Jellema 4A Omhulling-prestatie -Eisen en Daken

308
JELLEMA 4A OMHULLING – PRESTATIE-EISEN/DAKEN

description

Jellema 4A Omhulling-prestatie -Eisen en Daken

Transcript of Jellema 4A Omhulling-prestatie -Eisen en Daken

JELLEMA 4A

OMHULLING – PRESTATIE-EISEN/DAKEN

06950432_boek.indb 1 16-02-2006 11:37:20

II

omslagontwerp Marjan Gerritse, Amsterdamvormgeving binnenwerk Peter van Dongen, Amsterdamopmaak Van de Garde, Zaltbommeltekenwerk Technisch bureau Lindhout b.v., Woerden

De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

ThiemeMeulenhoff ontwikkelt leermiddelen voor: Primair Onderwijs, Algemeen Voortgezet Onder-wijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en Hoger Beroepsonderwijs.Voor meer informatie over ThiemeMeulenhoff en een overzicht van onze leermiddelen:www.thiememeulenhoff.nl

ISBN 90 06 95043 2

Tweede druk, eerste oplage

© ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2005

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 jo het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.

06950432_boek.indb 2 16-02-2006 11:37:21

III

BouwtechniekOmhulling4A prestatie-eisen/ daken

06950432_boek.indb 3 16-02-2006 11:37:21

IV

De serie Jellema Hogere Bouwkunde bestaat naast het inleidende deel uit drie reeksen boeken: bouwtechniek, bouwmethoden en bouwproces. Tezamen vormt de inhoud de onontbeerlijke basiskennis voor het hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs.

Ook deze vernieuwde uitgave is ontstaan vanuit de noodzakelijke interactie tussen het onderwijs enerzijds en het bedrijfsleven anderzijds. Beide sectoren leveren auteurs, maar zijn ook bereid tot het leveren van commentaar en kritiek in een voortdurende discussie tussen redactie, auteurs en het onderwijs.

De redactie:ir. K. HofkesDocent Bouwkunde, Hogeschool INHOLLAND,Haarlem en Alkmaar

ing. N. ZimmermannArchitect, Amsterdam

ir. A. van TolArchitect, Zwolle

H.A.J. FlapperBouwinnovator, Amsterdam

ir. M. BonebakkerAdviseur Bouwmanagement, Geesteren

ir. H. BrinksmaDocent Bouwkunde, Hogeschool van Utrecht,Utrecht

Auteurs deel 4a:A.F. van den HoutDirecteur BDA Groep B.V., Gorinchem

ir. W.H. MaessenKennismanager Nibag Huisvestingsadvies, Uden

P.G. QuistBouwradius Onderwijssupport, Zoetermeer

ir. W.J. QuistBouwradius Onderwijssupport, Zoetermeer

ing. M.W.R. SaldenCoördinator EGM architecten bv, Dordrecht

AM

ELLEJ

AM

ELLEJ

AM

ELLEJ

1

www.jellema-online.nl

7 102

Serieoverzicht

1183

1294

124

134

5

6

6

6

06950432_boek.indb 4 16-02-2006 11:37:38

V

AM

ELLEJ

AM

ELLEJ

AM

ELLEJ

1

www.jellema-online.nl

7 102

Serieoverzicht

1183

1294

124

134

5

6

6

6

06950432_boek.indb 5 16-02-2006 11:37:40

VI

Woord vooraf

De omhulling van een bouwwerk dient er voor het interieur af te scheiden van het buiten-klimaat.De te behandelen onderdelen zijn zo uitgebreid dat deel 4 Omhulling is gesplitst in drie delen, te weten:Deel 4a – Prestatie-eisen / DakenDeel 4b – GevelsDeel 4c – Gevelopeningen

In hoofdstuk 1 worden de bouwfysische en bouwtechnische eisen die aan de gehele omhul-ling worden gesteld, besproken. Leidraad bij het schrijven van dit hoofdstuk is het Bouwbesluit.

Hoofdstuk 2 geeft een kort overzicht van de op-bouw van dakconstructies en dakvormen. Hoofdstuk 3 behandelt de hellende daken: uit-gaande van verschillende kapconstructies wor-den de draagconstructies, dakdoorbrekingen en verschillende dakbedekkingen met hun speci-fieke constructies besproken.

In hoofdstuk 4 worden de platte daken bespro-ken. De primaire functie is de bescherming tegen het buitenklimaat. Met isolatiematerialen en moderne gesloten dakbedekkingssystemen is dat duurzaam te realiseren, met periodiek onderhoud zelfs voor het gehele ’leven‘ van een gebouw. Om die prestatie te kunnen leveren, worden eisen gesteld aan de sterkte van de onderconstructie, de windweerstand, de water-belasting en waterafvoer van platte daken. Ook het bouwfysisch gedrag is van invloed op de levensduur van het dak.Onder druk van het streven van de overheid naar het meervoudig ruimtegebruik krijgen platte daken ook steeds meer een gebruiksfunctie en worden ze ingericht als daktuin, parkeerdak of dakplein. Ook tegen de belastingen die deze inrichtingen met zich meebrengen, zijn voor-zieningen te treffen en extra veiligheden in te bouwen.

Een steeds meer toegepaste dakconstructie is het glazen dak voor atria, binnentuinen en grote halpartijen. Een glazen dak is van grote invloed op het klimaat in de onderliggende ruimten (en

zelfs tot in de aangrenzende bouwdelen). In hoofdstuk 5 wordt de problematiek van de grote glasoverkapte ruimten in z’n totaliteit besproken.

De auteursmei 2005

06950432_boek.indb 6 16-02-2006 11:37:41

VII

Inhoud1 Prestatie-eisen 1Inleiding 21.1 Mechanische eisen 21.1.1 Mechanische eisen aan daken 21.1.2 Mechanische eisen aan gevels 81.2 Bouwfysische eisen 121.2.1 Bouwfysische eisen aan daken 121.2.2 Bouwfysische eisen aan gevels 181.3 Water- en winddichtheid 281.3.1 Water- en winddichtheid van daken 281.3.2 Water- en winddichtheid van gevels 331.4 Afsluitbaarheid van gevelopeningen, inbraakveiligheid 361.5 Brandveiligheid van daken en gevels 361.5.1 Begrippen 371.5.2 Eisen ten aanzien van brandveiligheid van gevels en daken 38Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 40Bijlage: Van warmteweerstand tot Glaser-diagram 42

2 Dakvormen 53Inleiding 542.1 Functies en opbouw daken 542.1.1 Functies 542.1.2 Opbouw 552.2 Platte en hellende daken 562.2.1 Hellend of plat dak? 572.3 Dakvormen 572.3.1 Plat dak 582.3.2 Hellend dak met vlakke dakvlakken 582.3.3 Hellend dak met gebogen dakvlakken 60Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 63

3 Hellende daken 65Inleiding 663.1 Materiaalkeuze en uitvoeringsaspecten 663.1.1 Duurzaamheid 663.2 Houten daken 673.2.1 Ontwerpcriteria 673.2.2 Dakconstructies 713.2.3 Samenstellen dakpakketten 723.3 Opbouw houten daken 723.3.1 Gordingenkap 733.3.2 Sporenkap 763.3.3 Spanten 773.3.4 Muurplaat en windverband 833.3.5 Dakbeschot 86

3.4 Keramische dakbedekkingen 933.4.1 Maatvoering 943.4.2 Dakvlakdetail 973.4.4 Dakvoetdetail 1013.4.5 Kopgevelaansluitdetail 1043.4.6 Afwerking speciale dakvormen 1063.5 Betonnen dakpannen 1073.5.1 Maatvoering 1093.5.2 Dakvlakdetail 1103.5.3 Nokdetail 1113.5.4 Dakvoetdetail 1123.5.5 Kopgevelaansluitdetail 1123.5.6 Hulpstukken 1123.6 Verankering dakpannen 1123.7 Dakdoorbrekingen bij pannendaken 1193.7.1 Bouwkundige afvoerkanalen 1193.7.2 Installatietechnische dakdoorvoeren 1243.7.3 Dakkapellen 1273.7.4 Dakvensters 1333.7.5 Zonnepanelen 1343.8 Metalen dakbedekkingen 1343.8.1 Maatvoering 1353.8.2 Dakvlakdetail 1403.8.3 Nokdetail 1443.8.4 Dakvoetdetail 1463.9 Leien daken 1463.9.1 Maatvoering 1473.9.2 Dakvlakdetail 1493.9.3 Nok- en dakvoetdetail 1503.10 Rieten daken 1513.10.1 Maatvoering 1523.10.2 Dakvlakdetail 1523.10.3 Nokdetail 1563.10.4 Dakvoetdetail 1573.10.5 Kopgevelaansluitdetail 1573.11 Kunststof dakbedekkingen 1583.11.1 Maatvoering 1583.11.2 Dakvlakdetail 1593.11.3 Dakvoetdetail 1593.12 Begroeide of vegetatiedaken 1593.12.1 Maatvoering 1603.12.2 Dakvlakdetail 1603.12.3 Dakvoetdetail 1613.13 Veilig werken op hellende daken 161Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 162

4 Platte daken 163Inleiding 1644.1 Functionele en bouwfysische aspecten voor platte daken 164

06950432_boek.indb 7 16-02-2006 11:37:42

VIII

4.1.1 Gebruik 1644.1.2 Windbelasting 1654.1.3 Hemelwaterafvoer 1784.1.4 Brandoverslag 1854.1.5 Thermische isolatie 1854.1.6 Condensatie en ventilatie 1864.2 Indeling daken 1934.2.1 Daksamenstelling 2004.2.2 Onderconstructies 2014.2.3 Dakbedekkingsconstructies 2094.3 Dakbedekkingsmaterialen 2154.3.1 Isolatiematerialen 2154.3.2 Verwerking isolatiematerialen 2224.3.3 Bitumen dakbedekkingsmaterialen 2254.3.4 Uitvoering van bitumen dakbedekkingen 2314.3.6 Verwerking van kunststof dakbanen 2424.3.7 Koudlijmen 2454.3.8 Dampremmende lagen of sluitlagen 2464.3.9 Ballastlagen 2474.4 Aansluitingen en doorbrekingen 2504.4.1 Dakranden 2504.4.2 Aansluitingen tegen opgaand werk 2504.4.3 Dilataties 2534.4.4 Daglicht door het dak 2534.4.5 Dakdoorvoeren 2554.5 Bijzondere daken 2554.5.1 Groendaken 2564.5.3 Hellende daken 2624.5.4 Bestratingen 2634.5.5 Windgevoeligheid groendaken 2654.5.6 Veiligheid 2654.6 Veilig werken op platte daken 2654.6.1 Voorkomen van valgevaar 2654.6.2 Afvoer van afval 269Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 270

5 Grote glasoverkapte ruimten 271Inleiding 2725.1 Algemene prestatie-eisen 2725.1.1 Specifieke eisen voor GGR’s 2735.1.2 Veiligheid 2735.1.3 Gezondheid 2775.1.4 Energiezuinigheid 280Beperking warmteverlies 2805.2 Constructie GGR’s 2835.2.1 Draagconstructie 2835.2.2 Glasroedesystemen 2835.2.3 Beglazing 2845.2.4 Zonwering 285

5.2.5 Montage 2865.2.6 Onderhoud 2865.3 Voorbeeldproject 286Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 290

Register 291

06950432_boek.indb 8 16-02-2006 11:37:42

1Prestatie-eisenir. W.H. Maessen, ir. B.G. Wolfs

Een omhulling van een constructie moet aan verschillende bouwtech-

nische en bouwfysische eisen voldoen. Het Bouwbesluit stelt eisen ten

aanzien van de lasten op gevels en daken, ten aanzien van warmte- en

geluidsisolering, condensatie, water- en winddichtheid, en ten aanzien

van inbraak- en brandveiligheid.

In dit hoofdstuk worden deze eisen besproken, afwisselend voor

gevels en daken.

06950432_boek.indb 1 16-02-2006 11:37:43

2

Inleiding

Op de mechanische en bouwfysische eisen die aan de omhulling te stellen zijn, wordt in elk handboek Bouwfysica nader ingegaan.

1.1 Mechanische eisen

Bouwbesluit 2003: Belastingcombinaties, afdeling 2.1

Het Bouwbesluit sluit zich aan bij de gedefini-eerde bezwijktoestanden zoals die genoemd zijn in NEN 6702 (2001).De mechanische eisen van daken omvatten be-palingen voor voldoende draagkracht ten aan-zien van de volgende lasten:

• verticale lasten ten gevolge van eigen massa (verder buiten beschouwing);

• verticale toevallige lasten ten gevolge van de wind;

• horizontale toevallige lasten ten gevolge van de wind;

• verticale toevallige lasten van personen op het dak;

• verticale lasten van sneeuw en/of regen op het dak.

De mechanische eisen van gevels omvatten bepalingen voor voldoende draagkracht ten aan-zien van de volgende lasten:

• verticale lasten ten gevolge van eigen massa (verder buiten beschouwing);

• horizontale toevallige lasten:- loodrecht op de gevel, zoals de windlast;- evenwijdig aan de gevel ten gevolge van de wind;- door personen.

1.1.1 Mechanische eisen aan daken

1.1.1.a Verticale lasten door de windIn het volgende komen alleen de lasten door de wind op daken van gesloten gebouwen aan de orde. Het verhaal wordt beperkt tot de uiterste waarden van de windlast op onderdelen van het dak en het totale dak. Meer gespecificeerde waarden worden genoemd in de normtekst. De wind geeft op daken lasten die, behoudens

wrijving, loodrecht op het vlak van het dak zijn gericht. De last is vast te stellen aan de hand van de formules uit TGB 1990 (NEN 6702), namelijk:

pw;d = γf;g ∙ pw;rep (1)

pw;rep = Cdim ∙ Ceq ∙ Cw ∙ ϕ1 ∙ pw (2)

waarin:pw;d = rekenwaarde van de gelijkmatige last door de windγf;g = belastingsfactor, gerelateerd aan de veiligheidsklasse (factor gedefinieerd in NEN 6702 (2001) artikel 5.2; voor deze gebouwen op 1,2 te stellen)pw;rep = representatieve last ten gevolge van de wind in N/m2

Cdim = coëfficiënt die de relatie legt met de grootte van het relevante dakvlak (voor delen van dakvlakken is deze op 1 te stellen)Ceq = drukvereffeningsfactor (meestal op 1 te stellen)Cw = stuwcoëfficiënt (wordt nog behandeld)ϕf;g = vergrotingsfactor (bij zeer slanke gebouwen: meer dan 1; bij vlakke gevels en daken: meestal 1)pw = extreme stuwdruk, zie de tabel van figuur 1.1, waarbij onderscheid is gemaakt naar drie windgebieden, gerelateerd aan delen van het Nederlandse grondgebied, en naar twee situaties, te weten het bebouwde gebied (dorp en stad) of het onbebouwde gebied (rand van dorp en stad, en platteland)

Behoudens uitzonderlijke gebouwvormen kan voor de rekenwaarde van de windlast worden gehanteerd:

pw;d = 1,2 ∙ Cw ∙ pw (3)

waarin:pw;d = rekenwaarde van de windlast in N/m2

Ten aanzien van de sterkteberekening van de onderdelen van daken gelden de coëfficiënten Cw van de tabel van figuur 1.2.

06950432_boek.indb 2 16-02-2006 11:37:43

1 PRESTATIE-EISEN 3

Figuur 1.1 Door wind veroorzaakte extreme waarde van de stuwdruk pw als functie van de hoogte boven het aansluitende

terrein (volgens tabel A.1 van NEN 6702) in kN/m2

Hoogte dakrand pw in kN/m2 boven maaiveld Gebied I Gebied II Gebied III

in m Onbebouwd Bebouwd Onbebouwd Bebouwd Onbebouwd Bebouwd

≤ 2 0,64 0,64 0,54 0,54 0,46 0,46 3 0,70 0,64 0,54 0,54 0,46 0,46 4 0,78 0,64 0,62 0,54 0,49 0,46 5 0,84 0,64 0,68 0,54 0,55 0,46 6 0,90 0,64 0,73 0,54 0,59 0,46 7 0,95 0,64 0,78 0,54 0,63 0,46 8 0,99 0,64 0,81 0,54 0,67 0,46 9 1,02 0,64 0,85 0,54 0,70 0,46 10 1,06 0,70 0,88 0,59 0,73 0,50 11 1,09 0,76 0,91 0,64 0,76 0,54 12 1,12 0,81 0,94 0,68 0,78 0,58 13 1,14 0,86 0,96 0,72 0,80 0,61 14 1,17 0,90 0,99 0,76 0,82 0,64 15 1,19 0,94 1,01 0,79 0,84 0,67 16 1,21 0,98 1,03 0,82 0,86 0,70 17 1,23 1,02 1,05 0,85 0,88 0,72 18 1,25 1,05 1,07 0,88 0,90 0,75 19 1,27 1,08 1,09 0,90 0,91 0,77 20 1,29 1,11 1,10 0,93 0,93 0,79 25 1,37 1,23 1,18 1,03 1,00 0,88 30 1,43 1,34 1,24 1,12 1,06 0,95 35 1,49 1,43 1,30 1,20 1,11 1,02 40 1,54 1,50 1,35 1,26 1,15 1,07 45 1,58 1,57 1,39 1,32 1,19 1,12 50 1,62 1,62 1,43 1,37 1,23 1,16 55 1,66 1,66 1,46 1,42 1,26 1,20 60 1,69 1,69 1,50 1,46 1,29 1,24 65 1,73 1,73 1,53 1,50 1,32 1,27 70 1,76 1,76 1,56 1,54 1,34 1,31 75 1,78 1,78 1,58 1,57 1,37 1,33 80 1,81 1,81 1,61 1,60 1,39 1,36 85 1,83 1,83 1,63 1,63 1,41 1,39 90 1,86 1,86 1,65 1,65 1,43 1,41 95 1,88 1,88 1,68 1,68 1,45 1,44 100 1,90 1,90 1,70 1,70 1,47 1,46 110 1,94 1,94 1,74 1,74 1,51 1,50 120 1,98 1,98 1,77 1,77 1,54 1,54 130 2,01 2,01 1,80 1,80 1,57 1,57 140 2,04 2,04 1,83 1,83 1,60 1,60 150 2,07 2,07 1,85 1,86 1,62 1,62 Bij tussenliggende waarden van h mag voor de bepaling van pw lineair zijn geïnterpoleerd.Voor de berekening op doorbuiging dienen de waarden in de tabel meestal te worden vermenigvuldigd met de factor 0,88.

06950432_boek.indb 3 16-02-2006 11:37:43

4

Coëfficiënt Cw

De letters (r), (c) en (t) in figuur 1.2 verwijzen naar gevel- en dakgedeelten waarvoor aparte coëfficiënten gelden. Voor de breedte (a) van de dakranden (r) is telkens te hanteren de grootste waarde van:

• a ≥ 1 m of a = 0,15 ∙ d bij smalle gebou-wen (d ≤ 3h);

• a ≥ 1 m of a ≥ 0,45 ∙ h of a ≥ 0,04 ∙ d bij brede gebouwen (d > 3h).

Voor de hoek (c) gelden de waarden a1 en a2 (minimaal a ∙ a).Voor de breedte van de gevelrandzone (b) geldt:

• 0,15 ∙ d1 bij smalle gebouwen (d1 ≤ 3h);

• 0,45 ∙ h of 0,04 ∙ d1 of ≥ 1 m (de hoogste waarde van deze drie) bij brede gebouwen (d1 > 3h).

De norm NEN 6702 (2001) is daaromtrent uitvoeriger. De waarde van a is minimaal 1 m, maar de waarden van a1 en a2 kunnen bij hogere en bredere gebouwen aanzienlijk gro-ter zijn, bijvoorbeeld 4,5 m of zelfs 13,00 m.

Het BDA Dakboekje geeft tabellen met de aan te houden breedten (a, a1, a2), figuur 1.1.

Voorzover het hellende daken betreft dient de nokhoogte als referentiewaarde ten aanzien van de extreme stuwdruk te worden gehan-teerd. Het platdak en zijn onderdelen zijn dus ten gevolge van de wind altijd op zuigende lasten belast. Het hellende dak wordt belast door stuwlasten en zuigende lasten.

De tabel van figuur 1.5 geeft de randbreedten van de dakranddelen (c) en (r) van een platdak op 10 m hoogte.

Vaak zijn echter niet de lasten bij een sterktebe-rekening maatgevend ten aanzien van een pro-fielkeuze (bijvoorbeeld van een stalen dakplaat), maar zijn het de berekeningen ten aanzien van de maximale doorbuiging. De NEN 6702 (2001) stelt echter geen eisen aan de maximale door-buiging. Met andere woorden: de constructeur moet zelf zinnige eisen aangeven, die veelal zijn ingegeven (zeker bij een platdak) door het ver-

Figuur 1.2 Enige waarden van de coëfficiënt Cw voor delen van daken respectievelijk het gehele dak (van gesloten gebouwen)

Coëfficiënt Cw = Cpe;loc + Cpi

Kleine oppervlakte Grote oppervlakte (A = 1 m2) (A = 10 m2)

Relatie laag hoog laag hoog hoogte/breedte (h/d ≤ 1) (h/d ≥ 2) (h/d ≤ 1) (h/d ≥ 2)

Platte daken, rand (r) –2,3 –1,8 –1,5 –1,3 onderdelen hoek (c) –2,8 –2,3 –1,5 –1,3 vlak (t) –1,3 –1,3 –1,0 –1,0

Flauw hellende rand (r) –2,3 –1,9 daken, hoek (c) –2,8 –1,9 onderdelen horizontale rand (r) –1,5 –1,3 vlak (t) –1,3 –1,1

Daken met grotere helling, De waarden zijn in het algemeen als absoluut getal lager onderdelen (zie NEN 6702).

Daken als geheel (dus niet voor Het naar de wind Het van de windonderdelen) gerichte vlak –1,1 af gerichte vlak –0,7

06950432_boek.indb 4 16-02-2006 11:37:44

1 PRESTATIE-EISEN 5

In gebied f bij A1 ≥ 10 m2 dient Cpe;log te zijn bepaald volgens figuur 1.3. Bij 1 m2 ≤ A ≤ 10 m2 dient Cpe;log te zijn bepaald door interpolatie tussen de betref-fende waarden bij A1 = 1 m2 en A1 = 10 m2.

Figuur 1.3 Vormfactor van de wind op een rechthoekig

gebouw

krijgen van een goede afwatering van het dak-vlak, paragraaf 1.1.1.c.Men moet zich er wel bewust van zijn dat nabij randen en hoeken van daken lasten als zuiging kunnen optreden die bijna het drievoudige zijn van de standaardwaarde bij Cw = –1,1. Daarom geldt er voor de plaatsvastheid van dakbedek-

kingsmateriaal, zoals bitumina, dakbedekking c.q. pannen, een aparte norm, namelijk NEN 6707 (2001, C1 2002).

1.1.1.b Horizontale wrijvingslasten door de windDe wind oefent op de vlakken van het dak wrij-ving uit. Deze wrijving is te bepalen met dezelfde formule als voor de verticale windlasten, namelijk formule (3). Voor de coëfficiënt Cw geldt hier de waarde van Cf:

• Cf = 0,01 voor gladde oppervlakken zoals bitumineuze dakbedekking;

• Cf = 0,02 voor oppervlakten met geringe uitsteeksels (≤ 40 mm), bijvoorbeeld platdak met grind, sommige pannen;

• Cf = 0,04 voor oppervlakten met grotere uitsteeksels (≥ 40 mm), bijvoorbeeld een dak voorzien van begroeiing, sommige pannen.

Voor onderdelen van het dak is deze last zo gering dat hij mag worden verwaarloosd. De totale last dient men mee te nemen bij de bepaling van de totale horizontale stabiliteit.

� �

��

������

������� �����������

�������

������� ���������������������

�������

��

� �

��

��

��

��

����

������������

��������

���

�����

Figuur 1.4 Aanduiding van de randzones

��

�� � �

��

� �

������������������������������

���� ����

����

��������

����

����

����

����

����

����

����

�������������������������

��

� �

��

��

��

����������������������������������

06950432_boek.indb 5 16-02-2006 11:37:45

6

1.1.1.c Lasten door regenDe daklasten door op het dak aanwezige regen dienen volgens de NEN 6702 (2001) te worden bepaald. Deze norm beperkt zich tot de platte c.q. nagenoeg platte daken, en laat de construc-teur veel vrijheid. De norm stelt echter dat het dak zo dient te zijn ontworpen, dat elk punt in het dakvlak, ook na doorbuiging, moet kunnen blijven voldoen aan de eis tot afvoer.Het is aan te raden de constructie-elementen die het dakvlak dragen zodanig te dimensioneren en initieel vorm te geven – zo nodig door middel van een zeeg (een opbuiging), extra afschot en noodoverlaten van functionele afmetingen – dat een regenbelasting van bijvoorbeeld 50 mm gelijkmatige waterlast niet wordt overtroffen. Hier is voor 50 mm water gekozen, omdat deze waterhoogte net niet wordt geëvenaard door de ernstigste regenbuien bij stagnerende afvoer. Als het dak als zodanig ontworpen is, kan als rekenwaarde voor de regendaklast gelden: pregen;d = 1,2 × 0,05 × 10 = 0,6 kN/m2.

Indien de constructie van het dak niet volgens deze aanwijzingen is ontworpen, dient men de doorbuigingen te bepalen, vervolgens met be-

hulp van NEN 6702 (2001) de maximale regen-daklast vast te stellen, en daarop te dimensione-ren.De norm geeft aanwijzingen voor een veilige, niet-bewerkelijke bepaling. Dit impliceert echter wellicht het aanvaarden van flinke doorbui-gingen en daarmee van een grote waterlast, die bij bepaalde materialen (bijvoorbeeld cellenbe-ton) kruip veroorzaakt, en daardoor in de jaren voortgaande doorbuiging. De constructeur moet hieraan aandacht besteden, zoals in hoofdstuk 4 Platte daken wordt uitgewerkt.Op grote horizontale daken die niet zijn gecom-partimenteerd en waar slechts een gering af-schot aanwezig is, kan ten gevolge van de wind waterstuwing ontstaan aan de lijzijde. De norm geeft daarvoor geen waarden op, en brede erva-ring ontbreekt.Via de theorie van de algemene hydraulica, waar men het begrip waterstuwing kent, is een bena-dering mogelijk van de watermassa op een plat vlak en is het volgende, alhoewel niet bewezen, waarschijnlijk. Aanbevolen wordt te rekenen op een regenwaterlast aan de lijzijde ter waarde van het dubbele van het genoemde, dus: 1,2 × 0,10 × 10 = 1,2 kN/m2.

Hoogte Breedte d1 Lengte d2 (d2 ≥ d1)

10 20 30 40

a a1 a2 a a1 a2 a a1 a2 a a1 a2

10 1,50 3,30 3,30 1,50 1,50 5,00 1,50 1,50 5,00 1,50 1,50 5,0020 3,00 6,50 6,50 3,00 3,00 10,0 3,00 3,00 10,030 4,50 9,75 9,75 4,50 6,30 13,340 4,50 12,3 12,3

Berekening bij figuur 1.5Voor een horizontaal dakvlak op 10 m hoogte in windgebied II, in een bebouwde sfeer (bijvoorbeeld Rotterdam), van een lang gebouw (hoogte h = 10 m, breedte d1 = 20 m en lengte d2 = 40 m) geldt:

• voor het dak als geheel: pw;d = 1,2 × (–1,1 × 0,59) = –0,78 Pa (de negatieve waarde betekent windzuiging);

• voor onderdelen (A = 1 m2) in het dakvlak:– pw;d = 1,2 × (–2,3 × 0,59) = –1,63 Pa (voor de randen (r): a = 3,00 m);– pw;d = 1,2 × (–2,8 × 0,59) = –1,56 Pa (voor de hoeken (c): a1 = 3,00 m, a2 = 13,3 m);– pw;d = 1,2 × (–1,3 × 0,59) = –0,92 Pa (voor het dak zelf).

Het Dakboekje geeft uitvoerige tabellen voor de maten a, a1 en a2.

Figuur 1.5 Randbreedten van de dakranddelen van een platdak op 10 m hoogte (maten in m)

06950432_boek.indb 6 16-02-2006 11:37:45

1 PRESTATIE-EISEN 7

Als er geen redenen zijn te veronderstellen dat de wind een voorkeursrichting heeft, geldt deze aanwijzing voor het gehele dak. Het is dus zinnig grote platte dakvlakken (bijvoorbeeld groter dan 15 × 15 m) te compartimenteren, om water-stuwing te vermijden. Deze waterstuwing heeft gevolgen voor de keuze van de hemelwater-afvoeren (HWA’s) en de noodoverlaten.

1.1.1.d Lasten door sneeuwDe representatieve sneeuwbelasting is in het algemeen:

psneeuw;rep = 1,2 ∙ C ∙ 0,7 (4)

waarin:psneeuw;rep = representatieve sneeuwbelasting in kN/m2

C = vormfactor die afhankelijk is van de dakhelling en de configuratie van op elkaar aansluitende dakvlakken, obstakels en aansluitende gevels. Voor platte, lessenaars- en zadeldaken gelden de waarden uit de tabel van figuur 1.6. Voor afwijkende dakvlak- ken wordt verwezen naar norm NEN 6702 (2001)

1.1.1.e Belasting door personen en/of goederenBedoeld zijn belastingen ten gevolge van inci-denteel aanwezige personen ten behoeve van reparaties, enzovoort. Verblijf van personen op een dak moet uitgesloten zijn, tenzij het dak als dakterras is ontworpen en speciaal is berekend op het verblijf van personen, zie NEN 6702 (2001).

Op daken is rekening te houden met een vrije, gelijkmatig verdeelde belasting werkend op maxi-maal 10 m2 (bijvoorbeeld afkomstig van tijdelijke opslag van materialen):

• pgoed;rep = 1,2 × 1,0 kN/m2 (0° ≤ a < 15°);

• pgoed;rep = 1,2 ∙ (4 – 0,2 ∙ a) (15° ≤ a < 20°);

• pgoed;rep = 0,0 kN/m2 (a ≥ 20°).

Tevens is te rekenen met een geconcentreerde belasting afkomstig van een persoon met gereed-schap en reparatiemateriaal, met als grootte:

• Fpers;rep = 1,2 × 1,5 kN op een vlak groot 0,1 m × 0,1 m, die overal kan voorkomen (geldt niet voor de doorbuiging). Bovendien geldt een lijnlast over 1 m:

• qrep = 1,2 × 2 kN/m op elke willekeurige plek op beschot of dakplaten (geldt niet voor de doorbuiging).

Vormcoëfficiënt C

C1 voor het (ene) dakvlak C2 voor het andere dakvlak

Plat dak en lessenaarsdak 0° ≤ α ≤ 30° 0,8 ∙

30° < α < 60° 0,8 ∙ (60 – α)

30

α ≥ 60° 0,0

Zadeldak 0° ≤ α ≤ 15° 0,8 0,8

15° < α ≤ 30° 0,8 0,8 + 0,4 α ∙

(α – 15)

(69 – α)

30

30° <α < 60° 0,8 ∙ 30

1,2 α ∙ (60 – α)

30

α ≥ 60° 0,0 0,0

Figuur 1.6 Vormcoëfficiënt voor de sneeuwlast voor enkele daken

06950432_boek.indb 7 16-02-2006 11:37:45

8

Voor de dimensionering van gordingen, sporen en spanten dient men te rekenen op een geconcentreerde vrije lijnlast (over 1 m), met als grootte:Fpers;rep = 1,2 × 2 kN, die via het dakbeschot of dakplaten de onderdelen belast.

Met andere woorden: voor de dimensionering van gordingen, enzovoort, is de regenwaterlast (pregen;rep = 0,6 kN/m2) bepalend, waarbij eisen aan de maximale doorbuiging zijn gesteld, respectievelijk de vrije gelijkmatige last over 10 m2, te weten 1,2 kN/m2. Ten behoeve van een beschot, dakplaten, enzovoort is meestal de puntlast van 1,2 × 1,5 kN bepalend, of de korte lijnlast (over 1 m) van 1,2 × 2 kN/m.

1.1.1.f Arbo-zorgaspecten bij dakenZie voor een beknopte behandeling van veilig werken op daken: hoofdstuk 4 Platte daken, paragraaf 4.6, en hoofdstuk 3 Hellende daken, paragraaf 3.6.

1.1.2 Mechanische eisen aan gevels

1.1.2.a Horizontale lasten door de windDe gevel heeft een horizontale last te dragen die wordt bepaald door de veranderlijke last van de wind. De sterkte dient zodanig te zijn dat ze be-antwoordt aan een windlast die sporadisch voor-komt. De TGB 1990 (NEN 6702 (2001)) confor-meert zich hierbij aan een windlast die eens per 10 jaar in een windvlaag optreedt.In het navolgende komen de uiterste waarden op onderdelen van de gevel voor een gesloten gebouw aan de orde, en de waarden voor de gehele gevel. Voor meer gedifferentieerde waar-den: zie de normtekst.In principe wordt de last die op de gevel op-treedt, bepaald volgens de TGB 1990 (NEN 6702 (2001)):

pw;d = γf;g ∙ Cdim ∙ Ceq ∙ Cw ∙ ϕ1 ∙ pw (5)

waarin:pw;d = rekenwaarde ten gevolge van de wind in N/m2

γf;g = belastingsfactor (voor deze gebouwen op 1,2 te stellen)

Cdim = coëfficiënt die de relatie legt met de grootte van het relevante gevelvlak (voor onderdelen in gevelvlakken op 1 te stellen)Ceq = drukvereffeningsfactor (meestal op 1 te stellen)Cw = stuwcoëfficiënt (komt nog aan de orde)ϕf;g = vergrotingsfactor (meer dan 1 bij zeer slanke gebouwen; meestal op 1 gesteld bij vlakke gevels)pw = extreme stuwdruk (zie de tabel van figuur 1.1, waarbij onderscheid is gemaakt naar drie windgebieden, gerelateerd aan delen van het Nederlandse grondgebied, en naar twee situaties, te weten het bebouwde gebied (dorp en stad) of het onbebouwde gebied (rand van dorp en stad, en platteland)

Hierna volgt een beknopte weergave van de uiterste waarden van de aan te houden coëffi-ciënten. Voor uitvoeriger informatie (ook over de breedten van de vlakken waarvoor de coëffi-ciënten gelden) wordt uitdrukkelijk verwezen naar de normtekst.

Voor gevels is dus meestal bepalend:

pw;d = 1,2 ∙ Cw ∙ pw [N/m2]

Ten aanzien van de sterkteberekening zijn de uiterste coëfficiënten van figuur 1.4 en de tabel van figuur 1.7 maatgevend.

De breedte van de gevelrandzone (b), ook bij het onderdeel daken genoemd, bedraagt:

• 0,15 ∙ d1 bij smalle gebouwen (d1 ≤ 3h);

• de grootste waarde van 0,45 ∙ h of 0,04 ∙ d1 of d1 ≥ 1 m bij brede gebouwen (d1 > 3h).

Op een gevelonderdeel van bijvoorbeeld 1 m2 op 10 m hoogte, in een stad, windgebied II (bij-voorbeeld Rotterdam), werken dus de volgende belastingen:

• een stuwlast pw;d = 1,2 × (+1,1 × 0,59) = +0,78 Pa;

• een zuiglast pw;d = 1,2 × (–1,3 × 0,59) = –0,92 Pa;

• een zuiglast op de gevelrandzone pw;d = 1,2 × (–1,5 × 0,59) = –1,06 Pa.

06950432_boek.indb 8 16-02-2006 11:37:46

1 PRESTATIE-EISEN 9

Voor de plaatsvastheid en stevigheid van onder-delen en hun bevestigingen moet rekening worden gehouden met deze (hoge) windvorm-factoren (NEN 6702 (2001), artikel 8.6.4.3). Er wordt studie verricht om bij samengestelde gevels (bijvoorbeeld beplating op een massieve dichte ‘achtergevel’) een verdeling te verkrijgen van de lasten op de diverse lagen van de gevel.

Vaak zijn echter niet de uiterste lasten voor de sterkteberekening maatgevend voor een pro-fieldoorsnede (bijvoorbeeld van een vliesgevel), maar de lasten bij de toegestane doorbuiging. NEN 6702 (2001) stelt geen eisen aan de door-buiging van gevelelementen.De ontwerpregels van de VMRG, zie hun uitgave Statica van gevels, gaan daarom uit van een maximale doorbuiging van:

0,005 ∙ ℓ ∙ = 1

∙ ℓ∙ 200

bij een last van p = 0,75 ∙ pw (hierin is pw de waarde uit de tabel van figuur 1.1, overeenkom-stig NEN 2778 (1991, A2 2001)).

NEN 3661 (1988) hanteert men bij de dimen-sionering van ramen en puien. Deze norm gebruikt als criterium bij de doorbuiging een herhalingstijd van één jaar en reduceert daarmee

de pw;rep;dbuig tot een waarde die in de tabel van figuur 1.9 voorkomt. Deze belastingen zijn dus te hanteren bij de doorbuigingstoetsing. Bij een sterktetoetsing van bijvoorbeeld de bevestiging van gevelplaten (nabij de randen van het ge-bouw) moet men echter uitgaan van de aanzien-lijk hogere zuigingwaarden, die bijna het drievou-dige kunnen zijn van de waarden in deze tabel.

Indien men een gevelopbouw kiest bestaande uit meerdere lagen met beluchte spouw(en), dan kan de buitenste laag goed luchtdoorlatend zijn (hoge permeabiliteit) ten opzichte van de vol-gende laag die zeer luchtdicht is (lage permeabi-liteit). Dan is het redelijk dat de tweede laag een groot deel of het grootste deel van de windlast krijgt, en de buitenste laag een lage windlast. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij een gevel van leien op een regelwerk tegen een massieve gevel. Dit is thans nog punt van studie en is nog niet geregeld in een norm.

Uit figuur 1.9 en de tabel van figuur 1.8 is op te maken dat een kozijn (houtmaat 67 × 102 mm) met vakbreedte 1000 mm, stijlhoogte ± 2350 mm, in Rotterdam (II, bebouwd) bruikbaar is tot 21 m hoogte en langs de kust (I, onbebouwd) slechts tot 6 m hoogte. Ramen in aluminium, staal en kunststof dienen ook zo te worden ontworpen.

Onderdelen van gevels Cw (= Cpe;loc + Cpi)

Klein deeloppervlak Groot deeloppervlak (A = 1 m2) (A ≥ 10 m2)

Rand (b)1 –1,2 + (–0,3) = –1,5 –0,9 + (–0,3) = –1,2Breedte (a)1 ≥ 1 m Vlak (f)1 –1,0 + (–0,3) = –1,3 –0,8 + (–0,3) = –1,1

Gevels als geheel Cw (= Cpe + Cpi)

Druklast loefzijde +0,8 – (–0,3) = +1,1 Zuiglast lijzijde –0,4 – (+0,3) = –0,7 Zuiglast, wind evenwijdig aan gevel –0,8 + (–0,3) = –1,1 (eerste deel) –0,4 + (–0,3) = –0,7 (tweede deel)

1 Zie figuur 1.4.

Figuur 1.7 Enige waarden van de coëfficiënt Cw voor onderdelen van gevels respectievelijk van de gehele gevel (van gesloten

gebouwen)

06950432_boek.indb 9 16-02-2006 11:37:46

10

Meestal geeft de branchevereniging (bijvoor-beeld de VMRG) eigen bepalingen ten aanzien van deze sterkte- en stijfheidsberekeningen, waarmee de keuze voldoende veilig is uit te voeren.

Kozijnen en puienBij het ontwerpen van kozijnen zijn de wind-last (gegeven door de hoogtepositie en het windbelastingsgebied) en de afmetingen bepalend voor de doorbuiging. Aan de door-buiging worden eisen gesteld vanwege de duurzaamheid van de isolatiebeglazing. De stijfheid van het profiel is de bepalende groot-heid als het om doorbuiging gaat. Met andere woorden, bepalend is:

E ∙ I [N ∙ mm2] (6)

waarin:E = elasticiteitsmodulus in N/mm2

I = kwadratisch oppervlaktemoment in mm4

De KVT ’95 (Kwaliteitseisen voor timmerwerk) geeft ten behoeve van houten kozijnen van Europees naaldhout (dan is dus E gegeven) de maximale hoogten aan waarop kozijnen, gemaakt van bepaalde houtafmetingen, bruik-baar zijn. Criterium daarbij is een begrenzing van de doorbuiging.

De berekeningsgrondslag is gebaseerd op NEN 6702 (2001) Belastingen, NEN 3661 (1988) Gevelvullingen, eisen, NEN 2608 (1997, A1 2001) Vlakglas in de bouw en NEN 6760 (2001, C1 2002) Houtconstructies. De repre-sentatieve windlasten zijn in categorieën inge-deeld, telkens met een sprong van 50 N/m2 (A tot en met M). De indeling in windbelas-tingsgebieden I, II en III en naar bebouwd en onbebouwd geeft dan de toepasbare hoogte gerelateerd aan de categorie.

In figuur 1.9 staat de maximaal toepasbare hoogte ten opzichte van het maaiveld, waarbij met de houtafmetingen 67 × 102 mm respec-tievelijk 67 × 114 mm, bij de drie windbelas-tingsgebieden (onderscheiden naar bebouwd of onbebouwd) een kozijn mag worden samenge-steld, van naaldhout, bij een maximale stijl of regel van 2200 mm en grootste vakafmeting 2000 mm. De vakafmeting is de vlakmaat lood-recht op de stijl of regel.

▶▶ Voor verdere behandeling en concrete

berekeningsaanwijzingen: zie deel 4c Gevel-openingen, hoofdstuk 14

1.1.2.b Wrijvingslasten door de windDe horizontale wrijvingslasten door de wind op de gevel zijn gewoonlijk gering. Ze zijn afhan-kelijk van het reliëf van de gevel. De bepaling is

Cate- Wind- Hoogte in m

gorie druk Gebied I Gebied II Gebied III Onbebouwd Bebouwd Onbebouwd Bebouwd Onbebouwd Bebouwd

A 500 2 9 5 12 9 16B 550 3 10 6 13 11 19C 700 6 14 12 21 23 32D 800 10 18 19 28 37 45E 900 15 23 28 37 56 63F 1000 22 29 42 49 83 88G 1100 31 36 60 65 122 122H 1200 45 46 86 86 150 150J 1300 63 63 121 121K 1400 88 88 150 150L 1500 122 122M 1600 150 150

Figuur 1.8 Windbelastingen en bijbehorende toepassingen ten behoeve van het ontwerpen van kozijnen

06950432_boek.indb 10 16-02-2006 11:37:46

1 PRESTATIE-EISEN 11

volledig gelijk aan die van de wrijvingslasten bij daken, paragraaf 1.1.1.b. De coëfficiënt Cw in formule (3) is vervangen door Cf. Afhankelijk van het reliëf van de gevel, heeft Cf een bepaalde waarde:

• Cf = 0,01 voor nagenoeg gladde gevel-oppervlakken zoals metselwerk-, natuursteen- en vliesgevels;

• Cf = 0,02 voor gevels met geringe uitsteeksels (≤ 40 mm); bijvoorbeeld gevels met geprofi-leerde plaat met kleine golf;

• Cf = 0,04 voor gevels met grotere uitsteeksels (≥ 40 mm); bijvoorbeeld gevels met sterk gepro-fileerde golfplaat.

1.1.2.c Lasten door regen en sneeuwIn de norm NEN 6702 (2001) worden mechani-sche lasten door regen of sneeuw op gevels niet besproken.

1.1.2.d Veranderlijke horizontale lasten door personenHieronder worden verstaan lasten van personen die door een incident de gevel belasten. Voor gevels en wanden van woongebouwen, kanto-ren, enzovoort geldt:

• qpers;rep = 1,2 × 0,5 [kN/m];

• puntlast Fpers;rep = 1,2 × 1 [kN], aangrijpend op een lijn 1 m boven het betreffende vloerniveau.

Hout- Cate- Toepasbare hoogte in mafmeting1 gorie Gebied I Gebied II Gebied III

Onbebouwd Bebouwd Onbebouwd Bebouwd Onbebouwd Bebouwd

in mm × mm67 × 102 A 2 9 5 12 9 16 67 × 114 G 31 36 60 65 122 122

1 Grootste vakafmeting is 2000 mm; maximale overspanning van stijl of regel is 2200 mm.

Figuur 1.9 Maximaal toepasbare hoogte van kozijnen ten opzichte van het maaiveld

����������

���������

�����������

������������

���������������

����������������������������

���

��������������

������

������������������������������ �������

�������������������

������

��

������������

������

������������������������������� �������

����������������

������

�����������

������

�������������������������������� �������

������������

������

��������������������������������

���

����

����

����

����

����

������

�����

���

����

����

����

����

������� ��� ���� ���� ���� ���� ���� ���� ���� ���� ���� ���� ���� ���� ���� ���� ���� ����

� � ���������

� � �

06950432_boek.indb 11 16-02-2006 11:37:47

12

Voor gebouwen waar een concentratie van per-sonen mogelijk is, zoals stations, vergader- en sportgebouwen, gelden andere waarden (in de orde van het dubbele c.q. drievoudige, NEN 6702).

1.2 Bouwfysische eisen

1.2.1 Bouwfysische eisen aan daken

1.2.1.a Warmte-isolatie, vereiste warmteweerstand, gewenste U-waarde

Bouwbesluit 2003: Energiezuinigheid,afdeling 5.1

Daken vormen een scheiding tussen binnen en buiten, met andere woorden: tussen een binnen- en een buitenklimaat. Veelal is er een verblijfs-gebied direct onder het dak (soms is er een zol-derruimte, die op dezelfde temperatuur gehou-den wordt als de woonruimten).Het Bouwbesluit stelt een eis aan de Rc-waarde van daken die een scheiding vormen tussen bui-tengebied en verblijfsgebied, namelijk: Rc ≥ 2,5 m2 ∙ K/W, overeenkomend met circa U ≤ 0,375 W/m2 ∙ K. Globaal is dit een dikte van de isolatielaag van 75 à 100 mm, afhankelijk van het type isolatiemateriaal (λ = 0,03 à 0,04).In de praktijk worden over het algemeen hogere Rc-waarden aangehouden om te kunnen voldoen

aan de energieprestatie-eisen uit het Bouw-besluit.De eisen bedoeld voor woningen gelden ook voor kantoren en bedrijfsgebouwen.Waarden voor de warmtegeleidingscoëfficiënt λ van isolatiematerialen zijn bijvoorbeeld te ont-lenen aan NEN 1068 (2001, A2 2004). Enkele waarden staan in de tabel van figuur 1.10.In figuur 1.11 zijn de principeconstructies te zien van:

• een steenachtige platdakconstructie, figuur 1.11-1: de betonnen of prefab-dakplaat is het constructief-dragende deel. Op de dakplaat dient de isolatielaag te zijn aangebracht. Soms is ertussen nog een afschotlaag aangebracht. Afschot kan ook worden verwerkt in de dikte van de isolatieplaten. Hierop is de (gewoonlijk bitu-mineuze) dakbedekking aangebracht;

• een platdakconstructie met een stalen dam-wandprofiel, figuur 1.11-2: op de stalen dam-wandplaat is de isolatieplaat vastgezet (meestal geschroefd) en daarop de dakbedekking. Afschot kan met behulp van de onderconstructie worden bereikt of door middel van de isolatie;

• een platdak met een houten constructie, figuur 1.11-3: houten dakbalken vormen de dra-gende constructie. Daarop is een isolerende dak-plaat aangebracht. Afschot wordt veelal bereikt met behulp van de balken of door alleen het bovenvlak van de balken hellend te maken. Op de isolerende dakplaat komt de dakbedekking;

Materiaal Warmtegeleidings- Diffusieweer- Soortelijke coëfficiënt standsgetal massa

λ in W/m ∙ K μ ρ in kg/m3

Geëxpandeerde kurk 0,044 6 150 EPS 20 0,036 30 20 XPS 35 0,030 80 35 PUR 0,026 60 30 Glaswol 0,038 2 100 Steenwol 0,038 1,5 150 Glasschuim 0,04–0,05 500 – ∞ 140

Geringe verschillen tussen diverse tabellen zijn mogelijk.EPS = geëxpandeerd polystyreenschuim; XPS = geëxtrudeerd PS; PUR = polyurethaanschuim Figuur 1.10 Enkele materiaaleigenschappen van diverse isolatiematerialen

06950432_boek.indb 12 16-02-2006 11:37:47

1 PRESTATIE-EISEN 13

• een hellend pannendak, figuur 1.11-4: de dakbalken (gordingen), die samen een hellend vlak vormen, zijn de dragende constructie. Daarop is gewoonlijk een isolerende dakplaat aangebracht. Ook is het mogelijk dat de isolatie tussen de gordingen is geplaatst, met alleen een beschot over de gordingen. Over het beschot zijn tengels en panlatten met daarop de pannen aangebracht.

Alhoewel voor de isolatieprestatie de positie van het isolatiemateriaal willekeurig is, dient dit om bouwfysische reden (meestal) aan de koude kant van de afsluitende draagconstructie te zitten, in het algemeen direct onder de dakbedekking. Dit is vooral van belang bij massieve dakconstructies, bijvoorbeeld van geprefabriceerde betonachtige samenstelling, voorzien van bitumineuze dak-bedekking. Het doel van deze voorkeurspositie, te weten aan de koude kant, is het vermijden van grote temperatuurschommelingen in de steenachtige constructie, en daarmee thermische bewegingen c.q. scheuren en (deels) voorkomen van eventuele inwendige condensatie.

De bouwmaterialenindustrie fabriceert (vooral voor de woningbouwmarkt) dakplaten die voor-zien zijn van isolatiematerialen zodanig dat de geïsoleerde dakplaat, toegepast in combinatie met de standaardafwerking, bijvoorbeeld pannen of bitumina, voldoet aan de eis die in het Bouwbesluit is gesteld.Jaarlijks verzorgt de Stichting Bouwkwaliteit een gids, Lijst van Bouwkwaliteitverklaringen, met daarin de door de Stichting goedgekeurde, zogenoemde gecertificeerde bouwmaterialen. Bij de diverse isolatiedakplaten in deze gids wordt (voorzover nodig) onderscheid gemaakt naar afwerking met pannen of afwerking met een bitumineuze dakbedekking.Ook in de Nederlandse Bouwdocumentatie (NBD) kan men informatie vinden ten aanzien van de prestaties (dat wil zeggen firmagegevens) van deze bouwplaten.

Het Bouwbesluit stelt eisen aan de Rc van de constructie. Sinds eind 1995 geldt een eis voor nagenoeg alle nieuw te bouwen gebouwen: de EPN, de Energieprestatienorm (NEN 5128 (2004) Energieprestatie voor woningen en woongebouwen,

���������

����������������

���������������������

���������

����������������

�����������

���������������

���������������

���������������������

��������

��������

���������������������

��������

�����������

��������������

���������������������

��������

�����������

�������

������

������

������

����������������

��������������������

����������������������������

�����������������������������������������������

����������������������������������

Figuur 1.11 Principeconstructies daken

06950432_boek.indb 13 16-02-2006 11:37:48

14

Bepalingsmethode en NEN 2916 (2001, C1 2002) Energieprestatie voor utiliteitsgebouwen, Bepalings-methode).

Energieprestatienorm (EPN)Beknopt weergegeven omvat de EPN een aan-tal bewerkingen, alle uitgedrukt in primaire energie, waarbij wordt vastgesteld:

• de gebruikte energie ten behoeve van ver-warming en de opwekking daarvan, waarbij zonnewarmte is verrekend;

• de energie besteed aan warmtapwater en de verwarming daarvan, waarbij gebruik van zonnewarmte (collectoren) is verrekend;

• de energie besteed aan ventilatie, de even-tuele voorverwarming en de eventuele mecha-nische energie die daarvoor nodig is;

• de energie besteed aan koeling, en de mechanische energie die daarbij nodig is;

• de energie besteed aan elektrische verlich-ting.

De totale hoeveelheid gebruikte primaire ener-gie wordt via een formule gerelateerd aan de bruikbare vloeroppervlakte en de afkoelende op-pervlakte van de omhulling. Zo ontstaat de ener-gieprestatiecoëfficiënt (EPC). In het Bouwbesluit is vastgelegd wat de maximale waarde is van de EPC, afhankelijk van het soort gebouw. De minis-ter kan dit gewenste getal te zijner tijd herzien, zodat de eis bijvoorbeeld scherper wordt zonder dat normen behoeven te worden herzien.

1.2.1.b Vermijding van condensatievocht op de constructie, wering van vocht van binnen, f-factor

Bouwbesluit 2003: Wering vocht van binnen, afdeling 3.7

Het Bouwbesluit eist in afdeling 3.7 beperking van eventuele oppervlaktecondensatie of een zodanige waarde van de binnenoppervlakte-temperatuur dat schimmelgroei wordt verme-den.

Het artikel geeft dit weer door middel van de zo-genaamde f-factor. Interne (hardnekkige) schim-melgroei doet zich vooral voor in wat vochtiger ruimten (bijvoorbeeld badkamers) tegen de bui-

tenwand en in de hoeken met het plafond. Het is niet het gevolg van slecht schoonhouden: de binnenoppervlaktetemperatuur is op die plekken te laag, en zelfs zonder condensatie is de plek zeer geschikt voor schimmelvestiging.Voor woningen en logiesgebouwen geldt: f ≥ 0,65; voor fabrieken, kantoren, enzovoort f ≥ 0,55.

De f-factor (NEN 2778 (1991, A2 2001)) geeft de verhouding tussen twee temperatuurverschillen, namelijk binnenoppervlaktetemperatuur minus buitentemperatuur, en binnentemperatuur mi-nus buitentemperatuur. In formule:

f = Tio – Te

T1 – Te

De vereiste f-factor geldt niet voor glasvlakken, deuren en kozijnen. Het is begrijpelijk dat naar-mate deze verhouding meer naar de waarde 1 neigt, de binnenoppervlaktetemperatuur dicht bij de binnentemperatuur komt.

In de gestandaardiseerde bepaling (NEN 2778 (1991, A2 2001) zijn waarden van gecorrigeerde overgangsweerstanden opgenomen. Voor hoek- en funderingsconstructies moet de bepaling via een bekend computerprogramma geschieden. Voor vlakke constructies kan dit ook via hand-berekening. In de overgangsweerstanden (Ri) zijn tevens de temperatuurverschillen van een punt centraal in de ruimte ten opzichte van de temperatuur bij de vloer c.q. nabij het plafond verrekend:

• Ri = 0,25 m2 ∙ K/W voor de wand (boven 1,5 m) en tegen de dakonderzijde van buiten-begrenzingen;

• Ri = 0,50 m2 ∙ K/W voor de wand (beneden 1,5 m) en de vloer van buitenbegrenzingen (Re = 0,04 m2 ∙ K/W voor de buitenzijde van deze vlakken).

Een eenvoudige berekening is gegeven in het volgende voorbeeld. In dit voorbeeld zijn de bekende symbolen (zie bijvoorbeeld NEN 1068 (2001, A2 2004)) gebruikt.

06950432_boek.indb 14 16-02-2006 11:37:48

1 PRESTATIE-EISEN 15

Voorbeeld

Gegeven: Ri = 0,25 (dus buitenwand boven 1,5 m); Re = 0,04; Ti = 20 °C en Te = 0 °C (∆T = 20).Gevraagd: de f-waarde van een geïsoleerde buitenwand.

1 Bij een constructie met Rc = 3,0 vindt men Rl = 3,29 en U = 0,305.Tio = Ti – ∆T × 0,305 × 0,25 = 18,5 °C

f = 18,5 – 0

= 0,92 (voldoet dus ruim) 20 – 0

2 Bij een constructie met Rc = 0,42 vindt men Rl = 0,71 en U = 1,41.Tio = Ti – ∆T × 1,41 × 0,25 = 13,0 °C

f = 13,0 – 0

= 0,65 20 – 0

De waarde van Rc = 0,42 (zie voorbeeld) is (theo-retisch) de grenswaarde om te kunnen voldoen. Is de constructie voorzien van het juiste isolatie-pakket (zodat Rc = 2,5), dan zal de kritische f-waarde niet kunnen optreden. Bij details waar de isolatieschil plaatselijk is onderbroken, kunnen zich wel problemen voordoen en wordt de f-waarde niet behaald. Met infraroodthermo-grafie zijn deze slechte plekken in de buitenhuid goed te demonstreren. Om de f-waarde te kun-nen berekenen in details (waar de moeilijkheden ontstaan) zijn er rekenprogramma’s beschikbaar.

Het resultaat is het detail in doorsnede(n) waarbij kleuren of lijnen, isothermen, de temperaturen weergeven, figuur 1.12. Deze figuur betreft een gemetselde hoek in cellenbetonsteen. Iets van de hoek af lopen de isothermen evenwijdig aan de binnen- of buitenbegrenzing. Naar de hoek toe buigen ze ervan af. Exact in de hoek is een tem-peratuur van 12,7 °C vastgesteld. De f-waarde is daar dus 0,64 en voldoet niet. De lijnen zijn in figuur 1.12 geschematiseerd weergegeven.

1.2.1.c Vocht van buiten op de constructie, vermijding van vochtindringing

Bouwbesluit 2003: Wering van vocht van buiten, afdeling 3.6

Zie paragraaf 1.3.

1.2.1.d Vermijding van condensatievocht in de constructie, noodzakelijke dampremming

Bouwbesluit 2003: geen bepaling

Geïsoleerde daken moeten een dampremming bezitten, dat wil zeggen: het isolatiemateriaal met aan de binnenkant gelegen constructielagen moeten tezamen een bepaalde dampremmend-heid hebben. De grootte van deze damprem-mendheid is (in Nederland) niet in een norm of standaard vastgelegd (de Duitse DIN 4108 geeft wel eisen en bepalingsmethoden). In de bijlage achter in dit hoofdstuk, Van warmteweerstand tot Glaser-diagram wordt nader ingegaan op con-densatie van vocht in de constructie.De isolatiedakplaten die in de SDKB-gids als ge-schikt worden aangegeven, zijn getoetst op het vermijden c.q. beperken van inwendige conden-satie, en in orde bevonden.Stelt men zelf een dakopbouw samen uit diverse materialen, dan kan als richtwaarde (bij platte daken) een dampremmendheid (μ ∙ d) van circa 8 à 10 m dienen. Of, nauwkeuriger, een μ ∙ d aan de binnenzijde die circa 1

8 à 1 10 is van de

μ ∙ d van de dakbedekking. Deze laatste bezit een dampremmendheid van circa 60 à 80 (à 100) m, zodat hiermee de μ ∙ di is vast te stellen op circa 8 à 10 m.Figuur 1.12 f-waarde; lijnen van gelijke temperatuur (iso-

thermen) in het metselwerk op een hoek (cellenbetonsteen)

��������������

�����������

��������������������������������������������������������������������������������

���������������������������

����������������������������

06950432_boek.indb 15 16-02-2006 11:37:49

16

Bij hellende daken met pannen dient, bij gebruik (bewoning) van de zolderruimte, en als er ten-minste geen andere dampremmendheid aan de buitenkant van het isolatiemateriaal aanwezig is, een dampremming van circa 2 m aanwezig te zijn. Een eenvoudige PE-folie van 0,2 mm voldoet, mits zorgvuldig (lekvrij) aangebracht. Waarden van λ en μ vindt men in bijvoorbeeld NEN 1068 (2001, A2 2004), Polytechnisch zak-boekje en Handboek Gevels. (Zie ook de tabel van figuur 1.40 in de bijlage bij dit hoofdstuk).

Bij eventuele aanwezigheid van een zogenoemde waterwerende dampdoorlatende laag aan de buitenzijde van de isolatie (bijvoorbeeld over het beschot, onder de pannen) dient men de μ ∙ d-waarde van deze laag niet te verwaarlozen. De vereiste dampremming aan de binnenzijde kan aanzienlijk hoger uitpakken, zelfs wel het twee- à drievoudige (kies dan dus μ ∙ di = 4 à 6 m) bij bewoning van de zolderruimte.

SchadeverschijnselenVoldoet de constructie niet aan de vereiste dampremmendheid, dan is schade zeker niet denkbeeldig. De schade is sterk afhankelijk van de mate waarin de dampremmendheid afwezig c.q. gerealiseerd is, en van de hoogte van de vochtbelasting. Tevens treedt bij be-paalde materialen (houtachtig) de schade veel eerder op dan bij steenachtige bouwstoffen, en is deze schade groter.

Schadeverschijnselen zijn:

• neerdruipen van vocht uit de constructie (zodanig dat men aan lekkage denkt), bij-voorbeeld na een periode van vorst; ernstige vochtaantasting (rotten). Deze verschijnselen komen voor bij ernstig tekortschietende damp-remmendheid en een geringe vochtopname-mogelijkheid;

• (aanzienlijk) teruglopen van de gepres-teerde warmteweerstand en langzaam ver-minderen van de condensatiestroom. Dit komt voor als de constructie goed vocht kan opnemen;

• telkens (in de winterperiode) optreden van een beetje condens, dat wellicht in de zomer weer grotendeels verdampt. Bij houten con-structies vindt een langzame degradatie (ver-

rotting), soms opzwelling van de constructie plaats. Deze verschijnselen treden op wanneer de dampremmendheid maar in geringe mate tekortschiet.

Wat hier voor daken is gesteld, geldt ook, maar in mindere mate, voor gevels. Gevels zijn meestal minder dampdicht afgesloten aan de buitenzijde. Ook is de nachtelijke afkoeling van gevels min-der ernstig. Bovendien treedt er bij bijvoorbeeld plaatvormige gevelelementen meestal een vocht-afvoerende ventilatiestroom op.

Men moet zich ervan bewust zijn dat de ge-bruiksomstandigheden, met andere woorden de wijze van bewoning, maar ook eventuele reparaties aan de onderzijde van de dakplafond-constructie, het proces positief maar ook sterk negatief kunnen beïnvloeden. Bedenk echter ook dat sterk dampremmende lagen een beletsel zijn voor het ontdekken en lokaliseren van dak-lekkages. Toepassing van enige ventilatie onder de dakbedekking, zoals dat bij pannen mogelijk is, is zeer geschikt voor wat betreft droging, maar geeft ook warmteverlies. Niet alle publicaties ge-ven daarover dezelfde aanwijzingen. (DIN 4108 geeft aanwijzingen voor de gewenste ventilatie.)

Hellende daken (met pannen, enzovoort) blijken in de praktijk aanzienlijk minder schaderisico te geven dan platte daken, paragraaf 1.2.1.a.

1.2.1.e Zonneopwarming via het dak, zonneopwarming van details

Bouwbesluit 2003: geen bepaling

Vooral in bedrijfshallen en dergelijke, waar de bedrijfsruimte direct onder het dak is geplaatst, maar ook als massa in het dak ontbreekt, zoals bijvoorbeeld bij houtskeletbouwwoningen, is de kans groot dat er ten gevolge van zomerse opwarming (een brandende zon op het dak) een aanzienlijke warmteafgifte naar het interieur plaatsvindt, figuur 1.13. Overstijgt deze warmte-afgifte een waarde van circa 20 W/m2, dan is het twijfelachtig of ventilatie deze warmtelast kan lozen. De getalmaat van deze warmteafgifte is globaal te bepalen door middel van de volgende vergelijking:

06950432_boek.indb 16 16-02-2006 11:37:49

1 PRESTATIE-EISEN 17

Φi = (Tdak – Ti) ∙ U (7)

waarin:Φi = warmteafgifte in W/m2

Tdak = circa 70 à 80 à 90 °C

Het kan zin hebben de U-waarde van het dak lager vast te stellen tot bijvoorbeeld 0,15 à 0,25 W/m2 ∙ K om deze zomerse warmtelast te drukken, of het gebruik van massa te overwegen. Toevoeging van massa, bijvoorbeeld een grind-pakket of gebruik van een betonachtige dakvloer geeft een aanzienlijke tijdvertraging van het op-warmeffect, maar vraagt anderzijds een zwaar-dere draagconstructie, hoofdstuk 4 Platte daken, paragraaf 4.3.9.Een ander gevolg van een hoge warmtelast op het dak en dakranddetails, soms gevolgd door een aanzienlijke afkoeling ’s nachts (of ’s winters), is de thermische uitzetting. Vooral bij lange prefab-dakelementen kan ten gevolge van

dimensiewisselingen (zomer/winter), gepaard gaande met kromming van de platen, verschui-ving optreden, die kan leiden tot schade bij de oplegging (c.q. scheurvorming).Ook de aluminium daktrim en andere metalen die in de rand of de opstand bij een aansluitings-rand zijn verwerkt, hebben te lijden onder deze grote opwarming. Bij de overgangsnaad van de aluminium daktrim leidt dit tot scheuren in de aansluitende bitumineuze dakbedekking. Dit is ook de reden dat er in loden slabben scheuren kunnen ontstaan. Kies deze slabben daarom van een dikke kwaliteit, maak ze van beperkte lengte en soldeer ze niet aaneen.Een algemene regel om deze schade te vermij-den is niet zonder meer te geven. Beperking van de lengte van het onderdeel (bijvoorbeeld van de daktrim, de loden slabbe) is in principe een juist advies. Het Dakboekje geeft aanwijzingen ter vermijding van warmteschade.

1.2.1.f Beperking van geluid van buiten, geluidsisolatie van daken

Bouwbesluit 2003: Geluid van buiten, afdeling 3.1

Zowel daken als gevels moeten voldoen aan eisen ten aanzien van geluidsisolatie. Ze worden in het Bouwbesluit als gelijkwaardige scheidings-constructies beschreven. De mate waarin ze tegen geluid moeten isoleren hangt echter af van de geluidbelasting (geluid van buiten) die op het dak (of de gevel) valt. Ingevoerd is de grens-waarde van geluid van buiten komend: het naar binnen tredend geluidsniveau dat het Bouw-besluit nog juist acceptabel acht. De grenswaar-den van geluid van buiten dóór de constructie dringend zijn:

• 35 dB(A) voor de verblijfsgebieden van woningen of woongebouwen;

• 40 dB(A) voor kantoorgebouwen.

De minimale geluidsisolatie (de minimale karak-teristieke geluidwering) van dak en gevel is 20 dB(A). Voor verblijfsruimten is de grens-waarde telkens 2 dB(A) hoger gesteld, dus 37 dB(A) in plaats van 35 dB(A).Verder wordt verwezen naar paragraaf 1.2.2.f.

����������

����������

���� �������

���� �������

��������

������ �������

��� ����������������

������������

Figuur 1.13 Zonnestraling op platdak, en daardoor

stralingshitte naar het interieur

06950432_boek.indb 17 16-02-2006 11:37:49

18

1.2.1.g Daklichten en daglichttoetreding, lichttoetreding via het dak

Bouwbesluit 2003: geen bepaling

Bij sommige gebouwen, bijvoorbeeld werkplaat-sen, loodsen en fabrieken, is het gebruikelijk daklichten toe te passen ten behoeve van de daglichtvoorziening. Om in het ontwerpstadium een indicatie te krijgen ten aanzien van de hoe-veelheid daglichttoetreding, kan men voor platte daken de volgende vuistregels toepassen:

• bij grote platte daken is de bereikte gemid-delde daglichtfactor (Dfm) ongeveer 0,75 à 1 maal het percentage transparant dakvlak. Dat wil zeg-gen: bij daglichtkoepels die 10% van het dakvlak uitmaken wordt een daglichtfactor bereikt van 7,5 à 10%. Een en ander is sterk afhankelijk van de lichtheid van het interieur en van de transpa-rantie van de lichtdoorlatende delen. Het trans-parante deel dient daarbij in hoofdzaak horizon-taal te zijn geordend;

• de effectieve verlichting (in lux) is goed te benaderen met de grafiek die het verband geeft tussen het percentage van de werktijd, de Df en de gerealiseerde verlichtingssterkte in lux, figuur 1.14;

• de warmteweerstand van de daklichten moet voldoen aan de eis van energiezuinigheid zoals die in het Bouwbesluit is gesteld, met andere woorden: de warmteweerstand dient dus een Rc ≥ 0,07 te bezitten. De lichtkoepel dient dus minimaal dubbelwandig te zijn.

1.2.2 Bouwfysische eisen aan gevels

1.2.2.a Warmteweerstand, vereiste Rc-waarde, gewenste U-waarde

Bouwbesluit 2003: afdeling 5.1

Gevelvlakken moeten, voorzover ze geen transpa-rante vlakken zijn ten behoeve van daglichttoe-treding, voldoen aan een warmteweerstand Rc ≥ 2,5 m2 ∙ K/W, overeenkomstig een U-waarde van 0,37 W/m2 ∙ K. Dit vereist nu een dikte van het isolatiemateriaal in de constructie van 75 à 100 mm. In de praktijk worden over het alge-meen hogere Rc-waarden aangehouden om te kunnen voldoen aan de energieprestatie-eisen uit het Bouwbesluit 2003. Er is een nieuwe ge-neratie isolatiemateriaal in ontwikkeling met een betere warmtegeleidingscoëfficiënt, waardoor met de huidige isolatiedikte een hogere warmte-weerstand is te bereiken. De eisen bedoeld voor woningen gelden ook voor kantoren en bedrijfs-gebouwen. Zie voor diverse isolatiematerialen: paragraaf 1.2.1.a.Figuur 1.15 geeft principeconstructies van:

• een spouwmuurgevel met twee gemetselde bladen, figuur 1.15-1: het binnen- en buitenblad zijn van gemetselde metselsteen, waarbij het bin-nenblad is aangepast aan de last die te dragen is (dus 100, 150 of 200 mm dik). Tussen de bladen is isolatiemateriaal aanwezig en een spouw van circa 20 à 30 mm aan de buitenzijde (in NPR 2652 (1991, A1 1997) zelfs 40 mm). De bladen

���

��

��

��

��

� � � � � �� �� �� �� �� �� �����

���

��������������������

��������

Figuur 1.14 Percentage P van de jaarlijkse werktijd bij dag (tussen 9 en 17.30 uur) waarbij een bepaalde verlichtingssterkte E

bij een gegeven daglichtfactor d wordt aangetroffen of overschreden

06950432_boek.indb 18 16-02-2006 11:37:50

1 PRESTATIE-EISEN 19

zijn met elkaar verbonden door spouwankers. In de gevel zijn raamopeningen uitgespaard;

• een spouwmuurgevel met een betonnen bin-nenblad, figuur 1.15-2: de opbouw is identiek aan het vorige type, met dien verstande dat het binnenblad een betonmuur is van de voor de constructie vereiste dikte;

• een gevel met een betonnen binnenblad voorzien van natuurstenen buitenbekleding, figuur 1.15-3: de opbouw is identiek aan het vo-rige type, met dien verstande dat het buitenblad wordt gevormd door een verticale beplating van natuursteen die met ankers vasthangt aan het betonnen binnenblad;

• een gevel met een betonnen binnenblad voorzien van een andere (lichte) bekledingsplaat, figuur 1.15-4: de opbouw is identiek aan het vorige type (over het gehele gevelvlak of alleen over de hoogte van de borstwering), met dien verstande dat de buitenbeplating (meestal) een metalen of kunststof beplating met ophang-constructie is, of eventueel een vliesgevel;

• een houtskeletbouwgevel, figuur 1.15-5: de opbouw bestaat uit voornamelijk verticale stijlen van houten ribben met aan binnen- en buiten-zijde een beplating waartussen isolatiemateriaal en eventueel een dampremmende laag is aan-gebracht. Aan de buitenzijde is een apart buiten-beschot op regels aanwezig met een geventi-leerde spouw;

• een stalen damwandgevel, figuur 1.15-6: de stalen damwandvormige beplating vormt de bui-tenzijde, bevestigd op het dragend staalskelet. De binnenwand kan een traditionele gemetselde wand zijn of een stalen binnenwand. Daarbij zijn doosvormige elementen (die ook de isola-tie bevatten) op het staalskelet (bijvoorbeeld de kolommen) bevestigd. De buitenbeplating is (meestal in verticale richting) op de binnen-dooselementen geparkerd. Ter plaatse van deze laatste bevestiging vormt zich een ernstige koudebrug, die echter met geëigende mate-rialen grotendeels kan worden vermeden.

�� �� �� ���� ��

�� �� ����

��������������

��������������������������

������������������

�������������

������������������������������

������������

�����������

��������

�����

������������������������ �����������������

��������������������������� ����������������������

����������������������� ��������������

����������������������

����������������� �������������������

�������������������������� ���������������������

Figuur 1.15 Principeconstructies gevels

06950432_boek.indb 19 16-02-2006 11:37:50

20

Ook zijn er wel gevels waarbij een metalen (alu-minium) sandwich-element is vastgezet op het staalskelet. Het sandwich-element bestaat uit een binnen- en buitenhuid met daartussen het ver-eiste isolatiepakket (meestal van PUR).

▶▶ Principeconstructies van gevels worden

uitvoerig besproken in deel 4b Gevels in

hoofdstuk 8 Lichte plaatmaterialen en

buitengevelisolatie

De diktebepaling van de isolatie bij alle construc-ties van figuur 1.15 is bijna onafhankelijk van de opbouw. Men moet echter bij natuursteen en andere beplatingen rekening houden met de koudebrugwaarde van de verankering en de montage. Tot nog toe gelden daarvoor geen genormaliseerde waarden. Eventueel kan men terugvallen op gegevens van bepaalde literatuur-bronnen.

Gesloten gevelvlakken, en ook daken, dienen volgens het Bouwbesluit te voldoen aan de eis van een minimale warmteweerstand, te weten Rc ≥ 2,5 m2 ∙ K/W. Eind 1995 is daar een eis bij-gekomen die geldt voor nagenoeg alle nieuw te bouwen gebouwen, de EPN, de energiepresta-tienorm (NEN 5128 (2004) Energieprestatie voor woningen en woongebouwen, Bepalingsmethode en NEN 2916 (2001, C1 2002) Energieprestatie Utiliteitsgebouwen, Bepalingsmethode), paragraaf 1.2.1.a.

Geïsoleerde raamconstructies dragen niet zo veel bij aan de energiebesparing, omdat de kozijnoppervlakte erg meevalt in verhouding tot de totaliteit van de gevel. Het Bouwbesluit eist een isolatiewaarde die overeenkomt met een Rc = 0,07. Vooral in geklimatiseerde ruimten waar de vochtigheid op peil wordt gehouden is een hogere isolatiewaarde nodig om hinderlijke oppervlaktecondensatie te voorkomen. NEN EPN-bepaling geeft aanbevelingen ten aanzien van de gewenste waarden.Het is waarschijnlijk dat een aantal onderdelen van de Duitse DIN 4108 aangaande de te stellen eisen te zijner tijd in de normen worden opge-nomen. De DIN 4108 maakt een klassering van 1 tot 4, waarbij 1,0 zeer hoog geïsoleerd is en 4 nagenoeg ongeïsoleerd.

1.2.2.b Wering van vocht van binnen; beperking van wateropname

Bouwbesluit 2003: Wering van vocht van binnen, wateropname, afdeling 3.7

Het Bouwbesluit eist in afdeling 3.7 beperking van mogelijke oppervlaktecondensatie, of een zodanige waarde van de binnenoppervlakte-temperatuur dat schimmelgroei, enzovoort wordt vermeden. Het artikel geeft dit weer door middel van de f-factor. Voor woningen geldt als eis f ≥ 0,65; voor fabrieken, kantoren, enzovoort ten minste 0,55, vergelijk de waarden voor da-ken in paragraaf 1.2.1.b.

Het wandoppervlak aan de binnenzijde mag slechts in beperkte mate vocht opnemen als ter plaatse een badkamer, toilet, enzovoort is geplaatst. De norm NEN 2778 (1991, A2 2001) regelt het te gebruiken instrument, de kalibratie en de meetmethode. De eis wordt gemakkelijk behaald indien het binnenoppervlak is voorzien van verglaasde tegels, aldus de Toelichting bij het Bouwbesluit.

In de bijlage achter in dit hoofdstuk, Van warmte-weerstand tot Glaser-diagram, wordt nader inge-gaan op condensatie van vocht in de constructie.

1.2.2.c Wering van (regen)vocht van buiten komend, beperking van de wateropname

Bouwbesluit 2003: Wering van vocht van buiten, afdeling 3.6

De norm NEN 2778 (1991, A2 2001) regelt de te gebruiken instrumenten, de kalibratie en de meetmethode. Bij bepaalde soorten gevelmate-riaal (sommige betonsteen) is behandeling met een hydrofoberend middel nodig om beperking van regenindringing (volgens de norm) te kun-nen behalen. De meeste baksteensoorten heb-ben een dergelijke oppervlaktebehandeling niet nodig, paragraaf 1.3.

06950432_boek.indb 20 16-02-2006 11:37:51

1 PRESTATIE-EISEN 21

1.2.2.d Beperking van vocht in de constructie, vermijding van inwendige condensatie

Bouwbesluit 2003: geen bepaling

Vooral bij constructies van het type houtskelet-bouw en sandwich-opbouw is inwendige con-densatie niet denkbeeldig, evenals bij stijlen en dorpels van geverfde houten kozijnen. Om condensatie te vermijden, moet de constructie aan de binnenkant van de isolatielaag voldoende dampremmendheid hebben. Er is geen Neder-landse norm die een handleiding geeft ter vast-stelling van deze dampremmendheid. Eventueel kan men terugvallen op de Duitse DIN 4108. Voor gevels in Nederlandse omstandigheden is globaal te stellen dat de dampremmendheid aan de binnenzijde (μ ∙ di) ongeveer gelijk (beter: iets groter) moet zijn aan de dampremmendheid aan de buitenzijde (μ ∙ de). Deze regel is des te nauwkeuriger te volgen naarmate de buitenhuid dunner en voor vocht kwetsbaarder is.

Inwendige condensatie komt vaak voor bij de sandwich-opbouw zoals die bij de borstweringen van eenvoudige houten kozijnen wordt toe-gepast. Toepassing van een lekvrij, zorgvuldig aangebrachte PE-folie met een dikte van circa 0,2 mm is meestal voldoende om problemen te voorkomen.

Ook, zoals hiervóór reeds gezegd, kan inwendige condensatie optreden onder de buitenverflaag van houten kozijnen. Het treedt op als de ver-houding van de dampremmendheid van de verflagen binnen en buiten niet gunstig is ge-kozen. Concreet: het binnenschilderwerk moet (bij voorkeur) een hogere dampremmendheid bezitten dan het buitenschilderwerk. Onzorgvul-digheid daarin kan (na een aantal jaren) leiden tot houtrot, vooral voor die onderdelen van het kozijn die meestal de sterkste afkoeling ondervin-den, te weten de onderdorpels. Ook komt aldaar afbladderen van verf ten gevolge van condens-water onder de buitenverflaag veel voor.

▶▶ Inwendige condensatie wordt nader

besproken in deel 4c ‘Gevelopeningen’ in

hoofdstuk 15 Kozijnen, ramen en deuren van hout

1.2.2.e Zonneopwarming van het interieur, zonwering in de gevel

Bouwbesluit 2003: geen bepaling

Woongebouwen, maar vaker nog kantoor-gebouwen, kunnen in de zomerse zon onbe-haaglijk worden opgewarmd. Reeds in de lente, in de zomer en ook nog in de herfst, als lage zonnestanden optreden, kan de zon, die met intense straling het glas passeert, het interieur te sterk opwarmen. Bij kantoorgebouwen heeft dit in het verleden gewoonlijk geleid tot de beslis-sing: koeling. Koeling is energie-economisch zeer ongunstig: koeling heeft een grotere warmte-inefficiëntie dan verwarming.Door een aantal ontwerpmaatregelen is koeling in het algemeen te vermijden of te beperken tot zogenaamde topkoeling, dat wil zeggen alleen koeling onder extreme omstandigheden. Houdt men, afhankelijk van het soort gebouw en zijn oriëntatie, rekening met een aantal ontwerp-aspecten, dan hoeft geen koeling te worden toe-gepast. Bepalend hierbij is:

• het glaspercentage van de gevel (vanuit het interieur): naarmate dit percentage toeneemt, treedt oververhitting op;

• de ZTA-waarde van glas (en eventueel zon-wering): een grotere ZTA-waarde leidt tot zon-overmaat;

• een binnenzonwering is veel minder effectief dan een buitenzonwering;

• zuid- à zuidwestoriëntatie leidt het vaakst tot overmatige zon. Daar moet zo mogelijk minder glas worden toegepast;

• een verhoogde luchtbeweging in een vertrek maakt een hogere vertrektemperatuur accep-tabel;

• een gebouw waarin veel materiaal met hoge warmtecapaciteit (dus met hoge ρ ∙ c J/m3 ∙ K) is toegepast, wordt vertraagd opgewarmd, figuur 1.16: ‘hoge of lage vertrekmassa’;

• een hoge interne warmtelast (bijvoorbeeld door verlichting en apparatuur) moet worden vermeden.

Sinds een aantal jaren beschikt men voor kan-toorgebouwen over ontwerpgrafieken waarmee men, voor een gegeven gebouw en oriëntatie, bruikbare glaspercentages bij maximale ZTA-

06950432_boek.indb 21 16-02-2006 11:37:51

22

waarden kan vaststellen. Figuur 1.16 geeft de acht ontwerpgrafieken die gelden voor de zuid- à westoriëntatie. (Andere oriëntaties zijn te bere-kenen met behulp van correctiefactoren.) Bij het gebruik van de grafieken is gewoonlijk een aantal parameters bekend:

• het gebouw met zijn (geschatte) warmte-capaciteit en de oriëntatie;

• al dan niet toepassen van blank isolerend dubbelglas;

• al dan niet gebruiken van verhoogde interieur-luchtbeweging;

• toepassen van zonwering.

Op basis van voorgaande gegevens kan men uit de acht ontwerpgrafieken de juiste kiezen. Ver-volgens kan men het maximale glaspercentage van de gevel vaststellen bij maximale ZTA-waar-den (voor een andere oriëntatie gelden correctie-factoren). Let op: de grafieken zijn gebaseerd op een vrij lage interieurwarmtelast. Kies het glas-percentage niet hoger dan 30 à 35% (exterieur) als zonoverlast wordt verwacht.

▶▶ Het onderwerp zonweringen wordt besproken

in deel 4c Gevelopeningen in hoofdstuk 20

���

��

���

��

���

��

���

��

������������������������������������������ ����������������������������������������������� ��������������

������������������

���������

���������������������

���������

��� ��� ��� ��� ��� ����

��

��

��

���

��� ��� ��� ��� ��� ����

��

��

��

���

������������������������������������������ ����������������������������������������������� ��������������

������������������������������������������ ���������������������������������������������� ��������������

������������������������������������������ ����������������������������������������������� ��������������

������������������

���������

�����������������

���������������������

���������

��� ��� ��� ��� ��� ����

��

��

��

���

��� ��� ��� ��� ��� ����

��

��

��

���

����������������

����������������

����������������

����������������

���

��

���

��

���

��

���

��

������������������������������������������ ����������������������������������������������� ��������������

������������������

���������

���������������������

���������

��� ��� ��� ��� ��� ����

��

��

��

���

��� ��� ��� ��� ��� ����

��

��

��

���

������������������������������������������ ����������������������������������������������� ��������������

������������������������������������������ ���������������������������������������������� ��������������

������������������������������������������ ����������������������������������������������� ��������������

������������������

���������

�����������������

���������������������

���������

��� ��� ��� ��� ��� ����

��

��

��

���

��� ��� ��� ��� ��� ����

��

��

��

���

����������������

����������������

����������������

����������������

06950432_boek.indb 22 16-02-2006 11:37:52

1 PRESTATIE-EISEN 23

Voorbeeld

Gegevens:

• kantoorachtig gebouw met hoge specifieke vertrekmassa;

• geen verhoogde luchtbeweging;

• geen zonwering aan de binnenkant, eventueel wel aan de buitenkant;

• blank isolatieglas;

• geveloriëntatie: bijvoorbeeld west.

Uitwerking: toepasbaar is grafiek nummer 5, figuur 1.16. Af te lezen is een bruikbaar glaspercentage (PC) van 50 bij een maximale ZTA-waarde van ≤ 0,24 of een glaspercentage van 25 met ZTA ≤ 0,38 en allerlei waarden daartussen. Bij blank isolatieglas (PC = 50%) is bijvoorbeeld toepasbaar een zonwering aan de buitenzijde zoals buitenjaloezieën (ZTA = 0,15 à 0,20).

Figuur 1.16 De aanbevolen maximale waarde van de zontoetredingsfactor ZTA, afhankelijk van het procentuele glasopper-

vlak PG voor zonweringssystemen met enkel en dubbel glas voor Z à W oriëntatie ZO; ZTA × 1,2, oost; ZTA × 1,4

����������������

����������������

����������������

����������������

���

��

���

��

���

��

���

��

������������������

���������

���������������������

���������

��� ��� ��� ��� ��� ����

��

��

��

���

��� ��� ��� ��� ��� ����

��

��

��

���

������������������������������������������ ������������������������������������������������ ��������������

������������������

���������

���������������������

���������

��� ��� ��� ��� ��� ����

��

��

��

���

��� ���

���

��� ��� ��� ��� ����

��

��

��

���

������������������������������������������ ����������������������������������������������� ��������������

������������������������������������������ ������������������������������������������������ ��������������

������������������������������������������ ����������������������������������������������� ��������������

����������������

����������������

����������������

����������������

���

��

���

��

���

��

���

��

������������������

���������

���������������������

���������

��� ��� ��� ��� ��� ����

��

��

��

���

��� ��� ��� ��� ��� ����

��

��

��

���

������������������������������������������ ������������������������������������������������ ��������������

������������������

���������

���������������������

���������

��� ��� ��� ��� ��� ����

��

��

��

���

��� ���

���

��� ��� ��� ��� ����

��

��

��

���

������������������������������������������ ����������������������������������������������� ��������������

������������������������������������������ ������������������������������������������������ ��������������

������������������������������������������ ����������������������������������������������� ��������������

06950432_boek.indb 23 16-02-2006 11:37:53

24

1.2.2.f Zonneopwarming van de gevelconstructie, constructieve gevolgen: dilatatie

Bouwbesluit 2003: geen bepaling

Gevelplaten (gevelonderdelen), vooral onderde-len met een geringe ρ ∙ c-waarde per m2 (met name indien direct achter de plaat isolatie-materiaal aanwezig is) kunnen ten gevolge van zonbestraling een hoge oppervlaktetemperatuur krijgen en in de winter een lage oppervlakte-temperatuur (’s nachts). Zo’n situatie noopt tot dilatatie om schade te vermijden. Het is meestal niet de ontwerper of architect die aangeeft waar dilatatievoegen zijn; specialistisch advies, van bijvoorbeeld een bouwfysisch of constructief adviseur, is hierbij nodig.

Figuur 1.17, ontleend aan de NEN 6702 (2001), geeft een indicatie van de te verwachten opper-vlaktetemperaturen.De uitzetting aan de buitenzijde is te bepalen met de formule:

∆L = ∆T ∙ L ∙ α (8)

waarin:∆L = uitzetting aan de buitenzijde in mm∆T = temperatuurverschil tussen zomer en winter in °C, zie de tabel van figuur 1.17L = lengte in mmα = uitzettingsgeleidingscoëfficiënt m/ m ∙ K

Naast uitzetting treedt er bij de symmetrisch opgebouwde elementen zoals sandwichplaten en kunststof gevelelementen een buiging (kromming) op die vaak ongewenst is. De maat (pijl) f van de kromming is te berekenen met:

f = α ∙ L2 ∙ ΔT

(9) 8d

waarin:f = maat (pijl) van de kromming in mmα = uitzettingcoëfficiënt m/ m ∙ K, van de

plaatmaterialenL = lengte in mm∆T = temperatuurverschil tussen de huiden in °Cd = dikte van het element in mm

Te concluderen is dat de uitzetting c.q. de ver-vorming niet te verwaarlozen is, vooral niet bij metaalplaten. Tracht men de uitzetting te belem-meren, dan leidt dat tot blijvende vervorming of schade aan het element, aan de verankering of aan de bouwkundige omkadering. Een element dient men dus zodanig te maken en op te han-gen dat de uitzetting (nagenoeg) onbelemmerd mogelijk is. Aldus ontstaat een voeg die wordt gevuld met een dichting, te weten kit of voeg-band. De breedte van de voeg kiest men zo-danig dat de maatwijziging ∆B slechts 20 à 25% uitmaakt van de nominale voegbreedte Bn. De dan ontworpen voegbreedte bedraagt dus circa 5 ∙ ∆B. Dit komt bijvoorbeeld uit op 12 mm (mi-nimum is 10 mm). Dit is het voornaamste aspect van een kitvoeg; een ander aspect is de maat-onnauwkeurigheid van element en ondergrond, figuur 1.18.

Niet altijd is een kitvoeg noodzakelijk. Men kan de voeg gewoon open laten als de constructie

Situatie Temperatuur in °C Momentaan Extreem

Zomer – buitenNiet-directe zonbestraling 17 30Directe zonbestraling

• zeer lichte kleur1 17 50

• lichte kleur2 17 60

• donkere kleur3 17 75

Zomer – binnen 17 25Winter – buiten 4 –25Winter – binnen 17 20Constructies in de grond 10 10

1 wit, lichtgrijs, geel, crème2 oker, beige, grijs, groen, lichtblauw3 zwart, blauw, bruin, rood

Figuur 1.17 Rekenwaarden voor de oppervlaktetempera-

turen onder zonbestraling in extreme zomer- c.q. winter-

condities volgens NEN 6702 (2001)

06950432_boek.indb 24 16-02-2006 11:37:53

1 PRESTATIE-EISEN 25

erachter volledig water- en winddicht is. Deze constructiewijze komt bijvoorbeeld bij natuur-steenbekleding veel voor.

Voorbeeld

Een pui met een lichte kleur is ontworpen in kunststof (pvc, α = 40 ∙ 10–6) en 4000 mm lang. Muurvlakken begrenzen de pui. Gesteld wordt bij een temperatuur van circa 10 °C, zodat een ∆T van 50 °C geldt. ∆B = 50 × l × 4000 = 8,0 mm. Dus aan beide kanten 0,5 × ∆B = 4,0 mm. Aangezien voor de kit een maximale vervor-ming ekit van 25% geldt, dient de dilatatievoeg Bn ≥ 16,0 mm te zijn.

Grote lengten (c.q. hoogten) metselwerk (bak-steen of betonsteen) moeten worden onderbro-ken door een verticale (c.q. horizontale) dilatatie-voeg. Het KNVB beveelt aan de verticale dilataties op maximaal 14 respectievelijk 12 m afstand te plaatsen in noord- respectievelijk overige gevels van baksteenmetselwerk. Gezien de veel grotere lineaire uitzetting van betonsteen en kalkzand-steen is daarbij met ongeveer halvering van deze

afstand te rekenen. Het Centrum voor de Kalk-zandsteenindustrie adviseert een dilatatie om de 8 m. De maximale ongedilateerde lengte is gelijk te stellen aan deze gegeven afstand.

Metselwerk dat als bekleding dient op een be-tonwand c.q. kalkzandsteenwand (met spouw-isolatie) dient elke twee verdiepingen van een horizontale dilatatie te worden voorzien. Gebrui-kelijk was het buitenmetselwerk te onderbreken en een horizontale prefab-betonneus aan het betonwerk vast te storten, en daarop het met-selwerk voor de volgende verdiepingen te beginnen. Onder de betonband is dan de dila-tatievoeg van circa 10 à 12 mm, gevuld met kit of band, te plaatsen. Deze constructie geeft een ernstige koudebrug en wordt thans niet meer toegepast. Daarvoor in de plaats past men me-talen ophangankers met een hoekprofiel toe. De koudebrug is dan aanzienlijk minder, figuur 1.19.

Cilindrisch uitgevoerd (baksteen) metselwerk dient elke plusminus 3 à 6 m een verticale dila-tatievoeg in het buitenblad te krijgen.Het metselwerk op de galerijen van woon-

�������

�������������

�� ��

��

����

����

����

��

����������������������

�������

������������������

������������������

�������������������������

�����������������������������������

������������� ����������������

��

��

� �

Figuur 1.18 Uitzetting, dilatatie en kitvoeg bij plaatgevel

06950432_boek.indb 25 16-02-2006 11:37:54

26

gebouwen dient verticaal bij elke (betonnen) bouwmuur en horizontaal onder elke balkon-plaat te zijn gedilateerd. Het kan zinvol zijn ter bevordering van de stabiliteit van muurvlakken (bijvoorbeeld borstwering van loggia’s) om kop-pelankers nabij de dilatatievoeg in het metsel-werk op te nemen. Deze ankers staan horizontale verplaatsing in de lengterichting toe, maar belet-ten wisseling van de muurbladen. Om scheur-vorming bij de oplegging van betonlateien in metselwerk te voorkomen worden wel horizon-tale wapeningnetten in de lintvoeg opgenomen, enkele lagen direct boven de latei.De Mauerwerk-kalender geeft een aantal aanwij-zingen, vooral berustend op DIN-normen.

Gevels met de volgende opbouw (van binnen naar buiten):

• binnenblad van beton (of van kalkzandsteen), circa 200 mm dik;

• isolatiemateriaal, bijvoorbeeld 100 mm, en luchtspouw van minimaal 20 mm;

• buitenblad van een metalen (cassette)plaat of een (vlakke) kunststofplaat;bezitten tussen de buitenplaten voldoende ruimte (circa 10 mm) om het buitenvlak zonder extra dilatatievoegen uit te voeren.Bij dezelfde gevel, maar met een natuurstenen buitenblad, is de dilatatie eenvoudig te realiseren door onder de draagankers een ruimte van 2 mmen links (c.q. rechts) van de vasthoudankers eenzelfde maat te reserveren voor uitzetting c.q. zetting van de draagconstructie (bij gangbare afmetingen).

Aangezien er naast thermische oorzaken nog andere (vaak constructieve) oorzaken zijn om dilataties in (gemetselde) constructies te maken, doet men er verstandig advies in te winnen bij de constructeur, eventueel gecombineerd met de bouwfysicus.

▶▶ Het onderwerp dilataties wordt uitvoerig

besproken in deel 4b Gevels in hoofdstuk 7

Gemetselde gevels, 9 Natuursteengevels, 10 Gepre-

fabriceerde betonnen gevels en 11 Vliesgevels

1.2.2.g Beperking van geluid van buiten, geluidsisolatie van gevels

Bouwbesluit 2003: Bescherming tegen geluid van buiten, afdeling 3.1

Zowel daken als gevels moeten voldoen aan eisen ten aanzien van geluidsisolatie. Ze worden in het Bouwbesluit als gelijkwaardige scheidings-constructies beschreven. De mate waarin ze tegen geluid moeten isoleren hangt echter af van de geluidbelasting (geluid van buiten) die ze ondervinden. De grenswaarden van geluid van buiten dóór de constructie dringend zijn:

• 35 dB(A) voor de verblijfsgebieden van woningen of woongebouwen;

• 40 dB(A) voor kantoorgebouwen.

De minimale geluidsisolatie (de minimale karakte-ristieke geluidwering) van dak en gevel is 20 dB(A). Voor verblijfsruimten is de grenswaarde telkens 2 dB(A) hoger gesteld, dus 37 dB(A) in plaats van

������

����������������������������������� ����������������������������

�� �� �� ��

Figuur 1.19 Oude en nieuwe constructie van opvang van gevelmetselwerk ten behoeve van dilatatie

06950432_boek.indb 26 16-02-2006 11:37:54

1 PRESTATIE-EISEN 27

35 dB(A). (Een geluidgevoelige ruimte in een an-der dan woongebouw wordt behandeld als een woning.) Concreet betekent dit dat als op de gevel 66 dB(A) valt, de gevel een geluidwering moet bezitten van 66 – 35 = 31 dB(A).

Deze bepalingen lijken zeer eenvoudig, maar de berekening is zeer bewerkelijk en specialistisch. Een verblijfsgebied kan namelijk verschillende gevels (met ramen) en een dak als scheiding naar buiten hebben en de belasting op de scheidingsconstructies kan verschillend zijn.De prestaties van gevels en dak moeten zodanig zijn dat de grenswaarde van binnendringend geluid, te weten 35 respectievelijk 40 dB(A), niet wordt overschreden.Is de geluidbelasting lager dan 55 dB(A), dan is de minimale karakteristieke geluidwering, te weten 20 dB(A), voldoende. Een dergelijk lage geluidbelasting is slechts te verwachten in lande-lijke gebieden of zeer rustige woonwijken. Is an-derzijds de geluidbelasting groter dan 70 dB(A), dan is met conventionele middelen niet aan de eis te voldoen en kan de woning niet worden ge-bouwd, respectievelijk moet de woning worden gesloopt, tenzij men bijzondere raamconstructies hanteert in een massieve gevel, zie de tabel van figuur 1.20, klasse D.

Wat betreft geluidsisolatie zijn de zwakste gevel-delen (dus ramen, ventilatieopeningen en even-

tueel suskasten) tezamen met de kieren die daar-bij optreden, bepalend voor de prestatie van de gehele gevel. In de tabel van figuur 1.20 is (uit-gaande van een overigens massieve gevel) enige indicatie van de prestatie van enkele samen-gestelde gevels gegeven. De voornoemde gevel, met een geluidbelasting van 66 dB(A), moet minimaal de voorzieningen volgens type B (be-ter C) van de tabel van figuur 1.20 bezitten om aan de eis van maximaal 35 dB intern te kunnen voldoen.

Past men naast de ramen of puien een geveltype toe met een opbouw die aanzienlijk minder isoleert dan de bedoelde massieve gevel, dan is de prestatie van het geheel natuurlijk nooit voldoende. Dergelijke gevelelementen hebben bijvoorbeeld een opbouw die is gekarakteriseerd door een metalen binnen- en buitenblad met daartussen een stijve, aan de bladen gehechte isolatiekern, en de borstweringen van de vele vliesgevels.

Is er sprake van vliegtuiglawaai, dan moet zowel gevel als dak een vereiste karakteristieke ge-luidwering hebben die afhangt van de geluid-belasting in Ke, zogenoemde Kosteneenheden, bepaald overeenkomstig de Luchtvaartwet, figuur 1.21.

Figuur 1.20 Indicatie van de geluidwering van een massieve gevel met daarin specifieke raam- c.q. ventilatievoorzieningen

Geluidwerings-klasse Benodigde voorzieningen

A (25–28 dB(A)) Enkele beglazing of eenvoudig dubbelglas, tochtdichting en eventueel eenvoudige geluidgedempte ventilatievoorziening

B (29–31 dB(A)) Zwaar enkelglas of dubbelglas met ongelijke glasbladen, goede kierdichting en geluidgedempte ventilatievoorziening

C (32–35 dB(A)) Speciaal akoestische beglazing (dubbelglas met laminaat of gasvulling), dubbele aanslag met zeer goede kierdichting en zeer goed geluidgedempte ventilatie- voorziening

D (36–40 dB(A)) Dubbele ramen op zeer grote spouw (60 mm), eventueel geluidabsorptiemateriaal in de spouwnegge, zeer goede kierdichting en mechanische ventilatie

06950432_boek.indb 27 16-02-2006 11:37:55

28

Geluidbelasting Vereiste karakteristieke

geluidwering

in Ke in dB(A)

36–40 30

41–45 33

46–50 35

> 50 39

Figuur 1.21 Eisen aan geluidwering bij vliegtuiglawaai

1.2.2.h Daglichttoetreding via de gevel, raamgrootte

Bouwbesluit 2003: Daglicht, afdeling 3.20

Raamoppervlakken (inclusief daklichten) moeten aanwezig zijn in gevel (en dak) van woningen ten behoeve van noodzakelijk daglicht en uit-zicht. Voor woningen geldt voor verblijfsgebieden een eis van minimaal 10%, voor kantoren een eis van minimaal 2,5% van de vloeroppervlakte (het minimale glasoppervlakte is 0,5 m2 per verblijfs-ruimte). De glasoppervlakten hier aangegeven zijn de equivalente daglichtopeningen volgens NEN 2057 (2001, C1 2003). Bij normale verti-cale glasvlakken zonder (veel) zichtbelemmering is dit het aanwezige glasvlak. Met deze 10% is onder zeer gunstige omstandigheden (geen sterke belemmering van overstaande panden of begroeiing en hoge reflectie in het vertrek) een gemiddelde daglichtfactor Dfm haalbaar van 4 à 5%. Met behulp van figuur 1.14 is dan een redelijke benadering te geven van de gemid-delde dagverlichtingsterkte haalbaar onder arbeidstijd.

1.3 Water- en winddichtheid

1.3.1 Water- en winddichtheid van daken

Bouwbesluit 2003: (deels in) afdeling 3.6 en 5.2

Water- en winddichtheid van daken is bij hel-lende daken gedekt met pannen, enzovoort, een andere zaak dan bij platte daken voorzien van een bitumineuze dakbedekking. Overigens

spreekt het Bouwbesluit niet over winddichtheid, maar over beperking van de luchtdoorlatendheid.

Bij hellende daken kiest men in het algemeen een afdekking van het schubvormige type, dat zijn pannen, leien, leipannen of shingles. Bij uit-zondering kiest men geheel gesloten dakbedek-kingen zoals bitumineuze dakbedekkingen of metalen dakbedekkingen zoals koper en zink. Bij de schubvormige dakbedekkingen is enige in-dringing (in de constructie) van de wind (zeker) en eventueel enige indringing van regenwater of sneeuwwater niet zonder meer uit te sluiten. De meeste constructies zijn zodanig dat wind (en eventueel enige regen) in beperkte zin toe-laatbaar zijn. Zelfs is enige luchtdoordringing van het buitenste dakvlak, bij de schubvormige bedekking, een gunstige zaak: het geeft immers, door het ventilerend effect, enige afvoer van vocht. De platte daken zijn zodanig te construe-ren dat zowel wind- als waterindringing niet op-treden. De dichtheid wordt door de buitenhuid bepaald, paragraaf 1.3.2.a.

1.3.1.a Dichtheid van pannendakenHet vlak onder de schubvormige bedekking dient een luchtdichtheid te hebben, en samen met de schubvormige bedekking, de pannen, een water-kerendheid te hebben die beide beantwoorden aan de eisen van het Bouwbesluit, indien deze constructie de scheiding vormt tussen een ver-blijfsgebied en buiten. Vormt de constructie de scheiding tussen een berging en het buiten-gebied, dan geldt de Bouwbesluitbepaling (vreemd genoeg) niet.De waterdichtheid voor vocht van buiten komend moet voldoen aan het Bouwbesluit: afdeling 3.6, dat wil zeggen dat de constructie ‘water-dicht’ moet zijn in de zin van de norm NEN 2778 (1991, A2 2001). De norm definieert een beregeningstoestel en bepaalt de uitvoering van een beproeving. De constructie heet waterdicht als aan twee voorwaarden wordt voldaan na de beproeving (kunstmatige beregening) van 60 seconden:1 aan de binnenzijde is geen doorgedrongen water te zien;2 het materiaal aan de buitenzijde heeft geen hogere vochtigheid dan het evenwichtsvocht-gehalte.

06950432_boek.indb 28 16-02-2006 11:37:55

1 PRESTATIE-EISEN 29

In het Bouwbesluit 2003 (afdeling 5.2) is aan-gegeven dat de volgens NEN 2686 (1988, A1 1997), bepaalde luchtvolumestroom van het totaal aan verblijfsgebieden, toiletruimten en badruimten van een gebruiksfunctie niet groter mag zijn dan 0,2 m3/s bij een netto-inhoud van 500 m3. Begrijpelijk is dat de kritieke dichtheid niet bij het dakvlak zit, maar dat de ramen, deu-ren en aansluitingen de kritische delen zijn.

1.3.1.b Dichtheid van platte dakenPlatte daken zijn van een dichtingsfolie voorzien, bijvoorbeeld een bitumineuze dakbedekking of een dakbedekking op basis van een kunstrubber (EPDM). Alhoewel de waterdichtheid slechts be-perkt in de bepalingen van het Bouwbesluit als eis wordt genoemd, moeten deze constructies voldoen aan hoge tot absolute water- en wind-dichtheideisen.Aan de waterdichtheid voor platte daken worden in het Bouwbesluit dezelfde eisen gesteld als aan pannendaken. Bij deze eisen is een aantal kant-tekeningen te plaatsen:

• de eisen zijn te licht;

• bij begroeide daken en omgekeerde dak-constructies, paragraaf 4.2.1, waar de isolatie op de dakbedekking ligt, laat men in de bovenste lagen, onder voorwaarden, water toetreden. De lagen daaronder moeten voldoen aan ‘absolute’ waterdichtheid. Voert men hier de beproeving uit, dan moet de beregening langer duren en moet de beoordeling met een grote tijd-vertraging plaatsvinden.

1.3.1.c Afvoer van regenwater, HWA’s en noodoverlatenDe NEN 3215 (2002) regelt de afvoer van regen-water op daken. Voor een beknopte, maar meestal voldoende behandeling is het BDA Dakboekje bruikbaar. Essentieel voor de hoeveel-heden water die door goten en hemelwater-afvoeren (HWA’s) moeten worden afgevoerd, is de helling van het dak. Bij horizontale of na-genoeg horizontale daken is de waterafvloeiing traag en kan men daarom met geringe door-sneden volstaan. Ligt er grind op het dak of is het dak begroeid, dan gaat dit nog trager. Is het dak hellend, dan gaat het afvloeien sneller. Ook

daarin zijn verschillen: de norm onderscheidt drie hellingklassen. Anderzijds vangt een hellend dak (bij grotere helling) minder regen.

