INVLOED VAN PSYCHOSOCIALE EN OMGEVINGSVARIABELEN OP … › fulltxt › RUG01 › 000 › 926 ›...
Transcript of INVLOED VAN PSYCHOSOCIALE EN OMGEVINGSVARIABELEN OP … › fulltxt › RUG01 › 000 › 926 ›...
UNIVERSITEIT GENT Faculteit geneeskunde en gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2004 - 2005
INVLOED VAN PSYCHOSOCIALE EN OMGEVINGSVARIABELEN
OP DE FYSIEKE ACTIVITEIT BIJ 12-JARIGEN
Scriptie voorgelegd tot het behalen van de graad van Licentiaat in de Medisch Sociale Wetenschappen
Optie GVO
DOOR: CHRISTINE GILLEBERT Promotor: Prof. Dr. I. De Bourdeaudhuij Co-promotor: Prof. Dr. L. Maes
Ondergetekende, Tine Gillebert, bevestigt hierbij dat onderhavige
scriptie mag worden geraadpleegd en vrij mag worden gefotokopieerd.
Bij het citeren moet steeds de titel en de auteur worden vermeld.
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
I
INHOUDSTAFEL
INHOUDSTAFEL.............................................................................................................. I
WOORD VOORAF...................................................................................................... IV
SAMENVATTING.......................................................................................................... V
ABSTRACT ................................................................................................................. VII
1. INLEIDING .............................................................................................................1
1.1. BEGRIPSOMSCHRIJVING ..........................................................................................1
1.2. FYSIEKE ACTIVITEIT EN GEZONDHEID...........................................................................3
1.3. NIVEAU VAN FYSIEKE ACTIVITEIT VAN KINDEREN EN JONGEREN......................................5
1.4. DETERMINANTEN VAN FYSIEKE ACTIVITEIT BIJ KINDEREN EN JONGEREN. ...........................7
1.4.1. VERKLARENDE MODELLEN........................................................................................ 9
a. het health belief model ......................................................................................... 9
b. de sociaal cognitieve theorie............................................................................. 10
c. theorie van beredeneerd gedrag ..................................................................... 11
d. ase – model ........................................................................................................... 12
e. ecologische modellen......................................................................................... 13
1.4.2. DETERMINANTEN VAN FYSIEKE ACTIVITEIT ................................................................. 16
a. psychosociale variabelen ................................................................................... 16
b. omgevingsvariabelen.......................................................................................... 18
2. ONDERZOEKSVRAAG .........................................................................................20
3. METHODE ............................................................................................................21
3.1. ONDERZOEK EN POPULATIE ....................................................................................21
3.2. GEBRUIKTE VRAGENLIJST........................................................................................22
3.2.1. LICHAAMSBEWEGING BIJ KINDEREN ........................................................................ 24
3.2.2. PSYCHOSOCIALE VARIABELEN................................................................................ 25
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
II
a. attitude................................................................................................................... 25
b. sociale invloed...................................................................................................... 26
c. hindernissen tot fysieke activiteit ........................................................................ 26
d. voordelen van fysieke activiteit.......................................................................... 27
3.2.3. OMGEVINGSVARIABELEN ...................................................................................... 27
3.3. VERWERKING .......................................................................................................28
4. RESULTATEN.........................................................................................................30
4.1. HET BEREKENEN VAN DE TOTALE FYSIEKE ACTIVITEIT ....................................................30
4.2. DETERMINANTEN VAN FYSIEKE ACTIVITEIT EN VERSCHILLEN TUSSEN MEISJES EN JONGENS..35
4.2.1. PSYCHOSOCIALE VARIABELEN................................................................................ 35
a. voordelen van fysieke activiteit.......................................................................... 35
b. hindernissen met betrekking tot fysieke activiteit ............................................ 38
c. sociale invloed ...................................................................................................... 40
d. attitude................................................................................................................... 43
4.2.2. OMGEVINGSVARIABELEN ...................................................................................... 45
4.3. INVLOED VAN PSYCHOSOCIALE EN OMGEVINGSDETERMINANTEN OP FYSIEKE ACTIVITEIT..48
4.3.1. INVLOED OP TOTALE FYSIEKE ACTIVITEIT ................................................................... 48
a. totale populatie.................................................................................................... 48
b. jongens................................................................................................................... 49
c. meisjes .................................................................................................................... 49
4.3.2. INVLOED OP WIJZE VAN TRANSPORT ....................................................................... 50
a. totale populatie.................................................................................................... 50
b. jongens................................................................................................................... 50
c. meisjes .................................................................................................................... 50
4.3.3. INVLOED OP FYSIEKE ACTIVITEIT OP SCHOOL BUITEN DE LESSEN .................................. 51
a. totale populatie.................................................................................................... 51
b. jongens................................................................................................................... 51
c. meisjes .................................................................................................................... 52
4.3.4. INVLOED OP FYSIEKE ACTIVITEIT IN DE VRIJE TIJD ....................................................... 52
a. totale populatie.................................................................................................... 52
b. jongens................................................................................................................... 53
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
III
c. meisjes .................................................................................................................... 53
5. DISCUSSIE............................................................................................................60
5.1. KRITISCHE BESPREKING VAN DE ONDERZOEKSRESULTATEN............................................60
5.2. STERKTES EN BEPERKINGEN VAN DIT ONDERZOEK........................................................68
6. CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN......................................................................69
LITERATUURLIJST .........................................................................................................70
LIJST MET TABELLEN....................................................................................................78
LIJST MET FIGUREN.....................................................................................................80
BIJLAGEN...................................................................................................................81
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
IV
WOORD VOORAF
Deze scriptie is het laatste onderdeel van mijn studies medisch
sociale wetenschappen optie gezondheidsvoorlichting en –opvoeding
aan de universiteit Gent. Deze opleiding was niet altijd even gemakkelijk
te combineren met mijn werk als verpleegkundige. Om dit te kunnen
realiseren heb ik steeds beroep kunnen doen op de hulp en steun van
heel wat mensen.
Eerst en vooral wil ik mijn vriend Johannes bedanken. Het samen
studeren voor de examens was voor mij een stimulans om door te zetten.
Bijzondere dank gaat uit naar mijn ouders en schoonouders die mij
steeds met raad en daad bijstonden. Bij hen kon ik altijd terecht als ik het
even niet meer zag zitten. Ze stonden ieder keer weer klaar met morele
en logistieke steun.
Dank aan mijn vrienden en familie bij wie ik steeds terecht kon met
vragen en die altijd met een aanmoediging klaarstonden.
Speciale dank gaat uit naar mijn hoofdverpleegkundige, Elfi
Verstraeten. Zonder haar had ik deze opleiding nooit tot een goed einde
gebracht. Ze hield steeds rekening met mijn werk- en verlofwensen
waardoor ik alle lessen kon bijwonen en tijd kreeg voor het studeren voor
de examens. Ook mijn collega’s wil ik bedanken, voor de steun en
bemoedigende woorden.
Mijn oprechte dank aan Prof. De Bourdeaudhuij. Bij haar kon ik
steeds terecht met vragen en kreeg ik professioneel advies en
bijsturingen.
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
V
SAMENVATTING
Achtergrond
Fysieke activiteit neemt ook bij kinderen een belangrijke plaats in in een
gezonde levensstijl. Om van de gezondheidsvoordelen van fysieke
activiteit te kunnen genieten moeten kinderen tot 60 minuten per dag
matig tot intens fysiek actief zijn. Het is echter belangrijk dat kinderen een
actieve levensstijl aannemen die in het volwassen leven kan
geïntegreerd worden. Om te komen tot effectieve interventies ter
bevordering van een actieve levensstijl is het belangrijk om inzicht te
hebben in de factoren die de fysieke activiteit bij kinderen beïnvloeden.
Doelstelling
Deze studie heeft tot doel zicht te krijgen op de invloed van
psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit van 12-
jarigen.
Methodiek
De steekproef bestond uit 1864 12-jarige kinderen en hun ouders die na
het ondertekenen van een informed consent wensten deel te nemen
aan het onderzoek. De kinderen en hun ouders vulden elk een
gevalideerde vragenlijst in.
Resultaten
Uit de verzamelde data blijkt dat slechts een kleine helft (45,5%) van de
kinderen de fysieke activiteitsnorm haalt. Jongens blijken meer fysiek
actief dan meisjes (p<0,001). De psychosociale variabelen verklaren een
belangrijker deel van de variantie in fysieke activiteit (6 tot 7%) dan de
omgevingsvariabelen (1 tot 4%). Kinderen zijn minder fysiek actief als ze
meer hindernissen ondervinden, maar ze zijn meer fysiek actief als fysieke
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
VI
activiteit wordt omschreven als plezant en leuk, als een manier om
vrienden te maken en als middel om hun gezondheid en conditie te
verbeteren. Op vlak van omgevingsvariabelen blijkt een wisselende
invloed van de aanwezigheid van voet- en fietspaden. Kinderen zullen
meer fysiek actief zijn als er in de buurt een speelpleintje is.
Conclusie
Bij 12-jarige kinderen zijn zowel de psychosociale als de
omgevingsvariabelen van invloed op de fysieke activiteit. Wanneer men
een effectieve interventie wil ontwikkelen zal er rekening moeten
gehouden worden met zowel de omgevingsvariabelen als de
psychosociale variabelen.
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
VII
ABSTRACT
Background
Physical activity is an important part of a healthy life, even for children.
To be able to take adventage of the health benefits associated with
regular physical activity, children need to accumulate at least 60
minutes of moderate to vigorous– intensity physical activity on preferably
all days off the week. For children it is even more important to have an
active lifestyle so it can be sustained as an adult. To develop effective
interventions to promote physical activity it is necessary to understand
the factors which influence the physical activity of children.
Objective
To investigate differences in reported physical activity levels and in
perceived environmental and psychosocial correlates between 12-year
old boys and girls and to analyze the relative contribution of
environmental and psychosocial variables in explaining childrens’
physical activity.
Subjects
The subjects of the study were 1864 12-year old children and their
parents. They completed the validated questionnaire on environmental
and psychosocial correlates.
Results
The collected data shows that only 45,5% of the children did not meet
the recommendation of 60 minutes physical activity a day. Boys have a
significantly higher mean level of activity (p<0,001). The variance in
physical activity explained by environmental factors (1 to 4%) was lower
than by psychosocial factors (6 to 7%). Children seem to be less active
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
VIII
when they perceive more barriers. On the other hand are children more
active when they find physical activity enjoyable and healthy. Children
seem to be more active when they describe sports and physical activity
as a way to make new friends.
Regression analyses show that environmental factors like the presence of
cycle and footpaths have a variable influence on physical activity. A
playground near home is an important factor to improve childrens’
physical activity.
Conclusion
The physical activity of 12–year old children is influenced by psychosocial
as well as by environmental variables. To develop an effective
campaign to promote physical activity for children, it is important to take
the psychosocial and the environmental variables into account.
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
1
1. INLEIDING
1.1. Begripsomschrijving
Voor het begrip fysieke activiteit (FA) of lichaamsbeweging
worden in de literatuur verschillende definities gebruikt. Enkele
voorbeelden van deze definities zijn:
‘FA wordt beschouwd als een gedrag en verwijst naar iedere
vorm van lichaamsbeweging door spierarbeid die resulteert in
energieverbruik boven de rustdrempel’ (Caspersen, 1985).
‘Fysieke activiteit is de hoeveelheid arbeid die verricht wordt
(uitgedrukt in Watt), als de duur van de activiteit (uitgedrukt in uren,
minuten), als de bewegingseenheden (uitgedrukt in aantallen) of als een
numerieke score afgeleid van antwoorden op een vragenlijst’ (R.
Philippaerts, Pion, & Roeykens, 1999).
Vaak wordt fysieke activiteit enkel geassocieerd met sport. Dit is
echter onterecht. Het is zo dat lichaamsbeweging veel ruimer mag
gezien worden dan sporten alleen. Het gaat hier om een geheel van
activiteiten als sporten, buiten spelen, actief transport,… (Borms, Beunen,
Hespel, Lefevre, & Vrijens, 1999; Rzewnicki, Vanreusel, & De
Bourdeaudhuij, 2001; Van Beeck & De Bourdeaudhuij, 2000). Dit is een
zeer belangrijk gegeven, zeker naar kinderen toe. Het is namelijk
belangrijk dat kinderen een fysiek actieve levensstijl aannemen welke
gemakkelijk transfereerbaar is naar het verdere leven waar het niet meer
zo evident is om regelmatig te sporten. Er wordt op aangestuurd dat
kinderen een actief transportmiddel zoals fietsen of wandelen gaan
gebruiken voor grote afstanden in plaats van gemotoriseerd transport.
Het belang van fysieke activiteit tijdens de vrije tijd wordt, in onze
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
2
Westerse sedentaire maatschappij hoe langer hoe meer erkend (Borms
et al., 1999).
Er is over de jaren heen onderzoek gedaan om te komen tot een
“gezonde” norm voor fysieke activiteit. Welk niveau van
lichaamsbeweging dient iemand te halen om te kunnen genieten van
de verschillende gezondheidsvoordelen die aan regelmatige fysieke
activiteit verbonden zijn. Voor volwassenen is die norm vastgelegd op
een half uur matige fysieke activiteit en dit op bij voorkeur alle dagen
van de week. Dit half uur mag wel onderverdeeld worden in
verschillende kleine periodes van beweging, maar belangrijk is wel dat
de FA ingepast wordt in het dagelijks leefpatroon (Cavill, Biddle, & Sallis,
2001; Pan American Health Organisation, 2002; Twisk, 2001). Bij kinderen
en jongeren is die norm echter niet zo eenvoudig vast te leggen. Er
bestaat dan ook onenigheid in de literatuur. Een samenvatting van de
verschillende richtlijnen leert ons dat kinderen en jongeren alle dagen
van de week zouden moeten komen tot 30 tot 60 minuten
lichaamsbeweging per dag, gaande van matig intensieve tot meer
intensieve vormen van lichaamsbeweging (Beunen, 2001; Boreham &
Riddoch, 2001; Cavill et al., 2001) Dit mag zelfs oplopen tot verschillende
uren per dag. In de literatuur staat ook vermeld dat de jongeren, naast
de matige fysieke activiteit van 30 tot 60 minuten per dag en dit op de
meeste dagen van de week, moeten komen tot 20 minuten intensieve
fysieke activiteit en dit op minimaal drie dagen van de week (Cavill et
al., 2001; Twisk, 2001). Sommige studies breiden deze norm nog uit met
specifieke activiteiten met betrekking tot kracht en flexibiliteit (Cavill et
al., 2001).
Hierin werd een consensus gezocht door de ‘Pan American Health
Organisation’. De kinderen en jongeren wordt aangeraden om minimaal
60 minuten per dag matig tot intensief fysiek actief te zijn. (Pan American
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
3
Health Organisation, 2002; WHO, 2003). De verklaring achter deze 60
minuten ligt in het feit dat kinderen nog steeds aan obesitas lijden
ondanks 30 minuten fysieke activiteit per dag (WHO Europe, 2004).
1.2. Fysieke activiteit en gezondheid
Dat regelmatige fysieke activiteit verschillende
gezondheidsvoordelen met zich meebrengt is bij volwassenen
voldoende bewezen. Het gaat hier om een vermindering van een
belangrijke risicofactor welke een rol speelt bij de ontwikkeling van tal
van chronische aandoeningen met een grote morbiditeit en mortaliteit.
In het bijzonder gaat het hier om een vermindering van het risico op
cardiovasculaire aandoeningen (Hoppenbrouwers, Van Emelen, &
Roelants, 2001; Panagiotakos, Pitsavos, Chrysohoou, Kavouras, &
Stefanadis, 2005; Powell, 1997; USDHHS, 1996), diabetes mellitus
(Laaksonen et al., 2005; USDHHS, 1996; Zhu, St-Onge, Heshka, &
Heymsfield, 2004), osteoporose (Boreham & Riddoch, 2001), hypertensie
(Luke et al., 2005; USDHHS, 1996), kanker (Patel et al., 2005; USDHHS, 1996)
en chronische psychische aandoeningen (USDHHS, 1996).
Bij kinderen is de relatie tussen regelmatige fysieke activiteit en
deze gezondheidsvoordelen minder gemakkelijk hard te maken
(Bungum, Dowda, Weston, Trost, & Pate, 2000; Cavill et al., 2001) maar
toch groeien de bewijzen van een associatie tussen FA en gezondheid
bij kinderen en jongeren (Bungum et al., 2000; Shephard & Trudeau,
2000; Trost et al., 1997; Twisk, 2001). Er kan gesteld worden dat de basis
van vele chronische aandoeningen die zich manifesteren als volwassene
gelegd wordt tijdens de kindertijd (Boreham & Riddoch, 2001;
Hoppenbrouwers et al., 2001; Twisk, 2001). Daarnaast is er het probleem
van overgewicht bij kinderen dat hoe langer hoe groter wordt
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
4
(Hoppenbrouwers et al., 2001). Overgewicht bij kinderen is een probleem
dat ook in België de kop op steekt (Hoppenbrouwers et al., 2001). Reeds
in 1990 bleek uit internationaal onderzoek dat Vlaamse jongens en
meisjes een relatief hoog lichaamsgewicht hebben (Lefevre, 2001). Het
probleem van overgewicht komt tot stand door een te grote inname
van energie en een te klein verbruik van energie (Craig, Goldberg, &
Dietz, 1996; Goran, Reynolds, & Lindquist, 1999). Dit kan opgelost worden
door de hoeveelheid energie die opgenomen wordt onder vorm van
voeding te beperken maar ook door het energieverbruik te laten
toenemen door een verhoging van de hoeveelheid lichaamsbeweging
(Craig et al., 1996; DiLorenzo, Stucky-Ropp, Vander Wal, & Gotham,
1998; Hoppenbrouwers et al., 2001). Hiermee wordt de stelling dat
regelmatige fysieke activiteit belangrijk is voor kinderen alleen maar
bekrachtigd.
