Inspiratie & opinie voor kritische denkers2 Woord vooraf In ‘De historische Canon volgens Fokke en...
Transcript of Inspiratie & opinie voor kritische denkers2 Woord vooraf In ‘De historische Canon volgens Fokke en...
1
verder“Niets is praktischer dan
een goede theorie”
Steven Bartels
“Fraudeurs werd vrijwel geen
strobreed in de weg gelegd”
Tineke Hilverda
“Samenwerken vanaf het begin
is starten met een voorsprong”
Hans Pieters
“Blijf niet in je eigen
comfortzone hangen”
Jacques Sluysmans
Inspiratie & opinie voor kritische denkers
“De rechtspraak moet haar
zaken op orde hebben” Fred Hammerstein
2
Woord voorafIn ‘De historische Canon volgens Fokke en Sukke’ staat bij de uitvinding
van de boekdrukkunst een cartoon afgebeeld waarin de eend en de
kanarie als middeleeuwse kopiisten met een ganzenveer aan een boek
werken. “Die boekdrukkunst… da’s geen blijvertje” is hun stelling.
“Mensen willen toch altijd handgeschreven boeken blijven lezen”.
Waren ze maar met hun tijd mee gegaan…
Voor u ligt de eerste editie van het CPO magazine ‘Verder’. Hoe past
een papieren publicatie bij een onderwijsinstituut dat claimt innovatief
te zijn? Is zo’n magazine nog wel van deze tijd?
Wij denken van wel. Het CPO heeft onder het motto ‘Verder denken,
scherper zijn’ de ambitie om praktijkjuristen informatie, inspiratie en
opinie te bieden. Dat doen we al 35 jaar door de ontwikkeling en organi-
satie van cursussen en opleidingen. In dit lustrumjaar bieden wij u ook
dit magazine aan. U leest hierin interviews met en columns van juristen
die op één of andere manier bij het CPO zijn betrokken. Zij nodigen
ons met hun scherpe analyses en prikkelende stellingen uit tot kritisch
verder denken over actuele ontwikkelingen in het recht. Wilt u meedoen
in de discussie of meer columns lezen? Kijk dan op ons online discussie-
platform verderdenken.nl.
Zo vullen traditionele en nieuwe bronnen van juridische kennis en
gedachtewisseling elkaar naar onze overtuiging blijvend aan, net zoals
dat in ons onderwijs het geval is. Het CPO gelooft dat juristen het meest
leren van en met elkaar. Daarom streven wij ernaar cursisten een hoge
dosis bruikbare kennis per uur te geven. Nieuwe, digitale vormen van
onderwijs zijn daaraan ondersteunend en van meerwaarde, bijvoorbeeld
ter voorbereiding op de bijeenkomsten of ter actualisering achteraf.
Want dat het internet een blijvertje is, daar zouden zelfs de conservatieve
monniken Fokke en Sukke niet aan twijfelen.
De verschillende activiteiten rond ons lustrum hebben het thema
‘Voeding & recht’ meegekregen: een belangrijk juridisch onderwerp
voor nu en de komende jaren. Ook over dit thema denken wij graag
met u verder op verschillende fora: in dit magazine, tijdens een cursus
of symposium, en online.
Mijn CPO-collega’s en ik zien er naar uit u, persoonlijk of virtueel, in dit
lustrumjaar te mogen begroeten.
Marianne van den BoschDirecteur Opleidingen
Colofon‘Verder’ is een uitgave van het Centrum voor Postacademisch
Juridisch Onderwijs (CPO) en wordt verspreid onder cursisten,
docenten en relaties van het CPO.
Het CPO dankt de auteurs voor de bereidwillige medewerking bij
de totstandkoming van dit magazine.
Redactie en productie Katja Laumans-Bakers
Franca Brugman
Marianne van den Bosch
Fanny van Lier
Corjo Jansen
Antal Putman (eindredacteur)
Ontwerp en vormgeving Product Plus Reclamebureau
Fotografie Duncan de Fey
Druk Drukkerij Efficiënt
Dit magazine is zo zorgvuldig mogelijk samengesteld. Aan de
inhoud kunnen geen rechten worden ontleend. Opmerkingen en
suggesties zijn van harte welkom via [email protected]
3
Leer, en je zult twijfelen. Laat je gedachten erover gaan, en je zult tot inzicht komen.Japans gezegde
4
Gelukkig is er soms een crisis
Tetty Havinga
18
Inhoud
Lustrum met Roland Duong: Voeding & recht
Roland Duong
10
“De rechtspraak moet nu laten zien dat grote veranderingen
zowel technisch als logistiek mogelijk zijn”
Fred Hammerstein 6
“De werkelijkheid is
niet zwart-wit”
Alrik de Haas 14
“Samenwerken vanaf het begin is
starten met een voorsprong”
Hans Pieters 20
“Het strafrecht wordt te vaak gezien als oplossing
voor maatschappelijke problemen”
Piet Hein van Kempen 24
5
Vaardigheden maken de meester
Anne Geertsema
Omgevingswet en bedrijfsjurist: het kan best makkelijker
Jan van den Broek
4032
“Fraudeurs werd vrijwel geen strobreed
in de weg gelegd”
Tineke Hilverda 28
“Kan het ook
anders?”
Freek Schols 34
“Blijf niet in je eigen
comfortzone hangen”
Jacques Sluysmans 36
“Niets is praktischer
dan een goede theorie”
Steven Bartels 38
“We zijn terechtgekomen
in een meerlagige rechtsorde”
Jeroen van der Weide 44
“Deze tijd vraagt om snelle
en scherpe denkers”
Marc van der Burg 48
6
7
Tot ‘vervelens toe’ roept hij het: in de recht-spraak moet nog veel verbeterd worden, en daarbij valt in de eerste plaats te denken aan de versnelling van de procedures. Fred Ham-merstein vindt dat mensen niet te lang moe-ten behoeven te wachten op een uitspraak in hun zaak. “Maar kwaliteit kost wel tijd. Als een geschil gecompliceerd is, mag er niet een gemakkelijke oplossing volgen.” De hoog-leraar Geschilbeslechting over de rechtsstaat, moderne informatietechniek en de kwali-teit van de rechtspraak: “Het oplossen van juridische problemen wordt meer dan ooit een kwestie van goed samenwerken. Juristen moeten dat veelal nog leren.”
“Wat mij dwarszit, is dat
rechtspraak door politici als een
kostenpost wordt beschouwd”
Hammerstein ziet voldoende mogelijkheden
om de procedures in de rechtspraak te versnel-
len. “Aan de voorbereiding kan veel worden
verbeterd. Zorg dat er voldoende bewijsmate-
riaal voorhanden is, bijvoorbeeld in de vorm
van schriftelijke verklaringen van getuigen en
rapporten van deskundigen. Maak duidelijk
over welke feiten het gaat en zorg voor een
deugdelijk onderbouwde juridische grondslag.
Als het geschil goed aan de rechter wordt
gepresenteerd, kan deze sneller beslissen.
Hij moet alle gelegenheid hebben vragen aan
partijen te stellen. De rechter kan een voor-
lopige beslissing presenteren en vervolgens
aan partijen vragen of er fouten staan in zijn
beslissing. De rechter moet een mogelijkheid
aan partijen bieden om deelgeschillen snel en
mondeling op te lossen. Verwijzing naar medi-
ation waar dat effectief is, moet in een vroeg
stadium geschieden. De appelrechter is er om te
redresseren waar het toch verkeerd is gegaan.
De Hoge Raad is er voor de rechtseenheid en de
rechtsontwikkeling.”
Orde op zaken “Wat mij dwarszit, is dat rechtspraak door
politici als een kostenpost wordt beschouwd die
zoveel mogelijk voor rekening moet komen van
de burger die gebruik maakt van deze ‘dienst-
verlening’. Dat is een verkeerd beeld en een
verkeerde mentaliteit”, zegt Hammerstein.
“Politici gebruiken het recht vaak als instru-
ment om bestuurlijke doeleinden te bereiken
en vergeten dat het in stand houden van de
rechtsstaat net zo belangrijk is als de zorg voor
voortdurende beschikbaarheid van elektriciteit
in onze samenleving. De balans in de rechtsstaat
is van wezenlijke betekenis en kan alleen bereikt
worden door de rechtspraak haar belangrijke
functie te laten uitoefenen. De omvang van
het recht blijft toenemen en dat betekent dat
geschillenbeslechting optimaal moet zijn.
Ik meen dat de rechtspraak de verantwoordelijk-
heid heeft om haar zaken op orde te hebben.
Op de oude voet doorgaan kan echter niet.
Er moet vernieuwd worden door optimaal ge-
bruik te maken van moderne informatietechniek
en van sterk verbeterde mogelijkheden van
communicatie met de partijen die procederen.
Het is deels een kwestie van cultuurverandering
en deels van andere werkprocessen die ertoe
moeten leiden dat effectiever, minder kostbaar
en sneller kan worden geprocedeerd. Dat bete-
kent maatwerk waar het moet en vereenvoudi-
ging en standaardisering waar mogelijk. Ik zie
overigens de kwaliteit van de rechtspraak alleen
maar omhoog gaan als heel veel geïnvesteerd
wordt in kennis en kunde. En dat zeg ik niet
omdat ik een onderwijsfreak ben.”
SamenwerkenDe rechtspraak is al met deze zaken bezig.
Hammerstein: “Het grote rechtspraakproject
Kwaliteit en Innovatie, waarbij ik voor de wet-
gevingskant betrokken ben als regeringscom-
missaris, werkt hieraan. De rechtspraak moet
nu laten zien dat grote veranderingen zowel
technisch als logistiek mogelijk zijn en dat een
cultuuromslag kan plaatsvinden. In alle opzich-
ten zullen juristen in het algemeen de klassieke
manier van werken moeten verlaten om veel
meer gedifferentieerd en doelmatig te leren
werken. De omslag naar digitaal zal binnen en-
kele jaren moeten plaatsvinden. Daaruit zullen
andere manieren van werken naar voren komen,
die het opnieuw doordenken van ons klassieke
procesrecht vergen zonder dat we fundamentele
rechtsbeginselen uit het oog verliezen. Er zullen
ook nieuwe vragen uit voortkomen omdat de
technische mogelijkheden sterk veranderen.
De rechtspraak zal meer nog dan nu al het geval
is een deel van haar taak moeten overlaten aan
andere vormen van geschillenbeslechting, maar
in normatief opzicht wel de leiding moeten
houden. In zekere zin moet de rechtspraak
opnieuw worden uitgevonden. Het oplossen
van juridische problemen wordt meer dan ooit
een kwestie van goed samenwerken. Juristen
moeten dat veelal nog leren.” >>
“De rechtspraak moet nu laten
zien dat grote veranderingen
zowel technisch als logistiek
mogelijk zijn” Prof. mr. Fred Hammerstein
8
InitiatievenHammerstein ziet als voordelen van deze
ontwikkelingen dat er veel ruimte zal komen
voor zeer verschillende vormen van geschillen-
beslechting en van juridische dienstverlening.
“Naast hooggespecialiseerde advocatuur zullen
vele andere vormen van rechtsbijstand komen
die toegankelijke en goedkope dienstverlening
of informatie kunnen leveren. Ik denk dat er in
de juridische beroepen grote differentiatie
komt en dat er meer ruimte komt voor juristen
met een HBO-opleiding. Er liggen grote kansen
voor mensen die nieuwe initiatieven onder-
nemen. Die ontwikkeling zie je nu al in het
notariaat dat onder druk van de economische
crisis nieuwe wegen moet zoeken. Er komen ook
kansen voor echte specialisten en er is heel veel
onderwijs nodig. ”
“Wie vandaag ophoudt met
bijleren, staat bij wijze van
spreken morgen op een
hopeloze achterstand”
Gouden kans Enthousiast is Hammerstein over de invoering
van de wettelijke mogelijkheid tot het stellen
van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad.
“Ik ben ervan overtuigd dat deze mogelijkheid
een succes zal worden. Het zal de cassatierecht-
spraak veranderen en het biedt de Hoge Raad
een gouden kans zijn leidende rol te verstevigen
en uit te bouwen op een voor de rechtspraktijk
aantrekkelijke manier.”
Diepgang en lichtvoetigheidWelke ‘droom’ heeft Hammerstein verder voor
de rechtspraak? “Ik zou het mooi vinden als
Nederlandse rechters erin zouden slagen met
behoud van hun praktische manier van werken
iets meer in de richting te komen van het niveau
van de Engelse rechtspraak, waarbij ik natuurlijk
besef dat de Engelse hoogste rechters een elite
vormen die het recht daar zeer kostbaar en ex-
clusief maakt. Maar de eruditie van vele Engelse
rechters, niet alleen de beroemde Lord Denning,
is wel een droombeeld. En ik droom niet van
Engelse humor in het recht, maar ben er wel gek
op. In Nederland komt ‘rechtskunstenaar’
Peter van Schilfgaarde erg dicht in de buurt
van de ideale combinatie van diepgang en
lichtvoetigheid. Ik heb sowieso het voorrecht
gehad veel inspirerende mensen te mogen
ontmoeten. Het begon al tijdens mijn studie
met Herman Schoordijk en Jan van Dunné met
wie ik bevriend ben gebleven. In mijn eerste
baan aan de juridische faculteit in Nijmegen trof
ik Jan Leijten en Jan Vranken, twee uitzonder-
lijk creatieve juristen. Ik ben gepromoveerd bij
Van der Grinten die een goed oog had voor de
maatschappelijke bruikbaarheid van het recht.
Hij hield er niet van ingewikkeld te doen. Ik heb
het altijd een voorrecht gevonden dat ik hem
in twee functies – indirect – ben opgevolgd,
de commissie vennootschapsrecht en het
scheidsgerecht gezondheidszorg. En mijn
rolmodel in de rechtspraak was Erik Ras. Hij had
een zeer scherp juridisch-analytisch verstand dat
hij combineerde met een zuiver gevoel voor de
richting waarheen het met de rechtsontwikke-
ling moest gaan. Hij was net als Van der Grinten
altijd eenvoudig en bescheiden, maar ook een
evenwichtig, wijs en moedig man.”
Ander perspectiefZijn belangrijkste ‘eye openers’ kreeg
Hammerstein niet alleen mee van zijn leermees-
ters, maar ervoer hij ook in de praktijk:
“Als raadsheer in de civiele kamer van de Hoge
Raad heb ik pas écht ontdekt dat het recht
ingewikkeld is en dat je over vele juridische
problemen heel verschillend kunt denken omdat
er zoveel invalshoeken en aspecten aan zitten.
Wat dat betreft ben ik bij de Afdeling bestuurs-
rechtspraak aan een herhaling bezig. Ik ontdekte
daar dat er nog heel veel gebieden zijn waar ik
nauwelijks weet van had en waar ook de beslis-
singen ingewikkeld zijn. Je kunt over sommige
vragen vrij fundamenteel anders denken omdat
je ze vanuit een ander perspectief benadert.
Misschien heb ik toch te lang gedacht dat het
recht altijd wel een oplossing bood waarover
men het gemakkelijk eens kon worden.”
