Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per...

45
RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 1 van 99 Datum 6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Onderwerp Vergunning op grond van de Ontgrondingenwet, ten behoeve van het verdiepen van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas tussen Hoek van Holland en de Beneluxtunnel, alsmede de hoofdvaargeul van de Botlek Havens. Zaaknummer RWSV2015-00007625 Inhoud: 1. Aanhef 2. Besluit 3. Voorschriften 4. Aanvraag 5. Juridische en beleidsmatige overwegingen 6. Overwegingen naar aanleiding van de aanvraag 7. Procedure 8. Conclusie 9. Ondertekening 10. Mededelingen 11. Bijlagen 1. Aanhef De minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 22 december 2015 een aanvraag ontvangen van het Havenbedrijf Rotterdam N.V. voor een vergunning ingevolge artikel 8, eerste lid van de Ontgrondingenwet juncto artikel 4, eerste lid van het Besluit ontgrondingen in rijkswateren. Het te ontgronden gebied (Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas, inclusief de met de Nieuwe Maas in open verbinding staande hoofdvaargeul Botlek Havens) zijn gelegen binnen het beheergebied van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid. De aanvraag heeft betrekking op het structureel verdiepen van de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas tussen Hoek van Holland en de Beneluxtunnel en de hoofdvaargeul Botlek Havens. Door de verdieping kan de maximale diepgang van schepen met als bestemming Botlek of Vondelingenplaat toenemen van de huidige 13,7 naar 15,0 meter (op 99% van de Hoog Waters). De aanvraag is geregistreerd onder zaaknummer RWSV2015-00007625, met kenmerk RWS-2015/56310. Gelet op het bepaalde in artikel 2 van het Besluit milieueffectrapportage is een milieueffectrapport (MER) opgesteld. Het MER vormt een integraal onderdeel van de aanvraag.

Transcript of Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per...

Page 1: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 1 van 99

Datum 6 oktober 2016

Nummer RWS-2016/41409 I

Onderwerp Vergunning op grond van de Ontgrondingenwet,

ten behoeve van het verdiepen van de Nieuwe Waterweg

en de Nieuwe Maas tussen Hoek van Holland en de

Beneluxtunnel, alsmede de hoofdvaargeul van de

Botlek Havens. Zaaknummer RWSV2015-00007625

Inhoud:

1. Aanhef

2. Besluit

3. Voorschriften

4. Aanvraag

5. Juridische en beleidsmatige overwegingen

6. Overwegingen naar aanleiding van de aanvraag

7. Procedure

8. Conclusie

9. Ondertekening

10. Mededelingen

11. Bijlagen

1. Aanhef

De minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 22 december 2015 een aanvraag

ontvangen van het Havenbedrijf Rotterdam N.V. voor een vergunning ingevolge

artikel 8, eerste lid van de Ontgrondingenwet juncto artikel 4, eerste lid van het

Besluit ontgrondingen in rijkswateren.

Het te ontgronden gebied (Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas, inclusief de met de

Nieuwe Maas in open verbinding staande hoofdvaargeul Botlek Havens) zijn

gelegen binnen het beheergebied van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid.

De aanvraag heeft betrekking op het structureel verdiepen van de

Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas tussen Hoek van Holland en de Beneluxtunnel

en de hoofdvaargeul Botlek Havens. Door de verdieping kan de maximale

diepgang van schepen met als bestemming Botlek of Vondelingenplaat toenemen

van de huidige 13,7 naar 15,0 meter (op 99% van de Hoog Waters).

De aanvraag is geregistreerd onder zaaknummer RWSV2015-00007625,

met kenmerk RWS-2015/56310. Gelet op het bepaalde in artikel 2 van het

Besluit milieueffectrapportage is een milieueffectrapport (MER) opgesteld. Het MER

vormt een integraal onderdeel van de aanvraag.

Page 2: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 2 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 2 van 99

Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op

de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet

bestuursrecht (Awb) onvoldoende gegevens bevat om in behandeling te kunnen

nemen. De aanvrager is in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende gegevens

aan te vullen. De aanvulling op de aanvraag en MER is op 14 april 2016

ontvangen, geregistreerd onder kenmerk RWS-2016/15643. Op grond van

artikel 4:15 Awb is de proceduretermijn opgeschort met 72 dagen.

De leges zijn op 21 januari 2016 ontvangen en geregistreerd onder

zaaknummer RWSV2015-00007625.

De aanvraag omvat de volgende stukken:

• Begeleidend schrijven bij aanvraagformulier, d.d. 21 december 2015;

• Aanvraagformulier Vergunning Ontgrondingenwet NWW, d.d. 5 april 2016;

• Aanvraagformulier Vergunning Ontgrondingenwet Botlek, d.d. 5 april 2016;

• Bijlage 1 Deelkaarten kadastrale percelen Nieuwe Waterweg, RHDHV,

d.d. 31 juli 2015, inclusief tabel met eigenaren;

• Bijlage 1 Deelkaarten kadastrale percelen Botlek, RHDHV, d.d. 31 juli 2015,

inclusief tabel met eigenaren;

• Bijlage 2 Vergunning Ontwerp Nieuwe Waterweg ontgrondingsvergunning

incl. bijlagen, RHDHV, d.d. 19 februari 2016;

• Bijlage 2 Vergunning Ontwerp Botlek ontgrondingsvergunning incl. bijlagen,

RHDHV, d.d. 19 februari 2016;

• Bijlage 3 Aandachtspunten Ontgrondingenwet RWS NWW,

Havenbedrijf Rotterdam, d.d. 5 april 2016;

• Bijlage 3 Aandachtspunten Ontgrondingenwet RWS Botlek,

Havenbedrijf Rotterdam, d.d. 5 april 2016;

• Bijlage 4 Overzichtskaarten Bestemmingsplannen en Structuurvisie,

ongedateerd;

• MER Verdieping Nieuwe Waterweg, Botlek en 2e Petroleumhaven, Arcadis,

d.d. 21 december 2015;

• MKBA verdieping Nieuwe Waterweg_v18, Rebel Group, d.d. 3 december 2015;

• MER Verdieping Nieuwe Waterweg en Botlek, achtergrondstudie morfologie,

Arcadis, d.d. 10 december 2015;

• Review van Arcadis-studie verdieping Nieuwe Waterweg 2015,

Leo van Rijn sediment, d.d. 4 december 2015;

• Grootschalige slibverspreiding uit loswallen, RHDHV, d.d. 18 december 2015;

• Notitie slibverspreiding loswallen, RHDHV, d.d. 11 december 2015;

• Verdieping Nieuwe Waterweg en Botlek, Achtergrondstudie vertroebeling door

baggeren en slibverspreiding, Arcadis, d.d. 4 december 2015;

• Verzilting door verdieping Nieuwe Waterweg en Botlek, Deelonderzoek MER,

Hydrologic, d.d. november 2015;

• Effectbepaling verdieping Nieuwe Waterweg op verzilting in benedenrivierengebied,

Svasek, d.d. 4 november 2015;

• Effectbepaling verdieping Nieuwe Waterweg op KWA, Deltares,

d.d. december 2015;

• Verkenning Beperking Zoutindringing Nieuwe Waterweg, Deltares,

d.d. november 2015;

• Memo Conceptuele werking van inzetten van pompschepen als maatregel om

zoutindringing te reduceren, RHDHV, d.d. 3 december 2015;

Page 3: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 3 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 3 van 99

• Memo Review Hydrologic studie deelonderzoek verzilting van

8 december 2015, Arcadis, d.d. 22 december 2015;

• Beïnvloeding van de chemische kwaliteit van het grondwater door verdieping

van de Nieuwe Waterweg, Arcadis, d.d. 18 december 2015;

• Aanvulling op het rapport "Beïnvloeding van de chemische kwaliteit van het

grondwater met verontreinigingen door de verdieping van de

Nieuwe Waterweg, Arcadis, d.d. 9 februari 2016;

• Veranderingen in stroming en grondwaterkwaliteit als gevolg van verdieping

Nieuwe Waterweg, Deltares, d.d. 8 december 2015;

• MER verdieping Nieuwe Waterweg en Botlek, deelonderzoek externe veiligheid,

Arcadis, d.d. 6 augustus 2015;

• MER verdieping Nieuwe Waterweg en Botlek, deelonderzoek geluid, Arcadis,

d.d. 8 oktober 2015;

• MER verdieping Nieuwe Waterweg en Botlek, deelonderzoek luchtkwaliteit,

Arcadis, d.d. 23 november 2015;

• Invoergegevens Luchtkwaliteit Realisatiefase C03051.000094 MER verdieping

Nieuwe Waterweg en Botlek, Arcadis, d.d. 5 augustus 2015;

• Klimaatonderzoek MER Botlek Arcadis, d.d. 23 november 2015;

• Verdieping Nieuwe Waterweg, Botlek en Petroleumhavens, een archeologisch

bureauonderzoek ten behoeve van het milieueffectrapport (MER), BOOR,

d.d. oktober 2015;

• Projectgebonden risicoanalyse (PRA), Verdieping Nieuwe Waterweg en Botlek,

Expload, d.d. 26 augustus 2015;

• Faalkansberekening Nieuwe Waterweg Bundel 45-001, DNV,

d.d. 18 december 2015;

• MER verdieping Nieuwe Waterweg en Botlek, deelonderzoek ecologie,

Goderie en Heinis, d.d. 30 november 2015;

• Vooronderzoek verdieping Nieuwe Waterweg, Tauw, d.d. 5 juni 2015;

• Waterbodemonderzoek NEN 5720 Botlekhaven te Rotterdam, Tauw,

d.d. 25 juni 2015;

• Waterbodemonderzoek NEN 5720 Nieuwe Waterweg te Rotterdam, Tauw,

d.d. 3 juli 2015;

• Waterbodemonderzoek NEN5720 kade 8 en 9 bij Koole en 2e Petroleumhaven

te Rotterdam, Tauw, d.d. 10 juli 2015;

• Reactietabel aanvullingen, d.d. 5 april 2016;

• Analyse effect verdieping Nieuwe Waterweg 1/1,1/10 en 1/20 jaar

overschrijdingsfrequenties, Deltares, d.d. 19 februari 2016;

• Memorandum Spreidinggedrag van Nieuw Waterweg-baggerspecie op

stortlocatie Noordzee, Deltares, d.d. 27 juli 2015;

• Indicatie lozingseffecten waterbodem project Verdiepen Nieuwe Waterweg,

Tauw, d.d. 19 november 2015;

• Verdieping 2e Petroleumhaven: effect op verspreiding verontreiniging in

grondwater en naar oppervlaktewater, Deltares, d.d. 2 maart 2016;

• Verduidelijking van effecten van Verdieping NWW, Hydrologic,

d.d. 8 maart 2016;

• Aerius Calculator Gebruiksfase Plan 2017 t.o.v. Autonoom 2017,

d.d. 25 januari 2016;

• Aerius Calculator Realisatiefase 2016, Havenbedrijf Rotterdam,

d.d. 25 januari 2016;

• Notitie chemische toestand voor de KRW, Arcadis, d.d. 7 april 2016;

Page 4: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 4 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 4 van 99

• Tabel 97 en 98 incl. dekkingseis conform vergunning, d.d. 29 maart 2016;

• Overzicht Zinkers Nieuwe Waterweg-Oost, d.d. 29 maart 2016;

• Overzicht Zinkers Nieuwe Waterweg-West, d.d. 29 maart 2016;

• Brief met betrekking tot voorgenomen overeenkomst waterschappen over door

hen te treffen concrete beheermaatregelen om de effecten van de verdieping te

beperken, d.d. 12 april 2016;

• Addendum Externe Veiligheid Verdieping Nieuwe Waterweg en Botlek,

d.d. 14 april 2016.

• Addendum Cumulatie Luchtkwaliteit Verdieping Nieuwe Waterweg en Botlek,

Arcadis, d.d. 4 augustus 2016;

• Brief met betrekking tot overeenkomst waterschappen over door hen te treffen

concrete beheermaatregelen om de effecten van de verdieping te beperken,

d.d. 6 oktober 2016.

2. Besluit

Gelet op de bepalingen van de Ontgrondingenwet, het Besluit ontgrondingen in

rijkswateren, de Regeling ontgrondingen in Rijkswateren, de Algemene wet

bestuursrecht en de hieronder vermelde overwegingen besluit de minister van

Infrastructuur en Milieu als volgt:

I. De gevraagde vergunning als bedoeld in artikel 8 van de Ontgrondingenwet

voor onbepaalde tijd te verlenen voor het ontgronden van maximaal

3.250.000 m³ bodemmateriaal uit de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas.

II. De gevraagde vergunning als bedoeld in artikel 8 van de Ontgrondingenwet

voor onbepaalde tijd te verlenen voor het ontgronden van maximaal

1.700.000 m³ bodemmateriaal uit de Hoofdvaargeul Botlek Havens.

III. Aan de vergunning de navolgende voorschriften te verbinden.

Voor een toelichting op de in deze vergunning vermelde begrippen wordt

verwezen naar bijlage 1 van deze vergunning.

Page 5: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 5 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 5 van 99

3. Voorschriften

3.1 Algemene voorschriften

Voorschrift 1

Algemeen

1.1 De vergunninghouder dient de verdieping zodanig uit te voeren dat

beschadigingen van waterstaatswerken worden voorkomen.

1.2 De vergunninghouder dient degene die in zijn opdracht

verdiepingswerkzaamheden verricht, op de hoogte te brengen van de

gestelde voorschriften.

Voorschrift 2

Verdieping

2.1 Het te verdiepen gebied ‘Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas’ is aangegeven

op de bij deze vergunning behorende tekening: Overzichtskaart

Nieuwe Waterweg, BD8737 - Verdieping Botlek - Nieuwe Waterweg,

d.d. 19 februari 2016. De verdieping dient plaats te vinden binnen het op

deze tekening aangegeven gebied.

2.2 Het te verdiepen gebied ‘Hoofdvaargeul Botlek Havens’ is aangegeven op de

bij deze vergunning behorende tekening: Overzichtskaart Botlek &

3e Petroleumhaven, BD8737 - Verdieping Botlek - Nieuwe Waterweg,

d.d. 19 februari 2016. De verdieping dient plaats te vinden binnen het op

deze tekening aangegeven gebied.

2.3 De verdieping dient plaats te vinden binnen de grenzen van de kadastrale

percelen opgenomen op de bij deze vergunning behorende tekening:

Overzichtskaart Nieuwe Waterweg en Botlek – Perceelgegevens,

BD8737 - Verdieping Botlek - Nieuwe Waterweg, d.d. 30 juli 2015.

Voorschrift 3

Contactpersoon

3.1 De vergunninghouder is verplicht één of meer personen aan te wijzen die in

het bijzonder belast is (zijn) met het toezien op de naleving van het gestelde

in deze vergunning, waarmee door of namens de afdeling Handhaving Water

en Bodem van de Inspectie Leefomgeving en Transport in spoedgevallen

overleg kan worden gevoerd.

3.2 Wijzigingen dienen binnen 14 dagen schriftelijk door de vergunninghouder

te worden gemeld aan de afdeling Handhaving Water en Bodem van de

Inspectie Leefomgeving en Transport.

Page 6: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 6 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 6 van 99

Voorschrift 4

Peilingen

4.1 Peilingen dienen conform de Nederlandse Normen voor hydrografische

opnamen (Norm A) te worden uitgevoerd.

4.2 In- en uitpeilingen (x-, y-, z-coördinaten) dienen als een Ascii file (van alle

gevalideerde meetpunten, bijbehorende metadata) en op tekening aan de

afdeling Handhaving Water en Bodem van de Inspectie Leefomgeving en

Transport te worden aangeleverd. Hierbij dient de datum van uitvoering

vermeld te worden en welke apparatuur en meetconfiguratie is gebruikt.

4.3 De peilingen dienen een gebied te bestrijken waarbij zowel de verdieping

alsmede de aanliggende omgeving is meegenomen, aangeduid als

lodinggebied (zie begrippenlijst).

