info@Law 12

36
2 e jaargang juli-augustus 2013 #12 Bemiddeling: weldaad of kwaad Paralegals Elk kind heeſt recht op erkenning Instorng balustrades Aceve en Passieve arbeidsjd Autonomie van de tussenvordering Spreek en schrijf de taal van de rechtspleging i NFO Tijdschriſt voor de rechtspraccus. Tweemaandelijks jdschriſt I

description

Juridisch kritisch tijdschrift voor de rechtspracticus juli 2013

Transcript of info@Law 12

Page 1: info@Law 12

2e jaargang juli-augustus 2013 #12

Bemiddeling: weldaad of kwaad

Paralegals

Elk kind heeft recht op erkenning

Instorting balustrades

Actieve en Passieve arbeidstijd

Autonomie van de tussenvordering

Spreek en schrijf de taal van de rechtspleging

iNFOTijdschrift voor de rechtspracticus.

Tweemaandelijks tijdschrift

I

Page 2: info@Law 12

Tja, Dat is een vraag voor Bank J.Van Breda & C .̊

Wie is geloofwaardig om mijn financiële situatie grondig te bespreken?

De vraag van advocaten is ...

Enkel voor ondernemers en vrije beroepen

U bent welkom voor een persoonlijk gesprek en een gespecialiseerd antwoord. Bel ons op 03 217 53 33 of kijk op www.bankvanbreda.be/contact

BVB-Concept-adv-advocaten.indd 1 14/03/12 10:40

2 info@law 2013 i juli-augustus

Page 3: info@Law 12

Info@law Tijdschrift voor de rechtspracticus.

Info@law is een juridisch tijd-schrift dat zich richt tot advocaten en de praktijkjurist in het alge-meen.

Periodiciteit Info@law verschijnt 6 maal per jaar, namelijk in de maanden september, november, januari, maart, mei en juli.

Redactieadres Elfri De Neve Stationsstraat 29 9700 Oudenaarde [email protected]

Verantwoordelijk Uitgever Bruno Scheers Uitgeverij UGA Stijn Streuvelslaan 73, 8501 Heule.

Druk en prepress Continuga NV Stijn Streuvelslaan 73, 8501 Heule. www.continuga.be [email protected]

Advertenties en reclame Voor meer informatie over de reclamemogelijkheden of het plaatsen van een advertentie in info@law, kan u een e-mail sturen naar [email protected]

D/2013/0857/1ISSN 2034-452X

Alle rechten voorbehouden.

info@law wordt bij verwijzing afgekort als “i@L”

Abonnementen De abonnementsprijs bedraagt 25 € (excl. BTW) voor 1 jaar. Een abonnementsjaar loopt van 1 september tot en met 31 augustus van het daaropvolgende jaar. U ontvangt alle niet ontvangen edities van het abonnementsjaar waarin u zich abonneerde.

Prijs voor een los nummer is 7 € te bestellen bij uitgeverij UGA of door een e-mail te sturen naar [email protected]

Wenst u een abonnement? Stuur dan een e-mail met uw gege-vens naar [email protected].

De redactie, de verantwoordelijke uitgever of uitgeverij UGA kunnen op geen enkele wijze verantwoorde-lijk of aansprakelijk gesteld worden voor schade die het gevolg is van het gebruik van de informatie en teksten uit info@law.

Het overnemen van artikels uit info@law is alleen toegelaten met bronvermelding en na schriftelijke toestemming van de uitgever.

info@law is gedrukt en verspreid op een oplage van plus minus 10.000 exemplaren per editie.

Colofon

3. Colofon4. Voorwoord6. Advocaat in de kijker:

Daar is de rechtpracticus!

8. Het recht van de biologische vader tot

erkenning van een kind.

12. Aansprakelijkheid instorting gebouwen 1386 bw cumul 1384 (Ballustrade)

16. Actieve en passieve arbeidstijd

21. Hoger beroep in familiezaken termij-nen vanaf kennisgeving in plaats vanaf betekening

24. De autonomie van de tussenvordering

29. Leer nu eens in een beroepsakte de taal van de rechtspleging te schrijven

31. Uitsmijter: De trappen van justitie33. Prikbord

Info@law Uitgeverij UGA Stijn Streuvelslaan 73, 8501 Heule Tel: 056 36 32 11 Fax: 056 35 60 96 Email: [email protected] www.uga.be

Afstammingsrecht

Burgerlijk recht

Gerechtelijk recht

Taalgebruik in gerechtszaken

Arbeidsrecht

info@law 2013 i juli-augustus 3

Info@lawInfo@lawInfo@lawInfo@lawInfo@law

iNFOTijdschrift voor de rechtspracticus.

Page 4: info@Law 12

VoorwoordVoorwoord

De bemiddeling. Waardevol ongetwijfeld? Maar mag ze niet meer dan eens ook in vraag gesteld? En heeft een rechter laat staan de burger of de overheid het recht de bemiddeling op de eerste plaats te stellen waarbij de rechtsgang aan de burger zelf wordt gelaten, terwijl de rechtsgang eeuwenlang in handen van de overheid is gebleven met alle voordelen van onafhankelijkheid, de rule of law en de afstandelijkheid die hiermee verbonden was en is ten aanzien van het emotionele? Men mag partijen nooit kwalijk nemen dat zij niet (meer) (willen) overeenkomen. Niet meer met mekaar willen praten en een behandeling willen door een onafhankelijke rechter is een mensenrecht, a rule of law. In de bemiddeling maar ook in de arbitrage sluipt de vage billijkheid binnen. Billijkheid is de negatie van het loutere digitale van de strikte interpretatie van de wet. De rechter spreekt recht en kan slechts naar billijkheid oordelen wanneer de wet hem in bepaalde gevallen toelaat, zo niet spreekt hij recht uit compassie, is hij vooringenomen en verliest hij zijn onafhankelijkheid. Wat voor de ene compassie heet is voor de andere vooringenomen onbegrip en krenking van een recht. Wat voor de ene billijk is, is voor de andere onbegrip. Een slechte bemiddeling is nog slechter dan een slecht geding. Op het einde van de vorige eeuw ontstond er een nieuw soort juridische godsdienst waarin gepoogd werd de werklast van de rechterlijke macht te verlichten door heel wat geschillen te laten onderwerpen aan bemiddeling. Op zichzelf was er niets mis met dit initiatief. Heel wat geschillen kunnen inderdaad beter via bemiddeling tot beslechting komen dan via een gerechtelijke procedure. Maar men heeft van bemiddeling een nieuw geloof gemaakt waarbij sommige rechters zich zelfs kwaad maakten wanneer partijen niet tot overeenkomst konden komen, bvb ten aanzien van kinderen maar ook in commerciële geschillen.Meer dan één advocaat is in de voorbije decennia geconfronteerd geweest met een cliënt die zich in een echtscheiding onderlinge toe-stemming bijzonder verongelijkt voelde waarbij hij zijn cliënt vroeg: waarom heeft u in hemelsnaam dit ondertekend? De antwoorden die wij op onze praktijken krijgen, zijn vaak dezelfde. “Wij hadden geen andere keuze, wij vreesden voor totale vermo-gensvernietiging, wij stonden onder druk, wij hebben dit gedaan om een einde aan het geschil te maken, wij wilden dit doen om een goe-de indruk te maken op de onderhandelaar of bemiddelaar, de notaris

zei dat de rechtbank dit toch zo zou uitspreken, wij wilden de goede relatie behouden, wij deden dit in belang van de kinderen”.

Al deze antwoorden zijn menselijk zeer aanvaardbaar, zijn bijzonder emotioneel maar hebben juridisch geen waarde. Zij kunnen niet wor-den aangehaald om het akkoord aan te vallen op basis van dwang of geweld. Nochtans was de dwang of geweld vaak inherent. Vaak werd er daadwerkelijk gechanteerd, zoals een aannemer die tijdens de onderhandeling laat weten dat hij bij gebreke aan akkoord de puntjes op de i zal stellen en niets meer en niets minder zal uitvoeren dan hetgeen het contract voorziet. Zoals de partij die dreigt tijdens de onderhandeling, het huwelijk van de andere partij op het spel te zet-ten door de onthulling van bepaalde documenten en soms is er dan ook die man die zo vlug mogelijk met een andere vrouw een nieuw leven wil beginnen en aan het vorige leven met de vorige vrouw zo vlug mogelijk een einde wil maken zonder zich voldoende te bezin-nen over de financiële gevolgen waartoe hij zich verbindt.

Zelden wordt de imprevisie in een contract voorzien en het gebeurt zelfs meer dan eens dat er zelfs geen rekening wordt gehouden met de pensioenleeftijd waarop het inkomen spectaculair daalt of met andere onvoorziene omstandigheden waardoor een overeenkomst heel wat moeilijker zo niet bijna onmogelijk kan worden uitgevoerd.

Na 15 jaar bemiddelaar te zijn geweest, heb ik aan verschillende cliënten gevraagd hoe zij zich voelden na de bemiddeling. Meer dan eens heb ik het antwoord gekregen dat zij het gevoel hadden dat een akkoord hen op één of andere manier werd opgedrongen, vaak buiten mijn kantoor om en dus buiten de bemiddeling om waarbij herhaaldelijk werd gesteld dat de bemiddeling hen geen voldoening heeft gegeven maar ook meermaals heb ik gehoord dat de bemidde-ling inderdaad een nieuwe start voor hun leven is geweest waardoor conflicten hun juiste plaats kregen en er met een nieuw leven of een nieuwe zaak kon worden begonnen.

Uiterst belangrijk voor een advocaat die zowel litigatie als bemidde-ling bedrijft, is dan ook de essentiële vraag wat de cliënt echt wenst.

- wenst hij zo vlug mogelijk een einde te maken aan het geschil om op die manier een totaal nieuw leven te beginnen? - kan hij zijn kansen correct inschatten? - staat de volledige vermogensvernietiging of het geluk van de cliënt op het spel en wenst hij dit in te zetten? - beseft hij de kostprijs en de onzekerheden die kunnen gepaard gaan met het akkoord dat aldus kan bereikt worden? - welke prijs is hij werkelijk verplicht en bereid om te betalen? - kan hij omgaan met een minnelijke regeling waar hij misschien digitaal kan achter staan maar die hem nooit geen morele voldoening kan geven? - verkiest de cliënt niet eerder een procedure waarin niet de partijen een beslissing aan de andere opdringen maar waarbij een onafhan-kelijke en wijze rechter een beslissing neemt in hun plaats, beslissing die dan de ene partij gelijk geeft of ongelijk geeft en waarbij de par-tijen zelf niet deelgenomen hebben aan de besluitvorming?

EEN SLECHTE BEMIDDELING IS NOG SLECHTER DAN EEN SLECHT GEDING

4 info@law 2013 i juli-augustus

Page 5: info@Law 12

Men mag niet uit het oog verliezen dat een bemiddeling geen ge-makkelijke procedure is. Er wordt namelijk van de partijen veel meer verwacht dan in een klassieke procedure. De partijen moeten werken en dienen geconfronteerd te blijven met het geschil tot volledige beslechting.

Meer dan een cliënt wil het probleem waarmee hij zit herleiden tot een dossiernummer zoals in handen van zijn advocaat, met een zicht op het noodzakelijke budget voor de behandeling ervan waarbij hij voor de rest met zijn leven verder kan, een provisie intern aanlegt voor de procesgang en het resultaat afwacht terwijl hij zijn boom kan loslaten herleiden tot papier behandeld ver van zijn emoties door derden.

Een procedure is steeds aleatoir. Heel wat cliënten weten dit maar verkiezen deze onzekere uitslag boven een opgedrongen regeling.

Het is natuurlijk niet verstandig voor een partij om in een procedure te stappen die totaal vermogensbedreigend is en die kan leiden tot totale vermogensvernietiging wanneer in een bemiddeling een ak-koord kan bereikt worden waarbij dit risico kan uitgesloten worden. In een bemiddeling, net zoals in een arbitrage kan met elk mogelijk criterium worden rekening gehouden zoals het redelijke en het haal-bare, het respect voor elke partij, de gematigdheid en de billijkheid. Deze elementen zijn, behoudens in de bij wet voorziene gevallen nooit een bron van het recht in de eigenlijke emotie-neutrale proce-dure, behoudens dan in de innerlijk totaal onbekende en geheime en aanvechtbare overpeinzingsmacht van de rechter, weze het dat deze precies vatbaar is voor hoger beroep en Cassatie en de goede recht-vaardige rechter het recht en niet de emotie toepast.

Het wordt tijd dat wij de bemiddeling en de onderhandeling zien naast andere oplossingen om een geschil te beslechten en waarbij wij het proces niet alleen als kwaad maar ook als weldaad aanzien.

Elke proces is een hoogdag, waarbij op basis van objectieve elemen-ten die aangebracht worden door minstens 2 verondersteld bekwa-me advocaten, een verondersteld bekwame onafhankelijke rechter uitspraak zal doen.

En precies omdat een rechter ook maar een mens is, is er in de meeste procedures gelegenheid tot hoger beroep. Het verliezen van een procedure in eerste aanleg is vaak geen nadeel maar eerder een voordeel. Te weinig advocaten en cliënten beseffen dit. Het is zo een beetje zoals in het tennis waarbij een eerste beperkt verlies, een extra motivatie is om in de volgende ronde beter te scoren. Men heeft zijn fouten precies kunnen inschatten en bij een procedu-re heeft men kunnen vaststellen hoe en waar de eerste rechter één en ander verkeerd begrepen heeft.

Is het geen zegen in de democratie dat hoger beroep dan ook in de meeste gevallen mogelijk is waarbij de argumenten opnieuw kunnen ontwikkeld worden en waarbij desnoods voor het Hof van Cassatie de wettelijkheid van elk argument en elke procedurestap opnieuw kan worden geëvalueerd.

Een procedure in het bijzonder en het recht in het algemeen is niets meer en niets minder dan de sublimatie van het fysiek geweld tot het juridisch geweld, lees, de juridische argumentatie waarbij op digitale wijze elk argument chirurgisch wordt ontleed tot de naakte werkelijk-heid, ontdaan van alle emotionaliteit om te komen tot een rechter-lijke beslissing in kracht van gewijsde waarin en waaraan iedere partij zich moet en zal vinden. The rule of law. Dit is het contract van de burger met de rechterlijke macht.

De poging om in een bemiddeling het emotionele van het zakelijke te scheiden is vaak een mislukking waarbij men vaak eerder om emoti-

onele redenen en op basis van percepties tot een akkoord komt met het oog op een onzekere toekomstvisie, eerder dan op digitale wer-kelijkheden; maar dit neemt niet weg dat de bemiddeling en de on-derhandeling een ultieme waarde blijft behouden waarbij deze onder geen enkel beding mag worden opgedrongen en waarbij bemiddeling een totaal vrije keuze van beide partijen dient te zijn, zonder dat deze kan worden opgedrongen door de rechtbank en waarbij onvoldoende kan onderstreept worden hoe belangrijk de taak van de bemiddelaar is als bewaker van de bemiddelingsprocedure.

Sommige geschillen en ook sommige partijen zijn totaal niet vatbaar voor bemiddeling. Wanneer men tijdens een onderhandeling of een bemiddeling onvoldoende respect toont voor de andere partij en alleen maar gaat beledigen en fulmineren, maakt men het de bemid-delaar vaak zeer moeilijk en mag men niet vergeten dat de cliënt van de bemiddelaar deze beledigingen onthoudt en dat de ergste beledi-ging die is die het zelfbeeld van de andere partij raakt. Hierdoor gaan sommige personen die echt via bemiddeling tot een resultaat willen komen hun eigen bemiddeling en onderhandeling totaal onmogelijk maken maar misschien is het de taak van de be-middelaar om dan tijdig in te grijpen, een en ander af te zwakken en alsnog een mogelijk forum te scheppen voor een verder minnelijk akkoord.

Maar het belangrijkste blijft dat de bemiddelaar in elk stadium van de bemiddeling de partijen er dient op te wijzen dat zij de bemid-delingstafel kunnen verlaten om via de gerechtelijke procedure, die een hoogdag voor het recht blijft, hun geschil te laten oplossen, weze het door een derde in alle objectiviteit en zonder dat ze zichzelf nog verder dienen in te zetten voor het bereiken van een akkoord met de bijhorende pijnlijke confrontaties.

Betekent dit dat wij moeten afkerig zijn tegen geschillenregelingen in contracten waarin bemiddeling of onderhandeling voorzien wordt. Zeer zeker niet. Het moet de betrachting blijven van partijen die welke relatie, professioneel of andere ook met mekaar hebben, eerst met mekaar te praten, desnoods met hulp, om hierna met kennis van zaken te kunnen beslissen of er verder gepraat wordt dan wel ge-procedeerd maar de inspanningsverbintenis om via een bemiddeling toch tot een akkoord te komen, blijft in alle gevallen meer dan nuttig.

Heel wat geschillen werden vroeger geregeld op basis van eergevoel en ethiek. Op basis van de erkenning van de feiten en/of eigen fouten en het corrigeren ervan. De uitdrukking “een man van eer” is de ne-gatie geworden van eergevoel nu dit begrip samenvalt met de maffia.

Laat de mannen en vrouwen van eer terug rechtstaan en hun gezicht tonen en laat onze monarchie het voorbeeld geven. Een vrouw van eer doet wat ze belooft. Een man van eer erkent het door hem ver-wekte kind wat ook de prijs en dit geldt zeker voor zij die een voor-beeldfunctie hebben en daar is geen proces voor nodig. Het is niet de persoon die het koningshuis dagvaardt die de kroon uitdaagt, het is het koningshuis die de betrokkene en alle Belgen bruskeert door niet te doen wat de eer voorschrijft waardoor de dagvaarding onvermij-delijk wordt.

• Elfri De Neve Advocaat - Hoofdredacteur Oudenaarde, 1 juli 2013

info@law 2013 i juli-augustus 5

Page 6: info@Law 12

KijKERAdVoCAAt In deAdVoCAAt In de

Mensen van het rechtDaar is de rechtspracticus?

WIE IS DE REchTSPRAcTIcUS?

De masteropleiding rechten is en blijft één van de populairste en meest bevolkte opleidingen aan onze Vlaamse universiteiten. De “jurist” blijft het ook zeer goed doen op onze arbeidsmarkt: in de lijstjes van diploma’s die het meest kans bieden op werkze-kerheid vinden we de master rechten steevast terug.1 Dit is ook niet verwonderlijk gezien de juridisering – dit is de neiging om maatschappelijke verhoudingen en problemen via regels en regle-mentering op te lossen – in onze steeds complexer wordende sa-menleving onverminderd voort-gaat. Wel heeft de “academische” jurist sinds een tiental jaar zijn monopolie op de juridische arbeidsmarkt moeten delen met een nieuw type juridisch medewer-ker: de “rechtspracticus” of “paralegal”. De grotere nood aan juridische profes-sionals ten gevolge van de vermelde juridisering maar ook de integratie van informatietechnologie bieden immers mogelijkheden tot verdere differentiatie en arbeidsdeling binnen het juridische werkveld. Steeds meer juridische werk-zaamheden kunnen daardoor worden gestandaardiseerd en kunnen goedko-per en efficiënter worden uitgevoerd door niet-academische juristen.2 Negen Vlaamse hogescholen (zie kadertekst) hebben deze opportuniteit onderkend en bieden sinds ruim een decennium binnen hun driejarige professionele bachelorop-leiding “bedrijfsmanagement” de afstu-deerrichting “rechtspraktijk” aan.