Er zijn echter nog voordelen verbonden aan regelmatige FA bij
kinderen en jongeren. Zo zal de ontwikkeling van een gezond skelet
(Boreham & Riddoch, 2001; Hoppenbrouwers et al., 2001), sterke spieren
(Hoppenbrouwers et al., 2001) en goede gewrichten door
lichaamsbeweging gestimuleerd worden. Er is ook bewezen dat
jongeren die voldoende fysiek actief zijn minder last hebben van stress,
depressie (Craft, 2005; Crews, Lochbaum, & Landers, 2004), angst, een
beter zelfbeeld hebben (Crews et al., 2004) en beter gaan presteren op
school (Goran et al., 1999). Lichaamsbeweging leidt dus niet enkel tot
een verbeterde fysieke gezondheid maar heeft ook zijn invloed op het
emotioneel en sociaal welzijn van kinderen en adolescenten (Goran et
al., 1999; Prochaska, Sallis, Slymen, & McKenzie, 2003). Uit de literatuur
blijkt ook dat jongeren die voldoende lichaamsbeweging hebben
minder misbruik maken van tabak, alcohol, marihuana en andere drugs
(Goran et al., 1999).
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
5
Hiertegenover kan natuurlijk gesteld worden dat teveel fysieke
activiteit ook gezondheidsrisico’s met zich meebrengt. Toch kan men
zeggen dat de gezondheidsrisico’s verbonden aan te intens sporten
uiterst klein zijn in vergelijking met de risico’s die het grootste deel van de
bevolking loopt door een sedentaire levensstijl (Rzewnicki et al., 2001).
Het bewijsmateriaal voor de gezondheidsvoordelen verbonden
aan fysieke activiteit bij kinderen is zeer beperkt in vergelijking met dat bij
de volwassenen. Toch is het belangrijk dat kinderen voldoende fysiek
actief zijn. Recent onderzoek toonde namelijk aan dat de fysieke
activiteit tijdens de kindertijd de activiteit als volwassene mee gaat
bepalen (Telama et al., 2004; Trudeau, Laurencelle, & Shephard, 2004).
1.3. Niveau van fysieke activiteit van kinderen en jongeren
Ondanks deze talloze gezondheidsvoordelen van
lichaamsbeweging blijkt uit tal van onderzoeken dat de meerderheid
van de volwassenen maar ook een belangrijk deel van de kinderen de
gezondheidsnorm met betrekking tot fysieke activiteit niet halen (Dale,
Corbin, & Cuddihy, 1998; Powell, 1997; Rzewnicki et al., 2001) Zowel
nationaal als internationaal onderzoek bevestigt deze stelling.
Onderzoek bij de Vlaamse en Belgische bevolking leert ons dat in 1997
één op drie van de volwassenen van zichzelf zegt sedentair te zijn.
Wanneer gekeken wordt naar geslacht wordt gezien dat jongens
fysiek actiever zijn dan meisjes (Bungum et al., 2000; Craig et al., 1996;
Crocker, Eklund, & Kowalski, 2000; Lasheras, Aznar, Merino, & López, 2001;
Lindquist, Reynolds, & Goran, 1999; Morgan et al., 2003; Patrick et al.,
2004; Sallis, Prochaska, & Taylor, 2000; Sallis, Zakarian, Hovell, & Hofstetter,
1996; Sarkin, McKenzie, & Sallis, 1997; Stone, Mckenzie, Welk, & Booth,
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
6
1998; Trost et al., 2003). De daling in FA waarvan voorheen sprake wordt
gezien in beide geslachten maar het zijn voornamelijk de meisjes die met
stijging van de leeftijd inactiever worden (Goran et al., 1999; Lefevre,
2001).
Wanneer men echter gaat kijken naar geslachtsverschillen tijdens
de lessen LO, wordt duidelijk dat tijdens de gestructureerde
omstandigheden van een les LO de meisjes evenveel
lichaamsbeweging krijgen dan de jongens. De gestructureerdheid van
de lessen helpt dus om de verschillen in FA tussen jongens en meisjes te
verminderen (Lefevre, 2001).
Samenvattend kan er gesteld worden dat er uit verschillende
onderzoeken drie belangrijke punten naar voor zijn gekomen: ten eerste
blijkt dat een belangrijk deel van de kinderen onvoldoende fysiek actief
is, ten tweede blijkt dat er meer meisjes zijn met een gebrek aan
lichaamsbeweging dan jongens en ten derde blijkt dat de graad van
fysieke activiteit afneemt tijdens de puberteit.
Voor deze toch wel belangrijke daling in activiteit bij kinderen en
adolescenten zijn er in de literatuur verschillende redenen te vinden.
Eerst en vooral ziet met dat er op scholen minder lessen lichamelijke
opvoeding (LO) en sportieve activiteiten georganiseerd worden en dat
er steeds minder leerlingen aan deze activiteiten deelnemen (Behets,
1995; Dale et al., 1998; Prochaska et al., 2003; Stephens, 2002; Stone et
al., 1998). Daarbij komt dat kinderen tijdens de lessen LO steeds minder
effectief bewegen (Dale et al., 1998; Stephens, 2002). Onderzoek in 1995
toonde aan dat kinderen tijdens de lessen LO slechts 50% van de tijd
effectief fysiek actief zijn (Behets, 1995). Onderzoek toont eveneens aan
dat kinderen uit de lagere school actiever zijn tijdens de speeltijden dan
tijdens de lessen lichamelijke opvoeding (Sarkin et al., 1997). In de
thuissituatie van de kinderen wordt een stijging waargenomen in het
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
7
aanbod passieve vrijetijdsbestedingen zoals TV-kijken en
computerspelletjes spelen. Hierbij kan ook opgemerkt worden dat er een
vermindering is van de plaatsen waar kinderen veilig kunnen buiten
spelen. Het is dus niet moeilijk om de conclusie te trekken dat kinderen
ook thuis minder fysiek actief zijn (Stephens, 2002).
Een reden voor de geslachtsverschillen kan gevonden worden in
het feit dat de maatschappij een andere rol op vlak van fysieke fitheid
en conditie toeschrijft aan jongens dan aan meisjes (Lasheras et al.,
2001; Sarkin et al., 1997; Trost et al., 2003). Het blijkt tevens dat jongens
meer aangemoedigd worden om fysiek actief te zijn dan meisjes
(Lasheras et al., 2001; Trost et al., 2003). Ze worden voor hun fysieke
inspanningen ook meer beloond dan meisjes (Lasheras et al., 2001).
Wanneer kinderen vrij zijn in de keuze tussen actieve en passieve
activiteiten kunnen we vaststellen dan jongens kiezen voor activiteit
terwijl meisjes de voorkeur geven aan passieve activiteiten (Sarkin et al.,
1997).
1.4. Determinanten van fysieke activiteit bij kinderen en jongeren.
Om te komen tot effectieve programma’s ter promotie van fysieke
activiteit is het belangrijk om een duidelijk beeld te krijgen van de
verschillende determinanten die van invloed zijn op de fysieke activiteit
(Baranowski, Anderson, & Carmack, 1998; Morgan et al., 2003; Saelens,
Sallis, & Frank, 2003; Sallis, Prochaska, McKenzie, Marshall, & Brown, 2001;
Sallis et al., 2000; Sallis et al., 1996; Salmon, Owen, Crawford, & Bauman,
2003; Trost et al., 1997). De determinanten die van invloed zijn op de FA
bij volwassenen zijn al grondig onderzocht. Er blijkt echter veel minder
onderzoek verricht te zijn naar de determinanten die van invloed zijn op
de FA van kinderen en adolescenten (Trost et al., 1997). Daarbij komt dat
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
8
er in de meeste studies die verschenen zijn enkel ingegaan wordt op de
psychosociale determinanten van FA. Slechts in een klein aantal studies
worden ook de omgevingsvariabelen onder de loep genomen (Sallis,
Kraft, & Linton, 2002; Trost et al., 1997).
Uit deze onderzoeken blijkt dat fysieke activiteit bepaald wordt
door een samenspel van tal van verschillende variabelen. Het gaat hier
om demografische factoren, biologische variabelen, psychosociale
variabelen, omgevingsvariabelen, gedragsvariabelen,… (Morgan et al.,
2003; Sallis, Prochaska, Taylor, & Hill, 1999). Dit impliceert dat er op deze
verschillende groepen variabelen zal moeten gewerkt worden om aan
effectieve gezondheidspromotie te kunnen doen (Sallis et al., 2000).
Voor de studie van de invloed van determinanten op fysieke
activiteit wordt er meestal beroep gedaan op theoretische modellen uit
de gezondheidspsychologie. Deze modellen trachten op een
geordende wijze inzicht te brengen in het gedrag van mensen en dus
ook in de gedragsbeïnvloeding. De modellen worden gebruikt om
interventies en programma’s te ontwikkelen om zo effectief mogelijk
gedragsverandering te bewerkstelligen (De Bourdeaudhuij & Crombez,
2000; De Bourdeaudhuij & Sallis, 2002; Van Beeck & De Bourdeaudhuij,
2000).
Vele studies naar de determinanten van gedrag baseren zich
enkel op deze theoretische modellen. Maar geen enkele van deze
theorieën bevatten alle variabelen die invloed uitoefenen op FA.
Daarom hebben we nood aan een geïntegreerde benadering van
verschillende theoretische en empirische modellen om de invloed van
de determinanten op fysieke activiteit te kunnen bestuderen (De
Bourdeaudhuij & Sallis, 2002).
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
9
1.4.1. Verklarende modellen
De verklarende modellen zijn een hulpmiddel bij het zoeken
waarom mensen zich gezond of ongezond gedragen. Om te kunnen
komen tot gedragsverandering gaan we op zoek naar verschillen in
determinanten tussen groepen die het gezond gedrag wel stellen en
groepen die het gezond gedrag niet stellen en dus in dit geval
onvoldoende fysiek actief zijn (Brug, Schaalma, Kok, Meertens, & Van
der Molen, 2001). In de loop der jaren zijn er dan ook verschillende
modellen opgesteld om de verschillende gedragingen te gaan
verklaren.
a. HET HEALTH BELIEF MODEL
De centrale gedachte achter het Health Belief Model (HBM) (zie
figuur 1), is het feit dat het besluit van mensen om een bepaald gedrag
te vertonen wordt bepaald door de ervaren gezondheidsbedreiging en
de evaluatie van het aanbevolen gedrag (Brug et al., 2001). In eerste
instantie zullen dus het persoonlijk risico en de waargenomen voordelen
en hindernissen van belang zijn bij het bepalen of het gezond gedrag al
dan niet optreedt. In het geval van het persoonlijk risico gaat het erom
hoe het individu het gezondheidsrisico ervaart: vindt hij/zij zich bevattelijk
voor het risico, welke zijn de mogelijke consequenties van het
gezondheidsrisico,… . Op het vlak van waargenomen voordelen en
hindernissen draait het eerder om het feit of het individu meer voordelen
of meer hindernissen ziet in het stellen van het gezond gedrag.
Het eigenlijke gedrag staat daarnaast onder invloed van
mogelijke ‘cues to action’, dit zijn eventuele extra duwtjes in de rug die
nodig zijn om over te gaan tot het aanbevolen gezond gedrag.
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
10
Het geheel staat onder invloed van achtergrondvariabelen. Dit zijn
demografische en psychologische variabelen welke ook hun invloed
uitoefenen op het gedrag.
b. DE SOCIAAL COGNITIEVE THEORIE
In de sociaal cognitieve theorie gaat Bandura (zie figuur 2) ervan
uit dat het menselijk gedrag in vergaande mate bepaald wordt door de
verwachtingen die men van een bepaald gedrag heeft. Het gedrag is
het gevolg van continue interacties tussen aspecten van de omgeving,
de persoon en het gedrag van de persoon. Al deze aspecten kunnen
dus van invloed zijn op andere aspecten (Brug et al., 2001). Bandura
plaatst de omgevingsvariabelen in een belangrijk daglicht. In het geval
van fysieke activiteit blijkt dit een niet onbelangrijk perspectief. Dit zeker
aangezien het belang van omgevingsvariabelen op FA bij volwassenen
reeds verschillende malen is bewezen (Humpel, Owen, & al, 2002).
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
11
c. THEORIE VAN BEREDENEERD GEDRAG
Fishbein en Ajzen stellen in hun theorie van beredeneerd gedrag
(zie figuur 3) dat het gedrag het best te voorspellen is door aan mensen
te vragen of ze van plan zijn om dat gedrag te vertonen. Dit wordt ook
de gedragsintentie genoemd. Deze gedragsintentie wordt volgens Ajzen
bepaald door een drietal determinanten:
o de eigen opvattingen (attitude)
o de opvattingen van anderen (subjectieve of sociale norm)
o de inschattingen van de eigen mogelijkheden om het
gedrag uit te voeren (waargenomen gedragscontrole)
Ook hier zullen achtergrondvariabelen zoals demografische en
persoonlijke factoren het geheel beïnvloeden. Dit alles staat onder
controle van een feedbackmechanisme. De daadwerkelijke uitvoering
van gedrag leidt tot feedback over de verwachtingen die men over het
gedrag had. De mate waarin deze verwachtingen al dan niet ingelost
zijn zal van invloed zijn op het feit of het gedrag opnieuw gesteld wordt
of niet (Brug et al., 2001).
Studies van de fysieke activiteit bij kinderen hebben aangetoond
dat de intentie om fysiek actief te zijn een significante voorspeller is voor
het feit of kinderen al dan niet aan lichaamsbeweging gaan doen
(Craig et al., 1996).
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
12
d. ASE – MODEL
Het ASE-model (zie figuur 4) is gebaseerd op de theorie van
gepland gedrag. Toch zijn er enkele belangrijke verschilpunten. In plaats
van subjectieve norm hebben de ontwikkelaars van deze theorie het
over sociale invloed. Dit concept is ruimer dan de subjectieve norm van
Ajzen en Fishbein. Het ASE-model onderscheidt drie soorten sociale
invloeden, namelijk: subjectieve normen, sociale steun of sociale druk en
modelling. Het verschil tussen de eigen-effectiviteit uit het ASE-model en
de waargenomen gedragscontrole van Ajzen en Fishbein is echter te
verwaarlozen (Brug et al., 2001).
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
13
e. ECOLOGISCHE MODELLEN
De term ecologie is ontleend aan de biologische wetenschappen
en refereert naar de relaties tussen organismen en hun omgeving. Het
opzet van ecologische modellen is tweeledig, enerzijds is het de
bedoeling om te de aandacht te vestigen op invloed van de omgeving
op gedrag en anderzijds wordt de ontwikkeling en implementatie van
omgevingsinterventies door deze modellen ondersteund (Sallis & Owen,
2002). Ecologische modellen bevatten zowel intra- als extra-individuele
invloeden welke impact kunnen hebben op de fysieke activiteit van het
individu (Spence & Lee, 2003).
McLeroy et al. stelden in 1988 een ecologisch model met
betrekking tot gezondheidsgedrag voor. Het model toont verschillende
beïnvloedingsniveaus voor gedrag. Het gaat hier om intrapersoonlijke
factoren (psychologische en biologische variabelen), interpersoonlijke
processen en sociale groepen (familie, vrienden, klasgenoten),
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
14
institutionele factoren (organisaties zoals scholen,
gezondheidszorginstellingen,…), communityfactoren (sociale netwerken,
relaties tussen organisaties en instituten) en beleidsfactoren (wetten en
regels op lokaal, nationaal en internationaal niveau) (McLeroy, Bibeau,
Steckler, & Glanz, 1988; Sallis, Bauman, & Pratt, 1998; Sallis & Owen, 2002).
Stokols (1992, 1996) gaf enkele jaren later een gedetailleerde
voorstelling over de nood aan een sociaal ecologische benadering in
het onderzoek naar gezondheidsgedrag. Hij gaf hierbij vier assumpties.
De eerste assumptie stelt dat gezondheid naast persoonlijke invloeden
eveneens beïnvloed wordt door verscheidene factoren uit de fysieke en
sociale omgeving. Een tweede assumptie zegt dat de omgeving op zich
een multidimensioneel gegeven is. De derde assumptie erkent dat
interacties tussen mens en omgeving op verschillende niveaus kunnen
plaatsvinden: individueel; familiaal; werk, school en culturele
organisaties; gemeenschappen en de volledige populatie. De vierde
assumpie van Stokols zegt dat er een feedbackmechanisme bestaat
tussen de verschillende omgevingsniveaus en de tussenkomsten van
personen. De interacties tussen mens en omgeving is een cyclisch
proces waarin de mens zijn omgeving beïnvloedt en deze aanpassingen
gaan op hun beurt het gezondheidsgedrag van het individu
beïnvloeden (Sallis & Owen, 2002; Stokols, 1992, 1996).
