient ruimgedimensioneerd te zijn om het effect van verstop-ping door drijvend vuil te verminderen.

Spuwers worden aangebracht als signaalfunctiedat de dakafvoer verstopt is geraakt en alleen insituaties waarin noodafvoeren niet nodig zijn. Despuwers zijn doorgaans kleiner in aantal en afme-tingen dan noodafvoeren.

9.5.5 Verzamel- en grondleidingenEr wordt geen eis gesteld aan het afschot van lig-gende leidingen, aangezien de leidingen geheelgevuld mogen zijn. Dit in tegenstelling tot liggen-de leidingen in de vuilwaterafvoer. Ter voorko-ming van verstoppingen wordt wel een minimaalafschot van 1:500 aanbevolen.Het aanbrengen van vernauwingen in de leidingstroomafwaarts is niet toegestaan.

9.5.6 StandleidingenStandleidingen mogen niet worden versleept,tenzij dit verslepen wordt uitgevoerd volgens derichtlijnen in paragraaf 9.4.3 en figuur 9.28.

In deel 4a Omhulling - Prestatie-eisen en daken

komen in de hoofdstukken 3 en 4 de hemelwater-

afvoeren ook aan de orde

9.6 Ontwerpvoorwaarden UV-systemen

9.6.1 LeidingmiddellijnenDe methode die gebruikt wordt voor het bepalenvan leidingmiddellijnen voor de traditionelehemelwaterafvoeren, is niet geschikt voor het UV-systeem. In principe worden hiervoor de ont-werpgegevens van de fabrikant of leverancieraangehouden.

9.6.2 AansluitvoorwaardenDakvlakken met een sterk verschillende hellings-hoek of verschillende hoogteniveau kunnen inprincipe niet op één valleiding worden aangeslo-ten, omdat deze dakvlakken in verschillende druk-zones gelegen kunnen zijn (winddruk, enzovoort).

2479 BINNENRIOLERING

omgekeerddak

plakplaat van rubber,bevestigd door middelvan een klemring inde dakafvoer

Figuur 9.34 Geïsoleerde vlakdakafvoer voor omgekeerd dak

9.5.2 Dakafvoeren van hellende of gebogendakenDe neerslag van hellende of gebogen daken wordtopgevangen in dakgoten. Via de gootuitloopwordt het opgevangen regenwater in de hemel-waterafvoerleiding afgevoerd. De gootuitloopbevindt zich op het laagste punt van de dakgoot,de dakgoot wordt op afschot aangebracht. Deafvoercapaciteit van de dakgoot is afhankelijk vande middellijn van de aangesloten standleiding.

9.5.3 VergaarbakkenVergaarbakken dienen voor het verzamelen ofvergaren van regenwater uit één of meer dak-afvoeren en voor controle op verstoppingen in dehemelwaterafvoerleiding. Meestal worden zij aan-gebracht aan de gevel, tussen de uitloop van dedakafvoer en de hemelwaterafvoerleiding, metname daar waar veel vuil op daken of in dakgotenterechtkomt.

9.5.4 Noodafvoeren en spuwersNoodafvoeren worden aangebracht in platte dakenom zeker te zijn van de afvoer van hemelwater,wanneer de dakafvoeren zouden zijn verstopt. Deze kunnen zijn uitgevoerd als dakrandverlagingof uitsparing (‘brievenbus’), maar ook in het dak-vlak zijn aangebracht bij grotere dakoppervlakken.De noodafvoeren (NEN 6702) zijn belangrijk voorde veiligheid ten aanzien van de dakconstructie.Het aantal noodafvoeren is afhankelijk van debelasting van de dakconstructie en wordt daaromaltijd bepaald door de bouwkundige constructeuren niet door de installatieadviseur. Bij de bereke-ning wordt uitgegaan van een regenintensiteit van 0,054 liter/s · m2, terwijl voor normale bereke-ning van de dakafvoeren wordt uitgegaan van0,030 liter/s · m2. Het niveau van de noodafvoer

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 247

Page 260: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Het combineren van gewone dakvlakken en groe-ne daken op één UV-systeem is niet mogelijk. Bei-de voorwaarden gelden echter niet voor het puntwaar overgegaan wordt naar het systeem vanoverlaatstroming.

Vanwege het benodigde debiet kunnen dakenmet een afvoer van minder dan 1 liter/s niet opeen UV-systeem worden aangesloten, omdat zichhier geen drijfhoogte kan instellen. Er wordt dannog steeds lucht meegevoerd, waardoor hetgesloten systeem elders kan worden onder-broken. Het resultaat is dat het hele systeem nietoptimaal kan functioneren.

Het UV-systeem mag niet worden gecombineerdmet een systeem voor de afvoer van huishoudelijkafvalwater.

9.7 Ontwerpvoorwaarden buitenriolering

9.7.1 TerreinleidingenDe capaciteit van de buitenriolering binnen de per-ceelgrens moet voldoen aan NEN 3215. Hetafschot van de leidingen bedraagt minimaal 1:200.In de stromingsrichting gezien mogen er geenvernauwingen in de leidingen optreden.

9.7.2 KolkenHet hemelwater dat op verharde terreinen valt,wordt via straat- en trottoirkolken afgevoerd. Dekolken worden in principe onderscheiden instraatkolken (met boveninlaat) en trottoirkolken(met voorinlaat), figuur 9.35.De verbindingen van de aansluitleiding op dekolk wordt flexibel uitgevoerd om zettings-verschillen te kunnen opvangen.De goede en snelle afvoer van hemelwater naar dekolken is afhankelijk van de plaats en het aantaltoe te passen kolken. Het verdient aanbeveling per100 m2 verhard oppervlak een kolk te plaatsen, zieLeidraad Riolering. Standaard heeft een straat- oftrottoirkolk een aansluitdiameter van 125 mm.

9.8 Dimensionering vuilwaterafvoer

9.8.1 OntwerpmiddellijnenVoor de dimensionering van de afvoerleidingenwordt gebruikgemaakt van de ontwerpmiddel-lijnen. Dit leidt tot een ondubbelzinnige dimensio-nering, onafhankelijk van het gekozen materiaal.In figuur 9.36 zijn de handelsmaten van diverseleidingmaterialen gegeven.De ontwerpmiddellijn moet in de afvoerrichtinggezien altijd minimaal gelijk zijn aan de ontwerp-middellijn van de voorgaande aansluit-, verzamel-of standleiding.

9.8.2 StappenplanHet ontwerpen van een binnenrioleringssysteembeschrijven we aan de hand van een aantalstappen.

Stap 1 Opstellen van het leidingplanIn het leidingplan worden de ligging, het beloop,het (voorlopige) afschot van de leidingen en delocatie en het type lozingstoestel aangegeven.

Stap 2 Bepaling van basisafvoeren en ontwerp-debietenVoor de dimensionering van de leidingen is demaximale afvoer van de lozingstoestellen bepa-lend. In figuur 9.37 zijn de maximaal optredendewaarden van de meest voorkomende lozings-toestellen opgenomen. Deze waarden noemenwe de basisafvoeren voor de huishoudelijkelozingstoestellen.

Op basis van de basisafvoer en de gelijktijdig-heidscoëfficiënt kunnen de ontwerpdebieten voorde leidingtrajecten worden vastgesteld. Indien op

248

1 straatkolk 2 trottoirkolk

gietijzereninlaatrooster

gietijzereninlaatrooster

beton

beton

straat

trottoir

gietijzerendeksel

uitlaat

uitlaat

stankscherm

Figuur 9.35 Straat- en trottoirkolk

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 248

Page 261: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

een leiding verschillende lozingstoestellen wor-den aangesloten, spreken we van eensamengestelde afvoer. De capaciteit van desamengestelde afvoer volgt uit de formule:

qs [liter/s]

waarin:qs = de samengestelde afvoer voor huishoudelijk

afvalwater in liter/s;p = de gelijktijdigheidscoëfficiënt;qi = de basisafvoer van het lozingstoestel in liter/s.

De gelijktijdigheidscoëfficiënt p is afhankelijk vande gebruiksfrequentie en de afvoerkarakteristiekvan de lozingstoestellen, figuur 9.13.Voor elke leiding of elk leidingtraject kan zowel desamengestelde afvoer als de grootste basisafvoerworden vastgesteld. De grootste waarde is maat-gevend voor het ontwerpdebiet qo.

Voorbeeld Berekenen ontwerpdebiet

Op een verzamelleiding zijn aangesloten:

• vier wastafels;

• één douche met opstanden;

• één watercloset ≥ 7 liter.

De som van de basisafvoeren is: 4 × 0,5 + 1 × 1 + 1 × 2,0 = 5 liter/s

= p Σqi·

De gelijktijdigheidsfactor p = 0,5.

qs = 0,5 × √5 = 1,12 liter/sDe grootste afvoer (closet) = 2,0 liter/s.

Het ontwerpdebiet qo van de betreffende verzamelleiding moet dus gebaseerd zijn op2,0 liter/s.

Op deze wijze kunnen we voor elke leiding (lei-dingtraject) de ontwerpdebieten qo vaststellen.Vervolgens kan de dimensionering van de leidin-gen plaatsvinden. Hierbij moeten we voor devolgorde van de activiteiten de stromingsrichtingvan het water volgen. Achtereenvolgens wordende volgende stappen doorlopen.

Stap 3 Dimensionering van de aansluitleidingenDe procedure voor de dimensionering van de aan-sluitleiding gaat zoals in figuur 9.38 aangegeven is.

Reductie van de binnenmiddellijn voor hetstaande deelEen reductie van de binnenmiddellijn voor hetstaande deel van de aansluitleiding exclusief hethorizontale deel tussen de stankafsluiter en hetstaande deel is toegestaan, mits er slechts éénstaand deel met een lengte van ten minste 1,50meter aanwezig is. Bovendien dient het horizontaledeel tussen de stankafsluiter en het staande deelniet langer te zijn dan 0,50 meter, figuur 9.21.

2499 BINNENRIOLERING

Ontwerp- Handelsmatenmiddellijn Gietijzer Staal PVC PE ABS PPC

27 40 1 40 32 32 32 3234 40 1 40 40 40 40 4044 50 50 50 50 50 5050 50 50 75 56 75 7557 70 70 75 63 75 7569 70 70 75 75 75 7584 100 100 90 90 90 90

100 100 100 110 110 110 110117 125 125 125 125 125 125150 150 150 160 160 160 160190 200 200 200 200 – –

1 Niet-genormaliseerde handelsmaat

Figuur 9.36 Handelsmaten afvoerleidingen (maten in mm)

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 249

Page 262: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

250

Lozingstoestel Basisafvoer Minimale Basiswaarde GereduceerdeQ i ontwerp- ontwerp- ontwerp-

middellijn middellijn middellijnstankafsluiter aansluitleiding voor staande

deelin l/s in mm in mm 3 in mm 4

Mondspoelbak 0 27 34 27Drinkfontein 0 27 34 27Lekwater-/condenswaterafvoer 1 0 27 34 27Overstorttrechter 1 0 27 34 27Handwasbak 0,5 27 44 34Wastafel 0,5 27 44 34Douche-inrichting zonder opstanden 2 0,5 – 44 34Bidet 0,5 27 44 34Wasautomaat (huish. gebruik) 0,75 34 57 44Vaatwasmachine (huish. gebruik) 0,75 34 57 44Urinoir 0,75 34 57 44Vloerput, aansluitmiddellijn 40 mm 0,75 – 57 44Voetenwasbak, 1 kraan 0,75 34 57 44Keukengootsteenbak, enkel + dubbel 0,75 34 57 44Uitstortgootsteen 0,75 34 57 44Badkuip 1 34 57 44Douche-inrichting met opstanden 1 34 57 44Spoelbak met inhoud groter dan 30 l 1 34 57 44Wasfontein maximaal 8 personen 1 34 57 44Vloerput, aansluitmiddellijn 50 mm 1 – 57 44Wasfontein meer dan 8 personen 1,5 44 69 57Vloerput, aansluitmiddellijn 70 mm 1,5 – 69 –Closet, spoelvolume ≥ 6 en < 7 l 5 1,75 – 84 –Closet, spoelvolume ≥ 7 l 2 – 100 84Vloerput, aansluitmiddellijn 100 mm 2 – 100 –Afzuigcloset 2,5 – 100 84Bedpanspoeler 2,5 – 100 –Slophopper 2,5 – 100 –

Voorwaarden toepassing1 Incidenteel gebruik individuele boiler of HR-cv-ketel in eengezinswoning;2 Relatief vlakke bodem waarin een maximale waterhoogte van 30 mm niet wordt overschreden;3 Totale ontwikkelde leidinglengte ≤ 3,5 m;4 Slechts één verticaal leidingdeel met een maximale lengte van 1,5 m en lengte muurbuis ≤ 0,5 m;5 Bij closets met een spoelvolume van 9 l tot 6 l moet ≥ 7 l worden aangehouden.

Figuur 9.37 Basisafvoer van huishoudelijke lozingstoestellen en de minimale ontwerpmiddellijn van stankafsluiters en aansluit-

leidingen Bron: NTR 3216

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 250

Page 263: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Stap 4 Dimensionering van de verzamel- of grond-leidingUitgangspunt bij het ontwerp is het in Nederlandgeldende primaire ontspanningssysteem. Datbetekent dat de verzamelleidingen niet geheelgevuld mogen raken. De vullingshoogte van eenverzamelleiding bedraagt maximaal 70%.Het afschot van een liggende leiding is bepalendvoor de afvoercapaciteit van de leiding. Deze isnaar boven begrensd tot 1:50 en naar beneden tot1:200. Dit enerzijds ter voorkoming van te grotestroomsnelheden die ten gevolge van hydraulischeverliezen in bochten tot geheel gevulde buizenkunnen leiden, en anderzijds ter voorkoming vante lage stroomsnelheden die afzetting of zelfs ver-stoppingen kunnen veroorzaken. De afvoercapa-citeit van een verzamelleiding of grondleidingkunnen we berekenen met de formule:

qa = 315 · f · C · d · l [liter/s]

waarin:qa = de afvoercapaciteit in liter/s (hoogste waarde

van basisafvoer of samengestelde afvoer);f = de factor voor de invloed van bochten;C = de coëfficiënt van Chézy in m1/2/s;d = de binnenmiddellijn in m;l = het afschot in m/m.

Voor C, de coëfficiënt van Chézy geldt:

C = γ · log ( 3 ) [m1/2/s]dk’

12

52

waarin:γ = constante (18 m1/2/s);d = de binnenmiddellijn in m;k’ = de systeemwandruwheid

(0,001 m (constante)).

De dimensionering is een iteratief proces, omdatde waarde d op twee plaatsen in de formule voor-komt. Om dit te vereenvoudigen zijn ook tabellenbeschikbaar, figuur 9.39 en 9.40.

Invloed van bochtenDe factor f is gelijk aan 1 indien de maximaalgesommeerde absolute richtingsverandering dein figuur 9.41 aangegeven waarde niet over-schrijdt. Bij overschrijding dient f = 0,85 wordenaangehouden, tenzij bovenstrooms een ontspan-ningsmogelijkheid aanwezig is.

Stap 5 Dimensionering van de standleidingenDe afvoercapaciteit van een standleiding berekenenwe met de formule:

qa = λ · s · d 2 [liter/s]waarin:qa = de afvoercapaciteit standleiding in liter/s;λ = constante (400 m/s);s = de afvoerfactor;d = de binnenmiddellijn in m.

2519 BINNENRIOLERING

Handeling Verwijzing

1 Type lozingstoestel Leiding(ontwerp)plan2 Bepaling ontwerpmiddellijn aansluitleiding Figuur 9.373 Nagaan of reductie ontwerpmiddellijn mogelijk is Figuur 9.37

Zo ja, reductie toepassenZo nee, basiswaarde handhaven

4 Controle ontwikkelde lengte kleiner dan 3,50 m Indien groter dan 3,50 m dan als verzamelleidingdimensioneren

5 Controle afmeting stankafsluiter 1

1 De uitgang van de stankafsluiter van het lozingtoestel dient een ontwerpmiddellijn te hebben die ten minsteéén maatsprong kleiner is dan de eventuele gereduceerde ontwerpmiddellijn van de aansluitleiding. Indien de uitgang van de stankafsluiter groter is, moet de ontwerpmiddellijn van de aansluitleiding worden vergroot, aan-gezien in de afvoerrichting geen vernauwingen mogen voorkomen.

Figuur 9.38 Procedure voor de dimensionering van de aansluitleiding

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 251

Page 264: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

252

Ontwerpmiddellijn Afvoercapaciteit in l/sin mm Afschot

1 : 50 1 : 67 1 : 100 1 : 133 1 : 20020 mm/m 15 mm/m 10 mm/m 7,5 mm/m 5 mm/m

44 0,691 0,59850 0,975 0,845 0,690 0,59757 1,389 1,203 0,982 0,851 0,69469 2,322 2,011 1,642 1,422 1,16184 3,938 3,410 2,784 2,411 1,969100 6,281 5,440 4,442 3,846 3,141117 9,556 8,276 6,758 5,852 4,778150 18,539 16,055 13,109 11,353 9,270190 34,773 30,113 24,588 21,293 17,386

k' = systeemwandruwheidk' = 1 mm, vullingshoogte 70%

Figuur 9.39 Afvoercapaciteit verzamel- en grondleiding voor afvoer huishoudelijk afvalwater voor f = 1 Bron: NTR 3216

Ontwerpmiddellijn Afvoercapaciteit in l/sin mm Afschot

1 : 50 1 : 67 1 : 100 1 : 133 1 : 20020 mm/m 15 mm/m 10 mm/m 7,5 mm/m 5 mm/m

44 0,587 0,50850 0,829 0,718 0,587 0,50757 1,181 1,023 0,835 0,723 0,59069 1,974 1,709 1,396 1,209 0,98784 3,347 2,899 2,366 2,049 1,674100 5,339 4,624 3,776 3,269 2,670117 8,123 7,035 5,744 4,974 4,061150 15,758 13,647 11,144 9,650 7,880190 29,557 25,596 20,903 18,099 14,778

k' = systeemwandruwheidk' = 1 mm, vullingshoogte 70%

Figuur 9.40 Afvoercapaciteit verzamel- en grondleiding voor afvoer huishoudelijk afvalwater voor f = 0,85 Bron: NTR 3216

Figuur 9.41 Maximaal gesommeerde absolute richtings-

verandering

Leidingafschot mm/m Richtings-verandering

groter dan tot en met

1 : 50 1 : 75 22° 30'1 : 75 1 : 100 45°1 : 100 1 : 140 67° 30'1 : 140 1 : 180 90°1 : 180 1 : 200 112° 30'

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 252

Page 265: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Wanneer de lengte van de stand- en ontspan-ningsleiding niet meer bedraagt dan 10 m, is s gelijk aan 1,4. In alle andere gevallen is s = 1,0.Voor de dimensionering van de standleiding is deafvoercapaciteit aan de voet van belang. Bij eenstandleiding die door versleping over meerderedelen is gesplitst, bijvoorbeeld bij een terras-woning, dient elk deel afzonderlijk te wordenberekend. Ook voor de dimensionering van destandleiding is een tabel beschikbaar, figuur 9.42.