Deze afstudeerrichting leidt een nieuw type van juridisch medewerker op die zich onderscheidt van andere administra-tieve krachten door zijn brede juridische kennis. Een kennis die bovendien niet louter theoretisch blijft maar waarbij de wisselwerking met de praktijk van meet af aan centraal staat en gerealiseerd wordt door middel van bedrijfsbezoeken, werkcolleges en een afsluitende prak-tijkstage. De rechtspracticus biedt ook een specifieke meerwaarde tot de aca-demisch gevormde jurist, waarmee hij in de praktijk vaak zal samenwerken. Naast de zeer praktische benadering van de belangrijkste rechtstakken, schenken alle hogescholen in deze afstudeerrichting immers ook veel aandacht aan bedrijfs-economische vakken (o.a. boekhouden), communicatieve vaardigheden (in drie talen) en praktische ICT-vaardigheden.

De “rechtspracticus” of “paralegal” is dus een veelzijdig en onmiddellijk inzetbaar medewerker die vooral juridisch voor-bereidend werk zal verrichten zoals het opzoeken en bijhouden van rechtspraak, wetgeving en rechtsleer, het opstellen van overeenkomsten, processtukken en andere juridische documenten, het verle-nen van eerstelijnsadviezen…

Vlaamse hogescholen die de opleiding “rechtspraktijk” aanbieden: Artevelde-hogeschool (Gent), Hogeschool Gent, Karel de Grote-Hogeschool (Antwerpen), Katholieke Hogeschool Limburg, Katho-lieke Hogeschool Kempen (Thomas More Kempen), Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Vives (Brugge), Plantijn Hogeschool (Antwerpen), Provin-ciale Hogeschool Limburg.

EEN MERKWAARDIGE PARADox Als relatieve nieuwkomer heeft de rechtspracticus razend snel zijn plaats weten te verwerven op de juridische arbeidsmarkt. Zijn profiel beantwoordt dus onmiskenbaar aan een heden-daagse behoefte of evolutie binnen de juridische dienstverlening. Toch stellen hogescholen vast dat hun afgestudeerde rechtspractici zich soms onzeker voelen over hun eigen profiel en beroepsbeeld, vooral dan in hun onderlinge relatie tot de academisch gevormde juristen. Een belangrijke minderheid onder hen voelt dan ook de behoefte om verder te stude-ren om zo dan toch een “volwaardig ju-rist” te kunnen worden. Met betrekking tot de komst van de rechtspracticus doet zich dus een paradox voor: ofschoon de opleiding beantwoordt aan een maat-schappelijke behoefte en het beroep duidelijk een gat in de arbeidsmarkt vult, leidt dit bij veel afgestudeerde rechtspractici niet tot een gevoel van trots of zich gewaardeerd weten.

Het is deze paradox die de aanleiding vormde voor een origineel afstudeer-werk. Thomas Langbeen en Nathalie Gailliaert, twee rechtspraktijkstudenten aan de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende (vanaf september Hogeschool Vives), vroegen zich af in hoeverre de oprichting van een eigen beroepsver-eniging voor rechtspractici zou kunnen bijdragen aan de profilering en waarde-ring van “de rechtspracticus”.3 Hun afstu-deerwerk bestaat uit twee onderdelen. In een eerste, meer theoretische deel, onderzochten ze welke juridische vorm zo’n beroepsvereniging het best zou kun-nen aannemen en welke stappen daarbij gezet moeten worden. In een tweede deel gingen ze aan de hand van een en-quête na in hoeverre de rechtspractici

1 Zie bv. de lage restpercentages voor het studiegebied “rechten” in het laatste “schoolverlatersrapport” van de VDAB-studiedienst, “Werkzoekende schoolverlaters in Vlaanderen, 26ste studie, 2011-2012”, april 2013, 54 p.

2 Zie bv. de lage restpercentages voor het studiegebied “rechten” in het laatste “schoolverlatersrapport” van de VDAB-studiedienst, “Werkzoekende schoolverlaters in Vlaanderen, 26ste studie, 2011-2012”, april 2013, 54 p.

3 Gailliaert, N. en Langbeen, Th., Een beroepsvereniging voor rechtspractici, onmisbaar of overbodig?, afstudeerwerk bachelor in het bedrijfsmanagement (afstudeerrichting rechts-praktijk), KHBO, Brugge, januari 2013, 76p. + bijlagen.

6 info@law 2013 i juli-augustus

Page 7: info@Law 12

zelf zo’n vereniging noodzakelijk en nut-tig achten. Het is vooral dit tweede deel dat een aantal interessante gegevens aan het licht brengt, niet alleen m.b.t. de eigenlijke onderzoeksvraag maar ook m.b.t. de arbeidsmarktpositie van de rechtspracticus.

een e Igen BERoEPSVERENIGING? De enquête werd toegestuurd aan alle afgestudeerde rechtspractici van vier hogescholen (Hogeschool Gent, Katho-lieke Hogeschool Brugge-Oostende, Ka-tholieke Hogeschool Limburg en Plantijn Hogeschool Antwerpen) en leverde 180 bruikbare resultaten op.4

Gevraagd naar hun actuele beroepssitu-atie bleek ca. 70% van de afgestudeerden aan het werk te zijn; slechts 6% was werkzoekend; de rest was aan het verder studeren. We stellen daarbij een enorme variatie vast wat de tewerkstellingsplaat-sen betreft: griffie en parketsecretari-aat, notariaat, gerechtsdeurwaarders, advocatenkantoor, bank- en verzeke-ringswezen, overheidsdiensten, sociaal secretariaten, kmo’s… De juridische ken-nis blijkt in ieder geval van belang: 74% van de werkenden verklaart dagelijks of meerdere keren per week zijn juridische kennis te benutten. Bij de aanvullende studies blijken vooral de masteropleidin-gen Rechten, Handelswetenschappen en Bestuurskunde en publiek management populair. Ongeveer een derde van de ver-derstudeerders koos voor een extra ba-cheloropleiding (Accountancy-fiscaliteit, Bank- en verzekeringswezen, Vastgoed).

Volgens 90% van de afgestudeerden, is de functie van “rechtspracticus” bij het brede publiek nauwelijks of eerder beperkt gekend en ca. 57% denkt dat dit ook geldt voor werkgevers. Een grote nood aan meer publiciteit hieromtrent is dus de conclusie. Nog opvallender en enigszins merkwaardig was onze be-vinding dat ook vele rechtspractici zelf worstelen met de duidelijke omschrijving van hun titel en de exacte aard van hun beroepsprofiel. Vele afgestudeerden gaven immers aan niet te werken als

rechtspracticus terwijl dit de facto wel het geval bleek en slechts 65% van de afgestudeerden verklaarde zelf bekend te zijn met de term “paralegal” als syno-niem voor “rechtspracticus”. Naast een duidelijke behoefte aan een betere publi-citeit komt dus ook de verdere profilering van het beroep “rechtspracticus” of van de “professionele bachelor in het recht” als belangrijk aandachtspunt naar voren. Tweederde van de respondenten vindt het zelfs wenselijk dat de titel en het be-roep gereglementeerd zouden worden.

Dit zijn allemaal taken of werkpunten die ons inziens het best in handen worden genomen door een eigen beroepsver-eniging van rechtspractici. De afgestu-deerden volgen ons daarin. Op de vraag welke taken zo’n beroepsvereniging zou moeten uitvoeren, scoorde “profilering” (het verder kenbaar maken en duidelijker formuleren van de functie “rechtsprac-ticus”) zeer hoog. Een andere taak die volgens de rechtspractici absoluut door een beroepsvereniging op zich moet worden genomen is “opleiding en vor-ming” door middel van de organisatie van bijscholingen, actualiteitsseminaries, lezingen… Ook dit mag niet verbazen, gezien de constante evolutie van het recht en de wetenschap dat 74% van de geënquêteerden verklaart dagelijks of meerdere keren per week zijn juridische kennis te benutten tijdens het werk. Rechtspractici hechten ten slotte ook veel belang aan arbeidsbemiddeling, het ter beschikking stellen en verspreiden van vacatures. Ook “praktische onder-steuning” waaronder wij verstaan het creëren van een elektronisch platform voor het verstrekken van inlichtingen, standaardcontracten en –modellen… zou worden geapprecieerd. Netwerking, lob-bying en het uitwerken en bewaken van een eigen deontologie zijn vormen van dienstverlening waarop men minder zit te wachten.

Ook werd in de enquête gepolst naar de bereidheid bij de rechtspractici tot aansluiting bij een eigen beroepsver-eniging. Deze vraag werd zeer positief beantwoord: 72% van de respondenten verklaarde zich bij een dergelijke be-roepsvereniging te willen aansluiten.

conclusie

Het relatief jonge diploma “rechtsprak-tijk” biedt duidelijk een grote werkze-kerheid en kan rekenen op een heel gedifferentieerd aanbod van tewerk-stellingsplaatsen binnen het juridische werkveld. Daartegenover staat echter dat bijna 1 op de 3 afgestudeerden de behoefte voelt om verder te studeren en dat de mening dat de functie van “rechtspracticus” nood heeft aan verdere profilering en bekendmaking, quasi una-niem gedeeld wordt. Ook uit de bespre-king van de gelijkluidende VJV-enquête-resultaten op een colloquium (“Alle recht is rechtspraktijk. Juristen en paralegals, professionelen in een wijzigend land-schap”, Brussel, 25 oktober 2012) bleek dat de rechtspractici zich onzeker voelen over hun eigen profiel en beroepsbeeld, vooral dan in hun onderlinge relatie tot de academisch gevormde juristen. Een eigen beroepsvereniging voor rechtsprac-tici is daarom misschien niet alleen een idee dat zeer positief onthaald wordt bij de rechtspractici maar is tevens een voorstel dat als een absolute noodzaak kan worden aanzien.

De bespreking van de enquêteresul-taten heeft inmiddels dan ook geleid tot een reeks bijeenkomsten van alle Vlaamse hogescholen die de opleiding rechtspraktijk aanbieden en een select korps van enkele van hun afgestudeerde rechtspractici, met als doel de nodige voorbereidingen te treffen en uiteindelijk over te gaan tot de effectieve oprich-ting van een beroepsvereniging voor rechtspractici, gebaseerd op voormeld afstudeerwerk. De effectieve oprichting is momenteel gepland voor het begin van het volgend gerechtelijk jaar. Wordt dus vervolgd…

www.derechtspracticus.be

• Renaat hoop, docent recht KHBO (vanaf september Katholieke Hogeschool Vives)

• Thomas Langbeen, afgestudeerd rechtspracticus KHBO (vanaf sep-tember Katholieke Hogeschool Vives)

4 De vragen van de KHBO-enquête werden ook opgenomen in een ruimere enquête uitgevoerd door de Vlaamse Juristenvereniging (VJV), waardoor ook de afgestudeerden van de an-dere Vlaamse hogescholen werden bereikt. De resultaten daarvan waren zeer gelijklopend. In totaal werd de enquête dus ingevuld door niet minder dan 416 afgestudeerde Vlaamse rechtspractici.

info@law 2013 i juli-augustus 7

Page 8: info@Law 12

Instantie: Hof van beroep

Plaats van uitspraak: Gent

Datum van de uitspraak: 11/10/2012

Elke voorname biologische vader erkent het kind dat hij verwekt heeft.Elke voorname vader erkent het biologische vaderschap van de vader.Elke voorname moeder laat haar kind door de biologische vader erkennen.Een kind heeft recht op kennis van zijn of haar vader en recht op de juridische rechten hieraan verbonden.In 2013 kennen we geen bas-taards zonder rechten meer.Bij de beoordeling van de vor-dering van een man om ge-machtigd te worden een kind te erkennen, dient de rechter, bij wijze van marginale controle, de erkenning te toetsen aan het be-lang van het kind. hierbij dient men voor ogen te houden dat de toekenning van een juridische staat aan een kind die corres-pondeert met de biologische afstammingsband, niet mag ver-ward worden met de uitoefening van rechten die een afgeleide zijn van de afstamming.

Het hof van beroep in Gent velde het volgende arrest. Het hof heeft kennis genomen van het vonnis dat op 18 november 2010 werd verleend door de rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde, 4e kamer. De zaak werd voor het hof behandeld in raadkamer ter terechtzitting van 27 september 2012.

De partijen werden gehoord, in persoon en bij monde van hun raadslieden. Advocaat-generaal Chantal Lanssens werd op dezelfde terechtzitting gehoord in haar advies. Dit werd mondeling uit-gebracht gelet op de omstandigheden van de zaak. De partijen werden in de mogelijkheid gesteld daarop hun repliek te formuleren. De dossiers van de rechtspleging en de overgelegde stukken werden ingezien.

De laatste conclusies van de partijen, meer bepaald de conclusies van de geïntimeerde, neergelegd ter griffie op 27 maart 2012 en de conclusies van de appellant, neergelegd ter griffie op 31 mei 2012, nemen de vorm aan van syntheseconclusies. Voor de toepas-sing van artikel 780, 1ste lid, 3° Ger.W. vervangen de syntheseconclusies alle vorige conclusies en tevens het verzoek-schrift hoger beroep van de appellant (art. 748bis Ger.W.). Het onderwerp van de vordering wordt uitsluitend bepaald door de syntheseconclusies (zie en vgl. Cass. 29 maart 2012, RABG, 2012111, p. 727 e.v. met noot B. MAES, “De synthe-seconclusies als aanzet tot een betere conclusiecultuur” ).

Nopens de procedure De appellant stelde op 2 mei 2007 tegen de geïntimeerde een vordering in tot erkenning van zijn vaderschap van het kind J.R.

Mr. Bruno Van Cauwenbergh, advocaat, kwam vrijwillig tussen als voogd ad hoc over het kind.

Bij tussenvonnis van 26 juni 2008 ge-lastte de voorzitter een moraliteitson-derzoek. Bij het bestreden vonnis van 18 november 2010 werd de vordering van de appellant teneinde hem te machti-gen het vaderschap te erkennen van het kind J.R., geboren te ( ... ) op 4 januari 2005 en hiervan melding te maken in de registers van de ambtenaar van de bur-gerlijke stand, afgewezen als ongegrond. De appellant werd verwezen in de kos-ten van het geding.

Met zijn conclusies, neergelegd ter grif-fie van het hof op 31 mei 2012, vordert de appellant zijn oorspronkelijke vor-dering ontvankelijk en gegrond te doen verklaren en: - te zeggen voor recht dat de geïnti-meerde geen wettige redenen heeft om de vaderlijke erkenning door de appel-lant te weigeren; - de appellant te machtigen het vader-schap te erkennen van het kind J.R. geboren te ( ... ) op 4 januari 2005 en wonende te I.v.) - te zeggen dat de ambtenaar van de burgerlijke stand gehouden is de erken-ning te ontvangen, zelfs bij gebrek aan instemming van de moeder, en hiervan melding te maken op de kant van de geboorteakte.

De appellant vraagt de veroordeling van de geïntimeerde in de kosten van het geding in beide instanties zoals begroot. De eerste geïntimeerde heeft synthese-conclusies neergelegd ter griffie van het hof op 27 maart 2012. Zij vordert het hoger beroep ontvankelijk te verklaren doch af te wijzen als ongegrond, met de veroordeling van de appellant in de kos-ten van het geding zoals begroot.

HET RECHT VAN DE BIOLOGISCHE VADER TOT ERKENNING VAN EEN KIND

Afstammingsrecht

8 info@law 2013 i juli-augustus

Page 9: info@Law 12

BesPrekIng1. De appellant had een feitelijke relatie met de eerste geïntimeerde. Uit deze relatie is J.R. geboren te ( ... ) op 04 januari 2005. Naar aanleiding van de behandeling van de zaak op de terechtzitting van 27 september 2012 heeft de eerste geïnti-meerde erkend dat de appellant de bio-logische vader is van J.R. Daarvan is akte genomen op het proces-verbaal van de terechtzitting. De appellant is trouwens ook als vader vermeld op het geboortekaartje. Tussen de appellant en J.R. is er op van-daag en dit sedert jaren geen enkel con-tact. Een emotionele band ontbreekt.

2.1. Met zijn dagvaarding van 2 mei 2007 heeft de appellant de eerste geïn-timeerde gedagvaard teneinde o.a. hem te machtigen het vaderschap te erken-nen van J.R. Het huidige geschil valt onder de toe-passing van artikel 329bis, § 2 BW waarin is gesteld dat, als het verzoek een kind betreft dat op het tijdstip van de indiening van het verzoek een jaar of ouder is - zoals in casu - de rechtbank de erkenning kan weigeren als ze kennelijk strijdig is met de belangen van het kind.

2.2. Met de eerste geïntimeerde stelt het hof dat de biologische werkelijkheid niet altijd moet voorgaan. Artikel 3, 1. IVRK bepaalt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen, o.a. deze genomen door wetgevende licha-men of

rechterlijke instanties, de belangen van het kind de eerste overweging vormen. Het belang van het kind is gediend met de vaststelling van een dubbelzijdige afstammingsband, maar dit is geen on-weerlegbaar vermoeden.

De toevoeging van het woord “…” in het voornoemde artikel 329bis, § 2 BW wijst er op dat de geadieerde rechter een marginale controle uitoefent. Daarbij mag ook artikel 7, 1. IVRK niet uit het oog verloren worden dat bepaalt dat het kind, voor zover mogelijk, het recht heeft zijn ouders te kennen (en door hen te worden opgevoed).

2.3. Er kunnen omstandigheden zijn waarin de vaststelling van de juridische afstamming nadelig is voor een kind. Daarbij moet men er zich wel voor hoe-den de toekenning van een juridische staat aan een kind, die correspondeert met de biologische afstammingsband te verwarren met de uitoefening van rechten - zoals de uitoefening van het ouderlijk gezag, het verblijfsrecht, de onderhoudsplicht - die een afgeleide zijn van de afstamming.

2.4. De vraag rijst of in het onderhavige geval dat aan het hof voorligt de vrees bestaat dat door de erkenning een situ-atie zou ontstaan die strijdig is met het belang van J.R.

Volgens de eerste geïntimeerde zou het psychologisch en affectief evenwicht van het kind, dat thans 7,5 jaar oud is, ern-stig in gevaar komen.

3.1. Het is een feit dat de appellant - en hij ontkent dit niet - een zwaar instel-lingsverleden (plaatsing in instellingen) en gevangenisverleden (slagen en ver-wondingen, smaad en weerspannigheid, stalking) heeft waardoor hij meerdere jaren in de gevangenis doorbracht.

