De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing...

84
Academiejaar 2011-2012 1 e examenperiode De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing, de Aanvaarding en de Levenstevredenheid bij mensen met een Niet-Aangeboren Hersenletsel Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie, door Marieke Coorevits Promotor: Prof. Dr. Geert Crombez Begeleiding: Gunther Van Bost

Transcript of De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing...

Page 1: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

1

Academiejaar 2011-2012

1e examenperiode

De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing, de Aanvaarding en

de Levenstevredenheid bij mensen met een Niet-Aangeboren Hersenletsel

Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Psychologie,

afstudeerrichting Klinische Psychologie,

door Marieke Coorevits

Promotor: Prof. Dr. Geert Crombez

Begeleiding: Gunther Van Bost

Page 2: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

I

Ondergetekende, Marieke Coorevits, geeft toelating tot het raadplegen van deze masterproef door

derden.

Page 3: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

II

Abstract

Mensen met een niet-aangeboren hersenletsel (NAH) ondervinden sinds hun letsel vaak

moeilijkheden om hun levensdoelen te bereiken. Ze worden immers geconfronteerd met bepaalde

beperkingen en veranderde levensomstandigheden die het nastreven van bepaalde waarden en

doelen belemmeren.

Om hiermee te kunnen omgaan, zullen zij vaak een beroep doen op accommodatieve coping. Deze

vorm van coping wordt ook wel doelaanpassing genoemd vermits men het doel aanpast aan de

mogelijkheden en/of beperkingen binnen een bepaalde situatie. Deze doelaanpassing heeft een

invloed op het aanvaardingsproces en de levenstevredenheid. Wij gaan in deze masterproef uit van

de hypothese dat de doelaanpassing afhankelijk is van de cognitieve flexibiliteit van de persoon.

Er worden 32 mensen met een NAH uit verschillende ambulante en residentiële centra in Vlaanderen

betrokken. De demografische en ziektegerelateerde kenmerken worden bevraagd. De levenskwaliteit

wordt gemeten aan de hand van de Satisfaction With Life Scale en de European Brain Injury

Questionnaire. Aanvaarding wordt gemeten aan de hand van de Ziekte-Cognitie-Lijst. De Goal

Disengagement and Goal Reengagement Scale bevraagt de doelaanpassing. De cognitieve flexibiliteit

wordt nagegaan door een neuropsychologische test, namelijk de Wisconsin Card Sorting Test.

Persoonlijkheid wordt in deze masterproef opgenomen door middel van de NEO Five Factory

Inventory.

Dit onderzoek heeft vastgesteld dat het nastreven van nieuwe doelen afhankelijk is van de cognitieve

flexibiliteit van de persoon. Mensen die door middel van hun hersenletsel er meer perseveratieve

denkpatronen en gedragingen op nahouden, zullen het moeilijker hebben om nieuwe doelen te

formuleren en deze na te streven.

Page 4: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

III

Dankwoord

De totstandkoming van deze masterproef heb ik te danken aan een aantal vakspecialisten. Ten eerste

gaat mijn dank uit naar mijn begeleider Gunther van Bost. Hij wekte mijn interesse voor het

onderzoek naar personen met een niet-aangeboren hersenletsel. Tevens investeerde hij tijd in het

beantwoorden van mijn vragen en het verstrekken van constructieve feedback. Daarnaast wil ik mijn

dank richten aan professor Geert Crombez voor zijn kritisch oog en zijn hulp bij de statistische

analyses in dit werkstuk.

Ook de deelnemers van dit onderzoek verdienen de nodige erkenning. Dankzij hen werd het mogelijk

om de kennis over mensen met een NAH te optimaliseren opdat de praktijk beter op de theoretische

bevindingen kan worden afgestemd.

Verder bedank ik mijn vriend voor de uren die hij samen met mij heeft doorgebracht om mijn

masterproef na te lezen, om naar mij te luisteren als ik het moeilijk had of om mij een leuk

ontspanningsmoment te gunnen.

Ook mijn kotgenote verdient een pluim voor de lekkernijen die ze mij ter aanmoediging bracht alsook

haar bemoedigende woorden tussendoor. Ik kon ook steeds rekenen op mijn vriendinnen wanneer ik

nood had aan ontspanning en op mijn studiegenoten kon ik steunen voor het uitwisselen van tips,

frustraties en aanmoedigingen.

Tot slot bedank ik mijn ouders en mijn twee zussen, voor hun interesse en het helpen nalezen van

deze masterproef. De steun van mijn familie sterkte mij, niet alleen tijdens het schrijven van deze

masterproef maar tijdens mijn volledige studieloopbaan.

Page 5: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

IV

Inhoudsopgave

Abstract ...................................................................................................................................... II

Dankwoord ................................................................................................................................ III

Inhoudsopgave ........................................................................................................................... IV

Lijst met Tabellen ...................................................................................................................... VII

Lijst met Figuren ....................................................................................................................... VIII

Inleiding ...................................................................................................................................... 1

Omschrijving van een Niet-Aangeboren Hersenletsel .......................................................................1

Definitie ...........................................................................................................................................1

Oorzaken .........................................................................................................................................1

Gevolgen ..........................................................................................................................................1

Prevalentie en incidentie .................................................................................................................2

Levenskwaliteit bij Niet-Aangeboren Hersenletsel ............................................................................2

Conceptualisering van levenskwaliteit ............................................................................................2

Meten van levenskwaliteit bij mensen met NAH ............................................................................3

Onderzoek naar levenskwaliteit bij mensen met NAH ...................................................................4

Aanvaarding .........................................................................................................................................5

Definitie ...........................................................................................................................................5

Onderzoek naar aanvaarding ...........................................................................................................6

Omgaan met de Gevolgen van een Hersenletsel................................................................................7

Coping ..............................................................................................................................................7

Dual-process theory ........................................................................................................................8

Doelaanpassing ................................................................................................................................9

Cognitieve Flexibiliteit als Onderdeel van de Executieve Functies ................................................. 10

Executieve functies ....................................................................................................................... 10

Cognitieve flexibiliteit ................................................................................................................... 11

Meten van cognitieve flexibiliteit ................................................................................................. 11

Persoonlijkheid ................................................................................................................................. 12

Definitie ......................................................................................................................................... 12

Onderzoek naar persoonlijkheid en levenskwaliteit .................................................................... 12

Onderzoek naar persoonlijkheid en aanvaarding ........................................................................ 13

Onderzoek naar persoonlijkheidsveranderingen na NAH ............................................................ 14

Meten van persoonlijkheid .......................................................................................................... 14

Probleemstelling en Onderzoeksvragen .......................................................................................... 15

Page 6: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

V

Methode ..................................................................................................................................... 18

Deelnemers ....................................................................................................................................... 18

Meetinstrumenten............................................................................................................................ 19

Demografische Kenmerken en Ziektekenmerken ......................................................................... 19

Levenstevredenheid ...................................................................................................................... 20

Subjectieve Levenskwaliteit .......................................................................................................... 20

Aanvaarding .................................................................................................................................. 20

Doelaanpassing ............................................................................................................................. 21

Cognitieve Flexibiliteit ................................................................................................................... 22

Persoonlijkheid .............................................................................................................................. 23

Procedure .......................................................................................................................................... 23

Statistische Analyse .......................................................................................................................... 24

Resultaten................................................................................................................................... 25

Beschrijvende Kenmerken ................................................................................................................ 25

Deelnemersgroep .......................................................................................................................... 25

Vragenlijsten en testen ................................................................................................................. 25

Correlaties ......................................................................................................................................... 28

De verbanden tussen de afhankelijke variabelen onderling ......................................................... 29

De verbanden tussen de afhankelijke variabelen en de predictoren ........................................... 29

Regressies .......................................................................................................................................... 32

Het effect van aanvaarding op de levenstevredenheid ................................................................ 32

Het moderatie-effect van persoonlijkheid op het verband tussen aanvaarding en de

levenstevredenheid ....................................................................................................................... 33

Het effect van doelaanpassing op de levenstevredenheid ........................................................... 34

Het mediatie-effect van aanvaarding op het verband tussen doelaanpassing en de

levenstevredenheid ....................................................................................................................... 35

Het effect van cognitieve flexibiliteit op de flexibele doelaanpassing .......................................... 36

Het mediatie-effect van doelaanpassing op het verband tussen cognitieve flexibiliteit en de

levenstevredenheid ....................................................................................................................... 37

Discussie ..................................................................................................................................... 39

Bespreking van de Onderzoeksvragen ............................................................................................. 39

Het verband tussen cognitieve flexibiliteit en de doelaanpassing ................................................ 40

Het verband tussen doelaanpassing en de levenskwaliteit .......................................................... 41

Doelaanpassing als mediator in het verband tussen cognitieve flexibiliteit en de

levenstevredenheid ....................................................................................................................... 41

Page 7: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

VI

De voorspellers van de levenskwaliteit ......................................................................................... 42

Persoonlijkheid als moderator in het verband tussen aanvaarding en de levenstevredenheid .. 43

Aanvaarding als mediator in het verband tussen doelaanpassing en de levenstevredenheid..... 44

Klinische Relevantie .......................................................................................................................... 45

Kritische Bemerkingen en Sterktes van het Onderzoek .................................................................. 47

Suggesties voor Vervolgonderzoek .................................................................................................. 48

Conclusie .................................................................................................................................... 50

Referenties ................................................................................................................................. 51

Bijlage 1: Vragenlijsten ................................................................................................................ 59

Demografische en Ziektegerelateerde Kenmerken ......................................................................... 59

Europese Hersenletsel Vragenlijst ................................................................................................... 61

Ziekte-Cognitie-Lijst .......................................................................................................................... 66

NEO-FFI Big Five Persoonlijkheidsvragenlijst ................................................................................... 68

Goal Disengagement en Reengagement Scale ................................................................................ 72

Satisfaction With Life Scale .............................................................................................................. 73

Bijlage 2: Informed Consent ......................................................................................................... 74

Page 8: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

VII

Lijst met Tabellen

Tabel 1. Beschrijving van de demografische kenmerken binnen de onderzoeksgroep: aantal (n),

minimumscores (Min.), maximumscores (Max.), gemiddelden (M) en standaarddeviaties (SD) ........ 19

Tabel 2. Beschrijvende resultaten van de ziektegerelateerde kenmerken binnen de onderzoeksgroep:

aantal (n), minimumscores (Min.), maximumscores (Max.), gemiddelden (M) en standaarddeviaties

(SD) ....................................................................................................................................................... 25

Tabel 3. Beschrijvende resultaten van de vragenlijsten en testen volgens de onderzoeksgroep:

minimumscores (Min.), maximumscores (Max.), gemiddelden (M), standaarddeviaties (SD) en

Cronbach’s α .......................................................................................................................................... 26

Tabel 4. Vergelijking tussen verschillende onderzoeken wat betreft de vijf persoonlijkheidsfactoren

(gemiddelden en standaarddeviaties) ................................................................................................... 28

Tabel 5. Pearson correlatie coëfficiënten (r) en Spearman correlatie coëfficiënten (rho) tussen de

onafhankelijke variabelen 1. Levenstevredenheid (SWLS), 2. Subjectieve levenskwaliteit (EBIQ Kern),

3. Aanvaarding (ZCL) en 4-5. Mate van disengagement en reengagement (Wrosch) en de predictoren

6-7. Perseveratieve en correcte responsen (WCST), 8-12. Persoonlijkheidsfactoren (NEO-FFI), 13-15.

Demografische kenmerken, 16-20. Ziektekenmerken in een steekproef van 32 deelnemers ............. 31

Tabel 6. Resultaten van de hiërarchische lineaire regressieanalyse betreffende de voorspelling van de

levenstevredenheid (SWLS) aan de hand van de demografische variabelen, ziektekenmerken en de

mate van aanvaarding ........................................................................................................................... 33

Tabel 7. Resultaten van de hiërarchische lineaire regressieanalyse betreffende de voorspelling van de

levenstevredenheid (SWLS) aan de hand van aanvaarding met persoonlijkheid als moderator ......... 34

Tabel 8. Resultaten van de hiërarchische lineaire regressieanalyse betreffende de voorspelling van de

levenstevredenheid (SWLS) aan de hand van de demografische variabelen, de ziektekenmerken en

de doelaanpassing ................................................................................................................................. 35

Tabel 9. Resultaten van de hiërarchische lineaire regressieanalyse betreffende de voorspelling van de

levenstevredenheid (SWLS) aan de hand van de demografische variabelen, de ziektekenmerken, de

doelaanpassing en de aanvaarding ....................................................................................................... 36

Tabel 10. Resultaten van de hiërarchische lineaire regressieanalyse betreffende de voorspelling van

reengagement (Wrosch) aan de hand van de demografische variabelen, de ziektekenmerken en de

WCST-variabelen. .................................................................................................................................. 37

Page 9: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

VIII

Lijst met Figuren

Figuur 1. Het effect van cognitieve flexibiliteit op de mate van doelaanpassing ................................. 15

Figuur 2. Het mediatie-effect van aanvaarding tussen de doelaanpassing en de levenskwaliteit ....... 16

Figuur 3. Neuroticisme als moderator in het verklaren van het verband tussen aanvaarding en

levenstevredenheid ............................................................................................................................... 16

Figuur 4. Het mediatie-effect van doelaanpassing tussen cognitieve flexibiliteit en de levens-

tevredenheid ......................................................................................................................................... 17

Figuur 5. Het effect van (1) cognitieve flexibiliteit op de doelaanpassing, (2) cognitieve flexibiliteit op

levenskwaliteit, gemedieerd door doelaanpassing, (3) cognitieve flexibiliteit op de aanvaarding,

gemedieerd door doelaanpassing, (4) doelaanpassing op de levenskwaliteit, gemedieerd door de

aanvaarding en (5) aanvaarding op de levenskwaliteit, gemodereerd door persoonlijkheid .............. 17

Figuur 6. De opstelling van de Wisconsin Card Sorting Test vanuit het perspectief van de participant

............................................................................................................................................................... 22

Figuur 7. Het effect van (1) cognitieve flexibiliteit op de doelaanpassing, (2) cognitieve flexibiliteit op

levenskwaliteit, gemedieerd door doelaanpassing, (3) cognitieve flexibiliteit op de aanvaarding,

gemedieerd door doelaanpassing, (4) doelaanpassing op de levenskwaliteit, gemedieerd door de

aanvaarding en (5) aanvaarding op de levenskwaliteit, gemodereerd door persoonlijkheid .............. 40

Figuur 8. Het mediatie-effect van doelaanpassing (reengagement) op het verband tussen cognitieve

flexibiliteit (perseveratie) en de levenstevredenheid ........................................................................... 42

Figuur 9. Neuroticisme als moderator in het verklaren van het verband tussen aanvaarding en

levenstevredenheid ............................................................................................................................... 44

Figuur 10. Het effect van de doelaanpassing op de levenstevredenheid, gemedieerd door de

aanvaarding ........................................................................................................................................... 45

Page 10: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

1

Inleiding

Omschrijving van een Niet-Aangeboren Hersenletsel

Definitie. Het Nederlands Centrum Hersenletsel definieert een niet-aangeboren hersenletsel

als volgt: “Een hersenletsel van welke oorzaak dan ook, anders dan rond of vanwege de geboorte

ontstaan, dat duidelijk leidt tot een onomkeerbare breuk in de levenslijn en tot het aangewezen zijn

op hulpverlening” (Palm, 2005). Deze definiëring omvat twee grote domeinen die bij niet-

aangeboren hersenletsels van belang zijn, namelijk het leven vóór en het leven na de

hersenaandoening.

Een niet-aangeboren hersenletsel (NAH) is dus een ingrijpende gebeurtenis. Het kan in één ogenblik

het leven van een individu volledig overhoop halen. Het desbetreffende individu komt van de ene op

de andere dag terecht in een afhankelijkheidssituatie die na een eerste, levensbedreigende fase zeer

snel het totale leven gaat bepalen en/of beperken (Van Riet, 1998).

Oorzaken. Verschillende zaken kunnen aan de grondslag van een hersenletsel liggen. Hierbij

wordt er een onderscheid gemaakt tussen traumatische en niet-traumatische hersenletsels.

Traumatische hersenletsels kennen een externe oorzaak. Er zijn verschillende types van dergelijke

trauma’s zoals bijvoorbeeld een commotio cerebri (hersenschudding), contusio cerebri

(hersenkneuzing) en compressio cerebri (hersenverdrukking) (Crevits, 2010). De niet-traumatische

hersenletsels kennen een interne oorzaak. Hieronder worden de hersentumor, het cerebro-vasculair

accident (CVA), anoxie (zuurstoftekort), de infectie (encefalitis, meningitis) en de intoxicatie (alcohol,

drugs) van het zenuwstelsel geclassificeerd. Ook degeneratieve aandoeningen zoals multiple

sclerose, de ziekte van Parkinson, de ziekte van Alzheimer en dergelijke behoren tot de categorie van

niet-traumatische hersenletsels. Personen met een degeneratieve hersenaandoening zullen in deze

studie niet nader worden toegelicht.

Gevolgen. De diversiteit aan mogelijk oorzaken van een hersenletsel, leidt tot een

verscheidenheid aan gevolgen. Afhankelijk van de locatie van het hersenletsel kunnen de

beperkingen variëren van aard en ernst. Men onderscheidt de directe en indirecte gevolgen.

De directe gevolgen zijn op te delen in enerzijds de neuropsychologische consequenties en anderzijds

de fysiologische consequenties (Brusselmans et al., 2000; in Vanderstichele, 2008). De

neuropsychologische stoornissen situeren zich in vier domeinen, zijnde het cognitief, gedragsmatig,

sociaal en emotioneel functioneren van de patiënt. Specifieke neuropsychologische problemen, zoals

een verminderde cognitieve flexibiliteit, anosognosie, een verhoogde omgevingsafhankelijkheid en

Page 11: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

2

dergelijke kunnen tot uiting komen. De fysiologische stoornissen omvatten de beperkingen op

motorisch of sensorieel niveau.

Een hersenletsel brengt ook diverse indirecte gevolgen met zich mee. Vaak hebben deze een grote

impact op de levenskwaliteit van mensen met NAH. Voorbeelden van de indirecte consequenties zijn

de sociale isolatie van de patiënt (Thomsen, 1984), de ervaren druk bij gezinsleden en/of partner van

de patiënt (Blais & Boisvert, 2005; Blais & Boisvert, 2007; Lezak, 1988 in Craeymeersch, 2011;

Webster, Daisley & King, 1999), tewerkstellingsproblemen (Van Velzen, Van Bennekom, Edelaar,

Sluiter & Frings-Dresen, 2009), problemen bij het uitvoeren van dagelijkse taken (Rath, Simon,

Langenbahn, Sherr & Diller, 2000) en de emotionele toestand van de patiënt (Ownsworth & Oei,

1998; Ownsworth, Little, Turner, Hawkes & Shum, 2008).

Het is evenwel niet altijd gemakkelijk om een strikt onderscheid te maken tussen directe en indirecte

gevolgen van een hersenletsel. Zo kunnen persoonlijkheidsveranderingen en veranderingen in het

emotioneel functioneren, zoals stemmingswisselingen of woede-uitbarstingen, symptomen zijn van

het hersenletsel alsook een indirecte reactie vormen op de veranderingen in het postmorbide

functioneren en de levensomstandigheden (Ownsworth et al., 2008).

Prevalentie en incidentie. De prevalentie van niet-aangeboren hersenletsels in België is niet

gering. Lannoo, Brusselmans, Van Eynde, Van Laere & Stevens (2004) schatten dat de prevalentie in

België 183 op 100.000 inwoners bedraagt. De incidentie bedraagt 28 op 100.000 (Lannoo et al.,

2007). De ingrijpende gevolgen van een niet-aangeboren hersenletsel en de niet geringe prevalentie

en incidentie van de NAH-problematiek, wijzen erop dat deze problematiek meer en meer aan

belang wint. De NAH-populatie vormt daarom een bijzondere doelgroep, zowel op het gebied van

onderzoek als op het gebied van zorgverlening.

Levenskwaliteit bij Niet-Aangeboren Hersenletselpatiënten

Conceptualisering van levenskwaliteit. In het onderzoeksveld bestaat er geen eenduidige

definiëring van het concept levenskwaliteit. Dijkers (2004) heeft de verschillende visies van enkele

onderzoekers met elkaar vergeleken. Zij deden allen onderzoek naar levenskwaliteit bij mensen met

een traumatisch hersenletsel. Dijkers kwam tot de conclusie dat er drie verschillende

conceptualisaties bestaan van levenskwaliteit bij hersenletselpatiënten.

De levenskwaliteit is gebaseerd op een bepaalde cognitieve en emotionele evaluatie die mensen

maken met betrekking tot de discrepantie tussen de verwachtingen die ze hebben en hetgeen ze al

hebben bereikt. In de eerste conceptualisatie zijn deze verwachtingen gebaseerd op persoonlijke

voorkeuren, namelijk welke domeinen men zelf als belangrijk beschouwt en waarvan men verwacht

Page 12: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

3

dat deze aan hun levenskwaliteit bijdragen. De levenskwaliteit wordt hier dus als het subjectief

welzijn beschouwd. De emotionele evaluatie van het subjectief welzijn wordt gemeten door middel

van het ervaren positief en negatief affect, terwijl de cognitieve evaluatie eerder wordt nagegaan

door de levenstevredenheid te bevragen. De tweede conceptualisatie gaat ervan uit dat mensen er

grotendeels dezelfde mening op nahouden wat betreft de domeinen die bijdragen tot

levenskwaliteit, zijnde het hebben van een job, vrienden en gezondheid. Deze conceptualisatie

impliceert dat sociale en culturele standaarden een grotere invloed uitoefenen dan de individuele

waarden en prioriteiten. Deze tweede conceptualisatie betreft een meer objectieve maat. Deze maat

wordt vaak toegepast in studies omtrent de gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit. De derde

conceptualisatie van levenskwaliteit betreft een voorkeur voor een bepaalde gezondheidstoestand of

voor een bepaald leven op zich.

De definitie van de Wereldgezondheidsorganisatie (World Health Organisation; WHO) stemt overeen

met wat Dijkers (2004) voorstelt. De gehanteerde definitie van de WHO van levenskwaliteit luidt als

volgt: “Levenskwaliteit is iemands perceptie van zijn of haar positie in het leven in de context van de

cultuur en waardesystemen waarin hij of zij leeft en in relatie met zijn of haar doelen, verwachtingen,

normen, waarden en zorgen” (De Vries & Vingerhoets, 2005; in Vanderstichele, 2008). Deze definitie

laat ruimte voor de perceptie van de persoon enerzijds en voor de invloed van de cultuur en

heersende maatschappelijke waarden anderzijds. Dit loopt parallel met de eerste en tweede

conceptualisatie van Dijkers (2004). Ook in deze masterproef wordt de nadruk gelegd op deze eerste

twee conceptualisaties.

Meten van levenskwaliteit bij mensen met NAH. Ten eerste wordt de subjectieve beleving

van de levenskwaliteit bevraagd. Iedere patiënt heeft immers zijn eigen voorkeuren en

verwachtingen. Bovendien is het in rekening brengen van de individualiteit van de patiënt

noodzakelijk gezien de complexiteit en heterogeniteit van de gevolgen van een hersenletsel

(Vanderstichele, 2008). Het postmorbide functioneren verschilt bijgevolg voor elke patiënt.