“De rechtspraak moet haar
zaken op orde te hebben”
OntdekkingsgebiedHammerstein heeft dan ook geleerd dat het
recht steeds boeiender blijkt te zijn naarmate
je probeert kennis en ervaring op te doen:
“Wie vandaag ophoudt met denken en bijle-
ren, staat bij wijze van spreken morgen op een
hopeloze achterstand. Wie echt belangstelling
voor het recht heeft, zal merken dat bijna alle
gebieden boeiend zijn en dat er een onafzien-
baar ontdekkingsgebied bestaat. Ik sla dan ook
bijna ieder juridisch tijdschrift nog steeds met
grote nieuwsgierigheid open: wat gaan we nu
weer beleven? Dat maakt het voor mij een altijd
weer leuk vak, al zijn er gelukkig ook nog vele
andere boeiende dingen in het leven. Zo wordt
het wel hoog tijd dat ik wat meer ruimte maak
voor mijn kleinkinderen, voor wie ik graag een
prettig gezelschap wil zijn in hun reis naar
volwassenheid. Van mij hoeven ze geen jurist te
worden, als ze maar gelukkig worden. Dat blijft
toch het belangrijkste in het leven.” •
Prof. mr. Fred Hammerstein heeft
van 1971 tot 1977 gewerkt aan de
Radboud Universiteit Nijmegen. In 1977
promoveerde hij bij prof. mr. W.C.L.
van der Grinten op het onderwerp
Zaaksvervanging. Hammerstein
is daarna werkzaam geweest bij
de rechtbank Arnhem, bij het
gerechtshof te Arnhem, waarvan hij
van 2004 tot 2006 president was, en
bij de Hoge Raad. Hij is nu raadsheer
in buitengewone dienst bij de Hoge
Raad, staatsraad in buitengewone
dienst en houder van de wisselleerstoel
van het CPO met als leeropdracht
Geschilbeslechting. Voor het CPO
verzorgt hij cursussen op het gebied van
het burgerlijk (proces)recht.
9
“Het oplossen van juridischeproblemen wordt meer danooit een kwestie van goedsamenwerken”
10
Roland Duong over ‘gold-plating’ in de ambachtelijke rechtsstaat
“Haagse politici geven hun
collega’s in Brussel de schuld
van strenge regels die zij
eigenlijk zelf hebben
vastgesteld”Dit artikel is een bewerking van de lezing die Roland Duong uitsprak tijdens het CPO Extra Seminar ‘Voeding & recht’.
11
Is het eten van chocolade strafbaar? Tien jaar geleden was dit nog een potsierlijke vraag, maar tegenwoordig zullen er veel Nederlanders zijn die voor deze vraag begrip kunnen opbrengen. Zij begrijpen dat de keten die leidt tot het product chocoladereep elementen bevat die wellicht het daglicht niet kunnen verdragen. Zeker de cacaoteelt kent vele misstanden die tot op de dag van vandaag voortduren, waarvan kindslavernij misschien wel de meest schrijnende is. Tien jaar geleden pakte ik voor het tv-programma ‘De Keuringsdienst van Waarde’ de telefoon en belde Droste op, de Nederlandse chocoladeproducent. Ik vroeg aan een medewerk-ster of ze enig idee had waar de cacao vandaan kwam. Ze had er nog nooit over nagedacht. Het project dat uiteindelijk zou leiden tot Tony Chocolonely was geboren.
Het beginteam van de Keuringsdienst – Maurice Dekkers en ik –
bedacht dat het een goede stunt zou zijn als Teun van de Keuken
zichzelf zou laten veroordelen voor het eten van chocolade. We kregen
hulp van advocaat Michiel Pestman, werkzaam bij Böhler advocaten, nu
Prakken d’Oliveira. Hij vond het een heldere zaak. Kindslavernij is
strafbaar. Als we aannemelijk konden maken dat een deel van de cacao in
onze repen zou zijn geproduceerd door kindslaven, zouden we Teun en
daarmee elke chocoladeconsument strafbaar kunnen stellen voor heling.
Uiteindelijk konden we natuurlijk niet bewijzen dat elke reep besmet
was. Wel wisten we door onze journalistieke naspeuringen bewijs te
vinden voor ronselpraktijken om kinderen zonder betaling op plantages
te laten werken in de grensstreek van Mali en Ivoorkust. Maar dat was
niet overtuigend genoeg: de klacht werd niet-ontvankelijk verklaard.
Chocolade-eters wereldwijd konden opgelucht ademhalen. Of toch niet?
Mijn inspiratie om de Chocoladezaak te starten heb ik van de ‘Neder-
landse Noach’ Guus Lieberwerth. Hij verzamelde alle zaden van gebrui-
kersgewassen van over de hele wereld. Wat Noach voor de dieren was, is
Guus voor de planten. Hij heeft honderden soorten tomaten, basilicum,
aardbeien, boontjes; alles wat je maar aan groente en fruit kunt beden-
ken heeft hij in ontelbare varianten. Hij deed dit omdat hij een brede
genetische basis wilde houden voor ons plantaardig voedsel. Misschien
krijgen we te maken met fatale aardappelziektes, resistenties die com-
plete rassen wegvagen. Dan is het goed om een onmetelijke zadenbank
te hebben waaruit we een ouderwetse, vergeten aardappel kunnen halen
die immuun is voor de moderne rampspoed. Guus is een bijzondere man.
Hij vertelde me dat hij het onrechtvaardig vond dat je in Nederland nog
geen boom kon omhakken zonder achtendertig vergunningen, maar dat
multinationals wel verantwoordelijk zijn voor duizenden hectares ont-
bossing per jaar. Ik vond dat een grappige zienswijze waar een kern van
waarheid in zit. Als je erover nadenkt, dan lijkt het er soms sterk op dat
wij als keurige rechtsstaat onze roversneigingen hebben uitbesteed aan
multinationals die gebruik kunnen maken van de zwaktes van naties en
volkeren ver weg. Dit klinkt wellicht een beetje zedenprekerig maar
ik vind het eerlijk gezegd een rationele observatie. Ik ben zelf in
Argentinië getuige geweest van de vernietiging van oervegetatie.
Dat was een heftige ervaring. Een inheemse stam werd uit het bos
verdreven en vervolgens werd dat bos op brute wijze vernietigd.
Opdat wij goedkope karbonades kunnen eten. Ik denk niet dat wij zoiets
op de Veluwe zouden toestaan.
Al deze ervaringen hebben zeker mijn consumptiepatroon veranderd.
Thuis eet ik al lang geen plofkip en kiloknaller meer. Dit vlees wordt dier-
onterend gefokt en zit propvol gensoja afkomstig van ontboste derde- en
tweedewereldgebieden. Voor mij de scharrelslager en vegaburger.
Mensen die zeggen dat dat te duur is, hebben ongelijk. Vlees is, mede
door de gensoja, veel te goedkoop. Groente in het seizoen, ook biolo-
gisch, hoeft niet heel duur te zijn. De hele ‘spin’ van de voedselindustrie
dat we met de groeiende wereldpopulatie over enkele jaren negen
wereldbollen nodig hebben om de wereld te voeden, is flauwekul. Wel
als de hele wereld op het ongezonde dieet gaat zitten dat wij nu hebben:
dagelijks veel te veel dierlijke eiwitten die met een gruwelijke footprint
worden geproduceerd. Maar als we iets meer plantaardig voedsel eten
afkomstig van slim geteelde gewassen, dan is er op deze aardbol areaal
genoeg om de groeiende wereldbevolking te voeden. Op dit moment
gaan er meer mensen dood aan de obesitas dan aan de honger. Dus er
zijn nu al meer dan genoeg calorieën voor de wereldbevolking. Praatjes
dat we gentech nodig hebben om de armoede en de honger te bestrij-
den, zijn niet meer dan dat: lobbypraatjes. Wat we echt nodig hebben,
zijn goed functionerende rechtsstaten die de uitwassen van het kapita-
lisme adequaat kunnen bestrijden.
“Het lijkt er soms sterk op dat wij als keurige
rechtsstaat onze roversneigingen hebben uitbesteed
aan multinationals die gebruik kunnen maken van de
zwaktes van naties en volkeren ver weg”
Maar voordat de landen van de derde en tweede wereld zich emanci-
peren tot gedroomde rechtsstaten zoals de landen van de Europese
Unie, kunnen we hier in Nederland nog een emancipatiestap maken die
ook de wereld een beetje beter zal maken. De oplossing voor globale
onrechtvaardigheid zit voor een deel in lokale en regionale productie van
goederen en voedsel. Hoeveel beter zou het niet zijn om een Hollands
varken te eten, vetgemest met ons organische keukenafval, geslacht en
gesneden door ambachtelijke slachters en slagers. We zouden het vlees
geleidelijk aan opeten. Als het spek op is, eten we de karbonade, dan de
krabbetjes en uiteindelijk de worst. Niet elke dag vlees, we doen er een
deel van het seizoen mee. Het is goed voor het milieu, het is kwalita-
tief goed vlees, het zorgt voor lokale werkgelegenheid, het zorgt voor
waardigheid in werk. In plaats van werken aan de lopende band kan de
laaggeschoolde werknemer zich nu scholen tot een ambachtsman met
unieke kennis. Dat schept weer hoop voor duizenden jongeren die niks
hebben met het droge kantoorwerk dat op dit moment de enige manier
is om geld en status te vergaren. Het is natuurlijk utopisch om van
Nederland een zelfvoorzienend hippieparadijs te maken. Maar we
zouden deze vormen van duurzamere economie wel kunnen stimuleren.
De realiteit: we houden deze duurzamere economie tegen. Via onze
rechtsstaat.
Onze ouderwetse, ambachtelijke voedselproducent wordt in Nederland
het werken onmogelijk gemaakt. De maker van rauwmelkse kazen of
de slager die zijn eigen dieren slacht: al deze kleinschalige voedsel-
producenten worden bedolven onder bergen regels en gaan failliet aan
de verplichte, dure inspecties.
Voordat ze een nieuwe, moderne winkel had, mocht de Amsterdamse
beroemdheid Diny Schouten haar zelfgemaakte overheerlijke terrines en
patés alleen stiekem verkopen. Want als de Voedsel- en Warenautoriteit
haar oude, authentieke slagerszaak zou controleren dan moest de >>
12
tent meteen dicht. Ze had geen koelinstallatie van tienduizenden euro’s
en er zaten barsten in de vloertegeltjes. Onvergeeflijk voor onze voedsel-
autoriteit. Deze strenge regels komen uit Brussel, zo wordt ons
uitgelegd. Harmonisatie van de voedselwetten. Maar klopt dat wel?
Een reis naar Zuid-Europa geeft een compleet ander beeld. Op Sardinië
wordt een traditionele madenkaas gemaakt: de Casu Marzu. Het is een
kaas met levende maden erin en wie hem eet is een echte man.
Casu Marzu betekent rotte kaas en deze Sardijnse specialiteit is niet be-
paald het schoolvoorbeeld van voedselveiligheid, maar betekent dit ook
dat de kaasmakers door Italiaanse voedselautoriteiten worden vervolgd?
Integendeel; de makers van de Casu Marzu hadden nog nooit een agent
of voedselcontroleur gezien. De Casu Marzu was door Brussel op
Sardinië illegaal verklaard, maar voor de Sardijnen was dat geen beletsel
deze kaas te produceren. Kleine kaasboeren die wel legale kaas produ-
ceren, maken uit traditie enkele madenkazen erbij. Het is niet voor de
handel. Nou, dan is die strenge controle ook niet nodig.
Hoe de vork precies in de steel zit, wordt duidelijk op het platteland van
Portugal. Daar woont en werkt de reizende slachter Pedro. Door de week
werkt hij in het regionale slachthuis en in het weekend slacht hij bij de
mensen thuis. Veel Portugezen hebben ergens in een hokje in de tuin
een varken zitten voor als er een keer iets te vieren valt. Als het zover is,
dan bellen ze Pedro om het beestje de keel door te snijden. Dit zou in
Nederland warenwettelijk niet door de beugel kunnen. In Nederland
zouden hier zogenaamd vanwege Brussel hoge boetes op staan, dus
waarom mag het in Portugal dan wel?
De crux zit ,m in het verschil tussen de richtlijn uit Brussel en de regel
die Den Haag ervan maakt. Elk land mag zelf bepalen hoe de richtlijn
wordt geïmplementeerd en hoe streng de wet is die op de Europese
richtlijn wordt gebaseerd. Het is ook toegestaan om uitzonderingen te
maken, bijvoorbeeld voor traditionele producten of bereidingswijzen
zoals in Portugal.
Nederland heeft ervoor gekozen om de Europese richtlijnen te vertalen
in strenge Nederlandse voedselregels. Nederland tolereert geen uitzon-
deringen omdat onze handelsnatie groot inzet op de bio-industrie als
exportindustrie. Daarom moet alles aan dezelfde uniforme eisen voldoen
en moet de hele Nederlandse voedselindustrie schandaalvrij zijn. Van de
kleine zelfslachtende slager wordt Nederland niet rijk en het risico op
een voedselschandaal, hoe klein ook, moet coûte que coûte worden uit-
gesloten. Daarom wordt de kleine kaasproducent die al deze verplichte
dure controles zelf moet betalen hetzelfde behandeld als de grote kaas-
fabriek voor wie de controlekosten relatief laag zijn. Zo wordt het bijna
onmogelijk voor de ambachtsvrouw of -man een fatsoenlijke boterham
te verdienen. Niet door Brussel, maar door onze eigen strenge regels.
Dit principe dat onze autoriteiten zeggen dat strenge regels uit
Brussel komen terwijl we ze zelf in Den Haag zo streng hebben gemaakt,
noemen we ‘gold-plating’: Haagse politici geven hun collega’s in Brussel
de schuld van strenge regels die zij eigenlijk zelf hebben vastgesteld.
Op die manier hoeven ze geen verantwoording af te leggen voor hun
impopulaire wetgeving en kunnen zij ook nog eens goede sier maken
door Brussel er weer een keer flink van langs te geven. Het wordt tijd in
Nederland om de gold-plating in de ban te doen en in onze voedselwet-
geving iets meer de Italiaanse slag toe te laten. De Italiaanse keuken is er
nooit slechter van geworden. •
Roland Duong produceert televisieprogramma’s en publiceert.
Duong is vooral bekend als verslaggever en ‘co-founding
father’ van het programma ‘De Keuringsdienst van Waarde’,
waarin met name de productie van voedsel kritisch tegen
het licht wordt gehouden. Sinds 2009 maakt hij het enige
televisieprogramma over Europese politiek, ‘De Slag om
Brussel’, inmiddels omgedoopt tot ‘De slag om Europa’.
In 2012 maakte hij het programma over bestuurlijke mis-
standen: ‘De Slag om Nederland’. In 2010 verscheen zijn boek,
‘Het supermarktparadijs’. Uitgangspunt is dat door de grote
keuzevrijheid consumenten juist meer moeite hebben een
goede afweging te maken. Zijn nieuwste boek is net verschenen:
‘Waar bemoeien ze zich mee? Vijf jaar tussen Brussel en het
Binnenhof’. Over hoe Den Haag niet de waarheid vertelt over
wat er in Brussel precies gebeurt.