Zijn leven wordt gekenmerkt door het ontbreken van enige vorming op be-roepsgebied, gebrek aan stabiliteit zowel wat het beroepsleven als relaties be-treft. Tevens was hij drankzuchtig.

Dr. Gabriël heeft hem in zijn deskundig verslag omschreven als een psychopaat, een persoon met een chronische, insta-biele, antisociale en sociaal afwijkende levensstijl die een gevaar oplevert voor de maatschappij, rekening houdende met zijn strafrechtelijk verleden. Uit

het psychologisch onderzoek komt de appellant naar voor als een

sensitief, prikkelbaar, weinig empathisch en egocentrisch

individu wiens woede-potentieel zeer snel wordt aangesproken. Kernaspecten van zijn persoonlijkheid zijn woede, wraak, wan-

trou-wen, geïrri-teerd-heid,

info@law 2013 i juli-augustus 9

Page 10: info@Law 12

hypersensiviteit voor kritiek en projectie van schuld op anderen. Klinisch psycho-loog Jurgen Nys concludeerde in het dossier van stalking en bedreiging naar de eerste geïntimeerde toe (waarvoor hij door het hof van beroep te Gent bij ar-rest van 23 mei 2007 werd veroordeeld tot 37 maanden gevangenisstraf) dat de appellant zich in een hoge risico-catego-rie bevindt omwille van de aanwezigheid van heel wat risicofactoren die samen-hangen met toekomstig geweld, met name middelenmisbruik, bedreigingen naar het slachtoffer, een eerder intieme relatie met het slachtoffer en een psy-chopatische persoonlijkheidsstoornis. Volgens de deskundige is de algemene strafrechtelijke prognose zeer somber.

Op verzoek van de appellant heeft Dr. E. Bruynooghe op 31 juli 2008 een verslag opgesteld waarin deze arts stelt dat het alcoholprobleem zeer problematisch is en de appellant gemerkt is door zijn in-stellingsverleden en gevangenisverleden, zijn agressie moeilijk onder controle kan houden, zeer veel moeite heeft om vaste relaties te leggen en een lijn in zijn leven op te bouwen.

In zijn deskundigenverslag van 19 fe-bruari 2010 voor de strafuitvoerings-rechtbank te Gent heeft Dr. Ph. Van Peteghem o.a. gesteld dat er sprake is van een impulscontrole problematiek, de appellant hoog scoort op de criteria voor psychopathie, het gevaar bestaat dat de appellant risicovolle situaties voor deviant gedrag niet voldoende kan detecteren en vermijden, de impulscon-trole problematiek in de richting van een verslavingsproblematiek wijst en onder invloed van middelen mogelijks alle rem-mingen wegvallen en hij snel zal ageren. De kans op gewelddadige recidive bij middelenmisbruik is zeer hoog. Bij absti-nentie is het risico hoog doch de appel-lant lijkt, volgens deze neuropsychiater, in staat lange tijd zonder problemen goed te kunnen functioneren.

3.2. De appellant is inmiddels sedert 25 februari 2011 in vrijheid gesteld en volgt sedertdien de richtlijnen van de AA te Mechelen. Naar aanleiding van de behandeling van de zaak gaf hij toe een

viertal keer te zijn bezweken voor de drank maar toch telkens de draad terug te hebben opgenomen. In conclusies stelt de appellant te worden begeleid door Dr. Christian De Wulf, psychothera-peut te Mechelen doch daarvan wordt geen bewijs overgelegd.

4. Ook al kan aan de educatieve kwali-teiten van de appellant getwijfeld wor-den, is er zijn instellings- en gerechtelijk verleden, zijn verleden van agressiviteit naar de eerste geïntimeerde, waren zijn leefomstandigheden in het verleden weinig stabiel te noemen en was er zijn drankzucht, dan nog is dit op zich geen reden om de gevraagde machtiging tot erkenning af te wijzen. Een erken-ning van de afstamming, het toeken-nen van deze juridische staat, doet in de concrete omstandigheden van de zaak geen situatie ontstaan die J.R. als dusdanig schade toebrengen en strijdig is met haar belang. Het belang van J.R. is gediend met de vaststelling van een dubbelzijdige afstammingsband. Daarbij kan ook worden opgemerkt dat er geen feiten bekend zijn van agressiviteit, ge-pleegd door de appellant naar J.R. toe of naar andere kinderen.

Het loutere feit van de erkenning brengt het psychologisch en affectief evenwicht van J.R. niet in gevaar. J.R. heeft het recht haar vader te kennen, weze het bijvoorbeeld ook maar mocht zich in de toekomst een medische problematiek stellen. De erkenning is niet kennelijk strijdig met de belangen van het kind. Het is wel aangewezen dat de appellant bij de uitoefening van de rechten - zoals hiervoor ten exemplatieven titel opge-somd en die een afgeleide zijn van de afstamming - heel voorzichtig omspringt.

5. Gelet op wat hiervoor is overwogen is er geen aanleiding om het Openbaar Ministerie te verzoeken een nieuw onderzoek te laten uitvoeren dat infor-matie verschaft over de moraliteit en de gedragingen van de appellant alsook zijn huidige leef- en werkomstandigheden.

6. Het hoger beroep van de appellant is gegrond. De eerste geïntimeerde dient verwezen in het betalen van de rechts-

plegingsvergoedingen aan de zijde van de appellant, zo in eerste aanleg als in hoger beroep, meerdere kosten niet begroot zijnde door de appellant. Nu de eerste geïntimeerde is toegelaten tot de juridische tweedelijnsbijstand, dient de rechtsplegingsvergoeding beperkt te worden tot het minimumbe-drag.

oM DEZE REDENEN, hET hoF, rechtdoende op tegenspraak Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken; Verklaart het hoger beroep ontvankelijk en gegrond. Doet het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde, 4e ka-mer, van 18 november 2010 teniet en wijst opnieuw: Zegt voor recht dat de eerste geïnti-meerde geen wettige redenen heeft om de vaderlijke erkenning door de appel-lant te weigeren. Machtigt de appellant het vaderschap te erkennen van het kind J.R., geboren te (...) op 4 januari 2005. Zegt dat de ambtenaar van de burger-lijke stand gehouden is de erkenning te ontvangen, zelfs bij gebrek aan instem-ming van de moeder, en hiervan melding te maken op de kant van de geboorte-akte van J.R., geboren te I.v. op 4 januari 2005. Verwijst de eerste geïntimeerde in de kosten van de beide aanleggen, aan de zijde van de appellant en begroot op - 75 EUR rechtsplegingsvergoeding eer-ste aanleg - 75 EUR rechtsplegingsvergoeding hoger beroep Waar aanwezig waren: H. Van Bossuyt, voorzitter, alleenrechtsprekend

Noot:

Een waardige moeder ontneemt haar kind niet de kennis van het biologisch vaderschap en de rechten hieraan ver-bonden. BAM moederschap is onzinnig.

Jan Nolf is auteur van ‘Kwetsbaren in het recht’, uitgegeven bij UGA midden 2012. Dit handboek verwerkt reeds de nieuwe wetgeving als ‘toekomstig recht’

10 info@law 2013 i juli-augustus

Page 11: info@Law 12

In de nieuwe afstammingswet van 2006 werd het artikel 329bis, § 2, 3e lid BW gewijzigd en werd de rol van de biologi-sche vader in werkelijkheid versterkt. De rechter behield slechts een opportuni-teitsoordeel van het belang van het kind om de erkenning al dan niet toe te staan als het kind ouder is dan 1 jaar.

Sinds kort wordt de waarheid van het bloed (waar het niet kruipen kan in alle omstandigheden en in alle termijnen erkend en dit uit respect voor het kind en de drijfveer van elk mens te weten wie zijn of haar vader is.

Klassiek wordt de vader onder vuur genomen als een nietsnut zonder opvoe-dingswaarde. Het is nuttig dat in deze zaak dit verweer aan bod kwam. Deze precepties en beweringen (die vaak zeer laag zijn) staan inderdaad niet ter discus-sie.

Rechtsleer

• G. VERSCHELDEN, “Art. 329bis BW” in X, Personen en familierecht. Artikels-gewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen Kluwer, 2010, p. 95, nr. 46;

• C. VERGAUWEN, De vaststelling van een juridische afstammingsband versus de uitoefening van de rechten die daar-uit voortvloeien, RABG, 2013/05, 244.

Rechtspraak

• Rb. Luik (3e k.) 16 mei 2008, Rev.trim.dr.fam. 2009, afl. 1, 214, TJK 2009 (sa-menvatting C. Melkebeek), afl. 4-5, 358; F. SWENNEN, “De toets aan het belang van het kind van de vaderlijke erken-ning’’, T.Fam. 2011, afl. 4, 59-60;

• GwH 16 december 2010, RABG 2011, afl. 13, 883, noot E. DE MAEYER en C. VERGAUWEN;

• G. VERSCHELDEN, “Het hervormde afstammingsrecht: een nieuw compro-mis tussen biologisch en sociaal ouder-schap’’, RW 2007-08, nr. 9, 347;

• F. SWENNEN, “De toets aan het belang van het kind van de vaderlijke erken-ning”, T.Fam. 2011, afl. 4, 59-60.

Noot in belang van de monarchie

Heeft de monarchie geen voorbeeld-functie? Er zijn onzinnige geruchten dat de Koning der Belgen tot aan zijn dood Koning wil blijven om aldus een vordering van Delphine te ontlopen. Onzin. Maar de Monarchie heeft een voorbeeldfunctie en zou haar geloof-waardigheid en legitimatie bevestigen wanneer de Van Saksen-Coburgs of de Van Belgiës, zoals ze zich vandaag heten, erkennen ook gewone mensen te zijn met fouten en tekortkomingen en deze rechtzetten. En laat er geen twijfel over bestaan het gebaar tot erkenning van Delphine zal door de Belgen met open armen worden ontvangen als bewijs van menselijk respect, eerlijkheid en huma-nisme.

info@law 2013 i juli-augustus 11

Page 12: info@Law 12

Instantie: Hof van beroep

Plaats van uitspraak: Gent

Datum van de uitspraak: 01/03/2012

A.R.: 2008-AR-2189

Aansprakelijkheid - art. 1386 BW: Instorting van een gebouw in de zin van artikel 1386 van het burgerlijk wetboek is de val van hetzij het geheel, hetzij van een gedeelte van de materialen die het gebouw vormen. het neerstorten van een leuning of balustrade valt on-der het begrip ‘instorting van een ge-bouw’ in de zin van deze wetsbepaling.

Aansprakelijkheid - art. 1384 lid 1 en art. 1386 BW: er is geen reden waarom de aansprake-lijkheid van de eigenaar op grond van artikel 1386 van het burgerlijk wetboek zou uitsluiten dat de bewaarder van een gebrekkig gebouw (of een deel daarvan) niet zou kunnen worden aan-sprakelijk gesteld op grond van artikel 1384, lid 1 van het burgerlijk wetboek.

BIjZoNDERSTE GEGEVENS1. G... D... (geïntimeerde in de zaak 2008/AR/2189 en appellant in de zaak 2009/AR/23) heeft op 22 juni 2005 rei-nigingswerken uitgevoerd aan de gevel van de woning aan de ..., bewoond door F... T... (eerste geïntimeerde in de zaak

2009/AR/23). Toen hij de overstap wilde maken van een ladder naar een balkon, is de arduinen dorpel van het balkon afgebroken en viel G... D... 8 à 9 meter naar beneden. Hij liep diverse breuken op, waardoor hij werkongeschikt was.

G... D... stelt F... T... aansprakelijk voor de schadelijke gevolgen van dit ongeval op basis van de artikelen 1382, 1384 en 1386 van het burgerlijk wetboek. Met dagvaarding van 17 oktober 2005 vor-dert hij diens veroordeling tot betaling van een provisionele schadevergoeding van euro 10.000,00, met de aanstelling van een geneesheer-deskundige.

N.V. F.T.D. International (appellante in de zaak 2008/AR/2189 en tweede geïntimeerde in de zaak 2009/AR/23), eigenaar van het kwestieus gebouw, is bij verzoekschrift neergelegd op 1 december 2005 vrijwillig in het geding tussengekomen.

Bij niet-bestreden tussenvonnis van 9 ja-nuari 2006 wordt ir. M... V... aangesteld als deskundige, belast met een onder-zoek naar de oorzaak van de breuk van het balkon van de woning.

De deskundige legt zijn verslag neer op 30 januari 2007. Daarin komt hij tot de vaststelling dat G... D... er kon van uit-gaan dat de balustrade van het balkon voldoende stevig was om er zich aan vast te klampen en over de reling te klauteren. Volgens hem is de oorzaak van het ongeval een (verborgen) gebrek in de balustrade. De middelste baluster blijkt vroeger reeds gebroken te zijn ge-weest en de twee stukken werden aan elkaar gekleefd met een laag mortel. De kwaliteit van deze verbinding was echter onvoldoende en door de kracht die door G... D... werd uitgeoefend, zijn de hand-

greep en het bovenste deel van de cen-trale baluster naar beneden gekomen.

2. Het bestreden vonnis weerhoudt de aansprakelijkheid van de eigenaar van het gebouw, F.T.D. International, op grond van artikel 1386 van het burger-lijk wetboek. Als gevolg hiervan dient volgens de eerste rechter de mogelijke toepasselijkheid van artikel 1384, lid 1 van het burgerlijk wetboek niet verder te worden onderzocht.

De vordering ten aanzien van F... T... wordt als ongegrond afgewezen, terwijl F.T.D. International wordt veroordeeld tot betaling van een provisionele scha-devergoeding van euro 5.000,00 aan G... D... Dr. E... M... wordt aangesteld als des-kundige om advies te verstrekken om-trent de door het slachtoffer geleden schade.

3. F.T.D. International kan zich niet neer-leggen bij deze beslissing. Met het door haar ingesteld hoger beroep beoogt zij de afwijzing van de tegen haar gestelde vordering, minstens vraagt zij dat ge-zegd wordt voor recht dat G... D... zelf voor 50 % medeaansprakelijk is voor het schadegeval.

Zij haalt daartoe aan dat aan de toepas-singsvoorwaarden van artikel 1386 van het burgerlijk wetboek niet is voldaan: - het loskomen van de balustrade kan niet worden beschouwd als een instor-ting in de zin van deze wetsbepaling; - de ‘instorting’ moet het gevolg zijn van een constructiegebrek of een ge-brek aan onderhoud. Dit is hier niet het geval, omdat het stuk arduin door een overbelasting naar beneden is gekomen; - de schade die G... D... heeft opgelopen,

AANSPRAKELIJKHEID INSTORTING GEBOUWEN 1386 BW CUMUL 1384 (BALLUSTRADE)

Burgerlijk recht

12 info@law 2013 i juli-augustus

Page 13: info@Law 12

is ontstaan nadat het stuk arduin naar beneden was gevallen en is er geen gevolg van; - ondergeschikt, voor zover toepas-sing zou gemaakt worden van artikel 1384, lid 1 van het burgerlijk wetboek, dient niet zij, maar F... T... te worden beschouwd als de bewaarder van de woning.

4. G... D... is het evenmin eens met het vonnis, omdat volgens hem ten onrech-te de aansprakelijkheid van F... T... op grond van artikel 1384, lid 1 van het bur-gerlijk wetboek niet werd onderzocht.

Het door hem ingesteld hoger beroep strekt, na voeging van de beide zaken, tot de solidaire, minstens in solidum veroordeling van F... T... en F.T.D. Inter-national tot betaling van een provisie van euro 28.500,00, met de aanstelling van een geneesheer-deskundige.

5. F... T... besluit tot de afwijzing van het hoger beroep en de volledige bevesti-ging van het bestreden vonnis.

Volgens hem is een cumulatieve toepas-sing van de artikelen 1384, lid 1 en 1386 van het burgerlijk wetboek uitgesloten. Bovendien is er geen sprake van een ge-brek en spreekt de deskundige ten on-rechte van een ‘terras met balustrade’, nu de balustrade een louter ornamen-tele functie heeft.

BeoordelIng1. De beide hogere beroepen zijn ge-richt tegen hetzelfde vonnis, zodat de zaken dienen te worden samengevoegd.

2. Over de feitelijke omstandigheden van het ongeval bestaat geen betwis-ting. Bij het uitvoeren van reinigingswer-ken aan de gevel van het gebouw, wilde G... D... van zijn ladder overstappen op het balkon dat zich op de vooruitbouw van het gelijkvloers en de eerste ver-dieping bevindt. Om over de balustrade te klauteren, greep hij zich vast aan de horizontale handgreep van de balustra-de. Hierdoor is dat stuk van de arduinen handgreep gekanteld en naar beneden gekomen, samen met het bovenstuk van de middenste baluster, hetgeen de val van G... D... heeft veroorzaakt.

‘Instorting van een gebouw’ in de zin van artikel 1386 van het burgerlijk wet-boek is de val van hetzij het geheel, hetzij van een gedeelte van de materi-alen die het gebouw vormen. Het neer-storten van een leuning of balustrade valt onder het begrip ‘instorting van een gebouw’ in de zin van deze wetsbepa-ling.

Tevergeefs werpt F.T.D. International op dat de afgebroken balustrade slechts een sierstuk of ornament is. Vooreerst is dit zonder belang voor de beoorde-ling van het begrip ‘instorting van een gebouw’ en bovendien blijkt deze op-merking onjuist, aangezien uit de foto’s kan worden afgeleid dat ter hoogte van de tweede verdieping een deur toegang geeft tot het balkon dat met een ardui-nen balustrade is afgezet. Dat dit balkon weinig of niet werd betreden doet niet ter zake.

Het is evenmin van belang dat het slachtoffer niet werd verwond door het vallend stuk arduin. Het volstaat dat de schade, in casu de opgelopen verwon-dingen, het gevolg zijn van de instorting, hetgeen in deze vaststaat. De val waarbij de verwondingen werden opgelopen, is immers veroorzaakt door de instorting, met name het (gedeeltelijk) afbreken van de arduinen balustrade.

Om te besluiten tot de aansprakelijkheid van de eigenaar dient bovendien vast te staan dat de instorting te wijten is aan een verzuim van onderhoud of aan een gebrek in de bouw.

Ook hierover kan geen twijfel bestaan. Gerechtsdeskundige ir. V... heeft immers vastgesteld dat de middenste balus-ter, waarop de afgebroken handgreep rustte, in een slechte toestand was. Klaarblijkelijk was er vroeger reeds een breuk geweest aan die baluster en werd gepoogd de twee stukken aan elkaar te kleven met een mortellaag. De kwaliteit van deze verbinding was evenwel onvol-doende, want er was geen enkele kleef tussen de mortellaag en de te verbinden delen. De bouw vertoonde derhalve een gebrek.

Ten slotte kan in hoofde van G... D... geen fout worden weerhouden welke afbreuk zou doen aan de aansprakelijk-

heid van F.T.D. International als eigenaar van het gebouw.