Daarenboven moeten we rekening houden met de disability paradox die stelt dat sommige mensen

met beperkingen wel degelijk een goede levenskwaliteit ervaren, ook al verwacht men dit niet op

basis van de objectieve gezondheidstoestand (Albrecht & Devlieger, 1999). Buitenstaanders schatten

met andere woorden de levenskwaliteit van personen met stoornissen en/of beperkingen vaak

verkeerd in (Gerhart, 1997; in Claeys, Cordenier, De Vrieze, Lafosse & Van Hove, 2002). Deze paradox

benadrukt nogmaals het belang van het opnemen van subjectieve maten. Het is dus essentieel om

naar het verhaal van personen met NAH te luisteren in plaats van zelf een invulling te geven aan hun

levenskwaliteit vanuit een eigen visie (Schotsmans, 2002). Als maat voor de subjectieve beleving, i.e.

Page 13: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

4

de levenstevredenheid, wordt gekozen voor de Satisfaction With Life Scale (SWLS; Diener, Emmons,

Larsen & Griffin, 1985).

Ten tweede is het belangrijk om, naast het bevragen van de subjectieve beleving, ook een maat op te

nemen die rekening houdt met wat in de algemene populatie als belangrijk wordt beschouwd voor

de levenskwaliteit, bijvoorbeeld op vlak van gezondheid. Dit wordt door de European Brain Injury

Questionnaire (EBIQ; Teasdale et al., 1997) gemeten. Met deze vragenlijst wordt er bijgevolg de

gezondheidsgerelateerde subjectieve levenskwaliteit gemeten. In het verdere verloop van deze

masterproef wordt dit de subjectieve levenskwaliteit genoemd.

Een andere reden waarom we deze twee maten in het onderzoek betrekken, is omdat we dan zowel

een generic als een disease specific vragenlijst van levenskwaliteit opnemen. Bullinger (2002) pleit

immers om bij het meten van levenskwaliteit bij mensen met een hersenletsel enerzijds een

algemene maat van levenskwaliteit op te nemen, namelijk hoe is het gesteld met de

levenstevredenheid in het algemeen (over verschillende levensaspecten) en anderzijds een

ziektespecifieke vragenlijst die peilt naar de levenskwaliteit ten gevolge van het hersenletsel. De

SWLS is bijgevolg een algemene vragenlijst en de EBIQ is eerder een ziektespecifieke vragenlijst.

Onderzoek naar levenskwaliteit bij mensen met NAH. Dijkers (2004) heeft verschillende

studies die levenstevredenheid meten aan de hand van de SWLS, vergeleken met elkaar. Hij kwam

tot de conclusie dat mensen met een NAH een lager niveau van levenstevredenheid ervaren in

vergelijking met de controlegroepen. Enkel mannelijke gevangenen hielden er nog lagere scores op

na. Er bestond echter grote variabiliteit waardoor veel mensen met een NAH eenzelfde mate van

levenstevredenheid ervoeren in vergelijking met de controlegroep.

Corrigan, Bogner, Mysiw, Clinchot en Fugate (2001) deden onderzoek naar de determinanten van

levenstevredenheid, gemeten door de SWLS. Zij hebben verschillende studies naast elkaar gelegd en

hieruit bleek dat de factoren die de levenstevredenheid in een gewone populatie beïnvloeden, ook

een effect hebben op de levenstevredenheid bij een NAH-populatie. Deze algemene factoren zijn: de

affectieve gemoedstoestand (bijvoorbeeld depressie), de economische status (bijvoorbeeld het

inkomen), de productiviteit (bijvoorbeeld werkgerelateerde en andere activiteiten), burgerlijke staat,

familiale tevredenheid en sociale participatie. Bij de NAH-populatie zijn er echter nog

ziektespecifieke factoren die een effect hebben op de levenstevredenheid. Deze factoren zijn de

cognitieve en motorische onafhankelijkheid, de mate van aanpassing aan de ziekte (i.e. het

hersenletsel), de leeftijd waarop ze hun hersenletsel hebben verkregen en de tijd verstreken sinds

het hersenletsel.

Page 14: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

5

Teasdale et al. (1997) toonden aan dat de subjectieve levenskwaliteit, zoals gemeten door de EBIQ,

lager lag bij de NAH-populatie in vergelijking met de gewone populatie. De grootste verschillen

waren te zien op de volgende items: ‘Taken traag moeten uitvoeren om correct te zijn’, ‘Moeilijk aan

gesprekken kunnen deelnemen’ en ‘Je niet in staat voelen om iets gedaan te krijgen’. In een

vervolgonderzoek hebben Teasdale en Engberg (2005) gekeken naar de verschillen tussen mensen

met craniale hersenfracturen enerzijds en mensen met cerebrale hersenletsels anderzijds. Zij vonden

dat de mensen met de cerebrale hersenletsels het minst subjectieve levenskwaliteit vertoonden. Van

Bost, Crombez en Van Damme (in prep.) deden onderzoek naar de determinanten van de kernschaal

van de EBIQ bij een NAH-populatie. De beste predictoren van subjectieve levenskwaliteit waren

ziekte-inzicht, cognitieve problemen en aanvaarding.

Diener, Suh, Lucas en Smith (1999) hebben het belang van psychologische variabelen in het

voorspellen van het subjectief welzijn benadrukt, zoals bijvoorbeeld de mate van adaptatie, de

hantering van bepaalde copingstrategieën, de persoonlijkheid en de aanwezigheid van doelen.

Verder onderzoek heeft inderdaad positieve effecten van deze psychologische variabelen

vastgesteld. Dit komt later in deze masterproef aan bod.

Aanvaarding

Definitie. Vaak komt het erop neer dat NAH-patiënten moeten leren leven met de gevolgen

van hun hersenletsel. Ze moeten de beperkingen en moeilijkheden waarmee ze geconfronteerd

worden, aanvaarden. Aanvaarding is in de recente literatuur van groot belang, mede door de

opkomst van de Acceptance and Commitment Therapy (ACT; Hayes, Strosahl & Wilson, 1999). De

grondleggers van de ACT definiëren aanvaarding als volgt: “Acceptance involves the active and

aware embrace of those private events occasioned by one’s history without unnecessary attempts to

change their frequency or form, especially when doing so would cause psychological harm” (Hayes,

Luoma, Bond, Masuda & Lillis, 2006, pg 7).

Deze definitie benadrukt het feit dat aanvaarding niet zomaar een passief ‘berusten’ of ‘opgeven’ is.

Aanvaarding moet gezien worden als een actieve aanpak, men kiest immers om zich ondanks een

negatieve gebeurtenis te engageren voor de levensaspecten die men waardeert (Van Damme,

Lauwerier & Crombez, 2009). Uit de definitie blijkt ook dat aanvaarding gaat over het loslaten van

pogingen om controle te krijgen over aversieve gedachten en gevoelens. Aanvaarding gaat bijgevolg

eerder om het aannemen van een niet-reactieve openheid (Viane, Crombez, Eccleston, Devulder &

De Corte, 2004). In de ACT-traditie wordt aanvaarding dus vooral gezien als het kunnen loslaten van

negatieve gedachten en gevoelens. Het gaat dus minder over het aanvaarden van een bepaalde

objectieve toestand, zoals de gezondheidstoestand. Deze gezondheidstoestand, bijvoorbeeld een

Page 15: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

6

hersenletsel, zal echter op zijn beurt bijdragen tot bepaalde negatieve gedachten en gevoelens.

Evers, Kraaimaat, van Lankveld, Jongen, Jacobs en Bijlsma (2001) definiëren aanvaarding eerder in

het licht van chronische ziektes. Hierbij kunnen we ook een niet-aangeboren hersenletsel rekenen.

Volgens deze onderzoekers houdt aanvaarding in dat mensen de nood om zich aan te passen aan de

ziekte kunnen herkennen, de onvoorspelbare, oncontroleerbare aard van de ziekte kunnen tolereren

en met de negatieve gevolgen van de ziekte kunnen omgaan.

Onderzoek naar aanvaarding. Risdon, Eccleston, Crombez en McCracken (2003)

onderzochten de aanvaarding bij chronische pijnpatiënten. De NAH-populatie kan enigszins worden

vergeleken met de chronische pijnpatiënten, omwille van het feit dat beide groepen verplicht

worden om afstand te nemen van een vroegere gezondheidstoestand en levensstijl. Deze gelijkenis

wordt ook door klinische indrukken bevestigd (Van Bost, Lorent & Crombez, 2005). Er worden drie

componenten onderscheiden die van belang zijn in het aanvaardingsproces (Risdon et al., 2003).

De eerste component van aanvaarding is dat men het inzicht heeft dat men geen genezing meer

moet verwachten. Bijgevolg moet men zich toespitsen op het veranderen van zijn/haar leven en

moet men zich aanpassen aan de huidige toestand zoals die zich op dat moment voordoet. Een

tweede component van acceptatie bestaat erin om zich te focussen op andere aspecten van het

leven dan het letsel en het gedefinieerd worden als zijnde een hersenletselpatiënt. De aanvaarding

als dusdanig is slechts mogelijk als men zich kan richten op andere, zinvolle doelen. Men moet dus

andere aspecten van het leven kunnen appreciëren en maximaliseren. De derde component

tenslotte benadrukt de weerstand tegen het idee dat de aanvaarding van een hersenletsel een teken

is van persoonlijke zwakte of het idee dat het aanvaarden van het letsel een einde betekent van een

zinvol leven. Het lijkt haalbaarder om de beperkingen onder ogen te zien en tevens te aanvaarden,

wanneer men de indruk heeft dat men nog steeds een waardevol leven kan leiden (Van Bost et al.,

2005).

Onderzoek wijst uit dat aanvaarding een belangrijk aandeel heeft in het optimaliseren van de

levenskwaliteit. Dit heeft men bij verschillende populaties onderzocht waaronder de chronische

pijnpopulatie. Dergelijk onderzoek toont aan dat aanvaarding van chronische pijn een beter

emotioneel, fysiek en sociaal functioneren, minder nood aan gezondheidszorg en medicatie en een

betere werkstatus tot gevolg heeft (Evers et al., 2001; McCracken, Spertus, Janeck, Sinclair & Wetzel,

1999; Viane et al., 2003, 2004). Ook bij niet-aangeboren hersenletselpatiënten heeft men een

positief effect van aanvaarding op het verhogen van de levenskwaliteit vastgesteld (Craeymeersch,

2011; Fraas & Calvert, 2009; Van Bost et al., in prep.; Vanderstichele, 2008).

Page 16: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

7

Uit onderzoek bij chronische pijnpatiënten blijkt eveneens dat er een positief verband bestaat tussen

flexibele doelaanpassing en aanvaarding (Grootaers, 2004; in Craeymeersch, 2011). Flexibele

doelaanpassing verwijst naar de mate waarin men gemakkelijk een vooropgesteld doel kan

aanpassen wanneer dit doel onbereikbaar blijkt te zijn. Craeymeersch (2011) komt in haar onderzoek

bij NAH-patiënten tot de conclusie dat aanvaarding het effect van doelaanpassing op levenskwaliteit

medieert. Deze masterproef zal dit effect proberen te repliceren.

Omgaan met de Gevolgen van een Hersenletsel

Coping. Om met de gevolgen van een hersenletsel te kunnen omgaan, wordt er een beroep

gedaan op bepaalde copingmechanismen. Coping wordt gedefinieerd als een cognitieve en

gedragsmatige inspanning om interne en externe eisen van een stressvolle situatie te kunnen

bemeesteren, reduceren en/of tolereren (Folkman & Lazarus, 1980; Lazarus & Launier, 1978; in

Folkman, 1984). Copingstrategieën hebben een invloed op hoe stresserend een gebeurtenis wordt

ervaren en hoe met de situatie wordt omgegaan (Lazarus en Folkman, 1984).

Coping moet geplaatst worden in een motivationeel perspectief. Coping is immers gedrag die

gestuurd wordt vanuit een discrepantie tussen enerzijds de gewenste doelen en anderzijds de

bereikte doelen. Wanneer hiertussen een discrepantie bestaat, worden er copingprocessen

geactiveerd die erop gericht zijn de ervaren dreiging te neutraliseren (Brandtstädter & Renner, 1990;

Van Damme, Crombez & Eccleston, 2008).

Coping wordt vaak gezien als een persoonlijkheidstrek of iets dat behoort tot de gedragsstijl van een

persoon. Toch blijkt dat het gebruik van copingmechanismen eerder afhankelijk is van de situatie

waarin de persoon zich bevindt. Mensen experimenteren dan ook met verschillende

copingstrategieën, zoeken een nieuwe aanpak als er één niet werkt enzovoort (Van Damme et al.,

2008). Er schijnt echter een invloed van persoonlijkheid te gelden op deze keuze (Baecke, 2003;

David & Suls, 1999; Imayama, Plotnikoff, Courneya & Johnson, 2011; McCrae & Costa, 1986).

Er worden verschillende classificatiesystemen van coping opgesteld. Men spreekt over actieve versus

passieve coping (Brown & Nicassio, 1987), coping gericht op toenadering versus vermijding (Reid,

Golbert & McGrath, 1998) en probleemgerichte versus emotiegerichte coping (Affleck et al., 1999).

Deze classificatiesystemen houden er de assumptie op na dat actieve, toenaderende en

probleemgerichte coping het meest adaptief is (Van Damme et al., 2008). Onderzoek heeft echter

uitgewezen dat één bepaalde copingstijl zowel voor- als nadelen heeft afhankelijk van de context

waarin het gebruikt wordt. Bijgevolg opteert men voor een functionele classificatie waarbij de mate

waarin coping adaptief is, afhankelijk is van de situatie (Van Damme et al., 2008). Een voorbeeld van

Page 17: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

8

een dergelijke classificatie is de dual-process theory van Brandtstädter en Renner (1990) en

Brandtstädter en Rothermund (2002).

Dual-process theory. Door de gevolgen van een hersenletsel kunnen vaak bepaalde

levensdoelen niet meer worden bereikt. Wanneer men moeilijkheden ondervindt bij het nastreven

van bepaalde doelen zijn er volgens de dual-process theory twee mogelijke reacties (Brandtstädter &

Renner, 1990; Brandtstädter & Rothermund, 2002; Rothermund, 2006). Enerzijds kan men meer

moeite en inspanningen leveren en dus persisteren om het doel na te streven. Dit wordt assimilatie

genoemd. Anderzijds kan men zich flexibel opstellen en het doel loslaten, i.e. accommodatie.

Assimilatie. Wanneer een persoon gebruik maakt van deze strategie is hij vastbesloten om

het doel te bereiken. Hij zal dit doen door de actuele situatie aan de persoonlijke doelen aan te

passen. De persoon creëert met andere woorden zelf situaties om een bepaald doel te bereiken. Dit

heeft als voordeel dat men toegewijd blijft aan een doel ondanks de vele problemen die onderweg

ontstaan. Dit maakt het mogelijk om ambitieuze en lange termijn doelen te bereiken. Het nadeel van

deze strategie is wanneer het doel moeilijk te bereiken is, men toch blijft persisteren (Rothermund,

2006). Hierdoor wordt men steeds geconfronteerd met faalervaringen. Dit kan leiden tot stress en

kan bijgevolg negatieve gevolgen hebben voor het welzijn van de persoon (Carver & Scheier, 1990; in

Wrosch, Scheier, Miller, Schulz, Carver, 2003b). Mensen zullen gebruik maken van deze assimilatieve

coping indien ze enerzijds het gevoel hebben dat ze veel controle hebben over het bereiken van het

doel en anderzijds als het doel hoog gewaardeerd staat in hun persoonlijke doelenhiërarchie

(Rothermund, 2006).

Accommodatie. In het geval van doelaanpassing zal de persoon het vooropgestelde doel

aanpassen aan zijn mogelijkheden of beperkingen binnen een bepaalde situatie. De persoon zal zijn

persoonlijke waarden en doelen moeten herwaarderen. Bijgevolg bestaat accommodatieve coping

uit een meer cognitieve component, namelijk een reappraisal van een problematische situatie.

Bovendien vereist doelaanpassing meer flexibiliteit in het denken en in het gedrag. Het voordeel van

dit zelfregulatiemechanisme is dat de persoon zijn energie niet aan onbereikbare doelen verspilt en

zichzelf van een emotionele last onthoudt. Het nadeel is echter dat men mogelijk te vroeg een doel

opgeeft en instabiliteit in de doeloriëntatie creëert. Bovendien lijdt dit tot onnodige faalervaringen

(Rothermund, 2006). Indien het doel niet zo belangrijk is en men weinig controle ervaart om dit doel

te bereiken, zal men eerder terugvallen op accommodatieve coping.

Deze masterproef stelt voorop dat de accommodatieve coping van groot belang is bij mensen met

een hersenletsel. Door hun beperkingen, kunnen zij immers vaak bepaalde levensdoelen niet meer

bereiken. In dat geval zal het van groot belang zijn om hun doelen aan te passen aan de beperkingen

Page 18: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

9

van de situatie en om deze doelen te herwaarderen. Uit onderzoek is immers gebleken dat

accommodatie zorgt voor adaptieve coping bij het omgaan met gezondheidsproblemen en

beperkingen. Door de doelaanpassing wordt de negatieve impact op de levenstevredenheid en het

welzijn gereduceerd (Boerner, 2004; Schmitz, Saile & Nilges, 1996). In deze masterproef wordt dit

eveneens onderzocht.

Doelaanpassing. Doelaanpassing bestaat op zijn beurt uit twee fases: (1) de persoon moet

het onhaalbaar doel loslaten zodat (2) hij zich vervolgens kan engageren om een nieuw doel na te

streven (Wrosch et al., 2003b).

Disengagement, i.e. het loslaten van doelen, bestaat op zijn beurt uit twee componenten. Ten eerste

moet men op gedragsmatig niveau de mate van inspanning en energie verminderen. Ten tweede is

het van belang om de mate van toewijding te beperken. Dit is eerder een cognitieve en emotionele

factor aangezien de persoon de waarde en de belangrijkheid van het doel moet reduceren. Het

loslaten van doelen heeft als voordeel dat de persoon herhaalde faalervaringen vermijdt en meer tijd

en energie kan steken in andere dingen. Dit proces maakt het ook mogelijk om doelen te

herdefiniëren als minder belangrijk in de doelenhiërarchie. Bijgevolg draagt disengagement bij tot de

accommodatie aan de realiteit (Wrosch, Scheier, Carver & Schulz, 2003a).

Zoals eerder vermeld heeft het niet loslaten van onbereikbare doelen nadelige effecten op het

welzijn van de persoon. Het wel loslaten van doelen kan echter ook nadelig zijn. Wanneer er immers

naast het loslaten van doelen geen nieuwe doelen aanwezig zijn, kan dit het subjectief welzijn

negatief beïnvloeden. Vandaar het belang van reengagement, i.e. het zich binden aan nieuwe doelen.

Dit proces is belangrijk zowel bij het niet loslaten van doelen als bij het wel loslaten van doelen.

Reengagement zorgt er immers voor dat er doelen aanwezig zijn en doelen nastreven geeft zin aan

het leven. Bovendien zorgt de aanwezigheid van levensdoelen voor een gevoel van coherentie en

controle. De persoon voelt zich dus niet leeg en doelloos (Wrosch et al., 2003b). Uit onderzoek is ook

gebleken dat wanneer mensen zich kunnen richten op de positieve aspecten van een nieuw doel, ze

minder negatieve faalgedachten zullen ervaren en minder zullen rumineren over onbereikbare

doelen (Wrosch & Scheier, 2003). Reengagement bestaat ook uit verschillende componenten.

Mensen moeten eerst in staat zijn om alternatieve doelen te identificeren. Vervolgens moeten ze

zich toewijden aan de nieuwe doelen om zich tenslotte actief op de nieuwe doelgerichte activiteiten

te richten (Wrosch, et al., 2003a).

Het effect van doelaanpassing op de levenskwaliteit werd uitvoerig bestudeerd door de

onderzoeksgroep van Wrosch et al. (2003b). Zij bestudeerden dit effect bij verschillende populaties

zoals studenten, volwassenen en ouders van kinderen met kanker. Uit dit onderzoek concludeert

Page 19: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

10

men dat doelaanpassing bij elke populatie gepaard gaat met een verbeterd subjectief welzijn. Ook bij

de chronische pijnpopulatie heeft men een positief effect van flexibele doelaanpassing op de

levenskwaliteit gevonden (Grootaers, 2004; in Craeymeersch, 2011). Wanneer de patiënt flexibel kan

omgaan met doelen, ervaart hij/zij een beter psychisch welbevinden en tevens minder functionele

beperkingen. Bij de hersenletselpopulatie wijzen onderzoeken ook in deze richting. De haalbaarheid

van vooropgestelde doelen alsook het streven naar vooruitgang/verbetering in het bereiken van

doelen, blijkt ook op het subjectief welzijn van hersenletselpatiënten een positieve impact te hebben

(Conrad, Doering, Rief & Exner, 2010). Craeymeersch (2011) tenslotte heeft eveneens een positief

verband tussen flexibele doelaanpassing en levenskwaliteit bij de NAH-populatie vastgesteld.

Naast het effect van doelaanpassing op de levenskwaliteit, werden er ook effecten gevonden van de

doelaanpassing op de mate van aanvaarding. Grootaers (2004; in Craeymeersch, 2011) vond een

correlationeel verband bij een chronische pijnpopulatie en Craeymeersch (2011) repliceerde deze

bevinding bij de NAH-populatie. In deze masterproef zullen we het effect van doelaanpassing op de

verschillende conceptualisaties van levenskwaliteit en op de aanvaarding nagaan.

Cognitieve Flexibiliteit als Onderdeel van de Executieve Functies

We veronderstellen dat doelaanpassing een bepaalde flexibiliteit vereist. Daarom stellen we in deze

masterproef de vraag in welke mate de cognitieve flexibiliteit noodzakelijk is voor een persoon om

zich te kunnen accommoderen aan de veranderende omstandigheden sinds zijn/haar hersenletsel.

Deze cognitieve flexibiliteit is een component van de executieve functies.

Executieve functies. De executieve functies (EF) refereren aan een neuropsychologisch

begrip waarvoor geen eenduidige definitie bestaat. Historisch gezien stamt het concept van de

executieve functies af van Luria’s definiëring van een systeem dat instaat voor de planning,

programmatie, regulatie en verificatie van gedrag en dat een algemene controlerende en

gedragsregulerende functie heeft over verschillende cognitieve processen (Luria, 1982). Bij

beschadiging van de EF kunnen bijgevolg veel cognitieve processen verstoord worden (Vingerhoets &

Lannoo, 1998). Het executief systeem is volgens Luria (1982) gerelateerd aan probleemoplossend

gedrag en het situeert zich in de prefrontale cortex (PFC).