Met behulp van de gegevens in figuur 1.22 is de afvoermiddellijn vast te stellen. In deze tabel geven de kolommen A en B het maximaal toe te passen dakvlak in m2 (het betreft niet het gepro-jecteerde oppervlak). B is te hanteren indien voor de maximale waterlaag h nabij de afvoer geldt:0,65 ∙ d ≤ h ≤ dDit is meestal het geval, immers bij een diameter d = 80 mm mag de waterlaag maximaal 80 mm zijn, aanzienlijk hoger dan de maximale waterlast bij berekeningen optredend. Kolom A mag wor-den gebruikt als h > d; dit doet zich alleen voor in royale goten.Is bovendien de instroomopening conisch en is de afstand tot de dakrand meer dan tweemaal de diameter, dan mag telkens het aan te sluiten oppervlak met 20% worden verhoogd. Een voor-beeld: is het af te voeren dakvlak 50 m2 groot, dan vindt men achtereenvolgens (kolom B):

• voor een platdak met grind: inwendige dia-meter 57 mm;

• voor een (naakt) platdak: inwendige diameter 69 mm;

• voor alle typen hellende daken: inwendige diameter 69 mm.

ϕ ϕ ϕ

≤ 4

10 5 20 10 30 57 15 40 57 20 50 25 60 57 57 30 70 35 80 40 90 69 45

100 50 120 69 60 140 69 77 69 70 160 80 180 77 90 200 77 100 77 100 300 100 150 400 100 117 100 200 500 117 250 600 150 117 300

150 117 150

h ≥ d ∅ ≤ 4°60° – 90°0,65 d ≤

h ≤ d

60° – 90°60° ≤

∅ ≤ 90°

45° – 60°45° ≤

∅ ≤ 60°

5° – 45°5° ≤

∅ ≤ 45°

Hellend dak BAan tesluitendakvlak

Platdakmet grind

Platdak

AAan tesluitendakvlak

in m2in m2

57

69

77

100

117

Figuur 1.22 Aan te sluiten diameter van HWA’s ten be-

hoeve van dakvlakken in m2

06950432_boek.indb 29 16-02-2006 11:37:56

30

Is de dakdoorvoer bij de platte daken conisch (bij het hellende dak is dit minder makkelijk realiseer-baar), dan is het toelaatbaar oppervlak te vergro-ten met 20% en wordt dus 60 m2. Voor een plat-dak van 350 m2 dient men dus bijvoorbeeld zes conische afvoeren te gebruiken bij een diameter van 57 mm (grind), respectievelijk 69 mm (zon-der grind). Zie verder de praktische behandeling in hoofdstuk 3 Hellende daken.

NEN 6702 (2001) schrijft het toepassen van noodoverlaten voor als niet zeker kan worden gesteld dat het platte dak bij enige stagnering van de normale afvoer niet ontoelaatbaar wordt belast bij uiterste regenbelasting. Uiteraard moet de doorbuiging van de dakonderdelen (zoals gordingen of dakplaten) met zijn gevol-gen bij deze uiterste regenlast zijn getoetst. De constructeur stelt dus veelal vast of en hoeveel noodoverlaten nodig zijn. In de praktijk past men veel overlaten toe om daarmee de uiterste daklast lager te kunnen stellen. Een narigheid is dat noodoverlaten per definitie bij de rand van het dakvlak moeten zitten: meestal is daar ook de niet-verzakkende oplegging van spanten en gordingen. Het laagste punt doet zich (meestal) nagenoeg midden op het dakvlak voor. Men moet het dak dus zodanig ontwerpen, met gun-stig gekozen opbuiging (zeeg) en bewust geko-zen afschot, dat onder alle omstandigheden de afvoeren en de noodoverlaten de laagste plek-ken zijn van het platdak. De constructeur moet hiervoor zorgdragen. De positie en de vorm van de noodoverlaten kunnen de architect echter

hoofdbrekens kosten, want deze komen min of meer in het gevelbeeld. Meestal is de positie van de noodoverlaten het best te combineren met de plek van de HWA.De breedtemaat b van de gezamenlijke overlaten van een platdak, figuur 1.23, wordt, afhankelijk van de dakgrootte en dikte van de afvloeiende waterlaag dnd, in een formule in de norm gege-ven, te weten:

Qn = 1,7 · b ∙ dnd3/2 (10)

waarin:Qn = hoeveelheid af te voeren water in m3/s, afhankelijk van het type dak, in de norm aangegevenb = breedte van de gezamenlijke overlaten in mdnd = dikte van de afvloeiende waterlaag in m

Voor een platdak zonder grind is de breedte van de overlaat in figuur 1.24 af te lezen. Bij een platdak met grind moet de breedte door 1,25 worden gedeeld.

���

������

���������

Figuur 1.23 Schematisch beeld van een noodoverlaat

Dikte van de waterlaag Dakoppervlak dat via de overlaat afvloeit in m2

boven de overlaat

dnd in mm Qn in m3/s

50; 100; 200; 300; 0,0011 0,0023 0,0045 0,0068

10 0,59 1,35 2,65 4,0020 0,23 0,48 2,24 2,4330 0,13 0,27 1,22 0,8040 0,08 0,17 0,79 0,5050 0,06 0,12 0,24 0,36

Figuur 1.24 Totale breedte b van de noodoverlaten in m voor een platdak zonder grind

06950432_boek.indb 30 16-02-2006 11:37:57

1 PRESTATIE-EISEN 31

Een dakvlak van 100 m2 heeft dus bij een water-laag dnd van 30 mm een overloopbreedte nodig van 0,27 m. Bij twee overlaten geldt: b = 0,14 m. Als men een dunne waterlaag kiest, wordt de overlaat zeer breed en daarmee moeilijk in de gevel op te nemen. Een dikke waterlaag heeft een grote regenwaterlast tot gevolg. Daartussen moet men dus kiezen.

1.3.1.d Afschot van platte dakenUit het voorgaande is duidelijk dat platte daken afschot nodig hebben. Het afschot moet ook in uiterste door regen belaste toestand aanwezig zijn en 0,5 à 1% bedragen (hier wordt 1% aan-gehouden). Dit is gecompliceerd, zeker bij een dak waarvan elk onderdeel doorbuigt en dat uit spanten, gordingen en dakplaten bestaat.

Hier worden enkele voorbeelden besproken aan de hand van figuur 1.25:

• een ligger (bijvoorbeeld een gording) onder een gelijkmatige last, figuur 1.25-1: aangenomen wordt dat de bedoelde voorziening van afschot, afvoer, enzovoort dat ten naaste bij waarmaakt. De rechte horizontale ligger buigt door. De hoek-verdraaiing die zich bij de oplegging voordoet, kan men uitdrukken in:

ϕ = 3,2 ∙ f

waarin:ϕ = hoekverdraaiing in radialenf = doorbuiging in het middenℓ = overspanning

Met andere woorden: vlak bij de oplegging is een tegengesteld, negatief afschot met de waarde ϕ aanwezig, terwijl een positief afschot van 1% naar de oplegging de bedoeling was, waar een afvoer (HWA) is bedacht. Het negatieve afschot kan worden tenietgedaan door de ligger een initiële helling te geven met de waarde ϕ. Verondersteld wordt dat ϕ uitgedrukt in radialen nagenoeg gelijk is aan de tangens van de hoek, die weer nagenoeg gelijk is aan de hoek in procenten (alleen bij hoeken < ± 6°). Is 1

600 ∙ ℓ, dan is ϕ circa 0,5%. In plaats van de ligger een helling te geven is het natuurlijk ook mogelijk om afschotisolatieplaten toe te passen. Een afschotplaat die zelf 1,5% afschot geeft,

levert in dit geval dus een effectief afschot Aeff = –0,5 + 1,5 = 1% op nabij de oplegging;

• een platdak met gordingen van staal (of beton), overspannend 8 m en hart-op-hart 6 m, waarover stalen dakplaten, figuur 1.25-2: de positie van de afvoeren en van de nood-overlaten is bij de opleggingen van de gordin-gen aan één kant. Een maximale doorbuiging van f = 1

600 ∙ ℓ is aangehouden voor gording en dakplaat. De gordingen moeten een zodanige (opbuiging) krijgen dat ze in belaste toestand niet zijn doorgebogen. De opleggingen langs de lijn B moeten 80 mm hoger zijn dan bij A, want dan is over de gording in volbelaste toestand een afschot van 1% aanwezig. De dakplaten buigen door en geven een ϕ van 0,5%. Worden daarop afschotisolatieplaten van 1,5% toegepast, dan resteert een Aeff gelijk aan 1%. Bij doorgaande dakplaten is de doorbuiging minder; hier is uit-gegaan van dakplaten met eindopleggingen op 6 m, figuur 1.25-2b;

• een platdak met spanten over 32 m, hart-op-hart 6 m, waarop gordingen (hart-op-hart 4 m) waarop stalen dakplaten, figuur 1.25-3: de gordingen en dakplaten zijn gedimensioneerd op 1

600 ∙ ℓ en het spant op 11000 ∙ ℓ bij uiterste belas-

ting. HWA’s en noodoverlaten zijn gepland bij de opleggingen van de spanten aan beide zijden van het gebouw. Er wordt gekozen voor spanten die in het midden hoger zijn dan bij de opleg-gingen. Met de helling van de spantbenen is het afschot hopelijk bereikbaar. De gordingen krijgen een initiële zeeg die zodanig is dat bij belasting geen doorbuiging optreedt. De dakplaten buigen door, waardoor een negatief afschot van 0,5% ontstaat. Worden daarop vlakke isolatieplaten toegepast, dan moet de dakplaat door hoogte-verschil bij de opleggingen een helling van 1,5% krijgen om Aeff = 1% over te houden.Het spant buigt ook door: ϕ = 3,2 × 1

1000 = 0,3%Moet er over het spant een effectief afschot zijn van 1%, dan moeten de spantbenen een initiële helling hebben van 1,3%. Daarbij komt het te construeren afschot over de dakplaten, waarvan reeds 1% is gerealiseerd bij het spant. De totale helling van de spantbenen moet zijn 1,3 + 0,5 = 1,8%. Het midden van het spant moet hoger zijn dan bij de oplegging:

Δh = 1,8

× 16.000 = 288 mm 100

06950432_boek.indb 31 16-02-2006 11:37:57

32

������

���

���

������������������������������� ��������������������������� ����������������������������

�������������������������������

�����������������

��������������������������� ����������������������������

���� ����

Figuur 1.25 Afschot van platte daken

06950432_boek.indb 32 16-02-2006 11:37:57

1 PRESTATIE-EISEN 33

Het dak heeft nu door deze constructie een gelijkmatig afschot naar de gootzijde, maar het water moet nog van de vlakken tussen de span-ten naar de HWA-positie afstromen. Uiteindelijk wordt gekozen voor afschotisolatieplaten die midden tussen de spanten dik zijn en afschot geven naar de spanten. 1%-platen zijn vol-doende, maar wellicht biedt de handel slechts 1,5%-platen.Elke HWA (∆ = 77 mm) bedient nu 6 × 16 = 96 m2 (bij dakbedekking zonder grind).

1.3.1.e Vervuiling van platte dakenAangaande de vervuiling van daken worden met name platte daken besproken, immers het hellende dak vertoont zo goed als geen vervui-ling, behalve door vogels. Voor de goten geldt bij benadering wat hierna voor platte daken is gegeven.

Als platte daken van grind zijn voorzien en vooral als ze veel bladeren en eventueel dennennaalden opvangen, treedt er vervuiling op. De vervuiling kan zo ver gaan, dat op grote delen van het dak flinke mosgroei optreedt. Zelfs grotere planten en heesters kunnen erop gaan wortelen. Dit laat-ste moet beslist niet plaatsvinden, want wortels zijn in staat de zwakke plekken in de bitumineuze laag op te sporen en er soms zelfs doorheen te groeien. Dat duurt wel enkele jaren, maar de-gradatie van de dakbedekking is onvermijdelijk. Vooral bij het omgekeerde dak, waar de wortels op de dakbedekking een hogere temperatuur ontmoeten, is aantasting erg waarschijnlijk. Ge-richt onderzoek is thans niet voor handen. Over mosgroei alleen moet men niet erg ongerust zijn, het heeft eenzelfde taak als het omgekeerde dak en vertraagt de afvloeiing. Overigens is een vlotte afvoer de eerste voorwaarde om minder mosgroei te krijgen. Daken zonder grind (naakte dakbedekking) blijven gemakkelijker schoon. Geregelde controle en schoonmaken van de afvoeren, bijvoorbeeld eenmaal per 2 à 3 jaar, is bij alle daken zinvol. De mosgroei moet onder controle worden gehouden en de groei van heesterachtige planten moet worden voorko-men.

1.3.2 Water- en winddichtheid van gevels

Bouwbesluit 2003: afdeling 3.6 en 5.2

Bij gevels is er onderscheid te maken tussen:

• het gesloten gevelvlak;

• het raam, de pui, enzovoort (vliesgevels, voor zover transparant, zijn onder deze categorie te rangschikken).

Bij het gesloten gevelvlak kan men de dicht-heidseis niet zonder meer op alle typen gevels toepassen. Bij de wat oudere gevels, gewoon-lijk van het type spouwmuur in de ruime zin, zoals de gemetselde typen, is enige water- en windindringing in het buitenvlak wel toelaatbaar, maar ze voldoen wel aan de normeisen van NEN 2778 (1991, A2 2001).Ook bij het type gevel waar aan de buitenzijde van een massief binnenspouwblad een plaat-vormige afwerking aanwezig is, geeft enige water- en windindringing (meestal) geen schade. Veelal is dit type zodanig geconstrueerd dat enige, beheerste, waterindringing kan plaatsvin-den, maar geen waterdoordringing volgens NEN 2778 (1991, A2 2001).

Enkele gevels, zoals de plaatvormige gevel gevormd met damwandprofielplaten (veelal voor fabrieksgevels toegepast), hebben een zeer eenvoudige voeg. Daar is enige waterindringing naar het interieur van de constructie niet uitge-sloten en meestal ook niet schadelijk, omdat de ruimte achter de beplating wordt geventileerd en er enige afvoer van water is. Enige winddoor-latendheid van de buitenbeplating is zeker niet uit te sluiten en ook niet schadelijk. Het tweede deel (de binnenbeplating of de binnenwand) van de constructie kan meestal een zeer behoorlijke winddichting bieden en de eventuele water-indringing komt niet tot aan de binnenwand.

Er komt een bepaald type gevel voor dat in het verleden meer is gebruikt dan nu, samengesteld uit betonelementen, die een zogenoemde en-kelvoudige voeg heeft. Aan de voegen worden eisen gesteld ten aanzien van water- en wind-dichtheid. Soms treft men een tweevoudige voeg aan en is indringing in het buitenste deel van de voeg zonder meer toegestaan. De waterdichting

06950432_boek.indb 33 16-02-2006 11:37:57

34

berust op het principe van de tweetrapsdichting. Figuur 1.26 geeft het principe van de tweetraps-voeg.Aan ramen en deuren van gebouwen waar per-sonen verblijven worden in het algemeen hoge eisen gesteld, vastgelegd in normen en ook in het Bouwbesluit.

1.3.2.a Dichtheid van het gesloten gevelvlakHet Bouwbesluit 2003 stelt eisen en laat de uitvoering en bepaling van deze eisen over aan enkele normen, te weten NEN 2778 (1991, A2 2001) en NEN 2686 (1988, A1 1997).

De waterdichtheid voor vocht van buiten komend moet voldoen aan afdeling 3.6 van het Bouwbesluit. Dat wil zeggen dat de constructie waterdicht moet zijn in de zin van de norm NEN 2778 (1991, A2 2001). Deze norm definieert een beregeningstoestel en bepaalt de uitvoering van een beproeving. De constructie heet ‘waterdicht’ als na de proef van 60 s aan twee voorwaarden wordt voldaan:1 aan de binnenzijde is geen doorgedrongen water te zien;

2 het materiaal aan de buitenzijde heeft geen hogere vochtigheid dan het evenwichtsvocht-gehalte.

Bij de gemetselde typen (bijvoorbeeld sommige soorten betonsteen) is de dichtheid tegen indrin-gend water te gering. Het is dan mogelijk om de gevel te hydrofoberen. Dit is een oppervlakte-behandeling (met bijvoorbeeld siliconaten, silanen en siloxanan) door een gespecialiseerd bedrijf, waardoor het oppervlak waterafstotend en de vochtopname zeer gering wordt, terwijl de waterdampdoorgang van binnen naar buiten niet wordt belemmerd. Na een aantal jaren (10 à 15 jaar) moet de behandeling worden herhaald, wil het effect voldoende blijven. Niet alle ervarin-gen zijn even gunstig.

▶▶ Hydrofoberen wordt besproken in deel 4b

Gevels in hoofdstuk 7 Gemetselde gevels

In het Bouwbesluit (afdeling 5.2) is aangegeven dat de volgens NEN 2686 (1988, A1 1997), bepaalde luchtvolumestroom van het totaal aan verblijfsgebieden, toiletruimten en badruimten van een gebruiksfunctie niet groter mag zijn dan 0,2 m3/s bij een netto-inhoud van 500 m3.

��

����������������������� ������������

��������������������� �����������

�������������������������������������

�������������������������������������������

Figuur 1.26 Principeconstructies volgens de tweetrapsdichting

06950432_boek.indb 34 16-02-2006 11:37:58

1 PRESTATIE-EISEN 35

De luchtdichtheid van de gehele wooneenheid is te toetsen met behulp van de norm NEN 2686 (1988, A1 1997). Deze norm stelt echter geen eis of grenswaarde. Volgens NEN 2686 (1988, A1 1997) bepaalt men via een aantal meetproeven (waarop hier niet wordt ingegaan) de volumestroom bij een drukverschil van 10 Pa (qv;10). NEN 5128 (2004) geeft de gewenste grenswaarden:

• qv;10 ≤ 1,43 × gebruiksoppervlakte (klasse 1, woningen met natuurlijke of mechanische ven-tilatie);

• qv;10 ≤ 0,625 × gebruiksoppervlakte (klasse 2, woningen met gebalanceerde ventilatie).

De gevonden waarden geven inzicht in de lucht-dichtheid van de dak-, gevel- en begane-grond-vloervlakken als totaal en daarmee in de dicht-heid van dak- respectievelijk gevelvlak.De luchtdoorlatendheidseis voor gehele wonin-gen is weergegeven in figuur 1.27.

In SBR 360 Luchtdicht bouwen is een dertigtal praktische aanwijzingen opgenomen, alle toege-sneden op een specifiek lek, waarbij aanwijzingen voor de toepassing van bepaalde dichtingsmid-delen zijn gegeven.

Ten aanzien van de waterdichtheid (vochtdichtheid volgens het Bouwbesluit) van gevelvlakken en andere scheidingsconstructies voor vocht van binnenuit komend, stelt het Bouwbesluit 2003 eisen in afdeling 3.7. Vocht van binnenuit is bij-voorbeeld vocht dat vanuit een badruimte in de constructie wil dringen. Is de binnenzijde

betegeld met verglaasde tegels, dan wordt vol-daan aan de eis.

1.3.2.b Ramen en deuren in gevels, dichtheid voor water en windDe normen NEN 3660 (1988) en NEN 3661 (1988) geven respectievelijk de beproeving-methoden en de eisen van de luchtdoorlatend-heid, stijfheid en sterkte van gevelelementen. Onder gevelelementen worden onder andere ramen en deuren verstaan. De normen spreken over luchtdoorlatendheid en niet over luchtdicht-heid, omdat in de normstelling een zekere infil-tratie wordt toegelaten en geen (nagenoeg) vol-ledige dichtheid wordt beoogd. Het toegelaten lek (= luchtdoorlatendheid) mag niet groter zijn dan 2,5 dm3/s ∙ m, bij de aangegeven toetsings-drukken, die afhankelijk zijn van de hoogtepositie in de gevel en van de situatie (aan de kust of bin-nenland). De minimale toetsingsdruk bedraagt 150 Pa.

▶▶ Realisering van de normen wordt besproken

in deel 4c Gevelopeningen in hoofdstuk 14

Overigens regelt NEN 5128 (2004) een en ander over de infiltratie van het totale gebouw, para-graaf 1.3.2.a.De beproeving van ramen en deuren ten aanzien van de eisen (water- en winddichtheid) is specia-listisch werk dat niet door een architecten- of constructeursbureau wordt gedaan. Het vereist specialistische apparatuur, die niet mobiel is, dat wil zeggen niet ter plaatse kan worden gebruikt. Enkele laboratoria, zoals TNO, bezitten deze apparatuur. Omdat de eisen ten aanzien van dichtheid de laatste jaren sterk zijn verscherpt en ook omdat men tot grotere hoogte bouwt, is het waarschijnlijk dat de productie van ramen en deuren steeds meer bij daarvoor gespeciali-seerde fabrieken komt te liggen, die zelf deze testfaciliteiten in huis hebben. Figuur 1.28 geeft het principe weer van de proefopstelling voor deze water- en luchtdichtheidstest.

Klasse Woningvolume Maximaal lucht- verlies bij druk- verschil van 10 Pa

in m3 in m3/s

1 − ≤ 250 0,1 250 ≤ 500 0,15 > 500 0,2

2 ≤ 250 0,05 > 250 0,05

Figuur 1.27 Maximale luchtdoorlatendheid van woningen

06950432_boek.indb 35 16-02-2006 11:37:58

36

1.3.2.c Vervuiling van gevelsAls men rond een in baksteen gebouwd vrij-staand huis (al enkele jaren oud) wandelt, ziet men dat de gevels een verschillende tint hebben, hoewel de initieel gebruikte baksteen dezelfde is geweest. Er is enige vervuiling en enige mosgroei opgetreden. Omtrent dit onderwerp is weinig of geen gericht onderzoek gedaan.Veelal is de op het westen gelegen gevel (althans de meest beregende gevel) het donkerst gewor-den. Op het natte oppervlak hechten gemakke-lijk vuildeeltjes aan, hetgeen mos- en algengroei bevordert. Direct onder de lekdorpel gemaakt van gres (bij een raam) is vaak een vlek te zien. Deze vlek is het relatief schone gedeelte vergele-ken met de vervuilde gevel links en rechts, mede ontstaan door druipwater vanaf de uiteinden van de lekdorpel.Andere vervuiling treedt op ter plaatse van ge-regeld druipwater, bijvoorbeeld vanaf de naad in een daktrim die aansluit op metselwerk. Waar geconcentreerd druipwater naar beneden komt, treedt vervuiling op.Bij de overgang van een gevelmateriaal dat geen vocht opneemt (bijvoorbeeld houten beschie-ting) naar een baksteengevel treedt vervuiling op direct onder het bovengelegen materiaal.Huizen met een ruim dakoverstek hebben min-der vervuiling dan huizen zonder dakoverstek. Algemeen moet erop worden gelet dat druip-regenwater van de gevel af moet vallen: het

water moet het gevelvlak zo min mogelijk raken. Op de plaatsen waar de gevel geregeld nat wordt, hecht vuil het makkelijkst. De wijze waarop de gemetselde gevel is gevoegd (plat-vol, verdiept, enzovoort) geeft meer of minder vervuiling. Verdiept voegen geeft meer vervui-ling.Er zijn momenteel allerlei methoden om gevels te reinigen. De meest gebruikelijke is het onder hoge druk spuiten. Daarbij treedt een lichte mechanische beschadiging op.

▶▶ Reiniging van gemetselde gevels wordt

besproken in deel 4b Gevels in hoofdstuk 7

1.4 Afsluitbaarheid van gevelopeningen, inbraakveiligheid

Bouwbesluit 2003: Inbraakwerendheid afdeling 2.25

In afdeling 2.25 van het Bouwbesluit zijn voor woningen voorschriften opgenomen over de weerstand tegen inbraak. Deuren, ramen en kozijnen in een uitwendige schiedingsconstructie van een niet-gemeenschappelijke ruimte, die volgens NEN 5087 (1998, A1 2001) bereikbaar zijn voor inbraak, hebben een volgens NEN 5096 (1998, A1 2002) bepaalde inbraakwerendheid die voldoet aan de in die norm aangegeven weerstandsklasse 2.

▶▶ Inbraakwerend hang-en-sluitwerk wordt

behandeld in verschillende hoofdstukken in deel

4c Gevelopeningen

1.5 Brandveiligheid van daken en gevels

Bouwbesluit 2003: afdeling 2.2, 2.11, 2.12, 2.13, 2.14, 2.23

Het Bouwbesluit verwijst voor wat betreft de brandveiligheid van daken en gevels naar diverse normen.

���������

����������������������

�����������������

������������������

���������������

��

����������������������

�������������������

���������

��

��

������

Figuur 1.28 Beproevingstoestel voor regen- en luchtdicht-

heid van kozijnen of geveldelen

06950432_boek.indb 36 16-02-2006 11:37:59

1 PRESTATIE-EISEN 37

1.5.1 BegrippenHet Bouwbesluit hanteert bij het stellen van eisen aan de brandveiligheid een aantal begrippen, die hierna worden verduidelijkt. Tevens wordt be-knopt de genormeerde beproeving beschreven, zodat inzicht ontstaat in de (gemeten) waarden. Het gaat om de volgende begrippen:1 onbrandbaarheid;2 brandwerendheid;3 brandvoortplanting;4 weerstand tegen branddoorslag en brand-overslag;5 rookontwikkeling;6 brandgevaarlijkheid van daken;7 brandcompartiment;8 vuurbelasting.

1 Onbrandbaarheid (tegenover brandbaarheid)Er geldt een standaardproef, waarbij een mon-ster van de stof wordt verhit tot circa 850 °C. Men onderzoekt of er in en nabij het monster een hogere temperatuur ontstaat dan in de proefoven. Is dit het geval, dan geldt het mon-ster als niet onbrandbaar, het draagt namelijk bij aan de brand. Er is in het proefstuk een zo-genoemde exotherme reactie ontstaan. Dit hoeft niet te betekenen dat het materiaal ontbrandt (of eventueel kan ontbranden) bij die temperatuur.

2 Brandwerendheid met betrekking tot bezwijken in verband met behoud van sterkteEen scheidingsconstructie is opgesteld als vloer of wand van een proefoven (en, bij de vloer, mechanisch belast zoals genormeerd). De oven

�����������

���

����

����

�����

����

���

��������������������

��������������������������������

����

���

��� �� ��

Figuur 1.29 Standaardbrandkromme en gereduceerde

kromme

wordt verwarmd volgens de standaardbrand (een in de norm vastgelegd opwarmtraject; de relatie temperatuur–tijd is daarmee vastgesteld, figuur 1.29). Men stelt de tijd vast die verstrijkt tot be-zwijken, of een van de andere criteria, te weten ernstige doorbuiging, hoge oppervlaktetempera-tuur aan het andere oppervlak, of doorslaan van rookgassen of vlammen die een lont kunnen ont-steken. De term brandwerendheid is in veel eisen vervangen door weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO). Brandwerendheid wordt uitgedrukt in minuten.Naast de proefneming, die kostbaar is, bestaan er ook methoden van rekenkundige benadering. Deze worden meestal gevolgd.

3 BrandvoortplantingBrandvoortplanting is een maat voor het voort-schrijden langs een constructieoppervlak van een reeds bestaande brand. In welke klasse de brand-voortplanting thuishoort, wordt bepaald met twee proeven: de vlamuitbreidings- en vlam-overslagproef. Bij de vlamuitbreidingsproef is het proefstuk loodrecht op een standaard stralings-bron opgesteld. Men stelt tijd en progressie van de brand vast. Bij de vlamoverslagproef plaatst men twee gelijke proefstukken in een standaard-oven. Beide worden aangestraald en één van de monsters wordt ontstoken. Men bepaalt de hoe-veelheid stralingsenergie waarbij vlamoverslag plaatsvindt. De combinatie van tijd en progressie van de brand en de hoeveelheid stralingsenergie waarbij vlamoverslag plaatsvindt, is bepalend voor de klasse.

De klasse is door oppervlaktebehandeling aan-zienlijk te beïnvloeden. Men hanteert de klassen 1 tot en met 5, waarbij klasse 1 een zeer geringe bijdrage en klasse 5 een extreem grote bijdrage aan de brandvoortplanting indiceert.De klasse-indeling voor enkele materialen is:

• onbehandeld zacht- en hardboard en kurk-plaat: klasse 4 à 5;

• polyesterglasvezelplaat (afhankelijk van samenstelling): klasse 2 à 4;

• gipskartonplaat: klasse 1 à 2.

06950432_boek.indb 37 16-02-2006 11:37:59

38

4 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO)Dit begrip geeft de kortste tijd weer die een brand nodig heeft om zich uit te breiden via branddoorslag of brandoverslag:

• door overschrijding van de brandwerendheid van een constructie; of

• door zich via een andere weg uit te breiden, brandoverslag, naar buiten tredend en dan via de buitenlucht door straling en vliegvuur.

De bepaling van de brandwerendheid kan expe-rimenteel worden uitgevoerd of via een bereke-ning. Brandoverslag wordt via een rekenmodel bepaald, waarbij alle gevelopeningen en delen met een lage brandwerendheid zoals ramen als openingen, waardoor de brand naar bui-ten treedt, van belang zijn, NEN 6068 (2001). Brandoverslag wordt uitgedrukt in minuten.

5 RookontwikkelingHierbij wordt een proefstuk op een standaard-wijze verhit. Boven het monster is een genor-maliseerde lichtbron en lichtmeter aanwezig. Men bepaalt de optische dichtheid van de rook. De minste waarde van een serie van proeven is geldig. Via een standaardformule vindt men dan een maat voor de rookontwikkeling: de rook-dichtheid (niet te verwarren met het vroeger gel-dende rookgetal). Een oppervlaktebehandeling kan de rookontwikkeling aanzienlijk veranderen. Rookdichtheid wordt uitgedrukt in m–1 (hoog getal wil zeggen: veel dichte rook). Van enkele materialen wordt hier de rookdichtheid gegeven:

• polyester en hard pvc: ≥ 12;

• spaanplaat: circa 4;

• gipskarton: circa 1.

Bij sommige materialen kan giftige rook ontstaan of rook die in geconcentreerde vorm andere ma-terialen (bijvoorbeeld staal) kan aantasten. Aan de rookdichtheid is dit niet af te lezen. Er bestaat hiervoor geen norm.

6 Brandgevaarlijkheid van dakenEen dak mag niet brandgevaarlijk zijn (Bouwbe-sluit: 2.11). De NEN 6063 (1991, A1 1997) be-schrijft daartoe een proef waarbij men een korf met houtspaanders (c.q. een identiek proefstuk) op het dak verbrandt. De proef wordt uitgevoerd

op een proefdak. Aan de schade die daarbij ontstaat, zijn beperkingen gesteld. Voldoet men aan de voorwaarden, dan geldt het dak als niet brandgevaarlijk. De beproeving dient om de ge-voeligheid voor vliegvuur te karakteriseren. In-dien de afstand van het dak tot de perceelgrens (c.q. het hart van de weg) groter is dan 15 m, dan geldt geen eis. Binnen 15 m van een schoor-steenmonding mag geen ander brandgevaarlijk (bijvoorbeeld rieten) dak aanwezig zijn.

7 BrandcompartimentEen brandcompartiment is een ruimte (of verza-meling van ruimten) in een gebouw (woon- of kantoorgebouw), een bepaalde maximale maat niet overschrijdend (voor een kantoorgebouw 1000 m2; voor een woongebouw 1000 m2 en voor een logiesgebouw 500 m2), waarvan de begrenzende constructies een minimale WBDBO hebben van 60 respectievelijk 30 minuten. Een trappenhuis, liftenhuis en installatieruimte zijn ook brandcompartimenten.

8 VuurbelastingOnder de vuurbelasting wordt verstaan de hoe-veelheid brandbaar materiaal, zowel van de con-structie als van de aanwezige meubilering c.q. de opgeslagen goederen, uitgedrukt in de hoeveel-heid energie per m2 vloeroppervlak die bij brand vrij kan komen. De eenheid van vuurbelasting is MJ/m2. In de normen voor de brandwerend-heid van de draagconstructie van gebouwen is er sprake van een relatie tussen de vuurbelasting en de hoogte van de brandwerendheidseis.

1.5.2 Eisen ten aanzien van brandveiligheid van gevels en daken

In het Bouwbesluit wordt geen eis gesteld aan de niet-brandbaarheid ten aanzien van gevels of daken.

1.5.2.a Brandwerendheid van gevels met betrekking tot het behoud van sterkteIndien onderdelen van de gevel deel uitmaken van de hoofddraagconstructie, worden er hoge eisen gesteld aan de brandwerendheid ten aan-zien van bezwijken. Deze eisen zijn afhankelijk van de hoogste vloer van het gebouw en lopen op van 60, via 90 naar 120 minuten. Indien de

06950432_boek.indb 38 16-02-2006 11:38:00

1 PRESTATIE-EISEN 39

vuurbelasting laag is (bij sommige kantoor-gebouwen) c.q. de hoogste vloer minder dan 5 m boven het omliggend terrein is geplaatst, kan deze met 30 minuten worden verlaagd.

1.5.2.b Brandwerendheid van daken met betrekking tot bezwijken in verband met behoud van sterkteIs onder het dak een vluchtweg aanwezig, dan moet het dak een brandwerendheid tegen bezwijken van minstens 30 minuten bezitten.Voorzover het dak onderdeel uitmaakt van de hoofddraagconstructie moet het dak van wonin-gen een brandwerendheid tegen bezwijken van 60 minuten bezitten.

1.5.2.c BrandvoortplantingTen aanzien van het aspect brandvoortplanting komen er in het Bouwbesluit diverse bepalingen voor die zich deels op de binnenzijde en deels op de buitenzijde van gevels richten. Zij zijn deels verschillend voor woningen en woongebouwen en voor kantoor- en logiesgebouwen. Figuur 1.30 vat de voornaamste eisen samen.

1.5.2.d Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag, brandwerendheid

Bouwbesluit 2003: afdeling 2.13

Er worden geen eisen gesteld aan de brand-werendheid en de WBDBO van gevels en daken,

tenzij deze de brandveilige scheiding tussen twee brandcompartimenten beïnvloeden. Met andere woorden: het betreft hier de detaillering van de gevel of het dak ter plaatse van de schei-dingsconstructie.

Toch is het zinnig over brandwerendheid en WBDBO een aantal opmerkingen te maken, voor het geval men daaromtrent wel eisen wil stellen. Het gaat dan meestal over de brandwerendheid bij straling of vliegvuur, bijvoorbeeld bij opslag-plaatsen c.q. fabrieken op een groot industrie-terrein waarbij men weet of ervan uit kan gaan dat er eventueel brandgevaarlijke stoffen zijn opgeslagen.

Gemetselde wanden van baksteen of cellenbeton voldoen in de meeste gevallen ten aanzien aan een eis van brandwerendheid van 1 uur. Kwets-baar zijn de industriegevels met metalen bepla-ting aan weerszijden en gevels opgebouwd uit glasvezelgewapend polyester. Ook gevels waarbij achter het natuursteenbuitenvlak een brand-gevoelig isolatiemateriaal is toegepast zijn ge-voelig, vooral in de bouwfase. Voorkeur verdient schuimglas: niet de brandwerendheid is hierbij het criterium, maar het eventueel tenietgaan van de isolatie ten gevolge van brand.Er wordt uitgegaan van de bekende metalen dam-wandgevel met inwendige isolatie. Allereerst moet men zich realiseren dat de brandaanval vanuit het interieur kan plaatsvinden of van extern kan

Figuur 1.30 Vereiste brandvoortplantingsklasse van gevels voor drie gebouwtypen, namelijk woningen en woongebouwen,

kantoor- en logiesgebouwen

Gebouwtype Buitenzijde Klasse Binnenzijde Klasse

Woningen en • geen gevaar voor brandoverslag 4 • algemeen 4woongebouw • wel gevaar voor brandoverslag 2 • binnenkant is deel van • de eerste 2,5 m vanaf terrein, 1 • vluchtweg 2 • indien een vloer hoger dan 5 m • boven maaiveld

Kantoor- en • geen gevaar voor brandoverslag 4 • algemeen 4logiesgebouw • gevel meer dan 13 m boven terrein 2 • binnenkant is deel van • wel gevaar voor brandoverslag 2 • vluchtweg 2 • de eerste 2,5 m vanaf terrein, 1 • indien een vloer hoger dan 5 m • boven maaiveld

06950432_boek.indb 39 16-02-2006 11:38:00

40

komen. In die zin zijn de volgende aanwijzingen dus te lezen. Voorts wordt ervan uitgegaan dat de dragende constructie (veelal de staalconstructie) zijn stabiliteit behoudt ondanks de brandaanval.

1 Aanwijzingen ten aanzien van beplating, isolatie en coatingDe beplating aan de brandzijde kan beter niet van aluminium zijn: deze is immers na 10 à 15 minuten weggesmolten. De isolatie wordt dan rechtstreeks door de brand aangevallen of kan er eventueel uitvallen. Duidelijk is dat dit geen iso-latie op kunststofbasis (bijvoorbeeld polystyreen) mag zijn, deze gaat dan immers deelnemen aan de brand. Alleen glas- of steenwol (of combina-ties van PUR en steenwol) zijn de in aanmerking komende isolatiematerialen. De coating aan de buiten- of binnenoppervlakte van de staalplaat is bepalend voor de rookontwikkeling aan die zijde. Alle kunststoffen branden met veel rookontwik-keling. De brandvoortplantingsklasse wordt ook door het type coating bepaald.

2 Aanwijzingen ten aanzien van de vlamdichtheid van de nadenDe vlamdichtheid van de naden kan de mate van brandwerendheid beïnvloeden. Het uitvoeren van een beproeving, of het bezitten van gege-vens daarvan, is zinnig.

3 Aanwijzingen ten aanzien van de oppervlaktetemperatuur aan de niet-brandzijdeUitgaande van staalbeplating aan beide zijden is het criterium van de oppervlaktetemperatuur aan de niet-brandzijde een kritieke factor. Naast de isolerende werking is dan ook bepalend de warmtecapaciteit van het materiaal, bijvoorbeeld steenwol. In figuur 1.31, waarvan de gegevens

uit Gevelbaak stammen, staat de brandwerend-heid in minuten op basis van het criterium oppervlaktetemperatuur aan de niet-brandzijde (≤ 140°) van een denkbeeldige industriegevel (tweezijdig staalplaat, waartussen steenwol-isolatieplaat), bij verschillende dikten en verschil-lende specifieke massa’s van de isolatieplaat.

▶▶ Voorgaande wordt praktisch uitgewerkt

in deel 4c Gevelopeningen in hoofdstuk 14

Gevelopeningen.

1.5.2.e Beperking van de rookproductie

Bouwbesluit 2003: afdeling 2.15 en 2.16

Deze eis geldt voor de binnenzijde van gevel-delen (voor 95% van het oppervlak) en mag in het algemeen een rookdichtheid van 10 m–1 niet overschrijden. (5% van het oppervlak hoeft hier-aan dus niet te voldoen.)Bij geveldelen langs vluchtwegen, bijvoorbeeld in woongebouwen, kantoren en logies-gebouwen, is deze beperking van de rookpro-ductie zwaarder en afhankelijk van de vereiste brandvoortplantingsklasse, te weten:

• rookdichtheid ≤ 2,2 m–1 (bij klasse 2);

• rookdichtheid ≤ 5,4 m–1 (bij klasse 1).

In de tabel van figuur 1.32 is een samenvatting gegeven van de brandveiligheidseisen volgens het Bouwbesluit, geldend voor woongebouwen, kantoren en logiesgebouwen.

Geraadpleegde en aanbevolen literatuur

1 Achtziger, J., Wärmebrücken, proefschrift, Berlijn, 19902 Bouwbesluit, versie 20033 Dakboekje ’96, BDA Dakadvies B.V, Gorinchem4 KVT ’95, Kwaliteitseisen voor timmerwerk 1995, ThiemeMeulenhoff, 20015 Mauerwerk-kalender, Ernst & Sn. Berlin, 19966 Polytechnisch Zakboekje, PBNA7 Produktblad ’94, CVK (Centraal Verkoop-kantoor van Kalkzandsteen), 19948 Rekenregels en Dilataties, Koninklijk Verbond van Nederlandse Baksteenindustrie, De Steeg, 1995

Dikte steenwol Specifieke massa in kg/m3

50 80 100

50 mm 14 35 40 75 mm 20 50 60100 mm 29 65 80

Figuur 1.31 Brandwerendheid in minuten op basis van het

criterium oppervlaktetemperatuur aan de niet-brandzijde

van een industriegevel (tweezijdig staalplaat waartussen

steenwolisolatieplaat)

06950432_boek.indb 40 16-02-2006 11:38:00

1 PRESTATIE-EISEN 41

9 SBK-Gids: Lijst van kwaliteitsverklaringen10 Statica van gevels, VMRG, 199511 Tammes, ir. E., Heroriëntatie luchtvochtigheid in woningen, VROM, 198712 Wolfs, B.G., Collegedictaat Daken, TUE, 199013 Wolfs, B.G., Collegedictaat Gevels, TUE, 1990

NormenNEN 1068 Thermische isolatie van gebouwenNEN 2057 Daglichtopeningen van gebouwen – Bepaling van de equivalente daglichtoppervlakte van een ruimteNEN 2608 Vlakglas voor gebouwen – Weerstand tegen windbelasting – Eisen en bepalingsmethodeNEN 2686 Luchtdoorlatendheid van gebouwen – MeetmethodeNEN 2778 Vochtwering in gebouwen – Bepalings-methodenNEN 2916 Energieprestatie van utiliteitsgebouwen NEN 3215 Binnenriolering – Eisen en bepalings-methodenNEN 3660 Gevelvullingen – Luchtdoorlatendheid, stijfheid en sterkte – BeproevingsmethodenNEN 3661 Gevelvullingen, luchtdoorlatendheidNEN 5087 Inbraakveiligheid van woningen – Bereikbaarheid van gevelelementen: deuren, ramen

en kozijnenNEN 5096 Inbraakwerendheid – Gevelelementen met deuren, ramen, luiken en vaste vullingen – Eisen, classificatie en beproevingsmethodenNEN 5128 Energieprestatie van woonfuncties en woongebouwenNEN 6063 Bepaling van het brandgevaarlijk zijn van dakenNEN 6068 Bepaling van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen ruimtenNEN 6702 Belastingen en vervormingenNEN 6707 Bevestiging dakbedekkingen, eisen en beproevingenSBR 200 Bouwtechnische details van energie-efficiënte woningbouwSBR 360 Luchtdicht bouwen, uitvoering en ontwerp

Norm Gevels Daken Algemeen

WBDBO voor zover deel uitmakend geen eis aan geen eis aan WBDBONEN 6068 van de scheiding tussen brand- WBDBO compartimenten

woningen, logiesgebouwen en scheiding tussen kantoren: 60 respectievelijk brand- 30 minuten mits gebouw niet compartimenten: hoger dan 5 m boven terrein zie gevels

Brandvoort- gevels binnenzijde: zie algemeen zie gevels alle vlakken van de bouwcon-planting structie, beperking: klasse 4NEN 6065 deel van vluchtweg: klasse 2

Rook- alleen eisen voor binnen- zie gevels alle vlakken: ontwikkeling oppervlakten: zie algemeen en algemeen beperking van rook-NEN 6066 ontwikkeling ≤ 10 m-1 deel van vluchtweg: ≤ 5,4 respectievelijk ≤ 2,2 m-1

Figuur 1.32 Samenvatting van de brandveiligheidseisen volgens het Bouwbesluit

06950432_boek.indb 41 16-02-2006 11:38:01

42

Bijlage: Van warmteweerstand tot Glaser-diagram

Inleiding

Lucht kan een bepaalde hoeveelheid waterdamp bevatten. Bij een hogere temperatuur is deze hoeveelheid groter. Bij daling van de luchttem-peratuur kan, wanneer de waterdampdruk gelijk blijft, de relatieve vochtigheid 100% worden. Wordt de temperatuur (plaatselijk) nog lager, dan treedt condensatie op. Dit kan plaatsvinden op het binnenoppervlak van een constructie, maar ook ergens binnen in de scheidingscon-structie. Men spreekt dan van inwendige conden-satie.

De waterdampspanning in een vertrek is onder meer afhankelijk van de relatieve vochtigheid en de temperatuur buiten, de vochtproductie in de ruimte door mensen, dieren, planten of produc-tieprocessen en de mate van ventilatie met bui-tenlucht. Naar het gebruik worden de ruimten ingedeeld in een aantal klimaatklassen.

De relatieve vochtigheid kan worden verhoogd door de lucht te bevochtigen of door de lucht-temperatuur te verlagen. Het lucht-waterdamp-mengsel ondergaat deze temperatuurverlaging bij de diffusie door de uitwendige scheidingscon-structie van binnen naar buiten.

De Duitse fysicus Glaser heeft een methode ont-wikkeld waarmee de waterdampstroomdichtheid kan worden bepaald. Deze hoeveelheid water-damp, die per vierkante meter en per uur door de constructie wordt getransporteerd, is afhan-kelijk van het dampdrukverschil (bijvoorbeeld tussen binnen en buiten) en de weerstand die de constructie tegen dampdiffusie biedt.Als het temperatuurverloop in de constructie be-kend is, kan bij de temperaturen op de verschil-lende scheidingslagen de betreffende maximale waterdampspanning worden opgezocht. Als op een plek in de constructie de dampdiffu-siestroom, die daar van binnenuit toestroomt, groter is dan de dampstroom, die van daaruit vertrekt, slaat het overtollige vocht in de vorm van condensatie op die plaats neer.

De methode-Glaser geeft aan hoe men kan be-palen hoeveel damp er binnen een bepaalde tijd (bijvoorbeeld in het winterseizoen) naar buiten wil diffunderen. Aan de hand van voorgaande is dan te bepalen hoeveel vocht waar condenseert. Voor steenachtige dakconstructies is aan de totale condensatie in de winterperiode een toelaatbaar maximum gesteld. Zo‘n maximum, maar wel la-ger, geldt ook voor houten dakconstructies.In de zomerperiode verdampt weer water uit de constructie. Op gelijke wijze is de droging ge-durende de zomer te bepalen. Als de droging in de zomer groter is dan de hoeveelheid die in de winter condenseert, hoeft de scheidingsconstruc-tie meestal geen schade te lijden als gevolg van winterse condensatie, mits de tijdelijke vochtop-name schadevrij mogelijk is; bij houten dakcon-structies is dit vaak bedenkelijk.

Achtereenvolgens bespreken we hier:1 warmteweerstand, warmtegeleiding, warmte-geleidingscoëfficënt en U-waarde;2 vocht in de lucht, relatieve vochtigheid, abso-lute vochtigheid, dauwpunt en condensatie;3 dampdoorgang door een constructie zonder temperatuurverschil;4 dampdoorgang door een constructie met temperatuurverschil;5 constructies op langere termijn.

1 Warmteweerstand, warmtegeleiding, warmtegeleidingscoëfficiënt, U-waardeOver een constructie die de scheiding binnen-buiten vormt en waarover een temperatuurver-schil geldt, doet zich een warmtestroom voor ten gevolge van geleiding.Van elke laag van de constructie kan men de warmteweerstand Rm vaststellen:

Rm = d

λ

waarin:d = dikte in mλ = warmtegeleidingscoëfficiënt in W/m ∙ K

Zo is van een 0,1 m dikke metselwerkwand met een λ = 1 de warmteweerstand

Rm = 0,1 = 0,1 m2 K/W 1

06950432_boek.indb 42 16-02-2006 11:38:01

1 PRESTATIE-EISEN 43

De warmtegeleidingscoëfficiënt λ is een materi-aaleigenschap. Als λ klein is, dan is het materiaal een goede isolator. Is λ groot, dan geleidt het beter.De waarden R van de verschillende lagen mogen bij elkaar worden opgeteld. Een luchtspouw is daarbij te beschouwen als een materiaallaag, waarvoor men meestal een vaste waarde han-teert, bijvoorbeeld Rsp = 0,15 m2 · K/W. Door het optellen van de lagen krijgt men de warm-teweerstand van de constructie (∑R). Zo geldt voor de spouwmuurconstructie van figuur 1.33 (waarin de afmetingen en de λ-waarden zijn aangegeven):

∑R = Rm1 + Ris + Rsp + Rm2

∑R = 0,1

+ 0,1

+ 0,15 + 0,1

= 2,85 m2 ∙ K/W 1 0,04 1

De luchtlagen die de constructie aan binnen- en buitenzijde begrenzen, werken ook isolerend. Ook daarvoor houdt men min of meer vaste waarden aan: Ri = 0,13 en Re = 0,04 m2 · K/W voor binnen- respectievelijk buitenkant.De warmteweerstand lucht-op-lucht Rl van de gegeven constructie, figuur 1.33, is dan:

Rl = ∑R + Ri + Re = 3,02 m2 ∙ K/W

Is het temperatuurverschil binnen-buiten ∆T gelijk aan 20 °C, dan is de warmtestroom ϕ te berekenen met de formule:

ϕ = ΔΤ R1

Voor deze constructie geldt dus:

ϕ = 20 = 6,6 W/m2

3,02

In plaats van de warmteweerstand lucht-op-lucht wordt thans de U-waarde van de constructie veel gebruikt. U is de reciproke waarde van Rl, dus:

U = 1

Rl

Van de constructie in figuur 1.33 is U gelijk aan 0,33 W/m2 ∙ K. De warmtestroom ϕ is dus ook vast te stellen met ϕ = ∆T ∙ U [W/m2].

Is de warmtestroom ϕ eenmaal bekend, dan kan men elke tussenliggende temperatuur uit-rekenen, want de warmtestroom blijft constant over de constructie (zolang ∆T en de constructie dezelfde blijven).Aldus:T5 = 0° + 6,62 × 0,04 = 0,3 °C;

Figuur 1.33 Spouwmuur, warmteweerstand en temperatuurverloop

����

�� ��

��

���� ���

�������������

����

���

�� �����

� ���� ���

����

���� �������� ��� ����

���

���

�����������

������������

���� ����

����� �����

�����

����

06950432_boek.indb 43 16-02-2006 11:38:02

44

T4 = 6,62 × 0,14 = 0,9 °C;T3 = 6,62 × 0,29 = 1,9 °C;T2 = 6,62 × 2,79 = 18,5 °C;T1 = 6,62 × 2,89 = 19,1 °C.

Als men een tekening van de constructie maakt en daarbij als breedte van de lagen de warmte-weerstand (of een verhouding daarvan) tekent, dan is het temperatuurverloop over de construc-tie een rechte lijn en zijn de tussenliggende tem-peraturen op de temperatuurschaal af te lezen, figuur 1.33 rechts. Deze temperaturen zijn dan weer terug te brengen in de constructietekening, figuur 1.33 links. Het valt op dat de tempera-tuurlijn een karakteristiek verloop heeft. Over de isolerende laag verloopt de temperatuurlijn nagenoeg verticaal, hetgeen betekent dat er sprake is van een groot verval. Over de minder isolerende laag is de helling van de temperatuur-lijn gering.

Hierna volgen voor enkele bouwmaterialen de, voorlopig afgeronde, λ-waarden:λisol = 0,04;λbakst = 1;λbeton = 2;λhout = 0,2;λistaal = 50.

Dunne lagen (met grote λ) worden in de bere-kening verwaarloosd.

Voor het goede begrip: de wetten en formules zoals die in de elektriciteitsleer gelden ten aan-zien van spanningsverschil, stroomsterkte en weerstand gaan voor warmte volledig analoog op.

Ter kennismaking is voorgaande berekening en tekenwijze ook uitgevoerd voor een dakconstruc-tie waarbij de plaats van het isolatiemateriaal is gewijzigd naar de binnenkant, figuur 1.34, respectievelijk naar de buitenkant van een beton-nen draagconstructie, figuur 1.35.

Voor beide figuren geldt:

∑R = 0,2

+ 0,1

= 2,6 2 0,04

Rl = 2,6 + 0,13 + 0,04 = 2,77

Van deze constructies is de warmteweerstand en de warmtestroom gelijk. Het temperatuurverloop is echter sterk verschillend.

Bij isolatie aan de buitenkant geldt:Rl = 2,77U = 0,36ϕ = 7,22 W/m2

T3 = 7,22 × 0,04 = 0,29 °CT2 = 18,3 °CT1 = 19,1 °C

Bij isolatie aan de binnenkant geldt:T3 = 0,29 °CT2 = 1,0 °CT1 = 19,1 °C

Merk op dat de betonconstructie bij het binnen-klimaat (isolatie buiten), dan weer bij het buiten-klimaat (isolatie binnen) lijkt te behoren. Dit laat-ste kan aanleiding geven tot scheuren in de constructie.

Van allerlei constructies is op deze wijze het warmteverlies en het temperatuurverloop vast te stellen. Het gaat daarbij alleen om geleiding. Stralingseffecten kunnen in de praktijk het beeld beïnvloeden. Ook luchtstroming (bijvoorbeeld de wind over een dak) kan het ideaalbeeld van al-leen geleiding beïnvloeden. Een andere aanname is dat het verschijnsel stationair is, dat wil zeggen dat het niet langzaam opwarmt of afkoelt. In werkelijkheid is het bijna altijd een niet-stationair verschijnsel, maar hier wordt het proces (voor een beperkte periode) als niet-veranderend be-schouwd.

2 Vocht in de lucht, relatieve vochtigheid, absolute vochtigheid, dauwpunt, condensatieIn de lucht is altijd een beetje vocht in de vorm van waterdamp aanwezig. Voor bouwstoffen geldt dit vaak ook. De hoeveelheid waterdamp in de lucht is niet constant, ze is bijvoorbeeld afhankelijk van het weer. Binnenshuis is de hoe-veelheid waterdamp afhankelijk van de vochtpro-ductie binnen. Personen, was- en kookgewoon-ten, planten, dieren, al deze factoren brengen waterdamp in de lucht.

06950432_boek.indb 44 16-02-2006 11:38:02

1 PRESTATIE-EISEN 45

�������������

�����������

�����������

��

�������

��

��

��

����

�������

�� ��

����

������������������

���

�� ����

���� ��� ���� ��� �������

����

������������������

���

����� �

���� ��� ���� ��� �������

�����������

������������

���� ����

����� �����

�����

����

���������������������������������������������������������������

�����������

������������

�����������������������������������������������������������������������������������������������������

���� ����

����� �����

�����

����

���������������������������������������������������������������

��������������������������������������������

Figuur 1.34 Dakconstructie, temperatuurverloop

06950432_boek.indb 45 16-02-2006 11:38:02

46

Waterdamp in de lucht is meetbaar en uit te drukken in de concentratie, dat wil zeggen het aantal grammen per m3 lucht, of in de partiële druk, dat wil zeggen het aantal N/m2 aan druk dat de waterdamp veroorzaakt. Op de wijze van meting wordt hier niet ingegaan.Indien men water aan het lucht-dampmengsel toevoegt, stijgt de vochtigheid tot een bepaald gehalte, de maximale vochtigheid. Deze maximale vochtigheid is afhankelijk van de temperatuur van het lucht-dampmengsel. Zo kan de lucht bij 0 °C maar 4,8 gram H2O per m3 bevatten, terwijl dit bij 20 °C aanzienlijk meer is, namelijk 17,3 g/m3. De tabel van figuur 1.36 geeft de maximale vochtigheid afhankelijk van de tem-peratuur, zowel in g/m3 als in N/m2. Wordt de grafiek van deze maximale dampspanning gete-kend, dan ontstaat figuur 1.35.

Een willekeurig dampmengsel (met temperatuur T1) bevat meestal niet de maximale vochtigheid, maar een lagere waarde (bijvoorbeeld p1). Het is dan een onverzadigd mengsel. De mate waarin het mengsel met waterdamp verzadigd is, wordt de relatieve vochtigheid, RV, genoemd. Deze kan worden uitgedrukt in procenten of in een breuk. Het mengsel (T1,p1) heeft bijvoorbeeld een RV van 60% (of 0,6). Als de vochtigheid wordt uitgedrukt in g/m3 of in N/m2, is sprake van de absolute vochtigheid.

Een lucht-dampmengsel (T1,p1) is op twee manie-ren verzadigd te maken, figuur 1.35:

���

����

����

����

��� �

����������������������������

���

����

����

����

����

��������

�������������������������

��������� ��

���

��

���

1 bij constante temperatuur wordt waterdamp toegevoegd tot de curve is bereikt (dat wil zeg-gen tot een druk van ps1 heerst). Dan is het mengsel (T1,ps1) ontstaan;2 het mengsel wordt aanvankelijk afgekoeld totdat de curve wordt bereikt (bij T2). Dan is p1 bereikt en geldt p1 = ps2. De temperatuur T2 die bij ps2 hoort, is de dauwpuntstemperatuur of het dauwpunt van dit luchtmengsel. Het mengsel is te karakteriseren door de temperatuur T2 en de dampspanning p1. Dit punt ligt op de curve. Wordt het mengsel verder afgekoeld, dan kan het mengsel alleen maar bestaan als het ‘de curve volgt’. Zo wordt bijvoorbeeld T3 met de spanning p3 bereikt. Er is dan minder vocht (= damp) in het mengsel. Met andere woorden: er is waterdamp gecondenseerd naar vloeibaar water, er heeft condensatie plaatsgevonden. Condensatie in de buitenlucht is bijvoorbeeld mistvorming. Meestal begint de condensatie op oppervlakken die (aanzienlijk) kouder zijn dan de omringende lucht.

Van een lucht-dampmengsel meet men bijvoor-beeld T = 20 °C en RV = 70%. Dan is vast te stellen dat p = 70% × 2340 = 1640 N/m2. Bij de maximale dampspanning van die waarde hoort een temperatuur van circa 14,5 °C, zie de tabel van figuur 1.36. 14,5 °C is dan de dauwpunts-temperatuur.

Een luchtdamp-mengsel is te karakteriseren door twee van de drie relevante grootheden, dus door:1 de temperatuur en het dauwpunt;2 de temperatuur en de relatieve vochtigheid;3 het dauwpunt en de RV.

3 Dampdoorgang door een constructie zonder temperatuurverschilAlhoewel deze dampdoorgang niet veel voor-komt en in berekeningen nauwelijks wordt ge-bruikt, is het voor het begrijpen van het proces wel nodig om deze te bespreken.Figuur 1.38 geeft een constructie van een paar lagen waarover een dampspanningsverschil aanwezig is. De verschillende materialen ken-nen niet alleen een eigen λ, maar ook een eigen dampdiffusieweerstandscoëfficiënt. Dit zijn ech-ter geen hanteerbare getallen en daarom is het

Figuur 1.35 Een onverzadigd (T1,p1) en twee verzadigde

luchtmengsels ((T1,ps1) of (T1,ps1))

06950432_boek.indb 46 16-02-2006 11:38:03

1 PRESTATIE-EISEN 47

dampdiffusieweerstandsgetal μ ingevoerd. Van een laag verkrijgt men de echte dampdiffusie-weerstand Z als volgt:

Z = μ ∙ d ∙ 5,4 ∙ 109 [m/s]

waarin:d = dikte van de laag in m

Aangezien meestal alleen de verhoudingen van de μ ∙ d-waarden van de lagen nodig zijn, wor-den alleen de μ ∙ d-waarden gehanteerd. Over de grenslagen (waar Ri en Re aanwezig zijn) is ook een geringe dampremming, maar deze is zo klein dat ze geen invloed heeft. Ze wordt daarom meestal weggelaten.De constructie van figuur 1.37a bestaat uit cel-lenbeton (binnen) en EPS-isolatiemateriaal (bui-ten). Net als bij de warmtedoorgang is in figuur 1.37b een figuur getekend waarbij als dikte van de la-gen de μ ∙ d-waarde (in onderlinge verhouding) is gebruikt. De dampstroom door de constructie

verloopt (net als bij warmte) geheel volgens een rechte in deze figuur. Wordt de dampstroom ook in de bouwkundige figuur getekend, dan is er sprake van een geknikt verloop. In het eerste (meer horizontale) deel van de lijn is de damp-remming kleiner en in het tweede (steilere) deel is de dampremming groter. Figuur 1.37b en de geconstrueerde damplijn erin noemt men het Glaser-diagram. De Duitse hoogleraar Glaser heeft deze berekeningswijze als methode voor-gesteld.

In figuur 1.38a is de constructie nogmaals ge-geven, maar nu is het cellenbeton buiten en de EPS-isolatieplaat intern aanwezig. Opnieuw is het Glaser-diagram getekend, figuur 1.38b, met daarin het dampspanningsverloop. Dat verloop is weer overgebracht naar de bouwkundige teke-ning. Figuur 1.38a ziet er anders uit dan figuur 1.37a: het grootste dampspanningsverval is nu aan de binnenkant (maar nog steeds over de EPS) en het kleinere verval is aan de buitenzijde (over het cellenbeton).

Figuur 1.36 Maximale dampspanning in N/m2 en waterdampconcentratie in g/m3 bij verschillende temperaturen (afgeronde

waarden)

T in °C cmax in g/m3 ps in N/m2 T in °C cmax in g/m3 ps in N/m2

30 30,3 4245 9 8,8 1150 29 28,7 4010 8 8,3 1070 28 27,2 3780 7 7,8 1000 27 25,7 3570 6 7,3 935 26 24,4 3360 5 6,8 870 25 23,1 3170 4 6,4 810 24 21,8 2985 3 6,0 760 23 20,6 2810 2 5,6 710 22 19,4 2645 1 5,2 660 21 18,4 2490 0 4,8 610 20 17,3 2340 –1 4,5 560 19 16,3 2200 –2 4,1 520 18 15,4 2065 –3 3,8 480 17 14,5 1940 –4 3,5 440 16 13,6 1820 –5 3,3 400 15 12,8 1710 –6 3,0 370 14 12,1 1600 –7 2,8 340 13 11,3 1500 –8 2,5 310 12 10,6 1400 –9 2,3 280 11 10,0 1310 –10 2,1 260 10 9,4 1230

06950432_boek.indb 47 16-02-2006 11:38:03

48

4 Dampdoorgang over een constructie met temperatuurverschilDe constructie van figuur 1.38 wordt enigszins aangepast: in plaats van EPS-isolatie wordt nu minerale wol (λ = 0,04; μ = 2) toegepast, figuur 1.39a en b. Het binnenste materiaal is dus ge-makkelijk voor damp toegankelijk.

Figuur 1.37 Dakconstructie, dampspanningsverloop

Figuur 1.38 Dampdoorgang bij één temperatuur

��

��

��� �

���� ��� ����

� ������

���

��������

��������������������

��������������������

��������������������

��

��

��

����

���������

��������������

��������

����

��������������������������������������������������������������������������������������������

��

��

���� ��� ����

��� ����

���

������������

���

��������������������

��������������������

��

��

��

���������

����

�����������

��������

����

�����������������������������������������������

In het warmtediagram, figuur 1.39a, is zichtbaar dat de temperatuur op het scheidingsvlak, T3, ongeveer gelijk is aan 5,7 °C. Bij deze 5,7 °C be-hoort een maximale dampspanning ps3 van 915 N/m2.In het Glaser-diagram, figuur 1.39c, is het spon-taan optredende dampspanningsverloop gete-kend (p-lijn). Op het scheidingsvlak is bepaald p3 = 1280 N/m2. Deze spanning p3 is groter dan

06950432_boek.indb 48 16-02-2006 11:38:04

1 PRESTATIE-EISEN 49

de daar mogelijke (door de temperatuur T3 be-paalde) maximale dampspanning ps3. Het enige verloop dat in de constructie kan optreden (van binnen naar buiten) is van 1400 via 915 naar 550 N/m2. De dampstroom over de minerale wol is groter dan de vochtstroom over het cel-lenbeton.

Voor de minerale wol geldt:

g1 = 1400 – 915

= 45 ∙ 10–8 kg/m2 ∙ s 0,2 × 5,4 ∙ 109

= 1,6 g/m2 ∙ h

Voor het cellenbeton geldt:

g2 = 915 – 550

= 5,6 ∙ 10–8 kg/m2 ∙ s 1,2 × 5,4 ∙ 109

= 0,2 g/m2 ∙ h

Het teveel aan vocht dat bij T3 aankomt, conden-seert dus.

��

��

� �����

��

�����

���

� �

���� ��� ������

��� �����

���� ����

����

���� ����

����

� ��

��� ������

���

������������

�����������

�������������������

�������� �����������

����

����

����������������

��������

����

���

���������

����

�������������������������������������������������������

����������������������������������� ���������������

��������� ��������� ����������������

Figuur 1.39 Dampdoorgang bij temperatuurverschil

De grootte van de dampstroom over een laag is, zoals juist is getoond, gelijk aan:

g = spanningsverschil

dampdiffusieweerstand

In het Glaser-diagram is dit de helling, de tan-gens van de hoek van de ps-lijn. Een steile lijn duidt dus op een grote vochtstroom.

De constructie kan zó worden aangepast, dat er geen condensatie optreedt. Dit is mogelijk door een extra dampremmende laag aan de binnen-kant aan te brengen, die het temperatuurverloop niet of nauwelijks aantast, maar de vochtstromen wel wijzigt, zie de tabel van figuur 1.40. Als de laag juist goed gekozen is, treedt over de mine-rale wol met de dampremmende laag tezamen eenzelfde vochtstroom op als over het cellen-beton, namelijk 5,6 ∙ 10–8 kg/m2 ∙ s. Daaruit is de μ ∙ di van minerale wol plus dampremmende laag te bepalen:

g3 = 1400 – 915

= 5,6 ∙ 10–8 kg/m2 ∙ s µ ∙ di × 5,4 ∙ 109

Hieruit volgt: μ ∙ di = 1,6

06950432_boek.indb 49 16-02-2006 11:38:05

50

Er moet dus aanvullend een dampremmende laag met μ ∙ d van 1,6 – 0,2 = 1,4 worden aan-gebracht. Biedt deze laag een hogere damprem-ming, dan wordt de constructie alleen maar veiliger. Een PE-folie van 0,2 mm kan (althans theoretisch) daarvoor dienen.Praktischer is een ander isolatiemateriaal te kie-zen, bijvoorbeeld 100 mm EPS 20. Dit heeft een μ ∙ dEPS van 3 m en voldoet dus ruim in het geval van figuur 1.39. Naden in het EPS-schuim moet men zoveel mogelijk vermijden en/of afplakken met aluminiumtape.

Wat hier voor een wandconstructie is besproken, geldt natuurlijk ook voor een dakconstructie, en speciaal voor het platte dak met zijn bitumineuze (of andere) dakbedekking. Immers daarvan is de μ ∙ d extreem hoog: waarden van 80 à 100 en hoger zijn geen uitzondering. Om deze con-structies condensvrij te krijgen is een heel wat zwaardere dampremmende laag nodig. Deze laag moet circa eenzevende van de μ ∙ d van de dakbedekking zijn om over een standaardjaar een constructie te kunnen bereiken die geen vochtoverschot vertoont. Een beetje vocht op het eind van de winter is wel acceptabel, als het ’s zomers maar weer uit de constructie verdwijnt.

Figuur 1.40 Materiaaleigenschappen van enkele bouwmaterialen (afgeronde waarden)

Bouwmateriaal Specifieke Warmtegeleidings- Diffusieweer- Damp- massa coëfficiënt standgetal remming

ρ in kg/m3 λ in W/m ∙ K µ µ∙ d in m

Baksteen metselwerk 2000 1 20–28 Gewapend beton 2500 2 30–50 Cellenbeton 600 0,2 30-56 Houten beschot 550 0,2 30-16 Platen van minerale wol 160 0,04 30-5 00001,5 EPS 20 20 0,035 30-30 Schuimglas 120 0,042 2000–10.000 PE-folie 0,2 mm – 13–18 Aluminiumfolie 0,2 mm – 14 Gebitumineerd glasvlies 4 mm – 4 Aluminium cacheerlaag 2 mm – 6 Gebitumineerd aluminiumfolie 2 mm 800–1000

5 Constructies op langere termijnZoals uit de berekeningsvoorbeelden naar vo-ren is gekomen, is inwendige condensatie een zaak van geringe hoeveelheden en dus van een lange periode. In een constructie verzamelt zich vocht gedurende de winterperiode; in de zo-merperiode verdwijnt weer een groot deel van het vocht. De ene winter is de situatie ernstiger, waardoor meer condensatie optreedt, en de zomer daarop kan tegenvallen, zodat er sprake is van minder droging. Een beetje vocht moet de constructie zonder schade kunnen opnemen, zolang het er door droging op de lange duur weer uit verdwijnt.

In het Duitse normblad 4108 is een toetsings-methode opgenomen die de vochtvestiging ver-gelijkt met de droging, waarmee de constructie kan worden beoordeeld. Men rekent daarbij met lange perioden en hanteert een referentiejaar. De toetsing van DIN 4108 is voor de Nederlandse omstandigheden iets te streng: het Nederlandse klimaat is milder en de winter duurt meestal korter. Maar in de zomer is het in Nederland wel vochtiger.

Bij platte daken wordt het dak (diffuus of direct) door de zon beschenen en verwarmd, waardoor de gemiddelde daktemperatuur hoger mag worden gesteld (circa 2° hoger dan de lucht-

06950432_boek.indb 50 16-02-2006 11:38:05

1 PRESTATIE-EISEN 51

temperatuur over de winterperiode wordt wel gehanteerd).Heroriëntatie luchtvochtigheid in woningen (1987) geeft een samenvatting en herziening van de inzichten en geeft concrete aanwijzingen. Voor-beeld van zo’n aanwijzing: als de dampremming aan de binnenkant van het condensatievlak gro-ter dan (eventueel gelijk aan) 15% van de dam-premming aan de buitenkant is, treedt per saldo geen accumulatie van condensvocht op. In formulevorm is de eis:

∑μ ∙ di > 0,15 ∙ ∑μ ∙ de

waarin:∑μ ∙ di = som van de dampremmendheid aan de binnenzijde (i)∑μ ∙ de = som van de dampremmendheid aan de buitenzijde (e)

Voor de jaarlijkse toename van het watergehalte in de constructie door condensatie geeft voor-gaande bron:

gj = 0,3

– 2,0

kg/m2

∑μ ∙ di ∑μ ∙ de

Voorbeeld

In figuur 1.41 is een platdakconstructie gegeven, met als dragende vloer een cellenbeton plaat (μ ∙ d is verwaarloosbaar). Daarop is isolatie aangebracht en een dakbedekking met μ ∙ d = 100 mm. De isolatie (circa 100 mm dik) met cellenbeton geeft aan de constructie een ∑R = 3,5 m2 ∙ K/W. De vraag is nu, welke combinatie van isolatieplaatmateriaal tezamen met de dampremmende laag een juiste constructie geeft.

Oplossing: Stel vast dat ∑μ · di = 100 m en dat ∑μ · di ≥ 15 m is.De volgende combinaties kunnen dus voldoen:

• schuimglas (d ≈ 100 mm, μ ≈ 10 000). μ ∙ d ≈ 1000 m, wat dus ruimschoots voldoet. De jaarlijkse vochttoename is (volgens de formule) negatief;

• EPS20 (d = 100 mm, μ = 30). μ ∙ d = 3. Hierbij wordt toegepast een dampremmende laag PE-folie (d = 0,2 mm, μ = 65 000). μ ∙ d =13 m. Dit geeft samen ∑μ ∙ di = 16 m, wat voldoet. De jaarlijkse vochttoename is nihil. Deze situatie is in figuur 1.41

�������������

����

��

������������������

���

���

���� �

��� � �����

���

���������������������������

�����������������������������

���

���

����

���

��������

���

���

����

Figuur 1.41 Dakconstructie met dampremmende laag

06950432_boek.indb 51 16-02-2006 11:38:06

52

weergegeven. Volgens het Glaser-diagram is er bij deze omstandigheden wel degelijk enige vochtvestiging in de winter;

• minerale wol (d = 1120 mm, μ = 1,5). μ ∙ d = 1,8 m. Hierbij wordt toegepast als dampremmende laag een Alu-cacheerlaag (d = 0,2 mm, μ = 70 000). μ ∙ d =14 m. Dit geeft samen ∑μ ∙ di = 15,8 m. Ook deze situ-atie voldoet, de jaarlijkse vochttoename is nihil.

In hoofdstuk 4 Platte daken wordt in paragraaf 4.1.6.b een rekenvoorbeeld gegeven van de vochtvestiging in de winter en de droging in de zomer bij een platdakconstructie.

06950432_boek.indb 52 16-02-2006 11:38:06

2DakvormenP.G. Quist

Het uiterlijk van een gebouw laat bij een eerste oppervlakkige be-

schouwing meteen een bepaalde indruk achter. Het gebouw kan er

aantrekkelijk, uitnodigend, vriendelijk, geheimzinnig, somber of

afstotend uitzien. Voor de leek volgt na deze eerste kennismaking vaak

direct een waardebeoordeling in termen van mooi of lelijk. Een

deskundige geeft pas een waardeoordeel na uitvoerige bestudering

van een aantal beeldbepalende elementen. In alle gevallen is het de

omhulling die het totaalbeeld van een gebouw bepaalt.

06950432_boek.indb 53 16-02-2006 11:38:06

54

Inleiding

De gekozen dakvorm is naast de gevelindeling en de toe te passen materialen een sterk beeld-bepalend element in het totaalbeeld van het gebouw.Meestal moet er een balans worden gevonden tussen datgene wat esthetisch wenselijk is en wat technisch mogelijk en verantwoord is. Om aan een verantwoorde technische en esthetische oplossing te kunnen werken, moet er in het ont-werp ten aanzien van het dak een aantal keuzen gemaakt worden:

Op een vaak voorkomende rechthoekige platte-grond kan door de vorm van het dak een sterk wisselend beeld worden bereikt. De dakvorm kan als het ware het gebouw situeren in een stads-kern of het buitengebied. De dakvorm in relatie tot de gevelhoogte geeft weer een ander beeld. Gevoelsmatig vragen de gevel en het dak om een bepaald evenwicht.Op dezelfde plattegrond levert een steile dak-helling een aanzienlijk groter bouwvolume op dan een flauwe dakhelling. Het gebouw oogt totaal an-ders. Bij een flauwe dakhelling komen de gevels nadrukkelijker over dan bij een steile dakhelling.

Twee gebouwen die voor wat betreft vorm en afmeting gelijk zijn, hebben bij gebruik van sterk verschillende dakbedekkingsmaterialen ook een totaal andere uitstraling. Vergelijk bijvoorbeeld een strak leien dak met het sterke lijnenspel van een dak met gebakken pannen. De verschillende kleuren van blauwgrijs tot steenrood versterken dit verschil nog.

Door een willekeurig dak van overstekken te voorzien, wordt het dak ten opzichte van de gevels extra geaccentueerd. Door de schaduw die het dakoverstek op de gevels laat vallen, zijn deze minder prominent aanwezig. Het dak ligt als het ware als een hoed over het gebouw.

Dakvlakken kunnen sterk worden verlevendigd door dakkapellen of -vensters. Vooral grote dakvlakken kunnen door deze onderbrekingen worden opgesierd. Bij kleine dakvlakken is voor-zichtigheid geboden voor wat betreft vorm en afmeting van deze dakdoorbrekingen.

Met de toename van het aantal voorzieningen in een woning neemt ook het aantal afvoeren toe. Gasafvoerkanalen en ventilatie-uitmondingen kunnen zeer ontsierend zijn. Gesloten verbran-dingssystemen en integratie van voorzieningen zoals een combiketel en centrale afzuiging verminderen het aantal dakdoorvoeren. Het bij elkaar laten uitkomen van afvoeren onder een fictieve schoorsteen hoort ook tot de mogelijk-heden. Afvoeren zijn niet per definitie storend. Integratie van een schoorsteenkanaal in een traditionele dakvorm is vaak zo vanzelfsprekend, dat men zich deze zonder schoorsteenkanaal niet kan voorstellen. In de moderne vormgeving kunnen afvoeren zelfs een esthetische functie hebben.

Steeds vaker worden er zonnepanelen toegepast. Geïntegreerd in het dakvlak of als apart deel van het ontwerp kunnen ze meer of minder beeld-bepalend zijn. Ook de relatie tussen het zonne-paneel en het dakbedekkingsmateriaal speelt daarbij een rol.

Al deze elementen doen op zichzelf of in combi-natie een beroep op de creativiteit en technische kennis van de mens om een verantwoorde en functionele oplossing te kiezen.

2.1 Functies en opbouw daken

2.1.1 FunctiesDe traditionele functies van een dak zijn te onder-scheiden in:1 afsluiting ruimte;2 bescherming tegen weersinvloeden;3 bescherming tegen ongewenste indringers;4 afvoer hemelwater.

Naast deze traditionele functies kent vooral het platte dak een aantal bijkomende gebruiks-functies, zoals:

• parkeerdak;

• dakterras;

• opstelplaats voor installaties.

De opvang en afvoer van hemelwater zal binnen niet al te lange tijd weer een net zo belangrijke functie worden als in de tijd voor de water-

06950432_boek.indb 54 16-02-2006 11:38:06

2 DAKVORMEN 55

2 Afsluitend gedeelteDit deel van de constructie wordt over het algemeen dakbeschot genoemd. Het maakt de onderliggende ruimte winddicht en biedt bovendien bescherming tegen stuifsneeuw en ongedierte, dat mogelijk door de naden van de dakbedekking heen kan komen. Het dakbeschot kan zo worden uitgevoerd, dat het behalve een afsluitende ook een isolerende functie heeft voor temperatuur en/of geluid. Bovendien heeft het een dragende functie voor de dakbedekking en moet het voldoende stevig zijn om personen en materiaal te kunnen dragen tijdens montage en reparatie. Zeker als het afsluitende deel in grote elementen wordt uitgevoerd, kan het een be-langrijke bijdrage leveren aan de vormvastheid van het dak.

3 Dragend gedeelteHet dragend gedeelte van een dak is te ver-gelijken met een balklaag of een ander type vloerconstructie. De balken in een hellend dak worden gordingen genoemd als ze in de breedte-richting van het dak lopen, dus evenwijdig met de goot. De gordingen worden gedragen door de bouwmuren. Bij grotere overspanningen zijn tussensteunpunten nodig in de vorm van span-ten. Loopt de balklaag in de lengterichting van het dak, dan spreekt men van sporen. Deze lopen dus van de nok naar de goot. Is de overspanning hierbij te groot, dan kunnen de sporen op hun beurt weer gedragen worden door gordingen.

DakbedekkingssysteemBij platte daken wordt een andere indeling van de te onderscheiden componenten aange-

leiding, met dit verschil dat vroeger het opge-vangen water voor consumptie werd gebruikt en het nu en in de toekomst het zogenaamde grijs-watercircuit moet gaan bevoorraden.Het toepassen van vegetatiedaken op platte en flauw hellende daken kan als een bijzondere gebruiksfunctie worden gezien of als een speciale vorm van dakbedekking. In elk geval stelt een vegetatiedak bijzondere eisen op bouwtechnisch gebied.

2.1.2 OpbouwOngeacht de vorm, soort of complexiteit van een dak bestaat de constructie altijd uit drie ele-menten:1 waterkerend gedeelte (dakbedekking);2 afsluitend gedeelte (ondergrond);3 dragend gedeelte (onderconstructie).

De volgorde van uitvoering is tegengesteld aan die van het ontwerp. Bij de uitvoering wordt begonnen met het dragende gedeelte. De technische eisen die men aan het dragende en afsluitende gedeelte stelt, worden echter in be-langrijke mate bepaald door het waterkerende gedeelte. Bij het tekenen volgens modulaire coördinatie is de dakmeetlijn de bovenkant van het afsluitende deel, figuur 2.1. Het afsluitende deel en dragende deel worden naar binnen toe getekend; het waterkerende deel naar buiten toe.

1 Waterkerend gedeelteDe laag die bescherming biedt tegen het binnen-dringen van hemelwater wordt dakhuid of dak-bedekking genoemd. De dakhuid moet het water niet alleen tegenhouden, maar ook zo snel mogelijk afvoeren naar een plaats waar het geen schade aan het gebouw kan veroorzaken. Als eerste wordt hierbij vaak gedacht aan het af-voeren van regenwater. Hoewel niet onbelangrijk omdat dit het meest voorkomend is, is het vooral hemelwater uit sneeuw en ijs dat de grootste problemen kan veroorzaken. De dakbedekking moet namelijk ook bestand zijn tegen lage tem-peraturen en mag onder invloed van ijsvorming niet scheuren. Verder moet de dakhuid bestand zijn tegen de inwerking van zonlicht en mag hij niet kunnen opwaaien. Behalve deze technische eisen speelt, zeker bij een hellend dak, het gewenste uiterlijk een belangrijke rol.

Figuur 2.1 Hellend dak volgens modulaire coördinatie

���

����

���

����

���

����

����

06950432_boek.indb 55 16-02-2006 11:38:07

56

houden. Hier is vaak sprake van een compleet systeem dat bestaat uit een waterkerende laag, isolatie, eventuele dampremmende laag en eventuele ballastlaag. Dit geheel wordt dan aangeduid als dakbedekkingssysteem, dat kan worden aangebracht op diverse als dakbeschot functionerende constructies, de zogenaamde ondergrond. De onder- of draagconstructie voert

dan de krachten verder af naar de wanden of kolommen.Steeds vaker komt het voor dat diverse functies in één element worden verenigd. De combina-tie van dakbeschot en isolatie is vrij algemeen ingevoerd. Staalplaatprofielplaten voor een hel-lend dak kunnen een combinatie vormen van waterkerende laag, isolatielaag en dakbeschot. In de woningbouw worden veel zelfdragende dakelementen toegepast die, met uitzondering van de dakbedekking, alle noodzakelijke elemen-ten bevatten.

2.2 Platte en hellende daken

De meest globale indeling van dakvormen maakt onderscheid tussen:1 platte daken;2 hellende daken (met vlakke en gebogen dak-vlakken).

1 Platte dakenIn theorie loopt een plat dak horizontaal. Om aan het criterium van snelle waterafvoer op ge-controleerde plaatsen te kunnen voldoen, moet ook een plat dak onder een bepaalde helling liggen. Dit zogenaamde afschot en de verdere constructie van platte daken wordt besproken in hoofdstuk 4.

Om onderscheid te kunnen maken tussen platte en hellende daken stelt NEN 6702 Technische grondslagen voor bouwconstructies – TGB 1990 – Belastingen en vervormingen dat alle daken met een helling tot 3% als platte daken worden be-schouwd.

2 Hellende dakenEen ander criterium, vooral van technische aard, zegt dat wanneer dakvlakken, ook wel dakschil-den genoemd, een helling hebben van ten min-ste 15° (27%), er sprake is van een hellend dak. Bij een dakhelling groter dan 15° is het namelijk mogelijk om een schubvormige dakbedekking toe te passen, hoewel dit niet voor alle materia-len geldt. Dakpannen met een kop- en zij-sluiting kunnen op flauwer hellende daken wor-den toegepast dan bijvoorbeeld riet. Om leien te kunnen toepassen, moet het dak steiler zijn dan

Figuur 2.2 Verschillende dakvormen zijn mede bepalend

voor totaalbeeld Vinex-locatie

06950432_boek.indb 56 16-02-2006 11:38:08

2 DAKVORMEN 57

voor golfplaten. Mits goed bevestigd met haken, nagels of schroeven, kunnen de meeste voor een hellend dak in aanmerking komende materialen op zeer steile daken worden toegepast. Over het algemeen zijn steile daken eenvoudiger waterdicht te maken dan flauw hellende daken. Het regenwater wordt sneller afgevoerd en de sneeuwbelasting is aanmerkelijk minder. Dakvlak-ken met een helling van 27% of minder moeten op een vergelijkbare manier als een plat dak waterdicht worden uitgevoerd. De relatie tussen de dakhelling en de mogelijk toe te passen dakbedekkingen wordt weergege-ven in figuur 2.3.

2.2.1 Hellend of plat dak?Vooral bij bedrijfsgebouwen valt de keuze vaak op een plat of nagenoeg plat dak. Dit soort ge-bouwen moet vooral een groot vloeroppervlak en een naar verhouding kleine inhoud hebben. Door toepassing van een hellend dak wordt het bouwvolume groter bij een gelijkblijvend vloer-oppervlak. De bouwkosten per bruikbare m2 worden dan hoger. Als de ruimte onder een hel-lend dak ook redelijk efficiënt kan worden benut, zoals bij een woning, valt de keuze eerder op een hellend dak vanwege de voordelen die het op termijn biedt en vanwege de vertrouwde vorm die in elk landschap is in te passen.

Duurzaam Bouwen is een onderwerp dat bij de keuze van een dakvorm nogal eens ter sprake komt. Benodigde grondstoffen, levensduur van materialen en hergebruik zijn onderdelen die een gerichte keuze beïnvloeden. Valt de keuze op een hellend dak, dan kan die keuze zijn ingege-ven door de volgende motieven:

• water wordt snel afgevoerd, waardoor er minder kans is op lekkage en dakbedekking langer meegaat;

• dakbedekking hoeft op zichzelf niet geheel waterdicht te zijn: overlapping is voldoende, waardoor altijd ventilatie mogelijk is;

• meeste schubvormige materialen zijn gemaakt van natuurlijke grondstoffen en komen in aan-merking voor hergebruik.

2.3 Dakvormen

Er bestaat een groot aantal dakvormen. De vol-gende dakvormen worden hier besproken:

• plat dak, paragraaf 2.3.1;

• hellend dak met vlakke dakvlakken, paragraaf 2.3.2:– lessenaarsdak;– zadeldak;– dak met wolfseind– schilddak;– dak met uilenbord;– samengesteld dak;

����������������

����������������������������

���������

���������

������

����

����

�����

����

����

�����

���������

���������

����

����

����

����

����

��������

����

�������

����

���

Figuur 2.3 Dakhelling en –bedekking

06950432_boek.indb 57 16-02-2006 11:38:09

58

– mansardedak;– tentdak;– torendak;– sheddak;

• hellend dak met gebogen dakvlakken, para-graaf 2.3.3:– koepeldak;– kegeldak;– (samengesteld) schaaldak;– getuid en hangdak.

2.3.1 Plat dakBij een plat dak ligt het dakvlak (bijna) horizon-taal. Deze op het eerste gezicht meest eenvou-dige dakvorm is dat bij de uitvoering en het onderhoud zeker niet. Het platte dak wordt vaak toegepast bij gebouwen met een grote platte-grond, zoals bedrijfsgebouwen. Een lagere aan-bouw bij een gebouw met meer verdiepingen wordt ook vaak voorzien van een plat dak. Deze dakvorm is op elke vorm van plattegrond toe te passen, zie ook figuur 2.9.

2.3.2 Hellend dak met vlakke dakvlakken

LessenaarsdakDeze meest eenvoudige vorm van een hellend dak is ook te beschouwen als een plat dak dat schuin ligt, figuur 2.4. Een flauw hellend lesse-naarsdak wordt technisch benaderd als een plat dak. Deze dakvorm wordt vaak gekozen voor een vegetatiedak of voor een lagere aanbouw. Het enige dakvlak helt hierbij naar één kant en kan op elke plattegrond worden toegepast.

ZadeldakEen zadeldak bestaat uit twee dakvlakken, ook wel dakschilden genoemd, figuur 2.5. Het vormt als het ware een dubbel lessenaarsdak. De snijlijn van de dakschilden wordt de nok genoemd. Om bij gelijkblijvende detaillering onder aan het dak ook de nok horizontaal te laten lopen, is een rechthoekige plattegrond vereist. Het tussen de twee dakschilden ontstane gevel-deel wordt topgevel genoemd. Als bij een rij wo-ningen bijvoorbeeld alle woningen gezamenlijk onder twee dakschilden liggen, spreekt men van een langskap. Ligt elke woning apart onder twee dakschilden, dan spreekt men van een dwarskap. Met deze twee mogelijkheden is duidelijk aange-geven dat een bepaalde dakvorm niet direct de oplossing voor een probleem, in dit geval de af-voer van hemelwater, oplevert. De bij de dwars-kappen ontstane zakgoot stelt hogere technische eisen dan de goot bij de langskap.

�����������

�����������

�����������

Figuur 2.4 Lessenaarsdak

Figuur 2.5 Zadeldak

�����������

�����������

�����������

06950432_boek.indb 58 16-02-2006 11:38:10

2 DAKVORMEN 59

Dak met wolfseindEen bijzonder dak is het zadeldak met wolfseind. De topgevels zijn trapeziumvormig afgeknot met daarboven een driehoekig hellend dakvlakje, het wolfseind, figuur 2.6. Deze dakvorm heeft een landelijke uitstraling, beperkt het visuele bouwvolume en is minder windgevoelig dan een zadeldak.

Figuur 2.6 Zadeldak met wolfseind

SchilddakHet schilddak bestaat uit vier dakschilden op een rechthoekige plattegrond. Ter plaatse van de oplopende snijlijnen van de dakschilden ko-men hoekkepers. Deze dakvorm leent zich vooral voor grotere gebouwen. De hoofdvorm van het gebouw wordt gedomineerd door de opgaande dakvlakken, figuur 2.7.

Figuur 2.7 Schilddak

Dak met uilenbordEen variant op het schilddak is het dak met uilen-bord. Bij de ontmoeting van de drie dakvlakken is een klein verticaal deel aanwezig waarin oor-spronkelijk een vlieggat zat om de uilen de mogelijkheid te bieden om muizen te vangen in de boerenschuren. Dit uilenbord was oorspron-kelijk ook voorzien van streekgebonden (religi-euze) symbolen, figuur 2.8.

Figuur 2.8 Dak met uilenbord

Samengesteld dakGebouwen met een samengestelde plattegrond kunnen worden voorzien van platte en hellen-de dakvlakken, figuur 2.9. Vanuit esthetisch oogpunt kan dit ook een keuze zijn bij een een-voudige plattegrond. Daar waar twee hellende dakvlakken een inwendige hoek vormen is er sprake van een kilkeper. Dakkapellen of andere uitbouwen aan een dak leveren ook een combi-natie van diverse dakvormen op.

Figuur 2.9 Samengesteld dak op samengestelde

plattegrond

MansardedakVolgens het principe van een zadel- of schilddak staat dit dak op een rechthoekige plattegrond. Elk dakvlak is geknikt en wordt daarom ook wel een gebroken kap genoemd, figuur 2.10. De naam is afgeleid van de Franse architect Mansart, die deze dakvorm veel toepaste.

Figuur 2.10 Mansardedak

06950432_boek.indb 59 16-02-2006 11:38:12

60

TentdakBij rechthoekige, meestal vierkante plattegron-den is een tentdak een mogelijke oplossing. Een tentdak is een soort schilddak waarbij alle vier de dakvlakken in één punt bij elkaar komen, figuur 2.11.

Figuur 2.11 Tentdak

TorendakEen torendak is vergelijkbaar met een tentdak. Het verschil zit in de vorm van de plattegrond en de dakhelling. De plattegrond kan vier-, zes- of achthoekig zijn. Er is dan sprake van vier, zes of acht steile dakvlakken, figuur 2.12.

Figuur 2.12 Torendak

SheddakIn bouwwerken waar veel moet worden geventi-leerd en een grote hoeveelheid daglicht via het dak moet binnenkomen, bijvoorbeeld fabrieks-hallen, is een sheddak een mogelijke oplossing, figuur 2.13. Om een gelijkmatige lichtinval te krijgen, moet het glas zoveel mogelijk op het noorden zijn gericht. Hiermee is hinderlijke inval van zonlicht en ongewenste warmte op de werk-plek te voorkomen. Het extra bouwvolume kan echter ook veel energieverlies bij verwarming en koeling tot gevolg hebben. Tevens is deze (samengestelde) dakvorm ook zeer gevoelig gebleken voor lekkage. Voor moderne bedrijfs-gebouwen met de mogelijkheden van lichtkoe-

pels en lichtstraten, gecombineerd met klimaat-beheersing en goed kunstlicht, is een plat dak een betere en goedkopere oplossing.

Figuur 2.13 Sheddak

2.3.3 Hellend dak met gebogen dakvlakken

KoepeldakDeze dakvorm maakt al sinds de oudheid een grote overspanning mogelijk op een ronde platte-grond, figuur 2.14.

Figuur 2.14 Koepeldak

KegeldakOp een ronde plattegrond is ook een dak in de vorm van een kegel te maken, figuur 2.15.

Figuur 2.15 Kegeldak

06950432_boek.indb 60 16-02-2006 11:38:13

2 DAKVORMEN 61

SchaaldakOp een rechthoekige plattegrond is een bol ge-bogen dak te maken in de vorm van een gewelf. De ronding kan zich beperken tot een segment of oplopen tot een halve cirkel, figuur 2.16. Deze dakvorm wordt nogal eens toegepast bij grote loodsen of sporthallen, omdat vrij grote over-spanningen zijn te maken met een beperkte toe-name van het bouwvolume. Volgens het principe van de boogwerking kan een schaaldak ook als samengesteld dak worden toegepast, waarmee verrassende resultaten zijn te boeken, figuur 2.17. Ook in het kader van duurzaam bouwen worden schaaldaken veel toegepast in verband met het beperkte buitenoppervlak. In de moderne architectuur is een golvend dakvlak een steeds meer voorkomend verschijnsel.

Figuur 2.16 Schaaldak

Figuur 2.17 Samengesteld schaaldak

Getuid dak en hangdakWil men bedrijfs- of evenementenhallen met grote kolomloze ruimten maken, dan kan men de dak-liggers aftuien, figuur 2.18, of zelfs een hangdak, figuur 2.19, toepassen. Deze constructies bepalen in belangrijke mate het aanzicht van het gebouw.

Figuur 2.18 Getuid dak

Figuur 2.19 Hangdak

▶▶ Zie deel 7 Bouwmethodiek, hoofdstuk 3,

voor de behandeling van de constructieve

vormgeving en krachtwerking van schaaldaken,

tuiconstructies en hangdaken, en deel 9

Utiliteitsbouw, hoofdstuk 4, voor de toepassing

ervan

Eisen volgens Bouwbesluit 2003Een dak heeft in de eerste plaats een afsluitende functie. Het beschermt het onderliggende gebouw tegen nadelige weersinvloeden, zoals regen, wind en sneeuw, en wordt daarom altijd gezien als een zeer waardevol deel van het ge-bouw. Daarnaast heeft vooral een hellend dak een belangrijk aandeel in de waardebeoordeling van een gebouw: het is vaak beeldbepalend. Het is belangrijk een dak te ontwerpen dat goed functioneert, aan de in het Bouwbesluit gestelde technische eisen voldoet en ook nog mooi is.In hoofdstuk 1 van dit boek wordt uitvoerig stil-gestaan bij de bouwfysische eisen uit het Bouw-besluit. In figuur 2.20 staat een kort overzicht van de eisen per afdeling die betrekking hebben op daken van nieuw te bouwen woningen en woongebouwen, als aanvulling op de eerder beschreven bouwfysische eisen.

06950432_boek.indb 61 16-02-2006 11:38:15

62

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

HOOFDSTUK 2 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN VEILIGHEIDAFDELING 2.1 ALGEMENE STERKTE VAN DE BOUWCONSTRUCTIE§ 2.1.1 NieuwbouwArtikel 2.2

1. Een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie wordt niet overschreden bij de fundamentele belastingscombinaties, bepaald volgens NEN 6702.

Artikel 2.41. Het niet overschrijden van een uiterste grenstoestand als bedoeld in artikel 2.2 wordt bepaald volgens:e. NEN 6707, indien de bouwconstructie de bevestiging van dakbedekking is als bedoeld in die norm.

(NEN 6707 Bevestiging van dakbedekkingen – Eisen en bepalingsmethoden geeft aan waar, wanneer en hoe dakpannen moeten worden verankerd.)

AFDELING 2.11 BEPERKING VAN HET ONTSTAAN VAN EEN BRANDGEVAARLIJKE SITUATIE§ 2.11.1 NieuwbouwArtikel 2.85

1. Een dak van een gebruiksfunctie is, bepaald volgens NEN 6063 [Bepaling van het brandgevaarlijk zijn van daken], niet brandgevaarlijk.

(In NEN 6065 Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van bouwmateriaal(constructies) en NEN 6068 Bepaling van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen ruimten is sprake van een zogenaamde WBDBO-weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag.)

HOOFDSTUK 3 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN GEZONDHEIDAFDELING 3.6 WERING VAN VOCHT VAN BUITEN§ 3.6.1 NieuwbouwArtikel 3.23

1. Een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte is, bepaald volgens NEN 2778 [Vochtwering in gebouwen – Bepalingsmethoden], waterdicht.

AFDELING 3.9 AFVOER VAN HEMELWATER, NIEUWBOUWArtikel 3.42

Een dak heeft een voorziening voor de opvang en afvoer van hemelwater.

AFDELING 3.17 BESCHERMING TEGEN RATTEN EN MUIZEN§ 3.17.1 NieuwbouwArtikel 3.15

1. Een uitwendige scheidingsconstructie heeft geen openingen die breder zijn dan 0,01 m.

HOOFDSTUK 4 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN BRUIKBAARHEID

(Dit hoofdstuk bevat geen voorschriften die direct betrekking hebben op de dakconstructie.)

06950432_boek.indb 62 16-02-2006 11:38:15

2 DAKVORMEN 63

Figuur 2.20 Tekst Bouwbesluit

Geraadpleegde en aanbevolen literatuur

NormenNEN 1068 Thermische isolatie van gebouwen – Rekenmethoden.NEN 2686 Luchtdoorlatendheid van gebouwen – Meetmethode.NEN 2778 Vochtwering in gebouwen – Bepalings-methoden.NEN 6063 Bepaling van het brandgevaarlijk zijn van daken.NEN 6065 Bepaling van de bijdrage tot brand-voortplanting van bouwmateriaal(constructies).NEN 6068 Bepaling van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen ruimten.NEN 6702 Technische grondslagen voor bouw-constructies – TGB 1990 – Belastingen en vervor-mingen.NEN 6707 Bevestiging van dakbedekkingen – Eisen en bepalingsmethoden.

HOOFDSTUK 5 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN ENERGIEZUINIGHEIDAFDELING 5.1 THERMISCHE ISOLATIE, NIEUWBOUWArtikel 5.2

1. Een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte heeft een volgens NEN 1068 [Thermische isolatie van gebouwen – Rekenmethoden] bepaalde warmteweerstand van ten minste 2,5 m2 ∙ K/W.

AFDELING 5.2 BEPERKING VAN LUCHTDOORLATENDHEID, NIEUWBOUWArtikel 5.9

1. De volgens NEN 2686 [Luchtdoorlatendheid van gebouwen – Meetmethode] bepaalde luchtvolumestroom van het totaal aan verblijfsgebieden, toiletruimten en badruimten van een gebruiksfunctie is niet groter dan 0,2 m3/s.

HOOFDSTUK 6 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN MILIEU

(Dit hoofdstuk van het Bouwbesluit 2003 wordt later ingevuld. Productleveranciers zijn hier al wel druk mee bezig. Op basis van een levenscyclusanalyse (LCA) wordt voor alle materialen en bouwdelen de veroorzaakte milieubelasting vastgesteld. Er wordt gekeken naar de benodigde energie, de emissies en het afval tijdens de productie, het gebruik en in de sloop/recyclefase. Deze zogenaamde Milieurelevante Productinformatie (MRPI), maakt het mogelijk soortgelijke producten te vergelijken op het gebied van milieubelasting. Uiteindelijk zal deze MRPI voor alle materialen verplicht worden gesteld.)

HOOFDSTUK 7 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

(Dit hoofdstuk bevat geen bepalingen die voor een dak relevant zijn.)

06950432_boek.indb 63 16-02-2006 11:38:15

64

06950432_boek.indb 64 16-02-2006 11:38:15

3Hellende dakenP.G. Quist, ir. W.J. Quist

Als een oer-Nederlands gebouw moet worden getypeerd, dan is dat

gebouw ongetwijfeld voorzien van een hellend dak. Het oude Neder-

landse landschap is niet voor te stellen zonder gebouwen met relatief

grote hellende daken bedekt met dakpannen of riet. In dit hoofdstuk

komen alle aspecten van hellende daken aan de orde. De vanuit de

traditie opgebouwde houten draagconstructie staat model voor een

grote variëteit aan constructiemodellen waarvan de uiteindelijke op-

bouw wordt bepaald door de keuze van het dakbedekkingmateriaal.

Naast keramische en betonnen dakpannen komen dan ook metaal,

kunststof, riet en natuursteen aan de orde. Behalve aan de specifieke

constructies met deze materialen wordt aandacht besteed aan dak-

randafwerkingen, goten en dakdoorbrekingen. Bij dit alles vormt de

bouwregelgeving op technisch en bouwfysisch gebied de leidraad en

wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met duurzaamheid in de

breedste zin van het woord.

06950432_boek.indb 65 16-02-2006 11:38:15

66

Inleiding

Een ontwerper heeft vaak in een vroeg stadium van de vormgeving een kleur of een materiaal voor de betreffende vorm in gedachten. Het is zelfs mogelijk dat het vooraf gekozen materiaal als uitgangspunt dient voor de vormgeving. Wordt vanuit een vaststaande vorm gewerkt, dan moet men uitzoeken met welke materialen deze vorm kan worden uitgevoerd zonder dat de functie-eisen geweld wordt aangedaan. Elk mate-riaal heeft zijn specifieke eigenschappen, tech-nische mogelijkheden en onmogelijkheden. Om voor de diverse materialen het aantal technische mogelijkheden te vergroten, zijn er vele hulp-materialen beschikbaar. Voor een specifiek mate-riaal zijn vaak ook hulpstukken ontwikkeld.

Voor veel ontwerpers blijft het een uitdaging om met bestaande materialen nieuwe toepassingen te bedenken. Dat dit over het algemeen kosten-verhogend werkt, laat zich gemakkelijk raden. Zo’n nieuwe toepassing is dan ook maar voor een enkel project mogelijk. Deze ontwikkeling kan dan overigens wel weer leiden tot een alge-menere toepassing, als de industrie daar brood in ziet: alle bestaande oplossingen zijn immers ook een keer bedacht.

Over het algemeen moet de ontwerper het doen met die producten die de markt standaard heeft te bieden. Het is dan de creativiteit of inventivi-teit van de ontwerper die het mogelijk maakt binnen het beschikbare budget iets bijzonders te maken.

De volgende overwegingen kunnen een rol spe-len bij de keuze van een dakbedekkingsmateriaal:

• technische mogelijkheden;

• uitstraling vorm en kleur;

• afmeting dak;

• functie gebouw;

• omgeving;

• prijs/kwaliteitverhouding;

• duurzaamheid;

• onderhoud.

Welk materiaal ook als dakbedekking wordt gekozen, dit heeft altijd gevolgen voor de on-derliggende constructie. Een met riet gedekt

dak vergt immers een andere constructie dan een dak met golfplaten. De gevolgen beperken zich echter niet tot de dakconstructie: de hele draagconstructie tot en met de fundering wordt mede bepaald door de keuze van het dakbedek-kingsmateriaal. Zo moet in het ontwerp het dak worden opgebouwd van buiten naar binnen, in tegenstelling tot bij de uitvoering, waar van bin-nen naar buiten wordt gewerkt.

3.1 Materiaalkeuze en uitvoeringsaspecten

De materiaalkeuze is van directe invloed op de uitvoeringsmethodiek. Een strak vormgegeven dak kan bijvoorbeeld worden bedekt met leien of staalplaatprofielplaten. Alleen al het aanbren-gen van de uiterlijk zichtbare dakhuid vergt bij toepassing van leien veel meer handwerk dan bij gebruik van staalplaten. De laatste maken op hun beurt weer zwaarder materieel noodzakelijk. Bij leien als dakbedekking boven een verblijfs-gebied is ook een onderliggend (geïsoleerd) dakbeschot nodig, terwijl bij staalplaatprofielpla-ten de dakbedekking met isolatie en dakbeschot kan zijn geïntegreerd. Dit beïnvloedt het aantal arbeidsgangen sterk en daarmee de bouwtijd en mogelijk de kostprijs.Ook de relatie tussen de vormgeving en de materiaalkeuze kan ingrijpende gevolgen heb-ben voor de uitvoering. Een hellend dak met een inwendige hoek (kilkeper) gedekt met riet geeft voor de uitvoering geen ingrijpende gevolgen. Een dergelijk dak gedekt met pannen vraagt ter plaatse van de kilkeper veel zaagwerk en bijzon-dere aandacht voor de waterdichtheid.

Samengevat: de materiaalkeuze heeft veel verder strekkende gevolgen dan alleen de architec-tonische uitstraling.

3.1.1 DuurzaamheidHet begrip duurzaamheid’ kan op twee manie-ren worden benaderd. Traditioneel wordt bij duurzaamheid gedacht aan de levensduur van een materiaal of constructie, de periode dat het materiaal of de constructie aan de vooraf gestelde functie-eisen blijft voldoen. Hierbij kan dan het gedurende deze periode uit te voeren

06950432_boek.indb 66 16-02-2006 11:38:16

3 HELLENDE DAKEN 67

10 Is het afval te hergebruiken?11 Is het product schadelijk in de gebruiksfase?12 Zijn er beschermingsmiddelen nodig om de levensduur van het product te verlengen en zijn deze middelen schadelijk?13 Is de sloop schadelijk voor de gezondheid?14 Is het materiaal na de sloop te hergebruiken?

Al deze factoren tezamen bepalen de uiteinde-lijke milieubelasting van een materiaal.