Een normale, niet gebrekkige balustrade uit arduin is volgens de gerechtsdeskun-dige een stevige constructie, waarvan kan en mag worden verwacht dat ze is opgebouwd volgens de regels van de kunst en een stabiel geheel vormt. G... D... mocht er terecht van uitgaan dat hij zich mocht vastklampen aan de ardui-nen reling om er over te klimmen.

Dienvolgens is er geen reden om te besluiten dat G... D... zelf voor een deel aansprakelijk is voor het schadegeval en dient de eerste rechter te worden bijgetreden waar hij de aansprakelijk-heid van F.T.D. International als eigenaar van het gebouw heeft weerhouden op grond van artikel 1386 van het burgerlijk wetboek.

3. De door een deel van de rechtspraak gevolgde zienswijze dat een cumul tus-sen artikel 1384, lid 1 en artikel 1386 van het burgerlijk wetboek niet mogelijk is en dat de toepassing van artikel 1386 uitsluit dat artikel 1384, lid 1 kan wor-den toegepast, wordt door het hof niet bijgetreden.

Er zijn geen overtuigende argumenten die een dergelijk verbod verantwoorden en er is geen reden waarom de aanspra-kelijkheid van de eigenaar op grond van artikel 1386 van het burgerlijk wetboek zou uitsluiten dat de bewaarder van een gebrekkig gebouw (of een deel daarvan) niet zou kunnen worden aansprakelijk gesteld op grond van artikel 1384, lid 1 van het burgerlijk wetboek.

In het voorliggend geval is het gebouw eigendom van een vennootschap en wordt het (zonder schriftelijke overeen-komst) bewoond door een bestuurder van deze vennootschap, F... T... Zoals F.T.D. International in haar appelconclu-sie schrijft is zij “in werkelijkheid niets anders dan de fiscale verpakking van de gezinswoning van medeverweerder T...”. Deze laatste moet worden beschouwd als de bewaarder van het gebouw, die er leiding, controle en toezicht op uit-oefent. In dit verband kan ook worden verwezen naar de verklaring die F... T... heeft afgelegd in het kader van het strafonderzoek, waarin hij onder meer

info@law 2013 i juli-augustus 13

Page 14: info@Law 12

bevestigt dat hij aan G... D... opdracht had gegeven om reinigingswerken uit te voeren aan ‘zijn’ woning. Voorts blijkt ook dat andere onderhoudswerken aan de woning werden uitgevoerd in op-dracht en voor rekening van F... T... (stuk 4 - dossier F.T.D. International).

Onder het vorig randnummer werd reeds geoordeeld dat het balkon van het gebouw behept was met een gebrek en dat het argument dat de balustrade een louter ornamentele functie zou hebben niet relevant en bovendien onjuist is.

Door de slechte verbinding tussen de twee delen van de balustrade vertoonde het geheel een gebrek en dit abnormaal kenmerk was de oorzaak van de schade geleden door G... D..., die, zoals even-eens hiervoor geoordeeld, er op mocht vertrouwen dat de constructie stevig genoeg was om zijn gewicht te torsen.

Bijgevolg dient te worden besloten tot de ketenaansprakelijkheid van F... T... op grond van artikel 1384, lid 1 van het burgerlijk wetboek, zodat hij in solidum met F.T.D. International gehouden is tot vergoeding van de door G... D... geleden schade.

4. Mede gelet op de langdurige arbeids-ongeschiktheid, die blijkt uit de voorge-legde medische attesten, kan aan G... D... een provisionele schadevergoeding worden toegekend van euro 20.000,00.

De aanstelling van dr. E. M... dient te worden bevestigd.

oP DIE GRoNDEN,

HET HOF,

recht doende op tegenspraak,

gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken;

Voegt de zaken gekend onder algemene rolnummers 2008/AR/2189 en 2009/AR/23 samen.

Verklaart het hoger beroep van F.T.D. International toelaatbaar, doch onge-grond.

Verklaart het hoger beroep van G... D... toelaatbaar en gegrond.

Doet het bestreden vonnis teniet, be-houdens waar het een deskundigenon-derzoek beveelt, en opnieuw wijzende:

Verklaart de vordering van G... D... ten aanzien van N.V. F.T.D. International en F... T... gegrond.

Veroordeelt N.V. F.T.D. International en F... T... in solidum om aan G... D... een provisioneel bedrag te betalen van euro 20.000,00.

Bevestigt de aanstelling als deskundige van dr. E. M..., ..., tel...., alsmede de hem concreet gegeven op-dracht, volgens de volgende aangepaste modaliteiten, met name:

* het slachtoffer, G... D..., wonende te..., te onderzoeken;

* de partijen te aanhoren, kennis te nemen van de verklaringen, de stukken en de bundels die partijen hem over-eenkomstig artikel 972bis, § 1, 2e lid Ger.W. zullen overmaken, alle nodige of nuttige inlichtingen in te winnen, zelfs bij derden;

* in een gemotiveerd en onder eed be-vestigd verslag, neer te leggen ter griffie van dit hof:

1. de aard van de letsels en de eventuele ondergane behandeling te beschrijven en na te gaan of deze letsels in oorzake-lijk verband staan met het ongeval; 2. advies te geven nopens de aard, de duur en de evolutie van het genezings-proces en, in voorkomend geval, de duur van de hospitalisatie, alsmede over de ernst van de geleden pijnen; 3. advies te geven over de duur en de graden van de tijdelijke, volledige en gedeeltelijke invaliditeit en/of arbeids-ongeschiktheid en de weerslag ervan op de beroepsactiviteit en/of op de andere levenssferen van het slachtoffer; 4. te bepalen of hulp van derden in deze periode nodig was/is in de huishouding of daarbuiten, rekening houdende met de bestaande en beschikbare hulpmid-delen; 5. advies te geven over het tijdstip waarop het slachtoffer redelijkerwijze, weze het gedeeltelijk, zijn professionele

en andere activiteiten kon hernemen en aan te geven of deze herneming van de activiteiten al dan niet met het leveren van meerinspanningen gepaard ging; 6. de datum van de consolidatie vast te stellen; 7. de graad van blijvende invaliditeit en/of arbeidsongeschiktheid te bepalen, de weerslag ervan op de beroepsactiviteit en/of op de andere levenssferen van het slachtoffer, hierbij rekening houdende met het beroep van het slachtoffer; 8. te bepalen of hulp van derden nodig is in de huishouding of daarbuiten, re-kening houdend met de bestaande en beschikbare hulpmiddelen; 9. vast te stellen of de opgelopen letsels na de consolidatie nog medicatie en/of medische of paramedische behande-lingen noodzaken of louter op comfort gericht zijn; desgevallend de aard en de termijn ervan te bepalen en de omvang van de eraan verbonden kosten te ra-men; 10. bij prothesen de noodzakelijke ver-nieuwingen te bepalen; 11. de gebeurlijke esthetische schade te beschrijven en zo mogelijk te bepalen volgens de gebruikelijke zevendelige schaal, bij voorkeur geïllustreerd door fotomateriaal;

12. de eventuele weerslag van de esthe-tische schade op de uitoefening van de beroepsactiviteit te beschrijven; 13. advies te verstrekken of de eventu-ele blijvende littekens door middel van plastische chirurgie voor verbetering vat-baar zijn en welke de kostprijs, de pijn en de risico’s van een dergelijke operatie zijn, alsook de duur van de invaliditeit die uit deze ingreep zou voortvloeien; 14. alle dienstige vragen van partijen te beantwoorden; 15. partijen pogen te verzoenen;

dit alles met inachtneming van de bepa-lingen van de artikelen 962 e.v. Ger.W., hetgeen onder meer inhoudt dat:

- alle verrichtingen tegensprekelijk die-nen te gebeuren en alle partijen dienen opgeroepen te worden om daaraan deel te nemen, tenzij de partijen hem hiervan uitdrukkelijk zouden vrijstellen, gelet op het uiterst technisch karakter van som-mige verrichtingen;

14 info@law 2013 i juli-augustus

Page 15: info@Law 12

- een voorverslag, omvattende alle ele-menten van de besluitvorming én een ontwerp van besluiten, zal dienen opge-maakt te worden, dat aan alle partijen in voorlezing dient verstuurd te worden, met redelijke termijn voor het formule-ren van opmerkingen;

- het eindverslag elke tijdige opmerking van de partijen, geformuleerd na de toezending van het voorverslag, dient te beantwoorden.

Zegt verder dat dit arrest door de griffie binnen de vijf dagen bij gerechtsbrief ter kennis zal worden gebracht aan de deskundige en per gewone brief aan de partijen en hun raadslieden.

Zegt dat de deskundige over een termijn van acht dagen na de kennisgeving van dit arrest zal beschikken om desgewenst de opdracht met behoorlijk omklede redenen te weigeren.

Zegt dat, bij gebreke van een installatie-vergadering:

- de deskundige na de kennisgeving overeenkomstig artikel 972 §1, tweede lid van het gerechtelijk wetboek of, in voorkomend geval, na kennisgeving van de consignatie van het voorschot over-eenkomstig artikel 987 Ger.W., over vijf-tien dagen beschikt teneinde de plaats, de dag en het uur van zijn werkzaam-heden mee te delen en hiervan kennis zal geven bij een ter post aangetekende brief aan de partijen en bij gewone brief aan de rechter en de raadslieden;

- de deskundige in de loop van zijn op-dracht zelf zal bepalen of het noodzake-lijk is om al dan niet een beroep te doen op technische raadgevers;

- de deskundige aan de partijen zelf een raming zal laten geworden van de al-gemene kostprijs van het deskundigen-onderzoek of ten minste van de manier waarop zijn kosten en ereloon en de kosten en het ereloon van de eventuele technische raadgevers zullen berekend worden;

- het bedrag van het voorschot, dat door F.T.D. International nv en T... F... elk voor de helft ter griffie van het hof of bij de kredietinstelling die partijen gezamen-lijk zullen hebben gekozen, dient te worden geconsigneerd, wordt bepaald op 1.000,00 euro en dat de consignatie dient te gebeuren binnen de maand na de kennisgeving bedoeld in artikel 972, § 2 van het gerechtelijk wetboek;

- het redelijk deel van het voorschot dat kan worden vrijgegeven aan de deskun-dige wordt bepaald op 750,00 euro; het vrijgegeven deel wordt doorgestort naar de deskundige van zodra het voorschot in consignatie werd gegeven;

- de termijn voor het neerleggen van het eindverslag wordt bepaald op 6 maan-den vanaf de datum waarop de deskun-dige zijn werkzaamheden zal hebben aangevat, onverminderd artikel 972bis, § 2, tweede lid Ger.W. (“Indien alle partijen of hun raadslieden om uitstel verzoeken, dan moet de deskundige dit toestaan. In alle andere gevallen kan hij het uitstel weigeren of toestaan en geeft hij de rechter bij gewone brief kennis van zijn beslissing.”).

De deskundige wordt gewezen op de verplichting om op een gemotiveerde wijze verlenging te vragen van deze ter-mijn mocht het eindverslag niet tijdig kunnen worden neergelegd (artikel 974, § 2 van het gerechtelijk wetboek).

Wijst kamervoorzitter Dirk Floren, of bij diens verhindering zijn plaatsvervanger, aan om het verder verloop van het on-derzoek te volgen, overeenkomstig ar-tikel 973 van het gerechtelijk wetboek, inzonderheid m.b.t. de naleving van de termijnen en het in acht nemen van de tegenspraak.

Stelt de zaak op de zitting van donder-dag 20 september 2012 om 14.00 uur voor opvolging van het deskundigenon-derzoek.

Houdt de beslissing over de kosten aan.

Aldus gewezen door de EERSTE KAMER van het hof van beroep te Gent, zete-lende in burgerlijke zaken

15 info@law 2013 i juli-augustus

Page 16: info@Law 12

Artikel 19, tweede lid, van de Arbeids-wet van 16 maart 1971 bepaalt dat on-der arbeidsduur de tijd wordt verstaan gedurende welke het personeel ter be-schikking is van de werkgever.

Het Hof van Cassatie wijkt af van eerde-re rechtspraak en rechtsleer door in dit arrest enkel de effectieve aanwezigheid op de werkplaats te weerhouden.

hof van cassatie, België, 06/06/2011, S.10.0070.F,

samenvatting

Het loon van de uren van passieve wachtdienst, tijdens welke de werk-nemer de mogelijke oproepen van de werkgever moet beantwoorden zonder dat hij zich daarbij op een welbepaalde plaats hoeft te bevinden of zijn gebrui-kelijke arbeidstaken hoeft uit te voeren, dient niet gelijkwaardig te zijn aan dat van de uren werkelijke arbeid.

tekst arrest

Nr. S.10.0070.F F. B., Mr. Antoine De Bruyn, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen SUN MICROSYSTEMS BELGIUM nv,

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest op 27 oktober 2009 gewezen door het arbeidshof te Brussel. ...

II. CASSATIEMIDDEL De eiseres voert één middel aan: Geschonden wettelijke bepalingen - artikel 6 van Richtlijn 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 betref-fende een aantal aspecten van de or-

ganisatie van de arbeidstijd, zowel vóór als na de wijziging ervan bij artikel 1 van Richtlijn 2002/34/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 22 juni 2000; - artikel 19, tweede lid, van de Arbeids-wet van 16 maart 1971; - de artikelen 3, 20, 3°, en 81, § 2, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten; - de artikelen 2, 1°, en 3bis van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werkne-mers, artikel 3bis ingevoegd bij de wet van 26 juni 2002.

Aangevochten beslissingen Het arrest verwerpt eisers vordering tot betaling van een bedrag van 329.379, 15 euro verschuldigd voor de uren wachtdienst (de zogeheten “stand by” uren) die hij gepresteerd heeft in dienst van de verweerster. Als gevolg hiervan stelt het arrest de vervangende opzeg-gingsvergoeding ten voordele van de eiser vast op basis van een jaarloon van 85.290,77 euro hetgeen minder is dan het werkelijk loon (artikel 81, § 2, van de wet van 3 juli 1978). Het arrest beslist dat om de volgende redenen:

“De eiser voert tegen dat beroepen vonnis aan dat alle uren tijdens welke hij wachtdienst (als ‘stand by’) deed, ar-beidsuren zijn waarvoor hij recht heeft op een normaal loon, vermeerderd met 150 of met 200 pct., naargelang van het geval.

De situatie van de eiser zoals die aan het arbeidshof is voorgelegd is echter niet dezelfde als die van een arts die in een ziekenhuis wachtdienst verricht waarbij de volledige tijd die hij aanwezig is vol-gens de normen van Europees recht be-schouwd moet worden als arbeidstijd.

(...)

De doorslaggevende factor om het com-munautaire begrip ‘arbeidstijd’ in de zin van Richtlijn 93/104/EG te bepalen is dat de werknemer fysiek aanwezig moet zijn op de door de werkgever bepaalde plaats en er te zijner beschikking moet staan om zonodig onmiddellijk de ge-paste diensten te leveren.

Dit is hier duidelijk niet het geval daar de eiser niet fysiek aanwezig moet zijn op de door de werkgever bepaalde plaats en hij bij een oproep binnen de voorgeschreven tijd van twee uren moet interveniëren (cf. onderhoudscontract met zijn werkgever). Die ‘stand by’ tijd is dus de tijdspanne waarin de eiser be-reikbaar moet blijven. Het maakt hierbij niet uit of de ‘gewone’ arbeidsplaats van de eiser thuis of op kantoor of bij zijn klanten is.

De intensiteit van verrichte prestaties tijdens die wachtdienst heeft niet tot gevolg dat alle uren wachtdienst ar-beidstijd zijn. Bovendien stelt de richtlijn 93/104/EG de minimumvoorschriften vast betref-fende de organisatie van de arbeidstijd die verband houden met de gezondheid en de veiligheid van de werknemers en is ze daartoe beperkt. Ze is niet van toepassing op de verloning van de werk-nemers, ze heeft geen betrekking op de vergoeding voor de uren wachtdienst (cf. HJEU, 5e kamer, beschikking van 11 januari 2007, Vorel, Zaak C-437/05, J.T.T., 2007, p. 197, punt 32; HJEU, arrest van 9 september 2003, zaak C-151-02, J.T.T., 2004, p. 425, punt 26). (...)

Op nationaal vlak definieert de Belgi-sche Arbeidswet (wet van 16 maart 1971, artikel 19) de arbeidstijd als de tijd gedurende welke het personeel ter beschikking is van de werkgever.

ACTIEVE EN PASSIEVE ARBEIDSTIJD

Arbeidsrecht

16 info@law 2013 i juli-augustus

Page 17: info@Law 12

Hoewel de eiser niet verplicht was te blijven op de door de werkgever aange-duide plaats, vormt het feit dat hij door de werkgever kan worden opgeroepen geen voldoende reden om te besluiten dat de werknemer recht heeft op zijn loon voor de tijd gedurende welke hij geen prestaties verricht heeft (in die zin, Cass. 16 maart 1992).

Aldus werd geoordeeld voor een werk-nemer die per semafoon kan worden opgeroepen (Arbh. Brussel, 9 oktober 1985, R..D.S., 1985, p. 622) en voor een werknemer die per telefoon bereikbaar moet blijven (A.H. Brussel, 12 februari 2008, J.T.T., 2008, p. 406) om aan drin-gende noden tegemoet te komen. Het arbeidshof deelt dat standpunt.

De clausule van de overeenkomst die voorziet in een vast bedrag voor de uren ‘stand by’ (dat lager is dan het normale uurloon) onder voorbehoud van de uit-betaling van de gepresteerde overuren (zie de feiten, hierboven), schendt de wet van 16 maart 1971 niet.

Tot slot is de ‘stand by’ tijd in casu de tijd gedurende welke de eiser bereik-baar moest blijven maar is noch volgens het Belgisch recht, noch volgens het Europees recht arbeidstijd. Tijdens die wachtdienst die valt onder het stelsel van gewone ‘bereikbaarheid’ vormen enkel de effectieve prestaties arbeidstijd in de zin van het communautair recht en in de zin van artikel 19 van de Belgische wet van 16 maart 1971. (...) De eiser betwist niet voor elke wacht-dienst de forfaitaire premie die bij zijn aanwerving werd bepaald (en die sinds 2002 van 15.000 Belgische Frank werd opgetrokken naar 450 euro) alsook de lonen voor de overuren die op zijn loonfiches zijn vermeld, te hebben ont-vangen”.

Grieven

Naar luid van artikel 19, tweede lid, van de Arbeidswet van 16 maart 1971,

wordt onder arbeidsduur de tijd ver-staan gedurende welke het personeel ter beschikking is van de werkgever.

In de veronderstelling dat de richtlijn 93/104/EG die op het ogenblik van de feiten van toepassing was, tot doel had de voorschriften voor de veiligheid en de gezondheid betreffende de organisa-tie van de arbeidstijd en niet de bezoldi-gingen van de wachtdienst te bepalen, heeft artikel 2 van die richtlijn de ar-beidstijd weliswaar gedefinieerd als “de tijd waarin de werknemer werkzaam is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn werkzaamheden uitoefent over-eenkomstig de nationale wetten en/of gebruiken”.