Stap 6 Dimensionering van de ontspanningsleidingDe binnenriolering moet door middel van tenminste één ontspanningleiding van ten minste69 mm in verbinding staan met de buitenlucht.De ontwerpmiddellijn van een ontspanningslei-ding moet gelijk zijn aan de ontwerpmiddellijnvan de aangesloten standleiding. Indien aan devolgende voorwaarden wordt voldaan, is eenreductie van één maatsprong op de binnen-middellijn toegestaan:

• de totale lengte van de aangesloten stand-leiding is niet langer dan 20 m;

• de lengte van de ontspanningsleiding, inclusiefde gereduceerde standleiding, is niet meer dan10 m;

• in de ontspanningsleiding zijn niet meer danvier bochtstukken van 90° (of zes bochtstukkenvan 45°) aanwezig.

Bij aansluiting van twee of meer standleidingenop één gecombineerde ontspanningsleiding,moet deze laatste de ontwerpmiddellijn hebbenvan de grootste standleiding. Hiervoor is geenreductie toegestaan. De ontwerpmiddellijn van een vereveningsleidingof secundaire ontspanningsleiding moet mini-maal 0,8 maal de aangesloten standleidingbedragen.

Stap 7 Dimensionering van de grondleidingDe dimensionering van de grondleiding geschiedtovereenkomstig de dimensionering van de ver-zamelleiding. Voor de dimensionering van eengecombineerde afvoer van huishoudelijk afvalwateren hemelwater gebruiken we de volgende formule:

qah = 395 · p · C · d · l [liter/s]

waarin:qah = de afvoercapaciteit in liter/s;p = een factor in verband met bochten;C = de coëfficiënt van Chézy in m1/2/s;d = de binnenmiddellijn in m;l = afschot van de leiding in m/m.

(Zie voor p en C onder Stap 4 Dimensionering verzamelleidingen.)

9.9 Dimensionering hemelwater-afvoer volgens principe van overlaatstroming

Voor de dimensionering van de afvoerleidingenwordt gebruikgemaakt van de ontwerpmiddel-lijnen. Dit leidt tot een ondubbelzinnige dimensio-nering, onafhankelijk van het gekozen materiaal.In figuur 9.36 is het verband tussen de ontwerp-middellijn en de handelsmaat van verschillendematerialen gegeven.

12

25

2539 BINNENRIOLERING

Figuur 9.42 Afvoercapaciteit standleiding voor een

hoogte < 50 m Bron: NTR 3216

Ontwerp- Afvoercapaciteit in l/smiddellijn in mm

Maximale onderdruk 300 Pas = 1 s = 1,4

44 0,774 1,08450 1,000 1,40057 1,300 1,82069 1,904 2,66684 2,822 3,951100 4,000 5,600117 5,476 7,666150 9,000 12,600190 14,440 20,220

k' = systeemwandruwheidk' = 1 mms = afvoerfactors = 1,4 indien de totale lengte van de ontspannings-leiding en de standleiding kleiner of gelijk aan 10 ms = 1* indien aan bovengenoemde voorwaarde nietwordt voldaan

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 253

Page 266: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

NEN 3215 gaat voor het bepalen van de maxima-le hoeveelheid af te voeren regenwater uit vanhet begrip regenwaterintensiteit (i). De regenwa-terintensiteit voor hemelwaterafvoersystemenbedraagt 300 liter/(s · ha) of 0,03 liter/(s · m2).

9.9.1 Stappenplan

Stap 1 Vaststellen reductiefactoren op basis vandaktype

Reductiefactor voor vertraging ααBij platte daken wordt de afvoer van hemelwaternaar de afvoeren vertraagd. Deze vertraging isafhankelijk van het soort dakbedekking. De toe tepassen reductiefactor α wordt bepaald volgensfiguur 9.43.

Reductiefactor voor effectieve dakbreedte ββHemelwater valt vrijwel nooit verticaal naar bene-den. Daarom is het onjuist als dakoppervlak dehorizontale projectie aan te houden. Bij daken diebestaan uit meerdere dakvlakken moet daaromhet oppervlak van het samengestelde dakvlakworden berekend. De breedte van dit samenge-stelde dak wordt effectieve breedte genoemd.Afhankelijk van de helling van dit denkbeeldigedakvlak met de horizontaal, mag een reductie-factor β worden toegepast.

Stap 2 Berekenen ontwerpdebiet standleidingHet ontwerpdebiet voor een hemelwatersysteemvolgt uit de formule:

qh = a · i · β · F [liter/s]

254

b

b

b

1 hellend dak heeft eigen dakgoot en standleiding

2 plat dak tegen aangrenzende muur

3 samengesteld dakvlak: hellend dak en plat dak hebben gemeenschappelijke dakgoot en standleiding

ϕ

ϕ ϕ

b is de effectieve dakbreedte is de lengte van het dakvlak is de hoek van het dakvlak t.o.v. het horizontale vlakϕ

dakgoot

standleiding

Figuur 9.43a Vaststelling van het oppervlak van het dak

Regen- Dakvlak2 Plat Plat Groen dak met intensiteit1 met dakhelling ϕ dak dak aardlaag s (in mm)

met grind-ballast

Reductiefactor ϕ > 3° ϕ > 45° ϕ > 60° ϕ > 85° ϕ ≤ 3° ϕ ≤ 3° ϕ ≤ 3° ϕ ≤ 3° ϕ > 3°ϕ ≤ 45° ϕ ≤ 60° ϕ ≤ 85° s ≤ 250 s > 250 ϕ ≤ 45°

α 1 1 1 1 0,75 0,60 0,6 0,3 0,75β 1 0,8 0,6 0,3 1 1 1 1 1

1 Regenintensiteit i = 0,030 l/s per m2

2 en/of denkbeeldig dakvlak van een samengesteld dak

Figuur 9.43 Reductiefactoren α en β Bron: NTR 3216

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 254

Page 267: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

2559 BINNENRIOLERING

Ontwerp- Capaciteit Qh in l/s Aanbevolenmiddellijn d breedte ×in mm hoogte stads-

uitloop in mm

Standleiding Conische vlakdakafvoer Cilindrische Dakrand-na verzamel- vlakdak afvoer met leiding afvoer stadsuitloopr = 1,0 r = 1,2 r = 1,2 r = 1,0 r = 1,0g = 1,0 g = 0,6 g = 0,3 g = 0,6 g = 0,3

Conische gootuitloop Cilindrische gootuitloop

h ≥ d 0,65 d ≤ h ≤ d ≥ d 0,65 d ≤ h ≤ d57 3,2 2,3 1,1 1,9 1,069 5,1 3,7 1,8 3,1 1,5 70 × 7077 6,7 4,9 2,4 4,0 2,0 80 × 8084 8,4 6,0 3,0 5,0 2,5 100 × 80

100 13,0 9,3 4,7 7,8 3,9 1000 × 100117 19,2 13,8 6,9 11,5 5,8 120 × 120150 35,7 25,7 12,9 21,4 10,7190 64,5 46,5 23,2 38,7 19,4

r = reductiefactor instroming dakafvoerg = reductiefactor situering dakafvoer

h

Figuur 9.44 Capaciteit standleidingen voor hemelwaterafvoer Bron: NTR 3216

waarin:qh = het ontwerpdebiet in liter/s;α = de reductiefactor volgens figuur 9.43;i = de regenintensiteit is 0,03 liter/(s · m2);β = de reductiefactor dakbreedte volgens

figuur 9.43;F = het oppervlak dakvlak in m2.

Stap 3 Reductiefactoren standleiding

Reductiefactor instroming dakafvoer rDe afvoercapaciteit van de standleiding wordtmede bepaald door de vorm van de instroom-opening, zoals afgebeeld in figuur 9.37. Bij eenconische dakafvoer geldt r = 1,2 en in alle overigegevallen is r = 1,0.

Reductiefactor situering dakafvoer gVaak is er sprake van een belemmerde dakafvoer,bijvoorbeeld ten gevolge van een bladvanger of kiezelbak. Voor de berekeningen van de hwa-stand-leiding wordt van de meest ongunstige situatie uit-

gegaan. Bij instroming van een verzamelleiding ineen standleiding g = 1,0. Bij vlakdakafvoeren engootuitlopen g = 0,6. Dit geldt alleen wanneer debreedte van de goot minimaal 2 maal de ontwerp-middellijn bedraagt met een minimum van 150 mm en de vooropstand van de goot minimaalgelijk is aan de ontwerpmiddellijn van de stand-leiding. Voor een lagere vooropstand en tevens dak-randafvoeren met een stadsuitloop geldt g = 0,3.

Stap 4 Ontwerpmiddellijn standleidingDe ontwerpmiddellijn kan berekend worden metformules zoals bepaald in NTR 3216, maar is ookeenvoudig te bepalen met behulp van figuur 9.44.

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 255

Page 268: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Stap 5 Ontwerpmiddellijn verzamel- en grondleidingDe afvoercapaciteit van een verzamel- of grond-leiding kunnen we berekenen met de formule:

qh = 400 · C · d · l [liter/s]

waarin:qh = de afvoercapaciteit in liter/s;

12

52

C = de coëfficiënt van Chézy in m1/2/s;d = de binnenmiddellijn in m;l = het drukverlies in de leiding in mwk/m.

Op basis van de afvoercapaciteit kan de ontwerp-middellijn worden berekend. De dimensionering iseen iteratief proces, omdat de waarde d op tweeplaatsen in de formule voorkomt, zie de coëfficiënt

256

Drukverlies Afvoerapaciteit qh in l/sper lengte-eenheid inmmwk/m1

Ontwerpmiddellijn in mm57 69 77 84 100 117 150 190

1,0 0,4 0,7 0,9 1,1 1,8 2,7 5,3 9,92,0 0,6 0,9 1,3 1,6 2,5 3,8 7,4 14,03,0 0,7 1,1 1,5 1,9 3,1 4,7 9,1 17,14,0 0,8 1,3 1,8 2,2 3,6 5,4 10,5 19,75,0 0,9 1,5 2,0 2,5 4,0 6,1 11,8 22,16,0 1,0 1,6 2,2 2,7 4,4 6,6 12,9 24,27,0 1,0 1,7 2,3 3,0 4,7 7,2 13,9 26,18,0 1,1 1,9 2,5 3,2 5,0 7,7 14,9 27,99,0 1,2 2,0 2,7 3,4 5,3 8,1 15,8 29,6

10,0 1,2 2,1 2,8 3,5 5,6 8,6 16,6 31,212,5 1,4 2,3 3,1 4,0 6,3 9,6 18,6 34,915,0 1,5 2,6 3,4 4,3 6,9 10,5 20,4 38,217,5 1,6 2,8 3,7 4,7 7,5 11,3 22,0 41,320,0 1,8 2,9 4,0 5,0 8,0 12,1 23,5 44,122,5 1,9 3,1 4,2 5,3 8,5 12,9 25,0 46,825,0 2,0 3,3 4,4 5,6 8,9 13,6 26,3 49,427,5 2,1 3,5 4,6 5,9 9,4 14,2 27,6 51,830,0 2,2 3,6 4,8 6,1 9,8 14,9 28,8 54,132,5 2,2 3,8 5,0 6,4 10,2 15,5 30,0 56,335,0 2,3 3,9 5,2 6,6 10,5 16,1 31,1 58,437,5 2,4 4,0 5,4 6,8 10,9 16,6 32,2 60,540,0 2,5 4,2 5,6 7,1 11,3 17,2 33,3 62,442,5 2,6 4,3 5,8 7,3 11,6 17,7 34,3 64,445,0 2,6 4,4 5,9 7,5 12,0 18,2 35,3 66,247,5 2,7 4,5 6,1 7,7 12,3 18,7 36,3 68,050,0 2,8 4,7 6,3 7,9 12,6 19,2 37,2 69,860,0 3,1 5,1 6,9 8,7 13,8 21,0 40,8 76,570,0 3,3 5,5 7,4 9,4 14,9 22,7 44,0 82,6

1 mmwk = millimeter waterkolomk' = systeemwandruwheidMaximaal toegestane drukverlies = 70 mmwk/m (NEN 3215)

Figuur 9.45 Afvoercapaciteit hemelwater verzamel- en grondleiding Bron: NTR 3216

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 256

Page 269: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

van Chézy, paragraaf 9.8.2. Om dit te vereenvoudi-gen is ook een tabel beschikbaar, figuur 9.45.

9.10 Dimensionering UV-systemen

Een speciaal ontworpen UV-systeem funcioneertaan het begin weliswaar een bepaalde tijd alsgedeeltelijk gevuld systeem, maar het systeem isstabieler, omdat bijzondere dakafvoeren wordentoegepast. Voor een UV-systeem is, om van eengoed functionerend systeem verzekerd te kunnenzijn, een nauwkeurige dimensionering noodzake-lijk. De fabrikant/leverancier van het systeem ver-zorgt meestal zelf de berekeningen in verbandmet de garantie die aan hem voor toepassing vandergelijke systemen wordt gevraagd.

9.11 Dimensionering buiten-riolering

9.11.1 Terreinleidingen vuilwater enhemelwater van dakenDe terreinleidingen voor huishoudelijk afvalwaterworden gedimensioneerd volgens de ontwerp-richtlijnen voor vuilwater. Evenzo worden de terreinleidingen voor de afvoer van hemelwatergedimensioneerd volgens de ontwerprichtlijnenvoor hemelwater.

9.11.2 Terreinleidingen hemelwater vanverhard terreinoppervlakVoor terreinen met een oppervlak < 500 m2

worden de leidingen gedimensioneerd zoalshemelwater van daken. Hierbij wordt voor dereductiefactor α aangehouden:

• geasfalteerd terrein: α = 0,75;

• bestraat terrein: α = 0,50.Terreinen > 500 m2 worden berekend volgensrichtlijnen uit de Leidraad Riolering.

9.12 Materiaalkeuze vuilwaterafvoer

Het maken van een verantwoorde keuze voor hetmateriaal van de binnenriolering is afhankelijk vaneen aantal factoren, zoals brandwerendheid, temperatuur en samenstelling van het afvalwater,weerstand tegen mechanische beschadiging en

kostprijs (vervangingskosten). De toe te passenmaterialen dienen te zijn vervaardigd volgens degeldende normen en beoordelingsrichtlijnen(BRL’s) en zijn herkenbaar aan het KOMO-keur-merk. Binnenrioleringen kunnen als volgt naarmateriaal worden ingedeeld:

• pvc-afvoerleidingen;

• ABS-afvoerleidingen;

• PE-afvoerleidingen;

• PPC-afvoerleidingen;

• PP-afvoerleidingen;

• afvoerleidingen van verzinkt staal met SBR ofEPM/EPDM-afdichtingen;

• gietijzeren afvoerleidingen (SML) met EPDM-afdichtingen.

9.12.1 AfvalwaterKunststofleidingen zijn in het algemeen beterbestand tegen het afvoeren van chemicaliën danmetalen leidingen. ABS en pvc zijn het bestebestand tegen de meeste soorten voorkomendechemicaliën. Documentatie van de leveranciergeeft doorgaans uitsluitsel of een kunststofgeschikt is voor een bepaalde toepassing.Tegen het afvoeren van onverdund condenswateruit een HR-ketel zijn bestand: gietijzer met eenbeschermlaag, pvc, PE, PPC en gres. (Verzinkt)staal is hiertegen niet bestand.

Afvoerleidingen moeten bestand zijn tegen detemperatuur van het af te voeren afvalwater. Voorhuishoudelijke toepassingen wordt gerekend met90 °C. Over het algemeen zijn bij huishoudelijkgebruik pvc, PE, PPC, ABS, gietijzer en staalgeschikt voor de optredende temperaturen. Bijlangdurige lozingen zijn echter pvc, ABS en ver-zinkt staal met SBR-afdichtingen minder bestandtegen temperaturen > 80 °C.

9.12.2 Montage

9.12.2.a Aanleg in vloeren of kruipruimtenBij het instorten van afvoerleidingen in beton-vloeren zijn in principe alle materialen geschikt.Afhankelijk van de dikte van de druklaag kunnende diameters echter soms beperkt zijn (tot 40 à 50mm). Bij beton dat uithardt bij hogere temperatu-ren (> 50 °C) kan de toepassing van pvc bezwaar-lijk zijn. PVC is tevens minder bestand tegenmechanische beschadiging tijdens het storten.

2579 BINNENRIOLERING

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 257

Page 270: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

PVC-leidingbreuk in verhardend betonIn de praktijk komt het namelijk nogal eensvoor dat bij het instorten van pvc-afvoerleidin-gen in onder verhoogde temperatuur verhar-dend beton leidingbreuk wordt geconstateerd.Dit is als volgt te verklaren. Het verwarmings-proces van het beton bestaat uit drie perioden.De eerste periode is de aanloopperiode waarinhet beton wordt verwarmd en de pvc-leidingmet haar aftakkingen een temperatuur kanbereiken van circa 70 °C. Aanvankelijk kan hetpvc in het pasteuze beton vrij uitzetten (ther-mische uitzetting). In dezelfde periode gaat hetbeton echter ook verharden en worden diversedelen (ter plaatse van aftakkingen en bochten)van de pvc-leiding daarin verankerd. De twee-de periode is de doorwarmperiode. In dezeperiode kan het pvc een temperatuur bereikenvan ver boven de 70 °C. De ‘ingevroren’ lengte-krimp van de pvc-leiding wil dan gaan uit-werken. Deze krimp wordt echter belemmerddoordat diverse delen van de leiding zijn veran-kerd aan het verharde beton. Door dezebelemmering ontstaan de ‘eerste’ krimp-spanningen. De derde periode is de afkoel-periode. In deze periode wil de leiding krimpenals gevolg van de temperatuurdaling, de zoge-naamde normale thermische lengtekrimp. Ookdeze krimp wordt tegengehouden en zo ont-staan de ‘tweede’ krimpspanningen. De eerstekrimpspanningen en de tweede krimpspannin-gen werken in dezelfde richting en bepalentezamen het spanningsbeeld in de leiding, datde breukgrens kan overschrijden. Daaromdient de temperatuur te worden beheerst endoor het gehele materiaal begrensd tot 50 °C(NEN 2672).

Bij de aanleg in kruipruimten moet rekening wor-den gehouden met de verbindingsmethode. Lijmen in een slecht geventileerde omgeving kanschadelijk zijn voor de gezondheid.

9.12.2.b KlimaatHet monteren van PE-leidingen wordt bemoeilijktbij erg warm weer, vanwege de uitzetting,waardoor afwijkingen in de maatvoering ont-staan. Bij lage temperaturen (< 5 °C) moet ergvoorzichtig met pvc worden omgegaan, omdatde slagvastheid sterk afneemt.Over het algemeen is lijmen beneden 0 °C niettoegestaan.

9.12.2.c Mechanische beschadigingWaar nodig moeten afvoerleidingen tegenmechanische beschadiging zijn beschermd, zoalsin parkeergarages.In het algemeen zijn metalen leidingen betertegen mechanische beschadiging bestand.

