Jaargang Epilepsie · vinden wij het voldoende dat het SISCOM hyperperfusie cluster en het fokaal...
Transcript of Jaargang Epilepsie · vinden wij het voldoende dat het SISCOM hyperperfusie cluster en het fokaal...
Periodiek voor professionals
Epilepsie
Jaargangnum
mer
7maart 2009
1
Periodiek voor professionals
Epilepsie
Jaargangnum
mer
9december 2011
4
| 3
| 6
| 7
| 9
| 13
| 15
| 18
| 20
| 21
| 23
| 24
Casuïstiek
Wim van Paesschen – Ictale SPECT bij refractaire focale epilepsie
Wetenschappelijk onderzoek
Frans Leijten – Het gamma aan EEG-signalen
Maeike Zijlmans – Wat gebeurt er achter de schermen van het EEG bij epilepsie?
Maryse van ’t Klooster – Single Pulse elektrische stimulatie
Michel van Putten – Hoogfrequente oscillaties: dierexperimenteel onderzoek
Historische wetenswaardigheden
Willy Renier en Paul Eling – Uit de geschiedenis van de maligne kinderepilepsieën: het ohtahara syndroom
Verantwoorde epilepsiezorg
Hans Strooker – Orale implantologie en epilepsie
Proefschriftbesprekingen
Willem Alpherts – Stress en cognitie bij Psychogene Pseudo Epileptische Aanvallen
Frans Leijten – Nieuwe technieken om het focus van epilepsie te vinden
Ingezonden berichten
Frans Leijten – Het ‘European Network for Epilepsy Research’
Agenda
Door: Geert Thoonen, GZ-psycholoog, Onderwijscentrum De Berkenschutse en
John van de Corput, landelijk coördinator Steunpunten, Landelijk Werkverband Onderwijs & Epilepsie.
Casuïstiek
Epilepsie en Leerling Gebonden Financiering: de rol
2 Periodiek voor professionals 09 | nr 4 | 2011 Titel
Nederlandse Liga tegen Epilepsie De vereniging van professionals werkzaam in de epilepsiezorg en op aanverwante terreinen
Inspiratie Netwerk Kennis
De inbreng van de overheid en de medische en
maatschappelijke veranderingen in de epilepsiezorg
vragen aandacht. U wilt op de hoogte blijven en uw vak
goed uitoefenen. Verpleegkundigen, maatschappelijk
werkers, medewerkers uit het onderwijs, (kinder)neuro-
logen, kinderartsen, psychologen, neurochirurgen en
andere professionals binnen de epilepsiezorg hebben de
weg naar de Liga inmiddels gevonden.
Eén van de speerpunten van de Liga is het stimuleren van
en informeren over wetenschappelijk onderzoek naar
epilepsie. De Liga slaat daarbij een brug tussen weten-
schap en praktijk. Speciaal voor dit doel is de Sectie
Wetenschappelijk Onderzoek (SWO) opgericht. Als
Ligalid kunt u zich aansluiten bij de SWO. De SWO levert
een vaste bijdrage aan dit blad. De werkgroep
Multidisciplinaire Psychosociale Hulpverlening inventari-
seert en evalueert het psychosociale hulpverleningsaanbod.
De commissie Epilepsieverpleegkundigen is een platform
dat zich richt op de professionalisering van een relatief
nieuwe beroepsgroep.
Maar het lidmaatschap biedt meer:
- Het vakblad ‘Epilepsie’
- Korting op toegang Nationaal Epilepsie Symposium
- Korting op diverse internationale vakbladen
Bent u beroepsmatig werkzaam in de epilepsiezorg?
Dan zult u de Liga als een inspiratiebron ervaren. Als student
of assistent in opleiding (AIO) bent u ook welkom.
Bel 030 63 440 63 of mail naar [email protected].
Colofon‘Epilepsie’ is een uitgave van de Nederlandse Liga tegen Epilepsie, de Nederlandse afdeling van de International League Against Epilepsy.
Redactie:Pauly Ossenblok, hoofdredacteur Gerrit-Jan de Haan Willem AlphertsCyrille FerrierGovert HooglandRobert ten HoutenKees Braun Odile van Iersel, bladmanager
Redactieraad:Eleonora Aronica, Eva Brilstra, Hans Carpay, Peter Edelbroek, Paul Eling, Kitty Harrison, Theo Heisen, Jos Hendriksen, Loretta van Iterson, Vivianne van Kranen-Mastenbroek, Richard Lazeron, Marian Majoie, Willy Renier, Tineke van Rijn, Olaf Schijns, Ton Tempels, Roland Thijs, Geert Thoonen, Christian Vader, Rob Voskuyl.
Aan dit nummer werkten verder mee:Maryse van ’t Klooster, Frans Leijten, Wim van Paesschen, Michel van Putten, Hans Strooker, Maeike Zijlmans.
Projectredactie:Nationaal Epilepsie Fonds, Houten
Lay-out:Duotone grafisch ontwerp, Utrecht
Drukwerk: Roto Smeets GrafiServices Utrecht
‘Epilepsie’ verschijnt vier maal per jaar en wordt toegezonden aan iedereen die lid is van de Nederlandse Liga tegen Epilepsie. Jaarlijks komt er een speciaal nummer uit, dat tevens wordt toegezonden aan neurologen in Nederland en Vlaanderen. Het lidmaatschap kost € 25,- per jaar. Voor studenten en AIO’s is dit € 12,50.
Wilt u reageren op de inhoud van dit blad? Laat dit dan binnen één maand ná verschijning weten aan het redactie-secretariaat. Ingezonden kopij wordt beoordeeld door de kernredactie, die zich het recht voorbehoudt om deze te weigeren of in te korten.
De redactie is niet verantwoordelijk voor de inhoud van bijdragen die onder auteursnaam zijn opgenomen.
Secretariaat:Nederlandse Liga tegen Epilepsie Joke van den BoogaardPostbus 270, 3990 GB HoutenTelefoon 030 63 440 63 E-mail [email protected]
U kunt indien u meer informatie wenst rechtstreeks contact opnemen met de auteur of met het secretariaat.
Niets uit deze uitgave mag zonder vooraf gaande, schriftelijke toestemming van de uitgever worden overgenomen of vermenigvuldigd.
ISSN 1571 - 0408
Van de redactie
Is er een revolutie gaande in de elektro-
encefalografie, dat als fenomeen
steeds meer in de verdrukking leek te
komen? De opmars begon door de ont-
wikkeling en combinatie van vooral
EEG, MEG en functionele MRI, die de
hersenactiviteit in veel meer detail
weergeven. Op basis hiervan kan bij-
voorbeeld de precieze bron van de epi-
lepsie in de hersenen worden bere-
kend. Hierdoor zijn de mogelijkheden
van vooral de epilepsiechirurgie sterk
verbeterd. Een resterend probleem is
de discrepantie tussen interictale en
ictale epileptische ontladingen. Daar
lijkt nu verandering in te komen: de
hoogfrequente ontladingen die in het
elektrocorticogram worden gezien,
‘slaan een brug’ tussen de niet aan
aanvallen gerelateerde hersenactiviteit
en de aanvalsactiviteit. Leidt dit tot een
betere diagnostiek en behandeling van
epilepsie? Dat is nog de vraag, maar de
verwachtingen zijn hooggespannen.
Lees hierover meer in dit nummer van
‘Epilepsie’.
Pauly Ossenblok
Periodiek voor professionals 09 | nr 4 | 2011 3
Principes van ictale SPECTSingle Photon Emission Computed Tomography (SPECT) is een
functionele nucleaire beeldvormingtechniek, die de studie
en visualisatie toelaat van de cerebrale perfusie gedurende
de ictale en interictale toestand (Kapucu et al., 2009).
Hersenperfusie tracers zijn 99mTc-gemerkte stoffen,
zoals 99mTc hexamethyl-propyleneamine oxime (99mTc-
HMPAO) of 99mTc ethyl cysteinate dimer (99mTc-ECD).
Deze lipofiele amines passeren de bloedhersenbarrière
en worden in zenuwcellen opgenomen en omgezet tot
Ictale ‘Single Photon Emission Computed Tomography’ oftewel SPECT is een functionele nucleaire beeldvorming-
techniek, die een niet-invasieve prechirurgische evaluatie toelaat in een toenemend aantal patiënten met refractaire
focale epilepsie. Ictale SPECT is voornamelijk nuttig bij een normale MRI-scan van de hersenen en bij focale dysplas-
tische letsels, duale pathologie en discordante gegevens. Ictale SPECT laat een nauwkeurige planning toe van invasie-
ve EEG studies.
Casuïstiek
Door: Wim van Paesschen ([email protected]), Neurologie en Referentiecentrum voor Epilepsie, Universitair
Ziekenhuis Leuven, België.
Casuïstiek
Ictale SPECT bij refractaire focale epilepsie
hydrofiele stoffen, die niet meer uit de zenuwcellen kun-
nen ontsnappen gedurende de volgende vier uur. De lo-
kaliserende waarde van ictale SPECT is gebaseerd op de
koppeling tussen cerebraal metabolisme en perfusie, dat
wil zeggen, een toename in neuronale metabole activiteit
is geassocieerd met een toename in cerebrale bloed per-
fusie en een hogere opname van de hersenperfusie tracer
(Goffin et al., 2008; Van Paesschen, 2004). Deze techniek
levert een unieke mogelijkheid om de interictale en ictale
Figuur 1 Multimodale beeldvorming in focale corticale dysplasie.
A. T1-gewogen MPRAGE; B. FLAIR; C. Interictale FDG-PET; D. Ictale SPECT-scan; E. Interictale SPECT-scan; deze beelden werden
geregistreerd en genormaliseerd. F. SISCOM met een drempel van z> +2 toonde een hyperperfusie cluster (oranje vlek).
4 Periodiek voor professionals 09 | nr 4 | 2011 Casuïstiek
Casuïstiek
Figuur 2 Ictale SPECT in duale pathologie.
SISCOM toonde een gelokaliseerde hyperperfusiecluster zonder pro-
pagatie (rode vlek) ter hoogte van de linker hippocampale sclerose.
De Ictale SPECT werd verkregen tijdens een habituele complex par-
tiële aanval die 41 seconden duurde met begin van de injectie elf
seconden na het begin van de aanval. Anatomopathologisch
onderzoek bevestigde de diagnose van hippocampale sclerose.
cerebrale perfusie te visualiseren tot drie á vier uur na
tracerinjectie. De patiënt kan dus een ictale SPECT-scan
ondergaan na herstel van de epileptische aanval tijdens
welke de tracer geïnjecteerd werd, zonder storende ictale
bewegingsartefacten.
Verwerking van ictale SPECT beeldenIctale SPECT beelden kunnen geanalyseerd worden door
visuele analyse van interictale en ictale beelden. In de
praktijk blijkt dat substractie van ictale SPECT die is ge-
coregistreerd met MRI (SISCOM) de gevoeligste methode
is (Van Paesschen et al. 2007). Een voorbeeld hiervan is
weergegeven in figuur 1 (pagina 3). Voor een patiënt met
een focale corticale dysplasie links posterieur (A,B) en
links posterieur een regio van hypometabolisme op de
interictale PET (C) toonde de ictale (D) en interictale (E)
SPECT-scan een hyperperfusie ter hoogte van de focale
corticale dysplasie. SISCOM toonde een hyperperfusie
cluster (oranje vlek) bestaande uit drie clusters met elkaar
verbonden door fijnere zones van hyperperfusie, zoals
drie parels op een snoer (F). Epilepsiechirurgie was voor
deze patiënt niet mogelijk omdat de taalzone overlapte
met het dysplastische letsel.