Voorschrift 5

Ongewoon Voorval

5.1 Indien zich een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan, dienen

onmiddellijk maatregelen te worden getroffen die redelijkerwijs kunnen

worden verlangd, om nadelige gevolgen zoveel mogelijk te beperken en

ongedaan te maken ten aanzien van:

• het veilig en doelmatig gebruik van het waterstaatswerk of bijbehorende

kunstwerken overeenkomstig de daaraan toegekende functies,

• de ecologische toestand van het waterstaatswerk, en

• het kustfundament.

5.2 De vergunninghouder meldt een dergelijk ongewoon voorval zo spoedig

mogelijk aan de afdeling Handhaving Water en Bodem van de Inspectie

Leefomgeving en Transport op werkdagen tijdens kantooruren op nummer

06 53 70 14 94 of 06 46 09 46 47 of e-mailadres [email protected] en

buiten kantooruren via het calamiteitennummer 088 489 00 00.

5.3 De vergunninghouder verstrekt aan de afdeling Handhaving Water en

Bodem van de Inspectie Leefomgeving en Transport tevens, zodra zij

bekend zijn, de gegevens met betrekking tot:

• De oorza(a)k(en) van het voorval en de omstandigheden waaronder het

voorval zich heeft voorgedaan;

• Andere gegevens die van belang zijn om de aard en ernst van de

gevolgen voor het waterstaatswerk van het voorval te kunnen

beoordelen;

• De maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de gevolgen

van het voorval te voorkomen, te beperken en/of ongedaan te maken.

5.4 Binnen drie maanden na een dergelijk ongewoon voorval, dient de

vergunninghouder aan de afdeling Handhaving Water en Bodem van de

Inspectie Leefomgeving en Transport informatie te verstrekken over de

maatregelen die zijn getroffen om te voorkomen dat een zodanig voorval

zich nogmaals kan voordoen.

Page 7: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 7 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 7 van 99

3.2 Voorschriften vóór start verdieping

Voorschrift 6

Onderzoek brongerichte maatregelen tegen verzilting

6.1 De vergunninghouder dient onderzoek te verrichten naar mogelijkheden om

op een kosteneffectieve wijze de extra verzilting ten gevolge van de

verdieping te voorkomen dan wel te beperken. Dit onderzoek omvat

twee maatregelen:

de inzet van pompschepen; en

het maken van gaten in de splitsingsdam.

6.2 De vergunninghouder stelt hiervoor, in samenwerking met de Waterbeheerder,

een plan van aanpak op. In dit plan van aanpak dient voor elk van de

maatregelen in ieder geval aandacht te worden besteed aan:

• de effectiviteit;

• de uitvoerbaarheid;

• de aanleg en beheerkosten;

• robuustheid en klimaatbestendigheid;

• gevolgen voor de nautische veiligheid en (hoog)waterveiligheid; en

• leefomgevingseffecten (energie, geluid, lucht, natuur etc).

6.3 Uiterlijk 6 maanden na het inwerking treden van deze vergunning dient

vergunninghouder het plan van aanpak schriftelijk in ter goedkeuring bij de

afdeling Vergunningverlening van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid.

Op deze goedkeuring is de reguliere Awb-procedure van toepassing.

6.4 Na goedkeuring van het plan van aanpak dient het in het plan van aanpak

omschreven onderzoek te worden uitgevoerd overeenkomstig de daarin

aangegeven planning en fasering.

6.5 Het onderzoek wordt afgerond met een rapportage, die ter beoordeling aan

de afdeling Vergunningverlening van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid

dient te worden gestuurd. De rapportage dient vooraf te worden besproken

met de (regionale) waterbeheerders en de provincie Zuid-Holland.

De bevindingen uit dat overleg worden bij de rapportage gevoegd.

6.6 De afdeling Vergunningverlening van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid

besluit of het onderzoek met het indienen van de rapportage is afgerond en

of een volgende fase van het onderzoek dient te worden uitgevoerd. Op dit

besluit is de reguliere Awb-procedure van toepassing.

Voorschrift 7

Werkplan

7.1 Minimaal 2 maanden vóór de aanvang van de verdieping, dient de

vergunninghouder schriftelijk een uitgewerkt werkplan in bij de afdeling

Vergunningverlening van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid waarin in

ieder geval is opgenomen:

1. Het grondstromenplan waarin is aangegeven hoe zoveel mogelijk

gebruik wordt gemaakt van geschikt bodemmateriaal (zand/grind) om

terug te storten op de Oude Maas en hoe zoveel mogelijk gebruik wordt

gemaakt van de toepassing van vrijgekomen bodemmateriaal in natuur

en recreatie projecten;

Page 8: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 8 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 8 van 99

2. De verlegging- of verwijderingsplannen van de volgende zinkerbundels:

45-009, 45-011, 45-012 ABC, 44-013 en 44-014;

3. De resultaten van het detectieonderzoek naar NGE’s en daaruit

voortvloeiende te treffen maatregelen;

4. De resultaten van het opwateronderzoek ten behoeve van archeologie

en daaruit voortvloeiende archeologische protocollen en bijbehorende

beheersmaatregelen;

5. Het uitvoeringsontwerp van de te realiseren verdieping, waarbij

rekening is gehouden met:

tijdelijke drempel voor zinkerbundel 45-011 (tussensituatie);

stabiliteit van nog te verdiepen kaden en inclusief afwerking (taluds

en randen/overgangen); en

aansluiting op bestaande waterbodem.

6. De inpeiling van het lodinggebied. De inpeiling mag niet ouder zijn dan

1 maand;

7. Het sub bottom profile en bijbehorend 3D model van de Hoofdvaarweg;

8. Planningsoverzicht van de verdieping (inclusief startdatum, einddatum

en fasering);

9. De algemene uitvoeringsmethode en de volgorde waarin de verdieping

wordt uitgevoerd;

10. De specifieke uitvoeringsmethode binnen de beschermings- en

kernzone van de Maeslantkering;

11. De specifieke uitvoeringsmethode binnen 50 meter van de Beneluxtunnel

en het tracé van de nog te realiseren Blankenburgverbinding;

12. De specifieke uitvoeringsmethode ter hoogte van de risicolocaties voor

grondwatereffecten;

13. Het protocol hoe de naam, type, laadvermogen en registratiegegevens

van de te gebruiken vaartuigen voor uitvoering kenbaar worden

gemaakt;

14. De wijze waarop tijdens de uitvoering morsverliezen worden beperkt;

15. De wijze waarop tijdens de uitvoering vertroebeling wordt beperkt;

16. De wijze waarop tijdens de uitvoering emissies (luchtkwaliteit, klimaat

en geluid) worden beperkt;

17. De wijze waarop de maximale roerdiepte wordt bepaald;

18. De voor de realisatiefase in te zetten maatregelen ter herstel en

procedure voor toepassing ter beheersing van de volgende effecten:

Optredende ontoereikende gronddekking op zinkerbundels;

Optredende ontoereikende gronddekking op tunnels;

Optredende erosie in de beschermingszone van primaire keringen;

Optredende significante veranderingen in grondwaterstanden;

19. De wijze waarop de registratie van het te verwijderen bodemmateriaal

plaatsvindt voor het verdiepen van NGD naar NGD;

20. Naam, adres, telefoonnummer en e-mailadres van degene(n) die door

of vanwege de vergunninghouder is (zijn) aangewezen als

contactperso(o)n(en);

21. De procedure hoe met Ongewone voorvallen (Voorschrift 5) en

Bodemvondsten (Voorschrift 14)wordt omgegaan;

22. De procedure hoe de medewerkers dan wel (onder)aannemers op de

hoogte worden gesteld van de gestelde voorschriften.

Page 9: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 9 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 9 van 99

7.2 De verdieping dient overeenkomstig het werkplan uitgevoerd te worden.

7.3 Met de verdieping mag alleen worden begonnen nadat het werkplan

schriftelijk is goedgekeurd door de afdeling Vergunningverlening van

Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid. Op deze goedkeuring is de reguliere

Awb-procedure van toepassing.

7.4 Zonder schriftelijke toestemming van de afdeling Handhaving Water en

Bodem van de Inspectie Leefomgeving en Transport mag niet van het

goedgekeurde werkplan worden afgeweken.

Voorschrift 8

Monitoringsplan

8.1 Minimaal 2 maanden vóór de aanvang van de verdieping, dient de

vergunninghouder een schriftelijk uitgewerkt monitoringsplan ter goedkeuring in

bij de afdeling Vergunningverlening van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid

conform het in bijlage 3 opgenomen Raamwerk voor Monitoring.

8.2 Voor alle aspecten opgenomen in het Raamwerk voor Monitoring dient een

representatieve uitgangssituatie bepaald te worden als referentie voor de

beoordeling van eventuele effecten.

8.3 Het monitoringsplan dient een overzicht te bevatten van de voor de

beheerfase, bij te bepalen noodzaak vanuit de uitkomsten van de

monitoring, inzetbare maatregelen ter herstel en procedure voor toepassing

ter beheersing van de volgende effecten:

Optredende ontoereikende gronddekking op zinkerbundels;

Optredende ontoereikende gronddekking op tunnels;

Optredende erosie in de beschermingszone van primaire keringen;

Optredende significante veranderingen in grondwaterstanden.

8.4 Het monitoringsplan dient met betrokkenheid van de (regionale)

waterbeheerders en de Provincie Zuid-Holland te worden opgesteld.

8.5 Met de verdieping mag alleen worden begonnen nadat het monitoringsplan

schriftelijk is goedgekeurd door de afdeling Vergunningverlening van

Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid. Op deze goedkeuring is de reguliere

Awb-procedure van toepassing.

8.6 De monitoring dient te worden uitgevoerd volgens het goedgekeurde

monitoringsplan.

8.7 Zonder schriftelijke toestemming van de afdeling Handhaving Water en

Bodem van de Inspectie Leefomgeving en Transport mag niet van het

goedgekeurde plan worden afgeweken.

8.8 Jaarlijks voor 1 april rapporteert de vergunninghouder schriftelijk aan de

afdeling Handhaving Water en Bodem van de Inspectie Leefomgeving en

Transport over de activiteiten en de resultaten uit de monitoring van het

voorgaande kalenderjaar (1 januari - 31 december).

8.9 De jaarlijkse rapportage dient vooraf te worden besproken met de

(regionale) waterbeheerders en de Provincie Zuid-Holland. De bevindingen

uit dat overleg worden bij de rapportage gevoegd.

Page 10: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 10 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 10 van 99

8.10 Het monitoringsplan dient te worden bijgesteld indien de resultaten daartoe

naar het oordeel van de afdeling Handhaving Water en Bodem van de

Inspectie Leefomgeving en Transport, gelet op het doel van de monitoring

zoals vastgelegd in het Raamwerk voor Monitoring, aanleiding geven.

De monitoring dient vervolgens te worden uitgevoerd volgens het

bijgestelde monitoringsplan.

8.11 Tien jaar na beëindiging van de verdieping of zoveel eerder wanneer de

monitoringsresultaten een stabiel beeld geven van de effecten van de

verdieping, kunnen op schriftelijk verzoek van de vergunninghouder en

ter beoordeling van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid, afdeling

Vergunningverlening, onderdelen van het monitoringsplan worden

gewijzigd, dan wel verplichtingen uit het monitoringsplan worden beëindigd.

3.3 Voorschriften tijdens en na afloop verdieping

Voorschrift 9

Beheersing effecten grondwaterstanden

9.1 Grondwaterstanden en -stijghoogten alsmede de (zoute) kwelflux, bepaald

en beoordeeld conform het Raamwerk voor Monitoring, mogen niet

significant verhoogd worden of toenemen door de verdieping.

9.2 Indien een toename, bepaald en beoordeeld conform het Raamwerk voor

monitoring, in grondwaterstanden en –stijghoogten alsmede de (zoute)

kwelflux plaatsvindt, dient dit effect zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk

binnen 6 maanden ongedaan gemaakt te worden.

9.3 De toepassing van de maatregelen opgenomen in het werkplan, conform

voorschrift 7.1, en het monitoringsplan, conform voorschrift 8.3,

ter beheersing van de effecten benoemd in lid 1 dienen minimaal

10 werkdagen voor toepassing schriftelijk aan de afdeling Handhaving

Water en Bodem van de Inspectie Leefomgeving en Transport gemeld te

worden.

Voorschrift 10

Beheersing effecten verzilting

10.1 De vergunninghouder verzekert middels schadeloosstelling de extra inzet of

capaciteitsuitbreiding van noodzakelijke waterstaatswerken in beheer bij

regionale waterbeheerders om - in het geval van een droogtesituatie - de

effecten van de door de verdieping voorzienbare toename van verzilting op

de regionale zoetwatervoorziening te compenseren.

Voorschrift 11

Beheersing effecten op bodemligging

11.1 De bodemligging van oevers binnen de beschermingszone van primaire

keringen, bepaald en beoordeeld conform het Raamwerk voor Monitoring,

mag niet wijzigen door de verdieping.

11.2 De gronddekking boven zinkerbundels, bepaald en beoordeeld conform het

Raamwerk voor Monitoring, mag na de verdieping niet afnemen tot onder

de vereiste gronddekking conform de betreffende (water)vergunning.

Page 11: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 11 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 11 van 99

11.3 De gronddekking boven tunnels, bepaald en beoordeeld conform het

Raamwerk voor Monitoring, mag na de verdieping niet afnemen tot onder

de vereiste gronddekking conform de betreffende norm.

11.4 De door de verdieping veroorzaakte extra bodemdaling op de Oude Maas

dient te worden gecompenseerd door het eenmalig terugstorten van

minimaal 630.000 m3 nuttig toepasbaar materiaal verdeeld over de

volgende drie erosiekuilen:

Oude Maas km 1002,8 nabij de Spijkenisserbrug;

Oude Maas kmr 1000-1001;

Oude Maas kmr 996.

11.5 De toepassing van de maatregelen opgenomen in het werkplan, conform

voorschrift 7.1, en monitoringsplan, conform voorschrift 8.3, ter beheersing

van de effecten benoemd in lid 1 en 2 dienen minimaal 10 werkdagen voor

toepassing schriftelijk aan de afdeling Handhaving Water en Bodem van de

Inspectie Leefomgeving en Transport gemeld te worden.

Voorschrift 12

Uitvoering

12.1 In de Nieuwe Waterweg van kmr 1035 tot kmr 1022 mogen grondlagen

beneden 16,95 meter minus NAP niet worden verstoord.

12.2 In de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas van kmr 1022 tot kmr 1009 mogen

grondlagen beneden 17,15 meter minus NAP niet worden verstoord.

12.3 In de Hoofdvaargeul Botlek Havens mogen grondlagen beneden

16,90 meter minus NAP niet worden verstoord, uitgezonderd de slibvangput

in de monding van de Botlekhaven, tot 18,90 meter minus NAP.

12.4 Verdiepen binnen de beschermingszone en kernzone van de Maeslantkering

is tussen 1 oktober en 15 april niet toegestaan. Tevens mogen binnen de

beschermingszone en kernzone van de Maeslantkering twee weken voor en

tijdens de jaarlijkse proefsluiting geen verdiepingswerkzaamheden worden

uitgevoerd.

12.5 Binnen 50 meter van zinkerbundels 45-009, 45-011, 45-012 ABC, 44-013 en

44-014 mag pas verdiept worden wanneer deze zijn verlegd of verwijderd.

Voor zinkerbundel 45-011 geldt in de tussensituatie dat alleen conform het

bij het werkplan aangeleverde uitvoeringsontwerp verdiept mag worden.

Voorschrift 13

Opgave gewonnen hoeveelheden

13.1 Binnen 2 weken na afloop van ieder kwartaal dient de vergunninghouder

aan de afdeling Handhaving Water en Bodem van de Inspectie

Leefomgeving en Transport een schriftelijke opgave te verstrekken van de

in die maanden ontgronde hoeveelheden bodemmateriaal, uitgesplitst in

‘Nieuwe Waterweg’ en Nieuwe Maas’ en ‘Hoofdvaargeul Botlek Havens’.

13.2 De opgave betreft de hoeveelheid bodemmateriaal in kubieke meters

(in situ), datum van baggeren of zuigen, de naam van het vaartuig en de

locatie.

