INDO JAZZ FUSIE BIJ AKA MOONvibeserver.net/scripties/frieten met curry.pdf · · 2013-09-03Ernst...
Transcript of INDO JAZZ FUSIE BIJ AKA MOONvibeserver.net/scripties/frieten met curry.pdf · · 2013-09-03Ernst...
KATHOLIEKE FACULTEIT LETTEREN
UNIVERSITEIT ONDERZOEKSEENHEID MUSICOLOGIE
LEUVEN
FRIETEN MET CURRY
INDO-JAZZ FUSIE BIJ AKA MOON
MASTERPROEF
PIETER VAN DEN BRANDE
PROMOTOR
MARK DELAERE
ACADEMIEJAAR 2008-2009
1
Dankwoord
Een masterproef komt niet vanzelf tot stand en daarom wil ik graag de volgende
mensen bedanken omdat ze mij op één of andere manier geholpen hebben bij de
realisatie:
Mijn ouders, die mij aanzetten tot werken wanneer ik er zelf even geen zin in had;
Mijn vriendin Charlotte, die altijd klaarstond om naar mij te luisteren als het werk niet
wilde vlotten;
Mijn broer Stijn, die af en toe even zijn plaats achter de computer aan mij moest
afstaan;
Mijn zus Ellen, die geregeld muzikale omlijsting voorzag;
Mijn promotor Mark Delaere, die mij de vrijheid gaf om dit onderwerp te onderzoeken;
Dirk Moelants, die heel wat nuttige bronnen en informatie verschafte;
Guido Van de Velde, die de tekst nalas en ervoor zorgde dat het A.N. zo veel
mogelijk gehandhaafd bleef;
Thomas Huard, die de Franse tekst van de nodige correcties voorzag;
Jonathan Sozek, die de Engelse samenvatting aan een kritische blik onderwierp;
Mijn kotgenoten en andere vrienden, die zorgden dat ik niet té hard werkte.
2
Inhoudstafel
Inhoudstafel ................................................................................................................ 2
Inleiding ...................................................................................................................... 4
Deel 1: Indo-jazz......................................................................................................... 8
Inleiding................................................................................................................... 8
Hoofdstuk 1: De theoretische basis voor een Indo-jazz fusie.................................. 9
Muzikale verwantschap tussen jazz en Indische muziek..................................... 9
Verschillende vormen van fusie......................................................................... 16
Hoofdstuk 2: De plaats van India in de jazzgeschiedenis ..................................... 20
De Verenigde Staten van Amerika: jazz als eerste wereldmuziek..................... 21
Europa: crossculturele collaboraties.................................................................. 28
En wat met India?.............................................................................................. 31
De rol van de spiritualiteit .................................................................................. 35
Voorlopig besluit deel 1......................................................................................... 39
Deel 2: Aka Moon ..................................................................................................... 40
Inleiding................................................................................................................. 40
Hoofdstuk 1: De groep .......................................................................................... 41
Ontstaan, muzikanten, projecten....................................................................... 41
Het kader voor de fusie ..................................................................................... 45
De reis naar de pygmeeën............................................................................. 45
Jazz als taal ................................................................................................... 48
Hoofdstuk 2: India in de muziek van Aka Moon .................................................... 50
De band met India ............................................................................................. 50
De samenwerking concreet ............................................................................... 53
De doorwerking van Indische elementen: analyses .......................................... 56
De Karnatische ritmiek................................................................................... 59
Karnatische ritmiek bij Aka Moon................................................................... 65
Voorlopig besluit deel 2......................................................................................... 72
Besluit....................................................................................................................... 74
Bibliografie................................................................................................................ 78
Gepubliceerde bronnen......................................................................................... 78
Ongepubliceerde bronnen..................................................................................... 79
3
Cd’s....................................................................................................................... 80
Websites ............................................................................................................... 81
Bijlagen..................................................................................................................... 82
1. Luistervoorbeelden: cd...................................................................................... 82
2. Interview met Stéphane Galland – dinsdag 26 mei 2009.................................. 82
4
Inleiding
In 1536 nam de Spaanse ontdekkingsreiziger Diego de Almaya de eerste
aardappelplant mee uit Amerika.1 Omdat de bessen en de stengels giftig zijn, stond
men in Europa argwanend tegenover de knollen. Bijgevolg verliep de verspreiding
over het Europese continent langzaam en pas enkele eeuwen later werden
aardappelen algemeen aanvaard als voedsel. In België dook in de late 17de eeuw
een typische bereidingswijze van de aardappel op: men sneed ze in reepjes en bakte
ze in olie. Het gerecht kreeg de naam ‘frieten’ en werd een vaste waarde in de
volkskeuken. Ze werden ook verkocht in frietkoten: vaak groezelige containers langs
grijze wegen, waar ze geserveerd werden met verschillende sauzen. Door migraties,
globalisering en ontdekkingsreizen, belandde uiteindelijk ook oosterse currysaus in
de Belgische frietkoten. Deze saus arriveerde hier als een sterk gestandaardiseerde
variant van de vele traditionele kruiderijen en kookwijzen die de Indische keuken rijk
is. Smaken uit het verre India vermengden zich met de knapperig gefrituurde
Amerikaanse knollen. Hoewel het misschien niet meteen het meest hoogstaande
gerecht is, is dit een vorm van fusion cooking: het combineren van ingrediënten uit
verschillende windstreken.
In de jaren 1920 waaide een nieuw soort muziek over vanuit Amerika2 naar
Europa. De jazz, zoals ze genoemd werd, verspreidde zich snel en werd vanaf de
jaren 1930 populair als dansmuziek. Rond de jaren 1960 ontwikkelden steeds meer
Europese muzikanten een eigen stijl, die loskwam van die van hun Amerikaanse
voorbeelden. Dat deden ze onder andere door invloeden van over de hele wereld op
te slorpen. De Belgische groep Aka Moon, die ontstond in de jaren 1990, zocht
bijvoorbeeld inspiratie in India, waar ze samenspeelden met verschillende
muzikanten. Van hen leerden ze ritmische technieken die ze in hun eigen muziek
integreerden.
Ondanks het feit dat er nog heel wat interessants te vertellen is over de
aardappel en de fusion-keuken, is het onderwerp van deze scriptie eerder te situeren
in het muzikale dan in het culinaire aspect van deze inleiding. De vraagstelling die als
1 http://nl.wikipdia.org. 2 In tegenstelling tot het Amerika van de vorige paragraaf betekent Amerika hier niet het continent maar het land (USA).
5
vertrekpunt van deze studie dient, is de volgende: hoe gaan jazzmuzikanten om met
het muzikale materiaal wanneer ze jazzmuziek vermengen met Indische muziek?
Met andere woorden: hoe behandelen ze de twee basisingrediënten?
De term die in deze paper centraal zal staan, roept meteen een aantal vragen
en associaties op. ‘Indo-jazz’ is een samentrekking van (muziek uit) India en jazz, dat
spreekt voor zich. Maar de etymologie verklaart daarom nog niet wat het effectieve
onderwerp zal zijn. En ‘fusie’ is ook niet meteen een onproblematische benaming.
Daarom zal ik eerst een poging ondernemen om het gebruik van de terminologie in
deze studie te duiden. Dat zal ook meteen een aanzet geven om de gebruikte
methodologie uit de doeken te doen en even stil te staan bij een aantal zaken die van
belang kunnen zijn om deze studie in het juiste licht te zien. Ten slotte teken ik al kort
het verdere verloop en de structuur van deze scriptie uit.
Wanneer men spreekt over Indo-jazz, stelt zich het probleem dat heden ten
dage zowel in de jazz als in de Indische muziek zoveel stromingen, stijlen en
subgenres voorkomen, dat voor geen van beide een duidelijke afbakening mogelijk
is. Indische muziek zou men kunnen definiëren als ‘muziek uit India’, ‘muziek
gemaakt door Indiërs’, ‘muziek gemaakt volgens de systemen die traditioneel in India
in gebruik zijn’, enz. Ook over de vraag ‘wat is jazz’ is al veel inkt gevloeid. Joachim-
Ernst Berendt wijdt een achttal bladzijden van zijn Jazz Book3 aan de kwestie en
komt uiteindelijk ook niet tot een sluitende definitie. Elk individueel werk of elke
improvisatie die zich in een bepaald idioom of in een bepaalde traditie inschrijft,
constitueert immers mee de eigenheid ervan. Uiteindelijk is het volgens mij dus niet
nodig om van strikte definities te vertrekken in een studie als deze. Wanneer men de
twee constituerende elementen – jazz en Indische muziek – in het begin zeer ruim
interpreteert, kan men later, bij het kijken naar individuele voorbeelden, specifieker
aangeven welke Indische elementen met welke jazzeigenschappen in dialoog treden.
Waar een bepaald genre eindigt en een ander begint, is dan enkel een probleem
voor de rekkenvullers van cd-winkels.
Het tweede woord in de ondertitel, ‘fusie’, impliceert dan weer dat er bepaalde
zaken samengesmolten worden, waarbij uiteindelijk een nieuw geheel tot stand komt.
3 J. E. Berendt en G. Huesmann, The Jazz Book: From Ragtime to Fusion and Beyond, Chicago, 2002, p. 451-458.
6
Het probleem dat opduikt in het gebruik van deze definitie met betrekking tot muziek,
is dat er in muziek die het resultaat is van een fusie geen duidelijk onderscheid meer
merkbaar zou mogen zijn tussen de verschillende invloeden. Bij veel muziek die in
deze paper aan bod komt, zal dat echter juist wel het geval zijn. Meer nog: het is
noodzakelijk voor het welslagen van het onderzoek dat de beide van elkaar te
onderscheiden zijn. ‘Fusion’, het Engelse equivalent van fusie, heeft in de jazz
bovendien nog een extra betekenis. Men gebruikt het begrip om een bepaalde
stijlperiode te benoemen die ontstond in de late jaren 1960, wanneer enkele
jazzmuzikanten elementen uit rock en andere muziek in hun stijl gingen incorporeren.
Toch zal blijken dat er ook in andere periodes kruisbestuivingen geweest zijn tussen
Indische muziek en jazz. Misschien moet het begrip fusie dus in de loop van de
scriptie nog bijgeschaafd worden.
Alvorens de structuur van deze scriptie te overlopen, moet ik eerst nog mijn
eigen standpunt ten opzichte van het onderwerp uiteenzetten. Het is namelijk zo dat
ik wel tamelijk goed thuis ben in de jazzmuziek, zowel in de studie ervan als in de
uitvoering. De Indische muziek, de andere pool, was echter tot voor kort onbekend
terrein voor mij. Toen ik in oktober 2008 begon met het voorbereidende werk voor
deze scriptie had ik hooguit een vage notie van hoe Indische muziek klinkt. Mijn
contact ermee beperkte zich tot de Bollywoodmuziek die men in nachtwinkels speelt
en misschien enkele vluchtige flarden instrumentale muziek op een
wereldmuziekfestival. Ik kan mezelf dan ook bezwaarlijk een kenner van de Indische
muziekcultuur noemen, al heb ik in de laatste acht à negen maanden heel wat
gelezen en beluisterd. Een nadeel van deze situatie is dat iemand die beter
vertrouwd is met de Indische muziek ongetwijfeld veel meer en veel sneller Indische
dingen zal ontdekken in de besproken muziekvoorbeelden. Een voordeel kan zijn dat
ik in staat ben om de elementen die aan de jazz eigen zijn eruit te filteren, waardoor
de focus kan verschuiven naar de Indische eigenschappen.
Deze scriptie is dus geschreven vanuit een westers perspectief en voor een
westers lezerspubliek. Dat houdt niet enkel in dat alle muziek- en andere
voorbeelden bekeken worden door een bril die eigen is aan onze cultuur. Het
impliceert ook dat ik ervan uitga dat de lezer min of meer dezelfde achtergrond heeft
als ikzelf had toen ik met deze studie begon. Bijgevolg zal ik alle begrippen en
7
instrumenten die eigen zijn aan de Indische muziekcultuur verklaren in de tekst of in
een voetnoot.
Deze paper is opgebouwd in twee delen. Het eerste deel geeft een algemene
achtergrond van de Indo-jazz fusie, met in hoofdstuk 1 een meer theoretische kijk op
de muzikale elementen die jazz en Indische muziek gemeen hebben. Men zou het
kunnen zien als een compatibiliteitsonderzoek: in hoeverre passen de twee
constituerende genres bij elkaar met het oog op vruchtbare nakomelingen? En hoe
worden die nakomelingen dan juist gevormd? Hoofdstuk 2 bekijkt een aantal
concrete voorbeelden van Indo-jazz van naderbij, doorheen vijftig jaar
jazzgeschiedenis.
Op die manier wordt het kader geschetst waarbinnen het eigenlijke onderzoek
plaats zal vinden. Dat gebeurt in deel 2, dat eveneens twee hoofdstukken omvat. Het
eerste daarvan zoomt in op de voorgeschiedenis van Aka Moon, het
onderzoeksobject. Ik beschrijf er de omstandigheden waarin deze specifieke
kruisbestuiving tussen jazz en Indische muziek zich heeft afgespeeld. Het tweede
hoofdstuk biedt een kijk op de interne keuken van Aka Moon en bevat een aantal
analyses van muzikale werken van de groep, waarin duidelijk zaken aan te treffen
zijn die hun herkomst hebben in India.
8
Deel 1: Indo-jazz
Inleiding
Dit deel bekijkt op welke manier twee verschillende muzikale culturen of muziek
uit twee verschillende culturen, in dit geval de Indische klassieke muziek en de
westerse jazz, samen kunnen smelten tot een coherent en geloofwaardig geheel.
Ten eerste gaat de aandacht naar de belangrijkste gelijkenissen tussen jazz en
Indische muziek. Zowel op muzikaal als op maatschappelijk vlak blijken deze twee
muziekculturen namelijk een aantal gemeenschappelijke eigenschappen te bezitten.
Uiteraard kunnen daarbij de verschillen ook niet onbelicht blijven.
Vervolgens verschuift de focus naar een meer concrete vraag. Hoe kunnen
muzikanten te werk gaan in hun fusies van Indische muziek en jazz, uitgaande van
de bestaande gelijkenissen en verschillen? Ook de popmuziek komt hier even aan
bod, met name de ‘Indische’ liedjes van the Beatles.
De beste voorbeelden zijn echter niet te vinden in de theoretische geschriften
die alle mogelijke manieren op een rijtje zetten om tot Indo-jazz te komen. Het loont
veel meer om in de geschiedenis te duiken en te ontdekken hoe muzikanten, zowel
in het Westen als in India, een eigen oplossing gezocht hebben voor de praktische
problemen waarmee ze geconfronteerd werden. Dat onderwerp wordt besproken in
het deel over geschiedenis.
Ten slotte komt er een op het eerste gezicht misschien marginale factor aan
bod, namelijk de spiritualiteit. Het zal echter blijken dat de betekenis daarvan niet
onderschat mag worden. Hoewel spiritualiteit op analytisch vlak weinig soelaas kan
bieden en zelfs hinderlijk kan zijn, maakt het voor veel jazzmuzikanten die zich met
Indische muziek inlaten wezenlijk deel uit van hun muziek.
9
Hoofdstuk 1: De theoretische basis voor een Indo-jazz fusie
Muzikale verwantschap tussen jazz en Indische muziek
Op het eerste zicht lijkt het alsof jazz en de Indische muziekcultuur sterk
verschillende muzikale uitdrukkingsvormen zijn. Jazz, amper een goede honderd jaar
oud, ontstond in Noord-Amerika door een samensmelten van elementen die uit de
muziek van de Afrikaanse slaven kwamen, met ingrediënten van de westerse volks-
en kunstmuziek. De Indische traditie die daar tegenover staat is honderden of zelfs
duizenden jaren ouder en afkomstig van de andere kant van de wereld. Desondanks
zijn de gelijkenissen verbazend talrijk.
Alain Daniélou begint zijn inleiding in de Indische muziek4 met een beschrijving
van de belangrijkste karakteristieken. Het primaire aspect dat eigenlijk heel de
muziek doordringt is dat ze vocaal geconcipieerd is. De muzikale opleiding in India
draait, voor welk instrument men ook aanleert, altijd in eerste instantie om het zingen.
Zelfs al bestaat er een groot repertoire aan zuiver instrumentale muziek, de frasering,
de versieringen en de geprefereerde klankkleur zullen altijd vertrekken van een
vocale basis. De bouw van Indische muziekinstrumenten is er dan ook op voorzien
om het de muzikant mogelijk te maken alle nuances van de geavanceerde
zangtechnieken na te bootsen.
Volgens Joachim Ernst Berendt5 is dat vocale ook voor de jazzmuziek van
toepassing. Het feit dat moderne jazz grotendeels instrumentaal is, doet daar volgens
hem geen afbreuk aan. Ondanks de grove vereenvoudiging die Berendts stelling
inhoudt – ‘de’ jazz is vocaal geconcipieerd – is er toch iets voor te zeggen. De manier
waarop muzikanten soleren en thema’s fraseren, vertrekt in wezen dikwijls van het
zingen. Het is inderdaad zo dat veel muzikanten – met uitzondering van blazers,
hoewel zelfs dat voorkomt – hun gespeelde solo’s meezingen. Daarbij is het van
belang dat zij niet in de eerste plaats zingen wat ze spelen, maar wel spelen wat ze
4 A. Daniélou, Einführung in die indische Musik, Wilhelmshaven, 1975. 5 J. E. Berendt, Jazz und Indien. Geschichte, Musikalisches, Gesellschaftliches, Spirituelles, in HiFi Stereophonie, 19/1-2, 1980, p. 26-32, p. 178-185.
10
zingen. De lijnen die in een improvisatie voorkomen zijn dus zanglijnen, ook al
worden ze op een ander instrument gespeeld.
Een tweede karakteristiek van de Indische muziek is het feit dat ze modaal is.
De raga’s die men in India gebruikt, houden weliswaar veel meer in dan wat men in
het Westen onder modi verstaat – elke raga heeft eigen melodische wendingen,
drukt een bepaalde sfeer uit, en is vaak zelfs verbonden met een bepaald jaargetijde
of een moment van de dag. Toch putten ze steeds uit een modaal toonreservoir dat
eigen is aan de raga. Verder maakt men in de Indische muziek gebruik van
kwarttonen, waarbij het octaaf in 22 verdeeld wordt.6 Dit moet men niet opvatten als
een doorgedreven chromatiek; het heeft voornamelijk tot gevolg dat er intervallen
gebruikt worden van bijvoorbeeld 1¼ of ¾ tonen. Zo kan het dat de ene raga een iets
lagere Ri7 heeft dan een andere.
Ook jazz en blues waren oorspronkelijk modaal. In de loop der jaren raakte dat
gegeven steeds meer op de achtergrond, tot de modale jazz haar intrede deed in de
late jaren 1950. De heropleving van de modaliteit in de jazz was opmerkelijk genoeg
te wijten aan een groeiende interesse in de wereldmuziek, waaronder dus ook de
Indische. Belangrijker is echter dat ook jazzmuzikanten zich nooit aan de twaalf
tonen van de gelijkzwevende Europese stemming hebben gehouden. Met
uitzondering van pianisten, die door hun instrument beperkt zijn tot het
twaalftoonsoctaaf, zijn jazzmuzikanten steeds bewust op zoek gegaan naar blue
notes – noten die iets afwijken van de getemperde stemming, meestal een halve
toon of iets minder dan een halve toon lager dan de gebruikelijke noot. De oude
blueszangers maakten zeer expressief gebruik van zulke afwijkende noten. De meest
bekende blue notes zijn de kleine terts en de kleine septiem die over een
majeurakkoord gezongen of gespeeld worden. In de bebop-periode (de jaren 1940-
6 De grondtoon en de kwint liggen allebei vast en worden meestal samen als bourdon gespeeld. Daarnaast zijn er nog vijf tussenliggende tonen die overeen komen met onze diatonische indeling van het octaaf. Die kunnen variëren in toonhoogte. Deze indeling geldt tegenwoordig echter enkel nog in theorie. In de praktijk is het vaak niet duidelijk welke toon men juist zingt, doordat ook bepaalde vibrato- en glissandofiguren wezenlijk deel uitmaken van de raga. (D. Moelants, Cursus etnomusicologie, Universiteit Gent, 2009). 7 De Indische notennamen zijn Shadj, Rishab, Gandhara, Madhyam, Pancham, Dhaivat en Nishad, gewoonlijk afgekort als Sa Ri Ga Ma Pa Dha Ni.