Interpretatie van ictale SPECTEr zijn twee perfusiepatronen die zich kunnen voordoen
bij ictale SPECT (Dupont et al., 2006). Het eerste patroon
bestaat uit één groot hyperperfusiecluster met hoge z-
waarde: dit is een patroon zonder propagatie en laat toe
dat de zone van ictaal begin met grote nauwkeurigheid
wordt bepaald (figuur 2 en 3, pagina 4 en 5). Dit patroon
ziet men meest frequent na vroegtijdige injecties tijdens
enkelvoudig of complex partiële aanvallen of in cerebrale
gebieden waar propagatie traag optreedt, zoals bijvoor-
beeld in de temporaalkwab. Het tweede patroon bestaat
uit verschillende hyperperfusieclusters van verschillende
grootte en z-waarde, die dikwijls met elkaar verbonden
zijn door fijnere zones van hyperperfusie, met het uitzicht
van een zandloper of parels op een snoer (figuur 1, pagina
3). Deze propagatie-patronen ziet men meest frequent in
gebieden van de hersenen waar propagatie snel optreedt,
zoals bijvoorbeeld de frontaalkwabben, bij laattijdig
ictale injecties of bij secundair gegeneraliseerde tonisch-
clonische aanvallen. Bij de interpretatie van ictale SPECT
is het dan ook belangrijk te weten welk aanvalstype ge-
injecteerd werd, de tijd van de injectie, de duur van de
aanval, en data van de prechirurgische evaluatie, zoals
aanvalssemiologie en interictale en ictale EEG bevindin-
gen. In ongeveer 40 procent van enkelvoudig partiele
aanvallen is er geen hyperperfusie zichtbaar. Complex
partiële aanvallen geven de beste resultaten, en secundair
gegeneraliseerde aanvallen geven dikwijls meerdere ge-
bieden van gepropageerde ictale activiteit.
Indicaties voor ictale SPECTPlannen invasief EEG onderzoek: SISCOM kan gebruikt worden
om plaatsing van invasieve EEG elektroden te bepalen.
Gunstige resultaten werden enkel geobserveerd wanneer
SISCOM en intracranieel EEG concordant waren (Ahnlide
et al., 2007). In vergelijking met MRI, FDG-PET, MEG en
EEG is ictale SPECT waarschijnlijk de meest gevoelige
techniek om de zone van ictaal begin te bepalen in ex-
tratemporale epilepsie, en aanvalsvrijheid te voorspellen na
epilepsiechirurgie bij patiënten bij wie invasief EEG nood-
zakelijk werd geacht (Knowlton et al., 2008).
Focale dysplastische letsels: Ictale SPECT is in staat de zone
van ictaal begin nauwkeurig te bepalen in focale dysplasti-
sche letsels (figuur 1 en 3, pagina 3 en 5). In refractaire
focale epilepsie te wijten aan één fokaal dysplastisch letsel,
vinden wij het voldoende dat het SISCOM hyperperfusie
cluster en het fokaal dysplastisch letsel overlappen, om de
indicatie tot epilepsiechirurgie te stellen met als doel het
fokaal dysplastisch letsel plus het deel van de hyperper-
fusie cluster in en onmiddellijk rond het dysplastische
letsel te verwijderen, op voorwaarde dat alle gegevens van
de prechirurgische evaluatie concordant zijn (Dupont et al.,
2006).
Duale pathologie: In patiënten met duale pathologie is ver-
wijderen van de twee letsels dikwijls de beste chirurgische
optie. Nochtans, patiënten met mesiale temporaalkwab
epilepsie en hippocampale sclerose plus een extratem-
Periodiek voor professionals 09 | nr 4 | 2011 5Casuïstiek
Casuïstiek
porale porencefale cyste kunnen aanvalsvrij worden na
een temporaalkwab resectie. In onze ervaring kan ictale
SPECT accuraat hippocampale sclerose aanwijzen als
epileptisch letsel en zone van ictaal begin bij patiënten
met duale pathologie. In figuur 2 (pagina 4) is het resul-
taat van de ictale SPECT weergegeven voor een patiënte
van 35 jaar die op zevenjarige leeftijd een linker tem-
poraalkwab epilepsie ontwikkelde ten gevolge van een
pilocytair astrocytoom. Dit letsel werd neurochirurgisch
verwijderd en ze bleef zestien jaar aanvalsvrij. De linker
temporaalkwab epilepsie recidiveerde en kwam niet
onder controle met anti-epileptica. Er waren geen aan-
wijzingen voor een recidief van de tumor. MRI toonde
beperkte gliose rondom de resectie (witte pijl) en hip-
pocampale sclerose in het residuele deel van de linker
hippocampus. Patiënte onderging een resectie van de
linker hippocampus en de aanliggende gyrus parahippo-
campalis achter de vroegere resectie, en werd aanvalsvrij.
Bij patiënten met meerdere focale corticale dysplasieën,
zoals tubereuze sclerose, of multipele caverneuze angio-
men, kan ictale SPECT een indicatie geven welk letsel het
epileptische is.
MR-negatieve epilepsie: Ongeveer 25 procent van de patiën-
ten met refractaire focale epilepsie hebben geen epilep-
tisch letsel dat zichtbaar is op MRI. Ongeveer 40 procent
van de patiënten met MR-negatieve focale epilepsie
worden aanvalsvrij na epilepsiechirurgie, wat slechter is
vergeleken met patiënten die een epileptisch letsel hebben
op MRI. In ongeveer 15 procent van deze patiënten von-
den we een kleine focale dysplasie op de plaats van de
Figuur 3 SISCOM in ‘MR-negatieve’ focale epilepsie.
SISCOM (A) toonde een hyperperfusiecluster rechts frontaal. Een
ictale SPECT werd bekomen tijdens een focale aanval die 20 secon-
den duurde, met begin van de injectie drie seconden na het begin
van de aanval. Herevaluatie van de MRI-scan (B) op geleide van
de subtractie ictale SPECT toonde een ‘bottom-of-sulcus’ corticale
dysplasie.
ictale hyperperfusie (Van Paesschen, 2004 en 2007), wat
de prognose om aanvalsvrij te worden na epilepsiechi-
rurgie aanzienlijk verhoogt. MR-negatieve PET-positieve
temporaalkwab epilepsie vormt een indicatie voor epilep-
siechirurgie, en wordt gekenmerkt door een focaal hypo-
metabolisme van voornamelijk laterale neocortex eerder
dan mesiale temporaalkwab. In figuur 3 is het resultaat
weergegeven voor een 34-jarige vrouw met een refractaire
rechter frontaalkwab epilepsie sinds de leeftijd van vijf-
tien jaar. Ze had minimaal tien focale aanvallen per dag,
die begonnen met paraesthesieën en clonieën in de linker
arm. De MRI-scan werd als normaal geprotocolleerd. In
onze ervaring is ictale SPECT eveneens een goede tech-
niek om deze groep van patiënten correct te lokaliseren
en lateraliseren.
ConclusieIctale SPECT is een unieke techniek die op een niet-inva-
sieve manier een fokaal epileptische aanval in beeld kan
brengen. Het is de gevoeligste beeldvormingstechniek
om de plaats van ictaal begin te lokaliseren in extratem-
poraalkwab epilepsie. Ictale SPECT laat toe patiënten te
selecteren met een goede prognose na epilepsiechirurgie.
Indien na een niet-invasieve preheelkundige evaluatie van
patiënten met een unifocale epilepsie de epileptogene
zone onvoldoende nauwkeurig bepaald kan worden, is
een verwijzing naar een centrum met expertise in ictale
SPECT te overwegen.
ReferentiesAhnlide JA, Rosen I, Linden-Mickelsson TP (2007) Does
SISCOM contribute to favorable seizure outcome after
epilepsy surgery? Epilepsia 48:579-588.
Dupont P, Van Paesschen W, Palmini A (2006) Ictal per-
fusion patterns associated with single MRI-visible focal
dysplastic lesions: implications for the noninvasive
delineation of the epileptogenic zone. Epilepsia
47:1550-1557.
Goffin K, Dedeurwaerdere S, Van Laere KJ et al. (2008)
Neuronuclear assessment of patients with epilepsy.
Semin Nucl Med 38:227-239.
Kapucu OL, Nobili F, Varrone A et al. (2009) EANM pro-
cedure guideline for brain perfusion SPECT using
99mTc-labelled radiopharmaceuticals, version 2. Eur J
Nucl Med Mol Imaging 36:2093-2102.
Knowlton RC, Elgavish RA, Bartolucci A, et al. (2008)
Functional imaging: II. Prediction of epilepsy surgery
outcome. Ann Neurol 64:35-41.
Van Paesschen W (2004) Ictal SPECT. Epilepsia 45 Suppl
4:35-40.
Van Paesschen W, Dupont P, Sunaert S et al. (2007) The
use of SPECT and PET in routine clinical practice in
epilepsy. Curr Opin Neurol 20:194-202.
6 Periodiek voor professionals 09 | nr 4 | 2011
Door: Frans Leijten ([email protected]), neurologie, Rudolf Magnus Instituut voor neurowetenschappen, Universitair Medisch
Centrum, Utrecht.
Het gamma aan EEG-signalen
Wetenschappelijk onderzoek
Wetenschappelijk onderzoek
Er voltrekt zich een stille revolutie in het EEG-onderzoek door de ontdekking van de betekenis van hoogfrequente
signalen voor informatie-uitwisseling tussen neuronale netwerken en voor het ontstaan van epileptische aanvallen.
Deze revolutie beperkt zich vooralsnog tot het meten van EEG op het hersenoppervlak of in diepe hersenstructuren,
hoewel het niet ondenkbeeldig is dat deze revolutie zich zal uitbreiden naar het gewone oppervlakte EEG.
Het is niet verwonderlijk dat hoogfrequente oscillaties,
zoals de zogenaamde gamma oscillaties (30-500 Hz),
tot voor kort niet veel aandacht kregen. EEG-signalen
worden lager van amplitude naarmate hun frequentie
stijgt, waarschijnlijk omdat deze signalen in een klein
fokaal gebied in de cortex worden gegenereerd. Ze zijn
moeilijker van allerlei (spier, apparatuur)artefacten te
onderscheiden. En de signalen moeten met hoge fre-
quentie (1000-2000 Hz) worden bemonsterd om ze te
kunnen meten. Voorts is het een enorme klus om ze
te detecteren als het gaat om spontaan optredende
oscillaties. Met hoogdoorlaatfilters van bijvoorbeeld
50 Hz, na opschroeven van de versterking, in een
artefactvrij stuk corticogram, kan slechts met een halve
seconde EEG als een epoch worden afgebeeld. Dat
moedigt niet aan om meer dan enkele minuten van dit
EEG op deze wijze te beoordelen.
Toch, het beoordelen van intracranieel EEG, het privilege
van enkele academische ziekenhuizen in den lande die
zich met epilepsiechirurgie bezighouden, kan niet
meer zonder beschouwing van hoogfrequente (gamma)
oscillaties. De bijdrage van Maeike Zijlmans, recent
(cum laude) gepromoveerd op nieuwe diagnostische
technieken bij epilepsiechirurgie, legt uit waarom hoog-
frequente oscillaties belangrijk zijn voor ons begrip van
epilepsie. Ze kunnen een nieuw licht werpen op het ver-
schijnsel interictale pieken, wat van belang is voor iedere
neuroloog die het EEG van epilepsiepatiënten beoor-
deelt. Maeike Zijlmans is inmiddels een autoriteit wat
betreft de interpretatie van deze signalen en de betekenis
voor het ontstaan van epileptische aanvallen (Zijlmans
et al., 2011). Een andere toepassing die van betekenis
kan zijn voor epilepsiechirurgie is het opwekken van
hoogfrequente oscillaties door de single pulse techniek,
waarover Maryse van ’t Klooster, technisch geneeskun-
dige afgestudeerd aan de Universiteit Twente, schrijft.
Het grote voordeel hiervan is dat de oscillaties voorspel-
baar optreden in plaats van willekeurig, en toch dezelfde
epileptische betekenis lijken te hebben (Van ’t Klooster
et al., 2011).
Zullen gamma-oscillaties ook de wereld van het gewone
EEG veroveren? Dat is niet ondenkbeeldig gezien enkele
recente publicaties van de groep van het Montreal Neuro-
logical Institute (Andrade-Valenca et al., 2011). Dit is een
ontwikkeling die er mogelijk toe gaat leiden om nadere
analyse te doen van EEG en interictale pieken. Dan wordt
de stille revolutie er een die iedereen die EEGs beoor-
deelt, niet meer kan ontgaan (Leijten, 2011).
ReferentiesAndrade-Valenca LP, Dubeau F, Mari F et al. (2011)
Interictal scalp fast oscillations as a marker of the
seizure onset zone. Neurology 77:524-531.