De werknemer die bij het uitoefenen van zijn werkzaamheden ter beschikking staat van zijn werkgever is werkzaam en heeft het recht om voor dat werk tegen een normaal tarief te worden vergoed.

Artikel 3 van de wet van 3 juli 1978 be-treffende de arbeidsovereenkomsten legt met name de verplichting op om de werknemer die ter beschikking staat van zijn werkgever te vergoeden en bepaalt dat “ de arbeidsovereenkomst voor bedienden de overeenkomst is waarbij een werknemer, de bediende, zich ver-bindt, tegen loon, onder gezag van een werkgever in hoofdzaak hoofdarbeid te verrichten”.

Het is overigens doordat hij is aange-worven dat de eiser tijdens de uren wachtdienst ter beschikking stond van zijn werkgever. Hij heeft bijgevolg het recht om voor die wachtdienst te wor-den vergoed aangezien artikel 2, 1°, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werk-nemers het loon definieert als datgene “waarop de werknemer ingevolge zijn dienstbetrekking recht heeft ten laste van de werkgever”.

Artikel 20, 3°, van de wet van 3 juli 1978 preciseert dat de werkgever verplicht is “het loon te betalen” op de wijze, tijd en plaats zoals is overeengekomen en artikel 3bis van de wet van 12 april

1965, ingevoegd bij de wet van 26 juni 2002 en van kracht op 1 juli 2005 heeft uitdrukkelijk het recht bevestigd van de werknemer “op de betaling, door de werkgever, van het hem verschuldigde loon”

Het arrest stelt vast dat de eiser tijdens zijn wachtdienst “bereikbaar” moest blijven voor de oproepen van zijn werk-gever om de onderhoudscontracten waartoe die verbonden was uit te voe-ren.

Tijdens die uren stond de eiser bijgevolg zeker ter beschikking van de verweer-ster in de zin van voornoemd artikel 19, tweede lid, van de wet van 16 maart 1971 en van artikel 6 van de richtlijn 93/104/EG, ook al was hij niet verplicht te blijven op een door de verweerster aangewezen plaats of al waren zijn gele-verde prestaties minder zwaar. In tegenstelling tot wat het arrest stelt, maakt de wachtdienst tijdens welke de eiser te allen tijde door zijn werkgever kon worden opgeroepen deel uit van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst waarvoor de eiser zijn normaal loon moest ontvangen.

Het arrest werpt vergeefs op dat de arbeidsovereenkomst van de eiser voor de uren wachtdienst een lager forfaitair bedrag dan het normale uurloon en de betaling van de werkelijk gepresteerde overuren toekent. De uren wachtdienst moeten immers worden beschouwd als tijd gedurende welke de eiser in dienst was van de verweerster voor de functies waarvoor hij was aangeworven en bij-gevolg mag de eiser voor al die uren op normaal loon aanspraak maken. De verweerster had trouwens geen re-den om voor de uren wachtdienst een forfaitaire vergoeding toe te kennen als ze er zelf niet van uitging dat de eiser tijdens die uren tot haar beschikking stond en dus niet vrij over zijn tijd kon beschikken.

Het feit dat de eiser het bewijs niet le-vert dat hij het loon voor de “ werkelijk gepresteerde” overuren tijdens zijn

➤info@law 2013 i juli-augustus 17

Page 18: info@Law 12

wachtdienst niet zou hebben ontvan-gen is niet pertinent. Zoals hierboven vermeld, bepalen artikel 19, tweede lid, van de wet van 16 maart 1971 en artikel 6 van de richtlijn 93/104/EG immers dat de uitvoering van de werkzaamheden wordt voortgezet gedurende de volle-dige tijd die de werknemer ter beschik-king van de werkgever staat. De eiser heeft bijgevolg recht op zijn normale loon voor de volledige tijd die hij van wacht was, ongeacht of die wachtdienst al dan niet heeft geleid tot effectief ge-presteerde “overuren”.

Hieruit volgt dat het arrest de vordering van een bedrag van 329.379, 15 euro voor het presteren van overuren tijdens de wachtdiensten niet naar recht kon verwerpen en bijgevolg ook niet op wettige wijze de vervangende opzeg-gingsvergoeding kon berekenen waarop de eiser recht had omdat het niet het bewijs levert dat hij werkelijke prestaties verrichtte waarvoor de verloning het forfaitaire bedrag dat hem was toege-wezen voor die “stand by” tijd zou over-schrijden (schending van alle wettelijke bepalingen die vooraan in het middel staan vermeld).

III. BESLISSING VAN HET HOF

Luidens artikel 6 van de richtlijn nr. 93/104/EG van de Raad van 23 novem-ber 1993 betreffende een aantal aspec-ten van de organisatie van de arbeids-tijd, zoals van toepassing op de feiten, treffen de Lid-Staten de nodige maatre-gelen opdat in verband met de noodza-kelijke bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers:

1. de wekelijkse arbeidstijd via wette-lijke of bestuursrechtelijke bepalingen of via collectieve overeenkomsten of bedrijfsakkoorden tussen de sociale partners wordt beperkt;

2. de gemiddelde arbeidstijd in elk tijd-vak van zeven dagen, inclusief overwerk, niet meer dan achtenveertig uren be-draagt.

Artikel 19, tweede lid, van de Arbeids-wet van 16 maart 1971 bepaalt dat on-der arbeidsduur de tijd wordt verstaan gedurende welke het personeel ter be-schikking is van de werkgever.

Noch uit die bepalingen noch uit an-dere bepalingen waarvan het middel de

schending aanvoert blijkt dat de verlo-ning voor de niet-actieve uren wacht-dienst tijdens welke de werknemer ver-plicht was om eventuele oproepen van zijn werkgever te beantwoorden zonder dat hij zich op een precieze plaats moest bevinden of nog zijn gebruikelijke ar-beidswerkzaamheden moest vervullen, moet worden gelijkgesteld met die van effectieve arbeidsuren.

Het middel dat uitgaat van het tegen-deel, faalt naar recht.

Dictum

Het Hof, Verwerpt de voorziening; Veroordeelt de eiser in de kosten. Aldus geoordeeld door het Hof van Cas-satie, derde kamer, te Brussel

18 info@law 2013 i juli-augustus

Page 19: info@Law 12

Noot:

Arbeid is het uitvoeren van prestaties voor een werkgever of impliceert het louter ter beschikking zijn van een werk-gever om op diens verzoek of bevel een prestatie uit te voeren. Het feit dat een arbeider slaapt, sluit dus geen arbeid uit, op voorwaarde dat deze slaaptoestand door de werkgever erkend wordt in die zin dat de werkne-mer alsdan geen prestatie dient uit te voeren, maar dat hij wel op het allereer-ste verzoek kan opgeroepen worden om prestaties te verrichten.

Zo kan men ook in het buitenland ver-blijven zonder prestaties te verrichten en toch terzelfdertijd arbeid te verrich-ten.

Het Arbeidshof te Antwerpen (2°kamer) oordeelde reeds eerder:

«De werknemer wordt geacht arbeid te verrichten wanneer hij onder het bevel van de werkgever staat, d.w.z. wan-neer hij zijn activiteit ter beschikking van deze laatste stelt. Derhalve is geen arbeidstijd, de tijd van aanwezigheid waarover de werknemer vrijelijk kan beschikken zonder een onvoorziene oproep te moeten verwachten, waarvan de voortdurende mogelijkheid tot ge-volg zou hebben dat hij ononderbroken ter beschikking van de werkgever zou blijven, en zonder een bijkomende taak (bv. toezicht) te moeten uitoefenen (Parl. St. Senaat, 1963-64, nr. 287, p. 19). «Zo beklemtoont J. Petit (De arbeids-tijdregeling, I.C.A.-reeks, 2001, Brugge, die Keure, nr. 9 en de aldaar geciteerde parlementaire voorbereidingsstukken) dat in de tekst van het wetsontwerp dat leidde tot de wet van 15 juli 1964 op de arbeidsduur sprake was van «werke-lijke» arbeidsduur, een overname van de wet van 14 juni 1921 tot invoering van de achturendag en van de achten-veertigurenweek. Ingevolge een amen-dement in de Kamer, werd het woord «werkelijk» weggelaten en een om-schrijving gegeven van de arbeidsduur.

Het woord «werkelijk» was trouwens onjuist en overbodig. Onjuist omdat ook, volgens art. 19, vijfde lid, van de wet, bepaalde periodes van inactiviteit, zoals de tijd die normaal nodig is om in de mijn af te dalen of om ervan terug naar boven te komen, als arbeidsduur worden beschouwd. Overbodig omdat reeds bij de toepassing van de wet van 14 juni 1921 rechtsleer en rechtspraak het begrip «arbeidsduur» ruim hadden geïnterpreteerd. Wanneer bijgevolg uit de contractuele en feitelijke toestand blijk dat een werk-nemer onafgebroken aanwezig was in het buitenland, in opdracht van zijn werkgever, teneinde aldaar toezichtwer-ken uit te oefenen en dat hij aldus «ter beschikking» moest zijn, kan er niet de minste twijfel bestaan dat de tijd aan beschikbaarheid als arbeidsduur in de zin van de Arbeidswet dient te worden beschouwd. De omstandigheid dat een werkgever van de werknemer geen ononderbro-ken daadwerkelijke uitoefening van beroepswerkzaamheden verlangt van een werknemer in het buitenland en dat hij aldaar kan rusten tijdens de perio-den waarin van hem geen arbeid werd vereist, neemt niet weg dat zeker bij toezicht en controlefuncties die veelal gepaard gaan met buitenlandse reizen, de werknemer terwijl hij in buitenlandse opdracht fysiek aanwezig is voor zijn werkgever en dat zo vaak en zo lang als nodig blijkt of wanneer hij daarom werd verzocht, een beroep op hem kan worden gedaan om zijn diensten te ver-lenen Bovendien zijn de meeste werk-nemers in buitenlandse opdrachten op dat ogenblik volledig verstoken van enig familiaal leven. «Het Europees Hof van Justitie heeft zich in twee arresten (H.v.J. 3 oktober 2000, zaak C-303/98, arrest- Simap, http:/www.curia.eu.int/ en H.v.J. 9 sep-tember 2003, zaak C-151/02, arrest-Jae-ger, http:/www.curia. eu.int) uitgespro-ken over de draagwijdte van het begrip «arbeidstijd» als bedoeld in art. 2.1. van de Richtlijn 93/104/EG van de Raad

van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (als gewijzigd op een aan-tal punten door de Richtlijn 2000/34/EG van 22 juni 2000). «Art. 2 van de Richtlijn omschrijft de ar-beidstijd als «de tijd waarin de werkne-mer werkzaam is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn werkzaamheden of functie uitoefent, overeenkomstig de nationale wetten en/of gebruiken». «In voornoemde arresten besliste het Hof van Justitie dat de tijd waarin de wachtdiensten worden verricht waarbij fysieke aanwezigheid op de arbeids-plaats vereist is, volledig als arbeidstijd in de zin van voornoemde richtlijn moet worden beschouwd, zelfs indien de betrokken werknemer op zijn werkplek mag rusten tijdens de perioden waarin van hem geen arbeidsprestaties worden vereist. «Omdat op de nationale rechter de plicht rust het nationale recht zoveel mogelijk in overeenstemming met het Europees recht uit te leggen (cf. H.v.J. 13 november 1990, C-106/89 (Marleasing), Jur.H.v.J. 1990, I-4135) en niets van art. 19, tweede lid, van de Arbeidswet van 16 maart 1971 zich daartegen verzet, dient ook het begrip «arbeidstijd» in art. 19, tweede lid, van de Arbeidswet in die zin te worden geïnterpreteerd. Overige rechtsleer: noot van Marijke Demets, Inactieve wachturen en versus arbeidstijd en recht op loon met talrijke verwijzingen, RABG, 2011/15, 1058,.

info@law 2013 i juli-augustus 19

Page 20: info@Law 12

U WENST TE BESTELLEN?

Stijn Streuvelslaan 73, 8501 HeuleE: [email protected]

Recente uitgaven

Uitgeverij UGA T: 056 36 32 11 - F: 056 35 60 96U kan ook online bestellen op www.uga.be/uitgeverij

Wegwijs in het Belgische onteigeningsrecht Elsbeth Loncke (ed.), Kirsten Koeningsmann, Chiel Sempels, Chris Schijns, Anne Ooms, Sammy Deridder, Stany Vaes

Het Belgische onteigeningsrecht staat niet stil: in tegenstelling tot wat de afkondigingsdata van de relevante onteigeningswetten in ons land doen vermoeden (1835 en 1962), is deze materie brandend actueel. Dit als gevolg van de recente wetswijzigingen in de stedenbouwwetgeving, die onvermijdelijk een invloed hebben op de regeling van onteigeningen binnen het kader van een ruimtelijk plan. Daarnaast vormen de immer evoluerende rechtspraak van de Raad van State, het Hof van Cassatie en de gewone rechtbanken en hoven een noodzakelijke leidraad bij de interpre-tatie van de onteigeningswetten.

• ingebonden uitgave – 151 blz. – Prijs: € 28.00

het Europese betalingsbevel geëvalueerd. Invorderen over de grenzen heen (2e editie) Dirk De Beule

Deze volledig geactualiseerde editie van het boek van 2009 brengt de grondlijnen van een Europese procedure inzake het betalingsbevel in kaart. Er wordt veel aandacht besteed aan de praktische toepassing van de EBB-Verordening van 2006, evenals de doctrinale analyse er van. De auteur voerde een rondvraag uit bij alle Nederlandstalige vredegerechten, rechtbanken van eerste aanleg, rechtbanken van koophandel en arbeidsrechtbanken. De soms verrassende resultaten van deze rondvraag worden in dit boek besproken.

• ingebonden uitgave – 191 blz. – Prijs: € 42.00

BTW-eetjes Stefan Ruysschaert & Tim Van Sant

Dit boek is geen klassiek btw-handboek. Het bevat meer dan honderd vaak in de praktijk voorkomende btw-problemen waarop het antwoord niet onmiddellijk te vinden is in een klassiek btw-handboek. Het gaat om praktische vragen waarmee elke boekhouder, accountant of advocaat in zijn fiscale praktijk vroeg of laat geconfronteerd wordt. Deze btw-eetjes werden op een bondige en aantrekkelijke wijze weergegeven waardoor men snel vindt wat men zoekt. Het antwoord op de vraag wordt telkens bondig en klaar geformuleerd zonder aan inhoudelijke kwaliteit en volledigheid in te boeten.

• ingebonden uitgave – 333 blz. – Prijs: € 45.00

Wegw

ijs in het Belgische onteigeningsrecht

Wegwijs in het

Belgische

onteigeningsrechtElsbeth Loncke (ed.)

Sammy Deridder

Kirsten Koenigsmann

Anne Ooms

Chris Schijns

Chiel Sempels

Stany Vaes

Het Belgische onteigeningsrecht staat niet stil: in tegenstelling tot wat de afkondi-

gingsdata van de relevante onteigeningswetten in ons land doen vermoeden (1835 en

1962), is deze materie brandend actueel. Dit als gevolg van de recente wetswijzigingen

in de stedenbouwwetgeving, die onvermijdelijk een invloed hebben op de regeling van

onteigeningen binnen het kader van een ruimtelijk plan. Daarnaast vormen de immer

evoluerende rechtspraak van de Raad van State, het Hof van Cassatie en de gewone

rechtbanken en hoven een noodzakelijke leidraad bij de interpretatie van de onteige-

ningswetten.

Voor juristen en overheden is het niet altijd even makkelijk om de weg te vinden in het

uitgebreid arsenaal aan wetgeving en rechtspraak. Dit boek wil aan de rechtspraktizijn

en de onteigenende besturen (in het bijzonder lokale besturen) dan ook een algemeen

en bevattelijk overzicht bieden van het wettelijk en jurisprudentieel kader waarbinnen

onteigeningen in België verlopen.

12-34824-00-B-onteigening.indd 1 29/04/13 16:00

Het E

uro

pese b

etalingsb

evel geëvalu

eerdR

ee

ks

RE

CH

T &

ON

DE

RN

EM

ING

IN D

E P

RA

KT

IJK

nr. 7

In dit boek worden de grondlijnen van een Europese procedu-re inzake het betalingsbevel in kaart gebracht. Sinds de eerste editie van 2009 is er heel wat gebeurd, vooral op Europees vlak. Wat betreft de huidige Belgische rechtsorde moeten we vaststellen dat deze op het gebied van het betalingsbevel nog een onvolkomen karakter vertoont. Op bepaalde twistpunten wordt dan ook stelling genomen in functie van het Europees recht.

Er wordt in deze editie veel aandacht besteed aan de prakti-sche toepassing van de EBB-Verordening van 2006, evenals de doctrinale analyse er van. De auteur voerde een rondvraag uit bij alle Nederlandstalige vredegerechten, rechtbanken van eerste aanleg, rechtbanken van koophandel en arbeidsrecht-banken. De soms verrassende resultaten van deze rondvraag worden in dit boek besproken.

Het Europese betalings-bevel geëvalueerd

DIRK DE BEULE

Invorderen over de grenzen heen

2de volledig geactualiseerde editie

12-30935-00-B-europese betalingsbevel.indd 1 2/04/13 15:22

BTW-EETJES • STEFAN

RUYSSCH

AERT & TIM

VAN SAN

TBTW

-EETJES • STEFAN RU

YSSCHAERT &

TIM VAN

SANT

BTW-eetjes

Stefan Ruysschaert

Tim Van Sant

Dit boek is geen klassiek btw-handboek. Het boek bevat meer dan honderd, vaak in de praktijk voorkomende btw-problemen waarop het antwoord niet onmiddellijk te vinden is in een klassiek btw-handboek.

Het gaat om praktische vragen waarmee elke boekhouder, accoun-tant of advocaat in zijn fiscale praktijk vroeg of laat geconfronteerd wordt. Het gaat daarbij soms om schijnbaar eenvoudige vragen maar waar men toch vaak het antwoord schuldig blijkt te zijn of twijfelt.

Deze btw-eetjes werden op een bondige en aantrekkelijke wijze weergegeven waardoor men snel vindt wat men zoekt.

Het antwoord op de vraag wordt telkens bondig en klaar geformu-leerd zonder aan inhoudelijke kwaliteit en volledigheid in te boeten.

Stefan Ruysschaert heeft een economische vooropleiding genoten. Hij is werk-zaam bij de Federale Overheidsdienst Financiën als eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur. Hij is docent BTW en auteur van talrijke bijdragen op fiscaal vlak in toonaangevende tijdschriften en boeken. Hij is o.a. redactielid van Fiscalnet en het Tijdschrift Huur. Hij is tevens gastprofessor aan de geassoci-eerde faculteit Handelswetenschappen en Bestuurskunde van de U.Gent waar hij de “Grondige studie btw” doceert.

Tim Van Sant heeft een juridische vooropleiding genoten. Hij is werkzaam bij de Federale Overheidsdienst Financiën als eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur. Hij is eveneens docent BTW en auteur van talrijke bijdragen op btw-vlak.