9.12.2.d Krimp en uitzetting leidingenBij toepassing van kunststof leidingen moet meteen grotere uitzettingscoëfficiënt rekening wor-den gehouden. Door de wijze van vervaardigingneigen sommige kunststof producten ernaar omte krimpen naar een ongewenste toestand, metname in de vorm van lengtekrimp. Met dit effectmoet rekening worden gehouden bij het ontwer-pen van kunststof afvoersystemen, figuur 9.46.

Er treedt een eenmalige lengteverandering op alsde leidingen tijdens een vrij lage temperatuur zijngemonteerd en het gebouw bij ingebruikneminggebracht wordt op de normale gebouwtempera-tuur van 15–20 °C. Bij montage moeten we dusmet deze uitzetting rekening houden.

258

Materiaal Toegestane krimp bij Toelaatbare Uitzettings- Lengteveranderingconditionering rek coëfficiënt

over 3 m bij ΔT = 60 °CPVC NEN 7045 2% bij 90 °C 0,6% 0,06 mm/m °C 10,8 mmABS NEN 7012 1,5% bij 90 °C 1,0% 0,08 mm/m °C 14,4 mmPE NEN 7008 1,5% bij 100 °C 1,5% 0,20 mm/m °C 36,0 mmPPC – – 0,08 mm/m °C 14,4 mm

Figuur 9.46 Materiaaleigenschappen

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 258

Page 271: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Belangrijke thermische lengteveranderingen, metvoortdurende verlenging en verkorting van de lei-dingen, treden op als afvalwater met een hogetemperatuur en in een grote hoeveelheid wordtafgevoerd, zoals water afkomstig van wasmachi-nes en afwasmachines. Met deze wisselende tem-peraturen moeten we niet alleen rekening hou-den bij de materiaalkeuze, maar we moeten erook voor zorgen dat de expansie in het leiding-stelsel kan plaatsvinden. Tussen twee vaste pun-ten in een leidingstelsel moet daarom altijd tenminste één expansiemogelijkheid aanwezig zijn.Dat kan zijn een expansiestuk of een (flexibel)expansiebeen.

Expansiestukken zijn hoofdzakelijk bestemd voorstandleidingen: in standleidingen dient per ver-dieping één expansiestuk, op een zo laag mogelijkpunt boven de vloer, te worden gemonteerd. Inliggende leidingen dienen de lengteveranderingenbij voorkeur te worden opgevangen door de flexi-biliteit van het leidingstelsel zelf, door onder meerflexibele benen toe te passen. Is dit niet mogelijk,zoals in lange rechte leidinggedeelten, dan kunnenook hier expansiestukken worden gebruikt. Hetexpansiestuk volgens NEN 7013 (voor pvc en ABS)

bestaat uit twee delen die in elkaar kunnen schui-ven, waarmee een uitzetting van 20 mm en een(ingevroren lengte)krimp van 70 mm opgevangenkan worden, figuur 9.47.

De opvang van mogelijke verlenging en verkor-ting van de leidingen bij toepassing van een flexi-bel been, figuur 9.48, wordt voornamelijkbepaald door de lengte daarvan en door de maxi-maal toelaatbare rek in de buiswand. Deze isafhankelijk van het toegepaste materiaal. Omrekenwerk te voorkomen en snel te kunnen wer-ken, zijn een aantal grafieken samengesteld waar-uit de op te nemen thermische lengteveranderin-gen en de daarvoor toe te passen lengten van deexpansiebenen zijn af te lezen, figuur 9.49.

9.12.2.e Montage en beugeling kunststofleidingenKunststof afvoerleidingen moeten zodanig wor-den aangelegd en gemonteerd dat zij vrij zijn vanspanningen die schadelijk zijn voor het systeem.De uitzetting en krimp moeten worden opgevan-gen op daarvoor vóóraf bepaalde plaatsen. Bijtoepassing van expansiestukken dienen de leidin-gen goed te worden uitgelijnd. De inkomendebuis en het expansiestuk moeten in één lijn lig-gen. De juiste lengteafstelling van expansie-stukken is te verkrijgen door de expansiestukkenzodanig te monteren, dat de merkstreep (op hetschuifbare deel) nog juist zichtbaar is.

We onderscheiden als montagemethode een glij-beugeling en een vaste beugeling. Een vaste beu-geling word toegepast op die plaatsen waar deuitzetting of krimp moet worden opgevangen,dus direct achter een expansiestuk of expansie-been. Maar ook op plaatsen waar spanningen als

2599 BINNENRIOLERING

buis

buis

merkstreep

schuifdeel

lijmverbinding

vast deel

min. 70 mm

min. 20 mm

min. 20 mmmonteer-stand

dubbelelijmmof

Figuur 9.47 PVC-expansiestuk

aansluitpunt of standleiding U U

A

B

Cl = 5 m

blijvende krimpthermische uitzetting

l v

Figuur 9.48 Expansiebeen in kunststof afvoerleiding

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 259

Page 272: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

260

PVC-afvoerleiding ABS-afvoerleiding

1 thermische lengteverandering afvoerleidingen

2 lengte flexibel been afhankelijk van lengteverandering afvoerleidingen

PPC-afvoerleidingPE-afvoerleiding

PVC-afvoerleiding ABS-afvoerleiding PPC-afvoerleidingPE-afvoerleidingNEN 7045 NEN 7012 NEN 7008

Figuur 9.49 Thermische lengteveranderingen en de daarvoor toe te passen lengten van expansiebenen in kunststof afvoer-

leidingen

Diameter afvoerleiding Afstand tot de bocht Liggende leiding Standleidingin mm van een flexibel been

40 200 400 120050 250 500 150075 375 750 1800

110 550 1100 1800125 625 1250 1800160 800 1600 1800

In standleidingen moeten per verdieping ten minste één glijbeugel en één vaste beugel aanwezig zijn.

Figuur 9.50 Maximum beugelafstanden in mm voor kunststof afvoerleidingen

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 260

Page 273: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

gevolg van de uitzetting of krimp schadelijk kun-nen zijn voor het leidingensysteem, wordt dezemethode toegepast. Vaste beugels vangen dus despanningen op. De leiding mag niet in een vastebeugel kunnen bewegen.Bij toepassing van een glijbeugeling daarentegenkan de buis vrij in de glijbeugel (in axiale richting)bewegen. Voor kunststof afvoerleidingen wordende maximale beugelafstanden als vermeld infiguur 9.50 aangehouden. PE-afvoerleidingenvoor langdurige afvoer van afvalwater met eentemperatuur hoger dan 70 °C worden geheelondersteund door halfschalen.

9.12.2.f Montage en beugeling metalen leidingenVerzinkt stalen afvoerleidingen moeten ten min-ste iedere 1500 mm gebeugeld worden en opkorte afstanden van bochten en T-stukken. Indiendit laatste niet goed wordt gedaan bestaat er kans

op uitzakken, vooral direct na de montage, als hetglijmiddel nog niet is uitgedroogd.Voor de beugeling van de dikkere mofloze giet-ijzeren afvoerleidingen geldt dat ten minste omde 2000 mm een beugel, in gelijkmatige afstandtussen de verbindingen, moet worden aange-bracht. Bij een verdiepingshoogte van 2500 mmmoeten standleidingen dus van twee beugelsworden voorzien. Worden verschillende T-stukkenkort boven elkaar gemonteerd, dan wordt destandleiding eenmaal tussen twee T-stukkengebeugeld, figuur 9.51-1. Om het grote gewichtvan hoge gietijzeren standleidingen op te van-gen, worden bij gebouwen tot vijf verdiepingenonmiddellijk boven de voet van de standleidingbeugelstukken toegepast, figuur 9.51-2a.

Bij hogere gebouwen wordt om de vijf verdiepin-gen een standleidingbeugelstuk toegepast. Hetbeugelstuk kan met hoek- en U-profielen of sterke

2619 BINNENRIOLERING

max. 2000 max. 2000200 – 750 200 – 750

1 beugeling van een standleiding 2 ondersteuning met beugelstukken

5

6

7

8

3

9 4

2a beugelstuk

900 900

750

750

200–500

beugelstuk

± 100-200 2x45°

2500

2000

200–

500

30

± 20

00

±200 ±750

±200 ±750

Figuur 9.51 Beugeling van mofloze gietijzeren afvoerleidingen

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 261

Page 274: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

bevestigingsbeugels worden bevestigd, figuur9.51-2. Onafhankelijk van de toe te passen stan-daard beugeling, kan het nodig zijn vast-puntbe-vestigingen aan te brengen. Deze worden danom de 10 tot 15 meter aangebracht. Hierdoorontstaat een zij-waartse stabiliteit, waardoor deleidingen van de aangesloten groepen niet uit devastgestelde richting kunnen worden gedrukt,figuur 9.51-8 en 9. Te denken valt aan leidingenopgehangen aan lange draadeinden, waartegen ladders geplaatst worden in verband met onder-houdswerkzaamheden, of – tijdens de bouw – bijde aanleg van andere installaties, plafonds en der-gelijke. Omdat de beugeling van de zware giet-ijzeren leidingen met aftakkingen uitermatebelangrijk is, zijn in figuur 9.51-3 tot en met 7enkele voorbeelden afgebeeld.

9.12.3 Richtlijnen en verbindingsmethoden

9.12.3.a PVC-afvoerleidingenPVC-afvoerleidingen worden op grote schaal toe-gepast, vooral in de woningbouw. Het in betonstorten van leidingen moet heel voorzichtig wor-den gedaan ter voorkoming van mechanischebeschadigingen. Wanneer pvc-leidingen wordenopgenomen in bij verhoogde temperatuur ver-hardend beton, moeten extra maatregelen wor-den getroffen, figuur 9.46 en leestekst bij sub-paragraaf 9.12.2.a. Richtlijnen voor de aanleg vanbinnenrioleringen van pvc (verwerkingsrichtlijnen)zijn vastgelegd in NEN 2672.In pvc-afvoerleidingen worden de volgende ver-bindingssystemen toegepast:1 lijmverbindingen, figuur 9.52-1;2 rubberafdichtingenfiguur 9.52-2.

Ieder hulpstuk is ten minste voorzien van éénmof. Voor buizen zijn er losse dubbele moffen.Voor overgangen op andere materialen wordenspeciale rubbermanchetverbinden toegepast. Inuitzonderlijke gevallen wordt voor de overgangop een ander materiaal een krimpmof met rubberO-ring toegepast.

9.12.3.b ABS-afvoerleidingenVoor de aanleg, toepassing en de verbindingengelden voor ABS dezelfde eisen als voor pvc. Dekwaliteitseisen voor ABS-hulpstukken (NEN 7038)gelden voor lijmverbindingen en rubberafdichtin-gen, toe te passen in combinatie met ABS-buizen(volgens NEN 7012) en pvc-buizen (volgens NEN 7045) met middellijnen van 40 tot en met90 mm. ABS-afvoerleidingen worden slechts opkleine schaal, daar waar afvalwater wordt afge-voerd met een hoge temperatuur, toegepast.

9.12.3.c PE-afvoerleidingenVoor de binnenriolering zijn er twee soorten poly-etheen: PE 50 en PE 32, respectievelijk hard enzacht PE genoemd. PE 32 wordt bijna niet meerin Nederland toegepast. Voor PE 50 bestaan tweeseries wanddikten: S16 en S12,5 (vroeger aange-duid met reeks I en reeks II).De keuze van de toe te passen serie wordt in deeerste plaats bepaald door de verbindingsmethodedie bij het samenstellen van buizen en hulpstukkentot een afvoerleiding wordt toegepast. Het is daar-om aan te raden buizen te gebruiken die door defabrikant van de hulpstukken worden aanbevolen.In bepaalde gevallen, wanneer er een kansbestaat dat er meer en vaker warm water door de

262

1 hulpstuk van PVC met moffen voor lijmverbindingen

2 hulpstuk van PVC of PP met moffen voorzien van ge- fixeerde rubber- manchetten

Figuur 9.53 PE-afvoerleidingen

Figuur 9.52 Verbindingen pvc-afvoerleidingen

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 262

Page 275: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

leidingen wordt afgevoerd dan normaal in dehuishouding het geval is, is het te overwegen ombuizen van serie S 12,5 te gebruiken. Wanneergrote hoeveelheden warm afvalwater met eentemperatuur hoger dan 70 °C worden afgevoerd,dan dienen de liggende leidingen doorlopend teworden ondersteund door metalen halfschalen.Ook voor PE-afvoerleidingen geldt dat voor-komen moet worden dat deze nabij een warmte-bron worden aangelegd waarbij luchttemperatu-ren hoger dan 60 °C kunnen optreden.PE-50-afvoerleidingen worden op steeds grotereschaal toegepast in de utiliteits- en woningbouw.PE-afvoerleidingen zijn bijzonder geschikt voorhet instorten in beton, figuur 9.53. PE heeft tenopzichte van pvc een groter weerstands-vermogen tegen spanningen, een groteretemperatuursbestendigheid (100 °C) en een grotere slagvastheid.

PE kan niet worden gelijmd. De meest toegepasteverbinding is de stuiklasverbinding (spiegellas). Bijdeze verbinding worden de uiteinden van de aanelkaar te lassen onderdelen plastisch gemaakt meteen laselement. Daarna worden de lasvlakkengelijkmatig tegen elkaar gedrukt. Als laselementwordt een elektrische lasspiegel met thermo-statische regeling gebruikt.Bij de moflasverbinding met lasring wordt in de mofeen losse ring geschoven waarin een weerstands-draad is opgenomen. Deze weerstandsdraadwordt aangesloten op een elektrisch gestuurdelastrafo. Door de ontstane warmte wordt hetmateriaal plastisch, zodat het geheel samensmelt.Volgens hetzelfde principe werkt de moflasverbin-ding met in de mof opgenomen weerstandsdraad(de zogenaamde elektromof), figuur 9.54.

Het spiegellassen van PE-afvoerleidingen vindtvoornamelijk plaats in de gestandaardiseerdebouw (woningbouw, verzorgingstehuizen en der-gelijke). Hiervoor worden de verzamelleidingenvan de sanitaire groepen van tevoren in de werk-plaats nauwkeurig samengesteld. De aldus ver-vaardigde rioleringsonderdelen kunnen dan inhet werk op elkaar worden aangesloten met snap-mofverbindingen, figuur 9.55. Dit is een soortsteekmof met een rubber afdichtingsring en eenborgring, die voor een trekvaste verbinding metde nodige expansiecapaciteit zorgt.

9.12.3.d PP- en PPC-afvoerleidingenIn ISO-verband (International Organization forStandardization) is voor polypropeen de letter-codering PP vastgelegd. In aanvulling daarop zijnnog twee andere lettercoderingen van belang:1 PPs = polypropeen moeilijk ontvlambaar;2 PPC = polypropeen copolymeer.

In PPC-afvoerleidingen kan afvalwater met eentemperatuur van 100 °C langdurig worden afge-voerd. Kortstondig is het mogelijk afvalwater meteen temperatuur van 120 °C af te voeren. Door dehoge temperatuurweerstand zijn de wanddiktenvan PPC-buizen en hulpstukken dunner dan dievan PE- en pvc-buizen. Er zijn ook buizen en hulp-stukken van PPC in een dikwandige uitvoering.Deze worden in situaties toegepast waar mogelijke

2639 BINNENRIOLERING

aansluitinggloeidraden

A

detail A

inkervingborgring

mof

gummiring

buis

Figuur 9.55 PE-snapmofverbindingFiguur 9.54 PE-elektromof

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 263

Page 276: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

deformatie vóór of tijdens het instorten in beton ofdoor mechanische belastingen moet worden voor-komen. PPC is milieuvriendelijker dan pvc.

Polypropeen is een kunststof die evenals PE nietkan worden gelijmd. Het onder KOMO-keur ver-krijgbare PPC-afvoerprogramma bevat hulpstuk-ken die zijn voorzien van moffen met een rubber-ring of – beter gezegd – met een gefixeerdafdichtingsmanchet. Er zijn ook PPC-hulpstukkendie zijn voorzien van elektromoffen. Voor dezehulpstukken zijn dikwandige buizen noodzakelijk.

9.12.3.e Verzinkt stalen afvoerleidingenIn NEN 7041 zijn de kwaliteitseisen opgenomenvoor onder andere verzinkt stalen buizen en hulp-stukken. In een bijlage van NEN 7041 zijn de Richt-lijnen voor de aanleg opgenomen. De stalen buizenworden gemaakt van gelaste precisiepijp (span-ningsvrij gegloeid, uit koud bandstaal) en in- enuitwendig thermisch verzinkt. De buizen en hulp-stukken worden inwendig ook wel voorzien vaneen extra beschermlaag op basis van kunsthars. Zowel de buizen als hulpstukken hebben een mofdie met een rubber lippenmanchet wordt afge-dicht, figuur 9.56-2. De rubbermanchet wordt inde mof geplaatst, voordat het spie-eind in de mofwordt gebracht. Door de rubbermanchet of het

264

afschermkap

1 voorgefabriceerd afvoerelement volbadverzinkten inwendig eztra gebitumeerd

3 CNV-verbinding, mantel van corrosiebestendigchroomstaal, manchet en EPDM-rubbervoor gietijzer ML

6 starrfix-verbinding voor giet-ijzeren buizen en hulpstukkenmet mof (GA)

7 rapid-verbinding, geprofileerde klembandvan gestabiliseerd chroomstaal met voor-gemonteerde dichtingsmanchet vanEPDM-rubber voor gietijzer ML

2 mof verbinding metrubbermanchet vanverzinkt stalenafvoerleiding

5 strikverbindingmet jijntouw engietlood voorgietijzer GA

bekistingschuimhuls ofaangelaste klok

aansluit-manchetclosetmanchet

ondersteuning

ø40

ø40 ø40

ø40

ø70ø100ø125

ø50

voor tegelvloerenrooster

opzetstukrolring

voor vinylvloerbedekking

klemringstankslotdoucheplug

aanzetplaten

EPDM-manchet

binnensteunring

buitensteunring

afsluitring vanrubber-SBR

zeskantige schroefbout

mantel

spie-einden

wapening

2/3 jijntouw

1/3 gietlood

4 CNV-verbindingmet klembeugelvoor gietijzer ML(trekvasteverbinding)

Een ingegoten metalen ring zorgtervoor dat de afsluitring steedsgoed op het spie-eind zit.

Figuur 9.56 Verbindingen in metalen afvoerleidingen

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 264

Page 277: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

spie-eind met een glijmiddel in te smeren, kanhet spie-eind gemakkelijker in de mof wordengebracht. Voor overgangen op andere materialenworden speciale hulpstukken en/of rubberman-chetten toegepast. De uitzettingscoëfficiënt vande stalen buizen bedraagt 0,017 mm/m °C.Verzinkt stalen afvoerleidingen worden voor-namelijk toegepast in de utiliteitsbouw. Voor dewoningbouw is het namelijk een te duur mate-riaal. Als prefab-onderdelen voor het instorten inonder andere vloeren, wordt verzinkt staal wel inde woningbouw toegepast. De prefab-onder-delen worden in de fabriek gemaakt. De verbin-dingen worden daarbij gelast. Daarna wordt hetgeheel thermisch verzinkt. Voor deze riolerings-onderdelen zijn speciale T-stukken ontwikkeld,waardoor geen sparingen in de bekisting nodigzijn. De prefab-afvoerleidingen van verzinkt staalkunnen zonder bezwaar in combinatie met stand-leidingen van een ander materiaal worden toege-past (bijvoorbeeld gietijzer of pvc), figuur 9.56-1.