13
Leraren openen de deur voor je, maarbinnengaan moet je zelf.Chinees gezegde
14
15
Accepteer wat is, laat los wat is geweest, ver-trouw op wat kan zijn. Dat is een van de werk-motto’s die Alrik de Haas in contacten met cliënten hanteert en – impliciet – meegeeft, en die volgens hem helpen om de primair juridische doelen van de strafrechtadvocaat te bereiken. Want een slecht hoofdstuk in het leven van de gedetineerde betekent nog niet het einde van het levensboek: “Wees geen gevangene van je verleden, maar met de strafrechtadvocaat de architect van je toekomst.” Dat besef om te vertrouwen op de mogelijkheden in de toekomst geldt niet alleen voor de gedetineerde maar ook voor de advocaat: “Juist als je denkt dat alles tegenzit en de buitenwereld je het gevoel geeft met 3-0 achter te staan, denk dan opnieuw na over de strategie in je zaak: dan blijf je scherp.” Alrik de Haas over effectief strafrecht met behoud van de rechtsstaat.
In de afgelopen jaren passeerde een stroom aan
mediagenieke wetsvoorstellen over funda-
mentele zaken de revue, zoals geen afzonder-
lijke taakstraffen meer bij ernstige zeden- en
geweldsmisdrijven of na een ‘recent’ eerder
opgelegde taakstraf, beperken van de verlof-
mogelijkheden voor tbs’ers, minimumstraffen,
strafbaarstelling van illegaliteit, verdachten van
bepaalde geweldsmisdrijven eerder en langer in
voorlopige hechtenis nemen in afwachting van
berechting via snelrecht, en zware gewelds- en
zedenmisdrijven niet meer laten verjaren. En
binnenkort volgt er een wetsvoorstel waarmee
wordt beoogd om zonder rechterlijke controle
op basis van enkel politiegegevens bij verdach-
ten van bepaalde misdrijven een Verklaring
Omtrent Gedrag te weigeren. “Het straf(proces)-
recht is nu eenmaal een vakgebied dat volop in
de belangstelling staat”, zegt Alrik de Haas. “Dit
laat politici niet onberoerd. Op zich is hier niets
mis mee. Maar mijn bezwaar is dat in debat en
wetgeving afgelopen jaren teveel en eenzijdig
de nadruk wordt gelegd op een scherper, hoger
en strenger strafrecht. Daarbij staat de verdach-
te in toenemende mate lijnrecht tegenover het
slachtoffer en eventuele nabestaanden. Voor de
verdachte die als hoofdpersoon procespartij is in
een strafproces moet sprake zijn van zoveel mo-
gelijk strafrecht, hogere straffen, zero tolerance.
Een adequate toegang tot de raadsman is daarbij
nog lang niet altijd geregeld. Zeker als het gaat
over zogenaamde “ZSM zaken”. Deze tendens is
onze rechtsstaat onwaardig. Voor het slachtof-
fer die als procesdeelnemer in een strafzaak
niet tegenover een opsporende en berechtende
overheid staat, is er het afgelopen decennium
een haast grenzeloze toename van rechten.”
Verkapte procespartijVolgens het kabinet zou het slachtoffer van een
misdrijf binnenkort bij het huidige spreekrecht
een adviesrecht moeten krijgen om ter zitting
zich desgewenst ook uit te laten over onder
meer het bewijs en de op te leggen straf.
“Maar de verdachte, het slachtoffer en de
nabestaande zijn mensen in een strafzaak die
onderling in juridisch opzicht niet uitwisselbaar
zijn. In een strafzaak verdient het strafbare feit
volop aandacht, met het menselijk verhaal dat
voor alle betrokkenen hierachter schuilgaat.
Het slachtoffer en de nabestaande hebben voor
het aan de orde stellen van persoonlijke ervarin-
gen en gevolgen al het spreekrecht, dat onder
druk van de samenleving verder zou kunnen
worden uitgebreid. Zolang het slachtoffer en
de nabestaande maar niet van procesdeelnemer
een verkapte procespartij worden.”
“Deze tendens is onze
rechtsstaat onwaardig”
De dupe Juridische kwesties als bewijs en strafoplegging
dienen voorbehouden te blijven aan proces-
partijen, waarbij als uitgangspunt het Openbaar
Ministerie eist en de rechter uiteindelijk het
laatste woord heeft over de strafoplegging,
stelt De Haas. “Weinig burgers beseffen dat het
slachtoffer of de nabestaande bij invoering van
een aanvullend adviesrecht uiteindelijk – in elk
geval gevoelsmatig – opnieuw de dupe kan zijn.
Zijn positie is dan binnenkort verder afgezwakt
in plaats van sterker geworden. Wanneer het
slachtoffer toch medezeggenschap krijgt over
de strafoplegging, betekent dat voor de langere
termijn een risico terug te keren tot de vrede-
loosheid van de vroege middeleeuwen.”
Oog voor milde waardenWat moet er dan wèl gebeuren? “Een effectief
strafrecht met behoud van de rechtsstaat kan
niet zonder oog voor milde waarden, óók jegens
de verdachte of dader. Herstel en verzoening
werken bij uitstek recidiveverlagend en bevorde-
ren onder meer de kans op een succesvolle reso-
cialisatie van ex-gedetineerde burgers. Bewust
of onbewust is de nadruk de laatste jaren eenzij-
dig gericht op regulering met als centraal thema
wraak en vergelding, waardoor de samenleving
alleen maar verhardt. Een agressief strafbeleid.
De onzekere burger heeft uiteindelijk daarvoor
nu ook weer niet gestemd. De werkelijkheid is
niet zwart-wit. Een echte verandering bereiken
we niet door een eenzijdige verdere toename
aan wetgeving. Instituties als het Openbaar
Ministerie, de rechtspraak, de balie en de poli-
tiek moeten deels buiten de media om periodiek
met elkaar – zonder het eigenbelang voorop – in
gesprek. Goede ideeën als een aangeklede vorm
van elektronische detentie ‘aan de voorkant’ en
mediation in strafzaken krijgen zo ook echt een
kans.”
In de kleiDaarnaast moet meer dan nu de rest van de
samenleving actief en volledig worden
geïnformeerd en voorgelicht over het werk van
magistraten, advocaten en politici op het terrein
van misdaad en straf. “Zo blijft een democrati-
sche rechtsstaat geestelijk gezond en kan
worden geluisterd naar wat ‘het volk’ echt wil,
nadat in grijstinten is nagedacht over straf-
rechtelijke issues. Het zou goed zijn als >>
“De werkelijkheid is niet zwart-wit” Mr. Alrik de Haas
16
professionals en burgers minimaal eenzelfde
grondbesef hebben dat elke burger een
potentiële verdachte is en daarom een humane
bejegening verdient. Zo wordt voorkomen dat
wetsvoorstellen tot stand komen die de samen-
leving uiteindelijk verderaf brengen, en worden
rechterlijke uitspraken beter begrepen.
Het maatschappelijk gezag van voormelde
instituties zal aantrekken. Magistraten, advo-
caten en politici staan wanneer zij de dialoog
aangaan gewoon ‘in de klei’ en dus dichter bij
de burger. Voor strafadvocaten betekent dit
concreet ‘struisvogeleieren leggen’ door inzicht
te geven in het eigen vak, op bijvoorbeeld de
lokale businessclub, de dorpsvereniging en
scholen. Laat de gewone burger maar uit eigen
ervaring weten dat mensen in de omgeving van
het slachtoffer vaak radicaler reageren dan het
slachtoffer zelf.”
MenselijkDe Haas ziet voor strafadvocaten de morele
verantwoordelijkheid om ook in het belang van
het slachtoffer te denken als cliënt en slachtof-
fer daar baat bij hebben, wanneer het dus gaat
om een ‘win-win-situatie’ voor alle betrokkenen.
“Herstelrecht biedt ruimte aan de behoeften van
de direct betrokkenen in het strafproces. Ik zou
willen dat de strafrechtadvocatuur meer dan nu
een brug slaat naar herstelrecht door de cliënt
te informeren en deze, wanneer hij wil, hiervoor
aan te melden. In zaken waar het gaat om lichte
delicten en vroegtijdig een geslaagde mediation
aan de orde komt, kan de gang naar de rechter
worden voorkomen. Het strafrecht is dan als
het ware compleet. De uitkomst is dan bovenal
voor ieder menselijk. Dit scheelt de rechterlijke
macht capaciteit. Dit moet politici in deze tijd
aanspreken.” •
Mr. Alrik de Haas is strafrechtadvocaat
bij OMVR Advocaten + Notarissen te
Harderwijk. Verder is hij mede-oprichter
en lid van de kerngroep Stichting MENS
en Strafrecht, lid van de NVSA en lid van
de curriculumcommissie en docent bij
de Beroepsopleiding Advocaten (major/
minor Strafrecht).
“Echte verandering bereiken we
niet door een eenzijdige verdere
toename aan wetgeving”
17
The whole purpose of education is to turn mirrors into windows.Sydney J. Harris
18co
lum
n
19
Gelukkig is er soms een crisis
colu
mn Paardenvlees dat is verkocht als rundvlees. Biologisch vlees en eieren die niet biologisch
geproduceerd blijken te zijn. Voedselfraude is actueel. Een Interpol-Europol actie in 33 landen leidde tot de inbeslagname van grote hoeveelheden olijfolie, azijn, vis, koekjes, kruiden en granen waarmee was geknoeid. Interpol noemt namaakvoedsel een toenemend probleem en constateert dat criminele netwerken hiermee miljoenen euro’s verdienen.
Voedselfraude kan zeer lucratief zijn. Een duur product vervangen door een goedkoper product is
winstgevend zolang het onopgemerkt blijft. Een consument merkt immers niet dat de lasagne
paardenvlees bevat. En wie kan zien of een ei biologisch is of afkomstig uit een legbatterij?
Andere credence quality producten (fair trade, halal, dierenwelzijn) onderscheiden zich voor de con-
sument eveneens alleen van regulier geproduceerd voedsel door het etiket en de prijs. Een incident
zet iedereen op scherp. Het laat zien waar de zwakke plekken zitten in onze voedselketen en in onze
controlesystemen. Doorgaans blijkt het niet de wet- en regelgeving die tekort schiet. Vaker gaat het
om het bewust of onbewust niet naleven van bepaalde regels, hiaten in het toezicht of onoplettend-
heid en routinematig handelen bij betrokken bedrijven en organisaties.
Sinds de paardenvleesincidenten voeren bedrijven in de voedselketen veel meer controles uit dan
voorheen om te checken op onterechte aanwezigheid van paardenvlees in producten. De incidenten
hebben geleid tot een stroom van kritiek op de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, de organi-
satie die moet toezien op naleving van de regels. De NVWA geeft sinds enige jaren prioriteit aan de
grootste risico’s voor de volksgezondheid. Bij reguliere inspectiebezoeken aan bedrijven wordt geen
systematische aandacht besteed aan mogelijke fraude of onjuiste informatie over het product.
De NVWA is bij de aan het licht gekomen fraudegevallen overigens bijzonder streng opgetreden.
De paardenvleesincidenten bij Selten in Oss en bij Van Hattem in Dodewaard leidden tot zeer
omvangrijke terugroepacties van vlees omdat de herkomst van het vlees onvoldoende duidelijk was
en niet kon worden uitgesloten dat er paardenvlees bij zat. De NVWA schorste bovendien de erken-
ning van Van Hattem; het bedrijf werd stilgelegd. Beide bedrijven kwamen ernstig in problemen en
gingen (deels) failliet. De bedrijven hebben tevergeefs geprobeerd via de voorzieningenrechter de
ingrijpende maatregelen van de NVWA te verhinderen. De incidenten leiden niet alleen tot veel kri-
tiek op het functioneren van de NVWA. Ze hebben ook sterk bijgedragen aan de idee dat het aantal
controleurs bij de NVWA te gering is om alle taken adequaat te kunnen uitvoeren. De jarenlange
trend van inkrimping is nu tot staan gebracht. In december 2013 heeft staatssecretaris Dijksma
besloten dat de NVWA extra personeel krijgt. De kosten hiervan moeten worden opgebracht door het
bedrijfsleven. Dit heeft geleid tot protesten van boeren, kleine slachterijen en de Rotterdamse haven.
De paardenvleesincidenten en de fraude met biologisch voedsel hebben voor zover bekend niet geleid
tot gezondheidsproblemen. Anders was dat bij met salmonella besmette zalm. Duizenden consumenten
kregen diarree, buikkrampen en koorts; bij enkele oudere patiënten heeft dit bijgedragen aan hun over-
lijden. Dit incident is niet het gevolg van het ontbreken van veiligheidssystemen, onvoldoende toezicht
of frauduleus handelen. Salmonella in gerookte zalm werd eenvoudigweg door niemand als een risico
gezien. Vandaar dat voorzorgsmaatregelen ontbraken. Dergelijke incidenten zijn niet uit te sluiten.
De aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid naar aanleiding van de salmonella-zalm
richten zich dan ook op verbetering van de incidentbestrijding en crisiscommunicatie.
Voedselincidenten veroorzaken naast ellende ook kansen. Kansen om bestaande systemen en
routines te verbeteren. Kansen voor de toezichthouder om zich te profileren en het maatschappelijk
belang van goed toezicht te onderstrepen. Gelukkig is er soms een crisis! •
Dr.
ir. T
etty
Hav
inga
Dr. ir. Tetty Havinga is universitair hoofddocent bij de vaksectie Rechtssociologie en
Migratierecht van de Radboud Universiteit Nijmegen. Zij verricht rechtssociologisch onderzoek
op diverse terreinen, waaronder de relaties tussen bedrijfsleven en recht en de regulering van
voedselveiligheid. Ze is co-auteur van ‘Veilig voedsel: Toezicht toevertrouwen?’.
20
Criminaliteit en criminaliteitsbestrijding in Nederland krijgen, mede door de invloed van de ‘open’ grenzen binnen de Europese Unie en de positie van Nederland als handelsnatie, in toenemende mate een grensoverschrijdend karakter. Daardoor spelen bij grotere straf-rechtelijke onderzoeken steeds vaker interna-tionale aspecten een rol. Het gaat daarbij niet alleen over ‘fysieke’ samenwerking, maar ook over de toepassing van internationale dan wel internationaal beïnvloede regelgeving, organisatie van de opsporing in verschil-lende landen, de wijze waarop internationaal informatie wordt uitgewisseld en de wijze waarop rechters en advocaten die informatie kunnen toetsen in een Nederlands strafpro-ces. Al deze elementen maken ‘internationaal strafrecht’ voor Hans Pieters een bijzonder en uitdagend vakgebied, waarin samenwerking centraal moet staan: “Het gebrek aan moge-lijkheden om over de landsgrenzen informatie met elkaar te delen en daarmee internatio-naal opererende criminelen aan te kunnen pakken heeft mij altijd verbaasd.”