In 2000 ontwikkelden Cohen et al. een structureel model
gebaseerd op de stelling dat gezondheidsgedrag beïnvloed wordt door
kenmerken van het individu en zijn levensomstandigheden. Interventies
dienen volgens hen in te spelen op vier categorieën variabelen:
beschikbare beschermende of beschadigende produkten,
infrastructuur, sociale structuren en beleid en media en culturele
berichten. De eerste drie categorieën beïnvloeden rechtstreeks het
gedrag door gedrag te gaan faciliteren of verhinderen. De vierde
categorie beïnvloedt de attitude van het individu alsook de sociale
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
15
norm met betrekking tot het gedrag (Cohen, Richard, & Farley, 2000;
Sallis & Owen, 2002).
Spence et al. kwamen in 2003 tot een ecologisch model voor
fysieke activiteit (zie figuur 5). Het model stelt dat fysieke activiteit
beïnvloed wordt door een samenspel van omgevings-, biologische en
psychologische factoren (Spence & Lee, 2003).
Figuur 5: The ecological model of physical activity (EMPA) (Spence & Lee, 2003)
Het ecologisch model voor fysieke activiteit is gebaseerd op het
structureel model van omgevingsinvloeden op gedrag ontwikkeld door
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
16
Wachs in 1992. De omgevingsfactoren worden in dit model opgesteld
op een hiërarchische, multilevel en multidimensionele manier. Het
beschrijft een dynamisch systeem dat evolueert in tijd en ruimte (Spence
& Lee, 2003).
1.4.2. Determinanten van fysieke activiteit
Gezien het ingewikkelde samenspel van verschillende variabelen
op fysieke activiteit zijn we genoodzaakt om bij de verklaring ervan
beroep te doen op verschillende verklarende modellen, waarin we het
samenspel van persoonlijke, sociale en omgevingsvariabelen kunnen
plaatsen (Sallis et al., 2000; Spence & Lee, 2003). De sociaal congnitieve
theorie van Bandura biedt echter een overkoepelend raamwerk om de
verschillende factoren in te plaatsen (Spence & Lee, 2003). Dit is zeker
mogelijk wanneer we respectievelijk het ASE-model gebruiken om het
concept gedrag en het ecologisch model ontwikkelde door Spence et
al. (2003) gebruiken om het concept omgeving uit de sociaal cognitieve
theorie te verduidelijken. Ook in de literatuur ziet men dat de theorie van
beredeneerd gedrag en de sociaal cognitieve theorie gebruikt worden
in de studie van de fysieke activiteit bij kinderen (Craig et al., 1996).
a. PSYCHOSOCIALE VARIABELEN
Er zijn in het verleden verschillende onderzoeken gebeurd naar de
invloed van psychosociale variabelen op de fysieke activiteit van
kinderen en jongeren.
Uit deze onderzoeken blijkt een sterke negatieve correlatie tussen
fysieke activiteit en gepercipieerde hindernissen (Cavill et al., 2001;
Tergerson & King, 2002). De beïnvloedende hindernissen zijn vooral een
gebrek aan tijd (Tergerson & King, 2002), het liever doen van andere
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
17
dingen in de vrije tijd (Tergerson & King, 2002) en te moe zijn om te
bewegen (Tergerson & King, 2002). Het feit niet te weten hoe men
lichamelijk actief moet zijn, is de minst beïnvloedende factor (Tergerson
& King, 2002). De hindernissen zullen meisjes gemakkelijker tegenhouden
om aan lichaamsbeweging te doen dan de jongens (Cavill et al., 2001;
Sallis et al., 1996).
Een positieve attitude ten aanzien van fysieke activiteit heeft een
sterk positieve associatie met lichaamsbeweging (Sallis et al., 2000). Het
feit of kinderen lichaamsbeweging plezant en leuk vinden is duidelijk
positief gecorreleerd met fysieke activiteit (DiLorenzo et al., 1998; Sallis et
al., 1999; Trost et al., 1997). Jongens gaan sport en lichaamsbeweging
vaker als leuk en plezant omschrijven dan meisjes (Cavill et al., 2001;
Morgan et al., 2003; Prochaska et al., 2003; Sallis et al., 1996; Trost et al.,
1997). Ook interesse in sport en lichaamsbeweging blijkt bij jongens
groter te zijn dan bij meisjes (DiLorenzo et al., 1998).
Ook gepercipieerde voordelen van fysieke activiteit oefenen hun
invloed uit op de hoeveelheid lichaamsbeweging van kinderen en
jongeren (Cavill et al., 2001; Tergerson & King, 2002). Voor meisjes zijn ‘in
vorm zijn’, ‘vermageren’ en ‘het verbeteren van de conditie’ de drie
belangrijkste voordelen van lichaamsbeweging (Tergerson & King, 2002).
Bij jongens gaat dit om ‘sterk worden’, ‘in vorm blijven’ en ‘wedstrijden
kunnen spelen’ (Tergerson & King, 2002).
Uit onderzoek blijkt dat eigen effectiviteit eveneens een
belangrijke determinant is voor de fysieke activiteit van kinderen (Allison,
Dwyer, & Makin, 1999; Cavill et al., 2001; Crocker et al., 2000). Crocher et
al. toonde aan dat er zowel bij jongens als bij meisjes een sterk positieve
correlatie is tussen fysieke activiteit en inschatting van fysieke conditie,
sportieve competentie, aantrekkelijkheid van het lichaam, kracht en
fysieke eigenwaarde (Crocker et al., 2000).
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
18
Er blijken tegenstrijdige resultaten te zijn voor de factor modelling
door de ouders. Er zijn situaties waarin modelling door de ouders een
belangrijke rol speelt maar deze situaties zijn niet duidelijk geïdentificeerd
(Sallis et al., 2000). Toch vertoont sociale steun van de familie een
belangrijke correlatie met fysieke activiteit. Het gaat hier dan om het
geheel van financiële, logistieke, morele en verbale steun (Cavill et al.,
2001; DiLorenzo et al., 1998; Sallis et al., 1999; Tergerson & King, 2002; Trost
et al., 2003). Een vriend hebben om mee te gaan spelen/sporten is een
belangrijke faciliterende factor voor kinderen en jongeren om fysiek
actief te zijn (Tergerson & King, 2002). Modelling en steun van vrienden
blijkt voor beide geslachten een belangrijke beïnvloedende factor
(Cavill et al., 2001; Sallis et al., 1996). Uit sommige onderzoeken blijkt de
correlatie bij meisjes sterker (DiLorenzo et al., 1998), toch is hiervoor in de
meeste onderzoeken eveneens een sterke correlatie hiervoor te vinden
bij de jongens (Sallis et al., 1996). Dit geldt ook voor de steun verkregen
door de ouders. Ouders gaan jongens significant meer steunen bij
fysieke activiteiten dan meisjes, ze vinden dit ook belangrijker voor
jongens dan voor meisjes (Trost et al., 2003).
b. OMGEVINGSVARIABELEN
De invloed van omgevingsvariabelen is, zoals reeds vermeld
slechts in mindere mate onderzocht. Uit het beperkt onderzoek blijkt dat
de toegang tot en bereikbaarheid van sportinfrastructuur en
activiteitenprogramma’s in belangrijke mate positief correleert met
fysieke activiteit (Cavill et al., 2001; Sallis et al., 2000). Ook de tijd die
kinderen buiten kunnen doorbrengen blijkt bepalend te zijn voor de
beweging van kinderen (Sallis et al., 2000; Sallis et al., 1999; Stephens,
2002). Jongens rapporteren hierbij meer tijd om buiten te spelen dan
meisjes (Morgan et al., 2003). Als omgevingsfactor speelt de
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
19
aanwezigheid van een speelpleintje dicht bij de woning een belangrijke
rol voor de fysieke activiteit van kinderen (Saelens et al., 2003). Veiligheid
in de woonomgeving en ouders die zorgen voor het transport naar de
sportgelegenheid hebben geen invloed op de fysieke activiteit van
kinderen (Sallis et al., 2000).
Onderzoek uitgevoerd door Timperio et al. in Australië toont aan
dat ongeveer 60% van de kinderen tussen 10 en 12 jaar met de fiets of te
voet naar school gaat en dit op gemiddeld drie dagen in de week. 50%
van de jongens en 40% van de meisjes in dit onderzoek vinden de weg
van school naar huis veilig. Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat bij 80% van
de kinderen er een park of een speeltuintje kort bij hun woonplaats is
(Timperio, Crawford, Telford, & Salmon, 2004).
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
20
2. ONDERZOEKSVRAAG
Onvoldoende fysieke activiteit is een belangrijke risicofactor voor
tal van chronische aandoeningen met een grote morbiditeit en
mortaliteit. Het is noodzakelijk dat kinderen aanleren om een gezonde
levensstijl aan te nemen om dit gedrag gemakkelijk te kunnen
volhouden als volwassene. Het gaat hier onder andere om een fysiek
actieve levensstijl. Om effectieve interventies te kunnen ontwikkelen is
het noodzakelijk een beeld te hebben van de verschillende
determinanten van fysieke activiteit bij kinderen.
Deze studie heeft het beantwoorden van volgende
onderzoeksvraag tot doelstelling: ‘Wat is de relatie tussen psychosociale
en omgevingsvariabelen en de fysieke activiteit van 12-jarige kinderen?’
Uit de literatuur blijkt dat meisjes minder fysiek actief zijn dan jongens.
Tevens zitten de ondervraagde kinderen aan het begin van de
puberteit. Tijdens de puberteit treden er belangrijke verschillen op tussen
jongens en meisjes. Daarom onderzoekt deze studie ook het verschil
tussen jongens en meisjes op vlak van psychosociale en
omgevingsvariabelen welke de fysieke activiteit bepalen.
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
21
3. METHODE
3.1. Onderzoek en populatie
Deze studie is de tweede fase van een longitudinaal onderzoek
dat loopt over 5 jaar. Dit startte in 2002 en gaat naast de evolutie van
het fysieke activiteitsniveau van de kinderen eveneens de evolutie in de
beïnvloedingsfactoren hiervan na .
Uit de lijst met erkende lagere scholen, ter beschikking gesteld
door de Vlaamse Overheid, werden in 2002 50 scholen uit Oost–
Vlaanderen en 50 scholen uit West–Vlaanderen at random
geselecteerd. Dit gaf een respons van 62% uit Oost–Vlaanderen (31
scholen) en 76% uit West–Vlaanderen (36 scholen). De scholen en de
ouders gaven hun akkoord om respectievelijk twee en vijf jaar deel te
nemen aan het onderzoek, de ouders deden dit door het ondertekenen
van een informed consent.
In september 2003 contacteerde één van de onderzoekers de
directie van de scholen opnieuw. De onderzoeker maakte het
onderzoeksopzet nogmaals kort duidelijk en legde een afspraak vast om
de leerlingen voor een tweede maal klassikaal te gaan bevragen. De
vragenlijsten werden door de leerlingen ingevuld in het bijzijn van één
van de onderzoekers. Deze kon indien nodig nadere uitleg geven bij de
vragen. Na het invullen van de vragenlijsten door de leerlingen werden
de lijsten door de onderzoeker opgehaald en weer meegenomen. De
leerlingen kregen vervolgens onder gesloten omslag een vragenlijst mee
naar huis die diende ingevuld te worden door één van de ouders.
Samen met de vragenlijst werd er tevens een brief ingesloten om het
onderzoek nog eens te verduidelijken. De door de ouders ingevulde
vragenlijsten werden onder gesloten omslag door de leerkracht
opgehaald en teruggestuurd naar de faculteit.
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
22
De kinderen die op de dag van het onderzoek afwezig waren op
school wegens ziekte, verandering van school, zittenblijvers, verhuis,…
kregen thuis de vragenlijst opgestuurd met de vraag om ze in te vullen
en terug te bezorgen aan de faculteit. Daarvoor kregen ze een
voldoende gefrankeerde omslag.
In 2003 vulden 1864 ouder-kindkoppels de vragenlijsten in, enkel
deze groep werd in het onderzoek betrokken.
3.2. Gebruikte vragenlijst
Voor dit onderzoek werden er 2 verschillende vragenlijsten
opgesteld, één vragenlijst specifiek voor de kinderen en één voor de
ouders. De vragenlijst voor de kinderen werd opgesteld aan de hand
van een gevalideerde vragenlijst over sport en fysieke activiteit
komende uit een onderzoek van drie Vlaamse universiteiten (UGent, KUL
en VUB). Deze vragenlijst werd door de onderzoekers van de genoemde
universiteiten opgesteld in samenwerking met BLOSO en met behulp van
een voorafgaand literatuuronderzoek van het IOS (Interuniversitair
Onderzoekscentrum voor Sportbeleid) in 2002.
De betrouwbaarheid en de validiteit van deze vragenlijst voor de
schoolgaande jeugd werden nagegaan door een studie. Deze
onderzocht de specifieke leeftijdsgroep waarvoor de vragenlijst
ontworpen werd. De proefgroep bestond uit jongens en meisjes met een
verschillende activiteitenpatroon, zowel de actieven als de minder
actieven zijn bij het onderzoek betrokken.
Om de betrouwbaarheid van de vragenlijst na te gaan vulden de
proefpersonen de vragenlijsten twee maal in met een interval van één
week. Bij de eerste testafname waren de proefpersonen niet op de
hoogte van de tweede testfase. Dit was nodig om de hertest niet te
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
23
beïnvloeden. Tijdens het beantwoorden van de vragenlijsten was er
begeleiding door 2 wetenschappelijk medewerkers.
Voor het nagaan van de validiteit van de vragenlijst dienden de
proefpersonen gedurende 7 volledige dagen een CSA – accelerometer
te dragen.
Globaal gezien kan er een vrij hoge betrouwbaarheid en validiteit
van de vragenlijst genoteerd worden en er kan aangenomen worden
dat de vragenlijst op een voldoende valide manier de fysieke activiteit
en sportparticipatie in kaart kan brengen. Philippaerts et al. rapporteren
in hun studie naar validiteit en betrouwbaarheid van de
bovengenoemde vragenlijst op vlak van betrouwbaarheid test-hertest R
coëfficiënten van hoger dan 0,70 behalve voor energieverbruik tijdens
transport en totale tijd die gespendeerd wordt voor transport en
deelname aan sportactiviteiten. Voor deze punten worden test-hertest R
coëfficiënten van 0,68 gerapporteerd (R. M. Philippaerts, Matton,
Wijndaele, Balduck, & De Bourdeaudhuij, 2005). Op vlak van validiteit
van de bovengenoemde vragenlijst rapporteren Philippaerts et al. een
hoge Pearsoncorrelatie voor de vragen rond deelname aan
sportactiviteiten in de vrije tijd (r= 0,52; p<0,01), energieverbruik
gedurende deelname aan sportactiviteiten in de vrije tijd (r= 0,57;
p<0,01), totale duur van transport en deelname aan sportactiviteiten (r=
0,56; p<0,01), energieverbruik bij het totaal van transport en deelname
aan sportactiviteiten (r= 0,58; p<0,01), aantal activiteiten met intensieve
lichaamsbeweging (r= 0,78; p<0,001) en aantal dagen per week met
matige fysieke activiteit (r= 0,52; p<0,001) (R. M. Philippaerts et al., 2005).
Het onderzoek is goedgekeurd door de ethische commissie van
het Universitair Ziekenhuis Gent.
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
24
3.2.1. Lichaamsbeweging bij kinderen
In de vragenlijst zijn er verschillende vragen opgenomen die pijlen
naar de fysieke activiteit van de kinderen. Op die manier kregen we een
beeld van de hoeveelheid lichaamsbeweging die de kinderen op een
week hebben.
De kinderen werden bevraagd over de wijze van transport van en
naar school. Er was keuze uit vier mogelijkheden (met de fiets, te voet,
met de auto, trein, bus of motorfiets of met de step, skeelers of
skateboard) waarbij telkens slechts één mogelijkheid mocht aangekruist
worden. Daarnaast werd hen gevraagd om in te schatten hoeveel tijd
ze voor deze verplaatsing nodig hebben, uitgedrukt in minuten.
Om inzicht te krijgen in de hoeveelheid lichaamsbeweging dat de
kinderen op school hebben, werd hen gevraagd hoeveel uren
lichamelijke opvoeding ze krijgen op school. Bijkomend werd hen ook
gevraagd welke activiteit ze meestal doen tijdens de speeltijd (zitten,
staan, wandelen en sporten), waarbij ze slechts één mogelijkheid
mochten aankruisen. Om een duidelijk beeld te krijgen van de sport op
school buiten de lessen werd er aan de leerlingen gevraagd wanneer ze
aan sport kunnen doen of kunnen spelen op school. Hier mochten
meerdere antwoorden aangeduid worden (tijdens de middag en
speeltijd, tijdens de studie, na of vóór de schooluren, op
woensdagnamiddag, bij klas- en schooltornooien, op geen enkel
moment en andere). Door middel van een vierpuntenschaal (van 1=
nooit tot 4= bijna altijd) werd gepeild naar de frequentie van deelname
aan deze activiteiten op school.
Naast de sport en beweging op school binnen en buiten de
lesuren, werd ook de fysieke activiteit gedurende de vrije tijd van de
leerlingen bevraagd. Er werd de kinderen gevraagd naar de twee
sporten die ze het meest beoefenen, hoe vaak ze deze sporten
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
25
beoefenen (minder dan twee maal per maand tot meermaals per dag),
het aantal uur ze sporten per week en of ze voor deze sport aangesloten
zijn bij een sportclub.