Onderzoek wijst uit dat de executieve functies vooral van belang zijn in complexe situaties waarbij

routinegedrag niet volstaat of zelfs onderdrukt moet worden en waarbij nieuw, complex en flexibel

gedrag moet worden gesteld (Brouwer & Fasotti, 1997; Vingerhoets & Lannoo, 1998). Uit onderzoek

van patiënten met frontale hersenletsels blijkt dat ze inderdaad geen moeite hebben met

geautomatiseerde gedragingen en routines. Ze ervaren echter wel moeilijkheden indien een situatie

Page 20: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

11

flexibiliteit of nieuw gedrag vereist. Deze patiënten zijn ook impulsief en hebben een verhoogde

afhankelijkheid van omgevingsfactoren. Deze afleidbaarheid kan verklaard worden doordat de

automatische activatie van schema’s door allerlei minimale veranderingen in de omgeving niet kan

worden geïnhibeerd. Psychologische inertie kan eveneens voorkomen bij frontale hersenletsel-

patiënten. Dit concept verwijst naar de moeilijkheid om gedrag te initiëren en te stoppen, eenmaal

het tot stand is gekomen. In een dergelijke situatie ontstaat perseveratief gedrag (Luria, 1966; in

Banich, 2004).

Cognitieve flexibiliteit. Er is reeds heel wat onderzoek verricht naar subcomponenten van de

executieve functies. In de studie van Busch, McBride, Curtiss en Vanderploeg (2005) heeft men dit bij

traumatische hersenletselpatiënten onderzocht. Door middel van principale componentenanalyse is

men tot drie grote factoren van EF gekomen bij de NAH-populatie. Als eerste factor vond men de

hogere orde executieve functies. Deze factor bestaat uit twee delen, namelijk het zelf-generatief

gedrag (i.e. de vloeiendheid) en de cognitieve flexibiliteit. De tweede factor die men in het onderzoek

heeft gevonden, is de mentale controle van het werkgeheugen. Deze factor blijkt gerelateerd te zijn

aan volgehouden aandacht. Als laatste factor vond men de geheugenfouten. Deze factor

representeert het falen om ongewenste activering van inaccurate informatie te inhiberen.

Cognitieve flexibiliteit is de component van de executieve functies die in deze masterproef van groot

belang is. Fuster (1985) omschrijft cognitieve flexibiliteit als het kunnen bekijken van een situatie uit

verschillende hoeken en/of het kunnen stellen van verschillende gedragingen. Perseveratie is dan het

tegenovergestelde proces, namelijk het blijven vasthangen in dezelfde patronen en gedragingen

(Banich, 2004). Deze concepten kunnen ook aan psychologische inertie gelinkt worden (Luria, 1966;

in Banich, 2004) waarbij personen moeilijkheden ondervinden bij het initiëren van een actie of

gedrag. Eenmaal een bepaalde actie of een bepaald gedrag van start is gegaan, kan men dit moeilijk

beëindigen.

Meten van cognitieve flexibiliteit. Om de cognitieve flexibiliteit op een objectieve manier te

benaderen, wordt geopteerd voor het gebruik van de Wisconsin Card Sorting Test (WCST; Heaton,

Chelune, Talley, Kay & Curtiss, 1993). De proefpersoon moet kaarten, waarvan de stimuli gebaseerd

zijn op drie verschillende kenmerken (aantal, kleur en vorm), categoriseren volgens een bepaald

sorteerprincipe. De deelnemer kan de sorteerregel achterhalen op basis van de feedback van de

ondervrager. Het is immers de ondervrager die aangeeft of de kaart juist of fout is gecategoriseerd.

Om een goede prestatie neer te zetten tijdens deze test wordt van de proefpersoon vereist dat deze

verschillende strategieën kan genereren en flexibel van strategie kan veranderen indien de

sorteerregel wordt gewijzigd. Perseveratieve fouten worden weerhouden indien de deelnemer blijft

Page 21: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

12

volharden in het voorgaande sorteerprincipe, ondanks de negatieve feedback van de ondervrager.

Deze perseveratieve fouten reflecteren de mate van het "blijven hangen" in dezelfde

denkprocessen/gedragingen. Bijgevolg vormt deze variabele een indicatie van cognitieve

inflexibiliteit.

Persoonlijkheid

Definitie. Persoonlijkheid definiëren is niet gemakkelijk. Wrosch & Scheier (2003) geven drie

begrippen die het concept persoonlijkheid proberen te omvatten. Persoonlijkheid houdt ten eerste in

dat het gaat over een geheel van gedragingen, gedachten en gevoelens van een persoon die hem

bovendien uniek maken. Het zijn karakteristieken die de identiteit van een persoon bepalen. Ten

tweede komen deze gedragingen, gedachten en gevoelens van binnen de persoon, ze kennen een

interne oorzaak. Ten derde zijn deze gedragingen, gevoelens en gedachten consistent, stabiel en

continu over tijd en situaties.

Deze drie begrippen die wat meer duiding geven over wat persoonlijkheid inhoudt, komen min of

meer terug in de volgende definitie: “Personality is a dynamic organization, inside the person, of

psychophysical systems that create the person’s characteristic patterns of behavior, thoughts and

feelings” (Allport, 1961; in Wrosch & Scheier, 2003, pg. 60).

Onderzoek naar persoonlijkheid en levenskwaliteit. Persoonlijkheid kent reeds een

jarenlange onderzoekstraditie in het verklaren van subjectief welzijn. Verschillende onderzoekers

hebben immers het effect van persoonlijkheid op het subjectief welzijn bevestigd (David & Suls,

1999; DeNeve & Cooper, 1998; Diener et al., 1985; Diener et al., 1999; Schimmack, Oishi, Furr &

Funder, 2004). De resultaten en de verklaringen die in deze onderzoeken worden vooropgesteld, zijn

niet altijd in overeenstemming.

Uit de meta-analyse van DeNeve en Cooper (1998) blijkt dat neuroticisme de grootste voorspeller is

van levenstevredenheid (r = -.24). Men verklaart dit door te veronderstellen dat mensen die hoog

scoren op de dimensie neuroticisme voorbeschikt zijn om meer negatief affect te ervaren. De

grootste positieve voorspeller van levenstevredenheid is consciëntieusheid. Consciëntieuze mensen

komen meer terecht in zogenaamde flow experiences. Ze engageren zich voor uitdagende taken en

ervaren vaak veel controle hierover. Wanneer uitdagende taken succesvol kunnen worden afgerond,

ervaart men een hoge mate van levenstevredenheid. Ook extraversie en altruïsme dragen bij tot het

subjectief welzijn. Zij zijn immers significante voorspellers van het positief affect, dit is de affectieve

component van subjectief welzijn. Men vermoedt immers dat het positief affect primair afhankelijk is

van de sociale contacten die iemand heeft. De kwantiteit van sociale relaties blijkt samen te hangen

Page 22: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

13

met extraversie, terwijl altruïsme eerder zorgt voor de kwaliteit van de sociale relaties. Vandaar dat

deze twee persoonlijkheidsfactoren bijdragen aan het positief affect. Openheid is het minst

gecorreleerd met subjectief welzijn. Er zijn verschillende verklaringen mogelijk waarom het effect van

openheid ontbreekt. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat openheid leidt tot een verhoging van alle

emoties, zowel de positieve als de negatieve. Het is echter ook mogelijk dat de factor openheid

teveel verschillende constructen omvat zoals intellect, creativiteit, cultuur enzovoort. Deze zaken

kunnen ervoor zorgen dat het effect van openheid op subjectief welzijn minder robuust is.

Diener et al. (1999) bespreken de onderzoeksliteratuur omtrent het subjectief welzijn. Zij bespreken

vooral het robuust effect van neuroticisme en extraversie. Deze persoonlijkheidsdimensies

beïnvloeden het subjectief welzijn vooral door hun effect op de affectieve component. Neuroticisme

beïnvloedt het negatief affect en extraversie heeft een effect op het positief affect. De theoretische

verklaring luidt dat deze persoonlijkheidstrekken zorgen voor een bepaalde voorbeschiktheid om een

negatief of positief affect te ervaren. Men vermoedt immers dat neuroten meer negatieve emoties

ervaren zoals angst, depressie en woede. Zij zien stressvolle situaties eerder als bedreigingen dan als

uitdagingen. Extraverten daarentegen zijn meer energetisch, vrolijk en zoeken vriendschappen op.

Stressvolle situaties worden door hen wel als een uitdaging beschouwd (David & Suls, 1999).

Extraverten zijn bovendien sensitief voor beloningen. Wanneer ze beloond worden, zullen ze

bijgevolg veel positief affect ervaren. Het ervaren van positieve gevoelens zal ervoor zorgen dat ze

gemotiveerd zijn om steeds belonende situaties, zoals sociale situaties, op te zoeken. Daarom dat de

sensitiviteit voor beloningen en het positief affect dat ermee gepaard gaat, zorgt voor meer sociaal

gedrag bij extraverten (Diener et al., 1999). Bijgevolg hangt extraversie met een hogere mate van

subjectief welzijn samen in vergelijking met neuroticisme.

Schimmack et al. (2004) hebben het effect van neuroticisme en extraversie ook op de cognitieve

component van het subjectief welzijn, namelijk de levenstevredenheid, nagegaan. Bovendien hebben

ze persoonlijkheid op facetniveau bekeken. Zij vonden dat neuroticisme en extraversie ook

voorspellers zijn van de levenstevredenheid. Bovendien worden deze effecten vooral bepaald door

de facetten depressie van neuroticisme en positieve emoties van extraversie. Zij vonden ook een

effect van consciëntieusheid zoals bij DeNeve en Cooper (1998). Dit effect verdween echter na het

controleren van de facetten depressie en positieve emoties.

Onderzoek naar persoonlijkheid en aanvaarding. Evers et al. (2001) deed onderzoek naar

aanvaarding als onderdeel van de ziektecognities bij verschillende ziektepopulaties. Hij vond dat

aanvaarding significant gerelateerd was aan persoonlijkheid. Er is immers een negatieve samenhang

met neuroticisme en een positieve samenhang met extraversie.

Page 23: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

14

Onderzoek naar persoonlijkheidsveranderingen na NAH. Prigatano (1986, 1987; in Lannoo,

De Deyne, Colardyn, De Soete & Jannes, 1997) heeft een classificatie van persoonlijkheids-

veranderingen na een NAH gemaakt. Hij onderscheidt drie types van persoonlijkheidsveranderingen.

Ten eerste is er de reactieve persoonlijkheidsverandering. Men ervaart emoties zoals angst,

depressie, irriteerbaarheid als gevolg van een moeilijke aanpassing aan de omgeving die geen

rekening houdt met cognitieve en fysieke beperkingen. Ten tweede ontstaat er veranderd gedrag,

zoals impulsiviteit, sociaal onaangepast gedrag, anosognosie, apathie en dergelijke, als gevolg van

bepaalde neuropsychologische problemen. Als laatste is er nog de invloed van de premorbide

persoonlijkheidsproblemen of stoornissen.

Lannoo et al. (1997) hebben bij een Vlaamse NAH-populatie onderzocht in welke mate

persoonlijkheidsveranderingen zich na een NAH manifesteerden. Zij lieten de patiënten zelf een

persoonlijkheidsvragenlijst invullen over hun hedendaagse en premorbide persoonlijkheid. Ook

familieleden moesten dit invullen over de patiënten. Deze resultaten werden vergeleken met een

controlegroep die bestond uit patiënten die ook een lichamelijk letsel hadden, maar geen

hersenletsel.

De resultaten van het onderzoek van Lannoo et al. (1997) wijzen erop dat er zowel in de NAH-groep

als in de controlegroep persoonlijkheidveranderingen optreden. Beide groepen scoren immers lager

op extraversie en consciëntieusheid en hoger op neuroticisme in vergelijking met hun premorbide

toestand. Aangezien er geen verschil bestaat tussen de twee groepen, vermoedt men dat het eerder

gaat over reactieve persoonlijkheidsveranderingen, volgens de classificatie van Prigatano (1986,

1987; in Lannoo et al., 1997). Een ander opvallend resultaat is dat de familie van de NAH-groep

grotere veranderingen rapporteert dan de patiënt zelf. Dit betekent dat de patiënt de veranderingen

op vlak van persoonlijkheid onderschat. Er is echter geen ontkenning, want ze rapporteren ook zelf

veranderingen.

Meten van persoonlijkheid. Persoonlijkheid wordt in deze masterproef gemeten door de

NEO Five Factory Inventory (NEO-FFI, Hoekstra, Ormel & de Fruyt, 2003). We verwachten dat er

hoger gescoord zal worden op neuroticisme en lager op de mate van extraversie en

consciëntieusheid (Lannoo et al., 1997). Aangezien hogere niveaus van neuroticisme samenhangen

met minder levenstevredenheid (David & Suls, 1999; DeNeve & Cooper, 1998; Diener et al., 1985,

1999; Schimmack et al., 2004), kunnen we ook verwachten dat ze minder levenstevredenheid zullen

ervaren in vergelijking met controlegroepen. Dit effect wordt immers ook teruggevonden in de

literatuur (Dijkers, 2004; Teasdale et al., 1997).

Page 24: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

15

In deze masterproef gaan we na welke effecten persoonlijkheid heeft op de levenskwaliteit en de

aanvaarding. Op basis van de literatuur verwachten we een negatief verband van neuroticisme en

een positief verband van extraversie op levenstevredenheid, subjectieve levenskwaliteit en

aanvaarding. Bovendien beschouwen we persoonlijkheid als een modererende variabele. Het is

immers mogelijk dat het effect van aanvaarding op de levenskwaliteit afhankelijk is van de hoge of

lage waarden op de persoonlijkheidsfactoren neuroticisme en extraversie.

Probleemstelling en Onderzoeksvragen

Voorafgaande onderzoeksbevindingen worden nog even gerecapituleerd vooraleer er naar de

doelstellingen en onderzoeksvragen van deze masterproef wordt overgegaan.

NAH-patiënten ervaren dikwijls moeilijkheden met handelingen die voordien vanzelfsprekend waren.

Hierdoor moet men bepaalde toekomstdromen opgeven aangezien ze niet meer haalbaar zijn (Van

Bost et al., 2005). Wanneer doelen niet meer bereikbaar zijn dan stelt de dual-process theory dat

men hier op twee manieren kan op reageren, namelijk door assimilatie of accommodatie

(Brandtstädter & Renner, 1990; Brandtstädter & Rothermund, 2002; Rothermund, 2006). Bij een

NAH-populatie zullen vooral de accommodatieve processen van zijn. Men moet immers de doelen

aanpassen aan de mogelijkheden of beperkingen binnen een bepaalde situatie.

Doelaanpassing bestaat op zijn beurt uit twee fases: (1) de persoon moet de onhaalbare doelen

loslaten zodat (2) hij zich vervolgens kan engageren voor nieuwe doelen (Wrosch et al., 2003b).

Doelaanpassing vergt een zekere cognitieve flexibiliteit en vermoedelijk is deze flexibiliteit bij de

NAH-populatie aangetast. We veronderstellen met andere woorden dat de mate van cognitieve

flexibiliteit een invloed zal hebben op de doelaanpassing (Figuur 1).

Figuur 1. Het effect van cognitieve flexibiliteit op de mate van doelaanpassing.

Uit het onderzoek van Grootaers (2004; in Craeymeersch, 2011) blijkt dat het flexibel omgaan met

doelen een unieke bijdrage levert in het verklaren van het psychisch welbevinden bij mensen met

chronische pijn. Craeymeersch (2011) heeft vervolgens eenzelfde effect van flexibele doelaanpassing,

voornamelijk reengagement, op de levenstevredenheid gevonden bij een NAH-populatie.

Doelaanpassing Cognitieve Flexibiliteit

Page 25: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

16

Uit het correlationeel onderzoek van Grootaers (2004; in Craeymeersch, 2011) blijkt dat er een

positief verband bestaat tussen flexibele doelaanpassing en aanvaarding. De relatie tussen deze twee

variabelen kan beter begrepen worden aan de hand van de onderzoeksbevindingen van

Vanderstichele (2008) en Craeymeersch (2011). Vanderstichele (2008) heeft namelijk een positief

effect van aanvaarding op levenskwaliteit gevonden. Vervolgens is Craeymeersch (2011) tot de

vaststelling gekomen dat aanvaarding het effect van flexibele doelaanpassing op de levenskwaliteit

medieert (Figuur 2).

Figuur 2. Het mediatie-effect van aanvaarding tussen de doelaanpassing en de levenskwaliteit.

Deze hypotheses zullen we toetsen door de volgende stappen te volgen. Eerst zal het onderzoek van

Craeymeersch (2011) gerepliceerd worden. Met andere woorden, het effect van aanvaarding op de

levenstevredenheid en de subjectieve levenskwaliteit zal worden nagegaan. In dit onderzoek wordt

eveneens de rol van persoonlijkheid onderzocht. We gaan na of het effect van aanvaarding op de

verschillende conceptualisaties van levenskwaliteit gemodereerd wordt door de persoonlijkheids-

factoren neuroticisme en extraversie. In Figuur 3 wordt het voorbeeld gegeven met neuroticisme als

moderator en levenstevredenheid als afhankelijke variabele.

Figuur 3. Neuroticisme als moderator in het verklaren van het verband tussen aanvaarding en

levenstevredenheid.

Vervolgens onderzoeken we of de doelaanpassing een effect heeft op de levenstevredenheid, de

subjectieve levenskwaliteit en de aanvaarding. We proberen de bevinding van Craeymeersch (2011)

te repliceren dat aanvaarding het verband tussen doelaanpassing en levenskwaliteit medieert

(Figuur 2).

Doelaanpassing Levenskwaliteit

Aanvaarding

Levenstevredenheid Aanvaarding

Neuroticisme

Page 26: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

17

Bovendien gaan we de relatie na tussen de cognitieve flexibiliteit en de mate van doelaanpassing.

Indien er aan de voorwaarden wordt voldaan, zal er een mediatieanalyse worden uitgevoerd. Er

wordt immers verwacht dat het effect van verminderde flexibiliteit op levenstevredenheid,

subjectieve levenskwaliteit of aanvaarding gemedieerd wordt door doelaanpassing. In Figuur 4 wordt

het voorbeeld gegeven met levenstevredenheid als afhankelijke variabele.

Figuur 4. Het mediatie-effect van doelaanpassing tussen cognitieve flexibiliteit en de

levenstevredenheid.

In deze masterproef worden dezelfde controlevariabelen opgenomen als in het onderzoek van

Craeymeersch (2011). Ten eerste zijn er de demografische variabelen zoals leeftijd, geslacht en

opleiding. Ten tweede wordt er voor ziektekenmerken gecontroleerd. De ziektekenmerken omvatten

het aantal maanden sinds het oplopen van het hersenletsel, de mate van ziekte-inzicht, de motoriek,

het communicatieve vermogen en het cognitieve vermogen van de patiënt.

Alles samengevat stellen we het volgende model voorop (Figuur 5):

Figuur 5. Het effect van (1) cognitieve flexibiliteit op de doelaanpassing, (2) cognitieve flexibiliteit

op levenskwaliteit, gemedieerd door doelaanpassing, (3) cognitieve flexibiliteit op de aanvaarding,

gemedieerd door doelaanpassing, (4) doelaanpassing op de levenskwaliteit, gemedieerd door de

aanvaarding en (5) aanvaarding op de levenskwaliteit, gemodereerd door persoonlijkheid.

Cognitieve Flexibiliteit Levenstevredenheid

Doelaanpassing

Doelaanpassing Levenskwaliteit

Aanvaarding

Cognitieve Flexibiliteit

Persoonlijkheid

Page 27: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

18

Methode

Deelnemers

In dit onderzoek werden mensen bevraagd met een niet-aangeboren hersenletsel die ambulante of

residentiële revalidatie volgden tijdens de periode van het onderzoek (2010-2012). Deelname aan

het onderzoek was volledig vrijwillig. De deelnemers van dit onderzoek werden gerekruteerd in het

revalidatiecentrum Ter Kouter in Deinze, het dagcentrum Ter Wilgen in Ronse, het Psychiatrisch

Centrum Caritas in Melle, het revalidatiecentrum Buggenhout en de zelfstandige praktijk van

Gunther Van Bost. De Commissie Ethiek van de Faculteit Psychologie en Pedagogische

Wetenschappen gaf toestemming vooraleer het onderzoek van start ging.

De deelnemers werden aan de hand van bepaalde inclusie- en exclusiecriteria gerekruteerd. Het

inclusiecriterium dat van kracht is voor dit onderzoek is gebaseerd op de definitie die het Vlaams

Fonds hanteert voor de inschrijfbaarheid van mensen met NAH (Brusselmans, Lannoo, Van Eynde &

Van Laere, 2000; zoals gerefereerd in Craeymeersch, 2011). Deze voorwaarden bepalen samen met

de RIZIV-criteria het criterium voor toelating tot revalidatiesettings voor mensen met NAH. Volgens

deze definiëring worden personen die ouder zijn dan 65 jaar niet toegelaten, gezien CVA veel

voorkomend is vanaf die leeftijd en dit eerder een benadering vergt vanuit de problematiek van de

ouderenzorg. Bijgevolg wordt in deze masterproef de maximale leeftijdsgrens op 65 jaar vastgelegd.

Het exclusiecriterium geldt voor personen die niet in staat waren de vragenlijsten op een adequate

en betrouwbare manier in te vullen, mits ondersteuning van de onderzoeker. Vaak hebben ze te

weinig ziekte-inzicht of hebben ze omwille van hun cognitieve en communicatieve beperkingen

onvoldoende begrip van de items.

In totaal werden er 32 mensen betrokken in het onderzoek. De demografische kenmerken van de

deelnemers staan beschreven in Tabel 1. De onderzoeksgroep bestond voor 62.5% uit mannen en

voor 37.5% uit vrouwen. De jongste deelnemer was 19 jaar en de oudste persoon was 63 jaar. Dit ligt

binnen het gewenste interval. Dit maakte de gemiddelde leeftijd 44 jaar (M = 44.28, SD = 13.69). Het

gemiddelde aantal jaren scholing was ongeveer 12 jaar (M = 12.45, SD = 2.83).

Page 28: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

19

Tabel 1. Beschrijving van de demografische kenmerken binnen de onderzoeksgroep: aantal (n),

minimumscores (Min.), maximumscores (Max.), gemiddelden (M) en standaarddeviaties (SD).

Demografische kenmerken n Min. Max. M SD

Geslacht

Mannen

Vrouwen

Jaren scholing

Leeftijd

32

20

12

31

32

8

19

17

63

12.45

44.28

2.83

13.69

Meetinstrumenten

Demografische kenmerken en ziektekenmerken. De demografische kenmerken worden

bevraagd bij de proefpersoon zelf of de gegevens worden uit het dossier opgevraagd. De kenmerken

die in dit onderzoek worden opgenomen zijn geslacht, leeftijd en opleiding. Geslacht wordt als volgt

gecodeerd: man = 1 en vrouw = 0. De leeftijd en de opleiding wordt uitgedrukt in jaren. Het aantal

jaren opleiding wordt geteld vanaf de lagere school.