11
‘50) kwam daar nog de verkleinde kwint bij8 en sinds de free jazz (jaren 1950-’60)
kan eigenlijk elke noot van de toonladder blue gespeeld worden.
Improvisatie is een derde aspect dat belangrijk is in de muziek van India. Het
werkbegrip bestaat er in feite niet: men speelt wel een bepaald repertoire en er
bestaan ook bekende componisten, maar de uitvoering is altijd belangrijker dan wat
er genoteerd staat. Tijdens de improvisaties blijft de solist steeds vasthouden aan de
raga waarin de compositie staat. Elk instrument kan een solistische rol vervullen (met
uitzondering van de tambura,9 die de bourdon aangeeft), maar vaak is er een zekere
hiërarchie.
In de jazzmuziek bestaat een gelijkaardig systeem: men vertrekt van bepaalde
nummers – standards of eigen composities – die enkel het uitgangspunt vormen van
een hele reeks improvisaties. Vaak vinden de geïmproviseerde solo’s plaats over een
vastgelegd schema, dat meestal ook het basisakkoordenschema is van de
compositie. De manier van improviseren kan sterk verschillen. Ofwel houdt men vast
aan bepaalde modi, ofwel vertrekt men van melodische figuren, ofwel volgt men strikt
de harmonie; de mogelijkheden zijn – zeker in moderne jazz – eindeloos.
Een opvallende, oppervlakkige gelijkenis in de zangstijl is het klankbeeld dat
men krijgt bij gezongen improvisaties. Zangsolo’s in jazzmuziek worden vaak
gezongen op betekenisloze lettergrepen – men noemt dit scatten. Dit fenomeen is
ook in de Indische muziek terug te vinden, al komt het vaker voor dat men op de
notennamen improviseert of op korte fragmenten (soms maar één lettergreep) van de
tekst.
Nog een improvisatorische techniek die zowel in jazz als in Indische muziek
bestaat, is het wedijveren tussen verschillende solisten. Het valt vaak voor dat op
een bepaald moment tijdens de improvisaties verschillende muzikanten kort op
elkaar aansluitende solo’s geven (bijvoorbeeld van twee of vier maten). Dat wordt
soms opgevat als een soort van test, waarbij het de bedoeling is de andere zo goed
mogelijk na te spelen, of als een wedstrijdje om uit te maken wie de origineelste
patronen kan spelen. 8 De naam ‘bebop’ zou afkomstig zijn van de typische figuur van een dalende tritonus waarbij zangers de lettergrepen ‘be-bop’ zongen tijdens het scatten. 9 De tambura of tanpura is een essentieel instrument in Indische muziek. Het is een vier- tot zessnarige luit, die doorheen het ganse stuk de tonica (en vaak ook de kwint of kwart) aangeeft. Zo weten uitvoerders en luisteraars steeds wat de basisnoot van de raga is. (A. Daniélou, Einführung in die indische Musik).
12
Een muzikale parameter waar de jazz zich onderscheidt van de klassieke
muziek, is ritmiek. Het is inderdaad zo dat, onder andere door de aanwezigheid van
in de Afrikaanse polyritmiek gewortelde figuren, de behandeling van ritmiek in de jazz
tamelijk geavanceerd is. Toch zei trompettist Don Ellis in 1965 dat elke jazzmuzikant
die echt iets van ritme wil begrijpen, Indische muziek moet bestuderen.10 Daar
voegde hij nog aan toe dat zelfs de meest gesofisticeerde jazzdrummer weinig
voorstelt in vergelijking met een goede Indische tabla-speler.11
Jazzmuzikanten hadden dus het gevoel dat ze, zeker op ritmisch vlak, iets konden
leren van India. Dat zou niet alleen een belangrijke impuls worden voor verschillende
fusies tussen de twee stijlen; het zette ook veel drummers aan om nieuwe dingen te
proberen in muziek die verder totaal geen verband hield met India. Slagwerkers als
Milford Graves, Paul Motian en Pierre Favre breidden hun vocabularium uit met
tabla-technieken en ritmische figuren die ze uit de Indische percussie haalden. In
deel twee zal nog meer op ritmiek ingezoomd worden. Er volgt bovendien meer
gedetailleerde uitleg over het Indische tala-systeem.12
Nog een factor die op bepaalde vlakken gelijk is tussen jazz en Indische
muziek, is het formaat van het ensemble. In zijn Einführung in die indische Musik13
beweert Daniélou dat de Indische in wezen een solistische muziekvorm is en dat alle
grotere ensembles afbreuk doen aan het basisprincipe van de individuele vrijheid en
de uitdrukking van emoties. In de praktijk is het echter zo dat klassieke Indische
muziek meestal uitgevoerd wordt in kleine ensembles met een min of meer
gestandaardiseerde bezetting. De solist, meestal een zanger(es), fluitist of sitar-
speler,14 leidt het ensemble. Als begeleiding zijn er steeds een percussionist en een
tambura-speler, die de bourdon voor zijn rekening neemt. Verder kan het ensemble
uitgebreid worden met extra solisten, waarbij het aantal muzikanten meestal binnen
10 J. E. Berendt, Jazz und Indien, p. 179. 11 De tabla is een set van twee trommels die met de hand bespeeld worden. De grootste van de twee heet bayan en is ketelvormig en uit metaal; de kleinste heet dayan en is een houten cilindrische trom. 12 De tala is een systeem om de tijd in te delen. Het komt grotendeels overeen met het maatcijfer in de westerse muziek, al zijn er een aantal belangrijke verschillen. Meer over tala’s in het analytische hoofdstuk in deel 2. 13 A. Daniélou, Einführung in die indische Musik. 14 De sitar is één van de populairste Hindoestaanse muziekinstrumenten, zowel in Noord-India zelf als in het Westen. Het is een snaarinstrument met beweegbare, hoog boven de hals uitstekende frets. Meestal telt het zeven speelbare en negen tot dertien sympathiesnaren. De sitar werd in het Westen populair door Ravi Shankar. (R. Shankar, My Music, My Life, San Rafael, 2007).
13
de perken blijft van wat men in de westerse klassiek een kamermuziekensemble zou
noemen, dit wil zeggen: drie à zes personen.
De standaardbezetting van een jazzcombo is van dezelfde grootteorde, met een
ritmesectie die kan bestaan uit een drummer, een bassist, een pianist en/of een
gitarist; daarnaast kunnen er één of meer solisten optreden, vaak blazers. De
bandleider kan in principe gelijk welk instrument bespelen. Formaties die
vergelijkbaar zijn met de bigband, met vier of vijf muzikanten die hetzelfde instrument
bespelen, komen in de klassieke Indische muziek zelden of nooit voor. De functies
binnen een ensemble komen dus gedeeltelijk overeen, terwijl het formaat in het
algemeen gelijkaardig of iets kleiner is.
Maar er zijn niet enkel muzikale overeenkomsten. Ook de
ontstaansgeschiedenis van beide muzieksoorten heeft enkele gemeenschappelijke
kenmerken.15 Zowel jazz als Indische muziek is gegroeid uit contacten tussen
verschillende etnische groepen. De Hindoestaanse muziek zou ontstaan zijn door
een synthese tussen de Arische cultuur van Noord-India en de Mogoelcultuur die in
de zestiende eeuw een islamitisch rijk vestigde in India. Jazzmuziek is dan weer een
synthese van West-Afrikaanse en Europese muziek. Dit gegeven is zeker in het
kader van deze studie interessant, omdat het vooropstelt dat de verschillende
muzikale culturen die met elkaar zullen vermengd worden, allebei op zich al het
resultaat zijn van fusies. Het assimileren van eigenschappen die uit andere culturen
afkomstig zijn, zit dus in feite al ‘ingebakken’ in de beide muziekstijlen.16
Uiteraard zijn er ook belangrijke verschillen te vinden tussen Indische muziek en
jazz. Het meest opvallende is misschien het gebruik van harmonie. In jazzmuziek
hanteert men meestal een uitgebreid tonaal systeem dat nauw verwant is met het
15 W. J. Pinckney, Jazz in India: Perspectives on Historical Development and Musical Acculturation, in Asian Music, 21/1, 1989-’90, p. 54. 16 Pinckney geeft in zijn artikel nog een andere gelijkenis tussen jazz en traditionele Indische muziek. De oude idiomen van beide muziekculturen worden voornamelijk in stand gehouden door een andere bevolkingsgroep dan degene die ze gecreëerd heeft. In de Verenigde Staten zijn het vooral blanken die Dixieland blijven spelen, een stijl die door zwarten gevormd is. In India wordt de authentieke Dhrupad, die van hindoeïstische origine is, zeer vaak door moslims gespeeld. Hoewel dit inderdaad een gelijkenis is tussen jazz en Indische muziek, hecht ik hier weinig belang aan. Het heeft immers hoegenaamd geen gevolgen voor de fusie tussen de twee, omdat de genres die samengesmolten worden geen Dixieland en Dhrupad zijn, maar modernere stijlen. Bovendien vind ik niet dat dit gegeven, dat bij Pinckney reverse preservation heet, daadwerkelijk de affiniteit tussen jazz en Noord-Indische klassieke muziek vergroot.
14
klassieke.17 De regels voor akkoordverbindingen zijn weliswaar minder strikt en er
werd een andere notatiewijze ontwikkeld, maar in wezen komt in jazzharmonie niets
voor dat niet in laat-romantische tonale muziek te vinden is.18
Daar tegenover staat de Indische muziek die geen concept kent dat met het
begrip harmonie overeenkomt. Een Indische muzikant blijft het hele stuk in dezelfde
raga spelen, zonder dat er ooit meerdere noten tegelijk klinken.19 Er is wel steeds
een bourdon aanwezig, waardoor doorheen het ganse stuk de grondnoot (vaak
verrijkt met de kwint) klinkt. Zo kan een uitvoerder elk interval correct afmeten ten
opzichte van de basistoon van de raga. Elke noot die gespeeld wordt maakt dus
strikt gezien wel deel uit van een samenklank met de grondtoon, maar van echte
akkoorden is geen sprake, laat staan van functionele akkoordverbindingen.
Verdere verschillen zijn meer voor de hand liggend en hebben eigenlijk weinig
te maken met de muziek op zich. Het gaat om zaken als notatie, klankkleur en
uitvoering, die eerder gevolgen zijn van de verschillende culturele contexten.
Indische muziek wordt niet op notenbalken genoteerd maar door middel van
lettergrepen.20 Daarvoor bestaan verschillende systemen, waarbij de toonhoogte
wordt aangeduid door de notennamen en het ritme meestal door bijkomende
accolades erboven of eronder. Bij percussiemuziek worden de slagen ook met
lettergrepen weergegeven.
Doordat Indische muziek traditioneel op andere instrumenten wordt uitgevoerd
dan jazz, is ook de klankkleur anders. Het ideale klankbeeld van Indiërs verschilt van
het westerse doordat men in het Oosten meer gesteld is op scherpe klankkleuren.21
Om daartoe te komen is er bijvoorbeeld een andere zangtechniek, en hebben
snaarinstrumenten een bredere kam. Het bereik is bovendien wat kleiner. Zowel op 17 J. E. Berendt en G. Huesmann, The Jazz Book: From Ragtime to Fusion and Beyond, Chicago, 2002. 18 Sinds de free jazz zijn er ook experimenten geweest met atonaliteit. Die verworvenheden maken tegenwoordig wezenlijk deel uit van de jazz. Daarnaast probeerde men nog allerhande andere harmonische systemen uit die meestal afkomstig waren uit de nieuwe muziek. Een voorbeeld daarvan is de dodecafonische jazz. (P. Van den Brande, Dodecafonie in de jazz. Een theoretische studie met analyses van enkele werken van Bruce Arnold en Tom Dissevelt, bachelorpaper, K. U. Leuven, 2008). 19 In de Karnatische muziek zou er vroeger wel een systeem geweest zijn om, op basis van gemeenschappelijke tonen, van raga te verwisselen tijdens een stuk, het zogenaamde sruti betam. Deze techniek werd geëxploreerd door Aka Moon in hun samenwerking met Sivaraman. (S. P. Ceroni, Aka Moon, of de uitdrukking van een cyclische oneindigheid, licentiaatsverhandeling, U. Gent, 2002). 20 A. Daniélou, Einführung in die indische Musik. De notatie van Indische muziek is een tamelijk recent fenomeen en dient (net als in veel jazz overigens) louter als geheugensteun om een uitvoering mogelijk te maken. 21 D. Moelants, Cursus etnomusicologie, Universiteit Gent, 2009.
15
individuele instrumenten als in het geheel van een ensemble, beperkt de ambitus
zich meestal tot maximum drie octaven.22 Vooral het lage register is
ondervertegenwoordigd in Indische muziek: de bayan, de grootste van de twee tabla-
trommels, is één van de enige instrumenten die iets kan produceren wat in het
westen een ‘fundament’ zou worden genoemd.
De manier van uitvoeren en de houding is een derde cultuurgebonden verschil
tussen jazz en Indische muziek. Jazz is een stijl waarbij de uitvoerders doorgaans
rechtopstaand spelen. Enkele uitzonderingen hierbij zijn drummers en pianisten. In
India is het echter de gewoonte om muziek – zeker klassieke – zittend uit te voeren.
De muzikanten en zangers zitten meestal in kleermakerszit op de grond. Dit heeft
uiteraard ook gevolgen voor de speeltechniek op bepaalde (gemeenschappelijke)
instrumenten. Zo wordt de viool in Zuid-India tussen de linkerschouder en -knie
gehouden. De uitvoeringscontext, namelijk de concertsituatie met een (hopelijk)
aandachtig luisterend publiek, is iets dat wel gelijkaardig is voor Indische muziek en
jazz. Dit is niet zo evident als het lijkt: in veel niet-westerse muziek is een dergelijke
concertsituatie onbestaande.
22 A. Daniélou, Einführung in die indische Musik.
16
Verschillende vormen van fusie
In zijn artikel Reflecting surfaces: the use of elements from Indian music in
popular music and jazz23 tekent Gerry Farrell een aantal verschillende mogelijkheden
uit om een fusie te realiseren tussen Indische en westerse muziek. Dat gebeurt op
twee verschillende niveaus, waarvan het eerste zich situeert in een duidelijk
onderscheid tussen pop of rock en jazz. Het tweede niveau is te vinden binnen de
jazzmuziek. Farrell illustreert dit uitgebreid met voorbeelden die vooral dateren uit de
jaren 1960 en ’70.
De verschillende visies op Indische muziek tussen pop en jazz zijn opmerkelijk
en hangen duidelijk samen met de eigenheid van elk van beide genres. Farrell legt
dit uit met de term ‘reflectie’: muzikanten zoeken naar gelijkenissen tussen hun eigen
muziek en die van het Indische subcontinent. Op een bepaalde manier weerspiegelt
die laatste dus hun eigen muziek. Bovendien laat het klankresultaat goed uitschijnen
op welke manier verschillende westerse muzikanten Indische muziek percipiëren.
Popmuziek, zo stelt Farrell, neemt meestal de volgende elementen over uit
Indische muziek:
1) drones of liggende klanken, meestal op tambura;
2) het gebruik van ‘typisch Indische’ klanken, zoals sympathiesnaren, bepaalde
zangtechnieken met veel glissandi en vibrati, enz.;
3) de sitar die gebruikt wordt als een soort van geïdealiseerde hybride tussen
akoestische en elektrische gitaar – vaak neemt dit instrument breaks of riffs
over van de gitaar;
4) het gebruik van additieve ritmes zoals gebeurt in tala;
5) melodieën die gebaseerd zijn op modi die overeenkomen met de Indische
that;24 plus het feit dat melodieën belangrijker worden dan de harmonie;
6) imitatieve vraag-antwoordmotieven en unisonopassages tussen instrumenten;
7) tekstuele referenties naar Indische religieuze of spirituele concepten.
23 G. Farrell, Reflecting surfaces: the use of elements from Indian music in popular music and jazz, in Popular Music, 7/2, 1988, p.189-205. 24 De that is het toonhoogtereservoir waaruit een raga is opgebouwd. Het komt eigenlijk overeen met de westerse modus, meer nog dan de raga, die zoals gezegd andere bijbetekenissen heeft.
17
Al deze zaken worden verwerkt in een twee à drie minuten durende popsong die een
Indische klank moet simuleren. Vanzelfsprekend verandert hierdoor de functie van
zowat alle gebruikte elementen, omdat een klassieke Indische compositie doorgaans
veel langer duurt. Na een bespreking van onder andere Norwegian Wood,25 Love
You To26 (sic) en een uitgebreidere analyse van Within You, Without You27 van The
Beatles besluit Farrell dat wat de meeste popmuzikanten doen, uitgaat van een
verkeerd begrijpen van de Indische muziek.28 Herkenbare fragmenten worden uit hun
context gehaald en samengebald als betrof het een representatie van het geheel.
Wanneer men meer in de diepte gaat kijken, blijkt echter dat het enkel oppervlakkige
‘typisch Indische’ klanken zijn die de muziek kenmerken. Hun oorspronkelijke functie
gaat daarbij verloren. Op die manier creëerde men in de popmuziek een nieuwe
karikatuur van de Indische muziek, hoe goed de bedoelingen ook mogen geweest
zijn.
Bij jazzmuzikanten ligt de houding tegenover Indische muziek anders. In
tegenstelling tot popmuzikanten, die vasthangen aan het concept van de korte
popsong, hebben jazzmusici meer tijd om hun verhaal in te brengen. Bovendien zijn
er, zoals hierboven is aangetoond, meer structurele gelijkenissen te vinden tussen
jazz en Indische muziek. Interessant daarbij is dat jazzmuzikanten op een meer
diepgaande manier Indische muzikale en spirituele concepten kunnen verwerken in
hun muziek. Waar het in de pop vaak blijft bij oppervlakkige klankeffecten, kunnen in
de jazz bepaalde vormgevende elementen geïncorporeerd worden. Op die manier
kan het dus zijn dat bijvoorbeeld raga’s integraal deel uitmaken van een compositie
of een improvisatie, maar dat luisteraars daar in eerste instantie niets van horen.
Een belangrijk verschil tussen jazz- en popmuzikanten, dat aan de oorzaak kan
liggen van hun uiteenlopende omgangswijze met Indische muziek, is de mate van
geschooldheid. In de popwereld is het niet nodig – in sommige stijlen zelfs not done
– om een grote technische vaardigheid aan de dag te leggen. De grondige studie van
muziek loont in dat milieu zelden, en dus ook het in de diepte bestuderen van andere
(muziek)culturen. De Indische manier van muziek studeren, die gekenmerkt is door
een jarenlange periode van toegewijde oefening, is dus zelden voor popmuzikanten
25 The Beatles, Rubber Soul, Parlophone, 1965. 26 The Beatles, Revolver, Parlophone, 1966. 27 The Beatles, Sgt. Pepper’s Lonely Hearts Club Band, Parlophone, 1967. 28 G. Farrel, Reflecting surfaces, p. 197.