3.2.2. Psychosociale variabelen
De studie gaat na wat de invloed is van psychosociale variabelen
op de fysieke activiteit van de 12-jarigen. De psychosociale variabelen
werden gekozen op basis van sociaal-psychologische theorieën en
modellen, zoals het ASE-model (Brug et al., 2001). Bij de kinderen werd
de invloed nagegaan van de attitude ten aanzien van fysieke activiteit,
sociale invloed, hindernissen ten aanzien van fysieke activiteit en de
voordelen van fysieke activiteit.
a. ATTITUDE
Om zicht te krijgen op de attitude van de kinderen ten aanzien
van fysieke activiteit werd hen gevraagd verschillende stelling te
beoordelen op een vijfpuntenschaal (van 1= helemaal niet akkoord tot
5= helemaal wel akkoord). De stellingen handelden rond het feit of de
kinderen sport gevaarlijk, leuk, slecht, gezond dan wel dom vinden.
De negatieve attitudes (sport is gevaarlijk, slecht, dom) werden
gehercodeerd om zo factoranalyse mogelijk te maken. Na
factoranalyse werden de items leuk, slecht, gezond en dom op basis van
een Cronbach �= 0.68 samengevoegd.
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
26
b. SOCIALE INVLOED
Om een beeld te krijgen van de sociale invloed die de kinderen
krijgen werd er nagegaan in welke mate er sprake is van modelling, het
leren door het observeren van andermans gedrag (Brug et al., 2001).
Aan de ouders werd gevraagd hoeveel zij per week aan sport doen,
hoeveel ze fietsen en hoeveel ze wandelen (uitgedrukt in uren en
minuten). De sociale steun werd nagegaan door de ouders te vragen
hoe vaak ze samen met de kinderen sporten, hoe vaak ze zorgen voor
het transport van de kinderen naar de sportgelegenheid en of ze vaak
gaan supporteren. Door middel van een vierpuntenschaal (1= nooit en
4= altijd) dienden ze hierover een oordeel te geven.
De vragen met betrekking tot het transport van de kinderen en het
gaan supporteren voor de kinderen werden samengevoegd op basis
van een Cronbach �= 0.79.
c. HINDERNISSEN TOT FYSIEKE ACTIVITEIT
De hindernissen werden bevraagd aan de hand van een
vijfpuntenschaal (van 1= zeker niet tot 5= zeker wel). De te beoordelen
hindernissen waren de volgende: ‘Wat zijn volgens u belemmeringen
voor uw kind voor het uitoefenen van sport? Tijdsgebrek, gebrek aan
doorzetting, gebrek aan interesse, zwakke gezondheid en blessures,
persoonlijke problemen van uw kind (angst,…), niet sportief, te duur
(lidmaatschap, kledij, materiaal,…), gebrek aan sportinfrastructuur, te
grote afstand naar de sportgelegenheid en gebrek aan vervoer. ‘
Er werd een factoranalyse uitgevoerd op de verzameling van
deze items, deze toonde aan dat alle hindernissen op één factor laden
op basis van een Cronbach �= 0.80.
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
27
d. VOORDELEN VAN FYSIEKE ACTIVITEIT
Om inzicht te krijgen in de gepercipieerde voordelen van fysieke
activiteit werd er aan de leerlingen gevraagd om aan de hand van een
vijfpuntenschaal (van 1= helemaal akkoord tot 5= helemaal niet
akkoord) volgende stellingen te beoordelen.
Ik vind sport goed omdat: ik gewicht verlies en mijn lichaam
mooier wordt (factor 3), mijn conditie en gezondheid beter worden
(factor 1), ik met vrienden samen ben en nieuwe mensen leer kennen
(factor 1), ik er plezier aan beleef (factor 1), ik wedstrijden kan spelen en
tonen dat ik beter ben dan anderen (factor 2), ik er vrolijker van word
(factor 1), andere mensen dan naar mij opkijken (factor 2) en ik me kan
ontspannen na een zware schooldag (factor 1).
De factoranalyse resulteerde in een Cronbach a van 0.78 voor de
voordelen op sociaal en gezondheidsvlak (factor 1), een Cronbach a
van 0.72 voor de voordelen op competitief vlak (factor 2) en voordelen
op esthetisch vlak (factor 3).
3.2.3. Omgevingsvariabelen
Deze studie gaat naast de invloed van psychosociale variabelen
op de fysieke activiteit bij de kinderen ook in op de invloed van
omgevingsvariabelen. Daarmede zijn er in de vragenlijst eveneens
vragen opgenomen die peilen naar omgevingskenmerken. Uit de
literatuur blijkt een hoge correlatie tussen fysieke activiteit bij kinderen en
de aanwezigheid van tijd en ruimte om buiten te spelen (Sallis et al.,
1998; Sallis et al., 2000; Sallis et al., 1999; Stephens, 2002). Daarnaast blijkt
de aanwezigheid van fiets- en voetpaden veelal in positief verband te
staan met fysieke activiteit (Saelens et al., 2003).
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
28
Om inzicht te krijgen op de omgevingskenmerken die de fysieke
activiteit van de kinderen beïnvloeden werd er aan de kinderen
gevraagd of er een voetpad en/of fietspad aanwezig is op weg van huis
naar school. Daarnaast werd er nagegaan of de kinderen thuis een
plaats hebben waar ze buiten kunnen spelen, of er dicht bij hun huis een
speelplein of voetbalveldje is en of er dicht bij huis een straat of plein is
waar ze veilig kunnen fietsen, steppen, skeeleren,… . Deze vragen
werden gesteld in de ja/neen – vorm.
Bijkomend werd er aan de leerlingen gevraagd om aan de hand
van een vijfpuntenschaal (van 1= zeer veilig tot 5= zeer gevaarlijk) de
veiligheid van de weg van huis naar school te beoordelen.
Tot slot werd de leerlingen gevraagd om de hoeveelheid verkeer
in de straat waar ze wonen in te schatten en dit eveneens aan de hand
van een vijfpuntenschaal (van 1= zeer veel verkeer tot 5= zeer weinig
verkeer).
3.3. Verwerking
De verwerking werd gedaan via het softwareprogramma SPSS 10.0
voor Windows.
In eerste instantie worden alle psychosociale en
omgevingsvariabelen voor de totale populatie verduidelijkt.
Daaropvolgend worden de eventuele verschillen tussen jongens en
meisjes belicht.
Om zicht te krijgen op de verschillen tussen jongens en meisjes in
de verschillende variabelen werd er gebruik gemaakt van t-toetsen
(kwantitatieve variabelen) en chi²-toetsen (kwalitatieve variabelen).
Naast de geslachtsverschillen in psychosociale en omgevingsvariabelen
werden ook de verschillen in fysieke activiteit (totale fysieke activiteit,
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
29
fysieke activiteit in verband met transport van en naar school, fysieke
activiteit buiten school en fysieke activiteit op school buiten de lessen)
berekend.
Om duidelijk te maken waar de verschillen zich situeren en welke
variabelen van belang zijn worden de resultaten zowel op schaalniveau
als op itemniveau besproken.
Om de invloed van de psychosociale en omgevingsvariabelen na
te gaan werd er gebruik gemaakt van multipele regressies. In een eerste
fase werden de psychosociale variabelen in blok 1 geplaatst en de
omgevingsvariabelen in blok 2. Terwijl in een volgende fase de
omgevingsvariabelen in blok 1 werden geplaatst en de psychosociale
variabelen in een 2e blok. Op die manier werd het mogelijk de invloed
van het tweede blok bovenop de invloed van het eerste blok na te
gaan.
Er werden in het kader van dit onderzoek verschillende regressies
bekeken. In een eerste stadium werd de gehele populatie onderzocht,
hierna werden achtereenvolgens de jongens en de meisjes bekeken.
Aangezien een gedeelte van de omgevingsvariabelen opgesteld
zijn in ja/neen - vorm, werd er gebruik gemaakt van een
dummycodering. De dummycodering geeft de waarde ‘0’ aan de
kinderen die neen antwoordden op de vragen die peilen naar de
aanwezigheid van een voetpad, een fietspad, een plaats thuis waar je
buiten kan spelen, een speelplein of voetbalveldje dicht bij huis, een
straat of plein waar je veilig kan fietsen, steppen, skeeleren,… dicht bij
huis. Indien er ja op een van deze vragen geantwoord werd, is er een
waarde ‘1’ toegekend.
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
30
4. RESULTATEN
4.1. Het berekenen van de totale fysieke activiteit
De totale fysieke activiteit bij de leerlingen werd berekend door
het sommeren van de hoeveelheid fysiek actief zijn in het kader van
transport van en naar school, lessen lichamelijke opvoeding, sport buiten
school (al dan niet met lidmaatschap in een sportclub) en activiteiten
tijdens de speeltijd. Uit tabel 1 wordt duidelijk dat de minderheid van de
12-jarigen, meerbepaald 45,5% haalt de norm die op vlak van fysieke
activiteit vooropgesteld wordt. Twee derde van de meisjes haalt deze
norm niet, bij de jongens is dit bijna vier op tien. Het is slechts een kleine
minderheid die helemaal niet fysiek actief is (4,6%).
Tabel 1: De frequenties en percentages van het FA-niveau volgens geslacht.
MEISJES JONGENS TOTAAL Totale FA
N % n % n %
Niet FA 34 3.9 49 5.3 83 4.6
< norm FA 545 62.2 354 38.2 899 49.9
� norm FA 297 33.9 523 56.5 820 45.5
TOTAAL 876 100 926 100 1802 100
Niet FA = 0-score na berekening < Norm FA = minder dan 420 minuten FA per week � Norm FA = 420 minuten of langer FA per week
Tabel 2 toont dat 20,9% van de kinderen niet aan sport doen
buiten de sport op school. 12,0% van de kinderen doet minder dan 1 uur
per week aan sport en 36,9% is 1 tot 4 uur per week aan het sporten.
Toch bijna één op drie kinderen (30,2%) sport meer dan 4 uur per week in
de vrije tijd. Bijna negen op tien leerlingen zijn actief tijdens de speeltijd
op school, het gaat hier om activiteiten als wandelen (23,8%) en sporten
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
31
(65,5%). Bij bijna 80% van de leerlingen zit er twee uur lichamelijke
opvoeding vervat in het lessenpakket. Ook buiten de lessen LO zijn er op
de verschillende scholen tal van mogelijkheden om fysiek actief te zijn.
Slechts 0,7% van de kinderen zegt niet in de mogelijkheid te zijn om
actief te zijn op school buiten de lessen. 86,1% van de kinderen verkeert
in de mogelijkheid om tijdens de speeltijden actief te zijn. Respectievelijk
43,5% en 40,6% van de kinderen zegt ook in de mogelijkheid te zijn om te
bewegen voor/na de schooluren en op woensdagnamiddag. Eén op vijf
(21,4%) van de kinderen geeft aan zelden of nooit aan deze activiteiten
op school deel te nemen. 41,2% van de kinderen neemt altijd deel aan
de sportieve activiteiten op school en 37,5% van de kinderen doet dit
soms.
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
32
Tabel 2: Frequenties kinderen: sport-sportparticipatie op school -sportkamp
Uren sport/week % � � Activiteit tijdens de
speeltijd % � �
0u 20.9 15.3 22.8 Zitten 3.4 2.9 3.9
< 1u 12.0 8.0 16.9 Staan 7.3 4.4 10.6
1-4u 36.9 39.1 36.9 Wandelen 23.8 13.7 34.6
> 4u 30.2 37.6 23.4 Sporten 65.5 79.0 50.8
Lestijden (50 min) LO/week % � �
Aantal actieve
sportkampen % � �
0 0.1 0.1 0.1 Geen 34.8 10.7 39.3
1 4.7 5.0 4.3 1 – 3 keer 34.5 34.7 34.6
2 78.8 79.5 78.1 4 keer of meer 30.7 34.5 26.1
> 2 16.4 15.3 17.6
Sportmogelijkheden op
school naast LO % � �
Deelname aan sportieve
activiteiten op school % � �
Over de middag en tijdens
speeltijden
86.1 87.9 84.2 Bijna altijd 41.2 50.7 30.8
Tijdens de studie 6.1 6.2 6.1 Soms 37.5 32.7 42.8
Voor/na de schooluren 43.5 45.0 42.1 Zelden 13.7 10.4 17.1
Woensdagnamiddag 40.6 40.5 42.8 Nooit 7.7 6.3 9.3
Tornooien 37.5 39.2 37.4
Nooit 0.7 0.5 0.9
Andere mogelijkheden 13.4 14.0 12.8
In tabel 3 wordt ingegaan op de verschillen in fysieke activiteit
tussen jongens en meisjes. Jongens zijn gemiddeld 537 minuten/week
(sd= 326 min/w) fysiek actief per week, terwijl dit bij meisjes slechts om
419 minuten/week (sd= 284 min/week) gaat. Dit verschil is significant.
[t(1701)= 8,0; p<0,001].
Er is geen significant verschil tussen jongens en meisjes op vlak van
actief transport van en naar school (zie tabel 3). Bij jongens is dit
gemiddeld 38 minuten/week (sd= 38 min/week) en bij meisjes gaat dit
om 40 minuten/week (sd= 41 min/week). [t(1771)= -0,9; p=0,37]
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
33
De vergelijking van FA buiten school (zie tabel 3) geeft weer dat
jongens (297 min/week) significant meer actief zijn dan meisjes (212
min/week). [t (1794) = 6,2; p<0,001]
Tot slot werd de fysieke activiteit op school bekeken (zie tabel 3).
Jongens zijn op school significant actiever dan meisjes, ze zijn gemiddeld
202 minuten/week (sd = 57 min/week) actief op school dit tegenover de
meisjes die slechts komen aan 169 minuten activiteit per week (sd = 61
min/week) [t(1717)= 11,6; p<0,001].
Het aantal uren lichamelijke opvoeding op school is niet significant
verschillend tussen jongens (gemiddeld 108 min/week; sd = 29 min/week)
en meisjes (gemiddeld 109 min/week; sd = 30 min/week) [t(1750)= -1,2;
p=0,22]. Het verschil in lichaamsbeweging tussen jongens en meisjes
buiten de lessen LO blijkt wel significant verschillend. In het geval van
fysieke activiteit tijdens de speeltijden, zijn jongens gemiddeld 63
minuten/week fysiek (sd = 33 min/week) actief tijdens de speeltijden
terwijl meisjes slechts 41 minuten/week (sd = 40 min/week) fysiek actief
zijn tijdens de speeltijden. Ook tijdens andere schoolactiviteiten zoals
schooltornooien blijken jongens significant actiever dan meisjes [t (1780)=
8,7; p<0,001], er wordt een gemiddelde activiteit gehaald van
respectievelijk 30 minuten/week (sd = 30 min/week) en 19 minuten/week
(sd = 28 min/week).
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
34
Tabel 3: Berekening totale FA-niveau (min/week) bij de volledige steekproef: gemiddelde scores en vergelijking per geslacht
MEISJES JONGENS FYSIEKE ACTIVITEIT (in minuten)
Mean n SD Median Mean N SD Median t df P (2-tailed)
FA ivm transport van en naar school 41 876 41 30 38 926 38 30 -.90 1771 NS
FA buiten school 212 876 277 120 297 926 309 240 6.2 1794 <0,001
FA op school 169 842 61 180 202 877 57 200 11.6 1717 <0.001
FA tijdens lessen lichamelijke opvoeding 109 856 30 100 108 896 29 100 -1.2 1750 NS
FA tijdens speeltijd 41 864 40 80 63 918 33 80 13.0 1666 <0.001
FA tijdens schoolactiviteiten 19 872 28 0 30 912 30 60 8.7 1780 <0.001
TOTALE FYSIEKE ACTIVITEIT 419 842 284 470 537 877 326 340 8.0 1701 <0.001
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
35
4.2. Determinanten van fysieke activiteit en verschillen tussen
meisjes en jongens
4.2.1. Psychosociale variabelen
In dit onderdeel worden de verschillen tussen jongens en meisjes
op vlak van psychosociale determinanten van fysieke activiteit
nagegaan.
a. VOORDELEN VAN FYSIEKE ACTIVITEIT
Kinderen hechten veel belang aan de voordelen van fysieke
activiteit. Tabel 4 geeft het gemiddelde en de standaarddeviatie weer
van de verschillende voordelen verbonden aan fysieke activiteit.
Tabel 4: Gemiddelden en standaarddeviaties van de gepercipieerde voordelen
Ik vind sport goed omdat Mean SD
ik gewicht verlies en mijn lichaam mooier wordt 3.03 1.28
mijn conditie en gezondheid beter worden 4.33 .85
ik met vrienden samen ben en nieuwe mensen leer kennen 4.11 .95
ik er plezier aan beleef 4.50 .82
ik wedstrijden kan spelen en tonen dat ik beter ben dan de anderen 2.38 1.31
ik er vrolijker van word 3.91 1.00
andere mensen dan naar mij opkijken 2.66 1.25
ik me kan ontspannen na een zware schooldag 4.13 1.03
Uit tabel 4 wordt duidelijk dat kinderen FA voornamelijk linken met
er plezier beleven (4,5; sd= 0,8) en het verbeteren van zijn/haar conditie
en gezondheid (4,3; sd= 0,9). Het feit dat de kinderen met sport kunnen
tonen dat ze beter zijn dan anderen (2,4; sd= 1,3) en dat anderen naar
hen kunnen opkijken (2,7; sd= 1,3), wordt door de kinderen als minder
belangrijk weergegeven.