Page 12: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 12 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 12 van 99

Voorschrift 14

Bodemvondsten

14.1 Indien tijdens het verdiepen niet gesprongen explosieven worden

aangetroffen, dient de vergunninghouder de verdieping onmiddellijk te

(laten) stoppen en de vondst onmiddellijk te melden bij de afdeling

Handhaving Water en Bodem van de Inspectie Leefomgeving en Transport

en de politie.

Voor zover nodig worden door vergunninghouder (veiligheids)maatregelen

getroffen.

14.2 Indien tijdens de verdieping voorwerpen, sporen of overblijfselen worden

aangetroffen die, naar redelijkerwijs kan worden vermoed, van historisch,

oudheidkundig of wetenschappelijk belang zijn, dient de vergunninghouder

de verdieping te (laten) stoppen en de vondst onmiddellijk te melden aan de

afdeling Handhaving Water en Bodem van de Inspectie Leefomgeving en

Transport, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en aan het

Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam.

14.3 De vergunninghouder draagt de verantwoordelijkheid voor eventuele

berging van archeologisch relevante informatie.

Voorschrift 15

Uitpeiling en oplevering

15.1 Uiterlijk 2 weken na beëindiging van de verdieping dient de vergunninghouder,

overeenkomstig voorschrift 4, een uitpeiling te verrichten van het lodinggebied

en een sub bottom profile van de hoofdvaarweg op te stellen. De uitpeiling en

sub bottom profile dient binnen 1 maand na beëindiging van de verdieping

ter beoordeling aan de afdeling Handhaving Water en Bodem van de

Inspectie Leefomgeving en Transport te worden overlegd.

15.2 Uiterlijk 1 maand na beëindiging van de verdieping dient ter beoordeling aan

de afdeling Handhaving Water en Bodem van de Inspectie Leefomgeving en

Transport een 3D model van de hoofdvaarweg te worden aangeleverd, waarin

de gerealiseerde verdieping is uitgezet in het uitvoeringsontwerp zoals in

voorschrift 7.1 is aangegeven.

15.3 Uiterlijk 1 maand na beëindiging van de verdieping dient ter beoordeling aan

de afdeling Handhaving Water en Bodem van de Inspectie Leefomgeving en

Transport de hoeveelheden ontgrond bodemmateriaal, conform de

goedgekeurde registratieprocedure, te worden voorgelegd.

Page 13: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 13 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 13 van 99

4. Aanvraag

De aanvraag heeft betrekking op het verdiepen van de huidige NGD van 15,0 meter

minus NAP (tussen Hoek van Holland en de toegang van het Botlekgebied),

respectievelijk 14,5 meter minus NAP (tussen het Botlekgebied en de Beneluxtunnel)

naar gemiddeld 16,3 meter minus NAP van de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas

plus de hoofdvaargeul Botlek Havens om de nautische bereikbaarheid van de Botlek

en de Vondelingenplaat te verbeteren.

In onderstaande tabel zijn per gebied en/of kilometerraai (kmr) de kenmerken van

de verdieping opgenomen.

Dit is tevens weergegeven in onderstaand figuur, de bijbehorende situatietekening

is in bijlage 2 opgenomen.

De verdiepingswerkzaamheden zullen gefaseerd plaatsvinden:

• Fase 1: In de periode 2016-2018 is de eerste fase gepland (af te graven

circa 4,95 miljoen kuub bodemmateriaal), waarin de voornaamste

baggerwerkzaamheden plaatsvinden. Na voltooiing van deze fase zijn de

Nieuwe Waterweg, Nieuwe Maas en hoofdvaargeul Botlek Havens gereed om

de beoogde schepen met grotere diepgang te kunnen ontvangen.

• Fase 2: In de periode 2018-2025 zijn verdere verdiepingswerkzaamheden

gepland ter verbetering van de nautische bereikbaarheid in aangrenzende

havenbekkens en ligplaatsen (af te graven circa 2 miljoen kuub bodemmateriaal).

De huidige aanvraag en vergunning hebben alleen betrekking op Fase 1.

De verdieping bestaat praktisch gezien uit het opzuigen en afvoeren door

sleephoppers van de bovenste laag van delen van de bodem van genoemde

vaarwegen. De laagdikte van het te verdiepen gebied neemt toe van west naar oost.

Locatie NGD* Maaktolerantie* Roergrens* Hoeveelheid Oppervlakte

Nieuwe Waterweg van kmr 1035 tot kmr 1022 16,20 16,70 16,95

Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas van kmr 1022 tot kmr 1009 16,40 16,90 17,15

Hoofdvaargeul Botlek Havens 15,90 16,40 16,90

Slibvangput Botlek Havens 17,90 18,40 18,901,700 Mm

3 102 ha

3,250 Mm3 460 ha (totaal)

78 ha (verdiept)

* Alle waarden in minus NAP

Page 14: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 14 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 14 van 99

Dit is weergegeven in onderstaand figuur, de bijbehorende situatietekening is ook

in bijlage 2 opgenomen. Afhankelijk van de kwaliteit zal het ontgronde

bodemmateriaal op de Noordzee of elders nuttig worden toegepast.

Groen is reeds op voldoende diepte en verdiepen is niet nodig. Geel tot Rood betekent wel verdiepen, waarbij rood op een grotere laagdikte

duidt. Daarnaast vindt de verdieping plaats van NGD naar NGD. In onderstaande figuur is dit principe weergegeven. Ook is hierin te zien dat dat de huidige waterbodem een grillig patroon van toppen en dalen kent. Tijdens de verdieping worden alleen

de toppen boven de gewenste te realiseren NGD verwijderd en afgevoerd.

Page 15: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 15 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 15 van 99

Het Havenbedrijf Rotterdam N.V. is ingevolge de aanvraag verantwoordelijk voor

de uitvoering van de verdieping. De exacte wijze van uitvoering wordt voor

aanvang van de verdieping door de te contracteren uitvoerder bepaald.

De verdieping vindt plaats op kadastrale percelen in eigendom van de gemeente

Rotterdam, Havenbedrijf Rotterdam en De Staat. Het eigendom van de gemeente

Rotterdam is belast met het recht van erfpacht, verleend aan het

Havenbedrijf Rotterdam NV.

De aanvraag heeft betrekking op een zogenaamde secundaire ontgronding

aangezien de aanvraag gericht is op de realisatie van bodemverlaging ten behoeve

van een bepaalde functie, in dit geval een verdieping van de vaarweg, waarbij

oppervlaktedelfstoffen vrijkomen. Het primaire doel van de verdieping is dan ook

niet de winning van oppervlaktedelfstoffen, maar realisatie van een diepere

vaarweg.

5. Juridische en beleidsmatige overwegingen

Ontgrondingenwet

Op grond van de Ontgrondingenwet is het verboden zonder vergunning te

ontgronden. Voor het verlenen, wijzigen en intrekken van een vergunning voor

een ontgronding gelegen in Rijkswater is de minister van Infrastructuur en Milieu

ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Ontgrondingenwet het bevoegde gezag.

De wateren waar de Minister het bevoegd gezag is, zijn vastgelegd in de

Regeling ontgrondingen in rijkswateren. Het betreft hier het zomerbed van de

Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas. Daarnaast omvat de verdieping eveneens de

‘Hoofdvaargeul Botlek Havens’. Dit zijn met de Nieuwe Maas in open verbinding

staande havens.

Page 16: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 16 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 16 van 99

Artikel 8 van de Ontgrondingenwet stelt dat de minister van Infrastructuur en

Milieu het bevoegd gezag is voor een ontgrondingenvergunning voor in bij

ministeriële regeling aangewezen rijkswateren. In artikel 1 van de Regeling

ontgrondingen in rijkswateren is vastgelegd dat als Rijkswateren worden

aangewezen de wateren genoemd in bijlage II, onderdeel 1, bij het Waterbesluit.

Hier staan de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas genoemd. Ook de daarmee in

open verbinding staande havens onder nautisch beheer van het Rijk en zijwateren

onder waterstaatkundig beheer van het Rijk vallen hieronder. De Botlek Havens

staan in open verbinding met de Nieuwe Maas.

Op grond van artikel 3 worden alle betrokken belangen meegewogen.

Voor de behandeling van een aanvraag om een vergunning of wijziging van een

vergunning voor ontgrondingen krachtens artikel 8, eerste lid, van de

Ontgrondingenwet in de aangewezen rijkswateren, wordt een recht (leges)

geheven. De aanvrager heeft het verschuldigde recht op 21 januari 2016 voldaan.

Tracéwet

De Tracéwet is niet van toepassing, omdat er minder dan 5 miljoen m3 in de

hoofdvaarweg wordt ontgrond. Conform de aanvraag bestaat de hoeveelheid te

ontgraven bodemmateriaal in de hoofdvaarweg uit circa 3,25 miljoen m3. Het te

ontgronden volume in alleen de hoofdvaarweg is maatgevend voor het al dan niet

van toepassing zijn van de Tracéwet. Ondersteunend hieraan is dat op het

kaartbeeld van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) de

hoofdvaarweg zich beperkt tot de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas en niet de

havens omvat. Naast de hoofdvaarweg is de hoeveelheid te ontgraven

bodemmateriaal uit de havenbekkens circa 1,7 miljoen m3, waarmee het totaal te

ontgraven materiaal op 4,95 miljoen m3 neerkomt.

Waterwet

Op grond van artikel 6.12, tweede lid, onder g van het Waterbesluit is voor een

ontgronding geen watervergunning vereist. Ingevolge de Nota van toelichting op

de wijziging van de Waterbesluit van 16 april 2012 worden de Waterwetbelangen

via onder meer het Nationaal Waterplan en het Beheer- en Ontwikkelplan voor de

Rijkswateren 2016-2021 (BPRW) in de Ontgrondingenvergunning afgewogen.

Milieueffectrapportage

Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk verankerd in

hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Dit besluit bepaalt of bij de voorbereiding

van een plan of een besluit een m.e.r.-(beoordelings)procedure moet worden

doorlopen. Het doel van een m.e.r.-procedure is het milieubelang volwaardig te

laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten die

kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

Page 17: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 17 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 17 van 99

De verdieping van de Nieuwe Waterweg, de Nieuwe Maas en de hoofdvaargeul

Botlek Havens valt onder categorie C.3; de aanleg, wijziging of uitbreiding van een

binnenvaarweg. Een structurele verdieping is m.e.r.-plichtig, wanneer bij de

verdieping meer dan 5 miljoen m3 grond wordt verzet. De verdieping van de

Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas leidt tot een baggervolume van

circa 3,25 miljoen m3, terwijl de verdieping van de havens in de Botlek nog eens

circa 1,70 miljoen m3 extra volume oplevert voor Fase 1. In Fase 2 wordt nog eens

2 miljoen m3 in met name de havenbekkens Botlek ontgrond. In totaal wordt de

drempelwaarde voor de m.e.r.-plicht daarmee ruim overschreden. Het criterium uit

het Besluit m.e.r. heeft betrekking op de uitbreiding van een binnenvaarweg en

beperkt zich niet tot hoofdvaarwegen.

Voor het vaststellen van het MER is een uitgebreide m.e.r.-procedure doorlopen

door de minister van Infrastructuur en Milieu. Op 22 december 2015 is het MER

ter advies voorgelegd aan de Commissie voor de m.e.r. (de Commissie).

De Commissie heeft op 22 februari 2016 haar toetsingsadvies gepubliceerd

(rapportnummer 2991). De Commissie is van oordeel dat het MER de essentiële

informatie bevat om een besluit te kunnen nemen over de vergunningaanvraag

Ontgrondingenwet waarin het milieubelang volwaardig wordt meegewogen.

Het advies van de Commissie is meegenomen in de verdere besluitvorming op

grond van de Ontgrondingenwet.

De Commissie heeft grote waardering voor de professionaliteit, veelzijdigheid en

diepgang waarmee de effecten van de verdieping op de verzilting en de morfologie

zijn onderzocht. Het morfologisch onderzoek heeft de systeemkennis van het

gebied aanmerkelijk vergroot en reikt voor dit onderwerp daarmee zelfs verder

dan de specifieke kennis die voor het te nemen besluit nodig was. Voor resultaten

uit het MER wordt verwezen naar het MER die samen met deze vergunning

ter inzage is gelegd.

Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de evaluatie van de effecten van de

verdieping. De vergunninghouder is, ingevolge de voorschriften opgenomen in

paragraaf 3.2, verantwoordelijk voor het aanleveren van de juiste

monitoringinformatie op grond waarvan het bevoegd gezag de evaluatie kan

uitvoeren. Daartoe is een monitoringverplichting in de vergunning opgenomen.

Beleidsregels

Op ontgrondingen in rijkswateren zijn de Beleidsregels ontgrondingen in

rijkswateren, vastgesteld op 20 september 2010, met kenmerk

VENW/BSK-2010/127556, van toepassing. De beleidsregels hebben als doel een

nadere invulling te geven aan de wijze waarop Rijkswaterstaat omgaat met

aanvragen, de wijze van beoordelen hiervan en het stellen van voorwaarden.

De aanvraag is getoetst aan de Beleidsregels ontgrondingen in Rijkswateren.

In onderstaande tabel is aangegeven welke relevante kunstwerken of objecten in

de toetsing zijn opgenomen en welke afstanden tussen kunstwerk of object en

verdieping worden gehanteerd.

Page 18: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 18 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 18 van 99

Type kunstwerk of object Rivieren en havens

Waterkeringen

Primaire waterkeringen (afstand tot de teen van dijk) 50 meter

Natuur en milieu

Vogelconcentraties Niet aan de orde

Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk beschermde monumenten van

archeologische vondsten, locaties met melding van

archeologische vondsten en wrakken

100 meter

Overige objecten

Olie- en gasleidingen in de bodem van het betreffende

rijkswater 100 meter

In gebruik zijnde telecommunicatiekabels in de bodem

van of boven het betreffende rijkswater 100 meter

Overige vaste objecten van het Rijk of van derden 50 meter

Naast op de afstanden is getoetst of de verdieping:

• geen ongewenste erosie of sedimentatie van het rivierbed tot gevolg heeft,

noch op de locatie van de ontgronding, noch elders;

• het rivierkundig gewenste evenwicht in de bodemligging en de stabiliteit van

infrastructuur niet verstoort;

• niet leidt tot substantiële waterstandsverhogingen in maatgevende situaties als

bedoeld in de Beleidsregels grote rivieren en hoofdstuk 6, §6 van het

Waterbesluit;

• geen belemmering vormt voor huidige/geplande/toekomstige

rivierverruimingsprojecten;

• niet leidt tot een structurele beperking van de scheepvaart;

• en niet leidt tot ongewenste grondwaterstandveranderingen.

De beleidsregels hebben een ‘intern bindend’ karakter, hiervan kan gemotiveerd

worden afgeweken indien de gevolgen van het strikt volgen van de beleidsregels

niet in verhouding staan tot de met de Ontgrondingenwet te dienen belangen.

De resultaten van de toetsing van de aanvraag aan de beleidsregels zijn

opgenomen in hoofdstuk 6. De conclusies van de toetsing aan de beleidsregels zijn

vetgedrukt.

Ruimtelijke plannen

Op grond van artikel 10 van de Ontgrondingenwet is op 29 december 2015 aan de

gemeenten Maassluis, Rotterdam, Vlaardingen en Schiedam en aan de

Provincie Zuid-Holland per brief (kenmerk RWS-2015/56397) gevraagd of de

verdieping waar de aanvraag op ziet past binnen de ruimtelijke plannen.

De Provincie Zuid-Holland heeft op 22 februari 2016 (kenmerk RWS-2016/8282)

meegedeeld dat er geen provinciale ruimtelijke regels zijn die zich verzetten tegen

de verdieping. Ter plaatse geldt geen inpassingsplan en is evenmin sprake van

strijd met regels uit de provinciale ruimtelijke verordening. Het provinciale

beoordelingskader voor ruimtelijke ordening en water is vastgelegd in de

provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM).

Page 19: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 19 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 19 van 99

In de VRM is de Nieuwe Waterweg aangemerkt als onderdeel van het

internationale vaarwegennet. De aanvraag voor de verdieping is functioneel

daarmee in overeenstemming, zodat er uit oogpunt van direct ruimtebeslag geen

strijdigheid bestaat met de verlening van de ontgrondingenvergunning. De voor de

verdieping relevante aandachtspunten die de provincie Zuid-Holland heeft

meegegeven worden in het volgende hoofdstuk meegewogen.