18
weggelegd. Jazzmuzikanten daarentegen, die er alle baat bij hebben om zich te
ontwikkelen tot technisch onderlegde muzikanten, kunnen zich dergelijke lange
studie wel veroorloven. Zij hoeven minder rekening te houden met de vluchtigheid
van een liedje in de hitparade.
De twee verschillende mogelijkheden binnen de jazz om tot een fusie te komen
zijn volgens Farrell de volgende: ofwel verwerkt men de elementen van de Indische
in de eigen muziek; ofwel probeert men om eigenschappen van de jazz in te bouwen
in de bestaande vormen en grammatica van de Indische muziek.29
De vertegenwoordigers van de eerste categorie zijn veruit de bekendste,
misschien omdat hun muziek voor een westers publiek allicht toegankelijker is.
Doordat ze gebruik maakt van de jazz als een kader waarin bijvoorbeeld metrische of
melodische patronen uit de Indische muziek worden binnengebracht, klinkt ze zelden
echt ‘Indisch’. Als voorbeelden van deze categorie noemt Farrell trompettist Miles
Davis en saxofonist John Coltrane. Hoe zij in hun modale conceptie van jazz
concreet met Indische invloeden omgaan, wordt besproken in het hoofdstuk
geschiedenis. Zij focussen vooral op het melodische aspect en halen de mosterd bij
de Indische raga’s. Ook op ritmisch vlak is het sterk uitgewerkte Indische
muzieksysteem een inspiratiebron voor muzikanten. Don Ellis wordt hier naar voor
geschoven als meest invloedrijke exponent. Dat het hier voornamelijk om westerse
muzikanten gaat, is een logisch gevolg van het feit dat zij meestal als jazzmuzikanten
later pas kennis maakten met de Indische muziekcultuur, en dus vanuit hun eigen
achtergrond andere elementen incorporeren.
In de tweede categorie, die dus eigenlijk het omgekeerde doet, namelijk
Indische muziek in een jazzkleedje steken, bevinden zich zoals te verwachten valt
heel wat meer muzikanten met Indische roots. Zij hebben meestal meer voeling met
de Hindoestaanse of Karnatische muziek die het kader vormt, doordat ze erin
opgegroeid zijn en pas in latere instantie met jazz in contact kwamen. Een eerste
voorbeeld hiervan dat Farrell aanhaalt is John Mayer, een Indische violist die in
Europa de Indo-jazz op gang trok met nog grotendeels gecomponeerde fusiemuziek.
29 G. Farrell, Reflecting surfaces, p. 190. Farrell slaat hier even de mogelijkheid over dat jazzmuzikanten dezelfde houding zouden kunnen aannemen als popmuzikanten. Ook in de jazz zijn er voldoende voorbeelden te vinden van het ‘effectenjagen’, niet enkel in het exotisme van de jaren 1920 en ’30, maar ook bijvoorbeeld op Gabor Szabo’s ‘Jazz Raga’ (G. Szabo, Jazz Raga, Impulse!, 1966). Meer hierover in het hoofdstuk ‘Geschiedenis’.
19
De meeste ensembles die men in deze tweede categorie kan indelen zijn
samengesteld uit zowel Indische als westerse muzikanten. Zo zijn er bijvoorbeeld de
vele Europese samenwerkingsverbanden die vanaf de late jaren 1960 ontstonden, of
Shakti, een groep die bestond uit gitarist John McLaughlin en enkele Indische
muzikanten. De typische vormen worden overgenomen uit de Indische muziek,
alsook (een deel van) de instrumenten. Meestal is het jazzaspect beperkt tot
harmonische elementen. Bij gemengde ensembles kan het zijn dat iedereen uit zijn
eigen vocabularium put: de westerse muzikanten spelen modale jazz-licks, de Indiërs
raga’s.
Natuurlijk is de scheiding tussen de twee bovenstaande categorieën niet strikt
toe te passen op alle muzikanten en ensembles die zich inlaten met Indo-jazz. Vaak
zijn er van beide werkwijzen wel karakteristieken te vinden, zoals verder in deze
studie nog aangetoond zal worden in het hoofdstuk over Aka Moon. Wat wel een
cruciaal element lijkt om een geslaagde fusie te realiseren – en dit geldt niet enkel
voor de stijlen waar deze paper op focust maar voor welke fusie dan ook – is dat de
muzikanten zowel het ene als het andere systeem moeten begrijpen. Hoe meer men
af weet van de verschillende muzikale concepten, hoe beter men meestal in staat is
om links te leggen en op elkaar in te spelen, zeker in een improvisatorische context.
20
Hoofdstuk 2: De plaats van India in de jazzgeschiedenis
De grondige studie van de muziek die op het Indische subcontinent gespeeld
wordt, is (in westerse muzikale kringen) een vrij recent gegeven, waarbij
jazzmuzikanten een voortrekkersrol gespeeld hebben. Waar in het vorige hoofdstuk
nog vooral uitgegaan werd van theoretische modellen, wil dit hoofdstuk de oorsprong
van die modellen verduidelijken door een korte geschiedenis te schetsen van de
manieren waarop fusies tot stand kwamen tussen jazz en Indische muziek. Er wordt
daarbij gefocust op drie regio’s, die elk op hun eigen manier kwamen tot een licht
verschillende synthese. In de Verenigde Staten speelt bijvoorbeeld de
zelfbewustwording van de zwarte gemeenschap een rol in de ontdekking van
wereldmuziek. In Europa ziet men meer kortstondige samenwerkingen tussen
westerse en Indische muzikanten. India ten slotte toont nog een ander beeld, waarin
ook duidelijk sociologische factoren een rol spelen. In de huidige gemondialiseerde
wereld, waarin muzikanten voortdurend van het ene continent naar het andere
reizen, zijn de grenzen tussen die verschillende regio’s redelijk vaag. Zo is het
bijvoorbeeld opvallend dat John McLaughlin, de belangrijkste component van Indo-
jazz in Amerika een Europeaan was, en dat jazzmuzikanten in India hun traditionele
muziek pas herontdekten onder de impuls van bezoekende westerse muzikanten.
21
De Verenigde Staten van Amerika: jazz als eerste wereldmuziek
In zijn artikel Jazz und Indien. Geschichte, Musikalisches, Gesellschaftliches,
Spirituelles stelt Joachim Ernst Berendt dat de belangstelling voor India al in de
vroegste stadia van de jazzgeschiedenis begon, al betekende dat oriëntalisme van
de jaren 1920 en ‘30 weinig meer dan ‘cultureel kolonialisme’.30 Pas vanaf de late
jaren 1950, met de opkomst van de free jazz en een meer algemene wereldmuziek-
georiënteerde stroming in de jazz, kan er sprake zijn van een oprechte interesse. De
belangrijkste wegbereiders waren de houtblazer Yusef Lateef (°1920), die vooral de
banden tussen de westerse, de Indische en de Afrikaanse muziek strakker wilde
aantrekken en producer Dick Bock. Het was deze laatste die in 1957 op zijn label
World Pacific de jazzliefhebbers in het Westen kennis liet maken met Ravi Shankar
(°1920) (dus acht jaar voordat deze met George Harrison in zee ging). Pacific was in
de jaren 1950 één van de grootste labels van de West Coast jazz en had voordien
uitsluitend jazzmuziek uitgebracht. Naast het presenteren van zuiver klassieke
Indische platen stimuleerde Dick Bock ook samenwerkingen tussen jazzmuzikanten
en muzikanten van Indische afkomst. Zo liet hij Shankar in 1961 een stuk opnemen
met de Californische altsaxofonist en fluitist Bud Shank (1926-2009) en later met
fluitist Paul Horn (°1930). Deze twee muzikanten bleven ook later nog een
belangrijke rol spelen in de wereldmuziek.
De eerste jazzmuzikant die zich op een zeer intensieve wijze met de Indische
muziek en cultuur ging bezighouden en die hierin een enorme invloed had (en nog
steeds heeft) op anderen, was tenor- en sopraansaxofonist John Coltrane (1926-’67).
Hij zag in de raga’s een voorbeeld voor de jazzimprovisatie en verdiepte zich erin. Hij
en trompettist Miles Davis (1926-1991) lieten op de plaat ‘Kind of Blue’31 een frisse
wind waaien door de jazzwereld. De grote vernieuwing zat in het gebruik van modi
om composities en improvisaties op te bouwen. Terwijl het in de vroegere jazz de
gewoonte was geweest om over steeds snellere akkoordenprogressies te
improviseren, luidde de modale jazz een terugkeer naar de melodie in. Deze was
30 J. E. Berendt: Jazz und Indien. Geschichte, Musikalisches, Gesellschaftliches, Spirituelles, in HiFi Stereophonie, 19/1-2, 1980, p. 26-32, p. 178-185. De secties over ‘Verenigde Staten’ en ‘Europa’ zijn grotendeels gebaseerd op dit artikel. 31 M. Davis, Kind of Blue, Columbia, 1959.
22
deels geïnspireerd op het Indische raga-systeem, waardoor men langer bij een
bepaalde modus en harmonie bleef stilstaan.
Ook op latere platen van Coltrane, zoals My Favorite Things,32 India,33 A Love
Supreme,34 Om35 en Meditations36 is – zoals duidelijk wordt uit de titels – de
aanwezigheid van Indische muziek en spiritualiteit zeer groot. Dit geldt niet alleen op
het tonale vlak, waar Coltrane experimenteert met van raga’s afgeleide modaliteit
maar het heeft ook betrekking op de sound. Coltranes sopraansax in My Favorite
Things klinkt haast als een shenai.37 Toch is de Indische invloed veel minder duidelijk
hoorbaar dan bij groepen die zowel Indische als jazzmuzikanten in hun gelederen
hebben, zoals bijvoorbeeld Shakti of de eerder genoemde projecten van Ravi
Shankar.
Wat Coltrane deed was uit de muziek van het Indische subcontinent de dingen
halen die hij in zijn eigen stijl kon gebruiken, zonder dat het eindresultaat minder jazz
dan Indisch zou klinken. Hij incorporeerde op een subtiele wijze elementen zoals
raga’s of toonladders (thats), specifieke sounds en stemmingen in zijn muziek om
haar te verrijken. In de indeling die Farrell38 maakt, komt Coltranes manier van
werken dus duidelijk als voorbeeld van de eerste categorie.39
Naast John Coltrane, die vooral ook gezien wordt als een van de muzikanten
die na de bebop een wegbereider was voor de modale en de free jazz, was
trompettist Don Cherry (1936-’95) een tweede figuur die van belang was in de
connectie tussen Indische muziek en jazz. Hij onthield zich zeker niet van de free
jazzscène – in 1960 nam hij samen met Coltrane The Avant Garde op en hij speelde
bij Ornette Coleman (°1930) en bij Albert Ayler (1936-’70) – maar Berendt situeert
hem toch eerder in de wereldmuziekstroming. Dat Cherry hier in het gedeelte over
Amerika beschreven staat is enigszins misleidend: sinds 1964 woonde hij namelijk in
32 J. Coltrane, My Favorite Things, Atlantic, 1961. 33 J. Coltrane, Impressions, Impulse!, 1963. 34 J. Coltrane, A Love Supreme, Impulse!, 1965. 35 J. Coltrane, Om, Impulse!, 1965. 36 J. Coltrane, Meditations, Impulse!, 1965. 37 De shenai is en hobo-achtig Indisch blaasinstrument met dubbel riet. De klankbeker en het mondstuk zijn van koper, wat de verwantschap met de saxofoon, ook een ‘koperen houtblazer’, nog vergroot. 38 G. Farrel, Reflecting surfaces: the use of elements from Indian music in popular music and jazz, in Popular Music, 7/2, 1988, p. 190. 39 Zie: Hoofdstuk 1: De theoretische basis voor een Indo-jazz fusie; Verschillende vormen van fusie.
23
Europa, voornamelijk in Zweden en Duitsland, waar zijn eerste grote
wereldmuziekwerken ontstonden.
Zijn interesse voor India kaderde in een grotere beweging die gericht was op de
ontdekkingstocht doorheen de oneindig rijke variëteit aan buiten-Europese
muziekculturen. Een interessante stelling die Berendt in dat verband naar voren
brengt, is dat men het ook uit het omgekeerde standpunt kan bekijken: “net doordat
de jazzmuzikanten de Indische muziek ontdekten, kregen ze ook belangstelling voor
andere exotische muziekculturen.”40
Zeker vanaf de tweede helft van de jaren 1960 werd de wereldmuziek een
steeds aan belang winnende stroming in de jazz. Don Cherry, die als eerste
hoofdfiguur ervan beschouwd kan worden, was in zijn tijd een van de meest
universele jazzmuzikanten: hij verwerkte muziek van over de hele wereld in zijn
oeuvre. Dat resulteerde onder meer in 1970 in de groots opgevatte Whole Earth
Catalogue en een jaar later in Humus – The Life-exploring Force. Deze stukken
spreiden een uitgebreide waaier aan invloeden ten toon, gaande van Chinese over
Afrikaanse tot Indianen- en zelfs Saami- (Laplandse) muziek. Wat opvallend is voor
deze hele beweging, met Don Cherry op kop, is dat de Indische muziek steeds in het
middelpunt staat.
Wanneer het gaat over de ritmische eigenheid van India en over hoe die haar
weg vond in de jazz, vindt men wellicht het beste voorbeeld in de persoon van
trompettist Don Ellis (1934-‘78). Farrell deelt hem in bij de eerste categorie: Ellis
maakt gebruik van Indische metriek in muziek die overduidelijk in de jazztraditie
geworteld is.41 Behalve jazztrompettist was hij ook drummer, componist en
etnomusicoloog. Hij studeerde ook Indische muziek bij Harihar Rao. Tekenend voor
zijn diepgaande interesse in die muziek en de wil om ze te kunnen spelen, is het
gegeven dat hij speciaal een trompet liet bouwen waarop kwarttonen gespeeld
kunnen worden.42 Halfweg de jaren 1960 richtte hij samen met Rao en waarschijnlijk
als één van de eersten in Amerika een groep op die Indische en jazzmuzikanten
samenbracht en een coherent oeuvre van Indo-jazz opbouwde: het Hindustani Jazz
40 J. E. Berendt, Jazz und Indien, p. 28. 41 G. Farrel, Reflecting surfaces, p. 190. 42 J. E. Berendt & G. Huesmann, The Jazz Book: From Ragtime to Fusion and Beyond, Chicago, 2002, p. 208.
24
Sextet. Er bestaan geen opnames van deze band, maar hij scheen wel tamelijk
bekend te zijn geweest in de buurt van Los Angeles.
De belangrijkste verdienste van Ellis ligt echter niet in dit pionierproject. Na zijn
avonturen met het Hindustani Jazz Sextet legde hij zich meer toe op zijn Don Ellis
Orchestra. Daar realiseerde hij een ingang van Indische concepten in een zeer on-
Indische setting: de bigband. Zoals gezegd in het eerste hoofdstuk, is Indische
muziek in wezen solistisch. De meeste klassieke Indische ensembles hebben een
beperkte bezetting en komen dus in weinig overeen met de instrumentatie van een
bigband.43 Ellis’ bigbandmuziek klinkt dan ook helemaal niet Indisch, maar voor de
metrische systematiek haalde hij wel de mosterd bij het tala-systeem. Geheel in de
geest van de third stream,44 die onder andere probeerde om meer aan te leunen bij
de esthetische kwaliteiten van de westerse kunstmuziek, bijvoorbeeld door meer
vormoriginaliteit in de jazz te introduceren, begon Ellis stukken te schrijven in metra
zoals 17/8, 19/4 en 3⅔/4. De titel van een stuk als 3-3-2-2-2-1-2-2-2 maakt al snel
duidelijk dat de trompettist de kennis van het Indische metrische systeem toepast die
hij vergaarde in zijn studies etnomusicologie. Op die wijze bekomt hij metra die
gecompliceerder waren dan alles wat voordien in de jazz bekend was.
Het is misschien wel zo dat Ellis het algemene systeem overneemt, hij gebruikt
echter zelden of nooit bestaande tala’s. Van de acht tala’s met negentien tellen die
Courtney opneemt in de uitgebreide lijst in zijn Fundamentals of Tabla,45 komt enkel
kaidafarodast tal in de buurt van zijn 3-3-2-2-2-1-2-2-2. Deze bestaat immers uit de
combinatie 3+3+2+2+2+3+4, waarbij men dus zou kunnen zeggen dat Ellis de laatste
twee groeperingen telkens nog in twee kleinere geledingen onderverdeelde. Uit
interviews blijkt ook dat hij voor zijn composities zelf op zoek ging naar nieuwe
ritmische structuren. Het langste metrum dat hij ooit probeerde, zo zei hij, stond in
85. Ellis vond dus op eigen initiatief nieuwe tala’s uit – Indiërs zouden zeggen: hij
ontdekte nieuwe tala’s – die hij meteen in zijn bigbandcomposities benutte. Deze
praktijk van additieve metra vond algauw ingang in de hele jazzwereld.
43 Als standaard bigbandbezetting geldt sinds de jaren 1940: drums, bas (elektrische of contrabas), piano, gitaar, vier of vijf trompetten, vijf saxofoons (twee alten, twee tenors en een bariton) en vier trombones (drie tenors en een bas); samen dus zeventien à achttien muzikanten. (J. E. Berendt & G. Huesmann, The Jazz Book, p. 401). 44 De third stream is een muzikale stroming die in de late jaren 1950 ontstond en die jazz en klassieke muziek probeerde te vermengen tot een ‘derde stroming’. 45 D. R. Courtney, The Complete Reference for Tabla, Vol. 1. Fundamentals of Tabla, Houston, 1998, appendix 4.
25
Wanneer tegen het einde van de jaren 1960 de periode van de jazzrock of
fusion (1970-’80) aanbrak, was al gebleken dat de interesse voor Indische muziek
niet een voorbijgaande mode was, zoals sommige critici beweerden. Een belangrijke
indicatie daarvoor is namelijk dat de focus op India bleef bestaan, terwijl de muzikale
mode veranderde: na (of beter naast) het vrije en experimentele van de free jazz
maakte de jazz rock opgang. Jazzmuziek sloot zich dichter aan bij pop en rock op
verschillende vlakken: de sound (bijvoorbeeld in het gebruik van elektronische
instrumenten), de ritmiek (regelmatig vervingen gelijke achtsten de aloude
swingritmes), en ook de houding tegenover het publiek. Na de Swing46 van de jaren
1930 zou de periode van de fusion commercieel de meest succesvolle worden. Heel
wat fusion-artiesten verdiepten zich in Indische muziek en spiritualiteit, sommigen
van hen zelfs blijvend. Berendt vernoemt onder andere Herbie Hancock (°1940), Joe
Zawinul (1932-2007) en Wayne Shorter (°1933).