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
36
In tabel 5 worden de verschillen tussen jongens en meisjes op vlak
van voordelen verbonden aan fysieke activiteit belicht. Gemiddeld
genomen zijn er tussen jongens en meisjes significante verschillen op vlak
van gepercipieerde voordelen gekoppeld aan fysieke activiteit.
Het feit dat lichaamsbeweging en sport goed is voor de
gezondheid en de conditie en het sociale aspect van samen sporten,
wordt voornamelijk door de jongens als voordeel gezien. [t(1774)= 2,7;
p<0,01]. Plezier beleven aan het lichamelijk actief zijn is eveneens voor
jongens een belangrijker voordeel dan voor meisjes. [t(1788)= 2,5;
p<0,05] Ook het competitieve aspect [t (1766) = 9,8; p<0,001] en
esthetische effect van lichaamsbeweging [t (1787) = 2,2; p<0,05] vinden
jongens significant belangrijker dan meisjes.
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
37
Tabel 5: Gepercipieerde voordelen van fysieke activiteit en de verschillen tussen jongens en meisjes
MEISJES JONGENS VOORDELEN FA
Mean n SD Mean n SD t df P (2-tailed)
Voordelen op sociaal en gezondheidsvlak 20.74 864 3.29 21.17 912 3.48 2.7 1774 <0.01
Conditie en gezondheid worden beter 4.24 871 .89 4.42 921 .81 4.5 1790 <0.001
Samen zijn met vrienden en nieuwe mensen leren kennen 4.07 870 .93 4.14 922 .97 1.6 1790 NS
Er plezier aan beleven 4.44 868 .81 4.54 922 .82 2.5 1788 <0.05
Er vrolijker van worden 3.91 870 .97 3.91 921 1.03 .1 1789 NS
Zich kunnen ontspannen na een zware schooldag 4.08 872 .99 4.16 921 1.06 1.6 1791 NS
Voordelen op competitief vlak 4.51 859 2.06 5.53 916 2.34 9.8 1766 <0.001
Wedstrijden kunnen spelen en tonen dat men beter is 2.10 870 1.18 2.64 921 1.37 9.0 1773 <0.001
Anderen kijken naar mij op 2.41 860 1.18 2.88 918 1.27 8.1 1776 <0.001
Voordelen op esthetisch vlak 2.96 872 1.25 3.10 917 1.31 2.2 1787 <0.05
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
38
b. HINDERNISSEN MET BETREKKING TOT FYSIEKE ACTIVITEIT
Tabel 6 toont de gemiddelden en standaarddeviaties van de
hindernissen met betrekking tot fysieke activiteit. Hieruit kan afgeleid
worden dat er geen belangrijke hindernissen weergegeven worden. Een
zwakke gezondheid en blessures en persoonlijke problemen van het kind
worden weergegeven als de minst belemmerende factoren om
lichamelijk actief te zijn.
Tabel 6: gemiddelden en standaarddeviaties van hindernissen mbt FA
Welke zijn belemmeringen voor het uitoefenen van sport Mean SD
Tijdsgebrek 2.48 1.30
Gebrek aan doorzetting 2.15 1.11
Gebrek aan interesse 2.18 1.20
Zwakke gezondheid, blessures 1.60 .89
Persoonlijke problemen van het kind (angst,…) 1.61 .85
Niet sportief 2.05 1.20
Te duur (lidmaatschap, kledij, materiaal,…) 1.95 1.04
Gebrek aan sportinfrastructuur 1.96 1.03
Te grote afstand naar de sportgelegenheid 2.10 1.19
Gebrek aan vervoer 2.02 1.14
In tabel 6 wordt ingegaan op de verschillen in hindernissen ten
aanzien van fysieke activiteit tussen jongens en meisjes. Hieruit blijkt dat
de hindernissen significant belangrijker zijn voor meisjes dan voor
jongens. [t(1426)= -4,0; p<0,001]
Hindernissen als tijdsgebrek [t(1524)= -4,5; p<0,001], gebrek aan
doorzetting [t(1517)= -2,8; p<0,01], onsportiviteit [t(1525)= -2,9; p<0,005],
te hoge kostprijs [t(1523)= -2,7; p<0,01], te grote afstand naar de
sportgelegenheid [t(1499)= -3,6; p<0,001] en een gebrek aan vervoer
[t(1485)= -2,6; p<0,001] blijken afzonderlijk eveneens significant
belangrijker voor meisjes dan voor jongens.
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
39
Tabel 7: Hindernissen tot FA en verschillen tussen jongens en meisjes
MEISJES JONGENS HINDERNISSEN FA
Mean n SD Mean N SD t df P (2-tailed)
Tijdsgebrek 2.64 747 1.30 2.34 785 1.28 -4.541 1524 <0.001
Gebrek aan doorzetting 2.20 739 1.10 2.10 778 1.11 -1.6 1515 NS
Gebrek aan interesse 2.27 744 1.21 2.10 782 1.19 -2.8 1517 <0.01
Zwakke gezondheid, blessures 1.59 748 .89 1.61 784 .89 .6 1530 NS
Persoonlijke problemen (angst,…) 1.60 743 .83 1.61 780 .86 .3 1521 NS
Niet sportief 2.15 744 1.20 1.97 783 1.20 -2.9 1525 <0.005
Te duur (lidmaatschap, kledij, materiaal,…) 2.03 744 1.08 1.88 781 1.00 -2.7 1523 <0.01
Gebrek aan infrastructuur 2.00 738 1.04 1.92 775 1.03 -1.5 1511 NS
Te grote afstand naar sportgelegenheid 2.22 747 1.24 2.00 780 1.13 -3.6 1499 <0.001
Gebrek aan vervoer 2.10 742 1.20 1.95 778 1.09 -2.6 1485 <0.01
TOTAAL HINDERNISSEN FA 20.65 696 6.49 19.29 732 6.43 -4.0 1426 <0.001
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
40
c. SOCIALE INVLOED
De sociale invloed op de fysieke activiteit van de kinderen wordt
bepaald door een samenspel van subjectieve normen, sociale steun en
modelling (Brug et al., 2001).
Tabel 8 geeft weer dat één op vier ouders (26,1%) meer dan twee
uur sport per week, toch sport bijna de helft van de ouders (46,8%) nooit.
22,3% van de ouders wandelen en 20,7% van de ouders fietsen meer
dan twee uur per week. Hier tegenover staat dat 32,9% van de ouders
nooit wandelen en 44,9% van de ouders nooit fietsen.
Op vlak van sociale steun wordt duidelijk dat 49,1% van de ouders
altijd samen met de kinderen sport. Bijna één vijfde van de ouders staat
altijd in voor het transport van de kinderen naar de sportgelegenheid,
46,5% doet dit soms of vaak. Toch wordt ongeveer één op drie kinderen
(33,9%) van de kinderen nooit naar de sportgelegenheid gebracht.
23,2% van de ouders gaat altijd kijken of supporteren voor hun kind,
21,4% van de ouders doet dit nooit.
Er werd ook gepeild naar de manier van verplaatsen van ouders
samen met hun kind. De auto komt hier op de voornaamste plaats.
Slechts 1,6% van de gezinnen maakt nooit gebruik van de auto. 29,7%
van de gezinnen gebruikt de auto meer dan één uur per week. 83,7%
van de families gebruikt de fiets maximaal één uur per week. 84,3% van
de gezinnen gaat maximaal één uur per week te voet. Respectievelijk
2,4% en 2,1% van de ouders gaat nooit met de fiets of te voet samen
met hun kinderen.
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
41
Tabel 8: Frequenties ouders: modelling –sociale steun – transport samen met kind
Modelling Nooit 2u of minder/week > 2u/week
Wandelen 32.9 44.8 22.3
Fietsen 44.9 34.4 20.7
Sporten 46.8 27.0 26.1
Sociale steun Nooit Soms/vaak Altijd
Samen sporten met
het kind (%) 1.3 49.6 49.1
Kind brengen naar
plaats van sporten (%) 33.9 46.5 19.5
Gaan kijken of
supporteren (%) 21.4 55.4 23.2
Verplaatsing samen
met kind Fiets Te voet Auto
0 minuten (%) 2.4 2.1 1.6
1u of minder (%) 83.7 84.3 68.7
>1u (%) 13.9 13.7 29.7
Wanneer de verschillen in sociale steun tussen jongens en meisjes
worden bekeken zien we dat er geen significant verschil is tussen ouders
van meisjes en ouders van jongens voor wat betreft wandelen, fietsen of
sporten zonder kinderen (zie tabel 9). De hoeveelheid sport met de
kinderen is eveneens niet significant verschillend. Er blijkt wel een verschil
in sociale steun van de ouders (zie tabel 9). [t(1558)= 5,7; p<0.001] De
ouders zorgen bij de jongens significant meer voor transport [t(1559)= 3,1;
p<0,001] en gaan frequenter supporteren [t(1564)= 7,3; p<0,001] dan bij
meisjes.
Uit tabel 9 wordt duidelijk dat er geen significant verschil is in de
wijze van transport wanneer ouders zich samen met hun dochters of hun
zonen verplaatsen.
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
42
Tabel 9: Verschillen in sociale steun tussen jongens en meisjes
MEISJES JONGENS SOCIALE STEUN
Mean N SD Mean n SD t df P (2-tailed)
Modelling (min/week) 308 335 541 291 324 537 -.4 657 NS
Wandelen ouders 160 274 435 128 248 381 -8.3 520 NS
Fietsen ouders 106 279 269 85 254 150 -1.0 531 NS
Sporten ouders 109 290 178 158 260 447 1.7 329 NS
Samen sporten 1.60 762 .65 1.61 815 .69 .5 1575 NS
Sociale steun 4.84 760 1.95 5.41 800 2.01 5.7 1558 <0.001
Transport 2.63 763 1.14 2.81 809 1.11 3.1 1559 <0.005
Supporteren 2.22 762 1.01 2.60 804 1.08 7.3 1564 <0.001
Transport samen met kind
(min/week)
Samen fietsen 41 251 27 39 243 27 -.8 492 NS
Samen te voet gaan 43 379 26 43 323 27 .4 700 NS
Samen met de auto 56 567 28 56 601 28 .2 1166 NS
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
43
d. ATTITUDE
In tabel 10 wordt aangetoond dat sport voornamelijk als leuk (4,5;
sd= 0,7) en gezond (4,7; sd= 0,7) ervaren wordt. Attitudes als gevaarlijk
(2,3; sd= 1,1), slecht (1,3; sd= 0,7) en dom (1,3; sd= 0,7) worden door de
kinderen niet aan de term sport gelinkt.
Tabel 10: Gemiddelden en standaarddeviaties van de attitudes tav FA
Ik vind sport Mean SD
leuk 4.53 .72
gevaarlijk 2.30 1.07
slecht 1.33 .71
gezond 4.65 .70
dom 1.30 .69
Uit tabel 11 wordt duidelijk dat er een significant verschil is tussen
jongens en meisjes op vlak van attitude ten aanzien van
lichaamsbeweging. Meisjes vinden fysieke activiteit gevaarlijker
[t(1765)= -3,4; p<0,005] en dommer [t(1768)=-2,0; p<0,05] dan jongens.
Fysieke activiteit wordt door jongens leuker gevonden dan door meisjes,
dit verschil is significant [t(1777)= 4,1; p<0,001].
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
44
Tabel 11: Verschillen tussen jongens en meisjes in attitude met betrekking tot fysieke activiteit
MEISJES JONGENS ATTITUDE
Mean N SD Mean n SD t df P (2-tailed)
FA is gevaarlijk 2.39 865 1.01 2.22 907 1.12 -3.3 1765 <0.005
Schaal van overige
attitudes 18.70 786 1.70 18.89 846 1.94 2.0 1630 <0.05
FA is leuk 4.46 870 .71 4.59 918 .70 4.1 1777 <0.001
FA is slecht 1.34 864 .64 1.31 909 .74 -1.1 1771 NS
FA is gezond 4.65 861 .64 4.65 909 .76 .02 1768 NS
FA is dom 1.33 866 .70 1.27 914 .68 -2.0 1768 <0.05
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
45
4.2.2. Omgevingsvariabelen
Uit tabel 12 wordt duidelijk dat de kinderen het gevaar op weg
van huis naar school omschrijven als redelijk veilig (2,6; sd=1,0). De
hoeveelheid verkeer wordt door de kinderen omschreven als weinig tot
matig verkeer (2,5; sd= 1,4).
Uit tabel 12 blijkt eveneens dat 60,8% van de kinderen een
voetpad heeft op weg van huis naar school, 43,7% beschikt over een
fietspad om deze weg af te leggen. Bijna alle kinderen heeft thuis
voldoende plaats om buiten te spelen. Bij ongeveer drie op vier kinderen
(71,8%) is er dicht bij huis een pleintje of straat waar ze veilig kunnen
fietsen, steppen, skeeleren… . 66,8% van de kinderen heeft dicht bij huis
een speelplein of voetbalveldje.
Tabel 12: Omgevingsvariabelen
Omgeving Mean SD
Woon je in een straat met veel verkeer (5-puntenschaal) 2.46 1.36
Is het veilig op weg van huis naar school (5-puntenschaal) 2.60 .99
Is er in je straat of dicht bij huis Ja Neen
Een voetpad (%) 60.8 39.2
Een fietspad (%) 43.7 56.3
Voldoende plaats om buiten te spelen (%) 95.9 4.1
Een pleintje of een straat waar je veilig kan fietsen, steppen, skeeleren,… 72.3 27.7
Een speelplein of een voetbalveldje 66.8 33.2
Uit tabel 13 blijkt dat meisjes vinden dat er meer verkeer is op weg
van huis naar school dan jongens. Dit verschil is significant [t (1768) = -2,6;
p<0,05]. De weg van huis naar school wordt door de meisjes als
gevaarlijker aanzien dan door de jongens. Ook dit verschil is significant [t
(1785) = -3,5; p<0,005].
Tabel 14 toont dat er geen significante verschillen bestaan tussen
jongens en meisjes voor wat betreft de aanwezigheid van een voet- of
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
46
fietspad, de aanwezigheid van voldoende ruimte om buiten te spelen,
de aanwezigheid van een pleintje of straat om veilig te fietsen, te
steppen en te skeeleren en de aanwezigheid van een speelplein of
voetbalveldje.
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
47
Tabel 13: Verschillen tussen jongens en meisjes op het vlak van omgevingsvariabelen
MEISJES JONGENS OMGEVING
Mean n SD Mean n SD t df P (2-tailed)
Straat met veel verkeer 2.6 871 1.39 2.4 917 1.3 -2.6 1768 <0.05
Veiligheid van huis naar school 2.7 871 .96 2.5 916 1.0 -3.5 1785 <0.01
Tabel 14: Frequenties, percentages en verschillen ivm omgevingsvariabelen bij jongens en meisjes
OMGEVING JONGENS MEISJES
N % N % Pearson
Chi² df p
Aanwezigheid voetpad 540 59.9% 520 61.8% .65 1 NS
Aanwezigheid fietspad 390 42.9% 380 44.5% .48 1 NS
Voldoende buiten spelen 878 95.6% 837 96.1% .23 1 NS
Pleintje of straat 667 72.8% 622 71.8% .22 1 NS
Speelplein of voetbalveld 614 67.3% 575 66.2% .20 1 NS
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
48
4.3. Invloed van psychosociale en omgevingsdeterminanten op
fysieke activiteit
4.3.1. Invloed op totale fysieke activiteit
In eerste instantie wordt er ingegaan op de invloed van de
verschillende variabelen op het totaal aan lichaamsbeweging. Dit totaal
is de som van de activiteit verkregen door: de lessen lichamelijke
opvoeding op school, beweging op school buiten de lessen (activiteiten
gedurende de speeltijd en voor en na de schooluren), beweging als
gevolg van actief transport van en naar school, fysieke activiteit buiten
de schooluren (met al dan niet lidmaatschap in een sportclub).
a. TOTALE POPULATIE
Tabel 18 toont dat slechts 7,0% van de variantie in
lichaamsbeweging wordt verklaard door de psychosociale variabelen
[F= 10,4; p<0,001]. Bijkomend verklaren de omgevingsvariabelen slechts
1% van de variantie [F= 7,1; p<0,001]. Afzonderlijk bekeken verklaren de
omgevingsvariabelen (zie tabel 15) eveneens slechts 1% van de
variantie [F= 2,7; p<0,05].
Er kan dus gesteld worden dat de totale fysieke activiteit
voornamelijk verklaard wordt door de psychosociale variabelen. Uit
tabel 18 blijkt dat de variabelen die de meest significante bijdrage
leveren aan het verklaren van de variantie in totale fysieke activiteit de
door de ouders gepercipieerde hindernissen [t= -3,9; p<0,001] en de
sociale steun gegeven door de ouders [t= 3,0; p<0,005] zijn. Bij de invloed
van de omgevingsvariabelen (zie tabel 15) wordt het grootste deel van
de variantie verklaard door de aanwezigheid van voetpaden [t= -3,5; p<
0,05].