Gietijzeren afvoerleidingen met moffenSystemen van gietijzer met moffen (GA) wor-den nagenoeg niet meer toegepast. De giet-ijzeren buizen en hulpstukken GA zijn voorzienvan moffen en zijn in- en uitwendig geteerd.Voor deze buizen en hulpstukken werden devolgende verbindingssystemen toegepast:

• strikverbinding met jijntouw en gietlood,figuur 9.56-5;

• rubberringverbindingen in verschillende uit-voeringen;

• starrfix-verbinding, bestaande uit een rubber-ring met een ingegoten metalen ring en tweeABS-steunringen, figuur 9.56-6.

9.12.3.f Gietijzeren afvoerleidingenIn NEN 7062 zijn de kwaliteitseisen opgenomenvoor gietijzeren afvoerbuizen en hulpstukken vanhet mofloze type (ML). Het ML-gietijzeren afvoer-materiaal is al geruime tijd – onder de naam SMLSuper Metallit – in een roodbruine kleur in dehandel. De hiervoor gebruikte verfstof bestaat uitsynthetische ijzeroxide-pigmenten. Deze verf ishittebestendig en bestand tegen oppervlakte-corrosie. In afvoerleidingen van mofloos gietijzer kan afval-water worden afgevoerd met een temperatuur

> 100 °C. Voor de verbindingen worden kook-watervaste rubbermanchetten toegepast waar-omheen een chroomstalen klemmantel wordtbevestigd, figuur 9.56-3. De CNV-koppeling iswater- en luchtdicht bij wisselende drukverschil-len van 0–50 kPa. Dit geldt ook voor alle andereverbindingen in de binnenriolering.Tegenwoordig wordt vaker de rapid-koppelingtoegepast, figuur 9.56-7. Dit is een geprofileerdeklemband van gestabiliseerd chroomstaal metvoorgemonteerde dichtingsmanchet van EPDM-rubbber. Het rapid-profiel en de trekkracht van deklemband geven de verbinding een grote stijf-heid. Daardoor kunnen ook leidingdelen wordengeprefabriceerd.Er zijn situaties denkbaar, zoals bij verstoppingenvan inpandige hemelwaterafvoerleidingen en bijtoepassing van persleidingen, waarbij de ver-bindingen tegen grotere drukverschillen bestandmoeten zijn. Voor de verbindingen in mofloosgietijzeren afvoerleidingen bestaan speciale klem-beugels die om de CNV-koppeling heen wordenaangebracht, waardoor de verbinding bestand istegen een drukverschil van 300 kPa, figuur 9.56-4.

Er zijn ook andere uitvoeringen van mofloos giet-ijzeren afvoerleidingen in de handel, zoals:

• type BML, uitwendig voorzien van een specialebeschermlaag voor bruggenbouw;

• type VML, voorzien van een PU-hardschuimi-solatie, afgewerkt met spiraalgefelst verzinktplaatstaal;

• type KML, inwendig voorzien van een dubbeleepoxy-teerlaag voor agressief afvalwater;

• type EML, inwendig geëmailleerd.

De uitzettingscoëfficiënt van gietijzer bedraagt0,01 mm/m °C. Gietijzeren afvoerleidingen wor-den toegepast in de utiliteitsbouw, maar ook welin de gestapelde woningbouw.

9.13 Materiaalkeuze hemelwater-afvoer

Een groot aantal factoren is van invloed op dekeuze van het materiaal voor hemelwaterafvoeren,zoals het afvoersysteem (overlaatstroming of UV-systeem), de montageomstandigheden en deplaats (aan de gevel, inpandig).

2659 BINNENRIOLERING

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 265

Page 278: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Voor het systeem van overlaatstroming wordendezelfde materialen toegepast als voor de vuil-waterafvoeren. Niet elk materiaal is echtergeschikt voor het UV-systeem. UV-systemen zijnverkrijgbaar in onder andere PE, pvc, gietijzer enverzinkt staal.Wat betreft montageomstandigheden geldt het-zelfde als vermeld onder de vuilwaterafvoeren.

9.13.1 Plaats van de leidingen

9.13.1.a Inpandige leidingenOver het algemeen gelden hier dezelfde voor-waarden en aandachtspunten als beschrevenonder de vuilwaterafvoer. Bij verstopping van debuitenriolering kan echter de druk hoger wordendan waartegen de verbindingen bestand zijn. Hetis daarom raadzaam een ontlastput toe te passen.Het lekken van een standleiding kan aanleidinggeven tot schade of stankoverlast.

9.13.1.b Leidingen aan de gevelMeestal betreft het hier het systeem van overlaat-stroming. De toegepaste materialen kunnen zijn:

• leidingen speciaal voor aan de gevel metinschuifverbindingen, waaronder pvc, zink, koperen verzinkt staal;

• leidingmaterialen die ook voor vuilwater-afvoeren worden toegepast, met name pvc, PE,PPC en verzinkt staal;

• leidingen met een slagvast ondereinde, zoalsslagvast pvc, PE, PPC, verzinkt staal en gietijzer.

Leidingen aan de gevel nabij een aangrenzendeweg worden doorgaans tot een hoogte van 1,8 mslagvast uitgevoerd. PVC kan problemen gevenbij lage buitentemperaturen. PE en PPC zijn beterbestand tegen lagere temperaturen. Een nadeelvan kunststof leidingen aan de gevel in het alge-meen is de veroudering die optreedt ten gevolgevan weersinvloeden, waaronder UV-straling.Wat betreft de bestandheid tegen druk geldt het-zelfde als vermeld in paragraaf 9.13.1.a.

9.13.2 CondensatieOm condensatie van waterdamp uit de binnen-lucht op de inpandige hwa-leidingen te voorko-men, worden deze geïsoleerd. Over het algemeenvolstaat een isolatiedikte van 15 tot 20 mm. Dezeisolatielaag moet voldoende dampdicht worden

afgewerkt. Optredende condensatie kan schadetoebrengen aan de bouwkundige constructie.

9.14 Materiaalkeuze buitenriolering

Vroeger werden voor onder andere terreinafvoer-leidingen en huisaansluitleidingen veelalgresbuizen gebruikt, figuur 9.57.

Tegenwoordig wordt voor nieuw aan te leggen ter-reinafvoerleidingen op grote schaal gebruikgemaaktvan pvc-buizen en bijbehorende hulpstukken.PVC-leidingen mogen niet belast worden met lijn-en puntbelastingen. Daarom mogen zij niet op bij-voorbeeld baddingen of tegels worden gelegd. Uitervaring is bekend dat het leggen van pvc-buizenrechtstreeks op aan de fundatie gegoten betonnennokken vroeg of laat tot moeilijkheden kan leiden,met name op plaatsen met zakkende of inklinkendegrond. De kans bestaat namelijk dat er sterke defor-maties optreden ter plaatse van de opleggingen.

266

haaklip

keep

1 2

3 4

De rubberdichtingsring in pijlrichting uitdraaien(1) en met haaklip om de buis klemmen (2). Debuis met voorgemonteerde dichtingsring wordtin de mof geschoven (3). De haaklip en keep vande dichtingsring liggen na ingerolde montageniet in het samenpersgebied van de ring (4).

Figuur 9.57 Montage rubberdichtingsring op een gresbuis

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 266

Page 279: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

9.15 Vuilwaterpompen

Vuilwaterpompen worden toegepast voor situa-ties zoals beschreven in paragraaf 9.1.3.a, duswanneer het lozingstoestel voor vuilwater ofhemelwater lager is gelegen dan 150 mm bene-den de kruin van de straat. De persleiding van devuilwaterpomp wordt buiten het gebouw op dehuisaansluitleiding aangesloten.

9.15.1 Algemene eisen aan de pomp-installatieDe afvoerleiding waardoor onder druk wordtafgevoerd, noemen we een persleiding. Persleidin-gen moeten afzonderlijk tot buiten de gevel wor-den gelegd. Op persleidingen mogen geen ande-re leidingen worden aangesloten. In de pers-leiding wordt een zogenaamde anti-hevellusopgenomen tot circa 1 m boven het straatniveau.Dit om terugstroming bij bijvoorbeeld hevigeregenval te voorkomen, figuur 9.58.Als er geen voorziening is getroffen die voorkomtdat bij verstopping van de huisaansluitleiding hetafvalwater terug in het gebouw wordt geperst, kaneen afzonderlijke aansluiting op het openbaar riool,in overleg met de gemeente, worden aangebracht.

Indien in de pompput huishoudelijk afvalwater ofbedrijfsafvalwater wordt geloosd, dient deze putte worden voorzien van een stankdichte afdekkingen een ontluchtingsleiding. De doorvoeringen vanpersleiding, ontluchtingsleiding en kabels dieneneveneens stankdicht te worden uitgevoerd.

9.15.2 Uitvoeringsvormen van pompen

9.15.2.a Rioolwater- en vuilwaterpompenPompen in de binnenriolering onderscheiden wein vuilwaterpompen en rioolwaterpompen. Vuil-waterpompen worden toegepast indien het afval-water slechts kleine vaste bestanddelen bevat, totmaximaal 8 mm groot. Bevat het afvalwater gro-tere vaste bestanddelen zoals fecaliën dan wor-den rioolwaterpompen toegepast.

Mechanisch gezien zijn vuilwaterpompen teonderscheiden in nat opgestelde en droog opge-stelde pompen. Nat opgestelde pompen wordenook wel dompelpompen genoemd. Bij dompel-pompen is de elektromotor met de pomp geïnte-greerd in een unit of bevindt de motor zich bovende pompput. Dan zijn pomp en motor aan elkaarverbonden met een standpijp, die tevens depomp-as beschermt, figuur 9.59. Het afvalwaterwordt door een afzonderlijke stijgbuis afgevoerd.

Droog opgestelde pompen zijn opgesteld naastde pompput, en de pomp is voorzien van eenzuigleiding naar de opvangtank. Deze vorm vanvuilwaterpompen en rioolwaterpompen komenalleen voor in grote installaties of situaties waarbijhet grove vuil niet door de pomp mag wordengetransporteerd in verband met verstopping.

2679 BINNENRIOLERING

pomp

afvoerlozings-toestellenkelder

maaiveld = straatpeil

ontluchting

rioolterugslag-klep tegenhevelen

pompkelder

begane grond

kelder

vuilwater-berging

Figuur 9.58 Vuilwaterpompinstallatie

pomp

elektromotornaar riool

Figuur 9.59 Vuilwaterdompelpomp

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 267

Page 280: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

9.15.2.b Compacte unitsSpecifiek voor kleinschalige toepassingen, zoals ineen woning of op een woonboot, zijn compacteunits ontwikkeld waarbij de vuilwaterpomp in éénunit is samengebouwd met de persleiding, terug-slagklep, verzameltank en besturing. Deze pom-pen kunnen eenvoudig worden geplaatst, maarmoeten wel zijn aangesloten op de ontspannings-leiding of een speciaal filtersysteem ter voor-koming van vrijkomen van schadelijke gassen.

9.15.3 Pompput

9.15.3.a Algemene eisenBij voorkeur wordt de pompput buiten hetgebouw aangebracht. Deze kan worden uitge-voerd in kunststof of beton. De put moet zijnvoorzien van alle benodigde doorvoeringen, eenstankdicht afgewerkt afdekluik en een hijskettingvoor het omhoog kunnen halen van de pomp tenbehoeve van onderhoudswerkzaamheden. Bijgrote buiten opgestelde pompputten is tevenseen veiligheidsrooster benodigd om te voorko-men dat er iemand in de put valt.Bij binnenopstelling van de pompput mag de putgeen onderdeel uitmaken van de bouwkundigeconstructie. De put moet zijn beveiligd tegenopdrijven of roteren. De ruimte boven de putmoet vorstvrij zijn, goed geventileerd en voorzienvan verlichting.

9.15.3.b DimensioneringDe grootte van de put wordt bepaald door eersthet benodigd bodemoppervlak te bepalen en ver-volgens de hoogte. Het bodemoppervlak isafhankelijk van de grootte van de opgesteldepomp(en). Deze afmetingen worden door defabrikant verstrekt. De hoeken tussen de bodemen de wanden worden afgeschuind om te voor-komen dat zich hierin vuil afzet.De hoogte van de put wordt onder anderebepaald door het in- en uitschakelniveau van depomp. De putinhoud tussen in- en uitschakel-niveau wordt de berging genoemd.De berging is afhankelijk van de maximale afvoerper uur naar de pomp, de capaciteit van de pompen het aantal pompstarts per uur. In NTR 3216 iseen uitgebreide berekeningsmethode opgenomen.

9.16 Vuilafscheiders

De gemeenten kunnen op basis van de Lozings-verordening de kwaliteit en de kwantiteit vanafvalwater aan banden leggen en op deze wijzeeen bijdrage leveren aan een beter milieu. Devoorschriften vermeld in de Lozingsverordeninggelden niet voor woningen. Bedrijven moeten,om aan de voorschriften te kunnen voldoen,afscheiders toepassen.Voor bedrijfsafvalwater dat wordt geloosd op hetopenbaar riool, kan het noodzakelijk zijn het afval-water vooraf te zuiveren of te behandelen. Wanneerdit niet gebeurt, kan het riool verstopt raken of kande werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatienegatief worden beïnvloed. Om afvalstoffen uit hetafvalwater te verwijderen worden zuiveringstechni-sche voorzieningen (ztv) geplaatst. De werking van de zuiveringstechnische voorzie-ning is afhankelijk van het soort afvalwater en dete zuiveren stof. Olie kan bijvoorbeeld op hetwater drijven, maar ook in de vorm van hele klei-ne druppeltjes in het water opgelost zijn (gedis-pergeerd). Nog fijner spreken we van een emul-sie. Alle voorkomende vormen moeten op eenandere manier gezuiverd worden. Hierna wordt een aantal veel voorkomende zuive-ringstechnische voorzieningen toegelicht.

9.16.1 Soorten zuiveringstechnische voor-zieningen (ztv)

9.16.1.a Roosters en zevenDit zijn eenvoudige ztv, meestal geplaatst vooraf-gaand aan een andere ztv. De roosters of zevenhalen de grove onopgeloste bestanddelen uit hetwater. Te denken valt aan toepassingen in steen-fabrieken, broodbakkerijen, slagerijen, enzovoort.

9.16.1.b SlibvangputOm de zwaardere bezinkbare bestanddelen diede werking van de afscheider voor lichte stoffennadelig beïnvloeden tegen te houden, wordenslibvangputten toegepast, figuur 9.60-1. In prin-cipe bestaat een slibafscheider uit een bak voor-zien van een in- en uitlaat. In de slibafscheiderwordt de stroomsnelheid afgeremd, waardoor dezwaardere bestanddelen de gelegenheid krijgente bezinken. Toepassingen zijn onder andere tevinden in autowasplaatsen, in steenfabrieken, op

268

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 268

Page 281: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

medische locaties waar met gips wordt gewerkten in parkeergarages.

9.16.1.c VetafscheiderVetafscheiders, figuur 9.60-2, dienen voor deafscheiding van dierlijke en plantaardige vettenen oliën. In principe bestaat de vetafscheider uiteen bak voorzien van een in- en uitlaat en tweeduikschotten. De ruimte tussen de duikschotten iszo gedimensioneerd dat de vetten en oliën tijdkrijgen om naar de oppervlakte te stijgen. Hettweede duikschot zorgt ervoor dat de afgeschei-den stof in de afscheider blijft. Over het algemeenwordt de vetafscheider voorafgegaan door eenslibvangput.

9.16.1.d Olie/bezine-afscheiderOlie/benzine-afscheiders, figuur 9.60-3, dienenvoor de afscheiding van lichte minerale vloeistoffenen vetten, zoals benzine, diesel- en stookoliën en filteroliën. In principe is de werking van de olie/benzine-afscheider gelijk aan die van een vetaf-scheider. Over het algemeen wordt de olie/benzine-afscheider voorafgegaan door een slibvangput.

9.16.1.e ZetmeelafscheiderAfvalwater dat veel zetmeel bevat (zoals spoelwa-ter van een aardappelschrapmachine) moet, vóórhet naar het rioolstelsel kan worden afgevoerd, ineen zetmeelafscheider een speciale behandelingondergaan, figuur 9.60-4.

Het afvalwater met het zetmeel stroomt het eerstecompartiment (kamer) van de afscheider binnenen wordt daar afgeremd. In de kamer bevindt zicheen grote slibemmer, die schillen en grote delenopvangt. Deze slibemmer dient niet ter vervangingvan de schillenvanger van de schrapmachine.

Afvalwater met zetmeel schuimt zeer sterk. Zosterk soms, dat het schuim door de afdekkingnaar buiten kan dringen. Om het schuim af teremmen is boven de eerste kamer een sproei-installatie aangebracht, die het schuim neerslaat.De sproei-installatie wordt onderbroken (bijvoor-beeld door een buffervat) op de waterleiding aan-gesloten. Het is het beste om de sproei-installatietegelijkertijd met de aardappelschrapmachine inwerking te stellen.

9.16.2 Plaatsing zuiveringstechnische voorzieningenDe vet-, olie/benzine- en zetmeelafscheiders wor-den bij voorkeur buiten het gebouw geplaatst opeen vorstvrije diepte en op niet-berijdbare plaat-sen. Voor reiniging door bijvoorbeeld een tank-wagen moet de afscheider zich op een goedbereikbare plaats bevinden.Vetafscheiders worden zo dicht mogelijk bij debron geplaatst, om te voorkomen dat het vet tezeer afkoelt en zich in de leidingen vastzet. Detemperatuur van het vet moet echter wel tot < 30 °C zijn gedaald.

Na de zuiveringstechnische voorziening kan hetnodig zijn dat een monsternamepunt wordt aan-

2699 BINNENRIOLERING

1 slibafscheider

vetafscheider2

olie-/benzineafscheider3

4 zetmeelafscheider

naar riool

snelheidsremmer

duikschot

machinevan schrap-

2500

+ _

watertoevoeroverloop

buffervat

naar riool

naar riool

naar riool

Figuur 9.60 Zuiveringstechnische voorzieningen

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 269

Page 282: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

gebracht, zodat het bevoegd gezag de kwaliteitvan het afvalwater kan controleren. Dit monster-namepunt worden vereist voor onder andere par-keergarages, chemische wasserijen en laboratoria.

9.17 Individuele Behandeling van Afvalwater (IBA)

Afvoerleidingen moeten zijn aangesloten op eenrioolstelsel. Hiervoor kan echter vrijstelling wor-den verleend, indien lozing op een andere wijzezonder verontreiniging van water, bodem of luchtmogelijk is:

• voor gebouwen die op een afstand groter dan40 m van een rioolstelsel zijn gelegen (buiten-gebieden), gemeten langs de kortste lijn waar-langs de afvoerleidingen naar het punt van aan-sluiting op het rioolstelsel zonder overwegendebezwaren kunnen worden gelegd;

• indien directe lozing op oppervlaktewatermogelijk en toelaatbaar is. (Daarvoor is een ver-gunning nodig ingevolge de Wet verontreinigingoppervlaktewater.);

• voor agrarische bedrijven;

• voor zover uitsluitend hemelwater wordtgeloosd.