Na jaren van onderzoek zijn er momenteel alom geaccepteerde classificatiesystemen in gebruik die op grond van een puntenwaardering voor de diverse keuzecriteria in het kader van milieu-aspecten een snelle vergelijking tussen de diverse bouwmaterialen, -producten of -elementen mo-gelijk maakt. Producenten kunnen bijvoorbeeld door middel van MRPI-certificaten communiceren over de milieuaspecten van hun bouwmateri-alen, -producten of -elementen. MRPI is geba-seerd op een zogenaamde levenscyclusanalyse (LCA) om milieueffecten van de wieg tot en met het graf te kunnen bepalen. Het Bouwbesluit zal in de toekomst ook meer eisen stellen ten aanzien van de milieueffecten van bouwmaterialen en -producten.In het Stabu-bestek worden materialen al gecodeerd met betrekking tot hun milieubelasting.In figuur 3.1 is een voorbeeld van een Milieu Relevante Product I informatie opgenomen.

3.2 Houten daken

3.2.1 OntwerpcriteriaOnafhankelijk van de vormgeving of de materi-aalkeuze gelden voor daken een aantal ontwerp-criteria die zijn te ontlenen aan de eisen in het Bouwbesluit. Het ontwerp moet in elk geval voldoen aan de minimale prestatie-eisen ten aan-zien van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid. Daarnaast kunnen door de opdrachtgever bijvoorbeeld aanvullende gebruiks-eisen worden gesteld of kan een extra energie-zuinigheid worden verlangd. De specifieke situ-atie van bijvoorbeeld de bouwlocatie kan ook leiden tot ontwerpeisen waarin het Bouwbesluit niet voorziet.

onderhoud worden betrokken dat noodzakelijk is om de gewenste kwaliteit op peil te houden. Ook kan in dit verband worden gekeken naar de bijdrage die het dak levert aan de duurzaam-heid van de totale onderliggende constructie. Bij deze benadering scoort een hellend dak hoger dan een plat dak. Een niet meer optimaal func-tionerend plat dak heeft immers eerder schade aan het gebouw tot gevolg dan een beschadigd hellend dak. De waterafvoer bij een hellend dak blijft ondanks een beschadiging toch altijd naar buiten gericht.

Bij een eigentijdse benadering van het begrip ‘duurzaamheid’ wordt meer gedacht aan duur-zame ontwikkeling op lange termijn. Wordt een dak uitgevoerd met overstekken, dan levert het dak ook een belangrijke bijdrage aan de levens-duur van gevels en kozijnen. Een aanzienlijk deel van de gevel is dan namelijk niet rechtstreeks onderhevig aan de invloeden van neerslag en zonlicht. Een lekkende goot bij een dak met overstek heeft minder nare gevolgen dan een lekke zakgoot.

Behalve de levensduur en het noodzakelijk onder-houd speelt in de benadering van duurzame ontwikkeling nog een groot aantal andere fac-toren een rol. Bij het bepalen van de keuze van materialen en constructievormen moet men steeds de volgende vraag stellen: Hoe groot is de milieubelasting? De totale milieubelasting is een optelsom van de antwoorden op de volgende vragen:1 Is er verstoring van het natuurlijk evenwicht bij de winning van de grondstoffen?2 Bestaat de kans op uitputting van de voor-raad?3 Hoeveel energie kost de winning van de grondstoffen?4 Hoeveel energie kost de productie?5 Hoeveel energie kost het transport van grond-stoffen en gereed product?6 Hoeveel energie kost de verwerking van het product?7 Is de productie schadelijk voor de gezondheid?8 Is de verwerking van het product schadelijk voor de gezondheid?9 Levert de verwerking van het product veel afval op?

06950432_boek.indb 67 16-02-2006 11:38:16

68

06950432_boek.indb 68 16-02-2006 11:38:17

3 HELLENDE DAKEN 69

Figuur 3.1 MilieuRelevante Product Informatie

06950432_boek.indb 69 16-02-2006 11:38:18

70

In zijn algemeenheid moet bij het ontwerpen van een dak ten aanzien van veiligheid en bruik-baarheid rekening worden gehouden met:◆ overspanning en doorbuiging;◆ permanente belastingen;◆ veranderlijke belastingen;◆ bijzondere belastingen;◆ dakhelling en maximaal toelaatbare vervor-ming.

◆ Overspanning en doorbuigingNet als bij vloeren en balklagen is de overspan-ning bij dakconstructies een belangrijke compo-nent bij het dimensioneren van de constructie. Meestal zijn de overspanningen zo groot, dat niet de sterkte, maar de maximaal toelaatbare doorbuiging maatgevend is. De afstand tussen de oplegpunten van de dakconstructie wordt bepaald door het gebruiksdoel van de onderlig-gende ruimte en de daarmee samenhangende plaats van de hoofddraagconstructie. Als blijkt dat met redelijke constructieafmetingen een onvoldoende sterkte of een onaanvaardbare doorbuiging wordt bereikt, moet er naar een oplossing worden gezocht in de vorm van tussensteunpunten, andere materialen of andere vormen.De maat van de overspanning moet ook in rela-tie worden gebracht met de standaardafmetin-gen van constructieonderdelen. Afwijkende en grote afmetingen werken vaak kostenverhogend.

◆ Permanente belastingenDe permanente of rustende belastingen bestaan uit het eigen gewicht van de constructie. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met de situatie in de gebruiksfase. Alle onderdelen die aan de constructie worden vastgemaakt, veroor-zaken ook de nodige belasting. Hierbij valt te denken aan reclameborden, an-tennes en verlichtingsarmaturen die vaak in een later stadium worden toegevoegd. Zeker bij gro-tere overspanningen is het belangrijk zoveel mo-gelijk op dit eigen gewicht te besparen, te begin-nen bij de keuze van het dakbedekkingmateriaal.

◆ Veranderlijke belastingenToevallige of veranderlijke belastingen worden gevormd door:

• inrichting en gebruikers;

• opslag goederen;

• machines;

• voertuigen;

• sneeuw en regenwater;

• wind;

• belastingen als gevolg van temperatuur-verschillen;

• personen en materialen bij montage en repa-ratie.

De meest risicovolle factor in dit geheel blijkt in de praktijk de windbelasting te zijn, figuur 3.2. Bij windbelasting moet men dan ook met een groot aantal deelfactoren rekening houden:

• hoogte bouwwerk;

• plaats bouwwerk (langs kust, in binnenland);

• winddruk (aan windzijde);

• windzuiging (evenwijdig aan windrichting en van de wind af), waardoor meer schade aan de dakbedekking ontstaat dan door winddruk;

• windwrijving;

• over- en onderdruk.

�������������������

�������

�������

��������������������

���������

�����

����������

����� �����

����������

�����

Figuur 3.2 Windbelasting in relatie tot dakhelling

◆ Bijzondere belastingenGrote, zeldzaam voorkomende belastingen mo-gen niet tot gevolg hebben dat een gebouw to-taal bezwijkt. Bij een gasexplosie moet de hoofd-draagconstructie grotendeels intact blijven. In een voor aardbevingen gevoelig gebied neemt de factor bijzondere belastingen een belangrijke plaats in.

06950432_boek.indb 70 16-02-2006 11:38:18

3 HELLENDE DAKEN 71

◆ Dakhelling en maximaal toelaatbare vervormingVoor het dimensioneren van de draagconstructie is het belangrijk dat de grootste kracht werkt in de richting van de grootste constructieafmeting. De dakbelasting werkt verticaal naar beneden. De kracht als gevolg van de belasting kan worden ontbonden in een kracht loodrecht op het dak-vlak en een kracht evenwijdig aan het dakvlak. In het geval van een slap dakbeschot is dan (de windbelasting buiten beschouwing gelaten) bij-voorbeeld de gordingafmeting voor te stellen in verhouding tot de dakhelling, figuur 3.3-1.

De veel toegepaste isolerende dakplaten hebben van zichzelf een grote stijfheid, waardoor ze de kracht evenwijdig aan het dakvlak zelf kunnen opvangen. Hieruit volgt dat vooral bij steilere daken met een vrij lichte draagconstructie kan worden gewerkt, figuur 3.3-2. Voorwaarde is dan wel dat de dakplaten goed tegen afschuiving zijn verankerd.

Ten aanzien van gezondheid moet de ontwerper materialen kiezen en constructies ontwerpen die voldoen aan de volgende criteria:

• regen- en winddicht;

• schimmelwerend;

• vrij van uitstoot schadelijke stoffen;

• ongevoelig voor ongedierte;

• voldoende geluidwerend.

Ten aanzien van energiezuinigheid moet de con-structie voldoen aan:

• minimale Rc-waarde 2,5 m2 ∙ K/W;

• voldoende luchtdichtheid.

3.2.2 DakconstructiesAlle bouwdelen die het dragen en overbrengen van belastingen tot doel hebben, vallen volgens het Bouwbesluit onder het begrip bouwcon-structie. Dakdekkers hebben het over de onderconstructie als ze het dragende deel van de dakconstructie bedoelen. Het dragende gedeelte

���������������������������������������������

����������������������������������������������

��� ��� ���

��� ��� ���

���

����� �����

���

��

��

��

���

���

���

������

Figuur 3.3 Afmetingen gordingen

06950432_boek.indb 71 16-02-2006 11:38:19

72

van de dakconstructie is het deel dat de kracht als gevolg van het eigen gewicht van de totale constructie met de daarop werkende belastingen overbrengt naar een ander deel van de bouw-constructie.

De traditionele indeling van dakconstructies is gebaseerd op een draagconstructie van hout en kan bestaan uit:

• gordingen en bouwmuren;

• gordingen en spanten;

• gordingen, spanten en bouwmuren;

• sporen;

• sporen en gordingen (eventueel met spanten en bouwmuren);

• zelfdragende (isolerende) dakelementen.

Ook met andere materialen dan hout kan vol-gens deze principes worden geconstrueerd. Moderne technieken en nieuwe materialen maken ook andere constructievormen mogelijk. Schaalvormige elementen, voorspantechnieken, tuiconstructies en de bijna grenzeloze mogelijk-heden van gewapend beton en kunststoffen bieden een groot scala van constructie-modellen.

3.2.3 Samenstellen dakpakkettenDe materiaalkeuze voor de dakhuid impliceert direct een keuze voor de ondergrond waarop de dakhuid moet worden bevestigd. Dakpannen zijn niet los te zien van panlatten; voor het vast-nagelen van natuursteenleien is een krimpvrij of in horizontale stroken aangebracht dakbeschot noodzakelijk. Worden leien met haken bevestigd, dan zijn daarvoor ook horizontale latten nodig. In paragraaf 3.3.5 wordt dit verder besproken.

De gewenste isolatiewaarde bepaalt in belang-rijke mate de dikte van het totale pakket. In com-binatie met de gewenste afwerking aan de on-derzijde kan uit het grote aanbod aan isolerende dakplaten een keuze worden gemaakt.

Een dakpakket wordt samengesteld op grond van:

• soort en type dakbedekkingsmateriaal;

• wijze van aanbrengen dakbedekking;

• soort, dikte en plaats isolatiemateriaal;

• gewenste afwerking aan onderzijde;

• materiaal draagconstructie;

• afstand tussen steunpunten.

Zoals eerder al werd aangegeven, worden er steeds meer functies in één element samen-gevoegd, zoals zelfdragende dakelementen voor de woningbouw, figuur 3.4-1, waarin panlatten, tengels, dakbeschot, isolatie, gordingen en pla-fond zijn verenigd en in één arbeidsgang worden aangebracht. Bij staalplaatprofielplaten voor een werkplaats zijn dakbedekking, isolatie en onder-beplating verenigd in een zogenaamd sandwich-paneel, figuur 3.4-2.

�������������������������

�����������������

��������������������

�������

������

Figuur 3.4 Meerdere functies in één element verenigd

3.3 Opbouw houten daken

Bij hellende houten daken gebruikt men vaak het woord kap of kapconstructie, daarmee wordt dan bedoeld het totaal aan constructieonderdelen inclusief de hulpconstructies, maar zonder de dakbedekking. Al deze onderdelen worden in deze paragraaf behandeld, gerangschikt naar de combinatie waarin ze meestal voorkomen.

06950432_boek.indb 72 16-02-2006 11:38:20

3 HELLENDE DAKEN 73

Voor de eenvoudigste vorm van een hellend dak, het zadeldak, worden de volgende begrippen en benamingen gebruikt, figuur 3.5:

• nok: (meestal) horizontale lijn waar twee tegen-over elkaar liggende dakvlakken elkaar ontmoeten;

• dakvoet: ondereind dakvlak, waar het gevel en vaak ook verdiepingsvloer ontmoet. Meestal wordt hier ook een goot aangetroffen;

• dakschild: elk afzonderlijk dakvlak;

• daklengte: kortste afstand tussen nok en ondereind dakvlak;

• dakbreedte: maat dakvlak, gemeten langs gevel;

• dakhelling: hoek die dakvlak maakt met hori-zontaal;

• voorstaand links en rechts: in verband met het bestellen van hulpstukken is het belangrijk af te spreken wat onder links of rechts wordt verstaan. Kijkend naar het dakvlak worden links of rechts aangegeven;

• kapruimte: vrije ruimte onder kap die wordt begrensd door dakschilden en zoldervloer. Bij het ontbreken van de zoldervloer neemt men de lijn tussen de dakvoeten als theoretische begrenzing;

• zoldervloer: vloer kapruimte;

• vliering: tussenvloer in kapruimte.

�������

���������

�����

���

���������

�����������

���������

��������������������

��������

������

Figuur 3.5 Benamingen bij hellend dak

3.3.1 GordingenkapDe gordingenkap ontleent zijn naam aan het dragend gedeelte van deze kap, de zogenaamde gordingen, horizontaal in het dakvlak liggende balken die de krachten als gevolg van de dak-belasting overbrengen naar de hoofddraag-constructie, figuur 3.5-1. Veelvoorkomende gordingafmetingen zijn 71 × 171 mm en 71 × 196 mm. De afmetingen van de gordingen worden bepaald door:

• overspanning;

• hart-op-hartafstand;

• permanente belastingen;

• veranderlijke belastingen;

• dakhelling.

OverspanningAls de te overspannen ruimte groter is dan 4 à 4,5 m, worden de gordingafmetingen groter dan de gebruikelijke standaardafmetingen. Er kan dan worden gekozen voor een tussensteunpunt in de vorm van een spant. Een spant heeft dan dezelfde functie als een onderslagbalk bij een balklaag. De verschillende spanten worden be-handeld in paragraaf 3.3.3.

Grote overspanningen kunnen ook een probleem zijn in verband met standaardlengten van balk-hout. Grote lengten werken kostenverhogend, waardoor het vaak nodig is tussensteunpunten toe te passen. Een direct gevolg van tussen-steunpunten in combinatie met kleinere gording-lengten is het lassen van de gordingen. Vroeger deed men dit door middel van zeer arbeidsin-tensieve houtverbindingen, zoals schuine lip- en haaklassen, figuur 3.6-2 en 3.6-3. Tegenwoor-dig worden speciale ankers gebruikt, de zoge-naamde gordingschoenen, figuur 3.6-4, die in de handel zijn voor de standaardafmetingen van geschaafd balkhout (ook hier weer een goede reden om geschaafde maten te detailleren). Met deze gordingschoenen van verzinkt plaatstaal ontstaat sneller een verbinding, die meestal ook nog sterker is. De gordingschoenen worden be-vestigd met ankernagels of schroeven.

De lassen kunnen niet op willekeurige plaatsen komen. Een verbinding in een balk is bij buiging een zwakke plek: op de plaats van de las kan een knik ontstaan. Tussen de steunpunten is er sprake van een positief buigend moment; boven het spant is er sprake van een negatief buigend moment. Ergens tussen deze twee plaatsen is het moment nul, figuur 3.7-1. Dit is de aangewezen plaats om een las te maken. In de praktijk is dit op ongeveer een zesde van de overspanning. Omdat een las in een houten balk toch altijd een zwakkere plek is, moeten de ankers zoveel mo-gelijk verspringend worden aangebracht, figuur 3.7-2.

06950432_boek.indb 73 16-02-2006 11:38:20

74

������ ������

������ �����������

����������

����������

�����

�����

�����

�����

�����

����� �����

�����������������������������������������������

�����������������������������

������������������������������

����������������

Figuur 3.6 Gordingenkap ondersteund door bouwmuren

06950432_boek.indb 74 16-02-2006 11:38:21

3 HELLENDE DAKEN 75

�����

�����

��������������������������������

����������������������������������Figuur 3.7 Aangewezen plaatsen voor gordinglas

Hart-op-hartafstand gordingenDe hart-op-hartafstand (h.o.h.-afstand) kan bij een gekozen balkafmeting uit de berekening volgen of van tevoren zijn aangenomen door de gegeven daklengte van muurplaat tot nok-gording in een aantal velden te verdelen. Als na berekening op sterkte en doorbuiging een h.o.h.-afstand is bepaald, moet wel worden gecontroleerd of dit in verband met de sterkte en stijfheid van het dakbeschot toelaatbaar is. Meestal zijn met de dakplaten vrij grote over-spanningen te maken en is de belasting op de gording maatgevend als men binnen redelijke balkafmetingen wil blijven.Fabrikanten van dakplaten vermelden in hun documentatie de maximale gordingafstand bij een gegeven dakhelling. De onderlinge afstan-den tussen de gordingen hoeven niet altijd gelijk te zijn. Een gording is namelijk ook te gebruiken om een knieschot tegen te plaatsen of om plafondhangers aan te bevestigen. In die geval-len wordt de plaats van de gording bepaald door de plaats van het knieschot of het plafond.De plaats van de gording kan ook worden be-paald door de gekozen plaats van een dak-venster of dakkapel, om zodoende een raveling te vermijden.

VerankeringAls de gordingen door een spant worden ondersteund, maakt men de verbinding tussen het spant en de gording met linkse en rechtse gordingsteunen , figuur 3.8-1, en speciale

nokgordingsteunen voor de nokgording. Dubbele gordingdragers zijn een oplossing om de gordingen in hetzelfde vlak te verwerken als het spant, figuur 3.8-2.

De traditionele ondersteuning van een gording op het spant bestaat uit een gordingklos, figuur 3.8-3. Vaak werden ook het spant en de gording over elkaar ingekeept, figuur 3.8-4. De vermeende sterkte die men hieraan ontleende, beperkte zich voornamelijk tot een wat grotere stabiliteit in de opbouwfase van het dak. Na het aanbrengen van het dakbeschot is immers een schijfvormig element ontstaan dat weinig of geen vervorming meer toelaat. Zeker vanaf het moment dat men plaatmateriaal als dakbeschot ging toepassen, hebben de arbeidsintensieve inkepingen van het spant en de gording uitslui-tend een verzwakking van de doorsnede en daar-mee een minder sterke constructie tot gevolg. De nokgording werd met een zogenaamde loef- en voorloefverbinding aan het verticale deel van het spant, de makelaar, verbonden. De makelaar werd afgeschuind om plaats te maken voor het dakbeschot, figuur 3.8-5.

Bij de topgevels is het type verankering afhankelijk van de bouwmethode en van het feit of er wel of geen overstekken worden toegepast. Bij stapel-bouw is in het verleden veel gebruikgemaakt van haakankers. Het opgaande werk werd op dezelfde manier met de gordingen verbonden als bij een houten verdiepingsbalklaag. Omdat de kans op uitwijken van de muren hier gering is en het verbindend oppervlak zeer klein, kunnen vraag-tekens worden gezet bij het werkelijk nut van deze verankering. Zeker bij een dak met overstek-ken bestaat er altijd een reële kans van opwaaien van het dak. Opwaaiankers (muurplaatankers) zijn hier een betere oplossing. In paragraaf 3.3.4 wordt dit verder uitgewerkt, figuur 3.23.

Bij stapelbouw in grote (lijm)blokken is het praktischer de gordingen bij de eindoplegging met balkdragers te verbinden, waardoor versnip-pering van de blokken kan worden voorkomen. Bij gietbouw en prefab-beton kan men voor de-zelfde oplossing kiezen.

06950432_boek.indb 75 16-02-2006 11:38:21

76

3.3.2 SporenkapBij een sporenkap bestaat de draagconstructie uit een balklaag waarvan de balken in de dak-helling van de dakvoet naar de nok lopen. Omdat ze gunstiger worden belast en over het algemeen op geringere afstand van elkaar lig-gen dan gordingen, zijn de houtafmetingen van sporen kleiner dan die van gordingen. Vooral bij een lessenaarsdak vertoont de sporenkap sterke overeenkomsten met een platdakbalklaag, figuur 3.9-1. Als de sporen over de muur heen lopen, is op eenvoudige wijze een overstek te maken met goede bevestigingsmogelijkheden voor de goot. Wel moet men er rekening mee houden dat deze wijze van construeren koudebruggen en geluid-lekken kan veroorzaken.Bij een zadeldak lopen de sporen van de twee dakvlakken tegenover elkaar. Hierdoor zijn ze bij de nok ook met elkaar te verbinden. In principe heeft men dan allemaal kleine spantjes gemaakt, de zogenaamde sporenspantjes, figuur 3.9-2. Bij de dakvoet lopen de sporen tegen de muurplaat of, in geval van een overstek, over de muurplaat heen. Ook hier is extra aandacht voor thermische

en geluidsisolatie noodzakelijk. Bij een grote dak-lengte kan het nodig zijn om de sporen te onder-steunen door gordingen om de balkafmeting van de sporen te beperken, figuur 3.9-3.De keuze tussen een sporen- en gordingenkap kan behalve door de dakvorm en de plaats van de dragende wanden ook worden ingegeven door het type dakplaat of door de te kiezen afwerking aan de binnenzijde. Het type dak-bedekking kan op zich weer bepalend zijn voor het type dakplaat. Bij een gordingenkap zijn er relatief weinig bevestigingspunten voor een bin-nenbetimmering, waardoor nog een extra regel-werk noodzakelijk kan worden. Bij een sporenkap is een binnenbetimmering aan te brengen zon-der extra voorzieningen.

Voor het uitvoeren van een dak zonder dak-beschot, een zogenaamd onbeschoten dak, dat met riet, pannen of leien wordt gedekt, zijn horizontale bevestigingslatten nodig. Dit houdt automatisch in dat de latten een ondersteuning krijgen in de richting van de daklengte, wat in-houdt dat er sporen nodig zijn, figuur 3.9-4.

���������

�������

�������������������������

� ������������

���������

�����������

����������

��������

� ����������� � �������������������������������������

� ���������������������������������

� �������������

Figuur 3.8 Verankeringen

06950432_boek.indb 76 16-02-2006 11:38:22

3 HELLENDE DAKEN 77

3.3.3 SpantenHet vervaardigen van traditionele houten spanten vergt veel arbeid. De verbindingen zijn gebaseerd op het principe van pen-en-gatverbindingen en overkepingen, figuur 3.10-1. Deze verbindingen kunnen de krachten overbrengen als ze goed sluitend zijn. Het goed sluitend maken vraagt een grote vakbe-kwaamheid. Voor deze verbindingen moet op verschillende plaatsen materiaal worden wegge-nomen, wat een wezenlijke verzwakking van het desbetreffende onderdeel inhoudt.

Bij het vervaardigen van moderne spanten maakt men gebruik van zomin mogelijk materiaal en/of van hulpmiddelen om plaatselijke verzwakking tegen te gaan en op arbeid te besparen, figuur 3.10-2. Anders gezegd, er wordt een zo sterk mogelijk spant gemaakt tegen een zo laag moge-lijke prijs.

Tegenwoordig zijn de kapruimten veel kleiner dan vroeger. Dit is onder andere het gevolg van een gewijzigde verhouding tussen de kosten voor materiaal en arbeid. Om hoge ruimten te creëren, worden tegenwoordig de muren hoger opgemet-

������������������������������

���������������������������������������

������������������������

�����������������

Figuur 3.9 Sporenkap

06950432_boek.indb 77 16-02-2006 11:38:22

78

seld en de daken minder steil gemaakt. Hierdoor heeft een bouwwerk een minder ingewikkelde kapconstructie. Vroeger waren de daken steiler, waardoor er minder stenen nodig waren om het gebouw een grotere inhoud te geven. Ook de toepassing van minder afsluitende dakbedekking maakte een steiler dak noodzakelijk.

Traditionele spantenDe volgende eenvoudige houten spantvormen worden in de huidige woningbouw nog toegepast:◆ steekspant;◆ Hollands spant;◆ spijkerspant;◆ wandspant.

Een in het verleden veel toegepaste spantvorm is het verbeterd Hollands spant, figuur 3.12-3.

◆ SteekspantHet steekspant bestaat in zijn meest oorspronke-lijke vorm uit twee spantbenen en een kapbalk. De spantbenen werden over elkaar ingekeept. In de hiermee ontstane gaffel rust de nokgording. De kapbalk zorgt ervoor dat de spantbenen niet kunnen uitwijken en functioneert bovendien ook als zolderbalk. Om ruimte te creëren voor de on-derste gording of muurplaat staat het spantbeen steiler dan de dakhelling. Volgens dit principe werden voor hoge kappen ook wel meerdere van deze constructies op elkaar gezet en ont-stond het jukken- of bokspant. De onderliggende trapeziumvormige spanten moesten dan tegen vervorming wel van schoren (korbeels) worden voorzien, figuur 3.11.

�������

Figuur 3.11 Jukken- of bokspant

◆ Hollands spantEen verbeterde variant op het steekspant is het Hollands spant. Als een spant een grotere ruimte moet overspannen, worden de spantbenen lan-ger en daarmee gevoeliger voor buiging. Om het spant meer vormvast te maken, worden de spantbenen op een bepaalde hoogte met elkaar verbonden door trekplaten (dubbel) of een hanenbalk (enkel). De vrije hoogte onder de trekplaten of hanenbalk moet minimaal 2300 mm zijn. Om de hanenbalk of trekplaten een extra ophangpunt te geven, kan ook nog een

Figuur 3.10 Traditionele versus moderne spantverbinding

�������������������������������

��������

���������

��������������������������

������������

���������

06950432_boek.indb 78 16-02-2006 11:38:23

3 HELLENDE DAKEN 79

makelaar worden toegepast, figuur 3.12-1. Vroe-ger was deze makelaar tevens belangrijk voor het verbinden van de spantbenen en het dragen van de nokgording, figuur 3.12-2.

Bij een modern steekspant worden de spant-benen ondersteund door stijlen. De stijlen wor-den ook horizontaal met de spantbenen verbon-den om zo een stijve hoek te maken. Op deze manier zijn er ook meer mogelijkheden om het spant aan de vloer te bevestigen, figuur 3.13.

◆ SpijkerspantHet spijkerspant valt het beste te plaatsen bin-nen de houtskeletbouw. Het principe ervan is gebaseerd op het met behulp van draadnagels aan elkaar verbinden van relatief dunne houten delen, figuur 3.14.

◆ WandspantIn veel gevallen speelt een spant een over-heersende rol in de ruimte waarin het zich bevindt. Dit komt vooral omdat het onder de gordingen uitsteekt, waardoor het dakvlak uiterlijk wordt gebroken. Als het spant uit meer dan alleen spantbenen bestaat, wordt het ook als een soort afscheiding ervaren. Het spant splitst de ruimte dan als het ware in twee delen op.

�������������������� ��������������������������������

��������

��������

���������

�������

�����

����

�������������������� ��������������������������������

��������

��������

���������

�������

�����

����

Figuur 3.13 Modern steekspant

Figuur 3.12 Traditioneel Hollands spant

�����������������

�������������������������

��������

����������

������������������������������

������

����������

����������

��������

�������������

�����

���������

���������������������������

��������

�����������

���������

���������� ��������

��������������

����

06950432_boek.indb 79 16-02-2006 11:38:24

80

Het is ook mogelijk dat de vrije doorgangs-hoogte te beperkt wordt. Dit ruimteprobleem is gedeeltelijk op te lossen door het spantbeen in één vlak te brengen met de gordingen, figuur 3.15. Hiervoor kan men gebruikmaken van dub-bele balkdragers die over het spantbeen hangen. De bovenkant van het spantbeen ligt dan in hetzelfde vlak als de bovenkant van de gordingen. Een bijkomend voordeel is dat men de gordingen niet hoeft te lassen, doordat ze tussen de spanten liggen. Dit verhoogt tevens de stabiliteit. Bij stalen spanten is het ook goed mo-gelijk om op een dergelijke manier wat hoogte te winnen. Als de spantbenen van HE-profielen zijn gemaakt, kunnen de gordingen daar gemakkelijk in liggen, figuur 3.16.

Vaak is de zolderruimte ter plaatse van het spant werkelijk opgesplitst in twee vertrekken. Het spant is dan gebruikt om er een scheidingswand aan te bevestigen, figuur 3.17. De constructie bestaat dan meestal uit ribben die verticaal tus-sen de spantbenen en de vloer zijn aangebracht. De ribben hebben dezelfde maat als de dikte van

�����������

�������������������

��������������

���������������

�����������������

Figuur 3.14 Verbindingen spijkerspant

�������������

�������

���������

�����������

����������������

�������������

�����������

������������������

Figuur 3.16 Houten gordingen in stalen spantbeen

���������

�������

Figuur 3.15 Spantbeen en gordingen in hetzelfde vlak

06950432_boek.indb 80 16-02-2006 11:38:26

3 HELLENDE DAKEN 81

Figuur 3.17 Wandspant

het spanthout. Over het geheel komt dan een afwerking van plaatmateriaal.Op ongeveer gelijke wijze is dit in de nieuw-bouwfase uit te voeren. Volgens het principe van de houtskeletbouw wordt daarbij een soort prefab-wand gemaakt die een scheidende en dragende functie heeft.

Als wordt gekozen voor een stijve afwerking zoals gipsvezelplaat, kunnen de ribben kleinere afmetingen krijgen. Bij het vervaardigen van de wand worden de spantbenen en de hanenbalk als uitgangspunt genomen. Als men de gordin-gen tussen de wanden laat vallen, hoeven er later geen openingen tussen gordingen en spant meer te worden afgewerkt. De hoogte van de onderkant van de hanenbalk is belangrijk om-dat hier een montage binnendeurkozijn onder moet kunnen. De plaats van de overige ribben wordt bepaald door de standaardmaat van de gipsvezelplaat. Ook op vloerhoogte en rondom de opening voor het deurkozijn moet een rib zitten.

SpantverbindingenOm enig inzicht te krijgen in het principe van spantverbindingen, wordt het steekspant hier nader uitgewerkt en wordt er een vergelijking gemaakt met moderne verbindingen.De verbinding tussen het spantbeen en de makelaar maakte men vroeger met een pen-en-gatverbinding, figuur 3.18-1. Om afschuiven van de verbinding tegen te gaan, werd er ook nog een tand toegepast. Deze zeer bewerke-lijke verbinding moest heel goed passend zijn om voldoende sterkte te geven. Later werd de verbinding uitgevoerd in combinatie met stalen beugels die de krachten op de verschillende onderdelen overbrachten. De pen kreeg meer de functie van wisselpen: hij moest het verschui-ven van de twee delen ten opzichte van elkaar

voorkomen. De tand tegen het afschuiven bleef gehandhaafd, figuur 3.18-2.

De eenvoudigste verbinding is die met een spijkerplaat. Hierbij komt de overdracht van krachten voor een groot deel voor rekening van de verbindingsmiddelen. De te verbinden onder-delen moeten zo goed mogelijk op elkaar aan-sluiten. Een goede tussenoplossing is het gebruik van spijkerplaten in combinatie met een tand of hiel, figuur 3.18-3. Het gebruik van spijkerplaten heeft de volgende voordelen:

• hout verzwakt nauwelijks als men niet te dikke nagels gebruikt;

• aanbrengen kost minder arbeid;

• sterkte verbinding is door berekening te be-palen.

Als nadeel is aan te merken dat het minder fraai is als de verbindingen met spijkerplaten in het zicht komen.Als het spant geheel met spijkerplaten wordt uit-gevoerd, kiest men voor gelijkwerkende verbin-dingen. In plaats van trekplaten wordt dan een hanenbalk gebruikt. De spijkerplaat komt sym-metrisch over de naad van de verbinding tussen hanenbalk en spantbeen. Om de verbinding extra sterkte te geven, kan dubbelzijdig worden gewerkt, waarbij het spijkerpatroon verspringend is.

Als men voor trekplaten kiest, worden er kram-platen of ringdeuvels gebruikt in combinatie met een bout en volgplaten als verbindingsmiddel, figuur 3.18-4. De verbinding tussen de makelaar en de hanenbalk of trekplaten is op dezelfde manier te maken.Als er een makelaar wordt toepast, kan hierin de nokgording rusten. Werkt men zonder makelaar, dan wordt er een nokgordingdrager gebruikt, figuur 3.19.

De verbinding tussen de vloer en het spantbeen moet zo worden uitgevoerd, dat het spantbeen niet kan uitwijken. Dit is mogelijk door het spant-been tegen de verankerde muurplaat te laten steunen of het spantbeen met een balkdrager op de vloer vast te zetten.

06950432_boek.indb 81 16-02-2006 11:38:26

82

SpijkerverbindingenVoor spijkerverbindingen gelden de volgende regels:

• altijd dun op dik spijkeren;

• lengte draadnagel is minimaal tweemaal kleinste houtdikte;

• dunne nagels hechten beter dan dikke (hout splijt minder);

• indrijven kop verzwakt hout;

• nagels moeten niet te dicht op kant wor-den geplaatst, zeker niet bij kopkant;

• draadnagels moeten zoveel mogelijk ver-springend worden geplaatst;

• als dubbelzijdig wordt gewerkt, moeten nagels niet in zelfde houtdraad worden geplaatst.

Voor de sterkte van houten delen kan in het al-gemeen worden gesteld dat twee dunne delen sterker zijn dan één dik deel. Daarnaast geldt dat het verbinden met draadnagels veel effectiever is bij dunne delen. Het ligt dus voor de hand om een spijkerspant zoveel mogelijk samen te stellen uit dunne delen. Men moet proberen om op een knooppunt drie delen bij elkaar te laten komen, waarbij het middelste deel de grootste dikte heeft.Bij een aantal knooppunten komen maar twee delen bij elkaar. Op deze plaatsen kan worden gewerkt met zogenaamde schetsplaten, figuur 3.13. Dit zijn plaatjes triplex die aan beide zijden van de verbinding worden aangebracht. Met een

Figuur 3.19 Nokgordingdrager

��������

�����

���������

�������������

��������������������������������

������������������������

���������

����������

����������� �������������

�������������������

������������

������������

Figuur 3.18 Spantverbindingen

���������������

���������

����������

06950432_boek.indb 82 16-02-2006 11:38:27

3 HELLENDE DAKEN 83

bepaald (van tevoren berekend) nagelpatroon kunnen hiermee zeer sterke verbindingen wor-den gemaakt. Voor de overdracht van krachten is triplex een ideaal materiaal. Het is naar alle kan-ten even sterk en het splijt niet, ook al worden de nagels dicht bij de rand geplaatst. Ook het indrijven van de draadnagels veroorzaakt weinig verzwakking.

Spijkerverbindingen worden bij voorkeur met een spijkerapparaat gemaakt. Hierbij is de slag-kracht te regelen, waardoor de nagels op de juiste diepte komen te zitten. De nagels zijn voorzien van een lijmlaag die tijdens het inbren-gen smelt door de wrijving. Hierdoor gaat de nagel gemakkelijker in het hout. De lijm geeft daarnaast een extra hechting.

Spijkerspanten zijn door hun geringe eigen ge-wicht geschikt voor grotere overspanningen.

Moderne houten spantenConstructies van moderne houten spanten zijn gebaseerd op een optimaal materiaalgebruik, dat wil zeggen, op een zo groot mogelijke sterkte bij een minimum aan materiaal. Dit kan worden be-reikt door het gebruik van kwalitatief hoogwaar-dige materialen, genormeerde berekenings-methoden en geavanceerde productietech-nieken. Er zijn twee groepen moderne houten spanten:1 vakwerkspanten;2 gelijmde spanten.

1 VakwerkspantenVakwerkspanten zijn in principe opgebouwd uit betrekkelijk lichte onderdelen. De compositie van deze onderdelen is zodanig, dat er een optimale verdeling van de optredende krachten plaats-vindt. Door de afmetingen van de samenstel-lende onderdelen zo klein mogelijk te houden, blijft het eigen gewicht beperkt, wat grotere overspanningen mogelijk maakt. De onderlinge verbindingen kunnen worden genageld, gelijmd of met ringdeuvels of kramplaten worden ge-maakt. Door de vormgeving enigszins tegenge-steld te maken aan het doorbuigingspatroon kan nog aan sterkte worden gewonnen, figuur 3.20.

Figuur 3.20 Vakwerkspant

2 Gelijmde spantenVolwand gelijmde spanten, ook wel gelami-neerde spanten genoemd, zijn opgebouwd uit dunne delen van hoogwaardig hout. De stuik-naden van deze delen zijn voorzien van vinger-lassen en komen zoveel mogelijk verspringend in het spant, figuur 3.21. Bij de verlijming kan, door gebruik te maken van dunne delen, het spant een gebogen vorm krijgen. Na uitharding van de lijm is het spant dan vormvast. Door deze werkwijze is het mogelijk het spant op de juiste plaats ook de gewenste sterkte te geven. Derge-lijke spanten worden veelal gemaakt volgens het principe van het driescharnierspant, wat betekent dat er geen moment in de knooppunten komt.

Figuur 3.21 Stuiknaden met vingerlassen

▶▶ Zie deel 3 Draagstructuur , hoofdstukken 4,

5 en 6, voor een uitgebreidere bespreking van

moderne spanten

3.3.4 Muurplaat en windverbandUit het oogpunt van veiligheid moet het dak worden bevestigd aan de onderliggende con-structie. Het opgaand werk ontleent weer stabili-teit aan het dakvlak. Samengevat: het dak moet worden verankerd tegen opwaaien, de onder-liggende wanden mogen niet uitwijken en het dak mag niet vervormen.

Verankering tegen opwaaienUitgaande van een gordingkap moet het dak worden verankerd bij de topgevels en bij de dak-voet. Bij de topgevels kan gebruik worden ge-maakt van haakankers om het uitwijken van de muren te voorkomen, figuur 3.22. Tegen het op-

06950432_boek.indb 83 16-02-2006 11:38:28

84

waaien van het dak biedt deze verankering niet veel weerstand. Beter kan er dan gebruik worden gemaakt van opwaaiankers of, als de gordingen tussen de muren liggen, van gordingschoenen, figuur 3.23.

MuurplaatBij de dakvoet moeten het dakvlak en de gevel ook aan elkaar worden verankerd. Een gebruike-lijke methode is om eerst een houten balk op de gevel te bevestigen, de zogenaamde muur-plaat. De verankering van de muurplaat moet over voldoende muurhoogte plaatsvinden om aan het opwaaien voldoende tegengewicht te kunnen bieden, figuur 3.24-1. Als de gevel, het dak en de verdiepingsvloer in hetzelfde knoop-punt komen, kan de muurplaat ook aan de vloer worden bevestigd. De spatkracht die het dak

veroorzaakt, kan dan beter worden opgevangen, figuur 3.24-2.

Als de muurplaat aan de ondergrond is beves-tigd, moet er vervolgens een goede verbinding totstandkomen tussen het dak en de muurplaat. In het geval van een sporenkap wordt elke spoor afzonderlijk aan de muurplaat bevestigd met een hoekanker of balkschoentje, figuur 3.25-1. Bij een gordingenkap wordt de dakplaat aan de muurplaat bevestigd. Afhankelijk van het type dakplaat wordt deze verbinding geschroefd, genageld of met speciale ankers tot stand ge-bracht, figuur 3.25-2.

WindverbandWindbelasting in de vorm van winddruk en -zuiging kan grote krachten op een dakvlak veroorzaken. Een geringe vervorming kan erger tot gevolg hebben. Het is dan ook zaak de vormvastheid van de dakvlakken te garan-deren. Vormvastheid is het best te bereiken door grote schijfvormige elementen te maken. Toen er vroeger gebruik werd gemaakt van smalle stroken als dakbeschot, was hiermee de vorm-vastheid niet gegarandeerd. Het aanbrengen van een windverband door middel van schoren die driehoeken in het dakvlak creëren, moest deze vormvastheid garanderen, figuur 3.26. Door bij grotere gebouwen alleen op de kopeinden een windverband aan te brengen, is de vormvastheid van het totale dakvlak gegarandeerd.

���������

����������

�����������

Figuur 3.23 Verankeringen tegen opwaaien

Figuur 3.22 Uitwijken muren

06950432_boek.indb 84 16-02-2006 11:38:28

3 HELLENDE DAKEN 85

�����

���������

�����

���������

��������������������������������

��������������������������������Figuur 3.24 Verankering muurplaat

���������������������������

��������������������������������

������

���������

���������������

���������������

���������

�����

��������������

Figuur 3.25 Verbindingen dak en muurplaat

06950432_boek.indb 85 16-02-2006 11:38:29

86

Door het toepassen van steeds grotere dakplaten is de behoefte aan windverbanden afgenomen. Deze dakplaten vormen op zichzelf een niet-vervormbaar schijfvormig element. Door deze grote elementen vast te maken op de draagcon-structie is het geheel vormvast.

3.3.5 DakbeschotHet afsluitende gedeelte van de dakconstructie wordt over het algemeen dakbeschot genoemd. Het maakt de onderliggende ruimte winddicht en biedt bovendien bescherming tegen stuif-sneeuw en ongedierte, dat mogelijk door de naden van de dakbedekking heen komt. Het dakbeschot kan zo worden uitgevoerd, dat het behalve een afsluitende functie ook een isole-rende functie heeft voor temperatuur en/of ge-luid. Bovendien heeft het een dragende functie voor de dakbedekking en moet het voldoende stevig zijn om personen en materiaal te kunnen dragen tijdens montage en reparatie. Zeker als het afsluitende deel in grote elementen wordt uitgevoerd, kan het een belangrijke bijdrage leveren aan de vormvastheid van het dak.Steeds vaker komt het voor dat diverse functies in één element worden verenigd. De combinatie van dakbeschot en isolatie is vrij algemeen inge-voerd. Staalplaatprofielplaten voor een hellend dak kunnen een combinatie zijn van waterke-rende laag, isolatie en dakbeschot. In de woningbouw worden veel zelfdragende dakelementen toegepast die, met uitzondering van de dak-bedekking, alle noodzakelijke elementen bevat-ten, figuur 3.27.

������

��������

�����

������

Figuur 3.27 Zelfdragend dakelement verenigt diverse

functies

De keuze voor soort en type dakbeschot (dak-plaat) wordt bepaald door:

• soort en type dakbedekkingsmateriaal;

• wijze aanbrengen dakbedekking;

• soort, dikte en plaats isolatiemateriaal;

• gewenste afwerking aan onderzijde;

• materiaal draagconstructie;

• afstand tussen steunpunten.

Zoals eerder al werd aangegeven, zijn er steeds meer functies in één element samengevoegd. Voorbeeld: zelfdragende dakelementen voor de woningbouw, waarin panlatten, tengels, dakbe-schot, isolatie, gordingen of sporen en plafond zijn verenigd en in één arbeidsgang worden aangebracht. Bij staalplaatprofielplaten voor een werkplaats zijn dakbedekking, isolatie en onder-beplating verenigd in een zogenaamd sandwich-paneel.

������

Figuur 3.26 Windverband

06950432_boek.indb 86 16-02-2006 11:38:30

3 HELLENDE DAKEN 87

Geschaafde en geploegde delen (g/g-delen)Vanaf het moment dat er sprake is van dakbe-schot, worden hiervoor houten delen gebruikt. Aanvankelijk waren deze houten delen ongepro-fileerd, later voorzien van een mes (geschaafd) en een groef (geploegd). Afhankelijk van de aan-wezigheid van een sporen- of gordingenkap, liep dit dakbeschot in de breedte- of lengterichting van het dakvlak. Het dakbeschot moet immers in de dwarsrichting worden ondersteund.Bij de oudste met pannen gedekte daken is sprake van een sporenkap zonder dakbeschot, een zogenaamd onbeschoten dak, figuur 3.28. Hiervoor was een relatief lichte constructie van sporen nodig, met dwars eroverheen panlatten, waarachter de dakpannen konden worden ge-haakt. Bouwfysisch gezien was dit een prima op-lossing. Het dak was (nagenoeg) waterdicht en de wind kon erdoorheen. Om de ruimte onder het dak als woonruimte te benutten was dit geen ideale situatie, met de wind kon namelijk ook stuifsneeuw naar binnen komen. In de winter was de temperatuur verre van aangenaam.

In latere perioden legde men houten delen over de sporen heen, waardoor een afgesloten ruimte ontstond. De voor de dakpannen noodzakelijke panlatten konden in dit geval lekwater en stuif-sneeuw vasthouden tot dit door de naden tussende houten delen naar binnen liep. De juiste op-lossing voor dit probleem is nog steeds:

• tengels aanbrengen dwars onder panlatten. Deze tengels creëren ruimte tussen de panlatten en het dakbeschot, waardoor er lekwater naar de

������

�����

Figuur 3.28 Onbeschoten pannendak

dakvoet (goot) kan lopen. De ruimte tussen dak-pannen en dakbeschot kan worden geventileerd om condensvocht af te voeren. Er kan drukver-effening plaatsvinden waardoor de dakpannen minder snel van het dak worden gezogen;

• dakbeschot aanbrengen in lengterichting dakvlak. De naden tussen de delen laten minder snel water door. Er blijft geen water in de naden staan, wat de levensduur van het dakbeschot be-vordert. Een aantal van de naden tussen de delen kan door een tengel worden afgedekt. Dit houdt in dat er minder stof naar binnen kan komen;

• gordingen toepassen in plaats van sporen. Dit is een direct gevolg van dakbeschot in de lengterichting. Het dakbeschot moet immers in de dwarsrichting worden ondersteund, figuur 3.29.

�������

������

������

�����������������������������

Figuur 3.29 Beschoten pannendak

Aanbrengen van dakbeschot is niet beslist nood-zakelijk. Een toiletgebouw op een camping kan bijvoorbeeld zijn gedekt met leien die met lei-haken aan de (pan)latten zijn verbonden. Deze latten lopen over de sporen en men kijkt dus tegen de dakbedekking aan. Het dak hoeft alleen maar waterdicht te zijn.

Houten delen in breedterichtingZoals eerder is gesteld, heeft de constructie van het dakbeschot ook te maken met de wijze van aanbrengen van de dakbedekking. Zo is bijvoor-beeld voor genagelde natuursteenleien een be-schieting in de breedterichting noodzakelijk. Elke lei wordt met twee nagels op het dakbeschot

06950432_boek.indb 87 16-02-2006 11:38:30

88

����������������������������������������

Figuur 3.30 Horizontaal dakbeschot bij genagelde leien

vastgezet. Als de nagels elk in een ander deel ko-men, kan bij krimp van de delen de lei scheuren, omdat deze geen trekspanning kan opnemen. Bij horizontale naden loopt men dat risico niet, figuur 3.30. Worden hier g/g-delen gebruikt, dan is het belangrijk dat ze met de groef naar bene-den liggen, zodat eventueel lekwater niet in de groef achterblijft.

Triplex- en vezelplatenIn het streven naar meer efficiënte bouwmetho-den is in het verleden veel massief hout vervan-gen door plaatmateriaal, zeker bij grotere opper-vlakken. Vloeren en dakbeschot waren de eerste onderdelen in de bouw waarvoor plaatmateriaal werd toegepast. Omdat men de grote opper-vlakken met vezelplaten snel kon dichtleggen, sloot men vaak de ogen voor de nadelen ervan. De eerste generatie vezelplaten, bestaand uit hout-, vlas- of strovezels, bleek veel gevoeliger voor vocht dan het traditionele dakbeschot, figuur 3.31. De oude dakpannen met hun ma-tige kop- en zijsluiting lieten toch meer water door dan goed was voor de vezelplaten. Vooral aan de dakvoet hadden deze platen te lijden van lekwater en opspattend water uit de goot. Bovendien was het niet eenvoudig om tengels en panlatten vast te nagelen. Met de opkomst van de goedkopere triplexplaat (underlayment) vielen de vezelplaten al snel uit de gratie, omdat triplexplaat vergelijkbare eigenschappen heeft als het traditionele dakbeschot. Rondom voor-zien van mes en groef zijn triplexplaten zeer geschikt om als dakbeschot dienst te doen. Ook de nieuwste generatie vezelplaat, OSB (oriented strand board), heeft vergelijkbare eigenschappen

�������

������

������

����������������������

Figuur 3.31 Vezel- of triplexplaat als dakbeschot

als de triplexplaat. De grote voordelen van deplaatmaterialen ten opzichte van de g/g-delen zijn altijd dezelfde gebleven:1 minder naden;2 grotere vormvastheid;3 efficiënter werken.

Opgeschuimde platenNaast de afsluitende functie kreeg het dakbeschot in de loop der jaren ook een belangrijke isole-rende functie. De eerste vormen van dakisolatie bestonden uit dekens van minerale wol die aan de binnenzijde tegen het dakbeschot werden aangebracht. Zo ontstond een zogenaamd koud-dak. Problemen als gevolg van condensvorming leidden tot het isoleren aan de buitenzijde van het dakbeschot, het zogenaamde warmdak. Als basis voor deze eerste generatie isolerende dakplaten dienden de bekende vezel- en triplexplaten. Op de platen wordt een laag PU-schuim gespoten, af-hankelijk van de vereiste isolatiewaarde. Om deze plaat meer stijfheid te geven, zijn er op de plaat latten gelijmd die tevens dienstdoen als tengel, figuur 3.32-1. In de renovatie is een vergelijkbare constructie te verwezenlijken door op het be-staande dakbeschot een plaat PU-schuim te leg-gen die samen met de tengels op het dakbeschot wordt vastgeschroefd, figuur 3.32-2.

Dakplaten met minerale wol (stressed skin)Op een vergelijkbare manier als bij de opge-schuimde plaat kan men een vezel- of triplex-plaat voorzien van een pakket minerale wol. Aan de buitenzijde is dit isolatiepakket afgewerkt met

06950432_boek.indb 88 16-02-2006 11:38:31

3 HELLENDE DAKEN 89

een dampdoorlatende folie. Deze folie laat geen regenwater door tijdens de opbouwfase van het dak, maar kan wel eventueel condensvocht afgeven aan de buitenlucht. Ook deze platen hebben opgelijmde latten ten gunste van de stijfheid en om als tengel te kunnen dienen, figuur 3.33.

�������

������

���������������������������������

Figuur 3.33 Dakplaat met minerale wol

SandwichplatenDe meest toegepaste isolerende dakplaat is de sandwichplaat. Deze bestaat uit twee dunne hoogwaardige vezelplaten (3–4 mm) waartus-sen een laag kunststofschuim is aangebracht. De onderste plaat is aan de zichtzijde geplastifi-ceerd en kan onbehandeld in het zicht blijven. De bovenste plaat is voorzien van een wateraf-stotende laag om bescherming te bieden in de opbouwfase en de plaat ongevoelig te maken voor lekwater. De laag kunststofschuim is EPS (geëxpandeerd polystyreen), XPS (geëxtrudeerd

polystyreen) of PU (polyurethaan). EPS wordt het meest toegepast, omdat dit het goedkoopst is. Wel is hierbij een grotere dikte vereist dan bij XPS en PU om een vergelijkbare isolatiewaarde te halen (totale plaatdikte ongeveer 140 mm voor R = 3 m2 · K/W). In de loop van de jaren is de dikte van de dakplaten steeds toegenomen, om-dat de isolatie-eisen toenamen en het ook renda-bel bleef boven op de eis extra te isoleren. Vanaf 1999 raakte een andere aanpak in zwang. De platen worden niet meer dikker, maar de iso-latiewaarde van het kunststofschuim neemt toe, waardoor de detaillering en de bevestigingstech-nieken ongewijzigd kunnen blijven. De platen zijn voorzien van opgelijmde tengels, waarbij de randtengel tevens de langsnaad tussen twee aan-sluitende platen kan afdekken. Aan de binnen-zijde wordt de naad afgewerkt met een speciaal kunststof profiel, figuur 3.34-1. De lengte van de platen is overeenkomstig de lengte van het dakvlak, met een maximum van 8 m. De randafwerking van de plaat kan met of zonder rib worden uitgevoerd. Platen met ingelijmde randribben zijn sterker en beter te bevestigen. Bij overstekken kunnen aan deze platen gemakkelijker de boeiboorden worden bevestigd.

Voor verblijfsruimten stelt het Bouwbesluit, be-halve aan thermische isolatie, ook eisen aan de geluidsisolatie (–20 dB). Als direct onder het dak bijvoorbeeld een slaapvertrek is gelegen, moet men aan deze geluideis voldoen. Omdat kunst-stofschuim weinig massa heeft, voldoen de ge-

������������������������ ������������������������������

�������

������

�������������������������������������

������

�������������������

��������

������

Figuur 3.32 Met kunststofschuim geïsoleerd dak

06950432_boek.indb 89 16-02-2006 11:38:32

90

bruikelijke sandwichplaten niet aan deze eis. Een oplossing voor dit probleem is het opnemen van een plaat gipskarton in het totale pakket, figuur 3.34-2.

Zelfdragende dakelementenHet ter plaatse in lagen opbouwen van de dak-constructie is een overzichtelijke, maar arbeids-intensieve methode. De totale constructie neemt daarbij nogal wat ruimte in beslag en ook de condities waaronder moet worden gewerkt zijn niet altijd optimaal. Dit kan ten koste gaan van de uiteindelijke kwaliteit van het product. Het streven naar een zo groot mogelijke effectieve ruimte leidt tot constructies die weinig ruimte opeisen. Een product waaraan hoge eisen wor-den gesteld, is eenvoudiger te vervaardigen in een geconditioneerde omgeving. Al deze facto-ren hebben geleid tot het ontwikkelen van geprefabriceerde zelfdragende dakelementen.Het principe van zelfdragende dakelementen is

dat het dragende en afsluitende deel van de con-structie (onderconstructie en ondergrond) als één geheel worden samengesteld. Voor een pan-nendak betekent dit dus dat panlatten, dak-tengels, isolatie, dakbeschot, gordingen en plafond als één pakket op de fabriek worden vervaardigd en op de bouwplaats als één geheel worden gemonteerd. Constructief bestaan er twee verschillende methoden:1 panelen in breedterichting dak;2 panelen in lengterichting dak (scharnierkap-pen).

Uitgaande van de woningbouwsituatie geldt voor beide methoden dat eerst de bouwmuren worden opgetrokken. De elementen kunnen tus-sen of op de bouwmuren komen, figuur 3.35.

1 Dragend in breedterichtingVolgens deze methode zijn zonder tussensteun-punten overspanningen tot 6 m te maken. De

�������������������������������������������������

������������������������������������������������

���������

����������

�����������������

���������������

�������

����������

�����������������

Figuur 3.34 Bevestiging dakplaat op gordingen

06950432_boek.indb 90 16-02-2006 11:38:32

3 HELLENDE DAKEN 91

Figuur 3.36 Montage dakelementen

elementen kunnen een standaardbreedte hebben van bijvoorbeeld 1200 mm. Ook kunnen er ele-menten ter grootte van het complete dakvlak worden gemaakt, figuur 3.36.

Sparingen ten behoeve van dakvensters, dak-kapellen en schoorsteenkanalen kunnen in het element worden opgenomen. Kleine sparingen voor bijvoorbeeld een ventilatiekanaal worden later aangebracht, waarbij constructieve elemen-ten niet mogen worden aangetast.

Het element is opgebouwd uit ribben die te ver-gelijken zijn met gordingen. Onder en boven de ribben is een plaat triplex van 10 mm dik (of een

ander plaatmateriaal) gelijmd. Op deze manier ontstaat er een stevige doos. Ook aan de kopein-den van de panelen, rondom de sparingen en op de naden van de platen zitten ribben. Het element ontleent zijn sterkte vooral aan de dikte. Om deze reden zijn meerdere ribben toegepast, waarvan de houtbreedte overeenkomt met de breedte van gordingen in een vergelijkbare situatie, hoewel ze aanzienlijk dunner zijn. De ruimte-winst zit vooral hierin, dat de isolatie, meestal minerale wol, tussen de ribben zit. Dit vereist wel een dampremmende laag aan de warme kant van de isolatie. De dak-tengels worden vastgezet ter plaatse van de ribben of worden op de dekplaat gelijmd.

2 Dragend in lengterichting (scharnierkap)Zoals de in de breedterichting dragende elemen-ten vergelijkbaar zijn met een gordingenkap, zo zijn scharnierkappen vergelijkbaar met een sporenkap. De opbouw van de elementen is vergelijkbaar met de voorgaande, met dit ver-schil dat de ribben nu niet van bouwmuur naar bouwmuur lopen, maar van de nok naar de dakvoet. De langsribben rusten gedeeltelijk in de zwaardere ribben aan de kopkanten, figuur 3.37. Doordat de elementen in deze richting wat gun-stiger worden belast, kunnen ze wel tot 10 m lengte worden uitgevoerd. De standaardbreedte van de elementen is 3200 mm. In het nokdetail is duidelijk het scharnier te zien waaraan het element zijn naam ontleent. Dit scharnier vormt de verbinding tussen de twee delen van verschil-lende dakvlakken. Tijdens het transport naar de

������������

�����������������

������

������������������������

�������

����������

Figuur 3.35 Aansluiting zelfdragende dakelementen op bouwmuren

06950432_boek.indb 91 16-02-2006 11:38:33

92

bouwplaats liggen de twee delen opgevouwen, met de onderkanten tegen elkaar. Bij het hijsen scharniert de kap open en wordt zo op zijn plaats gelegd, figuur 3.38. De kap is ontworpen volgens het 3-scharnierprincipe. Dit houdt in dat er in de nok geen momenten resulteren. Extra groot is de kracht in de richting van de dakvoet, waar een spatkracht ontstaat. Deze kracht kan worden opgevangen door een stevige veran-kering met de vloer. De verankering moet dus vooral op het voorkómen van afschuiving zijn gericht, figuur 3.37.Een variant op de ‘doos’uitvoering is die zonder bovenbeplating. In plaats van de bovenbeplating is er een dampdoorlatende, mensdragende folie aangebracht. Deze folie wordt met de tengels op de sporen vastgezet. De folie wordt aan de randen van de elementen groter gehouden om de naden tussen de verschillende elementen af te dekken.

Figuur 3.38 Montage scharnierkap

������������

���������

���������

Figuur 3.37 Scharnierkap

06950432_boek.indb 92 16-02-2006 11:38:34

3 HELLENDE DAKEN 93

StaalplaatprofielplatenGeprofileerde staalplaten hebben een vergelijk-baar toepassingsgebied als houtachtige plaat-materialen. De vergelijkbare voordelen zijn:

• grote oppervlakken;

• gering eigen gewicht;

• eenvoudig aan te brengen op alle soorten on-derconstructie.

De platen kunnen prefab zijn opgeschuimd of op de bouwplaats van een kunststof schuimplaat worden voorzien. Voor grote dakvlakken valt de keuze vaak op sandwichpanelen die de functies plafond, dakbeschot, isolatie en dakbedekking in één plaat hebben verenigd, figuur 3.4-2.

3.4 Keramische dakbedekkingen

In de groep keramische dakbedekkingen wordt onderscheid gemaakt tussen dak- en leipannen. Het verschil zit in de vormgeving en de daarmee samenhangende manier van aanbrengen. Alle panmodellen zijn zodanig vormgegeven, dat het hemelwater dat op de pannen komt, gericht wordt afgevoerd. Ze vertonen op het dak dan ook allemaal een lijnenspel dat van de nok naar de dakvoet loopt.Dakpannen kunnen worden ingedeeld in vlakke en holle pannen, figuur 3.39. Bij holle pannen is door de schaduwwerking een sterker lijnenspel te zien dan bij vlakke pannen. Om ten opzichte van elkaar een goede waterdichte aansluiting te maken, zijn ze voorzien van een profilering. De profilering in de lengterichting van het dak is de kopsluiting, de profilering in de breedterichting de zijsluiting. Wat betreft vorm, afmeting en kleur kijkt bij het onderscheid tussen vlakke en holle

������������� ������������Figuur 3.39 Vlakke en holle dakpan

pannen naar de vorm van de kopsluiting. Is de kopsluiting vlak, dan noemt men dit een vlakke pan.

LeipannenDe meest elementaire vorm van keramische dakbedekking is de lei- of tegelpan, figuur 3.40. Voor wat betreft het materiaal valt dit product onder de verzamelnaam pannen, maar wat betreft de vorm is het een lei of tegel. De leipan ontleent zijn kwaliteit als waterkerende dakbedekking uitsluitend aan de overlap in zowel de breedte- als lengte-richting. Het is een vrij zware dakbedekking, omdat onder elke naad van de bovenste schub een leipan moet zitten. Dit betekent dat de leipannen overal twee lagen dik liggen. Leipannen worden voornamelijk toegepast op grote daken met een gevarieerde vormgeving, zoals bij traditionele villa’s. Door de geringe afmetingen kunnen leipannen gemakkelijk de contouren van de diverse dakopbouwen vol-gen, zonder dat er veel geknipt moet worden en zonder dat er brede loodstroken nodig zijn.

���

������������

Figuur 3.40 Leipan

Keramische dakpannenAchtereenvolgens worden besproken:

• maatvoering, paragraaf 3.4.1;

• dakvlakdetail, paragraaf 3.4.2;

• nokdetail; paragraaf 3.4.3;

• dakvoetdetail, paragraaf 3.4.4;

• top- of kopgevelaansluitdetail, paragraaf 3.4.5;

• afwerking speciale dakvormen, paragraaf 3.4.6.

06950432_boek.indb 93 16-02-2006 11:38:35

94

3.4.1 MaatvoeringKeramische pannen zijn al vanaf de Romeinse tijd een beproefd dakbedekkingsmateriaal. Ze komen voor in vele van oorsprong streekgebonden modellen en afmetingen, zoals de Hollandse of holle pan, de platte Friese, de tuile du Nord of de monniken- en nonnenpannen uit Zuid-Europa. Voor de hierna behandelde details is gekozen voor de Opnieuw Verbeterde Hollandse pan (OVH), omdat dit panmodel in Nederland het meest algemeen wordt toegepast. Figuur 3.41 bevat een overzicht van de in Nederland geproduceerde keramische pannen. Naast deze modellen zijn er in Nederland ook nog een groot aantal modellen verkrijgbaar die in België, Duits-land of Frankrijk worden geproduceerd.

Door het grote aantal modellen en formaten is het voor keramische pannen moeilijk een alge-meen maatvoeringsmodel te maken. Zo varieert het benodigde aantal van tien tot 22 stuks per m2. Voor de OVH-pan is dat ongeveer zestien stuks per m2. Een eigenschap van keramische producten is de geringe onderlinge maatafwij-king. Daarnaast bestaan er tussen vergelijkbare modellen van verschillende fabrieken ook nog maatverschillen. De werkende maat wordt door de fabrikant dan ook altijd bij benadering aan-gegeven. Voor de OVH-pan is dat: werkende breedte circa 206, werkende lengte circa 312 (fabriek Thorn). Voor de werkende lengte wordt over het algemeen de praktische benaming lat-afstand gebruikt.

�������������������������������������

���������������������������

� �

������

���������

�������������� ��������������������������� ������������������������������������� ���������

������������������ �� ����� �������

��������������������

������������������������������������� ��������

Figuur 3.41 Overzicht in Nederland toegepaste panmodellen Bron: Nedaco en Koramic

06950432_boek.indb 94 16-02-2006 11:38:36

3 HELLENDE DAKEN 95

DakbreedteVooral bij relatief kleine dakvlakken is het be-langrijk de afmetingen af te stemmen op het panformaat. Vroeger, toen de zijsluiting van de pan uitsluitend bestond uit een onderlinge overlap, konden de pannen wat gemakkelijker in of uit elkaar worden geschoven, om zodoende in overeenstemming te komen met de breedte van het dakvlak. Bij moderne pannen, met hun zeer nauwkeurige zijsluiting, is deze marge veel kleiner. De dakbreedte moet dan ook worden afgestemd op de werkende breedte van de pan-nen. Het maximaal op te vangen maatverschil is nooit groter dan een halve pan. De maximale maatafwijking van de pannen mag +1 tot –1% zijn. Dit betekent bij een werkende breedte van 206 mm een maximale afwijking van +2 mm of –2 mm per pan. Bij een speling van 2 mm per pan is een dakbreedte van 50 pannen voldoende om de maatverschillen op te vangen. Als deze afstemming geldt voor kleine dakvlakken, geldt dat zeker voor openingen in het dakvlak, zoals dakkapellen en -vensters, zonnepanelen en schoorstenen. Het is namelijk geen fraai gezicht om langs deze dakopeningen of aan de randen van het dakvlak met gezaagde pannen te wor-den geconfronteerd of een brede strook waterke-rend materiaal (lood of gewapende folie) over de buitenste pannenrij te zien lopen. Als het dakvlak aan de zijkanten is opgesloten door bijvoorbeeld een doorgaande muur, verdient dit veel aan-dacht, figuur 3.42.

Bij de aansluitingen van dakvensters zijn de pro-blemen het minst groot, omdat er vele typen dakvensters zijn gemaakt op een veelvoud van de meest gangbare panmodellen. De sparingen voor deze dakvensters worden veelal gemaakt nadat de pannen zijn uitgelegd of berekend.Dakkapellen moeten op panbreedte worden ge-maakt en geplaatst. Het grootste probleem doet zich voor bij gemetselde schoorstenen op een willekeurige plaats in het dakvlak. Deze schoor-stenen staan of geheel vrij of tegen een bouw-muur aan. In beide gevallen is de maatvoering bepaald vanuit de plattegrond, zonder directe relatie met de pannen. Het is dan ook bijna niet te voorkomen dat er rondom een schoorsteen gezaagde pannen komen te liggen.

�������������

������

�������������

��������������������

�����

������

����������������������

����

�������������

����������������������

����������������Figuur 3.42 Aansluitingen dakvlak aan doorgaande muur

06950432_boek.indb 95 16-02-2006 11:38:37

96

Overstek in relatie met dakbreedteEen overstek heeft vanuit de tekening een be-paalde maat meegekregen. Het is handig om de werkelijke maat van het overstek pas te bepalen nadat de pannen in de breedterichting zijn uit-gelegd. Op deze manier is het mogelijk altijd op hele pannen uit te komen, zonder dat de pannen te ‘krap’ liggen. De maat van het overstek wijkt bij deze werkwijze ook nooit meer dan 50 mm af van de tekening, figuur 3.43.

�������������

�����������

��������������������������������������

����������

������������������

���������������

Figuur 3.43 Overstek in relatie met dakbreedte

DaklengteDe daklengte wordt bepaald door de maat van de plattegrond en de dakhelling. Omdat voor alle panmodellen in een ideaal dakvoet- en nok-detail de plaats van de onderste en bovenste pan vastligt, ligt de restmaat van de daklengte automatisch vast. Deze restmaat moet worden verdeeld in n × latafstand. Ligt deze latafstand

niet binnen de marge tussen de grootste en de kleinste latafstand, dan is er een probleem. Een gezaagde rij pannen is in dit geval geen kwalita-tief goede oplossing. Zou men al besluiten om voor deze oplossing te kiezen, dan komt alleen de onderste rij daarvoor in aanmerking. Alle pannen moeten immers met de neus achter de panlat haken. Een andere oplossing is in dit geval om de pannen verder in de goot te laten schie-ten, waarbij het nooit mag voorkomen dat de pannen in het water hangen. Heeft het dak bij de dakvoet een overstek, dan kan hier iets wor-den gewonnen, echter niet op een vergelijkbare wijze als bij de overstekken aan de topgevel. De maatvoering ligt hier in verband met de hoogte veel vaster.De enige juiste oplossing is om in de werkvoor-bereidingsfase een uitslag van de daklengte te maken. Bij een gegeven panmodel ligt de maat van de onderste en de bovenste panlat vast. De restmaat moet n × de latafstand zijn. Is dat niet het geval, dan kan de dakhelling iets worden aangepast om zo tot een juiste daklengte te ko-men, figuur 3.44.

���

��������

���

��

Figuur 3.44 Daklengte bij OVH-pannen

Een nieuwe ontwikkeling op het gebied van kera-mische pannen is een uitvoering met variabele kopsluiting, figuur 3.45. Deze pannen hebben een werkende lengte van 285-305 mm. Bij een daklengte van ten minste acht pannen kan men altijd op hele pannen uitkomen. Dit is vergelijk-baar met betonpannen, later in dit hoofdstuk behandeld, waarbij de waterdichte aansluiting in de lengterichting uitsluitend wordt gevonden in hun onderlinge overlap. Daarbij wordt de mini-male maat van de overlapping bepaald door de dakhelling.

06950432_boek.indb 96 16-02-2006 11:38:37

3 HELLENDE DAKEN 97

Keramische pan voor zeer flauwe dakenErlus keramische dak- en leipannen heeft in haar assortiment een pan die geschikt is voor zeer flauwe en gebogen daken. Door de bij-zondere kop- en zijsluiting kunnen deze pan-nen toegepast worden op dakhellingen vanaf 10° en hebben ze een grote overlap. Zeer opvallend en afwijkend van wat gebruikelijk is, is de afvoer van het lekwater, figuur 3.45. Be-halve de bijzondere vorm heeft deze pan ook een aantal bijzondere kleurstellingen. De uit-voering in titaanzilver kleurt afhankelijk van de belichting van licht-grijs naar donker-antraciet.

3.4.2 DakvlakdetailDe meeste keramische pannen, waaronder de OVH-pan, zijn toepasbaar voor dakhellingen van 15 tot 75°. Het normale toepassingsgebied ligt tussen 25 en 50°. Bij dakhellingen flauwer dan 25° moet er een waterkerende laag in de vorm van kunststoffolie of bitumenweefsel op het dakbeschot aanwezig zijn. Deze laag moet dan wel zodanig zijn gedetailleerd dat het eventuele lekwater in de goot of buiten het gebouw wordt afgevoerd. Bij dakhellingen steiler dan 50° moe-ten alle pannen met panhaken worden vast-gezet, figuur 3.46.

���

���

����

��������

����

��������

����

����

����

���

���

���

���

���

���

���

���

���

����

����

����

���������������������������

���������������������������������

���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������

Figuur 3.46 Dakhelling geschikt voor keramische pannen

Panlatten en tengelsDe werkende lengte van de pan is de latafstand. Dit is de maat van achterkant panlat tot achter-kant volgende panlat, figuur 3.47. De maat van de panlatten is over het algemeen 22 × 32 mm. De vaste plaats van de pan wordt bepaald door deze met zijn neus achter de panlat te haken. Dwars onder de panlatten liggen tengels van minimaal 22 × 32 mm, h.o.h. ± 450 mm. De tengels waren oorspronkelijk nodig om even-tueel lekwater dat onder de pannen komt, onder

Figuur 3.45 Keramische pan voor zeer flauwe daken

Bron: Lander Bouw – Keramiek

06950432_boek.indb 97 16-02-2006 11:38:42

98

���

�����

���

����

����

��

��� ���

�� ����������������������������������������������������������������

Figuur 3.47 Maatvoering OVH-pannen

de panlatten door naar de dakvoet af te voe-ren. Vroeger kon het water dat achter de panlat bleef staan via de naden tussen het dakbeschot naar binnen komen. Deze tengels werden ook wel stoflatten genoemd. Hun functie was het afdekken van de naden bij de eerste vorm van dakbeschot, namelijk de brede houten delen zonder mes en groef. De term stoflatten is vooral goed te begrijpen bij het aanschouwen van een dakrenovatie. Het is bijna onvoorstelbaar hoeveel stof en door vogels aangedragen materialen er onder een laag oude pannen kan liggen. Lange tijd waren de tengels slechts 10 à 15 mm dik, ruim voldoende om aan hun toenmalige functie te voldoen.

Vanaf het moment dat men daken ging isoleren, hebben de tengels een bijkomende functie gekregen. Door het toepassen van isolerende dakplaten is er een scherpe temperatuurgrens ontstaan en daarmee een duidelijk aanwijsbare plaats van het dauwpunt. Dit dauwpunt ligt over het algemeen op de buitenkant van de isole-rende dakplaat, dus daar waar condensvorming optreedt. Om dit condensvocht af te voeren is ventilatie nodig, figuur 3.48. Deze ventilatie wordt verkregen door een grote ruimte tussen dakpannen en dakbeschot in combinatie met een ventilerende nokconstructie. In dit verband is het begrijpelijk dat leveranciers van dakpannen de voorgeschreven tengeldikte aanpassen aan de

����������

������

������

Figuur 3.48 Ventilatie tussen dakplaat en -pannen

Figuur 3.49 Na aanbrengen dakelementen kunnen pannen

direct worden gelegd Bron: Isodek Dakbouw

dakhelling: hoe flauwer de dakhelling, des te dik-ker de tengel. Bij een steile dakhelling is immers eerder sprake van natuurlijke trek. Behalve voor de noodzakelijke ventilatie zorgt de lucht-stroming tussen de dakpan en de dakplaat ook voor drukvereffening, wat de kans op opwaaien van de dakpannen verkleint.Bij dakplaten die in de lengterichting van het dakvlak lopen, zijn de tengels al in de fabriek op de plaat gelijmd. Nagelen of schroeven is in de dunne dakplaten nagenoeg onmogelijk. Dak-platen die in de breedterichting dragen, worden op de bouwplaats van tengels voorzien. Panlat-ten worden dwars over de tengels genageld of geschroefd. Zelfdragende dakelementen zijn op

06950432_boek.indb 98 16-02-2006 11:38:43

3 HELLENDE DAKEN 99

de fabriek al van tengels en panlatten voorzien; zelfs dakvensters kunnen al zijn aangebracht, figuur 3.49.

Hulpstukken in dakvlakOnder hulpstukken bij dakpannen wordt ver-staan: alles wat met de pannen is mee te dekken en wat geen gewone pan is. In het dakvlak kan op een willekeurige plaats een doorvoerpan wor-den opgenomen voor bijvoorbeeld de beluch-ting van de standleiding van een riolering, figuur 3.50, of voor de rookgasafvoer van een cv-ketel.Nu de sluiting van de pannen en de detaillering van nok en dakvoet zodanig worden uitgevoerd dat vogels nog nauwelijks de kans krijgen om onder de pannen te nestelen, komen nestpan-nen weer vaker voor. Deze pannen bieden de gierzwaluw of de huismus een nestgelegenheid, figuur 3.51. In 25 jaar tijd is door de veranderde dakdektechniek de huismus van schadelijk wild verworden tot een bedreigde vogelsoort. Plaat-sing van deze pannen is belangrijk: niet op het zuiden, in verband met de warmte voor de jonge

vogels. Onder de nestpan moet het dak vol-doende vrije ruimte hebben, want de gierzwaluw laat zich eerst vallen voor hij aan zijn scheer-vlucht begint.

3.4.3 NokdetailBij keramische pannen kan de nok met twee ver-schillende hulpstukken worden afgewerkt:1 vorstpannen;2 omloopvorsten.

1 Nokafwerking met vorstpannenEen afwerking met vorstpannen, ook wel nok-vorsten genoemd, is het meest gebruikelijk. Om deze halfronde vorstpannen te kunnen beves-tigen, is een houten regel nodig. Deze houten regel wordt traditiegetrouw ruiter genoemd. Oorspronkelijk was de ruiter een houten deel van ± 30 × 140 mm. Deze ruiter was bevestigd op het vlakblijvende deel van de nokgording, figuur 3.52. Het dakbeschot was bevestigd op de afge-schuinde zijden van de nokgording. De bovenste panlat was zo hoog mogelijk aangebracht, pre-cies hoog genoeg om de bovenste rij dakpannen aan de panlat te kunnen haken. De ruimte tussen de pannen en de vorstpannen werd opgevuld met stukken dakpan en schrale specie. De vorst-pan werd niet alleen vastgehouden door de mortel, maar ook op de ruiter vastgeschroefd of genageld. Hiertoe was onder in de sluiting van de vorst een gaatje aanwezig. Deze constructie had vaak tot gevolg dat de bovenste pannen scheurden, doordat de verbinding veel te star was. Vaak werd veel te sterke specie gebruikt. Gescheurde pannen werden weer aangesmeerd

�������������� ���������������������������������Figuur 3.50 Doorvoerpan voor rioolbeluchting Bron: Koramic

Figuur 3.51 Gierzwaluwpan Bron: Koramic

06950432_boek.indb 99 16-02-2006 11:38:43

100

Figuur 3.52 Traditionele bevestiging ruiter op nokgording

met nog sterkere specie, enzovoort. Het was gebruikelijk dat jaarlijks de nok werd nagezien; in veel streken werden dan tevens de in het zicht blijvende specieranden wit gekalkt.

In de loop van de tijd is men de verbinding tus-sen de bovenste pan en de nokvorst bewust flexibeler gaan maken. Een materiaal dat hier-voor werd gebruikt, is geïmpregneerd schuim-rubber, dat met een speciaal hulpstuk werd aan-gebracht, figuur 3.53.

�������������������������

Figuur 3.53 Flexibele voegvulling tussen pan en vorst

Vanaf ongeveer 1960 is men een aarzelend begin gaan maken met het isoleren van daken. De gangbare detaillering werd hierop aanvankelijk niet aangepast. Naarmate de isolatiepakketten in de loop der jaren dikker werden, werd de ruiter steeds breder; een aangepaste detaillering was onontkoombaar. Vanaf het moment dat er isolerende dakplaten werden gebruikt, ging men ook gebruikmaken van ruiterdragers. Bij deze constructievorm worden de dakplaten pas tegen elkaar gezaagd of, wat een betere dichting geeft, met een iets openstaande voeg die wordt afgeschuimd. De ruiterdrager wordt gemonteerd op de tegenover elkaar liggende tengels, figuur 3.54. Liggen de tengels niet precies tegenover elkaar, dan moet er een extra stukje lat worden aangebracht.

������������

��

���

������

������

Figuur 3.54 Bevestiging ruiterdrager op tengels

Zoals al bij het dakvlakdetail is aangehaald, maakt het isoleren van daken ventilatie tussen dakpannen en dakplaten noodzakelijk. Er moet een luchtstroming kunnen plaatsvinden van de dakvoet naar de nok. Dit is beslist onmogelijk als de nokvorsten in de specie liggen. De hier noodzakelijke ventilerende nokconstructie wordt gecreëerd door op de ruiter een kunststof onder-vorst aan te brengen. Deze ondervorst zorgt voor een waterdichte, maar tevens ventilerende constructie, figuur 3.55. Naast universele onder-vorsten zijn er ook ondervorsten voor speciale panmodellen. De ondervorsten worden afgedekt met vorstpannen die met beugeltjes of schroe-ven in de overlapping op de ruiter worden be-vestigd.

������

����������

����������

����������

06950432_boek.indb 100 16-02-2006 11:38:45

3 HELLENDE DAKEN 101

2 Nokafwerking met omloopvorstenOm de veel geroemde golving in een keramische pan te accentueren en een nokconstructie zon-der extra dichtingsmiddelen te construeren,

Figuur 3.57 Ventilatiepan Bron: Koramic

kunnen omloopvorsten worden toegepast, figuur 3.56. Een andere benaming voor omloopvorst is zadelvorst. Dit is een vorstpan in dezelfde profile-ring, met dezelfde zijsluiting als de gewone pan-nen, waardoor de profilering van het ene dakvlak over de nok doorloopt in het andere dakvlak. Zadelvorsten worden dan ook in één keer met de overige pannen meegedekt. Een variant hierop is de ballonvorst, figuur 3.56-2. Voorwaarde is natuurlijk wel dat de in twee dakvlakken tegen-over elkaar liggende pannenrijen ook werkelijk recht tegenover elkaar liggen. Dit vereist een zeer nauwkeurige maatvoering. Hoewel een nok-constructie met omloopvorsten als voldoende ventilerend kan worden beschouwd, is er altijd extra ventilatie te creëren door ventilatiepannen, figuur 3.57. Deze ventilatiepannen zijn ook een oplossing voor de ventilatie van een dakvlak dat tegen een doorgaande muur aanloopt.

3.4.4 DakvoetdetailEr zijn standaard een aantal randvoorwaarden in te vullen waaraan elk dakvoetdetail, figuur 3.58, moet voldoen:

��������������������

Figuur 3.55 Ventilerende nokconstructie met ondervorst

en vorstpan Bron: Koramic

�����������

�����������

����������������������������

��������������������������������������

����������

���

��� ��

����

������

����

����

��������

����������

Figuur 3.56 Omloopvorsten Figuur 3.58 Dakvoetdetail

06950432_boek.indb 101 16-02-2006 11:38:46

102

1 onderste pan moet in zelfde lijn liggen als ove-rige pannen;2 regenwater moet ook bij hoge stroomsnelheid in goot uitmonden;3 ondereinde pan mag nooit in water hangen;4 van dakvoet naar nok moet sterke lucht-stroming onder pannen kunnen plaatsvinden;5 vogels moeten niet onder pannen kunnen nestelen;6 ondereinde dakplaat moet worden beschermd tegen opspattend water uit goot;7 lekwater van onder pannen moet worden af-gevoerd.

Alle pannen in dezelfde lijnKeramische pannen vallen onder de schub-vormige dakbedekkingen, dat wil zeggen, de waterdichtheid wordt bereikt door de onderlinge overlap van de pannen. Het ondereinde van de bovenliggende pan ligt dus op het boveneinde van de onderliggende pan. Aan het boveneinde van de pan zit ook het neusje waarmee hij achter de panlat haakt. Recht boven de panlat liggen de pannen dus dubbel. Een uitzondering hierop vormt de onderste rij pannen, deze ligt namelijk direct op de panlat. Dit betekent dat zonder extra maatregelen de onderste rij pannen ‘ge-doken’ ligt ten opzichte van de overige pannen. De onderste panlat moet daarom worden opge-hoogd en wel zó ver, dat alle pannen in dezelfde lijn komen te liggen. Hoeveel de onderste panlat moet worden opgehoogd, is afhankelijk van de materiaaldikte van de pan en de plaats waar deze panlat wordt aangebracht. Hoe verder naar beneden, des te dikker de panlat, figuur 3.58. Vroeger nam men als standaard aan: de onder-ste panlat ligt op zijn kant. Bij een panlat van 22 × 32 mm en een pandikte van 10 mm is dit een vuistregel die nog steeds een aanvaardbare oplossing geeft. De meest correcte oplossing is te vinden door de onderste drie rijen pannen in doorsnede te tekenen.

Pannenlijn valt binnen gootOm er zeker van te zijn dat ook bij hoge stroom-snelheden al het regenwater in de goot wordt opgevangen, moet de doorgetrokken pannenlijn in de goot vallen. De pannenlijn is de (denkbeel-dige) lijn getrokken over de holte van de pan, figuur 3.58. Hierover bestaat niet echt eenduidig-

heid. Zo zijn er andere deskundigen die, spre-kend over de pannenlijn, uitgaan van de (denk-beeldige) lijn die over de wel van de pan wordt getrokken. In dit verband heeft deze lijn dan ook geen enkele betekenis.

Ondereinde pan nooit in waterAls er bij een verstopte gootafvoer water in de goot blijft staan, mag het ondereinde van de pan nooit in het water hangen. Om hiervan zeker te zijn, mag de pan niet lager zitten dan 25 mm boven de gootrand, figuur 3.58. Een pan die in het water hangt, zuigt water op, wat de le-vensduur van de pan vermindert en de onderste panlat nat houdt. Bovendien kan een met water verzadigde pan bij intredende vorst stukvriezen.

Ventilatie en weren van vogelsGegarandeerde ventilatie en het weren van vogels onder de dakpannen kunnen eenvoudig worden gecombineerd door een vogelschrootprofiel toe te passen. Om de luchttoevoer onder de pannen te garanderen, moet er ruimte zijn tussen de pan en de panlat en tussen de dakplaat en de panlat, figuur 3.59. Bij vlakke panmodellen is het vooral de al eerder besproken ruimte tussen dakplaat en panlat die ventilatie mogelijk maakt door het toepassen van tengels. Bij holle panmodellen kan ook de ronding in de pan worden benut om de noodzakelijke ventilatie te bereiken. Deze ronding bood vogels altijd de gelegenheid onder de dak-pannen te komen en daar hun nest te bouwen. Zo zijn altijd aanzienlijke ‘isolatiepakketten’ van hooi en stro aangebracht. De aanwezigheid van isolatiepakketten verhinderde de ventilatie onder de pannen, maar had ook voordelen omdat toen-tertijd de daken niet waren geïsoleerd. Een wat uit de mode geraakte oplossing hiervoor was de onderpan, figuur 3.60. Deze vrij dure oplossing belemmerde uiteindelijk ook de gewenste venti-latie. Een goedkope maar zeer functionele oplos-sing is het vogelschrootprofiel, figuur 3.61. Dit kunststof profiel wordt eenvoudig op de onderste panlat genageld of geniet en maakt de ruimte onder de pannen ontoegankelijk voor vogels, terwijl er voldoende openingen voor luchttoevoer zijn. Deze flexibele profielen kunnen eenvoudig de vorm van vele panmodellen aannemen.

06950432_boek.indb 102 16-02-2006 11:38:47

3 HELLENDE DAKEN 103

Dakhelling Vrije tengelhoogte

15–20° 38 mm

20–30° 32 mm

≥ 30° 22 mm

Figuur 3.59 Vrije tengelhoogte bij vlakke panmodellen

Figuur 3.60 Onderpan Bron: Koramic

Figuur 3.61 Vogelschrootprofiel Bron: Lafarge

Beschermen dakplaatDe dakplaat kan aan het ondereinde zijn voor-zien van een randrib, waardoor deze plaat ster-ker is en het isolatiemateriaal geen prooi wordt voor pikkende vogels. Deze randrib zit op zijn beurt erg dicht in de buurt van water, wat om bescherming vraagt. Een zeer afdoende oplos-sing is het toepassen van een spatstrook die op het ondereind van de dakplaat is geplakt. Deze spatstrook kan zowel de randrib beschermen als het isolatiemateriaal van een dakplaat zonder randrib. Een combinatie tussen spatstrook en vo-gelschrootprofiel is ook een mogelijkheid, figuur 3.62. Een ultieme oplossing is de combinatie van spatstrook, vogelschrootprofiel en onderste pan-lat, het zogenaamde dakvoetprofiel, figuur 3.63.

Figuur 3.63 Dakvoetprofiel Bron: Lafarge

Afvoeren lekwaterLekwater dat onder de pannen komt, loopt over de dakplaat naar de dakvoet. Om dit water goed af te voeren, zijn er twee principeoplossingen mogelijk:1 afvoer naar goot;2 afvoer onder gootbodem door tot buiten de gevel.

Wat in elk geval moet worden voorkomen, is dat het lekwater tussen de gootbekleding en de eventuele gootbodem terechtkomt. Daar kan het niet weg en tast het uiteindelijk de constructie aan. Door op het ondereinde van de dakplaat een plakstrook aan te brengen, loopt het lek-water in de goot. Deze strook kan tevens de

Figuur 3.62 Combinatie vogelschrootprofiel en spatstrook

Bron: Lafarge

06950432_boek.indb 103 16-02-2006 11:38:48

104

functie van spatstrook hebben. De tengels lopen over deze plakstrook heen of stoppen voor de plakstrook. In het eerste geval moet de plak-strook al op de fabriek zijn aangebracht, voordat de tengels worden opgelijmd.Er kan ook bewust voor worden gekozen het lek-water onder de gootbekleding door af te voeren. Vooral bij daken met een (klein) overstek en een goot die in het dakvlak ligt, is dit een eenvou-dige en goede oplossing, figuur 3.58.

3.4.5 KopgevelaansluitdetailHet detail waarin de aansluiting tussen het dak-vlak en de kopgevel zichtbaar wordt gemaakt, wordt altijd in de richting loodrecht op het dakvlak weergegeven. Op die manier is de ware vorm van de dakplaat en de dakpan te zien. Voor dit detail zijn drie principeoplossingen te con-strueren:1 dakvlak ligt binnen doorgaande gevel;2 dakvlak eindigt gelijk met buitenkant gevel;3 dak heeft overstek.

1 Dakvlak binnen doorgaande gevelIn een traditionele vormgeving, zoals een tuit-gevel, loopt de gevel boven het dak iets door, waarmee (bij een zadeldak) automatisch het dakvlak ligt opgesloten tussen de topgevels. In de tijd waarin uitsluitend massieve buitenmuren werden geconstrueerd, gaf dit detail geen gro-tere problemen dan op andere plaatsen in de constructie. Een ingemetselde strook lood die over de pannen werd gelegd moest een water-dichte aansluiting bewerkstelligen, figuur 3.64. Het op zichzelf niet waterdichte metselwerk bleek dan vaak toch de zwakke schakel in de constructie. De breedte van het dakvlak was hier meestal geen probleem, omdat deze constructie voorkwam in een tijd waar de zijsluiting van de pannen uitsluitend uit een overlapping bestond. Door de pannen ruimer of krapper te leggen was het niet moeilijk om op de gewenste breedte uit te komen. Ook tegen een bredere loodslabbe had men geen bezwaar.Bij een gelijkblijvende vormgeving wordt dit detail tegenwoordig vanzelfsprekend uitgevoerd met een spouwmuur. In combinatie met moderne pannen met hun geprofileerde zijslui-ting moet de dakbreedte wel goed uitkomen. Een brede loodslabbe is hier eigenlijk niet ac-

ceptabel. Een ander punt van aandacht is dat de loodslabbe over de binnenspouwmuur loopt, en in de spouw naar beneden loopt, richting buitenspouwmuur, figuur 3.65. Om dit detail zo strak mogelijk uit te voeren, is een verholen goot de aangewezen oplossing. Een verholen goot van zink (verscholen onder de wel van de pan) moet wel in de goot uitmonden. Om het dak in

Figuur 3.64 Dakvlak binnen massieve gevel als topgevel

�������������

���������������������������

Figuur 3.65 Dakvlak binnen spouwmuur als topgevel

06950432_boek.indb 104 16-02-2006 11:38:48

3 HELLENDE DAKEN 105

de tegenovergestelde richting ook zo strak mo-gelijk uit te voeren, is het gebruik van dubbele welpannen de aangewezen oplossing, figuur 3.66. Om dit detail geheel volgens de huidige normen uit te voeren, is er een koudebrugonder-breking in de binnenspouwmuur nodig, waar-voor men cellulair glas kan kiezen.

2 Dakvlak gelijk met buitenkant gevelHet meest eenvoudige topgeveldetail is de uit-voering met een kant- of gevelpan, waarbij het

dakvlak gelijk met de gevel eindigt. Behalve de vanzelfsprekende waterdichtheid zijn de spouw-ventilatie en de koudebrugonderbreking belang-rijke aandachtspunten. Men kan hier kiezen voor een oplossing waarbij de dakplaat over de gevel heen loopt of voor een oplossing met de dak-plaat tussen de gevels. Deze keuze wordt mede bepaald door het type dakplaat. Ligt bijvoor-beeld de dakplaat van een gordingenkap tussen de gevels, dan moeten de panlatten wel over de gevel heen lopen, omdat anders de gevelpannen niet kunnen worden vastgelegd, figuur 3.67. In dit geval sluiten de gevelpannen dus direct aan op het gevelmetselwerk.

Loopt de dakplaat door over de gevel en is de beëindiging gelijk met de gevel, dan kan de kantpan de dikte van de dakplaat niet geheel afdekken en moet er eerst een boeiboord tegen de dakplaat worden aangezet. Dit boeiboord, liefst van onderhoudsarm materiaal, maakt dan de waterdichte aansluiting tussen de gevel en de dakplaat, terwijl de kantpan zorgdraagt voor een waterdichte randaansluiting tussen dakplaat en dakbedekking, figuur 3.68.

In vroeger tijden, toen de kantpan als hulpstuk nog niet in gebruik was, werd de buitenste pannenrij ook wel in de specie gelegd en met een specierand afgewerkt. Het al eerder bespro-ken probleem van gescheurde pannen als gevolg van te sterke specie kwam ook op deze plaats vaak voor, figuur 3.69.

������

�������������������

�����������������������������

����������

���������

Figuur 3.67 Gevelpan op muur

Figuur 3.66 Dubbele welpan en verholen goot bij topgevel

��������������

���������������������������

Figuur 3.68 Dakplaat loopt over muur

������������

�������������

06950432_boek.indb 105 16-02-2006 11:38:49

106

3 Topgevel met overstekEen overstek kan een sterk beeldbepalend ele-ment zijn in de totale uitstraling van een ge-bouw, zeker als het is afgewerkt met een breed boeiboord. Een overstek kan ook dienen ter bescherming van de gevel. Een groot deel van de gevel kan hierdoor namelijk tegen de directe invloed van neerslag worden beschermd. De breedte van het overstek is minimaal gelijk aan de dikte van het zelfdragende dakelement als dit over de gevel heen steekt. In de regel wordt daarbij de dakrand afgewerkt met kantpannen, figuur 3.70. Bij een gordingenkap in combinatie met een isolerende dakplaat kan dit totale pak-ket erg dik worden. Om hier de breedte van het boeiboord te beperken, kunnen de gordingen worden verjongd: het smaller maken van de uit de gevel stekende delen van de gordingen, figuur 3.71.

3.4.6 Afwerking speciale dakvormenOm een pannendak zo compleet mogelijk af te werken, zijn er naast de al besproken hulp-stukken nog een aantal hulpstukken die vooral worden toegepast op plaatsen waar twee van de afzonderlijk besproken details elkaar ontmoeten. Voorbeelden hiervan zijn de gevelonderpan links en rechts en de begin- en eindvorst figuur 3.72. Ook voor de afwerking van speciale dakvormen zijn er hulpstukken in de handel. Zo is er de knikpan voor het mansardedak, figuur 3.73-1, de chaperonpan voor het zadeldak, figuur 3.73-2, en het broekstuk voor het schilddak, figuur 3.73-3. Een totaaloverzicht van de in Nederland bekende en meer of minder toegepaste panmodellen is nauwelijks te geven; hiervoor wordt verwezen naar de uitgaveTabellen voor bouw- en water-bouwkundigen en documentatie van fabrikanten.

Daar waar twee dakvlakken onder een inwendige hoek aansluiten, spreekt men van een kilkeper. Op deze plaats wordt dan ook een constructie verkregen die technisch aan de voorwaarden van een goot moet voldoen, de zogenaamde kil-keper- of kilgoot, figuur 3.74. Op een uitwen-dige hoek van twee elkaar ontmoetende dakvlak-ken krijgt men een hoekkeper. Deze wordt op een vergelijkbare manier afgewerkt als de nok, figuur 3.75.

������

����������������

�������������������

������������

�������������

Figuur 3.70 Overstekende dakplaat met kantpannen

Figuur 3.71 Gordingenkap met overstek

���������

Figuur 3.69 Buitenste pannenrij in specie

06950432_boek.indb 106 16-02-2006 11:38:51

3 HELLENDE DAKEN 107

3.5 Betonnen dakpannen

Kleur, vorm en materiaal zijn bij sommige pro-ducten vanouds zo sterk met elkaar verbonden, dat er bijzondere omstandigheden nodig zijn om dit beeld te doorbreken. Een product waarvoor dit zeker geldt, is de dakpan. Eeuwenlang was de keramische pan de aangewezen harde dakbedek-king voor hellende daken.De enorme vraag naar woningen begin jaren zestig veroorzaakte een grote vraag naar dak-

������������������������ �������������������������������������

������������������������ �������������������������������������������������������

����������

������������������ ������������������������������������

Figuur 3.72 Hulpstukken voor keramische pannen Bron: Koramic

pannen, maar ook naar een hogere productie-snelheid. Het was een ideale tijd om een nieuw product op de markt te brengen: de betonpan. Samengesteld uit cement en zand waren beton-pannen sneller en goedkoper te produceren dan keramische pannen. Hierbij kwam nog het voor-deel van de grotere afmetingen. Van de eerste generatie betonpannen gaan er ongeveer tien in een m2, tegenover zestien stuks OVH.

Toepasselijk in dit verband is de naam van de eerste betonnen dakpan, de sneldekpan, die in het algemeen taalgebruik synoniem stond voor betonpan. Deze pan, met een afmeting van 332 × 420 mm, werd aanvankelijk alleen in de kleur antraciet geleverd. Afgezien van de eco-nomische voordelen had deze pan weinig te bieden. De kleur, vorm en materiaalcombinatie

06950432_boek.indb 107 16-02-2006 11:38:51

108

van de keramische dakpan zaten er te vast inge-slepen. Er bleef grote behoefte bestaan een een-kleurige, sterk golvende dakbedekking. Fabrikan-ten ondernamen een poging om de uitstraling van de keramische pan te koppelen aan de voor-delen van de betonpan. Er kwamen meer kleuren en meer vormen, kleinere afmetingen en een oppervlaktebehandeling die sterk overeenkomt met die van de keramische pan. Tegenwoordig

zijn alle gewenste vormen en kleuren waarin de keramische pan voorkomt, ook in beton verkrijg-baar. Een fabrieksgarantie van dertig jaar op wa-terdichtheid, vorstbestendigheid en weerstand tegen breuk geven de kwaliteit van dit product duidelijk weer.

Achtereenvolgens worden besproken:

• maatvoering, paragraaf 3.5.1;

• dakvlakdetail, paragraaf 3.5.2;

• nokdetail, paragraaf 3.5.3;

• kopgevelaansluitdetail, paragraaf 3.5.4;

• hulpstukken, paragraaf 3.5.5.

Figuur 3.73 Afwerking speciale dakvormen Bron: Koramic

Figuur 3.74 Kilkeperdetail

Figuur 3.75 Hoekkeperdetail

���������������������������

���������������������

��������������

����������������������������������������������

���������

���������������������������������

�����������

����������

��������������������������

�������

����������������������������

������������������

����������������

����������������

�������������

06950432_boek.indb 108 16-02-2006 11:38:52

3 HELLENDE DAKEN 109

3.5.1 MaatvoeringAlle betonpannen hebben een zodanige afme-ting, dat hiermee een modulaire maatvoering mogelijk is. De pannen hebben een werkende breedte van 200 of 300 mm. De lengte kan per panmodel sterk variëren. Het benodigde aantal per m2 varieert van 9,7 tot 16,4 stuks. De alom bekende sneldekpan, die verderop steeds als voorbeeld wordt genomen, heeft een afmeting van 332 × 420 mm, figuur 3.76. Bij een stan-daardoverlap van 75 mm zijn er 9,7 stuks per m2

���

���� ���

��

��

Afmetingen: 332 × 420 mm Gem. werkende breedte: 300 mmGewicht: 42 NAantal per m2: 9,7 bij overlapping 75 mmGewicht per m2: circa 410 N bij overlapping 75 mm

RBB-dakpannen worden geleverd onder KOMO attest-met-certificaat.Waterdichtheid, vorstbestendigheid en weer-stand tegen breuk: conform NEN 7044, schrif-telijk gegarandeerd gedurende dertig jaar.

Figuur 3.76 Afmetingen RBB-Cisar-sneldekpan Bron: Lafarge

nodig. Het werkelijk benodigde aantal per m2 wordt bepaald door de dakhelling en -lengte.

DakbreedteEen modulaire maatvoering is voor een kwalita-tief hoogstaand werk eigenlijk een vereiste. De totale dakbreedte met of zonder overstek is n ∙ 300. Omdat voor het type sneldek ook halve pannen kunnen worden geleverd, is n ∙ 150 ook mogelijk. Voor dakopeningen geldt een breedte van n ∙ 300 of n ∙ 150. Afwijken van deze manier van maatvoeren is niet aan te bevelen, omdat de maximale panspeling slechts +1 of –1 mm is. Deze speling kan dan beter worden gebruikt om eventuele onnauwkeurigheden te corrigeren, figuur 3.77.

Daar waar de hoofdbouw niet modulair is ge-maatvoerd, kan men door gebruik te maken van gevelpannen met of zonder overstek toch een dak op de juiste maat uitvoeren. Prefab-dakka-pellen en -dakvensters vormen geen probleem; de maatvoering hiervan is perfect afgestemd op de maat van de pannen, figuur 3.78. Een gemet-selde schoorsteen is wel een punt van zorg. Het is nauwelijks uitvoerbaar om die precies op pan-nenmaat door het dak te prikken.

DaklengteDoordat betonpannen geen geprofileerde kop-sluiting hebben, kan elke willekeurige daklengte met deze pannen worden gedekt zonder pannen te zagen of slechte details te creëren. Als dak-lengte wordt gerekend de maat van het onder-einde van de dakplaat tot de hartlijn van de nok, gemeten over de bovenkant van de tengel. De plaats van de onderste en bovenste pannenrij ligt vast, figuur 3.79. Het overblijvende deel wordt zodanig verdeeld, dat er een minimale onder-linge overlap ontstaat van 75 mm. Bij gebruik

���������������������������

��� ��� ��� ��� ��� ��� ���

Figuur 3.77 Dakbreedte bij RBB-sneldekpan

06950432_boek.indb 109 16-02-2006 11:38:53

110

van gevelpannen is de maximale overlap 125 mm.De minimale overlap van 75 mm geldt voor een dakhelling van 30°. Wordt de dakhelling flauwer, dan neemt de overlap toe om een waterdichte aansluiting te garanderen, figuur 3.80.

Dakhelling Maximale Minimale latafstand overlapping

≥ 30° 345 mm 75 mm25–30° 335 mm 85 mm17,5–25° 325 mm 95 mm

Bij toepassing van gevelpannen is de minimale latafstand 295 mm.

Figuur 3.80 Latafstand bij verschillende dakhellingen

3.5.2 DakvlakdetailHet normale toepassingsgebied voor betonpan-nen zijn dakhellingen tussen 17,5° en 90°. Voor dakhellingen tussen 17,5° en 15° is onder de pannen een waterkerende folie vereist. Voor dak-hellingen flauwer dan 15° is een waterdichte onderconstructie vereist. Dakhellingen kleiner dan 20° komen in combinatie met dakpannen maar zelden voor. Het feit dat dakvensters niet toepasbaar zijn bij dakhellingen kleiner dan 20° en het feit dat er van dergelijke daken weinig is te zien, pleit voor niet te flauwe daken. De on-dergrond voor betonpannen is exact gelijk aan die voor keramische pannen.

Tengels en panlattenDe minimaal vereiste vrije tengelhoogte bij beton-pannen is 10 mm. Om ook bij flauwere daken

������� ������� ��������������

Figuur 3.78 Uitbouwen en dakopeningen bij RBB-sneldekpan

���������

�������������������������

���

��

����������������������������

����

����

�����

����

���

Figuur 3.79 Lengtemaatvoering bij RBB-sneldekpan

06950432_boek.indb 110 16-02-2006 11:38:54

3 HELLENDE DAKEN 111

een goede ventilatie te waarborgen, wordt een tengelhoogte van 22 mm aanbevolen. Omdat betonpannen minder vorstgevoelig zijn dan kera-mische pannen, worden hier geen eisen gesteld aan de relatie tussen tengelhoogte en dakhelling.Aan de afmetingen van de panlatten worden wel aanvullende eisen gesteld. Bij een gebruikelijke tengelafstand van 300 mm is een panlat van 22 × 32 mm voldoende. Wordt de tengelafstand groter, dan worden de panlatten zwaarder van afmeting, figuur 3.81.

H.o.h.-afstand Minimale afmetingtengels/ribben panlat

in mm in mm

0–330 22 × 32331–480 22 × 36481–520 24 × 36 of 22 × 40521–620 24 × 38 of 22 × 40

Figuur 3.81 Panlatafmetingen bij verschillende tengel-

afstanden

Hulpstukken in dakvlakEvenals bij keramische pannen is er een scala van hulpstukken verkrijgbaar om doorvoeren, bijzondere aansluitingen en dakranden zo goed mogelijk in het dakvlak in te passen. De belang-rijkste en meest voorkomende hulpstukken in het dakvlak zijn de doorvoer-, combinatie-, gier-zwaluw- en ventilatiepan.

3.5.3 NokdetailHet leveringsprogramma van niet-vlakke beton-pannen kent voor de afwerking van de nok maar één type hulpstuk, namelijk de schubvorst. Deze is ten opzichte van de keramische pan verge-lijkbaar met de vorstpan. Ook hier wordt het principe van de betonpan, waarbij de kopsluiting uitsluitend bestaat uit een overlap, doorgezet. De schubvorsten worden aan de lage kant met speciale vorsthaken op de ruiter vastgeschroefd en wel zodanig, dat de schubvorst niet op span-ning wordt gezet, figuur 3.82.Aan de hoge kant wordt de schubvorst tegen opwaaien beschermd door de haak. Om over de totale dakbreedte op hele schubvorsten uit te komen, kan de overlap groter of kleiner worden gemaakt en is op de vorsthaak af te lezen, figuur 3.83.

Figuur 3.83 Vorsthaak Bron: Lafarge

Met schubvorsten alleen is de nok niet water-dicht; hiervoor is ook nog een kunststof onder-vorst nodig. De ventilerende nokconstructie die al bij de keramische pannen is beschreven, is vanuit de constructie met betonpannen ontwik-keld.Om een waterdichte en ventilerende nokcon-structie te garanderen, kan worden gekozen uit twee typen ondervorsten:1 universele ondervorst;2 geprofileerde ondervorst, figuur 3.84.

De universele ondervorst vormt zich bij montage in het contraprofiel van de pan en is daarmee voor diverse panmodellen (ook keramische) geschikt.De geprofileerde stijve ondervorst is speciaal gemaakt voor een bepaald panmodel en volgt precies het panprofiel. Hiermee is een gegaran-deerde ventilatie mogelijk zonder grote ope-ningen (Bouwbesluit: openingen in uitwendige scheidingsconstructies maximaal 10 mm). De ondervorsten worden geleverd in de kleur van de Figuur 3.82 Schubvorst Bron: Lafarge

06950432_boek.indb 111 16-02-2006 11:38:55

112

Figuur 3.84 Geprofileerde ondervorst Bron: Lafarge

pan. In combinatie met gevelpannen geeft het toepassen van een begin- en eindvorst een per-fecte afwerking.