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
49
b. JONGENS
Bij de jongens wordt 7,6% van de variantie verklaard door de
psychosociale variabelen (zie tabel 19) [F= 6,2; p<0,001], met als
voornaamste verklarende variabelen de gepercipieerde hindernissen [t=
-4,3; p< 0,001] en de gepercipieerde voordelen op sociaal en
gezondheidsvlak [t= 2,8; p<0,01]. De omgevingsvariabelen (zie tabel 16)
op zich verklaren een niet significant deel van de variantie in de totale
hoeveelheid fysieke activiteit.
c. MEISJES
Tabel 20 geeft weer dat 5,2% van de variantie in de totale
hoeveelheid lichaamsbeweging van de meisjes wordt verklaard door de
psychosociale variabelen [F= 4,3; p<0,001]. De omgevingsvariabelen
afzonderlijk (zie tabel 17) verklaren bijna 3% van de variantie [F=3,3;
p<0,005].
De totaliteit van onderzochte omgevings- en psychosociale
variabelen (zie tabel 20) verklaren 8,6% van de variantie [F= 4,2;
p<0,001]. De belangrijkste predictoren onder de psychosociale
variabelen (zie tabel 20) zijn attitude [t= 2,2; p<0,05] en sociale steun [t=
4,1; p<0,001]. Onder de omgevingsvariabelen (zie tabel 17) zijn de
belangrijkste predictoren de aanwezigheid van een voetpad [t= -3,3;
p<0,005] en de aanwezigheid van een fietspad [t= 3,0; p< 0,005].
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
50
4.3.2. Invloed op wijze van transport
a. TOTALE POPULATIE
Uit tabel 15 blijkt dat de variantie in lichaamsbeweging als gevolg
van transport niet bepaald wordt door psychosociale variabelen maar
louter door omgevingsvariabelen en dit voor 4,6% [F= 7,1; p<0,001]. De
belangrijkste predictoren voor fysieke activiteit verkregen uit actief
transport zijn de aanwezigheid van een voetpad [t= 2,4; p<0,05] en de
gepercipieerde veiligheid op de weg [t= -6,0; p<0,001].
b. JONGENS
Bij de jongens wordt de hoeveelheid lichaamsbeweging
verkregen uit transport voornamelijk bepaald door de
omgevingsvariabelen (zie tabellen 16 en 18). 2,5% van de variantie in de
activiteit uit transport wordt verklaard door de omgevingsvariabelen [F=
5,1; p<0,001]. Het geheel van omgevings- en psychosociale variabelen
verklaren 2,8% van de variantie [F= 2,9; p<0,005].
Voor wat betreft de fysieke activiteit verkregen uit actief transport
is de gepercipieerde veiligheid op de weg de meest bepalende factor
[t= -3,4; p<0,05].
c. MEISJES
Bij de meisjes wordt het grootste deel van de variantie in
lichaamsbeweging verkregen uit transport verklaard door de
omgevingsvariabelen (zie tabel 17 en 20). Het gaat hier concreet om
7,8% van de variantie [F= 13,7; p<0,001]. De aanwezigheid van een
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
51
voetpad [t= 3,4; p<0,005] en de gepercipieerde veiligheid op de weg [t=
-5,2; p<0,001] zijn hier de meest bepalende factoren.
4.3.3. Invloed op fysieke activiteit op school buiten de lessen
Voor de analyse van de fysieke activiteit op school buiten de
lessen werden enkel de psychosociale variabelen bekeken. Dit omdat
de omgevingsgerichte schoolfactoren (zoals inrichting van het
speelplein en dergelijke) niet in de vragenlijst werden opgenomen.
a. TOTALE POPULATIE
In de totale populatie (zie tabel 18) wordt 7,3% van de variantie in
fysieke activiteit op school buiten de lessen verklaard door de
psychosociale variabelen [F= 15,5; p<0,001]. Hierbij zijn de
gepercipieerde voordelen op sociaal en gezondheidsvlak [t= 4,6;
p<0,001] en het nadeel dat sport gevaarlijk zou zijn [t= -3,9; p<0,001] de
belangrijkste bepalende variabelen.
b. JONGENS
Bij de jongens wordt 7.9% van de variantie in fysieke activiteit op
school buiten de lessen (zie tabel 19) bepaald door de psychosociale
variabelen [F= 9,1; p<0,001]. De gepercipieerde voordelen op
psychosociaal en gezondheidsvlak spelen een belangrijke rol in het
voorspellen van de hoeveelheid lichaamsbeweging op school buiten de
lessen [t= 4,1; p<0,001]. Daarnaast zijn ook de attitude van de kinderen
tegenover lichaamsbeweging [t= 2,8; p<0,01] en de gepercipieerde
hindernissen ten aanzien van fysieke activiteit [t= -3.2; p<0,01] belangrijke
voorspellende factoren.
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
52
c. MEISJES
Bij de meisjes (zie tabel 20) wordt slechts 3,2% van de variantie in
de lichaamsbeweging op school buiten de lessen bepaald door de
psychosociale factoren [F= 3,9; p<0,001]. Het zijn voornamelijk de
gepercipieerde voordelen op sociaal en gezondheidsvlak [t= 2,3;
p<0,05] en het nadeel dat sport gevaarlijk zou zijn [t= - 2,2; p<0,05] die
invloed uitoefenen op de lichaamsbeweging op school buiten de lessen.
4.3.4. Invloed op fysieke activiteit in de vrije tijd
a. TOTALE POPULATIE
In de totale populatie (zie tabel 18) wordt 5,8% van de variantie
van de lichaamsbeweging buiten de school bepaald door de
psychosociale variabelen [F= 9,1; p<0,001]. Wanneer de
omgevingsvariabelen bijgevoegd worden, wordt duidelijk dat zij
bijkomend 1,2% van de variantie verklaren [F= 6,5; p<0,001]. De
omgevingsvariabelen afzonderlijk (zie tabel 15) bepalen slechts 1,1% van
de variantie in dit onderdeel van de fysieke activiteit van de kinderen [F=
2,9; p<0,01].
De belangrijkste bepalende psychosociale variabelen (zie tabel
18) zijn de door de ouders gepercipieerde hindernissen [t= - 3,9; p<0,001]
en de sociale steun die de kinderen krijgen [t= 3,2; p<0,005].
Bij de omgevingsvariabelen (zie tabel 15) heeft de aanwezigheid
van een speelpleintje of voetbalveldje de grootste invloed op de
lichaamsbeweging buiten de school [t= 2,3; p<0,05].
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
53
b. JONGENS
Bij de jongens (zie tabellen 16 en 19) bepalen de psychosociale
variabelen 6,5% van de variantie in fysieke activiteit buiten de school [F=
5,6; p<0,001]. Het geheel van psychosociale en omgevingsvariabelen
verklaard 7,1% van de variantie in de fysieke activiteit buiten de school
[F= 3.9; p<0.001]. De omgevingsvariabelen afzonderlijk (zie tabel 16)
bepalen een niet significant deel van de variantie in lichaamsbeweging
buiten de school.
De belangrijkste bepalende psychosociale variabelen (zie tabel
19) zijn de door de kinderen gepercipieerde voordelen op sociaal en
gezondheidsvlak [t= 2,7; p<0,01] en de door de ouders gepercipieerde
hindernissen [t= - 4,2; p<0,001].
c. MEISJES
Bij de meisjes (zie tabellen 17 en 20) wordt de variantie in de
lichaamsbeweging buiten de school slechts voor 5,2% bepaald door de
psychosociale variabelen [F= 4,4; p<0,001] (zie tabel 20). Wanneer hierbij
de omgevingsvariabelen bekeken worden, wordt duidelijk dat de
omgevingsvariabelen bijkomend 4,4% van de variantie verklaren [F= 4,8;
p<0,001]. De omgevingsvariabelen afzonderlijk bekeken (zie tabel 17),
verklaren 4,2% van de variantie in fysieke activiteit buiten de school [F=
4,5; p<0,001]. Het totaal aan omgevings- en psychosociale variabelen
bepalen 9,6% van de variantie [F= 4,8; p<0,001].
De belangrijkste bepalende psychosociale variabele bij de meisjes
(zie tabel 20) is het krijgen van sociale steun van de ouders [t= 4,4;
p<0,001]. De belangrijkste omgevingsvariabelen (zie tabel 17) zijn de
aanwezigheid van een fietspad [t= 3,4; p<0,01] en de aanwezigheid van
een voetpad [t= -3,9; p<0,001].
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
54
Tabel 15: Regressie-analyse van de bijdrage van omgevingsvariabelen (blok 1) en
psychosociale variabelen (blok 2) aan de verschillende vormen van fysieke activiteit bij
de totale populatie
TOTALE POPULATIE
AFHANKELIJKE VARIABELEN Significante predictoren � Adj. R²
Omgevingsvariabelen
Aanwezigheid voetpad
Aanwezigheid fietspad
Aanwezigheid speelplein
-.11**
.07*
.06*
.01 Totale fysieke activiteit
Psychosociale variabelen
Gepercipieerde hindernissen
Sociale steun door ouders
Attitude mbt FA
Voordelen comp-vlak
Voordelen soc en gzh-vlak
-.12***
.10**
.09**
.09**
.07*
.08
Omgevingsvariabelen
Veiligheid in de straat
Aanwezigheid fietspad
Aanwezigheid voetpad
-.18***
-.08**
.07*
.04 Activiteit uit transport
Omgevingsvariabelen
Aanwezigheid voetpad
Aanwezigheid fietspad
-.11***
.07*
.01 Fysieke activiteit in de vrije tijd
Psychosociale variabelen
Gepercipieerde hindernissen
Sociale steun door ouders
Voordelen op comp-vlak
-.13***
.10**
.08**
.07
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
55
Tabel 16: Regressie-analyse van de bijdrage van omgevingsvariabelen (blok 1) en
psychosociale variabelen (blok 2) aan de verschillende vormen van fysieke activiteit bij
jongens
JONGENS
AFHANKELIJKE VARIABELEN Significante predictoren � Adj. R²
Totale fysieke activiteit
Psychosociale variabelen
Gepercipieerde hindernissen
Voordelen op soc en gzh-vlak
Voordelen op comp vlak
Modelling door ouders
-.19***
.13**
.11**
.08*
.09
Omgevingsvariabelen
Veiligheid in de straat
Aanwezigheid fietspad
-.14***
-.10*
.03 Activiteit uit transport
Psychosociale variabelen
Attitude mbt FA
.11*
.03
Fysieke activiteit in de vrije tijd
Psychosociale variabelen
Gepercipieerde hindernissen
Voordelen op soc en gzh-vlak
Voordelen op comp-vlak
Modelling door ouders
-.18***
.12**
.11*
.09*
.07
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
56
Tabel 17: Regressie-analyse van de bijdrage van omgevingsvariabelen (blok 1) en
psychosociale variabelen (blok 2) aan de verschillende vormen van fysieke activiteit bij
meisjes
MEISJES
AFHANKELIJKE VARIABELEN Significante predictoren � Adj. R²
Omgevingsvariabelen
Aanwezigheid voetpad
Aanwezigheid fietspad
Verkeer in de straat
-.14**
.14**
-.10*
.03 Totale fysieke activiteit
Psychosociale variabelen
Sociale steun door ouders
Attitude mbt FA
.20***
.11*
.09
Omgevingsvariabelen
Veiligheid in straat
Aanwezigheid voetpad
-.22***
.14**
.08 Activiteit uit transport
Omgevingsvariabelen
Aanwezigheid voetpad
Aanwezigheid fietspad
-.17***
.14**
.04 Fysieke activiteit in de vrije tijd
Psychosociale variabelen
Sociale steun door ouders
.20***
.10
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
57
Tabel 18: Regressie-analyse van de bijdrage van psychosociale variabelen (blok 1) en
omgevingsvariabelen (blok 2) aan de verschillende vormen van fysieke activiteit bij de
totale populatie
TOTALE POPULATIE
AFHANKELIJKE VARIABELEN Significante predictoren � Adj. R²
Psychosociale variabelen
Gepercipieerde hindernissen
Sociale steun door ouders
Attitude mbt FA
Voordelen op comp-vlak
Voordelen op soc en gzh-vlak
-.12***
.10**
.09**
.09**
.07*
.07 Totale fysieke activiteit
Omgevingsvariabelen
Aanwezigheid voetpad
Aanwezigheid fietspad
Aanwezigheid speelplein
-.11
.07
.06
.08
Activiteit uit transport
Omgevingsvariabelen
Veiligheid in de straat
Aanwezigheid fietspad
Aanwezigheid voetpad
-.18***
-.08**
.07*
.05
Fysieke activiteit op school buiten de
lessen
Psychosociale variabelen
Voordelen op soc en gzh-vlak
Sport gevaarlijk?
Hindernissen sport op school
Voordelen op comp-vlak
Attitude mbt FA
.14***
-.10***
-.10**
.09**
.08*
.07
Psychosociale variabelen
Gepercipieerde hindernissen
Sociale steun door ouders
Voordelen op comp-vlak
-.13***
.10**
.08**
.06 Fysieke activiteit in de vrije tijd
Omgevingsvariabelen
Aanwezigheid voetpad
Aanwezigheid fietspad
-.11***
.07*
.07
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
58
Tabel 19: Regressie-analyse van de bijdrage van psychosociale variabelen (blok 1) en
omgevingsvariabelen (blok 2) aan de verschillende vormen van fysieke activiteit bij
jongens
JONGENS
AFHANKELIJKE VARIABELEN Significante predictoren � Adj. R²
Psychosociale variabelen
Gepercipieerde hindernissen
Voordelen op soc en gzh-vlak
Voordelen op comp-vlak
Modelling door ouders
-.19***
.13**
.11*
.08*
.08 Totale fysieke activiteit
Omgevingsvariabelen
Aanwezigheid speelplein
Aanwezigheid voetpad
.10*
-.10*
.09
Activiteit uit transport
Omgevingsvariabelen
Veiligheid in de straat
Aanwezigheid fietspad
-.14***
-.10*
.03
Fysieke activiteit op school buiten de
lessen
Psychosociale variabelen
Voordelen op soc en gzh-vlak
Hindernissen sport op school
Attitude mbt FA
.17***
-.12**
.12**
.08
Psychosociale variabelen
Gepercipieerde hindernissen
Voordelen op soc en gzh-vlak
Voordelen op comp-vlak
Modelling door ouders
-.18***
.12**
.11*
.09*
.07 Fysieke activiteit in de vrije tijd
Omgevingsvariabelen
Aanwezigheid speelplein
.09*
.07
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
59
Tabel 20: Regressie-analyse van de bijdrage van psychosociale variabelen (blok 1) en
omgevingsvariabelen (blok 2) aan de verschillende vormen van fysieke activiteit bij
meisjes
MEISJES
AFHANKELIJKE VARIABELEN Significante predictoren � Adj. R²
Psychosociale variabelen
Sociale steun door ouders
Attitude mbt FA
.20***
.11*
.05 Totale fysieke activiteit
Omgevingsvariabelen
Aanwezigheid voetpad
Aanwezigheid fietspad
Verkeer in de straat
-.15**
.13**
-.12*
.09
Activiteit uit transport
Omgevingsvariabelen
Veiligheid in de straat
Aanwezigheid voetpad
-.22***
.14**
.08
Fysieke activiteit op school buiten de
lessen
Psychosociale variabelen
Voordelen op soc en gzh-vlak
Sport gevaarlijk?
.11*
-.09*
.03
Psychosociale variabelen
Sociale steun door ouders
.20***
.05 Fysieke activiteit in de vrije tijd
Omgevingsvariabelen
Aanwezigheid voetpad
Verkeer in de straat
Aanwezigheid fietspad
-.18***
.13**
-.10*
.10
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
60
5. DISCUSSIE
5.1. Kritische bespreking van de onderzoeksresultaten
In deze studie werd de invloed van de psychosociale en
omgevingsdeterminanten op de fysieke activiteit van 12-jarige kinderen
onderzocht.
In een eerste fase werd er gekeken naar het niveau van fysieke
activiteit van de kinderen. Meer dan één op twee kinderen (54,5%) haalt
de norm voor fysieke activiteit niet. Daarmee bevestigt het onderzoek
dat, ondanks de gekende gezondheidsvoordelen verbonden aan
regelmatige lichaamsbeweging een belangrijk deel van de kinderen
onvoldoende fysiek actief is (Dale et al., 1998; Powell, 1997; Rzewnicki et
al., 2001). Bij de jongens gaat dit om 43,5% en bij de meisjes is dit zelfs
66,1%. Het feit dat jongens significant actiever blijken dan meisjes is
consistent met de literatuur (Bungum et al., 2000; Lasheras et al., 2001;
Lindquist et al., 1999; Morgan et al., 2003; Patrick et al., 2004; Sallis et al.,
2000; Sallis et al., 1996; Sarkin et al., 1997; Stone et al., 1998; Trost et al.,
2003). Uit het internationaal rapport van de HBSC studie gepubliceerd
door de Wereld Gezondheidsorganisatie Europa blijkt eveneens dat
slechts 40% van de jongens en 27% van de meisjes de fysieke
activiteitsnorm halen (WHO Europe, 2004).
Kinderen zijn op verschillende momenten in de week in de
mogelijkheid om fysiek actief te zijn. Zo heeft de grote meerderheid van
de kinderen (78,8%) op school 2 lestijden lichamelijke opvoeding per
week. De reden dat dit aantal zo hoog ligt, is te verklaren doordat dit
door de Vlaamse Overheid aan de lagere scholen wordt opgelegd.