De ziektekenmerken worden bevraagd om een algemeen beeld te krijgen op de objectieve ernst van

het hersenletsel. Deze kenmerken worden ingevuld door een expert. Dit is meestal een therapeut of

een professional die de persoon goed kent. Het aantal maanden sinds het oplopen van het

hersenletsel wordt uit het dossier opgevraagd. De andere ziektekenmerken schat de expert in aan de

hand van een zevenpuntenschaal. Op vlak van ziekte-inzicht maakt men het onderscheid tussen (1)

zeer weinig of geen aantoonbaar ziekte-inzicht, (4) inzicht, maar zonder correct beeld van alle details

en (7) goed ziekte-inzicht. Ook de motorische problemen worden bevraagd waarbij (1) staat voor

geen motorische problemen, (4) voor beperkte motorische problemen zoals krachtverlies,

problemen met fijne motoriek en (7) voor ernstige motorische problemen. De communicatie wordt

bevraagd met een gelijkaardige indeling, namelijk (1) geen communicatieve problemen, (4) beperkte

communicatieve problemen zoals woordvinding en (7) ernstige communicatieve problemen zoals

een afatisch syndroom. Als laatste maken de experten een schatting van de cognitieve functies

waarbij (1) staat voor geen cognitieve problemen, (4) voor beperkte cognitieve problemen met als

voorbeelden aandacht, geheugen, executieve functies en (7) voor ernstige cognitieve problemen. Na

het invullen van de zevenpuntenschaal wordt voor elk gebied gevraagd om de aard van het probleem

te omschrijven.

Page 29: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

20

Levenstevredenheid. De Satisfaction With Life Scale (SWLS; Diener et al., 1985) is een

vragenlijst die de globale levenstevredenheid meet. De schaal bestaat uit vijf uitspraken die de

proefpersoon moet scoren op een zevenpuntenschaal gaande van ‘helemaal niet akkoord’ tot

‘helemaal akkoord’. Voorbeelden van deze uitspraken zijn “Ik ben tevreden met het leven” en “Tot

nu toe heb ik de belangrijkste dingen in mijn leven bereikt”. De SWLS heeft een hoge interne

consistentie en stabiliteit en kan bij verschillende leeftijdsgroepen worden gebruikt. Men heeft

immers de betrouwbaarheid onderzocht bij zowel een jonge (α= 0.87) als een geriatrische populatie.

Bij de geriatrische populatie varieerde de Cronbach’s α tussen 0.61 en 0.81. Bij een NAH-populatie

bedroeg de Cronbach’s α 0.78 (Craeymeersch, 2011).

Subjectieve levenskwaliteit. De European Brain Injury Questionnaire (EBIQ; Teasdale et al.,

1997) meet de subjectieve levenskwaliteit specifiek bij hersenletselpatiënten. Wij werken met de

Nederlandstalige versie namelijk de Europese Hersenletsel Vragenlijst (Van Bost, Crombez, Teasdale,

Cornelis, Lorent, Palm & Van Weyenberg, 2006). Dit is een zelfrapportage klachtenlijst die een aantal

moeilijkheden bevraagt die mensen met een hersenletsel de afgelopen maand hebben ervaren. De

vragenlijst bestaat uit de volgende acht subschalen: somatische klachten, cognitieve problemen,

motivatie, impulsiviteit, depressie, isolatie, fysieke problemen en communicatieve problemen. Er

bestaat ook een kernschaal die een samenvatting geeft van de algemene problemen en dus een

omgekeerde aanduiding vormt van de subjectieve levenskwaliteit. In het totaal zijn er 63 items die

gescoord worden op een driepuntenschaal gaande van ‘helemaal niet’ over ‘een beetje’ tot ‘veel’. De

interne consistenties van de verschillende klachtenschalen variëren van 0.47 tot 0.83. De kernschaal

behaalt een Cronbach’s α van 0.90 (Teasdale et al., 1997). In het onderzoek van Vanderstichele

(2008) wordt er voor de kernschaal een Cronbach’s α van 0.93 bekomen.

Aanvaarding. De Ziekte-Cognitie-Lijst (ZCL; Evers et al., 2001) is een vragenlijst die aan de

hand van achttien items de ziektecognities van personen met een langdurige ziekte meet. De items

worden ingevuld aan de hand van een vierpuntenschaal die gaat van ‘niet eens’ tot ‘helemaal eens’.

De vragenlijst bevraagt drie centrale cognities. Ten eerste bevraagt men de mate van acceptatie

waarbij men bijvoorbeeld aan de proefpersoon de volgende stelling voorlegt: “Ik heb de beperkingen

van mijn ziekte leren aanvaarden”. Wanneer de patiënt hoog scoort op deze cognitie zal hij de

negatieve betekenis van een intrinsiek aversieve stimulus vaak kunnen afzwakken. Dit is mogelijk

door over bepaalde vaardigheden te beschikken zoals ermee leren leven of de negatieve

consequenties leren beheersen. Ten tweede bevraagt men de hulpeloosheid. Dit is de mate waarin

de patiënt de negatieve betekenis van een intrinsiek aversieve stimulus benadrukt. Een

voorbeelditem hiervan is “Mijn ziekte geeft me soms het gevoel nutteloos te zijn”. Ten derde wordt

de gepercipieerde ziektewinst gemeten. Deze cognitie wordt geconceptualiseerd als toevoeging van

Page 30: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

21

een positieve betekenis aan een intrinsiek aversieve stimulus. “Mijn ziekte heeft mij geholpen te

realiseren wat belangrijk is in het leven” is hier een voorbeeld van. In deze masterproef zal vooral de

variabele acceptatie in rekening gebracht worden.

De test-hertestbetrouwbaarheid en de interne consistentie van de ZCL worden bij een chronische

populatie van patiënten met reumatoïde artritis en patiënten met multiple sclerose gemeten. Er is

een goede test-hertestbetrouwbaarheid gevonden aangezien de correlaties hoger liggen dan 0.67.

De Cronbach alphacoëfficienten voor de drie schalen variëren van 0.84 tot 0.91. Bijgevolg is er sprake

van een goede interne consistentie (Evers et al., 2001). Specifiek voor de ziektecognitie aanvaarding

bedraagt de Cronbach’s α bij de reumatoïde artritis patiënten 0.90 en bij de multiple sclerose

patiënten 0.91.

Doelaanpassing. De Goal Disengagement and Goal Reengagement Scale (Wrosch et al.,

2003b) is een zelfrapportagevragenlijst die de mate van doelaanpassing meet. In deze masterproef

wordt er gebruik gemaakt van een Nederlandse vertaling door Margot Verdoef (Leids Universitair

Medisch Centrum) en een lichte aanpassing daarvan door Joke Fleer (Universitair Medisch Centrum

Groningen).

Doelaanpassing bestaat uit twee fases: (1) de persoon moet de onhaalbare doelen loslaten zodat (2)

hij zich vervolgens kan engageren voor nieuwe doelen. Deze vragenlijst bevat tien items waaronder

vier items die peilen naar de mate waarin de proefpersoon doelen kan loslaten. De overige zes items

meten in welke mate de persoon zich op nieuwe doelen kan richten. Deze items worden aan de hand

van een vijfpuntenschaal gescoord die gaat van (1) ‘volledig oneens’ tot (5) ‘volledig eens’. Een

voorbeelditem bij het ‘richten op doelen’ is: “Als ik een belangrijk doel in mijn leven moet opgeven,

bedenk ik me dat ik andere zinvolle doelen heb om na te streven”. Bij ‘loslaten van doelen’ kunnen

we twee luiken onderscheiden. Aan de ene kant zal de persoon de toewijding aan een bepaald doel

moeten opgeven. Een voorbeelditem hiervan is: “Als ik een belangrijk doel in mijn leven moet

opgeven, blijf ik nog lang toegewijd aan het doel, ik kan het niet loslaten”. Aan de andere kant moet

de persoon zijn inspanningen verminderen om het doel te bereiken, bijvoorbeeld: “Als ik een

belangrijk doel in mijn leven moet opgeven, is het gemakkelijk voor mij om mijn inspanningen voor

dit doel te verminderen”.

De items die handelen over ‘loslaten van doelen’ vertonen een Cronbach’s α van 0.84. De items die

behoren tot de schaal ‘zich richten op doelen’ vertonen een Cronbach’s α van 0.86. Deze

betrouwbaarheidscoëfficiënten zijn bekomen op basis van een studentenpopulatie (Wrosch et al.,

2003b). Uit het onderzoek van Craeymeersch (2011) bij NAH-patiënten blijkt de Cronbach’s α voor

‘loslaten van doelen’ 0.51 te zijn en 0.87 voor ‘zich richten op doelen’.

Page 31: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

22

Cognitieve flexibiliteit. De Wisconsin Card Sorting Test (WCST; Heaton et al., 1993) is een

neuropsychologische maat die bepaalde aspecten van de executieve functies meet. De test bestaat

uit honderdachtentwintig kaarten met daarop stimuli die variaties vormen van drie categorieën. De

categorieën zijn aantal (één tot en met vier stimuli), kleur (groen, rood, blauw of geel) en vorm

(driehoek, cirkel, ster of kruis). Het is de bedoeling dat de deelnemer elke kaart sorteert onder één

van de vier stimuluskaarten (een rode driehoek, twee groene sterren, drie gele kruisen, vier blauwe

cirkels) op basis van een sorteerprincipe dat de deelnemer kan afleiden uit de feedback van de

ondervrager (Figuur 6). Elke keer dat een kaart gesorteerd wordt onder een van de vier

stimuluskaarten zal de ondervrager immers feedback geven of de kaart juist of fout werd geplaatst.

Wanneer er tien keer opeenvolgend juist wordt geantwoord, verandert het sorteerprincipe. Eerst

wordt er gesorteerd op kleur, dan op vorm en dan op aantal. Wanneer deze reeks doorlopen is en de

kaarten zijn nog niet op, begint de reeks opnieuw tot de kaarten op zijn of tot ook deze reeks volledig

is afgewerkt.

Figuur 6. De opstelling van de Wisconsin Card Sorting Test vanuit het perspectief van de

participant.

Greve, Love, Sherwin, Mathias, Ramzinski en Levy (2002) hebben onderzoek gedaan bij

hersenletselpatiënten naar de specifieke componenten die door de WCST worden gemeten. Men

heeft drie componenten gevonden. De eerste component is de cognitieve flexibiliteit . Dit betreft de

vaardigheid om gemakkelijk om te schakelen van het ene denkproces naar het andere. De tweede

component is responsbehoud. Dit representeert de mate waarin de persoon hetzelfde gedrag blijft

stellen en dezelfde denkprocessen blijft volgen. De persoon zal niet snel impulsief reageren en zal

niet gemakkelijk afgeleid zijn. Deze component kan als de mate van perseveratie gezien worden. De

laatste component tenslotte is de probleemoplossing en houdt de mate van probleemoplossend

denken in.

Page 32: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

23

In dit onderzoeksopzet zijn we geïnteresseerd in de eerste twee componenten. De cognitieve

flexibiliteit wordt benaderd door het percentage juiste responsen. Dit percentage wordt bekomen

door het aantal correcte antwoorden te delen door het aantal kaarten dat de deelnemer doorlopen

heeft. Dit percentage zegt iets meer over de totale cognitieve toestand van de patiënt op vlak van

flexibiliteit. De mate van responsbehoud wordt gemeten aan de hand van het percentage

perseveratieve responsen. Een perseveratieve respons komt voor indien de deelnemer blijft sorteren

volgens een voorafgaand principe ook al geeft de ondervrager aan dat het fout is. Het percentage

wordt berekend door het aantal perseveratieve responsen te delen door het aantal kaarten dat de

deelnemer doorlopen heeft. Hoe hoger het percentage, hoe meer perseveratie en dus hoe meer

cognitieve inflexibiliteit.

Persoonlijkheid. De NEO Five Factory Inventory (NEO-FFI; Hoekstra et al., 2003) is een

persoonlijkheidsvragenlijst die de vijf domeinen van de persoonlijkheid bij volwassenen bevraagt.

Deze big five waarop mensen gescoord worden, zijn neuroticisme, extraversie, openheid, altruïsme

en conciëntieusheid. Voor de bepaling van de interne consistentie van de NEO-FFI wordt gebruik

gemaakt van steekproeven die getrokken worden uit studies met ouderen, diverse

bevolkingsgroepen, studenten en Vlaamse werknemers. Uit de resultaten blijkt dat de interne

consistenties van alle domeinschalen acceptabel tot goed zijn. Voor de vijf domeinschalen lopen de

waarden van 0.64 tot en met 0.88. De waarden van Cronbach’s α voor altruïsme zijn in meerdere

samples wat lager dan voor de andere schalen. In de groep van ouderen is de waarde van Cronbach’s

α voor openheid duidelijk lager dan in de andere steekproeven. De stabiliteitscoëfficiënten blijken in

het algemeen hoog met waarden tussen 0.75 en 0.87. Alleen de test-hertest-correlatie van de NEO-

FFI-schaal openheid bij de groep ouderen was iets lager (r = 0.68).

Procedure

Er werden verschillende vragenlijsten en een neuropsychologische test bij mensen met een niet-

aangeboren hersenletsel afgenomen. Het betreft hier een cross-sectioneel onderzoek waarbij alle

testen opeenvolgend bij dezelfde patiënt doorgingen. In sommige gevallen, bijvoorbeeld bij

vermoeidheid van de patiënt, werd de afname over verschillende momenten verspreid. Vooraleer

het onderzoek van start ging, werd samen het informed consent overlopen. Vervolgens vond de

afname van de Wisconsin Card Sorting Test plaats. Het verdere verloop van het onderzoek nam de

vorm aan van een semi-gestructureerd interview waarbij de onderzoeker samen met de respondent

alle vragenlijsten overliep. De volgorde van de vragenlijsten was gerangschikt van vrij concrete naar

meer abstracte vraagstellingen. Eerst werd de EBIQ afgenomen, vervolgens de ZCL, de NEO-FFI, de

Goal Disengagement and Goal Reengagement Scale en tenslotte de SWLS. Tijdens het overlopen van

Page 33: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

24

de vragenlijsten kon de onderzoeker uitleg verschaffen over de items en kon hij vragen

beantwoorden indien de proefpersoon het niet goed begreep.

Statistische Analyse

De statistische analyse van de data gebeurt aan de hand van het Statistical Package for the Social

Sciences (SPSS -19.0). Eerst en vooral wordt de onderzoeksgroep aan de hand van de demografische

variabelen en de ziektekenmerken beschreven. Vervolgens wordt er gekeken op het niveau van de

vragenlijsten hoe de onderzoeksgroep scoort in vergelijking met andere onderzoeksgroepen. Ook de

interne consistenties van de vragenlijsten worden onder de loep genomen door middel van de

Cronbach’s α.

Na deze descriptieve statistiek volgt het berekenen van de intercorrelaties tussen de verschillende

variabelen aan de hand van Pearson correlaties en Spearman correlaties. Er wordt gekeken of er een

samenhang bestaat tussen de verschillende predictoren en de afhankelijke variabelen. Vervolgens

worden er hiërarchische lineaire regressies uitgevoerd om na te gaan welke invloed de predictoren

hebben op de afhankelijke variabelen.

Tenslotte worden er post hoc mediaties en moderaties onderzocht om de verbanden tussen

verschillende variabelen beter te begrijpen. De uitvoering van deze analyses zijn beschreven door

Holmbeck (1997; 2002). Bij het uitvoeren van een mediatie moet er ten eerste een significant

verband bestaan tussen de predictor en de afhankelijke variabele. Vervolgens moet de predictor

geassocieerd zijn met de mediator. Tenslotte moet er een verband tussen de mediator en de

afhankelijke variabele aanwezig zijn, nadat gecontroleerd is voor het effect van de predictor.

Wanneer aan deze drie voorwaarden is voldaan, wordt er nagegaan of het verband tussen de

predictor en de afhankelijke variabele, na het toevoegen van de mediator, gereduceerd is. De

significantie van de reductie wordt gemeten door de Sobel test.

Bij het uitvoeren van een moderatie kijken we of er een interactie bestaat tussen de predictor en de

moderator in het verklaren van de afhankelijke variabele, nadat gecontroleerd is voor de

hoofdeffecten van de predictor en de moderator. We doen dit via een regressieanalyse. We voegen

zowel de hoofdeffecten van de predictor en de moderator toe als het interactie-effect van de

predictor en de moderator. De variabelen worden eerst gecentreerd om effecten van

multicollineariteit te vermijden. Bovendien maakt dit de interpretatie van de regressiecoëfficiënten

gemakkelijker. Indien er een interactie gevonden wordt, wordt de interactie geïnterpreteerd door

middel van een plot met regressielijnen voor de hoge en de lage waardes van de moderator.

Page 34: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

25

Resultaten

Beschrijvende Kenmerken

Deelnemersgroep. De demografische kenmerken staan beschreven in Tabel 1 en de

ziektekenmerken staan beschreven in Tabel 2. Deze resultaten worden vaak vergeleken met de

studie naar aanvaarding bij mensen met een NAH door Craeymeersch (2011), aangezien er met

dezelfde populatie en dezelfde variabelen wordt gewerkt. Op vlak van demografische kenmerken

kent onze onderzoeksgroep meer vrouwen en minder mannen in vergelijking met het onderzoek van

Craeymeersch (2011). Het aantal jaren scholing, t(80) = 0.44, ns, en de leeftijd, t(81) = 1.22, ns, zijn

niet significant verschillend.

In de onderzoeksgroep is er een grote variatie op vlak van het aantal maanden sinds het oplopen van

het hersenletsel. Het minimum aantal maanden is 4 terwijl het maximum 295 maanden bedraagt.

Het gemiddelde aantal maanden sinds het oplopen van het hersenletsel is 44 maanden (M = 43.57,

SD = 60.00). Dit verschilt niet significant in vergelijking met het onderzoek van Craeymeersch (2011),

t(79) = 0.34, ns. Op vlak van de andere ziektekenmerken vinden we iets hogere waarden in dit

onderzoeksopzet in vergelijking met de onderzoeksgroep van Craeymeersch (2011). De mensen uit

de steekproef van Craeymeersch (2011) hebben immers significant minder motorische problemen

(M = 3.45, SD = 1.68, t(81) = 2.23, p < .05). De andere verschillen zijn niet significant.

Tabel 2. Beschrijvende resultaten van de ziektegerelateerde kenmerken binnen de onderzoeks-

groep: aantal (n), minimumscores (Min.), maximumscores (Max.), gemiddelden (M) en

standaarddeviaties (SD).

Ziektekenmerken n Min. Max. M SD

Maanden sinds oplopen letsel

Expertschatting van ziekte-inzicht

Expertschatting van motorisch niveau

Expertschatting van communicatief niveau

Expertschatting van cognitief niveau

30

32

32

32

32

4

1

2

1

1

295

7

6

5

6

43.57

5.03

4.22

2.50

3.41

60.00

1.49

1.26

1.39

1.34

Vragenlijsten en testen. De beschrijvende resultaten (Tabel 3) van de vragenlijsten en testen

omvatten de minimumscores (Min.), maximumscores (Max.), gemiddelden (M), standaarddeviaties

(SD) en een maat voor interne consistentie (Cronbach’s α).

Om de interne consistentie van de schalen te interpreteren, hanteren we de regel dat een

alphacoëfficiënt van .70 wijst op een goede interne consistentie. De meeste vragenlijsten voldoen

Page 35: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

26

aan deze criteria. De schalen die te weinig interne consistentie vertonen zijn de goal disengagement

schaal (α = .62) en de extraversieschaal van de NEO-FFI (α = .65).

Tabel 3. Beschrijvende resultaten van de vragenlijsten en testen volgens de onderzoeksgroep:

minimumscores (Min.), maximumscores (Max.), gemiddelden (M), standaarddeviaties (SD) en

Cronbach’s α.

Variabele (schaal) n Min. Max. M SD α

Levenstevredenheid (SWLS) 32 5 35 18.59 7.72 .83

Subjectieve Levenskwaliteit (EBIQ kern) 32 36 79 56.22 13.72 .93

Aanvaarding (ZCL) 32 6 23 13.70 4.79 .91

Disengagement (Wrosch) 32 1 4 2.40 0.82 .62

Reengagement (Wrosch) 32 2 5 3.21 0.91 .86

Perseveratieve responsen (WCST) 31 4.11 92.97 35.35 23.96

Correcte responsen (WCST) 31 26.56 90.41 61.80 20.04

Neuroticisme (NEO-FFI) 28 16 50 33.39 9.29 .84

Extraversie(NEO-FFI) 28 29 53 39.93 5.82 .65

Openheid (NEO-FFI) 28 23 53 35.21 8.12 .81

Altruïsme (NEO-FFI) 28 29 53 42.75 6.80 .75

Consciëntieusheid(NEO-FFI) 28 31 56 44.75 6.06 .70

Levenstevredenheid. De deelnemers van deze masterproef behalen een gemiddelde

totaalscore op levenstevredenheid (SWLS) van 18.59 (SD = 7.72). Dit komt overeen met gelijkaardig

onderzoek van levenstevredenheid bij mensen met een hersenletsel. Bijvoorbeeld met het

onderzoek van Craeymeersch (2011) (M = 21.43, SD = 7.30) is er geen significant verschil vastgesteld,

t(81) = 1.69, ns. Er is ook geen significant verschil gevonden in vergelijking met de onderzoeksgroep

van Conrad et al. (2010). Zij vonden gemiddelde scores van 21.37 (SD = 6.42) op de SWLS, t(89) =

1.84, ns. In vergelijking met een gewone studentenpopulatie scoren de deelnemers van dit

onderzoeksopzet echter significant lager, M = 23.5, SD = 6.43, t(206) = 3.85, p < .001 (Diener et al.,

1985).

Subjectieve levenskwaliteit. De subjectieve levenskwaliteit gemeten door middel van de

kernschaal van de EBIQ is gemiddeld 56.22 (SD = 13.72). Dit komt overeen met de gevonden waarden

in ander hersenletselonderzoek van Van Bost et al. (in prep.), M = 55.21, SD = 13.13, t(86) = 0.34, ns,

en van Craeymeersch (2011), M = 56.37, SD = 12.16, t(81) = 0.05, ns. Indien we de scores van de

kernschaal middelen over het aantal items (M = 1.65, SD = 0.40) kan er ook een vergelijking gemaakt

Page 36: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

27

worden met het oorspronkelijke onderzoek van Teasdale et al. (1997). Zij vonden immers een

gemiddelde score van 1.68 (SD = 0.36) bij een steekproef van mensen met een hersenletsel. Zij lieten

deze vragenlijst ook door een controlegroep invullen. Bij de controlegroep vonden zij gemiddelde

scores van 1.45 (SD = 0.30). Onze onderzoeksgroep verschilt niet van de hersenletselgroep (t(935) =

0.46, ns), maar scoort wel significant lager in vergelijking met de controlegroep (t(233) = 3.34, p <

.001).

Aanvaarding. De mate van aanvaarding (ZCL) in deze steekproef is gemiddeld 13.70 (SD =

4.79). In vergelijking met de studie van Craeymeersch (2011) bij mensen met een NAH, is dit

significant minder (M = 16.20, SD = 5.20, t(81) = 2.20, p < .05). Met de NAH-onderzoeksgroep van Van

Bost et al. (in prep.) vinden we echter geen significant verschil (M = 14.62, SD = 4.52, t(86) = 0.90, ns).

Er is geen onderzoek gedaan bij een normale populatie. We kunnen echter wel vergelijken met

patiënten met chronische pijn (Viane et al., 2003). Deze onderzoeksgroep behaalt een gemiddelde

waarde van 13.50 (SD = 4.56), dit verschilt niet significant met onze gevonden waarden, t(96) = 0.20,

ns. Er is ook geen verschil met een onderzoeksgroep met het chronisch vermoeidheidssyndroom

(CVS), M = 13.64, SD = 4.12, t(140) = 0.07, ns (Van Damme, Crombez, Van Houdenhove, Mariman &

Michielsen, 2006).