Leijten FS (2011) EEG in the 21st century: Moving into
the fast lane? Clin Neurophysiol Sep 20. [Epub ahead of
print].
Van ‘t Klooster MA, Zijlmans M, Leijten FS et al. (2011)
Time-frequency analysis of single pulse electrical
stimulation to assist delineation of epileptogenic
cortex. Brain 134:2855-2866.
Zijlmans M, Jiruska P, Zelman R et al. (2011) High
Frequency Oscillations as a new biomarker for epilep-
togenic tissue: pathophysiology and clinical relevance.
Ann Neurol [in press]
www.epilepsieliga.nlVoor meer informatie over verschillende aspecten van de epilepsiezorg.
Periodiek voor professionals 09 | nr 4 | 2011 7Wetenschappelijk onderzoek
Wetenschappelijk onderzoek
Wat gebeurt er achter de scherm-en van het EEG bij epilepsie?1
Het EEG bij patiënten met (focale) epilepsie toont elektrografische verschijnselen in de vorm van interictale pieken
en aanvallen. Sinds een aantal jaren is er een nieuw epileptiform verschijnsel ‘bij’ gekomen, zichbaar na filteren van
het EEG: de hoogfrequente oscillaties. De vragen die hier aan de orde komen zijn: wát bekijken we nu eigenlijk,
wat gebeurt er en wat is de relatie tussen de verschillende verschijnselen in het EEG? Studies met EEG in combinatie
met functionele MRI, MEG en diepte-EEG leren ons steeds meer hierover.
Het lijkt zo eenvoudig: er is een ziek stukje hersenen van
waaruit epileptische aanvallen ontstaan: een soort kort-
sluiting. En in datzelfde weefsel vinden soms ook kort-
stondige ontladingen plaats die niet altijd zichtbaar zijn in
iemands gedrag of als aanval: de epileptiforme pieken. In
de metafoor van de kortsluiting zijn de pieken de vonkjes
die ervoor waarschuwen dat de stop door kan gaan slaan.
Toch is deze voor de hand liggende verklaring niet slui-
tend: als de pieken korte ontladingen zijn en de aanvallen
ontladingen die doorzetten, is het logisch dat hoe vaker
de pieken optreden, des te groter de kans op een aanval.
En niets blijkt minder waar: vooruitlopend op een aanval
nemen de pieken juist enigszins af. En waar pieken zitten
hoeft de aanval niet te ontstaan. We moeten dus verder
kijken.
Hoogfrequente oscillaties Recent is het belang ontdekt van EEG signalen met fre-
quenties hoger dan we gewend zijn om naar te kijken in
een EEG (0,5-30 Hz), namelijk tussen de 80 en 500 Hz.
Door het (diepte)EEG met hogere samplefrequentie te me-
ten, de lagere frequenties weg te filteren en de amplitude
te verdertigvoudigen, kunnen we ontladingen zien in de
vorm van hoogfrequente oscillaties (HFOs), die voorko-
men in het gebied waar de aanvallen vandaan komen en
die juist wél toenemen voorafgaand aan aanvallen. Echter,
er zijn ook verschillen in het voorkomen van HFOs en aan-
vallen en bovendien valt het op dat HFOs en pieken vaak
samen voorkomen. Is er een causaal verband tussen deze
drie signalen (pieken, HFOs en aanvallen) en zo ja, wat is
dan de kip en wat is het ei? Of zijn het drie verschillende,
los van elkaar staande uitingen van epileptogeen weefsel?
In figuur 1 (pagina 8) wordt schematisch de relatie samen-
gevat tussen de verschillende ontladingen op het niveau
van hersenweefsel, van een neuronaal netwerk en als ge-
volg van externe invloeden en de volgorde van optreden.
Hieronder volgt een beschrijving.
HersenweefselPieken en aanvallen kunnen beiden spreide naar normaal
hersenweefsel. Dit lijkt anders voor epileptische HFOs,
die (ook tijdens aanvallen) beperkt blijven tot één bepaald
gebied. De fast ripples (boven 250 Hz) komen niet voor in
gezond hersenweefsel en zijn een teken van een structurele
verandering met abnormaal functionerende neuronen-
groepen. De frequenties van HFOs zijn vaak hoger dan
de frequentie waarmee een neuron vuurt. Het is mogelijk
dat HFOs niet allen het gevolg zijn van hypersynchroon
vurende neuronen (welke gelijk kunnen vuren door bijvoor-
beeld gap junctions), maar juist ook van niet in fase of zelfs
asynchroon vurende neuronen. Pieken en aanvallen zijn
daarentegen het gevolg van synchroon vurende neuronen
en gaan over een groter gebied van de hersenschors. Dus
op het niveau van netwerken in de hersenen is er meer
overeenkomst tussen pieken en aanvallen. Echter, als we de
gebieden waar pieken en HFOs voorkomen vergelijken met
het ‘zieke’ gebied waarin aanvallen beginnen, dan is er een
grotere overlap tussen HFOs en aanvalsbegin dan tussen
pieken (irritatieve zone) en aanvalsbegin. Tevens zijn de ge-
bieden waar HFOs voorkomen en het aanvalsbegin betere
voorspellers voor uitkomst na chirurgie dan de irritatieve
zone van pieken. Dit suggereert een verschillende patho-
fysiologie van pieken en HFOs, waarbij er overeenkomst
lijkt tussen de pathofysiologie van HFOs en aanvallen.
Epileptogeen netwerkBij het ontstaan van een aanval is naast lokaal ziek weefsel
waarschijnlijk een epileptogeen netwerk betrokken.
Door: Maeike Zijlmans ([email protected]), neurologie, Rudolf Magnus Instituut voor Neurowetenschappen, Universitair
Medisch Centrum, Utrecht.
1 Deze bijdrage is gebaseerd op de discussie van het proefschrift ‘new presurgical techniques to characterize the focus of epilepsy’ en het
symposium ‘what lies beyond the epileptic EEG’.
8 Periodiek voor professionals 09 | nr 4 | 2011 Wetenschappelijk onderzoek
Wetenschappelijk onderzoek
Studies waarin simultaan EEG en functionele MRI
(EEG-fMRI) wordt gemeten tonen betrokkenheid van de
thalamus en epileptogene netwerken bij zowel interictale
pieken als aanvallen. HFOs lijken eerder een marker van
lokaal ziek weefsel. Niet alleen bij aanvallen, maar ook bij
pieken kunnen klinische verschijnselen gezien worden.
Dit is voor geïsoleerde HFOs (nog) niet gevonden. Wat
betreft hun neuronale netwerken hebben pieken en aan-
vallen wellicht meer gemeen dan dat HFOs gemeen heb-
ben met een van beide verschijnselen.
Externe invloedenDe drie verschijnselen, pieken, HFOs en aanvallen, kun-
nen met elektrocorticale stimulatie opgewekt worden.
Ze verschillen echter wat betreft hun reactie op anti-
epileptica en propofol: de aanvallen en HFOs nemen
onder invloed van deze medicatie af, terwijl pieken juist
toenemen. Wat anti-epileptische medicatie betreft is de
overeenkomst tussen aanvallen en HFOs het grootst.
Volgorde van optredenIn ratten waarin spontane epileptische aanvallen op-
treden nadat eerst een status epilepticus is uitgelokt,
blijken HFOs aan de eerste spontane aanval vooraf te
gaan. HFOs nemen bij patiënten ook toe in de dagen en
seconden voor aanvallen en ook tijdens het aanvalsbegin.
Pieken nemen voor een aanval juist licht af, alhoewel
sommige aanvallen beginnen met of na een piek(golf ).
Andersom nemen pieken toe na aanvallen, terwijl het
aantal HFOs niet verandert na aanvallen. Om de cirkel
rond te maken: pieken en HFOs komen tegelijk voor,
maar de piek begint vaak vóór de HFO en HFOs die
samen met pieken voorkomen, vertonen een reactie op
medicatie die anders is dan HFOs zonder pieken (en ver-
gelijkbaar met pieken zonder HFOs). Als er een causaal
verband bestaat, dan lijkt het meer voor de hand te liggen
dat pieken HFOs uitlokken dan andersom. Anderzijds
worden er vrijwel geen HFOs gezien vlak na een piek
(tijdens de golf ).
Figuur 1 De epileptische puzzel. Schematische weergave van de relatie tussen epileptiforme interictale pieken, epileptische hoogfrequente
oscillaties en epileptische aanvallen. De overeenkomsten worden weerggeven op het niveau van hersenweefsel, neuronale netwerken en
omgevingsfactoren, tesamen met de volgorde van optreden van de verschillende ontladingen.
Periodiek voor professionals 09 | nr 4 | 2011 9Wetenschappelijk onderzoek
Wetenschappelijk onderzoek
DiscussiePieken, HFOs en aanvallen zijn aan elkaar gerelateerd,
maar vertonen een verschillend gedrag. Gezien vanuit het
perspectief van de hersenen, lijken pieken en aanvallen
meer overeen te komen dan HFOs. Dit past in de hypothe-
se dat pieken en aanvallen een soort eindproduct zijn van
een instabiel netwerk, terwijl HFOs een teken van lokaal
veranderd weefsel zijn. Als anti-epileptica worden vermin-
derd, nemen het aantal HFOs en aanvallen toe, wat gezien
kan worden als een gevolg van instabiliteit van het weefsel
en het epileptogene netwerk. In termen van netwerk ana-
lyse is bekend dat een hoge synchronisatie interictaal een
voorspeller is voor de kans op aanvallen. De toename van
HFOs voorafgaand aan aanvallen kan gezien worden als
teken van instabiliteit van het weefsel waardoor de kans
op aanvallen toeneemt. Het is moeilijker om te begrijpen
dat onder deze omstandigheden de pieken juist afnemen.
Door: Maryse van ’t Klooster ([email protected]), neurologie en neurochirurgie, Rudolf Magnus Instituut voor
Neurowetenschappen, Universitair Medisch Centrum Utrecht.
Single Pulse elektrische stimu-latie: analyse van uitgelokte responsies om de epileptogene zone af te grenzenIn de wereld van de epilepsiechirurgie is men continu op zoek naar betere pre-operatieve markers van de epileptogene
zone. Bij voorkeur is deze marker non-invasief te bepalen, echter in geval van voorafgaande intracraniële EEG moni-
toring ligt de vraag iets anders. Hoe kunnen we de monitoringsperiode zo kort mogelijk houden en toch zo veel
mogelijk informatie over het epileptische focus verzamelen, zelfs wanneer er geen aanvallen optreden? Hiervoor kan
‘Single Pulse’ elektische stimulatie worden gebruikt.1
Patiënten met medicamenteus onbehandelbare focale
epilepsie komen in aanmerking voor epilepsiechirurgie.
In geval van een complexe casus, wanneer er onvoldoen-
de congruentie is tussen de verschillende pre-operatieve
onderzoeken, zoals video-EEG, MRI, MEG, PET en (icta-
le) SPECT (Carreño et al., 2008), vindt voorafgaand aan
de operatie langdurige invasieve monitoring met behulp
van EEG plaats (elektrocorticogram, ECoG). Hierbij
worden er intracraniele elektroden geplaatst om de oor-
sprong van spontane aanvallen (seizure onset zone, SOZ) te
bepalen. Tevens worden de aangrenzende functioneel
belangrijke gebieden zoals die voor taal en motoriek in
1 Dit onderzoek is recentelijk gepubliceerd als ‘Time-frequency analysis of single pulse electrical stimulation to assist delineation of
epileptogenic cortex’ door Maryse A. van ’t Klooster, Maeike Zijlmans, Frans S. S. Leijten, Cyrille H. Ferrier, Michel J. A. M. van Putten,
Geertjan J. M. Huiskamp, Brain 2011 (online beschikbaar via DOI: 10.1093/brain/awr211).
Het is mogelijk dat pieken een inhiberende rol hebben
en dat de inhibitie afneemt voor het optreden van een
aanval. Pieken nemen toe na aanvallen. Dit kan een uit-
was zijn van de ritmisch voorkomende pieken tijdens
aanvallen, maar het is ook mogelijk dat pieken de aanval
helpen beëindigen. Als laatste: HFOs en pieken komen
samen voor, waarbij de piek de HFO uit lijkt te lokken.