3.5.4 DakvoetdetailDe randvoorwaarden waaraan een dakvoetdetail moet voldoen, zijn ook bij betonpannen onver-kort van toepassing, zie hiervoor paragraaf 3.4.1.

3.5.5 KopgevelaansluitdetailBij betonpannen is het gebruik van gevelpannen min of meer vanzelfsprekend. Of dit met of zon-der overstek gebeurt, maakt voor het detail niet veel verschil. In alle gevallen moeten de gevel-pannen worden verankerd met twee schroeven met neopreen volgringen, figuur 3.85. De rech-tergevelpan moet bovendien worden voorzien

van een panhaak; bij de linkergevelpan moet de pan ernaast met een panhaak worden vastgezet. De gaten voor de schroeven zijn al in de fabriek in de pan aangebracht.

3.5.6 HulpstukkenOok voor betonpannen is een groot aantal hulp-stukken leverbaar om een dakvlak zo compleet mogelijk af te werken. In figuur 3.86 is een selectie van deze hulpstukken te zien. Het aantal panmodellen neemt sterk toe om zo tegemoet te komen aan de hang naar keramische pannen. Voor wat betreft vorm en kleur zijn de verschillen vaak nauwelijks waarneembaar. Door ook nog gebruik te maken van granulaten als grondstof, wordt het product steeds aantrekkelijker in het kader van Duurzaam Bouwen.

3.6 Verankering dakpannen

Volgens het Bouwbesluit moet een keramisch pannendak voldoen aan NEN 6702 Technische grondslagen voor bouwconstructies – TGB 1990 – Belastingen en vervormingen en NEN 6707 Bevestiging van dakbedekkingen – Eisen en bepalingsmethoden. In NPR 6708 Bevestiging van dakbedekkingen – Richtlijnen worden de eisen van NEN 6707 toegelicht met rekenvoorbeelden.De rekenmethode volgens NPR 6708 stelt daarbij de volgende randvoorwaarden:1 open of gesloten gebouwen; 2 open of gesloten onderdak; 3 maximale nokhoogte 20 m; 4 muurspouw mag niet in open verbinding staan met dakspouw; 5 eventuele folie onder pan mag niet in contact kunnen komen met pan; 6 toepassing genormeerde panhaken. De berekening van de verankeringen volgens NEN 6707 is vrij gecompliceerd; leveranciers van dakpannen zijn echter altijd bereid de nodige adviezen te geven. In de verankeringsberekening volgens NPR 6708 moeten de volgende zaken betrokken worden:1 windgebied; 2 bebouwd of onbebouwd gebied; 3 gebouwhoogte; 4 stuwdruk; Figuur 3.85 Verankering gevelpan Bron: Lafarge

06950432_boek.indb 112 16-02-2006 11:38:56

3 HELLENDE DAKEN 113

5 afmeting randzones; 6 stuwdruk in dakzones; 7 weerstand dakpannen; 8 verankering per dakzone.

1 WindgebiedNederland is opgedeeld in drie windgebieden met elk een eigen stuwdrukwaarde voor de

wind. Men moet bepalen in welk windgebied het gebouw is gelegen, figuur 3.87.

2 Bebouwd of onbebouwd gebied NEN 6702 en de bijlagen van NPR 6708 geven een nogal complexe methode om vast te stellen of het gebouw in bebouwd of onbebouwd ge-bied ligt. In geval van twijfel is het raadzaam uit te gaan van onbebouwd gebied.

��������

����������� ���������� ���������

�����������

�����������

������� �������� �����

��������

�������������� ���������

��������������� ��������������������������������

Figuur 3.86 Hulpstukken betonpannen Bron: Lafarge

��������

����������� ���������� ���������

�����������

�����������

������� �������� �����

��������

�������������� ���������

��������������� ��������������������������������

06950432_boek.indb 113 16-02-2006 11:38:56

114

������������

�������������

��������������

Figuur 3.87 Windgebieden

��

���

� �

��

��

��

���

�� �

� �

��

��

���

Figuur 3.89 Randzones volgens NEN 6702

3 Gebouwhoogte href

De referentiehoogte van het gebouw moet wor-den bepaald. Hiermee duidt men de hoogte van de nok tot het maaiveld aan. Voor de berekening volgens NPR 6708 geldt een maximumhoogte van 20 m.

Hoogte Gebied I Gebied II Gebied III

in m Onbebouwd Bebouwd Onbebouwd Bebouwd Onbebouwd Bebouwd

≤ 2 640 640 540 540 460 460< 3 700 640 540 540 460 460< 4 780 640 620 540 490 460< 5 840 640 680 540 550 460< 6 900 640 730 540 590 460< 7 950 640 780 540 630 460< 8 990 640 810 540 670 460< 9 1020 640 850 540 700 460 10 1060 700 880 590 730 500 11 1090 760 910 640 760 540 12 1120 810 940 680 780 580 13 1140 860 960 720 800 610 14 1170 900 990 760 820 640 15 1190 940 1010 790 840 670 16 1210 980 1030 820 860 700 17 1230 1020 1050 850 880 720 18 1250 1050 1070 880 900 750 19 1270 1080 1090 900 910 770 20 1290 1110 1100 930 930 790

Figuur 3.88 Stuwdruk wind pw in N/m2

06950432_boek.indb 114 16-02-2006 11:38:58

3 HELLENDE DAKEN 115

4 Stuwdruk pw

In figuur 3.88 kan vervolgens de stuwdruk-waarde pw van de wind worden afgelezen die voor het gebouw van toepassing is.

5 Afmeting randzonesDe afmetingen van de randzones c, r, s, t en u, figuur 3.89 en 3.90, moeten worden bepaald. Aan de hand van de voorwaarden in figuur 3.91 wordt bekeken welke regel voldoet. De breedte

������������������������������

��

���

������

��

���

��

������������

��

��

��� �

���

����������

��

� �

���

��

���������������������������

��

��

���

�����������������������

��

��

� �

��

��

����

��

��

��

��

������������������������

� �

�� � �

��

����

�����������������������������

��

��

���

��

���

����������������

��

��

Figuur 3.90 Randzones verschillende dakvormen volgens NEN 6702

06950432_boek.indb 115 16-02-2006 11:38:58

116

Regel Voorwaarden Dakzonebreedte a

I d1 ≤ d2 en d1 ≤ 3h 0,1d1

II d2 < d1 en d2 ≤ 3h 0,2d2

III d1 ≤ d2 en d1 > 3h 0,04d1

en d2 > 3h of 0,45h

IV d2 < d1 en d1 > 3h 0,04d2

en d2 > 3h of 0,45h

Figuur 3.91 Afmetingen randzones (voorwaarden)

Dakhelling Dakzone

in ° c r s t u

10–30 1,20 0,96 0,48 0,40 0,4830–55 0,90 0,90 0,60 0,48 0,4855–90 0,90 0,72 0,48 0,40 0,40

Figuur 3.92 Stuwdrukfactor in dakzone (zadeldak met

gesloten onderdak)

van randzone a is afhankelijk van de verhouding tussen de lengte (d2), breedte (d1) en goot-hoogte (h) van het gebouw. Voor de waarde van a moet altijd ten minste 1 m worden aangehou-den.

6 Stuwdruk in randzones pd in N/m2

De rekenwaarde van de stuwdruk in de rand-zones (pd) berekent men door de stuwdruk (pw) te vermenigvuldigen met de stuwdrukfactor uit figuur 3.92.

7 Weerstand dakpannen Rd in N/m2

Nu bepaalt men de rekenwaarde van de weer-stand van de dakpannen tegen opwaaien (Rd). Deze vindt men door het gewicht per m2 van de dakpannen te vermenigvuldigen met de vaste factor (0,9) en de weerstandsfactor uit figuur 3.93 (Rd = 0,9 ∙ cx ∙ gewicht in N/m2). Het ge-wicht is afhankelijk van het dakpanmodel en de overlap. Hiervoor moet men de technische gege-vens van de verschillende panmodellen raadple-gen. De verkregen gegevens worden ingevuld in figuur 3.94. Als de gevonden weerstand Rd kleiner is dan de waarde van de stuwdruk pd, is het nodig de dakzone te verankeren.

Dakhelling in ° cx

15 1,0620 1,0625 1,0530 1,0435 1,0240 0,9945 0,9550 0,9155 0,8660 0,8065 0,7470 0,6775 0,6080 0,5285 –90 –

Figuur 3.93 Weerstandsfactor cx (zadeldak met gesloten

onderdak)

Dakzone c r s t u

Pd

Rd

VerankeringBreedte a in m

Figuur 3.94 Bepaling verankering

8 Verankering per zoneHierbij wordt de rekenwaarde van de bevesti-gingsmiddelen (panhaken) en het aantal per m2 genomen. Bij het gebruik van genormeerde pan-haken voldoet in de meeste gevallen een dam-bordsgewijze verankering, dat wil zeggen, één panhaak om twee dakpannen vast te zetten, figuur 3.95. In alle situaties wordt voor de rand en nok van het dak een rekenwaardeweerstand tegen afwaaien van 200 N/m2 geëist. Hieruit volgt dat vorsten, gevelpannen, chaperonpannen en alle pannen rondom dakdoorbrekingen onder alle omstandigheden moeten worden vastge-zet.

In plaats van per situatie een berekening te maken, kan men ook gebruikmaken van figuur 3.101 en 3.102. De cijfers hierin komen voort uit berekeningen.

06950432_boek.indb 116 16-02-2006 11:38:59

3 HELLENDE DAKEN 117

Figuur 3.95 Dambordsgewijze verankering

RBB-euro-panhaak Rekenwaarde

RBB sneldek 240 NRBB neroma 240 NRBB utrechter 240 NRBB tuile du nord 200 NRBB stonewold 130 NRBB astratto 130 N

Figuur 3.96 Rekenwaarde RBB euro panhaken

(TNO-getest)

Voorbeeld

Gebied I, dakhelling 45°Eisen:

• bij h = 13,75 m: hele dakvlak dambordsgewijs;

• bij h = 14,25 m: rand volledig, overig dambordsgewijs.

Gebied II, dakhelling 40°Eisen:

• bij h = 5,90 m: alleen rand dambordsgewijs;

• bij h = 6,10 m: hele dak dambordsgewijs.

Keramische pannen worden meestal verankerd met een dubbele panhaak. Deze wordt zodanig in de panlat getikt, dat de twee vleugels zowel de onder- als de bovenrand van twee diagonaal aanliggende pannen klemmen, figuur 3.97.Een nieuwe manier om dakpannen snel en stevig vast te zetten, is de klikhaak, figuur 3.98. Deze

Figuur 3.97 Dubbele panhaak Bron: Koramic

Figuur 3.98 Klikhaak Bron: Koramic

Figuur 3.99 Vorstklem Bron: Koramic

wordt om de panlat getrokken en vervolgens in de zijsluiting van de pan geklikt.Veel keramische pannen zijn voorzien van een ingestanst gaatje in de kopsluiting, waardoor zij eenvoudig met schroeven kunnen worden vast-gezet.Vorsten voor de nokafwerking moeten eveneens mechanisch worden vastgezet, bijvoorbeeld door middel van een vorstklem, figuur 3.99.

Om aan de eisen van verankering te voldoen, kunnen gevelpannen worden vastgeschroefd. In de windgebieden I en II verdient het aanbeveling de gevelpannen diagonaal vast te zetten met

06950432_boek.indb 117 16-02-2006 11:39:01

118

Figuur 3.100 Bevestiging keramische gevelpannen

Bron: Koramic

een panhaak (rechtsboven) en vast te schroeven door de flap (linksonder), figuur 3.100. Voor bebouwde gebieden heeft Koramic vergelijkbare richtlijnen in tabelvorm verwerkt.

Bij alle daken moeten rondom dakvensters, zonnepanelen, schoorstenen en dakkapellen alle pannen over een strook van twee rijen met panhaken worden vastgezet om opwaaien te voorkomen. De term opwaaien suggereert dat de pannen van het dak zouden worden afgeblazen. In de praktijk blijkt echter dat er vaker schade ontstaat doordat de pannen door zuiging wor-den getild dan door directe windkracht.

Gebruik afleestabellen in figuur 3.101 en 3.102Bij gebruik van figuur 3.101 en 3.102 moet eerst worden bepaald in welk windgebied het bouwwerk is gelegen en of het inderdaad om een onbebouwd gebied gaat. Vervolgens moet worden vastgesteld met welke dakvorm het desbetreffende dak overeenkomt, figuur

Dakhel- Nokhoogte (h) in m en verankering

ling in ° Gebied I Gebied II Gebied III

c c* r s t u s* c c* r s t u s* c c* r s t u s*

10 7 7 ■ 4 6 4 2 13 13 ■ 7 12 7 4 ■ ■ ■ 12 15 12 715 7 7 ■ 4 6 4 2 13 13 ■ 7 12 7 4 ■ ■ ■ 12 15 12 720 7 7 ■ 4 6 4 2 13 13 ■ 7 12 7 4 ■ ■ ■ 12 15 12 725 7 7 ■ 4 6 4 2 13 13 ■ 7 12 7 4 ■ ■ ■ 12 15 12 730 ■ ■ ■ ■ 4 4 ■ ■ ■ ■ 4 7 7 ■ ■ ■ ■ 6 12 12 ■35 ■ ■ ■ ■ 3 3 ■ ■ ■ ■ 3 6 6 ■ ■ ■ ■ 6 11 11 ■40 ■ ■ ■ ■ 3 3 ■ ■ ■ ■ 3 6 6 ■ ■ ■ ■ 6 10 10 ■45 14 14 14 ■ 3 3 14 ■ ■ ■ 3 5 5 ■ ■ ■ ■ 5 9 9 ■50 12 12 12 ■ 2 2 12 ■ ■ ■ 3 5 5 ■ ■ ■ ■ 4 8 8 ■55 10 ■ ■ 2 3 3 ■ ■ ■ ■ 4 6 6 ■ ■ ■ ■ 7 11 11 ■60 8 ■ ■ ■ 3 3 ■ 14 ■ ■ 3 5 5 ■ ■ ■ ■ 6 9 9 ■65 6 13 13 ■ 2 2 13 11 ■ ■ 3 4 4 ■ ■ ■ ■ 5 7 7 ■70 4 9 9 ■ ■ ■ 9 8 ■ ■ ■ 3 3 ■ 14 ■ ■ 4 6 6 ■75 3 6 6 ■ ■ ■ 6 6 11 11 ■ ■ ■ 11 10 ■ ■ ■ 4 4 ■

Verklaring:11 Tot 11 m niet verankeren, vanaf 11 m dambordsgewijs.12 Tot 12 m dambordsgewijs, boven 12 m volledig verankeren.■ Altijd dambordsgewijs verankeren.

Figuur 3.101 Verankering bij zadeldaken

06950432_boek.indb 118 16-02-2006 11:39:01

3 HELLENDE DAKEN 119

3.90, en of de verankeringen volgens figuur 3.101 of 3.102 moeten worden bepaald. Vervolgens kan in de desbetreffende tabel het verankeringssysteem in de randzones worden afgelezen en tot welke hoogte van het ge-bouw in de zones (t) en (u) geen verankering nodig is. Als de hoogte van het gebouw gro-ter is dan de opgegeven waarde in de tabel, moet dambordsgewijs worden verankerd. In de gevallen waarin het vakje is gearceerd, geldt dat vanaf die hoogte volledige veranke-ring nodig is.

3.7 Dakdoorbrekingen bij pannendaken

Onder dakdoorbrekingen verstaat men alle constructies waarbij het dakvlak wordt onder-broken of doorbroken door andere bouwdelen. Een pannendak is het eenvoudigst waterdicht te maken en te houden als het dak over de totale oppervlakte wordt dichtgelegd. Zodra er onder-

Dakhel- Nokhoogte (h) in m en verankering

ling in ° Gebied I Gebied II Gebied III

c r s t u s* c r s t u s* c r s t u s*

10 4 7 ■ 6 4 2 7 13 ■ 12 7 4 13 ■ 3 15 12 715 4 7 ■ 7 4 2 8 13 ■ 12 7 4 13 ■ 3 15 12 720 4 7 ■ 7 4 2 8 13 ■ 12 7 4 13 ■ 3 15 12 725 7 7 ■ 6 4 2 13 13 ■ 12 7 4 ■ 4 3 15 12 730 7 ■ ■ 4 4 ■ 13 ■ 4 7 7 ■ ■ ■ 6 12 12 ■35 6 ■ ■ 3 3 ■ 12 ■ 3 6 6 ■ ■ ■ 6 11 11 ■40 6 ■ ■ 3 3 ■ 11 ■ 3 6 6 ■ ■ ■ 6 10 10 ■45 5 14 ■ 3 3 14 10 ■ 3 5 5 ■ ■ ■ 5 9 9 ■50 5 12 ■ 2 2 12 8 ■ 3 5 5 ■ ■ ■ 4 8 8 ■55 10 10 ■ 2 2 ■ ■ ■ ■ 4 4 ■ ■ ■ 4 7 7 ■60 8 8 ■ ■ ■ ■ 14 14 ■ 3 3 ■ ■ ■ 3 6 6 ■65 6 6 ■ ■ ■ 13 11 11 ■ 3 3 ■ ■ ■ ■ 5 5 ■70 4 4 ■ ■ ■ 9 8 8 ■ ■ ■ ■ 14 14 ■ 4 4 ■75 3 3 11 ■ ■ 6 6 6 ■ ■ ■ 11 10 10 ■ ■ ■ ■

Verklaring:11 Tot 11 m niet verankeren, vanaf 11 m dambordsgewijs.12 Tot 12 m dambordsgewijs, boven 12 m volledig verankeren.■ Altijd dambordsgewijs verankeren.

Figuur 3.102 Verankering bij lessenaarsdaken

brekingen in de dakbedekking ontstaan, is er een verhoogde kans op lekkage of afwaaien van pannen. Aan dit probleem is aandacht besteed in paragraaf 3.6, waarin de verankering van kerami-sche en betonnen dakpannen is behandeld.Totaal dichtgelegde daken komen weinig voor. Meestal is er wel een onderbreking doordat an-dere bouwdelen het dakvlak snijden of kruisen. Men onderscheidt de volgende dakdoorbrekin-gen:

• bouwkundige afvoerkanalen, paragraaf 3.7.1;

• installatietechnische afvoerkanalen, paragraaf 3.7.2;

• dakkapellen, paragraaf 3.7.3;

• dakvensters, paragraaf 3.7.4;

• zonnepanelen, paragraaf 3.7.5.

3.7.1 Bouwkundige afvoerkanalen In de terminologie wordt onderscheid gemaakt tussen kanalen en leidingen. Over het algemeen gaat men ervan uit dat kanalen bouwkundig zijn en leidingen tot de installatie horen. De volgende vraag die zich dan aandient is: wat

06950432_boek.indb 119 16-02-2006 11:39:02

120

is bouwkundig? Als regel wordt gesteld dat daar waar het ene constructiedeel het andere constructiedeel doorsnijdt, er sprake is van een bouwkundig knooppunt. Daar waar onderdelen van een installatie worden aangelegd die uit-sluitend binnen de woning blijven, spreekt men van leidingen. Daar waar bijvoorbeeld een afvoer door een muur of een dak gaat, spreekt men van kanalen.Er zijn afvoerkanalen die door de hoofdaannemer worden aangebracht en afvoerkanalen die door de installateur worden aangebracht. Daarom wordt hier onderscheid gemaakt tussen bouw-kundige en installatietechnische afvoerkanalen.

SchoorsteenkanalenEr is een tijd geweest dat het aantal en de af-metingen van de schoorsteenkanalen op het dak van een woning de status van de bewoner weerspiegelden. Op elk schoorsteenkanaal werd namelijk een bepaalde belasting geheven. Dit kwam weer voort uit het feit dat een stookplaats in principe ook een mogelijke brandhaard was. Tot ongeveer 1960 was het normaal dat een woning van een gemetselde schoorsteen werd voorzien. Vanaf het moment dat de verwarming van de woningen niet meer met steenkool als brandstof maar met aardgas plaatsvond, is ook de uitvoering van de rookgasafvoerkanalen sterk veranderd.Het schoorsteenkanaal moest de hoge tempe-raturen van de rookgassen kunnen weerstaan. De afzetting van roet en teer veroorzaakte nogal eens een schoorsteenbrand. Omdat de schoor-steenkanalen door de houten constructies van vloeren en daken heen moesten worden ge-voerd, was een degelijke constructie vereist. Een goed uitgevoerd stenen schoorsteenkanaal moet eigenlijk schoon kunnen branden zonder dat de omliggende constructie vlam vat.

Met de komst van de gasgestookte verwarming is ook het dubbelwandige rookgasafvoerkanaal geïntroduceerd. De uitvoering hiervan gaf een grote besparing op arbeid en materiaal. Archi-tectonisch was dit in veel gevallen niet zo fraai. Het beter kierdicht bouwen in combinatie met meer aandacht voor de luchtkwaliteit in de wo-ning zorgde ook voor de daarvoor noodzakelijke ventilatie-uitmondingen op het dak. Er verscheen

op de daken een bonte verzameling van pijpen in allerlei vormen en materialen, die vaak ook nog net niet onder de goede helling stonden. Het zoveel mogelijk bij elkaar laten uitkomen van alle afvoeren werd een uitdaging voor elke zichzelf respecterend ontwerper. Het was dan ook nog lange tijd gebruikelijk dat in de woning met pijpen werd gewerkt die boven het dak in een traditionele schoorsteen uitmondden. Later werd bovendaks ook wel met een prefab-schoor-steen gewerkt, die als één geheel op zijn plaats werd gezet. Een goedkoper alternatief is de prefab-kunststof schoorsteen, figuur 3.103. Al is het technisch niet noodzakelijk, een gemetselde schoorsteen op een hellend dak wordt door velen als een waardevol element binnen de totale vormgeving ervaren.

Figuur 3.103 Prefab-kunststof schoorsteen

Bron: Ubbink Nederland bv

06950432_boek.indb 120 16-02-2006 11:39:02

3 HELLENDE DAKEN 121

Gemetselde schoorsteenEen gemetselde schoorsteen met twee kanalen was een vrij veel voorkomende constructie. Eén kanaal diende dan bijvoorbeeld als rookgas-afvoer voor de kachel, terwijl het andere kanaal als ventilatiekanaal of toevoerkanaal van verbran-dingslucht diende. Bij een modernere constructie kan hier in plaats van de kachel een open haard worden gelezen.Moderne cv-ketels (HR-ketels) kunnen niet op dergelijke schoorsteenkanalen worden aangeslo-ten, omdat ze de toevoer van verbrandingslucht en de afvoer van rookgassen verwerken volgens een zogenaamd gesloten systeem. Wel is het mogelijk de voor een gesloten verbrandings-systeem noodzakelijke dubbelwandige afvoer door een schoorsteenkanaal heen te voeren.

Een schoorsteenkanaal wordt bij voorkeur tegen een bouwmuur gesitueerd, zodat het kanaal tot aan het dak kan worden gesteund. Een vrijstaand kanaal heeft als nadeel dat het zeer veel ruimte inneemt.De benodigde ruimte wordt uiteraard bepaald door de afmetingen van het kanaal. Voor bij-voorbeeld een open haard is een kanaal nodig van 220 × 220 mm of 200 × 200 mm. Een rond afgewerkt kanaal heeft de voorkeur, omdat het een betere natuurlijke trek geeft en de beno-digde ruimte relatief gering is. Bij ronde kanalen mag de doorsnede ook kleiner zijn, bijvoorbeeld ∅ 200 mm. Dit is mogelijk door het aanbrengen van een stalen buis die rondom wordt aangestort met een brandwerend isolatiemateriaal, bijvoor-beeld perlietkorrels, figuur 3.104. Het gemet-selde kanaal wordt dan aan de buitenkant niet warm, wat verkleuring van het stucwerk voor-komt. Ook koelt de buis niet snel af, waardoor de natuurlijke trek wordt bevorderd. Het gemet-selde schoorsteenkanaal wordt in principe in het verband van de bouwmuur opgenomen.

��������������������������

Figuur 3.104 Vierkant gemetseld kanaal met metalen buis

Een andere oplossing die relatief weinig ruimte inneemt, is gebruik te maken van isolerende schoorsteenelementen, figuur 3.105. Deze elementen zijn zodanig geconstrueerd, dat ze thermische uitzetting kunnen opvangen. Deze elementen staan min of meer los van de muur, wat extra zorg vraagt bij de afwerking van de wand als bijvoorbeeld het stucwerk doorloopt. Spanningsverschillen kunnen dan scheurvorming tot gevolg hebben. Om die reden moet het stuc-werk bij de inwendige hoek worden ingesneden.

Figuur 3.105 Schoorsteenelement

Een zeer degelijke, maar dure oplossing is het kanaal vanaf de begane grond uit te voeren als spouwmuur, figuur 3.106. Boven het dak moet een gemetselde schoorsteen altijd als spouw-muur worden uitgevoerd, zodat een goede waterdichte aansluiting met het dak te maken is. Spouwisolatie is hier niet nodig, waardoor een spouwmuurdikte van 270 mm voldoende is. Door deze muurdikte te kiezen, kan men de buitenwerkse maat van de schoorsteen op kop-penmaat maken.

Figuur 3.106 Kanaal uitgevoerd als spouwmuur

Als de uitvoering van het kanaal onder het dak anders is dan boven het dak, moet er een over-gang worden gemaakt. Deze overgang kan op de zoldervloer beginnen of net onder het dak. De overgang beginnen op de zoldervloer is een-

06950432_boek.indb 121 16-02-2006 11:39:03

122

voudiger, maar kost meer materiaal. Als de over-gang net onder het dak wordt gemaakt, komt over het onderste deel een betonplaatje, waarop dan in de spouw verder wordt gewerkt. Ook kan vanaf deze plaats een prefab-schoorsteen wor-den toegepast die op het bouwterrein op een betonplaat is gemetseld, figuur 3.107.

�������

������� �������������

���������������

������������

Figuur 3.107 Schoorsteen op betonnen plaat (en verwij-

zing naar details)

Voor de detaillering maakt het nogal verschil of een schoorsteen door de nok gaat of op een willekeurige plaats door het dakvlak. Daarnaast is de hoogte die de schoorsteen boven het dak uitsteekt aan voorschriften gebonden. Als een afvoer moet functioneren door natuurlijke trek, moet een schoorsteen die door de nok gaat daar 500 mm bovenuit steken. Voor afvoeren die op een willekeurige plaats door het dak gaan, is dit afhankelijk van de dakhelling en de plaats en hoogte van de belendende bebouwing. NEN 2757 Toevoer van verbrandingslucht en afvoer van rook van verbrandingstoestellen in gebouwen – Bepalingsmethoden geeft richtlijnen voor de uitmonding van rookgasafvoerkanalen.

De schoorsteen gaat niet in alle gevallen lood-recht boven de stookplaats door het dak. Wan-neer de gewenste plaats van de dakdoorvoer en de stookplaats niet loodrecht boven elkaar lig-gen, moet het kanaal worden ‘versleept’. Versle-pen betekent in dit geval het onder een helling metselen van een kanaal. Om de natuurlijke trek niet al te zeer te belemmeren, mag de hellings-hoek niet kleiner zijn dan 60°.

Schoorsteen door nokVoor de detaillering wordt uitgegaan van een gordingenkap met isolerende dakelementen en keramische pannen. Uitgangspunt is te allen tijde dat er geen brandbare delen in de schoor-

����������

�����������

����������

�����������

�������������

�������������

���������

�������

�������

Figuur 3.108 Slaperspantje bij schoorsteen door nok

06950432_boek.indb 122 16-02-2006 11:39:04

3 HELLENDE DAKEN 123

steenwand mogen worden opgelegd. Gaat de schoorsteen door de nok, dan moet de onder-broken nokgording worden opgevangen. Dit gebeurt met een slaperspantje dat op de lager gelegen gordingen rust, figuur 3.108. Naast de schoorsteen wordt een hulpgording gelegd om de dakplaat te steunen.

Omdat de buitenspouwmuur niet waterdicht is, moet er een waterkerende laag van lood of kunststof folie worden aangebracht, figuur 3.109-1. Deze waterkerende laag loopt vanuit een voeg in de binnenspouwmuur door de spouw, door de buitenspouwmuur en over de wel van de dakpan. Hierdoor staat de buiten-spouwmuur geheel op de waterkerende laag. Dit is geen probleem, omdat de binnenspouwmuur wordt doorgemetseld en de buitenspouwmuur daaraan is gekoppeld door de spouwankers.

De waterkerende laag kan op twee manieren worden aangebracht:

Manier 11 Buitenspouwmuur volgens dakhelling opmet-selen tot ongeveer 100 mm boven nokvorst.2 Binnenspouwmuur volgens dakhelling op-

� ������������������������������� � �������� �������������

��������������

��������������������

�������������

����

����

����

����

��������������������

����������������������������

metselen tot drie lagen hoger dan buitenspouw-muur.3 Waterdichte laag uit één stuk of tot één stuk gelast over spouw en buitenspouwmuur aan-brengen, aan alle kanten afwaterend naar buiten.4 Schoorsteen opmetselen tot gewenste hoogte.5 Waterdichte laag over wel dakpannen vormen. Waterdichte laag is zichtbaar als rechte lijn vol-gens dakhelling.

Manier 21 Buitenspouwmuur volgens dakhelling traps-gewijs opmetselen tot circa 100 mm boven nok-vorst.2 Binnenspouwmuur ook trapsgewijs opmetse-len, maar drie lagen hoger.3 Waterdichte laag in delen aanbrengen, waar-bij hoger gelegen deel lagere moet overlappen. Achterkant moet in spouw iets worden opgezet.4 Schoorsteen opmetselen tot gewenste hoogte.5 Waterdichte laag over wel dakpannen vormen. Waterdichte laag is aan zijkant schoorsteen zicht-baar in vorm van trapjes volgens dakhelling, zo-genaamde loketten, figuur 3.110.

Om het metselwerk extra sterk te maken, is het goed om het verse metselwerk meteen te voe-

Figuur 3.109 Details schoorsteen op betonnen plaat

06950432_boek.indb 123 16-02-2006 11:39:04

124

�����

Figuur 3.110 Loketten

gen. Dit is in alle situaties beter voor de kwaliteit van het metselwerk, hoewel de kans op kleur-verschillen in het gevelvlak dan erg groot is. Bij de schoorsteen kan dit werk op één dag plaatsvinden.

Schoorsteen op willekeurige plaats door dakvlakGaat een schoorsteen op een willekeurige plaats door het dakvlak, dan kan deze tussen twee gordingen doorgaan. In dat geval worden naast de schoorsteen tussen de gordingen een of twee slapers aangebracht, figuur 3.111. Staat de schoorsteen tegen een kopgevel, dan is er maar één slaper nodig.Om de onderbroken dakplaat te steunen, worden er twee hulpgordingen aangebracht die in de slapers rusten. Een slaper kan ook een onderbro-ken gording steunen als de schoorsteen juist op de plaats van de gording door het dak gaat. Dit moet wel zoveel mogelijk worden voorkomen.

Aan de onderkant en de zijkanten van de schoor-steen is de detaillering gelijk aan die van de schoorsteen die door de nok gaat. Aan de ach-

�����������

�������

������

�������

Figuur 3.111 Constructie rondom dakdoorbreking

terkant van de schoorsteen ontstaat een situatie die de nodige aandacht vraagt. Daar waar de dakpannen tegen de schoorsteen lopen, moet er een soort goot worden gemaakt. Dit wordt een zaalgoot of zaling genoemd, figuur 3.109-2. Bij het ontwerpen van het detail van de zaalgoot zijn twee zaken belangrijk:1 pannenlijn (lijn die over hoogste punten pan-nen loopt);2 bodem zaalgoot.

De gootbodem moet zo hoog worden aange-bracht, dat hij gedeeltelijk boven de pannenlijn uitkomt. Hierdoor kan het water van achter de schoorsteen te allen tijde worden afgevoerd naar de pannen die naast de schoorsteen lopen. De gootbodem kan worden gemaakt van een plaatje triplex op een paar jukjes of van een restje dak-plaat op een paar klossen. Waar de pannen met het ondereinde aansluiten op de zaalgoot, krijgt men dezelfde detaillering als bij de dakvoet. Hierbij moet men dus ook rekening houden met een opgehoogde panlat en een volgelschroot-profiel. De gootbekleding van de zaalgoot is van lood, zink of kunststof folie. Als de aansluiting tussen de schoorsteen en het omliggende dak zo strak mogelijk moet worden, is het ook mogelijk om het water vanuit de zaalgoot af te voeren via een verholen goot onder de dakpannen naar de goot bij de dakvoet. Dit houdt wel een groter ri-sico in voor wat betreft de waterdichtheid, zeker als er een aanzienlijk stuk dakvlak op de zaalgoot afwatert. De verholen goot komt aan de orde bij de detaillering van de dakkapel, paragraaf 3.7.3.

3.7.2 Installatietechnische dakdoorvoerenDe installatietechnische dakdoorvoeren vormen het eind- of beginpunt van een leidingstelsel in het gebouw. De verschillende dakdoorvoeren staan meestal ten dienste van een verwarmings-systeem, ventilatie, koeling of riolering. Ze wor-den onderscheiden in:1 rookgasafvoeren;2 ventilatiedakdoorvoeren;3 rioolontspanningsdakdoorvoeren.

▶▶ Zie deel 6a Elektrotechnische en sanitaire

installaties en 6b Werktuigbouwkundige installaties

en Gasinstallaties voor een bespreking van de

verschillende leidingstelsels

06950432_boek.indb 124 16-02-2006 11:39:05

3 HELLENDE DAKEN 125

1 RookgasafvoerenVoor een waterdichte aansluiting tussen de rook-gasafvoer en de dakpannen zijn per diameter en per pansoort speciale doorvoerpannen van aluminium of kunststof in de handel, die gewoon met de overige pannen worden meegedekt. Be-halve voor de standaard dakhellingen van 45° en 30° zijn er voor andere dakhellingen verstelbare hulpstukken in de handel. Hierdoor is het altijd mogelijk om de afvoer verticaal te plaatsen.

Rookgasafvoeren zijn altijd dubbelwandig. Dit is noodzakelijk voor een brandwerende aansluiting en vermindert of reguleert tevens de kans op condensvorming in de afvoer.De exacte plaats van de sparing in het dak wordt bepaald na het uitleggen van de pannen. De naad tussen de afvoerpijp en de dakplaat kan worden volgeschuimd of beter, dichtgestopt met minerale wol. Als de pijp onder het dak weinig speling heeft, kan in een uitzonderlijk geval een loden pan worden gemaakt. Uit het oogpunt van milieu moet het gebruik van lood echter zoveel mogelijk worden vermeden.

Er moet duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen afvoeren van conventionele en VR-ketels en afvoeren van HR-ketels.

Conventionele afvoerAfvoeren van conventionele en VR-ketels werken volgens het systeem van natuurlijke trek, dat wil zeggen, de afvoer van rookgassen vindt plaats door drukverschillen in de afvoer en door het feit dat warme lucht opstijgt. Dit principe stelt eisen aan de plaats en hoogte van de afvoer. In NEN 2757 zijn deze eisen omschreven. De factoren die bij de plaats en hoogte van de afvoer onder andere een rol spelen, zijn:

• dakhelling;

• belemmeringen. Kort samengevat komt het hierop neer dat de uitmonding van een rookgasafvoer minimaal 500 mm boven het dakvlak moet uitsteken en minimaal 500 mm hoger moet liggen dan de denkbeeldige lijn die wordt getrokken onder een hoek van 45° vanuit elk willekeurig punt in de omgeving. Verder dient bij het kiezen van de uit-mondingsplaats aandacht te worden besteed aan

de positie ten opzichte van de gevelopeningen (ramen, deuren en dakvensters). De plaats van de uitmonding is ook gebonden aan de afstand tot de belendende bebouwing.

Doorvoer HR-ketelDe doorvoer voor een HR-ketel is voor wat be-treft het functioneren van de afvoer niet plaats-gebonden. Wel is men gebonden aan NEN 2757 voor wat betreft de nabijheid van gevel-openingen en belendende bebouwing. Een HR-ketel werkt volgens een gesloten systeem, dat wil zeggen, de verbrandingsruimte van de ketel staat niet in directe verbinding met de ruimte waarin de ketel is geplaatst. Dit houdt dan ook in dat de noodzakelijke verbrandingslucht niet aan de ruimte wordt onttrokken, maar rechtstreeks van buiten komt.

In de ketel wordt door een ventilator een ver-hoogde druk opgebouwd die verbrandingslucht aanzuigt en verbrandingsgassen naar buiten perst. Hiervoor wordt gebruikgemaakt van een dubbelwandige afvoer. Door de binnenbuis wor-den de rookgassen afgevoerd en tussen de bin-nen- en buitenbuis wordt de verbrandingslucht aangezogen. Hierdoor wordt de verbrandings-lucht dan tevens voorverwarmd met de rest-warmte uit de rookgassen. Dit is één facet van het HR-systeem. Doordat de rookgassen onder druk naar buiten worden afgevoerd, is er geen behoefte aan natuurlijke trek en kan de afvoer op elke willekeurige plaats en onder elke hoek door de gevel of het dak gaan, figuur 3.112. Het is ook mogelijk een horizontale dakdoorvoer te maken.

2 VentilatiedakdoorvoerenDe dakdoorvoer voor een ventilatiekanaal is in principe gelijk aan de doorvoer van een rookgas-afvoer. Voor de brandwerendheid is een dubbel-wandige uitvoering niet nodig. Om terug-stromen van gecondenseerd ventilatievocht te voorkomen, is een dubbelwandige uitvoering wel gewenst. Alleen bovendaks is het kanaal gedeeltelijk dubbelwandig en wel zo geconstru-eerd, dat het condensvocht tussen de twee wan-den door naar buiten wordt afgevoerd, figuur 3.113.

06950432_boek.indb 125 16-02-2006 11:39:05

126

Deze dakdoorvoeren zijn er voor dakhellingen van 25 tot 55°, waarmee het binnen dit bereik altijd mogelijk is de afvoer mooi verticaal te zet-ten. De aansluiting met het omliggende pannen-dak vindt plaats met panindekstukken die voor de meest voorkomende panmodellen leverbaar zijn, figuur 3.114. Evenals boven het dak kan onder het dak worden gebruikgemaakt van een

Figuur 3.114 Ventilatiedakdoorvoer

Bron: Ubbink Nederland bv

Figuur 3.115 Dakdoorvoermanchet

Bron: Ubbink Nederland bv

�������������

�������������

Figuur 3.112 Verticale dakdoorvoer voor HR-ketel

Bron: Ubbink Nederland bv

Figuur 3.113 Condensvocht afgevoerd naar buiten

Bron: Ubbink Nederland bv

06950432_boek.indb 126 16-02-2006 11:39:07

3 HELLENDE DAKEN 127

hulpstuk om een verticale aansluiting tot stand te brengen. Dit zogenaamde dakdoorvoermanchet kan bij verschillende dakhellingen worden toege-past, figuur 3.115.De diameters van deze dakdoorvoeren kunnen variëren van 110 tot 166 mm uitwendig, af-hankelijk van de functie: ventilatie van toilet, badkamer of keuken, natuurlijk of mechanisch, enkelvoudig of in combinatie.

3 RioolontspanningsdakdoorvoerenIn het leidingstelsel van een binnenriolering kan door een geheel gevulde leiding een onderdruk in het achterliggende deel van het leidingstelsel ontstaan, waardoor bijvoorbeeld de sifons van wastafels worden leeggezogen. Een van de me-thoden om dit probleem tegen te gaan, is het doortrekken van een standleiding tot boven het dak, waar in voorkomende gevallen buitenlucht kan worden aangezogen. Als dit een open ver-binding is, moet die in elk geval ruim boven het hoogst gelegen dakvenster uitmonden om

Figuur 3.116 Rioolontspanningsdakdoorvoer

Bron: Ubbink Nederland bv

Figuur 3.117 Rioolontspanningspan

Bron: Ubbink Nederland bv

stankoverlast te voorkomen. De situering van de leiding en het dakvenster maakt dit echter niet altijd mogelijk. Er zijn ook ventilatie-ventielen die in normale omstandigheden dicht zijn, maar in geval van optredende onderdruk de gewenste lucht kunnen aanzuigen. Deze ventielen hebben wel meer weerstand. De hiervoor benodigde dakdoorvoeren kunnen universeel zijn met bijgeleverde specifieke kunststof panstukken, figuur 3.116. Ook zijn er speciale rioolontspanningspannen, figuur 3.117.

3.7.3 DakkapellenEen dakkapel is een uitbouw op een hellend dak die tot doel heeft meer ruimte (inhoud) te bieden aan een (verblijfs)ruimte onder de kap. Tevens kan een dakkapel dienen voor de toe-treding van daglicht en een functie hebben bij natuurlijke ventilatie.Een eenvoudige dakkapel, het meest voor-komende type, is een gat in het dak dat aan de voorkant wordt afgesloten door een verticaal staand rechthoekig kozijn, aan de zijkanten afge-sloten door verticale dichte wanden en aan de bovenkant voorzien van een plat dak.Iets ingewikkelder wordt het als ook de zijwan-den als lichtkozijn moeten worden uitgevoerd. Een hellend dak in de vorm van een lessenaars- of zadeldak hoort ook tot de mogelijkheden. Bij een dakkapel uitgevoerd met een zadeldak is een driehoekig frontkozijn een logisch gevolg, wat een speciale detaillering vraagt.Een dakkapel kan ook als een prefab-bouwdeel worden aangeleverd. De details vertonen dan weinig verschil met die van een dakkapel die ter plaatse wordt gemaakt. Dit geldt natuurlijk al-leen voor dakkapellen die hoofdzakelijk uit hout of plaatmateriaal zijn samengesteld.Complete dakkapellen, figuur 3.118, hebben hun eigen specifieke details. Zoals al eerder bij de maatvoering van het pannendak is aange-geven, moeten de dakkapellen op moduulmaat worden gemaakt, om te voorkomen dat er naast de dakkapellen met gezaagde pannen moet wor-den gewerkt. Vanzelfsprekend moet men om de-zelfde reden ook veel aandacht schenken aan de plaats van de raveling waaromheen de dakkapel wordt opgebouwd.

06950432_boek.indb 127 16-02-2006 11:39:08

128

Figuur 3.118 Prefab-dakkapel

Een rechthoekige dakkapel is als volgt opge-bouwd:◆ kozijn met naar buiten of binnen draaiende ramen;◆ dichte zijwanden;◆ plat dak.

◆ KozijnHet kozijn van een dakkapel kan op precies de-zelfde manier zijn samengesteld als alle andere kozijnen. Past men in de gevels bijvoorbeeld houten kozijnen toe volgens KVT 1995 Voorbeeld-details van kozijnaansluitingen, serie 114/67 BU, dan krijgt het kozijnhout voor de dakkapel ook deze profilering. De profilering van het kozijn-hout voor hetzelfde project moet zomin mogelijk afwijkingen vertonen, omdat anders de freesma-chines op de timmerfabriek moeten worden ver-steld, wat onnodig kostenverhogend werkt.De aansluitingen tussen het kozijn en de overige delen van de dakkapel moeten dus worden aan-gepast aan de profilering van het kozijnhout. De tendens om uit het oogpunt van inbraakwerend-heid en onderhoud ook houten kozijnen uit te voeren met naar binnen bewegende delen, komt hier goed van pas.Windgevoeligheid en moeilijk uit te voeren on-derhoud zijn een groot nadeel van naar buiten bewegende delen bij een dakkapel. Een detaille-ring volgens KVT 1995 serie 114/51 BI is dan ook aan te bevelen.

◆ Dichte zijwandenDe zijwanden van de dakkapel moeten als een deel van de uitwendige scheidingsconstructie een thermische isolatiewaarde hebben van Rc > 2,5 m2 ∙ K/W. Het is in verband met de benodigde isolatiewaarde niet mogelijk om de zijwanden op te bouwen vanuit de dikte van de kozijnstijlen. Een kozijnstijl van 67 mm dik maakt het bijna onmogelijk om een wand met een vol-doende thermische isolatie te halen. Bij naar bin-nen draaiende ramen slaagt men daar al helemaal niet in. Door de wanddikte naast het kozijn te plaatsen, krijgt men weliswaar veel materiaal in het zicht, maar vergroot men ook de mogelijkhe-den om binnen een (rol)gordijn kwijt te kunnen.De opbouw van de zijwand kan er als volgt uitzien:◆ binnenbeplating van gipsvezelplaat, dik 12,5 mm;◆ dampremmende laag;◆ verticale ribben (40 × 96 mm) waartussen 100 mm minerale wol;◆ verticale latten (19 × 71 mm);◆ buitenbeplating van volkern kunststof.

Door de latten over de verticale ribben te beves-tigen, wordt het isolatiemateriaal vastgeklemd en ontstaat er tussen isolatie en buitenbeplating een luchtspouw die kan worden geventileerd. Vooral met het oog op de moeilijke bereikbaarheid is de keuze voor een vrij kostbaar, maar onderhouds-arm materiaal voor de buitenafwerking alleszins gerechtvaardigd.

◆ Plat dakDe constructie van een plat dak boven een dak-kapel is niet anders dan de constructie van een normaal plat dak. De voorkeur gaat uit naar een warmdak. Er kan gewerkt worden met en zonder overstek. De opbouw van het dak kan er als volgt uitzien:

• plafond van gipsvezelplaat;

• dampremmende laag;

• ribben (40 × 71 mm);

• sandwichplaat;

• bitumineuze of kunststof dakbedekking.

Detaillering dakkapelDe totale constructie wordt bekeken aan de hand van de volgende details, figuur 3.119:

06950432_boek.indb 128 16-02-2006 11:39:09

3 HELLENDE DAKEN 129

1 kozijn – hellend dak;2 kozijn – plat dak;3 plat dak – hellend dak;4 kozijn – zijwand;5 zijwand – plat dak;6 zijwand – hellend dak.

�������

�������

�������

�������

�������

�������

�������

�������

�������

Figuur 3.119 Verwijzing naar detailleringen dakkapel in

figuur 3.121, 3.122 en 3.123

1 Kozijn - hellend dakDe plaats en grootte van het kozijn worden in eerste instantie in het aanzicht van de gevel be-paald. De verhouding tussen het dakvlak en de dakkapel moet in combinatie met een eventuele schoorsteen en de indeling van de gevel één ge-heel vormen. In verband met de veiligheid voor kleine kinderen moet de onderdorpel niet lager komen dan 900 mm boven de vloer. Afhankelijk van de dakhelling levert de dakkapel dan meer of minder bruikbaar vloeroppervlak op.Ter plaatse van de dakkapel mag de vrije hoogte nergens kleiner zijn dan 2100 mm. Als het een dakkapel van een verblijfsruimte betreft, moet deze ruimte over minimaal 5 m2 vloeroppervlak een minimale vrije hoogte hebben van 2400 mm.

De meest eenvoudige constructie wordt ver-kregen als het kozijn juist achter de gording doorloopt tot op de vloer, figuur 3.120-1. De

dakplaat kan normaal op de gording worden vastgemaakt en het kozijn kan op de vloer en tegen de gording worden bevestigd. Het kozijn vormt zo ook een onderdeel van het knieschot. Een vergelijkbare constructie wordt verkregen als het kozijn op het regelwerk van het knieschot rust. Een tweede mogelijkheid is het kozijn op de gording te laten rusten, figuur 3.120-1.

� ������������������ � ��������������������

Figuur 3.120 Kozijn op vloer of gording

Een belangrijk punt bij dit detail is de water-dichte aansluiting tussen de kozijndorpel en de dakbedekking. Hiervoor moet de onderkant van de kozijndorpel boven de dakbedekking uit-komen. In de groef van de dorpel kan dan een strook lood of gewapende folie worden aange-bracht die over het profiel van de dakbedekking heen wordt gevormd.Als de stijlen van het kozijn doorlopen tot op de vloer, moeten deze worden verjongd om de waterdichte aansluiting te kunnen maken. Het-zelfde effect wordt verkregen met een regelwerk, figuur 3.21-2. De ruimte tussen de dakplaat en het regelwerk kan worden opgevuld met mine-rale wol of een plaat kunststof schuim. Het knie-schot kan worden afgewerkt met bijvoorbeeld een gipsvezelplaat. Voor het bevestigen van een eventuele radiator moet men de nodige tussen-ribben opnemen, figuur 3.121-3.

2 Kozijn - plat dakHet platte dak kan worden uitgevoerd met of zonder overstek. Een dak zonder overstek levert een vrij breed boeiboord op als gevolge van de gezamenlijke maat van dakribben, isolerende dakplaat en dakopstand, figuur 3.121-1. De dra-gende ribben van het platte dak kunnen direct

06950432_boek.indb 129 16-02-2006 11:39:09

130

� �����������������������������������������������

� ����������������������������������

� ����������������������������

�������������

���������

�����������������������������

��������������

�������������

�������

�����

�����������

�����������

����������

�����������������

��������������

�����������������

������������������������������������������

��������������������

�������������

Figuur 3.121 Detaillering kozijn dakkapel

06950432_boek.indb 130 16-02-2006 11:39:10

3 HELLENDE DAKEN 131

op het kozijn worden gelegd. Is het dak wat gro-ter of zijn de lichtopeningen groot, dan kan men eerst een rib over het kozijn leggen. De dakrand-afwerking is in principe gelijk aan die van een gewoon plat dak, waarbij de dakrandopstand wel wat kleiner mag zijn, omdat de hoeveel-heid te verwerken water over het algemeen ook maar klein is en het boeiboord anders erg breed wordt. Voor een klein dak is ook geen afschot nodig, waardoor het plafond direct onder de rib-ben kan worden aangebracht.Om de breedte van het boeiboord te beperken, kan men:

• isolatie tussen ribben aanbrengen;

• dak met overstek toepassen.

Het aanbrengen van bijvoorbeeld minerale wol tussen de ribben (kouddak) moet om bouw-fysische redenen worden ontraden. Bij een plat dak met overstek bestaat de moge-lijkheid de isolatie aan de dakrand te verjongen, waardoor er een goede waterafvoer is gegaran-deerd zonder dat er een werkelijke dakrand-opstand is, figuur 3.122-1.

3 Plat dak - hellend dakDe ribben van het platte dak kunnen met balk-dragers of hoekankers aan de (hulp)gording worden bevestigd. Zeker in geval van een hulpgording is het wenselijk deze verticaal ten

opzichte van het platte dak te plaatsen; dit geeft een strakkere afwerking. De dakplaten worden niet geheel passend op elkaar aangesloten, waar-door de overgang kan worden afgeschuimd en er geen isolatielek ontstaat. De waterkerende laag van het platte dak wordt tegen het hellend dak opgezet tot ruim boven de dakrand van het platte dak. De waterafvoer van een klein dak kan via een spuwer op de naast de dakkapel gelegen dakpannen plaatsvinden; bij een wat groter dak is een gewone afvoerpijp wenselijk.De rij pannen die aansluit op het platte dak ligt op vergelijkbare wijze als bij de dakvoet en de aansluiting op de zaalgoot, figuur 3.122-2.

4 Kozijn - zijwandHet stijl- en regelwerk van de zijwanden is nodig om de binnen- en buitenafwerking te bevestigen en om ruimte te creëren voor het benodigde isolatiemateriaal. Het kozijn en het regelwerk

� ����������������������������������������

���������������������������������

�����������

����������

��������������

�������������

����������

�����������

��������������������

������������������

Figuur 3.122 Detaillering plat dak dakkapel

06950432_boek.indb 131 16-02-2006 11:39:10

132

kunnen met hoekankers aan elkaar worden be-vestigd. De spouwlatprofilering kan eventueel gehandhaafd blijven om het productieproces bij de kozijnen niet te verstoren, figuur 3.123-4. Om de noodzakelijke ventilatie tussen de isolatie en de buitenbekleding te garanderen, creëert men een spouw door het opbrengen van latten, waarmee ook het isolatiemateriaal op zijn plaats wordt gehouden.

5 Zijwand – plat dakDe dakribben lopen in de richting van de kortste overspanning, van kozijn naar (hulp)gording. De zijwanden bestaan uit een verticaal regelwerk met een onder- en bovenregel. Wanneer het dak een overstek krijgt, moet men aan de zijkanten met klossen werken om een overstek te creëren. In de constructie van het overstek moet ook de ventilatie van de zijwand worden gegarandeerd, figuur 3.123-3. Als er zonder overstek wordt ge-

werkt, kan de ventilatie plaatsvinden onderlangs de daktrim, figuur 3.23-1.

6 Zijwand – hellend dakIn dit detail moet men een oplossing vinden voor:

• strakke aansluiting tussen dakkapel en -bedek-king;

• afvoer regenwater dat tegen zijwand slaat;

• ventilatie tussen isolatie en buitenbekleding.

Een eerste vereiste is dat de maat van de dak-kapel zodanig is, dat er geen dakpannen moeten worden gezaagd, maar dat er ook geen te grote ruimte tussen de dakpannen en de zijwand ont-staat. Het regenwater dat tegen de zijwand aan slaat, werd vroeger veelal met een loodslabbe over de wel van de pan afgevoerd. Dit geeft geen strakke aansluiting en maakt bovendien een goede ventilatie van de zijwand onmogelijk.

������

� � ������������������������������������������������������������������

� ����������������������������������������������

� �������������������������������������������

����������

����������

�����������������������

����

�������������

�����������������

�����

Figuur 3.123 Detaillering zijwand dakkapel

06950432_boek.indb 132 16-02-2006 11:39:11

3 HELLENDE DAKEN 133

Met dakvensters worden veelal tuimeldakvensters bedoeld. Deze zijn ook geheel geprefabriceerd in kunststof, hout of aluminium. De dakvensters zijn aan de buitenzijde voorzien van water-kerende aansluitstroken en zijn aan de binnen-zijde afgewerkt met dampremmende folie, figuur 3.125. De fabrikant levert de nodige inbouw-tekeningen mee. De bouwkundige voorzienin-gen die men moet treffen, zijn het maken van een sparing in het dakvlak en bij grote vensters eventueel een raveling, figuur 3.111. De juiste plaats is het beste te bepalen als de pannen zijn gelegd. De tuimeldakvensters zijn voorzien van ventilatiemogelijkheden en compleet met zon-wering leverbaar.

2 afwerking binnenzijde met dampremmende folieFiguur 3.125 Tuimeldakvenster Bron: VELUX Nederland bv

De mooiste oplossing is om een zogenaamde verholen goot toe te passen. Deze verholen (verscholen) goot van kunststof of zink loopt onder de pannen naar de goot bij de dakvoet. De diepte van de verholen goot wordt bepaald door de ronding van de pan, de dikte van de panlat en de dikte van de tengel. Door de latten van de luchtspouw iets korter te houden, kan het gootje daaronder vallen en is het mogelijk om een druiprand voor de buitenbeplating te con-strueren, figuur 3.123-2.

3.7.4 DakvenstersEen dakvenster is te vergelijken met een buiten-raamkozijn met tuimel- of klepraam. Over het algemeen maakt men onderscheid tussen dak-ramen en -vensters.

Dakramen zijn constructies van kunststof waar-bij de randen zijn gevormd in het profiel van de meest gangbare panmodellen of die met speciale indekstroken op de pannen aansluiten. Ook het uitzetraam is in kunststof uitgevoerd. Vroeger waren deze dakramen van gietijzer gemaakt. De afmetingen van de dakramen zijn gebaseerd op een veelvoud van de meest gangbare panmodellen (4-, 6- of 9-pans). Voorzien van dubbele beglazing, waterkerende aansluitstroken en verholen goten worden ze compleet afgeleverd op de bouwplaats, figuur 3.124. Dakramen vinden veelal toepassing in andere ruimten dan verblijfsruimten.

Figuur 3.124 Dakvenster met juiste aansluitstroken

Bron: Ubbink Nederland bv

1 waterkerende aansluitstroken

06950432_boek.indb 133 16-02-2006 11:39:12

134

3.7.5 ZonnepanelenHoewel voor het aanbrengen van een zonne-paneel het dak niet werkelijk wordt doorbroken, vallen zonnepanelen constructief wel onder de verzamelnaam dakdoorbrekingen. Onder de zonnecollector loopt de dakplaat gewoon door. De dakbedekking is echter op een gelijke manier onderbroken als bij een dakvenster, waardoor de aansluiting tussen de zonnecollector en de dak-bedekking sterk overeenkomt met de randaan-sluiting van een dakvenster.

Voor bestaande bebouwing zijn er ook zonne-panelen die met pootjes op de dakbedekking rusten. Voor nieuwbouw is dit niet aan te raden in verband met de mogelijke beschadiging van de dakbedekking. Bovendien geeft dit veelal geen fraai beeld op het dakvlak.

▶▶ Zonnecollectoren worden besproken in

deel 6A Installaties – Elektrotechnisch en sanitair,

hoofdstuk 10

3.8 Metalen dakbedekkingen

Het toepassingsgebied van metalen dakbedek-kingen is zeer divers: van ambachtelijk ver-vaardigde en gemonteerde koperen leien op (kerk)torens tot grote, industrieel vervaardigde geprofileerde staalplaten voor de bouw van grote hallen. Metalen die als dakbedekking

worden gebruikt, zijn bijvoorbeeld koper, titaan-zink, roestvast staal, lood, aluminium, thermisch verzinkt staal en gecoat en/of geanodiseerd staal.

Ruwweg bestaat de groep metalen dakbedek-king uit:1 vlakke platen;2 geprofileerde platen;3 leien (losanges).

Alle groepen hebben hun eigen bouwwijze en uitstraling. Binnen de groep van vlakke platen komen vooral het fels- en roevendak voor, figuur 3.126. Beide leiden tot een rustig en regelmatig lijnenpatroon van de dakvoet naar de nok. Geprofileerde platen komen voor in allerlei soor-ten en maten, figuur 3.127, waaronder golf-

Figuur 3.126 Roevendak Bron: Billiton Zink

Figuur 3.127 Hal met geprofileerde aluminiumplaten Bron: VAW Aluform

06950432_boek.indb 134 16-02-2006 11:39:13

3 HELLENDE DAKEN 135

Figuur 3.128 Gebogen dakvorm met losagnes

platen en, al dan niet geïsoleerde, trapezium-platen en dakpanplaten.Ruitvormige leien zijn vooral bekend van toren-spitsen. Leien zijn daarnaast ook zeer geschikt voor het dekken van gebogen dakvormen, figuur 3.128. Ook worden ze vaak gebruikt bij gebou-wen waar het onderscheid tussen het dak en de gevel niet duidelijk te maken is

Achtereenvolgens worden besproken:

• maatvoering, paragraaf 3.8.1;

• dakvlakdetail, paragraaf 3.8.2;

• nokdetail, paragraaf 3.8.3;

• dakvoetdetail, paragraaf 3.8.4.

3.8.1 MaatvoeringEr is een groot aantal factoren dat de handelsma-ten van metalen dakbedekking bepaalt. Het be-gint allereerst met de productie van grote rollen (‘coils’) van het metaal. Tijdens dit walsproces, dat voor elk materiaal weer anders is, wordt de uiteindelijke breedte en dikte van de plaat be-paald. De fabrikant van de dakbedekking koopt deze coils in, waaruit het uiteindelijke product wordt gemaakt. Naast het walsproces heeft ook het machinepark van de fabrikant grote invloed op de mogelijkheden met betrekking tot de af-metingen. Ook de vervoers(on)mogelijkheden moeten nog worden genoemd. Een geprofi-leerde stalen dakplaat kan in principe oneindig lang, vanaf een rol, worden gemaakt, echter de plaat moet nog wel op de bouwplaats kunnen worden gebracht. Hierdoor is de plaatlengte zelden meer dan 20-25 m. Als laatste worden de maximale afmetingen van een dakplaat natuur-lijk ook bepaald door de mechanische en fysische eigenschappen.

Fels- en roevendakDakplaten voor een fels- of roevendak worden meestal gemaakt uit platen (bladen) titaanzink of koper van 2 × 1 m, 2,25 × 1 m of 3 × 1 m. Bij hoge uitzondering kunnen er platen worden geleverd tot 6 m lang. Naast deze platen worden er ook banen met voorgevormde felsranden ge-leverd tot circa 10 m lang. Voor elk specifiek pro-ject kunnen eenvoudig in de fabriek, of op het werk, afwijkende elementen worden gemaakt.Het verschil tussen een fels- en roevendak komt

Figuur 3.129 Verschil tussen fels- en roevendak

�������

�����

�������

������������

�������

��������������

�������������

������������ ����������

06950432_boek.indb 135 16-02-2006 11:39:14

136

tot uitdrukking in de naden die van de dakvoet naar de nok lopen. Terwijl de naden bij een fels-dak alleen worden gevormd door gevouwen me-taal, wordt de naad in een roevendak gevormd door een combinatie van gevouwen metaal en een (houten) roeflat, figuur 3.129. De opstand van een fels moet in deze constructie minimaal 25 mm zijn. De hoogte van de opstand bij het roevendak wordt bepaald door de afmetingen van de roeflat, die meestal trapeziumvormig is (circa 40 × 60 mm). Door verschillen in vorm en afmetingen van de opstaande randen kan de werkende breedte van de dakplaten per fabrikant

Maximale onderlinge klangafstand in het binnenland in mm

Gemiddelde Dak- Werkende baanbreedte in mmdakhoogte in mm gedeelte 500 600 700 800 900

20–100 rand/knik 250 210 180 160 120 middenvlak 330 280 240 210 190 8–20 rand/knik 330 280 240 210 190 middenvlak 400 330 280 250 220 0–8 rand/knik 330 280 240 210 190 middemvlak 500 420 360 320 220

Maximale onderlinge klangafstand aan de Noordzeekust in mm

Gemiddelde Dak- Werkende breedte zinkbaan in mmdakhoogte in mm gedeelte 500 600 700 800 900

20–100 rand/knik 250 210 180 160 130 middenvlak 330 280 240 210 180 8–20 rand/knik 250 210 180 160 130 middenvlak 400 330 280 250 220 0–8 rand/knik 330 280 240 210 180 middemvlak 400 330 280 250 220

Materiaaldikte en baanbreedte

Gebouw- Werkende breedte zinkbaan in mmhoogte in m 500 600 700 800 900

20–100 0,80 0,80 0,95 0,95 0,95 8–20 0,70 0,70 0,80 0,80 0,80 0–8 0,70 0,70 0,70 0,70 0,80

Opmerking: De cursieve getallen in de tabellen zijn niet van toepassing op felsdaken.

verschillen. De dikte van de (zinken) dakplaat ligt tussen de 0,7 en 1,0 mm voor baanbreedten tus-sen de 500 en 900 mm, figuur 3.130. De kope-ren en zinken dakbanen moeten met behulp van klangen op de onderconstructie worden beves-tigd. In figuur 3.130 zijn de maximale onderlinge afstanden weergegeven.Voor de horizontale naden in het dakvlak zijn verschillende uitvoeringen mogelijk, figuur 3.131. Niet alle verbindingen hebben dezelfde mate van dichting: daarom is er voor alle naden een minimale hellingshoek waarbij de betref-fende verbinding mag worden toegepast.

Figuur 3.130 Voorgeschreven klangafstanden en materiaaldikte Bron: Billiton Zink

06950432_boek.indb 136 16-02-2006 11:39:14

3 HELLENDE DAKEN 137

Geprofileerde platenOnder de groep van geprofileerde platen vallen:

• golfplaten (aluminium en staal);

• trapeziumplaten (aluminium en staal);

• dakpanplaten (aluminium en staal).

Er bestaan ook varianten met een onzichtbare bevestiging:

• felsdakplaten (aluminium);

• klemplaten (koper en staal);

• schakeldakbanen (zink).

De meeste fabrikanten van profielplaten kun-nen een groot aantal verschillende profileringen leveren. In het algemeen worden profielplaten

geleverd met een plaatdikte tussen de 0,4 en 1,5 mm. De werkende breedten liggen tussen de 500 en 1100 mm en zijn tot een standaardlengte van 20 m te verkrijgen.

Per profieltype geven de fabrikanten de volgende specificaties, figuur 3.132:

• golf- of profielhoogte;

• golf- of profielbreedte;

• plaatdikte;

• werkende plaatbreedte;

• gewicht per m2;

• maximale overspanning;

• toegestane dakhelling.

Door de profielplaten meer te laten overlappen dan voor de waterdichtheid nodig is, kunnen alle platen ‘passend’ worden gemaakt in het werk.

Dakpanplaten van staal of aluminium zijn van een afstand bijna niet te onderscheiden van be-tonnen dakpannen. De platen worden in vele kleuren geleverd en sommige fabrikanten bekle-den de staalplaten zelfs met natuursteengranu-laat. De meeste producten van de verschillende fabrikanten hebben met elkaar gemeen dat ze één pan hoog zijn met een werkende hoogte variërend tussen de 320 en 420 mm. Het aantal geschakelde ‘pannen’ in de breedte is per fabri-kant verschillend. Dakpanplaten zijn echter ook leverbaar tot een oppervlakte van 3,5 m2 (5 × 7 pannen), figuur 3.133.

De ene fabrikant levert alleen platen met een vaste breedtemaat (werkend 1260 mm), de an-dere levert alle breedtes gebaseerd op een moduulmaat (200 mm). Uiteraard zijn alle leve-ringsprogramma’s voorzien van allerlei hulpstuk-ken voor de nok en de dakvoet en zijn er ver-schillende oppervlaktebehandelingen mogelijk.

Felsdakplaten, figuur 3.134, klemplaten en schakeldakbanen worden door een klein aantal bedrijven geproduceerd. Deze dakbedekkingen worden industrieel vervaardigd, en borduren voort op de traditionele fels- en roevendaken. Kenmerkend is de eenvoudige en snelle bevesti-ging en de betrekkelijk stijve vorm van de platen (felsdak- en klemplaten), figuur 3.135.

�� �����

��

��

���

��

����������������������������������

��������������������������������

���������������������������������

���������������������������������Figuur 3.131 Horizontale naden in fels- en roevendaken

06950432_boek.indb 137 16-02-2006 11:39:14

138

Figuur 3.132 Stalen profielplaten

Daken en gevels

PC 1110/30 SD1

Dakhelling ≥ 8°

PC 888/30 SD1

Dakhelling ≥ 8°

PC 1050/34 SD1

Dakhelling ≥ 6°

PC 930/40 SD1

Dakhelling ≥ 6°

1 Smalle ribzijde boven ten behoeve van kouddak

Maximale overspanning in m

Profiel Dikte Gewichttype PC in mm in kg/m2

0,70 6,4 1,77 2,00 2,021110/30 SD1 0,75 6,9 1,83 2,08 2,10888/30 SD1 0,88 8,1 1,98 2,25 2,28 1,00 9,2 2,11 2,41 2,43

0,70 6,8 2,03 2,31 2,341050/34 SD1 0,75 7,3 2,10 2,40 2,42 0,88 8,6 2,28 2,60 2,63 1,00 9,7 2,42 2,78 2,81

0,70 7,6 2,48 2,85 2,88930/40 SD1 0,75 8,2 2,54 2,95 2,99 0,88 9,6 2,67 3,21 3,24 1,00 10,9 2,78 3,42 3,38

KOUDDAKPLATENStandaardbelasting (in het gebruikstadium)a Permanente belasting:

eigen gewicht dakplaat: 0,10 kN/m2

b Veranderlijke belasting:b1 gelijkmatig verdeeld: 1,00 kN/m2

b2 lijnlast in het middenvan de overspanning: 2,00 kN/m2

c Windbelasting:windzuiging en overdruk

Belastingcombinaties:1 sterkte 2 doorbuiging

a + b1 a + b1a + b2 b2a + c

PC 1110/30 SD1

PC 1050/34 SD1

PC 930/40 SD1

Uitsluitend leverbaar in 10 A 05PC 888/30 SD1

Leverbaar in alle voorraadkleuren

��

��

��� ���

���

����

���

�������

��

��

������ ���

����������

��

��

�� ������

����������

06950432_boek.indb 138 16-02-2006 11:39:16

3 HELLENDE DAKEN 139

Figuur 3.133 Woningbouw met dakpanplaten

Hierdoor kan het product in grote lengten wor-den geleverd. De werkende breedte varieert tussen de 300 en 500 mm. Het (gedeeltelijk) rond walsen en zelfs conisch walsen hoort tot de mogelijkheden.

������������������ �������������

Figuur 3.134 Rondgewalste felsdakplaten (schakelstation Telfort); architect Tebodin,

’s-Gravenhage Bron: KAL-ZIP

Figuur 3.135 Industrieel vervaardigde stalen dakbedekkingen

LeienRuitvormige leien die worden gebruikt voor dak- en gevelbekleding worden losanges (Frans voor ruit) genoemd. Met losanges kan bijna iedere dakvorm worden gedekt, zolang de hellingshoek maar groter dan 25° is. Ook gevels (hellingshoek 90°) kunnen met losagnes worden gedekt. Af-hankelijk van de dakvorm en het gewenste beeld zijn verschillende losangevormen en afmetingen voor te stellen. Losanges worden gemaakt vol-gens figuur 3.136. De randen worden omgezet, waarna er drie klangen worden aangebracht. De bovenste klang wordt dichtgesoldeerd om waterdoorslag te voorkomen. De overige twee klangen worden uitgevoerd als schuifklang. De dakbedekking wordt van onder naar boven aan-gebracht, startend met halve losanges. Ze wor-den met roestvaststalen of verzinkt stalen nagels op het dakbeschot vastgezet.

06950432_boek.indb 139 16-02-2006 11:39:17

140

3.8.2 DakvlakdetailNederland heeft geen grote geschiedenis in het toepassen van metalen dakbedekkingen. Het materiaal is echter aan een opmars bezig. Vooral voor gekromde dak- en gevelvlakken voor de woning- en utiliteitsbouw wordt tegenwoordig regelmatig gebruikgemaakt van zinken of kope-ren fels- en roevenconstructies. Ook in het kader van het Industrieel Flexibel en Demontabel Bouwen (IFD Bouwen) winnen stalen of aluminium sand-wichpanelen aan populariteit.

Felsdak van koperIn tegenstelling tot andere materialen (metalen) hoeft koper niet te worden geventileerd, omdathet niet gevoelig is voor condenscorrosie. Door een zeer goede dampdichte laag aan de binnen-zijde van de constructie aan te brengen, waar-door er geen waterdamp in de constructie (isola-tiemateriaal) kan komen, hoeft ook hiervoor geen ventilatiemogelijkheid te worden aange-bracht. Dit is een theoretische mogelijkheid.Doordat er in een constructie altijd lekken kun-nen voorkomen, alsmede dode hoeken, kiest men meestal toch voor een geventileerde constructie.

��������������

�����������

���������������

����

����

�����

�����

���������������������

�������������������������

�����������������������������

����������������������������������Figuur 3.136 Maken van losange

Figuur 3.137 Panoramatheater Openluchtmuseum

(Arnhem); architect Francine Houben, Mecanoo, 2000

Bron: Houtblad 4, 2000

06950432_boek.indb 140 16-02-2006 11:39:17

3 HELLENDE DAKEN 141

Een koperen dakbedekking wordt vaak door-gezet in de gevel. Allerlei (ronde) vormen zijn mogelijk, figuur 3.137.In principe kan een koperen felsdak op allerlei onderconstructies worden aangebracht, figuur 3.138; in de meeste gevallen is dit echter een houten constructie. Over het dakbeschot van triplex wordt een kunststof of bitumineuze folie aangebracht om het edele koper te beschermen tegen elektrochemische corrosie met minder edele metalen, bijvoorbeeld de bevestigings-middelen waarmee het dakbeschot is vastgezet. De koperen felsbanen worden op het dakbeschot bevestigd met behulp van klangen. Er zijn twee systemen voor felsdaken, figuur 3.139:1 met geprofileerde opkantingen;2 met alleen één opkanting.

Beide systemen hebben hun eigen klangen om de dakbanen aan het dakbeschot te bevestigen, figuur 3.140 en 3.141. Enerzijds zijn er vaste

�����������

�����������������

������������

�������

���������������

�������

Figuur 3.138 Doorsnede over koperen felsdak

����������������

����������������

��

��

�������������������

��������������������������Figuur 3.139 Profileringen voor felsdakbaan

klangen in de handel, anderzijds moeten er ook schuivende klangen worden gebruikt om ther-mische uitzetting van de dakbanen te kunnen opvangen. Vaste klangen zijn repen metaal van ongeveer 50 mm breed die met behulp van twee nagels op het dakbeschot worden bevestigd. Schuivende klangen zijn ongeveer 120 mm breed en bestaan uit twee delen, verbonden via een slobgleuf. Het onderste deel wordt net als de vaste klang op het dakbeschot genageld, het tweede (schuivende) deel wordt in de fels opgesloten. Het materiaal van de klangen is gelijk aan het materiaal van de dakbanen en wordt ook met nagels van hetzelfde materiaal of van RVS bevestigd. Tijdens het felsen worden de opstaande kanten van de dakbanen met de klangen in de goede vorm gebogen. Het felsen kan op goed begaanbare stukken dak een-voudig machinaal gebeuren. Het systeem met voorgeprofileerde opkantingen is hiervoor het beste geschikt. Wanneer er echter veel hoeken, kanten, passtukken en overgangen moeten wor-den gemaakt en er met de hand moet worden gefelst, dan is het systeem met ongeprofileerde opkantingen beter geschikt.

Roevendak van titaanzinkHet roevendak is al zeer oud en kan worden ge-bruikt voor hellende daken met een hellingshoek vanaf 3°. Net als de felsconstructie is ook de roevenconstructie te gebruiken voor het bekle-den van gevels. In principe wordt het roevendak aangebracht op een houten ondergrond. Om oppervlaktecondensatie aan de onderzijde van het titaanzink te voorkomen, kan de ondergrond het beste worden gemaakt van ongeschaafde houten delen zonder messing en groef en met enige ruimte ertussen. Op deze manier wordt het titaanzink goed belucht aan de onderzijde en kan eventuele water(damp) worden afgevoerd. Wanneer het titaanzink op een ondergrond van dakplaten (multiplex, underlayment) wordt aan-gebracht, moet er op het hout een laag glasvlies worden toegepast, om te voorkomen dat door een te geringe ventilatie condensatie optreedt tussen het hout en het zink. Ook is het mogelijk op de dakplaten een noppenfolie aan te bren-gen, zodat het titaanzink aan de onderzijde goed wordt belucht.

06950432_boek.indb 141 16-02-2006 11:39:18

142

Het roevendak wordt opgebouwd uit dakbanen met een minimum lengte van 1 m tot een maxi-male lengte van 10 m. De dakbanen worden ge-maakt uit een blad titaanzink waarvan de randen 55-65 mm zijn omgezet. De dakbanen worden op het dak bevestigd met behulp van (houten) roeflatten, zinken klangen en zinken roefkap-pen, figuur 3.142 en 3.144. De afmetingen van de roeflat zijn afhankelijk van de hoogte en de ligging van het gebouw. Voor een laag gebouw in het midden van het land volstaat een roeflat met een hoogte van 60 mm, terwijl voor hoge gebouwen (hoger dan 20 m) aan de kust een hoogte van 70 mm gewenst is. De doorsnede van de roeflat verloopt meestal van 40 naar 50 mm om zo uitzetting van het zink toe te staan. Voordat de roeflatten op het dak worden ge-monteerd, bevestigt men eerst de klangen aan de onderzijde. Net als bij klangen voor felsdaken is hier ook sprake van vaste en schuivende klan-gen, figuur 3.143. Het aantal klangen per m1 wordt weer bepaald door de baanbreedte en de ligging van het gebouw, figuur 3.130.

Stalen sandwichpanelenGeïsoleerde stalen sandwichpanelen kunnen over het algemeen worden toegepast op daken met een dakhelling van ten minste 1,5°, figuur 3.145. Sommige uitvoeringen zijn geschikt voor licht gekromde daken. De werkende breedte van de meeste producten is 1000 mm bij verschillende profileringen en paneeldiktes (30-100 mm). De panelen worden onder industriële omstan-digheden gemaakt uit een gecoate stalen (of aluminium) binnen- en buitenplaat die worden verbonden door een laag PUR/PIR-schuim. Dit resulteert in een vrij stijf sandwichpaneel met kleine maatafwijkingen en een zeer hoge isola-tiewaarde. Net als geprofileerde staalplaten zijn sandwichplaten ook verkrijgbaar in diverse pro-fileringen, zodat er voor elk gewenst beeld een variant bestaat.

ProfielplatenNaast het toepassen van geprefabriceerde sand-wichpanelen kan een stalen of aluminium dak natuurlijk ook ter plaatse worden opgebouwd. Op de onderconstructie van staal of hout wordt

Figuur 3.140 Klangen voor geprofileerde dakbanen

Figuur 3.141 Klangen voor ongeprofileerde dakbanen

���

��

�� ��

��

��

��

��

������������������������������������

����������������������

��

��

��

��

��

��

��

������������������������������������

�������������������

06950432_boek.indb 142 16-02-2006 11:39:19

3 HELLENDE DAKEN 143

���������������������������� ���������������������������������� �������������������������������

���������������������������������������� �����������������������������

��������������������������������� ����������������

���������������������������������������� ��������������������������������

Figuur 3.142 Montage roefconstructie

een stalen trapeziumprofielplaat of een houten dakbeschot aangebracht. Hierna wordt de isola-tie geplaatst en wordt het geheel waterdicht ge-maakt met behulp van een geprofileerde stalen of aluminium dakbaan of trapeziumprofielplaat.

De geprofileerde stalen of aluminium dakbaan wordt steeds vaker toegepast, niet alleen in de utiliteitsbouw, maar ook in de woningbouw.

Figuur 3.143 Vaste en schuivende klang

�����������

����������������

�������

�����������������

����������������������

������������

������������

�������������������������

Figuur 3.144 Verticale langsdoorsnede over roevendak

06950432_boek.indb 143 16-02-2006 11:39:20

144

Reden hiervoor is de grote toepasbare lengte (tot 60 m) en de mogelijkheden tot fabricage op de bouwplaats. In combinatie met een zeer eenvoudige en snelle montage en een grote ont-werpvrijheid voor de architect lijkt dit een ideaal product. In figuur 3.146 en 3.147 zijn twee mogelijke systemen weergegeven waar met behulp van systeemafhankelijke montage-elementen de ge-profileerde dakbanen onzichtbaar worden beves-tigd op de stalen onderconstructie van spanten en trapeziumplaatprofielen.

3.8.3 Nokdetail

Fels- en roevendakEr zijn vele mogelijkheden om de nok van een fels- of roevendak te construeren, afhankelijk van de hellingshoeken van de dakvlakken en het gewenste architectonisch beeld. Het belangrijk-ste onderdeel waarmee rekening moet worden gehouden is de ventilatie. Naast een goede overlappende constructie om het (opwaaiende) regenwater buiten te houden wordt het zinken (of koperen) dak geventileerd via de nok. In

����������������������������

�������������������

��������������������

�����������������������

�����������������

�����������������������������

Figuur 3.146 KAL-ZIP-daksysteem op spantconstructie

������������������������

Figuur 3.145 Stalen sandwichpaneel met waterdichte onderlinge aansluiting

06950432_boek.indb 144 16-02-2006 11:39:21

3 HELLENDE DAKEN 145

�������������������������������������

�������������������

�������������������������������

�����������������������

�����������������

�����������������������������

Figuur 3.147 Uit standaardstaalprofielen samengesteld daksysteem op spantconstructie

figuur 3.148 is met behulp van klossen een nok-detail geconstrueerd. Op deze klossen worden ongeschaafde delen bevestigd waar overheen weer het metaal wordt aangebracht. Een vogel-schrootprofiel maakt het geheel compleet. In figuur 3.149 is te zien hoe er gevouwen strippen metaal (klangen) worden gebruikt om het metaal aan de nok te bevestigen. Om het dak waterdicht te kunnen maken bij de aansluiting van de roeflat met de nok, wordt deze bevesti-ging gesoldeerd. De dakbanen worden iets ver-knipt en gevouwen, waarna een speciale roefkap, met aangesoldeerde plaat, wordt geplaatst om het geheel waterdicht te maken.

���������������������������

�������

�������������������������������

Figuur 3.148 Aansluiting roeflat op nok

����������

�������������������

���������������

������������������

�����������������

���������������������������

��������

Figuur 3.149 Nokdetail roevendak (traditionele construc-

tiemethode)

Stalen sandwichpanelenAan weerszijden van de nok van een stalen spant worden gordingen aangebracht. De stalen sand-wichpanelen steken iets over die gordingen heen en worden met behulp van stalen hulpstukken waterdicht aan elkaar verbonden, figuur 3.150. Om koudebruggen zoveel mogelijk te voorko-men, wordt de naad in de nok met behulp van PUR-schuim gedicht. Voordat het noksluitstuk wordt geplaatst, is het belangrijk dat alle dalen goed worden gevuld met een schuimband, zo-dat opgestuwd hemelwater niet de constructie kan indringen. Ten slotte kan de nok ook aan de binnenzijde worden afgewerkt met een gezette staalplaat.

06950432_boek.indb 145 16-02-2006 11:39:22

146

���������������

�������������������������

������������������������������������������������������

���������������������������

Figuur 3.150 Nokdetail sandwichpanelen

ProfielplatenDe vele mogelijkheden om geprofileerde dak-banen met een kromming te walsen en het toe-passen van grote lengtes geeft de architect een grote ontwerpvrijheid. Dit maakt dat het systeem niet snel wordt gebruikt voor een ‘traditioneel’ hellend dak met bijbehorende nokconstructie.

3.8.4 Dakvoetdetail

Fels- en roevendakNet als aan de nok moet er bij fels- en roeven-daken extra aandacht worden besteed aan de dakvoet. Ook hier moet er een beëindiging wor-den gegeven aan de staande fels of de roef. In figuur 3.151 is een voorbeeld gegeven van het dichtvouwen van een staande fels met dubbele dichting. Als waterdichting wordt er ter plaatse van de beëindiging een onderplaat gemonteerd, zodat water dat door de felsafsluiting heen komt uit de constructie wordt geweerd. Voor roeven-daken worden weer speciale sluitstukken gesol-deerd om in de waterdichting te voorzien.

����������

Figuur 3.151 Dakvoetbeëindiging fels

ProfielplatenDe dakvoet van een dak geconstrueerd met pro-fielplaten is principieel gelijk aan de dakvoet van een dak met sandwichpanelen. De waterdichting wordt verzorgd door een verder naar buiten doorstekende buitenplaat. In figuur 3.152 is de dakopbouw uit trapeziumplaat/isolatie/trapeziumplaat te zien, waarbij de buitenste plaat verder naar buiten steekt en zo afwatert in een eenvoudige goot. Sandwichplaten worden op dezelfde manier geprefabriceerd.

3.9 Leien daken

Veel historische daken in Nederland zijn gedekt met (natuursteen)leien, figuur 3.153. De traditio-nele grijszwarte leien zijn bij iedereen bekend. Er zijn diverse vormen van schubvormige dak-bedekkingen:

• natuursteenleien;

• vezelcementleien;

• bitumenleien;

• houten shingels en shakes;

• metalen losanges, zie paragraaf 3.8.1.

���������������������

�������������������������������

�������������������������

��������

�����������������

�������������������������

Figuur 3.152 Dakvoetdetail staalbouw

06950432_boek.indb 146 16-02-2006 11:39:23

3 HELLENDE DAKEN 147

Figuur 3.153 Leien dak: Oude Kerk Delft

Natuursteenleien worden gezaagd uit grote blok-ken leisteen dat in open groeves en mijnen in Frankrijk, Engeland, Spanje, Duitsland en Noor-wegen wordt gewonnen. Ook worden sinds kort leien ingevoerd uit Zuid-Afrika, China en Canada. Leisteen is miljoenen jaren geleden ontstaan uit rivierafzettingen. Door aardverschuivingen en -plooiingen ontstonden een zeer hoge druk en zeer hoge temperaturen. Onder deze omstandig-heden is het minerale leisteen met zijn specifieke kenmerken van splijtbaarheid ontstaan. Door de aanwezigheid van metalen, carbonaten en glimmers in verschillende combinaties zijn er zeer grote verschillen in kwaliteit en uiterlijk van de leien van verschillende groeves. Zo kan de structuur, de zuurbestendigheid en de kleur flink verschillen. Leien zijn niet alleen verkrijgbaar in grijszwarte vorm; ook groene en rood/paarse varianten zijn voorhanden.

Naast natuursteenleien worden ook vezel-cement- en bitumenleien toegepast. Vezelcementleien zijn gemaakt uit een mengsel van minerale vezels, cement en water. Dit meng-sel wordt volgens een industrieel proces verwerkt tot vlakke platen. Hierna worden de leien uit de plaat gesneden en onder hoge druk geperst. De leien worden aan de buitenzijde voorzien van een gekleurde harslaag; de onderzijde wordt kleurloos geïmpregneerd. De leien kunnen met

een glad oppervlak of met een structuur worden geleverd.Bitumenleien hebben een drager van vilt, glasvlies of polyester die in bitumen is gedrenkt en daarna van een coating wordt voorzien.

De meeste houten shingels en shakes die in Nederland worden gebruikt, zijn van western red cedar en worden uit Noord-Amerika geïm-porteerd. Het verschil tussen shingels en shakes wordt gevormd door de productiemethode. Shingels, figuur 3.154, worden gezaagd, waar-door er een gladde onder- en bovenkant ont-staat. Shakes worden verkregen door kloven, waardoor ze een ruwe vezelstructuur aan de bovenkant krijgen. De onderkant van shakes kan glad zijn doordat ze zijn gezaagd, of kan net als de bovenkant, ruw zijn door kloven. Alleen het kwartierse kernhout van stammen met een recht-dradige structuur kan worden gebruikt.

Figuur 3.154 Shingeldak in aanbouw

Bron: Houtblad 2, 2001

Achtereenvolgens worden besproken:

• maatvoering, paragraaf 3.9.1;

• dakvlakdetail, paragraaf 3.9.2;

• nok- en dakvoetdetail, paragraaf 3.9.3.

3.9.1 Maatvoering

NatuursteenleienMet behulp van explosieven en grote zagen worden grote stukken leisteen losgemaakt uit de groeven. Deze stukken worden naar het opper-vlak getransporteerd, waarna ze in plakken van 10-25 mm worden gezaagd. Met behulp van kleiner gereedschap worden deze plakken nog

06950432_boek.indb 147 16-02-2006 11:39:23

148

verder gespleten, verknipt, verzaagd en bewerkt totdat er leien over blijven met een dikte van 3-7 mm (leverbaar tussen 2,5 en 15 mm). De Rijksdienst voor de Monumentenzorg adviseert een dikte van 5 mm.In Nederland worden tegenwoordig over het algemeen rechthoekige of schubvormige leien gebruikt. In het buitenland, voor bijzondere projecten en voor restauraties worden ook afwij-kende vormen op maat gemaakt, figuur 3.155. De leverbare lengte- en breedtematen hangen samen met deze vorm. Gangbare maten voor rechthoekige leien zijn bijvoorbeeld 300 × 200, 350 × 200 en 450 × 250 mm. Deze rechthoekige leien worden gebruikt voor de zogenoemde maasdekking. Schubvormige leien worden ge-bruikt voor de rijndekking en zijn verkrijgbaar in verschillende afmetingsklassen, waarbij de groot-ste leien een hoogte van 500-400 mm en een breedte van 420-320 mm hebben. De kleinst leverbare schubleien hebben een breedte van 160-110 mm bij een hoogte van 180-110 mm. Natuursteenleien kunnen worden toegepast bij een dakhelling van 25-90° en kunnen direct op het dakbeschot worden aangebracht.

VezelcementleienVezelcementleien worden volledig machinaal gemaakt volgens een industrieel proces. In theo-

���

�����

���

����

���

����

������������ ������������������������

��������������

���������������������������

����������

������������ ��������������������

���������������������������

������

���������������

���������������

���������������������������

Figuur 3.155 Verschillende vormen van natuursteenleien

rie is dus elke gewenste vorm en dikte mogelijk. Om de eenvoud te bewaren en om een aantal standaardmaten te kunnen aanbieden, worden deze leien meestal in 400 × 400, 400 × 200, 400 × 240 of 600 × 300 mm geleverd, bij een dikte van minimaal 4 mm. Vezelcementleien kun-nen net als natuursteenleien worden toegepast bij een dakhelling van minimaal 25°, wanneer de dubbele maasdekking wordt gebruikt. Wel wordt geadviseerd om bij flauwe daken en bij daken met een enkele dekking een waterdichte, damp-doorlatende folie toe te passen. Vezelcementleien worden aangebracht op latten. De onderlinge afstand van de latten is afhankelijk van de over-lap van de leien. Bij leien van 400 × 240 mm en een overlap van 50 mm wordt de latafstand 175 mm. Bij een overlap van 110 mm wordt de latafstand 145 mm.

BitumenleienBitumenleien zijn rechthoekige stroken bitumen, voorzien van een wapening. De leien worden geleverd met een lengte van 1000 mm bij een breedte van 336 mm. De strook is voorzien van kleefpunten en inkepingen, figuur 3.156. Bitumenleien wordt met nieten of nagels (in de bovenste rand) direct op het dakbeschot vast-gemaakt. De kleefpunten zorgen voor een ver-binding tussen de leien onderling.

��������� ��

����

����

���

����������������

��������

���

�����������

Figuur 3.156 Bitumenlei

Houten shingels en shakesShingels en shakes zijn verkrijgbaar in drie stan-daardlengten: 410, 460 en 610 mm. Verschil-lende breedtematen tussen 75 en 355 mm zijn leverbaar. De dikte aan de onderzijde is 10-13 mm. Er zijn drie soorten shakes:1 recht gespleten (‘straight-split’);2 toelopend gespleten (‘taper-split’);3 met de hand gespleten en machinaal her-zaagd (‘handsplit-and-resawn’).

06950432_boek.indb 148 16-02-2006 11:39:24

3 HELLENDE DAKEN 149

Shingels en shakes worden toegepast op daken vanaf 15°. Ook gevels (zelfs overhangende) kun-nen worden gedekt met shingels of shakes.

3.9.2 Dakvlakdetail

NatuursteenleienDe meest toegepaste leidekking in Nederland is de maasdekking, figuur 3.157-1. Deze dekking werd vroeger alleen toegepast in het stroom-gebied van de Maas, de rivier waarover de leien uit Duitsland werden aangevoerd. Er is hier sprake van een dubbele dekking, wat tot voor-deel heeft dat het dak nog steeds dicht is wan-neer een van de leien ontbreekt. De rijndekking, met schubvormige leien, figuur 3.157-2, is een van oorsprong Duitse dekking en werd historisch gezien vooral toegepast in het stroomgebied van de Rijn.

Rechthoekige leien in een maasdekking kunnen worden vastgelegd met ten minste twee roest-vaststalen leinagels. De bevestiging met leihaken is echter de meest toegepaste methode. De

��������������

��������������Figuur 3.157 Meest voorkomende leidekkingen in

Nederland

��������������������������������������

���������

Figuur 3.158 Overlap en zichtvlak bij maasdekking met

rechthoekige leien

overlap tussen de rechthoekige leien in een maasdekking, figuur 3.158, wordt bepaald door de oriëntatie van het gebouw, de dakhelling en de lengte van het dakvlak en is het grootst bij flauwe hellingen, om een goede waterdichting te garanderen.

VezelcementleienVezelcementleien worden geventileerd aan-gebracht op een systeem van tengels en latten, zodat er een minimale vrije ruimte van 20 mm ontstaat tussen de dakconstructie en de leien. Bij flauwe dakhelling wordt er meestal een water-dichte folie over de dakconstructie aangebracht. Ook bij vezelcementleien is de maasdekking de meest gebruikte dekkingsmethode. Echter bij steile daken kunnen ook de uit het buitenland overgenomen leuvense dekking of zwitserse dekking worden gebruikt, beide vanaf dakhellin-gen van 75°.

BitumenleienIn tegenstelling tot vezelcementleien worden bitumenleien wel direct en ongeventileerd op de onderconstructie aangebracht. Bitumenleien kunnen worden gebruikt op daken met een dak-helling tussen de 15° en 85°. Bij flauwe dak-hellingen (15-20°) gebruikt men een waterdichte onderlaag. De leien worden zodanig over elkaar heen aangebracht, dat boven elkaar liggende rijen telkens een halve tab verspringen. Met be-hulp van 5-6 nagels of nieten (meer dan 25 mm boven de inkepingen) worden de leien op de onderconstructie vastgemaakt. De kleefpunten

06950432_boek.indb 149 16-02-2006 11:39:25

150

�����������������

���

��������������������������������������������

Figuur 3.159 Houten shingels op geïsoleerde ondercon-

structie

kunnen met een brander worden geactiveerd, zodat de leien onderling verkleven. De kleefpun-ten bevinden zich meestal aan de bovenzijde van de lei, echter bij leien met een zeer speciale grove oppervlaktestructuur ook aan de achter-zijde.

Houten shingels en shakesShingels worden met twee nagels vastgezet op de onderconstructie. De nagels mogen niet dich-ter dan 20 mm bij de rand (bij shakes is dit 25 mm) worden geslagen. Net als bij natuur-steenleien is het belangrijk ervoor te zorgen dat de zichtgedeelten van de shingels overal gelijk zijn. Als vuistregel wordt aangehouden dat een derde van de shingel in het zicht komt. In ver-band met het werken van de houten shingels worden er verticale voegen van zo’n 3 mm tus-sen de shingels aangehouden. In figuur 3.159 is een doorsnede over de dakconstructie te zien. De waterkerende folie wordt aanbevolen, maar is bij steile daken niet noodzakelijk. Om het aanbrengen van de shingels te vereenvoudigen en om be-ter in rechte lijnen te kunnen werken, wor-den er ook wel tengels en regels op het dak-beschot aangebracht waarop de shingels worden bevestigd.

3.9.3 Nok- en dakvoetdetailHet nok- en dakvoetdetail wordt uitgewerkt voor vezelcementleien, figuur 3.160, die daarmee ook

���������������������������������������

�����������

����

���

������������

����������������Figuur 3.160 Dakvoet- en nokdetail met vezelcementleien

model staan voor natuursteenleien en eigenlijk ook voor de houten shingels en shakes. Ook wordt er aandacht besteed aan bitumenleien die zonder tengels en regels direct op de onder-constructie worden aangebracht.

VezelcementleienDe nok van een dak met vezelcementleien wordt meestal afgewerkt met een halfrond nokstuk. Nokafwerkingen met lood of zink zijn ook moge-lijk. Wanneer er zeer grote leien worden gebruikt, past men bij de nok enkele extra regels of een brede plank toe, om de leien voldoende steun te geven. Het nokstuk wordt met behulp van een nokhaak op de ruiter bevestigd. Deze ruiter is met ruitersteunen op het dakbeschot bevestigd.Net als bij de daknok worden er extra latten van de goede dikte toegepast om de leien meer steun te geven en ervoor te zorgen dat de leien niet de goot in duiken. De verdere detaillering is eigenlijk niet anders dan de detaillering van een dakvoet met dakpannen. Ook hier moet een vogelschrootprofiel worden toegepast en mogen de leien niet te ver uitsteken (25-50 mm).

06950432_boek.indb 150 16-02-2006 11:39:26

3 HELLENDE DAKEN 151

���������������������������

������������

����������������Figuur 3.161 Dakvoet- en nokdetail met bitumenleien

������������������

Figuur 3.162 Nokstukken worden gesneden uit normale

leien

BitumenleienEr bestaan geen speciale nokstukken voor ge-bruik bij bitumenleien. De nokstukken worden eenvoudigweg op het werk gesneden uit een normale bitumenlei, figuur 3.162. De stukken worden schuin afgesneden, dubbel gevouwen en verkleefd op de onderliggende leien.

3.10 Rieten daken

Riet als dakbedekking is zeer oud. Al sinds de eer-ste bewoning van de lage landen werden takken, heideplaggen, graszoden, stro en riet gebruikt om de mens te beschermen tegen wind, regen, kou en hitte. Plinius, een van de grote Romeinse schrijvers, maakte rond 64 na Chr. melding van met riet gedekte huizen in Noord-Europa. Tot ver in de Middeleeuwen waren riet en stro de meest gebruikte dakbedekkingmaterialen. Pas in de vijftiende eeuw wordt het toepassen van rieten daken een halt toegeroepen. Steeds meer steden verbieden riet als dakbedekkingmateriaal, om het verspreiden van brand tegen te gaan. Op het platteland werd (en wordt) riet nog steeds toe-gepast, vanwege de goede isolerende en ventile-rende eigenschappen. Ook het geringe gewicht is een voordeel bij grote (schuur)dakconstructies.

Anno 2005 worden door zo’n 250 rietdekbe-drijven nog steeds daken met riet gedekt. Voor een groot deel is dit het onderhoud aan en de vervanging van oude rieten daken, maar ook nieuwe daken van exclusieve woonhuizen wor-den weer steeds meer met riet gedekt, figuur 3.163. Voor nieuwbouw binnen 15 m van de perceelgrens mag overeenkomstig NEN 6063 Bepaling van het brandgevaarlijk zijn van daken geen brandbaar dak worden toegepast. De bou-wer moet dit kunnen aantonen. Het traditionele rieten dak komt niet door de vliegvuurproef beschreven in NEN 6063. Een rietdak behandeld met een brandvertrager komt wel door deze proef en is dus volgens deze norm een ‘onbrand-bare’ dakbedekking. Er is momenteel een klein aantal goedgekeurde rietcoatings in de handel. Een andere manier om de brandveiligheid van een rieten dak te vergroten is het toepassen van een schroefdak.

06950432_boek.indb 151 16-02-2006 11:39:27

152

Achtereenvolgens worden besproken:

• maatvoering, paragraaf 3.10.1;

• dakvlakdetail, paragraaf 3.10.2;

• nokdetail, paragraaf 3.10.3;

• dakvoetdetail, paragraaf 3.10.4;

• kopgevelaansluitdetail, paragraaf 3.10.5.

3.10.1 MaatvoeringDe uitvoering van het rieten dak is van oudsher streekgebonden. Dit komt tot uitdrukking in het gebruik van verschillende soorten riet, speciale gereedschappen, andere onderconstructies en afwerkingen alsmede verschillende manieren om het riet op het dak vast te maken.Tegenwoordig wordt ongeveer 60% van de be-hoefte aan dakriet in Nederland gekweekt. Het meeste komt uit het noordwesten van Overijssel en uit Friesland. Het overige riet wordt voorna-melijk ingevoerd vanuit Turkije. Dakriet wordt verhandeld in bossen met een omtrek van 46, 55, 60 of 70 cm. Ook zijn er grote bossen met een omvang van 1 m verkrijgbaar. De lengte ligt tussen de 1,50 en 2 m. De stengels hebben aan de onderkant (aardeinde) een diameter van maximaal 6 mm.

Naast het vakmanschap van de rietdekker, figuur 3.164, en de kwaliteit van het gebruikte riet is ook de dakhelling van belang voor de levensduur van een rieten dak. Om een goede afvloeiing van regenwater te garanderen, moet de dakhelling ten minste 45° zijn. Eventueel kan de dakhelling plaatselijk kleiner zijn (bijvoorbeeld bij een dak-kapel), maar dat heeft onmiddellijk invloed op de levensduur, figuur 3.165.

De gemiddelde dikte van de rietlaag moet onge-veer 280 mm zijn. Bij deze dikte heeft de rietlaag een massa van zo’n 40 kg/m2. De minimale dikte is bij de dakvoet 250 mm en bij de nok 220 mm. Een rieten dak wordt vrijwel altijd zonder dak-goten uitgevoerd. Om te voorkomen dat er regenwater langs de gevel sijpelt, wordt er zo-wel bij de dakvoet als bij de topgevels met een overstek gewerkt. Om eroderen van de gevel ter plaatse van het maaiveld te voorkomen, moet men hier aanvullende maatregelen tegen op-spattend water nemen, bijvoorbeeld in de vorm van grindstroken.

Voor wat betreft de afmetingen van het dakvlak en de vorm en afmeting van de dakdoor-brekingen zijn er geen speciale maatvoeringsei-sen. Elke vorm en afmeting is in principe met riet te dekken, als er maar aandacht wordt besteed aan de noodzakelijke minimale dakhelling en een snelle afvoer van water. Dit maakt riet tot een gewild materiaal op plaatsen waar afwijkende vormen, vooral rondingen, in het dakvlak zijn gewenst, figuur 3.166.

3.10.2 DakvlakdetailDe twee meest gebruikelijke methoden van riet-dekken in Nederland zijn:1 traditionele open constructie;2 moderne schroefdak.

1 Traditionele open constructiePer streek kan de bouwwijze (op details) af-wijken. Bij de open constructie worden rietlat-ten van 25 × 35 mm met een onderlinge af-stand van maximaal 280 mm op de sporenkap aangebracht, figuur 3.167. De sporen liggen hart-op-hart maximaal 500 mm. Bij een grotere afstand moet men de rietlatten zwaarder nemen.

Figuur 3.163 Oud, traditioneel en nieuw, modern rieten dak

06950432_boek.indb 152 16-02-2006 11:39:28

3 HELLENDE DAKEN 153

De sporen kunnen vrijdragend van de nok naar de dakvoet lopen of op gordingen liggen. De overspanning van de sporen is maatgevend voor de afmetingen van de doorsnede. De gordingen kunnen op hun beurt weer op spanten of bouw-muren rusten.Het rietpakket van 280 mm is in principe ge-

schikt om een Rc-waarde van 2,5 te behalen. Bij de traditionele constructie heeft tocht vrij spel. Dit is een groot voordeel voor boerenschuren, omdat de ruimte hierdoor zeer goed wordt ge-ventileerd. Voor een woonhuis is dit echter niet wenselijk en zelfs niet toegestaan. De totale isola-tiewaarde van het rietpakket kan alsnog worden

Figuur 3.164 Speciaal en uniek gereedschap rietdekker Bron: Het Rieten Dak

1 goot2 naald3 naainaald4 twijgijzer of wienijzer5 bandhaak of kromme naald

6 dekstoel, klauw of kluiver7 dekspaan of drijfbord

8 korte dekspaan met zetje 9 zetje of krukje10 stopboord (voor reparatiewerk)11 dakhaak (om boom of juffers in te leggen)12 houten haken of hieken (worden gebruikt om de laag riet vast te hechten)13 knecht of hechthaak (wordt gebruikt bij het uit de hand aanleggen van de laag riet)

06950432_boek.indb 153 16-02-2006 11:39:29

154

benut door het toepassen van een PE-folie onder de sporen als tochtdichting. Het is belangrijk dat dit secuur en zonder lekken gebeurt. Een tweede mogelijkheid is om het dak van binnenuit te isoleren. Hierdoor komt het dauwpunt verder naar binnen te liggen. Om condensatie in de constructie te voorkomen, is dan een damp-remmende laag (zonder lekken!) aan de bin-nenzijde noodzakelijk. Folies en isolatiemateriaal kunnen niet aan de binnenzijde tegen de rietlat-ten worden bevestigd, omdat hierdoor het dak niet meer gerepareerd of vernieuwd kan worden. In renovatiesituaties kan het dak altijd van bin-nenuit worden geïsoleerd, als er maar een goede dampremmende laag wordt aangebracht, figuur 3.168.

���������

����������������

���������������

Figuur 3.168 Extra isolatie bij rieten daken

Bij de open constructie wordt haaks op de riet-latten, van boven naar beneden, een spreilaag van 20 à 30 mm dik gelegd van lang, recht riet. Deze spreilaag wordt zeer secuur en netjes neer-gelegd, zodat er van binnenuit geen rietpluimen zichtbaar zijn. De uiteindelijke deklaag wordt van beneden naar boven gelegd, met de zon mee draaiend. Al het riet van de sprei- en deklaag wordt in de groeirichting gelegd, dus met de eventuele pluimen naar de nok gericht. De bos-sen riet worden op het dak uitgelegd, waarna de gaarde wordt gespannen. Een gaarde is een draad van gegalvaniseerd of roestvast staal (∅ 6 mm). Pas na het spannen van de gaarde worden de bossen losgesneden en wordt het riet uitgespreid. Met een dekspaan of klopper wordt

Figuur 3.167 Dakvlakdetail traditionele open constructie

binddraad ø1

280

280

280

gaarde ø6

sporen h.o.h. 500

rietlatten 25×35

spreilaag

deklaag

250

20-30

Figuur 3.166 Ingang Efteling: grootste rieten dak ter we-

reld

Dakhelling Levensduur in jaren

25° ≤ 1530° 10–2045° 25–4550° ≥ 45

Figuur 3.165 Relatie dakhelling en levensduur rieten dak

06950432_boek.indb 154 16-02-2006 11:39:30

3 HELLENDE DAKEN 155

�����

����������

�����

����

�����

����������������������

�������������������������������

������������

���

���

���

���

���������

�����������������

�������������������

����������������������

����������������

Aanbrengen van de binddraadHet aanbrengen van de binddraad gebeurt meestal met goot en naald, maar ook het twijg- of wienijzer wordt gebruikt, figuur 3.169.

Met goot en naaldAllereerst worden de goot en de naald in het rieten dak gedrukt. Hierna wordt door het gootje (en dus ook het oog van de naald) de draad geleid. Door de naald een stukje te draaien, kan de draad niet meer verschuiven. Hierna wordt de naald met draad teruggetrok-ken. Als de draad weer boven is, kan er een knoop om de gaarde worden gelegd, terwijl deze met het zetje wordt aangedrukt.