Doelaanpassing. De gemiddelde score van de goal disengagement en reengagement schaal

is respectievelijk 2.40 (SD = 0.82) en 3.21 (SD = 0.91). De mate van disengagement is significant lager

in onze onderzoeksgroep in vergelijking met het NAH-onderzoek van Craeymeersch (2011), M = 3.61,

SD = 0.75, t(81) = 6.90, p < .001. Ook de waarden voor reengagement (M = 3.46, SD = 0.96) liggen

lager maar dit is geen significant verschil, t(81) = 1.18, ns. In het onderzoek van Wrosch et al. (2003b)

bij een studentenpopulatie is de gemiddelde waarde van disengagement 3.09 (SD = 0.61) en van

reengagement 3.60 (SD = 0.71). Onze onderzoeksgroep behaalt op beide schalen significant lagere

scores. De t-toetsen voor onafhankelijke steekproeven voor disengagement en reengagement zijn

respectievelijk t(145) = 5.23, p < .001 en t(145) = 2.58, p < .01.

Cognitieve flexibiliteit. Van de Wisconsin Card Sorting Test hebben we twee variabelen

onder de loep genomen. Het percentage perseveratieve responsen is gemiddeld 35.35 (SD = 23.96)

en het percentage correcte responsen is gemiddeld 61.80 (SD = 20.04). Uit de normatieve studie van

de WCST van Heaton et al. (1993) blijkt dat de groep focale hersenletselpatiënten een gemiddeld

percentage van 28.12 (SD = 18.00) behaalt op het aantal perseveratieve responsen. Zij deden ook

onderzoek bij een gewone populatie, bij hen is het gemiddelde veel lager (M = 13.59, SD = 11.27).

Onze onderzoeksgroep verschilt niet significant met de hersenletselpatiënten van Heaton et al.

(1993), t(82) = 1.57, ns. In vergelijking met de controlegroep worden er wel significant meer

Page 37: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

28

perseveratieve fouten gemaakt, t(385) = 9.13, p < .001. In het onderzoek van Heaton et al. (1993)

werd geen score berekend voor het percentage correcte responsen waardoor vergelijking met deze

variabele niet mogelijk is.

Persoonlijkheid. De gemiddeldes op vlak van persoonlijkheid worden vergeleken met

onderzoeksgroepen uit een gewone populatie, een CVS-populatie en een NAH-populatie (Tabel 4).

Onze NAH-steekproef blijkt op vlak van persoonlijkheid niet significant te verschillen met de gewone

populatie (Hoekstra et al., 2003). De NAH-groep blijkt wel meer neurotisch, minder extravert,

altruïstisch en consciëntieus te zijn. Deze verschillen zijn echter minimaal en bijgevolg niet significant.

In vergelijking met een CVS-populatie (Poppe, Crombez, Hanoulle, Vogelaers & Petrovic, 2011) scoort

de NAH-groep hoger op extraversie, t(143) = 2.63, p < .01, en lager op altruïsme, t(143) = 2.79, p <

.01. In vergelijking met de NAH-groep (Lannoo et al., 1997) behalen we significant hogere scores op

alle persoonlijkheidsfactoren.

Tabel 4. Vergelijking tussen verschillende onderzoeken wat betreft de vijf persoonlijkheidsfactoren

(gemiddelden en standaarddeviaties).

NEO-FFI Coorevits

(2012)

NAH-populatie

n = 28

Hoekstra et al.

(2003)

Gewone populatie

n = 2415

Poppe et al.

(2011)

CVS-populatie

n = 117

Lannoo et al.

(1997)

NAH-populatie

n = 68

Neuroticisme 33.39 (9.29) 31.10 (8.20) 36.90 (8.63) 20.00 (9.00)

Extraversie 39.93 (5.82) 40.10 (6.60) 36.51 (6.27) 28.00 (6.00)

Openheid 35.21(8.12) 35.90 (6.40) 37.03 (5.19) 22.00 (6.00)

Altruïsme 42.75 (6.80) 44.10 (5.20) 46.07 (5.36) 31.00 (7.00)

Consciëntieusheid 44.75 (6.06) 45.30 (5.60) 44.72 (5.84) 32.00 (8.00)

Correlaties

De correlaties tussen de verschillende variabelen staan beschreven in Tabel 5. De correlaties tussen

normaal verdeelde variabelen gebeuren aan de hand van Pearson correlaties. De niet-parametrische

correlaties worden uitgevoerd door middel van Spearman correlaties. Eerst en vooral gaan we de

verbanden tussen de afhankelijke variabelen onderling na. Vervolgens worden de afhankelijke

variabelen in correlatie gebracht met de verschillende predictoren.

Page 38: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

29

De verbanden tussen de afhankelijke variabelen onderling. We gaan na in welke mate de

levenstevredenheid, subjectieve levenskwaliteit, aanvaarding en doelaanpassing onderling

gecorreleerd zijn.

De correlatie tussen levenstevredenheid en subjectieve levenskwaliteit is significant. Zoals verwacht

zijn de twee variabelen negatief gecorreleerd (r = -55, p < .01). Ook de correlatie tussen

levenstevredenheid en aanvaarding is zoals we vooropgesteld hadden. Deze afhankelijke variabelen

kennen immers een positieve samenhang (r = .56, p < .01). Tussen subjectieve levenskwaliteit en

aanvaarding vinden we geen significant verband, de richting is negatief (r = -.27, ns).

Het verband tussen levenstevredenheid en disengagement is niet significant (r = -.31, ns).

Levenstevredenheid is echter wel significant gecorreleerd met reengagement (r = .36, p < .05). De

subjectieve levenskwaliteit is niet gerelateerd aan de mate van doelaanpassing. Het verband met

disengagement is immers .10 (ns) en met reengagement -.31 (ns). In tegenstelling tot de studie van

Craeymeersch (2011) bij mensen met een NAH ontbreekt in dit onderzoek het verband tussen het

loslaten van onbereikbare doelen en acceptatie (r = -.05, ns). Het verband tussen aanvaarding en het

zich richten op nieuwe doelen is positief, maar niet significant (r = .17, ns).

De verbanden tussen de afhankelijke variabelen en de predictoren. We onderzoeken in

welke mate de afhankelijke variabelen gerelateerd zijn aan de verschillende predictoren. De

afhankelijke variabelen zijn levenstevredenheid, subjectieve levenskwaliteit, aanvaarding en

doelaanpassing. De predictoren zijn de demografische kenmerken, de ziektekenmerken, de

persoonlijkheidskenmerken en de WCST-variabelen.

Levenstevredenheid. Levenstevredenheid is niet significant gecorreleerd met de

ziektekenmerken. De correlaties gaan wel in de negatieve richting. Voor ziekte-inzicht (rho = -.13, ns)

betekent dit dat mensen met veel ziekte-inzicht minder levenstevredenheid vertonen. De motorische

(rho = -.31, ns), communicatieve (rho = -.24, ns) en cognitieve problemen (rho = -.15, ns) hangen

samen met minder levenstevredenheid. Het verband met geslacht ontbreekt (rho = -.18, ns).

We vinden ook geen significante verbanden met de WCST-variabelen terug. De correlatie met het

percentage perseveratieve responsen is -.15 (ns) en met het percentage correcte responsen 0.13

(ns). Levenstevredenheid hangt nauw samen met enkele persoonlijkheidtrekken. Zo zijn minder

neurotische (r = -.42, p < .05) en meer consciëntieuze mensen (r = .39, p < .05) meer tevreden over

hun leven. De richting van het verband lijkt op deze manier het meest logisch gezien de stabiliteit van

de persoonlijkheidstrekken.

Page 39: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

30

Subjectieve levenskwaliteit. De mate van ervaren subjectieve levenskwaliteit gemeten door

de kernschaal van de EBIQ kent geen verband met de variabelen van de WCST. De correlatie met het

aantal perseveratieve responsen benadert 0 en is niet significant (r = .06, ns). Ook de correlatie met

het aantal correcte responsen is niet significant (rho = -.19, ns).

Subjectieve levenskwaliteit kent een samenhang met persoonlijkheid. Zo bestaat er een positief

verband tussen het ervaren van klachten en neuroticisme (r = .71, p < .01). Er werd eveneens een

negatief verband met altruïsme (r = -.44, p < .05), extraversie (r = -.53, p < .01) en consciëntieusheid

(r = -.61, p < .01) vastgesteld.

Aanvaarding. Aanvaarding kent geen correlatie met de variabelen van de WCST. Zowel de

correlatie met het percentage perseveratieve responsen (r = .03, ns) als met het aantal correcte

responsen (rho = -.08, ns) was onbestaand. Persoonlijkheid blijkt niet significant gecorreleerd te zijn

met aanvaarding. De richting van de effecten is wel zoals verwacht. Extraverte personen zullen meer

een aanvaardende houding aannemen (r = .34, ns) terwijl neurotische personen minder snel zullen

aanvaarden (r = -.33, ns).

Doelaanpassing. Het loslaten van doelen kent weinig verbanden in dit onderzoek. Ook de

verwachte relatie met de WCST-variabelen ontbreekt. De richting van het effect is positief met het

aantal perseveratieve responsen (r = .14, ns) en negatief met het aantal correcte responsen (rho =

-.34, ns).

Op vlak van reengagement, i.e. het zich richten op nieuwe doelen, bestaat er een geslachtsverschil.

Vrouwen gaan zich schijnbaar meer binden aan nieuwe doelen (rho = -.35, p < .05).Bovendien draagt

meer ziekte-inzicht significant bij tot het zich richten op nieuwe doelen (rho = .46, p < .01). Er zijn

geen verbanden gevonden met de mate van perseveratie of het aantal correcte responsen zoals

gemeten door de WCST. De mate waarin mensen zich aan nieuwe doelen binden, houdt wel verband

met persoonlijkheid. Er bestaat immers een positief significant verband met de

persoonlijkheidsfactor openheid (r = .40, p < .05) en altruïsme (r = .42, p < .05).

Page 40: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

31

Tabel 5. Pearson correlatie coëfficiënten (r) en Spearman correlatie coëfficiënten (rho) tussen de onafhankelijke variabelen 1. Levenstevredenheid (SWLS), 2.

Subjectieve levenskwaliteit (EBIQ Kern), 3. Aanvaarding (ZCL) en 4-5. Mate van disengagement en reengagement (Wrosch) en de predictoren 6-7. Perseveratieve en

correcte responsen (WCST), 8-12. Persoonlijkheidsfactoren (NEO-FFI), 13-15. Demografische kenmerken, 16-20. Ziektekenmerken in een steekproef van 32 deelnemers.

Schaal 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12

1. Levenstevredenheid (SWLS) 1 -.55** .56** -.31 .36* -.15 .13 -.42* .31 .12 .09 .39*

2. Subjectieve levenskwaliteit (EBIQ Kern) 1 -.27 .10 -.31 .06 -.19 .71** -.53** .05 -.44* -.61**

3. Aanvaarding (ZCL) 1 -.05 .17 .03 -.08 -.33 .34 -.15 .01 .18

4. Disengagement (Wrosch) 1 .12 .14 -.34 .06 -.16 -.06 .02 .10

5. Reengagement (Wrosch) 1 -.06 -.12 -.14 .24 .40* .42* .25

6. Perseveratieve responsen (WCST) 1 -.68** .10 -.10 -.10 .22 -.10

7. Correcte responsen (WCST) 1 -.15 .11 -.04 -.11 .28

8. Neuroticisme (NEO-FFI) 1 -.48* .14 -.51** -.62**

9. Extraversie (NEO-FFI) 1 .11 .52** .37

10. Openheid (NEO-FFI) 1 -.06 .01

11. Altruïsme (NEO-FFI) 1 .51**

12. Consciëntieusheid (NEO-FFI) 1

13. Geslacht (demografisch) -.18 .11 -.17 .18 -.35* -.16 .17 -.19 -.01 -.46* -.26 -.13

14. Jaren scholing (demografisch) .28 -.22 -.26 .04 .30 -.18 .28 -.10 -.31 .44* -.11 .26

15. Leeftijd respondent (demografisch) .12 .01 -.11 .29 .23 .34 -.40* -.13 .08 .24 .40* .26

16. Maanden sinds oplopen letsel (ziektekenmerk) -.03 .12 .15 -.19 -.01 .28 -.12 .17 -.09 -.09 .04 -.09

17. Ziekte-inzicht (ziektekenmerk) -.13 .13 -.03 .27 .46** .29 -.24 -.11 .23 .47* .50** .26

18. Motorisch niveau (ziektekenmerk) -.31 .04 -.05 -.13 -.07 .07 -.03 -.00 .07 -.19 .07 .16

19. Communicatief niveau (ziektekenmerk) -.24 .05 -.34 .01 -.18 .22 .00 .11 -.29 -.23 -.12 .07

20. Cognitief niveau (ziektekenmerk) -.15 .20 .21 -.01 -.42* -.12 -.23 .24 -.02 -.28 -.52** -.50**

Pearson r correlaties en Spearman rho correlaties, * p < .05, ** p < .01, *** p < 0.001 (tweezijdig)

Page 41: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

32

Regressies

We voeren hiërarchische regressies uit op de verschillende afhankelijke variabelen. We

controleren voor demografische kenmerken en ziektekenmerken. We voeren deze variabelen

stap voor stap in. De parameterwaarden die in de tabellen beschreven staan, zijn de

gestandaardiseerde bètacoëfficiënten uit het meest volledige model.

Het effect van aanvaarding op levenstevredenheid. De correlatie tussen aanvaarding

en subjectieve levenskwaliteit ontbreekt, waardoor we geen regressieanalyse uitvoeren met

subjectieve levenskwaliteit als afhankelijke variabele. Er was immers wel een significant

verband tussen aanvaarding en levenstevredenheid. Ter replicatie van Craeymeersch (2011)

kijken we bijgevolg naar het effect van aanvaarding op de levenstevredenheid aan de hand van

hiërarchische lineaire regressie (Tabel 6). De fit van het model is aanvaardbaar. Er is geen

sprake van influential cases (Cook’s distance < 1) en er zijn geen outliers. De range van de

variantie-inflatiefactoren ligt tussen 1.22 en 2.47 en is aanvaardbaar. Problemen van

multicollineariteit kunnen dus uitgesloten worden. In het model controleren we voor

demografische factoren en ziektekenmerken.

We vinden een significant effect van enkele ziektekenmerken zoals ziekte-inzicht (β = -0.49, p

< .05), motorische problemen (β = -0.35, p < .05) en cognitieve klachten (β = -0.41, p < .05).

Boven deze effecten vinden we eveneens een significant effect van aanvaarding op de

levenstevredenheid (β = 0.66, p < .01), namelijk hoe meer mensen hun hersenletsel kunnen

aanvaarden hoe meer levenstevredenheid ze ervaren. Aanvaarding op zich verklaart 30% van

de variantie van levenstevredenheid, F change(1, 19) = 15.86, p < .01. Het totale model met de

demografische kenmerken, de ziektekenmerken en de mate van aanvaarding verklaart 65%

van de variantie, F(9, 19) = 3.83, p < .01.

Page 42: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

33

Tabel 6. Resultaten van de hiërarchische lineaire regressieanalyse betreffende de

voorspelling van de levenstevredenheid (SWLS) aan de hand van de demografische

variabelen, ziektekenmerken en de mate van aanvaarding.

Criterium variabele

Stap Predictor β (gestand.) ΔR2 R² (adjusted)

Levenstevredenheid (SWLS)

1 Geslacht Jaren scholing Leeftijd

-0.04

0.24

0.16

.04 .04 (-.07)

2 Maanden sinds letsel Ziekte-inzicht Motorisch niveau Communicatief niveau Cognitief niveau

0.12

-0.49*

-0.35*

-0.05

-0.41*

.30 .35 (.09)

3 Aanvaarding 0.66** .30** .65** (.48)

* p < .05, ** p < .01, *** p < 0.001 (tweezijdig)

Het moderatie-effect van persoonlijkheid op het verband tussen aanvaarding en

levenstevredenheid. We voeren een regressieanalyse uit om te kijken of het interactie-effect

van aanvaarding met persoonlijkheid significant is in het verklaren van de levenstevredenheid

(Tabel 7). De fit van de modellen is aanvaardbaar. Er is geen sprake van influential cases

(Cook’s distance < 1) en er zijn geen outliers. Ondanks het centreren van de variabelen, zijn er

wel problemen met de multicollineariteit. Voor de moderatieanalyse met neuroticisme is de

range van de variantie-inflatiefactoren 9.66 – 17.46. Voor de moderatieanalyse met

extraversie is de range 13.50 – 92.16.

Het interactie-effect van aanvaarding en neuroticisme is niet significant (β = 0.44, ns) in het

verklaren van de levenstevredenheid. Ook het interactie-effect van aanvaarding en extraversie

blijkt niet significant te zijn (β = 0.68, ns). Hieruit kunnen we afleiden dat persoonlijkheid geen

modererende rol speelt in het verband tussen aanvaarding en levenstevredenheid. Dit effect is

echter moeilijk te interpreteren aangezien er problemen zijn met de multicollineariteit in deze

analyse.

Page 43: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

34

Tabel 7. Resultaten van de hiërarchische lineaire regressieanalyse betreffende de

voorspelling van de levenstevredenheid (SWLS) aan de hand van aanvaarding met

persoonlijkheid als moderator.

Criterium variabele

Stap Predictor β (gestand.) ΔR2 R² (adjusted)

Levenstevredenheid (SWLS)

Levenstevredenheid (SWLS)

1

2

1

2

Aanvaarding Neuroticisme Aanvaarding x Neuroticisme Aanvaarding Extraversie Aanvaarding x Extraversie

0.01

-0.59

0.44

-0.08

-0.10

0.68

.34**

.01

.29*

.01

.34** (.29)

.35* (.27)

.29* (.23)

.29* (.20)

* p < .05, ** p < .01, *** p < 0.001 (tweezijdig)

Het effect van doelaanpassing op levenstevredenheid. Doelaanpassing bleek niet

gecorreleerd te zijn met aanvaarding of subjectieve levenskwaliteit. Bijgevolg wordt enkel het

effect van doelaanpassing op levenstevredenheid door middel van hiërarchische

regressieanalyse onderzocht. De fit van het model is aanvaardbaar. Er is geen sprake van

influential cases (Cook’s distance < 1) en er zijn geen outliers. De range van de variantie-

inflatiefactoren ligt tussen 1.22 en 3.11 en is aanvaardbaar. Problemen van multicollineariteit

kunnen dus uitgesloten worden. We vinden geen significant effect van goal disengagement en

reengagement bovenop de demografische factoren en de ziektekenmerken (Tabel 8).

Doelaanpassing verklaart slechts 11% van de variantie in levenstevredenheid, F(2, 18) = 1.73,

ns.

Page 44: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

35

Tabel 8. Resultaten van de hiërarchische lineaire regressieanalyse betreffende de

voorspelling van de levenstevredenheid (SWLS) aan de hand van de demografische

variabelen, de ziektekenmerken en de doelaanpassing.

Criterium variabele

Stap Predictor β (gestand.) ΔR2 R² (adjusted)

Levenstevredenheid (SWLS)

1 Geslacht Jaren scholing Leeftijd

-0.06

0.08

0.17

.04

.04 (-.07)

2 Maanden sinds letsel Ziekte-inzicht Motorisch niveau Communicatief niveau Cognitief niveau

0.23

-0.56

-0.32

-0.25

-0.17

.30

.35 (.09)

3 Goal disengagement Goal reengagement

-0.20

0.38

.11

.45 (.15)

* p < .05, ** p < .01, *** p < 0.001 (tweezijdig)

Het mediatie-effect van aanvaarding op het verband tussen doelaanpassing en

levenstevredenheid. We gaan enkel de mediatie na voor de afhankelijke variabele

levenstevredenheid aangezien doelaanpassing niet met subjectieve levenskwaliteit is

gecorreleerd. Er is geen sprake van influential cases (Cook’s distance < 1) en er zijn geen

outliers. Bijgevolg is de fit van het model goed. De range van de variantie-inflatiefactoren ligt

tussen 1.22 en 3.28 en is aanvaardbaar. Problemen van multicollineariteit kunnen dus

uitgesloten worden.

Aan de eerste voorwaarde is niet voldaan, zoals is gebleken uit de voorgaande analyse (Tabel

9). Er bestaat immers geen effect van de doelaanpassing op de levenstevredenheid. De tweede

voorwaarde schrijft voor dat de predictor geassocieerd moet zijn met de mediator. Ook dit

verband ontbreekt. Doelaanpassing verklaart immers maar 6% van de variantie in aanvaarding

na het toevoegen van de controlevariabelen, F change(2, 18) = 0.89, ns. Tenslotte moet er een

verband bestaan tussen de mediator en de afhankelijke variabele na het controleren voor de

predictor. In Tabel 9 staan de resultaten van deze regressie. Aanvaarding heeft nog steeds een

significant effect op de levenstevredenheid, na controle van demografische factoren,

Page 45: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

36

ziektekenmerken en de mate van doelaanpassing. Het verklaart immers 29% van de variantie

in levenstevredenheid, F change(1, 17) = 18.72, p < .001. Bijgevolg is aan de laatste

voorwaarde voldaan om tot een mediatieanalyse te komen. De twee andere voorwaarden zijn

echter niet vervuld. We besluiten dat aanvaarding geen mediërende rol speelt in het verklaren

van het verband tussen doelaanpassing en levenstevredenheid.

Tabel 9. Resultaten van de hiërarchische lineaire regressieanalyse betreffende de

voorspelling van de levenstevredenheid (SWLS) aan de hand van de demografische

variabelen, de ziektekenmerken, de doelaanpassing en de aanvaarding.

Criterium variabele

Stap Predictor β (gestand.) ΔR2 R² (adjusted)

Levenstevredenheid (SWLS)

1 Geslacht Jaren scholing Leeftijd

0.12

0.22

0.25

.04 .04 (-.07)

2 Maanden sinds letsel Ziekte-inzicht Motorisch niveau Communicatief niveau Cognitief niveau

0.03

-0.34

-0.38*

0.02

-0.26

.30 .35 (.09)

3 Goal disengagement Goal reengagement

-0.33*

0.24

.11 .45 (.15)

4 Aanvaarding 0.68*** .29*** .74** (.57)

* p < .05, ** p < .01, *** p < 0.001 (tweezijdig)

Het effect van cognitieve flexibiliteit op de flexibele doelaanpassing. We

onderzoeken het effect van perseveratieve en correcte responsen ten eerste op de mate van

disengagement en ten tweede op de mate van reengagement. De fit van de modellen is

aanvaardbaar. Er is geen sprake van influential cases (Cook’s distance < 1) en er zijn geen

outliers. De range van de variantie-inflatiefactoren ligt tussen 1.34 en 4.53 en is aanvaardbaar.