12-33962-00-B-BTW-eetjes.indd 1 11/02/13 08:18

20 info@law 2013 i juli-augustus

Page 21: info@Law 12

Luidens artikel 1051, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek bedraagt de termijn om hoger beroep aan te tekenen één maand, te reke-nen vanaf de betekening van het vonnis of de kennisgeving ervan overeenkomstig artikel 792, tweede en derde lid. De kennisgeving van een von-nis bij gerechtsbrief doet de appeltermijn slechts ingaan in de gevallen waarin de wet die wijze van mededeling van de beslissing vaststelt en mits zij de termijn voor het instellen van de rechtsmiddelen doet ingaan.

het betreft de aangelegenheden die opgesomd zijn in artikel 704, § 2, en naar de bepalingen over adoptie. Artikel 1253quater van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat, wanneer de vorderingen gegrond zijn op de artikelen 214, 215, 216, 221, 223, 1420, 1421, 1426, 1442, 1463 en 1469 van het Burgerlijk Wetboek - vorde-ringen tussen echtgenoten - de griffier van de beschikking ken-nis geeft aan beide echtgenoten bij gerechtsbrief en hoger be-roep wordt ingesteld binnen een maand na de kennisgeving.

Rechtspraak:

• cassatie 17/02/2011, AR c.10.0440.F, juridat

Samenvatting

Artikel 1253quater, b) en d), van het Gerechtelijk Wetboek geldt, naar luid van zijn inleidende bepaling, slechts voor vorderingen van echtgenoten betreffende hun wederzijdse rechten en verplichtingen en hun huwelijksver-mogensstelsel, alsook, krachtens artikel 203bis, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, voor vorderingen betreffende verplichtingen die uit het huwelijk of uit de afstamming ontstaan wanneer die schuldeiser de machtiging vordert om, met uitsluiting van de schuldenaar, de inkomsten van laatstgenoemde of iedere andere hem door een derde ver-schuldigde geldsom te ontvangen

Tekst arrest

Nr. C.10.0440.F S. M.,

tegen L. P.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis, in hoger beroep van de recht-bank van eerste aanleg te Verviers van 5 mei 2010. Voorzitter Christian Storck heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal André Henkes heeft geconcludeerd.

II. CASSATIEMIDDELEN De eiseres voert volgend middel aan. Geschonden wettelijke bepalingen - de artikelen 203, 214, 215, 216, 221, 223, 1319, 1320, 1322, 1420, 1421, 1426, 1442, 1463 en 1469 van het Bur-gerlijk Wetboek; - de artikelen 704, § 2, 792, tweede en derde lid, 1051 en 1253quater van het Gerechtelijk Wetboek.

Aangevochten beslissingen

Het bestreden vonnis verklaart het hoger beroep van de eiseres niet-ont-vankelijk op grond dat “het beroepen vonnis van 20 november 2009 overeen-komstig artikel 1253quater van het Ge-rechtelijk Wetboek bij gerechtsbrieven van 24 november 2009 ter kennis van de partijen werd gebracht, zodat het appelverzoekschrift dat op 26 januari 2010 op de griffie van deze rechtbank is neergelegd, laattijdig is”.

Grieven Eerste onderdeel Krachtens artikel 1051 van het Gerech-telijk Wetboek bedraagt de termijn om hoger beroep aan te tekenen één maand, te rekenen vanaf de betekening van het vonnis of de kennisgeving ervan overeenkomstig artikel 792, tweede en derde lid, van dat wetboek, waarbij laatstgenoemde bepaling verwijst naar de aangelegenheden die opgesomd zijn in artikel 704, § 2, en naar de bepalin-gen over adoptie.

Artikel 1253quater van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat, wanneer de vor-deringen gegrond zijn op de artikelen

HOGER BEROEP IN FAMILIEZAKEN TERMIJNEN VANAF KENNISGEVING IN PLAATS VANAF BETEKENING

Gerechtelijk recht

➤info@law 2013 i juli-augustus 21

Page 22: info@Law 12

214, 215, 216, 221, 223, 1420, 1421, 1426, 1442, 1463 en 1469 van het Bur-gerlijk Wetboek - vorderingen tussen echtgenoten - de griffier van de beschik-king kennis geeft aan beide echtgenoten bij gerechtsbrief en hoger beroep wordt ingesteld binnen een maand na de ken-nisgeving.

De eiseres vorderde in haar gedinginlei-dend verzoekschrift dat de verweerder zou worden veroordeeld om een bijdra-ge te betalen voor de twee kinderen die waren geboren uit haar - reeds ontbon-den - huwelijk met de verweerder van wie zij uit de echt gescheiden is.

Een dergelijke vordering is geen vorde-ring tussen echtgenoten in de zin van artikel 1253quater van het Gerechtelijk Wetboek maar een op artikel 203 van het Burgerlijk Wetboek gegronde vorde-ring. Geen enkele wetsbepaling zegt dat de beslissing die over een dergelijke vor-dering uitspraak doet bij gerechtsbrief ter kennis moet worden gebracht of dat kennisgeving ervan de appeltermijn zou doen ingaan.

Daaruit volgt dat de kennisgeving per gerechtsbrief aan de eiseres naar aan-leiding van een betwisting waarin de wet niet in een dergelijke kennisgeving voorziet, de appeltermijn niet kan doen aanvangen. In een dergelijk geval kan die termijn pas ingaan vanaf de beteke-ning van de beslissing.

Het bestreden vonnis dat oordeelt dat het hoger beroep laattijdig is omdat het meer dan een maand na de ken-nisgeving per gerechtsbrief is ingesteld, schendt zowel artikel 203 van het Bur-gerlijk Wetboek als de artikelen 704, 792, 1051 en 1253quater van het Ge-rechtelijk Wetboek. (...)

III. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling Eerste onderdeel Luidens artikel 1051, eerste lid, Ge-rechtelijk Wetboek bedraagt de termijn om hoger beroep aan te tekenen één maand, te rekenen vanaf de betekening van het vonnis of de kennisgeving ervan overeenkomstig artikel 792, tweede en derde lid.

De kennisgeving van een vonnis bij ge-rechtsbrief doet de appeltermijn slechts ingaan in de gevallen waarin de wet die wijze van mededeling van de beslissing vaststelt en mits zij de termijn voor het instellen van de rechtsmiddelen doet ingaan.

Hoewel artikel 1253quater, b) en d), Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de griffier van de beslissing kennis geeft aan de partijen en dat hoger beroep wordt ingesteld binnen een maand na de kennisgeving, geldt dat artikel, naar luid van zijn inleidende bepaling, slechts voor vorderingen van echtgenoten betreffende hun wederzijdse rechten en verplichtingen en hun huwelijks-vermogensstelsel, alsook, krachtens artikel 203ter, eerste lid, Burgerlijk Wetboek, voor vorderingen betreffende verplichtingen die uit het huwelijk of uit de afstamming ontstaan wanneer de schuldeiser de machtiging vordert om, met uitsluiting van de schuldenaar, de inkomsten van laatstgenoemde of iedere andere hem door een derde ver-schuldigde geldsom te ontvangen.

Blijkens de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, heeft de eiseres, op grond van artikel 203 Burgerlijk Wetboek, voor de bodemrechter de veroordeling van verweerder, van wie zij uit de echt gescheiden is, gevorderd tot betaling aan haar van een bijdrage voor twee van de kinderen die uit hun huwelijk zijn geboren, zonder aanspraak te maken op een sommendelegatie.

Het bestreden vonnis dat het hoger be-roep van 26 januari 2010 van de eiseres tegen het vonnis van 20 november 2009 waarbij de bodemrechter uitspraak over

die vordering had gedaan, wegens laat-tijdigheid niet-ontvankelijk verklaart op grond dat genoemd vonnis “overeen-komstig artikel 1253quater van het Ge-rechtelijk Wetboek bij gerechtsbrieven van 24 november 2009 ter kennis van de partijen werd gebracht”, schendt de voornoemde wetsbepalingen.

Het onderdeel is gegrond.

Dictum Het Hof, Vernietigt het bestreden vonnis. Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde vonnis. Houdt de kosten aan en laat de uit-spraak daaromtrent over aan de feiten-rechter. Verwijst de zaak naar de rechtbank van eerste aanleg te Luik. Aldus geoordeeld door het Hof van Cas-satie, eerste kamer, te Brussel, door voorzitter

22 info@law 2013 i juli-augustus

Page 23: info@Law 12

bvba linders quality toga’s & uniforms sprl

A. Dansaertstraat 84 Rue A. Dansaert • 1000 Brussel-Bruxelles • België-Belgique

www.lindersbrussels.be

bvba linders quality toga’s & uniforms sprl

A. Dansaertstraat 84 Rue A. Dansaert • 1000 Brussel-Bruxelles • België-Belgique

www.lindersbrussels.be

Nationaal Netwerk van Gespecialiseerde Privédetectives

www.checkpoint-online.be

Molenkouter 148/6 - 9620 ZOTTEGEM

T : 09/369.99.20 M : [email protected]

U vindt bij ons de “nieuwe” generatie vergunde privédetectives : hoger geschoold, professioneel en to the point !

De tijd dat privédetectives in hun wagen sprongen en achter de feiten aangingen is immers lang voorbij. Vandaag staat de verhouding kostprijs van de opdracht t.o.v. de resultaten voorop !

OPGELET : wij werken in eerste instantie voor bedrijven ! Private opdrachten worden enkel aanvaard indien ze ons worden aangereikt door bemiddeling van een advocaat, een gerechtsdeurwaarder of een notaris.

Onze specialiteiten :

Solvabiliteitsonderzoeken

Pre-employment screening

Onderzoek op kandidaat-huurder

Opzoeking “Bron van Inkomsten”

Ward VRIJSEN

Fraud Forensic Investigator Privédet., vergund FOD BiZa nr. 14.1675.02 Serge DE CORTE Criminoloog Privédet., vergund FOD BiZa nr. 14.1683.08 Peter DU CHAU Commercieel Directeur

Nationaal Netwerk van Gespecialiseerde Privédetectives

www.checkpoint-online.be

Molenkouter 148/6 - 9620 ZOTTEGEM

T : 09/369.99.20 M : [email protected]

U vindt bij ons de “nieuwe” generatie vergunde privédetectives : hoger geschoold, professioneel en to the point !

De tijd dat privédetectives in hun wagen sprongen en achter de feiten aangingen is immers lang voorbij. Vandaag staat de verhouding kostprijs van de opdracht t.o.v. de resultaten voorop !

OPGELET : wij werken in eerste instantie voor bedrijven ! Private opdrachten worden enkel aanvaard indien ze ons worden aangereikt door bemiddeling van een advocaat, een gerechtsdeurwaarder of een notaris.

Onze specialiteiten :

Solvabiliteitsonderzoeken

Pre-employment screening

Onderzoek op kandidaat-huurder

Opzoeking “Bron van Inkomsten”

Ward VRIJSEN

Fraud Forensic Investigator Privédet., vergund FOD BiZa nr. 14.1675.02 Serge DE CORTE Criminoloog Privédet., vergund FOD BiZa nr. 14.1683.08 Peter DU CHAU Commercieel Directeur

Nationaal Netwerk van Gespecialiseerde Privédetectives

www.checkpoint-online.be

Molenkouter 148/6 - 9620 ZOTTEGEM

T : 09/369.99.20 M : [email protected]

U vindt bij ons de “nieuwe” generatie vergunde privédetectives : hoger geschoold, professioneel en to the point !

De tijd dat privédetectives in hun wagen sprongen en achter de feiten aangingen is immers lang voorbij. Vandaag staat de verhouding kostprijs van de opdracht t.o.v. de resultaten voorop !

OPGELET : wij werken in eerste instantie voor bedrijven ! Private opdrachten worden enkel aanvaard indien ze ons worden aangereikt door bemiddeling van een advocaat, een gerechtsdeurwaarder of een notaris.

Onze specialiteiten :

Solvabiliteitsonderzoeken

Pre-employment screening

Onderzoek op kandidaat-huurder

Opzoeking “Bron van Inkomsten”

Ward VRIJSEN

Fraud Forensic Investigator Privédet., vergund FOD BiZa nr. 14.1675.02 Serge DE CORTE Criminoloog Privédet., vergund FOD BiZa nr. 14.1683.08 Peter DU CHAU Commercieel Directeur

Nationaal Netwerk van Gespecialiseerde Privédetectives

www.checkpoint-online.be

Molenkouter 148/6 - 9620 ZOTTEGEM

T : 09/369.99.20 M : [email protected]

U vindt bij ons de “nieuwe” generatie vergunde privédetectives : hoger geschoold, professioneel en to the point !

De tijd dat privédetectives in hun wagen sprongen en achter de feiten aangingen is immers lang voorbij. Vandaag staat de verhouding kostprijs van de opdracht t.o.v. de resultaten voorop !

OPGELET : wij werken in eerste instantie voor bedrijven ! Private opdrachten worden enkel aanvaard indien ze ons worden aangereikt door bemiddeling van een advocaat, een gerechtsdeurwaarder of een notaris.

Onze specialiteiten :

Solvabiliteitsonderzoeken

Pre-employment screening

Onderzoek op kandidaat-huurder

Opzoeking “Bron van Inkomsten”

Ward VRIJSEN

Fraud Forensic Investigator Privédet., vergund FOD BiZa nr. 14.1675.02 Serge DE CORTE Criminoloog Privédet., vergund FOD BiZa nr. 14.1683.08 Peter DU CHAU Commercieel Directeur

Nationaal Netwerk van Gespecialiseerde Privédetectives

www.checkpoint-online.be

Molenkouter 148/6 - 9620 ZOTTEGEM

T : 09/369.99.20 M : [email protected]

U vindt bij ons de “nieuwe” generatie vergunde privédetectives : hoger geschoold, professioneel en to the point !

De tijd dat privédetectives in hun wagen sprongen en achter de feiten aangingen is immers lang voorbij. Vandaag staat de verhouding kostprijs van de opdracht t.o.v. de resultaten voorop !

OPGELET : wij werken in eerste instantie voor bedrijven ! Private opdrachten worden enkel aanvaard indien ze ons worden aangereikt door bemiddeling van een advocaat, een gerechtsdeurwaarder of een notaris.

Onze specialiteiten :

Solvabiliteitsonderzoeken

Pre-employment screening

Onderzoek op kandidaat-huurder

Opzoeking “Bron van Inkomsten”

Ward VRIJSEN

Fraud Forensic Investigator Privédet., vergund FOD BiZa nr. 14.1675.02 Serge DE CORTE Criminoloog Privédet., vergund FOD BiZa nr. 14.1683.08 Peter DU CHAU Commercieel Directeur

Nationaal Netwerk van Gespecialiseerde Privédetectives

www.checkpoint-online.be

Molenkouter 148/6 - 9620 ZOTTEGEM

T : 09/369.99.20 M : [email protected]

U vindt bij ons de “nieuwe” generatie vergunde privédetectives : hoger geschoold, professioneel en to the point !

De tijd dat privédetectives in hun wagen sprongen en achter de feiten aangingen is immers lang voorbij. Vandaag staat de verhouding kostprijs van de opdracht t.o.v. de resultaten voorop !

OPGELET : wij werken in eerste instantie voor bedrijven ! Private opdrachten worden enkel aanvaard indien ze ons worden aangereikt door bemiddeling van een advocaat, een gerechtsdeurwaarder of een notaris.

Onze specialiteiten :

Solvabiliteitsonderzoeken

Pre-employment screening

Onderzoek op kandidaat-huurder

Opzoeking “Bron van Inkomsten”

Ward VRIJSEN

Fraud Forensic Investigator Privédet., vergund FOD BiZa nr. 14.1675.02 Serge DE CORTE Criminoloog Privédet., vergund FOD BiZa nr. 14.1683.08 Peter DU CHAU Commercieel Directeur

Nationaal Netwerk van Gespecialiseerde Privédetectives

www.checkpoint-online.be

Molenkouter 148/6 - 9620 ZOTTEGEM

T : 09/369.99.20 M : [email protected]

U vindt bij ons de “nieuwe” generatie vergunde privédetectives : hoger geschoold, professioneel en to the point !

De tijd dat privédetectives in hun wagen sprongen en achter de feiten aangingen is immers lang voorbij. Vandaag staat de verhouding kostprijs van de opdracht t.o.v. de resultaten voorop !

OPGELET : wij werken in eerste instantie voor bedrijven ! Private opdrachten worden enkel aanvaard indien ze ons worden aangereikt door bemiddeling van een advocaat, een gerechtsdeurwaarder of een notaris.

Onze specialiteiten :

Solvabiliteitsonderzoeken

Pre-employment screening

Onderzoek op kandidaat-huurder

Opzoeking “Bron van Inkomsten”

Ward VRIJSEN

Fraud Forensic Investigator Privédet., vergund FOD BiZa nr. 14.1675.02 Serge DE CORTE Criminoloog Privédet., vergund FOD BiZa nr. 14.1683.08 Peter DU CHAU Commercieel Directeur

info@law 2013 i juli-augustus 23

Page 24: info@Law 12

Instantie: Hof van Cassatie

Datum van de uitspraak: 08/02/2012

A.R.: C.11.0121.N

Een tussenvordering, die door een partij in het geding tegen een andere partij in het geding bij conclusie wordt ingesteld en een veroordeling nastreeft die, hoewel zij met de hoofdvorde-ring verband houdt, een daarvan onafhankelijk voorwerp heeft, blijft als hoofdvordering bestaan wanneer de gedinginleidende hoofdvordering niet ontvankelijk of niet gegrond wordt verklaard Zie de concl. van het o.M.in fine

Nr. C.11.0121.N CEMAT - SOCIETA NATIONALE PER IL TRASPORTO COMBINATO STRADA RO-TAIA spa, vennootschap naar Italiaans recht, met zetel te 20159 Milaan (Italië), Via Valtellina 5-7, eiseres,

tegen 1. ENVIRONMENTAL FREIGHT SERVICES (E.F.S.), vennootschap naar het recht van het Verenigd Koninkrijk, met zetel te Lodge Lane (Verenigd Koninkrijk), Gt. Blakenham, Ipswich Suffolk IPG OLB, 2. BELGISCHE VENNOOTSCHAP VOOR TRANSPORT VAN HET GECOMBINEERD RAIL-WEG SYSTEM nv, met zetel te 1070 Anderlecht, Tweestationsstraat 80, verweersters, 3. OUTOKUMPU STAINLESS Ltd, ven-

nootschap naar het recht van het Ver-enigd Koninkrijk, verweerster,

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Brussel van 20 januari 2010. [...] De eiseres voert in haar verzoekschrift een middel aan.

Geschonden wettelijke bepalingen - de artikelen 12, 13, 15, 16, lid 2, 17, 18, 716, 717, 812, 813, tweede lid, 860 en 861 Gerechtelijk Wetboek; - de artikelen 4, 8 en 40 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtzaken; - de artikelen 1319, 1320 en 1322 Bur-gerlijk Wetboek.