Na de piek is er juist een afname van HFOs. Wederom
een teken van inhibitie? Of moeten we de relatie piek en
HFO zien als de good cop – bad cop van het epileptogene
weefsel?
Tot slotDe onderlinge relatie tussen pieken, HFOs en aanvallen
is een complexe puzzel en veel vragen zijn nog onbeant-
woord. Meer kennis over deze relatie opent een deur naar
een beter begrip van de pathofysiologie van epilepsie.
10 Periodiek voor professionals 09 | nr 4 | 2011 Wetenschappelijk onderzoek
Wetenschappelijk onderzoek
kaart gebracht, zodat deze gebieden bij operatie
gespaard kunnen worden. Er bestaat tijdens de regis-
tratie van het ECoG een zekere tijdsdruk, aangezien
langdurige implantatie van elektroden behalve een
hoge belasting voor de patiënt ook een toenemende
kans op complicaties (infectie, bloeding) met zich mee
brengt (Leijten et al., 2006). De vraag is of de duur van
de registratie korter kan door de inzet van een diag-
nostische methode die onafhankelijk is van spontane
aanvallen en toch informatie verschaft over de locatie
van de epilepto-gene zone.
In 2002 beschrijven Valentín et al. (2002) voor het
eerst een nieuw stimulatie protocol, Single Pulse electri-
cal stimulation (SPES). SPES is een stimulatiemethode
die gebaseerd is op de onderliggende hypothese van
epilepsie: de veranderde corticale exciteerbaarheid en
overmatige synchronisatie van neuronen. Met SPES
kunnen verlate responsies (pieken met een duur langer
dan 200ms na stimulatie) worden uitgelokt. Deze late
pieken komen juist voor in de SOZ. Het protocol dat
in dit onderzoek werd toegepast bestaat uit stimulatie
over twee naburige electroden met tien achtereenvol-
gende zeer korte elektrische pulsen van 1 ms, met een
intensiteit van 4-8 mA en een interval van 5 s (Valentín
et al., 2002). De late responsies worden visueel gede-
tecteerd in de typische EEG frequentierange van 1-80
Hz. Het vermoeden bestaat dat deze late responsies
ook hoogfrequente eigenschappen met een frequen-
tie groter dan 80 Hz zouden kunnen bevatten. In een
muismodel zijn dergelijke uitgeloke hoogfrequente
oscillaties (HFOs, 80-520 Hz) namelijk al eerder beschre-
ven (Rolston et al., 2010). Daarnaast zijn bij patiënten
met epilepsie spontane HFOs (Ripples (R) 80-250 Hz,
Fast Ripples (FR) 250-500 Hz) in het ECoG uitgebreid be-
schreven (Bragin et al., 2010). Deze blijken in hoge mate
gerelateerd aan de SOZ. De door SPES uitgelokte HFO
responsies zouden zoals de spontane HFOs visueel be-
oordeeld moeten kunnen worden. Visuele beoordeling is
echter zeer tijdrovend en vereist specifieke expertise. In dit
onderzoek werd nagegaan of de klinische bruikbaarheid
en specificiteit van SPES voor het afgrenzen van de epilep-
togene zone verbeterd kon worden door: 1) het toevoegen
van de HFO-component aan de analyse en 2) het toepas-
sen van een gecomputeriseerde tijd-frequentie analyse.
Het onderzoekEr werd in de periode 2008 tot 2010 bij dertien patiënten
(leeftijd gemiddeld 21 jaar) langduringe monitoring met
elektocorticografie uitgevoerd op de Intensieve Epilepsie
Monitoring Unit van het Universitair Medisch Centrum
Utrecht (UMCU). Bij deze patiënten werd volgens de
klinische standaard het SPES protocol (10x, 1 ms, 4-8 mA,
0.2 Hz over paren van twee naburige elektroden, systema-
tisch alle grid elektroden (gemiddeld 46 paren) afgaand)
uitgevoerd en visueel geanalyseerd. Daarnaast werd sys-
tematisch een tweede sessie met hoge sample-frequentie
(2048 Hz) uitgevoerd ter bevestiging van de resultaten.
Vervolgens werd voor alle patiënten zowel de SOZ die
werd bepaald op basis van het ECoG en de resectie uitge-
drukt in (verwijderde) ECoG elektroden. Voor patiënten
met een post-operatief vervolgonderzoek van meer dan
Figuur 1 Uitgelokte responsies in de drie frequentiebanden Spikes (S), Ripples (R) en Fast Ripples (FR) weergegeven in het ‘Event Related
Spectral Pertubation’ (ERSP) figuur (A) en het corresponderende visuele ECoG signaal in de drie frequentie banden (B, en C). Het ERSP is
gedefinieerd voor een tijdsinterval (x-as) van [-1:1s ms] rondom stimulatie en een frequentie-interval (y-as) van [10:520 Hz]; het toont
een responsie als significant (p=0.05) verschil in vermogen na stimulatie ten opzichte van de periode voor stimulatie (baseline). Het toe-
genomen vermogen van het signaal is zichtbaar als oranje/rood, geen verandering als groen, afname hiervan als blauw.
Periodiek voor professionals 09 | nr 4 | 2011 11Wetenschappelijk onderzoek
Wetenschappelijk onderzoek
twaalf maanden werd de uitkomst na operatie bepaald
volgens de Engel classificatie (I- IV).
Na voorbewerking van de ECoG signalen werd een tijd-
frequentie (TF) analyse gebaseerd op Morelet Wavelets
uitgevoerd (Delorme & Makeig, 2004). Dit resulteerde in
een Event Related Spectral Pertubation (ERSP) figuur
(figuur 1, pagina 10). Deze ERSP figuren werden vervol-
gens beoordeeld door twee onafhankelijk beoordelaars
op de aanwezigheid van uitgelokte responsies in de
S(spike)-band (10-80Hz), R(ripple)-band (80-250Hz) en
FR(fast ripple)-band (250-520 Hz). De consensus tussen de
beoordeelaars werd bepaald, met een kappawaarde k. Bij
een k kleiner dan 0.4 werden de betreffende datasets niet
meegnomen in het vervolg van de analyse. De op basis van
de consensus geselecteerde uitgelokte responsies in de
S-, R- en FR-band werden gebruikt voor de analyse. Als
resultaat van deze analyse werd de relatie tussen de in
de S-, R- en FR-band uitgelokte responsies en de SOZ
uitgedrukt in sensitiviteit, specificiteit and positief voor-
spellende waarde. Ook werd de relatie tussen de in de
S-, R- en FR-band uitgelokte responsies en de relatie met
de uitkomst (wel/niet aanvalsvrij) naar aanleiding van het
tijdens de operatie verwijderde hersenweefsel geanaly-
seerd. Voor dit laatste werden de patiënten met bekende
uitkomst verdeeld in twee groepen; patiënten met een
goede uitkomst (Engel I, geen epileptische aanvallen
meer) versus patiënten met een slechte uitkomst (Engel
II-IV, er zijn nog aanvallen tot en met de epilepsie is
verergerd).
Resultaten In figuur 2 is de relatie tussen de in de S-, R- en FR-band
uitgelokte responsies en de SOZ en de resectie weergegeven
voor een patiënt met temporaalkwabepilepsie. De resul-
taten van de dertien patiënten die deelnamen aan dit on-
derzoek voor wie S, R en FR werden opgewekt door SPES
zijn weergegeven in tabel 1 (pagina 12). De resultaten van
de relatie tussen de SOZ en de door TF-SPES uitgelokte
S, R en FR zijn weergeven in tabel 1A. De resultaten van
de analyse van de relatie tussen de SOZ, de uitgelokte FR
en de uitkomst na operatie zijn weergegeven in tabel 1B
(pagina 12).
DiscussieOndanks dat het hier een een kleine, zeer heterogene,
patiëntenpopulatie, betrof (zowel kinderen als volwassen,
verschillende anatomische locaties en oorzaken van de
epilepsie) is de trend dat uitgelokte FR een potentiele
marker is voor de SOZ duidelijk waarneembaar. Ook
wordt dit type onderzoek beperkt door de gedeeltelijke be-
dekking van het brein door de geïmplanteerde elektroden
en door het feit dat patiënten jaren na hun operatie nog
Figuur 2 Resultaat van tijd-frequentie single pulse electrical
stimulation voor Spikes (S), Ripples (R) en Fast Ripples (FR) van
een patiënt met temporaakwabepilepsie, met goede uitkomst na
operatie.
12 Periodiek voor professionals 09 | nr 4 | 2011 Wetenschappelijk onderzoek
Wetenschappelijk onderzoek
anti-epileptica gebruiken. Een belangrijk aandachtspunt
voor routinematige klinische implementatie van deze ana-
lyse methode is volledige automatisering van de detectie
van de S, R and FR in de ERSP figuren met de hoop dat in
de toekomst het gebruik van TF-SPES tijdens acute cor-
ticografie op de operatiekamer mogelijk wordt. Hiermee
zou de noodzaak van intensieve invasieve monitoring in
bepaalde gevallen beperkt kunnen worden.
ConclusieEr werd aangetoond dat de tijd-frequentie analyse van SPES
kan helpen bij het afgrenzen van de epileptogene zone
met de uitgelokte FR als een potentiële specifieke nieuwe
marker. De mate van congruentie tussen de resultaten
van de tijd-frequentie analyse en SPES met de overige
onderzoeken kan een belangrijke bijdrage leveren aan de
voorspelling van de locatie van de epileptogene zone en
daarmee de uitkomst van de operatie.
ReferentiesBragin A, Engel J (Jr), Staba RJ (2010) High-frequency
oscillations in epileptic brain. Current opinion in
Neurology 23(2):151–156.
Carreño M, Lüders HO (2008) General principles of pre-
surgical evaluations, in Textbook of Epilepsy Surgery.
Editor: H.O. Lüders. Informa Healthcare, London, UK,
409-420.
Delorme A, Makeig S (2004) EEGLAB: an open source tool-
box for analysis of single-trial EEG dynamics including
independent component analysis. Journal of Neuroscience
Methods 134:9-21.
Leijten, FSS et al. (2006) Intracranieel eeg-onderzoek met
elektrodematjes ten behoeve van epilepsiechirurgie;
resultaten bij de eerste 22 patiënten. Nederlands Tijdschrift
voor Geneeskunde 150(43):2378-2385.
Rolston JD et al. (2010) Spontaneous and evoked high-
frequency oscillations in the tetanus toxin model of epi-
lepsy. Epilepsia 51(11):2289-2296.
Valentín A, Anderson M, Alarcón G et al. (2002)
Responses to single pulse electrical stimulation identify
epileptogenesis in the human brain in vivo. Brain
125(8):1709-1718.
HARRy MEINARDI PRoEfSCHRIfTPRIjSop voorspraak van haar Wetenschappelijke Adviesraad stelt het Nationaal Epilepsie fonds een proefschriftprijs in voor het beste proefschrift. De naam van deze proefschriftprijs is verbonden aan een bekendheid die toonaange-vend is geweest in de epilepsiewereld: prof. dr. Harry Meinardi. De prijs wordt om het jaar uitgereikt aan een promovendus die een baanbrekend proefschrift heeft gepubliceerd, waarmee mensen met epilepsie verder komen.
Proefschriften (uit 2010 en 2011) kunnen in drievoud worden ingediend door de promotoren van de promovendi en vóór 1 januari 2012 worden verstuurd naar: Directiesecretariaat Nationaal Epilepsie Fonds, Postbus 270, 3990 GB HOUTEN.
Kijk op www.epilepsiefonds.nl voor meer informatie.
* Van één patiënt kon de SOZ niet worden bepaald.
A
SOZ
(n=11)*
S
R
fR
Mediane
Sensitiviteit
100%
100%
67%
Mediane
Specificiteit
17%
41%
79%
Mediane
PPV
17%
26%
37%
B
Uitkomst
(n=9)
Complete ver-
wijdering SoZ
fR <50%
verwijderd
Engel I
(n=4)
2
2
Engel II-IV
(n=5)
4
5
Totaal
4
7
Tabel 1A (links) Relatie van door tijd-frequentie single pulse electrical stimulatian (TF-SPES) uitgelokte responsies Spikes (S), Ripples (R)
en Fast Ripples (FR) met de seizure onset zone (SOZ), uitgedrukt in de mediaan van de sensitiviteit, specificiteit en de positief voorspellende
waarde (PPV).