De gemeente Maassluis heeft op 22 april 2016 (kenmerk RWS-2016/18706)

meegedeeld dat de verdieping in overeenstemming is met het bestaande

planologisch regime. De voor de verdieping relevante aandachtspunten die de

gemeente Maassluis heeft meegegeven worden in het volgende hoofdstuk

meegewogen.

De gemeente Rotterdam heeft op 11 februari 2016 (kenmerk RWS-2016/6711)

meegedeeld dat de verdieping in overeenstemming is met het bestaande

planologisch regime. Daarnaast heeft de gemeente Rotterdam op 26 april 2016

(kenmerk RWS-2016/18307) de voor de verdieping relevante aandachtspunten

meegegeven, deze worden in het volgende hoofdstuk meegewogen.

De gemeente Vlaardingen heeft op 7 maart 2016 (kenmerk RWS-2016/10490)

meegedeeld dat de verdieping in overeenstemming is met het bestaande

planologisch regime. De voor de verdieping relevante aandachtspunten die de

gemeente Vlaardingen heeft meegegeven worden in het volgende hoofdstuk

meegewogen.

De gemeente Schiedam heeft op 6 januari 2016 (kenmerk RWS-2016/13079) per

mail meegedeeld dat de verdieping plaats vindt buiten het grondgebied van de

gemeente Schiedam. Daarmee is het toetsen van de verdieping aan het

planologisch regime van de gemeente Schiedam niet aan de orde.

Zoals aangeven onder de paragraaf Ontgrondingenwet worden bij de

besluitvorming op grond van artikel 3 van de Ontgrondingenwet alle betrokken

belangen meegewogen. Dit geldt niet voor de belangen die binnen andere

wettelijke kaders worden beschermd, tenzij op grond van die wettelijke kaders

geen specifieke besluitvorming nodig is voor de verdieping en het belang dusdanig

is dat vanuit de Ontgrondingenwet voorwaarden gesteld dienen te worden.

De overige wet- en regelgeving waaraan de bij de ontgrondingenvergunning

betrokken belangen in dat kader zijn meegewogen zijn de Wet milieubeheer,

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet ruimtelijke ordening,

de Wet geluidhinder, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet

met onderliggende regelgeving en beleidsregels.

Beheer en Onderhoud

De Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas zijn in beheer bij het Rijk (Rijkswaterstaat) en

zijn onderdeel van het hoofdvaarwegennet. Het beheer van het hoofdvaarwegennet is

de taak van Rijkswaterstaat. Het beheer en onderhoud van de Botlek Havens wordt

uitgevoerd door het HbR. De beheertaak van het Rijk is gekoppeld aan de in de

legger Rijkswaterstaatswerken vastgelegde vereiste dimensies van de vaarweg.

Page 20: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 20 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 20 van 99

De verdieping viel daar niet binnen en is gestart als een initiatief van het

Havenbedrijf Rotterdam. In september 2016 heeft de minister van Infrastructuur

en Milieu de Tweede Kamer laten weten dat in het licht van de vervallen vrijstelling

vennootschapsbelasting het Rijk maximaal 35 miljoen euro zal bijdragen aan de

verdieping. Daarmee is de verdieping een publiek gefinancierd initiatief geworden en

is het niet nodig om een voorschrift over beheer en onderhoud in de vergunning op

te nemen.

Omdat het beheer van het hoofdvaarwegennet een taak van Rijkswaterstaat is zal

de uitvoering van de verdieping op de hoofdvaarweg ook door Rijkswaterstaat

worden uitgevoerd. Het toezicht op ‘werken’ uitgevoerd door Rijkswaterstaat

wordt door de Inspectie Leefomgeving en Transport uitgevoerd. Daarom is in de

voorschriften opgenomen dat de afdeling Handhaving Bodem en Water van de

Inspectie Leefomgeving en Transport het aanspreekpunt en contact is voor zaken

met betrekking tot toezicht en handhaving. Het betreft hier een ambtshalve

wijziging, aangezien in de ontwerpvergunning de afdeling Handhaving van

Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid was opgenomen. Deze wijziging heeft geen

inhoudelijke consequenties.

Economisch belang

De haven van Rotterdam is als 4e haven van de wereld van groot belang voor de

regionale en nationale Nederlandse economie vanwege de omzet (3,3% BBP) die

er wordt gegenereerd en de werkgelegenheid (150.000 banen) die wordt

geboden. Aldus is de haven belangrijk voor het vestigingsklimaat in Nederland en

de internationale concurrentiepositie van de in Nederland gevestigde bedrijven.

De laatste decennia is er in de scheepvaart een belangrijke trend gaande:

er wordt steeds vaker gebruik gemaakt van schepen met een grotere diepgang.

Voor handelaren en gebruikers van grondstoffen is het immers voordeliger gebruik

te maken van schepen waarin zij in één keer hun lading kunnen vervoeren. Om

deze reden kiezen zij voor een haven waarin zij met deze dieper stekende schepen

terecht kunnen.

In de huidige situatie zijn de Botlekhaven en de Tweede Petroleumhaven niet

bereikbaar voor deze dieper stekende schepen, zonder aan het begin van de

haven al een deel van de lading te lossen (het zogenaamde lichteren).

Deze havens hebben daarmee een concurrentienadeel ten opzichte van andere

havens in Europa die de vaargeul blijven verdiepen en meer moderne

tankcapaciteit gerealiseerd hebben of nog gaan realiseren.

De verdieping van de Botlekhaven en de Tweede Petroleumhaven heeft dan ook

als doel de toegankelijkheid te vergroten en daarmee het petrochemisch cluster in

deze twee havens en de haven als geheel te versterken.

Page 21: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 21 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 21 van 99

6. Overwegingen naar aanleiding van de aanvraag

Op grond van het afwegingskader van artikel 3, tweede lid, van de Ontgrondingenwet,

worden bij de verlening van een ontgrondingenvergunning alle relevante betrokken

belangen meegewogen. Alle bij de ontgronding, de herinrichting van de ontgronde

onroerende zaken en de aanpassing van de omgeving van de ontgronde onroerende

zaken betrokken belangen worden hiermee beschermd. Dit geldt niet voor belangen

die door andere wetgeving dan de Ontgrondingenwet worden beschermd en er op

grond van die wettelijke kaders ook een besluit dient te worden genomen voor de

verdieping. In dat geval dienen de belangen binnen dat specifieke wettelijke kader

te worden afgewogen.

In het kader van de belangenafweging is op grond van artikel 3 en 10 van de

Ontgrondingenwet op 29 december 2015 per brief advies gevraagd aan de

zes betrokken waterschappen, negen betrokken gemeenten, provincie Zuid-Holland,

Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, de Inspectie Leefomgeving en Transport,

Rijkdienst voor het Cultureel Erfgoed en Ministerie van Economische Zaken (kenmerk

RWS-2015/56397) en op 21 januari 2016 aan de Divisie Rijkshavenmeester

Rotterdam (kenmerk RWS-2016/3180). Tevens is de volledige aanvraag op

12 januari 2016 beschikbaar gesteld op de website van het Platform Participatie van

het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. De ontvangen adviezen zijn betrokken bij

het opstellen van de vergunning.

Op 26 november 2014, 20 januari en 31 maart 2016 zijn drie informatiebijeenkomsten

geweest om het project nader toe te lichten. De daar ontvangen reacties zijn tevens

betrokken bij het opstellen van dit besluit.

Bij de behandeling van voorliggende aanvraag is tevens getoetst aan de

doelstellingen uit artikel 2.1 van de Waterwet. De doelstellingen zijn uitgewerkt in

onder meer het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 (Bkmw),

het Nationaal Waterplan, het BPRW en bijbehorende documenten zoals de

KRW-factsheets en het Handboek Immissietoets. De invulling van de basisfuncties

veiligheid, voldoende, schoon en (ecologisch) gezond water in het BPRW dienen

ter voorkoming van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste.

In onderstaande paragrafen wordt het effect van de verdieping op de waterveiligheid,

de ecologische en chemische toestand van het water, en de maatschappelijke

functies van het water, toegelicht.

6.1 Overwegingen t.a.v. de beperking van overstromingen,

wateroverlast en waterschaarste (waterveiligheid en voldoende

water)

6.1.1 Primaire Waterkeringen

In de Nieuwe Waterweg vindt de verdieping plaats binnen de kernzone van de

Maeslantkering, een primaire kering in beheer bij Rijkswaterstaat. Tevens zijn

langs de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas dijken aanwezig.

Dit zijn primaire keringen in beheer bij Hoogheemraadschap van Delfland en

Waterschap Hollandse Delta.

Page 22: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 22 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 22 van 99

Primaire Waterkering Rijkswaterstaat (Maeslantkering)

Voor de Maeslantkering is een Failure Mode and Effects Analysis (FMEA) opgesteld.

Op basis van de FMEA leidt de verdieping niet tot een toename van de

beheerkosten of een toename van de faalkans. Tevens is een onderzoek

uitgevoerd naar de invloed van de verdieping op de volgende drie aspecten:

1. De golfcondities bij de Maeslantkering;

2. Het responsiegedrag van de Maeslantkering;

3. Het effect van seiches op de Maeslantkering.

Uit het onderzoek is gebleken dat de effecten van de verdieping van de

Nieuwe Waterweg op de drie beschouwde aspecten zeer beperkt is. De verdieping

leidt relatief lokaal tot een verhoging met maximaal 1 cm van de maatgevende

hoogwaterstand. Dit is zo gering dat dit niet van invloed zal zijn op de

inzetfrequentie van de Maeslantkering. Op basis hiervan is de verwachting dat dit

in de praktijk de inzet van de kering niet beïnvloedt.

De NGD ter plaatse van de Maeslantkering bedraagt momenteel 15,00 meter

minus NAP en na verdieping 16,20 meter minus NAP. De huidige werkelijke

bodemligging van de Nieuwe Waterweg is grotendeels al dieper dan 16,20 meter

minus NAP, namelijk gemiddeld 17,00 meter minus NAP.

Uit archiefonderzoek is gebleken dat de Maeslantkering ontworpen is op een NGD

van maximaal 17,00 meter minus NAP. Aanvullend is onderzoek gedaan naar de

integriteit van de relevante onderdelen van de Maeslantkering. Uit dit onderzoek is

gebleken dat de verdieping ter hoogte van de Maeslantkering zeer beperkte

effecten heeft.

Aandachtspunten zijn:

• De wijze van uitvoering. Deze dient binnen de werkgrenzen en gecontroleerd

uitgevoerd te worden.

• De ontgrondingskuil aan de westkant van de Maeslantkering. Uit het

morfologisch onderzoek blijkt dat de kans dat de verdieping deze lokale erosie

gaat beïnvloeden zeer klein is.

Beide punten worden gereguleerd. De wijze van uitvoering binnen de kern- en

beschermingszone van de Maeslantkering wordt door de uitvoerder bepaald en

dient in het werkplan te worden aangegeven. Hierbij dient in het bijzonder

rekening gehouden te worden met de drempelconstructie, bodembescherming en

oeverbescherming.

De verdiepingswerkzaamheden binnen de kern- en beschermingszone van de

Maeslantkering (zie legger Stormvloedkering Nieuwe Waterweg/Europoort) dienen

buiten het stormseizoen plaats te vinden. Tevens mag de verdieping geen invloed

te hebben op de jaarlijkse proefsluiting. In het voorschrift uitvoering is dit

opgenomen.

Page 23: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 23 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 23 van 99

De verdieping betreft een ontgronding in de kern- en beschermingszone van een

primaire kering in beheer van het Rijk. Hierop is artikel 6.14 van het Waterbesluit

van toepassing. De aard en omvang van de verdieping hebben echter geen

nadelige invloed op het waterstaatkundig beheer. Op grond van artikel 6.12,

tweede lid, onder f van het Waterbesluit en artikel 6.12a van de Waterregeling is

dan ook geen watervergunning nodig. De waterstaatskundige belangen zijn in

deze vergunning meegenomen en in voorschriften voldoende geborgd.

In het Raamwerk voor Monitoring (bijlage 3) is voorgeschreven om de

ontgrondingskuil ook na de verdieping te monitoren.

Primaire waterkeringen Waterschappen

De macrostabiliteit van de oevers van de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas

(primaire keringen van de waterschappen) is door middel van vier representatieve

doorsneden bepaald. Op basis van stabiliteitsberekeningen is geconcludeerd dat

de stabiliteitsfactor gelijk blijft. De berekende stabiliteitsfactor blijft voldoen aan

de norm. De kritische glijcirkel ligt daarnaast op voldoende afstand van de

verdieping.

Aan de zes betrokken waterschappen is onder meer gevraagd naar

aandachtspunten op het gebied van primaire waterkeringen. Op 23 februari 2016

(kenmerk RWS-2016/8537) is een gezamenlijke reactie van de waterschappen

ontvangen. De waterschappen geven aan dat op basis van de beschikbare

informatie de waterveiligheid niet in het geding is. Het voorkomen van mogelijke

effecten op primaire waterkeringen in de Rijn-Maasdelta door bodemerosie blijft

een belangrijk aandachtspunt. Dit krijgt daarom specifiek aandacht in het

Raamwerk voor Monitoring. In de voorschriften is opgenomen dat de

monitoringsresultaten jaarlijks met de (regionale) waterbeheerders besproken

dienen te worden. Daarnaast vindt een jaarlijkse toetsing van de rapportage door

Rijkswaterstaat plaats.

Conclusie: De stabiliteit van waterkeringen wordt niet verstoord,

bodemerosie wordt gemonitord.

6.1.2 Overige vaste objecten van het Rijk of derden

Langs het traject van de verdieping liggen diverse vaste objecten in beheer bij het

rijk of bij derden.

Oevers en kribben langs de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas

De macrostabiliteit van de oevers van de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas is

door middel van vier representatieve doorsneden bepaald. Op basis van

stabiliteitsberekeningen is geconcludeerd dat de stabiliteitsfactor gelijk blijft.

De berekende stabiliteitsfactor blijft voldoen aan de norm. De kritische glijcirkel

ligt daarnaast op voldoende afstand van de verdieping.

Uit de beoordeling is gebleken dat over het algemeen de kribben en oevers zich op

ruime afstand van de verdieping bevinden en daarom geen effect ondervinden van

de verdieping.

Page 24: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 24 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 24 van 99

Kaden en constructies nabij de hoofdvaargeul Botlek Havens

De macrostabiliteit van de kaden nabij de hoofdvaargeul Botlek Havens is door

middel van vier representatieve doorsneden bepaald. Op basis van

stabiliteitsberekeningen is geconcludeerd dat de stabiliteitsfactor gelijk blijft.

De berekende stabiliteitsfactor voldoet ook na verdieping aan de norm.

De kritische glijcirkel ligt daarnaast op voldoende afstand van de verdieping.

In de aanvraag is aangegeven dat in het uitvoeringsontwerp de tijdelijk te treffen

maatregelen ten behoeve van de stabiliteit van kaden en oevers, die pas in Fase 2

verdiept worden, opgenomen worden. Het aanleveren van een uitvoeringsontwerp

is in het voorschrift werkplan geborgd.

Blankenburgverbinding en Beneluxtunnel

Ter hoogte van kmr 1017 van de Nieuwe Waterweg is de Blankenburgverbinding

gepland. In het Tracébesluit Blankenburgverbinding is opgenomen dat het

uitgangspunt voor de tunnel een vaarwegdiepte van maximaal 17,00 meter minus

NAP is. De NGD na de verdieping bedraagt ter hoogte van de tunnel 16,40 meter

minus NAP. Hiermee heeft de verdieping geen effecten op de stabiliteit van de

tunnel. Om de stabiliteit van de bodem na aanleg van de tunnel te monitoren is de

tunnel in het Raamwerk voor Monitoring opgenomen.

Ter hoogte van kmr 1009 van de Nieuwe Maas ligt de Beneluxtunnel.

De verdieping (blauwe en groene lijnen) vindt plaats tot op een afstand van

circa 35 meter van de Beneluxtunnel.

In onderstaande figuur is dit grafisch weergegeven.