Internationale samenwerking is voor deelne-
mers aan het strafproces een must geworden,
constateert Pieters. “Wat mij daarbij opvalt is dat
veel van die deelnemers daar nog niet aan ge-
wend zijn. Zij vinden de internationale aspecten
van een strafzaak vaak lastig en zeker ingewik-
keld. Welke problemen daarbij een rol spelen?
Allereerst een gebrek aan kennis wat betreft re-
gelgeving, autoriteiten en gewoontes. Daarnaast
ook een gebrek aan respect voor de ‘eigenheid’
van andere landen: de Nederlandse deelnemers
aan het strafproces vinden over het algemeen
Nederland het ‘beste jongetje van de klas’ als
het gaat om de wijze waarop het opsporingson-
derzoek en het strafproces met alle waarborgen
en rechten plaatsvinden. Nederlandse autoritei-
ten laten dit in het buitenland ook vaak blijken
met ‘het opgeheven vingertje van de dominee’,
hetgeen daar tot irritaties leidt. Dat betekent
niet dat wij niet kritisch mogen zijn, maar het
één op één overdragen van onze in eeuwen
ontwikkelde waarden en normen wordt in vele
gevallen – en zeker niet alleen in wat betreft de
mensenrechten risicovolle landen –
niet gewaardeerd. Leren van anderen is geen
schande, zou ik zeggen. Een ander probleem
is dat bij de politie en ook bij het Openbaar
Ministerie vaak geldt: eigen zaken eerst. Daar-
door worden, met een beroep op capaciteits-
problemen, veel verzoeken van het buitenland
afgehouden. Of deze belanden simpelweg onder
in een kast en worden vergeten. Daar word je in
het buitenland ook niet populair mee.”
“Internationale samenwerking is
voor deelnemers aan het
strafproces een must geworden”
Internationale trekjesToch denkt Pieters dat het onontkoombaar is
dat ons strafproces steeds meer internationale
trekjes gaat krijgen. Zo wordt een deel van de
Nederlandse regelgeving al sterk beïnvloed door
EU-richtlijnen, die een steeds dwingender
karakter krijgen. “Ook spelen begrippen als
‘beschikbaarheidsbeginsel’, ‘wederzijdse
21
“Samenwerken vanaf het begin is starten met een voorsprong”
Mr. Hans Pieters
erkenning’ en ‘wederkerigheid’ zeker binnen de
EU een steeds grotere rol. Dat uit zich onder
meer in de verplichting van de Nederlandse po-
litie om informatie waarover zij beschikt die van
belang kan zijn voor een buitenlandse opspo-
ringsdienst met die dienst te delen. Verder zie ik
steeds minder ruimte voor de Nederlandse rech-
ter om beslissingen van buitenlandse justitiële
autoriteiten die in Nederland moeten worden
uitgevoerd, te toetsen. Dat levert een geheel
nieuwe dimensie op wat betreft het aanvechten
van die beslissingen: voor een betrokkene en de
advocaat die hem of haar bijstaat betekent dat
procederen in het buitenland bij een buitenland-
se rechter en onder buitenlands recht. Advoca-
ten zullen zich dus veel meer dan in het verleden
moeten scholen in buitenlandse rechtssystemen
en de daarbij behorende regels. Ook zullen zij
intensiever moeten gaan samenwerken met
buitenlandse confrères. In dat opzicht merk ik
dat advocaten inmiddels een grote achterstand
hebben opgelopen ten opzichte van de politie,
het Openbaar Ministerie en de rechters.
Die organisaties lopen voor als het gaat om
kennis en ervaring, maar ook met betrekking tot
het vormen van netwerken en internationale
organisaties.”
“Advocaten zullen zich dus
veel meer moeten scholen in
buitenlandse rechtssystemen”
Synthetische drugs“Omdat je niet meer zonder een gedegen
internationale samenwerking kunt, juich ik de
genoemde ontwikkelingen toe”, zegt Pieters.
“Ik heb het altijd vreemd gevonden dat er op
een mondiaal gezien relatief klein gebied als
de EU zoveel verschillende wettelijke systemen
bestonden en dat per land de opsporing en de
verantwoordelijkheid daarvoor zo verschillend
georganiseerd waren. Ook het gebrek aan mo-
gelijkheden om over de landsgrenzen informatie
met elkaar te delen en daarmee internationaal
opererende criminelen aan te kunnen pakken
heeft mij altijd verbaasd. Die verbazing is sterk
toegenomen in de periode dat ik gewerkt heb bij
de Unit Synthetische Drugs: USD, nu onderdeel
van de Nationale Politie. De aanpak van syn-
thetische drugs is bij uitstek een ‘tak van sport’
die alleen succesvol kan zijn als tot ver over
de Nederlandse grenzen wordt samengewerkt
tussen allerlei soorten opsporingsdiensten en
justitiële autoriteiten. Alle problemen werden
in volle omvang zichtbaar en van die problemen
profiteerden de grote criminelen, die de interna-
tionale productie van en handel in XTC en speed
beheersten, volop. Als het gaat om dit soort
handel, maar ook om mensenhandel, interna-
tionale fraude en internationaal opererende
roversbendes is wat mij betreft verdergaande
eenwording binnen de EU en in relatie tot
andere belangrijke partners, zoals de VS en
Australië, een must. Ik realiseer mij volop dat dit
de verdediging van de belangen van verdachten
vaak moeilijker maakt en dat de rechten van
verdachten in lang niet alle landen op dezelfde
wijze gewaarborgd zijn. Toch denk ik dat juist
door intensievere samenwerking >>
22
in de praktijk de landen die ‘achter lopen’ bij
onze waarden en normen een inhaalslag zullen
maken. Het is niet voor niets dat het toenma-
lige motto van de USD – ‘Samenwerken vanaf
het begin is starten met een voorsprong’ – nog
steeds mijn ‘Leitmotiv’ is voor mijn internatio-
nale activiteiten.
Praktische tipsOver de do’s en dont’s met betrekking tot
internationale samenwerking heeft Pieters
uitvoerig geschreven in het boek ‘Informatie en
opsporing’. Daarin beschrijft hij niet alleen het
juridische kader van die samenwerking maar
geeft hij daarover aan alle deelnemers aan het
strafproces ook praktische tips. Los van deze
tips heeft hij nog enkele aanbevelingen voor
degenen die betrokken raken bij internationale
strafrechtelijke samenwerking of de resulta-
ten daarvan moeten beoordelen: “Wees ‘open
minded’, gooi eventuele vooroordelen aan de
kant, zorg voor een goed netwerk en blijf vooral
kennis vergaren.” •
Mr. Hans Pieters is werkzaam als
senior advocaat-generaal in Arnhem en
Leeuwarden, en verantwoordelijk voor
de aanpak van mensenhandelzaken
in hoger beroep en de uitvoering van
de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Daarvoor was hij onder meer advocaat
en officier van justitie. Hij heeft
zich gespecialiseerd in fraudezaken,
criminele inlichtingen, bestrijding
van georganiseerde criminaliteit en
bestrijding van synthetische drugs.
Daarnaast heeft Pieters een aantal
landelijke functies vervuld, zoals het
oprichten van en leiding geven aan
de Unit Synthetische Drugs en de
Bovenregionale recherche. Tevens was
hij Lector Strafrecht, strafprocesrecht
en internationale samenwerking bij
SSR. Daarnaast was hij adviseur met
betrekking tot enkele grote landelijke en
internationale projecten van het
College van procureurs-generaal.
Pieters verzorgt regelmatig
bijeenkomsten voor praktijkjuristen.
“Wees ‘open minded’, gooi
eventuele vooroordelen aan de
kant, zorg voor een goed netwerk
en blijf vooral kennis vergaren”
23
Niemand dacht dat het zou kunnen lukken, totdat er iemand langskwam die dat niet wist.
24
Prof. mr. Piet Hein van Kempen
25
“Het strafrecht wordt te vaakgezien als oplossing voormaatschappelijke problemen”Het strafrecht is volop in ontwikkeling. Een belangrijke katalysator daarvoor is dat het strafrecht te vaak als oplossing voor uiteenlopende maatschappelijke problemen wordt gezien, zegt Piet Hein van Kempen. “Dit ziet men terug in het uitbreiden van het aantal of de reikwijdte van strafbaarstellin-gen, de vervolging voor feiten waarop beter anders zou kunnen worden gereageerd en de roep om zwaardere straffen. Deze overschat-ting van het strafrecht schept verwachtingen in de maatschappij en bij slachtoffers die niet kunnen worden waargemaakt. Zij is niet in het voordeel van de maatschappij omdat ze te vaak in de weg staat van adequate oplossin-gen en onnodig ten koste gaat van onder meer privacyrechten van burgers en de rechten van verdachten.”
Daarmee is niet gezegd dat het strafrecht geen
betekenis heeft voor het waarborgen van de vei-
ligheid van burgers en evenmin dat dit nooit ten
koste zou mogen gaan van individuele rechten.
Van Kempen: “Soms is evenzeer een probleem
dat sprake is van het vasthouden aan verworven-
heden op het terrein van de rechtsbescherming
terwijl men zich kan afvragen of dit feitelijk
en principieel nu werkelijk zo belangrijk is als
wordt verondersteld. Problemen en mogelijke
oplossingen voor die problemen zouden vaker
minder politiek en juist meer waarachtig moeten
worden beoordeeld. Dit kan leiden tot een effec-
tiever en efficiënter strafrechtelijk systeem dat
rechtsbescherming blijft bieden daar waar dat
kan of nodig is. Ik vind het overigens ook de taak
van de strafrechtswetenschap om vraagstukken
juridisch, waarachtig en zo neutraal mogelijk
te analyseren en beoordelen. Daarbij is het van
belang om waar nodig kritisch te zijn over de
voorliggende problemen en oplossingen, zowel
indien deze de criminaliteitsbestrijdingkant van
het strafrecht betreffen als wanneer het om
rechtsbescherming gaat.”
DogmatischerVan Kempen vindt het belangrijk dat we nu en in
de toekomst een goed functionerend systeem
hebben dat echt past in een rechtsstaat. Vanuit
die gedachte is hij enthousiast over diverse
nieuwe ontwikkelingen op zijn vakgebied.
“Mooi en aantrekkelijk vind ik dat de Hoge
Raad sinds enkele jaren een duidelijk strengere
en ook wat dogmatischere benadering is gaan
hanteren wat betreft het materieel strafrecht.
Dit is van wezenlijk belang voor de toepassing
van het materiële strafrecht in strafzaken door
rechtbanken en hoven. Verder is het voor de
kwaliteit van de strafrechtspleging goed dat de
positie van de verdediging in het vooronderzoek
is versterkt. Voor het hoofdonderzoek spreekt
mij aan dat het gebruik van getuigenbewijs aan
nadere voorwaarden is verbonden, of althans dat
van de rechter nadrukkelijker wordt verwacht
dat zulk bewijs zorgvuldig wordt gebruikt en dat
goed wordt gemotiveerd waarom getuigenbe-
wijs bruikbaar is. Ook sta ik positief tegenover
de ontwikkeling waarin de cassatieprocedure
zich meer nadrukkelijk op zaken richt waarin
echt een kwestie van belang speelt. Overigens
betekent dit ook dat de gerechtshoven goed
in staat moeten worden gesteld hun werk op
zorgvuldige wijze te doen.”
Hoog niveau Voor een goed functionerend systeem is het ook
van groot belang dat rechters het bewijs waarop
zij eventueel een veroordeling baseren ook
daadwerkelijk zelf hebben kunnen beoordelen.
“Daarvan is in Nederland, bijvoorbeeld als het gaat
om getuigen- of deskundigenbewijs, lang niet altijd
sprake”, stelt de hoogleraar Straf- en strafproces-
recht. “Het gaat hier dus in feite om het belang van
het onmiddellijkheidsbeginsel. Daarnaast kwam ik
er na mijn studie al vrij snel achter hoe urgent het
voor de kwaliteit van de strafrechtspleging is dat
naast de rechter en het Openbaar Ministerie ook
de advocatuur van hoog niveau is.”
SlagenMet enthousiasme en passie werken, en zichzelf
en anderen voortdurend blijven uitdagen.
Dat staat voor Van Kempen voorop. Daarbij laat
hij zich graag inspireren door anderen.
“De filosoof Isaiah Berlin heeft door de wijze
waarop hij de betekenis en het belang van
vrijheid heeft uitgewerkt zeker invloed op mijn
denken. In verschillende opzichten hebben
ook de hoogleraren strafrecht waar ik na mijn
studententijd mee en voor heb gewerkt mij op
uiteenlopende wijze geïnspireerd, uitgedaagd en
laten zien hoe je als jurist wel of juist niet zou
moeten functioneren. Om scherp te blijven als
jurist moet je elke zaak serieus nemen, zorgen
dat je echt goed op de hoogte blijft van het recht
en steeds blijven zoeken naar nieuwe benade-
ringen om dat wat eerst niet helemaal lukte nu
toch te laten slagen.” •
“Problemen zouden vaker minder
politiek en juist meer waarachtig
moeten worden beoordeeld”
Prof. mr. Piet Hein van Kempen is
hoogleraar Straf- en strafprocesrecht
aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
Hij is deskundig in het Nederlandse
straf- en strafprocesrecht, de Europese
en internationale mensenrechten en
strafrechtelijke ontwikkelingen in het
recht van de EU. Naast het algemene
straf- en strafprocesrecht houdt
hij zich in het bijzonder bezig met
doorwerking in nationale rechtsstelsels
van internationaal en Europees recht
en de betekenis van mensenrechtelijke
vraagstukken voor de strafrechtspleging.
Voor het CPO verzorgt hij diverse
cursussen op deze gebieden.
26
Wie zijn eigen weg gaat, kan door niemand worden ingehaald.
27
28
29
Al sinds haar promotie in 1992 houdt Tineke Hilverda zich bezig met de bestrijding van faillissementsfraude. “Van meet af aan ben ik door dit thema gegrepen en het heeft mij niet meer losgelaten. Ook niet in de frustrerende jaren dat hierover na ernstige incidenten decennialang veel werd gesproken maar weinig werd gedaan. Die gedrevenheid zit in het gegeven dat het bij faillissementsfraude vaak gaat om het nietsontziend binnenhalen van vermogen ten koste van medeburgers en – via de Belastingdienst – ons allemaal. Net als vergelijkbare delicten als diefstal of oplichting, veroorzaakt faillissementsfraude veel meer dan louter financiële schade, die overigens op zichzelf vaak al diep ingrijpt in het leven van de slachtoffers. De kern van mijn motivatie schuilt in het feit dat de frau-duleuze wijze waarop die schade is veroor-zaakt, het basisvertrouwen ondermijnt dat we in elkaar willen en moeten kunnen stellen, en een inbreuk maakt op hoe wij met elkaar willen samenleven.”