De belangrijkste figuur in deze periode op het vlak van Indo-jazz was echter de
Engelse gitarist John McLaughlin (°1942). Net als voor de meeste muzikanten van
zijn generatie was modaliteit voor hem een verworven gegeven. Het is dus vaak niet
duidelijk of de modi die hij gebruikt rechtstreeks van Indische raga’s afgeleid zijn of
eerder uit de jonge jazztraditie. Waarschijnlijk kende hij de modale manier van spelen
in eerste instantie uit de jazz- en blueswereld. Later, toen hij in contact kwam met
Indische muziek, ging hij zelf expliciet uit het vaatje van de raga’s tappen. Ook wat de
ritmiek betreft is er geen eenduidigheid. In de jaren 1950 en ‘60 kwamen de
muzikanten die zich met third stream en met free jazz bezighielden los van de
vierkwartsmaat. Het is onwaarschijnlijk dat dit gebeurde door de invloed van het tala-
systeem; de uitleg dat muzikanten in hun zoektocht naar ‘nieuwe’ ritmes en metra op
de Indische ritmiek stuitten en daar een zee aan mogelijkheden ontdekten, is
plausibeler. In elk geval is het zo dat tijdens de fusion-periode in het algemeen een
grote aandacht ging naar meer complexe metra.
Wanneer McLaughlin begon met het eerste Mahavishnu Orchestra in 1971, was
de Indische invloed muzikaal gezien nog bijzonder klein. De energieke, nu eens
harde, dan weer ingehouden gitaarmuziek combineerde weliswaar elementen van
46 Ik gebruik hier de schrijfwijze die Berendt hanteert in zijn Jazz Book. Het begrip swing heeft namelijk een dubbele betekenis in de jazzwereld: ten eerste is het een bepaald ritmisch gegeven waarbij de achtsten niet gelijk worden gespeeld maar afwisselend lang en kort. Ten tweede duidt het een periode aan in de jazzgeschiedenis (ongeveer 1930-’45). In dat tweede geval krijgt het woord een hoofdletter (ook al worden andere stijlperiodes niet met een hoofdletter geschreven).
26
rhythm’n’blues, fusionjazz en symfonische rock maar had, op een sporadisch raga-
achtig motief weinig te zien met Indische muziek. Ook latere, minder succesvolle,
incarnaties van het Mahavishnu Orchestra hadden enkel op religieus vlak een sterke
band met India – zoals later in het hoofdstuk over spiritualiteit nog zal blijken.
Pas met zijn project Shakti, dat in 1976 het licht zag, wierp McLaughlin zich op
als de jazzmuzikant die op de meest diepgaande wijze Indische en jazzmuziek
versmolt.47 Hij had de jaren ervoor – naast het Mahavishnu Orchestra – gewijd aan
de studie van de vina, een Indisch snaarinstrument dat wat lijkt op de sitar maar
meer in oude muziek gebruikt wordt. Net als Don Ellis paste McLaughlin zijn
instrument aan de Indische manier van spelen aan: hij liet de frets van zijn gitaar
verhogen, naar analogie met de vina. Daardoor kon hij bepaalde ornamenten spelen
die essentieel zijn in de Indische muziek maar zeer moeilijk te realiseren op een
gewone gitaar.
Shakti, een prototype van Farrells tweede categorie, verenigde niet enkel
muzikanten uit het Westen met oosterse, het betekende ook binnen de Indische
muziek een fusie: die tussen Noord-Indische en Karnatische muziek. Naast
McLaughlin bestond de oorspronkelijke groep uit violist Lakshminarayanana Shankar
(°1950), geboren in Madras en opgegroeid in Sri Lanka en de Verenigde Staten, en
zijn oom, de percussionist48 R. Raghavan, die samen de Zuid-Indische traditie
vertegenwoordigden. De tabla-speler, Zakir Hussain (°1951), was afkomstig van
Bombay en verpersoonlijkte de Noord-Indische muziek. Hussain nam ook talloze
platen op met andere jazzmuzikanten zoals saxofonist Pharoah Sanders (°1940) en
percussionist Airto Moreira (°1941).
Ondanks het feit dat McLaughlin duidelijk bezieler en bandleider was, is de
westerse invloed op het eerste gehoor minimaal. Voor iemand die niet thuis is in de
klassieke Indische muziek, lijkt Shakti net zo Indisch als een heilige koe. Qua
instrumentatie (met uitzondering van McLaughlins gitaar), klankkleur, ritmiek,
modaliteit en stijl doet de muziek inderdaad heel oosters aan. Men mag echter niet
vergeten dat alle muzikanten inwijkelingen in Amerika waren en zowel de Indische 47 P. Stump, Go Ahead John. The Music of John McLaughlin, Londen, 2000, p. 86 e.v. 48 Volgens Stump speelde hij mridangam, wat hij vertaalt als clay pot. Dit moet echter ghatam zijn, een instrument dat inderdaad niets meer is dan een eenvoudige aardewerken pot. De toonhoogte kan min of meer geregeld worden door het afdekken van de opening. Raghavan speelde zowel mridangam als ghatam, maar de twee kunnen gemakkelijk met elkaar verward worden, doordat de naam van de Zuid-Indische mridangam letterlijk ‘stuk aarde’ betekent. De hedendaagse mridangam is echter een houten trom met vellen van dierenhuid. (A. Daniélou, Einführung in die indische Musik, Wilhelmshaven, 1975, p. 112, 119).
27
als de jazztraditie kenden. De unisono thema’s waren bijvoorbeeld sterk verwant aan
die van het Mahavishnu Orchestra; McLaughlin kon het niet laten om regelmatig
akkoorden te laten passeren in zijn solo’s en ook Shankars vioolspel bestond vaak
uit heel erg harmoniegerichte arpeggio’s. Toch blijft Shakti een van de meest
‘Indische’ fusionprojecten in het veld.
Ook in latere bezettingen bleef het evenwicht tussen de verschillende tradities
standhouden. De Remember Shakti-concerten en -opnames49 uit de periode rond de
eeuwwisseling waren zo mogelijk nog overtuigender dan hun twintig jaar oudere
voorgangers wat betreft hun fusiekarakter: ook al was de sfeer nog meditatiever dan
in de beginperiode, de harmonie – het belangrijkste westerse element – was veel
sterker aanwezig.
49 Remember Shakti, Remember Shakti, Polygram, 1999.
28
Europa: crossculturele collaboraties
In de Europese jazzscène, die eigenlijk pas met de free jazz van de jaren 1960
echt onafhankelijk van de Amerikaanse begon te evolueren, is volgens Berendt een
parallelle muzikale ontwikkeling merkbaar die Indische en westerse muziek verbond.
In 1964 al nam trombonist Albert Mangelsdorff (1928-2005) Three Jazz Moods on a
Theme by Ravi Shankar based on a Bengali Folk Song op. Het desbetreffende
thema was het drie jaar eerder door Shankar en Bud Shank opgenomen ‘Pather
Panchali’, dat op Bocks Pacific label verscheen.
De eerste figuur die een wezenlijke en vooral bestendige rol speelde in de
Europese Indo-jazzwereld was John Mayer (1930-2004), een Anglo-Indische violist.
Nadat hij op 22-jarige leeftijd uit Calcutta naar het Verenigd Koninkrijk kwam, hield hij
zich bezig met het componeren van Indisch geïnspireerde muziek, eerst nog voor
symfonisch orkest (Raga Jaya Javanti uit 1957, in samenwerking met de Hongaarse
componist Mátyás Seiber (1905-1960)) maar later ook in jazzformaties. Samen met
de Jamaicaanse altsaxofonist Joe Harriott (1928-1973) richtte hij in 1964 de groep
Indo-Jazz Fusions op, waarmee hij drie albums opnam. De bezetting van de groep
was bijzonder: een jazzkwintet (met naast Mayer en Harriott ook bassist Rick Laird
(°1941), die later bij het Mahavishnu Orchestra aan de slag ging) en vijf Indische
muzikanten hielden elkaar in evenwicht.50 Farrell noemt Indo-Jazz Fusions als een
goed voorbeeld van zijn tweede categorie: de Indische invloeden zijn duidelijk
hoorbaar en vormen vaak het vertrekpunt. Jazz was inderdaad pas Mayers derde
stijl, na de Hindoestaanse en de Europese klassieke muziek.
Wat een losstaande poging leek om een Indo-jazzfusie te realiseren, ontplooide
zich algauw tot een prototype voor latere Europese projecten in dezelfde sfeer.
Onder impuls van jazzliefhebber Joachim-Ernst Berendt (1922-2000) werden in 1967
op de Donaueschinger en de Berliner Jazztage een jazztrio en een Indisch trio
tegenover elkaar geplaatst. De tabla-speler van dienst, Keshav Sathe (°1928) was
ook betrokken geweest bij John Mayers Indo-Jazz Fusions. Deze en gelijkaardige
projecten waren dikwijls eenmalig en eerder als experiment bedoeld, maar niettemin
50 http://www.jazzhouse.org/gone/lastpost2.php3?edit=1079642692, geraadpleegd op 25 mei 2009.
29
bleven veel muzikanten die eraan deelnamen actief in andere groepen binnen
hetzelfde circuit.
Daarnaast waren er ook Europese muzikanten die zich de Indische
muziekconcepten eigen probeerden te maken, zowel op de originele Indische
instrumenten als getransponeerd naar westerse. Et Cetera, een Duitse groep rond
pianist en keyboardspeler Wolfgang Dauner (°1935), speelde rond 1970 een muziek
die raga-improvisaties combineerde met freejazz en op tala’s gebaseerde funkritmes,
en dit bijna volledig op gebruikelijke jazzinstrumenten: enkel gitarist Siegfried Schwab
speelde naast zijn hoofdinstrument ook tarang,51 verder bestond het ensemble uit
twee drummers en een bassist.
Uiteraard bracht de opmars van The Beatles in het midden van de jaren 1960
ook in het Verenigd Koninkrijk duidelijk fenomenen aan de oppervlakte die al enkele
jaren in de Londense underground-scène broeiden. De aanwezigheid van een grote
Indische gemeenschap in de Engelse hoofdstad, maakte het voor veel jazz- en
popliefhebbers mogelijk om ook met die cultuur in contact te komen. Het is echter
opmerkelijk dat de actieve interesse van jazzmuzikanten voor Indische muziek in
Engeland blijkbaar pas op gang kwam na de Indische onafhankelijkheid in 1947, dus
toen India geen deel meer uitmaakte van het Britse Rijk. Een belangrijke figuur in die
periode was Dewan Motihar, een sitar-speler die ook deel uitmaakte van het Indische
trio bij het Jazz Meets India-project in Duitsland. In Londen werkte hij samen met
Herbie Hancock aan de filmmuziek voor Antonionis ‘Blow up’ en introduceerde hij
George Harrison (1943-2001) in de Indische muziek. Via groepen als The Beatles en
The Rolling Stones werd de Indische muziek ook een belangrijke factor in de pop van
die tijd. Groots opgevatte concerten en de platen die eruit volgden brachten – vaak
ad hoc – samenwerkingen teweeg tussen popsterren en Indische muziekgrootheden.
Zoals echter al gezegd in het vorige hoofdstuk bleef de interesse voor India in de
popwereld vaak nogal aan de oppervlakte.
51 De tarang is een toetseninstrument dat werkt volgens het principe van het monochord: d.m.v. toetsen (vaak afkomstig van een oude typemachine) kan men de snaren op verschillende afstanden inkorten. Naast enkele melodiesnaren bevat de tarang ook bourdonsnaren. (http://www.chandrakantha.com (D. R. Courtney), geraadpleegd op 25 mei 2009).
30
Ondertussen bleef men echter ook in de jazzwereld timmeren aan de weg.
Lange tijd zag men – voornamelijk in Europa – de westerse klassieke muziek als
enige Gegenüber van de jazz. Jazzmuzikanten namen er elementen van over of
zetten zich ertegen af. Mettertijd groeide echter in Amerika de gedachte dat deze
opvatting voornamelijk vanuit een Europees kolonialistisch oogpunt gegroeid was.
Onder impuls van een zwarte ontvoogdingsgolf kwam bijgevolg een zoektocht naar
wereldmuziek op gang. Eenmaal de Indische muziek zich als mede-ingrediënt van de
jazz vestigde, werd ze ook min of meer geïnstitutionaliseerd. Zo worden
tegenwoordig in veel conservatoria workshops tabla gegeven, of vakken met als titel
Een eerste kennismaking met de Noord Indiase klassieke muziek als inspiratiebron
voor jonge jazz musici.52
Recentelijk ziet men ook in België een aantal groepen die inspiratie putten uit de
Indische klassieke muziek. Dat gebeurt op zeer uiteenlopende wijzen. Het voorbeeld
dat in deel twee uitvoerig aan bod zal komen is het trio Aka Moon, dat met
muzikanten uit alle hoeken van de wereld samenwerkte. Rond deze centrale groep
situeren zich nog een aantal anderen, zoals Fabian Fiorini (°1973) en Greetings
From Mercury. De eerste is een pianist die regelmatig met Aka Moon meespeelt en
daarnaast ook nog eigen projecten heeft, zowel in de jazz als in de nieuwe muziek.
Eén ervan is het Jugalbandi Trio53, waar Fiorini vergezeld wordt door tabla-speler
Suman Sarkar en bansuri-speler54 Fabian Beghin. Greetings From Mercury55 is een
fusion-hiphop project van saxofonist Jeroen Van Herzeele (°1965), waarin Stéphane
Galland van Aka Moon achter de drums zit en Michel Andina (°1953) sitar speelt.
52 E. Van Gorp, Een eerste kennismaking met de Noord Indiase klassieke muziek als inspiratiebron voor jonge jazz musici. Cursus jazzstudio, z.p., 2008. 53 http://www.homerecords.be/flamand/fl_jugalbandi/fl_jugalbandibio.php, geraadpleegd op 17 juni 2009. 54 De bansuri is een dwarsfluit uit bamboe. Ze wordt voornamelijk gespeeld in de Hindoestaanse muziek. 55 http://www.jazzinbelgium.com/band/greetings-from-mercury, geraadpleegd op 17 juni 2009.
31
En wat met India?
Tot dusver was het hierboven al vermelde artikel van Berendt een zeer
belangrijke en verhelderende bron. Op één vlak laat Berendt zijn lezers echter op
hun honger zitten: hoe zat het nu met India zelf? Men kan toch verwachten dat in een
land dat tot 1947 gekoloniseerd werd door een Angelsaksische mogendheid, in
aanraking komt met westerse kunstvormen en er ook een zekere invloed van
ondervindt.
Vanaf de jaren 1830 onder de Bentinck-administratie begon men de westerse
literatuur en wetenschap ingang te doen vinden in de Indische maatschappij.56
Uiteraard ging het hier nog puur om de Britse cultuur maar het grootste belang voor
het onderwerp van deze studie ligt natuurlijk in het installeren van het Engels als
lingua franca. Zo kwamen mensen uit het Indische subcontinent – waar men
ongeveer tweehonderd verschillende talen spreekt – niet enkel dichter bij elkaar,
maar ook dichter bij de westerse wereld. Een gecompliceerde geschiedenis van pro-
en antiwesterse groepen en golven leidde uiteindelijk vanaf de jaren 1960 tot een
bepaalde houding tegenover de westerse cultuur die Warren Pinckney als
uitgangspunt neemt voor zijn verklaring van de assimilatie van Amerikaanse jazz in
India.57 Hij stelt: “It is my hypothesis that to some Indians, particularly the
Westernized upper-middle classes in Indian cities, jazz represents modernization and
progress.”58
De geschiedenis van jazz in India begon in de jaren 1920, toen Amerikaanse en
Europese bigbands op hun tournees ook heel wat belangrijke hotels in Azië
aandeden. Zowel deze westerse groepen als lokale jazzensembles zouden
voornamelijk gespeeld hebben voor een Europees publiek. Volgens jazzonderzoeker
Rainer E. Lötz, zouden hun concerten geen invloed gehad hebben op de lokale
bevolking.59 Pinckney spreekt dit echter tegen en vermeldt dat ook Indiërs deze
concerten niet enkel bijwoonden maar zelf actief jazz promootten in de jaren 1930 en
56 J.S. Meston, Sir G. F. MacMunn en E. Haward, India, in Encyclopaedia Britannica, uitg. door W. Benton, dl. 12, Chicago-Toronto-Londen-Genève-Sidney, 1963. 57 W. J. Pinckney, Jazz in India: Perspectives on Historical Development and Musical Acculturation, in Asian Music, 21/1, 1989-’90, p. 35-77. 58 W. J. Pinckney, Jazz in India, p. 35. 59 R. Lötz, liner notes in Jazz and Hot dance in India 1926-1944, Harlequin, 1985.
32
’40.60 Indische maharadja’s die in het Westen in contact kwamen met de
Amerikaanse muziek, organiseerden regelmatig feestjes waarop jazzorkesten
optraden. In het Taj Mahal Hotel in Bombay waren de residentieorkesten
jazzensembles die geleid werden door violist Leon Abbey (1900-’75) en trompettist
Crickett Smith, beiden Afro-Amerikanen. Ook jazzmuzikanten van Indische origine
waren echte sterren in die dagen: Chick Chocolate, een trompettist die als twee
druppels water op Louis Armstrong (1901-’71) leek, Tony en Paul Gonsalves en
Rudy Cotton namen Swingplaten op met Indische jazzensembles.
Verschillende factoren leidden tot een verval van de Indische jazzscène aan het
einde van de jaren 1940: ten eerste begon op muzikaal vlak het bigband-tijdperk op
zijn laatste benen te lopen. Veel belangrijker was echter de politieke situatie. Na de
onafhankelijkheid kwam er een reactie tegen westerse ideeën en kunst, met als
gevolg dat tegen het midden van de jaren 1950 veel Anglo-Indische jazzmuzikanten
naar Engeland geëmigreerd waren. (Sommigen, waaronder John Mayer, zetten daar
hun carrière verder en brachten invloeden uit de Indische muziek binnen in de
Europese muziekwereld.)
Een nieuwe impuls werd merkwaardig genoeg gegeven door het U.S. State
Department, dat in een vlaag van cultureel imperialisme in de jaren 1950 en 1960
over de hele wereld jazzmuzikanten uitstuurde. Louis Armstrong, Jack Teagarden
(1905-’64) en Red Nichols (1905-’65): allemaal gaven ze concerten in grote steden
als Bombay, Madras en Bangalore.
In de vorige paragrafen ging het echter niet over de muziek die in deze paper
centraal staat. De jazz die hierboven beschreven werd, was zuiver Afro-Amerikaanse
muziek, gespeeld door Amerikanen of Indiërs die een haast volledig westerse
opleiding hadden genoten. Jazz, net als andere westerse muziek en kunstvormen,
werd beschouwd als iets van de bovenklasse, terwijl traditionele muziek in sommige
milieus als ouderwets werd beschouwd. Van mengvormen tussen jazz en de
Indische klassieke of volksmuziek was er bijgevolg weinig sprake, omdat de
doorsnee Indiër die zich als modern en vooruitstrevend wilde profileren, dat deed met
westerse middelen.61
60 W. J. Pinckney, Jazz in India, p. 36. 61 Voor zover ik uit getuigenissen kan opmaken, gaat dit trouwens nog steeds op voor bepaalde maatschappelijke groepen, en niet enkel wat betreft kunst maar ook op heel wat andere domeinen.
33
In de jaren 1960 was de plaats in India waar jazz nog het meeste vermengd
werd met Indische muziek misschien niet te zoeken in de luxehotels of de jazzclubs
van Calcutta en Delhi, maar in de filmstudio’s van Bollywood. Indische filmmuziek is
een bont allegaartje van stijlen, genres en instrumenten. Volgens filmcriticus
Shantanu Bose was het studiopianist Kersey Lord die jazz introduceerde in de
Indische filmmuziek.62 Niet enkel in de muziek waren sindsdien verwijzingen naar
jazzmuziek te vinden, ook in het beeldmateriaal kwamen bijvoorbeeld close-ups van
een trompet voor en bovendien gebeurde het in sommige films dat de held saxofoon
of trompet speelde.