Tabel 1B (rechts) Relatie tussen de SOZ, en door TF-SPES uitgelokte FR met uitkomst na operatie.
Periodiek voor professionals 09 | nr 4 | 2011 13
Door: Michel van Putten ([email protected]), neurologie, Medisch Spectrum Twente en klinische neurofysiologie, MIRA-Institute for
Biomedical Engineering and Technical Medicine, Universiteit Twente, Enschede.
Hoogfrequente oscillaties: dier-experimenteel onderzoek
Wetenschappelijk onderzoek
Wetenschappelijk onderzoek
Hoogfrequente oscillaties zijn meer en meer van belang bij de boordeling van de epileptogene processen die ten
grondslag liggen aan de afwijkende patronen in het (intracraniële) EEG. Zo is er een sterke associatie tussen de
resectie van die gebieden waar zeer vaak hoogfrequente oscillaties optreden en aanvalsvrijheid. Hierbij lijken met
name de netwerken die ‘fast ripples’ genereren primair verantwoordelijk te zijn voor de ictogenese. Hier wordt een
kort overzicht gegeven van de bijdragen uit het dierexperimenteel onderzoek aan deze ontwikkelingen.
Hoogfrequente oscillaties (HFOs, 100-800 Hz) zijn een
uiting van het optreden van sterke synchronisatie in re-
latief kleine neuronale netwerken (Buzsaki et al., 1992;
Jiruska et al., 2010a). Deze oscillaties kunnen als fysiolo-
gisch verschijnsel optreden, bijvoorbeeld in de sensibele
cortex bij het verwerken van input of in de hippocampus
tijdens diepe slaap. Deze fysiologische hoogfrequente
oscillaties worden ripples genoemd. Ripples worden
voornamelijk gegenereerd door piramidecellen, duren
kort (10-30 ms) en hebben frequenties van 100-200 Hz.
Ze spelen waarschijnlijk een rol bij geheugenformatie
en -consolidatie.
Er zijn verschillende mechanismen beschreven die deze
hoogfrequente oscillaties kunnen genereren. In-vivo
metingen in de hippocampus toonden dat ripples gege-
nereerd kunnen worden door snelle inhiberende post-
synaptische potentialen op piramidecellen, afkomstig
van locale interneuronen (Ylinen, 1995); anderen sug-
gereren een belangrijke rol voor axo-axonale gap-juncties
(Draguhn et al., 1998).
fast ripplesHoogfrequente oscillaties die worden geassocieerd met
pathologie worden fast ripples (FR) genoemd. Deze heb-
ben frequenties van 250-800 Hz en zijn waargenomen bij
veldpotentiaalmetingen in de hippocampus en entorhi-
nale cortex van ratten met insulten. In dierexperimentele
modellen van chronische epilepsie komen FRs ook voor
in de latente periode, voorafgaand aan het eerste spon-
tane insult, en dan specifiek in de seizure onset zone (SOZ).
Het ontstaansmechanisme van de FRs is waarschijnlijk
anders dan die van de ripples. FRs worden mogelijk ver-
oorzaakt door hypersynchroon vuren van piramidecellen
in een relatief klein gebied, ongeveer 1 kubieke mm. De
oorzaak van deze pathologische synchronisatie is nog
niet opgehelderd. Een van de hypothesen is out of phase
firing. Een individuele piramidecel heeft een maximale
vuurfrequentie van ongeveer 300 Hz. Als echter groe-
pen piramidecellen met een vast faseverschil vuren kan
bijvoorbeeld een dubbele frequentie (600 Hz) gemeten
worden. Mogelijk zijn bij de generatie van FR ook gap-
juncties of niet-synaptische effecten betrokken. Niet-
synaptische koppelingen kunnen bijvoorbeeld gereali-
seerd worden door ephaptische transmissie of door
directe elektrische beïnvloeding van neuronale popula-
ties (Jefferys, 2010).
Temporaalkwabepilepsie modelBij dierexperimentele modellen van temporaalkwab-
epilepsie kan celschade worden geïnduceerd met kai-
nate of pilocarpine, waardoor afwijkingen ontstaan die
vergelijkbaar zijn met humane hippocampale sclerose
(Bragin et al., 2004). Bij deze experimentele modellen
ontstaat eerst een status epilepticus. Vervolgens treden
na een latentieperiode van ongeveer twee weken spon-
tane insulten op. Verlies van neuronen in het pilocarpine
model kan leiden tot FR, waarbij deze vooral ontstaan
in gebieden met ripple activiteit (Foffani et al., 2007).
Bij modellen waarbij intrahippocampaal tetanus toxoid
wordt toegediend (Jiruska et al., 2010b), kunnen ook FR
optreden. Bij dit model wordt overigens geen hippo-
campale sclerose gezien. In deze studie met ratten
bleken de interictale FR een betrouwbaardere maat
voor de locatie van de primair epileptogene zone dan
de aanwezigheid van interictale ontladingen (pieken of
scherpe golven) of ripples. Analoge bevindingen werden
recent gerapporteerd bij kinderen met focale epilepsie
(Akiyama et al., 2011).
Pathofysiologische processenDe pathofysiologische processen die verantwoordelijk
zijn voor de transities van interictale naar ictale activiteit,
14 Periodiek voor professionals 09 | nr 4 | 2011 Wetenschappelijk onderzoek
Wetenschappelijk onderzoek
waarbij de netwerken die de FR genereren een essentiële
rol lijken te spelen, zijn nog niet goed begrepen. Interes-
sant in dit kader is een recente publicatie van Stead et al.
(2010). Bij elektrocorticografieën met micro-elektroden
(40 um in diameter) stelden zij vast dat bij patiënten met
epilepsie regelmatig zeer kleine neuronale populaties
werden gezien met lokaal abnormale activiteit, waar-
onder FR, maar ook micro-periodieke ontladingen en
micro-insulten. Met name in en rond de SOZ werden
deze vaak waargenomen, en veel minder vaak in andere
gebieden. In hetzelfde artikel worden metingen gepre-
senteerd van een tweetal patiënten zonder epilepsie (met
ernstige aangezichtspijn, waarbij ook corticografieën
werden verricht), waarbij ook een enkele maal deze fo-
cale afwijkingen werden gezien, echter veel minder fre-
quent. De hypothese van de auteurs is dat bij patiënten
met epilepsie er een voldoende aantal gebiedjes (‘micro-
domeinen’) aanwezig moet zijn met deze zeer focale pa-
thologische activiteit, die tijdens de ictale fase ‘fuseren’,
en zo een voldoende groot deel van de cortex patholo-
gisch laten synchroniseren zodat er daadwerkelijk klini-
sche verschijnselen ontstaan. Hier dringt zich de verge-
lijking met materiaaldefecten op: als dit er enkele zijn,
worden de eigenschappen niet significant beïnvloed,
echter bij een te groot aantal (kleinere) defecten kunnen
er daadwerkelijk scheuren ontstaan. Welke processen
bij epilepsie tot dit samengaan van de microdomeinen
leiden wordt niet beantwoord. Een mogelijke kandidaat
is het extracellulaire kalium: als cellen pathologisch vaak
vuren, neemt de extracellulaire kalium-concentratie toe,
omdat de Na/K pomp en de kalium-bufferingcapaciteit
van de gliacellen onvoldoende is. Via de extracellulaire
ruimte kunnen dan ook de kaliumgradiënten bij nabu-
rige cellen veranderen, wat dan mogelijk leidt tot patho-
logisch vuurgedrag (Fröhlich et al., 2008).
Tot slotNaast dierexperimenteel onderzoek worden ook in toe-
nemende mate computersimulaties toegepast om meer
inzicht te krijgen in de epileptogenese (Lytton, 2008;
Van Drongelen et al., 2007) en de rol van FR (Ibarz et
al., 2010). Ook op de Universtieit Twente vindt dit plaats
(Visser et al., 2010). Het is de verwachting dat een der-
gelijke multi-disciplinaire aanpak op termijn zal leiden
tot meer inzicht in de pathofysiologie van de overgang
van interictale naar ictale activiteit en de rol van HFOs,
met name FR. Vooralsnog is de vraag of FRs een epife-
nomeen zijn, of dat de mechanismen die deze genereren
essentieel zijn voor de generatie van epilepsie en ictale
activiteit. Wel mag gesteld worden dat de ontdekking van
deze hoogfrequentie oscillaties belangrijk bijdraagt aan
het inzicht in epileptogenese en de chirurgische behande-
ling van focale epilepsie.
ReferentiesAkiyama T, McCoy B, Go CY et al. (2011) Focal resection of
fast ripples on extraoperative intracranial EEG improves
seizure outcome in pediatric epilepsy. Epilepsia
52(10):1802-1811.
Bragin A, Wilson CL, Almajano J et al. (2004) High-
frequency oscillations after status epilepticus: epilepto-
genesis and seizure genesis. Epilepsia 45:1017-1023.
Buzsaki G, Horvath Z, Urioste R et al. (1992) High-
frequency network oscillation in the hippocampus.
Science 256:1025-1027.
Draguhn A, Traub RD, Schmitz D et al. (1998) Electrical
coupling underlies high-frequency oscillations in the
hippocampus in vitro. Nature 394:189-192.
Foffani G, Uzcategui YG, Gal B et al. (2007) Reduced
spike-timing reliability correlates with the emergence of
fast ripples in the rat epileptic hippocampus. Neuron
55:930-941.
Fröhlich F, Bazhenov M, Iragui-Madoz V et al. (2008)
Potassium Dynamics in the Epileptic Cortex: New
Insights on an Old Topic. Neuroscientist 14:422.
Ibarz JM, Foffani G, Cid E et al. (2010) Emergent
Dynamics of Fast Ripples in the Epileptic Hippocampus,
The Journal of Neuroscience 30(48):16249-16261.
Jefferys JG (2010) Advances in understanding basic mecha-
nisms of epilepsy and seizures. Seizure 19:638-646.
Jiruska P, Powell AD, Chang WC et al. (2010a)
Electrographic high-frequency activity and epilepsy.
Epilepsy Research 89:60-65.
Jiruska P, Finnerty GT, Powell AD et al. (2010b) Epileptic
high-frequency network activity in a model of non-lesio-
nal temporal lobe epilepsy. Brain 133:1380-1390.
Lytton WW (2008) Computer modelling of epilepsy. Nature
Rev Neuroscience 9:626-629.
Stead M, Bower M, Brinkmann BH et al. (2010)
Microseizures and the spatiotemporal scales of human
partial epilepsy. Brain 133:2789-2797.
Van Drongelen W, Lee HC, Stevens RL et al. (2007)
Propagation of seizure-like activity in a model of neocor-
tex. Journal of Clinical Neurophysiology 24(2):182-188.
Visser S, Meijer HGE, Lee HC (2010) Comparing epilepti-
form behavior of mesoscale detailed models and popu-
lation models of neocortex. Journal of Clinical
Neurophysiology 27(6):471-478.
Ylinen A, Bragin A, Nadasdy Z et al. (1995) Sharp wave-
associated high-frequency oscillation (200 Hz) in the
intact hippocampus: network and intracellular mecha-
nisms. J. Neurosci 15:30-46.
Periodiek voor professionals 09 | nr 4 | 2011 15
Door: Willy Renier ([email protected]), emeritus hoogleraar Epileptologie en Paul Eling, Donderscentrum voor Cognitie,
Radboud Universiteit Nijmegen.
Uit de geschiedenis van de maligne kinderepilepsieën: het Ohtahara syndroom
Historische wetenswaardigheden
Historische wetenswaardigheden
In 1976 beschreef de japanse kinderneuroloog Shunsuke ohtahara voor het eerst een van de meest dramatische
vormen van epilepsie die vroeg na de geboorte ontstaat. Met zijn klinische observatie van kinderen met de, vaak in
clusters voorkomende, typische tonische spasmen en het karakteristieke EEG toonde hij aan dat deze vorm van
epilepsie verschilde van de salaamkrampen die horen bij het syndroom van West.