Ze staat hierin niet alleen. “Dat heb ik gemerkt
tijdens de vele cursussen en voordrachten die ik
heb gegeven. In dat kader heb ik veel curatoren,
rechters-commissarissen in faillissementen en
medewerkers van de Belastingdienst/FIOD en
justitie ontmoet die gefrustreerd waren over
het niet adequaat kunnen aanpakken van
faillissementsfraudeurs en die desondanks niet
opgaven. Mooie ontmoetingen met mensen
die met hart en ziel bij hun werk betrokken
waren en zich niet erbij wilden neerleggen dat
fraudeurs vrijwel geen strobreed in de weg werd
– en helaas nog te vaak wordt – gelegd.”
MenensGelukkig vond het Ministerie van Veiligheid en
Justitie het in april 2011 tijd voor het instellen
van een leerstoel Faillissementsfraude. Hilverda:
“Bij mijn aantreden bestond in het werkveld veel
scepsis of er daadwerkelijk wat zou veranderen:
‘eerst zien dan geloven’. Nu minister Opstelten
zelf heeft laten zien dat het menens is, begint dit
geleidelijk te veranderen. Als eerste is in 2012
de Garantstellingsregeling curatoren versimpeld
en verruimd. Op basis van deze regeling kunnen
curatoren van het Ministerie van Veiligheid en
Justitie een garantstelling krijgen voor de kosten
die ze moeten maken in het kader van een
vordering uit hoofde van de Wet bestuurders-
aansprakelijkheid ingeval van faillissement of de
actio Pauliana, indien de failliete boedel daar-
voor onvoldoende middelen bevat. In datzelfde
jaar heb ik meegewerkt aan de totstandkoming
van de ‘Leidraad eenvoudige faillissements-
fraude’. Eenvoudige faillissementsfraude betreft
met name het ontbreken van een fatsoenlijke
administratie in faillissement en het wegsluizen
van activa aan de boedel. Deze leidraad moet
het voor rechercheurs van de politie gemakkelij-
ker maken om aangiftes op te pakken.”
“Het toezicht op misbruik van
rechtspersonen begint vruchten
af te werpen”
Wetgevingsprogramma In november 2012 heeft Opstelten een wetge-
vingsprogramma ontvouwd om de bestrijding
van faillissementsfraude op een hoger plan
te brengen. De drie daarin aangekondigde
wetgevingsvoorstellen worden in hoog tempo
klaargestoomd. Het betreft een wetsvoorstel ter
invoering van een civielrechtelijk bestuursver-
bod voor malafide bestuurders (art. 106a-106d
Fw), een wetsvoorstel herziening strafbaarstel-
ling faillissementsfraude met gemoderniseerde
en gemakkelijker te hanteren strafbaarstel-
lingen, en een wetsvoorstel versterking positie
curator. Het tweede wetsvoorstel is geënt op de
voorstellen die Hilverda eerder heeft gedaan. Op
de totstandkoming van het derde wetsvoorstel
heeft ze in haar oratie aangedrongen. Hierin
worden de informatie- en medewerkingsver-
plichtingen van gefailleerden, de (ex-)bestuur-
ders en bepaalde derden duidelijker omschreven
en verruimd en wordt de taak van de curator
gecodificeerd om aandacht te besteden aan
mogelijke onregelmatigheden rondom een fail-
lissement. Belangrijk is ook dat het toezicht op
misbruik van rechtspersonen door de dienst Jus-
tis van het Ministerie van Veiligheid en Justitie
vruchten begint af te werpen.
DrempelsHiermee is vanuit het kabinet een belangrijke
aanzet gegeven. “Maar we zijn er nog lang
niet”, vindt Hilverda. “Dit hoor ik ook steevast
tijdens de cursussen die ik geef aan curatoren,
rechters-commissarissen in faillissementen, de
Belastingdienst, FIOD, politie en justitie. Keer op
keer word ik door hen gewezen op de drempels
die zij tegenkomen. De belangrijkste zijn onvol-
doende financiële middelen of dwangmiddelen
om fraude te achterhalen en aan te pakken, en
te weinig gehoor bij de andere ketenpartners
vanwege een gebrek aan prioriteit en daarmee
aan capaciteit en deskundigheid. Voor een ef-
fectieve bestrijding is de inzet van alle keten-
partners nodig. Belangrijk is dat wordt samenge-
werkt, waarbij gebruik wordt gemaakt van ieders
bevoegdheden, kennis en mogelijkheden; de
zogeheten ‘integrale aanpak’.”
Integrale aanpakWat moet er gebeuren om te komen tot een der-
gelijke aanpak? “Curatoren moeten een redelijke
vergoeding ontvangen voor het uitoefenen >>
“Fraudeurs werd vrijwel geen strobreed in de weg gelegd” Prof. mr. Tineke Hilverda
30
van hun fraudesignalerende taak, indien de boe-
del of de huidige Garantstellingsregeling daarin
niet voorziet. Verder moet de Belastingdienst
het succesvolle project ‘Faillissementsproces’,
dat in 2012 is afgesloten, structureel en een-
duidig implementeren in alle MKB-regio’s.
De plannen liggen er en de directeur MKB van
de Belastingdienst heeft mij recent verzekerd
dat hij ernaar streeft de implementatie nog voor
de zomer te realiseren. Tot die tijd verwateren
de opgedane kennis en ervaring en doet de
Belastingdienst lang niet in alle regio’s naar
behoren mee aan de door het gehele kabinet
voorgestane integrale aanpak van faillisse-
mentsfraude. Verder zou binnen de regionale
eenheden van de Nationale Politie met
bekwame spoed de aanpak van faillissements-
fraude ter hand moeten worden genomen,
inclusief het helpen terugbrengen van crimineel
verworven vermogen in de failliete boedel.
Dat zal een verdere uitstroom van net aan-
getrokken financieel-economisch geschoold
personeel binnen de Nationale Politie voor-
komen. Vanaf 2014 moeten bescheiden
quantumafspraken de politie stimuleren een
begin te maken met de aanpak van eenvoudige
faillissementsfraude. Belangrijk is ook dat vanuit
het Functioneel Parket en de politiek erop wordt
toegezien dat de quantumafspraken worden
nagekomen door het oppakken van wezenlijke
zaken en dat deze snel worden uitgebreid, zowel
in kwantitatieve zin als wat betreft zwaarte.”
Anders bestaat de niet denkbeeldige kans dat de
uit de opsporingsonderzoeken voortkomende
kernverwijten niet ten laste worden gelegd,
maar dat alleen wordt gekozen voor de misdrij-
ven uit de artikelen 341/343 onder 4 Sr (het niet
hebben van fatsoenlijke administratie) en/of
artikel 225 Sr (valsheid in geschrifte). Ten slotte
zou Hilverda graag zien dat er verder wordt
geïnvesteerd in kennisvergroting op het terrein
van de bestrijding van faillissementsfraude bij
curatoren, de Belastingdienst, politie, FIOD,
Openbaar Ministerie en rechterlijke macht. •
Prof. mr. Tineke Hilverda is hoogleraar Faillissementsfraude aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Ze promoveerde in 1992 op de dissertatie
‘Faillissementsfraude. Een studie naar de strafrechtelijke handhaving van faillissementsrechtelijke normen’. Ze was vanaf 1985 verbonden
aan de Radboud Universiteit als docent strafrecht en sinds 1990 als universitair docent burgerlijk recht. Van 1993 tot 2000 was Hilverda eerst
gerechtsauditeur/rechter-plaatsvervanger en vervolgens rechter in de rechtbank ‘s-Hertogenbosch. Van 2000 tot 2009 was zij als raadsheer
werkzaam bij het gerechtshof Arnhem. Sinds 2009 is ze senior raadsheer in het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Zij is vanaf haar promotie ook
docent van postacademische cursussen op het gebied van de bestrijding van faillissementsfraude.
31
‘Zo hebben we het altijd al gedaan’ brengt geen vooruitgang.
Afrikaanse wijsheid
32co
lum
n
33
Vaardigheden maken de meester
colu
mn Er zijn van die relaties die heel lang inspirerend blijven. Mijn relatie met het CPO is er zo een.
Zo ben ik van de allereerste lichting uit de Beroepsopleiding Bedrijfsjuristen, alweer 25 jaar geleden. De Beroepsopleiding Bedrijfsjuristen was een zwaar vakinhoudelijke opleiding, een postdoctoraal novum in die tijd.
Het CPO viert dit jaar zijn zevende lustrum, en zo kruisen onze wegen elkaar weer. Exact 25 jaar na
de Beroepsopleiding Bedrijfsjuristen wordt de geheel herziene Beroepsopleiding Advocatuur door
het CPO en Dialogue neergezet. Er is ondertussen wel veel veranderd: waar de Beroepsopleiding
25 jaar geleden bijna geheel bestond uit juridische kennisoverdracht, bestaat het curriculum van de
nieuwe Beroepsopleiding Advocatuur voor 50% uit een breed palet aan vaardigheden.
Waardoor is in de juridische wereld de discussie op gang gekomen over het nut en de noodzaak van
het ontwikkelen van vaardigheden? Het bedrijfsleven voelde al eerder de noodzaak, maar nu groeit
ook langzaam de overtuiging in het juridisch veld dat het ontwikkelen van vaardigheden bepalend
is voor het goed functioneren van een jurist. Hierbij spelen enkele factoren. Het internet maakt
juridische kennis breed toegankelijk; kennis alleen is niet meer onderscheidend. Nieuwe technologie
maakt het snel vindbaar en beter verwerkbaar tot relevante informatie: online ‘zelfhulptools’ genoeg.
HBO-juristen en contractmanagers romen de bulkmarkt af, en accountantskantoren breiden hun
dienstverlening uit met juridisch advies. De HEMA verkoopt niet alleen rookworsten maar nu ook
notariële producten. Vervolgens zet de crisis overal de hand op de knip in de professionele dienst-
verlening. Dus waar ligt nog de toegevoegde waarde van een bedrijfsjurist, advocaat of notaris?
Juridische kennis bezitten is niet meer een verdienste maar een licence to operate, en het is dus zaak
de vaardigheden te ontwikkelen die onderscheidend zijn in de dienstverlening.
Het is mijn overtuiging dat de jurist van vandaag moet beschikken over vaardigheden die nodig zijn
voor een goede interactie met anderen om goed te functioneren. Deze jurist heeft vaardigheden
nodig om de juridische kennis in de praktijk te brengen op een manier die iets extra’s bijdraagt.
Want toezichthouders en het Openbaar Ministerie vervolgen niet alleen, maar onderhandelen steeds
vaker bij een vermoeden van economische delicten. Een goede bedrijfsjurist of advocaat moet dus
excellent kunnen onderhandelen, moet stevig staan in de boardroom als legal risk manager en ook de
juiste informatie kunnen vergaren door effectieve gesprekstechnieken in te zetten.
Waar zit een aandachtspunt voor onderwijsinstellingen? In de notie dat het ontwikkelen van vaardig-
heden vraagt om een andere leermethode dan bij cognitieve kennisoverdracht. De leermethode is
namelijk wezenlijk anders. Vaardigheden hebben een gedragscomponent en juist dat gedrag moet je
kunnen benoemen en laten zien om er iets van te leren. Dat lukt niet in een hoorcollege: het verder
verankeren van de vaardigheden en het steeds weer vertalen in gedrag behoeft oefening, oefening
en oefening. Goed gegeven feedback, regelmatige reflectie en onderhoud maken de leercyclus
vervolgens compleet.
Ik nodig elke postacademische opleidingsinstelling uit om verder te denken over, en scherper te zijn
in het combineren van vakinhoudelijke kennisoverdracht en het aanleren van de daarbij behorende
vaardigheden. Daarmee kan de jurist van vandaag en morgen de aankomende 35 jaar weer vooruit. •
Mr. Anne Geertsema is opleidingsadviseur, mediator en coach. Ze is partner van Dialogue, een
adviesbureau voor trainingen op het gebied van vaardigheden en persoonlijke ontwikkeling in
de juridische wereld.
Mr.
Ann
e G
eert
sem
a
34
Het familievermogensrecht, waaronder te begrijpen het erfrecht, is een prachtig vak-gebied, vindt hoogleraar Notarieel recht en estate planner Freek Schols. “We staan met beide benen in de maatschappij en vinden niet alleen op cursussen maar zelfs op fees-ten en partijen een luisterend oor. ‘Tante is dood, hoera we gaan erven’, hoor je wel eens. Maar zeker in crisistijd geldt: ‘pas op, we gaan erven!’ Want er zijn steeds meer erfenis-sen met schulden. En als een erfgenaam – goed bedoeld – ‘te veel’ regelt of al wat spul-len meeneemt uit de boedel, dan moet hij uit eigen middelen bijdragen aan de schulden van de erflater als de boedel negatief blijkt te zijn. Dit is een belangrijk erfrechtelijk uitgangspunt: de saisine. De dode reikt de levende de hand.”
Wil een erfgenaam dat voorkomen dan moet hij,
voordat hij zich gedraagt als erfgenaam – want
anders is het te laat – bij de griffie van de recht-
bank de nalatenschap beneficiair aanvaarden.
De vraag is of deze gevolgen van de ‘saisine’
nog van deze tijd zijn en het systeem niet moet
veranderen.
Aanpassen van het systeem Wetenschappers van het Centrum voor
Notarieel Recht van de Radboud Universiteit
Nijmegen schreven in samenwerking met
Netwerk Notarissen in dit kader een rapport
waarmee ze lieten zien dat het aanpassen van
het systeem ter bescherming van niet-kwaad-
willende erfgenamen tegen schulden technisch
niet heel ingewikkeld is. Schols: “We boden het
rapport aan de Tweede Kamer aan, hetgeen
inmiddels tot conceptwetgeving heeft geleid.
Het is mooi te zien dat ons werk vruchten
afwerpt, al is het afwachten hoe het politiek
uiteindelijk afloopt met dit dossier.”
“De vraag is of de gevolgen van de
‘saisine’ nog van deze tijd zijn en
het systeem niet moet veranderen”
Informele samenlevers Een andere interessante vraag is of ons erfrecht
wel voldoende oog heeft voor de ‘informele
samenlevers’. Schols: “Het huwelijk of het
geregistreerd partnerschap heeft erfrechtelijke
gevolgen: de echtgenoot of geregistreerde
partner wordt niet alleen erfgenaam, maar krijgt
ook de volledige beschikkingsmacht over de
goederen van de nalatenschap. Het is mijn leer-
meester Van Mourik geweest die deze fraaie
erfrechtelijke uitgangspositie heeft bevochten.
Voor informele samenlevers echter is er nog
geen versterferfrechtelijk regime, terwijl op
andere juridische en fiscale terreinen de niet-
huwelijkse samenlevingsrelatie de volledige
aandacht heeft van de wetgever. Past dit nog in
een tijd waar steeds meer mensen kiezen voor
een informele samenlevingsrelatie? Het is ook
een eye-opener als men ziet dat in het buiten-
land de langstlevende samenlever er op dit
vlak beter van af komt. Ik pleit voor een betere
erfrechtelijke positie voor de langstlevende
samenlever in Nederland.” Schols denkt dan aan
een regeling waarbij aangesloten wordt bij het
35
“Kan het ook anders?” Prof. mr. Freek Schols
nooderfrecht voor echtgenoten (‘andere wette-
lijke rechten’), waarbij de langstlevende partner
voor zijn of haar verzorging het vruchtgebruik
kan claimen van goederen van de nalatenschap.