Het bleef wachten op de Amerikaanse muzikanten die eerder in dit hoofdstuk
aan bod kwamen om op een doortastende wijze jazz en Indische muziek met elkaar
in verband brengen. Saxofonist Sonny Rollins (°1930) en trompettist Maynard
Ferguson (1928-2006) waren niet enkel in de muzikale eigenaardigheden
geïnteresseerd maar bezochten ook echt het land om de Indische cultuur te leren
kennen. Veel westerse muzikanten waren verbaasd dat Indische jazzmuzikanten, die
op zo’n grote schat aan traditionele muziek zaten, niet geïnteresseerd waren om die
muziek te mengen met jazz.63
Toch ontstond er uiteindelijk een Indo-jazzbeweging in India – zij het dus niet
vroeger dan in Amerika of in Europa. Vermoedelijk was de eerste plaat die verscheen
in dit nieuwe idioom Raga-Jazz Style, een album met elf composities van Shankar
Jaikishan (1922-‘87), dat in 1968 opgenomen werd door studiomuzikanten. De
bezetting bestond uit altsax, trompet, piano, bas, drums, gitaar, sitar, tabla en
tambura. Eén van de eerste Indiërs die in deze periode moderne jazz64 speelde en
een pioniersrol vervulde in de Indische fusiebeweging was saxofonist Braz
Gonsalves. Hij was waarschijnlijk de eerste saxofonist die zijn improvisaties
baseerde op raga’s. Zijn spel was sterk beïnvloed door het geluid van de shenai.
Een andere figuur die een belangrijke positie innam in deze gemeenschap is
Niranjan Jhaveri, een jazzliefhebber en amateurtrombonist.65 Samen met Gonsalves
62 W. J. Pinckney, Jazz in India, p. 44. 63 W. J. Pinckney, Jazz in India. 64 In de jazzgeschiedenis maakt men doorgaans drie grote opdelingen: voor 1940, dus tot en met de swingperiode, spreekt men van oude jazz; vanaf de bebop start de periode van de moderne jazz; vanaf ongeveer 1980, wanneer er niet meer één dominante stijl is, spreekt men over postmoderne jazz. (J. E. Berendt & G. Huesmann, The Jazz Book). 65 W. J. Pinckney, Jazz in India, p. 49 e.v.
34
richtte hij in 1978 het Jazz Yatra festival op, dat nog steeds één van de eerste grote
jazzfestivals op Indische bodem is. Bovendien had hij een eigen visie op Indo-jazz
die verre van onvruchtbaar bleek. Hij merkte op dat in de conventionele jazz de
vocale techniciteit en complexiteit nooit het niveau hadden bereikt van de
instrumentale. Volgens Jhaveri kon de Indische en met name de Karnatische muziek
daar haar steentje bijdragen. Onder zijn impuls werd dus in 1980 het Jazz Yatra
Sextet opgericht, met onder andere Braz Gonsalves, pianist Louis Banks en
zangeres Rama Mani. Het Jazz Yatra Sextet wilde zich profileren tegenover Shakti,
de groep van John McLaughlin, die volgens Jhaveri te Indisch klonk. De stijl van het
sextet leent inderdaad meer elementen van jazz, rock’n’roll, latin en rhythm’n’blues,
terwijl de zang zuiver Karnatisch blijft. Om dat vol te houden hadden de muzikanten
afgesproken dat de zangeres niet naar de piano zou luisteren, opdat ze de nuances
van de Indische zangstijl volledig zou kunnen bewaren.
Het grappige aan dat project was dus dat het zich als Indische groep afzette
tegen de te Indische stijl van de ‘westerse’ groep Shakti. Maar als er één schaap
over de dam is, volgen er meer. Divya, een meer rock-georiënteerde fusiongroep met
als frontman keyboardspeler Dinshah Sanjana, zag het licht in 1987.66 De band werd
opgericht met oog op het jazz Hoeilaart concours en slaagde er met een vierde
plaats als eerste Indische groep in om daar een prijs weg te kapen.67
66 W. J. Pinckney, Jazz in India, p. 51 e.v. 67 http://www.hoeilaart.be/knoppen-links/cultuur/jazz_hoeilaart/erelijst%201979-2006.pdf, geraadpleegd op 25 mei 2009.
35
De rol van de spiritualiteit
De theorie die Berendt naar voren schuift in zijn artikel Jazz und Indien68 stelt
dat de primaire populariteit van de Indische muziekcultuur grotendeels te verklaren is
door de hoge mate van spiritualiteit. Veel meer nog dan in de westerse traditie het
geval is (of geweest is), hangt in de Indische cultuur muziek zeer sterk samen met
religie. Voor het ontstaan van muziek zijn er verschillende mythologische
verklaringen, bijvoorbeeld de volgende uit Bharata’s Natya-Shastra:69
“Once, a long time ago, during the transitional period between two Ages it so
happened that people took to uncivilised ways, were ruled by lust and greed,
behaved in angry and jealous ways with each other and not only gods but
demons, evil spirits, yakshas70 and […] such like others swarmed over the earth.
Seeing this plight, Indra and other gods approached god Brahma and requested
him to give the people a toy (Kridaniyaka), but one which could not only be seen
but heard and this should turn out a diversion (so that people gave up their bad
ways).”
De oppergod Brahma besloot om de mensen sangeet te schenken: een
drievoudige kunstvorm die zowel de vocale als de instrumentale muziek en de
klassieke dans bevat.71 Dat was altijd een voorrecht voor de halfgoden geweest, dus
moest er een soort van supermens gevonden worden die capabel was om muziek in
de wereld van de mensen te introduceren. De keuze viel op de wijsgeer Narada, die
dus de eerste menselijke muzikant was.
Dit verhaal toont niet alleen aan hoe universeel het eeuwenoude cliché ‘muziek
verzacht de zeden’ is, maar legt tevens een zeer sterke band tussen muziek en
spiritualiteit. Wie muziek maakt of beluistert, komt volgens de Indische visie als het
ware in contact met de wereld van de goden en halfgoden. Nog een belangrijk
gegeven is dat muziek het mogelijk maakt om de essentie van de wereld die ze
reflecteert weer te geven.72 Ze is dus onontbeerlijk bij het bereiken van één van de
68 J. E. Berendt, Jazz und Indien. Geschichte, Musikalisches, Gesellschaftliches, Spirituelles, in HiFi Stereophonie, 19/1-2, 1980, p. 26-32, p. 178-185. 69 De Natya-Shastra is een oud-Indisch traktaat over de podiumkunsten. Het wordt toegeschreven aan de wijsgeer Bharata en dateert van tussen 200 v.C. en 200 n.C. Citaat overgenomen uit D. R. Courtney, The Complete Reference for Tabla, Vol. 1. Fundamentals of Tabla, Houston, 1998, p. 1. 70 Natuurgeesten of kleinere godheden uit de hindoeïstische en boeddhistische mythologie. 71 Heden ten dage wordt de term sangeet gebruikt als synoniem voor klassieke muziek. 72 R. Shankar, My Music, My Life, San Rafael, 2007, p. 24.
36
fundamentele doelen waarnaar elke hindoe streeft, namelijk de ware betekenis van
het universum te doorgronden.
Vanwege het grote belang dat religie speelt in Indische muziek, is het niet
verwonderlijk dat veel westerse muzikanten die zich met de muziek inlieten, zich ook
in de achterliggende hindoecultuur gingen verdiepen. Bij de meeste jazzmusici ging
het in feite zelfs andersom: het verruimen van de religieuze blik was minstens zo
belangrijk als het uitbreiden van de muzikale techniek. Volgens Berendt was dit zelfs
de reden waarom artiesten als Coltrane zo succesvol werden: door de spirituele
component werd hun muziek ook bereikbaar voor mensen die niet in de eerste plaats
in de muziek geïnteresseerd waren. De auteur probeert hiermee ook de prominentie
van Coltrane tegenover Miles Davis in de jaren 1960 te verklaren.73
Wat er ook van Berendts theorie zij, John Coltrane en de zijnen verplaatsten
dus het muzikale bewustzijn naar Azië. De gevolgen reikten verder dan velen voor
mogelijk zouden houden: niet enkel binnen de jazz werd de focus verlegd. Ook in de
pop- en rockmuziek ging plots haast iedereen Indische elementen benutten, zo niet
expliciet door het gebruik van sitars of drones, dan toch impliciet door modaal te
spelen. (Dit laatste dient men natuurlijk te interpreteren als een invloed die vanuit een
interesse in de wereldmuziek via de modale jazz naar de rest van de muziekwereld
doorsijpelde.) Het bewustzijn oversteeg zelfs de muziek: vanaf de jaren 1960 voelden
vele mensen – met name uit de hippiebeweging – zich aangetrokken door de
oosterse spiritualiteit.
Ook bij John McLaughlin ging godsdienst de muziek vooraf. In 1969 verhuisde
hij uit Engeland naar New York, waar hij algauw in contact kwam met Sri Chinmoy,
een ingeweken Bengaalse goeroe die in het land van de vrije godsdienstbeleving zijn
eclectische mix propageerde van hindoeïsme en duizend en één samenraapsels van
andere culturen. McLaughlin trad toe tot zijn sekte en transformeerde aan een hoog
73 Deze these vind ik ietwat kort door de bocht gaan. Berendt lijkt meer waarde toe te kennen aan de spiritueel geïnspireerde modaliteit van Coltrane dan aan de puur muzikale modaliteit van Miles. (Berendt was dan ook een aanhanger van de Indische goeroe Osho, een belangrijke figuur in de new age beweging.) Dit is te vergelijken met de discussie tussen programmatische en absolute muziek. Muziek die zich baseert op een spirituele achtergrond heeft iets programmatisch: ze hangt een – zij het vaag – verhaal op, waardoor ze een beroep doet op buitenmuzikale elementen maar waardoor ze ook toegankelijker wordt. De niet-religieuze muziek is absoluut: ze put haar logica enkel uit de muziek zelf, wat misschien een grotere voorkennis en zelfstandigheid vereist van de luisteraars. In die zin kan Berendt wel gelijk hebben als hij zegt dat spiritueel geïnspireerde muziek een groter publiek kan bereiken: volgens de evolutionaire logica is het belangrijkste basiskenmerk van een religie immers dat ze zichzelf verspreidt.
37
tempo tot een zeer devoot gelovige. Het is echter zeer waarschijnlijk dat de muzikale
gevolgen van McLaughlins toewijding tot Chinmoy een veel grotere (en positievere)
impact hadden op zijn geestelijke toestand dan de eigenlijke spirituele lessen van de
goeroe. Dankzij zijn lidmaatschap van Chinmoys beweging leerde hij namelijk zowel
de Indische muziek kennen, als een heleboel andere muzikanten die ook deel
uitmaakten van de club. Zijn samenwerking met Carlos Santana gebeurde
bijvoorbeeld onder invloed van zijn goeroe.74
Een ander voordeel was dat het Mahavishnu Orchestra (een naam die Chinmoy
bedacht had), zich bij elk concert kon verzekeren van een schare geïnteresseerde
fans, zoals blijkt uit deze getuigenis van jazzauteur Charles Alexander:
“The whole two front rows were entirely taken up with Chinmoy’s people – these
massed ranks of white shirts! And then the band appeared – Goodman and
Hammer and Cobham, conspicuously lacking the white numbers, Laird, who
wore a white shirt, and then John who wore white all over. They go into the first
number. And it’s great, but then they finish and John comes to the apron and
does a little bow with hands clasped and goes, ‘Greetings, O people of Glasgow’.
It was a little hard to take the gig seriously after that, no matter how good he
was.”75
Hier wordt dus net het tegendeel bewezen van Berendts theorie: de muziek wordt
juist gehinderd en verliest aan geloofwaardigheid doordat de nadruk te sterk op het
spirituele komt te liggen.
Wat verder in zijn artikel Jazz und Indien gaat Berendt dieper in op het
mogelijke waarom van het overwicht van de Indische invloed tegenover die van
andere muziekculturen zoals de Arabische. Ook dat verklaart hij door de spirituele
component. Aanvankelijk waren de zwarte Amerikanen de meest religieuze
christenen van de maatschappij. Toen in de jaren 1940 een steeds grotere groep
zich tot een andere godsdienst bekeerde, was dat niet in de eerste plaats het
hindoeïsme (waarmee de Indische klassieke muziek de sterkste banden heeft) maar
de islam. Veel bekende jazzmuzikanten werden moslim, denk maar aan de
hierboven genoemde Yusef Lateef, die voor zijn bekering als William Huddleston
door het leven ging. Uiteraard werden zij in de eerste plaats aangetrokken door de
Arabische muziekcultuur, die ook veel parallellen vertoont met de jazz. Toch 74 P. Stump, Go Ahead John. The Music of John McLaughlin, Londen, 2000, p. 55, 63. 75 P. Stump, Go Ahead John, p. 64.
38
verschoof geleidelijk het interesseveld naar de Indische muziek en spiritualiteit.
Volgens Berendt kan dit gegeven onmogelijk volledig verklaard worden door de
grotere rijkdom en complexiteit van de Indische muziek. Ook hier is een spirituele
factor in het spel die de Indische traditie interessanter maakte dan de Arabische, die
door haar militante en intolerante houding minder goed in de markt lag.
Breder genomen had de Indische spiritualiteit en levenswijze ook invloed op
enkele andere muzikanten die op muzikaal vlak weinig of geen affiniteit hadden met
de Indische muziek. De technieken die zij gebruiken zijn wel afgeleid van bepaalde
aspecten die eigen zijn aan de Indische cultuur, maar verder reikt de invloed zelden.
Tenorsaxofonist Pharoah Sanders’ typische manier van overblowen om het register
van zijn instrument in de hoogte uit te breiden zou hij gevonden hebben in de studie
van yoga. Ook Sonny Rollins en Michael White (een violist) lieten zich inspireren
door yoga-ademhalingstechnieken. Verder zijn er nog eindeloos veel muzikanten,
zowel in de jazz als in de pop en de klassieke wereld die voor een concert mediteren
en zich daarbij laten helpen door van oorsprong Indische rituelen. Dit heeft
waarschijnlijk echter meer te maken met de hedendaagse pluraliteit aan religieuze
overtuigingen en spirituele belevingen dan dat het een diepgaande invloed zou
hebben op de muziek.
39
Voorlopig besluit deel 1
Door de onderlinge gelijkenissen tussen Indische muziek en jazz slaagden
muzikanten erin om op een aantal verschillende manieren de twee tradities met
elkaar te vermengen. Vanaf de late jaren 1950 begon men op verschillende plaatsen
in de wereld te experimenteren met Indo-jazz. De jaren 1960 werden gekenmerkt
door een massale interesse van het Westen voor India, die geïnitieerd werd door de
popmuziek. De belangstelling oversteeg de muziek en liet een hele generatie
kennismaken met de oosterse spiritualiteit.
Diezelfde focus op religie dreef heel wat jazzmuzikanten ertoe om de Indische
muziek te exploreren. Jazz werd de eerste wereldmuziek, waar muzikanten van
verschillende culturen elkaar in een kader van gelijkwaardigheid troffen. Allerhande
stijlen, genres, bezettingen en technieken werden met elkaar vermengd – met
wisselend succes. Na verloop van tijd bleek de Indische muziek een hoofdrol te gaan
spelen. Enerzijds door de religieuze factor, anderzijds door de gesofisticeerde
technische en theoretische basis met een sterke focus op ritmiek, oefende India een
blijvende invloed uit op de jazz. Modaliteit en additieve ritmes zijn twee muzikale
verworvenheden die grotendeels vanuit de Indische muziek in de jazz ingang
vonden.
Zeker vanaf de fusion van de jaren 1970 kan men stellen dat bepaalde
elementen van Indische origine definitief deel uitmaken van een groot deel van de
geproduceerde jazz. Ook blijft er steeds een interesse in India bestaan, lang nadat
de hype in de popmuziek is overgevlogen. Bijgevolg is het dus onbegrijpelijk dat
David Reck in 1985 nog het volgende durft te beweren: “There was a brief flurry in
jazz, with the obligatory pre-performance sojourn in Calcutta or Bombay, Sanskritic
titles for tunes, scat singers in saris, tambura drone backgrounds, guest tabla-
players, and pseudo-raga improvisations which usually quickly metamorphosed into
the more familiar jazz licks.”76 Ook in het tweede deel van deze paper zal Recks
verwijt van oppervlakkigheid nog meermaals tegengesproken worden door de
realiteit.
76 D. R. Reck, Beatles Orientalis: Influences from Asia in a Popular Song Tradition, in Asian Music, 16/1, 1985, p. 95.
40
Deel 2: Aka Moon
Inleiding
In het tweede deel van deze studie wordt de muziek onderzocht van een
jazzcombo dat op een zeer eigen manier omgaat met Indische muziek. Vanuit hun
thuisbasis Brussel zoeken de muzikanten van Aka Moon telkens weer naar nieuwe
muzikale ervaringen. Ze zoeken daarbij specifiek contact met muzikanten uit diverse
culturen, waaronder ook Indiërs. Die lieten niet enkel hun sporen na op de albums en
de concerten waarvoor ze samenwerkten, maar ook op latere projecten van Aka
Moon.
Deel twee is onderverdeeld in twee hoofdstukken, waarvan het eerste handelt
over de groep zelf en haar werkwijze. Eerst wordt er dieper ingegaan op de
totstandkoming van Aka Moon, waarbij uiteraard ook een voorstelling van de
muzikanten hoort. Ook het oeuvre komt kort aan bod. Daarna volgt een schets van
het ruimer kader waarin de fusie met Indische muziek plaatsvond. Daarin zal duidelijk
worden dat Aka Moon bepaalde concepten uit de pygmeeënmuziek van Centraal-
Afrika toepast, die het mogelijk maken om verschillende soorten muziek met elkaar te
combineren. Door muziek op te vatten als een taal en voor elk project een eigen
dialect te ontwerpen, construeert de groep een referentiekader om bepaalde
elementen uit de Indische muziekcultuur in hun eigen werk te integreren.
Het tweede hoofdstuk behandelt dan de daadwerkelijke invloed van Indische
muziek. Eerst gaat het dieper in op de verschillende samenwerkingsverbanden die
Aka Moon aanging met Indische muzikanten. Vervolgens komen de concepten aan
bod waarvan de groep zich bediend heeft om het gezamenlijke musiceren in goede
banen te leiden. Ter afsluiting van het hoofdstuk volgt dan de kern van de studie,
waarin gezocht wordt naar hoe bepaalde technieken uit de Indische muziek
toegepast worden in het werk van Aka Moon.
41
Hoofdstuk 1: De groep
Ontstaan, muzikanten, projecten
Het verhaal van Aka Moon vangt aan bij het begin van de jaren 1990 in de Kaai,
een Brussels café dat van 1989 tot 1996 beschouwd kon worden als een epicentrum
van de hedendaagse jazz in België.77 De lijst van muzikanten die er indertijd kwamen
jammen leest als een catalogus van de huidige vernieuwers van de Belgische
jazzscène – naast alle vaste Aka Moon-leden ook zowat iedereen van Octurn, pianist
Eric Legnini, tubaspeler Michel Massot, enz. Velen kenden elkaar van jazzseminaries
aan het conservatorium van Luik, dat in de jaren 1980 een zeer sterke generatie
jazzmuzikanten voortbracht. Bovendien kwamen er ook vaak buitenlandse
muzikanten: saxofonist Joe Lovano schijnt er bijvoorbeeld graag vertoefd te hebben.