Shunsuke ohtaharaShunsuke Ohtahara is geboren in 1930 in Okayama, een
stad in het zuiden van Japan. Daar studeerde hij genees-
kunde en haalde hij in 1956 zijn artsexamen. Hij zette zijn
studie voort onder leiding van professor Eiji Hamamoto
op de afdeling kindergeneeskunde van de medische facul-
teit van de universiteit van Okayama en promoveerde in
1961. In de periode 1970-1978 werkte hij daar als assistant
professor, later ook in de kindergeneeskunde (1978-1979).
Hij richtte daarna een nieuwe afdeling ‘Ontwikkelings-
neurowetenschap en Kinderneurologie’ op binnen het
Instituut voor Neurobiologie van dezelfde universiteit,
waar hij tevens hoofd en hoogleraar werd. Hij was een
groot voorstander van de scheiding tussen kindergenees-
kunde en kinderneurologie en heeft zich daar zeer voor
ingezet. Dit resulteerde in 1992 in de oprichting van de
eerste kinderneurologische afdeling in Japan in Okay-
ama. In 1995 gaf hij zijn leerstoel op en vertrok naar de
Kibi International University in Takahashi, niet ver van
Okayama. Daar werd hij hoogleraar Kindergeneeskunde
en Kinderneurologie. In 1961 was hij een van de oprich-
ters van de Japanse Vereniging voor Kinderneurologie.
Voor zijn werk heeft hij vele onderscheidingen gekregen,
zoals de Taro Kimura Prijs (1995) van de Japanse Epilep-
sie Associatie. Zie voor een beschrijving van het belang
van Ohtahara voor de kinderneurologie de publicatie van
Nihei (2004).
De nadruk op neurofysiologieOhtahara heeft zich in zijn onderzoek vooral gericht op
het normale neurofysiologische ontwikkelingsproces
en de stoornissen daarin zoals die tot uiting komen bij
epilepsie bij kinderen. De neurofysiologische technieken
heeft hij zichzelf eigen gemaakt. Zijn oorspronkelijke
strategie was om het ontwikkelingspatroon in het EEG
van normale pasgeborene tot oudere kinderen in de tijd
vast te leggen, waarvoor hij soms jaarlijks registreerde,
soms zelfs maandelijks. Later voegde hij voor het bestu-
deren van de cross-sectionele en longitudinale ontwik-
keling nieuwe technieken toe, zoals coherentie analyse
en topografische mapping en bestudeerde verschillende
vormen van evoked potentials. De data en de inzichten die
hij in deze studies van normale kinderen opdeed, werden
gebruikt als normatieve basis voor de bestudering van
kinderen met epilepsie.
Shunsuke Ohtahara
16 Periodiek voor professionals 09 | nr 4 | 2011 Historische wetenswaardigheden
Historische wetenswaardigheden
Ohtahara startte een nieuwe lijn van denken in de
epileptologie van kinderen door een relatie te leggen
tussen de aard van de epileptische verschijnselen en de
staat van de neurofysiologische ontwikkeling van de
hersenen. Hij was ervan overtuigd dat de expressie van
de epilepsiesyndromen het resultaat moest zijn van een
interactie tussen de neurofysiologische rijping van de
hersenen enerzijds en exogene factoren anderzijds. De
overgang tussen de syndromen van Ohtahara, West en
Lennox-Gastaut die hij in longitudinale studies obser-
veerde, brachten hem er toe om dit omvattende idee
van leeftijdsafhankelijke epileptische encefalopatieën te
beschrijven. Deze ontwikkelingsbenadering heeft een
grote invloed gehad op de bestudering van de kinder-
epilepsieën.
Figuur 1 Suppression burst EEG patroon.
League against Epilepsy (ILAE). In 1978 beschreven
Ohtahara (Ohtahara, 1978) en, onafhankelijk van hem,
Aicardi & Goutières (1978) een epilepsiesyndroom dat
gekenmerkt werd door een begin op vroeginfantiele
leeftijd, een ernstige encefalopathie, frequente aanval-
letjes, soms in clusters, en een typisch interictaal EEG
met het suppression bursts fenomeen (figuur 1).
Ohtahara noemde dit ziektebeeld vroeginfantiele epi-
leptische encefalopathie (early infantile epileptic encephalo-
pathy, EIEE). Alle kinderen die hij bestudeerde, hadden
een ernstige hersenaandoe ning, korte tonische aanval-
len (die op krachtige salaamkrampen lijken) en in een
latere fase vaak ook nog andere aanvalletjes (focale mo-
torische, myoclonische of complex partiële aanvallen).
Aicardi & Goutières (1978) legden meer de nadruk op de
myoclonische aanvalletjes en noemden het ziektebeeld
de vroege myoclonische epilepsie (early myoclonic epi-
lepsy, EME). Beide klinische beelden hebben eenzelfde
interictale EEG, gekenmerkt door een suppression bursts
tracee. De suppressie bestaat uit een vlak tracee met
een duur van 3-15 seconden, de bursts worden gevormd
door gegeneraliseerde onregelmatige pieken, scherpe
golven en piekgolfcomplexen. Het ictale EEG toont
diffuse desynchronisatie. Ook kunnen locale scherpe
golfontladingen of paroxysmale ritmische activiteit
gezien worden, die kunnen passen bij fout aangelegde
hersenschorsgebieden. Overeenkomsten en verschillen
Het ohtahara syndroom Ohtahara ontdekte dat bij enkele heel jonge kinderen
(binnen tien dagen na de geboorte) aanvallen van ‘spas-
men’ voorkwamen, die klinisch en electro-encefalo-
grafisch verschilden van de infantiele spasmen bij
kinderen met het syndroom van West. Zijn originele
publicatie in 1976 van een klein aantal kinderen verscheen
in een Japans medisch tijdschrift en kreeg daardoor aan-
vankelijk niet de internationale aandacht die het verdien-
de. In 1978 kwam er een Engelse publicatie (Ohtahara,
1978), maar pas in 1989 werd het syndroom als nieuwe
entiteit opgenomen in de classificatie van de International
Periodiek voor professionals 09 | nr 4 | 2011 17Historische wetenswaardigheden
Historische wetenswaardigheden
Tabel 1 Overeenkomsten en verschillen tussen early infantile epileptic encephalopathy (EIEE) en early myoclonic epilepsy (EME).
tussen EIEE en EME zijn samengevat in tabel 1 (Renier,
1995 en 2003).
Ohtahara toonde aan dat EIEE de eerste fase kan zijn
van een verdere ontwikkeling van de epilepsie naar een
syndroom van West of (minder frequent) naar een infan-
tiele myoclonische epilepsie. Vanaf drie maanden ver-
andert dan het waak-EEG geleidelijk in een hypsaritmie
tracee of een multifocaal epileptisch tracee, terwijl in de
slaap het suppression bursts tracee nog kan worden gezien.
Ohtahara vond naast bovengenoemde afwijkingen ook
locale afwijkingen in de vorm van epileptische pieken
in het EEG.
Prognose en behandelingIn de serie van Aicardi en Goutières (1978) komen en-
kele gevallen voor met meerdere kinderen in eenzelfde
familie, wat een genetische component suggereert. De
ontdekking in de laatste decennia van associaties van
epilepsie met genetische mutaties (Kato et al., 2007) is
wetenschappelijk interessant maar is voorlopig voor de
prognose en behandeling van deze zeer ernstige kinder-
epilepsieën van ondergeschikt belang. De behandeling
bestaat meestal uit valproaat, soms fenobarbital, al dan
niet met een benzodiazepine (nitrazepam of clonazepam)
als breedspectrum behandeling, maar het resultaat valt
vaak tegen. De behandeling met pyridoxalfosfaat wordt
buiten Japan weinig toegepast. ACTH en corticosteroïden
hebben geen effect en langdurig gebruik kan zelfs
negatief uitpakken op de reeds beperkte ontwikkeling.
Bij een duidelijke myoclonische component kan een
trial met levetiracetam zinvol zijn. De prognose is
somber. Sommige kinderen overlijden in de eerste
levensmaanden.
ReferentiesAicardi J, Goutières F (1978) Encéphalopathie myoclo-
nique néonatale. Rev EEG Neurophysiol 8: 99-101.
Kato M, Saitoh S, Kamei A et al. (2007) A longer polya-
lanine expansion mutation in the ARX gene causes
early infantile epileptic encephalopathy with suppres-
sion-burst pattern (Ohtahara syndrome). Am J Hum
Genet 81:361-366.
Nihei K (2004) Founders of Child Neurology in Japan-
Shunsuke Ohtahara. Brain and Development 26:71-72.
Ohtahara S (1978) Clinico-electrical delineation of epi-
leptic encephalopathies in childhood. Asian Med J
21:499-509.
Renier WO (1995) The malignant epilepsies of child-
hood and adolescence. In: A.P. Aldenkamp, F.E.
Dreifuss, W.O. Renier, Th.P.B.M. Suurmeijer, eds.
CRC Press, Florida. Chapter 4, pp. 43-58.
Renier WO (2003) Kinderepilepsie Handboek. Een
beknopte leidraad voor de praktijk. Academic
Pharmaceutical Productions BV. Hoofdstuk 3:
Maligne kinderepilepsieën, pp. 41-126.
Kenmerken
Begin
Aanvalstype
EEG
Verloop
Etiologie
Therapie
EIEE
< 28 d - 25 m >
repetitieve tonische spasmen
sporadische verspreide myoclonieën
partiële aanvallen
periodische suppression-bursts
fataal of ernstige retardatie
overgang naar West-syndroom
of multifocale epilepsie
onbekend;
cerebrale malformatie van diverse
origine
resistent
EME
< 12 d - 3 m >
frequente myoclonische aanvallen
(massieve, fragmentaire, verspreide)
late tonische spasmen
partiële aanvallen
periodische suppression-bursts
fataal of ernstige retardatie met
cerebral palsy en verworven micro-
cefalie
onbekend;
cerebrale spongio se of atrofie
genetische/metabole stoornissen
resistent
Casuïstiek
18 Periodiek voor professionals 09 | nr 4 | 2011
Door: Hans Strooker ([email protected]), tandheelkunde, Universitair Medisch Centrum Groningen en Stichting Epilepsie
Instellingen Nederland, Heemstede.
Orale implantologie en epilepsieBij aanvallen komt het regelmatig voor dat patiënten tanden of kiezen verliezen. orale implantologie is een snel
groeiend en dynamisch vakgebied in de tandheelkunde en kaakchirurgie. Het gebruik van orale implantaten (kunst-
wortels, meestal van titanium) heeft in de afgelopen twintig jaar een enorme vlucht genomen en is van grote waarde
bij de behandeling van patiënten met epilepsie.
Verantwoorde epilepsiezorg
Verantwoorde epilepsiezorg
Bij Stichting Epilepsie Instellingen Nederland (SEIN) in
Heemstede worden we regelmatig geconfronteerd met
mensen die vooral bij atone aanvallen voortanden en
kiezen verliezen door de extreme krachten die hierbij
ontstaan. Deze moeten worden vervangen met goed vast-
zittende prothetische voorzieningen zoals implantaten.
Toch blijft ook dan het risico; patiënten kunnen opnieuw
vallen met als gevolg beschadiging van de implantaten
(figuur 1). Daarnaast is er de invloed van de vele anti-epi-
leptica op het tandvlees en bot. Een ander groot probleem
is wanneer mensen een volledige gebitsprothese hebben
en door een sialorroe en spastische mondbewegingen
deze gebitsprothese op de grond valt en er daarna bijvoor-
beeld met de rolstoel over heen gereden wordt. Ook hier
zijn implantaten ter fixatie gewenst. Als pijlers voor kroon
en brugwerk en als houvast onder uitneembare gebitspro-
thesen (drukknop kliksysteem) zijn deze onmisbaar ge-
worden voor het herstel van de functie, de stabiliteit en de
esthetiek van de menselijke dentitie. Overige risicofactoren
zijn de multifactoriële aandoeningen zoals parodontitis
en peri-implantitis (ontsteking rondom implantaat met
progressief botverlies) waarbij bacteriën essentieel zijn.