Met twijg- of wienijzerHet twijg- of wienijzer wordt onder de rietlat in het riet gestoken, waarna hij om de rietlat wordt gedraaid en weer naar boven wordt ge-haald. Als de draad weer boven is, kan er een knoop om de gaarde worden gelegd, terwijl deze met het zetje wordt aangedrukt.

het riet tot de vereiste dikte opgeklopt. Hierna wordt het riet elke 200 mm vastgebonden aan rietlat en gaarde met behulp van een gegalvani-seerde of roestvast stalen draad (∅ 1 mm).

2 Modern schroefdakBij het schroefdak wordt er op de sporen- of gordingenkap een plaat van ten minste 19 mm underlayment aangebracht, figuur 3.170.

Een modern schroefdak kan een Rc-waarde van 2,65 halen, zonder toegevoegd isolatiemateriaal. In nieuwbouwsituaties kan men ervoor kiezen een isolerende dakplaat in de vorm van bijvoor-beeld een sandwichpaneel als dakbeschot te Figuur 3.169 Aanbrengen binddraad

Figuur 3.170 Schroefdak

06950432_boek.indb 155 16-02-2006 11:39:31

156

gebruiken, om zo de isolatiewaarde omhoog te brengen.Bij een schroefdak is het aanbrengen van de spreilaag (zichtlaag) niet nodig. Het aanbrengen van de deklaag en de gaarden gaat op dezelfde manier als bij het traditionele open dak. Hier wordt echter het binddraad niet met goot en naald of met behulp van een twijg- of wienijzer aangebracht, maar worden er spaanplaat-schroeven, waaraan roestvast stalen draden zijn bevestigd, in het dakbeschot gedraaid. Nu kan de gaarde op ‘traditionele’ wijze worden vastge-bonden.Het principe van het schroefdak is een uitwer-king van het spijkerdak. Met behulp van een lang schroefbit worden de schroeven met staaldraad aangebracht in de constructie. Nu kan de draad met de hand (of mechanisch) om de gaarde worden gedraaid. Het spijkerdak komt men al-leen nog tegen bij renovaties van oude rieten daken. Het is in onbruik geraakt, omdat met het inslaan van de spijkers in de dakconstructie te veel riet werd beschadigd, waardoor de levens-duur van het dak werd verkort.

3.10.3 NokdetailVoor de nokafwerking van een rieten dak zijn vele, streekgebonden varianten mogelijk, figuur 3.171. Versierselen van roggestro en het gebruik van heide, gras, planken en takken zijn vooral in de omringende landen populair. In Nederland worden meestal zwarte of rode rietvorsten ge-bruikt. Deze worden platvol of halfrond oplig-gend gemetseld. Ook hierin zijn nog variaties mogelijk, namelijk in het al dan niet toepassen van een onderzoom.

Figuur 3.171 Mogelijke traditionele nokafwerkingen

Omdat de lengte van het gebruikte riet in de buurt van de nok steeds kleiner wordt, gebruikt men daar meer rietlatten, om zo met behulp van meer gaarden en binddraden het riet toch goed vast te zetten. Op de nok worden nu de rietvor-sten in schrale specie gelegd, om scheurvorming als gevolg van ongelijke krimp te voorkomen. Eventueel worden de naden tussen de rietvorsten onderling met taaie specie afgewerkt, figuur 3.172.

De meest recente ontwikkeling op het gebied van rieten daken is de koperen nok, figuur 3.173, die wordt toegepast in plaats van traditionele rietvorsten. Momenteel zijn er drie systemen op de markt. De koperen nok heeft voor- en nade-len.

�����������������������������������

����������������������������������� �����������

���������

����������

�������������

��������������������

���������

�����������������������������������

����������������������������������� �����������

Figuur 3.172 Meest voorkomende nokconstructie in

Nederland

06950432_boek.indb 156 16-02-2006 11:39:32

3 HELLENDE DAKEN 157

Figuur 3.173 Aanbrengen koperen nok

Voordelen

• lichtere constructie;

• langere levensduur

• minder onderhoud;

• minder kans op beschadiging dak door inwer-king cement;

• minder kans op regendoorslag;

• door regen ontstaat kopersulfaat, dat rem-mende werking heeft op algen- en mosgroei op riet;

• demontabel.

Nadelen

• uiterlijk wijkt af van traditionele gebakken rietvorst;

• duurder in aanschaf.

3.10.4 DakvoetdetailHet belangrijkste onderdeel van de dakvoet is de knijp of knelling. Met behulp van dit knijpdeel wordt het riet zodanig samengeknepen en vast-geklemd op het dak, dat het bij harde wind niet opwaait. De knijp- of knelplank moet 40 à 60 mm boven de rietlatten of het dakbeschot uitsteken, figuur 3.174. Om beschadiging van het riet te voorkomen, moet de knijp- of knel-plank arm worden geschaafd. In plaats van een extra plank op de koppen van de overstekende sporen kan ook de muurplaat of zelfs het buiten-spouwblad worden gebruikt om een knelling te

�����������������

���

���

���

���

���

�����

����

����

Figuur 3.174 Dakvoetdetail

maken. In de laatste gevallen is er echter maar een klein overstek mogelijk. Om stormschade te voorkomen mag het riet niet meer dan 150 mm over de knijp- of knelplank heen vallen. Net als bij de nok wordt het riet ook hier vaker vastgezet dan in het normale dakvlak.

3.10.5 KopgevelaansluitdetailHet rieten dak heeft een zeer traditionele uitstra-ling, vandaar dat het vooral wordt gebruikt om traditionele kapvormen te maken, waar het riet als een warme deken overheen wordt gespreid. Dit houdt in dat er meestal met een overstek wordt gewerkt aan de kopgevels. Het riet wordt naar de kopgevel toe gedraaid en mooi in mo-del geklopt, figuur 3.175. In figuur 3.176 is een overstek bij de kopgevel te zien. Het belang-rijkste element is hier, net als bij de dakvoet, de knijp- of knelplank.

Bij de aansluiting van een rieten dak op een doorgaande gevel moeten er stukken lood (30 ponds) worden ingedekt. Deze loodslabben hebben een ruime overlap en worden tegen het metselwerk omhoog gezet. Vervolgens worden hier overheen loden loketten aangebracht, figuur 3.177. Het aanbrengen van loketten komt aan de orde bij dakdoorbrekingen. De loketten wor-den over de al eerder aangebrachte loodslabben aangeklopt.

06950432_boek.indb 157 16-02-2006 11:39:33

158

Figuur 3.175 Riet wordt iets gedraaid en netjes in model

geklopt bij overstek aan kopgevel

Figuur 3.176 Traditionele overstek aan gemetselde

kopgevel

3.11 Kunststof dakbedekkingen

De laatste decennia is er een grote ontwikkeling geweest op het gebied van kunststof dakbedek-kingmaterialen. Vanwege de lange levensduur en de relatief lage onderhoudskosten wordt kunststof steeds meer gebruikt als folie op platte daken. Door de grote vormvrijheid van het ma-teriaal kan het echter ook zeer goed worden gebruikt voor hellende en gekromde daken. De meest toegepaste kunststof dakbedekkings-materialen voor folies zijn weekgemaakt pvc (polyvinylchloride), EPDM (etheenpropeendimo-nomeer) en ECB (ethyleen-copolymerisaatbitu-men). PVC en ECB zijn thermoplastische kunst-stoffen; EPDM is een elastomeer.

Naast dakbedekkingsfolies van kunststof is er ook een breed scala van doorzichtige kunststof dakplaten in de handel. Doorzichtige golfplaten om licht te krijgen in een hal bedekt met vezel-cementgolfplaten zijn een bekend voorbeeld. Ook bij de bouw van serres en lichtstraten wordt veelvuldig gebruikgemaakt van (doorzichtige) kunststof, zie hoofdstuk 5.

Achtereenvolgens worden besproken:

• maatvoering, paragraaf 3.11.1;

• dakvlakdetail, paragraaf 3.11.2;

• dakvoetdetail, paragraaf 3.11.3.

3.11.1 MaatvoeringAlle kunststoffen geschikt als dakbedekkings-materiaal kunnen als enkellaags dakbedekking worden uitgevoerd. De folies worden op rol geleverd tot een lengte van 20 m en in verschil-lende standaardbreedten tot 1500 mm. Verschil-lende dikten zijn leverbaar, van 0,8 tot 2 mm. EPDM kan als membraan worden geleverd. Deze membranen worden projectafhankelijk, volledig naar de wensen van de klant gemaakt tot een maximumoppervlakte van 1000 m2! Hierbij moet men erop bedacht zijn dat dit bij een dikte van 2 mm een massa krijgt van meer dan 1700 kg. Al met al is een dakbedekking van kunststof zeer licht (10-30 N/m2). Wanneer pvc wordt toege-past voor hellende daken, dan wordt een wa-peningslaag op de achterzijde aangebracht om uitzakken te voorkomen.

��������

�����

����������

�������������������������

�����������������

����������������

Figuur 3.177 Aansluiting op doorgaande gevel met loden

loketten

06950432_boek.indb 158 16-02-2006 11:39:34

3 HELLENDE DAKEN 159

3.11.2 DakvlakdetailWanneer er kunststof dakbedekking wordt toe-gepast, kan een hellend dak op dezelfde manier worden opgebouwd als een plat dak, zie hoofd-stuk 4. Wanneer er een hellend of gekromd dak wordt geconstrueerd, zoals in figuur 3.178-2, kan er ook worden gekozen voor een oplossing naar analogie van figuur 3.179.

3.11.3 DakvoetdetailBij een hellend dak wordt de kunststof dakbedek-king altijd volledig gelijmd. Afhankelijk van de producent en het gekozen systeem betreft het hier een een- of tweelaags systeem. Figuur 3.180 geeft een voorbeeld van een dakvoetdetail voor

een eenlaags systeem dat direct op de onder-constructie wordt gelijmd. De dakbedekking wordt over het metaalprofiel heen gelijmd om een goede waterdichting te garanderen.

3.12 Begroeide of vegetatiedaken

In reactie op de steeds verdere verstening van het (Hollandse) landschap wordt er regelmatig gekozen voor het construeren van begroeide of vegetatiedaken, figuur 3.181. Hieronder worden verstaan daken met een grond- of substraatlaag waarop planten groeien. Onder de grondlaag bevindt zich een wortel- en waterkerende laag.

���������������������������������

�������������������

�����������

�������������������

�����������������������

�����������������

�����������������������������

Figuur 3.178 Kunststof daken

Figuur 3.179 Dakvlakdetail AlkorDesign Bron: Alkor Draka nv

06950432_boek.indb 159 16-02-2006 11:39:35

160

Figuur 3.181 Grasdak bibliotheek Technische Universiteit

Delft (Mecanoo, 1998)

Begroeide daken leveren een (bewezen) bijdrage aan een verbetering van het microklimaat in de stad. Doordat begroeide daken het hemelwater vasthouden, ontlasten ze het rioleringssysteem.

Andere positieve effecten van begroeide daken zijn de belevingswaarde van het dak, alsmede de verkoeling in de zomer en de bescherming van de dakbedekking.

Achtereenvolgens worden besproken:

• maatvoering, paragraaf 3.12.1;

• dakvlakdetail, paragraaf 3.12.2;

• dakvoetdetail, paragraaf 3.12.3.

Figuur 3.180 Dakvoetdetail

3.12.1 MaatvoeringVegetatiedaken kunnen zonder noemenswaar-dige problemen worden toegepast tot een hel-lingshoek van 20°. Bij schuinere daken moeten er voorzieningen worden getroffen om afglijden van de substraatlaag te voorkomen of de buffer-capaciteit van het hele systeem te vergroten, figuur 3.182. De dikte van het totale dakpakket kan per gekozen systeem nogal verschillen, af-hankelijk van de soort vegetatie en de oriëntatie van het dakvlak. Vanaf een substraatlaag van enkele tientallen mm, begroeid met mossen, tot een substraatlaag van 800 mm begroeid met bomen, is er van alles mogelijk, figuur 3.183.

Vegetatiesoort Dikte substraat in mm

Sedums en mossen 50Kruiden 75Gras-/weideplanten 100Bodembedekkers 200Heesters en struiken 240Moestuin 400Kleinkronige bomen 400Fruitbomen 600Kleine bomen 800

Figuur 3.183 Dikte substraatlaag, en daarmee dikte totale

dakpakket, wordt bepaald door gekozen vegetatiesoort

3.12.2 DakvlakdetailVegetatiedaken worden in Nederland meestal uitgevoerd als warmdakconstructies. Daarbij wordt eerst een volledig waterdichte dak-constructie gemaakt, die daarna voorzien wordt van een begroeiing. Als wortel- en waterkerende laag wordt meestal een speciaal voor het project vervaardigde EPDM-folie gebruikt. Deze folie wordt in de fabriek uit stroken samengesteld

Dakhelling Drainagelaag Drempels tegen erosie Bufferen van hemelwater

1– 3° wel geen geen

4–11° geen geen geen

12–24° geen geen wel

25–45° geen wel wel

46–90° geen wel wel

Figuur 3.182 Indeling daken op grond van dakhelling

06950432_boek.indb 160 16-02-2006 11:39:36

3 HELLENDE DAKEN 161

door middel van vulcanisatie. Als waterkerende laag kan ook een bitumineuze dakbedekking worden gekozen, hoewel dit materiaal niet wor-telkerend is. Er moet dan dus nog een extra wor-telwerende laag (van bijvoorbeeld pvc) worden toegevoegd. Dit is veelal het geval bij de reno-vatie van oude daken waarvan de waterkerende bitumineuze dakbedekking nog in orde is.Afhankelijk van oriëntatie, hellingshoek en soort vegetatie kan het noodzakelijk zijn sproei-installaties, maai-installaties of extra (nood)regen-afvoervoorzieningen aan te brengen.

������������������

������������������������������

�����������������

����������������

������������

Figuur 3.184 Eenvoudig vegetatiedak met substraatlaag van

ongeveer 50-60 mm met vegetatie van sedums en mossen

3.12.3 DakvoetdetailEen belangrijk aspect van begroeide daken is de capaciteit van deze constructies om hemel-water vast te houden. Het regenwater is natuur-lijk noodzakelijk voor de vegetatie om te groeien, maar als het substraat verzadigd is, stroomt het overtollige water toch naar beneden. Om deze waterstroom in goede banen te leiden, wordt de dakvoet voorzien van een strook grind, figuur 3.185, waarin het regenwater wordt opgevan-gen. Vervolgens wordt het water via conventio-nele hemelwaterafvoeren afgevoerd naar het

������������������

�����������������������������������������������

����������������

������������

����������������������

Figuur 3.185 Dakvoetdetail eenvoudig vegetatiedak

maaiveld. Deze strook grind kan (net als de rest van het dakvlak) nog worden voorzien van een drainagebuis om de waterhuishouding beter te kunnen regelen.

3.13 Veilig werken op hellende daken

Werken op hoogte is een van de meest risico-volle activiteiten op de bouwplaats en verdient dan ook alle aandacht in de ontwerp-, voorbe-reidende en uitvoeringsfase. Werken op een hoogte waarbij valgevaar bestaat over een hoogte van 2,5 m of meer noodzaakt tot het nemen van passende maatregelen. Een eerste belangrijke stap is het toepassen van richtlijnen uit Veilig ontwerpen binnen het Arbobesluit; maat-regelen voor gevels.

In algemene zin moet men uitgaan van het Arbouw-advies Veilig werken op hoogte. Hierin worden richtlijnen gegeven in dezelfde volgorde als waarin men altijd met veiligheidsrisico’s moet omgaan, namelijk:

• wegnemen valgevaar;

• collectieve valbeveiliging;

• persoonlijke valbeveiliging.

Een specifiek punt van het werken op hoogte is het werken aan en op daken. De bijzondere risi-co’s die dit werk met zich meebrengt heeft ertoe geleid dat hiervoor door de Stichting Arbouw een speciaal A-blad is ontwikkeld, het A-blad Kappen: dakplaten, dakelementen, scharnier-kappen, figuur 3.186. Hierin is vastgelegd welke maximale arbolimieten werkgevers en werk-nemers met elkaar hebben afgesproken:

• gewichten boven 25 kg worden niet hand-matig naar het dak gebracht;

• spijkerhaken of ringnagels worden met me-chanische apparatuur verwerkt;

• handmatige verwerking blijft beperkt tot maximaal 1 uur per persoon verdeeld over de dag (taakverdeling binnen ploeg).

Zwaar lichamelijk werk op hoogte en het werken met grote elementen brengt extra risico’s met zich mee. Daarom doet het A-blad Kappen aan-bevelingen om het zware werk te verlichten en

06950432_boek.indb 161 16-02-2006 11:39:36

162

stelt het maatregelen voor om lichter en veiliger te werken aan:

• traditionele gordingenkappen;

• daksystemen met dakelementen;

• scharnierkappen.

Geraadpleegde en aanbevolen literatuur

1 A-blad Kappen: dakplaten, dakelementen, schar-nierkappen. Stichting Arbouw, Amsterdam, 1999.2 Arbouw-advies Veilig werken op hoogte. Stichting Arbouw, Amsterdam, 19993 Blok, J. en K.J. Briede, Tabellen voor bouw- en waterbouwkundigen. ThiemeMeulenhoff.4 KVT 1995 Voorbeelddetails van kozijnaanslui-tingen.5 Veilig ontwerpen binnen het Arbobesluit; maat-regelen voor gevels. Rotterdam, SBR, 1999.

NormenNEN 2757 Toevoer van verbrandingslucht en af-voer van rook van verbrandingstoestellen in gebou-wen – BepalingsmethodenNEN 6063 Bepaling van het brandgevaarlijk zijn van dakenNEN 6702 Technische grondslagen voor bouwcon-structies – TGB 1990 – Belastingen en vervormin-genNEN 6707 Bevestiging van dakbedekkingen – Eisen en bepalingsmethoden NPR 6708 Bevestiging van dakbedekkingen – Richtlijnen

Figuur 3.186 A-blad Kappen

06950432_boek.indb 162 16-02-2006 11:39:37

4Platte dakenA.F. van den Hout, ir. A. van Tol

In de meeste gevallen is een plat dak een logische afsluiting van een

gebouw aan de bovenzijde. Hoewel het dak de meest primaire functie

vervult in de bescherming tegen het buitenklimaat, krijgt het platte

dak vaak te weinig aandacht in het ontwerpproces. De dakafwerking

wordt doorgaans als sluitpost beschouwd. Er wordt ten onrechte be-

zuinigd op de materiaalkeuze en de uitvoeringskwaliteit. Met de hui-

dige materialen en bouwtechnieken is het goed mogelijk een

kwalitatief hoogwaardige platdakconstructie te maken.

06950432_boek.indb 163 16-02-2006 11:39:37

164

Inleiding

Een dakconstructie bestaat uit de draagcon-structie (onderconstructie) en de dakbedekkings-constructie. In dit hoofdstuk wordt het accent gelegd op de dakbedekkingsconstructie. De mechanische en bouwfysische aspecten van de dakconstructie in zijn geheel zijn besproken in hoofdstuk 1 Prestatie-eisen. De daaruit voortvloei-ende mechanische en bouwfysische eisen aan de dakbedekkingsconstructie komen in dit hoofd-stuk aan de orde.Voor de onderconstructie worden in de gesta-pelde woningbouw en de utilitaire verdieping-bouw en hoogbouw meestal dezelfde steen-achtige vloerconstructies toegepast als voor de verdiepingsvloeren. Bij laagbouwhallen met de daarin voorkomende grote overspanningen wordt voor lichtere overspanningsconstructies en dakplaten gekozen.

▶▶ In situ betonvloeren en prefab-betonvloeren

worden besproken in deel 3 Draagstructuur,

hoofdstuk 4 Dragende elementen van beton, terwijl

houten dakbalklagen worden besproken in

hoofdstuk 5 Dragende elementen van hout

Overspanningsconstructies voor laagbouwhallen

worden besproken in deel 9 Utiliteitsbouw,

hoofdstuk 4 Laagbouw

In dit hoofdstuk worden behandeld:

• functionele en bouwfysische aspecten van de dakbedekkingsconstructie;

• opbouw van platdakconstructies;

• toe te passen dakbedekkingsmaterialen met de verwerking daarvan;

• dakaansluitingen en doorbrekingen;

• bijzondere daken, zoals begroeide daken en parkeerdaken;

• veilig werken op daken.

4.1 Functionele en bouwfysische aspecten voor platte daken

4.1.1 GebruikDe constructie van een platdak moet worden afgestemd op:

• het gebruik van de onderliggende ruimten;

• het gebruik van het dakvlak.

4.1.1.a Onderliggende ruimtenDe onderliggende ruimten kunnen naar gebruik globaal worden onderverdeeld in vier groepen. Elke groep stelt haar eigen eisen aan de dakcon-structie betreffende geluidsisolatie en warmte-isolatie. De activiteiten stellen eisen aan de ruimtetemperatuur. De relatieve vochtigheid wordt door deze activiteiten bepaald. De vol-gende groepen ruimten worden onderscheiden:1 opslagruimten, zoals schuurtjes, opslag-loodsen, stallingen van voertuigen, werkplaatsen en dergelijke die weinig eisen stellen aan de dak-constructie;2 woningen, kantoren en winkels en dergelijke, dus ruimten waarin over het algemeen verschil-lende mensen verblijven en waarin een normale ruimtetemperatuur wordt vereist;3 scholen, verpleeginrichtingen, logiesgebou-wen, recreatiegebouwen. In de ruimten van deze gebouwen heerst in het algemeen een hogere ruimtetemperatuur;4 wasserijen, zwembaden en dergelijke, dus ruimten waarin een hogere vochtproductie plaatsvindt en ook een hogere ruimte-tempera-tuur wordt verlangd.

4.1.1.b Gebruik dakvlakEen duurzaam dak is niet alleen afhankelijk van het ontwerp en de uitvoering. Ook het gebruik en het beheer zijn van groot belang voor het behoud van de waterdichte functie. De kans op mechanische schade door een belasting is afhan-kelijk van de dakopbouw, de toegankelijkheid van het dak, de dakfunctie en de locatie van het dak. Onderscheid wordt gemaakt in daken met laag, gering, normaal en hoog belastingsniveau. Daken met een laag en gering belastingsniveau zijn niet tot beperkt begaanbaar. In de meeste gevallen wordt dit veroorzaakt door isolatie-materiaal dat bij belasting kan beschadigen. Daken met een normaal belastingsniveau zijn begaanbaar voor personen, waarbij het is aan te bevelen om voorzieningen aan te brengen zoals speciale looppaden of om tegelpaden aan te leggen, waardoor onnodige slijtage aan de dakbedekking wordt voorkomen. Daken met een hoog belastingsniveau zijn begaanbaar voor voertuigen.

06950432_boek.indb 164 16-02-2006 11:39:38

4 PLATTE DAKEN 165

Met behulp van deze normen kunnen onder meer worden vastgesteld:

• afmetingen van de dakzones;

• optredende windbelastingen;

• het aantal mechanische bevestigingsmidde-len, of de dikte van de te kiezen ballastlaag.

4.1.2.a Berekenen van dakzonesMet behulp van NEN 6702 wordt een dak-vlak ingedeeld in zones waar meer of minder windbelasting is te verwachten. Door het be-palen van de dakzones kan worden aange-geven hoe de dakbedekkingsconstructie in elk van de zones moet worden bevestigd of gebal-last. De norm maakt, voor platte daken, onder-scheid in de meest belangrijke zones, figuur 4.1, te weten:

• hoekzones (grootste windbelasting), aangege-ven met de parameter c;

• randzones (minder grote windbelasting), aan-gegeven met de parameter r;

• tussenzone, meer midden op het dakvlak (laagste windbelasting), aangegeven met de parameter t.

Bepaling dakzonesHet bepalen van de dakzones heeft uitsluitend met de vorm c.q. de afmetingen van een ge-bouw te maken en is dus onafhankelijk van de windbelasting, het open of gesloten zijn van het gebouw, bebouwd of onbebouwd zijn en de ligging in Nederland. Voor de bepaling van de dakzones zijn de volgende gegevens van belang, figuur 4.1:

• hoogte (h);

• breedte (d1);

• lengte (d2).

4.1.2 WindbelastingIn het Bouwbesluit krijgt de windweerstand van dakbedekkingsconstructies veel aandacht. Dit mede in verband met de in de praktijk veel voor-komende schadegevallen. Schade aan dakbedek-kingsconstructies door windbelasting ontstaat vooral bij door:

• onvoldoende bevestiging bij dakranden en opstanden;

• bezwijken van de bevestiging door te weinig mechanische bevestigingspunten of door onvol-doende hechting van de kleeflagen;

• delaminatie van de isolatielaag of van de cacheerlaag;

• gebreken aan de onderconstructie.

Het Bouwbesluit heeft rekenregels geïntrodu-ceerd waarmee zowel de windbelasting op de dakbedekkingsconstructie als de bevestigings-methodiek te bepalen zijn. Constructies van bouwwerken en gebouwen alsmede onderdelen daarvan dienen te worden berekend volgens de NEN 6700-reeks. Voor het onderdeel dakbedek-kingen zijn daarbij van belang de NEN 6702 en NEN 6707, en de NPR 6708.

��

�� �

��

��

��

Afmetingen Minimum h < 0,33

h ≥ 0,33

d2 ≥ 1,5 d2 < 1,5

altijd d1 d1 d1 d1

a ≥ 1 m 0,04 ∙ d1 0,15 ∙ d1

a1 ≥ 1 m of 0,45 ∙ h a

0,5 d1 (1,5 – d2) + a (

d2 – 0,5) d1 d1

a2 ≥ 1 m 0,5 × d1 0,5 d1

(d2 – 0,5) + a (1,5 –

d2) d1 d1

Figuur 4.1 Zone-indeling van plat dakvlak met recht-

hoekige plattegrond, volgens NEN 6702

06950432_boek.indb 165 16-02-2006 11:39:38

166

Daarbij geldt dat d1 ≤ d2, dit wil zeggen d1 is de kortste zijde van het gebouw.

De zones worden berekend met een aantal for-mules met daaraan gekoppelde voorwaarden. De begrippen die daarbij worden gebruikt zijn:

• a (de breedte van de randzones);

• a1 (de afmeting van de hoekzone langs de breedterichting van het dakvlak);

• a2 (de afmeting van de hoekzone langs de lengterichting van het dakvlak).

Een en ander is in figuur 4.1 aangegeven.

Dakzones bij opbouwBij een opbouw (een hoger aangrenzend bouw-werk valt daar ook onder) wordt nog een drietal zones aan de dakplattegrond toegevoegd, figuur 4.2:

• a3 (de lengte van de hoekzone langs de dak-rand);

• a4 (de breedte van de hoekzone haaks op de dakrand);

• a5 (de afmeting van de voetzone bij de aan-

sluiting van het plat dak met het opgaande ge-velwerk).Ook een plaatselijke opbouw bovenop een dak, bijvoorbeeld een liftopbouw, veroorzaakt werve-lingen van de wind rond die opbouw. Ook hier wordt een zone p rond die opbouw zwaarder belast door de wind, zie figuur 4.3. Het dakvlak A van de opbouw zelf wordt als een apart dakvlak beschouwd, met eigen hoogte h = h1, breedte d1 en lengte d2.

WindkrachtDe windkracht wordt in het dagelijks leven uitgedrukt in Beaufort. Dit is een schaalver-deling van windkracht 0 (windstil) tot 12 (orkaan). Windkracht 9 staat voor storm. De bij deze schaalindeling behorende windsnel-heden zijn gemiddeld minstens tien minuten. Windvlagen, die veel korter duren dan tien minuten, kunnen veel hoger snelheden berei-ken. Die vlagen zijn mede afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden (terreintoestand omgeving). Gebouwen en onderdelen van gebouwen zoals daken, moeten ook die vlagen kunnen weerstaan. In de eerder genoemde normen zijn de piekwindsnelheden omgerekend in winddrukken.

4.1.2.b Berekenen windbelastingVoor elk van de dakzones wordt berekend wat de optredende windbelasting kan zijn. Deze hangt af van een aantal factoren, maar is in ieder geval genormeerd.

De grootte van de windbelasting op een dak-bedekking wordt veroorzaakt door:

• de directe invloed van de wind aan de buiten-zijde van een gebouw (de externe windbelasting);

Afmetingen h1 < ℓ1 h1 ≥ ℓ1 h1 < 0,25 ∙ ℓ1 h1 ≥ 0,25 ∙ ℓ1

a3 h1 ℓ1

a4 h1 0,25 d1

Afmetingen h1 < 0,5 ∙ √ℓ12 + ℓ2

2 h1 ≥ 0,5 ∙ √ℓ12 + ℓ2

2

a5 h1 0,5 ∙ √ℓ12 + ℓ2

2

maar altijd minimaal 1 meter

��

��

��

��

��

�� �

��

Figuur 4.2 Zone-indeling bij aansluiting met opgaand werk

Bron: NPR 6708

06950432_boek.indb 166 16-02-2006 11:39:39

4 PLATTE DAKEN 167

• de luchtdruk die onder invloed van de wind onder de dakbedekking heerst (overdruk vanuit het gebouw).

De rekenwaarde van de windbelasting volgt uit:

pd = γ × cdim × cindex × ceq × ϕ1 × pw (1)

waarin:pd = rekenwaarde windbelasting op de dakbedekkingsconstructieγ = belastingsfactor voor wind volgens NEN 6702. Daarbij worden dakbedek- kingen in veiligheidsklasse 1 ingedeeld (belastingsfactor γ = 1,2)cdim = factor die de afmetingen van een gebouw in rekening brengt, volgens 8.6.3 van NEN 6702.

Bij het bevestigen van dakbedekking moet wor-den gerekend met lokale windvormfactoren. Bij lokale windfactoren is cdim = 1.

cindex = cpe;loc × ceq + cpi. Dit zijn de belangrijke windvormfactoren. Deze kunnen zijn:

• cpe;loc (voor externe druk of zuiging op vlakken, volgens art. 8.6.4.3 van NEN 6702);

• ceq (een drukvereffeningsfactor volgens 8.6.5 van NEN 6702 en 11.1 van NEN 6707. Deze is verschillend voor de drie typen van daken, waarover hierna meer. Kort gezegd kan wor-den gesteld dat de drukvereffeningsfactor een grootte heeft van 0,1 (ballast, niet-vormvast) en 0,2 (voor vormvaste ballastlagen, zoals tegels). Het vermenigvuldigen met deze factor is alleen toegestaan als de onderconstructie als luchtdicht kan worden beschouwd (NEN 6707 art. 11.1, zie de tabel van figuur 4.4);

• cpi (voor interne overdruk of onderdruk vol-gens art. 8.6.4.4 van NEN 6702. Er wordt onder-scheid gemaakt voor overdruk bij een gesloten gebouw en overdruk bij een open gebouw. Dit wordt bepaald door de verhouding van de som van de dominante opening in een gevel en de totale oppervlakte van die gevel).

De classificering van de luchtdichtheid van de onderconstructie is afhankelijk van de permeabi-liteit van de onderconstructie, die moet worden ontleend aan de tabel van figuur 4.5.

Onderconstructie Permeabiliteit

Luchtdicht µ ≤ 10-5

Niet-luchtdicht 10-5 < µ ≤ 10-3

Open µ > 10-3

Figuur 4.5 Classificering onderconstructie afhankelijk van

permeabiliteit μ bepaald volgens 11.4

Afmetingen h1 < 0,5 ∙ √ℓ12 + ℓ2

2 h1 ≥ 0,5 ∙ √ℓ12 + ℓ2

2

a5 h1 0,5 ∙ √ℓ12 + ℓ2

2

��

��

��

��

��

��

��

Figuur 4.3 Plaatselijke opbouw

Figuur 4.4 Drukvereffeningscoëfficiënt ceq afhankelijk van de luchtdichtheid van de onderconstructie

Onderconstructie Drukvereffeningscoëfficiënt Ceq

Niet-vormvaste ballast Vormvaste ballast

Luchtdicht 0,1 0,2Niet-luchtdicht 0,15 0,25Open 1 1

06950432_boek.indb 167 16-02-2006 11:39:40

168

De waarde van de lokale windvormfactor van de hoekzone moet worden bepaald volgens NEN 6702, bijlage A.

Opmerking 1De waarden van ceq zijn nominaal, vastgesteld op basis van het gedrag van geballaste daken in de praktijk, zoals omschreven in SBR publicatie 465 Geballaste dakbedekkingssystemen – herziene rekenmethode.

Opmerking 2Bij een luchtdichte en niet-luchtdichte onder-constructie volgens de tabel van figuur 4.5, mag voor de vormfactor voor interne overdruk ci wor-den uitgegaan van 2/3 van de waarde voor cpi, bepaald volgens 8.6.4.4 van NEN 6702.

ϕ1 = de dynamische vergrotingsfactor. De dyna-mische invloed is van toepassing op gebouw-onderdelen die in trilling kunnen komen en is voor dakbedekkingsconstructies onder normale omstandigheden niet van toepassing. De dyna-mische invloed van de wind op harde schubvor-mige dakbedekking moet echter in rekening zijn gebracht met de vergrotingsfactor ϕ1. Er geldt:

ϕ1 =∙ u met ϕ1 ≥ 1

10

waarin:u = de getalswaarde van de rekenwaarde van de doorbuiging van de onderconstructie van het dak in mm, bij een kortdurende gelijkmatig verdeelde belasting met een rekenwaarde van 1300 sin(α) N/m² loodrecht op het dakvlak,

Figuur 4.6 Stuwdrukwaarden. Bij tussengelegen waarden van h mag voor de bepaling van pw lineair worden geïnterpoleerd

Hoogte dakrand pw in kN/m2 boven maaiveld Gebied I Gebied II Gebied III

in m Onbebouwd Bebouwd Onbebouwd Bebouwd Onbebouwd Bebouwd

≤ 2 0,64 0,64 0,54 0,54 0,46 0,46 3 0,70 0,64 0,54 0,54 0,46 0,46 4 0,78 0,64 0,62 0,54 0,49 0,46 5 0,84 0,64 0,68 0,54 0,55 0,46 6 0,90 0,64 0,73 0,54 0,59 0,46 7 0,95 0,64 0,78 0,54 0,63 0,46 8 0,99 0,64 0,81 0,54 0,67 0,46 9 1,02 0,64 0,85 0,54 0,70 0,46 10 1,06 0,70 0,88 0,59 0,73 0,50 11 1,09 0,76 0,91 0,64 0,76 0,54 12 1,12 0,81 0,94 0,68 0,78 0,58 13 1,14 0,86 0,96 0,72 0,80 0,61 14 1,17 0,90 0,99 0,76 0,82 0,64 15 1,19 0,94 1,01 0,79 0,84 0,67 16 1,21 0,98 1,03 0,82 0,86 0,70 17 1,23 1,02 1,05 0,85 0,88 0,72 18 1,25 1,05 1,07 0,88 0,90 0,75 19 1,27 1,08 1,09 0,90 0,91 0,77 20 1,29 1,11 1,10 0,93 0,93 0,79 25 1,37 1,23 1,18 1,03 1,00 0,88 30 1,43 1,34 1,24 1,12 1,06 0,95 35 1,49 1,43 1,30 1,20 1,11 1,02 40 1,54 1,50 1,35 1,26 1,15 1,07 45 1,58 1,57 1,39 1,32 1,19 1,12 50 1,62 1,62 1,43 1,37 1,23 1,16

06950432_boek.indb 168 16-02-2006 11:39:40

4 PLATTE DAKEN 169

waarin α de inwendige hoek is die het dakvlak maakt met een horizontaal vlak.

pw is de representatieve stuwdruk van de wind in kN/m2 of N/m2. De grootte van de stuwdruk is afhankelijk van de hoogte boven het maaiveld, de plaats in Nederland en de bebouwingsgraad rondom het betreffende gebouw.

In feite kan hiermee de formule

pd = γ × cdim × cindex × ceq × ϕ1 × pw

voor de meeste bouwwerken worden geschreven als:

pd = 1,2 (cpe;loc × ceq + cpi) × pw (2)

In deze vereenvoudigde formule moeten we dus nog twee factoren bepalen om de rekenwaarde voor de windbelasting te kunnen berekenen:1 De stuwdrukwaarde pw. In de tabel van figuur 4.6 is deze representatieve waarde voor verschil-lende hoogten in de drie windgebieden weerge-geven, figuur 3.46.2 De coëfficiënten cpe;loc , cpi en ceq.

▶▶ In deel 7 Bouwmethodiek worden de

belastingen op draagconstructies besproken.

Het gebouw als geheel wordt in hoofdstuk 3

Dragen besproken. In hoofdstuk 1 van dit

boek Prestatie-eisen wordt de windbelasting op

dak- en gevelconstructies nader uitgewerkt.

In dit hoofdstuk gaat het specifiek om de

windbelasting op de dakbedekkingconstructie.

Drukvereffeningsfactor ceqDe verhouding van de luchtdoorlatendheid van de dakbedekking en van het onderdak bepaalt in welke mate de externe windbelasting over de dakbedekking en het onderdak worden verdeeld. In principe wordt daarbij een drietal combinaties onderscheiden, te weten:type 1: dakconstructies waarbij de permeabili-teit van het onderdak gering is ten opzichte van de permeabiliteit van de dakbedekking. Voor de permeabiliteit van de dakbedekking (μb) en de permeabiliteit van het onderdak (μc) moet gel-den:

μb > 3μc en μb > 10–3

Indien de dakbedekking zeer open is ten op-zichte van het onderdak, belast de externe windbelasting slechts in geringe mate de dak-bedekking en is voornamelijk op het onderdak werkzaam. De interne overdruk in het gebouw belast uitsluitend het onderdak en niet de dak-bedekking. In dit geval hoeft voor de berekening van de dakbedekking alleen de externe wind-belasting in rekening te zijn gebracht, met toe-passing van de drukvereffeningsfactor ceq. De drukvereffeningsfactor (ceq) moet aan 11.2 van NEN 6707 worden ontleend. Een voorbeeld hier-van zijn dakelementen met een dakbedekking van harde schubvormige elementen, zoals pan-nen of leien;

type 2: dakconstructies waarvan de windweer-stand van de dakbedekking wordt verkregen door toepassing van een ballastlaag en voor de permeabiliteit van de dakbedekking (μb) en de permeabiliteit van het onderdak (μc) geldt:

μb < 10–5 en μc < 10–3

Bij een dakconstructie van type 2 is de externe windbelasting slechts gedeeltelijk werkzaam op de dakbedekking. Bij potentiële geringe bewe-gingen van de dakbedekking ontstaat immers een onderdruk tussen de dakbedekking en het onderdak. De externe windbelasting van een tijdelijke vlaag wordt gedeeltelijk door deze onderdruk tussen dakbedekking en onderdak opgenomen. Er hoeft dus slechts een deel van de externe windbelasting op de dakbedekking in rekening te zijn gebracht. De externe wind-belasting mag worden vermenigvuldigd met de drukvereffeningsfactor (ceq). De invloed van overdruk in het gebouw moet wel in rekening zijn gebracht, waarbij voor geballaste daken voor de vormfactor voor interne druk cpi een waarde gelijk aan 2/3 de waarde conform NEN 6702, artikel 8.6.4.4 kan worden aangehouden. Bin-nen dit type wordt onderscheid gemaakt tussen luchtdichte onderdaken en niet-luchtdichte onderdaken. Voor luchtdichte onderdaken geldt: μc < 10–3. Voor niet-luchtdichte onder-daken geldt: 10–5 < μc ≤ 10–3.Voorbeelden van dakconstructies van dit type zijn gegeven in de tabel van figuur 4.7.

06950432_boek.indb 169 16-02-2006 11:39:40

170

Om de hiervóór omschreven geringe permeabi-liteit te realiseren moet men er zeker van zijn dat de detaillering van de dakbedekking aan de rand geen negatieve invloed heeft. Een losliggende van ballast voorziene flexibele dakbedekking waarvan de bevestiging van de randen voldoet aan de voorwaarden volgens 5.10.1, voldoet hieraan. In dat geval gelden de waarden van ceq zoals gegeven in 11.1 van NEN 6707;

type 3: dit zijn dakconstructies die niet kunnen worden ingedeeld in de typen 1 of 2. Een voor-beeld hiervan is een flexibele of plaatvormige dakbedekking, bevestigd op een luchtdicht, niet-luchtdicht of open onderdak. Een open onderdak kan bijvoorbeeld bestaan uit een geperforeerde geprofileerde staalplaat.

In de tabel van figuur 4.8 is voor de verschillende typen daken aangegeven welke basisformule moet worden gebruikt. De uitgerekende waarde moet vervolgens worden vermenigvuldigd met de waarde voor pw (de representatieve stuwdruk van de wind in kN/m2).

Open en gesloten gebouwenAls gevolg van openingen in de naar de wind toegekeerde zijde of van de wind afgekeerde zijden van een gebouw, kan in een gebouw een overdruk of een onderdruk ontstaan. Een open gebouw heeft in een of meer gevels dominante openingen, figuur 4.9. Er is sprake van dominante openingen in een gevel als is voldaan aan beide volgende eisen:

• in de gevel zijn openingen die ter wille van het bedrijfsproces te allen tijde kunnen wor-den geopend;

• de verhouding van de som van de opper-vlakten van deze openingen en de totale op-pervlakte van het gevelvlak groter is dan 0,05.

Voor de overige situaties is sprake van een ge-sloten gebouw.

Invloed dakrandhoogte op de lokale windvormfactorDe invloed van borstweringen c.q. dakranden heeft in de uitwerking van de NEN 6702 niets te maken met de dakzones. Die veranderen niet in afmeting door een hogere borstwering. Wel kan

Type onderdak Materiaal van het onderdak Type dakbedekking

Luchtdicht monolietbeton geballaste flexibele dakbedekking betonelementen cellenbeton bimsbeton (o.g.) triplex / underlayment sandwichpanelen

Niet-luchtdicht houten delen geballaste flexibele dakbedekking HWC / HWM geprofileerd staal

Figuur 4.7 Voorbeelden constructies volgens type 2

Figuur 4.8 Samenstelling van de factor cc

Type combinatie Open gebouw Gesloten gebouw

1 γf;q × Cpe;loc × Ceq γf;q × Cpe;loc × Ceq

2 γf;q × (Cpe;loc × Ceq + 23 × Cpi;o) γf;q × (Cpe;loc × Ceq + 2

3 × Cpi;g)

3 γf;q × (Cpe;loc + Cpi;o) γf;q × (Cpe;loc + Cpi;g)

06950432_boek.indb 170 16-02-2006 11:39:41

4 PLATTE DAKEN 171

een borstwering positieve invloed hebben op de lokale windbelasting: de lokale vormfactor kan worden gereduceerd.

Voor wat betreft de uiteindelijke lokale wind-vormfactor moet een onderscheid worden

gemaakt tussen een laag gebouw ∙ h

≤ 1∙ d2

en een hoog gebouw ∙ h

> 2∙ figuur 4.10. d2

Bij tussenliggende waarde moet rechtlijnig wor-den geïnterpoleerd.

����������������� ������

��������������

��

��

���

Figuur 4.10 Vergelijking laag gebouw met hoog slank

gebouw

In de tabel van figuur 4.11 is een vereenvoudigd overzicht van de lokale vormfactoren (cpe;loc) ge-geven. Die waarden gelden als er geen (hoge) borstweringen worden toegepast.Voor hoge dakranden c.q. borstweringen wordt verwezen naar NEN 6702.

Voorbeeld

BedrijfshalGegevens:Ligging: bedrijfshal te Alkmaar, figuur 4.12Gegevens gebouw: langszijde hal voorzien van roldeuren en schuifdeuren (> 5% van het geveloppervlak)Hoogte hal: 12 mLengte hal: 120 mBreedte hal: 25 mDakrandhoogte: 0,3 mDakconstructie:

• geprofileerde stalen dakplaten;

• steenwol dakisolatieplaten;

• eenzijdig gebitumineerde APP-dakbaan, mechanisch bevestigd aan de onderliggende geprofileerde stalen dakplaten;

• APP-dakbaan.

�����������

��������

��������

mFiguur 4.12 Afmetingen bedrijfshal te Alkmaar

Figuur 4.9 Open gebouw

Figuur 4.11 Vereenvoudigd overzicht van de lokale vormfactoren

Omschrijving Voorwaarden Hoek (c) Rand (r) Tussen (t)

Laag gebouw h 2,5 2,0 1,0

d2

1

Middelhoog 1 <

h < 2 2 + ∙0,5 × ∙ h

– 1∙∙ 1,5 + ∙0,5 × ∙ h – 1∙∙ 1,0

gebouw d2 d2 d2

Hoog gebouw h

≥ 2 2,0 1,5 1,0 d2

06950432_boek.indb 171 16-02-2006 11:39:42

172

Gevraagd:De dakzones en de optredende windbelasting per dakzone.1 Bepaling van de dakzones

• Bepaling a (breedte van de randzones)a is afhankelijk van de verhouding tussen de breedte van het dakvlak en de hoogte van het dakvlak.

h = 12

= 0,48 ≥ 0,33d1 25Dus a = 0,15 × d1 = 0,15 × 25 = 3,75 m.

• Bepaling a1 (breedte van de hoekzones)a1 is afhankelijk van de verhouding tussen de lengte van het dakvlak en de breedte van het dakvlak.

d2 = 120

= 4,8 ≥ 1,5d1 25Dus a1 = a = 3,75 m.

• Bepaling a2 (lengte van de hoekzones)a2 is eveneens afhankelijk van de verhouding tussen de lengte van het dakvlak en de breedte van het dakvlak.

d2 = 120

= 4,8 ≥ 1,5d1 25Dus a2 = 0,5 × d1 = 0,5 × 25 = 12,50 m.

2 Bepaling van de stuwdruk

• Windgebied objectVolgens tabel 2 en de omschrijving in NEN 6702 is sprake van windgebied I.

• Bebouwd of onbebouwdEr is niets over aangegeven, dus moet worden gekozen voor de veiligste rekensituatie: onbebouwd.

• HoogteVoor wat betreft de hoogtes geldt de hoogte vanaf maaiveld tot bovenzijde dakrand, dus 12 meter.

• StuwdrukwaardeUit tabel 4 bij windsnelheidsgebied I, onbebouwd en een hoogte van 12 meter lezen we af: stuwdrukwaarde pw = 1,12 kN/m2.

3 Bepaling van de coëfficiënten

• Type dakDit dak valt niet onder type I of type II, dus we hebben met een type III dak te maken.

• Open of gesloten gebouwOmdat er sprake is van deuren in één van de langszijden van het gebouw (> 5% van het geveloppervlak), moet worden uitgegaan van een open gebouw.

• BasisformuleOp grond van de aanduiding type III en open gebouw hebben we te maken met de formule 1,2 × (cpe;loc + cpi). Voor cpi moet worden aangehouden 0,6 (open gebouw overdruk).

• Laag of hoog gebouw

De verhouding van h

= 12

= 0,1. d2 120

Dus is h

< 1 en spreken we over een laag

d2

gebouw.

Dat betekent dat we te maken hebben met de coëfficiënten:cpe;loc

c = 2,5r = 2,0t = 1,0

Vervolgens beoordelen we of de dakrand-hoogte nog van invloed is op deze grootte van de coëfficiënten. Uit een controle volgens NEN 6702 blijkt deze niet van invloed.

• Windbelasting per zone in kN/m2

Basisformule (2):

pd = 1,2 × (cpe;loc + cpi) × pw

waarin:pw = stuwdrukwaarde = 1,12 kN/m2

cpi = coëfficiënt voor overdruk = 0,6cpe;loc voor de hoekzone = 2,5cpe;loc voor de randzone = 2,0cpe;loc voor de tussenzone = 1,0

Hoekzone c: 1,2 × (2,5 + 0,6) × 1,12 = 4,17 kN/m2

Randzone r: 1,2 × (2,0 + 0,6) × 1,12 = 3,50 kN/m2

Tussenzone t: 1,2 × (1,0 + 0,6) × 1,12 = 2,15 kN/m2

06950432_boek.indb 172 16-02-2006 11:39:42

4 PLATTE DAKEN 173

4.1.2.c BevestigingssystemenNadat de dakzones en de optredende windbe-lasting zijn berekend, blijft er nog één onderdeel over, namelijk de weerstand van het dakbedek-kingssysteem tegen deze windbelasting.In NEN 6707 worden eisen gesteld met betrek-king tot de sterkte van de bevestiging van dakbe-dekkingen alsmede met de bepalingsmethoden daarvoor.We zullen de gekozen bevestigingsmethode nu moeten toetsen aan de kwaliteitsverklaring of moeten berekenen.In een KOMO-attest-met-productcertificaat zijn de bevestigingssystemen vermeld waarvoor de betreffende dakisolatie en/of de dakbedekking zijn gecertificeerd. Het attest-met-productcertifi-caat geeft ook informatie over de windweerstand van de toegelaten systemen.De condities waarvoor die prestaties voor bij-voorbeeld een mechanische bevestiging worden gegeven zijn afhankelijk van onder andere:

• type bevestigingsmiddel;

• bevestigingspatroon;

• type dakbedekking;

• onderconstructie (vlakheid, materiaal, enzo-voort).

Wat is gecertificeerd?Niet alle dakisolatie en evenmin elke dak-bedekking is zonder meer geschikt voor elk systeem van bevestiging. Zo zijn er isolatie-materialen van het type fenolformaldehyde (= PF) die uitsluitend mechanisch bevestigd of geballast kunnen worden toegepast.Een ander voorbeeld is cellulair glas (CG) dat niet geschikt is voor mechanische bevestiging op daken. Diverse kunststofdakbedekkingen kunnen niet met warme bitumen worden ge-kleefd, enzovoort.Het is dus zaak eerst te kijken of de betref-fende materialen zijn toegelaten en of ze geschikt zijn voor een bepaalde bevestigings-techniek of verwerking.

Attest-met-productcertificaatDe vermelde windweerstand in het attest-met-productcertificaat wordt of:

• uitgedrukt in een toelaatbare kracht per bevestiger (in kN of N; variërend van 300 N

tot meer dan 700 N) voor mechanische bevesti-ging van isolatie en/of dakbedekking;

• uitgedrukt in een toelaatbare spanning (in kN/m2 of N/m2) voor gekleefde dakbedekking op de isolatie of de ondergrond of kleven van de isolatie op de ondergrond.

RekenwaardenDoor allerlei factoren kan de waarde van een bevestiger teruglopen. Te denken valt aan verou-deringsverschijnselen, maar ook eventuele prak-tische voorwaarden spelen een rol. Als voorbeeld kunnen we noemen dat wanneer een ballastlaag van grind moet worden aangebracht van 60 mm, het waarschijnlijk is dat op de ene plaats 65 mm wordt gemeten en op een andere plaats 55 mm. Om die reden moet met een zogeheten reken-waarde worden gerekend.

De rekenwaarde van de sterkte van een beves-tiging in de uiterste grenstoestand (tegen af-waaien) ƒu;d moet worden bepaald volgens:

ƒu;d =

ƒu;rep ∙ kmod (3) γm ∙ γM

waarin:ƒu;d = rekenwaarde van de sterkte van een bevestiging in de uiterste grenstoestand (tegen afwaaien) in N/m²;ƒu;rep = representatieve waarde van de sterkte van een bevestiging in de uiterste grenstoestand (tegen afwaaien) in N/m²;kmod = modificatiefactor;γm = materiaalfactor;γM = modelfactor.

Materiaal-, modificatie- en modelfactorenVoor geplakte verbindingen bedraagt γm = 2; kmod = 1 en γM = 1.Voor mechanisch bevestigde dakbedekkingen worden de volgende vier bezwijkmechanismen onderscheiden:1 doorponsen of doortrekken van het verbin-dingsmiddel;2 trekbreuk van het verbindingsmiddel;3 uittrekken van het verbindingsmiddel;4 bezwijken van platen op buiging.

06950432_boek.indb 173 16-02-2006 11:39:42

174

OpmerkingIn geval van een flexibele dakbedekking geplakt op mechanisch bevestigd plaatvormig isolatie-materiaal moeten deze platen op bezwijken door buiging zijn gecontroleerd.

Bij toetsing van de uiterste grenstoestanden moeten voor de materiaalfactor de volgende waarden worden gebruikt:

• bij doorponsen of doortrekken van het verbin-dingsmiddel: γm = 2; kmod = 1 en γM = 1;

• bij trekbreuk van het verbindingsmiddel: γm = 2; kmod = 1 en γM = 1;

• bij uittrekken van schroeven uit staalplaat met een dikte kleiner dan 0,9 mm en bevestiging van flexibel materiaal: γm = 1,25; kmod = 1 en γM = 2,5;

• bij uittrekken van schroeven uit staalplaat met een dikte kleiner dan 0,9 mm en bevestiging van isolatieplaten: γm = 1,25; kmod = 1 en γM = 2;

• bij uittrekken van schroeven uit staal met een dikte groter of gelijk aan 0,9 mm en een zoda-nige voorspanning dat de rekenwaarde van de belasting ten hoogste 90% van die voorspanning is: γm = 1,25; kmod = 1 en γM = 1;

• bij uittrekken van schroeven of nagels uit hout: γm = 1,2; kmod = 0,85 en γM = 1,7 voor gladde nagels; γM = 1 voor schroeven en geprofi-leerde nagels;

• bij buigingsbreuk van isolatieplaten: γm = 2; kmod = 1 en γM = 1.

Ten aanzien van de bevestigingen kunnen we de volgende bevestigingsmethoden onderschei-den:1 mechanische bevestigingssystemen;2 gekleefde dakbedekkingsystemen;3 losliggende dakbedekkingen met ballast-lagen.

1 Mechanische bevestigingVoor de mechanisch bevestigde systemen zijn de leveranciers van de bevestigingsmiddelen veelal in staat de betreffende rekenwaarde van een bevestiger vanuit de onderconstructie aan te geven.

Voorbeeld

Mechanische bevestigingAls we uitgaan van het voorbeeld van de bedrijfshal, zijn we nu in staat het aantal bevestigers uit te rekenen, waarmee de eerste laag dakbedekking wordt bevestigd aan de onderconstructie van geprofileerde staalplaat. Veronderstel dat de leverancier heeft opgegeven dat met de toepassing van deze isolatieplaat en deze geprofileerde stalen dakplaat de representatieve waarde van 1250 N per bevestiger is, dan is eenvoudig het aantal bevestigers per dakzone aan te geven.Invullen in de formule (3):

ƒu;d = ƒu;rep ∙ kmod

γm ∙ γm

ƒu;d = 1250 × 1

= 400 N 1,25 × 2,5

Om het vereiste aantal bevestigers uit te rekenen, hoeven we daarna dus alleen de berekende windbelasting per dakzone te delen door de aan te houden rekenwaarde, figuur 4.13.

Zone Windbelasting Aantal beves- tigers per m2

Hoekzone c 4,435 kN/m2 11,08 → 12Randzone r 3,763 kN/m2 9,41 → 10Tussenzone t 2,419 kN/m2 6,05 → 7

Figuur 4.13 Berekening aantal bevestigers

2 Gekleefde dakbedekkingssystemenIn principe is onderscheid te maken in de vol-gende systemen:

• partieel gekleefde dakbedekking;

• volledig gekleefde dakbedekking.

Het rekenkundig benaderen van de windweer-stand is onmogelijk. Voor wat betreft de wind-weerstand is alleen prototypeonderzoek mogelijk, waarbij de ondergrond vanzelfsprekend een belangrijke rol speelt. Prototypeonderzoek wordt – zoals hiervoor besproken – verplicht gesteld vanuit NEN 6707 en NPR 6708. Vanzelfsprekend is bij de weerstand van gekleefde isolatie tegen

06950432_boek.indb 174 16-02-2006 11:39:43

4 PLATTE DAKEN 175

een windbelasting de wijze van verkleving en het toegepaste kleefmiddel (PUR-lijm, bitumen koude kleefstof, of bitumen 110/30) van belang.

In algemene zin zijn de volgende bezwijkmecha-nismen mogelijk:

• overschrijden van de delaminatieweerstand (bijvoorbeeld van het isolatiemateriaal);

• onthechting van het kleefmiddel en de isolatie;

• breuk in de kleeflaag;

• onthechting van de kleeflaag en de onder-grond.

3 BallastlagenIn NPR 6708 zijn de volgende voorwaarden voor ballastlagen omschreven.

UniformiteitHet is niet toegestaan op een dak een niet-vorm-vaste ballast toe te passen met verschillende nominale korrelmiddellijnen of met verschillende volumieke massa, tenzij de ballastlagen door een vormvaste constructie met een hoogte van ten-minste de grootste laagdikte gerekend vanaf de dakbedekking, zijn gescheiden.

Kleinste nominale korrelmiddellijnNiet-vormvast ballastmateriaal, zoals grind, mag door de wind niet van het dak worden geblazen. Daartoe zijn de volgende eisen gesteld aan de kleinste nominale korrelmiddellijn van grind die mag worden toegepast, afhankelijk van de afme-tingen en de ligging van een gebouw. De maximale dakhelling is 3° (≈ 5%). De toe te passen kleinste nominale korrelmiddellijn is afhankelijk van de stuwdrukwaarde op referentie-hoogte en de toepassing van vormvaste ballast op de uitwendige hoeken van het gebouw en de hoeken bij het opgaand werk. In de tabel van figuur 4.14 wordt de toegelaten extreme stuw-druk pw bij toepassing van grind als niet-vorm-vaste ballast gegeven.

Op de uitwendige hoeken van het gebouw en de hoeken bij het opgaand werk moet, afhankelijk van de stuwdruk, een vormvaste ballast worden toegepast zoals aangegeven in de tabel van figuur 4.16.

Indien geen vormvaste ballast wordt aange-bracht, mag grind worden toegepast tot een stuwdruk op referentiehoogte zoals vermeld in de tabel van figuur 4.15.

Indien een ander niet-vormvast ballastmateriaal dan grind wordt toegepast, moet het product van het volumieke gewicht en de nominale korrel-middellijn ten minste gelijk zijn aan de waarde van dit product bij grind.

Minimale dikte ballastlaag van grindDe dikte van de toe te passen laag dakgrind be-draagt ten minste 2 × de nominale korrelmiddel-lijn, met een minimum van 40 mm.

Massa van ballastelementenDe representatieve waarde van de areïeke massa per oppervlakte van vormvaste ballastelementen moet groter zijn dan 50 kg/m2.

Figuur 4.14 Toegelaten extreme stuwdruk pw op referen-

tiehoogte href bij toepassing van grind als niet-vormvaste

ballast

Nominale korrel- Toegelaten extreme middellijn grind stuwdruk pw

16 mm 1200 N/m2

30 mm 1450 N/m2

50 mm 1700 N/m2

Figuur 4.15 Toegelaten extreme stuwdruk pw op referen-

tiehoogte href bij toepassing van grind als niet-vormvaste

ballast, als geen vormvaste ballast op de uitwendige hoeken

van het gebouw en hoeken bij opgaand werk worden toe-

gepast

Nominale korrel- Toegelatenmiddellijn grind extreme stuwdruk pw

16 mm Bij daken tot een referentie- hoogte van maximaal 3 m30 mm 1000 N/m2

50 mm 1250 N/m2

06950432_boek.indb 175 16-02-2006 11:39:43

176

Figuur 4.16 Vormvaste ballast op uitwendige hoeken van het gebouw en hoeken bij opgaand werk

Stuwdruk in N ∙ m-2 Vormvaste ballast (maten in m)

0 < pw ≤ 1000 1 Vormvaste ballast over een oppervlakte van

(dikte per project berekenen)

1000 < pw ≤ 1200 Vormvaste ballast over een oppervlakte van

(dikte per project berekenen)

1200 < pw ≤ 1450 Vormvaste ballast over een oppervlakte van

(dikte per project berekenen)

1450 < pw ≤ 1700 Volledige hoekzone uitvoeren met vormvaste ballast (dikte per project berekenen)

1 Bij daken tot een referentiehoogte van ten hoogste 3 m behoeft geen vormvaste ballast te worden toegepast.

�����

����

�����

����

����

�����

�����

�����

06950432_boek.indb 176 16-02-2006 11:39:44

4 PLATTE DAKEN 177

Hoogte van de dakrandDe minimale hoogte van de dakrand ten op-zichte van de bovenkant van de niet-vormvaste ballastlaag is afhankelijk van de stuwdruk op referentiehoogte:

• pw ≤ 750 N/m2: de hoogte ten opzichte van de bovenzijde van de ballastlaag moet ten min-ste 80 mm zijn;

• pw > 750 N/m2: de hoogte ten opzichte van de bovenzijde van de ballastlaag moet ten min-ste 120 mm zijn.

Als niet aan de genoemde criteria wordt voldaan, moet langs de dakrand een vormvaste ballast worden toegepast over een breedte van:

• 0,6 m : indien de stuwdruk op referentie-hoogte ≤ 1000 N/m2 is;

• 1,2 m : indien de stuwdruk op referentie-hoogte > 1000 N/m2 is.

Bij een vormvaste ballast langs de dakrand moet de opstandhoogte ten opzichte van de bovenzijde van de vormvaste ballast ten minste 20 mm zijn.

Referentiehoogte van het dakDe referentiehoogte van het dak mag ten hoog-ste 60 m bedragen bij toepassing van niet-vorm-vaste ballast (grind) en ten hoogste 75 m bij toepassing van vormvaste ballast (tegels).

Geballaste zonne-energiesystemenVoor de berekening van het ballastgewicht van los op het dak geplaatste zonne-energiesystemen (platdakopstelling) geldt NVN 7250; bijlage B.Bij losliggende geballaste dakbedekkings-systemen wordt volgens NPR 6708 cpe;loc bij alle dakzones 2,5. De weerstand tegen het afwaaien wordt verkregen door het eigen gewicht. Bij het nuttig effect van het eigen gewicht dient echter een belastingsfactor γf;g = 0,9 te worden aange-houden volgens NEN 6702.Indien bovendien een niet-vormvast ballast-materiaal wordt gebruikt, moet tevens (volgens NEN 6707) rekening worden gehouden met een factor 0,9. Immers, bij grind zijn we nooit zeker of overal wel de gelijke laagdikte wordt gereali-seerd.Met voorgaande gegevens is het dus mogelijk om de rekenwaarde voor het gewicht van zowel een niet-vormvast ballastmateriaal (grind) als

een vormvast ballastmateriaal (betontegels) te bepalen.

Rekenwaarde grind16 kN/m3 × 0,9 × 0,9 = 13 kN/m3

Rekenwaarde betontegels23 kN/m3 × 0,9 = 20,7 kN/m3

DrukvereffeningsfactorenZie paragraaf 4.1.2 Windbelasting.

Voorbeeld

Geballaste dakbedekkingVeronderstel dat bij gekleefde dakbedekking wordt gekozen voor een ballastlaag. Dan is in de meeste gevallen sprake van een onderconstructie van bijvoorbeeld beton. Dat betekent dat we te maken hebben met een zogeheten type II dak. De uitgangspunten met betrekking tot een ‘laag’ gebouw en ‘geen invloed van de dakrandhoogte’ veranderen niet, dus de lokale coëfficiënten blijven gelijk. De basisformule die moet worden gehanteerd is dan (vergelijk 2):

1,2 × (cpe;loc × ceq + 23 cpi) × pw

waarin:pw = stuwdrukwaarde = 1,12 kN/m2

cpi = coëfficiënt voor overdruk = 0,6ceq = drukvereffeningsfactor = 0,2 voor de delen met tegels en 0,1 voor het deel met grindcpe;loc voor alle dakzones = 2,5

Bij een stuwdruk van 1,12 kN/m² moet een vormvaste ballast worden toegepast op de hoeken in de afmetingen zoals afgebeeld in figuur 4.15 (1000 < pw ≤ 1200 N/m2).De windbelasting wordt:

• grind: 1,2 × (2,5 × 0,1 + 2/3 × 0,6) × 1,12 = 0,87 kN/m²

• tegels: 1,2 × (2,5 × 0,2 + 2/3 × 0,6) × 1,12 = 1,21 kN/m²

De vereiste dikte is dan:

grind: 0,87

= 0,067 m → 70 mm 13

tegels: = 1,12

= 0,058 m → 60 mm 20,7

06950432_boek.indb 177 16-02-2006 11:39:44

178

4.1.3 Hemelwaterafvoer

4.1.3.a RegelgevingHet Bouwbesluit verwijst voor de berekening van de capaciteit voor de hemelwaterafvoer naar NEN 3215 en NTR 3216. Daarnaast stelt NEN 6702 dat, ook na doorbuiging, elk punt op het dak water kan afvoeren. In de toelichting bij de normtekst wordt een afschot van 1,6% gesteld, inclusief eventuele doorbuiging. Hierbij wordt echter uitgegaan van starre steunpunten. Verder wordt gesteld dat daken groter dan 100 m2 ten minste twee afvoeren dienen te hebben.

Conform NTR 3216 treedt gezien de geogra-fische breedte van Nederland geen hogere regenintensiteit op dan 540 tot 600 (l/s)/ha ge-durende een tijdsduur van 5 minuten. Conform NEN 3215 en NTR 3216 mag worden gerekend met een regenintensiteit (i) voor het hemel-waterafvoersysteem van 300 (l/s)/ha is gelijk aan 0,03 (l/s)/m². Hierbij is het mogelijk dat door een grotere regenintensiteit één keer per 5 jaar acceptabele overlast optreedt.

Bij platte daken en met name bij geballaste daken en bij groendaken treedt echter een vertraging op in de afvoer van water naar de hemelwaterafvoeren en zelfs een zekere water-accumulatie. NEN 3215 staat een reductiefactor α voor de regenintensiteit toe:α = 0,60 voor platte daken met een hellingshoek

≤ 3° voorzien van een ballastlaag van grind of begroeide daken met een aardlaag ≤ 250 mm;

α = 0,30 voor platte groendaken met een hellingshoek ≤ 3° met een aardlaag > 250 mm;

α = 0,75 voor platte daken met een hellingshoek ≤ 3°;

α = 0,75 voor schuine groendaken met een hellingshoek > 3° en ≤ 45°;

α = 1,00 voor alle overige gevallen.

De af te voeren hoeveelheid regenwater, het debiet, is gelijk aan de regenintensiteit maal het aan te sluiten dakoppervlak. Onder het dakop-pervlak wordt verstaan de werkelijke oppervlakte van het dak (dus niet de horizontale projectie van het dakvlak) inclusief de oppervlakken van

opstanden en randen. Hierop zijn volgens de norm reducties mogelijk voor de dakbreedte af-hankelijk van de hoek tussen het (denkbeeldige) dakvlak en het horizontale vlak. Deze reductie-factor voor de dakbreedtefactor wordt aangeduid met β, zie de tabel van figuur 4.17:

• tot 45° geldt β = 1;

• van 45° tot 60° geldt β = 0,8;

• voor > 60° geldt β = 0,6.

Helling tussen dakvlak Reductiefactor 𝛃en horizontale vlak

groter dan tot en met

3° 45° 1,045° 60° 0,860° 85° 0,685° 90° 0,3

Figuur 4.17 Reductiefactor dakbreedte

4.1.3.b Dimensionering hemelwaterafvoerenHet ontwerpdebiet, ofwel de af te voeren hoe-veelheid hemelwater, is een rekengrootheid die nodig is om de diameter van een hemelwater-afvoer te berekenen.

Qh = α × i × β × F (4)

waarin:Qh = ontwerpdebiet voor hemelwater in l/sα = reductiefactor voor de regenintensiteit

i = regenintensitet = 0,03 I

s × m2

β = reductiefactor voor de dakbreedteF = oppervlakte van het dakvlak in m2.

In de tabel van figuur 4.18 zijn voor een aantal situaties de ontwerpdebieten bepaald van zowel geballaste als niet-geballaste daken.Het is belangrijk om de waarde van het ontwerp-debiet te weten, omdat dit het uitgangspunt is voor de verdere berekening van de hemelwater-afvoeren (aantallen en diameters).

Diameter hemelwaterafvoerenMet het berekende ontwerpdebiet kan vervol-gens de diameter van de hemelwaterafvoer wor-den berekend. Daarbij gaat de norm uit van een

06950432_boek.indb 178 16-02-2006 11:39:45

4 PLATTE DAKEN 179

aantal, inmiddels genormeerde, diameters van hemelwaterafvoeren. Deze diameters worden aangegeven met het begrip ontwerpmiddellijn.Voor de toegepaste ontwerpmiddellijn voor afvoerleidingen van hemelwater geldt, op basis van de normen, de volgende reeks: 57, 69, 77, 100, 117, 150, 190 mm.

Ontwerpmiddellijn en handelsmatenNaast een beperking in het aantal diameters is er bovendien sprake van een directe koppeling tus-sen het begrip ‘ontwerpmiddellijn’ en een aantal

handelsmaten en materialen van hemelwater-afvoeren.In de tabel van figuur 4.19 is de relatie aangege-ven tussen de ontwerpmiddellijn en de handels-maten van diverse producten.

4.1.3.c Berekening van hemelwaterafvoer-capaciteitDe afvoercapaciteit van een hemelwaterstand-leiding dient te worden berekend met de vol-gende formule:

Figuur 4.18 Ontwerpdebiet voor hemelwater

F Hemelwaterbelasting Qh in liter/s

in m2 Hellende daken Platte daken Groendaken (𝛗 < 3°)

3° <

ϕ ≤

45°

45°

< ϕ

≤ 6

60°

< ϕ

≤ 8

ϕ ≤

85°

zond

er g

rind

met

grin

d

ϕ <

laag

≤ 2

50

ϕ <

laag

> 2

50

3° <

ϕ ≤

25 50 75 100 150 200 250 300 350 400 450 500 600 700 800 900100012501500175020002250250027503000

0,75 1,5 2,25 3 4,5 6 7,5 910,51213,515182124273037,54552,56067,57582,590

0,6 1,2 1,8 2,4 3,6 4,8 6 7,2 8,4 9,610,81214,416,819,221,6243036424854606672

0,45 0,9 1,35 1,8 2,7 3,6 4,5 5,4 6,3 7,2 8,1 910,812,614,416,21822,52731,53640,55449,554

0,23 0,45 0,68 0,9 1,35 1,8 2,25 2,7 3,15 3,6 4,05 4,5 5,4 6,3 7,2 8,1 911,2513,515,751820,2522,524,7527

0,56 1,13 1,69 2,25 3,38 4,5 5,63 6,75 7,88 910,1311,2513,515,751820,2522,528,1333,7539,384550,6356,2561,8867,5

0,45 0,9 1,35 1,8 2,7 3,6 4,5 5,4 6,3 7,2 8,1 910,812,614,416,21822,52731,53640,55449,554

0,45 0,9 1,35 1,8 2,7 3,6 4,5 5,4 6,3 7,2 8,1 910,812,614,416,21822,52731,53640,55449,554

0,23 0,45 0,68 0,9 1,35 1,8 2,25 2,7 3,15 3,6 4,05 4,5 5,4 6,3 7,2 8,1 911,2513,515,751820,2522,524,7527

0,56 1,13 1,69 2,25 3,38 4,5 5,63 6,75 7,88 910,1311,2513,515,751820,2522,528,1333,7539,384550,6356,2561,8867,5

06950432_boek.indb 179 16-02-2006 11:39:46

180

Qh = μ ∙ r ∙ g ∙ d5/2 (5)

waarin:Qh = getalwaarde van de afvoercapaciteit in l/sμ = constante = is 4100 m1/2/sr = de factor voor de instroming, deze is onder meer afhankelijk van de vorm van instroming en de aanwezigheid van obstakels, figuur 4.20g = factor voor de afvoer (indien de hemel- waterstandleiding aan een dakafvoer is gekoppeld, heeft g een waarde van 0,6; voor platte daken met een stadsuitloop of onderuitloop wordt – hoewel dat niet explicitet uit de norm blijkt – voor g een waarde van 0,3 aangehouden)d = getalwaarde van de binnenmiddellijn van de hemelwaterstandleiding in m

Na het invullen van de vaste waarden ziet de for-mule er voor stadsuitlopen als volgt uit:

Qh = 4100 × 1 × 0,3 × d5/2

ofwel:

d = (0,000813 × Qa)2/5 (6)

Na het invullen van de vaste waarden ziet de for-mule er voor onderuitlopen zonder obstakels in de buurt er als volgt uit:

Qh = 4100 × 1,2 × 0,3 × d5/2

ofwel:

d = (0,0006775 × Qa)2/5 (7)

In formulevorm:

Qh ≥ Qh, of ingevuld:

μ ∙ r ∙ g ∙ d5/2 ≥ α ∙ i ∙ β ∙ F

en dit kan uiteindelijk worden geschreven als:

d ≥ ∙α ∙ i ∙ β ∙ F∙

25

(8) µ ∙ r ∙ g

Voor de waarden voor r van: 1,0 of 1,2 of 1,4 zijn voor ongeballaste daken met α = 0,75 en voor geballaste daken met α = 0,60 grafieken te tekenen, figuur 4.21. Met de gegeven formules zijn tabellen samengesteld, figuur 4.22.

Figuur 4.19 Afvoercapaciteiten hemelwaterstandleidingen

Ontwerp- Hemelwaterafvoercapaciteit Qh in liter/s Afmetingen middellijn stadsuitloop Cilindrische gootuitloop Conische gootuitloop

Standleiding h ≥ d 0,65 d ≤ h ≤ d h ≥ d 0,65 d ≤ h ≤ d na verzamel- leiding Cilindrische Dakafvoer Conische g = 1,0 vlakdak- met vlakdak- afvoer stadsuitloop afvoer r = 1,0 r = 1,0 r = 1,2 r = 1,2 g = 0,6 g = 0,3 g = 0,6 g = 0,3

d in mm b × h in mm 57 3,2 1,9 1,0 2,3 1,1 69 5,1 3,1 1,5 3,7 1,8 70 × 70 77 6,7 4,0 2,0 4,9 2,4 80 × 80 84 8,4 5,0 2,5 6,0 3,0 100 × 80100 13,0 7,8 3,9 9,3 4,7 100 × 100117 19,2 11,5 5,8 13,8 6,9 120 × 120150 35,7 21,4 10,7 25,7 12,9190 64,5 38,7 19,4 46,5 23,2

06950432_boek.indb 180 16-02-2006 11:39:46

4 PLATTE DAKEN 181

4.1.3.d NoodafvoerenHoewel men zou denken dat in een land als Ne-derland met een uitgebreide bouwregelgeving het bezwijken van een dakconstructie door wa-teroverlast niet voorkomt, moet helaas worden gesteld dat dit vijf tot tien keer per jaar gebeurt. De noodafvoer heeft dus wel degelijk een be-langrijke functie. Deze functie is tweeledig: in de eerste plaats wordt overbelasten (bezwijken door waterbelasting) van het dak voorkomen (een vei-ligheidsaspect) en in de tweede plaats is sprake van een signalerende functie, dat de hemel-waterafvoeren zijn verstopt. De tweede functie is dus dezelfde als van een spuwer, figuur 4.23. Een spuwer heeft echter uitsluitend een signalerende functie, terwijl een noodafvoer moet worden gezien als een voorziening die de taak van de reguliere hemelwaterafvoeren overneemt.

Een noodafvoer moet dus voor haar capaciteit worden berekend.

Een noodafvoer is niet verplicht volgens het Bouwbesluit. Het al dan niet noodzakelijk zijn van de noodafvoeren en de plaats in de dakrand blijft onder alle omstandigheden een verantwoordelijk-heid van de constructeur. Zo heeft een hoge dak-rand tot gevolg dat de wateraccumulatie groot kan zijn en het vermoedelijk verstandig is nood-afvoeren op te nemen om bezwijken te voorko-men. De constructeur geeft aan welke maximale stijghoogte van het water acceptabel is. Vanuit een controle op de belasting van de dakconstruc-tie kan namelijk de toelaatbare waterhoogte (in NEN 6702 aangegeven met het begrip dhw) wor-den berekend. Vervolgens kan een berekening worden gemaakt van het aantal noodafvoeren en de afmetingen van een noodafvoer.

����������������� �����������������

�������������������

�����

�������������������������

1 Uitgaande van een vrij scherpe instroming bij stadsuitlopen en onderuitlopen geldt r = 1,0.2 Indien sprake is van een conische inlaat, mag voor r een waarde van 1,2 worden aan-gehouden.3 Als binnen een afstand van tweemaal de binnenmiddellijn van de standleiding geen opstaande randen aanwezig zijn, mag het aansluitoppervlak eveneens met 20% worden vermeerderd.

Met andere woorden: een combinatie van én een conische instroming én geen opstaande

randen leidt zelfs tot 40% verhoging. Een der-gelijke situatie is met name van belang voor in-pandige hemelwaterafvoeren. Immers daarvoor geldt dat voor r = 1,2 mag worden aangehou-den (mits geen obstakels) en bovendien bestaat daar de mogelijkheid van een conische inlaat.

Conclusie: er is een verschil tussen stadsuitlopen en onderuitlopen midden op het dakvlak zonder obstakels in de directe nabijheid.Dit maakt dat bij doorvoeren met obstakels, zoals dakranden en dergelijke 20% minder dak-oppervlak kan worden aangesloten.

Figuur 4.20 Factoren voor de instroming

06950432_boek.indb 181 16-02-2006 11:39:47

182

Figuur 4.21 Diameter hemelwaterafvoer

������������������������������

����

����

�����

������������������������������

����

����

�����

������������������������������������������������������

� �� �� �� �� �� �� �� �� �� ������

����

����

����

����

����

����

����

����

����

�����

����������������������������������������������������

� �� �� �� �� �� �� �� �� �� ������

����

����

����

����

����

����

����

����

����

�����

�������

�������

�������

������

������

������

�������

�������

�������

�������

������

������

������

�������

De grafieken zijn op twee manieren te gebrui-ken.1 Als het oppervlak bekend is wordt via de van toepassing zijnde lijn r = 1,0 of 1,2 of 1,4 op de verticale as de benodigde (theoretische) diameter afgelezen. De dikke horizontale lijnen in de grafiek geven nog aan welke di-ameters in PVC-uitvoering beschikbaar zijn. Bijvoorbeeld 50 m2 ongeballast met r = 1,4 (conisch en zonder hindernis) moet minimaal 53 mm buis hebben; in de praktijk wordt dat met de eerstvolgende vette horizontale lijn: PVC 60 mm.

2 Uitgaande van een bestaande diameter, bijvoorbeeld een pvc diameter van 70 mm, wordt via het snijpunt van de dikke horizontale lijn voor ‘pvc 70’ met het snijpunt met de van toepassing zijnde lijn r = 1,0 of 1,2 of 1,4 het toegestane oppervlak afgelezen. Bijvoorbeeld op een diameter 70 met een r = 1,0 (recht) voor een geballast dak kan maximaal 90 m2 dakvlak worden aangesloten.Het oppervlak is tot 100 m2 beperkt: zodra het aan te sluiten oppervlak groter is dan 100 m2, moeten minimaal twee afvoerpunten worden geplaatst!

06950432_boek.indb 182 16-02-2006 11:39:48

4 PLATTE DAKEN 183

Opper- HWA-diameters voor geballaste daken

vlakte Vaststellen diameter Toe te passen diameter in handelsmaat

in m2 Qh in l/s Diameter Ontwerp- Gietijzer PVC PVC PE Zink Verzinkt berekend middellijn NEN NEN NEN NEN NEN staal in mm in mm 7062 7016 7045 7008 7065 NEN 7041

5 0,09 22,2 57 70 60 75 63 geen norm 70 10 0,18 29,3 57 70 60 75 63 geen norm 70 15 0,27 34,4 57 70 60 75 63 geen norm 70 20 0,36 38,6 57 70 60 75 63 geen norm 70 25 0,45 42,2 57 70 60 75 63 geen norm 70 30 0,54 45,4 57 70 60 75 63 geen norm 70 40 0,72 50,9 57 70 60 75 63 geen norm 70 50 0,90 55,7 57 70 60 75 63 geen norm 70 60 1,08 59,9 69 70 70 75 75 70 70 70 1,26 63,7 69 70 70 75 75 70 70 80 1,44 67,2 69 70 70 75 75 70 70 90 1,62 70,4 77 100 80 90 90 80 80100 1,80 73,5 77 100 80 90 90 80 80150 2,70 86,4 100 100 100 110 110 100 100200 3,60 97,0 100 100 100 110 110 100 100250 4,50 106,0 117 125 n.b. 125 125 geen norm 125300 5,40 114,0 117 125 n.b. 125 125 geen norm 125 5 0,11 24,2 57 70 60 75 63 geen norm 70 10 0,23 32,0 57 70 60 75 63 geen norm 70 15 0,34 37,6 57 70 60 75 63 geen norm 70 20 0,45 42,2 57 70 60 75 63 geen norm 70 25 0,56 46,1 57 70 60 75 63 geen norm 70 30 0,68 49,6 57 70 60 75 63 geen norm 70 40 0,90 55,7 57 70 60 75 63 geen norm 70 50 1,13 60,9 69 70 70 75 75 70 70 60 1,35 65,5 69 70 70 75 75 70 70 70 1,58 69,7 77 100 80 90 90 80 80 80 1,80 73,5 77 100 80 90 90 80 80 90 2,03 77,0 100 100 100 110 110 100 100100 2,25 80,3 100 100 100 110 110 100 100150 3,38 94,5 100 100 100 110 110 100 100200 4,50 106,0 117 125 n.b. 125 125 geen norm 125250 5,63 115,9 117 125 n.b. 125 125 geen norm 125300 6,75 124,7 150 150 n.b. 160 160 geen norm 150

Aangegeven zijn de diameters van de aan te sluiten standleidingen op de betreffende hemelwaterafvoeren. Bij een rechthoekige

Figuur 4.22 Overzicht van ontwerpmiddellijnen van stadsuitlopen met bijv. onderuitloop.

stadsuitloop dient de breedtemaat ten minste te liggen tussen de diameter van de standleiding en 0,65 maal de diameter van de standleiding.

06950432_boek.indb 183 16-02-2006 11:39:48

184

Om de vooral signalerende functie van nood-afvoeren te garanderen dienen de noodafvoeren altijd een zekere maat boven de bovenzijde van de dakbedekking te worden aangebracht, figuur 4.24. Een te lage aanbrenghoogte betekent dat de noodafvoeren al snel als spuwers gaan fungeren. Een te grote aanbrenghoogte van de noodafvoer in de dakrand betekent dat de op-gevangen en verzamelde hoeveelheid water fors kan zijn, wat aanleiding kan geven tot bezwijken van de draagstructuur.

Vanuit praktische overwegingen is een minimale hoogte van de onderzijde van de noodafvoer in de dakrand van 50 mm wenselijk. Vervolgens moet nog worden gerekend met een zekere waterhoogte boven deze onderrand van de noodafvoer, figuur 4.25. Deze waterhoogte bepaalt in feite de minimale afmeting van de hoogte van de doorstroomopening. Beide ge-tallen moeten dus door een constructeur zijn

goedgekeurd met het oog op de genoemde maximaal toelaatbare waterstand.

Hoewel het mogelijk is een noodafvoer te creëren door plaatselijk de dakrand te verlagen wordt vanuit de praktijk in de meeste geval-len gewerkt met een rechthoekige opening in de dakrand. De afmetingen van een dergelijke rechthoekige opening (type ‘brievenbus’ volgens de norm NEN 6702 (2001)) wordt berekend met de volgende formule:

dhw (x = 0) = dnd + hnd met dnd = 0,001 ∙A∙

23 (9)

bwaarin:dhw (x = 0) = getalwaarde van de waterhoogte ter plaatse van de dakrand of de noodaf voer in mA = getalwaarde van de dakopper- vlakte (verticale projectie op het grondvlak) dat afvoert via de betreffende noodafvoer in m²b = getalwaarde van de breedte van de vrije overlaat in mhnd = getalwaarde van de hoogte van de noodafvoer boven het dakvlak of de dakrand, in m. Hiervoor mag niet minder dan 0 m in rekening zijn gebrachtdnd = getalwaarde van de waterhoogte boven de noodafvoer in m

Om het risico van verstoppen zo klein mogelijk te houden verdient het aanbeveling de werkelijke hoogte van de noodafvoer groter te kiezen dan de maat van dnd. In plaats van dnd te berekenen is dit ook in de tabel van figuur 4.26 af te lezen.

Figuur 4.23 Spuwer

Figuur 4.24 Noodafvoer

� ��

� ��� ��

�������������������������������

Figuur 4.25 Afmetingen noodafvoer

06950432_boek.indb 184 16-02-2006 11:39:49

4 PLATTE DAKEN 185

De hoogte van de noodoverloop moet altijd gro-ter zijn dan de berekende hoogte dnd en zou op 75 mm kunnen worden gesteld.De voor een constructeur belangrijke hoogte dhw bedraagt: dhw = 71 + 50 = 121.Daarbij speelt ook het aantal doorvoeren een belangrijke rol in de uiteindelijke afmetingen van de doorvoer. Bij de noodafvoeren geldt niet het onderscheid tussen geballaste daken en niet-ge-ballaste daken, zoals bij de reguliere hemelwater-afvoeren. In de norm wordt althans daar niets over aangegeven.

4.1.4 BrandoverslagEen dak mag volgens NEN 6063 niet brand-gevaar-lijk zijn. Dit houdt in dat bij aanraking met vonken (zogeheten vliegvuur) er op het dak geen brand mag ontstaan. Een platdak voorzien van een ballastlaag van grind of van betontegels voldoet ruimschoots aan deze eis. Aandacht

moet worden gegeven aan dakdoorvoeren en daklichten.

4.1.5 Thermische isolatieZoals in hoofdstuk 1 is besproken, eist het Bouw-besluit voor daken boven verblijfsruimten van woningen, woongebouwen en utilitaire gebou-wen bij nieuwbouw en renovatie een minimum-waarde van Rc = 2,5 m2 · K/W.Voor bestaande bouwwerken geldt deze eis niet. De reden daarvoor is dat bij het oprichten van de bestaande bouwwerken daaraan veelal geen eisen werden gesteld. Wel geldt voor bestaande bouwwerken, dat het ‘rechtens verkregen niveau’ gehandhaafd dient te worden. Een mi-nimum waarde van Rc = 1,33 m2 · K/W is echter verplicht. Dus bij onderhoudswerkzaamheden mag nooit een lagere warmte-isolatiewaarde worden gemaakt dan het niveau van de oude situatie en moet minimaal een Rc = 1,33 aan-wezig zijn.

5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 90100110

Hoogte boven Dakoppervlak dat afvoert via betreffende noodafvoer in m²noodafvoer 50 100 150 200 250 300 400 500 600 750 900 1000

dnd in mm

4,481,580,860,560,400,300,240,200,170,140,120,110,100,090,080,070,060,050,04

8,963,171,731,120,800,610,480,400,330,280,250,220,190,170,150,140,120,100,09

13,454,762,591,681,200,920,730,590,500,430,370,320,290,260,230,210,180,150,13

17,946,343,452,241,601,220,970,790,660,570,490,430,380,340,310,280,230,200,17

22,427,934,322,802,011,531,210,990,830,710,610,540,480,430,390,350,290,250,22

26,919,515,183,362,411,831,451,191,000,850,740,650,570,510,460,420,350,300,26

35,8812,696,914,493,212,441,941,591,331,130,980,860,770,690,620,560,470,400,35

44,8615,868,635,614,013,052,421,981,661,421,231,080,960,860,770,700,590,500,43

53,8419,0310,366,734,823,662,912,381,991,701,481,301,151,030,930,840,700,600,52

67,3023,8012,958,416,024,583,632,972,492,131,841,621,441,281,161,050,880,750,65

80,7728,5615,5410,107,225,504,363,572,992,552,211,941,721,541,391,261,060,90

0,7889,7531,7317,2711,228,036,114,853,973,322,842,462,161,911,711,541,401,181,00

Figuur 4.26 Breedte (b) van de noodafvoer in m

dnd = beschikbare ruimte voor waterafvoer (hoogte boven de noodafvoer)

06950432_boek.indb 185 16-02-2006 11:39:50

186

▶▶ De berekening van de warmteweerstand

Rc en de mogelijke plaats van de isolatielaag in

de dakconstructie wordt besproken in deel 7

Bouwmethodiek, hoofdstuk 4 Scheiden

4.1.6 Condensatie en ventilatieLucht kan een bepaalde hoeveelheid waterdamp bevatten. Bij een hogere temperatuur is deze hoeveelheid groter. De verhouding tussen de

aanwezige waterdampdruk (pw) en de maximale druk (ps) wordt de relatieve vochtigheid (ϕ) ge-noemd.Bij daling van de luchttemperatuur in een ruimte kan, wanneer de waterdampdruk gelijk blijft, de relatieve vochtigheid 100% worden. Bij 100% relatieve vochtigheid treedt daar condensatie op. In constructies kan eveneens condensatie op-treden. We spreken dan over inwendige con-

Figuur 4.27 Indeling in klimaatklassen

Aangetekend dient te worden dat de tabel is gebaseerd op dampdrukken gemeten in ‘zware’ betonnen of steenachtige bouwwerken.Zware gebouwen hebben het voordeel dat ze relatief traag reageren op een plotselinge

piek in temperatuur of vochtbelasting. Voor een dak betekent dit dat een lichte draagvloer echter snel op die hogere temperatuur ligt, en dat de plotselinge piek in vochtbelasting ook vrij snel meetbaar is in een houten draagvloer.

Klimaat- Mate van dampproductie Type ruimten Dampdruk Pi Gemiddelde klasse in Pa (N ∙ m-2) temperatuur en relatieve lucht- vochtigheid

I condities heersend in ruimten opslagplaatsen, 1030 < Pi ≤ 1080 ≈ 20 °C / 45% zonder of met zeer geringe garages, schuren (indien verwarmd) dampproductie

II condities heersend in ruimten woningen, 1080 < Pi ≤ 1320 ≈ 20 °C / 50% met geringe dampproductie kantoren, winkels (zonder lucht- bevochtiging)

III condities heersend in ruimten scholen, ver- 1320 < Pi ≤ 1430 ≈ 20 °C / 60% met matige dampproductie pleeginrichtingen, bejaardentehuizen, recreatiegebouwen en gebouwen met geringe lucht- bevochtiging

IV condities heersend in ruimten wasserijen, bad- Pi > 1430 ≈ 20 °C / 60% met hoge dampproductie inrichtingen, zwem- of hoger baden, zuivelfabrie- ken en gebouwen met sterke lucht- bevochtiging zoals drukkerijen en textielfabrieken

06950432_boek.indb 186 16-02-2006 11:39:50

4 PLATTE DAKEN 187

densatie. Van belang hierbij is het dauwpunt: de plaats waar pw gelijk is aan ps, ofwel ϕ = 100%.

De waterdampspanning in een vertrek is van een aantal zaken afhankelijk, zoals de luchtvochtig-heid en de temperatuur buiten, de vochtproduc-tie door mensen, planten en dergelijke binnen, bouwvocht, en de mate van ventileren met buitenlucht. Dit laatste dient zoveel mogelijk te worden beperkt in verband met energieverlies.

De waterdampdruk en temperatuur in een ruimte is afhankelijk van het gebruik. Hierin heeft men ordening aangebracht door ruimtes in te delen naar klimaatklassen, zie de tabel van figuur 4.27.

Bij een hoge ruimtetemperatuur leidt een hoge vochtproductie tot een tamelijk hoge damp-spanning. Deze aspecten kunnen leiden tot vergaande consequenties voor bijvoorbeeld dak-constructies.

4.1.6.a Inwendige condensatieAls de dampspanning binnen hoger is dan bui-ten, vindt er damptransport door de uitwendige scheidingsconstructie plaats van binnen naar buiten.De hoeveelheid die van binnen naar buiten dif-fundeert wordt voor een belangrijk deel bepaald door de weerstand die de constructie biedt tegen deze diffusie. Deze weerstand tegen water-dampdiffusie wordt in sterke mate bepaald door de structuur van de materialen (poreusheid) en de invloed van naden tussen de afzonderlijke materiaaldelen.

4.1.6.b Methode GlaserAls de aanwezige dampspanning pw groter is dan de maximale dampspanning ps, leidt dit tot con-densatie (zie paragraaf 4.1.6). Inwendige con-densatie hoeft op zich nog niet erg te zijn, mits de hoeveelheden inwendige condensatie niet te hoog zijn en de constructie jaarlijks kan drogen. Wanneer de constructie niet volledig kan drogen is er sprake van cumulatieve vochtopbouw. Dit kan leiden tot het verzadigen van de dak-constructie.Om te beoordelen of de hoeveelheid conden-satie te groot is moet deze natuurlijk worden

berekend en worden getoetst aan datgene wat toelaatbaar wordt geacht voor de betreffende dakconstructie. Deze berekening volgens de methode Glaser is in de bijlage van hoofdstuk 1 nader toegelicht.

In het rekenvoorbeeld van figuur 4.28 wordt van een platdakconstructie de vochtvestiging gedu-rende het winterseizoen (gwinter) en de droging gedurende de zomer (gzomer) berekend.

ComputertoepassingenVoor de berekeningen van warmtetransmissie en dampdiffusie bestaan uitstekende compu-terprogramma’s. Die programma’s kunnen het gehele jaar in veel meer stukjes hakken dan in de 60 dagen winter en 120 dagen zomer van de handberekening. Daardoor kunnen ze de werkelijkheid beter benaderen. Maar zonder juiste invoergegevens, die de feitelijke situatie weergeven, is de uitkomst bij voor-baat onbetrouwbaar. Elke berekening, hoe nauwkeurig ook, is slechts een risicoanalyse en geen garantie voor de werkelijkheid. Met deze berekeningen worden problemen door dampdiffusie in veel gevallen gesignaleerd, onder voorwaarde dat de juiste gegevens en condities worden gebruikt, en dat de uitvoe-ring in de praktijk zorgdraagt voor een onbe-schadigde dampremmende laag met perfecte aansluitingen.

06950432_boek.indb 187 16-02-2006 11:39:50

188

Berekening maximaal dampspannings- verloopVan de volgende dakconstructie bepalen we het maximaal dampspanningsverloop.Achtereenvolgens moet worden bepaald:1 warmteweerstand totaal;2 temperatuurverloop;3 opzoeken maximale dampspanning behoren-de bij elke temperatuur op de scheidingslaag;4 diffusieweerstand van de constructie;5 aanwezig dampspanningsverloop.

Gegevens:Buiten: temperatuur 0 °C en ϕ = 80%Binnen: temperatuur 20 °C en ϕ = 60%Overgangsweerstanden: Ro;i = 0,13 m2 ∙ K/W; Ro;e = 0,04 m2 ∙ K/WMateriaalgegevens:

λ-waarde APP-dakbedekking = 0,20 W/m ∙ Kµ-waarde APP = 20.000λ-waarde PUR-isolatie = 0,03 W/m ∙ Kµ-waarde PUR = 60λ-waarde beton = 1,86 W/m ∙ Kµ-waarde beton = 30

Uitwerking1 Warmteweerstand totaalRo;e = 0,04 [m2 × K/W]

Rdakbed = 0,005

= 0,03 m2 ∙ K/W 0,20

Risolatie = 0,06

= 2,00 m2 ∙ K/W 0,03

Rbeton = 0,15

= 0,08 m2 ∙ K/W 1,86Ro;i = 0,13 m2 ∙ K/W

Rtotaal = 2,28 m2 ∙ K/W

Rekenvoorbeeld (volgens de methode Glaser)

����������������������������������������

�������������������

����������������

2 TemperatuurverloopHet temperatuurverloop bepalen we door eerst de diverse temperatuursprongen te berekenen en vervolgens de temperaturen op de diverse schei-dingslagen vast te stellen.

De temperatuursprongen berekenen we met de formule: Rlaag ∆T =

Rtotaal × (Ti – Te)

Dus:Temperatuurverschil tussen binnen en buiten bedraagt:Ti – Te = 20 – 0 = 20 °C

exterieur = 0,04

× 20 = 0,35 °C 2,28

dakbed. = 0,025

× 20 = 0,22 °C 2,28

isolatie = 2,00

× 20 = 17,58 °C 2,28

beton = 0,08

× 20 = 0,71 °C 2,28

interieur = 0,13

× 20 = 1,14 °C 2,28

Totaal = 20,00 °C

Nu we de temperatuursprongen kennen, bepalen we de temperaturen op de diverse scheidingslagen.

Temperatuur- Temperatuur- sprong overgang twee lagen

in °C in °C

Buiten 0,00Exterieur 0,35 0,35Dakbedekking 0,22 0,57Isolatie 17,58 18,15Beton 0,71 18,86Interieur 1,14Binnen 20,00

Nu op elk van de scheidingslagen de temperatuur is bepaald, kunnen we de volgende stap uitvoeren en bij elk van deze temperaturen in de tabel op-

06950432_boek.indb 188 16-02-2006 11:39:51

4 PLATTE DAKEN 189

zoeken welke dampspanning bij die temperatuur maximaal mogelijk is.

Temperatuur Dampdruk

scheidingslaag

in °C in Pa

Buiten 0,00 604Oppervlaktedakbedekking 0,35 621Scheiding isolatie/dakbedekking 0,61 631Scheiding beton/isolatie 18,15 2089Oppervlakte beton 18,85 2184Binnen 20,00 2345

3 Maximaal mogelijk dampspanningsverloopWe beginnen bij de luchttemperatuur binnen en lezen in een dampspanningstabel af dat de maxi-male dampdruk bij 20 °C 2345 Pa bedraagt. Ook de overige waarden vinden we in voorgaande ta-bel, zo nodig door rechtlijnig te interpoleren.

Uitgaande van een bepaalde schaal voor de dampspanning kan de maximale dampspan-ningslijn grafisch in beeld worden gebracht.

����

���

������

����

����

���������������������

������������

������������������������� ���� ����

��������

�����

���� ����

Te = 0 °C → ps;e = 604 Papw;e = ϕe × ps;e

pw;e = 80% van 604 Pa = 483,2 PaTi = 20 °C → ps;i = 2345 Papw;i = ϕi × ps;i

pw;i = 60% van 2345 = 1407 Pa

4 Diffusieweerstand van de constructieMateriaalgegevens:µ-waarde beton = 30 µ-waarde PUR = 60 µ-waarde APP = 20.000

dikte beton = 150 mm;dikte isolatie = 60 mm;dikte dakbedekking = 5 mm.

Diffusieweerstand per laag is de µ × d per laag, is:µd-waarde beton = 30 × 0,15 = 4,5 meterµd-waarde PUR = 60 × 0,06 = 3,6 meterµd-waarde APP = 20.000 × 0,005 = 100,0 meter

Diffusieweerstand constructie = 108,1 meter

5 Aanwezig dampspanningsverloopHet dampspanningsverloop wordt bepaald door eerst de diverse sprongen van de dampspanning in Pa te berekenen en vervolgens de dampspan-ning op de diverse scheidingslagen vast te stellen.

Om de sprongen in de dampspanning uit te reke-nen wordt de volgende formule (10) toegepast.

∆p = pw;laag = µdlaag × (pw;i – pw;e) (10)

µdtotaal

Met dus pw;i – pw;e = 1407 – 483,2 = 923,8 [Pa]

Invullen van de formule levert de sprongen in het dampspanningsverloop:

dakbedekking = 100 × 923,8 = 854,58 [Pa]

108,1

isolatie = 3,6

× 923,8 = 30,76 [Pa] 108,1

beton = 4,5

× 923,8 = 38,46 [Pa] 108,1

Totaal = 923,80 [Pa]

Nu de sprongen in de dampspanning bekend zijn, bepalen we de aanwezige dampspanning op de diverse scheidingslagen, zie de tabel op de vol-gende bladzijde.

06950432_boek.indb 189 16-02-2006 11:39:51

190

Sprong Dampspanning damp- overgang

spanning twee lagen

in Pa

Buiten 483,2Exterieur – 483,2Dakbedekking 854,58 1337,78Isolatie 30,76 1368,54Beton 38,46 1407,0Interieur –Binnen 1407,0

Te = 0 °C RV = ϕe = 80% pwe = 483,3 Pa

Ti = 20 °C RV = ϕi = 60% pwi = 1407,2 Pa

∆T = (Ti – Te) = 20 °C ∆p = pwi – pwe

= 923,8 Pa

Constructielaag d λ Rij; Ro,e; Ro,i ∆T T Ps µ µd ∆p pw

in m in W/m ∙ K in m2 ∙ K/W in °C in °C in Pa in m in Pa in Pa

Buitenklimaat- 0 604 483condities Overgangs- 0,040 0,35weerstand buiten 0,35 621 4835 mm 0,005 0,200 0,025 0,22 20000 100,0 855dakbedekking 0,57 631 1338 60 mm isolatie 0,060 0,030 2,000 17,58 60 3,6 31 18,15 2089 1369150 mm beton 0,150 1,860 0,081 0,71 30 4,5 38 18,86 2184 1407

Overgangs- 0,130 1,14weerstand binnen Binnenklimaat- 20,00 2345 1407condities

Rtot = 2,276 20,00 µdtot = 108,1 924

Rc = Rtot – 0,17 = 2,11 [m2K/W] U = 1/Rtot = 0,44 [W/m2K]

Al deze gegevens kunnen worden samengevat in de volgende tabel.

Formules

Temperatuursprong

∆T = Ri × (Ti – Te) Rtot

Dampsprong

∆p = μd × (pwi – pwe) μd tot

06950432_boek.indb 190 16-02-2006 11:39:52

4 PLATTE DAKEN 191

ConclusieIn de tabel van figuur 4.30 zien we de kolom van de maximale dampspanning ps en de kolom van de aanwezige dampspanning pw. Nergens mag de aanwezige dampspanning hoger zijn dan de maximale dampspanning. Maar is dat ook zo?

Onder de dakbedekking is de maximale damp-spanning 631 Pa en de aanwezige dampspan-ning 1338 Pa. De aanwezige dampspanning is nu hoger dan de maximale dampspanning! Dus er treedt condensatie op, we spreken van inwen-dige condensatie.

De verkregen getalwaarden zijn uiteraard ook grafisch in beeld te brengen. Daartoe wordt het aanwezige dampspanningsverloop getekend in de afbeelding waarin ook de maximale damp-spanning is aangegeven.

����

����

�������

����

���

������

����

����

��������������������

���������������������

������������

������������������������� ���� ����

��������

�����

���� ����

Zolang de aanwezige dampspanningslijn de maximale dampspanningslijn nergens over-schrijdt, is er geen sprake van condensatie. Het snijpunt van de beide lijnen bevindt zich in het isolatiemateriaal. Zowel praktisch als theoretisch geldt dan dat condensatie op de eerstvolgende materiaalovergang optreedt. Onder de dakbe-dekking zou meer dampdruk aanwezig zijn dan wat maximaal mogelijk is. Er treedt dus conden-satie op onder de dakbedekking.

In de tabel zien we dat het condensatievlak zich onder de dakbedekking bevindt.

Dus:(µd)warm = 8,10(µd)koud = 100,00pw;i = 1338 Paps;x = 631 Papw;e = 483 Pa

De waarden ingevuld in de formule:

gwinter = 0,978 × pw;i – ps;x –

ps;x – pw;e

µdwarm µdkoud

gwinter = 0,978 × 1338 – 631

– 631 – 483

8.10 100

= 0,978 × (87,28 – 1,48) = 83,92 g/m2

Criteria voor beoordeling inwendige condensatieDe constructie bevat minder dan 500 g/m2 gecon-denseerd vocht.

De berekening van de constructie wordt dan als volgt bekeken voor een ‘zomersituatie’.We gaan uit van een buitentemperatuur Te = 16 °C en ϕe = 70%, een binnentemperatuur Ti = 22 °C en ϕi = 60%.Zie de volgende tabel.

06950432_boek.indb 191 16-02-2006 11:39:53

192

Te = 16 °C RV = ϕe = 70% pwe = 1275,5 Pa

Ti = 22 °C RV = ϕi = 60% pwi = 1592,3 Pa

∆T = (Ti – Te) = 6 °C ∆p = pwi – pwe

Constructielaag d λ Rij; Ro,e; Ro,i ∆T T Ps µ µd ∆p pw

in m in W/m ∙ K in m2 ∙ K/W in °C in °C in Pa in m in Pa in Pa

Buitenklimaat- 16,00 1822 1275

condities

Overgangs- 0,040 0,11

weerstand buiten 16,11 1834 1275

5 mm 0,005 0,200 0,025 0,07 20000 100,0 293

dakbedekking 16,17 1842 1569

60 mm isolatie 0,060 0,030 2,000 5,27 60 3,6 11

21,44 2565 1579

150 mm beton 0,150 1,860 0,081 0,21 30 4,5 13

21,66 2598 1592

Overgangs- 0,130 0,34

weerstand binnen

Binnenklimaat- 6,00 2654 1592

condities

Rtot = 2,276 6,00 µdtot = 108,1 924

Rc = Rtot – 0,17 = 2,11 [m2K/W]

U = 1/Rtot = 0,44 [W/m2K]

Formules

Temperatuursprong

∆T = Ri × (Ti – Te) Rtot

Dampsprong

∆p = μd

× (pwi – pwe) μd tot

06950432_boek.indb 192 16-02-2006 11:39:53

4 PLATTE DAKEN 193

4.1.6.c Dampremmende laag of sluitlaagVerlagen van de relatieve vochtigheid heeft minder dampdiffusie tot gevolg. Dit is echter in de meeste gevallen niet goed mogelijk. Beter is te voorkomen dat waterdamp in de constructie binnendringt. We kunnen dit bereiken door het aanbrengen van een dampremmende laag of sluitlaag. Dit is een laag die een aanmerkelijke bijdrage levert aan de diffusieweerstand, dus die een zeer hoge μ ∙ d-waarde heeft. Het spreekt vanzelf dat deze laag een gesloten laag moet zijn. Bijzondere aandacht dient daarom te wor-den besteed aan de uitvoering van bijvoorbeeld de overlappen en de aansluitingen van deze dampremmende laag of sluitlaag.