16,4% van de ondervraagde kinderen zegt zelfs gemiddeld meer dan
twee lestijden lichamelijke opvoeding per week te hebben. Een reden
hiervoor kan gezocht worden in het feit dat sommige scholen naast de
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
61
twee lestijden turnen nog een lestijd zwemmen extra organiseren. Dit
gebeurt in vele gevallen slechts om de veertien dagen. Het aantal uren
lichamelijke opvoeding mag echter niet volledig aanzien worden als
uren die volledig besteed worden aan lichaamsbeweging aangezien uit
onderzoek blijkt dat kinderen tijdens de lessen lichamelijke opvoeding
slechts 50% van de tijd effectief aan het bewegen zijn (Behets, 1995).
Buiten de lessen lichamelijke opvoeding kunnen de kinderen
tijdens de speeltijden en voor/na de lessen deelnemen aan al dan niet
door de school georganiseerde sport- en spelactiviteiten. Dit is een
belangrijk gegeven gezien door onderzoek werd aangetoond dat
kinderen vaak actiever zijn tijdens de speeltijden dan tijdens de lessen LO
(Sarkin et al., 1997). In dit onderzoek zegt 86,1% van de leerlingen in de
mogelijkheid te zijn om actief te zijn tijdens de middagpauze en de
verschillende speeltijden. Voor en na de schooluren en op
woensdagnamiddag is er volgens respectievelijk 43,5% en 40,6% van de
leerlingen mogelijkheid om te sporten of te spelen. Wanneer de
deelname aan deze activiteiten bekeken wordt blijkt dat 41,2% van de
kinderen bijna altijd deelneemt aan deze activiteiten en 21,4% er zelden
of nooit aan deelneemt. Ook hier werden eventuele geslachtsverschillen
bekeken. Op alle punten in verband met fysieke activiteit op school,
behalve voor de fysieke activiteit tijdens de lessen blijken jongens
significant actiever dan meisjes. De literatuur bevestigt dat de
gestructureerde omstandigheden van de lessen lichamelijke opvoeding
helpt om de verschillen in fysieke activiteit tussen jongens en meisjes te
verminderen (Lefevre, 2001).
Lichaamsbeweging wordt ook verkregen uit actief transport. Uit
het onderzoek blijkt dat er geen significant verschil is tussen jongens en
meisjes voor wat betreft beweging door transport van en naar school. Dit
staat in contrast met de resultaten uit onderzoek in Australië dat
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
62
aantoont dat op vlak van transport jongens meer actief transport
gebruiken dan meisjes (Timperio et al., 2004).
In een tweede stap om de onderzoeksvraag te beantwoorden
werden de psychosociale variabelen van fysieke activiteit onderzocht.
Wat betreft de gepercipieerde voordelen verbonden aan fysieke
activiteit blijkt dat de kinderen ‘plezier beleven aan sport’ en ‘het
verbeteren van gezondheid en conditie’ als belangrijkste voordelen
aangeven. Dit komt overeen met wat er in de literatuur gevonden
wordt. Uit internationaal onderzoek blijkt dat meisjes en jongens ‘in vorm
blijven’ als belangrijk voordeel van fysieke activiteit zien (Tergerson &
King, 2002). Meisjes zien daarnaast ‘vermageren’ en ‘het verbeteren van
de conditie’ als belangrijke voordelen (Tergerson & King, 2002). Jongens
omschrijven de verschillende voordelen als belangrijker dan de meisjes.
Het feit dat de kinderen door te sporten wedstrijden kunnen spelen en
op die manier kunnen tonen dat ze beter zijn dan anderen, wordt als
minst belangrijk opgegeven door de kinderen. Jongens vinden dit wel
belangrijker dan meisjes.
Uit het onderzoek blijken de kinderen geen belangrijke
hindernissen met betrekking tot fysieke activiteit weer te geven. Enkel
tijdsgebrek wordt door de meisjes, weliswaar in beperkte mate als
hindernis tot lichaamsbeweging aangegeven. Een zwakke gezondheid is
volgens de kinderen de hindernis die hen het minst zal tegenhouden om
fysiek actief te zijn. Meisjes vinden hindernissen belangrijker dan jongens,
dit wordt bevestigd door gegevens uit de literatuur (Cavill et al., 2001;
Sallis et al., 1996).
Wat betreft sociale steun blijkt dat 19,5% van de ouders altijd
instaat voor het transport van het kind naar de sportgelegenheid. Een
belangrijker deel van de ouders (33,9%) doet dit nooit. Verder blijkt dat
driekwart van de ouders soms tot altijd gaat supporteren voor de
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
63
kinderen. Ouders zorgen vaker voor transport voor jongens dan voor
meisjes, hetzelfde geldt voor het gaan supporteren. Het feit dat jongens
door hun ouders meer gesteund worden op vlak van fysieke activiteit
dan meisjes wordt bevestigd door de literatuur. Ouders vinden fysieke
activiteit belangrijker voor jongens dan voor meisjes (Trost et al., 2003).
Als laatste psychosociale determinant werd de attitude ten
aanzien van fysieke activiteit onderzocht. De resultaten liggen in
dezelfde lijn als de gepercipieerde voordelen ten aanzien van
lichaamsbeweging. Sport en lichaamsbeweging worden door de
kinderen vooral als leuk en gezond omschreven. De kinderen vinden
sport helemaal niet dom of slecht. Jongens blijken positiever te staan
tegenover lichaamsbeweging dan meisjes. Dit wordt ondersteund door
bevindingen uit de literatuur. De literatuur toont dat jongens
lichaamsbeweging vaker omschrijven als leuk en plezant dan meisjes
(Cavill et al., 2001; Morgan et al., 2003; Prochaska et al., 2003; Sallis et al.,
1996; Trost et al., 1997). Jongens blijken zich dan ook meer te interesseren
in sport en lichaamsbeweging (DiLorenzo et al., 1998).
In een derde stap werd de rol van omgevingsvariabelen op de
fysieke activiteit van de kinderen onderzocht.
Bijna alle kinderen (95,9%) zeggen thuis voldoende ruimte te
hebben om buiten te spelen. Bij 72,3% van de kinderen is er dicht bij huis
een pleintje of straat waar ze veilig kunnen fietsen, steppen, skeeleren,…
en 66,8% van de kinderen zegt kort bij huis een speelplein of voetbalveld
te hebben. Uit onderzoek blijkt dat de tijd die kinderen buiten kunnen
doorbrengen, evenals de aanwezigheid van een speelpleintje dicht bij
de woning belangrijke bepalende factoren zijn voor de beweging van
kinderen (Saelens et al., 2003; Sallis et al., 2000; Sallis et al., 1999;
Stephens, 2002).
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
64
Kinderen blijken geen uitgesproken mening te hebben over het
feit of ze in een straat wonen met veel verkeer en of het veilig is op weg
van huis naar school. Meisjes vinden wel dat er meer verkeer is dan
jongens en percipiëren de weg van huis naar school dan ook als
gevaarlijker.
Als vierde en laatste stap in het onderzoek naar de invloed van
psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit van 12-
jarigen, werd gekeken in welke mate deze verschillende variabelen de
hoeveelheid lichaamsbeweging gaan beïnvloeden. De multipele
regressies tonen dat de verschillende aspecten van fysieke activiteit in
belangrijkere mate verklaard worden door de psychosociale dan door
de omgevingsvariabelen. De psychosociale variabelen verklaren in de
verschillende analyses 6 tot 7% van de variantie in fysieke activiteit. Bij de
omgevingsvariabelen blijft dit beperkt tot een verklaring van 1 tot 4% van
de variantie in fysieke activiteit.
In de volledige populatie wordt de hoeveelheid
lichaamsbeweging voornamelijk bepaald door de gepercipieerde
hindernissen. Hoe meer hindernissen de kinderen ondervinden om fysiek
actief te zijn hoe minder ze bewegen of omgekeerd hoe minder
hindernissen de kinderen ondervinden hoe meer actief ze zijn. De sociale
steun door de ouders beïnvloedt de fysieke activiteit positief. De
bevindingen voor wat betreft gepercipieerde hindernissen en sociale
steun worden bevestigd door de literatuur. Onderzoek van Cavill et al.
toonde aan dat er een sterke negatieve correlatie bestaat tussen fysieke
activiteit en gepercipieerde hindernissen (Cavill et al., 2001). Hetzelfde
onderzoek toonde eveneens een positieve correlatie aan tussen fysieke
activiteit en sociale steun van ouders (Cavill et al., 2001).
Omgevingsvariabelen beïnvloeden de fysieke activiteit van de kinderen
in veel mindere mate dan de psychosociale variabelen. Gelijklopend
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
65
met de literatuur wordt vastgesteld dat de aanwezigheid van een
speelpleintje de lichaamsbeweging van de kinderen positief beïnvloedt
(Saelens et al., 2003). Opmerkelijk is de negatieve invloed van de
aanwezigheid van een voetpad op de totale fysieke activiteit van de
kinderen. De lichaamsbeweging van de kinderen wordt wel positief
beïnvloed door de aanwezigheid van een fietspad. Uit onderzoek blijkt
dat de wandel- en fietsbaarheid van de omgeving afhankelijk is van tal
van factoren (Leslie et al. ,2005). In landelijke omgevingen zijn er minder
fiets- en voetpaden aanwezig gezien er hier veelal minder verkeer is, dit
in tegenstelling tot stadskernen. Toch blijkt dat ondanks het drukker
verkeer mensen in de stad vaker te voet of met de fiets gaan. Dit kan
verklaard worden door een betere bereikbaarheid van winkels en
dergelijke. Uit ons onderzoek blijkt eveneens dat de gepercipieerde
veiligheid van de weg een belangrijke invloed uitoefent op de fysieke
activiteit van de kinderen. Hoe onveiliger de kinderen de weg
beschrijven hoe minder fysiek actief de kinderen zijn. De veiligheid
beïnvloedt dan ook voornamelijk de fysieke activiteit verkregen uit actief
transport.
Naast de totale populatie werd in dit onderzoek ook gekeken naar
de verschillen tussen jongens en meisjes voor wat betreft de invloed van
psychosociale en omgevingsvariabelen op fysieke activiteit. De twee
reeksen multipele regressies tonen enkele verschillen tussen jongens en
meisjes.
Wanneer de omgevingsvariabelen als eerste blok in de regressie
gebracht worden en de psychosociale variabelen als tweede, dragen
de omgevingsvariabelen bij in 4 van de 6 analyses. Bij jongens hebben
omgevingsvariabelen enkel een significante bijdrage in het verklaren
van activiteit uit transport terwijl bij meisjes omgevingsvariabelen bij het
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
66
verklaren van verschillende vormen van fysieke activiteit van belang zijn.
Behalve voor het actief transport bij de meisjes, waar ze 8% van de
variantie verklaren, blijft de invloed van de omgevingsvariabelen in de
overige gevallen beperkt tot 3 à 4% van de variantie.
Uit de verschillende analyses blijkt een wisselend verband te
bestaan tussen de aanwezigheid van voet- en fietspaden op de fysieke
activiteit van de kinderen. Dit is, net als bij de totale populatie te
verklaren door het feit dat de wandel- en fietsvriendelijkheid van een
omgeving bepaald wordt door verschillende factoren (Leslie et al.,
2005).
In deze analyse werden de psychosociale variabelen als tweede
blok geanalyseerd. Ze blijken zelfs na de omgevingsvariabelen een grote
invloed uit te oefenen op de fysieke activiteit van de kinderen. Ze
hebben hun bijdrage in vijf van de zes analyses en verklaren in elk van
hen, behalve voor activiteit uit transport zowel bij de jongens als bij de
meisjes minimaal 6% van de variantie.
Hoewel de hindernissen door de meisjes als belangrijker
omschreven worden, beïnvloeden ze voornamelijk de
lichaamsbeweging bij de jongens. Bij alle aspecten van fysieke activiteit
behalve activiteit uit transport blijkt dat hoe minder hindernissen de
jongens ervaren hoe meer fysiek actief ze zijn. Ook de voordelen op
sociaal en gezondheidsvlak beïnvloeden voornamelijk de fysieke
activiteit bij de jongens. Bij de meisjes is het enkel de lichaamsbeweging
in de vrije tijd op school dat onder invloed staat van deze voordelen. De
voordelen op competitief vlak en modelling spelen enkel een rol bij de
jongens, respectievelijk in het geval van fysieke activiteit in de vrije tijd en
fysieke activiteit buiten de lessen op school en voor beide in het geval
van totale fysieke activiteit. Als gevolg van een positieve attitude ten
aanzien van fysieke activiteit gaan jongens meer bewegen tijdens de
vrije momenten op school. Bij de meisjes blijkt een positieve invloed van
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
67
een positieve attitude voor de totale fysieke activiteit. De sociale steun is
voornamelijk belangrijk voor de meisjes. Het oefent een positieve invloed
uit op de totale fysieke activiteit en op de fysieke activiteit als
vrijetijdsbesteding. Enkel meisjes worden belemmerd om fysiek actief te
zijn tijdens de speeltijden op school wanneer ze sport als gevaarlijk
omschrijven.
Wanneer de psychosociale variabelen als eerste blok ingevoerd
worden in de multipele regressie, blijkt dat ze een significant deel van de
variantie verklaren in zes van de acht geanalyseerde onderdelen.
Voornamelijk bij de jongens verklaren zij een belangrijk deel van de
variantie: in het geval van totale fysieke activiteit (8%), fysieke activiteit
op school buiten de lessen (8%) en fysieke activiteit in de vrije tijd (7%). Bij
de meisjes is dit beperkter. In het geval van totale fysieke activiteit en
fysieke activiteit in de vrije tijd gaat het om 5% en in het geval van
lichaamsbeweging op school buiten de lessen gaat het slechts om 3%
van de variantie. Voor wat betreft de determinanten zelf, kunnen
dezelfde bevindingen gedaan worden als bij de vorige analyse.
In deze analyse worden de omgevingsvariabelen als tweede blok
in de multipele regressie ingevoerd. Zij bepalen in deze analyse toch nog
in zes van de acht analyses een significant deel van de variantie. Enkel
uit de analyses van de totale fysieke activiteit en de lichaamsbeweging
in de vrije tijd gaan de omgevingsvariabelen bijkomend respectievelijk 4
en 5% van de variantie gaan verklaren. In de andere gevallen blijft de
bijdrage van de omgevingsvariabelen beperkt tot maximaal 1% van de
variantie. De aanwezigheid van een speelpleintje of voetbalveldje dicht
bij de woonplaats is enkel voor de jongens van invloed op de fysieke
activiteit. Er is een positieve invloed voor zowel de totale fysieke activiteit
als voor de fysieke activiteit in de vrije tijd. Ook hier blijkt het wisselend
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
68
verband tussen fysieke activiteit en de aanwezigheid van voet- en
fietspaden.
5.2. Sterktes en beperkingen van dit onderzoek
Het onderzoek dat gevoerd werd speelt in op enkele
tekortkomingen in de wetenschappelijke literatuur. Onderzoek naar de
invloed van omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit van kinderen
werd in het verleden slechts in beperkte mate gevoerd (Saelens et al.,
2003; Sallis et al., 1999; Timperio et al., 2004). Ook de verschillen tussen
jongens en meisjes werden slechts in een minderheid van studies
nagegaan (Sallis et al., 1999; Timperio et al., 2004).
Een bijkomende sterkte van dit onderzoek is het feit dat het
gevoerd is in een belangrijke leeftijdsgroep. Kinderen worden immers
minder actief tijdens en na de puberteit.
Daarnaast is ook de grote van de steekproef een belangrijke
sterkte van dit onderzoek.
Een beperking van dit onderzoek ligt in het feit dat er bij de
gegevensverzameling enkel gebruik gemaakt werd van zelfrapportage
aan de hand van vragenlijsten. De antwoorden kunnen dan ook
beïnvloed zijn door de mogelijkheden van de kinderen om op een juiste
wijze de vragen te beantwoorden (Crocker et al., 2000). Hierbij komt dat
bij zelfrapportage naast de mogelijkheid tot sociaal wenselijk
antwoorden (Tergerson & King, 2002), over- en onderschatting mogelijk is
(Sallis et al., 2001). Een bijkomende beperking ligt in het feit dat de
gegevensverzameling enkel gebeurde in de maanden september en
oktober. Het is echter zo dat de fysieke activiteit - en dan voornamelijk
het buiten spelen van kinderen - fluctueert gedurende het jaar.
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
69
6. CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN
Ondanks het feit dat één op twee van de kinderen de norm voor
fysieke activiteit niet haalt, blijkt maar een klein percentage van de
kinderen helemaal niet fysiek actief te zijn. Kinderen halen hun niveau
van fysieke activiteit voornamelijk uit sport- en spelactiviteiten tijdens en
na de schooluren. Het is belangrijk om de kinderen naast de sport- en
spelactiviteiten een actieve manier van leven aan te leren, met als doel
dat deze levensstijl een gewoontegedrag wordt en dus wordt
volgehouden als volwassene. Onderzoek naar de determinanten van
fysieke activiteit en de evolutie ervan is een belangrijke stap in de
ontwikkeling van effectieve interventies ter promotie van een actieve
levensstijl.
Uit de verschillende multipele regressies blijkt dat zowel de
psychosociale als de omgevingsvariabelen invloed blijven uitoefenen op
de fysieke activiteit van de kinderen. Daarom is het bij de ontwikkeling
van interventies belangrijk om op deze twee zaken te gaan werken om
te kunnen komen tot gedragsverandering.
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
70
LITERATUURLIJST
Allison, K. R., Dwyer, J. J., & Makin, S. (1999). Perceived Barriers to Physical
Activity among High School Students. Preventive Medicine, 28, 608-
615.