“De erfrechtelijk vergeten en behoeftig ach-
tergebleven langstlevende samenlever komt
dan niet met lege handen te staan. Het is de
‘gedachte van de vermoedelijke erfrechtelijke
wil’ van de samenlever waarop, naar mijn idee,
een betere erfrechtelijke positie voor de langst-
levende partner gestoeld zou moeten worden.
Iemand die jaren samenwoont en niets regelt,
zal zijn vriend of vriendin toch niet erfrechtelijk
in de kou willen laten staan?”
“Het is een eye-opener als men
ziet dat in het buitenland de
langstlevende samenlever er
beter van af komt”
Verfrissend Tijdens colleges of cursussen laat Schols zo nu
en dan wat ‘ballonnetjes’ op in deze sferen.
“De – vaak uiteenlopende – reacties uit de
zaal zijn voor mij inspirerend en scherpen de
gedachten. Ik doceer aan diverse beroepsgroe-
pen, zoals advocaten, notarissen, fiscalisten en
rechters. Het is zeer leerzaam om te zien hoe de
verschillende beroepsbeoefenaars anders tegen
zaken aan kunnen kijken. Het is een uitdaging
te doceren als verschillende bloedgroepen de
zaal bemensen. Vanzelfsprekend moet er voor
elk wat wils zijn, maar de interactie voegt ook
iets toe. Een enkele keer moppert men wel over
elkaars werk. Soms terecht, maar vaak is er
– denk ik – ook onbegrip over elkaars positie.
Het zou een goede zaak zijn als men eens stage
bij de ander zou lopen om te ontdekken hoe
daar de vork in de steel zit. Het creëert begrip
en er is veel van elkaar te leren. Het is als jurist
sowieso goed om je zo nu en dan af te vragen:
‘kan het ook anders?’ Dat werkt enorm verfris-
send.” •
Prof. mr. Freek Schols is hoogleraar
Privaatrecht, in het bijzonder
Notarieel recht, aan de Radboud
Universiteit Nijmegen, en vennoot
bij ScholsBurgerhartSchols, estate
planners & notarieel-juridisch adviseurs
te Nijmegen. Schols is onder meer
bestuurslid van en hoofddocent bij de
Stichting Beroepsopleiding Notariaat,
hoofddocent bij de Beroepsopleiding
Advocaten en redacteur van het
Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat
en Registratie (WPNR).
36
“Blijf niet in je eigencomfortzonehangen” Prof. mr. Jacques Sluysmans
37
Hij leidt zijn leven niet aan de hand van een lijfspreuk, maar het motto ‘plus est en vous’ spreekt hem wel aan. Dat was het devies van de invloedrijke Brugse familie Van Gruuthuse. Letterlijk betekent de spreuk: ‘er is meer in u’. In elk van ons schuilen vele capaciteiten en talenten die vaak onontdekt blijven. Jacques Sluysmans vindt het belangrijk dat men-sen het beste in zichzelf naar boven halen. Bijvoorbeeld door niet te veel op bewezen expertise en ervaring te koersen. “Het recht is niet in marmer gehouwen en ontwikkelt zich van dag tot dag. Het gedisciplineerd bijhou-den van die ontwikkelingen is cruciaal voor een goede rechtsbeoefening. En kom af en toe uit je eigen ‘comfortzone’.”
Sluysmans is expert op het gebied van het
onteigeningsrecht. “Dat rechtsgebied functio-
neert op hoofdlijnen naar behoren, maar een
veelgehoorde klacht is dat het een beetje een
mandarijnenwetenschap is. Die klacht is ten
dele terecht, in die zin dat de tekst van de
Onteigeningswet – een wet die dateert van
1851 – niet in alle opzichten een getrouw beeld
biedt van hoe een onteigeningsprocedure in de
praktijk verloopt. Anders gezegd: zelfs de oplet-
tende burger die de moeite neemt de wet te le-
zen, dreigt in de praktijk bedrogen uit te komen.
Dat is in mijn ogen geen goede zaak. Het recht
moet voldoende toegankelijk en begrijpelijk zijn.
Wat er zou moeten gebeuren, is dat de wetgever
de al bij herhaling toegeworpen handschoen
eindelijk oppakt en komt tot een herziening van
de Onteigeningswet, niet zozeer om te tornen
aan fundamenten van die wet, maar om van
die wet een goed leesbaar product te maken
dat recht doet aan de praktijk. Dat is misschien
niet het vanuit politiek oogpunt meest sexy
wetgevingsproject, maar wel een voor de burger
uitermate zinvolle exercitie. De voordelen van
een dergelijke operatie zijn evident. De rechts-
zekerheid van de justitiabele wordt bevorderd,
hetgeen naar verwachting ook leidt tot minder
vragen en daarmee minder procesdrang.”
“Zelfs de oplettende burger die
de moeite neemt de wet te lezen,
dreigt in de praktijk bedrogen uit
te komen”
Moloch van een wetSluysmans heeft aan de wens om te komen tot
een wetsherziening en de wijze waarop die her-
ziening gestalte zou kunnen krijgen al in diverse
publicaties uitdrukking gegeven, onder meer
ook in het slothoofdstuk van zijn proefschrift.
“Vanuit de groep van praktijkbeoefenaars, zoals
de leden van de Vereniging voor Onteigenings-
recht, wordt die wens wel gedeeld. Recent heb ik
overigens begrepen dat ook op ambtelijk niveau
nu wordt nagedacht over dergelijke aanpassin-
gen van de Onteigeningswet. Mijn droom zou
zijn dat, weliswaar in de mede door mij bepleite
herziene vorm, de Onteigeningswet ook in de
toekomst een zelfstandige wet zal blijven. Die
wet heeft een dermate bijzonder karakter, een
amalgaam van bestuursrecht en burgerlijk recht,
dat een zelfstandig bestaan ook wel geïndiceerd
lijkt. Ik noem die wens echter bewust ‘een
droom’, omdat ik mij realiseer dat de voorteke-
nen wijzen op een andere toekomst, namelijk
een opgaan van de huidige onteigeningswetge-
ving in een nieuwe moloch van een wet die zal
luisteren naar de naam ‘Omgevingswet’.”
“Rechtsvergelijking prikkelt tot een
scherper overdenken van het hoe
en waarom”
Scherper overdenkenOver de recente internationaliseringsbewe-
ging binnen het onteigeningsrecht is Sluys-
mans bijzonder enthousiast. “Lange tijd is dit
rechtsgebied vrijwel louter op nationaal niveau
bestudeerd, maar sinds kort is gekomen tot
de oprichting van een internationale ‘expert
group’ die met enige regelmaat bijeenkomt en
gezamenlijk onderzoek verricht en publicaties
verzorgt. Mijn ervaring is dat rechtsvergelijking
prikkelt tot een scherper overdenken van het
hoe en waarom van bestaande nationale regels
en rechtspraktijk. Dat draagt bij aan de kwaliteit
van – ook – de wetenschapsbeoefening op nati-
onaal niveau.” Dergelijke prikkels om scherp te
blijven vindt hij van groot belang: “Ik denk dat je
er steeds voor moet waken dat je te veel op be-
wezen expertise en ervaring koerst. Het recht is
niet in marmer gehouwen en ontwikkelt zich van
dag tot dag. Het gedisciplineerd bijhouden van
die ontwikkelingen is cruciaal voor een goede
rechtsbeoefening. Daarnaast zou ik ook specia-
listen aanraden om niet uitsluitend in de eigen
‘comfortzone’ te blijven hangen. Een blik buiten
de lijnen van het eigen speelveld heeft altijd, ook
al is het misschien niet op de korte termijn, een
toegevoegde waarde. In dat opzicht vind ik het
ook jammer dat veel studenten zich al tijdens
hun studie specialiseren binnen bijvoorbeeld
een deelgebied van het burgerlijk recht. Ik zou
de studie liever benutten om een brede basis te
leggen. Desgewenst kan op ieder moment de
deur worden geopend naar een andere kamer
in het huis van het recht, maar het fundament
wordt doorgaans slechts eenmaal gelegd.”
Empathische kant Het fundament werd voor Sluysmans mede
gelegd door zijn ‘leermeesters in de advocatuur’:
“Van Sjef Wuisman en Jan de Vries Robbé heb
ik veel geleerd, en zij zijn mij ieder op hun eigen
wijze nog elke dag tot voorbeeld. Een derde
leermeester is Peter van Wijmen, mijn (co-)
promotor, die een carrière heeft doorlopen van
onder meer advocaat, hoogleraar, Kamerlid en
staatsraad, en in wie ik vooral zijn veelzijdigheid
bewonder.” Aan het begin van zijn carrière zag
Sluysmans dat de meest knappe juristen niet
altijd de beste advocaten zijn. “In mijn ervaring
zijn in elk geval binnen de advocatuur sociale
vaardigheden ten minste zo belangrijk als juridi-
sche vaardigheden. Aan de sociale, empathische
kant van de rechtsbeoefening – die zeker ook
een rol speelt in de ‘commerciële’ beroepsuit-
oefening – wordt naar mijn smaak vaak nog te
weinig aandacht besteed.” •
Prof. mr. Jacques Sluysmans is bijzon-
der hoogleraar Onteigeningsrecht aan
de Radboud Universiteit Nijmegen.
Daarnaast werkt hij - sinds 2000 - als
advocaat in Den Haag, vanaf 2006 als
partner bij Van der Feltz advocaten.
Na zijn studie Rechtsgeleerdheid
aan de Universiteit Leiden studeerde
hij verder aan het Institut d’Etudes
Politiques de Paris, de Facultés
Universitaires Saint Louis en de
Katholieke Universiteit Brussel.
Ook verrichtte hij onderzoek aan de
Cornell Law School. In 2011 promoveerde
Sluysmans aan de Universiteit Leiden op
de dissertatie ‘De vitaliteit van het
schadeloosstellingsrecht in onteigening-
zaken. Een studie naar theorie en prak-
tijk.’ Hij is voorzitter van de Vereniging
voor Onteigeningsrecht en bestuurslid
van de Vereniging voor Bouwrecht.
Voor het CPO is hij hoofddocent bij de
leergang Onteigeningsrecht.
38
Prof. mr. Steven Bartels
“Niets ispraktischerdan eengoede theorie”
39
Prof. mr. Steven Bartels is hoogleraar
Burgerlijk recht aan de Radboud
Universiteit Nijmegen. Hij studeerde
Nederlands recht aan de Universiteit
van Maastricht. Aansluitend werkte hij
tot 2000 als assistent in opleiding, later
als juniordocent aan de Universiteit
Utrecht. Hij promoveerde in 2004
in Utrecht. Van 2001 tot 2005 was
hij als universitair docent, later als
universitair hoofddocent werkzaam
bij de sectie Burgerlijk recht van de
Radboud Universiteit. In 2005 werd hij
benoemd tot hoogleraar Notarieel recht
en Goederenrecht aan de Universiteit
Utrecht. In 2008 volgde de terugkeer
naar Nijmegen. Bartels is verder onder
meer bestuurslid van de Law Firm
School en van het Onderzoekcentrum
Onderneming & Recht (OO&R),
hoofdredacteur van het Nederlands
Tijdschrift voor Burgerlijk recht en
lid van de Raad van Toezicht van de
Keizer Karel Podia. Als docent is hij
betrokken bij diverse postacademische
opleidingen en cursussen van het CPO,
en is hij hoofddocent voor de Grotius-
specialisatieopleidingen Onroerend
Goed en Insolventierecht.
De wisselwerking tussen wetenschap en praktijk staat centraal in het onderzoek en onderwijs van hoogleraar Burgerlijk recht Steven Bartels. Als onderzoeker werkt hij waar mogelijk samen met de juridische beroepspraktijk. In het Onderzoekcentrum Onderneming & Recht bijvoorbeeld, waarvan Bartels bestuurslid is, participeren naast de Nijmeegse rechtenfaculteit toonaangevende advocaten- en notariskantoren en bedrijven. Door de structurele kruisbestuiving tussen wetenschap en praktijk worden onderzoeks-resultaten behaald die niet alleen voor de rechtswetenschap maar ook voor de rechts-praktijk van belang zijn. Diezelfde gedachte – de theorie combineren met de praktijk – hanteert Bartels ook graag bij het onderwijs: “Ik gebruik mijn onderzoek vaak in cursus-sen. Het is goed om theoretisch behoorlijk de diepte in te gaan, vanuit de gedachte dat niets praktischer is dan een goede theorie.”
“Een briljant verhaal in het
Chinees voor een publiek dat
het Chinees niet machtig is,
is waardeloos”
Die opvatting is ook het uitgangspunt bij zijn
publicaties, zoals het boek ‘Vastgoedtransacties:
koop’ dat Bartels schreef samen met (oud)-
collega hoogleraar Hans Heyman. Het boek
verscheen medio 2012 en gaat over de totstand-
koming van de koop, de verplichtingen van
koper en verkoper, de overgang van het risico
en de verzekeringsrechtelijke aspecten van
risico-overgang. Ook wordt aandacht besteed
aan financieringsvoorbehoud, het boetebeding,
waarborgsom, woningkoop door consumenten
(art. 7:2 BW), de Vormerkung (art. 7:3 BW) en de
klachtplicht van de koper (art. 7:23 BW). Bartels:
“De casus komen uit drie bronnen: onze praktijk-
ervaring, gepubliceerde jurisprudentie en onze
fantasie. Bij het beargumenteren van standpun-
ten probeer je zoveel mogelijk casusposities
te bedenken en te kijken hoe het ingenomen
standpunt zou uitpakken in een dergelijke zaak.
Dat leidt er vaak toe dat je je standpunt nog pre-
ciezer moet opschrijven of moet nuanceren. Het
boek is geschreven voor juristen met een meer
dan gemiddelde kennis van en belangstelling
voor het vastgoedrecht. Het gaat natuurlijk wel
over alledaagse problemen als het kopen van
een woning met een gebrek, zoals een lekkage
of houtrot, maar de behandeling van de stof is
gericht op de juridische professional die met dat
probleem aan de slag gaat.”
Liever andersBartels is samen met Hans Heyman begonnen
aan een vervolg op dit boek, dat zal gaan over de
overdracht van vastgoed. Daarnaast publiceert
hij geregeld – bij voorkeur in het NTBR of het
WPNR, en soms in zijn Asserbewerkingen –
over onderwerpen waarvan hij zegt: ‘dat zou ik
liever anders zien.’ Het gaat dan in veel gevallen
om de wijze waarop nieuwe regels een plaats
krijgen in het bestaande vermogensrechtelijke
systeem. “De terminologische en systematische
afstemming laat geregeld te wensen over en het
gevolg daarvan is dat onzekerheid ontstaat over
de betekenis van een nieuwe wettelijke regeling
of een rechterlijke uitspraak. Een belangrijk
punt, want kwalitatief goede regelgeving en
rechtspraak is belangrijk voor rechtzoekenden.”