Problemen van multicollineariteit kunnen dus uitgesloten worden. Er is geen effect gevonden

van de perseveratieve en correcte responsen op de mate waarin mensen doelen kunnen

loslaten. Het model is immers niet significant, F(10, 17) = 1.42, ns. De WCST-variabelen

verklaren slechts 1% van de variantie in disengagement, F change(2, 17) = 0.18, ns. Op de mate

Page 46: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

37

van reengagement, zoals beschreven in Tabel 10, vinden we wel een significant effect van de

perseveratieve responsen (β = -0.64, p < .05). Het volledige model is echter niet significant, F

(10, 17) = 1.63, ns.

Tabel 10. Resultaten van de hiërarchische lineaire regressieanalyse betreffende de

voorspelling van reengagement (Wrosch) aan de hand van de demografische variabelen, de

ziektekenmerken en de WCST-variabelen.

Criterium variabele

Stap Predictor β (gestand.) ΔR2 R² (adjusted)

Reengagement (Wrosch)

1 Geslacht Jaren scholing Leeftijd

-0.26

0.14

-0.18

.15 .15 (.04)

2 Maanden sinds letsel Ziekte-inzicht Motorisch niveau Communicatief niveau Cognitief niveau

0.24

0.26

-0.06

0.07

-0.39

.20 .35 (.08)

3 Perseveratieve responsen Correcte responsen

-0.64*

-0.55

.14 .49 (.19)

* p < .05, ** p < .01, *** p < 0.001 (tweezijdig)

Het mediatie-effect van doelaanpassing op het verband tussen cognitieve flexibiliteit

en levenstevredenheid. Er wordt enkel voor de afhankelijke variabele levenstevredenheid

nagegaan of er aan de drie voorwaarden van een mediatieanalyse is voldaan. De fit van het

model is aanvaardbaar. Er is geen sprake van influential cases (Cook’s distance < 1) en er zijn

geen outliers. De range van de variantie-inflatiefactoren ligt tussen 1.34 en 5.33 en is

aanvaardbaar. Problemen van multicollineariteit kunnen dus uitgesloten worden.

Er is niet voldaan aan alle voorwaarden. Er is immers geen effect van cognitieve flexibiliteit op

de mate van levenstevredenheid gevonden. De WCST-variabelen voorspellen slechts 1% van

de variantie in levenstevredenheid na de controle van demografische factoren en

ziektekenmerken, F change(2, 17) = 0.19, ns. Aan de tweede voorwaarde is wel voldaan. Uit de

vorige analyses blijkt immers dat er een significant effect van perseveratieve responsen

Page 47: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

38

bestond in het voorspellen van reengagement (β = -0.64, p < .05). De derde voorwaarde gaat

ook niet op. We vinden geen significant effect van doelaanpassing op de levenstevredenheid,

nadat we controleren voor cognitieve flexibiliteit. Doelaanpassing verklaart slechts 9% van de

variantie in levenstevredenheid na het controleren voor demografische factoren,

ziektekenmerken en de mate van cognitieve flexibiliteit, F change(2, 15) = 1.31, ns. Er bestaat

dus geen mediatie-effect van doelaanpassing op het verband tussen cognitieve flexibiliteit en

de levenstevredenheid.

Page 48: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

39

Discussie

Bespreking van de Onderzoeksvragen

Mensen met een niet-aangeboren hersenletsel ondervinden sinds hun letsel vaak

moeilijkheden om hun levensdoelen te bereiken. Ze worden immers geconfronteerd met

bepaalde beperkingen en veranderde levensomstandigheden die het nastreven van bepaalde

waarden en doelen belemmert.

Wanneer mensen dergelijke moeilijkheden in het nastreven van doelen ervaren, kunnen ze

volgens de dual-process theory beroep doen op twee copingmechanismen. Ten eerste is er de

assimilatieve coping. Dit betekent dat men de actuele situatie aan de persoonlijke doelen

aanpast. Men zal met andere woorden meer moeite en inspanningen leveren om toch het doel

te bereiken. Ten tweede kan men ook het vooropgestelde doel aanpassen aan de

mogelijkheden of de beperkingen binnen een bepaalde situatie. Dit is de accommodatieve

coping en vereist een flexibelere opstelling, men moet immers het doel min of meer loslaten.

Bij mensen met een niet-aangeboren hersenletsel zal vooral de accommodatieve coping een

rol spelen aangezien ze vaak worden geconfronteerd met limiterende omstandigheden.

Accommodatie of flexibele doelaanpassing, bestaat op zijn beurt uit twee componenten: (1)

het loslaten van onhaalbare doelen en (2) het zich richten tot alternatieve doelen. Het

hoofddoel van dit onderzoek is om na te gaan in welke mate flexibele doelaanpassing

afhankelijk is van de flexibiliteit op cognitief niveau. Bovendien gaan we na welke rol

doelaanpassing speelt in het verband tussen aanvaarding en levenstevredenheid. Ook de

invloed van persoonlijkheid op dit verband wordt onderzocht. Een samenvatting van de

hypothesen staat beschreven in Figuur 7.

Page 49: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

40

Figuur 7. Het effect van (1) cognitieve flexibiliteit op de doelaanpassing, (2) cognitieve

flexibiliteit op levenskwaliteit, gemedieerd door doelaanpassing, (3) cognitieve flexibiliteit

op de aanvaarding, gemedieerd door doelaanpassing, (4) doelaanpassing op de

levenskwaliteit, gemedieerd door de aanvaarding en (5) aanvaarding op de levenskwaliteit,

gemodereerd door persoonlijkheid.

Het verband tussen cognitieve flexibiliteit en de doelaanpassing. Er bestaat een

effect van de perseveratieve responsen op de mate van reengagement. Dit betekent dat hoe

minder perseveratieve responsen men maakt, hoe meer men zich kan richten op nieuwe

doelen.

Er bestaat met andere woorden een verband tussen flexibel cognitief functioneren en de mate

waarin mensen zich kunnen aanpassen aan de veranderde omstandigheden sinds het oplopen

van een hersenletsel. Deze cognitieve flexibiliteit blijkt vooral van belang te zijn in het

reengagement proces en minder in het disengagement proces van de accommodatieve coping.

De causaliteit van dit verband moet nog onderzocht worden, maar er heerst het vermoeden

dat de cognitieve flexibiliteit een noodzakelijke voorwaarde is opdat mensen met een NAH

nieuwe doelen kunnen identificeren, zich eraan kunnen toewijden en deze tenslotte actief

kunnen nastreven.

Dit effect komt echter alleen voor in de regressieanalyse en niet op correlationeel niveau. Het

is immers mogelijk dat door het uitzuiveren van de demografische en de ziektekenmerken het

effect van perseveratieve responsen duidelijk wordt in de regressieanalyse. Toch is enige

voorzichtigheid nodig bij de interpretatie hiervan aangezien dit effect slechts door middel van

één methode wordt bevestigd.

Doelaanpassing Levenskwaliteit

Aanvaarding

Cognitieve Flexibiliteit

Persoonlijkheid

Page 50: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

41

Het verband tussen doelaanpassing en levenskwaliteit. Er bestaat enkel een

correlatie tussen reengagement en levenstevredenheid. Dit verband wijst op het belang van

het hebben van doelen. Mensen moeten doelen kunnen nastreven in het leven (Wrosch et al.,

2003b). Hoewel de correlatie met disengagement niet significant is, kan er uit de richting van

het verband worden afgeleid dat het loslaten van doelen een negatieve impact op de

levenstevredenheid heeft. Ook Wrosch et al. (2003b) stellen dat het loslaten van doelen

inderdaad een negatief effect kan hebben indien er geen andere doelen aanwezig zijn om na

te streven. Dit zou kunnen betekenen dat het interessanter is om een onbereikbaar doel na te

streven dan om geen doelen te hebben in het leven.

Dit valt te vergelijken met de bevindingen van Van De Weghe (2008) en Van Bost et al. (in

prep.). Zij deden onderzoek naar de invloed van waarden op de aanvaarding en de

levenskwaliteit. Zij stelden voorop dat niet de inhoud van de waarden maar eerder het kunnen

leven volgens de eigen waarden verband houdt met aanvaarding en levenskwaliteit. Zo is het

ook mogelijk dat niet het doel op zich de levenstevredenheid beïnvloedt, maar eerder de mate

waarin mensen hun eigen vooropgestelde doelen kunnen nastreven.

De items op de Goal Disengagement and Goal Reengagement Scale van Wrosch et al. (2003)

die handelen over het loslaten van doelen, kunnen bij mensen met een NAH leiden tot

interpretatieproblemen. Zij verstaan het misschien eerder als “ik moet het wel loslaten”. Een

doel wordt onbereikbaar door hun hersenletsel en ze voelen zich door hun handicap verplicht

om het doel op te geven. Ze kiezen er dus niet zelf voor om het doel te laten varen waardoor

het loslaten van doelen bij mensen met een hersenletsel inderdaad negatief wordt ervaren. Uit

de literatuur blijkt dat wanneer mensen weinig controle ervaren om het doel te bereiken en

wanneer het doel bovendien belangrijk is voor hen, ze een hogere kans hebben op een

depressie (Rothermund, 2006).

Doelaanpassing als mediator in het verband tussen cognitieve flexibiliteit en de

levenstevredenheid. Aangezien er een significant verband bestaat tussen perseveratieve

responsen en reengagement en een positieve correlatie tussen reengagement en

levenstevredenheid, wordt de volgende mediatie vooropgesteld (Figuur 8):

Page 51: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

42

Figuur 8. Het mediatie-effect van doelaanpassing (reengagement) op het verband tussen

cognitieve flexibiliteit (perseveratie) en de levenstevredenheid.

Er is slechts aan twee van de drie voorwaarden voldaan om een mediatieanalyse uit te voeren,

aangezien het verband tussen cognitieve flexibiliteit en de mate van levenstevredenheid

ontbreekt. De hypothese dat het effect van cognitieve flexibiliteit op levenstevredenheid

wordt gemedieerd door doelaanpassing, gaat bijgevolg niet op.

De voorspellers van levenskwaliteit. De meeste significante effecten zijn gevonden op

de globale levenstevredenheid, dit is de eerste conceptualisatie van levenskwaliteit. De

tweede conceptualisatie, namelijk de subjectieve levenskwaliteit, komt hier bijgevolg niet aan

bod.

Zowel uit de correlaties als uit de regressies blijkt aanvaarding een prominente factor te zijn in

het voorspellen van de levenstevredenheid. Dit komt overeen met wat Craeymeersch (2011)

heeft vastgesteld. Vandaar is het ook belangrijk om verder te onderzoeken welke factoren de

aanvaarding beïnvloeden.

In dit onderzoek zijn er ook enkele ziektekenmerken die een significant effect op de

levenstevredenheid hebben, bijvoorbeeld ziekte-inzicht, motorische problemen en cognitieve

klachten. Het ervaren van motorische en cognitieve problemen draagt immers bij tot een

mindere mate van levenstevredenheid. Bovendien zorgt meer ziekte-inzicht en dus meer besef

van de realiteit voor minder levenstevredenheid. Dit lijkt een vreemde observatie, maar dit is

al meermaals in de literatuur ter sprake gekomen.

Anosognosie of een gebrek aan ziekte-inzicht wordt gezien als een neurofysiologische

onmogelijkheid tot een geïntegreerd inzicht in de eigen toestand. Er zijn echter ook

psychologische mechanismen betrokken in de vorm van hanteringsgedrag zoals ontkenning

(Van Bost et al., in prep.). Ook Martelli (2000) ziet een gebrekkig ziekte-inzicht als een

hantering om met de realiteit te kunnen omgaan. Martelli (2000) geeft een verklaring waarom

meer ziekte-inzicht leidt tot minder levenstevredenheid. Een gebrek aan ziekte-inzicht is

Perseveratie Levenstevredenheid

Reengagement

Page 52: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

43

misschien wel een gebrekkige hantering, maar een gebrekkige hantering is nog steeds beter

dan geen hantering. De hantering mag niet van de patiënt afgenomen worden, als er nog geen

andere hantering is opgebouwd. Een andere verklaring komt van Godfrey, Partridge, Knight en

Bishara (1993). Zij stellen dat een hoger niveau van ziekte-inzicht samengaat met een hoger

niveau van emotionele verwarring van de patiënt. Dit maakt duidelijk dat meer ziekte-inzicht

zal leiden tot een mindere mate van levenstevredenheid.

Persoonlijkheid als moderator in het verband tussen aanvaarding en

levenstevredenheid. Zowel levenstevredenheid als aanvaarding zijn constructen die

gerelateerd zijn aan persoonlijkheid. Levenstevredenheid blijkt immers significant samen te

hangen met neuroticisme en consciëntieusheid. De verbanden wijzen erop dat hogere scores

op neuroticisme samenhang vertonen met een lagere mate van levenstevredenheid, terwijl

hoge scores op consciëntieusheid juist verband houden met hogere scores op

levenstevredenheid. Dit effect heeft men ook teruggevonden in de meta-analyse van DeNeve

en Cooper (1998). In de onderzoeksliteratuur vond men ook steeds een effect van extraversie

(Diener et al., 1999; Schimmack et al., 2004). We vinden inderdaad een positieve correlatie

met extraversie, zoals verwacht, maar tegen de verwachting in is dit verband niet significant.

Nochtans gaat het over een medium effect volgens Cohen’s classificatie.

Aanvaarding is eveneens gerelateerd aan neuroticisme en extraversie. Hoewel deze correlaties

van medium grootte zijn, bereiken ze niet het gewenste significantieniveau. De richting van de

verbanden tonen echter aan dat extraverte personen meer een aanvaardende houding zullen

aannemen, terwijl neurotische personen juist minder snel zullen aanvaarden. De richting van

het verband lijkt op deze manier het meest logisch gezien de stabiliteit van de

persoonlijkheidstrekken. De verbanden tussen aanvaarding en neuroticisme en extraversie zijn

ook in het onderzoek van Evers et al. (2001) vastgesteld.

Gezien deze correlationele verbanden werd er verder onderzocht in welke mate het verband

tussen aanvaarding en levenstevredenheid gemodereerd werd door de

persoonlijkheidsfactoren neuroticisme en extraversie. In Figuur 9 wordt het voorbeeld

gegeven met neuroticisme.

Page 53: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

44

Figuur 9. Neuroticisme als moderator in het verklaren van het verband tussen aanvaarding

en levenstevredenheid.

In deze masterproef bestaat er geen interactie-effect van aanvaarding met persoonlijkheid in

het verklaren van de levenstevredenheid. Het is dus mogelijk dat neuroticisme en extraversie

geen modererende rol spelen in het verklaren van het verband tussen aanvaarding en

levenstevredenheid. Deze analyse voldeed echter niet aan de nodige assumpties aangezien er

problemen waren met de multicollineariteit. Bijgevolg kunnen we hier niet met zekerheid

uitspraken over doen.

Aanvaarding als mediator in het verband tussen doelaanpassing en

levenstevredenheid. In deze masterproef was het ook de bedoeling om de bevindingen van

Craeymeersch (2011) te repliceren (Figuur 10). Ook hier wordt er enkel verder gegaan met

levenstevredenheid als afhankelijke variabele aangezien uit correlationeel onderzoek bleek dat

doelaanpassing enkel gerelateerd is aan levenstevredenheid. Ook de mate van aanvaarding

kent enkel een significante correlatie met de levenstevredenheid. Het verband tussen

doelaanpassing en aanvaarding was echter niet significant.

Nochtans had Craeymeersch (2011) in haar onderzoek naar aanvaarding bij de

hersenpopulatie een samenhang tussen het loslaten van onbereikbare doelen en acceptatie

vastgesteld. Op basis van de beschrijvende resultaten constateren we echter dat onze

onderzoeksgroep lager scoort op zowel disengagement als aanvaarding in vergelijking met de

steekproef van Craeymeersch (2011). Mogelijk wordt de variabiliteit door deze lage scores

beperkt waardoor er minder snel correlaties tussen deze variabelen kunnen worden gevonden.

Bovendien moeten we rekening houden met de kleine steekproef die ervoor zorgt dat de

correlaties minder snel significant worden.

Levenstevredenheid Aanvaarding

Neuroticisme

Page 54: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

45

Figuur 10. Het effect van de doelaanpassing op de levenstevredenheid, gemedieerd door de

aanvaarding.

Bij het nagaan van de voorwaarden om tot een mediatieanalyse te komen, vonden we niet

genoeg evidentie voor de drie voorwaarden. De hypothese dat het verband tussen

doelaanpassing en levenstevredenheid mogelijk gemedieerd wordt door de mate van

aanvaarding gaat bijgevolg niet op.

Klinische Relevantie

Binnen de neuropsychologische revalidatie stelt men drie doelstellingen voorop die men het

belangrijkst acht voor de revalidatie van personen met een niet-aangeboren

hersenaandoening. De eerste doelstelling van revalidatieprogramma’s is dat NAH-patiënten

een optimaal niveau van welzijn bereiken. Als tweede doel wil men de impact van hun

problemen op het dagelijks leven reduceren. Tot slot benadrukt de laatste doelstelling het

belang om terug te keren naar de voor hen meest aangepaste omgeving (Wilson, Gracey,

Evans, & Bateman, 2009).

In deze masterproef wordt vooral onderzoek gedaan naar de eerste doelstelling van revalidatie

namelijk het optimaliseren van het subjectief welzijn. Er wordt nagegaan welke factoren een

invloed hebben op de levenskwaliteit van de persoon. Uit dit onderzoek blijkt dat vooral

aanvaarding een belangrijke factor is in het optimaliseren van de levenstevredenheid. Overige

onderzoeken bevestigen deze bevinding (Craeymeersch, 2011; Fraas & Calvert, 2009; Van Bost

et al., in prep.; Vanderstichele, 2008). De rol van aanvaarding onderschrijft het belang van de

derde generatie gedragstherapieën zoals de Acceptance and Commitment Therapy (ACT).

Levenstevredenheid is ook significant geassocieerd met goal reengagement. Het belang van

het nastreven van doelen komt binnen de revalidatie overeen met de goal-setting approach. In

deze benadering onderhandelen cliënten, familie en hulpverleners over de doelen die men wil

bereiken en hoe men dit zal aanpakken. Het nastreven van doelen heeft een positieve impact

Doelaanpassing Levenstevredenheid

Aanvaarding

Page 55: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

46

op het emotioneel welzijn, omdat dit de discrepantie tussen de current state en de goal state

verkleint (Carver & Scheier, 1981; in Wilson et al., 2009).

Ook Prigatano (1991, 1999; in Craeymeersch, 2011) pleit ervoor om psychotherapeutische

interventies te baseren op het uitbouwen en ontwikkelen van nieuwe betekenissen aan het

leven. Psychotherapie heeft immers de bedoeling om copingstrategieën aan te bieden

(Prigatano, 1999; in Craeymeersch, 2011). Tevens acht men het binnen de ACT belangrijk dat

mensen hun zelfgekozen waarden kunnen nastreven om zin te geven aan hun leven (Hayes et

al., 2003).

Deze goal-setting benadering vereist echter bepaalde cognitieve vaardigheden van de patiënt.

Het is immers mogelijk dat beperkte cognitieve functies het identificeren en het nastreven van

doelen bemoeilijkt. Deze masterproef toont dit aan door het effect van perseveratie op het

reengagement proces. Wanneer mensen zich richten op nieuwe doelen houdt dit verschillende

acties in. Eerst moet men nieuwe doelen identificeren. Ten tweede moet men zich eraan

toewijden. Tot slot moet men deze nieuwe doelen actief nastreven. Dit proces vergt een

zekere mate van cognitieve flexibiliteit.

Ook Vrancken (2001) bevestigt dat neuropsychologische vaardigheden een vereiste zijn om tot

een goede verwerking van de gevolgen van een NAH te komen. Dit is dan ook de reden

waarom veel patiënten met een hersenletsel door hun neuropsychologische stoornissen in een

onmogelijke positie verkeren. Om met de gevolgen van hun gestoorde vaardigheden op

cognitief, emotioneel en gedragsmatig gebied om te kunnen gaan, moeten zij immers

beschikken over intacte cognitieve vaardigheden. Het verwerkingsproces kan pas echt van

start gaan wanneer er sprake is van een stabiele situatie en wanneer de persoon over de

noodzakelijke vaardigheden of compensatiemogelijkheden van die vaardigheden beschikt op

cognitief en emotioneel gebied (Vrancken, 2001). Revalidatie zal bijgevolg, in de mate van het

mogelijke, gericht zijn op het herstel van cognitieve deficieten en waar nodig op het aanbieden

van compensatiestrategieën.

Kort samengevat stelt deze masterproef enkele aandachtspunten binnen de revalidatie van de

NAH-patiënt voorop. Als men levenstevredenheid als een revalidatiedoel ziet, moet men

bewust rekening houden met enkele psychologische variabelen en niet enkel inwerken op

bijvoorbeeld ziektekenmerken. Ten eerste wordt de levenstevredenheid bevorderd indien

voldoende aandacht wordt besteed aan de aanvaarding van de eigen beperkingen. Ten tweede

Page 56: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

47

is het van belang om, samen met de patiënt, bepaalde doelen en zelfgekozen waarden voorop

te stellen. Tot slot moet men tijdens het proces van revalidatie, waarbij wordt gewerkt aan

doelen, waarden en aanvaarding, ten volle rekening houden met de cognitieve beperkingen

van de patiënt.

Kritische Bemerkingen en Sterktes van het Onderzoek

De resultaten van dit onderzoek moeten, gezien enkele methodologische problemen tijdens de

uitvoering van de studie, met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. In dit onderzoek

zijn slechts 32 proefpersonen betrokken doordat de afname van de neuropsychologische test

en de verschillende vragenlijsten nogal tijdrovend was. Het gevolg van deze beperkte

steekproef uit zich in het gebrek aan statistisch significante effecten. Om de betrouwbaarheid

van de gegevens niet te ondermijnen, mogen er bijgevolg weinig variabelen worden

toegevoegd in de regressieanalyse.

Daarnaast hebben bepaalde vragenlijsten zoals bijvoorbeeld de disengagement schaal een lage

interne consistentie. Met andere woorden meet de schaal onvoldoende wat het zou moeten

meten. Deze lage interne consistentie kan ook aan de basis liggen van de uitblijvende

significante effecten. Bovendien zijn niet alle betrokken variabelen normaal verdeeld. Zelfs het

uitvoeren van transformaties leidde niet tot een normale verdeling van deze variabelen.

In vergelijking met de studie van Craeymeersch (2011) inzake de aanvaarding bij mensen met

een NAH bereiken we niet steeds dezelfde effecten en kunnen we niet alle resultaten

repliceren. Dit kan te wijten zijn aan de eerder beschreven factoren zoals de kleine steekproef,

de lage interne consistentie en dergelijke. Het is echter ook mogelijk dat dit het gevolg is van

bepaalde significante verschillen tussen onze steekproef en de onderzoeksgroep van

Craeymeersch (2011). Onze steekproef kenmerkt zich, in tegenstelling tot de onderzoeksgroep

van Craeymeersch (2011), immers door personen met ernstigere motorische problemen.

Bovendien is de mate van aanvaarding en het loslaten van doelen, in vergelijking met

Craeymeersch (2011), beduidend minder aanwezig in onze NAH-groep. Het is natuurlijk ook

mogelijk dat de resultaten van Craeymeersch (2011) niet te repliceren zijn. We kunnen uit ons

onderzoek enkel concluderen dat wij niet met zekerheid de onderzoeksresultaten van

Craeymeersch (2011) kunnen bevestigen.