Baranowski, T., Anderson, C., & Carmack, C. (1998). Mediating Variable
Framework in Physical Activity Interventions. How Are We Doing? How
Might We Do Better? American Journal of Preventive Medicine, 15(4),
266-297.
Behets, D. (1995). Comparative study of teacher and pupil process
variables in preschool physical education. Physical Educator, 52(2),
98-106.
Beunen, G. (2001). Fysieke activiteit, fitheid en gezondheid. Begrippen en
standpunten. Vlaams Tijdschrift voor Sportgeneeskunde- en
wetenschappen, Speciale uitgave, 11-16.
Boreham, C., & Riddoch, C. (2001). The physical activity, fitness and
health of children. Journal of Sports Sciences, 19, 915-929.
Borms, J., Beunen, G., Hespel, P., Lefevre, J., & Vrijens, J. (1999).
Gezondheid, fysieke actviteit en fysieke fitheid. Brussel: Bloso.
Brug, J., Schaalma, H., Kok, G., Meertens, R. M., & Van der Molen, H. T.
(2001). Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering. Een
planmatige aanpak. Assen.
Bungum, T., Dowda, M., Weston, A., Trost, S. G., & Pate, R. R. (2000).
Correlates of Physical Activity in Male and Female Youth. Pediatric
Exercise Science, 12, 71-79.
Caspersen. (1985). Physical activity, exercise, and physical fitness:
definitions and distinctions for health-related research. Public Health
Rep, 100(2), 126-131.
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
71
Cavill, N., Biddle, S., & Sallis, J. F. (2001). Health Enhancing Physical
Activity for Young People: Statement of the United Kingdom Expert
Consensus Conference. Pediatric Exercise Science, 13, 12-25.
Cohen, D. A., Richard, S. A., & Farley, T. A. (2000). A Structural Model of
Health Behavior: A Pragmatic Approach to Explain and Influence
Health Behaviors at Population Level. Preventive Medicine, 30, 146-
154.
Craft, L. L. (2005). Exercise and clinical depression: examining two
psychological mechanisms. Psychology of Sport and Exercise, 6, 151-
171.
Craig, S., Goldberg, J., & Dietz, W. H. (1996). Psychosocial Correlates of
Physical Activity among Fifth and Eight Graders. Preventive Medicine,
25, 506-513.
Crews, D. J., Lochbaum, M. R., & Landers, D. M. (2004). Aerobic physical
activity effects on psychological well-being in low-income Hispanic
children. Perceptual and Motor Skills, 98(1), 319-324.
Crocker, P. R. E., Eklund, R. C., & Kowalski, K. C. (2000). Children's physical
activity and physical self-perceptions. Journal of Sports Sciences, 18,
383-394.
Dale, D., Corbin, C. B., & Cuddihy, T. F. (1998). Can Conceptual Physical
Education Promote Physically Active Lifestyles? Pediatric Exercise
Science, 10, 97-109.
De Bourdeaudhuij, I., & Crombez, G. (2000). Motiveren van patiënten tot
gedragsverandering. Tijdschrift voor Geneeskunde, 56(19), 14171424.
De Bourdeaudhuij, I., & Sallis, J. F. (2002). Relative Contribution of
Psychosocial Variables to the Explanation of Physical Activity in Three
Population-Based Adult Samples. Preventive Medicine, 34, 279-288.
DiLorenzo, T. M., Stucky-Ropp, R. C., Vander Wal, J. S., & Gotham, H. J.
(1998). Determinants of Exercise among Children. II. A Longitudinal
Analysis. Preventive Medicine, 27, 470-477.
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
72
Goran, M. I., Reynolds, K. D., & Lindquist, C. H. (1999). Role of physical
activity in the preventionof obesity in children. International Journal of
Obesity, 23, S18-S33.
Hoppenbrouwers, K., Van Emelen, B., & Roelants, M. (2001). Relatie
tussen fysieke activiteit, fysieke fitheid en fysieke gezondheid bij
jongeren. Vlaams Tijdschrift voor Sportgeneeskunde- en
wetenschappen, speciale uitgave, 53-60.
Humpel, N., Owen, N., & al, e. (2002). Environmental Factors Associated
with Adults' Participation in Physical Activity. American Journal of
Preventive Medicine, 22(3), 188-199.
Laaksonen, D. E., Lindstrom, J., Lakka, T. A., Eriksson, J. G., Niskanen, L.,
Wikstrom, K., et al. (2005). Physical Activity in the prevention of type 2
diabetes - The Finnish Diabetes Prevention Study. Diabetes, 54(1), 158-
165.
Lasheras, L., Aznar, S., Merino, B., & López, E. G. (2001). Factors
Associated with Physical Activity among Spanish Youth through the
National Health Survey. Preventive Medicine, 32, 455-464.
Lefevre, J. (2001). Evaluatie van fysieke fitheid in Vlaanderen. Vlaams
Tijdschrift voor Sportgeneeskunde- en wetenschappen, speciale
uitgave, 29-40.
Leslie, E., Saelens, B., Frank, L., Owen, N., Bauman, A., Coffee, N., et al.
(2005). Residents' perceptions of walkability attributes in objectively
different neighbourhoods: a pilot study. Health and Place, 11, 227-
236.
Lindquist, C. H., Reynolds, K. D., & Goran, M. I. (1999). Sociocultural
Determinants of Physical Activity among Children. Preventive
Medicine, 29, 305-312.
Luke, A., Kramer, H., Adeyemo, A., Forrester, T., Wilks, R., Schoeller, D., et
al. (2005). Relationship between blood pressure and physical activity
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
73
assessed with stable isotopes. Journal of Human Hypertension, 19(2),
127-132.
McLeroy, K. R., Bibeau, D., Steckler, A., & Glanz, K. (1988). An Ecological
Perspective on Health Promotion Programs. Health Education
Quarterly, 15(4), 351-377.
Morgan, C. F., McKenzie, T. L., Sallis, J. F., Broyles, S. L., Zive, M. M., &
Nader, P. R. (2003). Personal, Social, and Environmental Correlates of
Physical Activity in a Bi-Ethnic Sample of Adolescents. Pediatric
Exercise Science, 15, 288-301.
Pan American Health Organisation. (2002). Physical activity: How much is
needed?, from
http://www.paho.org/English/HPP/HPN/whd2002-
factsheet2.pdf
Panagiotakos, D. B., Pitsavos, C., Chrysohoou, C., Kavouras, S., &
Stefanadis, C. (2005). The associations between leisure-time physical
activity and inflammatory and coagulation markers related to
cardiovascular disease: the ATTICA Study. Preventive Medicine, 40,
432-437.
Patel, A. V., Rodriguez, C., Bernstein, L., Chao, A., Thun, M. J., & Callee, E.
E. (2005). Obesity, recreational physical activity, and risk of
pancreatic cancer in a large US cohort. Cancer Epidemiology
Biomarkers and Prevention, 14(2), 459-466.
Patrick, K., Norman, G. J., Calfas, K. J., Sallis, J. F., Zabinski, M. F., Rupp, J.,
et al. (2004). Diet, Physical Activity, and Sedentary Behaviors as Risk
Factors for Overweight in Adolescence. Arch Pediatr Adolesc Med,
158, 385-390.
Philippaerts, R., Pion, J., & Roeykens, J. (1999). Meten van fysieke
activiteit. Brussel: Bloso.
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
74
Philippaerts, R. M., Matton, L., Wijndaele, K., Balduck, A.-L., & De
Bourdeaudhuij, I. L., J. (2005). Validity of a Physical Activity Computer
Questionnaire. 1-6.
Powell, K. E. (1997). Population Attributable Risk of Physical Inactivity.
Atlanta: Centers for Disease Control and Prevention.
Prochaska, J. J., Sallis, J. F., Slymen, D. J., & McKenzie, T. L. (2003). A
Longitudinal Study of Children's Enjoyment of Physical Activity.
Pediatric Exercise Science, 15, 170-178.
Rzewnicki, R., Vanreusel, B., & De Bourdeaudhuij, I. (2001). Hoe fysiek
(in)actief is de Vlaamse en Belgische bevolking? Vlaams Tijdschrift
voor Sportgeneeskunde- en wetenschappen, speciale uitgave, 17-
27.
Saelens, B. E., Sallis, J. F., & Frank, L. D. (2003). Environmental Correlates of
Walking and Cycling: Findings From the Transportation, Urban Design,
and Planning Literature. Annals of Behavioral Medicine, 25(2), 80-91.
Sallis, J. F., Bauman, A., & Pratt, M. (1998). Environmental and Policy
Interventions to Promote Physical Activity. American Journal of
Preventive Medicine, 15(4), 379-397.
Sallis, J. F., Kraft, K. M., & Linton, L. S. (2002). How the Environment Shapes
Physical Activity: A Transdisciplinary Research Agenda. American
Journal of Preventive Medicine, 22(3), 208.
Sallis, J. F., & Owen, N. (2002). Ecological models of health behavior. In
Jossey-Bass (Ed.), Health Behavior and Health Education. San
Francisco.
Sallis, J. F., Prochaska, J. J., McKenzie, T. L., Marshall, S. J., & Brown, M.
(2001). The Association of School Environments With Youth Physical
Activity. American Journal of Public Health, 91(4), 618-620.
Sallis, J. F., Prochaska, J. J., & Taylor, W. C. (2000). A review of correlates
of physical activity of children and adolescents. Medicine and
science in sports and exercise, 32, 963-975.
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
75
Sallis, J. F., Prochaska, J. J., Taylor, W. C., & Hill, J. O. (1999). Correlates of
Physical Activity in a National Sample of Girls and Boys in Grades 4
Through 12. Health Psychology, 18(4), 410-415.
Sallis, J. F., Zakarian, J. M., Hovell, H. F., & Hofstetter, R. F. (1996). Ethnic,
Socioeconomic, and Sex Differences in Physical Activity Among
Adolescents. Journal of Clinical Epidemiology, 49(2), 125-134.
Salmon, J., Owen, N., Crawford, D., & Bauman, A. (2003). Physical Activity
and Sedentary Behavior: A Population-Based Study of Barriers,
Enjoyment, and Preference. Health Psychology, 22(2), 178-188.
Sarkin, J. A., McKenzie, T. L., & Sallis, J. F. (1997). Gender Differences in
Physical Activity During Fifth-Grade Physical Education an d Recess
Periods. Journal of Teaching in Physical Education, 17, 99-106.
Shephard, R. J., & Trudeau, F. (2000). The Legacy of Physical Education:
Influences on Adult Lifestyle. Pediatric Exercise Science, 12, 34-50.
Spence, J. C., & Lee, R. E. (2003). Toward a comprehensive model of
physical activity. Psychology of Sport and Exercise, 4, 7-24.
Stephens, M. (2002). Children, Physical Activity, and Public Health:
Another Call to Action. American Family Physician, 65(6), 1033-1034.
Stokols, D. (1992). Establishing and maintaining healthy environments -
Toward a social ecology of health promotion. The American
psychologist, 47(1), 6-22.
Stokols, D. (1996). Translating social ecological theory into guidelines for
community health promotion. American Journal of Health Promotion,
10(4), 282-298.
Stone, E. J., Mckenzie, T. L., Welk, G. J., & Booth, M. L. (1998). Effects of
Physical Activity Interventions in Youth. American Journal of
Preventive Medicine, 15(4), 298-315.
Telama, R., Yang, X., Viikari, J., Välimaki, I., Wanne, O., & Raitakari, O.
(2004). Physical Activity from Childhood to Adulthood. A 21-Year
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
76
Tracking Study. American Journal of Preventive Medicine, 28(3), 267-
273.
Tergerson, J. L., & King, K. A. (2002). Do Perceived Cues, Benefits, and
Barriers to Physical Activity Differ Between Male and Female
Adolescents. Journal of School Health, 72(9), 374-380.
Timperio, A., Crawford, D., Telford, A., & Salmon, J. (2004). Perceptions
about the local neighborhood and walking and cycling among
children. Preventive Medicine, 38, 39-47.
Trost, S. G., Pate, R. R., Saunders, R., Ward, D. S., Dowda, M., & Felton, G.
(1997). A Prospective Study of the Determinants of Physical Activity in
Rural Fifth-Grade Children. Preventive Medicine, 26, 257-263.
Trost, S. G., Sallis, J. F., Pate, R. R., Freedson, P. S., Taylor, W. C., & Dowda,
M. (2003). Evaluating a Model of Parental Influence on Youth Physical
Activity. American Journal of Preventive Medicine, 25(4), 277-282.
Trudeau, F., Laurencelle, L., & Shephard, R. J. (2004). Tracking of Physical
Activity from Childood to Adulthood. Medicine and Science in Sports
and Exercise, 36(11), 1937-1943.
Twisk, J. W. R. (2001). Physical Activity Guidelines for Children and
Adolescents. Sports Medicine, 31(8), 617-627.
USDHHS. (1996). A report of the Surgeon General Executive Summary: U.S.
Department of Health and Human Services.
Van Beeck, B., & De Bourdeaudhuij, I. (2000). Fysieke activiteit in een
volwassen Belgische populatie: een toepassing van het
transtheoretisch model. Tijdschrift voor Geneeskunde, 56(19), 1425-
1433.
WHO. (2003). How much physical activity is needed to improve and
maintain health. Retrieved 02-01-2005, 2005
WHO Europe. (2004). Young people's health in context. Health Behaviour
in School-aged Children (HBSC) study: international report from the
2001/2002 survey: World Health Organization.
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
77
Zhu, S., St-Onge, M.-P., Heshka, S., & Heymsfield, S. B. (2004). Lifestyle
Behaviors Associated With Lower Risk of Having the Metabolic
Syndrome. Metabolism, 11, 1503-1511.
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
78
LIJST MET TABELLEN
Tabel 1: De frequenties en percentages van het FA –
niveau volgens geslacht
pag 30
Tabel 2: Frequenties kinderen: sport – sportparticipatie op
school – sportkamp
pag 32
Tabel 3: Berekening totaal FA – niveau (min/week) bij de
volledige steekproef: gemiddelde scores en
vergelijking per geslacht
pag 34
Tabel 4: Gemiddelden en standaarddeviaties van de
gepercipieerde voordelen
pag 35
Tabel 5: Gepercipieerde voordelen van fysieke activiteit
en de verschillen tussen jongens en meisjes
pag 37
Tabel 6: Gemiddelden en standaarddeviaties van de
hindernissen mbt FA
pag 38
Tabel 7: Hindernissen tot FA en verschillen tussen jongens
en meisjes
pag 39
Tabel 8: Frequenties ouders: modelling – sociale steun –
transport samen met kind
pag 41
Tabel 9: Verschillen in sociale steun tussen jongens en
meisjes
pag 42
Tabel 10: Gemiddelden en standaarddeviaties van de
attitudes tav fysieke activiteit
pag 43
Tabel 11: Verschillen tussen jongens en meisjes in attitude
mbt fysieke activiteit
pag 44
Tabel 12: Omgevingsvariabelen pag 45
Tabel 13: Verschillen tussen jongens en meisjes op het vlak
van omgevingsvariabelen
pag 47
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
79
Tabel 14: Frequenties, percentages en verschillen ivm
omgevingsvariabelen bij jongens en meisjes
pag 47
Tabel 15: Regressie – analyse van de bijdrage van
omgevingsvariabelen (blok 1) en psychosociale
variabelen (blok 2) aan de verschillende vormen
van fysieke activiteit bij de totale populatie
pag 54
Tabel 16: Regressie – analyse van de bijdrage van
omgevingsvariabelen (blok 1) en psychosociale
variabelen (blok 2) aan de verschillende vormen
van fysieke activiteit bij jongens
pag 55
Tabel 17: Regressie – analyse van de bijdrage van
omgevingsvariabelen (blok 1) en psychosociale
variabelen (blok 2) aan de verschillende vormen
van fysieke activiteit bij de meisjes
pag 56
Tabel 18: Regressie – analyse van de bijdrage van
psychosociale variabelen (blok 1) en
omgevingsvariabelen (blok 2) aan de
verschillende vormen van fysieke activiteit bij de
totale populatie
pag 57
Tabel 19: Regressie – analyse van de bijdrage van
psychosociale variabelen (blok 1) en
omgevingsvariabelen (blok 2) aan de
verschillende vormen van fysieke activiteit bij de
jongens
pag 58
Tabel 20: Regressie – analyse van de bijdrage van
psychosociale variabelen (blok 1) en
omgevingsvariabelen (blok 2) aan de
verschillende vormen van fysieke activiteit bij de
meisjes
pag 59
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
80
LIJST MET FIGUREN
Figuur 1: Health belief model, Becker & Rosenstock pag 10
Figuur 2: De sociaal cognitieve theorie, Bandura pag 11
Figuur 3: Theory of planned behavior, Ajzen & Fishbein pag 12
Figuur 4: ASE – model, De Vries, Dijkstra & Kuhlman pag 13
Figuur 5: The ecological model of physical activity (EMPA) pag 15
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
81
BIJLAGEN
Bijlage 1 Kindervragenlijst pag 82
Bijlage 2 Oudervragenlijst pag 96
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
82
BIJLAGE 1: KINDERVRAGENLIJST
Tine Gillebert Invloed van psychosociale en omgevingsvariabelen op de fysieke activiteit bij 12-jarigen
96
BIJLAGE 2: OUDERVRAGENLIJST