Het mogelijke invloedgebied van de verdieping op de bodemligging van de tunnel

loopt tot circa 9 meter naast de tunnel. Gezien de afstand van 35 meter tot de

tunnel heeft de verdieping geen invloed op de stabiliteit van de tunnel. Omdat de

Beneluxtunnel nabij de overgang van huidige bodemligging naar verdiepte

bodemligging ligt, wordt in het morfologisch onderzoek aanbevolen om de

bodemligging regelmatig te monitoren. De Beneluxtunnel is daarom in het

Raamwerk voor Monitoring opgenomen.

Vanwege mogelijke nadelige effecten op bodemligging dient de wijze van

uitvoering binnen 50 meter van de Beneluxtunnel en (toekomstige) tunnel in het

werkplan specifiek te worden aangegeven. Hierbij dient in het bijzonder rekening

gehouden te worden met de aanwezige bodembescherming.

Page 25: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 25 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 25 van 99

De Beneluxtunnel is een Rijkswaterstaatswerk waarop de

Wet beheer Rijkswaterstaatswerken van toepassing is. De verdieping heeft geen

betrekking op functionele onderdelen of voorwaarden voor de tunnel.

Dat wil zeggen dat de noodzakelijke gronddekking van de tunnel niet wordt

weggegraven of anderszins beïnvloed wordt door de verdieping. De reeds

genoemde voorwaarden voor monitoring en wijze van uitvoering zijn in deze

vergunning opgenomen.

Een aparte vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken is

hiermee niet nodig.

Conclusie: De stabiliteit van aanwezige en geplande infrastructuur wordt

niet verstoord. De bodemligging wordt gemonitord.

6.1.3 Morfologie en Rivierkundig evenwicht

De verdieping leidt tot een toename van de landgerichte (en afname van de

zeewaarts gerichte) stroomsnelheden dicht boven de bodem in de

Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas. De effecten van de verdieping op de

waterbeweging in de Rijn-Maasmonding zijn klein tot zeer klein. Door het beperkte

effect van de verdieping op de waterbeweging is het effect op de morfologie ook

relatief klein. Dat laat onverlet dat de analyse van morfologische effecten

onzekerheden kent, zo wordt ook in de reactie van de waterschappen aangegeven.

Door monitoring en verdere modelontwikkeling wordt hierin voorzien.

De Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas zullen na de verdieping iets meer sediment

importerend worden en daarmee zullen de onderhoudsvolumes van slib en zand

naar verwachting met circa 10-20% toenemen. Het beheer en onderhoud van de

hoofdvaarweg is de taak van Rijkswaterstaat. Dit blijft ook na de verdieping het

geval.

Door de verdieping is te verwachten dat op langere termijn een verlaging zal

optreden van de evenwichtsbodemligging van circa 5-10 cm aan de westzijde van

de Oude Maas tot circa 0-5 cm aan de oostzijde. Effecten verder stroomopwaarts

worden niet voorzien. Deze bodemverlaging is ongewenst en komt bovenop de

reeds bestaande trend in bodemverlaging. Dit wordt ook door de waterschappen

benoemd als risico voor de stabiliteit van waterkeringen. Daarom is in de

vergunning een voorschrift opgenomen om de verwachte extra erosie op de

Oude Maas te compenseren door het eenmalig terugstorten van nuttig toepasbaar

bodemmateriaal in de bovenloop van de Oude Maas.

Er is een beperkt risico op het ontstaan van ontgrondingskuilen op de

Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas. Voornaamste reden is dat de dieper gelegen

zandlaag (pakket I) bestaat uit sediment met ongeveer gelijke

sedimentkarakteristieken als de laag die momenteel aan het oppervlak ligt

(Pakket III). De verwachting is dan ook niet dat indien pakket I wordt

aangesneden er zich in een kort tijdsbestek een (diepe) kuil kan ontwikkelen.

Page 26: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 26 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 26 van 99

In het Raamwerk voor Monitoring wordt voorgeschreven dit te volgen om tijdig

ongewenste ontwikkelingen te signaleren. Indien ongewenste ontwikkelingen

optreden is in de voorschriften opgenomen dat deze gerapporteerd dienen te

worden zodat door of ten laste van vergunninghouder passende maatregelen

genomen worden.

In het raamwerk is tevens opgenomen om gebruik te maken van een goed

modelinstrumentarium dat naast de waterbeweging (NSC-model) ook de

morfologische effecten van ingrepen op een relatief snelle manier kan identificeren

en kwantificeren.

Conclusie: De verdieping leidt tot ongewenste erosie in de Oude Maas, om

deze erosie te compenseren wordt eenmalig bodemmateriaal

teruggestort.

6.1.4 Maatgevende Hoogwaterstand

De Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas vallen onder het bergend regime van de

Beleidsregels Grote Rivieren (Bgr). De verdieping valt onder artikel 4 van de Bgr.

Artikel 7, tweede lid van de Bgr vereist dat waterstandseffecten worden

gecompenseerd. Op basis van de uitgevoerde Maatgevend Hoogwater-analyse

wordt geconcludeerd dat het waterstandseffect van de verdieping afgerond

maximaal één centimeter is. Dit effect is lokaal en strekt zich niet uit over de hele

Rijn-Maasmonding. De verdieping heeft geen negatieve invloed op het

waterbergend vermogen van deze rivieren.

De gemeente Rotterdam heeft aandacht gevraagd voor de effecten van de

verdieping op het buitendijks gebied. Voor overstromingsrisico’s voor buitendijks

gebied is een separate analyse uitgevoerd. Hieruit blijkt dat het effect van de

verdieping op buitendijkse gebieden van gelijke orde is als de effecten uit

voornoemde Maatgevend Hoogwater-analyse.

Het betreft hier een unieke situatie waarbij het opstellen van de beleidsregels

geen rekening mee is gehouden en waarin de compensatiemogelijkheden van de

beleidsregels dan ook niet in voorzien. Het waterbergend vermogen is immers niet

in het geding en het achterland wordt beschermd door de inzet van de

Maeslantkering. De duidelijke maatschappelijke nut en noodzaak voor de

verdiepte Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas rechtvaardigt vanuit een integrale

afweging de acceptatie van de beperkte en lokale waterstandsverhoging in

afwijking van de beleidsregels.

Conclusie: De verdieping leidt niet tot substantiële verhoging van de

maatgevende waterstanden in de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas.

6.1.5 Verzilting oppervlaktewater

In de overgangswateren Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas behoort landinwaartse

indringing van de zouttong vanuit zee tot de natuurlijke karakteristiek en

dynamiek. De verdieping leidt tot een grotere en verdere zoutindringing.

Page 27: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 27 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 27 van 99

In de Nieuwe Maas en verder bovenstrooms gelegen waterlichamen en de

aanliggende regionale wateren speelt verzilting een belangrijke rol in de

zoetwatervoorziening voor diverse functies, met name in droge perioden met lage

rivieraanvoer. De gezamenlijke reactie van de waterschappen, de reactie van de

gemeenten Maassluis, Rotterdam en Vlaardingen, de Omgevingsdienst Haaglanden

en de Provincie Zuid-Holland vragen daarom om extra aandacht voor verzilting.

Het MER bevat een zeer uitgebreide analyse van de effecten op verzilting door middel

van (model)simulaties. Deze analyses zijn gedurende het traject intensief besproken

met de betrokken waterschappen, extern getoetst en beoordeeld door de Commissie.

Er is brede waardering voor de professionaliteit en diepgang waarmee de effecten

van de verdieping op de verzilting zijn onderzocht. Desalniettemin blijven

modelanalyses een benadering van de werkelijkheid en kennen de uitkomsten

onzekerheden, zo wordt door de waterschappen benadrukt. Om die reden wordt via

het Raamwerk voor Monitoring toegewerkt naar een evaluatie van de effecten in de

praktijk. In de voorschriften is opgenomen dat de monitoringsresultaten jaarlijks met

de (regionale) waterbeheerders en de Provincie Zuid-Holland besproken dienen te

worden. Daarnaast vindt een jaarlijkse toetsing van de rapportage door

Rijkswaterstaat plaats.

De Commissie voor de m.e.r. concludeert tevens dat de onderzoeken terecht

beschrijven dat verzilting in het plan- en studiegebied op dit moment reeds een

probleem is. In historisch perspectief is de omvang van de verdieping beperkt en

leidt daarom - ook in worst-case analyses - naar verwachting tot geringe extra

effecten op de verzilting van het oppervlaktewatersysteem. Het is daarom

navolgbaar dat de onderzoeken zijn gericht op het benoemen van risicogebieden,

goede monitoring en het in beeld brengen van mogelijke mitigerende maatregelen

in plaats van maatregelen gericht op beperken van de toename van verzilting.

Hoewel de toename van verzilting naar verwachting beperkt blijft, is het vanwege

mogelijke additionele effecten van klimaatverandering zinvol het onderzoek naar

maatregelen om de zoutindringing via de Nieuwe Waterweg te verminderen, voort

te zetten. Daarbij is het van belang ook aandacht te schenken aan negatieve

milieueffecten en het energieverbruik die aan deze maatregelen kunnen kleven.

In de voorschriften is een onderzoeksverplichting opgenomen naar de

bronmaatregelen ‘aanleg gaten in de splitsingsdam’ en ‘inzet van pompschepen’.

Ook de resterende onzekerheden over de omvang van effecten en effectiviteit van

getroffen maatregelen zijn reden om verder onderzoek te doen naar

bronmaatregelen. Mocht uit het gevraagde onderzoek blijken dat de maatregelen

toepasbaar zijn, dan zullen deze maatregelen aan het Deltaprogramma Zoetwater

worden toegevoegd. Binnen het Deltaprogramma vindt de integrale afweging voor

toepassing van maatregelen binnen het hoofdwatersysteem plaats.

Voor beoordeling van de verzilting van oppervlaktewater, is getoetst aan het

Nationaal Waterplan en de doelstellingen voor het relevante oppervlaktewaterlichaam

in het BPRW. Hierbij is gebruik gemaakt van de Handreiking Verzilting. Belangrijk

doel uit het Nationaal Waterplan is dat de zoetwatervoorziening voor regionale

gebieden op peil blijft.

Page 28: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 28 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 28 van 99

In het MER wordt geconcludeerd dat voor de Noord,

het Spui (Bernisse/Brielse Meer), de Oude Maas en de Lek de effecten van de

verdieping zeer beperkt zijn, enerzijds vanwege het verziltingsmechanisme

(de verziltingssituatie verslechtert niet noemenswaardig) en anderzijds vanwege de

forse inlaatcapaciteit bij Kinderdijk (Lek), die er voor zorgt dat er ook in droge

maanden voldoende zoetwater beschikbaar is voor de regionale watervoorziening.

Hier zijn dan ook geen aanvullende maatregelen voor opgenomen in de vergunning.

De verzilting op de Nieuwe Maas en Hollandsche IJssel neemt wel toe als gevolg van

de verdieping. Hierdoor neemt de zoetwaterbeschikbaarheid bij Boerengat en

Middelwatering beperkt af en bij met name Sluizen Vlaardingen, Schiedam en

Parksluizen neemt de zoutindringing beperkt toe. Dit werkt nadelig uit voor de

zoutbelasting van het achterliggend regionaal watersysteem. Door doorspoeling en

aanpassing van de inlaat van diverse waterstaatswerken worden deze effecten

gemitigeerd. De Hollandsche IJssel laat ook een beperkte toename van de verzilting

zien door de verdieping. Bepalend voor de regionale zoetwatervoorziening is de inlaat

bij Gouda. In het verleden is daarvoor een alternatieve watervoorziening (KWA)

gerealiseerd met water uit het Amsterdam-Rijnkanaal en Lek om de

zoetwatervoorziening in perioden van grote droogte veilig te stellen.

Deze voorziening wordt in het kader van het Deltaprogramma Zoetwater uitgebreid.

De verdieping leidt niet tot een frequentere inzet (gemiddeld 1 keer per 8 jaar), maar

wel tot een meer langdurige inzet met vijf dagen per keer van deze uitgebreide KWA.

De maximale duur van de inzet is 3 maanden. Het karakter van de KWA als

calamiteitenmaatregel verandert zo niet. Met de inzet van deze uitgebreide

KWA-maatregel zijn effecten op de regionale zoetwatervoorziening geheel te

voorkomen. Het op peil houden van de regionale zoetwatervoorziening is onderdeel

van de reguliere taak en zorg van de waterschappen.

Aanvullend op de genoemde taak en zorg heeft de vergunninghouder overeenkomsten

afgesloten met de betrokken waterschappen over schadeloosstelling voor de door de

waterschappen uit te voeren aanpassingen aan waterstaatswerken en extra beheer bij

droogtesituaties. Hiervoor worden de waterschappen financieel door de

vergunninghouder gecompenseerd.

In de overeenkomsten zijn de volgende passende maatregelen opgenomen:

1. Maatregelen ter compensatie van de door de hogere zoutindringing door de

Parksluizen veroorzaakte verminderde beschikbaarheid van zoet water.

2. Maatregelen ter compensatie van de verminderde beschikbaarheid van

zoet water bij Boerengat.

3. Financiële compensatie voor een langer durende inzet van de KWA met daarbij

behorend beheer en onderhoud.

De maatregelen hanteren als uitgangspunt dat de effecten zoveel mogelijk

ongedaan worden gemaakt met gebiedseigen water. Daarmee voldoen de

maatregelen aan de Deltaprogramma doelstelling zuinig en efficiënt omgaan met

zoetwater.

Page 29: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 29 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 29 van 99

Door de getroffen mitigerende en compenserende maatregelen voor de

Nieuwe Maas en de Hollandsche IJssel blijft de regionale zoetwatervoorziening op

peil en treedt geen extra watertekort op voor de daarvan afhankelijke

gebruiksfuncties. Daarmee zijn geen negatieve effecten van de verdieping voor de

achterliggende regionale waterlichamen te verwachten.

Zoetwatervoorziening in breder perspectief

Onder andere door de waterschappen en gemeente Rotterdam wordt aandacht

gevraagd voor de effecten van de verdieping op zoetwaterbeschikbaarheid in relatie

tot de klimaatverandering. De stresstest zoetwatervoorziening (Deltaprogramma)

heeft laten zien dat het Deltaprogramma Zoetwater voldoende maatregelen bevat om

de levering van zoetwater aan de regionale watersystemen op het huidige niveau te

houden bij de combinatie van een zout Volkerak-Zoommeer, de verdieping van de

Nieuwe Waterweg én de aanleg van een nieuwe zeesluis bij IJmuiden. Bij uitvoering

van deze ingrepen zullen enkele zoetwatermaatregelen wel vaker of eerder dienen te

worden ingezet. In sommige gevallen zijn dit meer ingrijpende maatregelen die om

een zorgvuldige afweging vragen. Initiatiefnemers van ingrepen die tot extra

verzilting leiden, zijn verantwoordelijk om binnen hun handelingsbereik negatieve

effecten te mitigeren of te compenseren. Verzilting van waterwinlocaties voor

drinkwatervoorziening wordt voorkomen. Daarbij wordt onder meer gekeken naar de

waterverdeling op het hoofdwatersysteem.

Bij een omvangrijke toename van de zoetwatervraag op lange termijn zou

aanscherping van het Deltaprogramma Zoetwater nodig kunnen zijn, maar zeker

voor de komende jaren is hier geen aanleiding voor.

Drinkwaterfunctie

De drinkwatervoorziening is in de Deltabeslissing Zoetwater 2016 benoemd als

cruciale functie die beschermd moet worden. Daarom is het beleid ten aanzien van

nieuwe activiteiten restrictief om achteruitgang te voorkomen. Om die reden is

specifiek gekeken naar de effecten van de verdieping op de in het BPRW als

zodanig aangegeven waterwinlocaties voor de drinkwatervoorziening. Vanuit de

Lek wordt drinkwater gewonnen door de drinkwaterbedrijven Oasen

(oeverinfiltratie bij Krimpen en Bergambacht) en Dunea (noodonttrekking bij

Bergambacht). De noodonttrekking bij Bergambacht wordt mogelijk een

permanente onttrekking. In de huidige praktijk is de zoetwatervoorziening vanuit

de Lek zeer robuust. Daarnaast is gekeken naar de Oude Maas (noodinlaat

Beerenplaat), Haringvliet (Middelharnis) en Biesbosch (gat van Kerksloot).