Verder dienen wij op te merken dat ons onderzoek een cross-sectioneel onderzoek betreft. Dit

betekent dat alle metingen bij één proefpersoon op eenzelfde tijdstip zijn afgenomen. Hieruit

Page 57: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

48

volgt dat er geen causaliteit tussen de variabelen kan worden verondersteld. We kunnen enkel

samenhang tussen twee variabelen vaststellen.

De ziektekenmerken die in dit onderzoek zijn opgenomen, worden beoordeeld door een

expert. Afhankelijk van de setting en de persoon waarvan de expertise wordt verondersteld,

kan de beoordeling sterk verschillen. Het is immers mogelijk dat de experten een verschillend

referentiekader hanteren.

Een voordeel van dit onderzoek is dat in navolging van het advies van Bullinger (2002) de

levenskwaliteit zowel door een generic als een disease specific vragenlijst wordt gemeten. De

Satisfaction With Life Scale meet de globale levenstevredenheid, terwijl de European Brain

Injury Questionnaire eerder gaat over de ziektespecifieke gezondheidsgerelateerde

levenskwaliteit.

De vragenlijsten die in dit onderzoek zijn betrokken, worden onder begeleiding van de

onderzoeker afgenomen. Op die manier kunnen bepaalde cognitieve problemen van de

deelnemer worden gecompenseerd. De items op de vragenlijsten kunnen immers verkeerd

worden begrepen, met niet-valide responsen als gevolg. De onderzoeker stond de testpersoon

steeds bij indien hij/zij vragen had.

Bij het meten van de cognitieve flexibiliteit hebben we gebruik gemaakt van de Wisconsin Card

Sorting Test. Deze test is een veel gebruikte test om cognitieve flexibiliteit in kaart te brengen.

Er is echter geweten dat de prestaties op deze test worden beïnvloed door ziektekenmerken

zoals ernst van het letsel en demografische factoren zoals opleiding en leeftijd (Heaton et al.,

1993; Wiegner & Donders, 1999). In deze masterproef zijn deze kenmerken echter allemaal

opgenomen als controlevariabelen.

Suggesties voor Vervolgonderzoek

Om de gevonden resultaten van dit onderzoek te repliceren, is het van groot belang om over

een grotere steekproef te beschikken. Dit zou ervoor zorgen dat de uitgevoerde analyses tot

meer betrouwbare resultaten zou leiden. Bovendien kan het ook belangrijk zijn voor verder

onderzoek om te werken met een longitudinaal onderzoeksopzet. Bijgevolg kunnen de causale

relaties tussen bijvoorbeeld aanvaarding en levenstevredenheid worden nagegaan.

Om de subjectiviteit en individualiteit van de patiënt nog meer in de verf te zetten, kan het

interessant zijn om een kwalitatief onderzoek te voeren naar de belevenis van de

Page 58: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

49

levenskwaliteit door de persoon met een NAH. Gestandaardiseerde vragenlijsten leggen op

basis van theorieën min of meer vast wat belangrijk is voor de levenskwaliteit. De

proefpersonen moeten dan kiezen in welke mate de items voor hen van toepassing zijn. Bij

een kwalitatief onderzoek kan de testpersoon, bijvoorbeeld in een interview met open vragen,

worden gevraagd wat hij/zij als levenskwaliteit beschouwt en welke factoren hierin voor

hem/haar een belangrijke rol spelen. Vervolgens kan men onderzoeken of er op basis van de

verkregen informatie gemeenschappelijke factoren kunnen worden gedestilleerd die de

levenskwaliteit bij de NAH-populatie beïnvloeden.

Mensen met een hersenletsel hebben vaak problemen met ziekte-inzicht. Hierdoor kunnen

hun antwoorden op de vragenlijsten minder betrouwbaar zijn. Er wordt in deze masterproef

reeds gecontroleerd voor ziekte-inzicht door de expertschattingen, maar het kan ook de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid vergroten om een partner of goede kennis van de

proefpersoon de vragenlijsten over de persoon te laten invullen.

Vervolgonderzoek kan zich meer richten op het onderzoeken van de rol van persoonlijkheid.

Uit de literatuur blijkt dat de persoonlijkheid een invloed heeft op de copingstijl (David & Suls,

1999; McCrae & Costa, 1986). Daarnaast hangt de persoonlijkheid ook samen met aanvaarding

en levenstevredenheid. Uit onderzoek naar mensen met diabetes werd de mediërende rol van

de copingstijl reeds vastgesteld inzake de relatie tussen persoonlijkheid en levenstevredenheid

(Imayama, Plotnikoff, Courneya & Johnson, 2011). Het lijkt bijgevolg erg interessant om verder

onderzoek te voeren naar de mate van beïnvloeding van de persoonlijkheidskenmerken op de

accommodatieve coping en aanvaarding.

Page 59: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

50

Conclusie

Deze studie bevestigt het belang van aanvaarding in het bevorderen van de

levenstevredenheid bij mensen met een niet-aangeboren hersenletsel. De mate van

doelaanpassing heeft ook een positieve invloed op de levenstevredenheid. Er bestaat immers

een belangrijk verband tussen levenstevredenheid en de mate waarin mensen zich kunnen

binden aan nieuwe doelen. Dit proces van reengagement houdt in dat men de alternatieve

doelen kan identificeren, zich aan deze nieuwe doelen kan toewijden en deze vervolgens ook

actief kan nastreven.

Dit vergt echter een bepaalde cognitieve flexibiliteit. Perseveratieve denkprocessen kunnen

immers de mate van reengagement belemmeren. Mensen die door hun hersenletsel cognitief

inflexibel zijn en er meer perseveratieve denkpatronen en gedragingen op nahouden, zullen

moeilijkheden ervaren om nieuwe doelen te formuleren en na te streven. Bijgevolg kan dit een

negatieve invloed op de levenstevredenheid hebben.

Dit heeft enkele implicaties voor het revalidatieproces van de NAH-patiënt. Het is immers

belangrijk om bij het optimaliseren van de levenstevredenheid voldoende aandacht te geven

aan psychologische variabelen zoals de aanvaarding en het nastreven van doelen. Hierbij moet

er rekening worden gehouden met de cognitieve beperkingen van de patiënt.

Page 60: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

51

Referenties

Affleck, G., Tennen, H., Keefe, F.J., Lefebvre, J.C., Kashikar-Zuck, S., Wright, K., Starr, K., &

Caldwell, D.S. (1999). Everyday life with osteoarthritis or rheumatoid arthritis:

independent effects of disease and gender on daily pain, mood, and coping. Pain, 83,

601-609.

Albrecht, G.L., & Devlieger, P.J. (1999). The disability paradox: high quality of life against all

odds. Social Science and Medicine, 48, 977-988.

Baecke, N. (2003). Beroering na een beroerte. Coping en de kwaliteit van leven van

beroertepatiënten. Doctoraalscriptie Geneeskunde.

Banich, M.T. (2004). Cognitive Neuroscience and Neuropsychology, second edition. New York:

Houghton Mifflin Company.

Blais, M.C., & Boisvert, J.M. (2005). Psychological and marital adjustment in couples following a

traumatic brain injury (TBI): A critical review. Brain Injury, 19(14), 1223-1235.

Blais, M.C., & Boisvert, J.M. (2007). Psychological adjustment and marital satisfaction following

head injury. Which critical personal characteristics should both partners develop?

Brain Injury, 21(4), 357-372.

Boerner, K. (2004). Adaptation to disability among middle-aged and older adults. The role of

assimilative and accommodative coping. Journal of Gerontology: Psychological

Sciences, 59B, 35-42.

Brandtstädter, J., & Renner, G. (1990). Tenacious goal pursuit and flexible goal adjustment:

explication and age-related analysis of assimilative and accommodative strategies of

coping. Psychology and Aging, 5 (1), 58-67.

Brandtstädter J., Rothermund, K. (2002). The life-course dynamics of goal pursuit and goal

adjustment: A two-process framework. Developmental Review, 22, 117-150.

Brouwer, W., & Fasotti, L. (1997). Planning en Regulatie. In Deelman, B., Eling, P., De Haan, E.,

& Van Zomeren, E. (1997). Klinische neuropsychologie. Amsterdam: Boom.

Brown, G.K., & Nicassio, P.M. (1987). Development of a questionnaire for the assessment of

active and passive coping strategies in chronic pain patients. Pain, 31, 53-64.

Page 61: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

52

Bullinger, M. (2002). Quality of life in patients with traumatic brain injury: basic issues,

assessment and recommendations. Restorative Neurology and Neuroscience, 20, 111-

124.

Busch, R.M., Mcbride, A., Curtiss, G., & Vanderploeg, R.D. (2005). The Components of

Executive Functioning in Traumatic Brain Injury. Journal of Clinical and Experimental

Neuropsychology, 27, 1022-1032.

Claeys, M., Cordenier, G., De Vrieze, C., Lafosse, C., & Van Hove, H. (2002). NAH (niet-

aangeboren hersenletsel) in Vlaanderen vandaag. Zorgvernieuwing. Destelbergen:

Nevelland vzw.

Conrad, N., Doering, B.K., Rief, W., & Exner, C. (2010). Looking beyond the importance of life

goals. The personal goal model of subjective well-being in neuropsychological

rehabilitation. Clinical Rehabilitation, 24, 431-443.

Corrigan, J.D., Bogner, J.A., Mysiw, W.J., Clinchot, D., & Fugate, L. (2001). Life Satisfaction After

Traumatic Brain Injury. Journal of Head Trauma Rehabilitation, 16(6), 543-555.

Craeymeersch, H. (2011). Aanvaarding, doelen, optimisme en de subjectieve levenskwaliteit bij

mensen met een niet-aangeboren hersenletsel. Ongepubliceerde Masterproef: UGent,

Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, Vakgroep Experimenteel-

Klinische en Gezondheidspsychologie.

Crevits, L. (2010). Cursus Neurologie. Gent: Academia Press.

David, J.P., & Suls, J. (1999). Coping Efforts in Daily Life: Role of Big Five Traits and Problem

Appraisals. Journal of Personality, 67(2), 265-294.

DeNeve, K.M., & Cooper, H. (1998). The Happy Personality: A Meta-Analysis of 137 Personality

Traits and Subjective Well-Being. Psychological Bulletin, 124(2), 197-229.

Diener, E., Emmons, R.A., Larsen, R.J., & Griffin, S. (1985). The Satisfaction With Life Scale.

Journal of Personality Assessment, 49, 71-75.

Diener, E., Suh, E.M., Lucas, R.E., & Smith, H.L. (1999). Subjective Well-Being: Three Decades of

Progress. Psychological Bulletin, 125(2),276-302.

Page 62: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

53

Dijkers, M.P. (2004). Quality of life after traumatic brain injury: A review of research

approaches and findings. Arch. Physical Medicine Rehabilitation, 85, S21-S35.

Evers, A.M.W., Kraaimaat, F.W., Van Lankveld, W., Jongen, P.J.H., Jacobs, W.G., & Bijlsma,

J.W.J. (2001). Beyond unfavorable thinking: The Illness Cognition Questionnaire for

chronic diseases. Journal of Consulting Clinical Psychology, 69, 1026-1036.

Folkman, S. (1984). Personal control and stress and coping processes: a theoretical analysis.

Journal of Personality and Social Psychology, 46 (4), 839-852.

Fraas, M.R., & Calvert, M. (2009). The use of narratives to identify characteristics leading to a

productive life following acquired brain injury. American Journal of Speech- Language

Pathology, 18, 315-328.

Fuster, J.M. (1985). The prefrontal cortex, mediator of cross-temporal contingencies. Human

Neurobiology, 4, 169-179.

Godfrey, G.P.D, Partridge, F.M, Knight, R.G., & Bishara, S. (1993). Course of insight disorder and

emotional dysfunction following closed head injury: a controlled cross-sectional follow-

up study. Journal of Clinical Experimental Neuropsychology, 15, 503-515.

Greve, K.W., Love, J.M., Sherwin, E., Mathias, C.W., Ramzinski, P., & Levy, J. (2002). Wisconsin

Card Sorting Test in chronic severe traumatic brain injury: factor structure and

performance subgroeps. Brain Injury, 1, 29-40.

Hayes, S.C., Luoma, J.B., Bond, F.W., Masuda, A., & Lillis, J. (2006). Acceptance and

Commitment Therapy: Model, processes and outcomes. Behaviour Research and

Therapy, 44, 1-25.

Hayes, S.C., Masuda, A., & De Mey, H. (2003). Acceptance and commitment therapie: een

derde-generatie gedragstherapie. Gedragstherapie, 36(2), 69-96.

Hayes, S.C., Strosahl, K.D., & Wilson K.G. (1999). The ACT model of psychopathology and

human suffering. Acceptance and commitment therapy: an experiential approach

to behaviour change (pp.49-80). New York: The Guilford Press.

Page 63: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

54

Heaton, R.K., Chelune, G.J., Talley, J.L., Kay, G.G., & Curtis, G. (1993). Wisconsin Card Sorting

Test Manual: Revised and Expanded. Odessa, Florida: Psychological Assessment

Resources.

Hoekstra, H.A., Ormel, J., & de Fruyt, F. (2003). NEO-PI-R/ NEO-FFI: Handleiding Big Five

Persoonlijkheidsvragenlijst. Lisse: Swets & Zeitlinger.

Holmbeck, G.N. (1997). Toward Terminological, Conceptual, and Statistical Clarity in the Study

of Mediators and Moderators: Examples From the Child-Clinical and Pediatric

Psychology Literatures. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 65(4), 599-610.

Holmbeck, G.N. (2002). Post-hoc Probing of Significant Moderational and Mediational Effects

in Studies of Pediatric Populations. Journal of Pediatric Psychology, 27(1), 87-96.

Imayama, I., Plotnikoff, R.C., Courneya, K.S., & Johnson, J.A. (2011). Determinants of quality of

life in type 2 diabetes population: the inclusion of personality. Quality Of Life Research,

20, 551-558.

Lannoo, E., Brusselmans, W., Van Eynde, L., Van Lare, M., & Stevens, J. (2004). Epidemiology of

acquired brain injury (ABI) in adults: Prevalence of long-term disabilities and the

resulting needs for ongoing care in the region of Flanders, Belgium. Brain Injury, 18,

203-211.

Lannoo, E., De Deyne, C., Colardyn, F., De Soete, G., Jannes, C. (1997). Personality change

following head injury: assessment with the NEO Five-Factor Inventory. Journal of

Psychosomatic Research, 43(5), 505-511.

Lannoo, E., Larmuseau, D., Van Hoorde, W., Ackaert, K., Lona, M., Leys, M., De Barsy, T., &

Eyssen, M. (2007). Chronische zorgbehoeften bij personen met een niet-aangeboren

hersenletsel (NAH) tussen 18 en 65 jaar. Health Service Research (HSR). Brussel:

Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE).

Luria, A.R. (1982). Grondslagen van de neuropsychologie. Deventer: Van Loghum Slaterus.

Martelli, M.F. (2000). Isn’t Awareness always necessary for TBI Rehabilitation? HeadsUp: RSS

Newsletter, 3(2).

Page 64: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

55

McCracken, L.M., Spertus, I.L., Janeck, A.L., Sinclair, D., & Wetzel, F.T. (1999). Behavioral

dimensions of adjustment in persons with chronic pain: pain-related anxiety and

acceptance. Pain, 80, 283-289.

McCrae, R.R., & Costa, P.T. (1986). Personality, coping, and coping effectiveness in an adult

sample. Journal of Personality, 54(2), 385-405.

Ownsworth, T., Little, T., Turner, B., Hawkes, A., & Shum, D. (2008). Assessing emotional status

following acquired brain injury: The clinical potential of the depression, anxiety and

stress scales. Brain Injury, 22(11),858-869.

Ownsworth, T., & Oei, T.P.S. (1998). Depression after traumatic brain injury: Conceptualization

and treatment considerations. Brain Injury, 12, 735-751.

Palm, J. (2005). Omgaan met hersenletsel. Hulp bij een veranderd leven. Assen: Koninklijke

Van Gorcum.

Poppe, C., Crombez, G., Hanoulle, I., Vogelaers, D., & Petrovic, M. (2011). Mental quality of life

in chronic fatigue is associated with an accommodative coping style and neuroticism: a

path analysis. Quality of Life Research.

Rath, J.F., Simon, D., Langenbahn, D.M., Sherr, R.L., & Diller, L. (2000). Measurement of

Problem-Solving Deficits in Adults with Acquired Brain Damage. Journal of Head

Trauma Rehabilitation, 15 (1), 724-733.

Reid, G.J., Golbert, C.A., & McGrath, P.J. (1998). The pain coping questionnaire: a preliminary

validation. Pain, 76, 83-96.

Risdon, A., Eccleston, C., Crombez, G., & McCracken, L. (2003). How can we learn to live with

pain? A Q-methodological analysis of the diverse understandings of acceptance of

chronic pain. Social Science & Medicine, 56, 375-386.

Rothermund, K. (2006). Hanging on and letting go in the pursuit of health goals: psychological

mechanisms to cope with a regulatory dilemma. In De Ridder, D., & De Wit, J. (2006).

Self-regulation in Health Behavior. John Wiley & Sons.

Schimmack, U., Oishi, S., Furr, R.M., & Funder, D.C. (2004). Personality and life satisfaction: a

facet-level analysis. Personality and Social Psychology Bulletin, 30, 1062-1075.

Page 65: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

56

Schmitz, U., Saile, H., & Nilges, P. (1996). Coping with chronic pain: Flexible goal adjustment as

an interactive buffer against pain-related distress. Pain, 67, 41-51.

Schotsmans, P. (2002) Kwaliteit van leven bij mensen met NAH: een ethische verkenning. In

Claeys, M., Cordenier, G., De Vrieze, C., Lafosse, C., & Van Hove, H. (2002). NAH (niet-

aangeboren hersenletsel) in Vlaanderen vandaag. Zorgvernieuwing (pg. 41-52).

Destelbergen: Nevelland vzw.

Teasdale, T.W., Christensen, A., Willmes, K., Deloche, G., Braga, L., Stachowiak, F., Vendrell,

J.M., Castro-Calldas, A., Laaksonen, R.K., & Declercq, M. (1997). Subjective experience

in brain-injured patients and their close relatives: A European Brain Injury

Questionnaire Study. Brain Injury, 8, 543-563.

Teasdale, T.W., & Engberg, A.W. (2005). Subjective well-being and quality of life following

traumatic brain injury in adults: a long-term population-based follow-up. Brain Injury,

19(12), 1041-1048.

Thomsen, I.V. (1984). Late outcome of very severe blunt head trauma: a 10-15 year second

follow-up. Journal of Neurology, Neurosurgery, and Psychiatry, 47, 260-268.

Van Bost, G., Crombez, G., & Van Damme, S. (in prep.). Acceptance, subjective life-values-

match and subjective quality of life after an acquired brain injury.

Van Bost, G., Crombez, G., Teasdale, T., Cornelis, A., Lorent, G., Palm, J., & Van Weyenberg, J.

(2006). Europese Hersenletsel Vragenlijst. Niet gepubliceerde geautoriseerde vertaling.

Van Bost, G., Lorent, G., & Crombez, G. (2005). Aanvaarding na niet-aangeboren hersenletsel.

Gedragstherapie, 38, 245-262.

Van Damme, S., Crombez, G., & Eccleston, C. (2008). Coping with pain: a motivational

perspective. Pain, 139, 1-4.

Van Damme, S., Crombez, G., Van Houdenhove, B., Mariman, A., & Michielsen, W. (2006).

Well-being in patients with chronic fatigue syndrome: The role of acceptance. Journal

of Psychosomatic Research, 61, 595-599.

Page 66: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

57

Van Damme, S., Lauwerier, E., & Crombez (2009). Revalidatie bij patiënten met chronische

pijn: een kwestie van coping? In J. Nijs & P. van Wilgen (Eds.). Als pijn chronisch wordt:

Revalidatie van patiënten met chronische pijn. Antwerpen: Standaard Uitgeverij, pp.

17-30.

Vanderstichele, L. (2008). Levenskwaliteit bij mensen met NAH: De rol van aanvaarding naast

demografische en ziektekenmerken. Ongepubliceerde Masterproef: UGent, Faculteit

Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, Vakgroep Experimenteel- Klinische en

Gezondheidspsychologie.

Van De Weghe, J. (2008). De rol van waarden in het aanvaardingsproces en in de

levenskwaliteit bij mensen met een niet-aangeboren hersenletsel. Ongepubliceerde

Masterproef: UGent, Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen,

Vakgroep Experimenteel- Klinische en Gezondheidspsychologie.

Van Riet, V. (1998). Een beroerte… Handreiking aan patiënten met een hersenletsel, hun

omgeving, hun verzorgers. Leuven – Apeldoorn: Garant.

Van Velzen, J.M., Van Bennekom, C.A.M., Edelaar, M.J.A., Sluiter, J.K., & Frings-Dresen, M.H.W.

(2009). How many people return to work after acquired brain injury? A systematic

review. Brain Injury, 23(6), 473-488.

Viane, I., Crombez, G., Eccleston, C., Devulder J., & De Corte, W. (2004). Acceptance of the

unpleasant reality of chronic pain: effects upon attention to pain and engagement with

daily activities. Pain, 112, 282-288.

Viane, I., Crombez, G., Eccleston, C., Poppe, C., Devulder, J., Van Houdenhove, B., & De Corte,

W. (2003). Acceptance of pain is an independent predictor of mental well-being in

patients with chronic pain: empirical evidence and reappraisal. Pain, 106, 65-72.

Vingerhoets, G., & Lannoo, E. (1998). Handboek neuropsychologie: De biologische basis van

het gedrag. Leuven: Acco.

Vrancken, P.H. (2001). Omgaan met de gevolgen van niet-aangeboren hersenletsel.

Verwerkingsprocessen van de patiënt en de gezinsleden. In Wolters-Schweitzer,

M.H.J., & Beuger, C.L. (2001). Het brein belicht. Opstellen over niet-aangeboren

hersenletsel. Utrecht: Lemma.

Page 67: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

58

Webster, G., Daisley, A., & King, N. (1999). Relationship and family breakdown following

acquired brain injury: the role of the rehabilitation team. Brain Injury, 13 (8), 593-603.

Wiegner, S., & Donders, J. (1999). Performance on the Wisconsin Card Sorting Test After

Traumatic Brain Injury. Psychological Assessment, 6(2); 179-187.

Wilson, B.A., Gracey, F., Evans, J.J., & Bateman, A. (2009). Neuropsychological rehabilitation:

Theory, Models, Therapy and Outcome. New York: Cambridge University Press.

Wrosch, C., & Scheier, M.F. (2003). Personality and quality of life: the importance of optimism

and goal adjustment. Quality of Life Research, 12 (1), 59-72.

Wrosch, C., Scheier, M.F., Carver, C.S., & Schulz, R. (2003a). The importance of goal

disengagement in adaptive self-regulation: when giving up is beneficial. Self and

Identity, 2, 1-20.

Wrosch, C., Scheier, M.F., Miller, G.E., Schulz, R., & Carver, C.S. (2003b). Adaptive self-

regulation of unattainable goals: Goal disengagement, goal reengagement, and

subjective well-being. Personality and Social Psychology Bulletin, 29, 1494-1508.