Voor de gebouwen in de zogenaamde buiten-gebieden geldt dat zij uiterlijk op 1 januari 2005moeten zijn voorzien van een IBA-systeem meteen voor die situatie afdoende zuivering. IBA staatvoor Individuele Behandeling van Afvalwater.

9.17.1 IBA-zuiveringsklassen en lozings-situatieEr zijn verschillende IBA-systemen op de marktverkrijgbaar, die worden ingedeeld in verschillen-de zuiveringsklassen:

• klasse I: fysische zuivering van zwevende stofen een geringe afbraak van organisch materiaal;

• klasse II: fysische verwijdering van zwevende stofen biologische zuivering van organisch materiaal;

• klasse IIIa: fysische verwijdering van zwevendestof en biologische zuivering van organisch mate-riaal en stikstof;

• klasse IIIb: fysische verwijdering van zwevendestof en biologische zuivering van organisch mate-riaal en stikstof en fosfaat.

Voor elke IBA-klasse is vastgelegd welke stoffennog in het effluent (gezuiverde afvalwater) aan-wezig mogen zijn. IBA-systemen worden beoor-deeld volgens BRL K10002, waarmee de klassewordt vastgelegd.

De ontvangende gebieden waarop de IBA loost,worden ingedeeld in drie typen:

• niet-kwetsbaar;

• kwetsbaar;

• zeer kwetsbaar.

Deze indeling wordt gemaakt op basis van eenaantal criteria, zoals de functie van het ontvan-gende gebied (bijvoorbeeld drinkwaterwinning),de grondsoort (afhankelijk van rijke of armegrond) en het verdunnend vermogen van hetoppervlaktewater (ruim doorstroomd opper-vlaktewater is minder kwetsbaar dan regelmatigdroogvallend water).In niet-kwetsbare gebieden mag worden volstaanmet een IBA-klasse I of II. In kwetsbare gebiedenmoet een IBA klasse II of III worden geplaatst en inzeer kwetsbare gebieden geldt een IBA-klasse III ofzelfs een algemeen lozingsverbod. De provincie ofde gemeente is de instantie die bepaalt welkeIBA-klasse benodigd is in een bepaalde situatie.

9.17.2 Stadia IBA-systeemEen IBA-systeem heeft meerdere stadia:

• voorbehandeling;

• biologische zuivering;

• nabehandeling;

• eventuele infiltratievoorziening in de bodem.

9.17.2.a VoorbehandelingDe voorbehandeling omvat de afscheiding vanbezinkbare en drijvende stoffen uit het afvalwater.Deze voorbehandeling vindt meestal plaats in eenvetafscheider, septictank of voorbezinktank.Een septictank (klasse I), figuur 9.61, is eenmeestal ondergronds geplaatste gecompartimen-teerde tank waarin het afvalwater gedeeltelijkwordt gezuiverd. Bij toevoer van vet wordt ervóór de septictank nog een vetafscheidergeplaatst. Hierop mogen echter geen normalelozingstoestellen worden aangesloten. Voor eengoede werking van de tank moet het afgeschei-den slib regelmatig worden verwijderd.

270

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 270

Page 283: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

9.17.2.b Biologische zuiveringDe biologische zuivering omvat de verwijderingvan fijn opgeloste (colloïdale) en zwevende com-ponenten door micro-organismen. Hierbij wordtonderscheid gemaakt in de volgende typen:

• filtratievoorzieningen, zoals bijvoorbeeld eenzandbed;

• helofytenfilters;

• compactsystemen.

In een filtratievoorziening vindt biologische zuive-ring plaats door aan de zandkorrels gehechtemicro-organismen en door de filterende werkingvan het zandpakket.Een helofytenfilter (helofyt = waterplant) is eenkunstmatig moeras, waarbij de planten zijngeworteld op de bodem en met de bladerenboven het wateroppervlak uitsteken, zoals riet enlisdodde. Afhankelijk van de doorstromings-richting wordt er nog een onderscheid gemaaktin horizontale en verticale helofytenfilters. Figuur9.62 laat een voorbeeld van een horizontaaldoorstroomd helofytenfilter zien.

Een compactinstallatie is er ook in verschillendeuitvoeringsvormen. Een voorbeeld hiervan is debiorotor, waarbij het afvalwater wordt gezuiverddoor biomassa op een horizontaal of verticaaldraaiende rotor, figuur 9.63.

9.17.2.c NabehandelingDe nabehandeling vindt plaats in een compact-installatie, waarbij de gevormde biomassa doormiddel van een nabezinktank of trommelfilterwordt afgescheiden van het gezuiverde water. Hetgezuiverde water (effluent) wordt rechtstreeksgeloosd op het oppervlaktewater of via een infil-tratievoorziening in de bodem geïnfiltreerd.In een nabezinktank wordt de biomassa geschei-den van het effluent door bezinking. Het slibwordt automatisch opgeslagen in de tank enregelmatig verwijderd. In een trommelfilter wordthet effluent gefilterd door een ronddraaiendecilinder voorzien van filterdoek of gaas met eenmaaswijdte van maximaal 50 micrometer. Dit filter dient dagelijks te worden gereinigd. Hetafgescheiden slib wordt teruggevoerd naar devoorbehandeling (septictank).

9.17.2.d InfiltratievoorzieningBij lozing in de bodem is een infiltratievoorzieningnodig, zoals:

• zakputten;

• infiltratiekanalen;

• (opgehoogde) infiltratiebedden.

Een zakput, figuur 9.64, is een ondergronds aange-brachte put, voorzien van uitstroomopeningen in dewand en bodem. Afvoer van het effluent gebeurtdrukloos (vrij verval). De put zelf wordt gevuld metgrof puin of grind. Het systeem van opneming inde grond is niet bij alle grondsoorten goed moge-lijk. Bij klei- en veengronden kan de toepassing van

2719 BINNENRIOLERING

ontluchtingsgatenmaaiveld

deksels

Figuur 9.61 Septictank Bron: NTR 3216

(influent)

scheprad

waterafval-

nabezinktankdoorstroomrichting slibafvoer

gezuiverd water

in water draaiende rotors

(effluent)

Figuur 9.62 Horizontaal doorstroomd helofytenfilter

Bron: ISSO-publicatie 70.2

Figuur 9.63 Biorotor Bron: ISSO-publicatie 70.2

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 271

Page 284: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

een zakput op problemen stuiten. Losse zand-gronden zijn hiervoor het meest geschikt.Infiltratiekanalen zijn ondergrondse vorstvrij gele-gen drainagebuizen. Bij een infiltratiebed zijnmeerdere infiltratiekanalen gekoppeld tot éénbed, figuur 9.65. In deze infiltratiesystemen vindtnog verdere zuivering van het water plaats.

9.18 Hemelwater-infiltratiesystemen

In hoofdstuk 7 en paragraaf 9.1.1.f is al naderingegaan op de achtergronden voor de toepas-sing van hemelwater-infiltratiesystemen. Dezesystemen worden op steeds grotere schaal toege-past. Binnen de perceelgrens kunnen de volgendeinfiltratieprincipes worden onderscheiden:

• infiltratie via het verharde oppervlak;

• infiltratie aan het oppervlak;

• ondergrondse infiltratie;

• een combinatie hiervan (wadi).

9.18.1 Infiltratieprincipes

9.18.1.a Infiltratie via het verharde oppervlakHierbij vindt infiltratie plaats doordat het watervia de voegen of poriën van de wegverharding in

de bodem zakt. De wegverharding kan bestaanuit halfverharding (grind, puin en dergelijke), ele-mentenverharding (bestrating) of zeer open asfaltbeton (ZOAB). Bij deze manier van infiltrerenbestaat de mogelijkheid dat de verharding in deloop van de tijd vervuilt waardoor de infiltratie-capaciteit afneemt. Om die reden wordt vaak een reserve-infiltratievoorziening aangebracht,zoals een groenstrook langs de weg.

9.18.1.b Infiltratie aan het oppervlakHet hemelwater treedt vanaf het oppervlak in debodem. De bodem bestaat meestal uit eenbegroeiing met gras. De volgende voorzieningenzijn te onderscheiden:

• infiltratieveld;

• infiltratiebassin;

• infiltratiegreppel.

InfiltratieveldEen infiltratieveld is een onverhard terrein met ofzonder begroeiing, waarin water kan infiltreren.Te denken valt aan groenstroken, bermen, plant-soenen en tuinen. Het infiltratieveld heeft een(geringe) bergingscapaciteit doordat het iets ver-diept is gelegen ten opzichte van de omringendeomgeving. Deze verdieping mag maximaal 0,3 mbedragen in verband met verdrinkingsgevaar vanspelende kinderen.

InfiltratiebassinEen infiltratiebassin is in feite een infiltratieveld,echter gelegen op een diepte van 1 – 4 m. Hier-door is geen gebruik mogelijk voor recreatie. Infil-tratiebassins zijn daardoor moeilijker in stedelijkgebied in te passen.

InfiltratiegreppelEen infiltratiegreppel is een lijnvormige voorzieninggelegen in een groenstrook of tuin. De greppel ismaximaal 0,3 m diep. Dit heeft tot gevolg dat dehemelwaterafvoeren niet ondergronds kunnenworden aangesloten, maar bovengronds via mol-goten in de greppel moeten eindigen. Een molgootkan bijvoorbeeld zijn een ‘paadje’ van holle tegels.

9.18.1.c Ondergrondse infiltratieBij ondergrondse infiltratie worden de hemel-waterafvoeren ondergronds aangesloten op eenondergrondse berging van waaruit het hemel-

272

(voorbehandeld)afvalwater

gezuiverdwater

(influent)(effluent)

Figuur 9.65 Infiltratiebed Bron: ISSO 70.2

mangat met deksel

grondwaterstand

puin

open stootvoegenmetselwerk met

takkenpuin en

Figuur 9.64 Zakput

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 272

Page 285: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

water in de bodem kan infiltreren. De volgendesystemen zijn daarbij te onderscheiden:

• infiltratiekoffer;

• infiltratiekrat;

• doorlatend riool;

• infiltratieput.

InfiltratiekofferEen infiltratiekoffer is een sleuf die wordt gevuldmet doorlatend materiaal zoals kleikorrels of puin.De voorziening wordt omhuld door geotextiel,wat vervuiling door zand en wortelingroei moettegenhouden. In de hemelwaterafvoeren wordtvoor de infiltratiekoffer een blad- en zandvangeraangebracht.

InfiltratiekratHet principe van een infiltratiekrat, figuur 9.66,komt overeen met dat van de infiltratiekoffer,echter de voorziening bestaat geheel uit eenkunststof krat. Kratten kunnen onbeperkt aanelkaar worden gekoppeld.

Doorlatend rioolDe werking van een doorlatend riool is hetzelfdeals die van een koffer of krat, echter de voorzie-ning bestaat uit een lange doorlatende buis. Debuizen kunnen hemelwater infiltreren en ookafvoeren naar oppervlaktewater. Tevens kunnenzij dienst doen als drainage. De buizen zijn langen daarmee veelal perceeloverschrijdend.

InfiltratieputEen infiltratieput is een verticale put met geperfo-reerde wanden. De eenvoudigste uitvoering bestaatuit een gat gevuld met grind. Het ruimtebeslag isklein, echter vanwege de diepte kan hij alleen wor-den toegepast bij lage grondwaterstanden.

9.18.1.d WadiEen wadi is een bijzondere infiltratievoorziening.Het is in feite een combinatie van een infiltratie-greppel met daaronder gelegen een infiltratiekratof -koffer, figuur 9.67. Het hemelwater gaat boven-gronds via molgoten naar de greppel. Via de grep-pel infiltreert het water in de bodem, waarbij debodem tevens het water nazuivert. Onder de greppel ligt de tweede voorziening als buffer. In de infiltratiekoffers of -kratten is een drain aan-gebracht om het water gelijkmatig te verdelen.Tevens kan de drain als noodoverloop naar opper-vlaktewater fungeren. Als extra beveiliging kan eenslok-op worden aangebracht. Dit is een recht-streekse verbinding tussen het hemelwaterafvoeren het infiltratiekrat, waarbij de bovenzijde van deslok-op iets hoger is gelegen dan de maximaal toe-laatbare waterhoogte in de greppel.Een wadi heeft als nadeel dat hij veel ruimte inbeslag neemt en bij woonhuizen vaak met brug-getjes wordt gekruist. Dit bemoeilijkt het maaienvan het gras.

2739 BINNENRIOLERING

grondwaterstand

molgoot

omhuld doorkunststofkrat

geotextiel

slokop

Figuur 9.66 Infiltratiekrat

bladvang, nooduitlaat en ontluchting

kunststofkratomhuld doorgeotextiel

zandvang

grondwaterstand

Figuur 9.67 Wadi

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 273

Page 286: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

9.18.2 Relevante aandachtspunten ontwerp

9.18.2.a BodemopbouwDe geohydrologische situatie is van groot belangvoor de keuze en de dimensionering van de infil-tratievoorziening. In een vroegtijdig stadiummoet daarom altijd de bodemopbouw wordenonderzocht. Hierbij wordt gekeken naar:

• de (hoogste en laagste) grondwaterstanden;

• de opbouw van de ondergrond (aanwezigheidniet doorlatende kleilagen, watervoerende lagen);

• de doorlatendheid van de bodem waarinwordt geïnfiltreerd;

• mogelijke bodemverontreiniging.

9.18.2.b Filter en geotextielOm vervuiling en dichtslibben van de voorzieningdoor het instromende hemelwater te voorkomenzijn bij een ondergrondse voorziening altijd eenblad- en zandvanger noodzakelijk. Deze wordtgeplaatst in de hemelwaterstandleiding langs degevel. Bij vollopen van de voorziening kan dezebladvanger tevens dienst doen als overstort.Om inspoelen van omliggende grond in de voor-ziening te voorkomen wordt de ondergrondseberging omhuld met een geotextiel. Dit kan zoweleen weefsel of een vlies zijn, vaak vervaardigd vanpolyester, polypropeen of polyetheen (HDPE ofLDPE). Het filterdoek moet voldoende sterk zijnen duurzaam zijn.

9.18.2.c NoodoverloopHet uitgangspunt bij de dimensionering van deinfiltratievoorziening is een neerslagsituatie die meteen bepaalde herhalingstijd optreedt. Valt er meerneerslag dan waarop de voorziening is berekend,dan zal hij overlopen. Om overlast te voorkomenmoet daarom een noodoverloop worden aange-bracht. Deze noodoverloop kan bijvoorbeeld uit-monden op het oppervlaktewater. Het steeds vakerin werking treden van de noodoverloop kan eensignaal zijn dat het systeem is vervuild.

9.18.2.d DimensioneringBij dimensionering van een infiltratievoorzieningzijn een aantal aspecten van belang, zoals debodemopbouw, de hoeveelheid afstromendhemelwater, de regenintensiteit of herhalingstijdwaarmee wordt gerekend en de grootte van hetinfiltrerend oppervlak.

De dimensionering is het vinden van een balanstussen inloop van hemelwater in de infiltratie-voorziening, de bergingscapaciteit en de afvoercapaciteit (infiltratie). Hoe groter de afvoercapaciteit, hoe kleiner de berging kan zijn enandersom.

Bij de berekening van de inloop van het hemel-water worden regenduurlijnen gebruikt. Dit zijngrafieken waarin de hoeveelheid neerslag is weer-gegeven die valt in een bepaalde periode op basisvan een gegeven overschrijdingsfrequentie (her-halingstijd). Hierbij wordt bijvoorbeeld onder-scheid gemaakt in eenmaal per jaar tot eenmaalper 10 jaar of zelfs eenmaal per 100 jaar. Gebrui-kelijk is te kiezen voor eens in de twee jaar, watbetekent dat eens in de twee jaar de noodover-loop in werking treedt.De afvoer van de voorziening wordt berekend meteen formule waarin onder andere het infiltratie-oppervlak en de doorlatendheid van de bodem (k-waarde in m/s) zijn verwerkt.

Een deel van het water wordt tijdelijk in de voor-ziening geborgen. Hiervoor wordt voor verschil-lende regenintensiteiten en bijbehorende neer-slagperiode de bergingscapaciteit bepaald. Uit-eindelijk kunnen op basis van het volume van demaximaal benodigde berging de afmetingen vande voorziening worden bepaald.

9.18.2.e Constructieve aspectenBij het aanleggen van een infiltratievoorzieningmoet onder andere rekening worden gehoudenmet de functie van de bodem (de begaanbaar-heid), de draagkracht en de kans op dichtslibben.De begaanbaarheid en draagkracht van eenbodem van zand zijn bijvoorbeeld veel groter danvan een bodem van klei of veen. Om de instroom van zand (dichtslibben) tebeperken heeft het de voorkeur de infiltratievoor-ziening pas te realiseren nadat het gebouw isopgeleverd. Dit houdt in, met name voor infiltra-tie aan het oppervlak, dat tijdens de bouw tijde-lijke voorzieningen moeten worden getroffen.De plaats waar de infiltratievoorziening is geplandmoet tijdens de bouw zoveel mogelijk worden ont-zien, om verdichting van de bodem te voorkomen.

274

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 274

Page 287: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Geraadpleegde en aanbevolen literatuur

1 ISSO-publicatie 70.2 Individuele behandelingvan afvalwater (IBA), 20002 Leidraad Riolering, Stichting RIONED, Ede (halfjaarlijks aangevuld)3 NTR 3216 Richtlijnen voor het ontwerp vanbinnenriolering, 1977 (Dit is de technische richtlijndie behoort bij en oplossingen geeft zoalsbedoeld in de NEN 3215.)4 Scheffer, W.J.H.: Het ontwerpen van sanitaireinstallaties. Reed Business Information, 2000.

NormenNEN 2672 Aanleg van binnenriolering van onge-plastificeerd PVC NEN 3215 Binnenriolering – Eisen en bepalings-methoden NEN 6065 Bepaling van de bijdrage tot brand-voortplanting van bouwmateriaal(combinaties) NEN 6702 Technische grondslagen voor bouw-constructies – TGB 1990 – Belastingen en ver-vormingen NEN 7012 Buizen van ABS voor binnenhuisriolering NEN 7013 Expansiestukken van PVC en ABS voorbinnenrioleringen NEN 7038 Hulpstukken van ABS voor binnen-riolering NEN 7062 Gietijzeren buizen voor hulpstukken vanhet mofloze type voor binnenrioleringen

2759 BINNENRIOLERING

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 275

Page 288: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

06950475_H09 23-11-2005 10:32 Pagina 276

Page 289: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

10Zonneboilersir. J.J.N.M. Hogeling, ing. O.W.W. Nuijten

De noodzaak tot besparing van fossiele energie en het voorkomen van

onnodige CO2-/SO2-/NOx-emissies ten gevolge van verbrandings-

processen stimuleren ons steeds meer gebruik te maken van duurzame

energie, met name van zonne-energie. Ook in ons land is bij een

onbewolkte hemel de instraling op een op de zon gericht vlak aanzien-

lijk, terwijl de diffuse straling ook bij een bewolkte hemel nog een

redelijke bijdrage aan energie levert.