Het concept van de Kaai was ontstaan vanuit een groep muzikanten die nood
hadden aan een ruimte waar ze ongestoord konden repeteren en concertjes geven,
een soort van jazzlaboratorium. Een twintigtal muzikanten stond zelf in voor de
financiering. Iedere dinsdag waren er openbare repetities van de bigband en
daarnaast vonden er regelmatig optredens plaats.
De voorloper van Aka Moon heette Nasa Na en speelde vanaf 1988 geregeld in
de Kaai. De groep was opgericht door gitarist Pierre Van Dormael (1952-2008) en
speelde uitsluitend composities van zijn hand. Na een aantal wisselingen in de
bezetting telde Nasa Na uiteindelijk de volgende leden: saxofonist Fabrizio Cassol
(°1964), bassist Michel Hatzigeorgiou (°1961), drummer Stéphane Galland (°1969)
en uiteraard Pierre Van Dormael. Toen de groep steeds meer ook muziek van Cassol
begon te spelen, haakte Van Dormael af. De vrijheid in vorm en de sterke
improvisatiedrang gingen in tegen zijn perfectionistische houding ten opzichte van de
muziek. Het trio dat in 1992 overbleef – Cassol, Hatzigeorgiou, Galland – ging verder
onder de nieuwe naam Aka Moon. Later zou Van Dormael nog wel regelmatig
verschijnen op cd’s van Aka Moon, zoals Ganesh78 en Guitars,79 de breuk was dus
77 S. P. Ceroni, Aka Moon, of de uitdrukking van een cyclische oneindigheid, licentiaatsverhandeling, Universiteit Gent, 2002. 78 Aka Moon, Ganesh, Carbon7, 1997. 79 Aka Moon, Guitars, Carbon7, 2002.
42
niet zo dramatisch. Ook de band met de Kaai bleef sterk: Aka Moon speelde er vier
jaar lang iedere woensdagavond.
Behalve saxofonist is Fabrizio Cassol ook de componist van de groep.
Nagenoeg alle composities zijn van zijn hand. Van 1982 tot ’85 studeerde hij
kamermuziek aan het conservatorium van Luik, waar hij naast zijn eerste prijs
saxofoon ook diploma’s behaalde voor compositie en improvisatie. De ervaring in
nieuwe muziek die hij er opdeed (de directeur van het conservatorium in die dagen
was Henri Pousseur) schemert nog steeds door in veel van zijn composities. Hij
speelt niet enkel saxofoon en klarinet, maar stelde in 2002 ook de aulochroom voor,
een dubbele sopraansax die ontwikkeld werd door François Louis en waarop men
tweestemmig kan spelen. Voor Cassol bij Nasa Na en Aka Moon aan de slag ging
speelde hij in diverse ensembles, waarvan het belangrijkste Trio Bravo was.
Sommige nummers van de eerste Aka Moon-cd waren al te vinden bij dit trio,80 dat
bestond uit Cassol, tubist en trombonist Michel Massot en drummer Michel Debrulle.
Daarnaast deelde Cassol al het podium met grootheden als Toots Thielemans, Peter
Vermeersch en Steve Lacey.81
Michel Hatzigeorgiou leerde als kind van Griekse ouders vanaf zijn negende
bouzouki spelen. Wat later legde hij zich toe op de gitaar en ten slotte de elektrische
bas. Ook hij was in 1982 te vinden aan het conservatorium van Luik, waar hij een
jazzseminarie volgde. Als vriend van de legendarische bassist Jaco Pastorius toerde
hij in 1985 met hem door Europa. Verder speelde hij samen met onder andere Mike
Stern, Michel Herr en Toots Thielemans.82 Hatzigeorgiou’s stijl kenmerkt zich door
een veelvuldig gebruik van polyfonie en akkoorden. De fretloze Fender jazzbas (een
uitvinding van Jaco Pastorius) waarop hij speelt heeft een zeer eigen, ronkende
sound.
Drummer Stéphane Galland, de jongste van de groep, speelde als tiener al
samen met Eric Legnini en de crème van de Belgische jazz. Zijn brede muzikale
interesse uit zich in een grote waaier aan projecten waar hij achter de trommels zit.
Zowel jazz-funk-formaties zoals Greetings From Mercury en Octurn als meer
popgerichte artiesten zoals Zap Mama, Axelle Red en Ozark Henry laten zich graag
80 Het nummer Aka Song staat op het laatste album van Trio Bravo, Quatrième Monde (Trio Bravo, Quatrième Monde, Igloo, 1990). 81 www.akamoon.com, geraadpleegd op 11 juni 2009. 82 www.akamoon.com, geraadpleegd op 11 juni 2009.
43
door hem begeleiden. Ook internationaal verdiende hij zijn sporen, bijvoorbeeld bij
Steve Coleman en bij Joe Zawinul.83 Galland is als geen ander meester over
polyritmiek en speelt moeiteloos verschillende tempi tegelijkertijd. Hij zal zelden twee
maten na elkaar hetzelfde spelen. Behalve drummer is hij eveneens een begenadigd
pianist.
In zijn licentiaatsverhandeling Aka Moon of de uitdrukking van een cyclische
oneindigheid stelt Sébastien Paz Ceroni dat het oeuvre van Aka Moon ingedeeld kan
worden in verschillende cycli.84 Elke cyclus stelt een ander samenwerkingsverband
of een andere fase in de evolutie van de groep centraal. Over de relevantie en de
striktheid van de indeling kan worden geredetwist, maar het is in elk geval een
handig instrument om een ietwat gestructureerd overzicht te bieden van het Aka
Moon-oeuvre.
In de aanloop naar hun nieuwe project maakten de muzikanten van Aka Moon
in 1991 een reis naar de Aka-pygmeeën. De effecten daarvan worden besproken in
het volgende hoofdstuk. Het resultaat vat Ceroni in een eerste cyclus die de albums
Aka Moon,85 Nzomba86 en Rebirth87 omvat. De tweede cyclus vloeide voort uit de
ontmoetingen met Indische muzikanten en zal dus ook van belang zijn voor deze
scriptie. Hij omvat Akasha Vol. 1 & 2.88 Vervolgens werden volgens Ceroni de
verworvenheden van de twee vorige cycli verder uitgebouwd en met elkaar in contact
gebracht. Dat gebeurde op Ganesh, Elohim89 en Live at Vooruit.90 Zeker op Elohim
staan nog heel interessante stukken die Indische muziek aanwenden en ook over
deze plaat is dus het laatste woord nog niet gezegd. Een vierde cyclus, de
zogenaamde Invisibles, luidde de ingang van de hedendaagse muziek in en is
gekenmerkt door samenwerkingen met muzikanten uit binnen- en buitenland met
zeer uiteenlopende achtergronden. Bovendien bevat ook deze cyclus nog steeds
heel wat sporen van de vorige projecten. Op Invisible Mother91 speelde Aka Moon
83 www.akamoon.com, geraadpleegd op 11 juni 2009. 84 S. P. Ceroni, Aka Moon. 85 Aka Moon, Aka Moon, Carbon7, 1992. 86 Aka Pygmies, Nzomba, Carbon7, 1992. 87 Aka Moon, Rebirth, Carbon7, 1994. 88 Aka Moon, Akasha Vol. 1, Carbon7, 1995. Aka Moon, Akasha Vol. 2, Carbon7, 1995. 89 Aka Moon, Elohim, Carbon7, 1997. 90 Aka Moon, Live at Vooruit, Carbon7, 1998. 91 Aka Moon, Invisible Mother, Carbon7, 1999.
44
samen met het nieuwe muziekensemble Ictus, voor Invisible Sun92 zijn de gasten
vooral Belgische jazzmuzikanten en Invisible Moon93 verwelkomt een meer
internationaal gezelschap. Daar stopt de indeling van Ceroni, die in 2002 schreef.
Sindsdien bracht Aka Moon nog twee studioalbums uit, Guitars en Amazir.94 Het is
niet echt duidelijk of ook deze platen door een bepaald gemeenschappelijk concept
binnen eenzelfde cyclus te bundelen zijn. In elk geval is het overkoepelende concept
niet zo uitgesproken als bijvoorbeeld bij de Invisibles. Daarnaast vervolledigen twee
live-cd’s de Aka Moon-discografie: Live at the Kaai 31.3.1993,95 een concert van het
trio in de beginperiode, en In Real Time,96 met muziek voor een dansvoorstelling van
Rosas. Voor de nabije toekomst staat er nog een project met de groep Black
Machine van de Malinese tama-speler97 Baba Sissoko op stapel.
Behalve onder de naam Aka Moon zijn er nog een aantal andere settings
geweest waarin het trio, al dan niet in combinatie met andere orkesten of ensembles,
voor muziek zorgde. Zo maakten ze een passage in de Munt, waar ze in Philippe
Boesmans’ Wintermärchen98 even als begeleidingsband op het podium stonden. De
laatste jaren maakte Cassol ook enkele opvallende bewerkingen van oude muziek.
Op VSPRS,99 muziek voor een dansvoorstelling van Alain Platel, nam hij
Monteverdi’s Vespri della Beate Virgini onder handen. Dat deed hij samen met de
andere Aka Moon-leden, het oude muziekensemble Oltremontano, drie zangeressen
en twee zigeunermuzikanten. Ook de Mattheüspassie van Bach werd herwerkt in de
voorstelling Pitié,100 waarin Aka Moon versterkt wordt met zes zangers en
zangeressen, drie blazers, twee strijkers en een accordeon. Een immense
verscheidenheid aan muzikale ervaringen dus, en de hierboven vermelde projecten
zijn dan nog enkel diegene waar opnames van uitgegeven zijn. Om het spectrum nog
uit te breiden speelden ze ook samen met hiphop-dj Grazhoppa, met een koor van
zeshonderd kinderen en met een hele rits dansgezelschappen.
92 Aka Moon, Invisible Sun, Carbon7, 2000. 93 Aka Moon, Invisible Moon, Carbon7, 2001. 94 Aka Moon, Amazir, Cypres, 2006. 95 Aka Moon, Live at the Kaai 31.3.1993, Carbon7, 1999. 96 Aka Moon, In Real Time, Carbon7, 2001. 97 De tama is een Afrikaans slagwerkinstrument dat ook bekend staat als ‘talking drum’. De toonhoogte kan geregeld worden tijdens het spelen door de spanning op de vellen te veranderen. 98 P. Boesmans, Orchestre Symphonique et Chorus de la Monnaie o.l.v. Antonio Pappano, Aka Moon, Wintermärchen, Deutsche Grammophon, 2000. 99 VSPRS Orchestra, VSPRS, Cypres, 2006. 100 F. Cassol, Pitié, Cypres, 2008.
45
Het kader voor de fusie
De reis naar de pygmeeën
In september 1991, de periode waarin Aka Moon ontstond, ondernamen de
groepsleden een reis naar Centraal-Afrika om er kennis te maken met de Aka-
pygmeeën. Oorspronkelijk was het Cassols plan om alleen te gaan maar uiteindelijk
werd hij vergezeld door vier muzikanten die ook aan het conservatorium van Luik
hadden gestudeerd: Michel Hatzigeorgiou, Stéphane Galland, klarinettist Antoine
Prawerman en componist Baudouin de Jaer.101 Hun ontmoeting met deze
pygmeeënstam had een grote impact op de muziek en de levens van de vijf
muzikanten. Het is duidelijk dat Aka Moon niet enkel voor hun groepsnaam inspiratie
vond bij de pygmeeën.
De Aka leven semi-nomadisch in kleine groepen van om en bij de veertig
individuen.102 Tijdens het regenseizoen vertoeven ze in het tropische regenwoud en
wanneer het droge seizoen aanbreekt slaan ze hun kampementen op aan de rand
van het bos. In hun maatschappij bestaat er niet echt een hiërarchie: iedereen is vrij
om te doen wat hij of zij wil, binnen het kader van impliciete regels. De weinige
bezittingen die ze met zich meenemen zijn grotendeels collectief. Hun muziek is
overwegend vocaal en gekenmerkt door een doorgedreven polyfonie. De weinige
instrumenten die ze gebruiken zijn voornamelijk idiofonen, en behalve hun functie als
instrument zijn het meestal ook gebruiksvoorwerpen zoals messen, of gewoon
boomstammen waar ze met stokken op slaan.
Wat opvallend is, is dat hun samenlevingsvorm wordt weerspiegeld in de
muziek die ze maken. In hun gezangen is iedereen vrij om bepaalde melodieën te
zingen, binnen de vaste polyritmische structuur. Van jongs af aan krijgen alle
kinderen de gezangen aangeleerd die in de groep circuleren. Elk individu maakt zich
een vocabularium van formules eigen, die tijdens liederen op elkaar gestapeld
worden in polyfone constructies. Sommige formules zijn als het ware synoniemen
van elkaar: verschillende manieren om hetzelfde te zingen. Aangezien iedereen alle
gezangen kent, en het individuele aspect in hun maatschappij veel minder aanwezig
101 S. P. Ceroni, Aka Moon, of de uitdrukking van een cyclische oneindigheid, licentiaatsverhandeling, Universiteit Gent, 2002. 102 S. Arom, cd-boekje Centrafrique: Anthologie de la Musique des Pygmées Aka, Ocora, 1978.
46
is dan in het Westen, bestaan er geen gespecialiseerde muzikanten. Iedereen neemt
deel aan de muziek. Het is ook zo dat er nooit echt één leidinggevende figuur wordt
aangeduid: op elk moment van het stuk kan er iemand van de groep beslissen om
een bepaalde formule te gebruiken of om naar een ander (deel van een) lied over te
gaan. Dit heeft uiteraard ook consequenties voor de vorm, die niet vastligt maar een
gevolg is van individuele acties binnen het geheel.
Op die manier wordt muziek een spel waarin iedereen een gelijke rol speelt.
Deze conceptie is ook bij Aka Moon te vinden: de traditionele hiërarchische
taakverdeling tussen de instrumenten – de drums geven het ritme aan, de bas
voorziet het harmonische fundament en de saxofoon speelt de melodie – verdwijnt.
In plaats daarvan maakt elke muzikant zich alle melodische en ritmische motieven
eigen (weliswaar beperkt door de mogelijkheden van hun instrument), waar dan vrij
mee gespeeld en over geïmproviseerd kan worden. Daardoor is de vorm ook vatbaar
voor aanpassingen. Zeker tijdens concerten gebeurt het regelmatig dat een stuk
naadloos in een ander overloopt en dat verschillende stukken met elkaar vermengen.
Michel Hatziegeorgiou vertelt daarover:
“[Q]uelquefois je faisais la première mesure du morceau Aka Moon, et Stéphane
partait directement dans un solo en mélangeant le 4 et le 3. Et puis je faisais la
première mesure d’un autre morceau qui est en 5 ½, et alors pendant son solo
en 3 et 4 je lui mettais ça et il mettait le 5 ½ avec et cela lui faisait faire des
choses qu’il n’avait jamais faites avant.”103
De polyritmiek die op basis van dergelijke experimenten ontstaat in een
improvisatorische context, gebruikt Cassol soms in andere stukken als vertrekpunt.
Dat is bijvoorbeeld hoe het stuk Aka Truth104 ontstond, dat geconstrueerd is op een
polymetriek van 5 tegen 4.
Het concept van gelijktijdigheid van verschillende metrische figuren is een
bijkomende parallel tussen de pygmeeënmuziek en die van Aka Moon. De muziek
van de Aka is opgebouwd als een opeenstapeling van verschillende ritmische figuren
die een gezamenlijke puls hebben. Meestal gaat het om structuren die constant
herhaald worden, en die bestaan uit een aantal tellen dat zowel ternair als binair
ingedeeld kan worden. In een periode van 24 tellen kan er bijvoorbeeld een
trommelfiguur van acht tellen zitten (die dus drie maal herhaald wordt) en een andere
103 S. P. Ceroni, Interview met Michel Hatzigeorgiou, Brussel, 9 augustus 2001. 104 Aka Moon, Aka Moon, Carbon7, 1992.
47
ritmische figuur van twaalf tellen (die twee maal voorkomt). Binnen de symmetrie die
op dit niveau speelt, zit op een lager niveau een asymmetrie vervat, die gegenereerd
wordt door een doorgedreven syncopering. Op die manier ontstaat er een constante
ritmische spanning.
In een interview met Koen Van Meel vertelt Fabrizio Cassol dat de reis naar de
Aka-pygmeeën vooral een belangrijke impuls gaf om door te gaan op de weg die het
jonge Aka Moon ingeslagen was:
“De pygmeeën waren eigenlijk de trigger. Iedereen hier zei dat onze muziek niks
zou worden: het was allemaal te complex en mensen vroegen zich af wat het nut
was om je met zulke muziek bezig te houden. Toen we naar de pygmeeën
gingen hadden we stukken waarop we al gewerkt hadden en 's avonds rond het
vuur zongen de kinderen die gewoon mee. Terwijl muzikanten ons vertelden dat
het niks zou worden, hadden we het gevoel dat de pygmeeën ons zeiden: “ga
ervoor”.”105
Door de vernieuwende ritmische concepten en manier van improviseren die Aka
Moon wilde verkennen bevestigd te zien bij de pygmeeën, vond de groep dus de
moed om door te gaan met hun project.
105 http://www.kwadratuur.be/nieuws.php?id=378, geraadpleegd op 16 april 2009.
48
Jazz als taal
Zoals bij veel groepen tegenwoordig het geval is, is het onbegonnen werk om
de muziek van Aka Moon met de vast omlijnde genretermen te omschrijven. Jazz
blijft altijd het vertrekpunt en het kader waarin bewogen wordt. Wanneer de groep
speelt, klinkt het bovendien altijd onmiskenbaar als Aka Moon. Maar door de
ontelbare samenwerkingen met gastmuzikanten van over de hele wereld en door de
brede smaak van de muzikanten, kan de sound zeer sterk variëren. Cassol zegt
daarover:
“Je moet proberen muziek zo ‘totaal’ mogelijk te benaderen. Dat is natuurlijk het
ideaal, maar in praktijk betekent dat zo open mogelijk zijn. Met zo weinig mogelijk
uitsluiting of scheidingen werken: alle mensen, landen, culturen, talen, religies en
stijlen moeten kunnen.”106
Het feit dat in deel 1 al aan bod kwam, namelijk dat jazz vanaf het begin al een mix
van ingrediënten uit verschillende culturen is, “le jazz est la première world music,”107
ervaart Cassol als een immens voordeel. Daardoor kan het immers dienen als
referentiekader waarbinnen niet alleen alle mogelijke invloeden van andere muzikale
genres maar ook samenwerkingen met muzikanten uit verschillende continenten een
plaats kunnen vinden.
Maar hoe werkt dat nu precies? De clou zit hem in de houding die Aka Moon
aanneemt ten opzichte van muziek:
“Aka Moon ziet muziek graag als taal: grammatica, verbuigingen, werkwoorden,
een vocabularium. Vandaar het belang van [het] dialect: veel hangt af van met
wie we samenwerken. Iedereen heeft zijn eigen geluid. Het heeft ons toegelaten
om ogenschijnlijk gescheiden muziekgenres met elkaar te verbinden. Er bestaan
altijd sleutels tussen de genres, je moet de deur alleen kunnen openen.”108
De werkwijze van de pygmeeën is dus niet enkel de basis van de muziek die ze in
trio spelen, maar ook het vertrekpunt voor alle andere projecten. Een gevolg daarvan
is dat Aka Moon een zeer groot universaliteitsgehalte heeft. In verschillende
interviews laat Cassol uitschijnen dat ze overal ter wereld aanvaard worden: in Afrika
vindt men dat ze Afrikanen zijn, in Zuid-Amerika spelen ze Zuid-Amerikaanse
muziek. Elke cultuur herkent wel iets van zichzelf, ondanks – of misschien net dankzij
106 http://www.kwadratuur.be/nieuws.php?id=378, geraadpleegd op 16 april 2009. 107 A. Le Roux en X. Matthyssens, Interview met Fabrizio Cassol, Parijs, 7 november 1998. 108 T. Peeters, Tien jaar Aka Moon. Ambassadeur van niemand, z.p., 2002.