Page 68: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

59

Bijlage 1: Vragenlijsten

Demografische en Ziektegerelateerde Kenmerken

Proefpersoon nummer:

Geholpen bij het invullen van de vragenlijsten door (functie):

Afnamedatum: / /

Persoonlijke gegevens:

Geboortedatum: / / Leeftijd:

Geslacht:

Moment oplopen letsel: Duur NAH:

Aantal jaren volledig onderwijs:

Woonsituatie:

Ziekte-inzicht (omcirkel)

1. Zeer weinig of geen aantoonbaar ziekte-inzicht 2. 3. 4. Inzicht, maar zonder correct beeld van alle details 5. 6. 7. Goed ziekte-inzicht

Objectieve toestand

1. Motoriek

1. Geen motorische problemen 2. 3. 4. Beperkte motorische problemen (krachtverlies, problemen met fijne motoriek) 5. 6. 7. Ernstige motorische problemen

Aard van het probleem:

Page 69: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

60

2. Communicatie

1. Geen communicatieve problemen 2. 3. 4. Beperkte communicatieve problemen (woordvinding) 5. 6. 7. Ernstige communicatieve problemen (afatisch syndroom)

Aard van het probleem:

Cognitieve functies:

1. Geen cognitieve problemen 2. 3. 4. Beperkte cognitieve problemen (aandacht, geheugen, executieve functies) 5. 6. 7. Ernstige cognitieve problemen

Aard van het probleem:

Volgens waarden leven:

Vraag na alle vragenlijsten afgewerkt te hebben:

“In welke mate heb je de indruk dat je nu kan leven volgens wat echt belangrijk en

waardevol is voor u?”

1. Helemaal niet 2. 3. 4. Enigszins, maar mist toch een aantal belangrijke mogelijkheden 5. 6. 7. Helemaal wel

Page 70: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

61

Europese Hersenletsel Vragenlijst (EBIQ)

Teasdale, T.W., Christensen, A., Willmes, K., Deloche, G., Braga, L., Stachowiak, F., Vendrell,

J.M., Castro-Calldas, A., Laaksonen, R.K., & Declercq, M. (1997)

Nederlandse vertaling door Van Bost G., Crombez, G., Teasdale, T., Cornelis, A., Lorent, G., Palm, J. &

Van Weyenberg, J. (2006)

Zelfevaluatie

Naam van de patiënt:…………………………………………………………………………

Naam van de verwante:………………………………………………………………………

Datum:………………….

Deze vragenlijst gaat over een aantal problemen of moeilijkheden die mensen soms ervaren in

hun leven. Wij zouden graag weten hoe veel u elk van deze hebt ondervonden gedurende de

laatste maand. Lees aandachtig elke vraag uit de lijst en antwoord door een cirkeltje aan te

kruisen in de kolom “helemaal niet” of “een beetje” of “veel”. Sta niet te lang stil bij een vraag.

Geef het eerste antwoord dat in je opkomt.

Hoe vaak ondervond u het volgende?

Helemaal

niet

Een

beetje

Veel

1. Hoofdpijn

O O O

2. Er niet in slagen dingen op tijd af te krijgen

O O O

3. Te snel reageren op wat anderen zeggen of doen

O O O

4. Moeilijkheden om dingen te onthouden

O O O

Page 71: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

62

5. Moeilijk aan gesprekken kunnen deelnemen

O O O

6. Anderen begrijpen je probleem niet

O O O

7. Alles kost moeite

O O O

8. Niet in staat zijn om activiteiten te plannen

O O O

9. Weinig hoop hebben naar je toekomst toe

O O O

10. Woede-uitbarstingen hebben

O O O

11. Verward zijn

O O O

12. Je eenzaam voelen, zelfs in het bijzijn van anderen

O O O

13. Stemmingswisselingen hebben, zonder reden

O O O

14. Kritisch staan tegenover anderen

O O O

15. Taken traag moeten uitvoeren om correct te zijn

O O O

16. Flauwvallen of duizelig zijn

O O O

17. Gevoelens verbergen voor andere mensen

O O O

18. Je droevig voelen

O O O

19. Bazig of dominant zijn

O O O

20. Herinnerd moeten worden aan de persoonlijke hygiëne

O O O

21. Moeilijkheden met het beheer van je geldzaken

O O O

Page 72: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

63

22. Problemen met concentratie

O O O

23. De gevoelens van anderen niet opmerken

O O O

24. Kwaadheid voelen tegenover andere mensen

O O O

25. Je gemakkelijk gekwetst voelen

O O O

26. Je niet in staat voelen om iets gedaan te krijgen

O O O

27. Je geërgerd of geprikkeld voelen

O O O

28. Problemen met huishoudelijk karweien

O O O

29. Gebrek aan interesse voor hobby’s thuis

O O O

30. Je geïsoleerd voelen

O O O

31. Je minder waard voelen dan anderen

O O O

32. Slaapproblemen

O O O

33. Je ongemakkelijk voelen in menigten

O O O

34. Als je kwaad bent, schreeuwen tegen andere mensen

O O O

35. Moeilijkheden om duidelijk te maken wat je wil zeggen

O O O

36. Onzeker zijn over wat te doen in gevaarlijke situaties

O O O

37. Koppig zijn

O O O

38. Gebrek aan interesse voor uw omgeving

O O O

Page 73: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

64

39. Alleen aan jezelf denken

O O O

40. Andere mensen wantrouwen

O O O

41. Gemakkelijk wenen

O O O

42. Moeite om de weg vinden in een nieuwe omgeving

O O O

43. Geneigd zijn te veel te eten

O O O

44. Vlug in een ruzie verzeild raken

O O O

45. Gebrek aan energie hebben of trager reageren

O O O

46. De dag van de week vergeten

O O O

47. Gevoelens van waardeloosheid hebben

O O O

48. Gebrek aan interesse voor hobby’s buitenshuis

O O O

49. Hulp nodig hebben bij persoonlijke hygiëne

O O O

50. Rusteloosheid

O O O

51. Je gespannen voelen

O O O

52. Ongepast handelen in gevaarlijke situaties

O O O

53. Het gevoel dat het leven niet de moeite waard is

O O O

54. Afspraken vergeten

O O O

55. Het initiatief aan andere laten in gesprekken

O O O

Page 74: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

65

56. Verlies van seksuele interesse of plezier

O O O

57. Gooien met voorwerpen als je kwaad bent

O O O

58. Liefst alleen zijn

O O O

59. Moeilijk beslissingen kunnen nemen

O O O

60. Het contact met je vrienden verliezen

O O O

61. Gebrek aan interesse voor de lopende zaken

O O O

62. Je tactloos gedragen

O O O

63. Problemen hebben in het algemeen

O O O

Als één van je naaste verwanten ook deze vragenlijst invult, wil dan a.u.b. de volgende vragen

over die persoon beantwoorden.

64. Denk je dat het leven van je verwante veranderd is na het oplopen van jouw letsel?

O O O

65. Denk je dat je verwante problemen heeft door jouw huidige situatie?

O O O

66. Denk je dat de stemming van je verwante veranderd is door jouw huidige situatie?

O O O

Nog andere opmerkingen:

…………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………

Page 75: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

66

Ziekte-Cognitie-Lijst (ZCL)

Evers, A.M.W., Kraaimaat, F.W., Van Lankveld, W., Jacobs, W.G., & Bijlsma, J.W.J.

(1998)

Instructie:

Op de volgende bladzijde vindt u een lijst met diverse uitspraken van mensen met een

langdurige ziekte. Wij willen u vragen aan te geven in welke mate u het met deze uitspraken

eens bent. U doet dit door één van de antwoordmogelijkheden achter de uitspraak te

omcirkelen.

Hieronder vindt u een voorbeeld van de manier waarop u de uitspraken kunt beantwoorden.

Voorbeeld:

Als u het in sterke mate eens bent met de onderstaande uitspraak, dan omcirkelt u het getal 3:

niet een in sterke helemaal

beetje mate

Ik heb met de ziekte leren leven. 1 2 3 4

Op deze manier werkt u de gehele lijst uitspraak voor uitspraak af. Denkt u niet te lang na en

geef uw eerste indruk; die is meestal de beste.

In welke mate bent u ermee eens? niet een in sterke helemaal

beetje mate

1. Door mijn ziekte mis ik de dingen die ik het liefst doe. 1 2 3 4 2. Ik kan de problemen, die de ziekte met zich mee brengt aan. 1 2 3 4 3. Ik heb met de ziekte leren leven. 1 2 3 4 4. Het omgaan met mijn ziekte heeft mij sterker gemaakt. 1 2 3 4 5. Mijn ziekte beheerst mijn leven. 1 2 3 4 6. Ik heb een heleboel geleerd door mijn ziekte. 1 2 3 4 7. Mijn ziekte geeft me soms het gevoel nutteloos te zijn. 1 2 3 4 8. Door mijn ziekte ben ik het leven meer gaan waarderen. 1 2 3 4

Page 76: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

67

9. Mijn ziekte houdt mij ervan af om te doen wat ik graag zou willen doen. 1 2 3 4 10. Ik heb de beperkingen van mijn ziekte leren aanvaarden. 1 2 3 4 11. Achteraf gezien, hebben er door mijn ziekte ook positieve veranderingen in mijn leven plaats gevonden. 1 2 3 4 12. Mijn ziekte beperkt me in alle dingen die belangrijk voor me zijn. 1 2 3 4 13. Ik kan mijn ziekte goed accepteren. 1 2 3 4 14. Ik denk dat ik de problemen van mijn ziekte aan kan, zelfs als de ziekte erger wordt. 1 2 3 4 15. Door mijn ziekte voel ik mij vaak hulpeloos. 1 2 3 4 16. Mijn ziekte heeft mij geholpen te realiseren wat belangrijk is in het leven. 1 2 3 4 17. Ik kan goed met mijn ziekte omgaan. 1 2 3 4 18. Mijn ziekte heeft mij geleerd meer van het moment te genieten. 1 2 3 4

Page 77: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

68

NEO-FFI

Big Five Persoonlijkheidsvragenlijst

Hoekstra, H.A., Ormel, J., de Fruyt, F. (2003)

INSTRUCTIE

Lees alle instructies zorgvuldig door voor u begint met antwoorden.

Deze vragenlijst bevat 60 uitspraken. Lees elke uitspraak zorgvuldig.

Kruis op het aparte antwoordformulier aan welke uitspraak uw mening het beste weergeeft.

Let er op dat u geen regels overslaat.

Kruis het vakje HO aan als u het helemaal oneens bent met de uitspraak, of als u de uitspraak

absoluut onwaar vindt.

Kruis het vakje O aan als u het oneens bent met de uitspraak, of als u de uitspraak grotendeels

onwaar vindt.

Kruis het vakje N aan als u neutraal bent, niet kunt beslissen, of als u de uitspraak ongeveer

even waar als onwaar vindt.

Kruis het vakje E aan als u het eens bent met de uitspraak, of als u de uitspraak grotendeels

waar vindt.

Kruis het vakje HE aan als u het helemaal eens bent met de uitspraak, of als u de uitspraak

absoluut waar vindt.

Voorbeeld

Als u het bijvoorbeeld helemaal oneens bent met de uitspraak “Ik zou wel een miljoen willen

winnen”, dan kruist u op het antwoordblad als volgt aan:

1 HO O N E HE

Kruis slechts één mogelijkheid aan bij elke uitspraak. Beantwoord alle uitspraken.

Wilt u een antwoord veranderen, maak dan uw eerste keuze ongeldig door deze helemaal

zwart te maken en kruis alsnog uw juiste keuze aan.

Vult u eerst de gevraagde persoonsgegevens op het antwoordformulier in.

Page 78: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

69

VRAGENFORMULIER

1. Ik ben geen tobber.

2. Ik houd ervan veel mensen om me heen te hebben.

3. Ik hou er niet van mijn tijd te verdoen met dagdromen.

4. Ik probeer hoffelijk te zijn tegen iedereen die ik ontmoet.

5. Ik houd mijn spullen netjes en schoon.

6. Ik voel me vaak de mindere van anderen.

7. Ik lach gemakkelijk.

8. Als ik eenmaal de goede manier om iets te doen gevonden heb, dan blijf ik daarbij.

9. Ik verzeil vaak in meningsverschillen met mijn familie en collega’s;

10. Ik kan mijzelf vrij goed oppeppen om dingen op tijd af te krijgen.

11. Wanneer ik onder grote spanning sta, heb ik soms het gevoel dat ik er aan onderdoor ga.

12. Ik zie mezelf niet echt als een vrolijk en opgewekt persoon.

13. Ik ben geïntrigeerd door de patronen die ik vind in de kunst en de natuur.

14. Sommige mensen vinden mij zelfzuchtig en egoïstisch.

15. Ik ben niet erg systematisch.

16. Ik voel me zelden eenzaam of triest.

17. Ik vind het echt leuk om met mensen te praten.

18. Ik vind dat leerlingen alleen maar in verwarring worden gebracht door ze te laten luisteren

naar sprekers met afwijkende ideeën.

19. Ik werk liever met anderen samen dan met ze te wedijveren.

20. Ik probeer alle aan mij opgedragen taken gewetensvol uit te voeren.

21. Ik voel me vaak gespannen en zenuwachtig.

22. Ik ben graag daar waar wat te beleven valt.

23. Poëzie doet me weinig tot niets.

24. Ik ben vaak cynisch en sceptisch over de bedoelingen van anderen.

25. Ik heb duidelijke doelen voor ogen en werk daar op een systematische manier naartoe.

26. Soms voel ik me volkomen waardeloos.

27. Ik geef er meestal de voorkeur aan om dingen alleen te doen.

28. Ik probeer vaak nieuwe en buitenlandse gerechten.

29. Ik denk dat de meeste mensen je zullen gebruiken als je ze de kans geeft.

30. Ik verknoei veel tijd voordat ik echt aan het werk ga.

31. Ik voel me zelden angstig of zorgelijk.

Page 79: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

70

32. Ik voel me vaak alsof ik barst van de energie.

33. Ik merk zelden de stemmingen of gevoelens op, die verschillende omgevingen oproepen.

34. De meeste mensen die ik ken mogen mij graag.

35. Ik werk hard om mijn doelen te bereiken.

36. Ik word vaak kwaad om de manier waarop mensen me behandelen.

37. Ik ben een vrolijk en levendig iemand.

38. Ik vind dat we beslissingen in morele zaken van onze religieuze leiders mogen verwachten.

39. Sommige mensen vinden mij koel en berekenend.

40. Als ik iets beloof, kan men erop rekenen dat ik die belofte nakom.

41. Wanneer dingen mis gaan raak ik maar al te vaak ontmoedigd en heb ik zin om het op te

geven.

42. Ik ben geen vrolijke optimist.

43. Wanneer ik een gedicht lees of naar een kunstwerk kijk, voel ik soms een koude rilling of

een golf van opwinding.

44. Ik ben zakelijk en onsentimenteel in mijn opvattingen.

45. Soms ben ik niet zo betrouwbaar als ik zou moeten zijn.

46. Ik ben zelden verdrietig of depressief.

47. Ik heb een jachtig leven.

48. Ik ben niet erg geïnteresseerd in het speculeren over het wezen van het universum of van

de mens.

49. Over het algemeen probeer ik attent en zorgzaam te zijn.

50. Ik ben een productief mens die een klus altijd voor elkaar krijgt.

51. Ik voel me vaak hulpeloos en wil dan graag dat iemand anders mijn problemen oplost.

52. Ik ben een heel actief persoon.

53. Ik heb een breed scala aan intellectuele interessen.

54. Als ik mensen niet mag, laat ik dat ook merken.

55. Het lijkt mij maar niet te lukken om de dingen goed op orde te hebben.

56. Soms schaam ik me zo dat ik wel door de grond wil zakken.

57. Ik ga liever mijn eigen gang dan dat ik leiding geef aan anderen.

58. Ik heb vaak plezier in het spelen met theorieën of abstracte ideeën.

59. Als het nodig is ben ik bereid om mensen te manipuleren om te krijgen wat ik wil.

60. Ik streef ernaar uit te blinken in alles wat ik doe.

Page 80: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

71

ANTWOORDFORMULIER

Naam Datum Leeftijd Geslacht Hoogst gevolgde opleiding

M V

1 HO O N E HE 2 HO O N E HE 3 HO O N E HE 4 HO O N E HE 5 HO O N E HE

6 HO O N E HE 7 HO O N E HE 8 HO O N E HE 9 HO O N E HE 10 HO O N E HE

11 HO O N E HE 12 HO O N E HE 13 HO O N E HE 14 HO O N E HE 15 HO O N E HE

16 HO O N E HE 17 HO O N E HE 18 HO O N E HE 19 HO O N E HE 20 HO O N E HE

21 HO O N E HE 22 HO O N E HE 23 HO O N E HE 24 HO O N E HE 25 HO O N E HE

26 HO O N E HE 27 HO O N E HE 28 HO O N E HE 29 HO O N E HE 30 HO O N E HE

31 HO O N E HE 32 HO O N E HE 33 HO O N E HE 34 HO O N E HE 35 HO O N E HE

36 HO O N E HE 37 HO O N E HE 38 HO O N E HE 39 HO O N E HE 40 HO O N E HE

41 HO O N E HE 42 HO O N E HE 43 HO O N E HE 44 HO O N E HE 45 HO O N E HE

46 HO O N E HE 47 HO O N E HE 48 HO O N E HE 49 HO O N E HE 50 HO O N E HE

51 HO O N E HE 52 HO O N E HE 53 HO O N E HE 54 HO O N E HE 55 HO O N E HE

56 HO O N E HE 57 HO O N E HE 58 HO O N E HE 59 HO O N E HE 60 HO O N E HE

Page 81: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

72

Goal Disengagement and Goal Reengagement Scale

Wrosch, C., Scheier, M.F., Miller, G.E., Schulz, R., & Carver, C.S. (2003) Nederlandse vertaling van Margot Verdoef (Leids Universitair Medisch Centrum), licht aangepast door Joke Fleer (Universitair Medisch Centrum Gröningen)

Tijdens het leven is het niet altijd mogelijk om te bereiken wat je wilt en soms worden mensen gedwongen te stoppen met het nastreven van doelen. wij willen

graag weten hoe u normaal reageert als dit bij u gebeurt. Kunt u hieronder per uitspraak aangeven in hoeverre u het ermee eens of oneens bent.

Als ik een belangrijk doel in mijn leven moet

opgeven…

Volledig oneens

Oneens

Noch eens, noch

oneens

Eens Volledig

eens

1. …is het gemakkelijk voor mij om mijn inspanningen voor dit doel te verminderen

2. …overtuig ik mezelf ervan dat ik andere zinvolle doelen heb die ik kan nastreven

3. …blijf ik nog lang toegewijd aan het doel; ik kan het niet loslaten

4. …begin ik met het nastreven van andere nieuwe doelen

5. …denk ik na over andere nieuwe doelen die ik kan nastreven

6. …vind ik het moeilijk om te stoppen met het nastreven van dit doel

7. …zoek ik andere belangrijke doelen

8. …vind ik het gemakkelijk om niet meer aan het doel te denken en het los te laten

9. …bedenk ik me dat ik andere zinvolle doelen heb om na te streven

10. …stop ik energie in het streven naar andere belangrijke doelen

Page 82: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

73

Satisfaction With Life Scale (SWLS)

Diener, E., Emmons, R.A., Larsen, R.J., & Griffin, S. (1985)

Hieronder vindt u 5 uitspraken waarmee je akkoord of niet akkoord kan gaan. Toon aan in welke mate je het eens bent met elke uitspraak door een

kruisje in de juiste kolom te zetten die het meest op u van toepassing is.

Probeer zo open en eerlijk mogelijk te antwoorden. Het is belangrijk dat u ALLE vragen beantwoordt.

Bijvoorbeeld:

“Ik hou van kaarten.”

6. In de meeste gevallen is mijn leven bijna ideaal.

7. Mijn levensomstandigheden zijn uitstekend.

8. Ik ben tevreden met het leven.

9. Tot nu toe heb ik de belangrijkste dingen in mijn leven bereikt.

10. Als ik mijn leven opnieuw kon beginnen, dan zou ik bijna

niets veranderen.

Bedankt voor uw medewerking.

Helemaal NIET

akkoord

NIET akkoord

Eerder NIET

akkoord Neutraal

Eerder akkoord

Akkoord Helemaal akkoord

Helemaal

NIET

akkoord

NIET

akkoord

Eerder

NIET

akkoord

Neutraal Eerder

akkoord Akkoord

Helemaal

akkoord

1.

2.

3.

4.

5.

Page 83: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

74

FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN

Vakgroep Experimenteel-Klinische

en Gezondheidspsychologie

Informatie & Schriftelijk Consent: Onderzoek naar levenskwaliteit

bij mensen met een niet-aangeboren hersenletsel

Geachte,

Graag willen wij een beroep op u doen voor een wetenschappelijke studie bij personen met een

niet-aangeboren hersenletsel. Concreet willen wij een aantal vragenlijsten met u overlopen. Zo

kunnen we een idee krijgen hoe mensen zelf over hun hersenletsel denken. Tevens zullen we

een neuropsychologische test afnemen. We willen nagaan welke factoren (bv. cognitieve

flexibiliteit) een invloed hebben op de levenskwaliteit en tevredenheid.

Deze vragenlijsten worden samen ingevuld met een onderzoeker, die kan helpen bij

moeilijkheden. Het overlopen van de vragenlijsten duurt ongeveer een uurtje.

We zullen ook uw geboortedatum, geslacht, aantal jaren onderwijs en de datum van het oplopen

van het letsel uit uw dossier opvragen. Bovendien zullen we aan uw begeleider vragen om de

ernst van uw klachten op motorisch, communicatief en cognitief vlak in te schatten op een 7-

puntenschaal.

Dank voor Uw medewerking!

Prof. Geert Crombez Lic. Gunther Van Bost Marieke Coorevits

Bijlage 2: Informed Consent

Page 84: De rol van Cognitieve Flexibiliteit op de Doelaanpassing ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/068/RUG01... · Begeleiding: Gunther Van Bost . I Ondergetekende, Marieke Coorevits,

75

Ik verklaar hierbij dat ik

1) de bovengenoemde uitleg over het onderzoek en over de aard van de vragen die tijdens

dit onderzoek zullen aangeboden worden heb gelezen en dat mij de mogelijkheid werd

geboden om bijkomende informatie te verkrijgen,

2) totaal uit vrije wil deelneem aan de studie over levenskwaliteit bij patiënten met een

niet-aangeboren hersenletsel,

3) de toestemming geef aan de proefleider om mijn resultaten op anonieme wijze te

bewaren, te verwerken en te rapporteren,

4) op de hoogte ben van de mogelijkheid om mijn deelname aan het onderzoek op ieder

moment stop te zetten,

5) weet dat niet deelnemen of mijn deelname aan het onderzoek stopzetten op geen enkele

manier invloed heeft op mijn behandeling/begeleiding

6) ervan op de hoogte ben dat ik op aanvraag een samenvatting van de

onderzoeksbevindingen kan krijgen

Indien nodig:

Naam:………………….…. Naam van de verwante:........................

Adres:…………………….. Adres:...................................................

……………………………. ..............................................................

Telefoon:…………………. Telefoon:.............................................

Handtekening…………….. Handtekening………………