Alle opgevangen energie kan in het algemeen niet direct worden

benut. Bij gebruik van zonnecollectoren wordt de warmte voor een

aantal uren of dagen opgeslagen in een geïsoleerd warmwater-

reservoir of boiler.

06950475_H10 23-11-2005 10:10 Pagina 277

Page 290: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Inleiding

De in dit hoofdstuk te bespreken zonneboilers zijnvoorverwarmers. Op zonloze of zonarme dagenof perioden moet een naverwarmer het voor-verwarmde water op de gewenste gebruikstem-peratuur brengen.Gezien de ‘ingevangen’ temperatuur van hetcollectorwater is de zonneboiler het meestgeschikt om toe te passen voor de productie vanwarm tapwater in woningen en woongebouwen,waar de behoefte aan warm water dagelijks nage-noeg constant is. Ook campings komen in aan-merking, omdat warm water wordt gevraagd inde periode dat de zon het langste schijnt. Het ver-mogen van het naverwarmingstoestel kan dan opdit gebruik worden afgestemd.Ook voor het verwarmen van zwembadwater isde zonneboilerinstallatie bijzonder geschikt.In het kort zullen we de belangrijkste zaken bespre-ken die bij het ontwerp en het toepassen van zonne-boilers een rol spelen. Deze informatie is ontleendaan ISSO-publicatie 14 Zonneboilers, ontwerp, uit-voering en advisering, uitgave 1992 en ISSO-publica-tie 59 Grote zonneboilers - ontwerp, uitvoering enadvisering, uitgave 2001. Voor uitgebreidere infor-matie verwijzen we naar deze publicaties.

10.1 Zonnecollector en collector-systemen

Een zonneboiler is een voorverwarmingsinstallatievoor warm tapwater, waarbij van de zon afkom-stige warmte met behulp van een zonnecollector

wordt opgevangen en afgevoerd naar een voor-raadvat, waarin het verwarmde water tijdelijkwordt opgeslagen.In de zomerperiode zullen de collectoren eengroot deel van de warmwaterbehoefte kunnenverzorgen. In de winterperiode, waarin het voor-raadwater weinig kan worden verwarmd, moeteen naverwarmer een belangrijk deel van de taakovernemen. In figuur 10.1 is het principe van eenzonneboiler met naverwarmer schematisch weer-gegeven.

10.1.1 CollectorEen collector is dat deel van de zonneboiler-installatie dat de zonnestralen opvangt. Het deelvan de collector waar de zonnestralen opvallen,noemen we de absorber. Daar wordt de zonne-straling geabsorbeerd en omgezet in warmte.Vervolgens wordt deze warmte door de warmte-transportvloeistof die door de collector stroomt,afgevoerd naar het opslagvat (boiler).

Voor een zonneboilerinstallatie wordt meestalgebruik gemaakt van een met vloeistof gevuldevlakke-plaatcollector. Vlakke-plaatcollectoren zijnin een veelheid van typen en soorten verkrijgbaar.Het zijn vrijwel altijd geprefabriceerde eenheden,die geschikt zijn voor opbouw of inbouw in eenhellend dak, figuur 10.2, of die met behulp vaneen hulpconstructie kunnen worden geplaatst opeen plat dak of tegen een gevel; voor geïnte-greerde dakconstructie kunnen losse absorbersworden geleverd.

De belangrijkste onderdelen van de collector,figuur 10.3, zijn:

• een zwarte of een spectraal-selectief behandel-de absorberplaat. Deze heeft als functie opvallendzonlicht te absorberen en om te zetten in warmteen deze warmte af te geven aan de passerendetransportvloeistof;

• een leidingsysteem voor de transportvloeistof,die in goed contact staat met de absorberplaat,waardoor goede en snelle overdracht van deopgevangen warmte kan plaatsvinden;(Deze twee onderdelen samen worden de absor-ber genoemd.)

• één of meer transparante afdekkingen aan debovenzijde van de absorber. Deze hebben alsfunctie zonnestralen zoveel mogelijk door te

278

zonneboiler naverwarmer

opslag-vat

regel-apparaat

collector

pompkoudwater

warmwatertappunten

Figuur 10.1 Principe van een zonneboiler met naverwarmer

06950475_H10 23-11-2005 10:10 Pagina 278

Page 291: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

laten, maar warmtestralen van de absorber zoveelmogelijk tegen te houden. Door de afdekking(en)wordt de absorber geïsoleerd van de koudere bui-tenlucht;

• een isolatiepakket aan de achterzijde en even-tueel aan de zijkanten van de absorber. De functiehiervan is het warmteverlies aan de niet-zonzijdevan de absorber te verminderen;

• een doosconstructie om de verschillende onder-delen op hun plaats te houden en te beschermentegen weersomstandigheden (bij geïntegreerdedakconstructies vervalt dit onderdeel).

10.1.2 SystemenUitgaande van de wijze waarop de vloeistofcircu-latie door de zonnecollector plaatsvindt, kunnenwe een drietal veel gebruikte systemen onder-scheiden:1 het pompcirculatiesysteem;

2 het natuurlijke circulatiesysteem;3 het leegloopsysteem.

1 Pompcirculatiesysteem Het pompcirculatiesysteem is een systeem meteen gesloten primair circuit, figuur 10.4. Doormiddel van een temperatuurverschilregelaar (ofdifferentiaalthermostaat) wordt een circulatie-pomp in werking gesteld zodra de opgevangenwarmte nuttig kan worden gebruikt, en buitenwerking gesteld zodra dit niet meer het geval is.Dit systeem heeft de volgende beperkingen:

• een regelsysteem is noodzakelijk;

• de pomp vraagt een elektrische aansluiting engebruikt energie;

• vorstbeveiliging is noodzakelijk (bijvoorbeeldantivries).

2 Natuurlijke circulatiesysteemAls de vloeistof in de collector warmer is dan in hetopslagvat, zal een stroming ontstaan door thermo-sifonwerking. Een circulatiepomp en een differen-tiaalthermostaat zijn overbodig. Dit systeem heeftde volgende beperkingen, figuur 10.5.:

• de collector moet aanzienlijk beneden hetopslagvat worden geplaatst;

• vorstbeveiliging is noodzakelijk;

• de leidingen moeten kort zijn en een groterediameter hebben om voldoende stroming tewaarborgen;

• de leidingen moeten met voldoende afschotworden aangelegd om luchtinsluitingen te voor-komen.

3 LeegloopsysteemDit zijn pompcirculatiesystemen met een aanvul-

27910 ZONNEBOILERS

zijgootstuk

tengel panlat

collectorbak

met pansteunbovenste gootstuk

met loodslabbeonderste gootstuk

kunststof foliedakpan

geisoleerde dakplaat

gording 71 x 171

panlat

tengel

1 verticale doorsnede

2 horizontale doorsnede indekken van collector met behulp van gootstukken

(schaal 1:10)

Figuur 10.2 Aansluiting collectoren op de dakconstructie

diffusestraling

directestraling

transparante afdekking

doosconstructie

absorber met vloeistofkanalen

isolatie

luchtspouw

Figuur 10.3 Vloeistofcollector

06950475_H10 23-11-2005 10:10 Pagina 279

Page 292: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

≥ 60

0

collector

lende (vorst)beveiliging, figuur 10.6. Zodra geenzonnewarmte meer kan worden gewonnen ofoververhitting dreigt, wordt de circulatiepompuitgeschakeld; de transportvloeistof zakt uit decollector in een reservoir (terugloopsysteem) ofvloeit af naar de riolering (wegloopsysteem).Beperkingen van deze systemen zijn:

• er moet een luchtinlaatvoorziening (beluchter)worden aangebracht;

• de kans op corrosie neemt toe;

• er is een groter pompvermogen noodzakelijk;

• de collector moet hoger worden geplaatst danhet reservoir (opslagvat of aftapinrichting).

Deze systemen worden voornamelijk toegepast alsindirect systeem, dat wil zeggen dat de vloeistofvoor het warmtetransport (het primaire circuit)gescheiden is van het te verwarmen leidingwater

(het secundaire circuit), figuur 10.7-2. Het directesysteem, waarbij gebruikswater door de collectorstroomt, figuur 10.7-1, komt ook voor bijvoor-beeld voor de verwarming van zwembadwater.De collector moet dan voldoen aan strenge eisen.Ook moet bij dit systeem de collector bij gevaarvan bevriezen worden afgesloten en afgetapt. Naast deze systemen zijn nieuwe ontwikkelingenals vacuüm-buiscollectoren en warmtepijp-systemen verkrijgbaar, figuur 10.8.

10.2 Overige onderdelen van eenzonneboiler

Naast een collector, bevat een zonneboiler eenopslagvat, een circulatiepomp, leidingen enappendages.

280

open expansievat

collector

pomp

overdrukbeveiliging

geslotenexpansievat

warm waterkoud water

1 open circulatie 2 gesloten circulatie

Figuur 10.4 Pompcirculatiesysteem met gesloten circulatie Figuur 10.5 Natuurlijk circulatiesysteem

vorstbeveiliging

collector

primaircircuit

secundaircircuit

collector

pomp

1 direct systeem 2 indirect (gescheiden) systeem

Figuur 10.6 Leegloopsysteem Figuur 10.7 Direct en indirect systeem

06950475_H10 23-11-2005 10:10 Pagina 280

Page 293: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

10.2.1 OpslagvatBij de indirecte systemen is het opslagvat voor-zien van een warmtewisselaar, figuur 10.7-2.Deze warmtewisselaar kan worden uitgevoerd als:

• een leidingspiraal, aangebracht in het opslag-vat, hetzij in het primaire circuit, figuur 10.9-1,hetzij in het secundaire circuit, figuur 10.9-2;

• een dubbelwandig opslagvat, figuur 10.9-3;

• een los element (externe warmtewisselaar),figuur 10.9-4, hoofdzakelijk toegepast in gevallenwaarin een voorraadvat met een enkele warmtewis-selaar beschikbaar is en een warmtewisselaar metdubbele scheidingswand wordt voorgeschreven.

Wanneer de leidingspiraal in het secundaire circuitwordt aangebracht, is het opslagvat geheel gevuldmet transportvloeistof van het primaire circuit. Indat geval is er dus een veel grotere hoeveelheidvan deze vloeistof nodig, dan bij plaatsing van dewarmtewisselaar in het primaire circuit.

De in de handel verkrijgbare indirecte cv-boilersvoor warmwaterproductie voldoen meestal ook inzonneboilersystemen. De isolatie van deze boilersmoet dan wel voldoende zijn. De minimale warmte-weerstand R bedraagt 2,5 m2 K/W; een verbeteringvan de warmteweerstand R tot 10 m2 K/W geeft

28110 ZONNEBOILERS

secundaircircuit secundair

circuit

1 absorber ingebouwd als vlakkeplaatcollector

2 absorber ingebouwd in luchtledige glazen buis

aluminiumblokje voorwarmte-overdracht

doorsnede

doorsnede

glasomhullingvoor vacuüm

Figuur 10.8 Warmtepijpcollectoren

primaircircuit

primaircircuit

in- en afvoer van hetsecundaire circuitmoet afgeschermdworden om beroeringvan het water bij forstappen te vermijden

secundaircircuit

tussencircuit

secundaircircuit

1 warmtewisselaar in primair circuit

2 warmtewisselaar in secundair circuit

3 dubbelwandig opslagvat

4 dubbelwandig opslagvat met externe warmte- wisselaarFiguur 10.9 Principe warmtewisselaar

06950475_H10 23-11-2005 10:10 Pagina 281

Page 294: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

nog slechts 4% opbrengstverbetering. Vooral moetaandacht worden besteed aan de isolatie van deappendages en aansluitingen van het boilervat.Ook moet ervoor worden gezorgd dat de aanslui-tingen zo gemaakt worden dat er geen ongewenstthermo-sifonwerking kan optreden. Ongewensteterugstroming of circulatie van opgewarmd waterkan ernstig energieverlies veroorzaken.

10.2.2 CirculatiepompVoor huishoudelijke installaties is een pomp meteen zeer gering vermogen voldoende. Bij eengoede (aan/uit)regeling van de pomp is voor eeneengezinshuishouden het jaarlijks energieverbruikvoor een standaard boiler-collectorcombinatiemeestal lager dan 60 kWh.

10.2.3 LeidingenDe kans op corrosie en dergelijke is het kleinst, wan-neer koperen leidingen worden toegepast. Dezezijn echter niet te gebruiken tezamen met aluminiumonderdelen van bijvoorbeeld absorbers. Bij zeerhoge temperaturen kunnen (zacht) gesoldeerdeverbindingen losraken. Hard solderen of toepassenvan draad- of knelfittingen wordt aanbevolen.Naast koperen leidingen, zijn ook kunststof-buizen, zoals polybuteen, verkrijgbaar, diebestand dienen te zijn tegen hoge temperaturen.

Het op afschot leggen van leidingen is, vooral bijnatuurlijke circulatie en bij leegloopsystemen,noodzakelijk om luchtinsluitingen te vermijden.Buitenshuis moeten de leidingen worden geïso-leerd, binnenshuis wordt dit vooral bij langere lei-dingen, grotere diameters en bij leidingen die inniet-verwarmde vertrekken zijn gemonteerd, sterkaanbevolen. Door isoleren binnenshuis wordt dejaarlijkse energieopbrengst met 3 tot 7% ver-meerderd ten opzichte van in het geheel nietgeïsoleerde leidingen.

10.2.4 AppendagesDe meest voorkomende appendages zijn:

• de ontluchter, aangebracht op het hoogstepunt;

• de inlaatcombinatie (bestaande uit een terug-slagklep en ontlastklep) in de drinkwatertoevoernaar de boiler, om te voorkomen dat het warmeboilerwater uit het opslagvat kan terugstromen inhet leidingnet;

• de vloeistof in de collector moet kunnen uitzet-ten, daarom wordt een expansievat toegepast; terbeveiliging is evenals bij een cv een overdruk-beveiliging noodzakelijk;

• vul- en aftapkranen.

10.3 Warmtetransportvloeistof

Het warmtetransport van de collector gaat via eenrond gepompte of circulerende warmtetransport-vloeistof. De uiterste temperaturen die bij een col-lector kunnen voorkomen, zijn –20 °C en +150 °C.Meestal wordt water als transportvloeistof gebruikt.Om bevriezing van dit water te voorkomen, moeten we of het water eruit laten lopen als hetgaat vriezen (het leegloopsysteem) of een antivries-middel toevoegen. Door toepassen van antivries-middelen wordt niet alleen bevriezing voorkomen,maar ook het kookpunt van het water verhoogd;het koken komt dan nog maar zelden voor. Eenbeveiliging blijft echter noodzakelijk.

10.4 Naverwarmers

Naverwarmers moeten warm tapwater kunnenleveren van een voor het gebruiksdoel gewensteconstante temperatuur bij een aanvoer van wateruit het opslagvat met een wisselende temperatuur.Voorraadtoestellen (gasgestookte, elektrischverwarmde of cv-gevoede boilers) kunnen dit,omdat ze thermostatisch zijn geregeld. Niet alledoorstroomtoestellen zijn thermisch geregeld.Thermostatisch modulerende gasgeisers moetencirca 30% van hun vermogen benutten, willen zein werking blijven. De zogenoemde ‘zonnegeiser’voegt daartoe met behulp van een thermostati-sche mengkraan koud water bij. Ook kan met eenthermostatisch geregelde omloopleiding de geiserworden gepasseerd. Van elektrische doorstroom-toestellen zijn alleen de thermostatisch geregeldeapparaten geschikt voor naverwarming.

10.5 Zonneboilerconcepten voor toepassing in een eengezinswoning

In ISSO-publicatie 14 worden zonneboilerconcep-ten gepresenteerd. Hieronder wordt verstaan een

282

06950475_H10 23-11-2005 10:10 Pagina 282

Page 295: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

specifieke combinatie van zonneboiler (collector +opslagvat) en naverwarming. Afhankelijk van eenaantal omstandigheden, moet in feite voor eenbepaald concept gekozen worden, zie figuur 10.10.Ter illustratie zijn informatiebladen over twee con-cepten opgenomen. In figuur 10.11 is informatie-blad van een systeem met een gasgestookt door-stoomtoestel weergegeven en in figuur 10.12 eeninformatieblad met een elektrisch voorraadtoestel.

10.6 Zonneboilers voor eengezins-huishoudens

Met dit type zonneboiler voor een scherp afgeba-kend toepassingsgebied, is inmiddels een bredeervaring opgedaan. De gebruiksomstandighedenvan de zonneboiler zijn dan ook redelijk goedbekend, zodat het mogelijk is vuistregels te pre-senteren voor het dimensioneren en installeren.

10.6.1 WarmtapwaterverbruikHet dagelijkse warmwaterverbruik is van grootbelang voor de dimensionering van een zonne-boiler en de berekening van de besparing op hetenergiegebruik.Betrouwbare statistische gegevens omtrent hetwarmtapwaterverbruik in Nederland zijn echterniet beschikbaar. Op basis van incidentele metin-gen is het bekend dat het warmwaterverbruik perhuishouden sterk kan verschillen (80 tot 200 literper dag).Op basis van deze incidentele gegevens wordenin het algemeen de volgende cijfers gehanteerd:

• laag verbruik: tot 80 liter/dag;

• gemiddeld verbruik: 80 tot 140 liter/dag;

• hoog verbruik: 140 tot 200 liter/dag.

Hierbij wordt ervan uitgegaan dat het water tot65 °C wordt opgewarmd.

10.6.2 Dimensies van het collector-oppervlak en de opslaginhoudVoor de bepaling van het collectoroppervlak (Ac inm2) en de inhoud van de warmteopslagtank (Vopslag

in m3) kunnen we in eerste instantie de volgendevuistregel aanhouden, zie ook figuur 10.13.De grootte van de zonneboiler wordt vastgesteldop een jaarlijkse warmteproductie van circa 50%van de warmtevraag voor warm tapwater. De zon-

neboiler wordt gedimensioneerd op basis van hetdagelijkse warm tapwaterverbruik (= Vvraag in m3):

Ac = 25 × Vvraag (m2)

Vopslag = Vvraag (m3)

Deze zonneboilergrootte wordt als een globaaloptimum gezien voor de economische rentabi-liteit. Dit optimum is echter afhankelijk van eco-nomische factoren zoals kostprijs van de zonne-boiler, de subsidieregelingen en de energieprijs.Grote verschuivingen in deze factoren kunnen lei-den tot een andere optimale grootte van dezonneboiler.

De vuistregels zijn toepasbaar voor:

• een spectraal-selectieve enkelglas collector;

• warmwatertemperatuur van 55 à 65 °C;

• een warmtapwaterverbruik, gelijkelijk verdeeldover het gehele jaar.