Maar, zo voegt hij eraan toe: “De staat van het
burgerlijk recht in Nederland is over het alge-
meen heel behoorlijk.”
BelangenafwegingZo is Bartels zeker te spreken over de recente
koers van de Hoge Raad met betrekking tot art.
6:89 en 7:23 BW (de klachtplicht). “Het leek er
aanvankelijk op dat schuldenaren te gemakkelijk
weg zouden komen met het verweer: ‘jammer
joh, je bent te laat’. Maar de Hoge Raad heeft nu
aangegeven dat het uiteindelijk een belangenaf-
weging is, die bepaalt of tijdig over de kwaliteit
van het geleverde is geklaagd. Dat spreekt me
aan. In dit geval verdient zo’n benadering de
voorkeur boven een ‘simpel’ stelsel waarin je
zegt: ‘binnen twee maanden klagen is tijdig;
klaag je later, dan ben je te laat’.”
“De staat van het burgerlijk recht
in Nederland is over het algemeen
heel behoorlijk”
ProvocerenDe Hoge Raad komt uiteraard ook geregeld
aan bod in het onderwijs van Bartels. “Meestal
probeer ik zo goed als ik kan aan te geven hoe
ik denk dat een bepaalde rechtsvraag moet
worden beantwoord, gegeven de wetgeving en
de rechtspraak van de Hoge Raad. Ik realiseer
me dat het voor praktijkjuristen niet direct
praktisch van belang is om te weten dat Bartels
het niet eens is met een beslissing van de Hoge
Raad. Aan de andere kant: door een wetsartikel
of arrest op de pijnbank te leggen, met cursisten
in debat te gaan over de vraag of zij het met de
geformuleerde regel eens zijn, door als docent
wat te provoceren, kun je een hoge kwaliteit be-
reiken. Zo’n discussie blijft, denk ik, bij cursisten
beter hangen dan wanneer je volstaat met te
vertellen ‘hoe het zit’. Een docent moet zich tot
het uiterste inspannen om zijn verhaal op zijn
publiek af te stemmen. Ik vind de inhoudelijke
kwaliteit van het verhaal niet belangrijker dan
de mate waarin je je publiek weet te bereiken.
Een briljant verhaal in het Chinees voor een
publiek dat het Chinees niet machtig is, is waar-
deloos. Ik denk dat je uiteindelijk moet zeggen
dat de kwaliteit van het onderwijs niet los kan
worden beoordeeld van de interactie die de
docent met zijn gehoor weet te bereiken.” •
40co
lum
n
41
“Omgevingswet en bedrijfsjurist: gemak-kelijker kunnen we het best maken”
colu
mn Desgevraagd melden deelnemers aan de Beroepsopleiding Bedrijfsjuristen gewoonlijk dat zij in
hun dagelijkse praktijk weinig of niet te maken hebben met het omgevingsrecht. Dat is merk-waardig, want elk bedrijf komt in aanraking met het omgevingsrecht. Zo is het kantoor waarin bedrijfsjuristen werken gebouwd krachtens een omgevingsvergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en geldt voor het gebruik daarvan gewoonlijk het Activiteitenbesluit milieubeheer op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Ook bij bedrijfs-overnames zal aandacht moeten worden besteed aan wetten op het gebied van milieu, ruimte, natuur en water die het omgevingsrecht uitmaken. Als een verontreinigd bedrijfsterrein op basis van de Wet bodembescherming (Wbb) moet worden gesaneerd, kan dat tientallen miljoenen euro’s kosten. Alle reden dus om bedrijfsjuristen bekend te maken met de fundamenten van het omgevingsrecht. Dat is echter geen sinecure.
Het omgevingsrecht is een lappendeken van tientallen wetten in formele zin die de basis vormen
voor honderden algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Het leeuwendeel is
ontstaan in de laatste helft van de twintigste eeuw, waarin de wetgever telkens nieuw omgevings-
recht heeft vastgesteld als zich een milieuprobleem voordeed of Europese regelgeving daarom
vroeg. Citeertitels als Wet verontreiniging oppervlaktewateren en Wet inzake de luchtverontreini-
ging getuigen daarvan. Hoewel de wetgever destijds omwille van de slagvaardigheid bewust voor
deze sectorale aanpak heeft gekozen, heeft die ertoe geleid dat zelfs specialisten in het omgevings-
recht het overzicht zijn kwijtgeraakt. Als reactie heeft de wetgever de afgelopen decennia een groot
aantal wetten gebundeld. Zo ontstonden de Wet milieubeheer (1993), de Flora- en faunawet (1998),
het Activiteitenbesluit milieubeheer (2008), de Waterwet (2009) en de Wabo (2010).
Deze wetten zijn de opmaat geweest voor het wetsvoorstel Omgevingswet. Daarin worden tientallen
wetten op het gebied van milieu, ruimte, natuur en water geheel of gedeeltelijk geïntegreerd.
Het wetsvoorstel kenmerkt zich echter door een instrumentele en op de overheid gerichte aanpak.
Een dergelijke op zichzelf verdedigbare wetssystematiek heeft voordelen, maar het is de vraag of
deze systematiek ook leidt tot meer kenbaarheid voor bedrijfsjuristen.
Kenbaarheid vraagt dat de wetgever aansluit bij de samenhangen die gebruikers van het omgevings-
recht in de echte werkelijkheid ervaren en zonder specialistische juridische voorkennis begrijpen.
Een belangrijke aan een verantwoorde bundeling te stellen eis is dan ook dat wordt gekozen voor
zakelijke samenhangcriteria als subjecten, objecten, activiteiten en fysieke leefomgeving.
Een bedrijfsjurist zal de woorden ‘bedrijf’ of ‘onderneming’ niet tegenkomen in het wetsvoorstel,
terwijl het wel eisen stelt aan bedrijven. Zo is voor het vestigen en exploiteren van een bedrijf al snel
een omgevingsvergunning vereist voor een bouwactiviteit of een milieuactiviteit. De bouwactiviteit
sluit via een onnodige omweg nog enigszins aan bij het gewone spraakgebruik: activiteit inhoudende
het bouwen: ‘plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van
een bouwwerk.’ Die aansluiting geldt niet voor de milieuactiviteit: ‘activiteit die nadelige gevolgen
voor het milieu kan veroorzaken.’ Wat dat precies is, zal pas duidelijk worden als de uitvoeringsregel-
geving bekend is.
Als de wetgever werkelijk de kenbaarheid van het omgevingsrecht wil vergroten, zal hij ervoor
moeten zorgen dat de bedrijfsjurist snel moet kunnen vinden wat de rechten en plichten van
bedrijven zijn in een hoofdstuk over bedrijven. Gemakkelijker kunnen we het best maken. •
Mr. dr. Jan van den Broek is Senior Legal Counsel bij VNO-NCW en MKB-Nederland in
Den Haag, voorzitter van de redactie van het Tijdschrift voor Milieu en Recht, rechter-plaatsver-
vanger in de Rechtbank Oost-Brabant en lid van de Adviescommissie Nijpels die adviseert over
de Omgevingswet en uitvoeringsregelgeving. In december 2012 promoveerde hij te Maastricht
op het proefschrift ‘Bundeling van omgevingsrecht’. Van den Broek is tevens hoofddocent bij
de Beroepsopleiding Bedrijfsjuristen.
Mr.
dr. J
an v
an d
en B
roek
42
Leren is als roeien tegen de stroom. Als je ermee stopt, dan drijf je terug.Lao Tse
43
44
45
“Grasduinen in buitenlandse rechtsstelsels verruimt je blik.” Dat stelt Jeroen van der Weide. Hij is universitair docent Burgerlijk recht aan de Universiteit Leiden en doceert het vermogensrecht ‘over de volle breedte’. Daarnaast heeft hij een grote belangstelling voor het grensoverschrijdende privaatrecht: “Grensoverschrijdende cessies, verpandingen en overdrachten leiden niet alleen tot vragen van toepasselijk recht, maar brengen je ook in contact met buitenlandse rechtsstelsels en vreemde (zekerheids)figuren zoals de Engelse floating charge en de Amerikaanse security interest. Bovendien is Nederland een handels-land bij uitstek.” Over de Europese regel-gever, een wirwar aan rechtsbronnen, de bomen en het bos, en Boek 10 BW.
“Grasduinen in buitenlandse
rechtsstelsels verruimt je blik”
“Zoals u ongetwijfeld zult weten, is Duitsland
de belangrijkste handelspartner van Nederland.
Het heeft me uit dat oogpunt altijd verbaasd dat
er, ook vanuit de hoek van de rechtswetenschap,
veel meer belangstelling is voor het Engelse
en het Amerikaanse recht dan voor het Duitse
recht”, zegt Van der Weide. “Nu weet ik wel dat
in de internationale handelspraktijk en in de fi-
nanciële praktijk het Engelse en het Amerikaan-
se recht de boventoon voeren, maar gelet op zijn
ontstaansgeschiedenis, karakter en structuur
staat het Angelsaksische recht van nature verder
af van de belevingswereld van de Nederlandse
jurist dan bijvoorbeeld de Duitse dogmatiek.”
Twee snelhedenOnmiskenbaar groot is volgens Van der Weide
ook de Duitse invloed op omvangrijke Europees
privaatrechtelijke projecten zoals het in 2009
gepubliceerde Draft Common Frame of Refe-
rence (DCFR) en de in oktober 2011 verschenen
ontwerp verordening voor een Gemeenschap-
pelijk Europees Kooprecht (GEKR)/Common
European Sales Law (CESL). “Het DCFR bevat
een soort blauwdruk voor een toekomstig
Europees burgerlijk wetboek. In tien boeken
wordt een modelregeling gegeven voor een
Europees verbintenissen- en goederenrecht.
Het DCFR is op zijn beurt weer een inspira-
tiebron geweest voor het instrument van het
Gemeenschappelijk Europees Kooprecht.
Voor de eerste keer in de geschiedenis van
het Europees privaatrecht heeft de Europese
regelgever daarmee een regeling van een-
vormig materieel kooprecht gelanceerd die
rechtstreeks bindend zal zijn voor de lidstaten
van de Unie. We zien hier dus heel duidelijk het
Europa van de twee snelheden, maar dan op
macro- en microniveau: Europese instellingen
die in hun (regelgevings)beleid – misschien
wel te – ver op de troepen vooruitlopen en lid-
staten waar op dit moment – nog afgezien van
al bestaand euroscepticisme – een gure wind
van verkrampt nationalisme waait. Projecten
zoals het DCFR en het GEKR leggen duidelijk
de verschillen bloot die er bestaan tussen de
verschillende rechtsstelsels binnen de EU, in
het bijzonder die tussen de Angelsaksische
systemen en het continentale recht. Het Ge-
meenschappelijk Europees Kooprecht is, naast
andere discussiepunten, in dit opzicht een bron
van controverse. Een belangrijk ‘pijnpunt’ is bij-
voorbeeld het gebruik van open normen zoals
de redelijkheid en billijkheid. Deze open norm
ligt als algemeen beginsel zowel ten grondslag
aan het DCFR als aan het GEKR. Voor de Engel-
sen is een general principal als good faith and
fair dealing echter een ‘no go’.”
Optioneel en secundairVan der Weide is sceptisch over de toegevoegde
waarde en de praktische toepasbaarheid van het
Gemeenschappelijk Europees Kooprecht, maar
vindt dit Europese voorstel uit juridisch-tech-
nisch oogpunt toch wel interessant. “Het GEKR
is primair bestemd om te worden toegepast op
grensoverschrijdende handelstransacties bin-
nen de EU met betrekking tot roerende zaken,
digitale content en verbonden diensten. Twee
bijzondere kenmerken: het GEKR is optioneel en
secundair. Contractspartijen moeten uitdrukke-
lijk voor de toepassing van het Gemeenschappe-
lijk Europees Kooprecht kiezen. Bovendien is het
GEKR een secundair stelsel dat deel uitmaakt
van het nationale recht van de lidstaten. Eigen-
lijk is hierbij sprake van een nieuwe regelge-
vingstechniek die resulteert in een uniform
kooprechtregime voor alle 28 EU-lidstaten.
Om bij het nationale recht van een lidstaat, in-
clusief het daarvan deel uitmakende GEKR, uit te
komen, zullen telkens de regels van internatio-
naal privaatrecht moeten worden gevolgd.”
“Bij het oplossen van een casus
werk je ‘van grof naar fijn’”
DoorgrondenEn zo komt Van der Weide uit bij een oude
liefde: “Ik opereer graag op het grensvlak van
nationaal privaatrecht en internationaal privaat-
recht. Nieuwe instrumenten zoals bijvoorbeeld
het Gemeenschappelijk Europees Kooprecht
laten zich minder goed doorgronden als je
niet voldoende zicht hebt op het nationale en
internationale privaatrecht. Of het nu gaat om
internationaal contractenrecht of internationaal
zekerhedenrecht, het is van belang om altijd
beide zijden van de, in mijn ogen, >>
“We zijn terechtgekomenin een meerlagigerechtsorde” Mr. Jeroen van der Weide
46
zelfde medaille te zien. Immers, hoe bijvoor-
beeld een internationale cessie of internati-
onale verpanding van vorderingsrechten op
naam uit te leggen als je deze figuren niet
goed kunt plaatsen binnen hun eigen nationale
context? Van essentieel belang daarbij is een
‘gevoel voor het systeem’. Ik noem een paar
handvatten: supranationaal recht heeft voor-
rang boven nationaal recht en bij het oplossen
van een casus werk je ‘van grof naar fijn’. Dat
laatste is een bekend principe in de architec-
tuur en heb ik ontleend aan mijn echtgenote.
Als architecte brengt zij eerst het grote geheel
in kaart en gaat zij vervolgens, zoals ze zelf
zegt, over tot ‘detaillering’. En zo werkt het
naar mijn smaak ook in het recht.”
Wirwar Voor de rechtspraktijk is het Nederlandse
(nationale en internationale) vermogensrecht
inmiddels een ingewikkeld bouwwerk gewor-
den. “De tijd dat het Nederlandse privaat-
recht slechts werd ingekleurd door wat zich
afspeelde binnen de vierhoek Den Helder,
Delfzijl, Vaals en Middelburg ligt al lang achter
ons”, zegt Van der Weide. “We zijn terechtge-
komen in een meerlagige rechtsorde. Kijk maar
eens naar het grensoverschrijdende kooprecht.
Een veelheid aan rechtsbronnen kan daarbij
een rol spelen. Ik noem op mondiaal niveau
het Weens Koopverdrag dat regels van materi-
eel kooprecht bevat voor tussen commerciële
partijen gesloten internationale koopovereen-
komsten met betrekking tot roerende zaken.
Vervolgens hebben we op Europees niveau
het verordeningsrecht en het richtlijnenrecht.