Voor oppervlaktewater dat wordt gebruikt voor de bereiding van water voor

menselijke consumptie gelden Europese milieukwaliteitseisen voor water die zijn

opgenomen in het Bkmw. Voor waterwinlocaties geldt de jaargemiddelde norm voor

chloride van 150 mg/l. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen

oeverinfiltratie of oppervlaktewateronttrekkingen. Ook maakt het hiervoor niet uit of

er een verhoging van het jaargemiddelde beneden de grenswaarde optreedt. Voor

geen van de waterwinlocaties is er sprake van een overschrijding van de betreffende

grenswaarde, niet in de huidige situatie en niet na de verdieping. De overschrijding

van de grenswaarde als innamenorm is en blijft incidenteel en zal voor Bergambacht

toenemen van 0,2% naar 0,3% van het aantal dagen in een beschouwde periode van

50 jaar.

Page 30: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 30 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 30 van 99

Vanuit de drinkwaterfunctie zijn daarom op dit moment geen extra maatregelen

noodzakelijk.

Omdat klimaatinvloeden dominant zijn voor eventuele verdergaande verzilting van de

Lek kan op lange termijn wel de noodzaak bestaan voor extra maatregelen.

Bestrijding van deze klimaateffecten op lange termijn (bijvoorbeeld meer water

naar de Lek via stuw Hagestein) zit in de scope verkenning zoetwatervoorziening

van het Deltaprogramma en zal bij besluiten in dat kader worden meegenomen.

Het verdere onderzoek naar praktisch toepasbare bronmaatregelen, zoals in deze

vergunning is voorgeschreven, zal aan deze verkenning bijdragen.

Conclusie: De verdieping leidt tot meer verzilting in Nieuwe Waterweg,

Nieuwe Maas en Hollandsche IJssel. De getroffen en nog te treffen

maatregelen zorgen ervoor dat daardoor de regionale

zoetwatervoorziening niet gaat verslechteren.

6.2 Overwegingen t.a.v. de bescherming en verbetering van de

chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen (schoon en

gezond water)

De verdieping vindt plaats in de oppervlaktewaterlichamen Nieuwe Waterweg en

Nieuwe Maas. Ingevolge de Kader Richtlijn Water (KRW) behoren deze waterlichamen

tot het watertype Overgangswater, Estuarium met matig getijverschil, waarbij de

status respectievelijk Kunstmatig (Nieuwe Waterweg) en Sterk Veranderd

(Nieuwe Maas) is. De ecologische en fysisch-chemische doelen voor deze wateren

zijn vastgelegd in het BPRW (KRW-factsheets).

Bij de beoordeling is gekeken of de verdieping leidt tot achteruitgang op één van

de kwaliteitselementen binnen de planperiode (2016-2021) en of de verdieping

het behalen van doelen structureel in de weg staat voor zowel de betreffende

oppervlaktewaterlichamen als daardoor beïnvloede grond- en

oppervlaktewaterlichamen (Wezer-arrest). Voor de beoordeling is van belang

welke maatregelen in het BPRW zijn opgenomen, of reeds rekening is gehouden

met de te vergunnen activiteit en of er sprake is van eventuele afwijkingen van de

KRW-doelen conform de vereisten van de KRW. Het geheel van doelstellingen,

maatregelen en eventuele afwijkingen vormt het toetsingskader voor de

vergunningverlening. Daarom is in artikel 6.1a van het Waterbesluit geregeld dat

bij de vergunningverlening rekening moet worden gehouden met de waterplannen,

hier het BPRW.

6.2.1 Chemie en Ecologie

Bij toetsing van de aanvraag aan de ecologische en chemische doelstellingen van

het relevante oppervlaktewaterlichaam is gebruik gemaakt van de het

“toetsingskader Waterkwaliteit’’ voor individuele besluiten uit het BPRW (bijlage 5).

De effecten van een ingreep op de oppervlaktewaterkwaliteit worden getoetst aan

de ecologische waterkwaliteit (overige specifieke verontreinigende stoffen) en aan

de chemische waterkwaliteit (prioritaire stoffen). Voor beoordeling van de mogelijke

effecten van de verdieping op de chemische toestand is middels het Handboek

Immissietoets getoetst aan de normen zoals vastgelegd in het Bkmw. De huidige

kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam voldoet niet of is matig/ontoereikend.

Page 31: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 31 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 31 van 99

Voor de prioritaire stoffen en de overige specifieke verontreinigende stoffen in het

oppervlaktewater is gekeken naar de huidige verontreinigingen in het

oppervlaktewaterlichaam en mogelijk toevoer van verontreinigingen vanuit het

grondwater. Uit de modelmatig berekende fluxtoenames van het grondwater naar het

oppervlaktewaterlichaam in combinatie met de locaties van de verontreinigingen is

geconcludeerd dat deze geen extra bedreiging zal vormen voor de kwaliteit van het

oppervlaktewaterlichaam en niet leidt tot een achteruitgang van de waterkwaliteit.

Ook is gekeken naar invloed op de kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam door

opwerveling van de bodem (tijdens het baggeren). Bestaande vervuiling kan zich

verspreiden door nalevering van de nieuwe waterbodem (oude vervuiling komt

weer bovenop te liggen) of door opwerveling.

De effecten van re suspensie ten gevolge van vertroebeling blijken relatief

beperkt. In de waterbodem zijn incidenteel overschrijdingen van de

interventiewaarden uit het Besluit bodemkwaliteit gemeten. Zolang de

baggerspecie die de interventiewaarde overschrijdt niet met een AMOB-installatie

wordt ontgraven, zal de oppervlaktewaterkwaliteit niet significant verslechteren.

Aangezien de nog te contracteren uitvoerder de exacte wijze van uitvoering

bepaalt, is tevens in het voorschrift werkplan de verplichting opgenomen om aan

te geven hoe in de realisatiefase vertroebeling en morsverliezen beperkt worden.

De toename van het chloridegehalte heeft geen effect op de huidige beoordeling

van de kwaliteit. Voor de concentraties van prioritaire en overige specifieke

verontreinigende stoffen worden geen significante effecten verwacht als gevolg

van de verdieping. De verdieping zorgt aldus niet voor een verslechtering van de

chemische waterkwaliteit en staat het behalen van een goede waterkwaliteit voor

de oppervlaktewaterlichamen in de toekomst niet in de weg.

Voor zes oppervlaktewaterlichamen (Nieuwe Waterweg, Nieuwe Maas, Oude Maas,

Zeeuwse kust, Noordelijke deltakust en Hollandse kust) is onderzocht of de

verdieping leidt tot een mogelijk effect op de ecologische toestand. De conclusie

luidt dat alleen voor het oppervlaktewaterlichaam Nieuwe Waterweg een tijdelijk

beperkt negatief effect op fytoplankton, macrofauna en vissen tijdens

uitvoeringsfase niet is uit te sluiten. Er zijn geen negatieve effecten ten gevolge

van het gebruik na de verdieping. Er is dus geen aanleiding om structurele

achteruitgang in kwaliteit voor de ecologie te verwachten. In het Raamwerk voor

Monitoring wordt voorgeschreven de tijdelijke effecten in beeld te brengen.

In de overgangswateren Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas is periodieke indringing

van chloride via zeewater onderdeel van de natuurlijke karakteristiek van die wateren

en dus niet bezwaarlijk. De Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas hebben daarom

ook geen norm voor het chloridegehalte. Het oppervlaktewaterlichaam Oude Maas

omvat de Oude Maas (bovenstrooms Hartelkanaal), het Spui, de Noord,

de Dordtsche Kil en de Lek tot aan Hagestein. Het zomergemiddelde voor chloride in

de afgelopen jaren ligt rond de 65 mg/l. De norm voor de goede toestand voor dit

oppervlaktewaterlichaam bedraagt 300 mg/l chloride. Ook met de voor een extreem

lage afvoer berekende hoogste toename van ca. 53 mg/l zal het chloridegehalte in dit

oppervlaktewaterlichaam nog steeds voldoen aan de norm.

Page 32: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 32 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 32 van 99

Verder bovenstrooms op de Lek bij Bergambacht en Koekoek worden grenswaarden

uit de waterakkoorden voor regionale onttrekkingen nooit overschreden.

In het oppervlaktewaterlichaam Hollandsche IJssel ligt de jaargemiddelde

chlorideconcentratie met 121 mg/l nog ruim onder de norm van 300 mg/l en zal door

de beperkte toename van enkele mg/l niet worden overschreden. Resumerend is er

geen reden te verwachten dat door de verdieping oppervlaktewaterlichamen niet aan

de norm voor chloride zullen kunnen voldoen. De fysisch-chemische toestand levert

dus ook geen beperking voor een goede toestand van de ecologie.

Conclusie: de verdieping leidt niet tot nadelige beïnvloeding van de

fysisch-chemische en ecologische kwaliteit van de betreffende

oppervlaktewaterlichamen en daardoor beïnvloede

oppervlaktewaterlichamen.

6.2.2 Waterbodem

Voor zover de aanvraag gevolgen heeft voor de waterbodem, is in het kader van

deze vergunning getoetst aan de doelstellingen voor het relevante

oppervlaktewaterlichaam. Hierbij is gebruik gemaakt van het Handboek

Immissietoets - onderdeel Waterbodemimmissietoets. De gehalten in de

waterbodem na de verdieping liggen onder de interventiewaarden uit het

Besluit bodemkwaliteit. Een nadere toetsing is dan ook niet nodig.

Na de verdieping blijft de kwaliteit van de aanvoer van bodemmateriaal vanuit zee

en stroomopwaarts gelijkwaardig. Over het geheel genomen is de verwachting dat

de kwaliteit van onderhoudsvolumes van slib en zand gelijkwaardig blijft of zal

verbeteren.

Conclusie: de verdieping leidt niet tot nadelige beïnvloeding van de

chemische kwaliteit van de waterbodem.

6.2.3 Grondwaterstandveranderingen en verzilting grondwater

In de gezamenlijke reactie van de waterschappen, de reactie van de gemeente

Maassluis en de Provincie Zuid-Holland is extra aandacht gevraagd voor

veranderingen in de grondwaterstand en verzilting van grondwater. Door het

Hoogheemraadschap van Delfland is aanvullend aandacht gevraagd voor de

nutriënten die met het kwelwater kunnen meekomen. Voor zover de aanvraag

gevolgen heeft voor de verzilting van grondwater, is in het kader van deze

vergunning getoetst aan de doelstellingen voor het relevante

oppervlaktewaterlichaam in het BPRW. Bij de beoordeling is gebruik gemaakt

van de Handreiking Verzilting.

In de onderzoeken zijn vier risicogebieden voor de toenamen van kwel en

stijghoogte en toename verzilting onderscheiden. Deze risicogebieden zijn

gedefinieerd als ‘gebied met een kwel meer dan 10% ten opzichte van het huidig

kwel met een ondergrens van 0,05 mm/dag.’ Een toename van kwel van

0,05 mm/dag is zo minimaal dat er geen effecten te verwachten zijn.

De vier risicogebieden liggen in de directe nabijheid van het plangebied NWW

(zie bijlage 3). In gebieden 1 en 2 (tussen Vlaardingen en Maassluis) wordt een

toename van de kwel onder de huidige aannames verwacht.

Page 33: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 33 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 33 van 99

In gebieden 3 (Rozenburg) en 4 (landbouwpolder ten westen van Spijkenisse) zijn

de risico’s niet uit te sluiten.

Het westen van het plan en studiegebied ten noorden van de Nieuwe Waterweg is

geen risicogebied, omdat de toename van kwel en zoutvracht onder de aannames

verwaarloosbaar is. Ook het westen van het studiegebied ten zuiden van de

Nieuwe Waterweg is geen risicogebied, de waterscheiding blijft ten noorden van

het Brielse Meer. Ook daar waar de polderpeilen hoog zijn (>0,5 meter plus NAP)

wordt geen verandering verwacht; dit blijven ook na de verdieping

infiltratiegebieden. Deze gebieden zijn eveneens geen risicogebied voor toename

van kwel of verzilting.

Of een toename van kwel met meer dan 0,05 mm/dag ongewenst is, hangt af van

het feit of dit effect heeft op de gebruiksfuncties. Zowel de Provincie Zuid-Holland

als het Hoogheemraadschap van Delfland hebben daarvoor geen concreet

beoordelingskader beschikbaar. Het effect op de gebruiksfuncties hangt af van de

huidige geohydrologische situatie in de polder (zoet-zout verdeling, stijghoogte,

grondwaterstanden) in relatie tot de aanwezige gebruiksfuncties en hun

gevoeligheid voor eventuele toenames. Bij deze toenames zullen ook de met het

kwelwater meekomende nutriënten beoordeeld dienen te worden. Daartoe zal

eerst de nulsituatie vastgesteld moeten worden met behulp van monitoring en

modelberekeningen met meer detail. Het Raamwerk voor Monitoring schrijft dit

voor. In de voorschriften is tevens opgenomen dat de monitoringsresultaten

jaarlijks met de (regionale) waterbeheerders en de Provincie Zuid-Holland

besproken dienen te worden. Daarnaast vindt jaarlijkse toetsing van de

rapportage door Rijkswaterstaat plaats, hieruit dient te blijken dat de

grondwaterstanden en -stijghoogten alsmede de (zoute) kwelflux door de

verdieping niet zijn toegenomen conform de beoordeling uit het Raamwerk voor

Monitoring.

Vanuit voorzorg wordt voorgeschreven dat de verdieping bepaald en beoordeeld

conform het Raamwerk voor Monitoring, niet tot toename in grondwaterstanden

en –stijghoogten of tot toename van het chloridegehalte mag leiden. Wijzigingen

in de stijghoogte zijn vrijwel direct vast te stellen met metingen gedurende de

verdieping waardoor er zo nodig passende maatregelen toegepast kunnen worden.

Het op te stellen werkplan zal ter hoogte van de risicolocaties specifieke aandacht

dienen te geven aan de wijze van uitvoering van de verdieping om verstoring van

weerstandsbepalende lagen zoveel mogelijk te beperken. Ook zal het werkplan en

monitoringsplan een werkwijze dienen te bevatten om een opgetreden effecten

binnen een periode van zes maanden te herstellen dan wel te voorzien in een

tijdelijk opschorting van de uitvoering ter plaatse totdat een adequate mitigerende

maatregel is uitgewerkt en toegepast.

Een spoedige start en voldoende detail van metingen over een lange periode

(tenminste een half jaar) om de nulsituatie (T0) vast te stellen en daarnaast de

verbetering van het ‘Rotterdam model’ om prognoses van toename kwel en

verzilting ruimtelijk te kwantificeren, zijn belangrijk om inzicht te bieden in te

treffen mitigerende maatregelen. Bovenstaande is opgenomen in het Raamwerk

voor Monitoring.

Page 34: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 34 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 34 van 99

Conclusie: De verdieping geeft in enkele gebieden een risico op geringe

veranderingen in grondwaterstand, stijghoogten en verzilting.

De voorgeschreven werkwijze in het werkplan en zo nodig te treffen

mitigerende maatregelen beheersen dit risico.

6.2.4 Grondwaterverontreiniging

Alleen in de omgeving van de verdieping van de hoofvaargeul Botlek Havens

speelt het aspect grondwaterverontreiniging. Er zijn nauwelijks tot geen bodem-

en grondwaterverontreinigingen in de Botlek ten noorden van de waterscheiding.

De effecten van de verdieping op de stijghoogten in het gebied zullen dus geen

invloed hebben op de verplaatsing van verontreinigingen ten noorden van de

waterscheiding.

Voor de eventuele verontreinigingen die er nog wel zijn, zorgt de lange verblijftijd

in de bodem voor voldoende afbraak.

Ten noorden van de waterscheiding wordt daarom een verwaarloosbaar effect

verwacht op de verspreiding van verontreinigingen in het grondwater en naar het

oppervlaktewater. Daarnaast is gekeken naar eventuele effecten van

verontreinigingen via het grondwater op de emissie vanuit grondwater naar de

Nieuwe Maas en Botlek Havens. Er zijn geen emissies vanuit het grondwater onder

de Botlek naar de Nieuwe Maas en Botlek Havens. Een geringe, berekende,

theoretische, maximale toename ten opzichte van bijna niets betekent geen effect.