Een PE-folie die goed is afgetaped kan een μ-rekenwaarde bereiken van 50.000. Bij een veelgebruikte dikte van 0,2 mm betekent dit een μ-waarde van 50.000 × 0,0002 = 10 m.Uitgangspunt is dat deze laag altijd aan de warme zijde van de constructie wordt aan-gebracht.

4.1.6.d TabellenTen behoeve van de bouwfysische berekening worden de tabellen van figuur 4.29 en 4.30 ge-geven.

4.2 Indeling daken

Een dak is de totale klimaatscheidende construc-tie die de bovenzijde van een gebouw vormt. Daken, ook wel kappen genoemd, sluiten een gebouw aan de buitenzijde af en bieden be-scherming tegen klimaatsinvloeden. Daken zijn te onderscheiden in platte en hellende daken. De dakhelling is de hoek die het schuine dakvlak vormt met het horizontale vlak en wordt uitge-drukt in graden en/of procenten. Voor platte en flauw hellende daken gelden de benamingen zoals aangegeven in de tabel van figuur 4.31.

Dakhelling Benaming Dakhelling in graden in %

< 1 vlakke daken circa 1,5≥ 1 en < 3 platte daken circa 1,5 en 5≥ 3 en < 15 flauw hellende daken circa 5 en 27

Figuur 4.31 Indeling daken

Of een dak nu plat, flauw hellend of steil is, de opbouw bestaat altijd uit een draagconstructie en een dakbeschot. De draagconstructies die no-dig zijn om het dakbeschot te ondersteunen zijn te onderscheiden in dakliggers voor platte daken en dakspanten voor hellende daken.

Berekeningsdroging in de zomerDe formule die bij deze berekening wordt ge-bruikt, luidt:

gzomer = 1,956 × ps;x – pw;i +

ps;x – pw;e

µdwarm µdkoud

waarbij:(µd)warm = 8,10(µd)koud = 100,00pw;i = 1592 Paps;x = 1569 Papw;e = 1275 Pa

De waarden ingevuld in de formule:

gzomer = 1,956 × 1569 – 1592

– 1569 – 1275

8,1 100

= 1,956 × (2,84 + 2,94) = 11,31 g/m2

ConclusieIn de winter condenseert er 83,92 g/m2, terwijl er in de zomer slechts 11,31 g/m2 kan verdam-pen.De constructie bevat weliswaar niet meer dan 500 g/m2 gecondenseerd vocht, maar deze hoe-veelheid verdampt niet in het zomerseizoen. Er blijft 83,92 – 11,31 = 72,61 g/m2 na iedere zomer over! En daar komt in de volgende winter weer 83,92 g/m2 bij, enzovoort. Uiteindelijk wordt de dakconstructie steeds natter! Deze constructie voldoet dus vochttechnisch niet aan de gestelde criteria.

Figuur 4.28 Berekening volgens de methode Glaser

06950432_boek.indb 193 16-02-2006 11:39:53

194

Materiaal- Soortelijke Dichtheid 𝛒 Warmte- Diffusie-omschrijving warmte c geleidings- weer- coëfficiënt 𝛌 standsgetal µ in J/kg ∙ K in kg/m3 in W/m ∙ K

A Schutlagen en dakbestrating grof grind 1.840 1.650 3,50 1. 2 betontegels 1.840 2.500 1,86 1. 20 gietasfalt 1.470 2.200 0,20 2.000

B Bitumen dakbedekkingsmaterialen

gebitumineerde glasvlies 1.470 1.050 0,20 10.000 gebitumineerde polyestermat 1.470 1.050 0,20 10.000 gemodificeerd geb. polyestermat 1.470 1.050 0,20 20.000 bitumen leien 1.470 1.050 0,20 500 bitumen-latexemulsie (gespoten) 1.470 1.050 0,20 10.000

C Kunststof dakbedekkingsmaterialen

PVC dakbaan 1.470 1.300 0,17 10.000 PIB dakbaan 1.470 1.300 0,17 150.000 EPDM dakbaan 1.470 1.300 0,17 70.000 CSM dakbaan 1.470 1.300 0,17 40.000 CR dakbaan 1.470 1.300 0,17 40.000 ECB dakbaan 1.470 1.300 0,17 40.000 IIR dakbaan (butylrubber) 1.470 1.300 0,17 100.000 PVF dakbaan 1.470 1.300 0,17 20.000

D Thermische isolatiematerialen

EPS 100 1.470 20 0,036 30 EPS 150 1.470 25 0,036 40 EPS geëxtrudeerd 1.470 35 0,030 80 PUR gecacheerd 1.470 30 0,026 60 PIR gecacheerd (alu) 1.470 30 0,023 60 PF (resolschuim) 1.470 30 0,023 40 MWG glaswoldeken 840 15 0,038 1,3 MWR steenwoldeken 840 26 0,038 1,3 MWR steenwol dakplaat 840 135-180 0,038 1,5 MWR steenwolplaat 840 90 0,038 1,3 CG schuimglas (op staaldak) 840 130 0,042 2.000 CG schuimglas (op beton) 840 130 0,042 40.000 EPB perliet geëxpandeerd 840 175 0,050 6 XPS (CO2) 1.470 30 0,038 80

E Dampremmende of sluitlagen

alufolie (getaped) 880 2.800 200 70.000 alufolie 880 2.800 200 3.000 PE folie (getaped) 1.470 750 0,17 65.000 PE folie (in plafond) 1.470 750 0,17 3.000 PE kraftpapier 1.470 750 0,17 2.000

06950432_boek.indb 194 16-02-2006 11:39:54

4 PLATTE DAKEN 195

Materiaal- Soortelijke Dichtheid 𝛒 Warmte- Diffusie-omschrijving warmte c geleidings- weer- coëfficiënt 𝛌 standsgetal µ in J/kg ∙ K in kg/m3 in W/m ∙ K

gebitumineerd glasvlies 1.470 1.050 0,20 10.000 gebitumineerd polyestermat 1.470 1.050 0,20 10.000 gebitumineerd aluminiumfolie 1.470 1.050 0,20 700.000 bestaande dakbedekking 1.470 1.050 0,20 10.000

F Constructieplaten

HWC-platen 840 350 0,12 5 HWM-platen 840 450 0,12 6 spaanderplaat 1.880 400 0,15 10 spaanderplaat 1.880 600 0,20 12 triplex 1.880 600 0,20 50 triplex w.b.p. 1.880 600 0,20 150 g&g houten delen 1.880 550 0,16 16 lichtbeton 840 1.900 1,04 14 lichtbeton 840 1.600 0,78 8 lichtbeton 840 1.300 0,55 7 lichtbeton 840 1.000 0,38 6 lichtbeton 840 700 0,26 5 lichtbeton 840 500 0,20 4 lichtbeton 840 300 0,15 4 lichtbeton 840 200 0,14 3 lichtbeton cassetteplaat 860 1.600 0,70 8 bimsbeton 840 1.200 0,42 8 bimsbeton 840 850 0,29 6 holle baksteenvloer 840 2.000 0,66 7 cellenbeton 840 700 0,24 6 houtbeton 1.470 430 0,13 5 grindbeton 840 2.500 1,86 30 grindbeton 840 2.400 1,70 30 grindbeton 840 2.300 1,40 25 cassetteplaatbeton 840 2.500 1,86 20 staaldak 530 7.800 58 1.000 staaldak (naden afgekit) 530 7.800 58 20.000 staaldak (koppen dichtgezet) 530 7.800 58 5.000 staaldak (geperforeerd) 530 4.800 58 50 aludak 880 2.800 200 1.000 aludak (naden afgekit) 880 2.800 200 20.000 aludak (koppen dichtgezet) 880 2.800 200 5.000

G Plafondmaterialen

stuclaag (kalk) 840 1.900 0,80 14 stuclaag (gips) 840 1.300 0,58 6 pleisterlaag (cement) 840 1.900 1,16 14

06950432_boek.indb 195 16-02-2006 11:39:54

196

Aan deze draagconstructies zijn zogenoemde secundaire draagconstructies toe te voegen. Bij platte daken zijn dit verdeelliggers.

Een dakbeschot dat de dakbedekkingsconstructie of het dakbedekkingssysteem draagt kan bestaan uit:

• dakelementen (voor waterkerende dakbedek-kingssystemen). Geïsoleerde dakelementen zijn ontwikkeld voor daken met een waterkerend dakbedekkingssysteem (dakpannen of dakleien). Deze dakelementen worden ook toegepast bij platte daken. In de praktijk blijken de dak-elementen in deze toepassing met een houten

of houtachtige bovenschil erg gevoelig te zijn voor vochtopname in de uitvoeringsfase;

• dakplaten (voor waterkerende en gesloten dakbedekkingssystemen).

BalkenEen balk is uit één stuk vervaardigd zonder ope-ningen in de dwarsrichting. Voor platte daken past men meestal balkroosters toe die op verschil-lende manieren zijn samen te stellen:1 type 1: ‘echt’ balkrooster;2 type 2: moer- en kinderbalken;3 type 3. balken in één richting.

Materiaal- Soortelijke Dichtheid 𝛒 Warmte- Diffusie-omschrijving warmte c geleidings- weer- coëfficiënt 𝛌 standsgetal µ in J/kg ∙ K in kg/m3 in W/m ∙ K

gipsplaat 840 1.300 0,58 6 HWC-platen 1.470 525 0,12 6 houten schrootjes 880 550 0,16 16 houten schrootjes (open) 0 – 0,40 1 houten schrootjes + firetdoek 0 – 0,40 1 minerale wol (geperst) 840 250 0,06 3

H Diversen afschotlaag (zand/cement) 840 2.000 1,50 10 afschotlaag (licht) 840 800 0,25 6 Argex 840 425 0,15 6 glas (enkel) 840 2.500 0,80 10.000 gevel metaal 530 7.800 200. 1.000 gevel aluminium 530 2.800 200. 1.000 metselwerk (gevel) 880 2.100 1,28 28 baksteen (hardgrauw) 840 1.900 1,04 24 baksteen (rood) 840 1.500 0,58 10 kalkzandsteen 840 2.000 1,16 15 porisosteen 840 1.200 0,53 8 B2 blokken 840 1.200 0,42 8 dakpannen (beton) 840 2.100 1,50 20 dakpannen (keramisch) 840 2.100 1,28 28 vezelcement 840 1.750 0,37 45 vezelcement (golfplaat) 840 1.750 0,37 25 leien (natuursteen) 840 1.750 0,37 25 rietbedekking 2.100 300 0,11 3

Figuur 4.29 Eigenschappen bouwmaterialen

06950432_boek.indb 196 16-02-2006 11:39:54

4 PLATTE DAKEN 197

Tempe- Verzadigings- Interpolatie met 1/10 gradenratuur spanning

in °C ps = p100% in Pa (= N/m2)

,0 ,1 ,2 ,3 ,4 ,5 ,6 ,7 ,8 ,9 –20 114 114 113 113 112 112 112 111 111 111 –19 120 119 119 118 117 117 116 116 115 115 –18 128 127 126 125 125 124 123 122 121 121 –17 138 137 136 135 134 133 132 131 130 129 –16 150 149 147 146 145 144 143 141 140 139 –15 164 162 161 160 158 157 155 154 153 151 –14 180 178 176 175 173 172 170 168 167 165 –13 197 196 194 192 190 188 187 185 183 181 –12 217 215 213 211 209 207 205 203 201 199 –11 238 236 234 232 229 227 225 223 221 219 –10 261 259 256 254 252 249 247 245 243 240 – 9 286 284 281 279 276 274 271 269 266 264 – 8 313 310 308 305 302 299 297 294 291 289 – 7 342 339 336 333 330 327 324 322 319 316 – 6 373 370 366 363 360 357 354 351 348 345 –5 406 402 399 396 392 389 386 382 379 376 –4 441 437 433 430 426 423 419 416 412 409 –3 478 474 470 466 463 459 455 452 448 444 –2 517 513 509 505 501 497 493 490 486 482 –1 560 555 551 547 542 538 534 530 526 522 –0 604 600 595 590 586 582 577 573 568 564 +0 604 609 613 618 623 628 632 637 642 647 1 652 656 661 666 671 676 681 686 692 697 2 702 707 712 717 723 728 733 739 744 750 3 755 761 766 772 777 783 789 794 800 806 4 812 817 823 829 835 841 847 853 859 865 5 872 878 884 890 897 903 909 916 922 929 6 935 942 948 955 962 968 975 982 989 996 7 1002 1009 1016 1023 1031 1038 1045 1052 1059 1067 8 1074 1081 1089 1096 1104 1111 1119 1126 1134 1142 9 1150 1157 1165 1173 1181 1189 1197 1205 1213 1222 10 1230 1238 1246 1255 1263 1272 1280 1289 1297 1306

06950432_boek.indb 197 16-02-2006 11:39:54

198

Tempe- Verzadigings- Interpolatie met 1/10 gradenratuur spanning

in °C ps = p100% in Pa (= N/m2)

,0 ,1 ,2 ,3 ,4 ,5 ,6 ,7 ,8 ,9 11 1315 1324 1332 1341 1350 1359 1368 1377 1387 1396 12 1405 1414 1424 1433 1443 1452 1462 1471 1481 1491 13 1500 1510 1520 1530 1540 1550 1560 1571 1581 1591 14 1602 1612 1623 1633 1644 1654 1665 1676 1687 1698 15 1709 1720 1731 1742 1753 1765 1776 1787 1799 1810 16 1822 1834 1846 1857 1869 1881 1893 1905 1918 1930 17 1942 1954 1967 1979 1992 2005 2017 2030 2043 2056 18 2069 2082 2095 2109 2122 2135 2149 2162 2176 2190 19 2203 2217 2231 2245 2259 2273 2288 2302 2316 2331 20 2345 2360 2375 2389 2404 2419 2434 2449 2465 2480 21 2595 2511 2526 2542 2558 2573 2589 2605 2621 2638 22 2654 2670 2687 2703 2720 2736 2753 2770 2787 2804 23 2821 2838 2856 2873 2891 2908 2926 2944 2962 2980 24 2998 3016 3034 3053 3071 3090 3108 3127 3146 3165 25 3184 3203 3223 3242 3261 3281 3301 3321 3340 3360 26 3381 3401 3421 3442 3462 3483 3504 3524 3545 3567 27 3588 3609 3630 3652 3674 3695 3717 3739 3761 3784 28 3806 3828 3851 3874 3896 3919 3942 3965 3989 4012 29 4036 4059 4083 4107 4131 4155 4179 4204 4228 4253 30 4277 4302 4327 4352 4378 4403 4428 4454 4480 4506

31 4532 4558 4584 4611 4637 4664 4691 4717 4745 4772 32 4799 4827 4854 4882 4910 4938 4966 4994 5023 5051 33 5080 5109 5138 5167 5196 5226 5255 5285 5315 5345 34 5375 5405 5436 5466 5497 5528 5559 5590 5622 5653 35 5685 5717 5749 5781 5813 5845 5878 5911 5943 5976

Voorbeeld:Gezocht verzadigingsspanning bij 17,3 graden op snijpunt van regel 17 met kolom ,3: ps = 1979 Pa.

Figuur 4.30 Dampspanningstabel

06950432_boek.indb 198 16-02-2006 11:39:55

4 PLATTE DAKEN 199

1 Type 1: ‘echt’ balkrooster, figuur 4.32-1Hierbij zijn de balken in beide richtingen onge-veer even sterk. Optimale draagkracht ontstaat wanneer de kruisende balken bij de kruispunten star verbonden zijn. De verdeling van de belas-ting is hierbij gelijkmatig.

2 Type 2: moer- en kinderbalken (primaire en secundaire liggers), figuur 4.32-2Bij deze constructie zijn de balken in één richting (de moerbalken) duidelijk veel zwaarder dan in de andere richting. De belasting wordt voor het grootse deel naar twee zijden van het gebouw overgebracht.

3 Type 3: balken in één richting, figuur 4.32-3In dit geval vormen de balken en de dakplaten het rooster.

DakliggersEen dakligger is een horizontaal overspannend constructie-element voor platte daken dat bij een verticale belasting ook uitsluitend verticale krach-ten op de ondersteuningen uitoefent. Dit in te-genstelling tot bogen en gewelven. Een dak-ligger is meestal recht met onder- en bovenran-den.Dakliggers zijn als volgt in te delen:1 houten liggers;2 stalen liggers;3 betonnen liggers.

1 Houten liggersHouten liggers worden onderverdeeld in:

• enkelvoudige liggers (balken);

• gelijmde liggers;

• geconstrueerde liggers;

• vakwerkliggers.

Enkelvoudige houten balken zijn meestal nor-male handelsprofielen, figuur 4.33.Geconstrueerde liggers zijn opgebouwd uit één en hetzelfde materiaal, waarbij men veelal gebruikmaakt van speciaal ontwikkelde verbin-dingstechnieken.

2 Stalen liggersStalen liggers zijn er in drie soorten:

• enkelvoudige liggers (balken);

• geconstrueerde liggers;

• vakwerk liggers.

Enkelvoudige stalen liggers zijn meestal normale handelsprofielen. Geconstrueerde stalen liggers zijn te onderscheiden in raatliggers en plaat-liggers, figuur 4.34.

�������������������� ���������������������������

���������������������������

Figuur 4.32 Balkroosters

������������������������������������������

�������������������������������������

������������������������

Figuur 4.33 Houten balken

06950432_boek.indb 199 16-02-2006 11:39:55

200

Raatliggers zijn gemaakt uit I-vormige handels-profielen. Het lijf is trapeziumgewijs door-gesneden en daarna zijn de delen zo aan elkaar gelast dat een hogere ligger ontstaat.Plaatliggers zijn uit losse platen opgebouwd tot I-profielen of bestaan uit standaardprofielen die met platen tot een nieuw profiel zijn samenge-steldVakwerkliggers vallen feitelijk ook onder de geconstrueerde liggers, het onderscheid zit in de aaneenschakeling van driehoeken van de samen-stellende delen.

3 Betonnen liggersBetonnen liggers zijn al dan niet voorgespannen, figuur 4.35. De voorspantechniek is erop geba-seerd dat beton zeer slecht trek kan opnemen, maar zeer goed drukspanningen. Door het span-nen van het wapeningsstaal ontstaat drukspan-ning in het beton. Hierdoor kunnen belastingen

Figuur 4.35 Betonnen ligger

worden opgenomen, zonder dat trekspanning ontstaat.

▶▶ Meer achtergronden over dakconstructies

zijn opgenomen in deel 3 Draagstructuur

4.2.1 DaksamenstellingEen platdak, figuur 4.36, bestaat uit:

• onderconstructie;

• dakbedekkingsconstructie.

����

����

����

����

����

�����

���������������������

�������������������

������������������������

����������������

Figuur 4.36 Principeopbouw van een plat dak

4.2.1.a OnderconstructieDe onderconstructie is het dakdeel dat is ont-worpen om belastingen die op het dak worden uitgeoefend over te dragen op de rest van de constructie. Deze belastingen kunnen worden onderverdeeld in permanente belastingen en veranderlijke belastingen. Permanente belas-tingen zijn bijvoorbeeld het gewicht van de bovenliggende lagen dakbedekkingsmateriaal of bijvoorbeeld een laag grind. Veranderlijke belas-tingen zijn bijvoorbeeld regenwater of sneeuw, maar ook wind (zie paragraaf 4.1). Een onder-constructie moet daarom sterk genoeg zijn om al die krachten op te kunnen nemen.Voorbeelden van een onderconstructie zijn:

• (monoliet) beton;

• betonnen kanaalplaten;

• cellenbeton (gasbeton) dakplaten;

• triplex (underlayment, OSB) dakplaten;

• spaanderplaat;

• geschaafde en geploegde houten delen;

• houtwolcement dakplaten;

• geprofileerde stalen dakplaten.

Er zijn ook samengestelde dakelementen, bij-voorbeeld met een isolatiekern (sandwich-elementen) die behalve de functie van onder-constructie ook een isolerende functie hebben.Onderconstructies worden uitgebreider behan-deld in par. 4.2.2.

Figuur 4.34 Stalen liggers

��������������������������

���������������������������

������������������������

06950432_boek.indb 200 16-02-2006 11:39:56

4 PLATTE DAKEN 201

4.2.1.b DakbedekkingsconstructieEen dakbedekkingsconstructie bestaat uit alle materiaallagen boven de onderconstructie, dit zijn (bij een warmdak):

• dampremmende laag of sluitlaag;

• thermische isolatie;

• dakbedekkingssysteem met de eventuele afwerking (ballastlaag).

Men onderscheidt de volgende typen dakbedek-kingsconstructies:1 traditioneel warmdak;2 omgekeerd dak;3 kouddak;4 ongeïsoleerd dak.

1 Traditioneel warmdakHet meest kenmerkende van een warmdak is dat de isolatie is aangebracht op de onderconstructie en de dampremmende laag of sluitlaag, figuur 4.37. Hierdoor blijft de onderconstructie ‘warm’.

����

����

����

����

����

�����

���������������������

�������������������

������������������������

����������������

Figuur 4.37 Principeopbouw warmdak

2 Omgekeerd dakEen omgekeerd dak, figuur 4.38, is een bijzon-dere vorm van een warmdak met het verschil dat de thermische isolatie zich bevindt op de waterdichte laag. Deze isolatie bestaat altijd uit geëxtrudeerd polystyreenschuim (XPS).

���������������������

����

����

����

����

����

�����

����������������

�������������������

����������������������������

Figuur 4.38 Principeopbouw van een omgekeerd dak

3 KouddakEen kouddak is een dak waarbij tussen de ther-mische isolatie en de onderconstructie van het dakbedekkingssysteem in principe buiten-condities heersen door de daar toegepaste spouw met buitenlucht te ventileren. Deze daken zijn door de slechte bouwfysische eigenschappen in onbruik geraakt.

4 Ongeïsoleerd dakEen ongeïsoleerd dak bestaat uit een draag-constructie met daarop een hout- of steenach-tige beplating en een dakbedekkingssysteem. De toepassing van een ongeïsoleerd dak is afhan-kelijk van het (verwachte) gebruik van de zich onder het dak bevindende ruimten. Een dergelijk dak dient vooraf altijd te worden beoordeeld op het thermisch en hygrisch gedrag van de con-structie.

Dakbedekkingsconstructies komen uitgebreider aan de orde in par. 4.2.3.

4.2.2 OnderconstructiesDe onderconstructie is de ondergrond van de dakbedekkingsconstructie, zij fungeert als werk-vloer. De functie ervan is belastingen te dragen en deze over te brengen naar de dragende con-structie. Voor het afvoeren van hemelwater kan afschot in de onderconstructie worden aangebracht.

Conditie onderconstructieDe onderconstructie waarop een dakbedekkings-constructie wordt aangebracht moet vlak, gaaf, droog en schoon zijn.Onder ‘vlak’ wordt verstaan dat het oppervlak van de onderconstructie, afhankelijk van de toe te passen materialen, zodanig is dat deze mate-rialen gelijkmatig ondersteund worden en dat verticale bewegingen in deze materialen zijn uit-gesloten. De gewenste minimale vlakheid van de onderconstructie gemeten onder een stalen rei is een (hoogte)verschil van 3 mm in een raster van 600 mm of 4 mm in een raster van 1000 mm.Onder ‘gaaf’ wordt verstaan dat het oppervlak van de onderconstructie, afhankelijk van de toe te passen materialen, zodanig is dat deze mate-rialen niet door de onderconstructie beschadigd kunnen worden.

06950432_boek.indb 201 16-02-2006 11:39:57

202

Onder ‘droog’ wordt verstaan dat het oppervlak van de onderconstructie geen groter vocht-gehalte heeft dan maximaal toelaatbaar om een blijvende hechting tot stand te brengen met de daarop toe te passen materialen.Onder ‘schoon’ wordt verstaan dat het oppervlak van de onderconstructie vrij is van puin, mate-riaalresten, vuil, zand, stof en dergelijke.

Op de onderconstructie mogen geen leidingen worden aangebracht.Wanneer in een afschotlaag of in de onder-constructie leidingen zijn opgenomen mag geen mechanisch bevestigd dakbedekkingssysteem worden toegepast.

Onderconstructies en regelgevingOnderconstructies moeten voor het aspect constructieve veiligheid voldoen aan hiervoor opgestelde Nederlandse normen met als basis NEN 6700 TGB 1990: Algemene basiseisen. In NEN 6700 zijn op een fundamenteel niveau de betrouwbaarheidseisen (veiligheid, bruikbaarheid) gegeven waaraan alle bouwconstructies moeten voldoen, ongeacht het materiaal waarvan zij zijn gemaakt. Deze fundamentele eisen zijn nader uitgewerkt naar de aspecten ‘bepaling van de belastingen’ en ‘bepaling van de weerstand van de constructie tegen die belastingen’, in respectie-velijk NEN 6702 en in de specifiek aan het desbe-treffende constructiemateriaal gebonden normen.Indien de onderconstructie wordt uitgevoerd in vooraf vervaardigde elementen moet eveneens aan deze normering worden voldaan. De eisen kunnen in voorkomende gevallen verwerkt zijn in een nationale beoordelingsrichtlijn (BRL). In dit geval dient het product te beantwoorden aan de eisen als omschreven in de desbetreffende nationale beoordelingsrichtlijn. Het voldoen aan een nationale beoordelingsrichtlijn kan worden aangetoond door een geldig KOMO-attest-met-productcertificaat.

Achtereenvolgens worden de volgende typen onderconstructies besproken:

• steenachtige onderconstructies;

• houten onderconstructies;

• platen op basis van organische materialen;

• geprofileerde stalen onderconstructies;

• dakelementen platte daken.

4.2.2.a Steenachtige onderconstructiesSteenachtige, dragende onderconstructies zijn meestal vervaardigd van beton of cellenbeton. Beton kan zowel in het werk worden gestort als in prefab-uitvoering worden toegepast. Bij het in het werk storten kan gebruik worden gemaakt van een vloerbekisting of tunnelbekisting.Ook worden breedplaatvloeren toegepast. Een breedplaatvloer is een prefab-betonnen schil, dik 50 mm, voorzien van de noodzakelijke wapening. De elementen worden opgelegd en plaatselijk on-dersteund waarna het beton kan worden gestort.Prefab-betonvloeren voor platte daken worden voor het merendeel uitgevoerd in kanaalplaat-vloeren, figuur 4.39, eventueel in het werk voor-zien van een druklaag. Om te voldoen aan de vlakheids- en gaafheidseisen is het vaak nood-zakelijk om de betonvloer te voorzien van een af-werklaag. Deze laag kan worden gecombineerd met een afschotlaag.De voorkeur voor de uitvoering van deze laag gaat uit naar fijn grindbeton (spramex). Een zandcementlaag geniet niet de voorkeur omdat deze veel vocht kan opnemen en vasthouden. Het is ook mogelijk om betonvloeren op afschot te storten of op afschot aan te brengen. Voor cellenbetonplaten worden uitsluitend geprefabri-ceerde elementen toegepast.

Figuur 4.39 Kanaalplaatvloer

Om beschadigingen door het krimpen en uitzet-ten als gevolg van temperatuurwisselingen te voorkomen, wordt aanbevolen betonvloeren aan de koude zijde te isoleren.

BetonBeton (monolietbeton of al dan niet voorgespan-nen prefab-betonelementen (kanaalplaten) met druklaag) moet voldoen aan de specifiek mate-riaalgebonden normen. De sterkte en stijfheid moeten overeenkomstig de normen NEN 6700, NEN 6702 en NEN 6720 zijn.Bij kanaalplaatvloeren moeten de kanalen aan beide zijden stromingsdicht worden afgesloten om instroming van koude lucht en daarmee de kans op condensatie te voorkomen.

06950432_boek.indb 202 16-02-2006 11:39:58

4 PLATTE DAKEN 203

Voor de in het werk gestorte betonvloeren is de overspanning afhankelijk van de uitvoering. In de tabel van figuur 4.40 is een indicatie gegeven van de overspanningen van een aantal kanaal-plaatvloeren in platdakconstructies. De overspan-ningen zijn weergegeven voor een veranderlijke belasting van maximaal 4 kN/ m2.

Elementhoogte Overspanning

150 5.800200 8.800255 11.800320 14.800400 17.800

Maten in mm

Figuur 4.40 Aanwijzingen maximale overspanning (mm)

kanaalplaatvloeren Bron: Dycore

Steenachtige dakplatenDakplaten zijn geprefabriceerde platen al dan niet voorzien van een thermische isolatie die door aaneenschakeling het dakbeschot vormen voor hellende daken, waarop dakbedekkings-constructies met een waterdicht of waterkerend dakbedekkingssysteem worden aangebracht.Besproken worden:1 dakplaten van houtbeton;2 dakplaten van cellenbeton.

1 Dakplaten van houtbetonDeze platen bestaan uit een laag houtbeton waarop aan de bovenkant een toplaag van beton is aangebracht, figuur 4.41. Het beton is samen-gesteld uit houtspanen in cement. In de platen is een wapening van betonstaal opgenomen die vooraf omhuld is met beton. De wapening bestaat uit geprofileerd hoogwaardig staal. De toplaag is samengesteld uit grindbeton en vari-eert in dikte van 10 mm tot 30 mm, afhankelijk van de overspanning. Aan de toplaag is een zogenaamde transportwapening toegevoegd. Ten behoeve van de onderlinge aansluiting zijn de zijkanten van de dakplaten voorzien van een sponning. In het zicht blijvende aansluitnaden zijn uitgevoerd met vellingkanten.

Figuur 4.41 Houtbeton

2 Dakplaten van cellenbetonCellenbeton, figuur 4.42, wordt vervaardigd op basis van kalk, cement en zand. Hieraan is water en aluminiumpoeder toegevoegd. Het alumini-umpoeder veroorzaakt een schuimvorming die, na verharding van de specie, een celstructuur aan het materiaal geeft. In deze dakplaten is zo-wel een onder- als bovenwapening opgenomen van betonstaal. De wapening wordt gevormd door tweepuntsgelaste wapeningsnetten van hoogwaardig staal, die vooraf een corrosie-werende behandeling hebben ondergaan. De zijkanten van de platen zijn in de regel voorzien van sponningen voor de onderlinge aansluiting of hebben messing en groef. In het zicht blij-vende naden zijn uitgevoerd met vellingkanten.

Figuur 4.42 Cellenbeton

Cellenbetonplaten moeten voldoen aan de speci-fiek materiaalgebonden normen. De sterkte en stijfheid moeten overeenkomstig NEN 6700, NEN 6702 en NEN 6720 zijn. Verticale bewe-gingen tussen de betonplaten moeten zijn uit-gesloten, bijvoorbeeld door toepassing van een specievoeg of messing en groef. Opleglengten moeten worden bepaald conform BRL 0102, bijlage 1.

In de tabel van figuur 4.43 is voor een aantal veel voorkomende belastingsgevallen indicatief de plaatlengte gegeven. Het uitgangspunt voor deze tabel zijn de volgende vijf voorbeelden van extra belasting:1 normale belasting, samengesteld uit:

• eigen gewicht van de plaat;

• drie lagen dakbedekking: 0,15 kN/ m2;

• veranderlijke belasting: (prep);

06950432_boek.indb 203 16-02-2006 11:39:58

204

2 normale belasting + 0,25 kN/ m2 extra;3 normale belasting + 0,50 kN/ m2 extra;4 normale belasting + 0,75 kN/ m2 extra;5 normale belasting + 1,00 kN/ m2 extra.

Plaat- Belastingsituatiedikte 1 2 3 4 5

100 3.300 3.150 3.050 2.900 2.800125 4.100 3.950 3.800 3.650 3.550150 5.000 4.800 4.650 4.500 4.350175 5.650 5.450 5.300 5.100 4.950200 6.300 6.050 5.850 5.700 5.500250 6.750 6.750 6.750 6.750 6.600300 6.750 6.750 6.750 6.750 6.750

Maten in mm

Figuur 4.43 Maximale theoretische plaatlengten (mm)

4.2.2.b Houten onderconstructiesHouten onderconstructies worden in de regel toegepast bij kleine bouwwerken. De dak-constructie bestaat uit balken met een h.o.h.-afstand van ± 600 mm en een ‘beschieting’. De balken kunnen bij kleine overspanningen worden opgelegd van muur naar muur of er kan, in-dien de overspanning groter is, gebruik worden gemaakt van onderslagbalken. Deze onderslag-balken kunnen worden uitgevoerd in staal of in hout. De beschieting bestond in het verleden meestal uit houten (geschaafd en geploegd) de-len. Tegenwoordig wordt veelal gebruik gemaakt van plaatmaterialen zoals bijvoorbeeld triplex of OSB-platen. Daarnaast worden ook dak-elementen toegepast en opgebouwd uit plaat-materiaal: triplex, OSB of spaanderplaat, voor-zien van isolatiemateriaal.

Hout (plaatmaterialen of delen) moet voldoen aan de specifiek materiaalgebonden normen. De sterkte en de stijfheid moeten overeenkomstig NEN 6700, NEN 6702 en NEN 6760 zijn.De delen moeten onderling met messing en groef aansluiten en op iedere balk worden beves-tigd met ten minste twee draadnagels of nieten die verzonken moeten worden aangebracht.Het hout mag niet zijn behandeld met voor de dakafwerkingsmaterialen en/of hulpmaterialen

Figuur 4.44 Toelaatbare theoretische overspanning

(l in m) van dakbalklagen van platte daken

Bron: Zakboekje Hout

Houtmaat H.o.h.-afstand in m

b × h in mm 0,30 0,40 0,48 0,60

Europees naaldhout40 × 146 3,70 3,35 3,20 2,9540 × 171 4,30 3,95 3,70 3,4540 × 196 4,90 4,50 4,25 3,9546 × 146 3,85 3,50 3,35 3,1046 × 171 4,50 4,10 3,90 3,6046 × 196 5,10 4,70 4,45 4,1546 × 221 5,75 5,30 5,00 4,6559 × 146 4,15 3,80 3,60 3,3559 × 156 4,40 4,05 3,85 3,6059 × 171 4,85 4,45 4,20 3,9059 × 196 5,50 5,05 4,80 4,5071 × 146 4,40 4,00 3,80 3,5571 × 171 5,10 4,70 4,45 4,1571 × 196 5,80 5,35 5,05 4,7571 × 221 6,50 6,00 5,70 5,3071 × 246 7,30 6,70 6,40 5,9571 × 271 8,00 7,40 7,00 6,60

Noord-Amerikaans naaldhout38 × 140 3,50 3,20 3,00 2,7038 × 184 4,55 4,15 3,95 3,6538 × 235 5,75 5,30 5,00 4,6538 × 286 6,95 6,40 6,05 5,65

Dakbalklagen voor niet in een woongebouw gelegen platte daken. Uitgangspunten:• naaldhout sterkteklasse K17 volgens NEN 6760;• de klimaatklasse is I; de belastingduurklasse is 3;• het eigen gewicht van het platdakpakket (incl. plafond) ≤ 0,45 kN/m2 exclusief het eigen gewicht van de balk. Het eigen gewicht van de balk is in de berekening meegenomen;• geen ballast (grind);• dikte dakbeschot: 18 mm, E = 5000 N/mm2 (bijvoorbeeld triplex, OSB);• dagmaat = (λ) – 0,05 m (λ = theoretische overspanning);• de balken zijn tweezijdig vrij opgelegd;• afschot dakbalklaag ≥ 16 mm/m1 (1,60%) (geen wateraccumulatie);• er is geen rekening gehouden met eventuele sneeuwophoping.

06950432_boek.indb 204 16-02-2006 11:39:59

4 PLATTE DAKEN 205

schadelijke stoffen, conserveringsmiddelen of dergelijke.De breedte van de naden ter plaatse van de aan-sluiting bij randen, doorbrekingen, opstanden, enzovoort moeten tot een minimum beperkt zijn doch in geen geval groter zijn dan 5 mm.Een triplexbeplating moet rondom te zijn voor-zien van tong en groef.OSB-platen moeten minimaal worden uitgevoerd in de kwaliteit OSB 3.

De overspanning van de onderconstructie, hou-ten delen of plaatmateriaal, is afhankelijk van de uitvoering, dikte en belasting, figuur 4.44. De balklaag wordt meestal aangebracht op een h.o.h.-afstand van ± 600 mm. Bij het toepas-sen van plaatmateriaal wordt de balklaag in de stramienmaat van de plaatafmeting (2440 mm × 1220 mm of 2500 mm × 1200 mm) aange-bracht.

NaaldhouttriplexplatenVoor de toepassing van triplex als ondercon-structie is er in de markt een ruim assortiment voorhanden. Onder de naam triplex vallen alle plaatmaterialen met drie of meer lagen hout (fineer). De meest toegepaste triplexplaten voor dakconstructies zijn (underlayment-platen) op basis van naaldhoutfineer met een standaarddikte van 18 mm. Naaldhout-triplex moet worden toegepast volgens de tabel van figuur 4.45.

Naaldhouttriplex Klasse volgens BRL 1705

C/C, exterieur gelijmd MCDX ongeschuurd,exterieur gelijmd ICDX/PTS, exterieur gelijmd ISturd-I-Floor T+G, exterieur gelijmd IOregon pine, geborsteld, exterieur gelijmd E

Figuur 4.45 Naaldhouttriplex

OSBOSB staat voor Oriented Strand Board en is opgebouwd uit houtsnippers met hars tot platen geperst. OSB, ook bekend als chip-wood platen, wordt geleverd in een stan-daarddikte van 18 mm. De kwaliteit van de platen moet worden afgestemd op het bin-nenklimaat met een minimale kwaliteit OSB 3 (NEN-EN 300).

4.2.2.c Platen op basis van organische materialenOrganische materialen (houtsnippers, spaanders, vlasvezels, stro, houtwol, enzovoort) vermengd met een bindmiddel (cement, kunsthars, enzo-voort) worden tot platen geperst. Bij enkele uit-voeringen kunnen de platen worden voorzien van wapening in de vorm van houten latten of wapeningsstaal.De zelfdragende platen worden aangebracht op gordingen uitgevoerd in hout, beton of staal. De platen hebben in het algemeen een geringe thermische isolatiewaarde. Een aantal uitvoe-ringen werd ook geleverd met kanalen aan de onderzijde toegepast als isolatiemateriaal op een vlakke betonnen onderconstructie. Vooral de oudere producten zijn gevoelig voor kruip.Verschillende uitvoeringen zijn zeer gevoelig voor aantasting door vocht.

Uitvoeringen dakplaten van organische materialenEen aantal uitvoeringen van deze platen en de bijbehorende ‘oude’ merknamen zijn:

• houtvezelbeton, gewapend en ongewa-pend, dikte 40–300 mm (Durisol-Mevriet);

• houtwol-cementplaten, gewapend en ongewapend, dikte 50–100 mm (Litonit, De-naclith, Dempo, Nefa, Eifelith, Eltonith);

• houtwol-magnesietplaten, gewapend en ongewapend, dikte 50–150 mm (Heraklith);

• stroplaten (halmplank), geperst stro niet voorzien van een bindmiddel, dikte 50 mm (Stramit);

• rietplaten, geperste rietmatten verbonden met ijzerdraad, dikte 20–70 mm (Nopriet, Oosterhoutse bouwplaat);

• vlasvezelplaat, vlasscheven verbonden met kunsthars, dikte 26–44 mm (Linex, Unilin);

06950432_boek.indb 205 16-02-2006 11:39:59

206

• vlasvezelkanaalplaat, vlasscheven cement-gebonden aan de onderzijde voorzien van kanalen in de lengte en breedterichting, dikte 70 mm (Schewil, Abex, Zwaluw);

• houtspaanderplaat, houten spaanders ver-bonden met kunsthars,16–30 mm (Triangel, Leeuwex).

Een deel van deze organische materialen wordt niet meer geproduceerd. In de renovatiesector komt men deze onderconstructies en onder-gronden regelmatig tegen.

4.2.2.d Geprofileerde stalen onder-constructiesBij toepassing van staal als dragende onder-constructie voor platte daken, wordt meestal gebruikgemaakt van continu thermisch verzinkte geprofileerde staalplaten. Dit zijn dunne en daar-door lichte bouwelementen die meestal in com-binatie met een staalskelet worden toegepast. Geprofileerde stalen beplating is in veel vormen en uitvoeringen leverbaar in een staalkerndikte variërend van 0,70–1,25 mm. De platen kunnen worden voorzien van een coating. Voor het verbeteren van de akoestiek (vermindering van de nagalmtijd) kunnen de platen geperforeerd worden uitgevoerd waarbij de cannelure kan worden voorzien van ingesealde minerale wol. Bij profielen hoger dan 100 mm wordt alleen het lijf voorzien van perforaties. Door de perforaties worden de sterkte en stijfheid verminderd.De platen worden als volgt gecodeerd: werkende breedte/steekmaat/profielhoogte/staaldikte. In figuur 4.46 zijn deze aanduidingen aangegeven.Geprofileerde stalen dakplaten moeten voldoen aan de specifiek materiaalgebonden normen.

De sterkte en stijfheid moeten overeenkomstig de normen NEN 6700, NEN 6702 en NEN 6773 zijn. Voor de technische leveringsvoorwaarden zoals staalsoort en zinkdikte geldt NEN-EN

10147. De minimumkerndikte van geprofileerde stalen dakplaten moet 0,75 mm bedragen (maximumtolerantie: 0,05 mm) om de kans op beschadiging bij het belopen te verminderen.Op de geprofileerde stalen dakplaten moet een vlakke ‘werkvloer’ (meestal bestaande uit isolatie-platen) worden aangebracht om het dak-bedekkingssysteem aan te kunnen brengen.Geprofileerde stalen dakplaten worden met behulp van mechanische bevestigingsmiddelen aan een draagconstructie bevestigd (primaire bevestigingsmiddelen). Ook worden de platen in de overlappen onderling bevestigd (secundaire bevestigingsmiddelen). In hoofdzaak past men de volgende typen toe:

• primair: zelfborende en zelftappende schroe-ven en schietnagels;

• secundair: zelfborende en zelftappende schroeven en popnagels.

De onderlinge bevestiging van de dakplaten dient op afstanden van maximaal h.o.h. 500 mm te worden aangebracht (tenzij gerekend wordt op schijfwerking). Bevestiging van de stalen dakplaten in de onderliggende constructie dient in ieder dal plaats te vinden. Het bevestigings-systeem moet worden berekend volgens NEN 6702, waarbij rekening moet worden gehouden met lokale windvormfactoren (cpe;loc) (zie para-graaf 4.1.2). De eindoplegging moet minimaal 40 mm zijn en het bevestigingsmiddel moet minimaal 20 mm vanaf het plaateinde aange-bracht worden, figuur 4.47.

Bij de uitvoering zijn de volgende richtlijnen van toepassing:1 metaalresten, afkomstig van zagen en boren, evenals resten van schietnagels en popnagels geheel verwijderen ter voorkoming van roest-aanslag;

�������

�������

Figuur 4.47 Bevestigingsprincipe geprofileerde stalen

dakplaatFiguur 4.46 Aanduidingen geprofileerde beplating

����������������

���������

����

����

����

���������������

��������� ����� ����

06950432_boek.indb 206 16-02-2006 11:40:00

4 PLATTE DAKEN 207

2 onvolkomenheden en beschadigingen van de profileerlaag vóór het aanbrengen van de dak-bedekkingsconstructie herstellen;3 direct vóór het aanbrengen van de dak-bedekkingsconstructie eventueel in de canne-lures aanwezig water verwijderen;4 tijdens het aanbrengen van de dakbedek-kingsconstructie maatregelen treffen om indrin-ging van vocht hieronder te voorkomen;5 ter plaatse van dakbeëindigingen, randen en onderbrekingen een ondersteuningsconstructie aanbrengen, ook evenwijdig aan de overspan-ningsrichting van de dakplaten;6 tijdens het verbinden van de langsoverlappenop de overlappende plaat gaan staan, zodat beide platen goed tegen elkaar aan worden ge-drukt;7 de platen in een waterdichte verpakking aanvoeren en opslaan worden om zogenoemde witte roest te voorkomen;8 bij plaatsing van een pakket platen op de con-structie rekening houden met de belasting die hierbij optreedt.

Bescherming tegen corrosieVoor de beplating toegepast als onderconstructie in een warmdak kan men over het algemeen vol-staan met continu verzinkte staalplaten minimaal 275 gram zink per m2, tweezijdig. Bij toepassing in een agressief milieu dient echter te worden gecontroleerd of dit type bescherming bestand is tegen de heersende omstandigheden.Voor het verbeteren van de duurzaamheid kan de beplating worden voorzien van een coating die wordt afgestemd op de binnenluchtcondi-ties.

OverspanningDe overspanning van een aantal gangbare typen geprofileerde stalen dakplaten is afhankelijk van de oplegging op twee of meer ondersteuningen en kan indicatief worden ontleend aan de tabel van figuur 4.48 (de NEN6700-serie blijft maatge-vend).De tabel geldt voor veiligheidsklasse 3 met de volgende belasting:

• permanente belasting: 0,25 kN/ m2; en

• veranderlijke belasting: 1,00 kN/ m2.

4.2.2.e Dakelementen platte dakenBesproken worden:1 sandwich-elementen;2 ruimtelijke elementen.

1 Sandwich-elementenEen sandwich-element is een combinatie van een dragende constructie met thermische isolatie. Sandwich-elementen zijn opgebouwd uit een binnen- en buitenplaat uitgevoerd in staal, hout of kunststof verbonden aan een kernmateriaal, een thermisch isolatiemateriaal. De sandwich-constructie zorgt voor de sterkte en stijfheid van het element. Bij enkele uitvoeringen kunnen de sandwich-elementen fabrieksmatig worden voorzien van een waterdichte laag, een dakbedekkingssysteem of een dikke coating op een thermisch verzinkt stalen buitenplaat. De elementen kunnen ook worden uitgevoerd met een vlakke buitenplaat, waardoor deze toepasbaar zijn voor platte daken.Een deel van de elementen zijn zelfdragend. De niet-zelfdragende elementen worden tijdens het aanbrengen voorzien van metalen profielen in de langsnaden.Sandwich-elementen met stalen beplating func-tioneren in hygrisch opzicht goed in klimaat-klasse I. Bij toepassing in klimaatklasse II wordt de afdichting van de onderlinge aansluiting bepalend. Elementen met houten beplating kun-nen in hygrisch opzicht slechter functioneren vooral als gevolg van ingesloten bouwvocht. Deze sandwich-elementen moeten fabrieksma-tig worden voorzien van een waterdichte laag. Door het lichte gewicht van de bouwelementen worden deze meestal gecombineerd met een staalskelet.

De sterkte en stijfheid van de sandwich-elemen-ten moet voldoen aan NEN 6700 en NEN 6702. Voor het bepalen van sterkte en stijfheid moet de RS 1990 worden gehanteerd. Omdat sand-wich-panelen gevoelig zijn voor kruip moet dit in de sterkte- en stijfheidsberekeningen worden opgenomen.De langsaansluiting moet worden voorzien van messing en groef of een geprofileerde langs-overlap.

06950432_boek.indb 207 16-02-2006 11:40:00

208

Bij het volledig kleven van een dakbedekkings-systeem moet men een losse zone van circa 200 mm boven de naden voorzien.

De overspanning van het sandwich-element is afhankelijk van de uitvoering en de belastingen en varieert van 1250 mm tot 7000 mm.

2 Ruimtelijke elementenRuimtelijke elementen zijn aan beide zijden voorzien van een beplatingsmateriaal, spaan-derplaat, OSB of triplex, bevestigd op regels, figuur 4.49. De elementen kunnen 5000–6000 mm overspannen en worden op de bouwmuren opgelegd.

Figuur 4.48 Maximale overspanning geprofileerde staalplaat Bron: SAB

Doorsnede Staalkern- Gewicht Maximale overspanning

dikte 1-velds- 2-velds- 3-velds- plaat plaat plaat

in mm in kg/m2 in m in m in m

0,75 7,11 1,94 2,67 2,58 0,88 8,34 2,10 2,99 2,74

0,75 9,20 3,53 4,80 4,39 0,88 10,79 3,73 5,08 4,63

0,75 9,81 4,68 5,68 5,79 0,88 11,51 4,94 6,22 6,12

0,75 10,51 5,94 6,62 7,23 0,88 12,33 6,23 8,21 7,72

0,75 11,77 6,42 7,81 7,96 0,88 13,81 6,67 9,04 8,27

��� ��

�� ���

����

��

��� ��

��� ���

���

��

��� ��

��� ���

���

���

��� ��

��� ���

���

���

��� ��

��� ���

���

���

06950432_boek.indb 208 16-02-2006 11:40:01

4 PLATTE DAKEN 209

����������������� ��������

����������

������

Figuur 4.49 Principe van een dooselement

Het dooselement wordt meestal (gedeeltelijk) gevuld met isolatiemateriaal en een damp-remmende laag of sluitlaag, waardoor een koud-dakprincipe wordt gecreëerd dat overigens niet wordt geventileerd. Om een overmaat aan condensatie te voorkomen moet de damp-remmende laag of sluitlaag, met een voldoende dampdiffusieweerstand, bij de naden onderling en bij andere constructieonderdelen stromings-dicht aansluiten. Deze afdichting kan met comprimeerbaar dichtingsband, in-situ-gespoten PUR of tape worden uitgevoerd. Het aanbrengen van een gesloten dakbedekkingssysteem op deze dooselementen is kritisch in verband met de grote kans op vochtinsluiting tijdens de uitvoe-ring.

De sterkte en stijfheid van dooselementen moet voldoen aan NEN 6700, NEN 6702 en NEN 6760.De langsaansluiting moet worden voorzien van messing en groef.Op de dooselementen moet een waterdichte laag (dampremmende laag of sluitlaag) worden aangebracht om vochtinsluiting tijdens de uit-voeringsfase te voorkomen.Dooselementen moeten altijd worden uitgevoerd met een dampremmende laag of sluitlaag, een aanvullende thermische isolatie en een gesloten dakbedekkingssysteem.

4.2.3 DakbedekkingsconstructiesZoals in paragraaf 4.2.1.b al genoemd bestaat een dakbedekkingsconstructie uit alle materiaal-lagen boven de onderconstructie. Deze mate-riaallagen worden nu besproken, te weten:

• dampremmende laag of sluitlaag;

• thermische isolatie;

• dakbedekkingssysteem met de eventuele af-werking (ballastlaag).

4.2.3.a Dampremmende laag of sluitlaagEen dampremmende laag of sluitlaag wordt aan-gebracht onder de thermische isolatie.In een ruimte (verblijfs- of bedrijfsruimte) is een zekere luchtvochtigheid aanwezig. Dit vocht stijgt op in de vorm van waterdamp. Via de onderconstructie kan deze waterdamp in de bovenliggende isolatie terechtkomen. Als dit niet gewenst is, kan er een dampremmende laag of sluitlaag worden toegepast. Een dergelijke laag vertraagt het waterdamptransport naar boven. Belangrijk is dat de laag zorgvuldig wordt aan-gebracht. Beschadigingen of losse overlappen hebben een negatief effect op de werking van de laag.Met een dampremmende laag of sluitlaag kun-nen ook nog een aantal andere functies worden vervuld. Tijdens de uitvoering van de dak-bedekkingswerkzaamheden werkt een volledig gekleefde bitumen dampremmende laag of sluitlaag als een tijdelijke dakbedekking, ook wel noodlaag genoemd. Verder verhoogt de damp-remmende laag of sluitlaag bij een open onder-constructie, zoals bijvoorbeeld geprofileerde sta-len dakplaten, de windweerstand.

FunctiesDe laag tussen onderconstructie en thermische isolatie wordt in het algemeen dampremmende laag of sluitlaag genoemd. Beter is het te spreken van een sluitlaag. Deze laag kan verschillende functies hebben:

• dampremming ter beperking van inwendige condensatie;

• noodvoorziening als tijdelijke waterkering;

• winddichting ter verhoging van de windweer-stand;

• luchtdichtheid/energiezuinigheid;

• tochtdichting ten behoeve van de brand-veiligheid;

• reukdichting ten behoeve van het leefklimaat;

• scheidingslaag om contacten tussen materia-len te voorkomen.

De keuze voor een dergelijke laag wordt gemak-kelijker als meer van genoemde functies van toepassing blijken te zijn. De noodvoorziening, winddichting en tochtdichting zijn te zien als extra veiligheid. In de laatste voorbeelden spreekt men van een sluitlaag. In het algemeen

06950432_boek.indb 209 16-02-2006 11:40:02

210

betekent de keuze voor een sluitlaag in een dak-bedekkingsconstructie minder risico op dakscha-des zoals natte isolatie, losraken van de isolatie of het dakbedekkingssysteem en het ontstaan van brand. Het is daarbij wel gewenst om de dak-bedekkingsconstructie op regelmatige afstanden te compartimenteren met stroken dakbedekking, die voorkomen dat een lekkage zich kan uitbrei-den over een groter oppervlak.

MaterialenAfhankelijk van de aard van de onderconstructie komen voor dampremmende lagen of sluitlagen in aanmerking:

• gebitumineerde aluminiumfolie;

• PE-folie, dikte van 0,2–0,4 mm, afhankelijk van de toepassing;

• bestaand bitumen of kunststof dakbedek-kingssysteem.

Het functioneren van een dampremmende laag of sluitlaag wordt in belangrijke mate bepaald door de stromingsdichtheid van de aansluitin-gen.

Ontwerprichtlijnen1 De noodzaak voor een dampremmende laag of sluitlaag moet blijken uit een bouwfysische berekening. Pas indien mogelijk een damp-remmende laag of sluitlaag toe.2 In dakconstructies boven verblijfsruimten met een onderconstructie van beton is een damp-remmende laag of sluitlaag in het algemeen uit het oogpunt van gebruikscondities niet nood-zakelijk. Aanbevolen wordt deze laag toch aan te brengen, echter voornamelijk als tijdelijke waterkering en beschermlaag tegen transport van bouwvocht naar de thermische isolatie. Bij isolatiematerialen als steenwol (MWR) en geëxpandeerd perliet (EPB) is dit een eis, omdat door te veel condens (bouwvocht) schade aan het isolatiemateriaal kan ontstaan.3 Op dakconstructies boven verblijfsruimten met een onderconstructie met naden, zoals het geval is bij hout, houtachtige of steenachtige dakplaten dient steeds een dampremmende laag of sluitlaag te worden aangebracht. Op geprofileerde stalen dakplaten moet de damp-remmende laag of sluitlaag ‘mandragend’ zijn. Dakelementen zijn meestal voorzien van een

dampremmende laag of sluitlaag in het element. Een luchtdichte afdichting van de element-aansluitingen is een voorwaarde voor een gesloten laag.4 Op dakconstructies boven bedrijfsruimten met een onderconstructie van geprofileerde stalen dakplaten is de toepassing afhankelijk van de dampdiffusieweerstand van het toegepaste isolatiemateriaal. Omdat in veel gevallen niet te voorzien is of de gebruiksbestemming van het gebouw verandert, wordt geadviseerd hierop alvast een voorschot te nemen en deze laag toch te ontwerpen.5 Bij bijzondere ruimten (klimaatklasse IV) moet altijd een dampremmende laag of sluitlaag wor-den toegepast. Het type dampremmende laag of sluitlaag en de dikte moeten worden bepaald met een bouwfysische berekening. Dit geldt niet voor isolatieplaten van cellulair glas, omdat deze bij een goede uitvoering damp- en waterdicht zijn, mits een vlakke onderconstructie voorhan-den is en een gesloten kleeflaag van bitumen kan worden aangebracht en geen breuk van de isola-tie te verwachten is. 6 De diffusieweerstand van een dampremmende laag of sluitlaag (μd-waarde) moet ten minste 20 m bedragen, indien geen berekening wordt uitgevoerd (in geval van klimaatklasse II).

4.2.3.b Thermische isolatieEen thermische isolatielaag in een dakbedekkings-constructie beperkt de warmteverliezen vanuit een woning of een gebouw en/of de warmte-doorgang als gevolg van zonbestraling. Platte daken of daken met een gesloten dak-bedekkingssysteem worden ongeveer vanaf het begin van de jaren zestig aan de buitenzijde van de onderconstructie geïsoleerd. In eerste instan-tie met organische materialen als kurk, houtwol-cement en cellenbeton, maar vanaf 1966 ook met kunststofschuimen en anorganische mate-rialen.De verplaatsing van de dakisolatie vanuit de dakspouw naar direct onder de dakbedekking (het warmdak) heeft vanwege de hogere belastingen grote gevolgen voor de kwaliteit van platte daken. Een isolatielaag in een warm-dakconstructie functioneert ook als ondergrond voor het dakbedekkingssysteem.

06950432_boek.indb 210 16-02-2006 11:40:02

4 PLATTE DAKEN 211

De invloed van thermische isolatie op het func-tioneren van een dakbedekkingsconstructie is het grootst bij gesloten dakbedekkingssystemen, aangezien het isolatiemateriaal behalve aan ther-mische prestatie-eisen ook aan hygrische eisen moet voldoen. Andere eisen hebben betrekking op begaanbaarheid en delaminatiesterkte (weer-stand tegen pelkrachten).

Eigenschappen van isolatiematerialenIsolatiematerialen voor daken worden meestal in plaatvorm geleverd en bieden weerstand tegen warmtegeleiding en warmtedoorgang als gevolg van het feit dat deze materialen veel holle, met lucht of drijfgas gevulde ruimten bezitten.Voor de onderlinge vergelijking van dakisolatie-materialen worden de volgende beoordelings-punten gehanteerd:1 isolerende eigenschappen; 2 samenhang;3 beloopbaarheid.

Voorts zijn er nog eisen te stellen aan vocht-bestendigheid, temperatuurbestendigheid, chemische resistentie, dimensionele stabiliteit (vormvastheid) en weerstand tegen veroudering.

1 Isolerende eigenschappenIsolerende eigenschappen van isolatiematerialen worden gewaardeerd door de warmtegeleidings-coëfficiënt (lambda in W/m ∙ K). Hierbij is de indeling te hanteren zoals in de tabel van figuur 4.50.

Volgens NEN 1068 zijn isolatiematerialen mate-rialen waarvan de warmtegeleidingscoëfficiënt onder genormaliseerde condities kleiner is of gelijk aan 0,100 W/m ∙ K.

2 SamenhangDit heeft voor een deel betrekking op de ver-werkbaarheid en wordt bepaald door onder an-dere de treksterkte en de mate waarin de samen-hang terug kan lopen na vochttoetreding.Vocht in een isolatielaag in een dakbedekkings-constructie is onder invloed van temperatuur-wisselingen voortdurend in beweging en ver-spreidt zich als gevolg van damptransport. Producten met bindmiddelen hebben hiervan te lijden.

3 BeloopbaarheidHet beoordelingsaspect dat hierbij een rol speelt is de druksterkte bij 5% indrukking. In de prak-tijk speelt het gebruiksdoel van het dak een belangrijke rol. Hierbij valt te bedenken dat de eventueel minder goede eigenschappen van een isolatiemateriaal op dit punt gecompenseerd kunnen worden door een sterkere dakbedekking toe te passen.Ook tijdens het verwerken moet een isolatie-materiaal zonder nadelige gevolgen beloopbaar zijn, waarbij de drukvastheid en de structuur van het materiaal een grote rol spelen. Vooral frequent belopen plaatsen, zoals rondom de lad-der, bij de liftopbouw en bij de opslagplaats van materialen en materieel, verdienen alle aandacht, waarbij in het algemeen beschermende maat-regelen noodzakelijk zijn.

4.2.3.c DakbedekkingssystemenEen dakbedekkingssysteem bestaat uit één of meer lagen dakbedekking met alle aansluitingen (details). Een gesloten dakbedekkingssysteem kan ook bestaan uit een onderlaag en daarop een gespoten bitumen toplaag. Dakbedekkings-systemen zijn te onderscheiden naar de wijze waarop deze zijn bevestigd aan de of op de onderconstructie. Dit zijn:1 losgelegde systemen met een ballastlaag van grind en/of tegels (L-systemen);2 aan de onderconstructie bevestigde systemen zoals:

• geschroefde systemen (mechanisch beves-tigd; N-systemen);

• gekleefde systemen (partieel of volledig; P- en F-systemen).

Figuur 4.50 Warmtegeleidingscoëfficiënt in W/m ∙ K

Warmtegeleidings- Waarderingcoëfficiënt

λ ≤ 0,03 zeer goed0,03 ≤ λ ≤ 0,04 goed0,04 ≤ λ ≤ 0,045 redelijk0,045 ≤ λ ≤ 0,05 matig λ > 0,05 slecht

06950432_boek.indb 211 16-02-2006 11:40:03

212

Bitumen dakbedekkingssystemenBesproken worden:1 geballaste dakbedekkingssystemen;2 gekleefde dakbedekkingssystemen met een (gemineraliseerde) APP- of SBS-toplaag;3 mechanisch bevestigde dakbedekkings-systemen met een APP- of SBS-toplaag.

1 Geballaste dakbedekkingssystemenBelangrijk voor een lange levensduur zijn een goed afschot en grind met een grove fractie (minimaal 16/32) met tegels op hoeken en randzones. Indien wordt gekozen voor een eenlaags dakbedekkingssysteem op basis van APP- of SBS-gemodificeerd bitumen, dan geldt dat de dakbaan in de toepassing dimensioneel stabiel moet zijn (dat wil zeggen: niet mag krimpen) en dat de dakbanen in halfsteens-verband worden gelegd. Wordt hiervan afgewe-ken, dan dienen de banen te worden gelegd in een zogenoemd blokverband, figuur 4.51, waar-bij over de kopse naden een sluitbaan wordt aangebracht.

���������

���������

���������

Figuur 4.51 Blokverband

2 Gekleefde dakbedekkingssystemen met een (gemineraliseerde) APP- of SBS-toplaagDe dakbedekkingssystemen kunnen volledig of partieel worden gekleefd. Het partieel kleven kan het beste worden uitgevoerd met een eerste laag die aan de onderzijde is voorzien van een profile-ring met kleefstrepen, figuur 4.52. De windweer-stand van partieel gekleefde systemen is afhan-kelijk van de ondergrond waarop de dakbanen

worden gebrand. Ondanks de vaak zeer hoge windweerstand is de toepassing van deze dak-banen beperkt tot 40 m (voor alle windgebie-den).Boven deze hoogte is een aanvullende bevesti-ging nodig, afhankelijk van de resultaten van een windbelastingsberekening (mechanische bevesti-ging of vormvaste ballast).Sommige geprofileerde dakbanen zijn voor een eenlaagse toepassing geschikt.

3 Mechanisch bevestigde dakbedekkingssystemen met een APP- of SBS-toplaagHet mechanisch bevestigen van dit dakbedek-kingssysteem gebeurt in het algemeen met een onderlaag van eenzijdig gebitumineerde poly-estermat waarop de toplaag wordt vastgebrand, figuur 4.53. Een andere mogelijkheid is een een-laagse uitvoering, waarbij de overlappen verdekt mechanisch worden bevestigd. Voor de juiste

Figuur 4.52 Voorbeeld van een geprofileerde dakbaan

Figuur 4.53 Voorbeeld van een mechanisch bevestigde

APP-dakbaan met een sluitbaan

06950432_boek.indb 212 16-02-2006 11:40:04

4 PLATTE DAKEN 213

Ondergrond/ Mechanisch Losliggend Volledig Partieelonderconstructie bevestigd geballast gekleefd gekleefd

Houten delen N L – –

Platen• houtachtig 7 N L – –• cellenbeton N L F 1,6 P

Monolietbeton N L F 6 P

Geprofileerde stalen dakplaten zie isolatiematerialen

Omgekeerd dak met XPS op afschot gestort beton – – F –

Isolatiematerialen 4 EPB (perliet) N L F –EPS (gecacheerd) N L – PEPS (ongecacheerd) N L – –MWR (minerale wol) N L F –PUR/PIR gecacheerd (glasvlies) N L F6 PPUR/PIR gecacheerd (Al) N L – –PF (gecacheerd) N L – –CG (cellulair glas) tegels – – F2 P3

CG (cellulair glas) platen – L F –

AfschotmortelsC-EP – L F PC-EPS – L F P

Bestaande dakbedekkingenLosliggend bitumen N L 5 F 5 –Losliggend teer – L 5 – –Bitumen onafgewerkt N L F PBitumen met leislag N L F 6 P

1 Bij alle kopse naden van de onderconstructie een losse zone uitvoeren.2 Met extra ballastlaag op een gesloten onderconstructie of aangepaste werkwijze.3 Een dampdrukverdelende laag toepassen die zorgdraagt voor blijvende dampdrukverdeling.4 Een dampremmende laag of sluitlaag ontwerpen.5 Een nieuwe of gereinigde (conform BRL 9311) ballastlaag toepassen.6 Indien gekleefd met koude bitumen kleefstof.7 Geïsoleerde dakelementen dienen fabrieksmatig te zijn voorzien van een eerste waterdichte laag.

• Losliggende en geballaste systemen zijn toepasbaar onder voorwaarde dat de onder-constructie berekend is op het extra gewicht van de ballastlaag.

• In verband met gevaar van overmatige inwen-dige condensatie zijn ongeïsoleerde houten onder-constructies uitsluitend toepasbaar boven ruimten die onder klimaatklasse I zijn te rangschikken.

06950432_boek.indb 213 16-02-2006 11:40:04

214

windweerstand dienen de inscheursterkte van de baan, pelsterkte van de overlappen en sterkte van de plaat- of boorschroeven en de drukver-deelplaten op elkaar te zijn afgestemd.Ook voor deze banen geldt dat, wanneer ze in een eenlaags systeem worden toegepast, de ba-nen in halfsteensverband moeten worden gelegd of in blokverband met een sluitbaan van 1 meter breed, figuur 4.53. In het algemeen wordt bij deze eenlaagse toepassing in de rand- en hoek-zones tweelaags gewerkt.

AfwerkingMechanisch bevestigde en partieel gekleefde dakbedekkingssystemen worden in geval van SBS-dakbanen altijd afgewerkt met een schutlaag van leislag: de zogenoemde gemineraliseerde banen. Ook APP-dakbanen kunnen gemineraliseerd zijn.Bij volledig gekleefde systemen is de afwerking afhankelijk van het type dak: een begroeid dak wordt niet met leislag afgewerkt.

BallastlaagEen dakbedekkingssysteem wordt soms afgedekt met een laag grind, tegels of een combinatie daarvan. Meestal dient zo’n laag om de dak-bedekkingsconstructie te beschermen tegen op-waaien. Een bijkomende reden kan zijn dat het dak beloopbaar of zelfs berijdbaar moet zijn. Ook wordt een ballastlaag toegepast om de dak-bedekking te beschermen tegen veroudering (zonnestraling, uv).

In de tabel van figuur 4.54 staan de keuzemoge-lijkheden van bitumen dakbedekkingssystemen en -constructies in relatie tot de bevestigings-wijze aan de onderconstructie.

Kunststof en rubber dakbedekkingssystemenKunststof en rubber dakbanen voor dakbedek-kingssystemen zijn in twee groepen te onder-scheiden, die verschillen vertonen in structuur en eigenschappen:1 plastomeren (of thermoplasten): de macro-moleculen zijn onderling niet chemisch aan elkaar verbonden, maar bevinden zich in meer-dere of mindere mate in willekeurige positie ten opzichte van elkaar;2 elastomeren (of synthetische rubbers): de macro-moleculen zijn door chemische dwarsverbindingen op relatief grote afstanden tot wijdmazige net-werken verbonden (door middel van vulkanisatie).

Voorbeelden van dakbanen op basis van plasto-mere kunststof zijn:

• PVC weekgemaakt, niet-bitumenbestendig polyvinylchloride: plastomere kunststof met monomere weekmakers;

• PVC weekgemaakt, bitumenbestendig poly-vinylchloride: plastomere kunststof met poly-mere weekmakers;

• PEC: gechloreerd polyethyleen;

• PIB: polyisobutyleen;

• ECB: ethyleen copolymeer plus bitumen;

• E/VAC: ethyleen/vinylacetaat copolymeer.

Voorbeelden van dakbanen op basis van elasto-mere kunststoffen zijn:

• CSM (CSPE): gechlorosulfoneerd poly-ethyleen, plastomere kunststof na vulkanisatie elastomere kunststof (Hypalon);

• EPDM: ethyleen propyleen dieen monomeer, elastomere kunststof.

Figuur 4.54 Overzicht van bitumen dakbedekkingsconstructies

• Op een gesloten onderconstructie of ondergrond (bestaande dakbedekking, damp-remmende laag of sluitlaag) compartimenten aanbrengen ter beperking van schade bij onverhoopte lekkage.

• Bij alle gekleefde en mechanisch beves-tigde dakbedekkingssystemen kimfixatie toe-passen.

• Bij ongeïsoleerde onderconstructies (bijvoor-beeld monoliet beton) rekening houden met de thermische werking van de onderconstructie.

• Op geprofileerde stalen dakplaten altijd een thermische isolatie toepassen.

• Op steenachtige onderconstructies met een afschotlaag (zandcement, schuimbeton of der-gelijke) een dampremmende laag of sluitlaag toepassen.

06950432_boek.indb 214 16-02-2006 11:40:05

4 PLATTE DAKEN 215

Nieuwe kunststof dakbanen zijn een TPO (thermoplastische polyolefinen) of FPO (flexibele polyolefinen) en TPE (thermoplastische elasto-meren). Deze zijn te rangschikken als plastomere kunststoffen, hoewel de eigenschappen van de dakbanen meer verwant zijn aan de elastomere kunststoffen.

ToepassingKunststof en rubber dakbedekkingssystemen worden meestal eenlaags toegepast, de zoge-noemde single-ply dakbedekkingen. De dakbanen worden meestal thermisch aan elkaar gelast, figuur 4.55, hoewel er ook andere technieken zijn, bijvoorbeeld met vulkanisatietape of las-vloeistof (THF). De meeste kunststof en rubber dakbedekkings-systemen worden mechanisch in de onder-constructie bevestigd.In begroeide daken worden kunststof en rubber dakbanen vaak gekozen vanwege de wortelvaste eigenschappen. De dakbanen worden dan volle-dig gekleefd op een bitumen onderlaag.In de tabel van figuur 4.56 staan aanbevolen PVC-dakbedekkingsconstructies voor normale daken in relatie tot de bevestiging aan de onder-grond/onderconstructie.

OpmerkingenHet gaat te ver voor deze uitgave om van alle kunststoffen aan te geven welke keuzemogelijk-heden er zijn. Het marktaandeel van PVC is veruit het grootst. De verschillen in toepassing tussen PVC en de overige kunststoffen zijn overigens maar gering. De verschillen hebben meestal te maken met milieuaspecten en weerstand tegen stoffen als bitumen, olie en additieven.

4.3 Dakbedekkingsmaterialen

4.3.1 Isolatiematerialen

4.3.1.a EisenBehalve een isolerend vermogen hebben moet een isolatiemateriaal in een dakconstructie in meer of mindere mate voldoen aan de volgende eisen:1 beperkte vochtopname;2 minimale vormverandering onder invloed van temperatuurverschillen;3 minimale vormverandering onder invloed van vochtopname;4 beperkte samendrukbaarheid;5 delaminatieweerstand;6 brandgedrag tijdens de uitvoering;7 maatvastheid.

1 Beperkte vochtopnameVocht in een isolatiemateriaal doet het isolerend vermogen afnemen. Het is daarom belangrijk dat het materiaal zo weinig mogelijk vocht opneemt. Vochtopname kan plaatsvinden kort vóór het aanbrengen van het isolatiemateriaal, als het in de buitenlucht is opgeslagen of als gevolg van lekkage in de dakbedekking in een bestaande situatie. Isolatiematerialen kunnen echter ook vochtig en zelfs drijfnat worden als gevolg van inwendige condensatie.

2 Minimale vormverandering onder invloed van temperatuurverschillenIn ons klimaat wordt in het algemeen aangeno-men dat de temperatuur in een isolatiemateriaal op het dak van zomer tot winter varieert van ongeveer 60 °C tot –10 °C. Als een dakbedekking op een isolatiemateriaal wordt bevestigd, mogen de lengte en de breedte Figuur 4.55 Thermisch lassen van dakbanen

06950432_boek.indb 215 16-02-2006 11:40:06

216

Ondergrond/ Mechanisch Losliggend Volledig Partieelonderconstructie bevestigd geballast3 gekleefd5 gekleefd5

Houten delen N L – –

Platen• houtachtig 1 N L F 1 P 1

• cellenbeton N L F 2 P 2

Monolietbeton N L F P

Geprofileerde stalen dakplaten zie isolatiematerialen

Omgekeerd dak met XPS op afschot gestort beton – L F P

Isolatiematerialen 2 EPB (perliet) N L F –EPS (gecacheerd) N L F PEPS (ongecacheerd) N L – –MWR (minerale wol) N L – –PUR/PIR gecacheerd (glasvlies) N L F PPUR/PIR gecacheerd (Al) N L – –PF (gecacheerd) (glasvlies) N L F PPF (gecacheerd) (Al) N L – –

Bestaande dakbedekkingenLosliggend bitumen N L 4 – –Losliggend teer – L 4 – –Bitumen onafgewerkt N L 4 – PBitumen met leislag N L 4 – P

1 Geïsoleerde dakelementen dienen fabriekmatig te zijn voorzien van een eerste waterdichte laag. 2 Een dampremmende laag of sluitlaag ontwerpen.3 De weekmaker van de PVC-dakbanen moet gestabiliseerd zijn tegen micro-organismen.4 Een nieuwe of gereinigde (conform BRL 9311) ballastlaag toepassen.5 Voor de gelijmde, gekleefde dakbedekkingssystemen geldt een aanvullend prestatieconcept van de betreffende

leverancier dat in een erkende kwaliteitsverklaring dient te zijn vastgelegd.

• Losliggende en geballaste systemen zijn toepasbaar onder voorwaarde dat de onder-constructie berekend is op het extra gewicht van de ballastlaag.

• In verband met gevaar van overmatige in-wendige condensatie zijn ongeïsoleerde hou-ten onderconstructies uitsluitend toepasbaar boven ruimten die onder klimaatklasse I zijn te rangschikken.

• Bij ongeïsoleerde onderconstructies (bijvoor-beeld monoliet beton) rekening houden met de thermische werking van de onderconstructie.

• Op geprofileerde stalen dakplaten altijd een thermische isolatie toepassen.

• Op steenachtige onderconstructies met een afschotlaag (zandcement, schuimbeton of der-gelijke) een dampremmende laag of sluitlaag toepassen.

06950432_boek.indb 216 16-02-2006 11:40:06

4 PLATTE DAKEN 217

van een plaat isolatiemateriaal onder invloed van een temperatuurverschil van circa 70 °C niet te veel veranderen. Bij te grote vormveranderingen kunnen anders scheuren en/of plooien in de dak-bedekking ontstaan.

3 Minimale vormverandering onder invloed van vochtopnameNiet alleen het isolerend vermogen wordt door vochtopname in een isolatiemateriaal nadelig be-invloed, ook vormveranderingen zijn ongewenst. Uitzetten en krimpen kunnen het gevolg zijn van vochtopname. De inwendige samenhang van het isolatiemateriaal kan als gevolg van vocht-opname minder worden.

4 Beperkte samendrukbaarheidTijdens het verwerken van thermische isolatie-materialen op het dak, maar eveneens nadat de dakbedekking is aangebracht, moet het mate-riaal beloopbaar zijn. Dit betekent dat tijdens het belopen geen blijvende vervorming mag ontstaan. Het materiaal moet dus een bepaalde weerstand tegen samendrukken of indrukken (vaak druksterkte genoemd) bezitten.

5 DelaminatieweerstandOnder de delaminatieweerstand wordt de weer-stand tegen het in verticale richting uit elkaar trekken van het isolatiemateriaal (bijvoorbeeld door windzuiging, figuur 4.57-1) gerekend. In principe wordt de inwendige samenhang van het materiaal volgens figuur 4.57-2 bepaald.

6 Brandgedrag tijdens de uitvoeringIn verband met het voorkomen van brand gedu-rende de uitvoeringsperiode, is het van belang om te weten welke isolatiematerialen zeer brand-baar of moeilijk brandbaar zijn.

7 MaatvastheidOm een goede ondergrond voor een dakbedek-king te verkrijgen is het van belang dat afwijkin-gen (toleranties) op de door de leverancier/fabrikant opgegeven lengte-, breedte- en dik-tematen zo klein mogelijk zijn. Tevens is het van belang dat isolatiematerialen een zo gering mogelijke afwijking op de haaksheid hebben. Hoewel het ene materiaal zich beter leent voor maatvast fabriceren dan het andere, is het dui-

• Op een gesloten onderconstructie of onder-grond (bestaande dakbedekking, damprem-mende laag of sluitlaag) compartimenten aanbrengen ter beperking van schade bij onver-hoopte lekkage.

• Bij alle PVC-dakbedekkingssystemen kim- en randfixatie toepassen.

• Bij alle PVC-dakbedekkingssystemen een scheidingslaag of een gecacheerde pvc-dakbaan toepassen.

Figuur 4.56 Overzicht van aanbevolen pvc-dakbedekkingsconstructies

Figuur 4.57 Delaminatieweerstand

1 uit elkaar getrokken isolatie

2 bepalen delaminatieweerstand

06950432_boek.indb 217 16-02-2006 11:40:06

218

delijk dat de toleranties in de afmetingen meer een gevolg zijn van de nauwkeurigheid waarmee wordt geproduceerd en minder het gevolg van materiaaleigenschappen.

4.3.1.b Soorten en eigenschappen thermische isolatiematerialenThermische isolatiematerialen kunnen worden onderverdeeld in drie groepen:1 organische isolatiematerialen;2 kunststof isolatiematerialen;3 anorganische isolatiematerialen.

1 Organische isolatiematerialenOnder organisch materiaal wordt verstaan: ‘materiaal, opgebouwd uit grondstoffen afkom-stig uit het planten- of dierenrijk’. Organische isolatiematerialen, met uitzondering van kurk, worden in Nederland onder gesloten dakbedek-kingssystemen niet meer als dakisolatie toege-past, vanwege de relatief geringe warmteweer-stand van het materiaal.

Kurk-ICBOmdat kurk een natuurproduct is, staat het van-uit milieuoverwegingen momenteel opnieuw in de belangstelling. De productiemogelijkheden van kurk zijn echter beperkt en de milieueffecten bij deze productie zijn onvoldoende onderzocht. Bovendien lijkt de verwerking van kurk als dak-isolatiemateriaal meer nadelen dan voordelen te kennen waardoor een ruim marktaandeel van dit materiaal dan ook onwaarschijnlijk lijkt.Kurk is afkomstig van kurkbomen. Kurkisolatie bestaat uit geëxpandeerde kurkkorrels, geïm-pregneerd en gebonden met een bindmiddel.

Eigenschappen kurk

• bestand tegen schimmels;

• niet bestand tegen geconcentreerde zuren, enkele logen en vochtige kalk;

• de λ-waarde is 0,044 W/m ∙ K;

• de μ-waarde is 6.

2 KunststofschuimenKunststoffen worden verkregen door chemische koppeling van moleculen van één en dezelfde stof (homopolymerisatie) en/of van verschillende stoffen (copolymerisatie). Kunststof isolatiemate-rialen worden in de vorm van schuim toegepast.

Onder een kunststofschuim wordt verstaan een materiaal dat grotendeels bestaat uit een hoge concentratie (drijf)gasbelletjes, gelijkmatig ver-deeld en omsloten door kunststof. Isolatie-materialen van kunststofschuim kunnen worden onderscheiden in thermoplastische en in thermo-hardende schuimen.Thermoplastische schuimen smelten bij verhit-ting. Thermohardende schuimen smelten niet bij verhitting, maar verbranden zonder dat daaraan een vloeibare fase is voorafgegaan. Kunststof-schuimen worden in Nederland veelvuldig toe-gepast als thermische isolatie in het warmdak.

De meest toegepaste soorten kunststofschuimen zijn:

• geëxpandeerd hard polystyreenschuim (EPS);

• geëxtrudeerd hard polystyreenschuim (XPS);

• hard polyurethaanschuim (PUR);

• hard phenolformaldehydeschuim (PF, resol-schuim).

Geëxpandeerd hard polystyreenschuim EPSGeëxpandeerd polystyreenschuim wordt vervaar-digd uit polystyreen in harde korrels ter grootte van een speldenknop. Door temperatuurverho-ging wordt het polystyreen geëxpandeerd (expanderen = uitzetten) tot schuimkorrels. Ver-volgens vindt door toevoeging van stoom nog-maals expansie plaats in een gesloten blokvorm. Door de hoge temperatuur smelten de wanden van de schuimkorrels aan elkaar en ontstaat het zogenoemde blokschuim. Het blokschuim, meestal wit van kleur, wordt hierna met gloeidra-den tot platen in de gewenste dikte gesneden.De platen geëxpandeerd polystyreenschuim kun-nen naar gelang de toepassing al dan niet van een cacheerlaag worden voorzien. De cacheer-laag, meestal gebitumineerd glasvlies, wordt enkel- of dubbelzijdig aangebracht en steekt per zijde aan twee kanten 70 mm uit (de ‘losse flap-pen’).Ten behoeve van het gebruik als thermisch isolatiemateriaal in dakbedekkingsconstructies wordt geëxpandeerd polystyreenschuim in een aantal gewichtsklassen gefabriceerd.Rol- en kantelbanen zijn isolatieplaten die in seg-menten zijn gesneden en zijn voorzien van een cacheerlaag van gebitumineerde polyestermat

06950432_boek.indb 218 16-02-2006 11:40:07

4 PLATTE DAKEN 219

of een PE-gecoate cachering (voor toepassing van een kunststof dakbedekking). De afmetingen van rol- en kantelbanen zijn afhankelijk van de dikte van het toegepaste polystyreenschuim. De maximale lengte bedraagt ongeveer 5 meter. De breedte bedraagt 1 meter, figuur 4.58.

Figuur 4.58 Isolatie in de vorm van een rol- of kantelbaan

Eigenschappen EPS

• warmte-isolerend vermogen;

• beperkte samendrukbaarheid;

• relatief hoge delaminatieweerstand;

• hoge lineaire uitzettingscoëfficiënt;

• krimp door veroudering;

• brandbaar;

• niet bestand tegen oplosmiddelen afkom-stig uit aardolie;

• λ-waarde is 0,036 W/m ∙ K;

• de μ-waarde is afhankelijk van de persing (EPS100 μ = 20);

• thermoplastisch materiaal.

Geëxtrudeerd hard polystyreenschuim XPSDe basisgrondstof van geëxtrudeerd polysty-reenschuim is dezelfde als van geëxpandeerd polystyreenschuim. De fabricagemethode wijkt echter sterk af. De polystyreenkorrels worden tot een vloeibare massa verwarmd waaraan een zogenaamd blaasmiddel wordt toegevoegd. De massa gaat daardoor schuimen en wordt vervol-gens door middel van een draaiende worm door een rechthoekige spleet geperst. Het materiaal heeft een gesloten celstructuur. Geëxtrudeerd polystyreenschuim dat geel, groen of blauw van kleur is, wordt meteen op de gewenste dikte vervaardigd. De platen worden al dan niet van sponningen voorzien en zijn nooit gecacheerd

en daardoor uitsluitend geschikt voor toepassing in losliggende geballaste of mechanisch beves-tigde dakbedekkingssystemen. Door de goede vochtwerende eigenschappen is het materiaal uitermate geschikt voor omgekeerddak-constructies.

Eigenschappen XPS

• vrijwel ongevoelig voor vocht;

• krimp door veroudering;

• niet bestand tegen oplosmiddelen afkom-stig uit aardolie;

• brandbaar;

• de λ-waarde is 0,038 W/m ∙ K (CO2)

• de μ-waarde is 150;

• grote lineaire uitzettingscoëfficiënt;

• thermoplastisch materiaal.

Hard polyurethaanschuim PURPolyurethaanschuim is thermohardend en is een zogenoemd bandgeschuimd materiaal. Hetmateriaal ontstaat door het bij elkaar voegen van twee vloeibare kunststoffen die als gevolg van een chemische reactie (onder toevoeging van een drijfgas) een schuim vormen. Het pro-ductieproces van polyurethaanschuim houdt in dat de platen altijd tweezijdig gecacheerd zijn (meestal gebitumineerd glasvlies of aluminium-folie).

Eigenschappen PUR

• goede warmte-isolerende eigenschappen;

• beperkte samendrukbaarheid;

• relatief hoge delaminatieweerstand;

• lage lineaire uitzettingscoëfficiënt;

• goede brandwerende eigenschappen;

• de λ-waarde is 0,023–0,029 W/m ∙ K (afhankelijk van type cacheerlaag);

• de μ-waarde is 60.

Phenolformaldehydeschuim (PF) ofwel resolschuimPhenolformaldehydeschuim, kortweg aan te duiden als resolschuim, wordt tweezijdig geca-cheerd geleverd omdat tijdens de productie de cacheerlaag als drager wordt gebruikt. Resol-schuim is een thermohardend kunststofschuim. Hard PF-schuim is een kunststofschuim met een al dan niet gesloten celstructuur dat is gebaseerd op resolhars en een drijfgas. Resolhars bestaat uit

06950432_boek.indb 219 16-02-2006 11:40:08

220

een mengsel van producten op basis van fenol en formaldehyde.Resolschuim is bruingeel of soms roze van kleur.

Eigenschappen PF

• zeer goede warmte-isolerende eigen-schappen;

• hoge mate van brandveiligheid;

• vrij bros, daardoor kwetsbaar voor bescha-digingen;

• vochtgevoelig (altijd dampremmende laag toepassen);

• vocht dat in aanraking is geweest met resol-schuim kan dakboorschroeven aantasten (zuur milieu). Speciale bevestigingsmiddelen toe-passen;

• aangebrachte vervormingen blijven bestaan;

• lage lineaire uitzettingscoëfficiënt;

• de λ-waarde is 0,023 W/m ∙ K;

• de μ-waarde is 60.

3 Anorganische isolatiematerialenAnorganisch betekent in dit verband: niet uit planten- of dierenrijk afkomstig. In sommige van de isolatiematerialen kunnen wel organische bestanddelen, bijvoorbeeld als bindmiddel, voor-komen. In het algemeen geldt voor anorganische isolatiematerialen dat zij niet door vochtinvloe-den zwellen of rotten. Dit neemt overigens niet weg dat er wel degelijk schade door vocht kan ontstaan. Minerale wolplaten kunnen door vocht-inwerking hun onderlinge samenhang en vastheid verliezen en daardoor onbruikbaar worden.Anorganische platen worden vaak gekozen om hun gunstige brandtechnische eigenschappen in vergelijking met organische materialen en kunst-stofschuimen. Anorganische isolatiematerialen worden in Nederland veelvuldig toegepast als dakisolatie in een warmdak.

Tot de anorganische materialen behoren:

• steenwolplaten: met kunsthars gebonden geperste steenwol in plaatvorm;

• cellulair glas: glas vermengd met schuim-vormende chemicaliën, waardoor met gas gevulde cellen ontstaan;

• perliteplaat: geëxpandeerde perlitekorrels (perlite is een vulkanisch gesteente), anorgani-sche vezels en organische bindmiddelen.

OpmerkingGlaswolplaten worden niet toegepast in dak-bedekkingsconstructies volgens het principe warmdak. Om deze reden wordt hier aan dit materiaal geen aandacht besteed.

Steenwol (MWR)Steenwol wordt verkregen uit stollingsgesteente. Dit stollingsgesteente wordt vermengd met kalksteen, waarna het mengsel bij een tempera-tuur van circa 1600 °C wordt gesmolten. De gesmolten steen wordt via een spinner tot rag-fijne vezels gevormd. Aan de vezelmassa worden bindmiddelen en waterafstotende stoffen toege-voegd. Na uitharding worden de platen gezaagd en verpakt.

Eigenschappen MWR

• bestand tegen schimmels;

• praktisch geen vormveranderingen onder invloed van temperatuurverschillen;

• damp-open structuur;

• relatief lage delaminatieweerstand;

• wisselende druksterkte;

• praktisch onbrandbaar;

• verlies van inwendige samenhang bij vochtopname (op steenachtige onder-constructie altijd een dampremmende laag of sluitlaag toepassen);

• de λ-waarde is 0,038 W/m ∙ K;

• de μ-waarde is 1,5.

Cellulair glas (CG)Cellulair glas wordt gemaakt van glas dat door menging van zand met speciale stoffen is ver-kregen. Deze glassoort wordt geëxtrudeerd, ver-gruizeld en fijngemalen tot glaspoeder. Aan dit glaspoeder wordt koolstof toegevoegd, waarna het tot circa 1000 °C wordt verhit. Bij dit proces oxideert de koolstof en worden gasbellen (CO2) gevormd, waarmee het schuimproces begint. Door dit schuimen ontstaat de celstructuur van cellulair glas. Tijdens het fabricageproces wordt zwavel (in zeer geringe hoeveelheid aanwezig in de koolstof) gebonden met waterstof. Dit geeft zwavelwaterstof dat bij het bewerken van cel-lulair glas een onaangename geur (rotte eieren) verspreidt. Na afkoeling wordt het cellulair glas in tegels op maat gezaagd.

06950432_boek.indb 220 16-02-2006 11:40:08

4 PLATTE DAKEN 221

Eigenschappen CG

• waterdicht door gesloten celstructuur;

• waterdampdicht;

• bestand tegen ongedierte;

• zuurbestendig;

• hoge druksterkte;

• maatvast;

• onbrandbaar;

• bros en/of breekbaar;

• de λ-waarde is 0,042 W/m ∙ K;

• de μ-waarde is ∞. Bij toepassing in een dakbedekkingsconstructie wordt de damp-diffusieweerstand bepaald door de onder-constructie. Voor de rekenwaarden voor het diffusieweerstandsgetal kan worden aange-houden:– staaldak μ = 2000;– betondak μ = 40000.

Geëxpandeerde perlite (EPB)Perlite is een vulkanisch gesteente dat na zorg-vuldige selectie eerst wordt gemalen tot een be-paalde korrelgrootte en daarna in expansieovens op een temperatuur van circa 1200 °C wordt gebracht. De korrels expanderen hier tot circa zevenmaal hun oorspronkelijke grootte en vor-men zo met lucht gevulde glasachtige parels. De geëxpandeerde perlitekorrels worden gemengd met vezels, een bindmiddel, brandvertragende producten en water. Dit mengsel wordt in de gewenste dikte op een geperforeerd stalen band uitgestort waar door vacuümzuiging een belang-rijk deel van het water weer wordt verwijderd. Na droging in een oven worden de platen ge-zaagd en verpakt.

Eigenschappen EPB

• bestand tegen schimmels en chemicaliën;

• relatief hoge druksterkte;

• relatief lage delaminatieweerstand;

• damp-open structuur;

• praktisch geen vormveranderingen onder invloed van temperatuurverschillen;

• geëxpandeerde perlite in plaatvorm is moeilijk brandbaar;

• verlies inwendige samenhang bij vochtop-name (op steenachtige onderconstructie altijd een dampremmende laag of sluitlaag toepassen);

• de λ-waarde is 0,050 W/m ∙ K;

• de μ-waarde is 6.

4.3.1.c Isolerende afschotconstructieAls isolerende afschotconstructie kunnen worden gebruikt:1 afschotisolatieplaten;2 afschotisolatiemortel.

1 AfschotisolatieplatenAfschotisolatieplaten zijn platen waarbij de dikte verloopt met 10–20 mm per m1. Dergelijke pla-ten kunnen worden toegepast op een zeer vlakke ondergrond. Het afschot wordt verkregen door een aantal platen van verschillende dikte naast elkaar te leggen, waarbij steeds de hoogste kant van een plaat komt te liggen tegen een eerder gelegde plaat, die aan de aangrenzende kant even dik is als de te leggen plaat. Er zijn dan ook veel platen nodig van verschillende dikten. Vooraf dient een tekening te worden gemaakt waarop precies is aangegeven hoeveel platen van welke dikten nodig zijn en waar deze op het dakvlak moeten worden aangebracht.

2 AfschotisolatiemortelPolystyreen isolatiemortel wordt verwerkt als toe-slagmateriaal in een zandcement mortel. Een afschotlaag van polystyreenbeton, waarin bij grotere dikten blokken PS-schuim of PUR-schuim worden opgenomen, moet op een gesloten laag worden aangebracht. Zij zijn vooral geschikt voor ondergronden waar sprake is van door-buiging en of afzijdig afschot wordt verlangd.

4.3.1.d CoderingProducten voor de thermische isolatie van daken zijn gecodeerd naar materiaalsoort, vorm, toe-passing en afwerking. De codering is tevens de aanduiding van de voor dat product geldende kwaliteitseis. De beproevingsmethoden en eisen met betrekking tot de diverse producteigen-schappen staan vermeld in de BRL 1315/01 – Algemene bepalingen en in de verschillende per productgroep geldende BRL’s 1311 t/m 1314 – Bijzondere bepalingen. De BRL’s 1309/01 – Algemene bepalingen en 1309/02 – Bijzondere bepalingen vermelden behalve eisen ten aanzien van producteigenschappen onder andere ook de beproevingsmethoden en functionele eisen voor dakisolatieproducten, in hun toepassing op een onderconstructie in combinatie met een gesloten dakbedekkingssysteem. Voor de verklaring van

06950432_boek.indb 221 16-02-2006 11:40:08

222

de opbouw van de coderingen van isolatie-materialen wordt verwezen naar figuur 4.59. Niet iedere combinatie van cijfers is een be-staand product. Door fabrikanten/leveranciers wordt de codering gebruikt om hun producten aan te duiden.

4.3.2 Verwerking isolatiematerialen

4.3.2.a Algemene uitvoeringsrichtlijnen en applicatie-eisen

Transport en opslagHet transport en de opslag van isolatiematerialen op het werk dient met de nodige zorg plaats te vinden. Isolatiematerialen hebben vaak een relatief geringe sterkte, waardoor zij gemak-kelijk kunnen worden beschadigd. Op het werk

Figuur 4.59 Codering thermische isolatie

1 4 PUR 44

Vorm van het isolatiemateriaal (1 cijfer)

1 = platen, onder- en bovenzijde parallel

2 = platen met éénzijdig afschot

3 = platen met tweezijdig afschot

4 = op druk en delaminatie belastbaar

Toepassing van isolatiemateriaal (1 cijfer)

1 = samendrukbaar

2 = niet op druk belastbaar

3 = op druk belastbaar

4 = op druk en delaminatie belastbaar

Soort isolatiemateriaal (bij gecombineerde

isolatiematerialen bovenste laag voorop)

EPS = geëxpandeerd polystyreenschuim

XPS = geëxtrudeerd polystyreenschuim

PUR = hard polystyreenschuim

PF = hard phenolformaldehydeschuim

MRW = steenwol

CG = cellulair glas

EPB = geëxpandeerd perlite

ICB = kurk

Afwerking (2 cijfers, afwerking bovenzijde voorop)

0 = geen

1 = naakt glasvlies

2 = mineraal gecoat glasvlies

3 = gebitumineerd glasvlies/niet geschikt voor brandmethode

4 = gebitumineerd glasvlies/geschikt voor brandmethode

5 = aluminiumfolie

6 = kraftpapier

7 = gebitumineerde polyestermat/geschikt voor brandmethode

8 = bitumen geïmpregneerd papier

9 = bitumen

06950432_boek.indb 222 16-02-2006 11:40:09

4 PLATTE DAKEN 223

moeten dakisolatiematerialen, met uitzondering van cellulairglasplaten, horizontaal worden op-geslagen. Daarnaast moeten zij droog worden vervoerd en worden opgeslagen op een vlakke droge ondergrond, omdat vocht een nadelige invloed heeft op de kwaliteit. Indien bij het uitpakken van cellulairglasplaten blijkt dat het oppervlak vochtig is, moeten de platen eerst op natuurlijke wijze drogen. Het oppervlak mag nooit met behulp van een brander worden ge-droogd.

Isolatiematerialen van kunststofschuim moeten zodanig worden opgeslagen, dat directe zon-bestraling wordt voorkomen. Door zonnestralen worden diverse eigenschappen nadelig beïn-vloed.Bij de opslag van het isolatiemateriaal dient re-kening te worden gehouden met een bepaalde spreiding, dit ter beperking van brandoverslag en ter vereenvoudiging van brandbestrijding.

OndergrondDe ondergrond voor isolatiematerialen dient vlak, schoon en droog te zijn.Oneffenheden groter dan 5 mm dienen uit-gevlakt te worden met een daartoe geëigend middel. Hiervoor kunnen, afhankelijk van de diepte van de oneffenheid, de volgende mate-rialen worden gebruikt:

• bitumen: 0–10 mm;

• polystyreenmortel: 45– ∞ mm;

• kunstharsmortel: 0– ∞ mm;

• zandcementmortel: 10– ∞ mm.

Vóór het aanbrengen van de isolatieplaten moe-ten losliggende resten en vuil worden verwij-derd. Het oppervlak behoort bezemschoon te zijn.

Bitumen kleeft niet op een natte ondergrond. Tevens kan het opsluiten van vocht bouwfysisch nadelige gevolgen hebben. Men kan door mid-del van een voorsmeerproef of een ‘matjesproef’ controleren of de ondergrond droog genoeg is.

VerwerkingNiet alleen de maatvastheid van het materiaal zoals het wordt geleverd, ook de mogelijkheid tot het al of niet maatvast verwerken speelt een

grote rol. Deze aspecten zijn vooral van belang ter voorkoming van open naden in de isolatie-laag. Onder maatvastheid wordt ook bedoeld de haaksheid en de vlakheid van de platen. Ther-mische isolatiematerialen in plaatvorm dienen ter voorkoming van thermische lekken nauw-sluitend, in halfsteensverband, op de dragende ondergrond te worden gelegd. De isolatieplaten moeten dragend zijn opgelegd en in de kimmen goed aansluiten.Vochttoetreding in of onder het isolatiemateriaal tijdens de verwerking daarvan moet worden vermeden. Dagproducties dienen daarom water-dicht afgewerkt/afgedekt te zijn. Bij het onder-breken van het werk (bijvoorbeeld bij de schaft of aan het einde van een werkdag) moeten de zijkanten van isolatieplaten altijd waterdicht wor-den afgewerkt met een strook dakbedekkings-materiaal, opdat er geen regenwater kan komen onder en tussen het isolatiemateriaal. Bij kans op regen mogen er niet meer isolatieplaten worden gelegd dan er tijdig met een laag dakbedekkings-materiaal kan worden afgedekt.

Toepassing van brandbaar isolatiemateriaal ter plaatse van brandgevaarlijke details (dakdoor-voeren, lichtkoepels) is niet toegestaan.

4.3.2.b BevestigingsmethodenVoor het aanbrengen van de isolatieplaten is een aantal bevestigingsmanieren mogelijk. Onder-scheiden worden:1 isolatieplaten losliggend geballast;2 isolatieplaten gekleefd met warme bitumen;3 isolatieplaten mechanisch bevestigd.

Als gevolg van het Bouwbesluit lijken het loslig-gend geballaste systeem en het mechanisch be-vestigde systeem steeds meer aan populariteit te winnen. Deze twee systemen verschaffen meer zekerheid ten aanzien van de stormvastheid van het totale dakbedekkingspakket. Bovendien bie-den deze systemen vanuit milieuoverwegingen tijdens de sloopfase meer mogelijkheden voor het scheiden van afval. Omdat ook de gekleefde systemen nog worden toegepast, worden van iedere methode kort de verwerkingsrichtlijnen besproken.

06950432_boek.indb 223 16-02-2006 11:40:10

224

1 Verwerkingsrichtlijnen voor het verleggen van isolatieplaten losliggend geballast

• de isolatieplaten moeten dragend zijn op-gelegd (ook aan de uiteinden) en in de kimmen goed aansluiten;

• de platen moeten zo dicht mogelijk tegen elkaar aansluiten, zodat een gesloten oppervlakte ontstaat met zo klein mogelijke openingen (naden) tussen de platen;

• pasplaten, onder meer bij opstanden en bij dakonderbrekingen, moeten op maat worden gesneden of gezaagd;

• met het leggen van de platen moet worden begonnen met één rij platen die wordt gelegd in de lengterichting van de plaat;

• de daaropvolgende rij platen moet altijd zo-danig worden gelegd, dat de naden een halve plaatlengte verspringen ten opzichte van de vorige rij (zogenoemd halfsteensverband);

• de platen moeten na het leggen zo snel mogelijk worden voorzien van een dakbedekking en van een ballastlaag, de platen mogen los worden gelegd;

• er dienen altijd zodanige maatregelen getrof-fen te worden dat tijdens en na het aanbrengen vochtinsluiting is uitgesloten.

2 Verwerkingsrichtlijnen voor het verleggen van isolatieplaten gekleefd met bitumenEen andere methode om isolatieplaten aan de ondergrond te bevestigen is kleven met bitumen 110/30. De uitvoering geschiedt als volgt:

• het bitumen wordt op de ondergrond gegoten;

• het leggen en aansluiten van de platen moet zorgvuldig geschieden zoals onder 1 is beschre-ven;

• de isolatieplaten moeten onmiddellijk na het aanbrengen van het bitumen daarin worden gelegd en zodanig aangedrukt, dat de platen overal goed hechten;

• de dakbedekker moet regelmatig controleren of de in het bitumen gekleefde isolatieplaten goed vastzitten.

3 Verwerkingsrichtlijnen voor het verleggen van isolatieplaten mechanisch bevestigdOp geprofileerde stalen dakplaten, steenachtige onderconstructies, hout en op houten dakplaten kunnen isolatieplaten worden bevestigd met

mechanische bevestigingsmiddelen, zoals schroeven met bijbehorende drukverdeelplaatjes.

Op geprofileerde stalen dakplaten

• De platen moeten zo dicht mogelijk tegen elkaar worden gelegd, zodat een gesloten oppervlak ontstaat met zo klein mogelijke openingen (naden) tussen de platen, zoals onder 1 is beschreven.

• De platen moeten loodrecht op de cannelure-richting van de stalen dakplaten worden gelegd.

• De uiteinden van de dakisolatieplaten moeten geheel worden ondersteund door een bovenrib van de stalen dakplaten. Isolatieplaten dikker dan 100 mm hoeven niet meer alzijdig te worden ondersteund.

• De isolatie volgens een gelijkmatige verdeling mechanisch bevestigen met boor/plaatschroeven en stalen drukverdeelplaten, rond 70 mm of vier-kant 70 mm.

Meestal worden de platen bevestigd met dak-boorschroeven in combinatie met bijbehorende metalen drukverdeelplaatjes. Voor het indraaien van de schroeven moet bij voorkeur een boor-machine met diepte-instelling worden gebruikt. De lengte van de schroeven is maximaal de dikte van de isolatieplaten plus 25 mm. De diameter

� ��

��

� � � �� � � �

��

��

��

� �

������������������� �������������������������

�������������������������

� �������������������

� � � �

Figuur 4.60 Enkele voorbeelden van bevestigingspatronen

voor isolatieplaten

06950432_boek.indb 224 16-02-2006 11:40:11

4 PLATTE DAKEN 225

van de schroeven is minimaal 4,2 mm inclusief schroefdraad.Om warmteverlies door koudebrugvorming te beperken verdienen bevestigers met kunststof drukverdeelplaatjes en schacht (zogenoemde thules) de voorkeur.

Op houten dakbeschot en multiplex

• De platen moeten zoals onder 1 is beschreven worden gelegd.

• De platen worden bevestigd met dakboor-schroeven, in combinatie met bijbehorende drukverdeelplaatjes. Figuur 4.60 geeft enkele bevestigingspatronen voor mechanische beves-tiging.

Op steenachtige onderconstructieBij de mechanische bevestiging van dakisolatie-platen op een steenachtige ondergrond dienen de mechanische bevestigers en apparatuur te zijn afgestemd op de samenstelling van de onderconstructie.

4.3.3 Bitumen dakbedekkingsmaterialen

4.3.3.a Overgang van mastiek naar bitumenOp platte daken werd tot circa 1970 vooral teer-mastiek toegepast. Dit mastiek werd meestal in de vorm van bezaagseld of bezand teervilt toe-gepast. Mastiek werd gewonnen uit steenkool, het was relatief goedkoop en een betrouwbaar afdichtingsmiddel. De achteruitgang van het marktaandeel van mastiekbedekkingen had drie oorzaken, namelijk:1 de vondsten van grote voorraden aardgas;2 de introductie van thermische isolatie in daken;3 de opkomst van lichtgewicht constructies.

1 Vondsten van grote voorraden aardgasDoor vondsten van grote voorraden aardgas werd de productie van stadsgas gestaakt, waar-door het bij dit proces (droge destillatie van steenkool) vrijkomende residu ‘pek’ niet meer als grondstof voor de bereiding van teermastiek ter beschikking kwam.

2 Introductie van thermische isolatie in dakenOmdat de thermische isolatie direct onder de dakbedekking werd aangebracht, steeg de tem-peratuur van de dakbedekking tot een hoogte waarbij het relatief lage verwekingspunt van teermastiek (42–56 °C) werd overschreden.Onder invloed van zonnestraling tijdens de zo-merperiode verweekte de teermastiek, waardoor de ballastlaag van grof grind aan de teermastiek afsmeerlaag ging hechten en waardoor teeroliën gingen vloeien. Dit leidde bij aansluitdetails vaak tot teermastieklekkage.