Aangevochten beslissing en motieven

Na te hebben vastgesteld dat (1) de inleidende vordering van EFS (eerste verweerster) bij exploot van 14 augus-tus 2003 ertoe strekte om TRW (tweede verweerster) te laten veroordelen tot betaling van een provisioneel bedrag van euro 145.000; dat (2) TRW op haar beurt verscheidene partijen, waaronder eiseres CEMAT, bij exploten van 20 en 21 augustus 2003 voor dezelfde rechter gedagvaard had om hun vrijwaring te bekomen voor elke veroordeling die tegen haar zou worden uitgesproken en deze partijen te horen veroordelen tot betaling aan TRW van een bedrag van euro 1.000.000; dat (3) CEMAT bij conclusie van 22 september 2003 een tussenvordering ingesteld had “tegen alle in het geding zijnde partijen, zijnde op dat ogenblik EFS, TRW, Ferryways,

NMBS, Trenitalia en Ferroviaria”, ter vergoeding van haar eigen schade in-gevolge de bewuste ontsporing; dat (4) CEMAT bij exploot van 1 oktober 2004 een “dagvaarding in tussenkomst en vrijwaring en op rechtstreekse eis” aan Norfolk Line en Avesta Polarit (later Outokumpu geworden) had laten bete-kenen teneinde deze partijen te horen veroordelen CEMAT te vrijwaren voor elke veroordeling die tegen haar zou worden uitgesproken en deze partijen te horen veroordelen tot betaling van een nog nader te bepalen som, provisioneel geschat op euro 1.000.000; alsmede dat (5) geen enkele partij de beslissing van de eerste rechter bekritiseert in zoverre deze de inleidende dagvaarding van EFS tegen TRW dd. 14 augustus 2003 nietig had verklaard op grond van artikel 40, eerste lid van de wet van 15 juni 1935 betreffende het gebruik der talen in gerechtszaken,

Oordeelt het arrest, enerzijds, dat CE-MAT geen rechtsgeldige tussenvordering bij conclusie kon instellen tegen EFS en TRW en, anderzijds, dat de geldigheid van de door haar bij exploot van 1 ok-tober 2004 ingestelde proceshandeling tegen Norfolk en Outokumpu afhan-kelijk was van de niet rechtsgeldige inleiding van de vordering door exploot van 14 augustus 2003 om hieruit af te leiden dat de eerste rechter aldus terecht geoordeeld heeft dat alle navol-gende proceshandelingen in het geding A/03/07083 samen met de gedinginlei-dende akte eveneens teniet zijn gegaan, om motieven dat “een nietig verklaarde proceshandeling als zodanig ex tunc geen rechtsgevolgen [heeft] en dat be-houdens andersluidende wetsbepalin-gen de nietigheid van een proceshande-ling in de regel [gaat] over op de daarop

DE AUTONOMIE VAN DE TUSSENVORDERING

Gerechtelijk recht

24 info@law 2013 i juli-augustus

Page 25: info@Law 12

volgende en onlosmakelijk verbonden proceshandelingen”.

Grieven

Eerste onderdeel

De nietigheid van de oorspronkelijke vordering heeft, behoudens de vorde-ringen in vrijwaring die zonder voorwerp worden, niet tot gevolg dat de vorderin-gen tot tussenkomst (artikelen 12 en 13 Gerechtelijk Wetboek), regelmatig inge-steld hetzij bij conclusie tegen partijen al betrokken bij het geding, hetzij bij afzonderlijk exploot tegen derden, door de nietigheid van de hoofdvordering tot vergoeding van de schade geleden door een partij (terzake EFS) en gericht tegen één gebeurlijke aansprakelijke andere partij (terzake TRW) worden aangetast aangezien de tussenvorderingen, die de uitspraak van een veroordeling beogen die niet afhangt van de veroordeling waartoe de hoofdvordering strekt, zoals ten deze de tussenvorderingen van eise-res tegen TRW, EFS, Norfolk Line en Ou-tokumpu tot vergoeding van de schade opgelopen door eerstgenoemde als gevolg van de ontsporing in Italië, geen aan de hoofdvordering ondergeschikte vorderingen zijn daar hun bestaan niet onlosmakelijk verbonden is met de hoofdvordering behept met een nietig-heid, zodat het bestreden arrest niet wettig heeft kunnen beslissen dat de tussenvorderingen van de eiseres even-eens teniet zijn gegaan (schending van de artikelen 12, 13, 16, lid 2, 812, 813, lid 2, 860 en 861 Gerechtelijk Wetboek).

Tweede onderdeel

De nietigheid van de oorspronkelijke dagvaarding van EFS gericht enkel tegen TRW tot vergoeding van de aange-voerde schade van eerstgenoemde en waarvoor TRW verantwoordelijk werd gesteld, zijnde luidens de appelrechters, dé hoofdvordering, kan niet de nietig-heid met zich meebrengen van het op verzoek van de eiseres, gedaagde op de vordering van TRW, betekende exploot van 1 oktober 2004, tegen derde - niet in het geding zijnde - partijen, zijnde Norfolk Line en Outokumpu, en hou-dende niet alleen een vordering in tus-

senkomst maar ook een rechtstreekse eis tot het bekomen van een schadever-goeding gelet op de aansprakelijkheid van deze gedaagden wat, in strijd met de bewering van het arrest, wel een inleidende vordering in de zin van arti-kel 13 Gerechtelijk Wetboek uitmaakt, zelfs indien deze nieuwe vordering geen apart rolnummer krijgt en er geen rolrecht voor wordt betaald (artikelen 716 en 717 Gerechtelijk Wetboek), min-stens een autonome tussenvordering betreft waarvan de regelmatigheid niet afhankelijk is van deze van de hoofd - oorspronkelijke - vordering (schending van de artikelen 12, 13, 16 lid 2, 812, 813, lid 2, 860 en 861 Gerechtelijk Wet-boek), dat indien het arrest zou worden uitgelegd dat bij exploot van 1 oktober 2004 eiseres uitsluitend een vordering in tussenkomst zou hebben ingediend en geen rechtstreekse eis tot veroorde-ling, schendt het arrest de bewijskracht van deze akte aan dewelke het een on-verenigbare draagwijdte toekent (schen-ding van de artikelen 1319, 1320, 1322 Burgerlijk Wetboek).

Derde onderdeel

De mededeling als bijlage, bij de dag-vaarding van 1 oktober 2004 uitgaande van CEMAT en gericht tegen Norfolk en Outokumpu van de later nietig verklaar-de dagvaarding van 14 augustus 2003, ter informatie van de gedaagden, mag geen weerslag hebben op de geldigheid van de betekende dagvaarding als deze laatste als dusdanig niet in overtreding is met de bepalingen van de wet van 15 juni 1935 over het gebruik der talen in gerechtszaken zodat het arrest niet rechtsgeldig heeft kunnen beslissen dat de dagvaarding van CEMAT van 1 oktober 2004 met absolute nietigheid behept is (schending van de artikelen 4, 8 en 40 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken).

III. BESLISSING VAN HET HOF Beoordeling

Eerste onderdeel 1. Een tussenvordering, die door een partij in het geding tegen een andere partij in het geding bij conclusie wordt

ingesteld en een veroordeling nastreeft die, hoewel zij met de hoofdvordering verband houdt, een daarvan onafhanke-lijk voorwerp heeft, blijft als hoofdvor-dering bestaan wanneer de gedinginlei-dende hoofdvordering niet ontvankelijk of niet gegrond wordt verklaard.

2. De tussenvordering in gedwongen tussenkomst die een veroordeling be-oogt die, hoewel zij daarmee samen-hangt, niet afhangt van de veroordeling waartoe de hoofdvordering strekt, is evenmin een ondergeschikte vordering. Zij blijft als hoofdvordering bestaan wanneer de gedinginleidende hoofdvor-dering niet ontvankelijk of niet gegrond wordt verklaard.

3. De appelrechters stellen vast dat: - de eiseres bij conclusie van 22 septem-ber 2003 een tussenvordering instelde tegen alle in het geding zijnde partijen teneinde haar schade vergoed te zien; - de vordering tot gedwongen tussen-komst die de eiseres bij deurwaarders-exploot van 1 oktober 2004 instelde, er mede toe strekte de tot tussenkomst gedwongen partijen hoofdelijk of “in so-lidum”, minstens de ene bij gebreke aan de andere te doen veroordelen tot het betalen van een bepaalde som geld.

4. De appelrechters wijzen deze tussen-vorderingen af omdat de nietigheid van de gedinginleidende akte de nietigheid van alle navolgende proceshandelingen tot gevolg heeft en de ingestelde tus-senvorderingen ook geen gedinginlei-dende vorderingen zijn. Door aldus te oordelen, miskennen de appelrechters het autonoom karakter van bedoelde tussenvorderingen en verantwoorden zij hun beslissing niet naar recht. Het onderdeel is gegrond.

Derde onderdeel

5. Een akte van rechtspleging wordt geacht in de taal van de rechtspleging te zijn gesteld wanneer alle vermeldingen vereist voor de regelmatigheid van de akte in die taal zijn gesteld of, in het ge-val een aanhaling in een andere taal van de rechtspleging is opgenomen, wan-neer in de akte tevens de vertaling of de

info@law 2013 i juli-augustus 25

Page 26: info@Law 12

zakelijke inhoud ervan in de taal van de rechtspleging is weergegeven. De enkele omstandigheid dat een stuk dat niet of niet geheel in de taal van de rechtspleging is gesteld, wordt gevoegd bij een akte van rechtspleging, zonder dat zulks is vereist voor de geldigheid van de akte van rechtspleging en zon-der dat de inhoud ervan in de akte van rechtspleging wordt aangehaald, heeft niet tot gevolg dat de akte van rechts-pleging niet in de taal van de rechtsple-ging is gesteld.

6. De appelrechters die oordelen dat de dagvaarding van 1 oktober 2004 niet in de taal van de rechtspleging is gesteld omdat de nietige dagvaarding van 14 augustus 2003 mede werd betekend en derhalve een geheel uitmaakte met het exploot van 1 oktober 2004, verant-woorden hun beslissing niet naar recht. Het onderdeel is gegrond.

Overige grieven 7. De overige grieven kunnen niet tot ruimere cassatie leiden.

Dictum Het Hof, Vernietigt het bestreden arrest in zo-verre het uitspraak doet over de tus-senvorderingen van de eiseres tegen de verweersters en over de kosten. Houdt de kosten aan en laat de beslis-sing daaromtrent aan de feitenrechter over. Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest. Verwijst de aldus beperkte zaak naar het hof van beroep te Antwerpen. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer.

coNcLUSIE BIj DIT ARREST PAR-ket VAn Het Hof VAn CAssAtIe C.11.0121.N conclusie van advocaat-generaal Dubrulle: 1. Het geschil heeft betrekking op scha-devorderingen m.b.t. een transport met spoorwagons van de eiseres, waarbij, als gevolg van een ontsporing in Italië, o.m. deze wagons beschadigd werden.

Het bestreden arrest heeft het vonnis van de eerste rechter bevestigd waarbij deze zich niet rechtsgeldig gevat ver-klaarde van de hoofdvordering en van de door de eiseres bij conclusie van 22 september 2003 ingestelde tegen-vordering en de bij dagvaarding van 1 oktober 2004 ingestelde vordering in gedwongen tussenkomst, op grond dat de inleidende dagvaarding van de eerste verweerster nietig was, wegens schending van artikel 40, eerste lid, Taal-wet gerechtszaken, doordat een bijlage uitdrukkingen in het Engels bevatte en dat deze nietigheid overgaat op die tus-senvorderingen.

2. Het eerste onderdeel van het cassa-tiemiddel komt op tegen de bij conclusie ingestelde tussenvordering tegen par-tijen in geding. Het tweede onderdeel komt op tegen de bij dagvaarding ingestelde tussenvor-dering in gedwongen tussenkomst van derden.

3. Beide onderdelen komen gegrond voor. Wat de eerst genoemde vordering be-treft bepaalt artikel 14 van het Gerech-telijk Wetboek: “De tegenvordering is een tussenvordering die de verweerder instelt om tegen de eiser een veroorde-ling te doen uitspreken”. M.b.t. deze bepaling heeft het Hof, bij arrest van 12 februari 1971 (1) geoor-deeld: “De eis die de verweerder in de loop van het rechtsgeding instelt en die, hoewel hij met de hoofdeis verband houdt, een daarvan onafhankelijk voor-werp heeft, is een tegeneis”.

Het is ook een gevestigde rechtspraak van het Hof (2) dat de tegenvordering een autonoom karakter heeft en blijft bestaan, ook als de hoofdvordering niet ontvankelijk is of niet gegrond wordt verklaard.

Het Hof oordeelde meer bepaald in zijn arrest van 2 maart 2009 (3), dat, buiten het geval van de tussenvordering tot vrijwaring, de tussenvordering, die een veroordeling beoogt, die niet afhangt van de veroordeling waartoe de hoofd-vordering strekt, hoewel zij daarmee samenhangt, geen ondergeschikte vor-

dering is, zodat zulke tussenvordering als hoofdvordering kan blijven bestaan, als de gedinginleidende hoofdvordering niet ontvankelijk of niet gegrond wordt verklaard. 4. In het algemeen hangt de toelaat-baarheid van de tegenvordering niet af van de geldigheid van de hoofdvorde-ring (4). In dezen stelt het arrest vast dat de bij conclusie door de eiseres ingestelde te-genvordering strekt tot vergoeding van haar schade. Ze is dus een autonome vordering. Dezelfde regels gelden wat betreft de dagvaarding in gedwongen tussen-komst: behoudens oproeping in vrijwa-ring heeft ook deze tussenvordering een autonoom karakter dat door de on-geldigheid van de hoofdvordering niet wordt aangetast.

In dezen stelt het arrest vast dat de dagvaarding ook ertoe strekt de tot tus-senkomst gedwongen partijen hoofde-lijk of “in solidum”, minstens de ene bij gebreke aan de andere, te doen veroor-delen tot het betalen van een bepaalde som geld. Ook hier is het autonoom karakter van deze tussenvordering dus miskend.

5. Het lijkt me nuttig de aandacht van het Hof erop te vestigen dat een paral-lel zou kunnen getrokken worden met de situatie van artikel 1054 Ger.W., krachtens hetwelk de gedaagde in hoger beroep te allen tijde incidenteel beroep kan instellen tegen alle partijen die in het geding zijn in hoger beroep, behou-dens wanneer het hoofdberoep nietig of laattijdig wordt verklaard, in welk geval het incidenteel beroep niet kan worden toegelaten. Het Hof heeft dus inderdaad kunnen benadrukken dat die bepaling slechts een uitzondering maakt op de toelaatbaarheid van het inci-denteel beroep voor het geval dat het hoofdberoep nietig of laattijdig wordt verklaard_(5).

Zo derhalve het hoofdberoep om een andere reden dan de nietigheid (van een proceshandeling in hoger beroep, inzonderheid de appelakte) of de laattij-digheid onontvankelijk wordt verklaard - bv. bij gebrek aan belang - brengt zulks

26 info@law 2013 i juli-augustus

Page 27: info@Law 12

niet zonder meer de onontvankelijk-heid van het incidenteel hoger beroep met zich. Het is immers geenszins per definitie uitgesloten dat de zogeheten “onregelmatig geïntimeerde” een ont-vankelijk incidenteel hoger beroep kan instellen (6).

Wat betreft het lot van een tussenvor-dering na een nietig verklaarde inlei-dende dagvaarding is er echter geen zodanige uitdrukkelijke wetsbepaling die dergelijke uitzondering voorziet. Deze tussenvordering moet dus geacht worden autonoom te “blijven” en toe-laatbaar te zijn. Het tegendeel beslissen zou getuigen van teveel formalisme en weinig proceseconomie.

6. Het derde onderdeel stelt dat de mededeling, ter informatie van de ge-daagden, als bijlage, bij de dagvaarding in tussenkomst, op 1 oktober 2004 uit-gaande van eiseres, van de oorspronke-lijke dagvaarding van 14 augustus 2003, die later nietig zou worden verklaard, geen nietigheid van die dagvaarding van 1 oktober 2004 wegens schending van de Taalwet gerechtszaken kan teweeg-brengen.

Ook dit onderdeel komt gegrond voor. Zoals het Hof bevestigde bij arrest van 19 juni 2009 (7) wordt een akte van de rechtspleging geacht in de taal van de rechtspleging te zijn gesteld wanneer alle vermeldingen vereist voor de re-gelmatigheid van de akte in die taal zijn gesteld of, in het geval een aanhaling in een andere taal van de rechtspleging is opgenomen, wanneer in de akte tevens de vertaling of de zakelijke inhoud ervan in de taal van de rechtspleging is weer-gegeven. Het louter feit dat bij de dagvaarding een stuk gevoegd wordt dat niet of, zoals te dezen, niet geheel in de taal van de rechtspleging is gesteld, daar er uit-drukkingen in het Engels in voorkomen, zonder dat dit vereist is voor de geldig-heid van de rechtspleging en zonder dat de inhoud van dat stuk in de akte van rechtspleging zelf, hier de dagvaarding, wordt aangehaald, heeft niet tot gevolg dat de akte van rechtspleging niet meer geacht wordt in de taal van de rechts-pleging gesteld te zijn.

7. Conclusie: vernietiging van het be-streden arrest in zoverre het uitspraak doet over de tussenvorderingen van de eiseres tegen de verweersters en over de kosten.