Op bekende locaties met verontreiniging vindt geen toename van de verspreiding

door de verdieping plaats. Daarom is risico op extra grondwaterverontreiniging

niet aanwezig.

In het Bkmw zijn ten aanzien van een goede chemische grondwatertoestand de

grondwaterkwaliteitseisen van bijlage I bij de Grondwaterrichtlijn en de overige

vereisten van punt 2.3.2 van bijlage V bij de KRW overgenomen en zijn regionale

drempelwaarden voor zes stoffen vastgelegd. De ontgronding vindt plaats binnen

het grondwatergebied Zout Rijn-West, in het Bkmw aangegeven als NLGW0011 in

tabel II van bijlage II. De huidige toestand van het grondwaterlichaam en de

normen en doelstellingen uit het Bkmw zijn bij het beoordelen van de effecten van

de verdieping betrokken.

De mogelijke beïnvloeding van de grondwaterkwaliteit door versterkte inzijging van

rivierwater waarin verontreinigingen aanwezig zijn is tevens onderzocht.

Enkele verontreinigingen kunnen in opgeloste vorm in het rivierwater voorkomen in

concentraties die hoger zijn dan de streefwaarden voor het grondwater.

Vijf stoffen/stofgroepen komen mogelijk in opgeloste vorm voor in concentraties die

boven de bijbehorende streefwaarde grondwater uitkomen (benzo(g,h,i)peryleen,

indeno(1,2,3-c,d)pyreen, koper, DDT/DDE/DDD en aldrin).

De stoftransportberekeningen laten zien dat in de referentiesituatie en in de situatie

na verdieping deze stoffen zich nauwelijks in de ondergrond verspreiden. Er worden

geen verhogingen van de concentraties van deze stoffen in het watervoerend

pakket berekend.

Page 35: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 35 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 35 van 99

De conclusie is dat verdieping van de Nieuwe Waterweg geen effect heeft op de

verspreiding van verontreinigende stoffen vanuit de rivier naar het grondwater.

Hiermee wordt tevens voldaan aan de voorwaarde voor de uitzonderingsbepaling

in artikel 6.3 Grondwaterrichtlijn dat de hoeveelheid of concentratie van de

ingebrachte stoffen zo klein is dat enig onmiddellijk of toekomstig gevaar van

achteruitgang van de kwaliteit van het ontvangende grondwater uitgesloten is.

Conclusie: De verdieping leidt niet tot een risico voor een toename van

grondwaterverontreiniging of achteruitgang van de huidige toestand.

6.3 Overwegingen ten aanzien van vlot en veilig verkeer over het

water

Op grond van artikel 3 en 10 van de Ontgrondingenwet is op 21 januari 2016 aan

de Divisie Havenmeester Rotterdam (DHMR) per brief (kenmerk RWS-2016/3180)

advies gevraagd.

Door de verdieping van de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas zal het aantal

scheepvaartbewegingen licht toenemen, zowel voor de zeevaart als de

binnenvaart. Deze groei bedraagt respectievelijk 0,2% en 2%. Hiermee heeft de

verdieping geen noemenswaardig effect op de veilige en vlotte doorstroming van

de zee- en binnenvaart.

Voor specifieke situaties, zoals bijvoorbeeld het afmeren van zeeschepen aan

kades is het ontwerp geoptimaliseerd. Daarnaast zijn deze situaties afgestemd

met de DHMR en het Loodswezen. Van de DHMR is op 9 maart 2016

(kenmerk RWS-2016/11130) een positief advies ontvangen.

Door de gemeente Maassluis is gewezen op de mogelijke effecten van grotere

boeggolven door de grotere schepen op de aanliggende havens aan de

Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas. De maatgevende scheepsgolven (‘boeggolven’)

die als golfbelasting de oevers en in de havens afgemeerde vaartuigen bereiken

worden niet veroorzaakt door de grootste schepen, maar door kleine, snelle

vaartuigen. De grootte van de schepen van en naar het Botlekgebied (Suezmax en

Aframax) verandert niet; wel de diepgang van deze schepen.

Naast golfbelasting is aandacht gevraagd voor zuigingseffecten. De vereiste kielspeling

op de Hoofdvaarweg blijft 10% van de diepgang, de vaarsnelheden van de grotere

schepen blijven ook gelijk. Bovendien wordt de hoofdvaarweg over een breedte van

circa 300 meter verdiept, terwijl een dergelijk schip maximaal circa 50 meter breed is.

De zuiging door langsvarende schepen neemt dus niet toe maar af. Dit is een positief

effect op de oevers en in de havens afgemeerde vaartuigen. Daarnaast geldt altijd de

wettelijke eis uit het Binnenvaartpolitiereglement (Bpr) dat schepen geen hinderlijke

waterbeweging mogen veroorzaken.

Naast de gebruiksfase zal ook in de uitvoeringsfase het verkeer veilig en vlot

gebruik van de scheepvaartweg moeten kunnen maken. Om dit te waarborgen

heeft de DHMR nautische voorwaarden voor de verdieping opgesteld die zijn

afgestemd met Rijkswaterstaat. Tijdens de uitvoering zal aan deze voorwaarden

voldaan moeten worden, waarmee het veilig en vlot gebruik van de

scheepvaartweg niet wordt gehinderd. De borging vindt plaats in een separate

toestemming op grond van het Bpr af te geven door de DHMR.

Page 36: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 36 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 36 van 99

Conclusie: De verdieping leidt niet tot beperking van het vlot en veilig

gebruik van de scheepvaartweg en niet tot grotere scheepsgolven op

oevers en afgemeerde vaartuigen.

6.4 Overwegingen t.a.v. de maatschappelijke functievervulling door

watersystemen (gebruiksfuncties)

Het Nationaal Waterplan kent aan de Rijkswateren verschillende gebruiksfuncties

toe die specifieke eisen stellen aan het beheer of gebruik van het betreffende

rijkswater. De functies zijn nader uitgewerkt in het BPRW. De effecten van de

verdieping op diverse gebruiksfuncties, zoals drinkwater en zoetwatervoorziening,

zijn in eerdere paragrafen getoetst. Voor de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas,

inclusief Hoofdvaargeul Botlek Havens, waar de verdieping plaats gaat vinden,

gelden de volgende aanvullende gebruiksfuncties:

• Natuur;

• Archeologie, gebouwd erfgoed en historisch landschap;

• Kabels en Leidingen;

• Koel- en proceswater;

• Waterrecreatie.

Zoals reeds vermeld onder Juridische en beleidsmatige overwegingen heb ik bij de

besluitvorming op grond van artikel 3 van de Ontgrondingenwet alle betrokken

belangen meegewogen.

Dit geldt niet voor de belangen die binnen andere wettelijke kaders worden

beschermd, tenzij op grond van die wettelijke kaders geen besluitvorming

plaatsvindt voor de verdieping. Hieronder volgt een overzicht van deze belangen.

Natuur

Bij de besluitvorming heb ik niet de natuurbelangen afgewogen, omdat dit dient te

geschieden binnen de vergunning- en ontheffingverlening op grond van de

Natuurbeschermingswet 1998 en Flora- en faunawet.

Een Natuurbeschermingswetvergunning is op 22 december 2015 aangevraagd bij

het Ministerie van Economische Zaken.

Uit het MER blijkt dat geen ontheffing op grond van de Flora- en faunawet van de

minister van Economische Zaken (de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland)

nodig is. In het raamwerk voor monitoring zijn enkele Flora- en faunasoorten

opgenomen, aangezien er geen aparte beoordeling onder de Flora- en faunawet

plaatsvindt. Deels is dit aanvullend op de KRW belangen en deels worden de

belangen hierbij dusdanig geacht dat separate monitoring hiervan op zijn plaats is.

Archeologie, gebouwd erfgoed en historisch landschap

Op basis van het Europese verdrag inzake de bescherming van het archeologisch

erfgoed is Nederland verplicht om archeologische belangen in een vroegtijdig

stadium te betrekken bij de besluitvorming. Aangezien het afwegingskader van

artikel 3, tweede lid van de Ontgrondingenwet alle bij de verdieping betrokken

belangen omvat, is bij deze vergunningverlening ook de bescherming van

archeologische waarden betrokken.

Page 37: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 37 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 37 van 99

In opdracht van het Havenbedrijf Rotterdam heeft de afdeling Onderzoek en

Rapportage van het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) van de

gemeente Rotterdam op 20 en 21 januari en in mei-juni 2015 een archeologisch

bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Nieuwe Waterweg, Botlek en

Petroleumhavens (gemeenten Maassluis, Rotterdam en Vlaardingen).

In de waterbodem binnen het plangebied dient rekening gehouden te worden met

het mogelijk aantreffen van scheepsresten of -wrakken, maar ook met

zogenaamde losse vondsten. Ten aanzien van losse vondsten geldt een onbekende

archeologische verwachting. De aanwezigheid van deze vondsten valt namelijk

niet te voorspellen. De conclusie van het BOOR is voorgelegd aan de Rijksdienst

voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Door de gemeenten Vlaardingen en Schiedam is

tevens aandacht gevraagd voor archeologie.

Aanvullend op het onderzoek is aangegeven dat een aanvullend opwateronderzoek

zal worden uitgevoerd. In voorschrift met betrekking tot het werkplan is

opgenomen dat de resultaten van dit onderzoek aangeleverd dienen te worden.

De vergunninghouder dient rekening te houden met het feit dat bij de ontgronding

oude scheepsresten aangetroffen kunnen worden. In de vergunning is de

voorwaarde opgenomen dat het werkplan voorziet in een ‘archeologisch protocol’

waarin is aangegeven hoe de vergunninghouder zal handelen indien tijdens de

ontgrondingenwerkzaamheden zaken, in het bijzonder indien oude scheepsresten,

worden aangetroffen waarvan het vermoeden bestaat dat deze een archeologische

waarde hebben.

In dit protocol moeten in ieder geval de volgende zaken opgenomen:

• De wijze waarop het uitvoerend personeel ingelicht wordt over hoe

archeologische scheepsvondsten herkend kunnen worden en hoe zij vervolgens

dienen te handelen;

• Afspraken van de initiatiefnemer met een archeologische uitvoerder met

maritiem archeologische expertise, die ter plekke bevindingen kan doen en

hierover rapporteert;

• Melding van de vondst aan de afdeling Handhaving Water en Bodem van de

Inspectie Leefomgeving en Transport, RCE en BOOR.

Kabels en Leidingen

Binnen het te verdiepen gebied zijn 21 zinkerbundels met kabels en leidingen

aanwezig. De resterende gronddekking na de verdieping is hiervan in beeld

gebracht. Deze resterende gronddekking is getoetst aan de norm opgenomen in

de betreffende (water)vergunning en tevens getoetst aan de normen opgenomen

in de Richtlijn Vaarwegen 2011. Ankers van zeeschepen kunnen, afhankelijk van

type en gewicht, zeker 1,0 meter dieper in de grond dringen dan ankers van

binnenschepen. Op de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas is een dekking van

2,5 meter daarom het minimum. De gronddekking wordt gemeten beneden de

maximum geroerde diepte na verdiepen. Een aantal zinkerbundels dient

verwijderd dan wel verlegd te worden.

Page 38: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 38 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 38 van 99

Bij vijf van de 21 zinkerbundels is na de verdieping te weinig gronddekking

aanwezig. Door het verleggen of verwijderen van deze zinkerbundels wordt de

veiligheid gewaarborgd. Voor vier (45-009, 45-012 ABC, 44-013 en 44-014) van

deze zinkerbundels is in het voorschrift Uitvoering aangegeven dat op deze

locaties pas verdiept mag worden, nadat deze zinkerbundels verlegd of verwijderd

zijn. De verlegging- of verwijderingsplannen dienen tevens bij het werkplan te

worden gevoegd.

Van één van deze zinkerbundels (45-011) is het nog onzeker of tijdige verlegging

dan wel verwijdering mogelijk is. Het betreft hier de zinkerbundel van onder meer

de Gasunie. Mocht deze niet tijdig verlegd kunnen worden dan zal hiermee in het

uitvoeringsontwerp rekening gehouden worden. Het uitvoeringontwerp moet

samen met het werkplan aangeleverd worden. Voor deze situatie gelden specifieke

voorwaarden die in het voorschrift uitvoering zijn opgenomen.

De leidingen met gevaarlijke stoffen, die vallen onder het Besluit Externe Veiligheid

Buisleidingen (Bevb), houden een gronddekking van meer dan 3,0 meter en

voldoen daarmee aan de gestelde eisen met betrekking tot veiligheid. Het Bevb zelf

stelt geen eisen aan diepteligging of minimale gronddekking.

Ter plaatse van zinkers 33-012 en 33-024 ligt de huidige rivierbodem reeds onder

de door verdieping te realiseren NGD, daar vindt dan ook geen verdieping plaats

en daarmee is er geen effect.

Na verdieping zal het gedrag van de gronddekking gemonitord dienen te worden,

zodat een eventuele afname van de gronddekking tijdig kan worden vastgesteld

en eventueel maatregelen kunnen worden getroffen. De 16 zinkerbundels die

blijven liggen zijn in het Raamwerk voor Monitoring opgenomen. De te treffen

maatregelen dienen in het werkplan en monitoringsplan opgenomen te worden.

Voor het verwijderen dan wel verleggen van de zinkerbundels zullen de benodigde

toestemmingen verkregen dienen te worden. Dit betreft een water- en/of

omgevingsvergunning.

Koel- en proceswater

De verdieping heeft geen invloed op de beschikbaarheid en kwaliteit van het koel-

en proceswater. Van een nadelige beïnvloeding van deze functie is geen sprake.

Waterrecreatie

De verdieping vindt plaats in de hoofdvaarweg Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas

en in de hoofdvaargeul van de Botlek Havens. Deze vindt niet plaats nabij oevers

en plaatsen waar waterrecreatie plaatsvindt. Van een nadelige beïnvloeding van

deze functie is geen sprake.

Page 39: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 39 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 39 van 99

6.5 Overige belangen

Niet gesprongen explosieven

Het te verdiepen gebied Nieuwe Waterweg, Nieuwe Maas en hoofdvaargeul

Botlek Havens is verdacht voor Niet gesprongen explosieven. Daarom is een

Projectgebonden Risicoanalyse (PRA) uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat

binnen de hoofdvaargeul Botlek Havens geen opsporingsgebieden aanwezig zijn.

Binnen de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas zijn wel opsporingsgebieden

aanwezig. In deze gebieden zal door de vergunninghouder aanvullend

detectieonderzoek worden uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek en

mogelijk te treffen maatregelen dienen samen met het werkplan aangeleverd te

worden.

Externe Veiligheid

Externe veiligheid is een belang dat wordt beschermd door de Wet milieubeheer

en de Wet ruimtelijke ordening. Voor de verdieping zijn geen besluiten voorzien op

grond van deze wetten. Door de gemeenten Maassluis en Vlaardingen is om extra

aandacht gevraagd bij de beoordeling van het aspect externe veiligheid.

Voor toetsing van activiteiten aan externe veiligheid zijn de Beleidsregels Externe

Veiligheid-beoordeling tracébesluiten van toepassing. Hieruit volgt dat de

referentiewaarden van de Regeling Basisnet gehanteerd moeten worden voor de

beoordeling van het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) bij

tracé- of omgevingsbesluiten.

In het MER en het addendum voor externe veiligheid is beoordeeld hoe de huidige

situatie en de ontwikkeling in scheepspassages door de verdieping zich verhoudt

tot de referentiewaarden uit de Regeling Basisnet. Er kunnen geen kwantitatieve

risicoberekeningen worden uitgevoerd met het risicoberekeningsmodel RBMII,

omdat sprake is van zogenaamde zeevaartroutes. Voor de Hoofdvaarweg is

daardoor geen vastgesteld rekenprotocol beschikbaar. Daarom is op basis van de

beschikbare data over de zee- en binnenvaart de procedure voor een inschatting

van de risico’s van zeevaartroutes uit de Handleiding risicoanalyse transport

(versie 1 april 2015) gevolgd.