49
– de hoge complexiteit van hun muziek, die maakt dat ze op het eerste gezicht niet
erg toegankelijk lijkt.
Alle claims voor het universele ten spijt is het toch niet altijd eenvoudig om een
fusie te verwezenlijken tussen verschillende genres. Zeker wanneer men bedenkt dat
veel muzikanten waarmee Aka Moon samenwerkt hoegenaamd niet thuis zijn in de
wereld van de jazz: de Aka-pygmeeën leven in de afgelegen oerwouden van
Centraal-Afrika, zonder de technologie om bijvoorbeeld platen af te spelen; klassieke
muzikanten hebben vaak genoeg aan hun eigen wereld, zowel in India als in het
Westen. En zelfs als ze wat thuis zijn in de jazzmuziek, zijn ze dikwijls niet meteen in
staat om op een authentieke manier in een jazzidioom te functioneren. Elk project
vergt dus een intense inspanning van Cassol, Hatzigeorgiou en Galland. Ze moeten
zich verdiepen in de cultuur van de muzikanten waarmee ze samenwerken. Hoe ze
dat aanpakken vertelt Cassol in een interview met Mixed Wereldmuziekmagazine:
“Of we nu met muzikanten uit India, Afrika of Cuba werken, onze aanpak blijft
hetzelfde. Telkens gaan we op zoek naar de intensiteit van die eerste reis bij de
pygmeeën. Ter plaatse leren we de muziek en de lokale cultuur kennen en
werken we aan een nieuw repertoire met plaatselijke muzikanten. Gewoon náást
elkaar muziek spelen … daar doen we niet aan mee. Het boeiende aan
dergelijke ontmoetingen is juist het samen op zoek gaan naar raakpunten om
een muziek te creëren die als één geheel klinkt.”109
In die houding onderscheidt Aka Moon zich van sommige andere
samenwerkingsgroepen, waarbij het louter om de muziek draait. Om iemands muziek
optimaal te begrijpen – een belangrijke voorwaarde voor een geslaagde fusie – is het
volgens Cassol noodzakelijk dat men zich ook verdiept in de cultuur en de
levenswijze van de muzikanten waarmee men samenwerkt. Slechts dan kan men
een gezamenlijk dialect ontwikkelen dat alle collaborerende muzikanten verstaan.
109 B. Tollet, Aka Moon & Baba Sissoko. Belgisch jazztrio huwt Malinees Griot-orkest, in Mixed Wereldmuziekmagazine, 8, 2009, p. 40-41.
50
Hoofdstuk 3: India in de muziek van Aka Moon
De band met India
In 1993, na het succesvolle avontuur in Centraal-Afrika, begon Aka Moon haar
horizon steeds meer te verbreden. In plaats van enkel als trio te spelen, nodigden ze
regelmatig mensen uit om hen te vergezellen, zowel op het podium als in de
studio.110 De eerste muzikanten die met hen op het podium belandden, waren
Indiërs. Voor een groep als Aka Moon, die zeer sterk op ritme en contrapunt focust,
ligt het grote verschil tussen de Afrikaanse en de Indische traditionele muziek in de
lengte van de cycli. Op het vlak van ritmiek is Afrikaanse muziek gekenmerkt door de
superpositie van een groot aantal stemmen, die steeds dezelfde figuren herhalen,
meestal binnen een 12/8-metrum. Elke stem heeft op andere plaatsen accenten en
inzetten, wat uiteindelijk resulteert in een complexe polyritmiek. Indische muziek kent
deze meerstemmigheid niet, maar heeft wel een uitgebreid systeem van tala’s,
ritmische cycli die soms zeer lang kunnen zijn. Zoals voor veel jazzmuzikanten al het
geval was geweest, lagen daar voor Aka Moon enkele interessante zaken om te
ontdekken.
India was voor geen van de drie muzikanten onbekend terrein. Galland vertelt
bijvoorbeeld dat hij als zestienjarige gefascineerd geraakte door de muziek van Ravi
Shankar.111 Als slagwerker was hij vooral sterk onder de indruk van de tabla-solo’s.
De mridangam uit de Karnatische muziek zorgde echter nog veel meer voor een
openbaring: “Dans leur construction de solos, j’entendais la réalisation de toutes les
idées qui germaient dans ma tête.”112 Het spel van de Indische percussionisten
beantwoordde met andere woorden aan een ideaalbeeld, een streefdoel dat Galland
uiteindelijk wilde bereiken. Hatzigeorgiou van zijn kant zat al met zijn hoofd in India
toen de rest besliste dat ze naar da pygmeeën zouden gaan.113 Met deze en andere
zaken voor ogen, zou het dus een hele verrijking betekenen om daadwerkelijk de
Indische muziekcultuur van dichtbij te leren kennen. Ieder groepslid had daarvoor wel
110 S. P. Ceroni, Interview met Fabrizio Cassol, z.p., 4 mei 2001. 111 P. Van den Brande, Interview met Stéphane Galland, Leuven, 26 mei 2009. Zie bijlage 2. 112 P. Van den Brande, Interview met Stéphane Galland. 113 S. P. Ceroni, Interview met Michel Hatzigeorgiou, Brussel, 9 augustus 2001.
51
zijn eigen reden en als de gemeenschappelijke interesse er eenmaal was, was de
beslissing snel genomen: Aka Moon zou naar India gaan.
In eerste instantie reisde Cassol enkele keren in zijn eentje naar India om
contacten te leggen en om de gezamenlijke reis voor te bereiden. Na zich vertrouwd
te hebben gemaakt met de basisprincipes van de Indische muziek, schreef hij een
aantal nummers waarin hij die principes trachtte toe te passen. Het basisconcept was
dat Indische muzikanten vanuit hun traditie moesten kunnen vertrekken om mee te
spelen, terwijl Aka Moon in haar eigen idioom kon blijven spelen.114 Met het reeds
geschreven materiaal op zak trok de groep eerst naar Benares, vervolgens naar
Delhi en ten slotte naar Bombay, waar ze de albums Akasha Volume 1 & 2 opnamen.
Op deze twee cd’s spelen drie muzikanten mee uit India: bansuri-speler Raghunath
Seth en twee percussionisten: Aneesh Pradhan op de tabla en S.
Shankaranarayanan op de mridangam. De musici komen voornamelijk uit het
noorden van India, waartoe de groep zich op deze eerste reis beperkte.
Shankaranarayanan is op dat vlak een uitzondering: het instrument dat hij bespeelt,
de mridangam, is van Karnatische origine. Het feit dat hij in Bombay woont en
lesgeeft, verklaart wellicht hoe het komt dat hij op Akasha verschijnt.115 Alle drie de
muzikanten zijn zowel in de klassieke traditie thuis als in meer populaire genres. Seth
was bijvoorbeeld lange tijd in de filmindustrie actief.
Na deze eerste uitgebreide kennismaking volgde al snel een tweede. In 1995
trok Aka Moon nogmaals in groepsverband naar India, naar het zuiden deze keer.
Daar ontmoetten ze Umayalpuram K. Sivaraman (°1935), een levende legende in de
wereld van de mridangam, die hen als leerlingen onder zijn hoede nam.116 Bij hem
leerden ze de verfijnde Zuid-Indische ritmiek in de diepte kennen. Sivaraman staat
bekend als een van de groten van de mridangam die zeer strikt volgens de traditie
kan spelen maar die evenmin vies is van moderne ontwikkelingen. Hij is muzikant en
leraar en daarnaast onderzoekt hij op een wetenschappelijke manier zijn instrument
en de constructie ervan.117 Voor de opnames van het album Ganesh kwam hij met
114 S. P. Ceroni, Interview met Fabrizio Cassol. 115 http://www.chandrakantha.com/teachers/teach_music_maharashtra.html (D. R. Courtney), geraadpleegd op 4 juni 2009. 116 S. P. Ceroni, Interview met Fabrizio Cassol. 117 http://www.geocities.com/usivaraman.geo/home.html, geraadpleegd op 4 juni 2009.
52
Aka Moon mee naar België, waar ze in 1996 voor de eerste keer live samen
speelden op het Gaume Jazz Festival.118 Ook na de opnames in Brussel keerde
Cassol nog terug naar India om Ganesh te vervolledigen met extra mridangam en
viool.119 Naast de passage van Sivaraman zijn er op Ganesh nog enkele Europese
bijrollen voor de drummer Chander Sardjoe en voor Pierre Van Dormael en Marc
Ducret, beiden gitaristen.
Elohim, de volgende plaat, is opgesplitst in twee delen, Light Ship Tantra en
African Painting. In het eerste deel leeft het India van Ganesh nog volledig door.
Sivaraman en Chardjoe zijn weer van de partij, en volgens Galland is Light Ship
Tantra eigenlijk een stuk dat op Ganesh had moeten staan.120 African Painting grijpt,
zoals de titel zegt, meer terug naar Afrika.
Akasha Volume 1 & 2, Ganesh en (in iets mindere mate) Elohim zijn de platen
waarop de invloed van de Indische muziek het duidelijkste te horen is. Toch is er ook
in het latere werk van Aka Moon nog veel India terug te vinden: Sivaraman speelt
nog mee op Invisible Moon, samen met drie Indische violisten. Voor het concert dat
georganiseerd werd voor de vijftiende verjaardag van Aka Moon kwam hij bovendien
nog een keer op bezoek in Brussel.121 Een laatste Indische muzikant die met Aka
Moon samengewerkt heeft, is de gitarist Prasanna op het album ‘Guitars’.
118 www.akamoon.com, geraadpleegd op 4 juni 2009. 119 P. Van den Brande, Interview met Stéphane Galland. 120 S. P. Ceroni, Interview met Stéphane Galland, Brussel, 10 augustus 2001. 121 15 jaar Aka Moon, Festival van Vlaanderen Brussel & KVS (concertprogramma), 7-8 september 2007.
53
De samenwerking concreet
In het deel over ‘jazz als taal’ werd al behandeld hoe Aka Moon erin slaagt om
met muzikanten van over de hele wereld samen muziek te maken. Toch is het
interessant om in te zoomen op hoe de samenwerking met de Indische muzikanten
verliep. De Indische muziek bezit immers, net als de westerse, een sterke
theoretische basis die muzikanten toelaat om in bepaalde principes te denken op het
vlak van toonhoogte, ritme, enz., bijvoorbeeld bij het improviseren. Aangezien die
principes niet dezelfde zijn als die van de westerse muziektheorie, zou men kunnen
verwachten dat er zich bepaalde problemen kunnen voordoen wanneer men
muzikanten van de twee systemen met elkaar laat samenspelen. Aka Moon lost dat
op door steeds op zoek te gaan naar de gemeenschappelijke wortels van bepaalde
muzikale basisprincipes.
Wanneer een stuk bijvoorbeeld in 5/4 staat, leggen Cassol en co dit uit aan de
muzikanten waarmee ze samenwerken. Zij begrijpen dan elk op hun eigen manier
hoe ze die 5/4 moeten spelen, door het stuk te denken in een tala die vijf tellen heeft.
Ook andersom werkt het op die manier: wanneer bijvoorbeeld Sivaraman een
bepaald principe uit de Indische muziek uitlegt aan de muzikanten van Aka Moon,
interpreteren zij dit binnen hun eigen westerse denkkader. Op die manier is het zelfs
niet noodzakelijk om een grondige kennis van het andere muziektheoretische
systeem te hebben, al helpt dat natuurlijk wel. Zo maakt Aka Moon regelmatig
gebruik van maatwisselingen, iets wat in India zelden of nooit voorkomt. Ook
tempowijzigingen of het wisselen van onderverdeling binnen eenzelfde maat zijn
zaken die vreemd zijn aan de Indische muziek. Om deze principes toch te kunnen
toepassen, was er een aanpassing nodig bij Aka Moon. Cassol loste dit probleem op
door stukken te schrijven die heel de tijd in eenzelfde tala kunnen worden gedacht,
maar door andere interne onderverdelingen toch van tempo lijken te veranderen.
Sivaraman, die gewoon is om zich visueel op de tala te baseren, oriënteert zich op
iemand die naast hem zit en onophoudelijk de basis-tala meeklapt.122
Ook op het vlak van notatie zijn er grote verschillen tussen het Westen en India.
De symbolische westerse notatie is ten eerste veel verfijnder dan de Indische, die
vertrekt van een soort van solmisatielettergrepen. In India noteert men ook veel
122 P. Van den Brande, Interview met Stéphane Galland, Leuven, 26 mei 2009.
54
minder, omdat de overdracht van muziek er grotendeels oraal verloopt. Daar het
geen deel uitmaakt van hun traditie, zijn Indische muzikanten dus doorgaans veel
minder goed in het lezen van muziek. Als componist moest Cassol daar rekening
mee houden, wilde hij zijn stukken uitgevoerd zien. Zijn werkwijze was om te
vertrekken van bepaalde ontwikkelingen die eigen waren aan de Indische muziek.
Op basis daarvan schreef hij dan stukken uit voor het trio, dat zich eenvoudigweg de
partituren eigen moest maken. Aan de Indische muzikanten hoefde hij dan enkel de
principes uit te leggen die de grondslagen van de compositie vormden, en waarmee
zij vertrouwd waren.123
In feite is er dus telkens een wederzijdse aanpassing nodig wanneer men wil
musiceren met mensen uit een andere cultuur. Stéphane Galland zegt daarover dat
het weinig zin heeft om naar India te gaan met afgewerkte eigen stukken en te
zeggen: “Hier zijn we, pas jullie maar aan.” Ook andersom werkt het niet: “on n’a pas
été là en disant : ‘ok, apprenez-nous les talas, et nous, on va improviser en-dessus.’
C’était vraiment une construction commune, en fait.”124 Aka Moon en de Indische
muzikanten creëerden dus een gezamenlijke constructie, waarin ieder de vrijheid
heeft om zijn eigen verhaal te doen. In een context als deze is het volgens Galland
niet noodzakelijk om elkaar volledig te begrijpen op een intellectuele manier. Zolang
men het moment waarin men speelt kan vatten, blijft de mogelijkheid tot
communicatie bestaan:
“ Dans la musique, c’est comme ça. On peut se rencontrer avec des musiciens
qui viennent de tous ces pays, et on peut trouver une manière de jouer ensemble
et de se comprendre. Et ça ne va peut-être pas dans les mots.”125
De aanpassingen die elke samenwerking vergt, vormen wel een zekere begrenzing,
maar kunnen ook helpen om de horizon van beide polen te verruimen. Cassol vertelt
bijvoorbeeld in een interview dat Sivaraman sinds hun samenwerking en door zijn
medewerking aan de nummers voor Ganesh veel vrijer staat tegenover muziek, ook
tegenover de traditionele.126
Misschien is er wel iets utopisch aan de houding die Aka Moon aanneemt in
deze en andere collaboraties met muzikanten uit andere culturen. Uit een aantal
123 P. Van den Brande, Interview met Stéphane Galland. 124 P. Van den Brande, Interview met Stéphane Galland. 125 P. Van den Brande, Interview met Stéphane Galland. 126 S. P. Ceroni, Interview met Fabrizio Cassol, z.p., 4 mei 2001.
55
citaten in dit en het vorige hoofdstuk, blijkt namelijk een groot idealisme om een soort
multiculturele muziek te ontwerpen, die de eigenheid van alle tradities in stand houdt
en tegelijkertijd een coherent geheel vormt. Er moet plaats zijn voor het
improviserende individu, zonder dat daarbij het collectieve in gevaar komt. En
bovendien moet er vernieuwing groeien, die voortspruit uit de gezamenlijke wortels
van verschillende muzikale tradities. Dit alles gaat steeds meer in de richting van een
spirituele component, en het valt niet te ontkennen dat ook dat deel uitmaakt van de
muziek van Aka Moon. Geen van de drie muzikanten loochent het spirituele aspect,
maar Galland ontkent dat dat een reden zou zijn geweest om naar India te gaan.127
De interesse voor India was dus louter muzikaal, en men zou de waarheid geweld
aandoen, als men de groep zou plaatsen in het rijtje van muzikanten die in het
hoofdstuk over spiritualiteit behandeld worden.
127 P. Van den Brande, Interview met Stéphane Galland.
56
De doorwerking van Indische elementen: analyses
De Indische invloed stopt echter niet bij de projecten waar muzikanten uit India
Aka Moon vergezellen. Ook in later werk is er heel wat materiaal te vinden dat
rechtstreeks uit de Indische muziektheorie stamt. Sinds Ganesh en de samenwerking
met Siveraman maakt de Karnatische ritmebehandeling wezenlijk deel uit van
Cassols compositietechnieken en op zowat alle latere platen kan men dan ook heel
wat principes uit de Zuid-Indische muziek aantreffen. Cassol heeft zelfs verklaard dat
‘Invisible Sun’ volledig gebaseerd is op het Indische systeem,128 en ook de partituren
van de andere Invisibles bulken van verwijzingen naar het Oosten. Zowel op het vlak
van toonhoogte (het gebruik van raga’s of thats) als dat van ritme en van de
achterliggende filosofie129 valt er uit Invisible Mother enorm veel te halen, ook al heeft
dat album qua sound meer weg van een uitstap naar de nieuwe muziek dan van de
verdere uitdieping van Indische compositieprincipes die het eigenlijk is.
De analyses die in dit hoofdstuk aan bod komen zijn een poging om duidelijk te
maken op welke manier Aka Moon de Indische muziek incorporeert in haar eigen
stijl. Opdat de studie niet te omvangrijk zou worden, is de focus beperkt tot het
gebruik van enkele Zuid-Indische ritmische technieken. Het spreekt voor zich dat er
daarnaast een heleboel andere connecties zijn met Indische muziek, die hier niet
behandeld worden. Een motivatie voor deze dubbele beperking (ten eerste op het
ritme en ten tweede op Zuid-India) is dus misschien wel op zijn plaats.
Dat het brandpunt ligt bij ritme en niet bij toonhoogte heeft als reden dat de
raga’s en thats van de Indische muziek heel vaak westerse equivalenten hebben.
Bijgevolg is het niet altijd duidelijk op te maken of er een raga gespeeld wordt of een
modus. De manier waarop Aka Moon de raga’s gebruikt ligt daarenboven nogal ver
af van de manier waarop men er in India mee omgaat. Elke raga bestaat niet enkel
uit een bepaald toonreservoir, maar bezit ook typische zinswendingen. Om die terug
te vinden in andere muziek, is eerst een uitgebreide repertoirestudie nodig van de
Indische muzikale traditie. In zijn composities behandelt Cassol de thats, de
toonhoogtes die een raga construeren, op een modale manier die in de jazz
gebruikelijk is. Daarnaast heeft hij, met hulp van Sivaraman, onderzoek gedaan naar
128 S. P. Ceroni, Interview met Fabrizio Cassol, z.p., 4 mei 2001. 129 De conceptie van Invisible Mother is volledig gebaseerd op principes van de Chinese I Ching.
57
een oud systeem, waarbij bepaalde noten van een raga gesubstitueerd konden
worden door de noten van een complementaire raga.130 Dit systeem, de sruti betam,
raakte in onbruik in India, waar tegenwoordig in de regel een stuk volledig in
eenzelfde raga blijft. Enkel een aantal oude muzikanten bezitten nog de kennis en de
vaardigheid om sruti betam op de juiste wijze toe te passen.