(1) AC 1971, 564. (2) Cass. 19 september 1963, Pas., 1964, I, 64; 11 maart 1991, AR 9001, AC 1991, nr. 361; 2 maart 2009, AR C.08.0469.N, AC 2009, nr. 164. (3) Zie de vorige voetnoot. (4) P. Thion, De tegenvordering en de vordering tot tussenkomst, in Goed procesrecht - goed procederen, XXIXe, Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2002-2003, Kluwer, 2004, 263; A. Kohl, De l’incidence de l’irrecevabilité de la demande principale sur la recevabilité de la demande en intervention, noot onder Brussel, 10 oktober 1991, J.L.M.B., 1992, 1381. (5) Cass. 17 december 1971, AC 1972, 380; 11 september 1989, AR nr. 6152, nr. 16; 25 januari 1991, AR nr. 6760, nr. 278, waarnaar verwezen wordt in de conclusie OM voor Cass. 4 mei 2001, AR C.98.0408.N, AC 2001, nr. 256, p. 811, nr. 2. (6) Zie de voormelde conclusie OM, met deze verwijzing in de voetnoten 6 en 7: (6) G. DELVOIE, “Goede wijn behoeft geen krans - Een goed be-roep net zo min”, noot onder Cass. 24 april 1987, T.B.B.R. 1989, p. 68-70, nrs. 6 en ook 7 alwaar de auteur op - een m.i. terecht - genuanceerde wijze het voormelde cassatiearrest van 24 juni 1982 leest; vgl. evenwel: Cass. 1 december 1988, AR nr. 5834, nr. 193, alwaar het Hof overweegt dat de appèlrechter het incidenteel hoger beroep van die partij tegen wie een - bij gebrek aan rechtsband en aldus bij gebrek aan belang - onontvankelijk hoofdberoep is ingesteld, ten onrechte ontvan-kelijk verklaart; en 15 september 1997, AR nr. S.96.0103.F, nr. 352, alwaar het Hof overweegt dat, nu de bedoelde partijen in eerste aanleg tegen elkaar conclusie hebben genomen zodat het hoofdberoep ontvankelijk is, “bijgevolg” een ont-vankelijk incidenteel hoger beroep voorhanden is. (7) G. DELVOIE, “Goede wijn behoeft geen krans - Een goed beroep net zo min”, noot onder Cass. 24 april 1987, T.B.B.R.,1989, 66-70, nrs. 4-7; J.P. FIERENS, noot onder Brussel, 23 december 1981, RW, 1982-83, kol. 648-649, nr. 4; vgl. G. DE LEVAL, “La reconstitution du litige par voie d’appel inci-dent”, noot onder Bergen, 10 februari 1986, Ann. Dr. Liège, 1986, 356, nr. 8, die stelt: «Pour qu’une partie puisse être sujet actif d’un appel incident, il faut et il suffit que l’appel principal dirigé contre elle soit recevable en ce sens qu’un lien d’instance a dû exister entre les parties au premier degré.»; vgl. ook: A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Luik, Faculté de droit, d’économie et de siences so-ciales de Liège, 1987, 516, nr. 788. Dit neemt niet weg dat het incidenteel hoger beroep in se hoe dan ook moet voldoen aan de algemene ontvan-kelijkheidsvoorwaarden voor het hoger beroep, bv. inzake hoedanigheid en belang (C. DE BAETS, “De ontvankelijkheid van het incidenteel beroep”, P&B 1999, 211-212). (7) AR C. 08.0475.N, AC 2009, nr. 426.

info@law 2013 i juli-augustus 27

Page 28: info@Law 12

Advocatenkantoor Elfri De Neve presenteert Uw wetboeken lezen op uw iPad, iPhone, iTouch, Smartphone.

Beschikbare titels,tot op heden:

• Wetboek van vennootschappen e-book: downloaden: www.elfri.be/node/6003

• Burgerlijk wetboek e-book : downloaden: www.elfri.be/node/5997

• Gerechtelijk wetboek e-book: downloaden: www.elfri.be/node/5998

• Strafwetboek e-book : downloaden: www.elfri.be/node/6000

• Wetboek van strafvordering e-book: downloaden: www.elfri.be/node/6001

• Grondwet e-book: downloaden: www.elfri.be/node/5999

• Boswetboek e-book : downloaden: www.elfri.be/node/5996

• Waalse huisvestingscode: downloaden: www.elfri.be/node/6002

• Handelsagentuurwet: downloaden: www.elfri.be/node/7036

• WMPC: downloaden: www.elfri.be/node/7042

Wenst u een bepaald nog niet gepubliceerd wetboek te bekomen in e-books formaat met de nodige instructies waardoor u zoals in een boek op uw iPad of ander mobiel toestel elk wetboek kan lezen, stuur dan een e-mail met de gewenste wetboeken naar [email protected]

Kostprijs standaardwetboeken: 10 euro per wetboekKostprijs wetboeken op maat: 25 euro per wetboek.

Voor wie?

Ideaal zo niet onmisbaar, voor alle burgers die geïnformeerd willen zijn, advocaten, gerechtsdeurwaarders, notarissen, magistraten, landmeters, vastgoedmakelaars, overheden, fiscalisten, accountants, vermogensplanners, adviseurs, bedrijfsjuristen, arbiters, pers, studenten.

Voor wie meer uitleg wil hoe je een e-book kan lezen en gebruiken.

Wanneer u dit e-book aankoopt, kan u dit wetboek lezen op uw e-reader, iPhone, iPad, iTouch, Blackberry, Android, Pc, Laptop

U heeft aldus dit wetboek steeds in handbereik. U hoeft er nooit meer naar te zoeken en neemt het overal mee, zonder dat het plaats inneemt. Het komt gewoon lokaal te staan op uw mobiel toestel en zelfs op plaatsen zonder internetverbinding, raadpleegt u het boek waar en wanneer u wil … op de rechtbank, tijdens vergaderingen, gewoon thuis, op reis. U kan uw collectie aanvullen met de overige wetboeken en andere boeken die wij op onze site aanbieden.

U bladert in het wetboek op uw mobiel toestel alsof het een boek is. Maar u kan dit ook op uw PC via verschillende gratis programma’s zoals Calibre.

hoe zet u epub boeken over naar uw mobiel toestel?

Er zijn veel mogelijkheden:• U kan vooreerst het e-book

aanschaffen via uw mobiel toestel waardoor het onmiddellijk lokaal komt te staan en u over alle mogelijkheden beschikt om het te plaatsen in de e-book reader van uw keuze die meestal (zo niet bijna steeds) vooraf geïnstalleerd is op uw mobiel toestel (vb. iBooks maar er zijn er tientallen andere).

• Voor de Apple producten kan je handig werken via iTunes:

Selecteer de EPUB in de Explorer/Verkenner (Windows) en sleep of verplaats ze naar iTunes. Ze komen dan automatisch onder het tabje “Library->Books” te staan.

Selecteer vervolgens in iTunes je mobiel toestel en selecteer de tab “Books”. Check nu of er een vinkje bij “Sync Books” staat. Selecteer vervolgens “All Books” radiobutton. Druk tot slot op “Sync”. Hierna zie je binnen iBooks je boeken staan.

• De eenvoudigste oplossing is dat u uw aangekochte e-book verstuurt per e-mail als bijlage naar uw mailadres dat u kan openen met uw mobiel toestel. Heeft u geen toegang tot uw e-mail via uw mobiel toestel, maak dan een hotmail of gmail-adres aan (waarbij u dan de mailbox opent met de internetbrowser op uw mobiel toestel.)

Open nu de bijlage op uw mobiel toestel en kies voor opslaan. U krijgt dan de keuze om het e-book op te slaan in uw e-reader van uw keuze (bv. ibooks). Vanaf nu kan je zelfs zonder nog verbonden te zijn met internet steeds al uw aangekochte boeken lezen.

Meer info en downloadsite:http://[email protected]/node/5966

Nieuw: nu ook modellen beschikbaar op de sitehttp://[email protected]/documenten

Nieuw: onze diensten aan advocaten en juridische beroepenhttp://[email protected]/node/7377

28 info@law 2013 i juli-augustus

Page 29: info@Law 12

Instantie: Hof van Cassatie

Datum van de uitspraak: 05/01/2012

A.R.: Nr. C.10.0501.N

D. B., eiser,

tegen 1. D. J., 2. VIVIUM nv, met zetel te 1210 Sint-Joost- ten-Node, Koningsstraat 153, verweerders,

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis in hoger beroep van de recht-bank van eerste aanleg te Antwerpen van 30 maart 2010. [...] Advocaat-generaal met opdracht André Van Ingelgem heeft geconcludeerd.

II. CASSATIEMIDDEL De eiser voert in zijn verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.

III. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling Ontvankelijkheid van het middel 1. De verweerders voeren aan dat het middel niet ontvankelijk is omdat het geen schending aanvoert van de arti-kelen 1319, 1320 en 1322 Burgerlijk Wetboek.

2. De aangevoerde schending omtrent de miskenning van de wetgeving inzake het taalgebruik in de beroepsakte, vol-staat om tot cassatie te leiden.

De grond van niet-ontvankelijkheid van het middel dient te worden verworpen.

Tweede onderdeel 3. Overeenkomstig artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, waarvan de be-palingen, krachtens artikel 40, eerste lid van dezelfde wet, zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid die van ambts-wege door de rechter wordt uitgespro-ken, wordt voor al de rechtscolleges in hoger beroep, voor de rechtspleging de taal gebruikt waarin de bestreden be-slissing is gesteld. Hieruit volgt dat de akte van hoger be-roep, bepaald in artikel 1057 Gerechte-lijk Wetboek, moet gesteld worden in de taal van de bestreden beslissing.

4. Een akte van de rechtspleging moet worden geacht geheel in de taal van de rechtspleging te zijn gesteld wanneer alle vermeldingen vereist voor de re-gelmatigheid van de akte in die taal zijn gesteld of, in het geval een aanhaling in een andere taal dan deze van de rechts-pleging is opgenomen, wanneer in de akte tevens de vertaling of de zakelijke inhoud ervan in de taal van de rechts-pleging is weergegeven.

5. Uit de stukken waarop het Hof ver-mag acht te slaan, volgt dat de eiser in zijn akte van hoger beroep als grief aanvoerde dat hij in het beroepen von-nis ten onrechte als bestuurder van zijn motorfiets werd beschouwd zodat hij de bescherming van de zwakke weggebrui-ker in de zin van artikel 29bis WAM-wet niet geniet en aanvoerde dat hij geen bestuurder was in de zin van die wets-bepaling in zoverre hij “op het ogenblik

van de tweede impact op geen enkele wijze zijn voertuig (kon) besturen of de motorkracht ervan manipuleren of on-der controle houden”.

De eiser voerde hierbij aan dat “alge-meen wordt beschouwd als bestuurder, in de zin van art. 29bis WAM-wet, diege-ne die in concreto en rekeninghoudend met de feitelijke omstandigheden op het ogenblik van het ongeval, effectief het motorrijtuig bestuurt en die op dat ogenblik er effectieve controle over uit-oefent. Deze controle houdt in dat men het stuurwiel en pedalen kan manipu-leren en op die manier de motorkracht van het voertuig kan aanwenden”. Vervolgens verwees de eiser naar een zestal rechterlijke beslissingen waarin op basis van deze criteria beslist werd dat bepaalde personen geen bestuurder waren. Een van deze voorbeelden is het vonnis van de politierechtbank te Luik van 16 september 2004 waarvan de be-slissing in het Frans werd geciteerd: «V. aurait-elle commis une faute en qualité de conductrice, par exemple en serrant mal le frein à main, n’en est pas moins devenue piéton dès qu’elle a quitté son véhicule sur lequel elle n’a plus aucun pouvoir de conduite ou de direction.»

6. Uit het geheel van de door de eiser in zijn akte van hoger beroep aange-voerde grieven en argumenten blijkt dat de zakelijke inhoud van de in het Frans gestelde aanhaling in die akte werd weergegeven. De appelrechters die zonder rekening te houden met de weergave van de zake-lijke inhoud oordelen dat de eiser een argument ter ondersteuning van zijn grief heeft aangehaald en deze meteen

LEER NU EENS IN EEN BEROEPSAKTE DE TAAL VAN DE RECHTSPLEGING TE SCHRIJVEN

Taalgebruik in gerechtszaken

➤info@law 2013 i juli-augustus 29

Page 30: info@Law 12

in het Nederlands moest ontwikkelen hetzij in het Frans citeren en vervolgens in het Nederlands vertalen, en op deze grond het hoger beroep nietig verkla-ren, schenden de artikelen 24 en 40 Wet Taalgebruik gerechtszaken. Het middel is in zoverre gegrond.

Omvang van cassatie

7. Gelet op artikel 1054, tweede lid, Gerechtelijk Wetboek strekt de cassatie van de beslissing over het hoofdberoep zich uit tot de beslissing over het inci-dentieel beroep.

Dictum Het Hof, Vernietigt het bestreden vonnis. Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde vonnis. Houdt de kosten aan en laat de beslis-sing daaromtrent aan de feitenrechter over. Verwijst de zaak naar de rechtbank van eerste aanleg te Mechelen rechtszitting houdende in hoger beroep. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer.

Noot: EXPOSEER UW TAALKENNIS VAN EEN VREEMDE TAAL NIET IN EEN BEROEPSAKTE

Een akte van de rechtspleging wordt geacht in de taal van de rechtspleging te zijn gesteld wanneer alle vermeldingen vereist voor de regelmatigheid van de akte in die taal zijn gesteld of, in het ge-val een aanhaling in een andere taal dan die van de rechtspleging is opgenomen, wanneer in de akte tevens de vertaling of de zakelijke inhoud ervan in de taal van de rechtspleging is weergegeven.

Voor 1935 was er nauwelijks Neder-landse rechtstaal, maar dit is toch lang geleden. Wil je een Frans citaat gebrui-ken, vertaal het dan en respecteer onze taalwetgeving.

De akte van hoger beroep, bepaald in artikel 1057 van het Gerechtelijk Wet-boek, moet gesteld worden in de taal van de bestreden beslissing

30 info@law 2013 i juli-augustus

Page 31: info@Law 12

IK GA MET U DE TRAPjES oP

In Tongeren, u weet wel, die Oostelijke uithoek van het verre Limburg, bestaat er een volkse uitdrukking die (uit het dialect vertaald) luidt als volgt : “ik ga met u de trapjes op”. Dat betekent zo-veel als “ik doe u een proces aan” of “ik trek u voor de rechter’. Wellicht verwijst die uitdrukking naar de pui van het oude gerechtsgebouw (uit 1839) waar-bij, net zoals bijvoorbeeld in Leuven of in Dendermonde, een stevige arduinen trap bestegen moet worden om “het paleis” te kunnen betreden. Ook ons aller vriend Poelaert vond dat de do-minantie van zijn creatie onderbouwd moest worden door een imponerende trappenpartij.

Het Hof van Beroep te Antwerpen is ook verheven boven de begane grond, zij het al een flink stuk nederiger. In moder-nere tijden, zie Brugge of Kortrijk, zijn er geen of nauwelijks nog buitentrappen.

De ontwerpers van het Vlinderpaleis echter hebben de draad weer opgeno-men en een immense constructie laten bouwen. Jammer dat ze door quasi nie-mand gebruikt wordt, want er vlak naast staan twee liften.

Toppunt van creativiteit is echter het nieuwe gerechtsgebouw van Hasselt. De trap die daar al een heel gerechtelijk jaar staat lelijk te wezen, en die er wel-licht nog lang zal staan, slaat alles.

Het beeld spreekt voor zich.

• Marc hanssen Advocaat

DE TRAPPEN VAN JUSTITIE

Uitsmijter

31 info@law 2013 i juli-augustus

Page 32: info@Law 12

Contactinfo • Tel: 0475 58 59 84 • email: [email protected] • www.e-deo.be

DICTEERT U NOG ANALOOG?

Van analoog naar digitaal dicteren is een eenvoudige omschakeling. Digitale dicteeroplossingen van Philips bieden in vergelijking met analoge, op cassette gebaseerde dicteerapparaten een hele reeks aan voordelen en kunnen naadloos in uw bestaande ondernemingsworkfl ow geïntegreerd worden.

Interesse? Contacteer ons om uw inruilkorting te kennen*.*Aanbod geldig tot 31/12/2011

PHIL_e-deo_adv.indd 1 28/09/11 10:25

Van de nummer 1 in professioneel dicteren

Productiviteit onderweg met de dicteerrecorder voor iPhone

De weg van uw dictaat naar het kant-en-klare tekstdocument was nog nooit zo kort

Doordat u dicteerbestanden via uw iPhone kunt opnemen, bewerken en verzenden wint u aan mobiele flexibiliteit en kunt u de verwerkingstijd van een document verbeteren. www.philips.com/dictation

Contactinfo: tel. 0475 58 59 84 – e-mail: [email protected] – www.e-deo.be

SPEECH AND LANGUAGE TECHNOLOGY

Services and Integration

AD_IPHONE_A4_NL_E_DEO.indd 1 22.05.12 17:53

32 info@law 2013 i juli-augustus

Page 33: info@Law 12

Prik hier uw memo en bereik duizenden mensen uit de juridische wereld.

Voor meer info over het plaatsen van een oproep of advertentie stuurt u best een e-mail naar [email protected] met vermelding “MEMO”.

PrikbordU zoekt wat u niet vindt?

iNFOTijdschrift voor de rechtspracticus.

Memo!

Lees nu uw wetboek op uw Ipad of IpodMeer info:www.elfri.be\node\5966 of http://tinyurl.com/42el73g

Ghostwriter gezocht,die in samenwerking met een au-teur aan de hand van gesprekken of aangeleverde teksten een redactioneel afgewerkt boek kan samenstellen. Vergoeding op basis van percentage op het auteursrecht. Reageren:

Email: [email protected] www.uga.be

uitgevers en auteurs die hun publicatie willen promoten op elfri.be met meer dan 1 miljoen unieke bezoekers per jaar kunnen dit doen door een eenvoudige e-mail te sturen naar [email protected] voor meer informatie.

GEZochT!Foto’s van gerechtsgebouwen, zittings-zalen, magistraten, advocaten, grif-fiers, liefst in toga, dan wel abstracte foto’s met justitie als thema.Mail naar [email protected]

UGA zoekt auteurs !

Hebt u een vlotte pen en bent u gespe- cialiseerd in een bepaalde rechtstak ?

Meent u dat over een bepaald juridisch onderwerp moet worden gepubliceerd ?

Neem contact met ons op en vertel uw project of suggestie!

Stuur gewoon een e-mail met uw gegevens en korte omschrijving van uw project naar [email protected] nemen in ieder geval contact op met u.

Stuur uw redactionele bijdragen en (eigen) rechtspraak naar [email protected] voor opname in het tijdschrift.

I

uitgevers en auteurs die hun publicatie willen promoten op elfri.be met meer dan 1 miljoen unieke bezoekers per jaar kunnen dit doen door een eenvoudige e-mail te stu-ren naar [email protected] voor meer informatie.

info@law 2013 i juli-augustus 33

Page 34: info@Law 12

www.continuga.be

De specialist in al uw drukwerk.

www.uga.be

Toonaangevende uitgeverij in diverse takken van het recht.

34 info@law 2013 i juli-augustus

Page 35: info@Law 12

MIDDEN-VLAANDEREN

[ uw opleiding • onze zaak ] Schrijf online in op www.syntra-mvl.be

Meer info over deze opleidingen?

Surf naar: www.syntra-mvl.be of e-mail naar: [email protected]

SYNTRA Midden-Vlaanderen is in Oost-Vlaan-deren en Vlaams Brabant de toonaangevende opleidingsorganisatie, erkend door de Vlaamse Regering, en werkt aan een kwaliteitsvolle, arbeidsmarktgerichte competentieontwikkeling in functie van meer en beter ondernemen. We streven ernaar het centrum te zijn voor talent- en competentieontwikkeling van bedrijven en bedrijvige mensen en willen de markt klantgericht benaderen via een innovatief,

kwaliteitsvol en arbeidsmarkt-gericht

opleidingsaanbod.

Met meer dan 100 vaste medewerkers en een gespecialiseerd netwerk van meer dan 1.200 docenten en trainers organiseren wij in onze campussen te Aalst, Asse, Gent,

Oudenaarde en Sint-Niklaas of op locatie, ondernemersopleidingen voor particulieren en bijscholingen en trainingen voor tal van ondernemingen, overheidsbedrijven, openbare besturen,...

-

info@law 2013 i juli-augustus 35

Page 36: info@Law 12

36 info@law 2011 i juli-augustus

iNFOTijdschrift voor de rechtspracticus.