3 Opkomst van lichtgewicht constructies (geprofileerd stalen daken)Lichtgewicht constructies laten zich niet combi-neren met de relatief zware losliggende gebal-laste teermastiekbedekkingen. Deze bedekkingen kunnen niet in een gekleefde uitvoering op ther-misch isolatiemateriaal worden aangebracht in verband met de hiervoor geschetste grote temperatuurgevoeligheid.

Op Nederlandse daken liggen nog relatief veel teermastiek dakbedekkingssystemen, al dan niet voorzien van een nieuwe isolatie en/of dak-bedekkingslagen. Teermastiek geldt als gevaarlijk afval en mag niet worden gestort en moet thermisch worden verwerkt. Het beleid van de overheid is erop gericht, teer uit de keten te halen. Bestaande daken worden in dit verband onderworpen aan een Dak Milieu Analyse. Van daken zonder teer worden zogenoemde teervrij verklaringen afgegeven.

4.3.3.b Hoofdgroepen bitumina en eigenschappenBitumen is het restproduct dat overblijft bij de raffinage van aardolie, figuur 4.61. Nadat allerlei stoffen uit de aardolie zijn gehaald, zoals LPG, benzine en smeerolie, blijft een bijzonder dikke stroperige massa over, de bitumina (= meervoud van bitumen).Dit bitumen bezit een aantal eigenschappen die het bijzonder geschikt maakt voor toepassing als dakbedekkingsmateriaal, namelijk:

• onoplosbaar in water en daardoor goed waterdicht;

• weinig waterdampdoorlatend;

06950432_boek.indb 225 16-02-2006 11:40:12

226

• visco-elastisch, dat wil zeggen dat de viscosi-teit (stroperigheid) afhankelijk is van temperatuur en belastingstijd;

• grote interne kleefkracht: de onderlinge samenhang tussen de moleculen is sterk;

• grote kleefkracht met andere materialen;

• goed bestand tegen de meeste chemische stoffen;

• niet giftig bij inachtneming van de normale voorzorgsmaatregelen.

Viscositeit en visco-elastisch gedragBij een lage temperatuur is bitumen zo dik, dat het lijkt alsof het een vaste stof is. Bij een hoge temperatuur (circa 100° boven het verwekings-punt) is bitumen bijna zo vloeibaar als water.Toch bezit bitumen ook voor dakbedekking min-der gunstige eigenschappen:

• slecht bestand tegen hogere temperaturen en ultraviolette straling; UV-straling uit zonlicht geeft versnelde veroudering;

• slecht bestand tegen zuurstof; de oxidatie ver-loopt sneller bij verhoogde temperatuur en leidt tot veroudering (hard, bros worden).

Soorten bituminaHet bitumen dat als restproduct bij de raffinage overblijft, noemen we ook wel penetratiebitumen.

Door verschillende productieprocessen wordt de penetratiebitumen verder bewerkt tot de vol-gende soorten; figuur 4.62:

• hard bitumen;

• geblazen bitumen;

• gemodificeerd bitumen.

Omdat er verschillende soorten bitumen be-staan, is het van belang het verschil tussen de di-verse soorten te kennen. Het gaat daarbij vooral om verschillen in de volgende eigenschappen:

• de hardheid bij één bepaalde temperatuur;

• de mate van vloeibaarheid bij verschillende temperaturen. De vloeibaarheid van bitumen is afhankelijk van de temperatuur en belasting. Het bitumen is:– hard bij een lage temperatuur;– zacht bij een hoge temperatuur;– vloeibaar bij nog hogere temperatuur.

Om de verschillen in hardheid en vloeibaarheid aan te geven tussen verschillende geblazen bitumensoorten gebruikt men cijfers, bijvoor-beeld 110/30. Het eerste cijfer is het verwekings-punt (in °C) van de bitumen (deze bepaalt de vloeibaarheid), het tweede geeft het indringings-getal aan (deze bepaalt de hardheid).Bitumina met een laag verwekingspunt hebben

�����������������

��������

����������������

�������������������������������

�������������

���

������

�������

���������

��������

���������������

���������

������

Figuur 4.61 Raffinage van aardolie

06950432_boek.indb 226 16-02-2006 11:40:12

4 PLATTE DAKEN 227

dus minder warmte nodig om stroperig te wor-den dan bitumina met een hoog verwekingspunt. Het tweede cijfer wordt verkregen uit de pene-tratieproef. Bij de penetratieproef (penetratie = indringing) wordt de viscositeit vastgesteld bij een bepaalde temperatuur.

De eerste bitumen dakbanen die vanaf de jaren zestig werden geproduceerd bestonden uit ge-blazen bitumen met een wolviltdrager, later met een drager van glasvlies en in de jaren zeventig uit een polyestermat.Bij het produceren van geblazen bitumen, dat nog steeds een bepaald marktaandeel heeft, wordt lucht door verhit penetratiebitumen ge-leid. Hierdoor neemt het bitumen zuurstof op, waardoor het meer rubberachtige kwaliteiten krijgt en minder temperatuurgevoelig wordt. Maar omdat bitumen niet goed bestand is tegen zuurstof, vindt door het blazen gelijktijdig

veroudering plaats, waardoor de levensduur van geblazen bitumen beperkt is. Bovendien dient de toplaag van geblazen bitumen voorzien te zijn van een schutlaag om het bitumen te bescher-men tegen uv-straling en is geblazen bitumen bij lage temperaturen slecht te verwerken vanwege de geringe flexibiliteit.Om een langere levensduur te verkrijgen, en om-dat men eigenschappen zoals flexibiliteit en elas-ticiteit van bitumen dakbanen wilde verbeteren, is men kunststoffen gaan toevoegen aan pene-tratiebitumen. Men noemt dit het modificeren van bitumen (modificeren = wijzigen/verbeteren van de eigenschappen).

4.3.3.c Modificeren van bitumenOmdat (geblazen) bitumen enkele minder goede eigenschappen bezit, zoals slechte uv- en zuur-stofbestendigheid en men tevens hogere eisen stelde aan de soepelheid bij lage temperaturen (flexibiliteit), elasticiteit, vloeiweerstand en levens-duur, zijn er gemodificeerde bitumina ontwikkeld. Hiermee worden mengsels van penetratiebitumen met kunststoffen bedoeld. De tot nu toe meest toegepaste kunststoffen zijn SBS en APP.In het algemeen kan worden opgemerkt dat in vergelijking met de traditionele geblazen dak-bedekking door modificatie de volgende verbe-terde eigenschappen zijn bereikt:

• verbetering van de levensduur;

• hogere flexibiliteit;

• hoge elasticiteit;

• betere uv-bestendigheid;

• betere zuurstofbestendigheid;

• hogere vermoeiingsweerstand.

APP in bitumenAPP (atactisch polypropyleen) is een kunststof die ontstaat bij de fabricage van polypropy-leen. APP is een thermoplast, is bij normale omgevingstemperaturen soepel en buigzaam, weinig elastisch, dat wil zeggen niet rubber-achtig. Om een bitumen/kunststofmengsel te verkrijgen dat eigenschappen heeft die op die van de kunststof lijken, wordt vrij veel (circa 30%) APP met bitumen gemengd.Een bijzondere eigenschap van APP-bitumen is de verhoogde UV-bestendigheid. Dit maakt het mogelijk APP-bitumen materialen zonder UV-beschermlaag toe te passen. Overigens

����������������

�����������

����������������

�������

����������������

�������

������������

������������

��������

���������������

�����������������

���������������

������

��� ���

����������

�����������

�����������������������

������������������

Figuur 4.62 Bewerkingen van penetratiebitumen

06950432_boek.indb 227 16-02-2006 11:40:13

228

worden APP-bitumen dakrollen om estheti-sche redenen ook vaak met een leislag-afwerking toegepast.

SBS in bitumenSBS (styreen-butadieen-styreen) is een kunst-rubber met thermoplastische eigenschappen. SBS kunststoffen vormen bij temperaturen lager dan circa 100 °C een soort rasterwerk in het bitumen. Het mengsel is dan niet meer vloeibaar. Zo’n raster kan men vergelijken met in alle richtingen aan elkaar geknoopte elas-tiekjes. Het gehalte SBS dat aan het bitumen is toegevoegd om het mengsel elastische eigen-schappen te geven is circa 13%. Het SBS/bitumenmengsel gedraagt zich bij tempera-turenlager dan circa 100 °C rubberachtig en is bij lagere temperatuur soepel en elastisch.

Vergelijking APP- en SBS-gemodificeerd bitumenAPP-gemodificeerd bitumen kent een hoog smeltpunt, ongeveer 145 °C. APP-gemodificeerd bitumen is weliswaar minder elastisch dan SBS-gemodificeerd bitumen, doch is beter UV-besten-dig. Daardoor is het mogelijk APP-gemodificeerd bitumen zonder UV-beschermlaag toe te passen.In figuur 4.63 worden de voornaamste onder-linge voor- en nadelen van SBS- en APP-gemo-dificeerd bitumen genoemd. Nadrukkelijk wordt gesteld dat de genoemde voor- en nadelen relatief zijn (dit wil zeggen de genoemde voor-

en nadelen moeten worden gelezen volgens: ‘de ene ten opzichte van de andere’).

4.3.3.d Bitumen dakbanenBitumen dakbanen zijn altijd gewapend. Ze bestaan uit een drager gedrenkt in en gecoat (bedekt) met bitumen en zijn aan beide zijden voorzien van een afwerking.De grondstoffen voor bitumen dakbanen kunnen worden onderverdeeld in vier hoofdgroepen:1 dragers;2 drenkingsbitumen;3 coatingbitumen;4 afwerkmaterialen.

1 DragersDragers hebben een gunstige invloed op de mechanische eigenschappen van het eindpro-duct. In principe kunnen vele materialen voor dit doel worden toegepast. De materialen die momenteel het meest worden toegepast, zijn polyester en een polyesterglas composiet.

GlasvliesGlasvlies is een niet-geweven mat van dunne glasdraadjes. Een voordeel van glasvlies is dat de dimensie stabiel (vormvast) is. Een nadeel van glasvlies is dat het geen rek heeft en niet bestand is tegen knikken en herhaald buigen.

PolyestermatPolyestermat is een niet-geweven mat van dunne polyesterdraadjes, die onderling zijn verlijmd met

Figuur 4.63 Vergelijking APP met SBS

Voordelen Nadelen

APP • goede weerstand tegen hoge temperaturen • bij lage temperaturen moeilijker te verwerken• goed bestand tegen UV-straling • minder elastisch • geschikt voor de brandmethode • niet geschikt voor de gietmethode • lange levensduur • lage vermoeiingsweerstand

SBS • gedraagt zich soepel bij lage temperaturen • minder goed bestand tegen UV-straling • zeer elastisch • lage vloeitemperatuur • geschikt voor de gietmethode met geblazen • eventuele krimp van de drager zal zich sneller bitumen en verwerking door middel van branden openbaren• hoge vermoeiingsweerstand

06950432_boek.indb 228 16-02-2006 11:40:13

4 PLATTE DAKEN 229

kunsthars. Het grote voordeel van polyestermat is dat het sterk is en kan rekken. Een nadeel van polyestermat is dat het thermoplastisch is. Bij het produceren van het dakbedekkings-materiaal moet de spanning in de machine zo laag mogelijk zijn, anders ontstaat er verlenging en insnoering in de breedte. Bij verwerking op het dak ontlaadt die spanning zich, wat kan lei-den tot plooivorming in de breedte en krimp bij de dwarsnaden. Dit naar oorspronkelijke afmetingen terugkeren van het dakbedekkings-materiaal noemt men relaxatie.

Combinatie van glasvlies en polyestermatDoor polyester en glasvlies als gecombineerde inlage of als gescheiden dubbele inlage in een dakbaan op te nemen worden de individuele ongunstige eigenschappen van de één gecom-penseerd door de gunstige eigenschappen van de ander. Zo is glasvlies vormvast, terwijl polyes-ter last heeft van krimp als gevolg van relaxatie. Bij dakbanen met gecombineerde inlagen treedt vrijwel geen krimp op door de stabiliserende werking van het glasvlies. Tweede voordeel is dat polyester in tegenstelling tot glasvlies bijzonder sterk is.

2 DrenkingsbitumenVoor de verschillende dragers worden ook verschillende impregneer- of drenkingsbitumen toegepast, al dan niet gemodificeerd. Glasvlies heeft geen aparte drenking nodig. Tijdens het aanbrengen van het coatingbitumen wordt het vlies voldoende geïmpregneerd, omdat het erg dun en open is.

3 Coatingbitumen (= deklaagbitumen)Als coatingbitumen wordt geblazen bitumen nog wel toegepast. Voornamelijk om econo-mische redenen wordt er vulstof (steenmeel of vliegas) aan toegevoegd. Voor dakbanen mag maximaal 35% vulstof in het coating-bitumen worden verwerkt om de waterdichtheid niet nadelig te beïnvloeden. Naast geblazen bitumen wordt een veel hoger aandeel APP- of SBS-gemodificeerd bitumen toegepast als coating.

4 AfwerkmaterialenDe hoofdfunctie van afwerkmaterialen is het aankleven aan de machine en het aan elkaar kleven van het materiaal in opgerolde toestand te voorkomen. Er zijn veel materialen geschikt voor dit doel. Er kunnen nog andere eisen aan deze materialen worden gesteld, bijvoorbeeld een esthetische functie of bescherming tegen ultraviolet licht.

Zes veelgebruikte materialen worden nu bespro-ken:1 talk: dit is een goed middel om aankleven te voorkomen;2 zilverzand: is iets ruwer aan de handen en houdt langer vocht vast. Per m2 is er meer zilver-zand nodig dan talk. Bij gelijkblijvend rolgewicht is er dus bij gebruik van zilverzand minder coatingbitumen op de baan aanwezig dan bij afwerking met talk;3 leislag en andere gekleurde minerale korrels: deze worden voornamelijk toegepast om hun esthetische waarde. Daarnaast bieden ze ook bescherming tegen uv-stralen. De overlaprand (plakrand) wordt bij deze rollen vaak afgewerkt met zilverzand of een folie;4 aluminiumfolie (0,01 mm dik: wordt toege-past vanwege zijn antikleefeigenschappen in dampdrukverdelende producten. 0,1 mm dikke folie past men wel toe om esthetische redenen en voor zonreflectie;5 plasticfolie: wordt toegepast op rollen ‘Met Extra Coating’ (MEC of brandrollen). Deze rollen worden op het dak gebrand in plaats van ze te plakken. Het benodigde plakbitumen wordt dan als extra coating al in de machine op de baan aangebracht. Op het dak wordt het plasticfolie verwijderd vóór het branden (stripfolie) of, als er erg dunne folie is toegepast, wordt het weg-gebrand (brandfolie);6 siliconenpapier: wordt toegepast als ‘stripfolie’ speciaal bij zelfklevende banen.

4.3.3.e CoderingOm alle soorten dakbanen te kunnen onder-scheiden is in Nederland een coderingssysteem ontworpen, dat berust op het onderscheid naar bitumen, drager en afwerking, figuur 4.64.

06950432_boek.indb 229 16-02-2006 11:40:14

230

4.3.3.f Zelfklevende bitumen dakbanenBij deze dakbanen is de ondercoating zodanig gemodificeerd (meestal SBS-compound), dat na verwijdering van de kunststof stripfolie of het siliconenpapier aan de onderzijde van de baan, een spontane hechting aan de ondergrond ont-staat.

Bij wat lagere buitentemperaturen (de tempera-tuur van de ondergrond moet circa 15 °C zijn) is de kleeflaag niet actief genoeg om spontaan te verkleven en is toevoeging van wat warmte, bij voorkeur door thermisch lassen, noodzakelijk. Ook de houdbaarheid is nog beperkt (circa een half jaar).

4.3.3.g Andere bitumen productenVan bitumen worden ook andere producten gemaakt, zoals:1 bitumenoplossingen;2 bitumenemulsies;3 bitumenpasta’s;4 bitumenlijmen;5 vloeibare dakbedekking op bitumenbasis.

In deze subparagraaf worden de genoemde materialen met hun toepassingen kort besproken.

1 BitumenoplossingenBitumenoplossingen zijn samengesteld uit bitu-men waaraan een verdampend oplosmiddel is toegevoegd. Dunne oplossingen kunnen worden verwerkt met een normale verfspuit; de dikkere

Figuur 4.64 Codering bitumen dakbanen

Soort bitumen (1 cijfer)2 = geblazen bitumen3 = SBS-gemodificeerd bitumen4 = APP-gemodificeerd bitumen5 = speciale bitumencombinaties

Soort drager (2 cijfers, bovenste drager voorop)0 = geen drager3 = glasweefsel4 = glasvlies5 = geperforeerd glasvlies6 = polyestermat7 = polyester-glas combinatie8 = polyethyleenfolie9 = metaalfolie

Certificaat (1 letter)K = Komo-attest-met-productcertificaatP = productcertificaat

Afwerking (2 cijfers, afwerking bovenzijde voorop)0 = geen afwerking1 = fijn mineraal2 = grove minerale korrels als uv-bescherming (b.v. leislag)3 = grove minerale korrels als dampdrukverdelende laag4 = met extra coating (MEC)5 = metaalfolie6 = wegbrandfolie

3 7 0 K 2 1

06950432_boek.indb 230 16-02-2006 11:40:14

4 PLATTE DAKEN 231

oplossingen met een borstel. Er zijn speciale spuiten geconstrueerd die het mogelijk maken ook dikkere bitumenoplossingen te verspuiten.

ToepassingOm een betere hechting te krijgen tussen een bitumen kleeflaag en de onderconstructie (bij-voorbeeld steenachtige onderconstructies) wordt een dunne oplossing aangebracht. Men noemt deze toepassing een voorsmeerlaag. De aange-brachte voorsmeerlaag moet geheel droog zijn voordat andere werkzaamheden daarop mogen worden uitgevoerd.Om een leislag te kleven wordt een wat minder dunne bitumenoplossing verwerkt (‘daklak’). Toepassing is mogelijk op platte daken en op hellende daken tot ongeveer 15° (gevaar van afzakken in de zomer op steilere dakvlakken).

2 BitumenemulsiesBitumenemulsie is een koud verwerkbare hecht-laag, waarin het bitumen zeer fijn verdeeld in water als zwevende deeltjes voorkomt.

ToepassingBitumenemulsie wordt toegepast als voor-smeerlaag op enigszins vochtige steenachtige onderconstructies op daken met een helling tot maximaal 45°. In tegenstelling tot bitumenoplos-singen kan na het aanbrengen van een bitumen-emulsie na ongeveer 15 minuten reeds op deze voorsmeerlaag worden gewerkt.

3 Bitumenpasta’sBitumenpasta’s zijn oplossingen van bitumen, een snel verdampend oplosmiddel en vulstoffen. De dunnere pasta’s kunnen worden verspoten of met de borstel worden uitgestreken. Bitumen-pasta’s worden koud verwerkt en al naar gelang zij dikker zijn, kunnen ze worden toegepast op daken met een helling tot 25 à 45°. Zij kunnen met een troffel, plakspaan, plamuurmes of kit-pistool worden aangebracht.

ToepassingDe dunnere pasta’s worden gebruikt als hecht-laag voor leislag. De dikkere soorten kunnen voor (nood)reparaties en herstelwerkzaamheden worden toegepast.

4 BitumenlijmenKoude bitumenlijmen worden in paragraaf 4.3.7 uitgebreid behandeld.

5 Vloeibare dakbedekking op bitumenbasisDeze vloeibare dakbedekking bestaat uit een mengsel van bitumenemulsie, waaraan synthe-tische rubbers (latex) zijn toegevoegd. De vloei-bare dakbedekkingen worden over het algemeen met behulp van spuitapparatuur aangebracht in een laagdikte van circa 4 mm.

ToepassingDeze dakbedekking is geschikt als onderhouds-laag op oude bedekkingen en kan ook samen met een nieuwe laag dakbedekking worden aan-gebracht.

4.3.4 Uitvoering van bitumen dakbedekkingen

4.3.4.a OpslagVoor het opslaan van rollen gelden de volgende regels:

• de rollen moeten meestal staand worden vervoerd en opgeslagen, de rollen moeten bij voorkeur op een pallet (dus niet in de modder of in een plas water) of op een houten vlonder wor-den opgeslagen;

• rollen moeten worden afgedekt met een plasticfolie;

• in enkele gevallen staat op de wikkel vermeld dat de rollen liggend moeten worden opge-slagen; dit mag niet hoger dan in drie lagen.

Bij de opslag op het dak moet de dakbedekker rekening houden met de volgende punten:

• dakrollen moeten op de sterkste delen van het dak worden geplaatst, dus ter plaatse van spanten, balklagen, liggers;

• ten behoeve van de brandveiligheid dienen de materialen verspreid over het dak te worden opgeslagen; dit is ook gunstig omdat er tijdens het werk zo min mogelijk getransporteerd hoeft te worden van de opslag naar de werkplek.

4.3.4.b VoorsmerenSteenachtige ondergronden moeten worden voorzien van een voorsmeerlaag. Daardoor

06950432_boek.indb 231 16-02-2006 11:40:14

232

wordt de hechting tussen de dakconstructie en de kleeflaag van de dakrol vergroot.

Voorsmeren met een bitumenoplossingMeestal bestaat een voorsmeerlaag uit een bitumenoplossing, die goed dekkend, gelijk-matig en dun moet worden aangebracht met bijvoorbeeld een luiwagen, een rubbertrekker of met spuitapparatuur. Een aangebrachte bitu-menoplossing moet goed drogen. Bij redelijke weersomstandigheden is daarvoor ongeveer één dag nodig.Het is ook mogelijk de bitumenoplossing te ver-werken met een spuit, waarbij er vooral op moet worden gelet dat geen andere vlakken dan het te behandelen dakvlak worden bespoten (eventueel afschermen).

APP-dakbedekkingenAPP-dakbedekkingen mogen nooit met een bitumenoplossing worden behandeld omdat de oude dakbedekking daardoor wordt aange-tast en een goede hechting met een nieuwe laag dakbedekking in gevaar komt.

Voorsmeren met bitumenemulsieIndien een steenachtige onderconstructie te vochtig is om te kunnen voorsmeren met een bitumenoplossing, kan een bitumenemulsie als voorsmeerlaag worden toegepast. Na ongeveer 15 minuten wordt de bruine emulsievoorsmeer-laag zwart, waarna met het kleven van het ther-misch isolatiemateriaal of een laag dakbedekking kan worden begonnen.

4.3.4.c Voorzieningen over naden van platenLosse stroken dienen te worden toegepast indien de onderconstructie bestaat uit een plaatmate-riaal en indien een dampremmende laag of een eerste laag van een dakbedekkingssysteem parti-eel of volledig wordt gekleefd aan de onder-constructie. In een aantal gevallen treedt werking op in de onderconstructie, waardoor het gevaar groot is dat de gekleefde dampremmende laag of dakbedekking ter plaatse van naden na verloop van tijd gaat scheuren.

4.3.4.d Leggen dakbanen

Richting van de banenDe richting waarin de baanstukken worden gelegd is op platte daken altijd zo, dat met het eerste baanstuk op het laagste punt van het dak wordt begonnen (dus waar de afvoeren zijn ge-plaatst). De volgende baanstukken worden met een overlap op deze baanstukken aangesloten. Bij hellende daken worden de baanstukken altijd van goot naar nok gelegd.Bij de toepassing van een meerlaags bitumen dakbedekkingssysteem dient de richting van de dakbedekkingsbanen van de onderlaag altijd de-zelfde te zijn als van de toplaag.

Verspringen van banen bij toepassing van meer lagen dakbedekkingBij een dakbedekkingssysteem dat uit verschil-lende lagen bestaat, moet worden opgepast dat de overlappen van deze lagen niet op dezelfde plaats boven elkaar komen te liggen. Hiervoor zijn twee redenen:1 men verkrijgt meer zekerheid dat geen water via de naden onder de dakbedekking kan ko-men;2 ongewenste verdikkingen worden voor-komen. Verdikkingen belemmeren meestal het ‘stromen’ van regenwater.

Figuur 4.65 Naden aanbranden

06950432_boek.indb 232 16-02-2006 11:40:15

4 PLATTE DAKEN 233

Breedte van overlappenOverlappen van baanstukken moeten altijd zo breed zijn, dat de zekerheid wordt verkregen dat deze na het aan elkaar kleven, figuur 4.65, blijvend waterdicht zijn. Bitumen dakbedekkings-materialen worden gelegd met langsoverlappen (dus de overlappen in de lengterichting van de rol) van ten minste 70 mm en met dwarsoverlap-pen (dus de overlappen in de breedterichting van de rol) van ten minste 100 mm breed. Soms is op materialen in de fabriek al de breedte voor de langsoverlap met behulp van krijtlijnen aan-gegeven.

WerkwijzeBij de ontmoeting met een dwarsoverlap van de onderliggende baan een hoekje wegsnij-den ter grootte van de overlapping.

Eerst wordt baan A aangebracht, figuur 4.66, vervolgens wordt baan B gebrand met een overlap van minimaal 70 mm op baan A. Van tevoren is al een hoekje weggesneden, hoekje b’, en afgevloeid. Op de dwarsoverlap en op baan A wordt baan C gebrand, waarvan het hoekje c’ is weggesneden en afgevloeid. Op de banen B en C wordt dan baan D gebrand. Bij eenlaagse dakbedekkingssystemen moeten de overlappen direct na het branden worden aangewalst.

De effectieve lasbreedte van de dwarsoverlap is:

• 100 mm bij een tweelaags systeem;

• 150 mm bij een eenlaags systeem.

4.3.4.e VerwerkingsmethodenBitumen dakbedekkingsmaterialen kunnen op de volgende wijzen worden aangebracht:1 met de brandmethode en op de dakrol aan-wezige extra coatinglagen;2 met de gietmethode en bitumen 110/30;3 met koude bitumenkleefstof (koudkleven, strijkmethode);4 met zelfklevende dakrollen;5 met de spuitmethode en bitumen/latex-emulsie;6 mechanisch bevestigd met thermisch gelaste of gebrande naadverbinding;7 losliggend met thermisch gelaste of gebrande naden.

1 BrandmethodeIn de praktijk wordt het overgrote deel van bitu-men dakbedekkingen met een brander aange-bracht (circa 85 tot 90%), figuur 4.67.Bij de rollen die met een brander kunnen wor-den verkleefd, zit op de rollen een extra dikke bitumencoating (MEC = Met Extra Coating), die door een brander moet worden verweekt en dan de kleeflaag vormt. Alleen dakbanen met een MEC-zijde aan de onderzijde kunnen volgens de brandmethode worden aangebracht.

Figuur 4.67 Brandmethode

2 GietmethodeIn de jaren zeventig en begin jaren tachtig was de gietmethode de voornaamste verwerkings-techniek voor bitumen dakbedekkingsmaterialen. Vooral het werken met gemineraliseerde top-lagen leverde bijzonder fraaie daken op. Nu nog wordt een klein deel van de dakbedekking met bitumen geplakt.Figuur 4.66 Overlappen

��

��

�� �

06950432_boek.indb 233 16-02-2006 11:40:15

234

Bij de gietmethode wordt geblazen bitumen door verwarming vloeibaar gemaakt in een ketel, waarna door uitgieten de dakbedekkingsrol met dit vloeibare bitumen onderling en op de onder-grond wordt gekleefd. Het is daarbij noodzakelijk dat er voldoende bitumen voor de rol wordt uitgegoten, zodat de rol volledig in het bitumen wordt aangebracht, het ‘vol en zat’ gieten, figuur 4.68.

Figuur 4.68 Gietmethode

Figuur 4.69 Koudgekleefde dakbedekking

3 Koudkleven (strijkmethode met koude bitumen kleefstof)Onder koudkleven verstaan we het met behulp van koude kleefstof aanbrengen van bitumen dakbedekkingsmaterialen. Dit kan gebeuren door het aanbrengen van koude kleefstof over het gehele oppervlak, figuur 4.69.

Koude bitumenlijm kan een kleefstof zijn op basis van oplosmiddelen of op emulsiebasis (ver-mengd met water). Koudkleven lijkt een voor de hand liggende oplossing bij het verminderen van brandgevaar. Voor het waterdicht maken van de overlappen wordt daarom aanbevolen gebruik te maken van hete lucht, thermisch lassen dus. Ook hete lucht met een benodigde bedrijfstempera-tuur van 600 à 700 °C is echter in lang niet alle gevallen volkomen brandveilig.Bijzondere verwerkingsrichtlijnen bij het koud-kleven zijn:

• niet werken bij temperaturen lager dan 8 °C;

• de overlapping moet vervolgens met hete lucht (handlasapparaat of lasautomaat) of met een handbrander worden gekleefd en gelijk-matig worden aangedrukt.

4 Zelfklevende dakbanenDe belangstelling voor zelfklevende dakbanen vindt, net als voor het koudkleven, zijn oor-sprong in de brandveilige verwerking. Praktisch gesproken bevinden de, meestal tweelaagse, systemen waarin zelfklevende banen worden toegepast zich nog in het experimentele sta-dium.Bijzondere verwerkingsrichtlijnen bij het aanbrengen van zelfklevende dakbedekking zijn:

• volkomen droge, zeer vlakke en stofvrije ondergrond met een zeer goed afschot. Een met speciale kunststoffolie afgewerkte ondergrond verdient de voorkeur;

• in het algemeen geldt dat zelfklevende banen niet verantwoord kunnen worden aangebracht bij buitentemperaturen lager dan +5 °C. Boven-dien moet de temperatuur van de ondergrond boven 15 °C zijn.

5 SpuitmethodeMet gespoten dakbedekkingen kunnen be-staande dakbedekkingen goed worden gereno-

06950432_boek.indb 234 16-02-2006 11:40:16

4 PLATTE DAKEN 235

veerd. Bij dit spuiten wordt een laag bitumen-latexemulsie aangebracht met in totaal een gemiddelde dikte van 4 mm.

6 Thermisch lassenDe overlappen van baanstukken kunnen bij koudgekleefde systemen of éénlaagse dakbedek-kingssystemen worden gelast met behulp van hete lucht. Dit kan zowel met een handlas-apparaat als met de lasautomaat worden uit-gevoerd. Bij gebruik van een handlasapparaat moet de overlap worden aangedrukt met een aandrukrol, figuur 4.70. Bij de lasautomaat is een aandrukrol aan het apparaat gebouwd, figuur 4.71. De snelheid van lassen is afhankelijk van ingestelde temperatuur, weersgesteldheid, mate-riaaleigenschappen en breedte van de lasmond.

Figuur 4.70 Thermisch lassen

Figuur 4.71 Lasautomaat met aandrukrol

4.3.4.f Uitvoeringsrichtlijnen van dakbedekkingssystemenAfhankelijk van de bevestigingswijze zijn de volgende dakbedekkingssystemen te onderschei-den:1 losliggend en geballast dakbedekkings-systeem;

2 volledig gekleefd dakbedekkingssysteem;3 partieel gekleefd dakbedekkingssysteem;4 mechanisch bevestigd dakbedekkingssysteem.

1 Losliggend en geballast dakbedekkingsysteemEen losliggend dakbedekkingssysteem moet ge-scheiden blijven van de ondergrond. Deze schei-ding ontstaat door een eenzijdig gebitumineerde onderlaag.

De eerste laag van een losliggend dakbedek-kingssysteem moet strak worden gelegd met langsoverlappen van 70 mm en dwarsoverlap-pen van 100 mm breedte. De overlappen van een eerste laag worden nooit gekleefd, om te voorkomen dat bij het aanbrengen van de tweede laag plooien in de eerste laag ontstaan, de ‘ingedekte plooien’.

2 Volledig gekleefd dakbedekkingssysteemDe eerste laag van een volledig gekleefd dak-bedekkingssysteem moet strak worden gelegd met langsoverlappen van 70 mm en dwarsover-lappen van 100 mm breedte. Voor het volledig kleven komen de in paragraaf 4.3.4.e onder punt 1 tot en met punt 4 beschreven methoden in aanmerking.

3 Partieel gekleefd dakbedekkingssysteemVoor het partieel kleven van de dakbedekking de in paragraaf 4.3.4.e besproken brand-methode toegepast. De eerste laag gebitumi-neerd geperforeerd glasvlies wordt losgelegd op de ondergrond met de anti-klevende zijde naar onderen. De toplaag wordt met verspringende dwarsoverlappen in één arbeidsgang volgens de brandmethode bevestigd aan de onderlaag en via de perforaties aan de ondergrond. Tijdens het branden moet zich vóór de rol een egale bitumenrups vormen. Tijdens het branden moeten alle perforaties van de eerste laag geheel worden gevuld, zodat een optimale hechting aan de ondergrond tot stand wordt gebracht.Deze methode is erg uitvoeringsgevoelig en raakt in onbruik. Een nieuw type dakbaan is de zogenoemde geprofileerde dakbaan met aan de onderzijde bitumenstrepen of bitumennoppen die met een brander worden verweekt waardoor ter plaatse van de strepen of noppen een hech-ting (circa 50%) met de ondergrond ontstaat.

06950432_boek.indb 235 16-02-2006 11:40:17

236

4 Mechanisch bevestigd dakbedekkingssysteemBij deze constructie wordt een laag één of twee-zijdig (gemodificeerd) gebitumineerde polyester-mat, met (boor)schroeven, inclusief drukverdeel-platen bevestigd in een daarvoor geschikte onderconstructie, figuur 4.72. Het aantal bevesti-gingsmiddelen moet bepaald zijn conform NEN 6702 en NEN 6707. Een onderconstructie van geprofileerde staalplaat laat geen willekeurig ge-kozen patroon toe.

Figuur 4.72 Mechanische bevestiging

4.3.4.g Uitvoeringsrichtlijnen voor eenlaagse dakbedekkingssystemenAfhankelijk van de bevestigingswijze zijn de volgende eenlaagse dakbedekkingssystemen te onderscheiden:1 volledig gekleefd;2 partieel gekleefd;3 mechanisch bevestigd.

Bij losliggende systemen geldt de ballastlaag als verankering.

MaterialenUitsluitend dimensioneel stabiele materialen ko-men voor eenlaagse systemen in aanmerking. Dit zijn dakbanen met een dimensionele vervorming ≤ 0,3%.

OverlappenDe overlappen worden thermisch gelast of vast-gebrand. Het aandrukken van de overlappen met een stalen aandrukwals is aan te bevelen in verband met de sterkte van de overlapping. De effectieve lasbreedte van de overlappen dient minimaal 70 mm te bedragen.

4.3.4.h DakbedekkingsdetailsOm gebouwen goed en blijvend waterdicht te krijgen, is het dakbedekkingsdetail een belang-rijk onderdeel. Onder een dakbedekkingsdetail wordt verstaan de waterdichte aansluiting van de dakbedekking bij dakranden, opstanden, nokken, killen, hoekkepers, goten, dilatatie-voegen, afvoerbakken en ontluchtingskokers.Om dakdetails die veel voorkomen eenvoudig te kunnen onderscheiden, wordt een coderings-systeem gehanteerd dat begint met letters die verwijzen naar de volgende groepsindeling:

GroepsindelingDR = dakranden;OS = opstanden;DIL = dilatatievoeg;COM = compartimentering;HWA = hemelwaterafvoer;DV = doorvoer;DRL = dampremmende lagen.

Vervolgens wordt met twee cijfers het volg-nummer aangegeven, en daarachter wordt met één letter de toe te passen materiaalsoort aange-geven.

MateriaalsoortM = baanvormig bitumineus op basis van gemodificeerd bitumen;K = baanvormig kunststof;L = vloeibaar aangebrachte dakbedekking;A = gietasfalt;B = baanvormig bitumineus op basis van geblazen bitumen;Z = baanvormig bitumineus zelfklevend.

06950432_boek.indb 236 16-02-2006 11:40:17

4 PLATTE DAKEN 237

Voorbeeld

VB-detail DR 01 M betreft een dakranddetail voor gemodificeerde bitumen dakbedekking afgewerkt met een aluminium trim.

Bij de constructie van dakbedekkingsdetails zijn van belang:◆ kimfixatie;◆ brandveiligheidsaspecten;◆ inplakken van plakplaten;◆ randen en opstanden;◆ aanbrengprincipe randstroken.

◆ KimfixatieZowel partieel gekleefde als volledig gekleefde dakbedekkingssystemen dienen altijd te worden toegepast in combinatie met kimfixatie. Onder kimfixatie wordt verstaan een mechanische bevestiging ter plaatse van de dakranden h.o.h. maximaal 250 mm of ter plaatse van de dakranden minimaal één rij daktegels (afmeting ten minste 500 × 500 × 60 mm of 600 × 400 × 60 mm). De breedte van de tegelrij dient ten minste 500 mm te bedragen.

◆ BrandveiligheidsaspectenBij afvoeren en doorvoeren moet over een oppervlak van circa 1 m2 onbrandbare isolatie worden toegepast. Mastiekribben toegepast bij schuine opstanden moeten onbrandbaar zijn. Bij onderconstructies waar sprake is van spleten en kieren en bij opgaand gevelwerk met brandbare bouwmaterialen dient men niet met open vuur te werken.

◆ Inplakken van plakplatenVoordat wordt begonnen met de tweede laag dakbedekking, moeten in de eerste laag alle hemelwaterafvoeren en ontluchtingen zijn afgesneden en de plakplaten zijn geplaatst en ingeplakt, figuur 4.70. In geval van eenlaagse en partieel gekleefde dakbedekking moeten alle plakplaten van hemelwaterafvoeren tussen twee gesloten lagen dakbedekking worden aan-gebracht. Dit betekent dat bij plakplaten van hemelwaterafvoeren altijd een ongeveer 1 m2 volledig gesloten laag dakbedekkingsmateriaal onder de plakplaat moet worden aangebracht. Dit is noodzakelijk om te voorkomen dat, bij een eventuele lekkage, water onder de dak-

bedekking in het gebouw komt. Bij hemelwater-afvoeren is het daarom noodzakelijk dat de dak-constructie over een oppervlak van circa 1 m2 10 mm verdiept is gemaakt. Bij toepassing van thermische isolatieplaten kan dit plaatsvinden door over dat oppervlak dunnere isolatieplaten toe te passen.

◆ Randen en opstandenDe hoogte van de dakranden moet minimaal 120 mm bedragen, gerekend vanaf de kim. Bij een omgekeerd dak geldt bovenkant isolatie. De hoogte van alle overige opstanden moet hoger zijn. Is dit niet mogelijk, dan moeten in de dak-rand overlopen worden aangebracht. Uit windbelastingsberekeningen van geballaste daken kunnen afhankelijk van de berekende windbelasting aanvullende eisen aan de dakrand-hoogte worden gesteld.De nek (= bovenkant van een dakopstand) en de kim (= onderzijde van een dakopstand) moeten altijd worden voorzien van ten minste twee lagen met een drager van polyestermat. De afwerking van een dakopstand vindt plaats met een topstrook van gemodificeerd gebitumi-neerde polyestermat. Haakse hoeken verdienen de voorkeur.

◆ Aanbrengprincipe randstroken De randstroken kunnen op verschillende manie-ren aansluiten bij dakranden en opstanden. In figuur 4.73-1 is het basisprincipe bij meerlaagse dakbedekkingssystemen weergegeven, in figuur 4.73-2 het basisprincipe bij eenlaagse dakdebek-kingssystemen.

4.3.5 Kunststof dakbedekkingen

4.3.5.a Soorten kunststof dakbedekkingenMet kunststoffen worden materialen bedoeld die kunstmatig zijn vervaardigd. Door chemische productieprocessen worden moleculen aan elkaar verbonden. Voor kunststof dakbedekkings-materialen wordt een speciaal soort moleculen, genaamd monomeren, aan elkaar gekoppeld. Dit koppelen van monomeren noemt men polyme-risatie.

Door de verregaande beheersing van het polymerisatieproces en de vele mogelijke combi-

06950432_boek.indb 237 16-02-2006 11:40:18

238

naties tussen moleculen is het mogelijk om een groot aantal kunststoffen te vervaardigen met sterk uiteenlopende eigenschappen.Voor kunststof dakbedekkingen zijn met name drie hoofdgroepen van belang. Dit zijn achter-eenvolgens:1 thermoplasten (plastomeren);2 elastomeren;3 thermoharders (duromeren).

1 ThermoplastenDit zijn kunststoffen die zich door warmte en druk plastisch laten vervormen. Bij lagere tempe-raturen dan de vervormingstemperatuur worden deze kunststoffen vormvast. Bij het verhogen van de temperatuur laten deze kunststoffen zich opnieuw vervormen. De moleculen worden dan beweeglijker, waardoor de kunststof zich aller-eerst taai en vervolgens rubberachtig gaat gedra-gen, figuur 4.74.De verwerkingstechnieken van thermoplasten richten zich met name op de plastische eigen-schappen van de moleculen, waarbij door ver-hoging van de temperatuur de thermoplasti-sche kunststof gaat verweken. Door druk uit te oefenen op de verweekte kunststof van twee kunststof dakbanen kunnen moleculen in elkaar worden gedrukt waarbij een nieuwe homogene las ontstaat. Soms wordt de beweeglijkheid van de moleculen bevorderd door aan de kunststof weekmakers toe te voegen.

Binnen de hoofdgroep van de thermoplastische dakbanen is een breed scala aan producten op de markt. Zo behoren PVC, CPE, PIB, ECB tot de groep thermoplasten. Van deze groep worden slechts twee producten, die name voor Neder-land van belang zijn, nader behandeld. Dit be-treffen achtereenvolgens PVC en ECB, zie para-graaf 4.3.5.c en 4.3.5.d.

2 ElastomerenElastomeren vervormen evenals thermoplasten ook door warmte en druk, maar krijgen door het optredend vulkanisatieproces een blijvende vorm. In het vulkanisatieproces worden de moleculen onder invloed van druk en warmte aan elkaar ge-koppeld. Bij dit proces ontstaan, in tegenstelling tot bij de thermoplasten, ook dwarsverbindingen tussen de molecuulketens, figuur 4.75. Hierdoor verkrijgen de elastomeren na vulkanisatie elasti-sche eigenschappen: bij het trekken rekt het materiaal uit, waarna het weer terugkeert in de

Figuur 4.74 Moleculenstructuur thermoplasten

���������������������������������

�������������

����������

��������������

����������

����������

���������������������������

������������������������������������������������������� �����������

Figuur 4.73 Kimconstructie van meerlaagse en eenlaagse dakbedekking

WerkwijzeBij meerlaags systeema een randstrook aanbrengen van voorzijde dakrand of bovenzijde opstand tot ruim op het dakvlak (minimaal 100 mm);b de eerste laag van het dakbedekkings-systeem aanbrengen tot strook a;c de toplaag van het dakbedekkingssysteem aanbrengen tot in de kim en kleven op strook a.

Bij eenlaags systeema een randstrook aanbrengen van voorzijde dakrand of bovenkant opstand tot ruim op het dakvlak (minimaal 100 mm);b de dakbedekkingslaag aanbrengen tot in de kim en kleven op strook a.

06950432_boek.indb 238 16-02-2006 11:40:19

4 PLATTE DAKEN 239

oorspronkelijke vorm. Door de dwarsverbindin-gen tussen de molecuulketens kunnen elasto-meren ook als ongewapende dakbaan worden aangebracht. Na vulkanisatie kunnen de dwarsverbindingen niet worden opengebroken, zodat hechting van twee elastomere dakbanen aan elkaar veelal geschiedt met een hulpmiddel (lijm, thermo-plastische tape). EPDM en CSM behoren tot de groep elastomeren. We besteden aandacht aan EPDM. Omdat natuurrubber ook tot deze groep behoort, noemt men elastomeren vaak rubbers.

3 ThermohardersVoor wat betreft de kunststoffen is nog sprake van een derde groep, de zogenoemde thermo-harders, maar deze is voor de kunststof dak-banen zélf niet van belang. Dat neemt niet weg dat diverse producten, zoals kunststof doorvoeren (bijvoorbeeld gully’s) en lichtkoepelopstanden, die beide tot de thermo-harders kunnen behoren, van belang zijn voor dakbedekkingsconstructies.

Thermoharders zijn door de blijvende glasach-tige structuur van de moleculen niet vervorm-baar of lasbaar, figuur 4.76.

4.3.5.b Eigenschappen van kunststof dak-bedekkingsmaterialenOndanks het feit dat de eigenschappen van thermoplastische en elastomere kunststof dak-banen onderling sterk kunnen verschillen, zijn in het algemeen de volgende eigenschappen voor kunststof dakbanen te noemen:

• een hoge vermoeidheidsweerstand die, in combinatie met een hoge treksterkte, de dak-bedekking in staat stelt de werkingen en bewe-gingen van de onderliggende dakconstructie binnen bepaalde grenzen op te vangen;

• temperatuur heeft slechts geringe invloed op de mechanische eigenschappen;

• meestal een goede UV- en ozonbestendig-heid;

• meestal eenvoudig te vervormen (grote vervormbaarheid);

• door het tamelijk gladde oppervlak vrij een-voudig te reinigen. Verontreinigingen hechten zich relatief minder snel;

• de verwerking is over het algemeen vrij schoon. Bovendien is het gebruik van een open vlam bij de meeste kunststof dakbanen niet noodzakelijk of zelfs ongewenst;

• met name bij zeer licht ontworpen dak-constructies is het lage gewicht een voordeel;

• enkele kunststof dakbanen zijn ‘prefabriceer-baar’, dat wil zeggen dat grote vliezen (of mem-branen) van tevoren worden gemaakt en in z’n geheel over een dakconstructie kunnen worden getrokken.

4.3.5.c PVC (weekgemaakt polyvinyl-chloride)Van de kunststof dakbanen is PVC de meest toegepaste kunststof. Aan deze PVC wordt een weekmaker toegevoegd. Deze toevoeging is noodzakelijk, omdat PVC in zuivere toestand hard en bros is.

PVC-dakbanen zijn leverbaar met drager, met cachering of als ongewapende dakbaan. In gewapende uitvoering komen zowel dragers van glasweefsel als van polyesterweefsel voor. De dakbanen met een glasweefsel drager zijn over het algemeen vormstabieler dan de dakbanen met een polyester wapening.PVC-dakbanen zijn verkrijgbaar in vele kleuren. In enkele gevallen kan de kleurechtheid een

Figuur 4.75 Moleculenstructuur elastomeren

Figuur 4.76 Moleculenstructuur thermoharders

06950432_boek.indb 239 16-02-2006 11:40:19

240

probleem zijn. Mede om die reden wordt veelal de standaardkleur lichtgrijs toegepast.De minimale dikte van PVC-dakbanen bedraagt 1,2 mm. De breedte van PVC-dakbanen varieert sterk: breedtes van circa 100 mm tot 3000 mm zijn in de handel verkrijgbaar.Voor de uitvoering van PVC-dakbanen zijn speciale hulpstukken leverbaar, zoals doorvoeren, binnen- en buitenhoeken en PVC-gecacheerde foliestaalplaat (trim).

Specifieke eigenschappen pvc-dakbanenPVC-dakbanen zijn door de thermoplastische eigenschappen van het materiaal bijzonder goed aan elkaar te verbinden. Door de goede vervorm-baarheid kunnen complexe detailleringen water-dicht worden ingewerkt. Andere positieve eigen-schappen zijn:

• hoge vermoeidheidsweerstand;

• goede mechanische eigenschappen;

• goede uv- en ozonbestendigheid;

• door het tamelijk gladde oppervlak vrij een-voudig te reinigen;

• schone verwerking;

• geen gebruik van een open vlam;

• laag gewicht.

De meeste in de handel verkrijgbare pvc-dak-banen zijn niet bitumenbestendig. Over het algemeen is PVC goed bestand tegen chemi-caliën, maar wordt het daarentegen aangetast door organische oplosmiddelen (benzine en alle andere producten verkregen uit aardolie). Er bestaan ook bitumenbestendige PVC-dakbanen die rechtstreeks zijn toe te passen op oude bitu-men daken. De bitumenbestendige PVC dakba-nen zijn leverbaar in zowel een ongewapende uitvoering als een met polyestermat gecacheerde uitvoering en zijn met bitumen kleefstof te kleven.

4.3.5.d ECB (ethyleen copolymerisaat bitumen)ECB bevat naast bitumen meer dan 50% kunst-stof en wordt daarom als kunststof dakbedek-kingsmateriaal beschouwd.

ECB-dakbanen zijn van een wapening voorzien, al dan niet met een cacheerlaag. De wapening bestaat meestal uit een glasvliesdrager. Soms is

de ECB-dakbaan uitgevoerd met een cacheerlaag van polyestermat.De kleur van ECB-dakbanen is meestal zwart. De bovenzijde van de dakbanen is van een motief voorzien en eenvoudig te reinigen. De minimale dikte van de toegepaste dakbanen bedraagt 2,0 mm. De breedte van ECB-dakbanen is leverancier/fabrikaatafhankelijk.

Kenmerkende eigenschappenECB is een materiaal met thermoplastische eigen-schappen. Bij hoge temperaturen gaat de ECB vloeien en neemt na afkoeling een nieuwe vorm aan. De voordelen van ECB-dakbanen zijn de eenvoudige verwerking, een goed te reinigen oppervlak en de mogelijkheid het product met bitumen volledig op een ondergrond te kleven, mits de baan voorzien is van een cacheerlaag van polyestermat. Bovendien kent ECB een grote bestendigheid tegen zuren én is het wortelvast, waardoor het bijzonder geschikt is voor begroeide daken. Minder gunstige eigenschap-pen zijn onder meer de geringe weerstand tegen statische en dynamische belastingen.Bij ECB-dakbanen kan evenals bij onafgewerkt bitumen zogeheten bitumencorrosie optreden. De toepassing van zink en koper in het afvoer-systeem dient derhalve voorkomen te worden.

4.3.5.e EPDM (ethyleen propyleen dieen-monomeer)In principe worden EPDM-dakbanen ongewa-pend verwerkt. Dat neemt niet weg dat er diverse fabrikanten zijn die de dakbanen met een drager of cachering leveren. De kleur is bijna altijd zwart/grijs. De EPDM-dakbanen worden geleverd in een dikte van 1,0 tot 2 mm.

Kenmerkende eigenschappenVan de elastomeren is de EPDM-dakbaan de meest toegepaste en dus de meest bekende elastomere kunststof dakbaan. Het materiaal is buitengewoon goed bestand tegen ultraviolette inwerking. Het materiaal is sterk elastisch. Het ma-teriaal is elastisch van circa –40 °C tot +100 °C.

EPDM is in principe bitumenbestendig en bestand tegen worteldoorgroei. Gesteld kan worden dat EPDM goed bestand is tegen zure regen en vele door de industrie veroorzaakte ver-

06950432_boek.indb 240 16-02-2006 11:40:20

4 PLATTE DAKEN 241

ontreinigingen, alsook tegen diverse chemische en biologische invloeden. EPDM is in principe niet bestand tegen bepaalde koolwaterstoffen, zoals benzine, tolueen, minerale oliën, terpentine en dergelijke.

4.3.5.f Overige kunststof dakbedekkings-materialenBehalve PVC, EPDM en ECB zijn er ook andere kunststof dakbedekkingsmaterialen op de markt. Hoewel hun marktaandeel gering is, willen we deze soorten toch kort noemen:1 TPO/TPE;2 PIB (polyisobutyleen);3 PEC (gechloreerd polyethyleen);4 CSM (gechloreerd sulfoneerd polyethyleen);5 E/VAC (ethyleen/vinylacetaat copolymeer).

1 TPO/TPETPO is de afkorting van thermoplastische poly-olefinen, ook wel flexibele polyolefinen genoemd (FPO). TPE is de afkorting van thermoplastische elastomeren ofwel thermisch lasbare poly-olefinen met elastisch gedrag. Polyolefinen is een verzamelnaam van kunststoffen op basis van po-lyethyleen (PE) of polypropyleen (PP). Ook een materiaal als APP behoort tot de polyolefinen. In het algemeen zijn in relatie tot de verwerking de PE-typen soepeler en daardoor gemakkelijker te verwerken. De PP-typen zijn wat stijver maar hebben in het algemeen iets betere mechani-sche eigenschappen. Het temperatuurbereik waarbinnen de lasverbinding tot stand komt is van TPE-dakbanen het grootst. Het zogenoemde lasvenster bevindt zich tussen 360 °C en 600 °C. De meerderheid van de op de markt gebrachte TPO-dakbanen vallen onder de PP-typen. Van dat type is bekend dat het gevoelig is voor oxi-datie, hetgeen zich vooral bij lagere tempera-turen kan manifesteren. Dit kan gevolgen heb-ben voor de lasbaarheid. De PE-typen kunststof zijn gevoeliger voor lineaire uitzetting, hetgeen bij hogere temperaturen kan leiden tot plooi-vorming.

2 PIB (polyisobutyleen)PIB is een thermoplast. PIB-dakbanen zijn geca-cheerd met polyestermat. PIB-dakbedekkings-systemen bezitten een gunstig brandgedrag en zijn goed bestand tegen uv-straling. De damp-

diffusieweerstand van PIB is relatief hoog. PIB-dakbedekkingssystemen dienen, ook ter plaatse van de lasverbindingen, een ononderbroken cacheerlaag te bevatten. PIB-dakbanen kunnen met bitumen producten aan de ondergrond worden bevestigd.

3 PEC (gechloreerd polyethyleen)Ook PEC is een thermoplast. Aan PEC hoeven geen weekmakers toegevoegd te worden. Voor het overige lijkt de samenstelling van PEC-dakbanen veel op die van pvc-dakbanen. Van-wege de afwezigheid van weekmakers is PEC bitumenbestendig en vertoont het bij gebruik in dakbedekkingssystemen ook geen krimp ten gevolge van weekmakerverlies.

4 CSM (gechloreerd sulfoneerd polyethyleen)CSM is een elastomere kunststof. CSM-dakbanen zijn voorzien van een cachering of van een poly-esterwapening. CSM-dakbedekkingssystemen zijn goed bestand tegen uv-straling en bezitten een gunstig brandgedrag. Mits de dakbanen niet te oud zijn, kunnen de naden thermisch worden gelast.

5 E/VAC (ethyleen/vinylacetaat copolymeer)E/VAC is een thermoplast waaraan geen week-makers zijn toegevoegd. E/VAC-dakbanen wor-den ongewapend (homogeen) geleverd of voor-zien van een cacheerlaag van polyestermat. Door de afwezigheid van weekmakers zijn E/VAC-dakbanen bitumenbestendig. Ook de toepassing komt overeen met (bitumenbestendige) PVC-dakbanen.

4.3.5.g Codering kunststof dakbanenOm kunststof dakbanen te kunnen herkennen is er voor deze materialen tevens een codering ont-wikkeld, figuur 4.77.

4.3.5.h KeuzeHet maken van een verantwoorde keuze tussen de verschillende kunststof dakbanen onderling is niet eenvoudig. Bij esthetisch belangrijke dak-vlakken scoort een pvc-dakbaan, mits goed uit-gevoerd, hoog. In een tamelijk agressieve omge-ving, bijvoorbeeld in een industriële omgeving, scoort een CSM-dakbaan hoog. In algemene zin is CSM behoorlijk duurzaam. Daarentegen ver-

06950432_boek.indb 241 16-02-2006 11:40:20

242

dient bij minder sterke esthetische overwegingen en hoge eisen aan de duurzaamheid een EPDM-dakbedekking toepassing, zeker als sprake is van eenvoudige dakvormen met weinig onder-brekingen. In dat geval is een EPDM-membraan de vrijwel ideale oplossing.

4.3.6 Verwerking van kunststof dakbanen

4.3.6.a Algemene eisenVlakheid en voldoende draagvermogen van de ondergrond zijn uiteraard van belang voor alle dakbedekkingssystemen en derhalve eveneens

voor de toe te passen kunststof dakbedekking. Gesteld kan worden dat meer dan bij bitumen dakbedekking kleine oneffenheden zich vrijwel direct zeer duidelijk aftekenen in de dakbedek-king en zelfs tot beschadiging kunnen leiden. Omdat veelal sprake is van een eenlaagse dak-bedekking, dient de ondergrond voldoende drukvastheid te bezitten.

In principe is het mogelijk om een kunststof dakbedekking aan te brengen op de gebruike-lijke isolatiematerialen, mits de drukvastheid voldoende hoog is. Uiteraard dient daarbij de

Figuur 4.77 Codering kunststof dakbanen

Soort kunststof (1 cijfer)1 = PVC, niet-bitumenbestand2 = PVC, bitumenbestand3 = PEC, PEH4 = PIB5 = ECB6 = EPDM7 = CSM8 = E/VAC9 = andere

Soort drager (1 cijfer)0 = geen1 = polyesterweefsel2 = glasweefsel/legsel3 = polyestermat4 = polyesterweefsel + glasvlies5 = glasvlies6 = polyestermat + glasweefsel/legsel9 = andere

Kwaliteitsklasse (letter)A = klasse A

Afwerking (2 cijfers, afwerking bovenzijde voorop)0 = geen1 = polyestermat2 = glasvlies3 = glasvlies + polyesterweefsel/legsel4 = TPE (thermoplastisch elastomeer)5 = TPE + SBS9 = andere

1 1 A 00

06950432_boek.indb 242 16-02-2006 11:40:20

4 PLATTE DAKEN 243

samenstelling van de toe te passen isolatie-materialen te zijn afgestemd op de betreffende kunststof dakbanen.

KimfixatieNagenoeg alle kunststof dakbanen dienen in de kimmen aanvullend te worden bevestigd con-form één van de volgende principes, afhankelijk van de betreffende fabrikant/leverancier. Deze kimfixatie is bedoeld als extra weerstand tegen pelkracht ingeval van windbelasting en weer-stand tegen verschuivingen als gevolg van krimp van de dakbanen.

PVC-dakbanen, niet bitumenbestandBij homogene PVC-dakbanen dient altijd een lineaire kimfixatie te worden toegepast (folie-staalplaat), figuur 4.78-1.Bij PVC-dakbanen met een drager van polyester-weefsel of een cacheerlaag van polyestermat dient altijd kimfixatie volgens figuur 4.78-2 te worden toegepast. Bij PVC-dakbanen met een drager van glasweefsel of glasvlies hoeft geen kimfixatie te worden toegepast.

EPDM-dakbanenEPDM-dakbanen dienen tegen opstanden en op het dakvlak naast de opstanden over een breedte van minimaal 100 mm te worden gekleefd.EPDM-dakbanen of -membranen dienen tegen alle opstanden en op het dakvlak naast de op-stand en op het dakvlak naast de opstand over een breedte van minimaal 100 mm te worden gekleefd met een daarvoor geschikte kleefstof, figuur 4.78-3.

Maatregelen ter voorkoming van opwaaien tijdens de uitvoeringKunststof dakbanen moeten vooral in los-liggende maar ook in mechanisch bevestigde systemen per werkproductie zodanig worden voorzien van ballast, dat af- of opwaaien van de dakbanen wordt voorkomen. Als zodanig dient bij mechanisch bevestigde systemen te worden gelet op het ‘tunneleffect’. Onder het tunnel-effect wordt verstaan: het door de wind op-waaien van een kunststof dakbedekkingsbaan tussen twee rijen mechanische bevestigingsmid-delen. Mede om die reden wordt bij diverse kunststof dakbedekkingsbanen tevens een

mechanische bevestiging ter plaatse van de dwarsoverlappen aangebracht.

4.3.6.b Verwerkingsrichtlijnen PVCIn algemene zin zijn PVC-dakbanen goed te ver-werken. Vooral in detailaansluitingen komt dit aspect naar voren.

Bevestiging aan de onderconstructieIn principe worden PVC-dakbanen zowel in los-liggend geballaste als in mechanisch bevestigde dakbedekkingssystemen als gekleefd toegepast. Bij vrijwel alle PVC-dakbanen is kimfixatie nood-zakelijk. Bij losliggende geballaste systemen, dus

����������������

��

��

��

���

��

�������������������������������

�����������������������������������������

���������������������������������������������������� ������������������

������������������������������ ����������������������������� ����������������������

�������

���������������������������������������

������������������������������������������������� ������������������������������

�������������������������������

������������������������������������������ �������������Figuur 4.78 Kimfixatie kunststof daken

06950432_boek.indb 243 16-02-2006 11:40:21

244

ook bij een omgekeerd dak, dient rekening te worden gehouden met een kans op verhoogd weekmakerverlies als gevolg van de inwerking van micro-organismen. Om weekmakerverlies tegen te gaan mag oud grind van bitumen dak-bedekkingssystemen niet worden gebruikt op nieuwe PVC-dakbanen.

NaadverbindingDe naadverbinding van PVC-dakbanen kan ge-schieden door:1 thermisch lassen;2 vloeistof lassen met lasvloeistof THF, met een eventuele nabehandeling met vloeibare folie.

1 Thermisch lassen Bij het thermisch lassen wordt gebruikgemaakt van een zogenoemde heteluchtstroom die de overlappen van de PVC-dakbanen verweekt. Bij het thermisch lassen dient voor wat betreft de lasautomaat een temperatuur van circa 600 °C te worden aangehouden.

2 Vloeistof lassenMet THF (tetra-hydra-furaan) wordt de folie enigszins opgelost, figuur 4.79, waarna – na aandrukken – een homogene verbinding kan worden gerealiseerd. Het aanbrengen van THF geschiedt met een kwast of een reservoirkwast, waarbij de banen in de naadoverlapping in de lengterichting worden ingestreken. Hierbij dienen beide te verbinden kanten gelijktijdig te worden bevochtigd. Hierna worden zandzakjes aangebracht, waardoor constante druk op de las wordt uitgeoefend. Vervolgens wordt de naad-verbinding gecontroleerd en waar nodig met behulp van een handlasapparaat nabehandeld.

Sealen (of afzegelen)Door enkele fabrikanten/leveranciers wordt geadviseerd om na uitvoering van de las en na het controleren, de las met behulp van vloeibare folie af te werken: het zogenoemde afzegelen of sealen. Dit vindt plaats om te voorkomen dat bij dakbedekkingsbanen die zijn voorzien van een drager, via de las vocht bij de drager komt.

4.3.6.c Verwerkingsrichtlijnen ECB

Bevestiging aan de onderconstructieDe verwerking van ECB-dakbanen is relatief eenvoudig. ECB-dakbedekkingen kunnen in los-liggend geballaste, mechanisch bevestigde, partieel en volledig gekleefde systemen worden toegepast. Hechting aan de ondergrond is met warm bitumen goed mogelijk. Mede om deze reden is het zeer goed mogelijk ECB-dakbanen als toplaag toe te passen in een meerlaags bitu-

Figuur 4.79 Vloeistof lassen

Figuur 4.80 Naadverbinding ECB met hete lucht

06950432_boek.indb 244 16-02-2006 11:40:22

4 PLATTE DAKEN 245

mineus systeem. Als zodanig komt de verwerking van ECB in grote lijnen overeen met de verwer-king van baanvormige bitumen dakbedekkings-banen.

NaadverbindingDe naadverbinding wordt altijd gerealiseerd met hete lucht, figuur 4.80.

4.3.6.d Verwerkingsrichtlijnen EPDM

Bevestiging aan de ondergrondEPDM-dakbanen kunnen aan de ondergrond worden bevestigd als losliggend geballaste, mechanisch bevestigde of gekleefde systemen. Bij het mechanisch bevestigde systeem bestaan systemen om het membraam aan de onder-grond te bevestigen zonder dat het membraan behoeft te worden geperforeerd. In dat geval wordt gebruikgemaakt van speciale bevestigings-middelen. Ook wordt bij het samenstellen van de membranen, door de plaats van vulkanisatie van de banen, een ‘losse’ flap gerealiseerd waarin mechanische bevestigers onderling kunnen wor-den geplaatst.

NaadverbindingenHet maken van duurzaam waterdichte naad-verbindingen is bij EPDM niet eenvoudig en vraagt speciale technieken en een grote zorg-vuldigheid. Afhankelijk van het product worden bij EPDM de naadverbindingen op de volgende wijze gerealiseerd:

• vulkanisatie bij prefab-membranen;

• vulkanisatie op de werkplek.

• contactlijm/kitverbinding;

• acrylaatlijmverbinding;

• thermisch lassen (EPDM) dakbanen met een cacheerlaag van SBS-gemodificeerd bitumen);

• zelfklevende tape op basis van butylrubber;

• lasvloeistof.

4.3.7 KoudlijmenMede met het oog op het beperken van brand-risico’s zijn de koude kleeftechnieken in de dak-bedekkingsbranche de laatste jaren in opmars. Het koudkleven wordt daarbij zowel bij bitumen dakbedekkingsbanen als bij kunststof dakbanen toegepast. Hoewel het brandrisico door het uitsluiten van open vuur belangrijk wordt be-

perkt, moet men zich realiseren dat de in diverse kleefmiddelen toegepaste oplosmiddelen wel tot mogelijke branduitbreiding aanleiding kunnen geven.

4.3.7.a MethodiekenOp basis van de huidige stand der techniek zijn voor wat betreft de aanbrengmethode van koud-kleven de volgende methodieken bij bitumen dakbedekkingssystemen mogelijk:1 het volledig koudkleven van bitumen materi-alen, waarbij de overlappen met een brander of handlasapparaat worden verkleefd (in feite is dan nog steeds sprake van open vuur en derhalve van een brandrisico);2 het aanbrengen van dakbedekking bij de dak-randen, opstanden en doorbrekingen met een koude kleefstof al dan niet aanvullend voorzien van een mechanische bevestiging (uit onderzoek blijkt dat de meeste dakbranden ontstaan bij detailleringen, derhalve wordt met deze metho-diek het brandrisico belangrijk beperkt), figuur 4.81;3 het aanbrengen van zelfklevende dakbedek-kingsbanen met thermisch gelaste overlappen.

Figuur 4.81 Aanbrengen van koude bitumen kleefstof ter

plaatse van details

4.3.7.b KleefmiddelenOnder de kleefmiddelen binnen het koudkleven in het bitumen dakbedekkingsconstructies verstaan we het aanbrengen met respectievelijk:1 een koude bitumen kleefstof;2 een zelfklevende bitumen dakbaan;3 een eencomponent PUR-daklijm.

06950432_boek.indb 245 16-02-2006 11:40:22

246

Voor alle gekleefde systemen geldt dat een wer-kelijk droge onderconstructie of ondergrond is vereist. Voor PUR-lijm is een vochtige onder-grond in zoverre niet van belang dat het vocht moet kunnen worden verdrongen. Het gebruik van PUR-daklijmen is binnen de groep van koud-lijmen de meestgebruikte methode.

4.3.7.c Aandachtspunten koudlijmenVoor alle kleeftechnieken geldt met het oog op het koudkleven in het bijzonder dat moet wor-den gelet op de volgende punten:1 in de eerste plaats is een schone vetvrije onder-grond een vereiste. Juist omdat niet wordt voor-gesmeerd dienen losse delen, zoals stof, cement-sluier, enzovoort te worden verwijderd;2 de temperatuur en luchtvochtigheid zijn van grote invloed op de kwaliteit van de lijm-verbinding: in z’n algemeenheid geen tempe-raturen beneden de 5 °C en bij voorkeur niet beneden de 7 °C;3 tijdens het ontwikkelen van de aanvangs-hechting moet dynamisch belasten van de lijm-verbinding (bijvoorbeeld door belopen) worden voorkomen;4 zoals bij zoveel eencomponentlijmen is bij bepaalde koudkleeftechnieken de houdbaarheid beperkt.

4.3.8 Dampremmende lagen of sluitlagenAls uit een bouwfysische berekening blijkt dat een dampremmende laag noodzakelijk is, dient een dergelijke laag uiterst zorgvuldig te worden aangebracht. Dat betekent dat bij alle aan-sluitingen en doorvoeren een luchtdichte aan-sluiting moet worden gerealiseerd. Een damp-remmende laag of sluitlaag behoort altijd bij dakranden en dakopstanden te worden doorge-zet tot minimaal 50 mm boven de isolatie.De toepassing van dampremmende lagen wordt op steenachtige ondergronden in de nieuwbouw zonder meer noodzakelijk geacht, omdat anders door het relatief vele bouwvocht vervelende condensatieproblemen kunnen ontstaan. Een en ander betekent dat bij de gebruikelijke onder-constructie van een losliggend geballast systeem vrijwel altijd een dampremmende laag zal moe-ten worden toegepast.

4.3.8.a Materialen toe te passen als dampremmende laagAls dampremmende laag komen in de huidige bouwpraktijk voor dakconstructies de volgende materialen in aanmerking:1 gebitumineerd glasvlies;2 gebitumineerde polyestermat;3 PE-folie;4 gebitumineerd aluminiumfolie.

1 Gebitumineerd glasvliesToepassing van een gebitumineerd glasvlies is mogelijk bij steenachtige ondergronden en houtachtige ondergronden. Juist omdat damp-remmende lagen ook vaak dienst doen als zo-genoemde noodlaag, wordt een laag gebitumi-neerd glasvlies echter minder toegepast. Bij dag-afsluitingen en eventuele compartimentering speelt een laag gebitumineerd glasvlies nog wel een rol.

2 Gebitumineerde polyestermatEen gebitumineerde polyestermat kan bij alle ondergronden worden toegepast, met name op geprofileerd stalen dakplaten, figuur 4.82, en bij projecten waar als gevolg van de bouwvolgorde een tijdelijke noodlaag wenselijk wordt geacht.

3 PE-folieAls een PE-folie als dampremmende laag wordt toegepast en er sprake is van een gebrand of ge-goten bitumen dakbedekkingssysteem, dient bij

Figuur 4.82 Een dampremmende laag van gebitumineerde

polyestermat dragend opgelegd op de bovenribbe van de

geprofileerd stalen dakplaat

06950432_boek.indb 246 16-02-2006 11:40:23

4 PLATTE DAKEN 247

de opstanden de combinatie te worden gemaakt met stroken gebitumineerde polyestermat, waarbij de PE-folie met tweezijdig klevende tape wordt bevestigd aan deze stroken.

4 Gebitumineerd aluminiumfolieIndien vanuit een vochttechnische berekening blijkt dat een hoge dampremming is vereist, kan met een gebitumineerd aluminiumfolie veelal worden voldaan aan de vereiste dampremming. De hoge dampdichtheid wordt in feite gerea-liseerd door de aluminiumfolie die als inlage wordt gebruikt.

In de tabel van figuur 4.83 is van een aantal dampremmende lagen de dampdichtheid gege-ven met het symbool μ. Hoe hoger dit getal, hoe dichter de betreffende laag bij gelijke dikte.

4.3.9 BallastlagenIn algemene zin hebben dakbedekkingen toe-gepast in een losliggend geballast systeem een langere levensduurverwachting dan andere dak-bedekkingssystemen. De feitelijke dakbedekking is minder onderhevig aan klimaatinvloeden en bovendien kunnen de diverse lagen min of meer vrij ten opzichte van elkaar bewegen. Het voor-deel van een langere levensduur geldt niet alleen voor bitumen dakbedekkingen, maar bijvoor-beeld ook voor een kunststof dakbedekking.

Er lijkt een tendens te zijn dat losliggende gebal-laste daken in Nederland steeds meer toegepast gaan worden, onder meer door de belangstelling voor begroeide daken. Een nadeel van loslig-gende geballaste daken is het opsporen van lek-kages: bij begroeide daken is dan ronduit sprake van een ramp. Voordeel is de stormvastheid: die is gunstig te noemen. Het gedrag tijdens wind-

Figuur 4.83 Dampdichtheid van enkele dampremmende lagen

Dampremmende laag Dampdichtheid

gebitumineerd glasvlies 10.000 µ gebitumineerde polyestermat 10.000 µ PVC-folie 10.000 µ PE-folie 65.000 µ aluminiumfolie (getaped) 70.000 µ gebitumineerd aluminiumfolie (0,1–0,2 mm) 700.000 µ

belasting is bijvoorbeeld veel eenduidiger aan te geven dan bij gekleefde systemen.

Keuze voor losliggend geballast dak vanuit milieuoverwegingenTen aanzien van levensduur en hergebruik van materialen verdient een losliggend geballast dak de voorkeur boven een gekleefd systeem.

Geballast dak bij steenachtige onderconstructieBij steenachtige onderconstructies, zoals beton, cellenbeton en cementgebonden dakplaten (in afnemende betekenis) verdient een losliggend geballast systeem de voorkeur.

Grotere warmteaccumulatie bij geballast dak met relatief lichte onderconstructiesBij gebouwen verdient een losliggend gebal-last systeem de voorkeur. Bij felle zonneschijn moet namelijk eerst de relatief zware ballastlaag worden opgewarmd voordat de warmte naar binnen toe wordt doorgegeven. Omdat deze opwarming van de ballastlaag enige tijd kost en er dus veel warmte in het grind gaat zitten, is sprake van een gelijkmatiger temperatuur bin-nen.

GebruikBij gebouwen met intensief verkeer over het dak-vlak verdient een losliggend geballast systeem met daktegels de voorkeur. De mogelijkheid bestaat bij geballaste daken om niet alleen de dakbedekking beter te bereiken bij eventuele lek-kages, onderhoud, of aanpassingen, maar ook om de opstandhoogtes enigszins beperkt te hou-den. De watervoerende laag (dakbedekking) ligt immers onder het loopniveau.

06950432_boek.indb 247 16-02-2006 11:40:23

248

4.3.9.a Eisen stellen aan ballastlagenEisen ten aanzien van de ballastlaag dienen te voldoen aan de berekende ballastlaagdikte, op basis van de NEN 6702 en NEN 6707 (praktisch vertaald in NPR 6708). Deze normbladen stellen onder meer eisen aan de minimale laagdikte, toe te passen grindklasse, dakrandhoogte en de keuze tussen grind (niet-vormvast), figuur 4.84, en betontegels (vormvast).

4.3.9.b DakgrindDoor de toegenomen belangstelling voor los-liggende geballaste daken, de vanuit de normen vereiste dikkere lagen en omdat de afgraving-contingenten in Nederland beperkt zijn, kan worden gesteld dat grind een schaars product is en de kwaliteit terugloopt. Omdat het zeker niet is toegestaan alles wat maar op grind lijkt op een

dak aan te brengen, worden vanuit onder meer bestekken eisen gesteld om de kwaliteit te waar-borgen. Dit geldt ten aanzien van de verontrei-niging van het grind door bijvoorbeeld grond, maar ook ten aanzien van de scherpte van het grind. Scherpe breukvlakken en scherpe punten houden immers het risico in ten aanzien van het perforeren van de dakbedekking.

Nominale korrelmiddellijn en toelaatbare afwijkingenDe nominale korrelmiddellijn is de korrelmiddel-lijn waarboven ten minste 85% in de massa van het monster voorkomt. De representatieve nomi-nale korrelmiddellijn van de in de Nederlandse Praktijkrichtlijn 6708 onderscheiden klassen grind is in de tabel van figuur 4.85 vermeld.

Het percentage breukgrind mag niet meer dan 5 bedragen. Na verschillende malen recyclen is overigens sprake van een vrij groot aandeel breukgrind. Dit aspect geldt eveneens bij het blazen (applicatie geschikt voor de kleinere grindfracties) van dakgrind, figuur 4.86. Omdat juist bij het blazen van grind veel breuk optreedt, moet men zich realiseren dat afkeuring een groot risico is.Ook voor wat betreft de vorm van het grind (hoe rondkorreliger het dakgrind, hoe beter) worden steeds strengere eisen gesteld.

Figuur 4.85 Grindklassen en korrelverdeling

Korrelgroep Handelsmaat in mm Extra nagezeefd in mm

16-32 30-60 20-30 30-50 30-80

Nominale 16 30 20 30 30middellijn

Zeefmaat Massapercentage restant

min. max. min. max. min. max. min. max. min. max.

C 63 – – – 15 – – – 15 – 25 C 31,5 0 15 85 100 – 15 85 100 85 100 C 22,4 10 95 95 100 85 100 95 100 95 100 C 16 85 100 100 100 95 100 95 100 99 100

Figuur 4.84 Nabij de dakvlakhoeken de meeste kans op

wegwaaien van grind

06950432_boek.indb 248 16-02-2006 11:40:24

4 PLATTE DAKEN 249

Figuur 4.87 Toepasbare betontegels op daken

Soort tegel Omschrijving Afmeting in mm

Drainagetegels tegel met oplegnokken en uitsparing aan de rand van de 300 × 300 × 30 – 45 tegelsystemen met en zonder middennokken 500 × 500 × 60 600 × 400 × 60

Parkeerdaken vacuüm betontegels met uitsparingen in rand, of hoek 600 × 600 × 80 900 × 900 × 80

1 terrastegels op tegeldragers 2 tegeldragers van kunststofFiguur 4.88 Tegeldragers

4.3.9.c BetontegelsNiet elke betontegel is geschikt voor toepas-sing op een dakvlak. In feite zijn alleen tegels die een zeker ‘drainerende eigenschap’ bezitten toepasbaar voor op een dakvlak. Dat wil zeggen dat óf de tegel zelf water doorlaat, óf een afwa-tering mogelijk is via de randen van de tegel, bij voorkeur door een profilering die de afwatering mogelijk maakt. Het zonder meer toepassen van een betontegel direct op de dakbedekking is niet mogelijk; altijd dient een voorziening te worden getroffen die de tegel draagt.Bij geringe dikte van tegels kan vrij snel breuk optreden. Bovendien bestaat het risico van het

verplaatsen van de tegels op de ondergrond. Dit is zeker van belang als indrukbare tegeldragers worden toegepast. Om verplaatsen van de tegels langs de dakranden te voorkomen is het van belang om bij de beëindiging van een tegelveld stroken rubbergranulaat tegeldragers verticaal te plaatsen tussen dakrand en tegelveld. De uitvoering voor wat betreft de dakbedekking, in combinatie met een tegelveld (zoals bij dak-terrassen) gaat het beste met zogenoemde haakse opstanden. Figuur 4.87 geeft een assortiment van beton-tegels voor toepassing geschikt op een dakvlak.

TegeldragersAls tegeldragers komt met name de rubber-granulaat tegeldrager in aanmerking. De ideale dikte voor de rubbergranulaat tegeldragers be-draagt 15 mm. Als echter een tegelveld, figuur 4.88-1, wordt aangesloten op een dakvlakdeel met grind met relatief fijn grindklasse, verdient een dikte van 10 mm de voorkeur.Omdat de betontegels die geschikt zijn voor toepassing op het dakvlak veelal zijn voorzien van oplegnokken (bedoeld voor oplegging op zogenoemde plakzegels en mede een goede afwatering waarborgen aan de onderzijde van

Figuur 4.86 Hergebruik van gereinigd grind

06950432_boek.indb 249 16-02-2006 11:40:25

250

de tegel), kan het ‘uit elkaar lopen’ van de tegels belangrijk worden voorkomen door ronde schotelelementen van kunststof op de tegel-dragers aan te brengen, figuur 4.88-2.

4.4 Aansluitingen en doorbrekingen

Aansluitingen als dakranden, tegen opgaand werk en dilataties vragen extra aandacht bij de uitvoering. Niet alleen om deze waterdicht te krijgen, maar ook omdat er bij dergelijke details brandgevaarlijke situaties kunnen ontstaan tijdens het werken met de brander. Onder aansluitin-gen tegen opgaand werk wordt verstaan dat het dakvlak tegen een verticale constructie moet aansluiten. Het geheel moet uiteraard waterdicht zijn, maar in de meeste gevallen ook voldoende thermische isolatiewaarde bezitten en geen koudebruggen bevatten. Bij gebruik van lood-slabben mogen deze nooit een grotere lengte hebben dan 1000 mm, terwijl de overlap ten minste 70 mm moet bedragen.

4.4.1 DakrandenOver het algemeen geldt de eis dat de opstand-hoogte van de dakranden minimaal 120 mm boven het afgewerkte dakvlak bedraagt. De afwerking van de randen is afhankelijk van het dakbedekkingsmateriaal. Voor bitumen materia-len bestaat er een drietal afwerkingsmethoden, te weten met een kraallat, met een daktrim en met een zinken deklijst of metalen afdekkap. Ook voor kunststof dakbedekkingen kan de daktrim worden gebruikt. Anderzijds werkt men daarbij ook wel met de afdekkappen. Randen kunnen in dat geval direct worden vastgeklemd.

4.4.1.a Houten dakrandenBij houten daken komen in het algemeen ook houten dakranden voor. Hout is een prima materiaal voor het bevestigen van allerlei zaken. Het heeft echter als groot nadeel dat het kan rotten in een vochtige omgeving. Blijft de vochtigheid van het hout onder 20%, dan treedt geen rotting op. Bij de detaillering van de dakranden moet met dit bezwaar duidelijk reke-ning worden gehouden omdat men anders de kans loopt dat de bevestiging van onderdelen

plaatsvindt in materiaal dat geen sterkte meer bezit. De bevestiging van de daktrim op een houten dakrand geeft geen problemen.

4.4.1.b Steenachtige dakrandenDe bevestiging van materialen in stenen dak-randen levert meer problemen op. Wanneer het metselwerk betreft, dient men ervoor te waken dat door het bevestigen de bovenste laag of lagen metselwerk niet losraken. Om beide pro-blemen te ondervangen wordt meestal eerst een houten deel (muurplaat) ter dikte van circa 25 mm op de rand van het dak bevestigd, zodat de verdere bevestiging van daktrim of afdekkap geen problemen meer geeft.

4.4.1.c Randen met afdekkappenAfdekkappen kunnen worden onderscheiden in zinken deklijsten of metalen afdekkappen uit plaat gezet (zo mogelijk gecoat), figuur 4.89. Dit kan aluminium of verzinkt staalplaat zijn. Om de mogelijkheid van indringen van water te voor-komen worden dergelijke kappen vrijwel alge-meen ‘verdekt’ bevestigd, dat wil zeggen met behulp van klangen. Deze worden hart-op-hart maximaal 1000 mm van elkaar bevestigd. Bij zinken deklijsten dienen deze klangen een mi-nimumbreedte van 80 mm te hebben. Ook de lengte van de kappen is beperkt in verband met de uitzetting van het materiaal. De maximum-lengte van zinken deklijsten is 9000 mm. De overlap van de naden moet minimaal 15 mm bedragen, waarbij de platen aan elkaar moeten worden gesoldeerd. Bij grotere lengte moet tel-kens een expansiestuk worden gemonteerd.

4.4.2 Aansluitingen tegen opgaand werkHierbij dient onderscheid te worden gemaakt tussen metselwerk en een betonwand.

4.4.2.a MetselwerkmurenMetselwerkmuren zijn samengesteld uit elemen-ten van bijvoorbeeld cellenbeton, baksteen of kalkzandsteen. Deze worden meestal uitgevoerd in een spouwmuur. In de spouw wordt isolatie-materiaal verwerkt. Omdat het buitenspouwblad ook nat wordt, dient de waterkerende laag door te lopen tot in de spouw. Het gebruik van lood (minimaal type 20) of een vervangend materiaal is hierbij onontbeerlijk, figuur 4.90.

06950432_boek.indb 250 16-02-2006 11:40:25

4 PLATTE DAKEN 251

����������

�������

�����

� � �

��������

Werkwijzea De eerste laag van de dakbedekking aan-brengen tot in de kim.b Van voorkant dakrand tot ruim op het dak-vlak (min. 100 mm) een randstrook aanbren-gen. Deze strook mechanisch bevestigen in de onderconstructie h.o.h. 250 mm. Dit geldt niet voor geballaste systemen.c De toplaag van de dakbedekking aan-brengen tot in de kim.d Van voorkant dakrand tot ruim op het dakvlak (min. 70 mm) een randstrook aan-brengen.e Op deze stroken aluminium klembeugels (dik 2 mm en circa 80 mm breed) uitlijnen en h.o.h. maximaal 750 mm bevestigen.f Op deze klembeugels een aluminium afdek-kap aanbrengen, met afdichten uitzetvoorzie-ningen. De afdekkap moet van een zodanige hoogte zijn, dat een eventuele onderliggende horizontale voeg over ten minste 15 mm wordt afgedekt. Bij de in- en uitwendige hoeken gelaste hoekstukken toepassen.

Figuur 4.89 Dakranddetail met haakse opstand en alumi-

nium afdekkap

De plaats waar het lood door het buitenspouw-blad naar binnen gaat moet weer minimaal 40 mm hoger liggen dan de bovenzijde van de dakrand.

4.4.2.b BetonwandenDeze worden meestal uitgevoerd in een massieve wand of als prefab-element. Vaak wordt gekozen

����������

�������

� � � �

��������

Werkwijzea De eerste laag van de dakbedekking aan-brengen tot in de kim.b Van halverwege de opstand tot ruim op het dakvlak (minimaal 100 mm) een rand-strook aanbrengen.c De toplaag van de dakbedekking aan-brengen tot in de kim.d Van onder het voetlood tot ruim op het dakvlak (minimaal 70 mm) een randstrook aanbrengen. Over deze randstrook het voet-lood aankloppen. e Aanwijzingen voetlood:

• kwaliteit type 20;

• maximale lengten 1 m;

• overlappen minimaal 80 mm, het niet-uitstekende gedeelte solderen;

• in geval van renovatie een zogenaamde haaknaad toepassen;

• het vrijhangende gedeelte moet circa 80 mm bedragen, in ieder geval mag de breedte nooit meer zijn dan de opstand-hoogte minus 50 mm.

Figuur 4.90 Opstandafwerking onder voetlood met haakse

opbouw

voor instortprofielen of knelprofielen. Deze blij-ken in de praktijk onbetrouwbaar te zijn vanwege de poreusheid van de onderconstructie en de onderlinge aansluitingen van deprofielen. De meest betrouwbare oplossing is met een polyesterhars of PMMA-harssysteem, figuur 4.91.

06950432_boek.indb 251 16-02-2006 11:40:26

252

���

��������

Werkwijzea Bitumen dakbedekkingssysteem (SBS dak-banen, gemineraliseerde APP-dakbanen) met aansluitende randstroken.b1 De te behandelen zone voorbehandelen met een primerlaag voor een polyester of PMMA-harssysteem (circa 0,5 kg/m2).b2 Over het volledige oppervlak een poly-ester- of PMMA-coating aanbrengen in een dikte van circa 1,5 kg/m2.b3 In deze ‘natte’ massa een polyesterdrager strijken.b4 Op deze polyesterdrager een polyester- of PMMA-deklaag in een hoeveelheid van circa 1,5 kg/m2 aanbrengen. Deze deklaag zodanig aanbrengen dat de polyesterdrager volledig is ingebed en aan boven- en onderzijde goed is afgesloten.

Figuur 4.91 Opstandafwerking met polyester of PMMA-

harssysteem

4.4.2.c Hellende dakvlakkenHellende vlakken zijn meestal afgedekt met dak-pannen. Wanneer de situatie bij het ontwerp bekend is, kan van onder het dakbeschot of de dakplaten (of zo nodig van onder de tengels) een loodslabbe over de waterkerende laag van

het platte dak worden gelegd. Wel dient de voet van dit lood minimaal 60 mm boven het dakvlak te eindigen, teneinde optrekken van het water door capillaire werking te voorkomen. Anderzijds dient de dakbedekking tot minimaal 40 mm boven de dakrand te worden opgezet, figuur 4.92.

���������������������������������������������

������������

�������

Figuur 4.92 Principe aansluiting op hellend dak

Herstel bij bestaand werkBij herstelwerkzaamheden of het naderhand aanbrengen van dakbedekking tegen een hellend dakvlak dient men zich te realiseren dat met name dit detail erg brandgevaarlijk kan zijn. Onder de pannen bevindt zich als het goed is droog hout in de vorm van panlatten, tengels en eventueel dakbeschot. Daarnaast bevindt zich onder de pannen een ophoping van vuil en stof en kunnen er zelfs vogelnestjes aanwezig zijn. De vlam van de brander kan in korte tijd het geheel in lichterlaaie zetten. Maar ook het werken met een handlas-apparaat is niet vrij van brandgevaar.

4.4.2.d Overige opgaande vlakkenHet opgaande werk kan ook zijn bekleed met metalen gevelplaten of een houten beschieting. Daarbij kan zijn gebruikgemaakt van een geïso-leerde of een ongeïsoleerde beplating. Afhankelijk van het fabrikaat levert de leveran-cier hierbij hulpprofielen om de aansluiting op een horizontaal dakvlak mogelijk te maken. Ook hierbij geldt in het geval van een geïsoleerde beplating dat de isolatielagen op elkaar aan moeten sluiten en dat de waterkerende laag minimaal 40 mm boven de dakrand moet wor-den opgezet.

06950432_boek.indb 252 16-02-2006 11:40:27

4 PLATTE DAKEN 253

��������

��� ���

���

��������

�� ���

���

��������������������

�������������������

De aansluiting bij opgaande vlakken geldt als brandgevaarlijk. Als er brand uitbreekt als ge-volg van dakbedekkingswerkzaamheden is het meestal bij de gevelaansluiting (80%). Zorg-vuldig onderzoek naar de brandbaarheid van materialen en constructie kan veel onheil voor-komen. In geval van twijfel moet er worden gekozen voor een ‘vuurloze’ oplossing.

4.4.3 DilatatiesHieronder verstaat men doorgaande naden, waardoor delen van het gebouw onafhanke-lijk van elkaar beperkt kunnen bewegen. Ook de dakbedekking moet worden onderbroken en toch waterdicht worden afgewerkt. Op die plaats moet beweging mogelijk blijven, ook in de naad van de dakbedekking. Hiertoe wordt in de meeste gevallen een opstand gemaakt met erop een metalen afdekkap of een flexibele vulling met een extra ruimte in de dakbaan.

4.4.4 Daglicht door het dakRuimten waarin veel licht nodig is, zoals ateliers, laboratoria, fabriekshallen en grote ruimten die via de gevels onvoldoende daglicht ontvangen (bijvoorbeeld musea), kunnen van daglicht worden voorzien door het aanbrengen van licht-doorlatende gedeelten in het dakvlak, figuur 4.93. Hiervoor komen in aanmerking:

• daklichten of lantaarns, waarbij gebruik wordt gemaakt van speciale glasroeden waarin de glas-platen komen te rusten;

• lichtkoepels;• lichtstraten.

▶▶ Daklichten en lantaarns worden besproken

in hoofdstuk 5 Grote glasoverkapte ruimten

Figuur 4.93 Openingen in platdak voor verlichting

LichtkoepelsLichtkoepels worden gemaakt van doorzichtig kleurloos acrylaat, van lichtdoorlatend met glas-vezels versterkt polyester of van hard PVC. Licht-koepels zijn in vele vormen, rond, rechthoekig en piramidevormig en in vele afmetingen, van een dagmaat van 400 × 400 mm tot 5100 × 5100 mm, in de handel. De koepels kunnen enkel-, dubbel- en zelfs driedubbelwandig zijn. De koe-pels worden meestal bevestigd op een bijbeho-rende dubbelwandig geïsoleerde lichtkoepel-opstand van slagvast pvc, met een hoogte van 150 mm, figuur 4.94-1 en 2. Hogere opstanden zijn de polyester opstanden van zogenoemd Europees model met PU-isolatieschuim in een hoogte van 300 en 500 mm, figuur 4.95. Licht-koepels worden meestal vast gemonteerd maar er zijn ook draaibare koepels te leveren die op afstand met een draaistang of met elektromotor kunnen worden bediend.

Figuur 4.94 Lichtkoepelopstanden

06950432_boek.indb 253 16-02-2006 11:40:27

254

LichtstratenSpeciaal voor opslagruimten en werkplaatsen worden tonvormige elementen vervaardigd van met glasvezel gewapend polyester. Deze voor-gebogen geprofileerde elementen kunnen wor-den gecombineerd tot zogenoemde lichtstraten,

figuur 4.96. Voor de afdichting in de ribben wor-den speciale sluitstukken gebruikt.Lichtkoepels zijn een werkzaam onderdeel in het dak. In de dakplaten moeten op de juiste plaats de nodige sparingen worden aangebracht en bij grotere lichtkoepels zijn raveelbalken nodig. Ook het inplakken van de lichtkoepelopstanden in de dakbedekking vereist de nodige zorgvuldigheid en er moet worden gezorgd dat noch in de laag dakbedekking noch in de dampremmende laag

��������

��� ��� �������

�������������

���

��������

��� ��� �������

�������������

���

������������������������������ ��������������������������������

������������������������������ ��������������������������������

Figuur 4.95 Lichtkoepelopstanden Europees model

Figuur 4.97 Inplakken van lichtkoepelopstanden

Figuur 4.96 Lichtstraat

• Randstrook: gemineraliseerde APP- of SBS-dakbaan.

• Opstand: voorgesmeerd met hechtlaag, geweld in bitumenpasta en op de ondergrond met geëigende bevestigingsmiddelen aange-bracht in een vernagelingsgroef, h.o.h. 300 m maximaal.

• 1e laag dakbedekking: APP- of SBS-dak-baan.

• Toplaag dakbedekking: APP- of SBS-dak-baan (gemineraliseerd).

�������

���

������ ������

�������������������

����������

��������������������

�������������������

06950432_boek.indb 254 16-02-2006 11:40:28

4 PLATTE DAKEN 255

lekken ontstaan, figuur 4.97. Als veel lichtkoepels moeten worden geplaatst is te overwegen of deze niet kunnen worden vervangen door door-lopende lichtstraten, die het patroon van de dak-platen eenvoudiger maken en ook gemakkelijker zijn in te plakken in de dakbedekking.Tijdens de uitvoering zorgt de lichtkoepelopening voor een zeer Arbo-onveilige situatie. Maar dat geldt vaak ook na gereedkomen van het bouw-werk bij werkzaamheden op het dak of bij her-stel- en renovatiewerkzaamheden. Aanbevolen wordt in de daksparing een omranding met doorvalbeveiliging aan te brengen. Zowel bij gestorte betonnen daken als bij uit platen op-gebouwde daken is het mogelijk in de sparing een stalen omranding op te nemen, waarin een rooster met maaswijdten van maximaal 300 mm wordt geplaatst. Dit rooster kan los zijn, figuur 4.98, maar ook vast worden gemonteerd. Het dient tevens als inbraakbeveiliging.

Figuur 4.98 SafeFence® is afsluitbaar met een standaard

meegeleverd slot

4.4.5 DakdoorvoerenIn het dak moeten meestal de nodige doorvoe-ren voor rookgasafvoer, ventilatie, ontluchting en dergelijke worden aangebracht. Deze worden met plakplaten ingeplakt in de dakbedekking, figuur 4.99. Dit inplakken van alle afzonderlijke doorvoeren is bijzonder arbeidsintensief en daar-door kostbaar. Daarom is het aan te bevelen de dakdoorvoeren zo veel mogelijk te groeperen. Hierdoor kan ook een Arbo-veiliger situatie ont-staan.Bij grote sparingen in daken voor grote dakdoor-voeren is er eenzelfde kans op doorvallen als bij lichtkoepelsparingen. Bij kleine sparingen is er kans op struikelen. Daarom moeten sparingen waar een kubus van 80 × 80 mm doorheen kan tijdens de uitvoering worden afgedekt. Daarbij komt dat bij het aanbrengen van de isolatie deze meestal over de kleinere sparingen heen wordt geplakt en pas later door de installateur wordt

uitgesneden. Afhankelijk van de afmeting van de betreffende sparingen ontstaat zo een kans op doorvallen of van verwondingen aan de benen.In Veilig ontwerpen binnen het Arbobesluit, deel 1 Oplossingen voor daken van de SBR wordt aan-bevolen de dakdoorvoeren zo veel mogelijk te groeperen en de sparing te behandelen als de sparing voor een lichtkoepel die wordt afgedekt met een rooster van bouwstaalnet. Hierover kun-nen de dampremmende laag, de isolatie en de dakbedekking worden doorgelegd. Kleine door-voeren zijn daarna op vrijwel iedere plaats aan te brengen. Voor grotere doorvoeren kunnen op maat in het rooster gaten worden geknipt.

Figuur 4.99 Dakafvoer met plakplaat

4.5 Bijzondere daken

In stedelijke gebieden, waar ruimte vaak een schaars goed is, willen opdrachtgevers een plat dak graag gebruiken voor andere doel-einden dan alleen voor bescherming tegen weer en wind. Op het dak worden voorzieningen ge-troffen om het dak te verfraaien of om het te kunnen gebruiken als terras, daktuin of parkeerplaats. Dit is technisch goed te realiseren, zolang het primaire doel van een dakbedekkings-systeem, het garanderen van waterdichtheid, niet uit het oog wordt verloren. De toegevoegde constructies en voorzieningen mogen de water-dichtheid niet in gevaar brengen. Dit houdt in dat er nogal zware eisen aan de opbouw worden gesteld. De dakbedekkingsconstructie moet dus worden afgestemd op de systemen die ter ver-fraaiing of voor het genoemde gebruik aan het dak worden toegevoegd.

06950432_boek.indb 255 16-02-2006 11:40:29

256

4.5.1 GroendakenPlatte daken worden al eeuwen lang voorzien van begroening en zelfs van complete tuinen. Dit gebruik is de laatste jaren in ons land her-ontdekt. De verstening van met name stedelijke gebieden kan worden teruggedrongen door nieuwe groengebieden door middel van groen-daken te realiseren. Deze groendaken hebben de volgende milieueffecten:

• verbetering van het microklimaat, waardoor het stadsklimaat positief wordt beïnvloed;

• nieuwe leefomgeving voor vogels en insecten;

• verbeterde geluidsisolatie en in sommige gevallen van de geluidreflectie (woningen in geluidswallen);

• vergroten van het temperatuuraccumulatie-vermogen van het dak;

• ontlasten afvoerrioolstelsels door kortere hemelwaterkringloop;

• stof- en voedingsstoffenbinding uit lucht en regen.

4.5.1.a Begroeide dakenHierin zijn verschillende uitvoeringen mogelijk, afhankelijk van de soort en het beheer van de begroeiïng. Onderscheid wordt gemaakt tussen:1 extensieve begroeiing, die onderhoudsarm is en meestal is voorzien van een, geen hoge eisen stellende, beplanting samengesteld uit sedum-soorten, lage kruiden en bepaalde siergrassen; en2 intensieve begroeiing, die regelmatig onder-houd en een goede ondergrond vraagt en kan bestaan uit grasdaken of een beplanting samen-gesteld uit borderplanten, heesters en soms zelfs bomen.

Opbouw begroeid dakOm beplanting goed te laten groeien is een goede waterhuishouding noodzakelijk. Daarom dient in de opbouw van een begroeid dak zowel een drainagelaag als een water-bufferende laag te worden opgenomen.De opbouw van een dak voorzien van een dakbegroeiing is van beneden naar boven in principe als volgt, figuur 4.100:

• draagconstructie, bestaande uit in situ beton, prefab-beton of een staaldak. De dak-

�����������������������������������������

�����������

������������������

����������

������������

Figuur 4.100 Opbouw groendak

06950432_boek.indb 256 16-02-2006 11:40:30

4 PLATTE DAKEN 257

����������

������������������������������������������������������

������������

������������������������������������������

��������������� ������������������

�������������������� �������������������

����������������� �������������������

constructie moet worden berekend op de niet onaanzienlijke belasting van het groendak-pakket;

• dakbedekkingsconstructie bestaande uit een dampremmende laag (bij in situ beton-daken), isolatie en de dakbedekking. De isola-tie moet drukvast genoeg zijn om de belasting van het groendak te kunnen dragen;

• toplaag van het dakbedekkingssysteem, dat wortelvast moet zijn. Beplanting met agressieve penwortels kan het beste in kunst-stof containers worden geplaatst;

• beschermlaag ter voorkoming van bescha-digingen en als drukverdelende laag. Vooral bij het aanbrengen van een groendak vindt er nogal veel transport op het dak plaats en wor-den velerlei soorten werkzaamheden verricht. Beschadiging van de dakbedekking moet te allen tijde worden voorkomen. Het naderhand opsporen van een lekkage is bij een begroeid dak een zeer omvangrijk en kostbaar karwei;

• drainagelaag en/of een systeem dat water-buffering en drainage combineert;

• filtervlies, dit is een waterdoorlatende laag, die het wegspoelen van de kleine fracties uit het bovenliggende substraat moet voorkomen en de drainagelaag lang moet schoonhouden. Deze laag moet zakkend regenwater kunnen doorlaten, maar ook optrekkend capillair water uit de watervoerende laag. Ook kunnen wor-

Bestaande uit acht ver-schillende soorten sedum, anjers en vier soorten kruiden.

Bestaande uit sedumtapijt aangevuld met havikskruid en verschillende soorten siergrassen.

Bestaande uit sedumtapijt, aangevuld met lavendel, tijm en prunella.

Figuur 4.101 Extensieve begroeiing

tels van heesters en dergelijke zich onder dit filterdoek verankeren;

• laag substraat. De dikte en de samenstel-ling van deze laag is afhankelijk van het type begroeiing. Het substraat wordt meestal samengesteld uit gemalen gesorteerd sloop-puin zoals van dakpannen, bims en dergelijke. Dit wordt machinaal gemengd met compost van groenafval en een hoeveelheid stalmest (afhankelijk van de soort beplanting). Sedum kan groeien op een wat armere grond en heeft weinig behoefte aan water. Ditzelfde geldt voor lavendel, dat groeit op een wat zanderige kalkhoudende ondergrond. Gazons hebben een rijkere goed beluchte en water-doorlatende ondergrond nodig;

• beplanting, samengesteld op grond van de gekozen opbouw, extensief of intensief.

1 Extensieve begroeiingBij deze daken zijn enkele combinaties mogelijk, figuur 4.101:

• sedumtapijt bestaande uit maximaal acht soorten sedum (muur), lage anjers en enkele lage kruiden; opbouwhoogte pakket 80 mm en een massa in natte toestand van maximaal 75 kg/m2, figuur 4.101-1. Dit systeem kan ook op een flauw hellend dak worden aange-bracht;

• sedumtapijt met siergrassen, figuur 4.101-2;

06950432_boek.indb 257 16-02-2006 11:40:31

258

opbouwhoogte 100 mm, massa in natte toe-stand maximaal 95 kg/m2;

• lavendelweide, figuur 4.101-3; opbouw-hoogte 140 mm, massa in natte toestand maxi-maal 150 kg/m2. Deze begroeiing heeft al wat meer behoefte aan een gereguleerde waterhuis-houding.De beplanting kan worden ingeplant, hetgeen in het begin natuurlijk de nodige zorg vraagt, of als voorgekweekte zoden of matten worden gelegd. Bij ondeskundige aanleg ziet men wel dat deze matten direct op een wortelbestendige dakbedekking worden gelegd. Door gebrek aan drainage en een waterbuffer zal een dergelijke beplanting niet lang blijven bestaan.

2 Intensieve begroeiing

GrasdakenBij deze daken wordt gebruikgemaakt van gras-zaad of van graszoden aangebracht op een substraatlaag. Omdat gras, afhankelijk van de soort, vrij veel water nodig heeft en een goed beluchte ondergrond, moet de samenstelling van het substraat hierop worden afgestemd en de laagdikte minimaal 250 mm bedragen. Onder de substraatlaag moet een goede waterbuffer/drainagelaag aanwezig zijn. Een grasdak vraagt hetzelfde onderhoud dat voor een normaal gazon nodig is, dus ook regelmatig maaien. In het gebouwontwerp, en met name bij grasdaken op hoogbouw, moet rekening worden gehouden met de aanvoer c.q. opslag van tuingereedschap en -machines en de afvoer van maaiafval.De massa van deze daken is aanzienlijk hoger dan die van de vegetatiedaken en varieert van 250 tot wel 300 kg/m2.

DaktuinenBij daktuinen wordt gebruikgemaakt van een beplanting die overeenkomt met die van een normale tuin. Dit lijkt eenvoudig, maar er is toch wel de nodige deskundigheid noodzakelijk bij de beplantingskeuze in verband met vaak heviger windaanval, bezonning (hogere temperaturen en meer uitdroging), ‘s winters extra afkoeling door nachtelijke uitstraling. Ook wordt de tuin vaak vanuit een andere standplaats aanschouwd (vanuit een hogere gebouwvleugel of hoger

gebouw). Hogere struiken en bomen moeten vanwege wervelende winden niet worden ge-plant in de in paragraaf 4.2.1 besproken dak-randzones. Dit zijn allemaal zaken waar bij het ontwerp terdege rekening mee moet worden gehouden.

Daktuinen, figuur 4.102, worden onderverdeeld in:

• vasteplantentuin met vaste planten, bodem-bedekkers en lage struiken, figuur 4.102-1; op-bouwhoogte 250 mm, massa in natte toestand maximaal 350 kg/m2;

• heestertuin met borderplanten en lage tot middelhoge struiken, figuur 4.102-2; opbouw-hoogte 400 mm, massa in natte toestand maxi-maal 450 kg/m2;

• parktuin met gazons, vaste planten, hees-ters en kleinblijvende bomen, figuur 4.102-3; opbouwhoogte 500-600 mm, massa in natte toestand 600-900 kg/m2. Voor bomen is dus een vrij grote opbouwhoogte nodig. Dit kan worden gevonden in een plaatselijke verlaging in de dakconstructie. Dit geeft aanpassingen aan de draagconstructie en deze plaatselijke verlaging van de dakconstructie kan problemen geven voor de onderliggende verdieping. Ook het doorvoeren van de isolatie met de waterdichte dakbedekking in de gevormde ‘kuil’ is niet een-voudig. Daarom wordt eerder gekozen voor een plaatselijke verhoging van de vegetatielaag, die kan worden uitgevoerd met keerwandjes of als glooiende heuveltjes. We moeten wel bedenken dat bij een dikke vegetatielaag het capillair opstij-gende water de bovenste lagen slecht bereikt en dat voor gazons en vaste planten een besproei-ingsinstallatie moet worden aangebracht.