Uit de vergelijking van de huidige scheepspassages met die van na realisatie van de

verdieping komt naar voren dat er sprake zal zijn van een aantal scheepspassages

met de stofcategorie Liquid Toxic 2 (LT2) en Gas Flammable 2 (GF2) dat niet binnen

de referentiewaarden valt van de Regeling basisnet. Deze scheepspassages maken

slechts een gering deel uit van het totale aantal scheepspassages.

Door geringe aantal scheepspassages en de relatief geringe effecten die de

betreffende stofcategorieën veroorzaken, is het aandeel in het totale risico van

geringe betekenis. De hoeveelheden scheepspassages met LT2 en GF2 zullen

daarom niet leiden tot overschrijding van de vastgelegde risicoplafonds, omdat de

overige categorieën tanktransporten ruim onder de referentiewaarden blijven.

Op basis van deze procedure zijn het PR en GR kwalitatief beoordeeld en is de

conclusie dat na verdieping de hoogte van de PR-plafonds niet gewijzigd hoeft te

worden en tevens zal worden voldaan aan de oriëntatiewaarde van de GR.

Page 40: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 40 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 40 van 99

Het tracé van de vaarweg wijzigt eveneens niet, dus er zal ook geen verschuiving

van de contour optreden. Voor de ruimtelijke ontwikkelingen geldt daardoor dat de

GR’s zoals deze voor de bestemmingsplannen zijn verantwoord, niet zullen

wijzigen.

Er zijn daarom geen effecten op de externe veiligheid die een beletsel opleveren

voor het verlenen van de ontgrondingenvergunning.

Geluid

Bij de besluitvorming heb ik alle betrokken belangen afgewogen. Geluid is een

belang dat wordt beschermd, door de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer,

de Wet ruimtelijke ordening, en de Algemene Plaatselijke Verordeningen van de

betreffende gemeenten. Voor de verdieping zijn geen besluiten voorzien op grond

van deze wetten.

Tijdens de realisatie is er een beperkte toename van 0,02 dB (A) van de gewogen

geluidsbelasting ten opzichte van de huidige situatie. Dit betreft geen relevante

wijziging van de geluidsbelasting. Voor de gebruiksfase geldt dat er geen toename

is van de geluidsbelasting die het gevolg is van de autonome ontwikkeling.

Daarmee is de toetsing aan het Regionaal afsprakenkader Geluid & Ruimtelijke

ontwikkeling van 8 juli 2015 niet aan de orde.

Aangezien de nader te contracteren uitvoerder de exacte wijze van uitvoering

bepaalt, is in het voorschrift werkplan de verplichting opgenomen om aan te

geven hoe in de realisatiefase de geluidemissies beperkt worden.

Door de gemeenten Maassluis en Vlaardingen is extra aandacht gevraagd voor geluid

in het kader van Regionaal afsprakenkader Geluid & Ruimtelijke ontwikkeling. Uit het

MER blijkt dat in het Milieueffectrapport Havenbestemmingsplannen al uitgegaan is

van een verdere intensivering van scheepvaart in dit gebied, met grotere, dieper

stekende schepen of met meerdere ‘kleinere’ schepen. Deze intensivering is

ruimtelijk vastgelegd in het betreffende Bestemmingsplan. Daarnaast dient de

intensivering bij bedrijven te passen binnen de voorwaarden van de

omgevingsvergunning voor de activiteit milieu. Wanneer de intensivering niet past

binnen het ruimtelijk dan wel milieukader, zal een wijziging dienen plaats te vinden.

Deze wijziging zal dan getoetst worden aan het Regionaal afsprakenkader

Geluid & Ruimtelijke ontwikkeling.

Lucht en Klimaat

Bij de besluitvorming heb ik alle betrokken belangen afgewogen. Luchtkwaliteit en

klimaat zijn belangen die worden beschermd door de Wet milieubeheer en de

Wet ruimtelijke ordening. Voor de verdieping zijn geen besluiten voorzien op grond

van deze wetten.

In de gebruiksfase is de uitstoot van CO2 iets hoger in 2017 dan in 2026. Dit is te

verklaren door de afname van emissiefactoren voor CO2 van scheepvaart in de

toekomst.

Page 41: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 41 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 41 van 99

In de realisatiefase is het mogelijk om emissies te beperken. Hierbij kan gedacht

worden aan:

• Inzet van schonere brandstof (zoals LNG) voor de baggerschepen. Hierdoor

nemen o.a. de emissies NOx en PM10 af ten opzichte van inzet van diesel.

• Indien mogelijk routes en stortlocaties kiezen die zo gunstig mogelijk liggen

ten opzichte van gevoelige bestemmingen en woningen.

Aangezien de nader te contracteren uitvoerder de exacte wijze van uitvoering

bepaalt, is in het voorschrift werkplan de verplichting opgenomen om aan te

geven hoe in de realisatiefase de emissies beperkt worden.

Nuttig toepassen van vrijgekomen bodemmateriaal

In het MER zijn diverse projecten geïnventariseerd die, naast het verspreiden van

vrijgekomen bodemmateriaal op de Noordzee, in aanmerking komen voor het nuttig

toepassen van bodemmateriaal. Door de gemeente Maassluis wordt gewezen op de

kansen om materiaal toe te passen in het getijdenpark. De gemeente Rotterdam

ziet ook graag een sterke koppeling tussen de uitvoering van de verdieping en

toepassing van materiaal in projecten gericht op natuur en recreatie.

Aangezien de nader te contracteren uitvoerder de exacte wijze van uitvoering

bepaalt, is in het voorschrift werkplan de verplichting opgenomen om in een

grondstromenplan aan te geven hoe vrijgekomen bodemmateriaal zoveel mogelijk

nuttig toegepast kan worden in recreatie en natuurprojecten.

7. Procedure

De aanvraag is ontvangen op 22 december 2015 en geregistreerd met

kenmerk RWS-2015/56310. Op grond van artikel 10 van de Ontgrondingenwet is

advies gevraagd aan gedeputeerde staten van de Provincie Zuid-Holland en

burgemeester en wethouders van de gemeenten Maassluis, Rotterdam, Schiedam

en Vlaardingen. Hierop is van genoemde adviseurs een positief advies ontvangen.

Daarnaast zijn van diverse andere adviseurs eveneens schriftelijke adviezen

ontvangen. Deze adviezen worden bij de stukken gevoegd die ter inzage worden

gelegd.

In artikel 10 van de Ontgrondingenwet is opgenomen welke procedure bij de

totstandkoming van een vergunning van toepassing is. Deze procedure is geregeld

in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat in eerste

instantie een ontwerpvergunning is opgesteld en ter inzage is gelegd. Tegen deze

ontwerpvergunning zijn zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn bij het

opstellen van de definitieve vergunning betrokken.

De aanvraag en de ontwerpvergunning zijn toegezonden aan gedeputeerde staten

van de Provincie Zuid-Holland en burgemeester en wethouders van de negen

betrokken gemeenten, het Dagelijks Bestuur van de zes betrokken waterschappen,

de Inspectie Leefomgeving en Transport, het Ministerie van Economische Zaken, de

Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, de Omgevingsdienst Haaglanden, de DCMR,

het Rijksvastgoedbedrijf, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de Commissie

voor de milieueffectrapportage en de belanghebbenden die een reactie hebben

gegeven op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD).

Page 42: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 42 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 42 van 99

De aanvraag, inclusief MER en de ontwerpvergunning hebben van 12 mei 2016 tot

en met 22 juni 2016 voor het indienen van zienswijzen ter inzage gelegen.

Naar aanleiding van de terinzagelegging van de ontwerpvergunning zijn negen

zienswijzen ingebracht. De vergunning is gewijzigd vastgesteld ten opzichte van

het ontwerp. Zowel de voorschriften als de overwegingen zijn hiertoe gewijzigd.

In bijlage 4 ‘Nota van Beantwoording’ zijn de zienswijzen en reacties hierop

opgenomen.

7.1 Procedure Milieueffectrapportage

Op 14 oktober 2014 heeft het Havenbedrijf Rotterdam het voornemen tot verdiepen

van de Nieuwe Waterweg, Nieuwe Maas en Hoofdvaargeul Botlek Havens bekend

gemaakt aan Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid. Het initiatief is in een

openbare kennisgeving van onze Minister en gedeputeerde staten van de

Provincie

Zuid-Holland aan de omgeving kenbaar gemaakt.

De NRD heeft van 20 november tot en met 17 december 2014 ter inzage gelegen.

De kennisgeving hiervan is gepubliceerd in de Staatscourant van

19 november 2014. In totaal zijn daarop 11 adviezen en zienswijzen ingebracht.

Deze waren afkomstig van de Commissie voor de milieueffectrapportage,

twee particulieren/ ondernemingen, twee gemeenten, LTO, VNO/NCW, Deltalinqs,

de Provincie Zuid-Holland, de gezamenlijke waterschappen, de natuur- en

milieufederatie Zuid-Holland en het drinkwaterbedrijf Oasen. Op 19 januari 2015

heeft Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid in overeenstemming met de Provincie

Zuid-Holland advies gegeven aan het Havenbedrijf Rotterdam over de reikwijdte en

detailniveau voor het MER. Ten tijde van het opstellen en publiceren van de NRD was

er sprake van dat de Provincie Zuid-Holland nog gedurende de proceduretermijn het

bevoegd gezag zou worden op grond van de Ontgrondingenwet voor de verdieping

van hoofdvaargeul Botlek Havens.

Deze aanpassing is uitgesteld en heeft tot gevolg dat Rijkswaterstaat het bevoegd

gezag op grond van de Ontgrondingenwet is voor zowel de verdieping van de

Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas als voor verdieping van de hoofdvaargeul

Botlek Havens.

Op 22 december 2015 is de vergunningaanvraag met de MER voor de besluitvorming

op grond van de Ontgrondingenwet door het Havenbedrijf Rotterdam ingediend bij

Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid. De Commissie heeft op 22 februari 2016 haar

toetsingsadvies gepubliceerd (rapportnummer 2991). Het MER is op basis van het

advies van de Commissie meegenomen in de verdere besluitvorming.

Page 43: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

Datum6 oktober 2016

8. Conclusie NummerRWS-2016/41409 1

Niet is gebleken dat enig bij de voorgenomen ontgronding betrokken belang opdusdanige wijze wordt geschaad dat op grond daarvan de gevraagde vergunningzou moeten worden geweigerd. Gelet op het belang dat de aanvrager heeft bij deontgronding kan de vergunning onder daaraan te verbinden voorschriften wordenverleend.

9. Ondertekening

DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,namens deze,hoofd Vergunningverlening Rjjkswaterstaat West-Nederland Zuid

N.C. Knaap

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 43 van 99

Page 44: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 44 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 44 van 99

10. Mededelingen

I. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kunnen belanghebbenden

met ingang van de dag na die waarop de vergunning ter inzage is gelegd

gedurende zes weken beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak

van de Raad van State.

Het beroepschrift moet in elk geval bevatten:

De naam en adres van de indiener;

De dagtekening van het beroep;

Een opgave van de reden waarom u zich met het besluit niet kunt

verenigen;

De melding van het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen en de

datum en kenmerk van het besluit.

Het beroepschrift moet worden gericht aan de Raad van State,

Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag, onder

overlegging van een afschrift van deze vergunning.

Geen beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie

redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijze over het ontwerp

van deze vergunning naar voren heeft gebracht.

Voor de behandeling van het beroepschrift wordt een bedrag van griffierecht

geheven. De griffier van de Raad van State wijst de indiener van het

beroepschrift na de indiening op de verschuldigdheid van het griffierecht en

bericht de indiener binnen welke termijn en op welke wijze het

verschuldigde griffierecht moet worden voldaan.

II. Vergunninghouder dient er rekening mee te houden dat er naast de

onderhavige vergunning voor de handelingen waarop de vergunning

betrekking heeft andere vergunningen en/of ontheffingen vereist kunnen

zijn dan wel meldingsplichten van toepassing kunnen zijn.

III. Voor eventueel financieel nadeel dat onverhoopt ontstaat als gevolg van de

rechtmatige uitvoering van de verdieping kan een benadeelde een verzoek

om schadevergoeding indienen als bedoeld in artikel 26 van de

Ontgrondingenwet. Dit artikel bepaalt dat aan degene die als gevolg van de

rechtmatige schade lijdt of zal lijden, op zijn verzoek door het betrokken

bestuursorgaan een vergoeding wordt toegekend, voor zover de schade

redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor

zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.

Het verzoek tot vergoeding van de schade bevat een motivering en een

onderbouwing van de hoogte van de gevraagde schadevergoeding.

IV. Een afschrift van deze vergunning is verzonden aan:

• Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Postbus 1600,

3800 BP Amersfoort;

• Inspectie Leefomgeving en Transport, Postbus 16191,

2500 BD Den Haag;

Page 45: Inhoud6 oktober 2016 Nummer RWS-2016/41409 I Pagina 2 van 99 Op 2 februari 2016 is de aanvrager per brief, met kenmerk RWS-2016/4902, op de hoogte gesteld dat de aanvraag op grond

RWS ONGECLASSIFICEERD Pagina 45 van 99

pagina’s (inclusief voorblad)

Datum

6 oktober 2016

Nummer

RWS-2016/41409 I

Pagina 45 van 99

• Ministerie van Economische Zaken, Directoraat-Generaal Bedrijfsleven en

Innovatie (B&I), Postbus 20401, 2500 EK Den Haag;

• Provincie Zuid-Holland, Postbus 90602, 2509 LP Den Haag;

• Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond,

Directie Risico- en Crisisbeheersing, Postbus 9154, 3007 AD Rotterdam;

• Waterschap Hollandse Delta, Postbus 4103, 2980 GC Ridderkerk;

• Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Postbus 550,

3990 GJ Houten;

• Hoogheemraadschap van Rijnland, Postbus 156, 2300 AD Leiden;

• Waterschap Rivierenland, Postbus 599, 4000 AN Tiel;

• Hoogheemraadschap van Delfland, Postbus 3061, 2601 DB Delft;

• Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, Postbus 4059,

3006 AB Rotterdam;

• Gemeente Rotterdam, Postbus 6575, 3002 AN Rotterdam;

• Gemeente Maassluis, Postbus 55, 3140 AB Maassluis;

• Gemeente Vlaardingen, Postbus 1002, 3130 EB Vlaardingen;

• Gemeente Schiedam, Postbus 1501, 3100 EA Schiedam;

• Gemeente Nissewaard, Postbus 25, 3200 AA Spijkenisse;

• Gemeente Brielle, Postbus 101, 3230 AC Brielle;

• Gemeente Westvoorne, Postbus 550, 3235 ZH Rockanje;

• Gemeente Midden-Delfland, Postbus 1, 2636 ZG Schipluiden;

• Gemeente Westland, Postbus 150, 2670 AD Naaldwijk;

• Rijksvastgoedbedrijf, Postbus 2222, 4800 CE te Breda;

• Omgevingsdienst Haaglanden, Postbus 14060, 2501 GB Den Haag;

• DCMR Milieudienst Rijnmond, Postbus 843, 3100 AV Schiedam;

• Commissie voor de m.e.r., Postbus 2345, 3500 GH Utrecht;

• LTO Noord, Provinciaal Bestuur Zuid-Holland, Postbus 240,

8000 AE Zwolle;

• Oasen Drinkwater, Nieuwe Gouwe O.Z. 3, 2801 SB Gouda;

Evides Waterbedrijf, Postbus 4472, 3006 AL Rotterdam;

• VNO-NCW, Bezuidenhoutseweg 12, 2594 AV Den Haag;

• Deltalinqs, Waalhaven Z.z. 19, 3089 JH Rotterdam;

• Den Hollander Advocaten, Postbus 50, 3240 AB Middelharnis;

• Natuur en Milieufederatie Zuid-Holland , Bezuidenhoutseweg 50,

2594 AW Den Haag;

Kabel en Leiding exploitanten Nieuwe Waterweg en Botlek,

digitaal per email.

11. Bijlagen

Bijlage 1: Begrippenlijst

Bijlage 2: Situatietekeningen

Bijlage 3: Raamwerk voor Monitoring

Bijlage 4: Nota van Beantwoording