De mondhygiëne is meestal niet optimaal bij onze cliën-
ten; dit betekent dat wanneer er sprake is van een paro-
dontitis dit een contra-indicatie is voor implantologie.
Anti-epileptica als risicofactorDe gingivale overgroei bij het gebruik van fenytoïne is
bij ongeveer de helft van de gebruikers bekend. Is dit een
contra-indicatie voor implantaten? In samenwerking met
ACTA (Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam)
hebben wij een onderzoek gedaan met 100 patiënten naar
de invloed op de parodontale gezondheid van carbama-
zepine, fenytoïne en valproïnezuur. Patiënten met een
Figuur 1 Implantaat met opbouw welke verzwakt is door een
inkeping.
Tabel 1 Correlatie tussen soort medicatie en botafbraak.
Parodontaal botverlies en aed’s
Fenytoïne (PHT)
Valproïnezuur (VPA)
arbamazepine (CBZ)
Hoe hoger de dosis, hoe meer
röntgen botafbraak
Doseringsrange
200-400 mg
300-1200 mg
400-2000 mg
Correlatiecoëfficient
-0.35
0.12
0.80
Periodiek voor professionals 09 | nr 4 | 2011 19
In Nederland worden op dit moment jaarlijks meer dan
125.000 implantaten geplaatst. De succespercentages
liggen na tien jaar boven de 90 procent (Cune et al.,
2009). Toch zijn er een aantal risicofactoren waarbij
deze implantaten in de mond verloren gaan. Risico-
factoren zijn: een parodontitis (ontstoken tandvlees
met botafbraak rondom tanden), roken, mensen met
een pro-inflammatoire genetica (il-1a en il-1b genen)
of een ongecontroleerde diabetes mellitus (Ferreira
et al., 2006). Door extreme kauwkrachten die vooral
‘s nachts op kunnen treden bij mensen die klemmen
en knarsen.
Verantwoorde epilepsiezorg
Verantwoorde epilepsiezorg
monomedicatiegebruik van minstens vijftien jaar met
deze middelen werden onderzocht op bloedend tandvlees,
mate van tandsteenvorming en parodontale botafbraak.
De uitkomst was zeer verassend. Het voor het tandvlees
zo ‘veilige’ carbamazepine bleek juist bij hoge doseringen
een significante botafbraak te geven (tabel 1, pagina 18).
Fenytoïne juist niet! Dit geeft wel de bekende gingivale
overgroei met een verhoogde kans op tandvleesbloeding,
maar juist geen verhoogde parodontale botafbraak. Uit
tabel 1 volgt dat bij hogere dagelijkse doseringen van car-
bamazepine de orale implantologie niet is geïndiceerd.
Osteopenie en osteoporose en zelfs osteomalacie door het
gebruik van anti-epileptica zijn bekend, maar uit de lit-
teratuur blijkt (Dvorak et al., 2011) dat osteopenie en zelfs
een lichte vorm van osteoporose geen contra-indicatie
hoeft te zijn voor orale implantologie. Bij het gebruik
van bifosfonaten is voorzichtigheid geboden vanwege
een verhoogde kans op een osteonecrose na extracties en
implantaten. Wanneer een tandheelkundig implantaat
met een kroon ter vervanging van een voortand gebruikt
wordt, blijft mogelijk het gevaar voor een tweede val op
deze constructie. Door het aanbrengen van een breukzone
is het mogelijk het implantaat en het onderliggende bot te
beschermen.
Resultaat implantologie In totaal zijn 85 patiënten behandeld tussen 1991 en 2008
met in totaal 164 implantaten. De functionele survival is
94.6 procent (se 1.4 procent). Dit is een redelijk hoog
succespercentage, dat kan worden verklaard door de
strenge selectie vooraf en een intensieve begeleiding van
de mondhygiëne door mondhygiënisten, verplegend
personeel en ouders. Een voorbeeld van de plaatsing van
implantaten na het verlies van tanden tijdens een aanval
is weergegeven in figuur 2.
Figuur 2 Van links boven, met de klok mee: door een aanval zijn vijf voortanden verloren gegaan. Als oplossing werden er vijf kronen
geplaatst op de implanaten tijdens de pasfase.
ConclusieOrale implantologie is een goede behandeloptie bij men-
sen met een therapieresistente vorm van epilepsie mits
men zich bewust is van de contra-indicaties.
Met dank aan: Bea Poelstra, Dick Deutekom, Liesbeth Ketting en
verplegend personeel.
ReferentiesCune MS, Strooker H, Van der Reijden WA et al. (2009)
Dental implants in persons with severe epilepsy and
multiple disabilities: a long-term retrospective study. Int
J Oral Maxillofac Implants 24:534-540.
Dvorak G, Arnhart C, Heuberer S et al. (2011) Peri-
implantitis and late implant failures in postmenopausal
women: a cross-sectional study. J Clin Periodontol
38:950-955.
Ferreira SD, Silva GL, Cortelli JR et al. (2006) Prevalence
and risk variables for peri-implant disease in Brazilian
subjects. J Clin Periodontol 33:929-935.
20 Periodiek voor professionals 09 | nr 4 | 2011
Door: Willem Alpherts ([email protected]), klinisch neuropsycholoog, Stichting Epilepsie Instellingen Nederland, Heemstede.
Stress en cognitie bij Psychogene Pseudo Epileptische Aanvallenop 15 juni 2011 promoveerde Patricia Bakvis op het proefschrift ‘Psychogenic Non Epileptic Seizures’. Voor 20 procent
van de patiënten die zich aanmeldt bij de epilepsiecentra kan geen organische oorzaak worden gevonden voor de aan-
vallen. Bij een groot deel van deze patiënten is er sprake van Psychogene Pseudo Epileptische Aanvallen. Dit proef-
schrift gaat over de effecten van psychologische en neurobiologische stress op psychologische aspecten van emotio-
nele informatieverwerking bij deze patiënten.
Proefschriftbesprekingen
Proefschriftbesprekingen
Naar schatting wordt voor 20 procent van de patiënten
die zich bij gespecialiseerde epilepsieklinieken aanmeldt
geen organische oorzaak gevonden voor de aanvallen
en bij een groot deel van deze patiënten is er sprake van
Psychogene Pseudo Epileptische Aanvallen (PPEA’s),
aanvallen die lijken op epileptische aanvallen, maar het
klinisch niet zijn. Ondanks de hoge frequentie en de ern-
stige beperkingen die deze stoornis met zich meebrengt,
is er weinig bekend over de aard en de etiologie van deze
stoornis. Hoewel PPEA’s van oudsher worden geassoci-
eerd met psychologische trauma’s en stress, wat ook uit
zelfrapportage blijkt, is de relatie tussen trauma, stress
en cognitieve functies nog niet systematisch onderzocht.
Op jonge leeftijd doorgemaakte trauma’s kunnen gepaard
gaan met langdurige verhoging van stressgevoeligheid
in belangrijke biologische stresssytemen zoals het
autonome zenuwstelsel en met name de hypothalamus-
hypofyse-bijnier-as. De verhoogde sensitiviteit in deze
stresssystemen wordt ook in verband gebracht met
verstoring van complexe cognitieve functies, zoals
werkgeheugen en het kunnen inhiberen van irrelevante
informatie.
Cognitieve dreigingsgevoeligheidOm te onderzoeken of patiënten met PPEA’s een cogni-
tieve bias voor (sociaal) dreigende informatie vertonen,
werden subliminaal gezichten aangeboden in rust en
onder stress. Bij de patiënten was er in rust een aan-
dachtsbias (langere responstijd) voor boze gezichten.
Deze aandachtsbias correleerde bovendien positief met
de rapportage van een sexueel trauma. Bakvis conclu-
deerde hieruit dat patiënten met PPEA’s een verhoogde
cognitieve dreigingsgevoeligheid hebben.
Cognitieve integratieve functiesHebben deze verhoogde cognitieve dreigingsgevoeligheid
en de verhoogde neurobiologische stressgevoeligheid
nu ook invloed op meer complexe, integratieve cogni-
tieve functies? Daar lijkt het wel op. Patiënten maken
meer fouten, speciaal bij trials met een afleidende ach-
tergrond (boos of blij gezicht). Na een fysiologische
stress-inductie (hand in ijswater) verbeterden de werk-
geheugenprestaties van de gezonde controles, maar niet
van de patiënten. Er zijn dus aanwijzingen dat stress-
inductie en de gerelateerde cortisol stress-respons sa-
menhangen met een relatieve verstoring van integratieve
cognitieve functies van patiënten met PPEA’s.
StressgevoeligheidPatiënten met PPEA’s zouden een verhoogde (neuro)
biologische stressgevoeligheid kunnen hebben. Dit kan
tot uiting komen in verschillen in cortisolwaarden op de
hypothalamus-hypofyse-bijnier-as. Van patiënten met
PPEA’s en gezonde controles werden op twee opeen-
volgende en relatief stressvrije dagen speekselmonsters
verzameld, waaruit cortisol werd verzameld. De resulta-
ten toonden aan dat de basale diurnale cortisolwaardes
van patiënten met PPEA’s verhoogd zijn in vergelijking
met de gezonde controles en dat PPEA patiënten dus een
meetbaar verhoogde neurobiologische stressgevoelig-
heid vertoonden.
VermijdingsgedragIn een computergestuurde approach-avoidance (AA)
taak moesten de deelnemers foto’s evalueren van blije
en boze gezichten, door het maken van een toenade-
rende (arm flexie) of een vermijdende (arm extensie)
armbeweging. Patiënten vertoonden voor de boze ge-
zichten een beduidend sterkere vermijdingsgeneigdheid
en juist niet in de toenaderingsconditie, dan gezonde
controles. Bakvis concludeert hieruit dat dit wordt ver-
oorzaakt door een sterkere vermijdingsgeneigheid bij
PPEA patiënten.
Periodiek voor professionals 09 | nr 4 | 2011 21Proefschriftbesprekingen
Proefschriftbesprekingen
Het modelInteressant is dat Bakvis in haar proefschrift tracht een
model op te stellen voor een partieel experimenteel mo-
del (voor één cognitieve component) van het fenomeen
PPEA’s. Dit model beschrijft hoe het induceren van stress
kan leiden tot een paroxysmale desintegratie van cogni-
tieve integratieve functies.
Niet de stress-inductie zelf leidt tot een desintegratie van
cognitieve functies: een normale stress-respons én de
reeds verhoogde cognitieve dreigingsgevoeligheid en ver-
hoogde basale activatie van het neurobiologische stress-
systeem schept de condities waarin cognitieve functie
kunnen desintegreren. Dit maakt een PPEA-patiënt met
verhoogde stress systemen kwetsbaar.
De huidige onderzoeksresultaten wijzen erop, dat het voor
de psychologische en farmacologische behandeling van
PPEA’s mogelijk lonend zou zijn om strategieën te include-
ren die de verhoogde basale cognitieve dreigingsgevoelig-
heid en neurobiologische stressgevoeligheid normaliseren,
additioneel aan het aanleren van adequate coping strategieën
om beter met stress en dreiging om te gaan.
Tot slotDe groep patiënten met PPEA’s is zeer heterogeen, waar-
door het ontstaansmechanisme zeker niet eenduidig is. Dit
betekent dat de behandeling ervan meestal op het individu
moet worden toegesneden. Het hiervoor besproken model
kan een belangrijk en veelbelovend uitgangspunt zijn voor
nieuwe kansrijke therapieën.
Door: Frans Leijten ([email protected]), neurologie, Rudolf Magnus Instituut voor Neurowetenschappen, Universitair Medisch
Centrum Utrecht.
Nieuwe technieken om het focus van epilepsie te vindenop 26 mei 2011 promoveerde Maeike Zijlmans cum laude op het proefschrift ‘New presurgical techniques to characte-
rize the focus of epilepsy’.1 Dit werd daags erop gevolgd door een drukbezocht internationaal symposium over hoog-
frequente oscillaties in het EEG en de klinische waarde ervan, een van de belangrijke thema’s van haar proefschrift.