4.5.1.b Materialen en het aanbrengen daarvanZoals reeds besproken, bestaat de opbouw van een groendak uit:1 wortelvaste dakbedekking;2 beschermende en drukverdelende laag;3 drainerende en waterbufferende laag;4 filtervlies;5 substraatlaag.

06950432_boek.indb 258 16-02-2006 11:40:32

4 PLATTE DAKEN 259

����������

������������������������������������������������������

������������

������������������������������������������

��������������������� �������������������

��������������� �������������������

������������ �������������������

Figuur 4.102 Intensieve begroeiing voor daktuinen

1 Wortelvaste dakbedekkingDe toplaag van het dakbedekkingssysteem moet wortelvast zijn conform de (Duitse) FLL-richtlij-nen of prEN 13948. Dit kan een APP- of SBS-dak-baan zijn met worteldodende additieven of pvc-, ECB-, TPO- of EPDM-dakbanen.

2 Beschermende en drukverdelende platenDeze platen, afmeting 1 × 1 m, zijn samen-gesteld uit gerecycled rubbergranulaat. De pla-ten zijn er:

• met ronde noppen, dik 6 mm, hoog 14 mm, bedoeld als bescherm- en drukverdelende laag onder groendaken. Afgedekt met een filtervlies kunnen deze platen tevens dienst doen als drai-nage onder de niet te dikke pakketten voor extensieve begroeiing;

• met ruitvormige noppen, dik 6 mm, hoog 5 mm. De waterafvoer van deze platen is duide-lijk minder, maar ze zijn bijzonder geschikt voor hogere belasting, zoals bij parkeerdaken.

3 Drainerende en waterbufferende laagHet belangrijkste onderdeel van een goed func-tionerende ondergrond van een groendak zijn de drainageplaten. Deze worden vervaardigd uit gerecycled polyethyleen. Er zijn drie typen:

• type 25, figuur 4.103-1: dit zijn 25 mm hoge elementen met aaneengesloten ‘bekertjes’. In de ruimte tussen de bekertjes blijft het water staan (waterbuffer). De bekertjes zijn aan de boven-zijde geperforeerd waardoor overtollig water naar beneden kan zakken en onder de platen kan wegstromen. De beluchting vindt door deze perforaties plaats, figuur 4.103-2. Deze platen zijn verkrijgbaar in afmeting 1 × 2 m en op rollen breed 1 m. De platen zijn bedoeld voor daken met extensieve begroeiing op afschot of met lichte helling;

• type 40, figuur 4.103-3: is een overeenkom-stige plaat met een hoogte van 40 mm. De waterbuffering is circa 2 cm hoog. Deze platen zijn bedoeld voor daken met afschot vanaf

Bestaat uit lavendelheide, vaste planten en lage struiken volgens speciaal beplantingsplan.

Bestaat uit lage en mid-delhoge struiken, heerster-rozen en vaste planten volgens speciaal beplan-gingsplan.

Kan bestaan uit nagenoeg alle soorten vaste planten, heesters, heesterrozen en klein blijvende bomen volgens speciaal beplan-tingsplan.

06950432_boek.indb 259 16-02-2006 11:40:34

260

1 cm per m voor de dikkere extensieve begroei-ingen en de plantentuinen waar de waterhuis-houding moet worden gereguleerd;

• type 60, figuur 4.103-4: een plaat met een hoogte van 60 mm en een waterbuffering van circa 4 cm. De ‘bekertjes’ van deze platen zijn groter en afgevlakt, waardoor de platen hoger kunnen worden belast. De platen zijn bedoeld voor heestertuinen en parktuinen en bijzonder geschikt wanneer deze daktuinen worden ge-combineerd met parkeervoorzieningen.Ook zijn er drainagematten die bestaan uit een stevige kunststof structuur die aan beide zijden is afgewerkt met filtervliezen.

4 FiltervliesWordt vervaardigd van polypropyleen en wordt in de handel gebracht in rollen van 2,000 en 2,250 m.

5 SubstraatZoals reeds is vermeld wordt het substraat af-hankelijk van de soort begroeiing samengesteld. Het substraat kan als bulk worden aangeleverd en dan met een kraan en een soort aangepaste kübel worden aangebracht. Op extensieve daken is ook blazen vanuit een silowagen mogelijk. Ook wordt het substraat in ‘big bags’ van 1 en

1,5 m3, met twee stuks op pallets geleverd. De zakken kunnen met een lichte bouwkraan of autokraan boven het dak worden gehesen. De zak is aan de onderkant voorzien van een stort-trechter en langs de zijkanten van grote lussen voor de bediening. Voor aanvullingen zijn zakken van 50 liter beschikbaar.

Figuur 4.103 Drainageplaten

�����

�����

������������������

�����

������������� �������������

������������������������������������������

Figuur 4.104 Bevloeiingsautomaat

��������������

���������

���������

���������

���������������

06950432_boek.indb 260 16-02-2006 11:40:37

4 PLATTE DAKEN 261

4.5.1.c WaterhuishoudingHet onder de drainageplaten wegstromende (overtollige) regenwater kan via een water-automaat worden opgevangen in een opslag-tank, figuur 4.104, met overstort op de hemel-waterafvoer. Als het waterpeil op het dak te veel is gezakt, wordt een pomp aangestuurd die de waterhoeveelheid onder de drainageplaten weer aanvult. Extra watersuppletie voor aanvul-ling tijdens zeer langdurige droogteperioden is mogelijk. Er is zelfs een op zonne-energie wer-kende waterautomaat Hydrosolar op de markt. Dit systeem wordt in Nederland nog nauwelijks toegepast.

4.5.2 Details van groendakenDe opbouw van de diverse pakketten is gegeven in de figuren 4.101 en 4.102. Als aanvulling wor-den hier nog besproken:

• aansluitingen;

• windgevoelige objecten;

• voorzieningen.

Aangezien de aansluiting van de dakbedekkings-constructie en de bescherm- en drainagelagen van groendaken op dakdoorbrekingen bewer-kelijk en kwetsbaar zijn, is het aan te bevelen lichtkoepels en doorbrekingen voor ventilatie en rookgasafvoer te concentreren. Het beste kunnen deze elementen gegroepeerd worden aangebracht in een plaatselijke verhoging, met waterdichte afwerking, waartegen het groendak aansluit, figuur 4.105.Voor controle en brandveiligheid zijn langs dakranden en dakdoorbrekingen (lichtkoepels en dergelijke) stroken grind, breed minstens 500 mm, of betontegels aan te bevelen, figuur 4.106-1 en 4.106-3. Bij dakranden verhogen deze ballaststroken tevens de windvastheid (zie ook paragraaf 4.5.5).

����

����Figuur 4.105 Gecombineerde dakdoorvoeren

Ter plaatse van hoger opgaande gevels en derge-lijke is er meer toevloed van neerstromend regen-water, waardoor de vegetatielaag ter plaatse modderiger wordt, hetgeen de plantengroei niet bevordert. Voor verbetering van de drainage kan ter plaatse van de hoger opgaande gevels een strook grind, breed 50 cm worden aangebracht, figuur 4.106-2. Ook kan een speciale draingoot worden geplaatst die rechtstreeks loost op de drainagelaag, figuur 4.107. Deze voorzieningen verminderen ook het vuil worden van de onder-kant van de gevel door opspattend regenwater.

���������������

������������������

������

���������

��������

������

���������

��������������

�����������������������

����������

Figuur 4.106 Aansluitingen

06950432_boek.indb 261 16-02-2006 11:40:40

262

Bij deuren die toegang geven tot de daktuin moet zeker een dergelijke drain worden ge-plaatst.

���������������������

Bij slagregens valt langs de gevel meer regen-water dan men denkt. Door de toepassing van een gevelrooster dat rechtstreeks op de drainagelaag afwatert, wordt deze overmaat aan water snel afgevoerd.

Figuur 4.107 Aansluiting met draingoot

Windgevoelige objectenOp dakterrassen en daktuinen bestaat er be-hoefte aan beschaduwing. Pergola’s en trellies kunnen worden gefundeerd op betonvoeten die door het profiel een goede hechting krijgen op de drainageplaten, figuur 4.108-1.Bomen moeten vanwege de windaanval een luchtige kroon hebben. Bomen kunnen wor-den verankerd aan een bouwstaalnet dat in de vegetatielaag is opgenomen, figuur 4.108-2.

SpeelplaatsenKinderspeelplaatsen kunnen op een dakterras worden aangelegd. Speeltoestellen kunnen op de hiervoor beschreven wijze worden gefun-deerd. Eventuele zandbakken moeten ter voor-koming van beschadiging van het drainage-systeem worden voorzien van een laag beton of betontegels, figuur 4.108-3.

SiervijversZelfs siervijvers kunnen in het dakpakket van een daktuin worden opgenomen, figuur 4.109. Een vijver met vissen behoort wel tot de onmogelijk-heden, omdat deze plaatselijk een diepte van minstens 800 mm moet hebben voor het over-

winteren van de vissen en dergelijke. Belangrijk detail hierbij is dat de drainagelaag onder de vijver wordt doorgezet.

4.5.3 Hellende dakenOp flauw hellende daken kunnen ook vegetatie-daken met extensieve begroeiing worden aan-gebracht. De opbouw is gelijk aan de opbouw voor de extensieve begroeiing van een platdak,

Figuur 4.108 Bijzondere voorzieningen

�����������

�����������

�����������

����������

��������������������

�������������������������

06950432_boek.indb 262 16-02-2006 11:40:43

4 PLATTE DAKEN 263

met wortelbestendige folie, beschermlaag en drainagelaag. De profilering van de drainagelaag voorkomt het afschuiven van de substraatlaag. Bij een helling groter dan 20° moeten extra maatregelen worden getroffen om dit afschuiven tegen te gaan. Dit kan door middel van geïm-pregneerde balkjes of rondhout dat stevig aan de dakconstructie moet worden bevestigd, figuur 4.110, en wel:

• van 20–25°: h.o.h. maximaal 10 m;

• van 25–30°: h.o.h. maximaal 8 m.

▶▶ Begroeide hellende daken worden ook

besproken in hoofdstuk 3, paragraaf 3.12

4.5.4 BestratingenBestratingen kunnen in principe op twee manie-ren worden aangebracht:1 met drukverdelende tussenlaag op de dak-bedekking;2 op een zandbed, meestal als onderdeel van een daktuin.

1 Verharding op drukverdelende laagPaden, terrassen en rijverhardingen kunnen op een beschermende en drukverdelende laag wor-den gelegd. Deze laag geeft voldoende mogelijk-heid voor de afwatering. Bij rijverharding wordt de drukverdelende laag op een scheidingsfolie gelegd. Deze laag geeft een goede demping van de remkrachten naar de dakbedekking. Beton-tegels voor voetpaden moeten ten minste 50 mm dik zijn, voor rijverkeer ten minste 80 mm. De betontegels kunnen het best wor-den gelegd op tegeldragers waardoor ze vlakker

Figuur 4.110 Extensieve begroeiing op flauw hellend dak

����������������������

�������������

������������

����������

�������������������

����������������������������

������������������������

�����������

�������������������������������������

����������������

Figuur 4.109 Siervijver

�����������

Belangrijk is de dubbele waterkering:1 dakbedekking;2 vijverfolie;gescheiden door drainage.

06950432_boek.indb 263 16-02-2006 11:40:45

264

komen te liggen en tussen de tegels een naad openblijft ten behoeve van de afwatering, figuur 4.111. Vooral de rijverharding moet worden voorzien van een goede kantopsluiting.

����������

Figuur 4.111 Tegeldragers

2 Verharding op zandbedTerrasverhardingen en paden kunnen goed worden gecombineerd met groendaken. De beschermlaag en drainageplaten kunnen worden doorgelegd. In plaats van substraat wordt op het filtervlies een laag straatzand of fijn split aan-gebracht waarop de sierbestrating kan worden aangebracht. De kantopsluitingen kunnen be-staan uit betonbanden of hout.Voor rijstroken en parkeerplaatsen wordt op de drainageplaat als bekisting een gewapend-betonplaat aangebracht. Hierop komt weer het zand- of splitbed waarop de sierbestrating met parkeervakindeling wordt gelegd. Vanwege remkrachten, draaien en dergelijke moet de rij-bestrating goed worden opgesloten door beton-banden. Deze kunnen op de betonplaat worden vastgelegd, figuur 4.112.

Vooral bij de combinatie daktuin/parkeerdak bestaat de behoefte om het parkeergedeelte een minder steenachtig uiterlijk te geven. De rij-stroken worden dan bestraat en de parkeervak-ken c.q. parkeerstroken worden voorzien van een

zogenoemde groenbestrating. Veelal wordt deze groenbestrating uitgevoerd met graskeien, be-tontegels met nokken en openingen waartussen grond met graszaad wordt aangebracht, figuur 4.113. Omdat het profiel van deze graskeien niet zo prettig beloopbaar is, worden deze keien wel ‘op hun kop’, dat wil zeggen met de vlakke on-derkant naar boven, gelegd.

Figuur 4.113 Aanvalsweg van graskeien op dak parkeer-

garage

Een veel groter percentage ‘groen’ geven de grasraatplaten. Dit zijn roosterachtige platen (met rechthoekige of zeshoekige openingen) van recyclebaar polyethyleen, dik 50 mm, die bij het leggen in elkaar worden gehaakt, figuur 4.114. Deze platen, met een veel groter oppervlak aan open ruimten, worden op het zandbed gelegd en opgevuld met een mengsel van fijn gebroken grind, humusrijke grond en graszaad.Men moet het gras wel enige tijd gunnen om aan te slaan en zich tot een dichte grasmat te

Figuur 4.112 Rijstrook op daktuin

�����������

Figuur 4.114 Groenverharding met grasraatplaten

06950432_boek.indb 264 16-02-2006 11:40:48

4 PLATTE DAKEN 265

zetten. Vaak worden deze ‘groene’ parkeervak-ken veel te snel in gebruik genomen.

Ondergrondse parkeergarages bij grote gebou-wen worden ten behoeve van een vriendelijker aanzicht vaak voorzien van een groendak.Om de hoge gebouwen moet een aanvalsweg voor de brandweer worden aangelegd ten be-hoeve van de voertuigen voor de beredding en het blussen. Deze aanvalswegen op het groen-dak kunnen als de hiervoor omschreven groen-bestrating worden uitgevoerd.

4.5.5 Windgevoeligheid groendakenZoals in paragraaf 4.1.2 Windbelasting beschre-ven, moet een platdak in de randzones een extreme (opwaartse) belasting kunnen door-staan. In het berekeningsvoorbeeld was dat voor de hoekzone c 4,435 kN/m2 en voor de randzone r 3,763 kN/m2. Deze opwaartse kracht moet worden gecompenseerd door het gewicht van het begroeide dak. In het geval van ons rekenvoorbeeld zou op de hoeken een massa nodig zijn van ten minste 443,5 kg/m2, terwijl de massa van een dak met extensieve begroeiing tussen de 75 en 150 kg/m2 bedraagt. Dit is eens te meer een argument om langs de dakranden een ballastlaag aan te brengen. Toch is voor ons rekenvoorbeeld de (opwaartse) belasting in de tussenzone t nog altijd 2,419 kN/m2; dit vraagt een compenserende massa van 242 kN/m2. Wordt de berekeningsmethode van NEN 6702 (zie paragraaf 4.1.2) ook ten aanzien van een groendak toegepast, dan zou de conclusie zijn dat bij extreme storm een groendak geheel of gedeeltelijk zou kunnen afwaaien.

De praktijk leert echter anders. In NEN 6702 wordt (nog) geen rekening gehouden met de drukvereffening (drukvereffeningscoëfficiënt ceq = 1). Uit beproeving is gebleken dat het poriëngehalte van de substraatlaag en vooral de ‘spouwwerking’ van de drainagelaag een zeer goede en snelle drukvereffening teweegbrengt en dat voor het groene dak met een druk-vereffeningscoëfficiënt ceq van 0,3 of zelfs 0,125 zou kunnen worden gerekend. Door zuiging van windfluctuaties bij een extreem zware storm zou een groendak dus niet afwaaien. De juiste te hanteren waarde van de drukvereffenings-

coëfficiënt ceq voor groendaken moet dus nog door uitgebreide proeven nader worden vastge-steld.

4.5.6 VeiligheidZoals al eerder gesteld moet bij het ontwerpen van groendaken terdege rekening worden ge-houden met het onderhoud. Voorzieningen moeten worden getroffen voor de aanvoer of de opslag van tuinonderhoudsmaterieel en tuin-gereedschap en op de afvoer van maai- en tuin-afval. Maar bovenal moet worden gewaakt voor de veiligheid van het personeel dat bij de aanleg en het onderhoud van begroeide daken is be-trokken. Bij platte daken moet worden gezorgd voor de in paragraaf 4.6 Veilig werken op platte daken besproken dakrandbeveiliging en voor doorvalbeveiliging van lichtkoepels. Op hellende daken kan een staalkabel door bevestigingsogen worden aangebracht waaraan het personeel zich met een lifeline kan zekeren.

ConclusieDe aanleg van groendaken vraagt al in het ontwerpstadium een goed overleg tussen de architect, de ontwerper van de draagconstructie en de tuinarchitect. In de uitvoeringsfase is tevens een goede afstemming tussen het dakdekkersbedrijf en het hoveniersbedrijf nodig. Bij een zorgvuldig ontwerp en deskundige aanleg geeft het groendak een goede bijdrage aan de diverse aspecten van het Duurzaam Bouwen.

4.6 Veilig werken op platte daken

4.6.1 Voorkomen van valgevaarDaken zijn riskante werkplekken. Dit geldt niet alleen bij nieuwbouw, maar ook bij onderhoud, renovatie en sloop. De kans op ongevallen bij het werken aan en op daken wordt vergroot door het grote aantal betrokken bedrijven. Niet alleen hoofd- en onderaannemers zijn bij de bouw betrokken. Op het dak is vaak ook de dakopbouw voor de liftinstallatie, de klimaat-installatie, de gevelreinigingsinstallatie, allerlei re-clame-uitingen, enzovoort geplaatst. Het nemen van veiligheidsmaatregelen per bedrijf is geen goede zaak. Beter is het om collectieve maatre-

06950432_boek.indb 265 16-02-2006 11:40:49

266

gelen te nemen die vanaf het begin van de werk-zaamheden tot het eind daarvan gehandhaafd blijven.

Bij calamiteiten, zoals plotselinge storingen of lekkages, komen werknemers in vaak zeer slechte weersomstandigheden in een voor hen

onbekende werksituatie terecht. Het verhelpen van deze calamiteiten heeft vaak grote haast, waardoor geen tijd wordt genomen afdoende veiligheidsmaatregelen te nemen.Tijdens de werkzaamheden moeten dus veilig-heidsmaatregelen worden genomen.

Figuur 4.115 Voorzieningen bij valgevaar volgens het Arbobesluit

Beleidsregel 3.16 Voorzieningen bij valgevaarGrondslag: Arbobesluit artikel 3.16, eerste en tweede lid.De voor de dakbedekkingsbranche relevante onderdelen van deze Arbobeleidsregel zijn:1 Het tegengaan van valgevaar bij het verrichten van arbeid door het aanbrengen van doelmatige hekwerken,

leuningen en dergelijke (de zogenoemde randbeveiliging) als bedoeld in artikel 3.16, eerste lid Arbeidsom-standighedenbesluit is in ieder geval noodzakelijk indien het valgevaar 2,5 m of meer is, indien de arbeid wordt verricht op statische arbeidsplaatsen en bij ieder valgevaar indien arbeid wordt verricht op arbeids-plaatsen, die daarbij in beweging zijn of kunnen komen.

4 Indien het valgevaar vanaf statische constructies gepaard gaat met risicoverhogende omstandigheden (zoals het gevaar te vallen op of langs uitstekende delen, de aanwezigheid van verkeer en het vallen in water), dan wordt de randbeveiliging ook aangebracht bij geringer valgevaar, afhankelijk van de toename van het risico.

5 Ter bepaling van het optredende valgevaar wordt bij schuine werkvlakken uitgegaan van het hoogste punt dat kan worden betreden.

6 Hekwerken c.q. randbeveiligingen worden als doelmatig aangemerkt indien: a ten aanzien van de constructie: 1e zij aan de bovenzijde zijn voorzien van een stevige leuning op ten minste 1,0 m boven het werkvlak; 2e zij bij open constructies aan de onderzijde aansluitend op het werkvlak zijn voorzien van een kantplank

van 15 cm hoog; indien uitsteeksels het aansluiten verhinderen, is hierop enige afwijking (15 cm) toege- staan, mits in overeenstemming met het gestelde in artikel 3.17 maatregelen zijn genomen die voor- komen, dat personen kunnen worden getroffen door voorwerpen, die door de aldus ontstane

opening(en) vallen of rollen en 3e in openingen zodanig beperkt blijven, dat een kubus met zijden van 47 cm de opening niet kan passeren. b ten aanzien van de sterkte:

1e zij niet bezwijken bij een op de meest ongunstige plaats aangebrachte neerwaartse belasting van 1,25 kN en de leuning daarbij niet verder doorbuigt dan 5,0 cm;

2e zij zijdelings niet meer dan 3,5 cm doorbuigen en niet worden verplaatst bij een horizontale belasting van 0,3 kN en

3e zij in functie blijven (niet uit een aanwezige bevestiging worden getild) bij een opwaarts gerichte belas- ting van 0,3 kN.

7 Hekwerken c.q. randbeveiligingen kunnen achterwege blijven, indien de arbeid op meer dan 4,0 m afstand van de rand van het werkvlak wordt uitgevoerd en de arbeidszone alsmede de weg daar naartoe duidelijk is gemarkeerd. Indien de arbeidszone en de weg daar naartoe tevens zijn afgezet, kan deze afstand tot 2,0 m worden beperkt.

8 Werkvloeren zijn altijd gesloten of dicht gelegd. Voor afwateringsdoeleinden en dergelijke zijn geringe ope-ningen toegestaan die door een kubus met zijden 8 cm niet kunnen worden gepasseerd.

9 Onder ‘het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat’ wordt ook verstaan het zich begeven naar de arbeidsplaats. Doelmatige voorzieningen hiervoor kunnen ladders zijn, mits deze bij klimhoogten van 10 m of meer op maximale afstanden van 7,50 m zijn onderbroken door rustbordessen.

Ladders steken ten minste 1 meter uit boven de gewenste sta- of overstaphoogte. Op het te betreden vlak is aan weerszijden van de toegang randbeveiliging aangebracht over een [etc.]

06950432_boek.indb 266 16-02-2006 11:40:50

4 PLATTE DAKEN 267

Voor de uitvoering en de handhaving van de normen uit het Arbobesluit zijn beleidsregels opgesteld. Een beleidsregel geeft aan op welke manier het vereiste beschermingsniveau kan worden bereikt. Het staat de werkgevers echter vrij dit op een andere manier te doen, als het gestelde beschermingsniveau maar aantoonbaar wordt bereikt.In beleidsregel 3.16 Voorzieningen bij valgevaar wordt aangegeven op welke wijze aan het prestatieconcept van het Arbobesluit kan worden voldaan, figuur 4.115.

Het is natuurlijk nog beter om in het ontwerp permanente veiligheidsvoorzieningen op te ne-men. In de uitgave Veilig ontwerpen binnen het Arbobesluit, deel 1 Oplossingen voor daken van de SBR worden aanbevelingen gedaan betreffende:1 voorzieningen bij dakranden;2 daklichten en dakdoorvoeren;3 dakopbouwen;4 vluchtwegen.

1 Voorzieningen bij dakrandenBij het werken aan dakranden en bij het leggen van dakplaten, isolatie en het aanbrengen van de dakbedekking wordt vaak geen randbeveiliging aangebracht. De dakrandopstanden zijn zelden hoog genoeg om als beveiliging tegen vallen te kunnen dienen.Bij het aanbrengen en het onderhouden van dakbedekkingen worden daarom tijdelijke hekwerken met ballast langs de dakranden ge-plaatst. De vrije dakstrook hiervoor moet minstens 3 m zijn. Daar dient bij het projecteren van dak-opbouwen en dergelijke rekening mee te wor-den gehouden.

Aanbevolen wordt:

• ontwerp de dakrandopstanden zodanig dat zij een permanente beveiliging tegen diep vallen vormen, de hoogte moet daartoe minstens 1 m zijn, figuur 4.116;

• ontwerp een randbeveiliging die tijdens de ruwbouw van de dakvloer kan worden aan-gebracht en in de definitieve dakrandopstand wordt verwerkt zodanig dat de mogelijkheid wordt geboden voor het aanbrengen van een

(eventueel tijdelijk) hekwerk, figuur 4.117 en 4.118;

• breng een inklapbare randbeveiliging aan. Het aanzicht van een permanente randbeveili-ging kan ongewenst zijn. Het bij onderhouds- en herstelwerkzaamheden steeds weer opnieuw aanvoeren van een tijdelijk hekwerk is tijdrovend en kostbaar en de kans bestaat dat door het aan-voeren van die hekwerken schade wordt veroor-zaakt. Een inklapbare randbeveiliging kan deze bezwaren wegnemen, figuur 4.119;

• breng op het dak langs de randen rails of be-vestigingspunten aan voor vanglijnen.

2 Daklichten en dakdoorvoerenSparingen voor daklichten en dakdoorvoeren geven groot gevaar voor diep vallen. Tijdelijke hekwerken om de sparingen moeten bij het aanbrengen van de dakbedekking en de dak-lichtafwerking worden verwijderd, waardoor juist

Figuur 4.116 Hoge borstwering als permanente beveiliging

Bron: SBR-publicatie ‘Veilig Ontwerpen binnen het Bouwbesluit’

����

���������������������������������

�����

�����������

��������������������������������������

�������������������

������������������������

������������

�����������������������

�����������

�����������

06950432_boek.indb 267 16-02-2006 11:40:50

268

gevaar voor de dakdekkers optreedt. Ook tijdens onderhoud en renovatie is het gevaar om door daklichten te vallen erg groot. De wat grotere lichtkoepels zijn niet zo sterk uitgevoerd dat ze de valbelasting van een persoon kunnen op-nemen. Aanbevolen wordt een sparingsomran-ding met permanente valbeveiliging aan te bren-gen zoals in paragraaf 4.4 is beschreven, figuur 4.120.

3 DakopbouwenOp veel daken bevinden zich dakopbouwen voor lift- of klimaatinstallaties. De daken hiervan zijn meestal te klein om veilig op te kunnen werken. Dakopbouwen hoger dan 2,5 m moeten bij voorkeur verder dan 4 m van de dakrand staan.Op daken worden diverse installaties geplaatst,

zoals voor ventilatie, luchtbehandelingen en ge-velreinigingsinstallaties. Deze installaties hebben regelmatig onderhoud nodig.Als de looproute naar deze installaties zich meer dan 4 m van de dakrand bevindt, moet deze worden gemarkeerd. Als de looproute zich tus-sen 2 en 4 m van de dakrand bevindt, moet deze worden afgezet. Als de looproute zich op min-der dan 2 m van de dakrand bevindt, moeten hekwerken of randbeveiligingen worden aange-bracht.Het is aan te bevelen de installaties zo veel mo-gelijk te groeperen. Hierdoor hoeft er minder over het dak te worden gelopen en kunnen ook de veiligheidsvoorzieningen worden geconcen-treerd.

Figuur 4.117 Lage borstwering met tijdelijke baluster

Bron: SBR-publicatie ‘Veilig Ontwerpen binnen het Bouwbesluit’

Figuur 4.118 Tijdelijke baluster op staaldak

Bron: SBR-publicatie ‘Veilig Ontwerpen binnen het Bouwbesluit

����

�������������������

��������������

�����������

��������������������

����������������

�������������������������

��������������������������������������

��������������������������

������������

�����������������������

�������������������

�����

�����������

����

���

���

��

��������������������

��������

��������������������������

����������������

�����������������������������������

�������������������������

��������

����������������������

���

�����������

����������������������������

06950432_boek.indb 268 16-02-2006 11:40:51

4 PLATTE DAKEN 269

4 VluchtwegenDoor het werken met brandbare materialen en verhitting is bij werken op het dak brandgevaar aanwezig. Als de toegang tot het dak door brand wordt geblokkeerd, is soms geen vluchtweg meer over. Afhankelijk van de afmetingen van het dak moet een tweede vluchtweg aanwezig zijn:

• trek, indien aanwezig, twee trappenhuizen door tot bovendaks;

• breng een dakluik met klimijzers aan op een plaats waarvandaan verder kan worden gevlucht; of

• zorg dat een lager gelegen vluchtweg, zoals een galerij, via een kooiladder bereikbaar is.

▶▶ Kooiladders worden besproken in deel 4B

Gevels, hoofdstuk 13

4.6.2 Afvoer van afvalVooral bij renovatie en herstel van dakbedek-kingen en dakbedekkingsconstructies krijgen we te maken met het stortverbod bouw- en sloop-afval. Maar ook het afval dat ontstaat bij nieuw dakbedekkingswerk door passnijden van de dakrollen, isolatie en dergelijke vraagt de nodige aandacht.

Hiervoor is de Regeling niet herbruikbaar bouw- en sloopafval belangrijk. Tot 1 januari 1997 mocht een container afval worden gestort als er meer dan 90 gewichtsprocenten grind (mits verontrei-nigd met bijvoorbeeld teermastiek en niet reinig-baar) en/of dakleer in zat. Onder dakleer verstaat de overheid zowel bitumineus als teermastiek afval. Vanaf 1 januari 1997 mag het verbrand-bare deel (het dakleer) ook niet meer worden gestort.

4.6.2.a PreventieAllereerst bepaalt het ontwerp van een dak of er veel moet worden gesneden en gelijmd. Veel afval kan worden voorkomen door vooraf goed af te meten hoeveel materiaal echt nodig is. Im-mers, dat wat overblijft gaat in de container.Een ander voorbeeld vormen de kitspuiten. Door

Figuur 4.119 Inklapbare dakrandbeveiliging

Bron: SBR-publicatie ‘Veilig Ontwerpen binnen het Bouwbesluit’

�����������

����

���

���

��

����������������

�����������

��������������������

����������������

�������������������

��������������������������������������

����������������

������������������

���������������������������������

���

��������������������

Figuur 4.120 Lichtkoepel met doorvalbeveiliging

Bron: SBR-publicatie ‘Veilig Ontwerpen binnen het Bouwbesluit’

������������������������������������

���������������������������

�������������������

��������������

��������������������

������������������

���

���

���

�����������

06950432_boek.indb 269 16-02-2006 11:40:53

270

kitspuiten helemaal leeg te maken wordt mate-riaal bespaard en afval voorkomen. Overigens, veel kitgebruik duidt doorgaans op onvoldoende detaillering van het werk. Veel kan worden voor-komen.Bij ieder werk zijn er wel een aantal lastige hoe-ken en details. Wanneer de stukken die overblij-ven worden bewaard, kunnen die prima worden gebruikt voor deze details. Door dit directe hergebruik wordt voorkomen dat er weer een nieuwe rol moet worden aangesproken.

Ongesorteerd afval kan alleen maar tegen hoge tarieven worden gestort of verbrand. Het is aan te bevelen afval te scheiden. Dit werkt sterk kostenbesparend en maakt hergebruik van materialen mogelijk.

4.6.2.b Chemisch afvalChemisch afval kost niet alleen veel bij afvoer, maar juist ook bij stort en verbranding. Het ont-staan van dit afval moet zoveel mogelijk worden beperkt. De afvoer en verwerking dienen goed geregeld te zijn.

Klein Chemisch AfvalSpeciaal voor deze kleine hoeveelheden chemisch afval (KCA = Klein Chemisch Afval) heeft de rijksoverheid een landelijk inzamel-systeem opgezet. In dit systeem is voor iedere regio één bedrijf aangewezen die de plicht heeft binnen een maand KCA op te komen halen, waaraan wel kosten zijn verbonden.

Geraadpleegde en aanbevolen literatuur

1 BDA Dakboekje 2005, uitgave BDA Dakadvies B.V.2 Geballaste dakbedekkingssystemen – herziene rekenmethode, SBR-publicatie 465. SBR, Rotterdam.3 Handboek Daken, Sdu Uitgevers Hoofdstuk A 4200 – Dakconstructies Hoofdstuk A 6000 – Bouwfysica Hoofdstuk A 7200 – Waterbelasting afvoer van water Hoofdstuk A 7300 – Windbelasting

4 RS 1990 Reken- en beproevingsmethoden sand-wich-panelen, Bouwen met Staal, Zoetermeer.5 Veilig ontwerpen binnen het Arbobesluit, deel 1 Oplossingen voor daken, SBR, Rotterdam.6 Veilig ontwerpen binnen het Bouwbesluit, SBR, Rotterdam.

NormenBRL 0102 Dakconstructies met gewapende cellen-beton dakplaten, bijlage 1.BRL 1309 Thermische isolatie voor platte of hellende daken op een onderconstructie in combi-natie met een gesloten dakbedekkingssysteem.BRL 1311–1314 Bijzondere bepalingen.BRL 1315 Algemene bepalingen.NEN 1068 Thermische isolatie van gebouwen – Rekenmethoden.NEN 3215 Binnenriolering – Eisen en bepalings-methoden.NEN 6063 Bepaling van het brandgevaarlijk zijn van daken.NEN 6700 Technische grondslagen voor bouw-constructies – TGB 1990 – Algemene basiseisen.NEN 6702 Technische grondslagen voor bouw-constructies – TGB 1990 – Belastingen en vervor-mingen.NEN 6707 Bevestiging van dakbedekkingen – Eisen en bepalingsmethoden.NEN 6720 TGB 1990 – Voorschriften Beton – Constructieve eisen en rekenmethoden (VBC 1995).NEN 6773 Staalconstructies – TGB 1990 – Basis-eisen, basisrekenregels en beproevingen voor overwegend statisch belaste dunwandige koud-gevormde stalen profielen en geprofileerde platen.NEN-EN 10147 Continu-dompelverzinkte band en plaat van staal voor constructiedoeleinden.NTR 3216 Binnenriolering – Richtlijnen voor ont-werp en uitvoering.NPR 6708 Bevestiging van dakbedekkingen – Richtlijnen.prEN 13948:2000-10 Flexible sheets for water-proofing – Bitumen, plastic and rubber sheets for roof waterproofing – Determination of resistance to root penetration.

06950432_boek.indb 270 16-02-2006 11:40:53

5Grote glasoverkapte ruimtening. M.W.R. Salden

Grote glasoverkapte ruimten (GGR’s) zijn in Nederland beter bekend

onder de naam atrium, serre, passage of wintertuin. Een GGR bestaat

meestal uit de combinatie van een glasgevel en een glasdak. Een GGR

kan worden gebruikt als verkeersruimte of in een combinatie van ver-

keers- en verblijfsruimte.

06950432_boek.indb 271 16-02-2006 11:40:54

272

Inleiding

Een ruimte wordt gezien als een GGR als deze de volgende specifieke kenmerken bezit:1 ruimte is ten minste drie bouwlagen hoog en het vloeroppervlak is minimaal 10 × 15 m;2 ruimte is met glas of ander lichtdoorlatend materiaal overkapt.

GGR’s zijn bekend onder de volgende namen, figuur 5.1:

• atrium: volledig door gebouw omsloten GGR;

• serre: GGR voorzien van een of meerdere glas-gevels;

• passage: GGR met langgerekte vorm.

5.1 Algemene prestatie-eisen

Voor de gevels en het dak van GGR’s gelden de-zelfde eisen als voor traditionele gevels en daken. Er moet worden voldaan aan minimale presta-tie-eisen, zoals genoemd in het Bouwbesluit ten aanzien van veiligheid, gezondheid, bruikbaar-heid en energiezuinigheid, zie ook hoofdstuk 1.De GGR kan niet op zichzelf staand worden beoordeeld, maar moet samen met de aangren-zende bouwdelen integraal worden benaderd.De gevel en het dak kunnen schuin worden aangebracht, figuur 5.2. Er ontstaat dan echter spraakverwarring: is schuin geplaatst glas nu een glasgevel of een glasdak?

De definitie van een schuine glasgevel is: een achterover hellende beglaasde scheidingscon-structie met een hoek ten opzichte van het hori-zontale vlak van 5° tot en met 80°.Bij een hoek tussen 5° en 30° wordt er vaak ge-sproken van een glasdak. Een glasdak wordt per definitie als niet beloopbaar beschouwd, waar-door de toegankelijkheid beperkt is.

�����������

�����������

����������

��������

���������

Figuur 5.1 Vormen van GGR’s

�����������

�����������

����������

��������

���������

�����������

�����������

����������

��������

���������

06950432_boek.indb 272 16-02-2006 11:40:54

5 GROTE GLASOVERKAPTE RUIMTEN 273

2 veranderlijke belastingen: windbelasting en belastingen door regenwater en sneeuw;3 bijzondere belastingen: brand- en stoot-belasting.

Omdat glasdaken als niet beloopbaar worden beschouwd (er moet duidelijk zijn dat er zich onder het dakvlak geen dragende constructie bevindt), hoeft men geen rekening te houden met de volgende belastingen:

• stootbelasting;

• lijn- en puntlast.

Als vuistregel wordt in de praktijk geen rekening gehouden met sneeuwbelasting als de hoek ten opzichte van het horizontale vlak groter dan 60° is.Op een schuin glasvlak kan worden uitgegaan van de in figuur 5.3 gegeven belastingen.

▶▶ De optredende belastingen worden

uitgebreid besproken in deel 7 Bouwmethodiek,

hoofdstuk 3

������� ����������������� ����������������������������������

��������������

�����������������

Figuur 5.3 Belastingfiguur

De windbelasting wordt beïnvloed door:

• ligging gebouw in Nederland (aan kust of in binnenland). NEN 6702 bevat windstuwdruk-tabellen waarin Nederland in drie windgebieden is onderverdeeld;

• hoogte gebouw;

• gebouwvorm;

• ligging gebouw ten opzichte van omringende bebouwing.

De stijfheid van de constructie (stijlen en regels) die het glas ondersteunt, moet voldoen aan NEN 2608 Vlakglas voor gebouwen – Weerstand tegen windbelasting – Eisen en bepalingsmethode. NEN 2608 geeft regels voor verticaal geplaatst glas (enkelvoudig of isolerend dubbelglas) en gaat dus

��

��

�������

���������

���

���

��������������������

����������Figuur 5.2 Glasgevel en -dak

5.1.1 Specifieke eisen voor GGR’sHet Bouwbesluit stelt minimale prestatie-eisen aan GGR’s. Naast deze eisen kunnen door de opdrachtgever of de gebruiker nog aanvullende eisen worden gesteld. Bij de prestatie-eisen is het van belang eerst vast te stellen of de GGR wordt gezien als een besloten of niet-besloten ruimte. Deze keuze heeft invloed op de eisen die door het Bouwbesluit worden gesteld.Het Bouwbesluit geeft echter geen definitie van een besloten of niet-besloten ruimte. In artikel 2.169 wordt gesteld dat een niet-besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert een zodanige ventilatiemogelijkheid heeft, dat deze ruimte bij brand gedurende langere tijd gebruikt kan worden om te vluchten. Hierbij moet wor-den voldaan aan de volgende voorwaarden:1 stralingsflux niet groter dan 1 kW/m2;2 temperatuur niet hoger dan 45° C;3 zichtlengten niet kleiner dan 100 m.

5.1.2 Veiligheid

Constructieve veiligheidDe sterkte van een bouwconstructie moet vol-gens het Bouwbesluit voldoen aan NEN 6702 Technische grondslagen voor bouwconstructies – TGB 1990 – Belastingen en vervormingen. Deze norm gaat uit van de volgende belastingen:1 permanente belastingen: eigen gewicht;

06950432_boek.indb 273 16-02-2006 11:40:55

274

voorbij aan beglazing onder een helling. Daarom wordt NEN 2608 aangevuld met de ontwerp NEN 2608-2 Vlakglas voor gebouwen – Deel 2: Niet-verti-caal geplaatst glas – Weerstand tegen windbelasting, sneeuw, eigengewicht – Eisen en bepalingsmethode.

GebruiksveiligheidEr moet worden voorkomen dat mensen letsel oplopen door uit de gevel of het dak vallend glas. Het glas kan breken door:◆ montagefouten;◆ thermische spanningen;◆ vallende voorwerpen.

◆ Montagefouten Het glas moet door middel van stel-, steun- en spatieblokjes (zogenaamde beglazingsblokjes) op een correcte manier worden aangebracht om de krachten in het glas op een juiste wijze over te brengen op de stijlen en regels. De blokjes moeten bestand zijn tegen uv-straling, vocht en temperatuurinvloeden. Tevens mag het blokje het glas niet aantasten. De plaatsing is ook van groot belang, figuur 5.4. Het materiaal waarin het glas wordt geplaatst, is hierin ook van belang (staal, aluminium, enzovoort).

����������

�����������

Figuur 5.4 Plaats beglazingsblokjes

Gebruiksveiligheid buiten GGRZonwerende glassoorten worden vaak reflec-terend uitgevoerd. Ze kunnen voor verkeers-deelnemers verblindend werken of hinder opleveren voor mensen die werken in nabij-gelegen gebouwen. De mate van hinder en de kans op verblinding moeten in het ontwerp worden meegenomen.

◆ Thermische spanningenBij voorkeur wordt er gewapend of gelaagd enkel glas of gelaagd dubbel glas toegepast. Er kunnen ook kunststof panelen worden toege-past. Zeker bij het toepassen van sterk zon-werend glas is er een grotere kans op thermische spanningen, met glasbreuk als gevolg. Zon-werend glas absorbeert namelijk een deel van de binnenkomende zonne-energie. Het glasgedeelte waarop de zon schijnt, heeft een sterkere tempe-ratuurstijging dan een koel blijvend, beschaduwd deel. De ruit kan breken door het temperatuur-verschil. Ruiten waarbij de kans op temperatuur-verschillen groot is, kunnen dan ook het beste gehard worden uitgevoerd.

◆ Vallende voorwerpenAls de kans bestaat dat het glas breekt door een vallend voorwerp (denk hierbij aan een gebouw dat hoger doorgaat dan de glaskap en te openen ramen heeft in de gevel), dan moet er gelaagd glas of kunststof worden toegepast.

BrandveiligheidEen constructie moet een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag hebben, moet voldoen aan een vereiste klasse tot brandvoort-planting en rookproductie en mag niet bezwijken. Als een GGR wordt gezien als een niet-besloten ruimte (= buitenruimte), worden er geen eisen gesteld ten aanzien van de brandveiligheid. De vluchtweg door de GGR voert dan namelijk per definitie door de buitenlucht. De binnengevel heeft dan de functie van een buitengevel met dezelfde brandtechnische eisen (weerstand tegen brandoverslag en brandvoortplanting). Ramen en deuren in de binnengevel mogen wor-den geopend.

Als een GGR wordt gezien als een besloten ruimte (= binnenruimte), worden er wel eisen gesteld ten aanzien van de brandveiligheid:

• brand en rook uit aangrenzende ruimten mogen zich niet verspreiden naar GGR;

• GGR moet worden beschouwd als apart brandcompartiment;

• vluchtwegen door GGR kunnen door brand en/of rook geblokkeerd raken (denk aan tweede vluchtweg);

06950432_boek.indb 274 16-02-2006 11:40:56

5 GROTE GLASOVERKAPTE RUIMTEN 275

• in binnengevel mogen geen te openen delen zijn opgenomen, met uitzondering van niet-zelfsluitende voordeuren bij woningen en zelf-sluitende deuren bij utiliteitsbouw.

Belangrijke consequenties bij de toepassing van een GGR zijn:

• kans is groter dat rook, afkomstig van een brandhaard, vluchtwegen op andere verdiepingen blokkeert;

• kans is groter dat door hete rook de brand zich door het gebouw verspreidt;

• kans is groter dat verblijfsruimten op meer dan één verdieping moeten worden ontruimd;

• kans op brandoverslag, vooral bij een pas-sage, door geringe breedte van de passage. Er moeten speciale maatregelen worden getroffen om te voldoen aan de vereiste weerstand tegen brandoverslag en branddoorslag.

Het mogelijke verloop van een brand via een GGR is weergegeven in figuur 5.5. De binnen-gevels van een GGR (de scheiding tussen ge-bouw en GGR) zijn in belangrijke mate bepalend voor de rookverspreiding.

Bij de binnengevels van een GGR kunnen vier soorten gevels worden onderscheiden, figuur 5.6:1 open gevels;2 gesloten gevels, te vergelijken met normale buitengevels;3 gesloten, rookwerende gevels: bij brand in het compartiment achter de gevel kan deze bezwijken;4 gesloten, rook- en brandwerende gevels: ruimten zijn rook- en brandwerend afgesloten van GGR.

�����������������������������������������������

����������

Figuur 5.6 Binnengevels GGR

Aan de hand van NEN 6093 Brandveiligheid van gebouwen – Beoordelingsmethode van rook- en warmteafvoerinstallaties kan de rookbelasting van een GGR worden bepaald. Bij de toepassing van een GGR is het van belang al in een vroeg stadium met Bouw- & Woningtoezicht en de brandweer te overleggen en de uitgangspunten vast te leggen.

Aanvullende technische maatregelen die men kan nemen ten behoeve van de brandveiligheid zijn:◆ rook- en warmteafvoer (RWA);◆ sprinklerinstallatie;◆ brandmeldinstallatie.

����������������������������������������

������������������������������������

������������������������������������������ �����������

���������������������

��

Figuur 5.5 Mogelijk verloop brand in GGR

06950432_boek.indb 275 16-02-2006 11:40:57

276

◆ Rook- en warmteafvoer (RWA)Bij het toepassen van een RWA wordt er rook in een buffer in de nok van de GGR opgevangen en afgevoerd, figuur 5.7. De onderzijde van de buffer moet zich ten minste 2 tot 3 m boven de hoogst aangewezen vluchtroute bevinden.

Gebouwdelen buiten de buffer blijven gevrij-waard van rook. De rook wordt mechanisch of op natuurlijke wijze afgevoerd. In beide geval-len moet verse lucht worden aangevoerd via de buitengevel. In atria (die geen buitengevel heb-ben) wordt lucht via de gevel van aangrenzende bouwdelen aangevoerd. Deze bouwdelen moe-ten hiertoe wel worden ingericht.

◆ SprinklerinstallatieEen sprinklerinstallatie wordt gebruikt om branduitbreiding te voorkomen en de rook-temperatuur te verlagen, figuur 5.8. De doeltref-fendheid van een sprinklerinstallatie is afhankelijk van de vorm en hoogte van de GGR.

▶▶ Sprinklerinstallaties worden behandeld in

deel 6a Installaties - Elektrotechnisch en sanitair,

hoofdstuk 7

◆ BrandmeldinstallatieDe RWA-installatie moet worden aangestuurd door een brandmeldinstallatie, figuur 5.9. Deze signaleert rook en verhoogde temperaturen. Brand kan zo in een vroeg stadium worden ge-signaleerd.

����������������������������������

������������������������������������

Figuur 5.7 Werking rook- en warmteafvoer (RWA)

�������������������

�������������

���

����������

����������������������������

������������������������������������������������ ������������������������������

������������������������������������������������ �����������������

���������

Figuur 5.8 Sprinklerinstallatie

06950432_boek.indb 276 16-02-2006 11:40:58

5 GROTE GLASOVERKAPTE RUIMTEN 277

▶▶ Brandmeldinstallaties worden behandeld

in deel 6a Installaties -Elektrotechnisch en sanitair,

hoofdstuk 4

Toestemming voor het toepassen van de boven-staande maatregelen wordt gekoppeld aan tech-nisch onderhoud en controle van de brandtech-nische installaties. Bij woongebouwen worden de voorzieningen niet toegestaan als er geen beheerder is aan-gesteld.

5.1.3 Gezondheid

Bescherming tegen schadelijke of hinderlijke invloedenDe volgende invloeden worden onderscheiden:◆ geluid van buiten;◆ galm;◆ vocht (van buiten en binnen).

◆ Geluid van buitenDe GGR kan als een buffer tussen het gebouw en de buitenruimte worden gebruikt. Ook hier-bij is het van belang te beslissen of de GGR een besloten of niet-besloten ruimte is. Als de GGR wordt gezien als een besloten ruimte, moeten de

binnengevels voldoen aan de eisen in het Bouw-besluit gesteld aan een uitwendige scheidings-constructie: de karakteristieke geluidwering moet minimaal 20 dB(A) bedragen.Als de GGR wordt gezien als een besloten ruimte, worden er andere eisen gesteld aan de binnengevels: de karakteristieke luchtgeluids-isolatie-index moet bij woningen bij gevels gelegen aan een verblijfsgebied minimaal 0 dB bedragen. De contactgeluidsisolatie-index moet minimaal 5 dB bedragen.

◆ Beperking galmDe gewenste (te behalen) nagalmtijd wordt be-paald door de gebruiksfunctie van de GGR. Als de GGR alleen dient als verkeersruimte, is een langere nagalmtijd acceptabel dan bij een GGR die ook gebruikt wordt als verblijfsruimte. Aan-grenzende ruimten mogen geen hinder onder-vinden van nagalm in de GGR.In een GGR kunnen weinig akoestische voorzie-ningen worden getroffen: alleen de gevels en onderzijden van galerijen lenen zich hiervoor. Losse elementen in de ruimte kunnen ook als akoestische voorzieningen dienen (denk aan meubilair, beplanting of vrij hangende absor-berende elementen, zogenaamde baffels). Voor

Figuur 5.9 Voorbeelden toepassing van rook- en warmteafvoer (RWA)

06950432_boek.indb 277 16-02-2006 11:40:58

278

woongebouwen geldt dat de getalwaarde van de totale geluidsabsorptie (in m2) van een beslo-ten gemeenschappelijke verkeersruimte ten min-ste gelijk moet zijn aan 1

8 van de getalwaarde van de inhoud van de ruimte, uitgedrukt in m3. Deze eis blijkt in de praktijk moeilijk haalbaar. Aan ge-bouwen met een andere gebruiksfunctie worden in het Bouwbesluit geen eisen gesteld.

◆ Wering van vocht (van buiten en binnen)Bij de wering van vocht zijn twee criteria van belang:1 waterdichtheid (van buiten);2 condens (van binnen): oppervlakte-condensatie.

De buitenschil is niet 100% waterdicht te maken. Dat heeft de volgende oorzaken:

• systeem bestaat uit stijlen, regels en glas. De driedimensionale aansluitingen zijn niet 100% waterdicht te maken;

• door winddruk en zuiging ontstaat er een pompeffect op het glas. Het water wordt door capillaire werking naar binnen gedrukt;

• op een schuine gevel is er meer belasting door eigen gewicht en water dan bij een verticaal glasvlak;

• dichtingssysteem veroudert, waardoor er lekkages kunnen optreden. De manier van aan-brengen van het dichtingssysteem is van belang. Er kunnen door applicatiefouten lekkages ont-staan.

De waterdichte kering (lucht- en waterdicht) moet dus niet aan de buitenzijde, maar juist aan de binnenzijde worden aangebracht door middel van verdiepte sponningen in het profiel, figuur 5.10. De buitendichting dient alleen als regenkering. De afmetingen van de sponningen zijn afhankelijk van de hellingshoek, de grootte van het glasoppervlak en de waterdoorlaat van de buitendichting: er moet voldoende water-afvoercapaciteit zijn. In zowel de horizontale als de verticale regels is een verdiepte sponning nodig, figuur 5.17. Via de horizontale regels wordt het water naar de verticale stijlen geleid, figuur 5.10. De onderlinge aansluitingen van stijlen en regels moeten waterdicht zijn.De waterdichtheid kan worden bevorderd door een systeem met een isolator toe te passen: een doorlopende verbinding tussen profiel en klem-lijst.Constructief moet men erop letten dat de stijlen en regels niet doorbuigen in verband met water-ophoping. Tijdens de uitvoering mogen de af-voergoten niet verstopt raken door vuil zodat de waterafvoer wordt belemmerd.

Oppervlaktecondensatie ontstaat als de tempera-tuur van het binnenoppervlak van een uitwen-dige scheidingsconstructie te laag wordt. Dit kan worden voorkomen door geïsoleerde glasroede-profielen toe te passen en goed isolerend glas.

Figuur 5.10 Waterhuishouding Bron: SBR-rapport 332

06950432_boek.indb 278 16-02-2006 11:40:59

5 GROTE GLASOVERKAPTE RUIMTEN 279

Bescherming tegen schadelijke of hinderlijke stoffen (ventilatie)In NEN 1087 Ventilatie van gebouwen – Bepalings-methoden voor nieuwbouw zijn de inrichting van de voorzieningen betreffende de luchtverversing vastgelegd. Een besloten gemeenschappelijke verkeersruimte in een woongebouw heeft een capaciteit nodig van 0,7 dm3/s per m2 vrije vloer-oppervlakte (vloeroppervlakte waarboven zich een vrije hoogte bevindt van ten minste 2,1 m), gemeten over de ten minste vereiste breedte van de ruimte. Toevoer en afvoer moeten recht-streeks van buiten plaatsvinden.

Er zijn verschillende ventilatievormen mogelijk om het teveel aan warmte in de GGR af te voe-ren:

• afvoer zonder relatie tussen GGR en gebouw: de energetische waarde van de GGR wordt in deze ventilatievorm niet benut, figuur 5.11-1;

• toevoer naar gebouw via GGR die als voor-verwarmer fungeert: volgens het Bouwbesluit moeten woningen voor 50% direct met buiten-lucht worden geventileerd en utiliteitsgebouwen voor 100%. Ventileren via de GGR is in het laat-ste geval alleen mogelijk als kan worden aange-toond dat de luchtkwaliteit in de GGR gelijk is aan de luchtkwaliteit buiten, figuur 5.11-2;

• afvoer uit gebouw via GGR: hierbij is er kans op condensvorming aan de binnenzijde van de buitenschil, figuur 5.11-3;

• combinatie GGR en gebouw met warmte-terugwinning: met behulp van een warmte-wisselaar wordt de af te voeren warme binnen-lucht gebruikt om de in te voeren koude buiten-lucht voor te verwarmen, figuur 5.11-4.

Het Bouwbesluit stelt geen eisen aan de tempe-ratuur in een GGR.

DaglichttoetredingAfhankelijk van de functie van de ruimte worden er eisen gesteld aan de daglichttoetreding van ruimten gelegen aan een GGR.Het toepassen van een GGR heeft voor- en na-delen wat betreft de daglichttoetreding. Een voordeel is dat er in de binnengevel grotere glas-openingen kunnen worden aangebracht doordat de GGR als een thermische buffer werkt.Een nadeel is dat de daglichttoetreding tot ruim-ten gelegen aan de GGR wordt belemmerd door de gevel of het dak van de GGR.

De daglichttoetreding tot ruimten gelegen aan een GGR wordt bepaald door:

• type en vorm GGR (medebepalend voor hoe-veelheid glas of kunststof);

• belemmeringen binnen en buiten GGR (andere gebouwen);

• vervuiling binnengevel en buitenschil GGR;

• lichtdoorlatendheid binnengevel en buitenschil;

• afmetingen en vorm raamoppervlak in bin-nengevel;

• afwerking binnengevel;

• afwerking en vorm ruimte en positie ruimte ten opzichte van GGR;

• wel of geen zonwering (beïnvloedt daglicht-toetreding negatief);

• wel of geen sterk lichtabsorberende glas-soorten (laten minder licht door).

Daglicht komt rechtstreeks binnen of via reflec-ties. In een atrium treedt alleen daglicht binnen via het dak. Hoe hoger het gebouw, des te min-der direct daglicht binnentreedt in lager aan het atrium gelegen vertrekken. Zo treedt er bij sommige ruimten alleen daglicht binnen door reflecties via de binnenschil. Het is van belang zo goed mogelijk reflecterend materiaal toe te pas-sen, zowel in de GGR als in de ruimten zelf. Kleur speelt hierbij ook een belangrijke rol.

����������������� ������������������ ���������������

����������������� ������������������������������

Figuur 5.11 Ventilatievormen

06950432_boek.indb 279 16-02-2006 11:41:00

280

Bij vertrekken aan een serre komt via de gevel van de serre meestal voldoende daglicht binnen.

De reflectie is het grootst wanneer het licht lood-recht op een vlak valt, figuur 5.12. In lager-gelegen vertrekken treedt reflectie eerst op via de vloer van de GGR en vervolgens via het plafond van de ruimte zelf. Bij een goede dag-lichttoetreding kan er energie worden bespaard doordat men geen kunstverlichting hoeft te gebruiken. Om te voorkomen dat men verblind wordt door binnenvallend zonlicht, wordt er soms zonwering aan de binnengevel toegepast.

Bij een GGR is ook het uitzicht van belang. Voor de beleving van een ruimte is het belangrijk oog-contact met buiten te hebben, figuur 5.13.

De kwaliteit van het uitzicht wordt bepaald door de volgende factoren:1 ruimtelijk gevoel van ruimte;2 waarnemen wat voor soort weer het buiten is;3 waarnemen van beweging (verkeer, mensen);4 aanwezigheid groenvoorziening.

5.1.4 Energiezuinigheid

Beperking warmteverliesEen GGR dient enerzijds als een thermische buffer voor de ruimten gelegen aan de GGR, anderzijds moet een broeikaseffect worden voor-komen.SenterNovem, Rijksgebouwendienst en SBR hebben onderzoek laten verrichten naar de spe-cifieke eigenschappen van GGR’s en hun samen-hang. De uitkomst hiervan is vastgelegd in het rapport Grote glasoverkapte ruimten.

Bij de vraag in hoeverre een GGR energetisch een bijdrage kan leveren, spelen een aantal belangrijke aspecten mee:

• functie GGR: verkeersruimte, verkeersruimte en gedeeltelijk of geheel verblijfsgebied. Om energetische redenen moet men voorkomen dat de GGR moet worden verwarmd;

• thermische isolatie gebouw. Bij zeer goed geïsoleerde ruimten met een hoge interne warmtelast (bijvoorbeeld een kantoor met veel computers, beeldschermen, verlichting, enzo-voort), draagt een GGR weinig bij aan energie-besparing. De kans bestaat dan zelfs dat er in de zomer moet worden gekoeld (dit kost energie);

• energieverliezen tijdens winter moeten zo beperkt mogelijk blijven;

• energiewinst uit GGR is het grootst gedurende voor- en najaar.

De volgende factoren spelen een rol bij de bijdrage die een GGR kan leveren aan energie-besparing:

• mate van isolatie van binnengevel en buiten-schil: bij een goed geïsoleerde binnengevel is de GGR in de winter koud en in de zomer warm. Warme lucht uit de GGR kan worden gebruikt als voorverwarmer van ventilatielucht. Bij een goed geïsoleerde buitengevel van de GGR behoeft de binnengevel minder isolatie en kan er nog meer gebruik worden gemaakt van de warmte in de GGR;

• verhouding tussen oppervlakte binnengevel en buitenschil;

• luchtstromingen van en naar GGR;

• hoeveelheid zonlicht die kan binnenvallen: het meeste zonlicht valt binnen in op het zuiden georiënteerde GGR’s. De hoeveelheid zonlicht die binnenvalt, hangt af van de zontoetredings-

Figuur 5.12 Daglichttoetreding en reflecties

������ ����������

06950432_boek.indb 280 16-02-2006 11:41:01

5 GROTE GLASOVERKAPTE RUIMTEN 281

Figuur 5.13 Voorbeelden GGR’s (EGM architecten)

Boven: Humanitas Bergwegcomplex Rotterdam; levensloopbestendige woningen

Onder: woningen NIJ Nazareth, Sneek

06950432_boek.indb 281 16-02-2006 11:41:01

282

factor (ZTA) en de warmtedoorgangscoëfficiënt van het glas;

• bouwmassa: werkt als warmtebuffer en voor-komt grote temperatuurswisselingen;

• daglichttoetreding: bij voldoende daglicht wordt er minder gebruikgemaakt van kunst-verlichting. Dit werkt positief door in het totale energieverbruik van een gebouw.

Een gebouw moet voldoen aan een bepaalde energieprestatie die wordt uitgedrukt in de energieprestatiecoëfficiënt (EPC), die betrek-king heeft op het totale energieverbruik voor verwarming, ventilatie, verlichting en koeling. De EPC wordt bepaald volgens NEN 5128 Ener-gieprestatie van woonfuncties en woongebouwen – Bepalingsmethode en NEN 2916 Energieprestatie van utiliteitsgebouwen – Bepalingsmethode. Uit het onderzoek van verschillende GGR’s blijkt dat een GGR alleen een positieve bijdrage aan de EP kan leveren als de GGR als aangrenzende onver-warmde ruimte wordt gezien. Dit bereikt men als:1 GGR geen verblijfsgebieden heeft;2 GGR niet verwarmd hoeft te worden;3 warmteverlies door de binnengevel kleiner is

dan tweemaal het warmteverlies door de bui-tenschil. Dit houdt in dat de GGR thermisch ge-scheiden moet zijn van de rest van het gebouw.

LuchtstromingenLuchtstromingen ontstaan door ventilatie en temperatuurverschillen. Bij koude vlakken ont-staat een neerwaartse luchtstroming (koudeval) en bij warme vlakken een opwaartse. Per type GGR verschillen de luchtstromingen, omdat deze medebepaald worden door de vorm van de GGR. Besproken worden:◆ koudeval;◆ ventilatie.

◆ KoudevalIn de winter worden de luchtstromingen voor-namelijk bepaald door temperatuurverschillen. Bij het dak en de buitengevel van de GGR koelt de lucht af en slaat neer, bij de warmere binnen-gevel stijgt de verwarmde lucht op, figuur 5.14. De koudeval in een atrium neemt af naarmate men verder verwijderd is van het dak. Op de begane grond kan een behoorlijke luchtstroming (tocht) ontstaan. Om koudeval te voorkomen kan er warme lucht langs de buitenschil worden toegevoerd.

Figuur 5.14 Luchtstromingen in serre en atrium

���������

��������

06950432_boek.indb 282 16-02-2006 11:41:02

5 GROTE GLASOVERKAPTE RUIMTEN 283

◆ VentilatieIn de zomer worden luchtstromingen voor-namelijk bepaald door ventilatie. Koudeval treedt nauwelijks op omdat het verschil tussen de binnen- en buitentemperatuur gering is. Vanwege de schoorsteenwerking (warme lucht stijgt op) moet het dak worden voorzien van afvoeropeningen. Lager in de gevel van de GGR kunnen toevoerroosters worden geplaatst. De plaats van deze afvoeropeningen en toevoer-roosters bepaalt de optredende luchtstromin-gen in de GGR.

5.2 Constructie GGR’s

5.2.1 DraagconstructieDe primaire en secundaire draagconstructie kan worden samengesteld uit de volgende materia-len:• hout (gelamineerd);• beton (voorgespannen);• staal (vollewandligger, raatligger, vakwerk-ligger en ruimtevakwerk), figuur 5.15.

Over de primaire en secundaire draagconstructie komt de glasdragende constructie: glasroeden met kunststof beglazing of glas, figuur 5.16. Het aantal glasroeden is afhankelijk van de vorm van de glaskap, de toegepaste soort glas, de over-spanning en de doorbuigingseisen van het glas (NEN 2608).

5.2.2 GlasroedesystemenMeerdere fabrikanten leveren complete glasroe-desystemen. De glasroedeprofielen zijn zelfdra-gend of niet-dragend uitgevoerd. In het laatste geval worden de roeden ondersteund door een draagconstructie, figuur 5.17. De glasroeden zijn standaard opgebouwd uit staal (thermisch ver-zinkt of gemoffeld) of aluminium (onbehandeld, geanodiseerd of gemoffeld). In de profielen zijn verschillende soorten beglazing mogelijk (enkel- of dubbelglas, kunststofpanelen). De profielen kunnen thermisch onderbroken zijn. Er zijn zowel I-vormige, kokervormige als ellipsvormige profie-len mogelijk, figuur 5.17-1 t/m 4. Afhankelijk van het systeem wordt het glas twee- of vierzijdig opgelegd. Er zijn verschillende afdeklijsten mo-gelijk, figuur 5.17-5.

Omdat er bij direct contact tussen aluminium en staal contactcorrosie kan ontstaan, worden roestvast stalen bevestigingsmiddelen toegepast met neopreen afdichtingsringen. De maximale overspanning is afhankelijk van het gekozen systeem. De profielen kunnen een afwaterings-goot hebben. In het glasroedesysteem kunnen verschillende voorzieningen worden opgenomen

�������������������������������

����������������

����������������������

Figuur 5.15 Stalen liggers

Figuur 5.16 Draagconstructie

������� ��������� ����������

06950432_boek.indb 283 16-02-2006 11:41:03

284

(glaslamellen, ventilatievoorzieningen, RWA-units, enzovoort). Sommige fabrikanten leveren ook de glazenwasvoorzieningen (voor zowel bin-nen als buiten).

5.2.3 BeglazingBij de keuze van kunststof of glas als beglazing moeten de voor- en nadelen zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen, figuur 5.18.

Acrylaat en polycarbonaat kanaalplaten zijn niet dampdicht. Vocht kan dus in de kanalen komen. Door de kanalen goed te ventileren kan men het vochtprobleem voorkomen. Een volgend probleem dient zich dan echter aan: de platen zijn statisch en trekken stof aan. De lichttoetreding kan hierdoor verminderen en de kans op erosie neemt toe. De kunststof platen moeten dan ook regelmatig worden gereinigd.

Figuur 5.17 Glasroedesystemen en afdeklijsten

��������������

�����������������

����������������� ��������

���������

���������

����������

������������������������������ ���������������

��������������� �����������������������������

06950432_boek.indb 284 16-02-2006 11:41:04

5 GROTE GLASOVERKAPTE RUIMTEN 285

5.2.4 ZonweringGGR’s kunnen in de winter een bijdrage leveren aan energiebesparing. In de zomer is er vaak behoefte aan koeling. Zonwering heeft hierbij een tweeledige functie: in de zomer wordt de zonwering overdag gebruikt om zoninstraling te voorkomen en in de winter wordt de zonwering na zonsondergang gebruikt om nachtelijke uit-straling te voorkomen.

Het toepassen van zonwering bij schuine gevels is moeilijker dan bij verticale gevels. Men moet erop letten dat de zonwering niet gaat door-zakken of doorhangen. Zonwering kan bij GGR’s zowel binnen als buiten worden aangebracht. Een keuze voor binnen- of buitentoepassing wordt vaak gemaakt op esthetische gronden.De volgende aspecten spelen ook een rol bij de keuze:

• buitenzonwering is het meest effectief om warmte buiten te houden. De luchtlaag tussen de schuine gevel en de zonwering kan worden geventileerd met buitenlucht en de zonne-warmte kan niet direct binnendringen;

• binnenzonwering is minder effectief. De lucht-laag tussen de schuine gevel en de zonwering wordt opgewarmd. Bij voorkeur moet de zon-wering 0,500 m onder de schuine gevel worden

aangebracht, zodat de tussenliggende ruimte goed kan worden geventileerd. Hiertoe worden in de gevel aan de boven- en onderzijde openingen aangebracht voor ventilatie;

• de buitenzonwering moet bestand zijn tegen weersinvloeden en windbelasting;

• de zonwering moet bereikbaar zijn voor onderhoud;

• het doek moet kunnen worden vervangen (dit geldt tevens voor het glas);

• het doek moet kunnen worden schoon-gemaakt (vooral van belang bij buitenzonwe-ring). Dit geldt tevens voor het glas;

• als bij brand de rook via de glaskap moet ont-snappen, moet de zonwering bij rookalarm auto-matisch oprollen (de regeling van de zonwering koppelen aan rookdetectie);

• zonwering kan geïntegreerd worden met andere functies zoals warmte-isolatie, geluids-reductie (beperking nagalmtijd) en verspreiding van het binnenvallende daglicht.

Standaardoplossingen voor zonwering bij een GGR zijn er niet. Er is een grote verscheidenheid aan vormen van GGR’s. De zonwering kan via een automaat met seizoensregeling worden be-stuurd.

Figuur 5.18 Voor- en nadelen glas en kunststof als beglazing

Voordelen Nadelen

Glas • krasvast • zwaar (denk hierbij aan montage en het totale• veroudert niet • eigen gewicht van de constructie)• lange levensduur • minder vormmogelijkheden• nauwelijks verouderings- en verkleurings- • beperkte maximale overspanning• verschijnselen • kans op thermische breuk• uv-bestendig• zeer vlak

Kunststof • meer vormmogelijkheden • minder krasbestendig (daglichttoetreding• licht van gewicht • • neemt af en uitzicht wordt vertroebeld)• grote vrije overspanningen mogelijk • veroudert (kunststof platen zijn tegenwoordig• polycarbonaat is vrijwel onbreekbaar door extrusie te voorzien van een uv-bestendige • coating) • bij kanaalplaten kan er stof en vocht in de kanalen komen

06950432_boek.indb 285 16-02-2006 11:41:04

286

▶▶ Zonweringen voor verticale gevels worden

behandeld in deel 4c Omhulling – gevelopeningen,

hoofdstuk 20

5.2.5 MontageDe montage van een schuine glasgevel is moei-lijker dan de montage van een verticale gevel. Er moet extra aandacht worden besteed aan de veiligheid tijdens de montage, omdat men niet met standaard steigermateriaal kan werken. Bij GGR’s zijn de volgende aspecten aan de orde:

• valongelukken komen zeer veel voor bij het werken aan grote overspanningsconstructies. De montage van staalconstructies moet zoveel mogelijk op de grond plaatsvinden, zodat het aantal handelingen op hoogte wordt beperkt;

• als valbeveiliging kan een net worden toe-gepast. Dit moet 2 m buiten het werkgebied uitsteken;

• bij overspanningsconstructies boven een hoogte van 7 m is het gebruik van ladders, rolsteigers en schaarhoogwerkers niet meer toegestaan. Er moet worden gewerkt met hoog-werkers, steigers of een in een bouwkraan han-gende werkbak.

Ontwerpers moeten volgens het Bouwproces-besluit en de Arbeidsomstandighedenwet tijdens alle fasen van het bouwproces behalve de uitvoe-ring aandacht besteden aan de risico’s van het werken op hoogte. Het Veiligheidsbesluit stelt als ondergrens voor het gebruik van veiligheids-voorzieningen een hoogte van 2,5 m. Deze grens geldt niet alleen voor de uitvoering, maar ook voor werkzaamheden na de oplevering, zoals onderhoud, reiniging en inspectie.In het V&G-plan moeten de risico’s worden benoemd.

5.2.6 OnderhoudEr kan onderscheid worden gemaakt in reinigend en technisch onderhoud.

Reinigend onderhoudSchuine glasgevels raken sneller vervuild dan verticale glasgevels. De grootste vervuiling treedt op bij de horizontale glasroeden, omdat hier water kan blijven staan. Dit verdampt na verloop van tijd en het vuil blijft achter. De GGR (zowel de gevel als het dak) moet dan ook regelmatig

worden schoongemaakt, zowel van binnen als van buiten. Hiervoor moet rekening worden gehouden met de volgende factoren:1 bereikbaarheid;2 type glasdak;3 grootte te onderhouden glasvlak;4 benodigde frequentie schoonmaken.

Hierbij moet worden aangetekend dat een kunst-stof beglazing sneller vervuild raakt dan glas.

GlazenwasinstallatieOm een veiligheidsregime voor het reinigen van gevels vast te stellen is op 1 februari 1999 het Convenant Gevelonderhoud gesloten.

▶▶ Glazenwasvoorzieningen worden besproken

in deel 4b Omhulling - Gevels, hoofdstuk 13

Technisch onderhoudTechnisch onderhoud is nodig om de schuine glasgevel in de benodigde staat te houden waar-door de gevel kan blijven voldoen aan de ge-stelde prestatie-eisen. De gevel moet regelmatig worden geïnspecteerd op de technische staat.

5.3 Voorbeeldproject

Figuur 5.19 t/m figuur 5.25 geven een indruk van het glazen dak boven de ontmoetings-ruimte/wintertuin van de verzorgingsinrichting Crabbehoff te Dordrecht (ontwerp EGM archi-tecten). Figuur 5.19 geeft een gedeeltelijk bovenaanzicht van de opbouw van het glazen dak, dat wordt ondersteund door een staalconstructie. Op de gordingen van de staalconstructie dragen de aluminium langsdragerprofielen uitgevoerd als kokerprofiel, figuur 5.20 en 5.21, waarin de dito dwarsdragerprofielen worden gemonteerd. De dubbele beglazing opgebouwd uit een kunststof Luxgard N52/40 ongeharde buitenplaat, dik 8 mm; een luchtgevulde spouw, dik 12 mm en een binnenruit van gelaagd ongehard glas, dik 8 mm wordt met aluminium klemlijsten en dito afdeklijsten bevestigd. In het dakvlak zijn persluchtbediende lucht/rookafvoerluiken aange-bracht; in de zijgevels zijn luchttoevoerroosters geplaatst.

06950432_boek.indb 286 16-02-2006 11:41:05

5 GROTE GLASOVERKAPTE RUIMTEN 287

Figuur 5.19 Glasdak ontmoetingsruimte/wintertuin verpleeghuis Crabbehoff te Dordrecht (EGM architecten)

��������

���������

����������������������

��� ��

��

���� ����

���� ����������� ����

����

����

����

����

���

����

���

����

���

���

���

���������������������������

06950432_boek.indb 287 16-02-2006 11:41:05

288

�������������������������������

�������������������

�������

����������������������������������

�������������������

�������������

���������

�����������

� �

� �

Figuur 5.20 Details Bron: Brakel Atmos

������������

����������������

�����������������

�����������������

������������ ��

��������������������Figuur 5.21 Profielen Bron: Brakel Atmos

06950432_boek.indb 288 16-02-2006 11:41:06

5 GROTE GLASOVERKAPTE RUIMTEN 289

Figuur 5.22 Buitenaanzicht met glazenwasinstallatie

Figuur 5.23 Knoop

Figuur 5.24 Montage glaspaneel

06950432_boek.indb 289 16-02-2006 11:41:08

290

Figuur 5.22 toont het buitenaanzicht met de glazenwasinstallatie (brugconstructie). Figuur 5.23 is een fotodetail van een knoop waarop duidelijk de stalen draagconstructie met de aluminium langsdrager en dwarsdrager zijn te zien. Figuur 5.24 geeft een beeld van de montage van de glaspanelen en figuur 5.25 laat het interieur van de ruimte zien.

Geraadpleegde en aanbevolen literatuur

1 Grote glasoverkapte ruimten. Novem, Utrecht, 1996.

NormenNEN 1087 Ventilatie van gebouwen – Bepalings-methoden voor nieuwbouw, 2001.NEN 2608 Vlakglas voor gebouwen – Weerstand tegen windbelasting – Eisen en bepalingsmethode, 1997.

NEN 2608-2 Vlakglas voor gebouwen – Deel 2: Niet-verticaal geplaatst glas – Weerstand tegen windbelasting, sneeuw, eigengewicht – Eisen en bepalingsmethode, 2004.NEN 2916 Energieprestatie van utiliteitsgebouwen – Bepalingsmethode, 2004.NEN 5128 Energieprestatie van woonfuncties en woongebouwen – Bepalingsmethode, 2004.NEN 6093 Brandveiligheid van gebouwen – Beoor-delingsmethode van rook- en warmteafvoer-installaties, 1995.NEN 6702 Technische grondslagen voor bouw-constructies – TGB 1990 – Belastingen en vervor-mingen, 2001.

Figuur 5.25 Interieur

06950432_boek.indb 290 16-02-2006 11:41:09

291 REGISTER

Register

AA-blad Kappen 161aardolie 226absolute vochtigheid 44, 46afdekkap, metalen 250afmetingen noodafvoer 184afschot 32, 56afschot, effectief 31afschotisolatiemortel 221afschotisolatieplaten 221afval, chemisch 270afval, ongesorteerd 270afvoerkanalen 119afvoermiddellijn 29afwerkmaterialen 229aluminiumfolie 229aluminiumfolie,

gebitumineerd 247APP 227, 228, 285Arbo-zorgaspecten 8Arbobesluit 266, 267atrium 272attest-met-product-

certificaat 173

Bbalkdrager 75balken 196balklaag 76balkroosters, typen 196ballastlagen 175ballonvorst 101bandgeschuimd materiaal 219bebouwd gebied 2, 8, 113bedrijfsgebouwen 57begin- en eindvorst 106beglazingsblokjes 274begroeid dak 159belasting, geconcentreerde 7belasting, vrije 7belastingen 273belastingen, bijzondere 70belastingen, permanente 70belastingen, veranderlijke 70belastingen op de

onderconstructie 200

belastingsfactor 2, 8belastingsniveau daken 164belasting door personen en/of

goederen 7beloopbaarheid

isolatiematerialen 211beproeving 28beregeningstoestel 28beschieting 204besloten ruimte 273betonnen dakpan 107betonnen

onderconstructies 202betonpan, dakvlakdetail 110betonpan, dakvoetdetail 112betonpan, hulpstukken 112betonpan,

kopgevelaansluitdetail 112betonpan, maatvoering 109betonpan, modulaire

maatvoering 109betonpan, nokdetail 111betontegels 249bevestiger, rekenwaarde 173bevestiging, mechanische 174bevestigingsmethoden 174bevestigingsmiddelen,

primaire 206bevestigingsmiddelen,

secundaire 206bevestigingssystemen

dakbedekkingen 173bezwijkmechanismen 175binnengevels GGR 275binnenruimte 274bitumen, drenkings- 229bitumen, impregneer- 229bitumen, indringingsgetal 226bitumen, modificeren 227bitumen, penetratie- 226bitumen, penetratieproef 227bitumen, schutlaag 227bitumen, verwekingspunt 226bitumencorrosie 240bitumenlei 147, 148bitumenproducten 230bitumen dakbanen 228bitumen dakbedekkingen,

uitvoering 231

bitumen dakbedekkingsmateri-alen 194, 225

bitumen dakbedekkings- materialen, verwerkings- methoden 233

bitumen dakbedekkings- systemen 212

bitumina, hoofdgroepen 225blaasmiddel 219blokschuim 218blokverband 212bokspant 78borstweringen 170bouwafvalpreventie 269Bouwbesluit 61, 181bouwconstructie 71bouwmaterialen,

eigenschappen 50, 196Bouwprocesbesluit arbeids-

omstandighedenwet 286brandcompartiment 38brandfolie 229brandgedrag

isolatiematerialen 217brandgevaarlijkheid van

daken 38brandmeldinstallatie 276brandoverslag 185brandveiligheid 36brandveiligheidseisen 40brandveiligheid GGR 274brandvoortplanting 37, 40brandvoortplantingsklasse 39brandwerendheid met

betrekking tot bezwijken 37brandwerendheid van

daken 39brandwerendheid van

gevels 38breedplaatvloeren 202breukgrind 248BRL 0102 203BRL 1309/01 221BRL 1311 t/m 1314 221BRL 1315/01 221broekstuk 106bruikbaarheid 70buitenruimte 274

06950432_boek.indb 291 16-02-2006 11:41:10

292

Ccacheerlaag 218cellenbeton, dakplaten

van 203cellulair glas 173CEP 241chaperonpan 106chemisch afval 270chipwood platen 205coatingbitumen 229codering bitumen

dakbanen 230codering thermische

isolatie 221compartimenteren 7condensatie 44, 46, 186, 278condensatie, inwendige 42,

50, 187, 215condensatievocht 14, 15constructieplaten 195contactgeluidsisolatie-

index 277CPE 238CSM 239, 241

Ddaglichtfactor 18daglichtfactor, gemiddelde 28daglichtopeningen,

equivalente 18, 28daglicht door het dak 253dak, houten 67dak, koud- 201dak, omgekeerd 29, 33, 201dak, onderconstructie 71dak, traditioneel warm- 201dakbaan, geprofileerde 235dakbanen, bitumen 228dakbanen,

thermoplastische 238dakbedekking, geballaste 177dakbedekking, naakte 33dakbedekking, wortel-

vaste 259dakbedekkingen,

bevestigingssystemen 173dakbedekkingen,

keramische 93

dakbedekkingen, kunststof 237

dakbedekkingen, metalen 134dakbedekkingen, opslag 231dakbedekkingen,

schubvormige 102dakbedekkingen,

single-ply 215dakbedekkings-

constructies 164, 201, 209dakbedekkingsdetails plat dak,

uitvoering 237dakbedekkingsmaterialen 194,

215dakbedekkingsmaterialen,

bitumen 194, 225, 231dakbedekkingssystemen 55,

211dakbedekkingssystemen,

bitumen 212dakbedekkingssystemen,

eenlaags 236dakbedekkingssystemen,

gekleefde 174dakbedekkingssystemen,

rubber en kunststof 214dakbedekkingssystemen platte

daken 235dakbegroeiing, extensieve 257dakbegroeiing, intensieve 258dakbelasting 71dakbeschot 55, 86, 196dakbestrating 194Dakboekje 4dakboorschroeven 224dakbreedte 73, 95dakbreedtefactor,

reductiefactor 178dakbreedte en overstek 96dakconstructie 71dakconstructies,

omgekeerde 29dakdetails platte daken 236dakdoorbrekingen 119dakdoorvoer,

installatietechnische 124dakelementen 196dakelementen platte

daken 207

daken, Arbo-zorgaspecten bij 8

daken, begroeide 256daken, brandgevaarlijkheid

van 38daken, brandveiligheid 36daken, brandwerendheid 39daken, eisen Bouwbesluit

2003 61daken, gebruiksfuncties 54daken, geluidsisolatie van 17daken, indeling 193daken, mechanische eisen 2daken, ontwerpcriteria 67daken, opbouw 55daken, platte 163daken, principeconstructies 13daken, traditionele functies 54daken, veiligheid 161daken, water- en

winddichtheid 28dakgrind 248dakhelling 57, 71, 73dakhuid 55dakisolatie 100dakkapel 127dakkapel, constructie 128daklekkages 16daklengte 73, 96, 109daklichten 18dakliggers 193, 199dakoppervlak 178dakpakket, samenstelling 72dakpan 93dakpan, hulpstukken 99dakpannen, verankering 112dakpanplaat 137dakplaat, bescherming 103dakplaat, kunststof 158dakplaat met minerale wol 88dakplaten 196dakplaten, steenachtige 203dakplaten op basis van

organische materialen 205dakplaten van cellenbeton 203dakplaten van houtbeton 203dakraam 133dakrandbeveiliging 265, 269dakranddelen 6dakranden 170

06950432_boek.indb 292 16-02-2006 11:41:11

293 REGISTER

dakranden plat dak 250dakschild 56, 73dakspanten 193daktrim 250daktuinen 258dakvenster 133dakvlak 56dakvlak, gebruik 164dakvlak, hulpstukken 106, 111dakvlak binnen doorgaande

gevel 104dakvlak gelijk met buitenkant

gevel 105dakvoet 73dakvoetprofiel 103dakvormen 53dakvormen, speciale 106dakzones, berekening 172dak met uilenbord 59dak met wolfseind 59Dak Milieu Analyse 225dambordsgewijze

verankering 116dampdichtheid 247dampdiffusieweerstand 47dampdoorgang 46, 48dampdoorlatende laag,

waterwerend 16dampremmende laag 193,

194, 209, 246, 247dampremming 15, 50, 51dampspanning 47dampspanningstabel 198dampstroom 47, 49damwandgevel 39dauwpunt 44, 46, 98, 187dauwpuntstemperatuur 46debiet 178degradatie 16deklaagbitumen 229deklijst, zinken 250delaminatieweerstand

isolatiematerialen 217diameter hemel-

waterafvoeren 178, 182dichting 24dichtingsfolie 29diffusieweerstandsgetal 50,

194, 195, 196dilatatie 24

dilatatie, horizontale 25dilatatie, verticale 25dilatatievoeg 25dimensiewisselingen 17dimensionering van ramen en

puien 9DIN 4108 15, 20, 21, 50doorbuiging 6, 10, 70doorbuiging, maximaal toe-

laatbare 4doorbuigingstoetsing 9doorvalbeveiliging 255, 265doorvoerpan 99draagconstructie 164, 193dragers 228drenkingsbitumen 229driescharnierspant 83droging 50druipregenwater 36druksterkte

isolatiematerialen 217drukverdeelplaatjes 224drukvereffeningsfactor 2, 8drukvereffeningsfactor ceq 169dubbele maasdekking 148dubbele panhaak 117dubbele welpan 105duurzaamheid 66Duurzaam Bouwen 57, 265dwarskap 58dynamische

vergrotingsfactor 168

EE/VAC 241ECB 238, 240ECB,

verwerkingsrichtlijnen 244eigenschappen

bouwmaterialen 196elasticiteitsmodulus 10elastomeren 214, 238energie, primaire 14energieprestatiecoëfficiënt

(EPC) 14, 282Energieprestatienorm 14, 20energiezuinigheid 71EPB 221EPDM 29, 239, 240

EPDM, verwerkingsrichtlijnen 245

EPN 13, 20EPS 12, 218EPS 20 50exotherme reactie 37extreme stuwdruk 2extreme stuwdruk,

toegelaten 175

Ff-factor 14, 15, 20F-systemen 211factoren voor de

instroming 181felsdak 135, 140, 144, 146felsdakbaan, profileringen

voor 141felsdakplaat 137fenolformaldehyde (PF) 173FPO 241

Gg/g-delen 87geballast dak 247gebied, bebouwd 2gebouw, gesloten 170gebouw, hoog 171gebouw, laag 171gebouw, open 170gebouw, oriëntatie 22gebouw, zwaar 186gebruiksveiligheid GGR 274geconcentreerde belasting 7gecorrigeerde

overgangsweerstanden 14gekleefde dakbedekkings-

systemen 174gelijmd spant 83geluid 26geluid, beperking van 17geluidbelasting 17, 26, 27geluidsisolatie van daken 17geluidsisolatie van gevels 26geluidwering, minimale karak-

teristieke 17, 26geluidwering bij

vliegtuiglawaai 28

06950432_boek.indb 293 16-02-2006 11:41:12

294

gordinglas 75gordingschoen 73gordingsteun 75grasdaken 258grenswaarde van geluid van

buiten komend 17grind, dak- 248grind, korrelmiddellijn 175grindklassen 248groendak,

drainagematten 260groendak, opbouw 258groendak, waterhuishou-

ding 261groendaken 256groendaken, details 261groendaken, veiligheid 265groendaken,

windgevoeligheid 265grote glasoverkapte ruimten,

GGR 271

Hhaakanker 75haakse opstand 249halfsteensverband 224hangdak 61hellende daken, dichtheid 28hellend dak 56, 65hellend pannendak 13hellingklassen 29hemelwater, opvang en

afvoer 54hemelwaterafvoer 29, 178hemelwaterafvoer,

diameter 178, 182hemelwaterafvoer,

ontwerpmiddellijn 179hemelwaterafvoer,

dimensionering 178hemelwaterafvoercapaciteit,

berekening 178hoekkeper 59, 106hoekverdraaiing 31hoekzones 165Hollands spant 78holle dakpan 93houtbeton, dakplaten van 203houten dak 67

houten dak, opbouw 72houten onderconstructies 204houten spant, modern 83houtskeletbouw 19hydrofoberen 34hydrofoberend middel 20

Iimpregneerbitumen 229inbraakveiligheid 36indringingsgetal bitumen 226Industrieel Flexibel en

Demontabel Bouwen 140instroming 181inwendige condensatie 21,

187, 215isolatie, codering

thermische 221isolatie, thermische 185, 210isolatiematerialen 215isolatiematerialen,

anorganische 220isolatiematerialen,

beloopbaarheid 211isolatiematerialen,

eigenschappen 12, 211isolatiematerialen,

organische 218isolatiematerialen,

samenhang 211isolatiematerialen,

thermische 218isolatiematerialen,

verwerking 222isolatiemortel, polystyreen 221isolatieplaten 224isolatieplaten, bevestiging 224isolatieplaten,

bevestigingsmethoden 223isolatieplaten, bevestigings-

patronen voor 224isothermen 15

Jjukkenspant 78

geprofileerde dakbaan 235geprofileerde ondervorst 111geprofileerde plaat 137geschaafde en geploegde

delen 87gesloten systeem 125getuid dak 61gevelelementen 35gevelonderpan 106gevelopeningen,

afsluitbaarheid 36gevelopeningen, dichtheid 35gevelpan 105, 112gevels, brandvoortplantings-

klasse 39gevels, brandwerendheid 38gevels, geluidsisolatie van 26gevels, principeconstructies 19gevels, vervuiling 36gevels, water- en

winddichtheid 33gevelvlak, dichtheid 34gezondheid 71GGR, beglazing 284GGR, constructie 283GGR, daglichttoetreding 279GGR, energiezuinigheid 280GGR, galm 277GGR, geluid van buiten 277GGR, koudeval 282GGR, luchtstromingen 282GGR, montage 286GGR, ventilatie 279, 283GGR, vocht 278GGR, zonwering 285gierzwaluwpan 99glasdak 272Glaser-diagram 42, 47, 48Glaser-methode 187glasgevel, schuine 272glasgevels, onderhoud 286glaspercentage 21glasroedesysteem 283glasvlies 228glasvlies, gebitumineerd 246golfplaat 137gordingdrager 75gordingen 55, 73gordingenkap 73gordingklos 75

06950432_boek.indb 294 16-02-2006 11:41:13

295 REGISTER

Kkanaalplaatvloeren 202kanalen 120kantelbanen 218kantpan 105kap 72kapconstructie 72kappen 193kapruimte 73, 77kegeldak 60keramische dakpan,

dakvlakdetail 97keramische dakpan,

dakvoetdetail 101keramische dakpan,

kopgevelaansluitdetail 104keramische dakpan,

maatvoering 94keramische dakpan,

nokdetail 99kilkeper 59, 106kitvoeg 24klang 139klangen 250Klein Chemisch Afval, Klein

(KCA) 270klemplaat 137kleven, koud- 245klikhaak 117klimaatklassen 42, 187knelling 157knijp 157knikpan 106koeling 21koepeldak 60koperen nok 157koppelankers 26kopsluiting 93korrelmiddellijn, nominale

248kouddak 88, 201koudebrugwaarde 20koudkleven 245kraallat 250kramplaat 81kromming 24kruip 6kunststofschuimen 218kunststof dakbanen,

codering 241

kunststof dakbanen, verwerking 242

kunststof dakbedekkin-gen 158, 194, 237

kunststof dakbedek- kingen, dakvlakdetail 159

kunststof dakbedekkingen, dakvoetdetail 159

kunststof dakbedekkingen, maatvoering 158

kurkisolatie 218KVT ‘95 10kwadratisch

oppervlaktemoment 10

LL-systemen 211laag, dampremmende 193,

194, 247langskap 58last, representatieve 2last, vrije gelijkmatige 8lasten bij de toegestane

doorbuiging 9lasten door personen,

veranderlijke horizontale 11lasten door regen en

sneeuw 6, 7, 11latafstand 97lei 139leidak 146leidingen 120leipan 93leislag 229leisteen 147lek 35lekwater, afvoer 103lessenaarsdak 58leuvense dekking 149levenscyclusanalyse (LCA) 67lichtkoepel 253lichtkoepel,

doorvalbeveiliging 269lichtstraat 254liggers, betonnen 200liggers, houten 199liggers, stalen 199lijnlast, geconcentreerde vrije 8loefverbinding 75

lokale vormfactoren 171loketten 124lood 250loodslabbe 157, 250, 252losange 139luchtdichtheid 28, 35luchtdoorlatendheid 35luchtdoorlatendheid,

beperking van de 28luchtdoorlatendheid,

maximale 35luchtgeluidsisolatie-index 277luchtstroming 44

Mmaasdekking 148maatonnauwkeurigheid 24maatvastheid

isolatiematerialen 217maatwijziging 24makelaar 75mansardedak 59massa, specifieke 50massapercentage 248mastiek 225materiaaleigenschappen 50materiaalkeuze 66matjesproef 223Mauerwerk-kalender 26maximale dampspanning 47maximale regendaklast 6maximale stijghoogte 181maximale vochtigheid 46MEC 229mechanische

bevestigingsmiddelen 174metalen dakbedekkingen,

dakvlakdetail 140metalen dakbedekkingen,

dakvoetdetail 146metalen dakbedekkingen,

maatvoering 135metalen dakbedekkingen,

nokdetail 144methode Glaser 187middellijn, nominale 248milieubelasting 67minerale wol 88modulaire coördinatie 55

06950432_boek.indb 295 16-02-2006 11:41:14

296

monomeren 237MRPI-certificaat 67muurplaat 84muurplaatanker 75

NN-systemen 211nagalmtijd 277natuurlijke trek 125natuurrubber 239natuursteenlei 147NEN-EN 10147 206NEN 1068 211NEN 1068 (2001, A2 2004) 14NEN 1087 279NEN 2057 (2001, C1 2003) 28NEN 2608 10, 273NEN 2686 34NEN 2757 122NEN 2778 (1991, A2

2001) 14, 20, 33, 34NEN 2916 13, 20, 282NEN 3215 178NEN 3660 (1988) 35NEN 3661 (1988) 9, 10, 35NEN 5128 13, 20, 35, 282NEN 6063 38, 151, 185NEN 6068 (2001) 38NEN 6093 275NEN 6700-reeks 165NEN 6702 3, 4, 6, 7, 8, 10, 30,

56, 112, 165, 181, 236, 248, 265, 273

NEN 6707 112, 165, 236, 248NEN 6720 202NEN 6760 (2001, C1 2002) 10NEN 6773 206NEN EPN-bepaling 20nestpan 99niet-besloten ruimte 273nok 58, 73nokgordingdrager 81nominale middellijn 248noodafvoeren 181, 184noodlaag 209noodoverlaten 29, 30NPR 2652 (1991, A1 1997) 18NPR 6708 112, 165, 174, 248NTR 3216 178

Oomgekeerd dak 201omhulling 1omloopvorst 99onbebouwd gebied 2, 8, 113onbeschoten dak 76, 87onbrandbaarheid 37onderconstructie 164, 200onderconstructie, conditie 201onderconstructie, geprofileerde

stalen 206onderconstructie,

regelgeving 202onderconstructies,

betonnen 202onderconstructies, houten 204onderconstructies,

steenachtige 202onderpan 102onderslagbalken 204onderuitloop 181ondervorst 100, 111ontwerpdebiet 178ontwerpgrafieken 21ontwerpmiddellijn

hemelwaterafvoer 179onverzadigd mengsel 46openingen, dominante 170opgaand werk 166opgaand werk, aansluitingen

tegen 250opgeschuimde plaat 88Opnieuw Verbeterde Hollandse

pan (OVH) 94oppervlaktecondensatie 278oppervlaktemoment,

kwadratisch 10oppervlaktetemperatuur aan

de niet-brandzijde 40opstand, haakse 249opstandhoogte 250opwaaien 118OSB 205overgangsweerstanden,

gecorrigeerde 14overkeping 77overspanning 70, 73overstek 96

PP-systemen 211panlat 97, 110pannendak, hellend 13pannenlijn 102panspeling 109passage 272PE 241PE-folie 21, 50, 193, 246pek 225pen-en-gatverbinding 77penetratiebitumen 226penetratieproef bitumen 227perlite, geëxpandeerde 221PF 219phenolformaldehyde-

schuim 219PIB 238, 241plaatliggers 200plaatsvastheid 5plafondmaterialen 195plasticfolie 229plastomeren 214platdakbalklaag 76platdakconstructie met een

stalen damwandprofiel 12platdak met een houten

constructie 12platte daken 163platte daken, afschot 31platte daken,

dakbedekkingsdetails 236platte daken, dakbedekkings-

systemen 235platte daken,

dakelementen 207platte daken, dichtheid 29platte daken, vervuiling 33plat dak 56, 58plat dak, aansluitingen 250plat dak, aansluiting op hellend

dak 252plat dak, ballastlagen 247plat dak, bestrating 263plat dak, daglicht 253plat dak, dakdoorvoeren 255plat dak, dakopstand 237plat dak, dilataties 253plat dak, doorbrekingen 250plat dak, groenbestrating 264

06950432_boek.indb 296 16-02-2006 11:41:15

297 REGISTER

plat dak, kimconstructie 238plat dak, kimfixatie 243plat dak, valgevaar 265plat dak, veilig werken 265plat dak, vluchtwegen 269polyestermat 228polyestermat,

gebitumineerde 246polymerisatie 237polyolefinen 241polypropyleen, atactisch 227polystyreenschuim,

geëxtrudeerd 219polystyreenschuim,

geëxpandeerd 218polystyreen isolatiemortel 221polyurethaanschuim 219PP 241prefab-kunststof

schoorsteen 120prEN 13948 259primaire energie 14principeconstructies daken 13profiel, stijfheid van het 10profielplaat 146prototypeonderzoek

windweerstand 174puntlast 11PUR 12, 219pvc 238, 239pvc,

verwerkingsrichtlijnen 243pvc-dakbanen,

naadverbinding 244

Rraatliggers 200randbeveiliging 267randbreedten 6randzones 5, 115, 165reductiefactor voor de

dakbreedtefactor β 178reductiefactor voor de

regenintensiteit α 178referentiehoogte 114regeling niet herbruikbaar

bouw- en sloopafval 269regendaklast, maximale 6, 11

regenintensiteit, reductiefactor 178

regenkering 278regenwaterafvoer 29regenwaterlast 8rekenwaardeweerstand tegen

afwaaien 116rekenwaarde bevestiger 173relatieve vochtigheid 44, 46,

186relaxatie 229representatieve last 2representatieve stuwdruk 169resolschuim 219rietdekken, moderne

methode 155rietdekken, traditionele

methode 152rietdekker, gereedschap 153rieten dakbedekkingen 151rieten dakbedekkingen,

dakvlakdetail 152rieten dakbedekkingen,

dakvoetdetail 157rieten dakbedekkingen,

kopgevelaansluitdetail 157rieten dakbedekkingen,

levensduur rieten dakbedekkingen,

maatvoering 152rieten dakbedekkingen,

nokdetail 156rietvorst 156rijndekking 148ringdeuvel 81rioolontspanningsdak-

doorvoer 127rioolontspanningspan 127roevendak 135, 141, 144, 146rolbanen 218rookdichtheid 38rookgasafvoer 125rookgasafvoer HR-ketel 125rookgetal 38rookontwikkeling 38, 40rookproductie, beperking

van 40RS 1990 207rubbers 239ruiter 99

Ssamengesteld dak 59samengesteld schaaldak 61samenhang isolatiemateria-

len 211sandwich-element 19, 210sandwichpaneel, stalen 142,

145sandwichplaat 89SBR 360 Luchtdicht bou-

wen 35SBS 228schaaldak 61schaaldak, samengesteld 61schakeldakbaan 137scharnierkap 91schetsplaat 82schilddak 59schoorsteenkanaal 120schoorsteen door nok 122schroefdak 155schubvormige

dakbedekkingen 146schubvormige

dakbedekkingen, dakvlakdetail 149

schubvormige dakbedekkingen, maatvoering 147

schubvormige dakbedekkingen, nok- en dakvoetdetail 150

schubvorst 111schuimen,

thermohardende 218schuimen,

thermoplastische 218schuimglas 39schuivende klang 141serre 272shakes 147, 148sheddak 60shingels 147, 148siliconenpapier 229single-ply

dakbedekkingen 215sluitlaag 193, 209, 246sluitlaag,

ontwerprichtlijnen 210

06950432_boek.indb 297 16-02-2006 11:41:16

298

sneeuw, lasten door 7sneeuwbelasting,

representatieve 7sneeuwlast, vormcoëfficiënt

voor de 7sneldekpan 109soortelijke warmte 194, 195,

196spant 55, 73, 77spant, traditionele 78spantverbinding 78, 81spatstrook 103specifieke massa 50spijkerdak 156spijkerplaat 81spijkerspant 79spijkerverbindingen 82sporen 55sporenkap 76sporenspantje 76spouwmuur 43spramex 202sprinklerinstallatie 276spuwer 181, 184staalplaatprofielplaat 93stadsuitloop 181, 183stalen onderconstructie 206standaardbrandkromme 37steekspant 78sterktetoetsing 9stijfheid van het profiel 10stijghoogte, maximale 181stortverbod bouw- en

sloopafval 269straling 39stralingseffecten 44stripfolie 229stuwcoëfficiënt 2, 8stuwdruk 115stuwdruk, bepaling 172stuwdruk, extreme 2stuwdrukwaarden 168styreen-butadieen-styreen 228

Ttalk 229tand 81teermastiek 225teervrij verklaringen 225

tegeldragers 249temperatuurverloop 43tengel 87, 97, 110tengelhoogte 110tentdak 60TGB 8TGB 1990 (NEN 6702) 2thermische isolatie,

codering 221thermische uitzetting 17thermohardende

schuimen 218thermoharders 239thermoplasten 214thermoplastische

dakbanen 238thermoplastische

schuimen 218thules 225topgevel 58topgevel met overstek 106topkoeling 21torendak 60TPE 241TPO 241transportwapening 203trapeziumplaat 137triplexplaat 88tuimeldakvenster 133tussenzone 165tweetrapsdichting 34tweetrapsvoeg 34

UU-waarde 18, 43uitzetting 24uitzetting, thermische 17underlaymentplaten 205universele ondervorst 111

Vvakafmeting 10, 11vakwerkspant 83vaste klang 141vegetatiedak 55, 159, 262vegetatiedaken,

dakvlakdetail 160

vegetatiedaken, dakvoetdetail 161

vegetatiedaken, maatvoering 160

veiligheid 70veiligheid, constructieve 273Veiligheidsbesluit 286veiligheidsklasse 2veiligheidsvoorzieningen ,

permanente 267ventilatie 98, 186ventilatiedakdoorvoer 125ventilatiepan 101verankering tegen

opwaaien 83verbeterd Hollands spant 78verdeelliggers 196vergrotingsfactor 2, 8verholen goot 105verlichting, effectieve 18verlichtingssterkte,

gerealiseerde 18verticale lasten door de wind 2vervorming, maximale 25verwekingspunt bitumen 226vezelcementlei 147, 148vezelplaat 88vlakke plaat 134vlamdichtheid naden 40vlamoverslagproef 37vlamuitbreidingsproef 37vliegtuiglawaai 28vliegvuur 38, 39, 185vliering 73vluchtwegen 274vochtdichtheid 35vochtigheid 44vochtigheid, relatieve 42, 186vochtindringing 15vochtopname 215vochtproductie 44vochtvestiging 50vocht van binnen 14vocht van binnen, wering

van 20vocht van buiten 15vocht van buiten, wering

van 20voeg 24voeg, enkelvoudige 33

06950432_boek.indb 298 16-02-2006 11:41:17

299 REGISTER

voeg, tweevoudige 33voegbreedte, nominale 24vogelschrootprofiel 102voorloefverbinding 75voorsmeerproef 223voorstaand links en rechts 73vormcoëfficiënt voor de

sneeuwlast 7vormfactoren, lokale 171vormverandering

isolatiematerialen 215vorst 117vorstpan 99vulkanisatieproces 238vuurbelasting 38

Wwandspant 79wapeningnetten 26warmdak 88, 160, 201warmte, soortelijke 194, 195,

196warmte-inefficiëntie 21warmte-isolatie 185warmtecapaciteit 22warmtediagram 48warmtegeleiding 44warmtegeleidings-

coëfficiënt 43, 50, 194, 195, 196, 211

warmtelast, interne 21warmtestroom 42, 43warmteweerstand 18warmteweerstand,

minimale 20warmteweerstand

spouwmuur 43water- en winddichtheid 28waterdampconcentratie 46, 47waterdampdiffusie, weerstand

tegen 187waterdampdruk 187waterdampspanning 42, 187waterdampstroomdicht-

heid 42waterdicht 28waterdichte kering 278waterdichtheid 35, 278

waterhoogte, toelaatbare 181waterhuishouding 278waterkerendheid 28waterlast, maximale 29wateropname, beperking

van 20wateroverlast 181waterstuwing 6WBDBO 37weerstand dakpannen 116weerstand tegen branddoor-

slag en brandoverslag 37weerstand tegen

waterdampdiffusie 187weerstand tegen

windbelasting 173wind, horizontale lasten

door 8wind, horizontale

wrijvingslasten door de 5wind, verticale lasten door 2wind, wrijvingslasten door 10windbelasting 10, 70, 84, 273windbelasting, berekenen 166windbelasting, externe 166windbelasting,

rekenregels 165windbelasting, rekenwaarde

van de 167windbelasting, weerstand

tegen 173windbelasting daken 165windgebieden 2, 8, 113windgevoeligheid

groendaken 265windkracht 166windlast 2windverband 84windvormfactoren 9, 167windweerstand 173windweerstand,

prototypeonderzoek 174wrijvingslasten door de

wind 10wrijvingslasten door de wind,

horizontale 5

XXPS 12, 219

Zzaalgoot 124zadeldak 58, 73, 118zadelvorst 101zeeg 6zelfdragend dakelement 90zelfklevende dakbanen 234zijsluiting 93zilverzand 229zoldervloer 73zonneopwarming 16, 21, 24zonnepaneel 134zontoetredingsfactor ZTA 23zonwering 21ZTA-waarde 21zuiging 5zuigingwaarden 9zwitserse dekking 149

06950432_boek.indb 299 16-02-2006 11:41:18

300

06950432_boek.indb 300 16-02-2006 11:41:18