10.6.3 CollectortypeZoals we in paragraaf 10.1 hebben besproken,worden in Nederland de volgende collectortypenin een zonneboiler toegepast:

• warmtepijp vacuümcollector (VAC), figuur10.8. Dit type collector wordt slechts incidenteeltoegepast in zonneboilers. Het temperatuurbereikvan de collector is hoog (200 °C) voor een toepas-sing in een zonneboiler. Door dit hoge tempera-tuurbereik is het echter wel mogelijk een groteenergiebijdrage te bereiken. De prijs per m2 vandeze collector is vooralsnog hoog;

• spectraal-selectieve vlakke-plaatcollector metenkelglas (SSE). Dit type collector wordt het meesttoegepast in zonneboilers. Het temperatuurbereikvan de collector komt overeen met de toepassingin een zonneboiler (tot 100 °C);

• zwarte vlakke-plaatcollector met enkelglas(ZWE). Dit type collector wordt toegepast inzonneboilers. Het temperatuurbereik van de col-lector komt redelijk overeen met de toepassing ineen zonneboiler (tot 70 °C);

• onafgedekte collector (OAC). Dit type collectorwordt eveneens zelden toegepast in zonneboilers.Het temperatuurbereik van de collector is vrij laag(tot 40 °C). Door dit lage temperatuurbereik is hetniet mogelijk een grote energiebijdrage te berei-ken. De prijs per m2 van deze collector is laag.

28310 ZONNEBOILERS

06950475_H10 23-11-2005 10:10 Pagina 283

Page 296: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

284

(Bron: ISSO-publikatie nr. 14)

gas-aansluiting

ja

nee

nee

ja

nee

ja

nee

ja

opslagtankkan

binnen

bestaandeelektrische

boiler

gasketelver van

zonneboiler

elektrischeboiler

gewenst

vervangendwarmwater-

toestel

vervangendwarmwater-

toestel

EL-4

opslagtankkan

binnen

vervangendwarmwater-

toestel

boilertypenaverwarming

boilertypenaverwarming

boilertypenaverwarming

EL-4 EL-3 EL-2 EL-2 EL-1

GAS-4 GAS-6

GAS-2 GAS-3 GAS-2 GAS-1 GAS-3

nee ja

nee janee ja

nee

nee ja

nee ja nee ja

nee ja

ja

start

elektrische naverwarming

gas-gestooktenaverwarming

Figuur 10.10 Keuzediagram zonneboilerconcept

06950475_H10 23-11-2005 10:10 Pagina 284

Page 297: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

28510 ZONNEBOILERS

Zonneboiler met doorstroomtoestel (GAS-2)

Het zonneboilerconcept is conform het basisprincipe. De collector verwarmt de warmte-opslagtank. Het tapwaterdoorstroomt de warmte-opslagtank, waarna het voorverwarmde tapwater een extern geplaatst naverwarmings-toestel doorstroomt. Als naverwarmingstoestel wordt een doorstroomtoestel (geiser of cv-combi-ketel) toegepast.De warmte-opslagtank is binnenshuis gesitueerd.

Warmwaterverbruik-type (dagelijks) Gasverbruik zonder zonneboilerGroot 0,14 m3 15–65 °C 510 m3 /jaarNormaal 0,11 m3 15–65 °C 400 m3 /jaarKlein 0,08 m3 15–65 °C 290 m3 /jaar

Vooorzieningen installatietechnischVoedingsspanning 230 VAC/200WNominale bel. gas 20–30 kWRookgasafvoer jaVerbr. lucht aanvoer eventueelKoudwatertoevoer ja, 5–8 ltr/minWarmwaterafvoer ja, 5–8 ltr/minRioolaansluiting 32 mm

Voorzieningen bouwkundigVloeroppervlak 2 m2

Hoogte binnen 1 mVloerbelasting 1500 N/m2

Dakoppervlak 4 m2

Dakbedekking 250 N/m2

WaarderingRuimtebeslag +/–Milieu-effect ++Comfort +Vaste kosten –Energiegebruik ++Besparing energie +++ gunstig – ongunstig

Voornaamste toepassingsgebieden:

• Eengezinshuishouden.

• Locaties met aansluiting op het gasnet.

• Uitbreiding bestaande warmwatervoorziening met een zonneboiler.

• Bij vervanging van het warmwatertoestel.

• Nieuwbouw.

Opmerkingen: Dit zonneboilerconcept is over het algemeen uitgerust met een collectorpomp met een geschatelektriciteitsgebruik van 60 kWh/jaar.

verbruikgroot verbruik

normaal verbruikklein

3,0

Collectoroppervlak (m2)

Gas

verb

ruik

(m

3 /ja

ar)

3,52,5

100

200

300

400

500

04,0

ZEopslag-tank

colle

ctor

doorstroomtoestel

Figuur 10.11 ISSO-informatieblad ‘Zonneboiler met doorstroomtoestel (GAS-2)’

06950475_H10 23-11-2005 10:10 Pagina 285

Page 298: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

286

Zonneboiler met elektrisch voorraadtoestel (EL-2)

Het zonneboilerconcept is conform het basisprincipe. De collector verwarmt de warmte-opslagtank. Het tapwaterdoorstroomt de warmte-opslagtank, waarna het voorverwarmde tapwater een extern geplaatst naverwarmings-toestel doorstroomt. Als naverwarmingstoestel wordt een elektrische boiler toegepast. De warmte-opslagtank isbinnenshuis gesitueerd.

Warmwaterverbruik-type (dagelijks) Gasverbruik zonder zonneboilerGroot 0,14 m3 15–65 °C 3500 kWh/jaarNormaal 0,11 m3 15–65 °C 2800 kWh/jaarKlein 0,08 m3 15–65 °C 2000 kWh/jaar

Vooorzieningen installatietechnischVoedingsspanning 230 VAC/2 kWNominale bel. gas geenRookgasafvoer geenVerbr. lucht aanvoer geenKoudwatertoevoer ja > 12 ltr/minWarmwaterafvoer ja > 12 ltr/minRioolaansluiting 32 mm

Voorzieningen bouwkundigVloeroppervlak 3 m2

Hoogte binnen 1 mVloerbelasting 2250 N/m2

Dakoppervlak 4 m2Dakbedekking 250 N/m2

WaarderingRuimtebeslag –Milieu-effect +Comfort ++Vaste kosten –Energiegebruik –Besparing energie +/–+ gunstig – ongunstig

Voornaamste toepassingsgebieden:

• Eengezinshuishouden.

• Locaties zonder aansluiting op het gasnet.

• Uitbreiding bestaande warmwatervoorziening met een zonneboiler.

• Wanneer een gastoestel ver van de zonneboiler moet worden gelokaliseerd.

• Nieuwbouw.

Opmerkingen: Dit zonneboilerconcept is over het algemeen uitgerust met een collectorpomp met een geschatelektriciteitsgebruik van 60 kWh/jaar.

verbruikgroot verbruik

normaal verbruikklein

3,0

Collectoroppervlak (m2)

Ele

ktric

iteits

verb

ruik

(kW

h/ja

ar)

3,52,5

1000

2000

3000

04,0

ZEopslag-tank

colle

ctor

doorstroomtoestel

boileropslag-tank

Figuur 10.12 ISSO-informatieblad ‘Zonneboiler met elektrisch voorraadtoestel (EL-2)’

06950475_H10 23-11-2005 10:10 Pagina 286

Page 299: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

In figuur 10.14 is de relatie tussen het benodigdcollectoroppervlak en de energiebijdrage van dezonneboiler globaal weergegeven voor eenwarmtapwaterverbruik van 110 liter/dag en eenwarmtapwatertemperatuur van 55 °C.

10.6.4 Oriëntatie en hellingshoekDe ideale zichthoek van de collector voor eenzonneboiler bedraagt in Nederland:

• hoek met het zuiden: 0 graden;

• hellingshoek: 45 graden.

28710 ZONNEBOILERS

Warm tapwaterverbruik (Vvraag) Laag: → 0,08 m3 dagelijksNormaal: 0,08 → 0,14 m3 dagelijksHoog: 0,14 → 0,20 m3 dagelijks

Collectoroppervlak (Ac) Bijdrage ZB = 50% → Ac = 25b · Vvraag m2

Alternatief: zie figuur 10.14

Gezichtshoek van de collector Helling = 45°, Oriëntatie: ZuidAlternatief 1: 30° ↔ 60°, ZO ↔ ZWAlternatief 2: zie figuur 10.14

Collectortype Spectraal-selectief, enkel-glas (SSE)Alternatief: zie figuur 10.15

Waterinhoud opslagvat (Vopslag) Bijdrage ZB = 50% → Vopslag = Vvraag m3

Isolatie van het opslagvat 0,4 W/K · m2

Warmtewisselaarcapaciteit Collectorcircuit: Ac · 50 W/KTapcircuit: > 2000 W/K

Taptemperatuur 65 °C

Opvoerhoogte collectorpomp Gevuld circuit: 10.000 PaLeidingberekening!Terugloopcircuit: 40.000 Pa

Pompdebiet Warmtewisselaar over hele hoogte van het opslagvat:qv = 90 l/hWarmtewisselaar onder in het opslagvat:qv = 120 l/h

Temperatuurverschilregeling Pomp aan: ΔT > 10 KPomp uit: ΔT = 1 K

Geldigheidsbereik van de vuistregels – zonneboilers voor huishoudelijk gebruik;– spectraal-selectieve vlakke-plaatcollector;– warmwatertemperatuur: 55 – 65 °C;– warmwaterverbruik over het jaar constant;– collectorcircuit gevuld met water

Figuur 10.13 Vuistregels voor het dimensioneren van zonneboilers voor eengezinshuishouding

06950475_H10 23-11-2005 10:10 Pagina 287

Page 300: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Een afwijking van de ideale zichthoek leidt tot eenopbrengstverlies van de zonneboiler. In figuur10.15 is het effect van een andere zichthoek van decollector op de zonneboileropbrengst aangegeven.

10.7 Voorschriften en normen

Voordat met de bouw van een zonneboilerinstallatiekan worden begonnen, moeten vergunningenworden aangevraagd bij de volgende instanties:

• Bouw- en woningtoezicht. Deze instantietoetst een aanvraag voor het plaatsen van eenzonneboiler aan de gemeentelijke bouwverorde-ning en aan verschillende normen voor de bouw,zie Geraadpleegde en aanbevolen literatuur. Ookvindt een beoordeling op het uiterlijk plaats;

• waterleidingbedrijf. Hier wordt de veiligheiden de bedrijfszekerheid van de installatie getoetsten de materialen en aspecten die samenhangenmet mogelijke verontreiniging van het drink-water, beoordeeld;

• Ministerie van VROM. VROM-inspectie houdttoezicht op de legionellaveiligheid van collectieveleidingwaterinstallaties in de midden- en hoog-risicocategorie, zoals ziekenhuizen, zorginstel-lingen en hotels. ISSO-publicatie 55.1 Praktijk-handleiding legionellapreventie in leidingwaterbehandelt deze materie uitgebreid. Andere leidingwaterinstallaties vallen onder de laag-risicocategorie hetgeen niet wil zeggen dat ergeen hoge legionellaconcentraties kunnen voor-komen. Om het legionellarisico te verminderen,

kan men voor collectieve installaties ISSO-publica-tie 55.1 hanteren en voor woninginstallaties dezogenoemde LegionellaCode die is uitgegeven alsISSO-richtlijn 30.5;

• gasbedrijven. Hier wordt gelet op de veiligheidvan de naverwarmingstoestellen, de ventilatie ende afvoer van verbrandingsgassen.

10.7.1 CollectorDe plaatsing van zonnecollectoren die in dakenworden ingebouwd, moet voldoen aan de voor-schriften ten aanzien van sterkte en stijfheid enbrandveiligheid, die aan daken en dakbedek-kingen worden gesteld.

Bij de gebruikelijke inbouwmethoden in het schui-ne dak wordt de dakconstructie niet doorbroken,maar wordt slechts de dakbedekking met zijnondersteuning weggenomen, figuur 10.2. De col-lectorbak dient derhalve zo stijf te zijn dat geendoorbuiging plaatsvindt tussen de punten of lijnenwaar de collectorbak wordt opgelegd. Geprefabri-ceerde collectoren zullen hier meestal aan voldoen. Het gewicht van een collector is gemiddeld 330 N/m2.

10.7.2 Eisen ten aanzien van de water-kwaliteitWaterleidingbedrijven moeten er in het kader vande Waterleidingwet op toezien dat het drinkwatermet het oog op de volksgezondheid hygiënischbetrouwbaar en veilig is.

Naast een aantal installatietechnische beveili-gingen, zijn (voorlopige) richtlijnen opgesteld ten

288

15

10

5

045 50 55 60 65

Bijdrage zonneboiler (%)

Col

lect

orop

perv

lak

(m2 )

OAC ZWE

SSE

VAC

Rel

atie

ve o

pbre

ngst

(%

)

NOORDNW

WESTZW

ZUIDZO

OOST NOORDNO

Oriëntatie van de collector

30

40

50

60

70

80

90

100

Collectorhelling (α)

α = 90° α = 45°

α = 0°

α = 30°

α = 45°

α = 60°

α = 90°

Figuur 10.14 De relatie tussen het benodigd collector-

oppervlak en de energiebijdrage van de zonneboiler voor

verschillende collectortypen bij een warm tapwaterverbruik

van 110 l per dag

Figuur 10.15 De relatieve opbrengst van een zonneboiler

bij verschillende oriëntaties en hellingshoeken

06950475_H10 23-11-2005 10:10 Pagina 288

Page 301: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

aanzien van beveiliging tegen verontreinigingdoor vreemde stoffen bij warmwaterinstallatiesmet indirecte verwarming, zoals zonneboilers.Deze richtlijnen zijn opgenomen in NEN 1006(AVWI-2002).Afhankelijk van de interpretatie van het lokalewaterleidingbedrijf, kan er tussen de warmte-transportvloeistof en het drinkwater een dubbelescheidingswand worden geëist.Aan de giftigheid van de warmtetransportvloei-stof worden ook eisen gesteld (een attest moethiervoor worden afgegeven).Voorts zijn een terugslagklep, ontlastklep enafsluiter (inlaatcombinatie) verplichte beveili-gingen, ze worden als inlaatcombinatie in eengeheel geleverd.

Een ander aandachtspunt is legionellapreventie.Legionellabacteriën vermenigvuldigen zich vooralin situaties waarin sprake is van langdurige stil-stand van water en watertemperaturen tussen 25en 50 °C.In een aantal zonneboilerconcepten zijn dezeongunstige condities aanwezig en moeten maat-regelen worden genomen, zoals het periodiekverhogen van de temperatuur van het warmtap-water in het opslagvat of het gedurende eenbepaalde tijd naverwarmen van het water uit hetvat. Boven 60 °C wordt de bacterie binnen eenbepaalde tijd gedood. De doorstroomtijd van eennaverwarmer van het doorstroomtype is hiervooronvoldoende.

Geraadpleegde en aanbevolen literatuur

1 ISSO-publicatie 14 Zonneboilers, ontwerp,uitvoering en advisering, uitgave 19922 ISSO-publicatie 55.1 Praktijkhandleidinglegionellapreventie in leidingwater, uitgave 20003 ISSO-publicatie 59 Grote zonneboilers –ontwerp, uitvoering en advisering, uitgave 20014 ISSO-richtlijn 30.5 LegionellaCode Woning-installaties, uitgave 2003

NormenNEN 1006 Algemene voorschriften voor leidingwa-terinstallaties (AVWI-2002)NEN 1010 Veiligheidsbepalingen voor laagspan-ningsinstallaties

28910 ZONNEBOILERS

06950475_H10 23-11-2005 10:10 Pagina 289

Page 302: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

06950475_H10 23-11-2005 10:10 Pagina 290

Page 303: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Aaanpasbaar bouwen 196aansluiting, stromende 239aansluitleiding 156, 226aansluitleidingen vuilwater-

afvoer 239aansluitmateriaal 26aansluitpeil 238aansluitpunt 21, 26aansluitvoorwaarden

UV-systemen 247aansluitvrije zones 242aanzichttekeningen 45Aardelektrode 130aardingsinstallatie 58aardingssysteem 128, 133aardleiding 130aardlekschakelaar 130aardverspreidingsweerstand 132ABS-afvoerleidingen 262actief infrarooddetector 107ADSL (Asynchrone Digital

Subscriber Line) 76afdichten, brandwerend 44afscherming 17afsluiters 165afsluiters leidingwater-

installatie 184aftakzuil 44afvalwater 224afvoer, samengestelde 249afvoercapaciteit ,

grondleiding 256afvoercapaciteit verzamel-

leiding 256afvoerleidingen 257afvoerleidingen binnenriolering

226afzuigcloset 203alarmering, sociale 112anti-hevellus 267antipaniekverlichting 20appendages 176Arbowet 4, 20armaturen, onderhoud aan 11automatische brandmelders 96axiale compensatoren 174

B bad, geluidhinder 202badcombinaties 202baddrager 202badgeiser 149badmengkraan 202badruimte 200balkondoorvoer 246barcodelezer 110basisafvoeren huishoudelijke

lozingstoestellen 248bediening van zonwering 120bedieningspaneel, centraal

116bedrijfswastafel 213beheer, energie- 118beheer, risico- 119beheer, technisch 118belinstallatie 58beluchtingsleiding 227beluchtingsventielen 185beperkt secundair ontspannings-

systeem 228beschermingsleiding 130beugeling afvoerleidingen 259bevriezing van leidingen 160bidet 199binnenriolering 222binnenriolering, geluidhinder

235binnenriolering, huisaansluit-

leiding 225binnenriolering, Programma

van Eisen 231binnenriolering, verstoppingen

233binnenrioleringsbeluchter 245binnenrioleringssysteem,

ontwerp 248biorotor 271bliksemafleiderinstallatie 127bliksembeveiliging 127blikseminslag 127blusleiding, droge 190boilers 146bouwaansluiting 64Bouwbesluit 2003

11, 20, 46, 95Brandbeveiligingsinstallatie 94brandmanchetten 237

brandmeldcentrale 99, 103brandmelder 96brandmelder, automatische 96brandmelder, hand- 96brandmeldinstallatie 94brandmeldkabels 103brandmeldsysteem 99brandpomp 189brandpreventie 237brandslangaansluiting 190brandslanghaspels 189brandveiligheid 3brandwerend afdichten 44BRL 6001 63, 65BRL K10002 270buigzame leiding 31buisleiding 34buitengebieden 270buitenriolering 222buitenriolering, dimensionering

257buitenriolering, materiaalkeuze

266buitenriolering, ontwerpvoor-

waarden 248

C CAI-installatie 60, 91CAI-net 91CCTV-installatie 87centraal bedieningspaneel 116centraal signaleringspaneel

116centraaldoos 37centraaldozensysteem, gemodi-

ficeerd 35centraalgestuurd lichtschakel-

systeem 24centrale antenne-inrichting 60Centrale Antenne-Inrichting

(CAI) 90Chézy, coëfficiënt van 251circulatieleiding 172, 180closet, afvoeraansluiting 205closet, spoelwerking 203closet-afvoermanchet 205closetcombinatie 203closetcombinatie, automatische

207coaxkabel 78

REGISTER

Register

06950475_H11 23-11-2005 10:15 Pagina 291

Page 304: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

coëfficiënt van Chézy 251collectoroppervlak 283collectorsysteem 278collectortype 283combinatiedetector 107combitoestel 149communicatie-installaties 68compensatoren, axiale 174CW-klasse 152