Het proefschrift is gebaseerd op zeventien internationale
publicaties, waaronder Brain, Neurology en Annals of Neuro-
logy, en gaat voornamelijk over nieuwe ontwikkelingen in
neuroimaging technieken zoals MEG en EEG-gecorreleer-
de functionele MRI, en ontdekkingen in oude technieken
als MRI, elektrocorticografie en stereo-EEG. Verrassen-
derwijs eindigt het proefschrift met twee psychologische
artikelen over de kwaliteit van leven van patiënten die zijn
afgewezen voor epilepsiechirurgie en van verzorgers van
mensen met ernstige epilepsie.
Wat alle artikelen verbindt, is de achterliggende gedachte:
wat is het nut van nieuwe ontwikkelingen voor de patiënt?
Die patiënt is telkens de lijder aan focale epilepsie die niet
op medicamenteuze behandeling reageert en hoopt op
genezing door epilepsiechirurgie. Hier worden enkele
voorbeelden besproken.
1 Frans Leijten trad op als begeleider en co-promotor van dit onderzoek.
Simultaan EEG en fMRIHet meten van EEG in de MRI-scanner is lang voor onmo-
gelijk gehouden, en de technische ontwikkeling heeft vele
hobbels gekend. De idee is dat interictale pieken in het
EEG gebruikt kunnen worden om een ‘actieve’ toestand te
herkennen in een functionele MRI-scan. De vergelijking
tussen deze actieve toestand en een toestand van rust als
er geen epileptische pieken zijn te zien in het EEG maakt
min of meer gelijktijdige bloeddoorstromingsveranderin-
gen zichtbaar dat de BOLD (Blood Oxygen Level Dependent)
response wordt genoemd. Dit is een vorm van bronlokali-
satie die onafhankelijk is van inverse modellen, zoals
dipoolmodellen. Het revolutionaire van het artikel hier-
over van Zijlmans is, dat zij deze nieuwe techniek niet
testte bij patiënten met bekende foci, maar bij afgewezen
patiënten voor epilepsiechirurgie. Het nut van een nieuwe,
maar ingewikkelde techniek moet zich immers bewijzen
22 Periodiek voor professionals 09 | nr 4 | 2011 Proefschriftbesprekingen
Proefschriftbesprekingen
bij de patiënten waar we niet uitkomen, was de achterlig-
gende klinische redenering. Een probleem van EEG-fMRI
is de opbrengst: het aantal epileptische pieken dat ge-
meten kan worden in het relatief korte tijdsbestek dat de
patiënt in de MRI-scanner ligt. In het onderzoek van Zijl-
mans werd slechts voor 60 procent van de onderzoeken
voldoende pieken gevonden waarover consensus bestond
bij de drie beoordeelaars van het EEG dat in de scanner
werd gemeten. Hoewel de techniek nog voor verbetering
vatbaar is, was de opbrengst hoog wanneer het lukte. Bij
driekwart van de patiënten met een succesvol resultaat gaf
dit onderzoek een nieuwe richting aan de mogelijkheden
voor operatieve behandeling.
MRIZijlmans vergeleek ook de opbrengst van 3 T MRI versus
1,5 T MRI voor patiënten die kandidaat waren voor epilep-
siechirurgie. Het resultaat toont aan dat het onderkennen
van een focale corticale dysplasie gemakkelijker is op
een 3 T MRI, maar er waren ook verrassingen. Zo bleek
herbeoordeling van een 1,5 T MRI door een andere
neuroradioloog de succes rate te verhogen. Dit effect was
zo groot, dat het advies luidt om bij een MRI-scan die
als ‘negatief ’ wordt afgegeven, eerst herbeoordeling
door een tweede neuroradioloog uit te laten voeren,
alvorens een MRI bij hogere veldsterkte aan te vragen.
HfosZijlmans’ recentste ontdekkingen dankt zij aan een
jaar verblijf in het Montreal Neurological Institute
bij Jean Gotman, waar zij gewerkt heeft aan hoog-
frequente oscillaties (HFOs) in intracraniële EEGs.
Deze interictale verschijnselen hebben een complexe
relatie met hun bekende tegenhangers, de interictale
pieken die we als EEG-isten allemaal kennen. HFOs
laten zich niet gemakkelijk vinden en vereisen hoge
sample frequenties. De verdienste van Zijlmans is dat
zij laat zien dat HFOs waarschijnlijk een betere marker
zijn voor epileptogenisiteit dan epileptische pieken.
HFOs nemen toe voordat er een aanval optreedt
(pieken nemen juist af ), en HFOs verminderen bij
goede medicamenteuze behandeling (pieken bij focale
epilepsie niet of nauwelijks). Belangrijker nog: HFOs
in het hoogste frequentiebereik treden op waar de
aanvallen ontstaan, terwijl pieken zich in een veel groter
netwerk manifesteren. Er lijkt daarom voor HFOs een
belangrijke toekomst weggelegd als instrument voor
preoperatief onderzoek.
Periodiek voor professionals 09 | nr 4 | 2011 23
Door: Frans Leijten ([email protected]), neurologie, Rudolf Magnus Instituut voor Neurowetenschappen, Universitair Medisch
Centrum Utrecht.
Het ‘European Network for Epilepsy Research’ Een nieuw initiatief wil klinische onderzoekers steunen in het verbeteren van Europese samenwerking en het doen
van grootschaliger onderzoek naar epilepsie.
Ingezonden berichten
Ingezonden berichten
In november 2010 is een Europees Netwerk voor Epilep-
sieonderzoek opgericht, het European Network for Epilepsy
Research (ENER). Het doel van dit netwerk is om het
klinisch wetenschappelijk onderzoek naar epilepsie te
stimuleren door Europese samenwerking te bevorderen.
Dit kan gaan om randomized controlled trials (RCTs), maar
ook bijvoorbeeld om het opzetten van gemeenschappe-
lijke databases.
Bij RCTs kan ENER eigen initiatieven ontplooien.
Bovenal echter wil ENER de mogelijkheid bieden om
initiatieven te bediscussiëren van iedereen met plannen
voor grootschaliger klinisch epilepsieonderzoek. ENER
kan dan suggesties doen, de kwaliteit van de aanvraag
verbeteren, het netwerk van de onderzoeker vergroten,
toegang bieden tot instanties, invloed laten gelden, een
extern review systeem of expert panel bieden, et cetera.
Bij de tweede ENER vergadering, juni 2011 in Badhoeve-
dorp, is nagedacht over RCTs die geen hoog budget zou-
den vereisen. Hierbij is een medicatietrial voorgesteld
bij kinderen met continuous spike-and-wake during sleep.
Personen die geïnteresseerd zijn kunnen zich melden bij
Alexis Arzimanoglu ([email protected]). Verder
initieert Margitta Seeck ([email protected]) een
RCT over extratemporale epilepsiechirurgie en Stefano
Francione ([email protected])
een RCT over lesional epilepsy in children. Geïnteresseerden
kunnen zich bij hen melden.
Er is een groeiende noodzaak tot het scheppen van
gemeenschappelijke databases. EURAP is daarbij het
voorbeeld. Torbjörn Tomson gaf uitleg over de totstand-
koming van deze database, lang geleden. Inmiddels zijn
belangrijke publicaties het gevolg (zie recente Lancet Neu-
rology, Tomson et al., 2011) met directe gevolgen voor de
praktijk en counselling van jonge vrouwen met epilepsie.
Er zijn inmiddels andere cohorten gestart, zoals Epigen,
EpiCure, de European Epilepsy Brain Bank, en de Liverpool,
Glasgow en Geneva cohorten.
Bij de eerste brainstorm bijeenkomst zijn er enkele initia-
tieven genomen. Er wordt gewerkt aan een overzicht van
alle Europese databases met doelstellingen en kenmer-
ken. Er wordt gekeken naar de mogelijkheden voor het ge-
zamenlijk gebruik van EEG-registraties en neuroimaging
data. Op het epilepsiecongres in Rome is inmiddels de
European Epilepsy Monitoring Association (EEMA) opgericht.
Een Europees web-based database initiatief lijkt er te komen
voor video-EEG registraties, wat in Frankrijk al actief is
en gecoördineerd wordt door Philippe Ryvlin (ryvlin@
cermep.fr).
Er is uitvoerig gediscussieerd over de samenstelling van de
ENER en de vraag of er ook basale onderzoekers moe-
ten worden uitgenodigd. Uiteindelijk is besloten om de
grootte maximaal 35 te houden, en de groep te beperken
tot academische klinische onderzoekers. Vooralsnog ver-
gadert de ENER tweemaal per jaar. ENER heeft geen vaste
inkomsten en stelt zich onafhankelijk op. Er zijn enkele
unrestricted grants van farmaceutische firma’s verkregen om
de eerste vergaderingen mogelijk te maken. Voorlopig zal
ik als Nederlandse vertegenwoordiger optreden. Prof. Paul
Boon is vertegenwoordiger namens België.
Europese samenwerking is de toekomst voor wie belang-
rijke vragen wil beantwoorden op het gebied van klinische
epileptologie. Binnen het Zevende Kaderprogramma
(KP7) van de Europese Gemeenschap is epilepsie er karig
vanaf gekomen. Willen we in volgende kaderprogramma’s
epilepsie op de agenda hebben, dan is ook een krach-
tige politieke lobby nodig en daaraan wordt gewerkt. De
ENER rekent erop dat in het Europese subsidiespel ook
epilepsie vroeg of laat zijn plek zal veroveren. Er liggen
dus kansen voor ambitieuze onderzoekers, en de ENER
wil hen daarbij van dienst zijn. Ik wil daarom vooral de
nieuwe generatie klinische onderzoekers, zij die net hun
promotieonderzoek hebben afgerond, alle drempelvrees
ontnemen om voorstellen te doen, ideeën te ontvouwen en
zich in contact te laten stellen met de Europese toponder-
zoekers op hun gebied.
Agenda
De productie van dit blad is mede mogelijk gemaakt door financiële ondersteuning van:
Agenda
6 - 10 mei 2012Eleventh Eilat Conference on New Antiepileptic Drugs
(Eilat XI)
Locatie: Eilat, Israël
Informatie: www.eilat-aeds.com
8 juni 2012Nationaal Epilepsie Symposium
‘Epilepsiebehandeling: aanzien of doorpakken?’
Locatie: Spant, Bussum
Informatie: [email protected]
21 - 23 juni 2012 1st African Epilepsy Congress
Locatie: Nairobi, Kenia
Informatie: www.ibe-epilepsy.org/congresses/
1st-african-epilepsy-congress
30 september - 4 oktober 201210th European Congress on Epileptology
Locatie: Londen, Verenigd Koninkrijk
Informatie: www.epilepsylondon2012.org
6 - 7 oktober 201145th Annual Congress of the Japan Epilepsy Society
Locatie: Niigata, Japan
Informatie: http://square.umin.ac.jp/jes/en/index.html
14 - 17 november 2012 7th LACE
Locatie: Quito, Ecuador
Informatie: www.epilepsiaquito2012.org
30 november - 4 december 201266th American Epilepsy Society Annual Meeting
Locatie: San Diego, VS
Informatie: www.aesnet.org/meetings-and-events
26 - 28 January, 2012 2nd Course on Epilepsy Surgery
Locatie: Brno, Tsjechië
Informatie: www.sinapsa.org/enevron
18 - 19 februari, 201214th Annual Meeting of the International Symposium on
Surgery for Catastrophic Epilepsy in Infants
Locatie: Tokio, Japan
Informatie: www.iss-jpn.info
29 februari - 3 maart 201251. Jahrestagung der Deutschen Gesellschaft für
Epileptologie
Locatie: Stuttgart, Duitsland
Informatie: www.epilepsie2012.de
22 - 23 maart 2012Epilepsy&Sleep [email protected]
Locatie: Kempenhaeghe, Heeze
Informatie: www.kempenhaeghe.nl
22 - 25 maart 20129th Asian and Oceanian Epilepsy Congress
Locatie: Manila, Philippines
Informatie: www.epilepsymanila2012.org
28 - 31 maart 20122nd International Congress on Epilepsy, Brain & Mind
Locatie: Praag, Tsjechië
Informatie: www.epilepsy-brain-mind2012.eu/en/welcome
3 - 5 mei 2012Gemeinsame Jahrestagung von SGKN/SNG/SLgE
Locatie: Lugano, Zwitserland
Informatie: [email protected]