Het EU-verordeningsrecht wordt op zijn beurt
ingekleurd door de verordening Rome I die het
toepasselijke recht aanwijst op internationale
overeenkomsten. En wellicht is er straks – in
de vorm van een verordening – het Gemeen-
schappelijk Europees Kooprecht. Ten slotte
noem ik het nationale kooprecht dat eventueel
via de regels van internationaal privaatrecht
kan zijn aangewezen. Ziehier: een betrekkelijk
simpel geval – een grensoverschrijdende koop-
overeenkomst – met een wirwar aan rechts-
bronnen. De bomen en het grote bos. En dat is
ook mijn kritiek. Het recht is dienend aan de
praktijk, maar de practicus raakt verstrikt in
bronnenverscheidenheid en stelt zich telkens
– terecht – de vraag naar de toegevoegde
waarde van nieuwe Europese instrumenten.”
Regeldrang Wie had pakweg 20 jaar geleden gedacht dat
het Europees recht en de rechtspraak van het
Hof van Justitie van de EU zo’n grote invloed
zouden hebben op het nationale en interna-
tionale privaatrecht van de lidstaten, vraagt
Van der Weide. “Inmiddels is de jurisprudentie
van het Hof, naast de rechtspraak van de Hoge
Raad, gaan behoren tot de standaarduitrusting
van de Nederlandse privatist. Actueel is de
Europese jurisprudentie inzake de ambtshalve
toepassing van consumentenbeschermend
EU-recht. Maar ook op het gebied van het
internationaal privaatrecht is het Hof van
Justitie erg actief. De rechtsmacht van het
Hof is aanzienlijk uitgebreid door het in 1997
gesloten Verdrag van Amsterdam. Krachtens
dit verdrag is het IPR van de lidstaten gecom-
munautariseerd. Een ware stortvloed van
verordeningen op de meest uiteenlopende
deelterreinen van het IPR is hiervan het gevolg
geweest. Of ook het internationale goederen-
recht zal worden gecommunautariseerd ligt
nog in de toekomst verscholen, maar met een
Europese regelgever die daadkracht wil uitstra-
len en een zekere neiging heeft tot regeldrang,
zou me dat op termijn niet verbazen. Hoewel
de regelingsbevoegdheid van de Europese
instellingen op het vlak van het goederenrecht
door het EU-verdragsrecht aan beperkingen
lijkt te zijn gebonden, vaart de EU in dezen
een geheel eigen koers. De gevolgen van deze
Europese inmenging in de – veelal gesloten –
goederenrechtelijke stelsels van de lidstaten
zijn soms verstrekkend. Zo heeft bijvoorbeeld
de introductie in het Nederlandse privaatrecht
van de figuur van de financiëlezekerheids-
overeenkomst de wetgever ertoe aangezet in
art. 7:55 BW te bepalen dat een overdracht ter
nakoming van een financiëlezekerheidsover-
eenkomst niet valt onder het fiducia-verbod
van art. 3:84 lid 3 BW.”
“Boek 10 BW brengt enige or-
dening in een welhaast ondoor-
dringbaar woud van verdragen,
verordeningen en wetgeving”
ANWB-bordTerug naar ‘ons eigen nationale recht’, waar
op 1 januari 2012 Boek 10 Burgerlijk Wet-
boek in werking is getreden. Boek 10 BW
bevat voornamelijk regels van verwijzings- of
conflictenrecht die het toepasselijke recht
aanwijzen in grensoverschrijdende privaat-
rechtelijke gevallen. “De inwerkingtreding van
Boek 10 BW is in meer dan één opzicht een
heugelijke gebeurtenis”, vindt Van der Weide.
“Niet alleen is hiermee de codificatie van het
Nederlandse burgerlijk recht min of meer
voltooid, maar bovendien kan de praktijkjurist
voor een antwoord op zijn ‘toepasselijk recht
vraag’ nu grijpen naar één wetboek in plaats
van naar een losse reeks deelcodificaties. Aldus
brengt Boek 10 BW enige ordening in een
welhaast ondoordringbaar woud van verdra-
gen, verordeningen en wetgeving. Maar ook
voor Boek 10 BW geldt: supranationaal recht
heeft voorrang boven nationaal recht. In dit
opzicht vervult Boek 10 de rol van ‘ANWB-
bord’: op de daartoe bestemde plaatsen wordt
doorverwezen naar het relevante verdrags- en
verordeningsrecht. De komende jaren zal de
Brusselse ‘wetgevingsmachine’ echter op
volle toeren blijven draaien en het IPR van de
lidstaten blijven domineren. Het speelveld van
de nationale wetgevers wordt hierdoor verder
verkleind. Boek 10 BW zal deze communautaire
storm zeker doorstaan, maar dan, naar alle
waarschijnlijkheid, in een meer afgeslankte
vorm dan nu het geval is. Erg bezwaarlijk is dat
overigens niet. Wetgeving is en blijft een dyna-
misch proces en de Nederlandse praktijkjurist
zal gewend moeten raken aan de meerlagige
structuur van de rechtsorde waarbinnen hij
opereert.” •
Mr. Jeroen van der Weide is als
universitair docent Burgerlijk recht
verbonden aan de Universiteit Leiden.
Daarvoor was hij achtereenvolgens
werkzaam als kandidaat-notaris bij
De Brauw Blackstone Westbroek
advocaten & notarissen en als docent
(internationaal) privaatrecht aan de Vrije
Universiteit Amsterdam. Van der Weide
promoveerde op het terrein van het
internationale goederenrecht. De titel
van zijn proefschrift luidt: ‘Mobiliteit van
goederen in het IPR. Tussen situsregel
en partijautonomie.’ Hij doceert
bij de Grotius Academie binnen de
Specialisatieopleiding ‘Nationaal en
Internationaal Contracteren’. Verder
geeft hij de cursus ‘IPR’ bij de Stichting
Beroepsopleiding Bedrijfsjuristen
(SBB). Voor de Voortgezette Stagiaire
Opleiding (VSO) doceert hij in de cursus
Financiering en zekerheden. Van der
Weide is ook hoofdredacteur van het
Maandblad voor Vermogensrecht (MvV).
47
“Wetgeving is en blijft een
dynamisch proces”
48
De manier waarop internationale wet- en regelgeving tot stand komt verloopt soms zeer onvoorspelbaar, zegt Marc van der Burg, expert in het octrooirecht. “Goede oplos-singen lijken – in Nederlandse ogen – vaak te stranden doordat andere landen er verras-send anders tegenaan kijken. Als de regeling er komt, is het uiteindelijk meestal een mix tussen systematiek aan de ene kant en gesloten compromissen aan de andere kant. Het is dan ook van belang om af en toe in buitenlandse handboeken te kijken om te zien hoe over de grenzen juridische problemen worden opgelost. Doordat je dan een oplossing ziet die weliswaar lijkt op de Nederlandse, maar net niet hetzelfde is, zie je verschillen en contrasten. Dat zet je aan het denken en brengt je op nieuwe ideeën.”
“De oplossing is een gemeenschap-
pelijk, privaatrechtelijk gerecht”
Juist vanwege al die internationale verschillen
is Van der Burg enthousiast over de oprichting
van een geheel nieuw Europees octrooigerecht.
“In de huidige situatie van een interne markt
in Europa, gebeurt de handhaving van een
octrooi nog steeds per lidstaat. Per land moet
worden geprocedeerd, met hoge kosten en
vaak uiteenlopende uitspraken tot gevolg. De
oplossing hiervoor is een gemeenschappelijk,
privaatrechtelijk gerecht. Dit nieuwe, internatio-
nale gerecht heeft een verdragsrechtelijke basis
en staat daarmee los van de EU. Het verdrag is
er niet zonder slag of stoot gekomen, men heeft
hierover gedurende een periode van meer dan
een halve eeuw steeds weer opnieuw overlegd
en onderhandeld. Het verdrag is in februari 2013
getekend en er wordt nu hard gewerkt aan de
realisatie van het gerecht. Straks zullen private
partijen – meestal bedrijven – uit verschillende
landen, hun octrooiconflict kunnen voorleggen
aan het nieuwe, gemeenschappelijke octrooige-
recht. Het rechterlijk panel bestaat uit rechters
afkomstig uit verschillende landen, maar ook
de advocaten van partijen zijn uit verschillende
landen afkomstig. Het gerecht zal naast een
centrale kamer ook diverse lokale en regionale
kamers krijgen. Het beroep is gecentraliseerd in
Luxemburg.”
Nieuw procesrechtHet nieuwe internationale, privaatrechtelijke
gerecht zal zijn eigen procesrecht hebben.
Van der Burg: “Dit is ‘terra incognita’. Ieder land
heeft nu zijn eigen burgerlijk procesrecht.
Er worden nieuwe ‘Rules of Procedure’ opge-
steld door een team van zeven experts: een
zeer ervaren octrooiadvocaat en octrooirech-
ter uit respectievelijk Duitsland, Engeland en
Frankrijk, en de zeer prominente Nederlandse
octrooiadvocaat Willem Hoyng. Aan dit team is
de taak opgedragen om een nieuw procesrecht
te creëren. Daarvoor is het onvermijdelijk dat
bepaalde nationale procesrechtelijke tradities
moeten worden opgegeven om er samen uit te
komen. Naar verwachting zal bijvoorbeeld het
hoger beroep voor Nederlandse begrippen veel
strenger omgaan met wijzigingen van vorderin-
gen of het aanvoeren van nieuw bewijs.
Van herkansingsfunctie verschuift de nadruk van
het hoger beroep naar de controlefunctie.
Daarentegen worden ook Nederlandse oplossin-
gen in de Rules of Procedure verwerkt, die weer
voor de andere landen nieuw zijn. Het voordeel
van een gemeenschappelijk gerecht met
bijbehorend gemeenschappelijk procesrecht,
is dat Nederlandse advocaten zonder enige
belemmering ook bij een kamer van het gerecht
in het buitenland kunnen optreden. Maar om-
gekeerd zullen buitenlandse advocaten ook in
andere landen, en dus ook voor de Nederlandse
kamer, kunnen optreden. De toekomst zal het
leren, maar waarschijnlijk is dit de eerste stap
op de lange weg naar een Europees burgerlijk
procesrecht.”
“Het verdrag is er niet zonder
slag of stoot gekomen”
Oude wijsheid Ook voor octrooigemachtigden is deze ontwik-
keling zeer belangrijk. “Zij mogen, en dat is
nieuw voor Nederland, straks ook zelfstandig
partijen voor dit octrooigerecht gaan vertegen-
woordigen. En dit op gelijke voet met advoca-
ten. De reden hiervoor is dat dit al in meerdere
Europese landen het geval is en het tijdens de
onderhandelingen is overgenomen voor het
nieuwe octrooigerecht.” Van der Burg geeft
regelmatig les aan octrooigemachtigden in
opleiding. “Dat zijn technici of mensen met een
andere bèta-achtergrond, die tijdens hun oplei-
ding ook flink wat burgerlijk recht meekrijgen.”
Een intensieve opleiding die vergt dat mensen
zich volop verdiepen in een heel ander vakge-
bied. Dat lukt het beste als je bij de tijd en op de
hoogte blijft, vindt Van der Burg. Want, zoals de
oude Grieken zeiden: ‘panta rhei’. Alles stroomt,
alles is in beweging. Die oude wijsheid is nog
steeds volop van toepassing. “Deze tijd vraagt
om snelle en scherpe denkers. En dat je open
staat voor, of liever nog meewerkt aan, nieuwe
ontwikkelingen.” •
“Deze tijd vraagt omscherpe denkers” Dr. mr. ir. Marc van der Burg
Dr. mr. ir. Marc van der Burg is sinds 1997 Technisch Adviseur bij het Octrooicentrum Nederland te Den Haag. Hij is als docent betrokken bij
de Beroepsopleiding Octrooigemachtigden. Van der Burg studeerde van 1985 tot 1992 Werktuigbouwkunde - Technische Mechanica - aan de
Technische Universiteit van Delft en vervolgens promoveerde hij in 1996 aan deze universiteit op een onderzoek voor Shell Research Amsterdam.
Van 1992 tot 1998 studeerde hij Rechtsgeleerdheid aan de Erasmus Universiteit Rotterdam (afstudeerrichtingen: Bedrijfsjuridisch en
Privaatrechtelijk). Van 2002 tot 2003 studeerde hij Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit Leiden (afstudeerrichting Notarieel recht).
49
Geen spoor zonder dwarsliggers.
50
Meer inspiratie? Kijk ook eens op www.verderdenken.nl
Verderdenken.nl is de website voor juristen die
verder willen denken over het recht en de kwaliteit
van de rechtspraktijk. Met columns van en voor
scherpe denkers.
BLIJF OP DE HOOGTE
U kunt zich via www.verderdenken.nl aanmelden voor de maandelijkse ‘Verder denken’-update. U ontvangt dan elke
maand een overzicht van de nieuwste columns.
PLATFORM VOOR SCHERPE DENKERS
Het magazine ‘Verder’ vormt samen met www.verderdenken.nl en de bijbehorende LinkedIn-pagina het platform voor
scherpe denkers. Een initiatief van het CPO. Voor inspiratie, reflectie en nieuwe inzichten.
51
Het CPO verzorgt als onderdeel van de Radboud Universiteit
Nijmegen al 35 jaar cursussen en opleidingen voor juristen in heel
Nederland. Wij ontwikkelen en organiseren VSO-cursussen,
PAO-cursussen, symposia, maatwerkcursussen en beroeps-
opleidingen. Daarnaast verzorgt het CPO voor diverse beroeps-
verenigingen en stichtingen het (onderwijs-)management.
Onze visie op onderwijs
De combinatie van een grondige, inhoudelijke kennis, een scherp
inzicht en een open, kritische houding stelt juristen in staat om hun
cliënten optimaal te helpen. Het CPO biedt hoogwaardig onderwijs,
gebaseerd op de wetenschap en gericht op de praktijk. Wat u vandaag
bij ons leert, kunt u morgen toepassen. Het CPO zet docenten in
die zich hebben bewezen op wetenschappelijk gebied én vaste voet
hebben in de praktijk. En er is meer: we willen uitnodigen om verder
te kijken, kritisch te zijn, door te vragen en de ‘waarom’-vraag achter
de juridische actualiteit te stellen. Voor meer inzicht en een scherp
juridisch denkvermogen.
Daarom CPO
• Gericht op de praktijk
• Gebaseerd op de wetenschap
• Vandaag leren, morgen toepassen
• Gerenommeerde docenten
• Voor meer inzicht en een scherp juridisch denkvermogen.
Opleidingsactiviteiten:
• PAO-cursussen
• VSO-cursussen
• Congressen/Symposia
• Maatwerk
• BeroepsopleidingBedrijfsjuristen
• BeroepspleidingGemeentejuristen
• BeroepsopleidingNotariaat
• BeroepsopleidingAdvocaten
• BeroepsopleidingOctrooigemachtigden
• PermanenteeducatieOctrooigemachtigden
• ExamenOctrooigemachtigden
• LawFirmSchool
• Grotiusspecialisatieopleidingen
• InsoladOpleidingsdagen
• InsolventierechtvoorCuratoren
• Internationaal
• Leergangonteigeningsrecht
CPO: Centrum voor Postacademisch Juridisch Onderwijs