D daglicht-afhankelijk stuur-

systeem 13dakafvoer hellend dak 247dakafvoer plat dak 246dakafvoeren 226dakbreedte, effectieve 254dakgoten 247dakrandafvoer 246data-installatie 76datanetwerk 75detector 106detector, actief infrarood- 107detector, combinatie- 107detector, passief infrarood- 106detector, radar- 107deurintercominstallatie 70deurintercompost 70dienstkraan 156dienstleiding 156, 159diepspoelpot 203dimensionering buitenriolering

257dimensionering hemelwater-

afvoer 253dimensionering UV-systemen

257dimensionering vuilwaterafvoer

248dimmen 25direct parallel ontspannings-

systeem 228distributieleiding 156dompelpompen 267doorlatend riool 273doorstroomtappunt 185doorstroomtoestel 146douche, nood- 213douche, ogen- 213douche-afvoerplug 200

douchecombinatie 200draad, vinyl 29draagstoel, stalen 200drijfhoogte 229drinkwater 139drinkwaterketen 138drinkwaterproductie 136drinkwatertoestellen,

beveiliging 165druk, statische 174drukspoelkranen 206drukverhogingsinstallaties 186drukverlies in leiding 174drukverminderingstoestel 185drukzone 186Duitse Hardheid (DH) 188duobloc 205duurzaam bouwen 142duurzaam watergebruik 138

E één-greepsmengkraan 216effectieve dakbreedte 254eindgroep 54elektrische boiler 146elektrische spanning 28elektrische stroom 28elektrische weerstand 28elektromof 263elektrotechnische installatie 47elektrotechnische installatie,

keuring 63elektrotechnische installaties 1energiebeheer 118energielevering 62energieverbruik 13energiezuinige lamp 13EURAL 16Europese Afvalstoffenlijst

(EURAL) 16expansiebeen 174expansiebocht 174

F Faraday, kooi van 127filtratievoorziening 271fluorescentielamp 15

Ggasgestookte boiler 146gaswandketel 151gebouwbeheersinstallatie 116gebouwbeheerssysteem 2GebouwBeheersSysteem (GBS)

25, 117gebruiksdruk voor het tappunt

174geiser 149gelijkspanning 62gelijktijdigheid 174gelijktijdigheidsklasse 143, 175geluidhinder binnenriolering

235geluidhinder door leidingwater-

installatie 167geluidsinstallatie 83gemengd rioolstelsel 138, 222gemodificeerd centraaldozen-

systeem 35geotextiel 274gescheiden rioolstelsel 222gesloten vloergoot 42gestel, metalen 130geveldoorvoer 238gevelkom 212gevelkraan 212gietbouw 36gietijzeren afvoerleidingen 265glasbreukmelder 107glasvezelkabel 79, 92glazenwasserbeveiliging 123gloeilamp 14gootsteenmengkraan 209gootsteentapkraan 214gresbuizen 266grijs water 224groepsremplace 11grondleiding 227grondleiding vuilwaterafvoer

241grondleiding, afvoercapaciteit

256grondwater 136

06950475_H11 23-11-2005 10:15 Pagina 292

Page 305: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

Hhalfschalen 263halogeenlamp 15halogenen 3handbrandmelder 96handenwasbak 199hands-free lezer 110hardheid van water 188hellend dak, dakafvoer 247helofytenfilter 271hemelwater-infiltratiesystemen

272hemelwaterafvoer, dimensione-

ring 253hemelwaterafvoer, materiaal-

keuze 265hemelwaterafvoer, ontlastput

239hemelwaterafvoer, ontwerp-

voorwaarden 246hemelwaterafvoerleidingen

247hemelwatersysteem, ontwerp-

debiet 254hogedrukkwiklamp 16hollewanddoos 38hoofdaardrail 130hoofdleiding 156hoofdleidingnet 136hoofdverdeelinrichting 44hoofdvereffeningsleiding 130huisaansluitleiding 228huishoudwater 139

IIBA (Individuele Behandeling

van Afvalwater) 270IBA-systemen 222IBA-zuiveringsklassen 270inbouwarmaturen 10inbouwdoos 37inbouwinstallatie 35inbraakbeveiliging 105inbraakbeveiligingscentrale 108Inbraakbeveiligingsinstallatie

60, 105indirect gestookte boiler 146indirect parallel ontspannings-

systeem 228

Individuele Behandeling vanAfvalwater (IBA) 270

infiltratie, ondergrondse 272infiltratiebassin 272infiltratiebed 272infiltratiegreppel 272infiltratiekoffer 273infiltratiekrat 273infiltratieput 273infiltratieveld 272infiltratievoorziening 271infrarood-stralingsmelder 98inspectieput 239installatie uit zicht 35installatie, elektrotechnische

47installatie, inbouw- 35installatie, observatie- 87installatie, opbouw- 39installatiematerialen 45installaties, elektrotechnische 1installaties, licht- en krachtin-

stallaties 6installatieschema 56installatietekening 47intercom telefoontoestel 70intercominstallatie 70intercominstallatie, deur- 70Internationaal Toegankelijk-

heids Symbool 209inwendige bliksembeveiliging

128ionisatierookmelder 97ISDN (Integrated Services

Digital Network) 76isolatiemantel voor muurplaten

169IS|RA-aansluiting 75

Kkaartlezer 110kabel, brandmeld- 103kabel, coax- 78kabel, glasvezel- 79, 92kabel, luidspreker- 86kabel, signaal- 109kabel, twisted pair- 78kabelaanleg 80kabelcomponenten 82kabelgoot 40

kabelladder 41keerklep 166kenmerkende watergeluids-

niveau 167keukengeiser 149keukeninrichting 207KIWA-keurmerk 181klepafsluiter 184kogelafsluiter 185kolken 248KOMO-INSTAL-proces-

certificaat 63kooi van Faraday 127koppeling, rapid- 265koudtapwaterinstallatie, dimen-

sionering 174kraan, omstel- 202kraan, temperatuurbegrenzer

217kraan, volumestroombegren-

zing 217krachtinstallatie 6kruipsterkte 182

Llagedrukthermostaat 217lamp, energiezuinige 13lamp, fluorescentie- 15lamp, gloei- 14lamp, halogeen- 15lamp, hogedrukkwik- 16lamp, natrium- 16lamp, spaar- 15lamp, TLD-hoogfrequent 13lamptype 14LAN (Local Area Network) 76lasdoos, universele 39Legionella-uitbraakpreventie

160legionellapreventie 289Legionellose 141leiding 28leiding, buigzame 31leiding, drukverlies in 174leiding, platte-buis- 39leidingen, bevriezing van 160leidingen, PVC-geïsoleerde 32leidingen, rubber-geïsoleerde

32leidingwachttijd 180

REGISTER

06950475_H11 23-11-2005 10:15 Pagina 293

Page 306: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

leidingwaterinstallatie, bedrijfs-zekerheid 164

leidingwaterinstallatie, drukver-liesberekening leidingen 175

leidingwaterinstallatie, flexibelinstalleren 142

leidingwaterinstallatie, gebrui-kerscomfort 142

leidingwaterinstallatie,gebruiksdruk 145

leidingwaterinstallatie, geluid-hinder 167

leidingwaterinstallatie, groepen-indeling 164

leidingwaterinstallatie, ontwerp156

leidingwaterinstallatie,Programma van Eisen 141

leidingwaterinstallaties 135leidingwaterinstallaties,

appendages 184leidingwaterinstallaties, leiding-

materiaal 181leidingwatertemperatuur 143leidingwegen 33leindingwaterinstallatie,

binnenleidingen 159lezer, barcode- 110lezer, hands-free- 110lezer, kaart- 110lezer, magneetstrip- 110lezer, Wiegand- 110licht, reflectie 8lichtaansluitpunten, voorschrif-

ten 11lichtinstallatie 6lichtschakelsysteem, centraal

gestuurd 24ligbaden 202lineaire rookmelder 98loketintercominstallatie 71Lozingsverordening 268luidspreker 84luidsprekerkabel 86

Mmagneetcontact 107magneetstriplezer 110mantelbuis 157maximum-moment-

volumestroom (MMV) 174membraanafsluiter 185mengkraan, bad- 202mengkranen 209, 215mengkranen, thermostatische

217metalen gestel 130meterkast, gecombineerde

156meterruimte 46microfoon 86milieu 3Model Bouwverordening

95, 224moflassen 184moflasverbinding 263molgoot 272monitor 89monsternamepunt ztv 269multizuil 42muurplaten, isolatiemantel

169

Nnabezinktank 271Nationaal Milieubeleidsplan

136natriumlamp 16naverwarmer 282NEN 129NEN 1006 141NEN 1010 11, 20, 46, 87, 129NEN 1014 127NEN 1594 191NEN 1891 7NEN 2535 95NEN 2672 258, 262NEN 3134 129NEN 3140 4NEN 3211 189NEN 3215 222, 224, 254NEN 3257 190NEN 3374 190NEN 5077 167NEN 5152 47

NEN 6065 238NEN 6702 247NEN 7012 262NEN 7013 259NEN 7038 262NEN 7041 264NEN 7045 262NEN 7062 265NEN 7100 183NEN-EN 1838 20NEN-EN 671-1 189netwerk 76noodafvoer 247nooddouche 213noodschakelaar 26noodstroomaggregaat 63noodstroomvoorziening 63noodverlichting 19NPR 5075 169

Oobservatie-installatie 87ogendouche 213olie/benzine-afscheider 269omroepinstallatie 83omstelkraan 202ondergrondse infiltratie 272onderhoud aan armaturen 11ontlastkleppen 185ontlastput hemelwaterafvoer

239ontluchtingsleiding 227ontspanningsleiding 227, 243ontspanningsleiding,

secundaire 227ontspanningssysteem, beperkt

secundair 228ontspanningssysteem, direct

parallel 228ontspanningssysteem, indirect

parallel 228ontspanningssysteem, primaire

228ontspanningssysteem,

secundair 228ontstoppingsstuk 239ontstoppingsstukken 234ontvanger 69ontwerpdebiet 248

06950475_H11 23-11-2005 10:15 Pagina 294

Page 307: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

ontwerpdebiet hemelwater-systeem 254

ontwerpmiddellijnen 253ontwerpmiddellijnen vuilwater-

afvoer 248ontwerpvoorwaarden buiten-

riolering 248ontwerpvoorwaarden hemel-

waterafvoer 246ontwerpvoorwaarden

UV-systemen 247ontwerpvoorwaarden vuilwater-

afvoer 239opbouwinstallatie 39opbouwvloergoot 42open vloergoot 42openbare riolering 222oppervlaktewater 136opvoerzuil 44overlaatstroming 229overspanningsbeveiliging 129

Ppassief infrarooddetector 106patchkast 82patchruimte 82PE-afvoerleidingen 262persleiding 267personenzoekinstallatie (PZI) 68platte daken, dakafvoer 246platte-buisleiding 39plintgoot 39polderstuk 238pompput 268Potentiaalvereffening 132PP-afvoerleidingen 263PPC-afvoerleidingen 263primaire ontspanningssysteem

228pvc-afvoerleidingen 262pvc-buizen 266PVC-geïsoleerde leidingen 32pvc-verwerkingsrichtlijnen 262PZI 68

Qq√n-methode 143

Rradardetector 107railkoker 33randaarde 26rapid-koppeling 265reflector 16regenduurlijnen 274regenmeter 123regenwaterintensiteit 254reinwaterkelder 136renovatieproject 22revisietekening riolering 226riolering, openbare 222rioleringstekeningen 226riool, doorlatend 273rioolstelsel, gemengd 138rioolstelsels 222rioolwaterpompen 267risicobeheer 119rookmelder 60rookmelder, ionisatie- 97rookmelder, lineaire 98rookmelder, optische 98rubber-geïsoleerde leidingen 32

Ssamengestelde afvoer 249sanitair, ergononische

gegevens 197sanitaire montagesystemen

217sanitaire ruimten 196sanitaire unit 220schaamschot 207schakelapparatuur, video- 89schakelmateriaal 21schakeltijd 187schijnbaar vermogen 54schotelpot 203schuifafsluiter 185secundair ontspanningssysteem

228secundaire ontspanningsleiding

227septictank 270sifon 198, 232signaalkabel 109signaleringspaneel, centraal

116slagboominstallatie 110

slibafscheider 268slibvangput 268slok-op 273snapmof 263sociale alarmering 112spaarlamp 15spabad 203spanning, elektrische 28spanningsrail 27sparing 44sparingstekening 36spiegellas 263spoelkraaneenheid 175spoelreservoirs 205sprinklerinstallatie 191sprinklerinstallaties, beveiliging

194sprinklerinstallaties, indeling in

klassen 193spuwer 247stadsverwarming 149standleiding 227standleiding vuilwaterafvoer

242standleidingbeugelstuk 261stankafsluiter 200, 232stankoverlast 232statische druk 174stijgleiding, droge 190stopkraan 165straalvormers 214straatkolken 248stromende aansluiting 239stromingsgeluid 167stromingstoestand 228stroom, elektrische 28stuiklasverbinding 263stuursysteem, daglicht-

afhankelijk 13systeemwand 7

Ttapboiler 151tapcapaciteit 141tapdrempel 149tapeenheid 174tapkranen 213tappatroon 144tappot 151

REGISTER

06950475_H11 23-11-2005 10:15 Pagina 295

Page 308: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

tappunt, gebruiksdruk voor 174tapwatercirculatiepomp 180technisch beheer 118tegelraampje 202telefooncentrale 73telefoondouche 203telefooninstallatie 60, 72telefoontoestel 72telefoontoestel, intercom 70terreinleiding 159terreinleidingen 248terugheveling 165, 185terugpersing 165thermo-differentiaalmelder 98thermostaat, lagedruk- 217TL-buis 15TLD-buis 15TLD-hoogfrequent lampen 13toegangsbeveiliginginstallatie

109Toegangscontrole 109toestelafsluiter 165toevoerafsluiter 189toiletkraan 215toiletruimte 203toiletruimte voor rolstoel-

gebruikers 209tongencloset 203tracing 160transmissie-media 78trechterpot 203trillingsdetector 108trottoirkolken 248twee-greepsmengkraan 216twisted pairkabel 78

Uuitstortgootsteencombinatie

212uitstroomgeluid 167universele lasdoos 39urinoircombinatie 207urinoirschot 207UV-systeem 230UV-systemen, aansluitvoor-

waarden 247UV-systemen, dimensionering

257UV-systemen, ontwerpvoor-

waarden 247

Vveiligheidskleppen 185veiligheidsnorm 4verbeterd gemengd rioolstelsel

222verbeterd gescheiden riool-

stelsel 222verdeelkast 44vereffeningsleiding 130vereveningsleiding 227vergaarbakken 247verhoogd vloersysteem 42verlichting 9verlichting, antipaniek- 20verlichting, nood- 19verlichting, vluchtroute- 20verlichtingsarmatuur 16verlichtingsarmatuur, direct

stralend 18verlichtingsarmatuur, gemengd

stralend 19verlichtingsarmatuur, indirect

stralend 18verlichtingsarmatuur, rondom

stralend 17verlichtingsplan 6verlichtingsplan, ontwerp 9verlichtingssterkte 7vermogen, schijnbaar 54vermogen, werkelijke 54versterker 86vervalput 239verzamelleiding 227verzamelleiding vuilwaterafvoer

241verzamelleiding, afvoer-

capaciteit 256verzinkt stalen afvoerleidingen

264verzonken vloergoot 42vetafscheider 269veteranenziekte 141videoschakelapparatuur 89Vierde Nota waterhuishouding

136vinyl draad 29vlakdakafvoer 246vlakspoelpot 203vloeistofklassen 166vloerdoucheafvoer 242

vloergoot 42vloergoot, gesloten 42vloergoot, opbouw- 42vloergoot, open 42vloergoot, verzonken 42vloerstankafsluiter 200vloersysteem, verhoogd 42vlotterkraan 206vluchtrouteverlichting 20VMD-systeem 89voetenwasbak 213voetzitbaden 202VoIP 75volumestroom 142volumestroombegrenzer 185voorraadtoestel 146vreemd geleidend deel 130vuilafscheiders 268vuilwaterafvoer, aansluit-

leidingen 239vuilwaterafvoer, dimensio-

nering 248vuilwaterafvoer, grondleiding

241vuilwaterafvoer, materiaalkeuze

257vuilwaterafvoer, ontwerpmid-

dellijnen 248vuilwaterafvoer, ontwerpvoor-

waarden 239vuilwaterafvoer, standleiding

242vuilwaterafvoer, verzamellei-

ding 241vuilwaterpompen 267

Wwachttijd warmtapwater 171wadi 273WAN (Wide Area Network) 76wandcloset 205wandcontactdoos 21, 26wandgoot 41warmtapwater 139, 144warmtapwater, wachttijd 171warmtapwaterbereiding

141, 145, 146warmtapwaterbereiding, bouw-

kundige voorzieningen 155

06950475_H11 23-11-2005 10:15 Pagina 296

Page 309: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

warmtapwaterinstallatie,dimensionering 178

warmtapwaterverbruik 283warmtepompboiler 146warmteterugwinning uit

douchewatert 149warmtetransportvloeistof 282warmtewisselaar 154warmwaterleidingen 180warmwaterleidingen, expansie-

voorzieningen 173warmwatertoestel, keuze 152wash-down 203wash-out 203wastafelcombinaties 198waste-inrichting 199water, besmet 141water, fysische hoedanigheid.

140water, leveringsdruk 145watergebruik, duurzaam 138waterhardheid 146waterleidingbuizen 181waterleidingen, aftappen 163waterleidingen, beschadiging

163waterleidingen, condensatie

163waterleidingtracé, ontwerp

163Waterleidingwet 145watermeter, aftapkraan 156watermeter, hoofdkraan 156watermeter, keerklep 156watermeteropstelling 156waterontharding 188wateronthardingsinstallaties

189waterslag 170waterslagdemper 170waterslot 232weerstand, elektrische 28werkelijke vermogen 54werkschakelaar 26werktekeningen 44Wet bodembescherming 136Wet milieubeheer 224, 225Wet verontreiniging opper-

vlaktewater 136, 225, 270whirlpool 203

Wiegand-lezer 110windmeter 123wisselspanning 62

YYMvK (bovengrondse aanleg)

29YMvK-as (aanleg in de grond)

29YMvK-mb 29

Zzakput 271zender 69zetmeelafscheider 269zonneboiler 146, 278zonneboiler, onderdelen 280zonneboilerconcept 282zonnecel 121zonnecollector 278zonweringscherm 120zonweringsinstallatie 120zuiveringstechnische voor-

zieningen (ztv) 268zwart water 224zwerfkast 64

REGISTER

06950475_H11 23-11-2005 10:15 Pagina 297

Page 310: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

06950475_H11 23-11-2005 10:15 Pagina 298

Page 311: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

06950475_H11 23-11-2005 10:15 Pagina 299

Page 312: Jellema 6A Installaties-elektrotechnische en Sanitair

06950475_H11 23-11-2005 10:15 Pagina 300