Ook andere parameters, zoals klankkleur en instrumentatie zijn niet echt
geschikt als onderzoeksdomein. Deze zijn namelijk wat te veel afhankelijk van de
muzikanten met wie Aka Moon samenwerkt. Als Sivaraman of Seth meespelen, is
het immers vanzelfsprekend dat er zich meer Indische timbres door de muziek
mengen: zij spelen instrumenten die volledig uit dat milieu afkomstig zijn. Wanneer
Ictus echter te gast is zal de muziek meer hedendaags klinken, hoewel de Indische
invloeden onderhuids nog steeds verderleven.
Wanneer men op zoek gaat naar ritmische patronen die uit de Indische muziek
komen, is het van belang dat men zich ervan bewust is dat er verschillen zijn tussen
het systeem dat men in het noorden hanteert en dat van het zuiden. Het
Hindoestaanse systeem, dat georiënteerd is op de tabla en de pakhawaj,131 kent een
grotere invloed van de Arabische muziekcultuur, terwijl het Karnatische ‘zuiverder’ is.
Daarnaast hecht men in het noorden meer belang aan improvisatie en zijn de tala’s
vaak langer.132 In het zuiden draait het meer om compositie, wat dikwijls als gevolg
heeft dat in improvisaties meer vaste schema’s en formules gehanteerd worden. Die
zijn uiteraard gemakkelijker terug te vinden bij een analyse dan de vrijere fraseringen
in de Hindoestaanse manier van improviseren. Zoals gezegd, is het op de Akasha-
cd’s voornamelijk de Noord-Indische ritmiek die verkend wordt. De invloed van de
Zuid-Indische principes en van Sivaraman is echter veel groter en duurzamer.
Op die manier is de focus op ritmische principes uit de Karnatische muziek
gelegitimeerd. Het repertoire dat in de analyses aan bod komt zal dus pas beginnen
bij Ganesh, met een zwaartepunt op de latere albums. Op Ganesh en Elohim spelen
nog Indische muzikanten mee, dus daar is het opletten geblazen. Dat zij bepaalde
Indische technieken aanwenden is in dit onderzoek niet echt relevant. Het gaat er
namelijk vooral om dat Aka Moon deze Indische ritmische technieken heeft
130 S. P. Ceroni, Interview met Fabrizio Cassol. 131 De pakhawaj is een tonvormige trommel met twee vellen en de Noord-Indische equivalent van de mridangam. Tegenwoordig wordt de pakhawaj meer gezien als een volksinstrument en vaak vervangen door een tabla. 132 D. Moelants, Cursus etnomusicologie, Universiteit Gent, 2009.
58
geïntegreerd in haar eigen repertoire, ook op momenten dat er geen Indiërs
meespelen. Vandaar dat het merendeel van de stukken die in deze analyses
behandeld worden niet op Ganesh (geen enkel stuk) of Elohim (slechts één stuk)
staan, maar op latere cd’s.
59
De Karnatische ritmiek
Alvorens men in andere muziek bepaalde Zuid-Indische ritmische principes kan
terugvinden, moet men uiteraard een zekere basiskennis hebben van het
Karnatische systeem zelf en de manier waarop ze daarin functioneren. Het Indische
ritmieksysteem is een geavanceerd geheel dat gebaseerd is op steeds terugkerende
metrische cycli die tals of tala’s genoemd worden. De term tal is afkomstig van het
Sanskriet en betekent letterlijk ‘klap’. Oorspronkelijk hield men ook de maat door
middel van handgeklap (een gebruik dat nog steeds doorleeft in opvoeringen). De
percussie nam al snel de rol van het klappen over maar de term reflecteert nog
steeds de origine.133
Een tala heeft veel gemeen met wat in de westerse muziek als maat (of in
sommige gevallen als hypermetrische structuur) wordt aangeduid, al zijn er een
aantal kleine nuanceverschillen. Net als de westerse muziek verschillende
maatsoorten kent, bestaan er in de Indische muziek honderden verschillende tala’s,
die elk een eigen naam hebben. Vaak zijn ze, net als de raga’s, verbonden met
bepaalde goden of natuurelementen. Sommige worden frequent gebruikt, andere zijn
minder populair en komen in een beperkt aantal composities voor. Een aantal tala’s
bestaat zelfs voornamelijk theoretisch, wat wil zeggen dat er geen of slechts één
compositie bekend is met desbetreffende tala aan de basis. De lengte van een tala
varieert van drie tot honderdenacht tellen, al heeft het grootste deel er tussen de drie
en de twintig. Men moet zich ervan bewust zijn dat Indische muzikanten en
geoefende luisteraars daadwerkelijk in staat zijn om zelfs een zeer lange tala op te
vatten als één serie en een op zichzelf staande muzikale structuur.134
Tala’s zijn steeds onderverdeeld in een aantal kleinere groeperingen, die in
Zuid-India anga’s135 worden genoemd.136 Elke anga bevat een aantal tellen of
akshara’s. Net als in het Westen krijgen sommige tellen een sterkere nadruk dan
andere. Het is gebruikelijk dat men met behulp van klap- en zwaaibewegingen de
tala visualiseert, een beetje zoals een dirigent de maat slaat. Vaak doet het publiek
daar ook aan mee. In het Karnatische ritmische denken zijn vijf getallen van primair 133 D. R. Courtney, The Complete Reference for Tabla, Vol. 1. Fundamentals of Tabla, Houston, 1998. 134 J. E. Berendt & G. Huesmann, The Jazz Book: From Ragtime to Fusion and Beyond, Chicago, 2002, p. 28. 135 Letterlijk: geledingen, ledematen. 136 Deze uiteenzetting is grotendeels gebaseerd op T. Viswanathan en M. H. Allen, Music in South India, Oxford, 2004.
60
belang: vier, drie, zeven, vijf en negen (in die volgorde van belangrijkheid)
construeren de vijf jatis137of klassen. Zowel op macroniveau, in de gedaante van
bouwblokken waaruit lange improvisaties kunnen worden geconstrueerd, als op
microniveau, in de vijf manieren waarop een tel kan worden onderverdeeld, spelen
deze getallen een grote rol. Elk van deze vijf jatis wordt gekenmerkt door een vast
patroon van lettergrepen (solkattu’s).
Er bestaat bovendien een zekere eenheid tussen de taal, de beweging en de
klank. Elke slag op de tabla, mridangam of andere Indische trom heeft een eigen
vaste lettergreep die er onlosmakelijk mee verbonden is. Aangezien de solkattu
beschouwd wordt als een synoniem voor de slag die hij representeert, is het voor
Indische percussionisten mogelijk (en gebruikelijk) om lettergreepsequensen te
memoriseren, die ze vervolgens rechtstreeks omzetten in drumpartijen. Het komt
voor dat percussionisten in opleiding in hun eerste jaar geen instrument aanraken en
zich eerst volledig op de solkattu’s concentreren.138
In het Karnatische tala-systeem bestaat er een aantal ritmische
eigenaardigheden, die men voornamelijk in de klassieke Indische muziek terugvindt.
Ze kunnen zeer goed van pas komen als referentiepunten in een analyse, omdat het
principes zijn die in de westerse muziek eerder zeldzaam zijn. Het is natuurlijk niet
uitgesloten dat de figuren waarover sprake is, toevallig voorvallen in een westers
muziekstuk, ze zijn met andere woorden perfect denkbaar in een westerse
muziektheorie en -notatie, maar in Zuid-India zijn ze systematisch uitgewerkt en
worden ze frequent toegepast. Bijgevolg zijn ze een uitstekende indicator van
Indische invloeden wanneer men ze aantreft in andere muziek. Na een beschrijving
van de principes die in deze studie onderzocht zijn, volgen (onder de titel
Karnatische ritmiek bij Aka Moon) enkele voorbeelden van hoe Aka Moon ze toepast
(en soms aanpast) in een aantal van hun werken.
De eerste ritmische eigenheid uit de Karnatische muziek die in deze studie
behandeld wordt, is er één die ook in de hedendaagse muziek vaak wordt toegepast
en om die reden is ze van minder belang dan de twee andere. Het gaat om het
137 Jati is trouwens ook de term die gebruikt wordt voor de sociale groep of kaste waarin iemand ingedeeld is. 138 D. R. Courtney, The Complete Reference for Tabla.
61
principe (dat in zekere zin ook in de volgende technieken werkzaam is) dat elke tel
op verschillende manieren onderverdeeld kan worden. Dit gebeurt volgens de vijf
jatis, de belangrijke getallen zoals die al eerder werden voorgesteld. Meestal deelt
men een tel dus op in vier zestienden, maar het kan ook in drie, zeven, vijf of negen,
waarbij men dus respectievelijk triolen, heptolen, kwintolen en triolen van triolen
krijgt. Het is hierbij van belang dat de onderverdelingen niet noodzakelijk lange tijd
hetzelfde blijven: soms wordt er in één tel een kwintool gespeeld en in de volgende
een triool.
Een tweede principe is het spelen in verschillende snelheden. Vaak gaat het om
een reductie,139 waarbij eenzelfde motief in een steeds sneller tempo wordt
gespeeld. Hierbij is het van belang dat men wel steeds in dezelfde basis-tala blijft. Zo
kan men bijvoorbeeld het tempo verdubbelen, een principe dat vooral veel
gehanteerd wordt bij stukken in een traag tempo. Bij binaire tala’s, zoals de vaak
voorkomende tintal,140 is het resultaat weinig spectaculair. Wanneer men echter dit
systeem hanteert in een oneven tala, zoals in de Karnatische zevenledige tishra
triputa tala, kan men wonderlijke resultaten bekomen.
Figuur 1a: tishra triputa tala in drie snelheden.141
1 2 3 4 5 6 7 Ta Ki Te Ta Ka Di Mi Ta Ki Te Ta Ka Di Mi Ta Ki Te Ta Ka Di Mi T K T T K D M T K T T K D M T K T T K D M T K T T K D M
Figuur 1 toont een schematische voorstelling (Figuur 1a) en een notenvoorbeeld
(Figuur 1b) van de typische lettergrepenformule waarmee deze tala gereciteerd
wordt. De eerste rij in het schema stelt de zeven tellen voor, waarbij de eerste tel de
meeste nadruk krijgt, en de vierde en de zesde tel iets lager staan in de hiërarchie.
De andere tellen zijn lichte tellen zonder nadruk. Daaronder komen de lettergrepen:
Ta is de lettergreep met het sterkste accent en komt bijgevolg op de eerste en de
vierde tel. Wanneer men, in de rij eronder, de snelheid verdubbelt, komt de Ta echter
139 ‘Reductie’ is ook de term die Stéphane Galland voor dit proces gebruikte in het interview dat ik met hem deed. 140 Een Noord-Indische tala van zestien tellen die door zijn groepering van 4+4+4+4 zeer sterke overeenkomsten vertoont met het alom bekende westerse patroon van viermatengroepen in vierkwartsmaat. 141 T. Viswanathan en M. H. Allen, Music in South India.
62
op andere plaatsen, bijvoorbeeld op de tweede achtste van de vierde tel. En in derde
snelheid, een verdubbeling van de tweede snelheid, komt de Ta voor op de eerste
tel, de vierde zestiende van de tweede tel, opnieuw de tweede achtste van de vierde
tel en de tweede zestiende van de zesde tel.
Figuur 1b: tishra triputa tala in drie snelheden, westerse notatie.
In Karnatische muziek wordt er meestal met drie snelheden gewerkt. Dit heeft
zijn oorsprong in de spirituele conceptie van de muziek. Ook in het hindoeïsme heeft
men namelijk een soort van drievuldigheidsconcept. De verandering van snelheid
hoeft niet noodzakelijk een verdubbeling te zijn. Zoals al eerder vermeld, zijn de
belangrijkste getallen vier, drie, zeven, vijf en negen, en ook de reducties kunnen
verlopen volgens een van deze getallen. Zo kan men bijvoorbeeld elke tel in triolen
verdelen en op die manier het tempo vermenigvuldigen met drie of met 3/2.
Het derde en laatste principe dat eigen is aan het Zuid-Indische ritmieksysteem
en dat ook in de muziek van Aka Moon voorkomt, is de zogenaamde gati betam. Dit
is een soort ritmische ornamentatie die men kan vergelijken met een fill-in, maar dan
strikter geconstrueerd. Indische percussionisten concentreren zich in hun spel steeds
op de sam, de eerste tel van de tala. Het bereiken van die sam geeft een gevoel van
thuiskomen; het is een oriëntatiepunt dat een houvast biedt in de soms zeer
complexe percussiesolo’s en -begeleiding. Om dat nog meer in de verf te zetten,
speelt men in de aanloop ernaartoe vaak een aantal keer hetzelfde motief, waarbij de
laatste slag van het derde motief perfect op de sam valt. Ook hier speelt de
drievuldigheid dus een rol.
63
Bij deze op zich al moeilijk uit te voeren techniek komt nog kijken dat de
motieven ook in verschillende snelheden uitgevoerd kunnen worden. Het gevolg
daarvan is dat men op verschillende momenten in de tala een gati betam kan
beginnen, zolang men die in de juiste snelheid uitvoert om op de sam terecht te
komen. Het notenvoorbeeld hieronder is afkomstig van Fabrizio Cassol, die de
techniek uitlegde in een interview.
Figuur 2: gati betam.142
In het voorbeeld van Figuur 2 wordt een ritmische figuur van zeven
tijdseenheden (rust, ta di gi na tum ta) geplaatst in een tala van vijf tellen (hier voor
de gemakkelijkheid genoteerd als een 5/4-maat). De lengte van de volledige gati
betam bedraagt 21 tijdseenheden, waarvan de 21ste op de eerste tel van de volgende
maat moet komen en de eerste een rust is. Dit komt er dus op neer dat elke eerste
noot van een gati betam op negentien tijdseenheden van het einde van de tala
begint.
Op de eerste regel is de basispuls een zestiende noot. Om op de sam van de
volgende tala uit te komen moet het eerste motief dus beginnen op de sam van de
142 S. P. Ceroni, Interview met Fabrizio Cassol, z.p., 4 mei 2001. Eigen transcriptie.
64
eerste tala, wat inhoudt dat de eerste noot komt op de tweede zestiende van de
eerste tel. Dezelfde formule kan echter ook een beetje sneller gespeeld worden. Op
de tweede regel is de basispuls de kwintoolzestiende, waardoor de eerste ta op de
tweede kwintoolzestiende van de tweede tel valt. Wanneer de trioolzestiende de
basispuls vormt, valt de eerste noot op de laatste trioolzestiende van de tweede tel,
enz.
Zoals blijkt uit dit voorbeeld, houdt de gati betam een eigenaardig soort van
‘achteruit tellen’ in, wat heel wat oefening vergt. Zeker in het begin is het niet
eenvoudig om te weten waar men een bepaald motief moet beginnen om op de sam
van de volgende tala uit te komen. Wanneer men echter in de Karnatische muziek
opgroeit, leert men deze vocabulaire al doende. Een percussionist als Sivaraman
hoeft niet meer na te denken over zulke dingen, hij voert ze feilloos uit op gevoel.143
143 P. Van den Brande, Interview met Stéphane Galland, Leuven, 26 mei 2009.
65
Karnatische ritmiek bij Aka Moon
Na deze uiteenzetting is de tijd aangebroken om in de concrete muziek te
duiken en op zoek te gaan naar de Karnatische technieken die Aka Moon gebruikt.
Een aantal notenvoorbeelden in dit hoofdstuk zijn gehaald uit oorspronkelijke
partituren of compositieschetsen. De meeste zijn echter eigen transcripties van
nummers die op cd verschenen en het gaat hier dus om momentopnames. Toch zijn
veel van de voorbeelden gecomponeerde fragmenten, die dus regelmatig kunnen
voorkomen in live-uitvoeringen, bijvoorbeeld als thema. In de improvisaties zijn
bepaalde technieken duidelijk ondervertegenwoordigd: de gati betam is zoals reeds
gezegd zeer moeilijk toe te passen en komt dus minder voor.
De techniek die eerst besproken werd in het algemene overzicht, namelijk het
onderverdelen van tellen, is een fenomeen dat wezenlijk deel is gaan uitmaken van
Gallands drumpartijen. Hij draait er zijn hand niet voor om om triolen, kwintolen en
binaire ritmes met elkaar af te wisselen. Aangezien hij in het unieke concept van Aka
Moon niet de vaste functie heeft die in een standaard jazzensemble van hem
verwacht zou worden – een stevige ritmische basis aanhouden – is hij ook vrij om te
experimenteren met verschillende antimetrische figuren. Ook de andere muzikanten
gebruiken deze techniek in hun solo’s, zij het in mindere mate of minder opvallend.
Het volgende fragment is een mooi voorbeeld van hoe de techniek ook op
compositorisch vlak ontplooid wordt. Het gaat hier om de baslijn van het stuk Inner
Fire uit Part 1 van Invisible Mother,144 dat te vinden is als track 1 van de bijgevoegde
cd (bijlage 1).
Figuur 3: baslijn Invisible Mother Part 1, vanaf 7:00.145
144 Aka Moon, Invisible Mother, Carbon7, 1999. 145 S. P. Ceroni, Aka Moon, of de uitdrukking van een cyclische oneindigheid, licentiaatsverhandeling, Universiteit Gent, 2002, bijlage 5.
66
Het is onmiddellijk duidelijk dat elke halve noot verschillend onderverdeeld is:
eerst in triolen, vervolgens in een heptool en ten slotte in een kwintool. Deze
sequentie wordt een aantal keer herhaald in een loop. In de context van het werk,
zou men kunnen zeggen dat het helemaal binnen het idioom van de nieuwe muziek
past. Hatzigeorgiou is namelijk de eerste van de drie Aka-Moon-muzikanten die
invalt, na een intro waarin enkel Ictus figureerde. Bovendien speelt hij een zeer hoge,
atypische, onjazzy baslijn: alle noten zijn in harmonieken gespeeld. Toch valt er iets
op als men de ritmische organisatie van de baslijn bekijkt in het licht van de
Karnatische muziektheorie. De volgorde waarin de onderverdelingen komen volgt
namelijk die van de jatis: eerst drie,146 dan zeven, dan vijf. Doordat een motief van
gelijkaardige toonhoogtes terugkeert en uitgebreid of ingekort wordt, is er daarnaast
ook een zekere link met het tweede principe: dezelfde (of een zeer verwante)
melodie wordt in drie verschillende snelheden gespeeld.
De techniek van de reductie is in de composities van Aka Moon regelmatig
terug te vinden en geeft bovendien een veel overtuigender aanwijzing naar
verbanden met India dan de vorige techniek. De volgende voorbeelden geven zelfs
aan dat Cassol over verschillende albums heen gebruik maakt van reducties in zijn
melodieopbouw. In improvisaties komt de techniek minder voor, al worden de noten
binnen een op reducties gebaseerde melodie natuurlijk wel af en toe gevarieerd.
Figuur 4: baslijn Story Telling's on, vanaf 4:37.147
Het eerste voorbeeld is te vinden op de plaat Elohim148, waarop dus nog
daadwerkelijk Indische muzikanten meespelen. Het komt echter van het African
Painting-gedeelte en zou dus meer banden moeten hebben met Afrika. Toch zit er 146 Strikt genomen is de onderverdeling van de halve noten zes, zeven, vijf. 147 Eigen transcriptie. 148 Aka Moon, Elohim, Carbon7, 1997.
67
een melodie in waar ontegensprekelijk een reductie in verwerkt is. Figuur 4 toont een
transcriptie van de baslijn, al spelen de altsax en de trombone aanvankelijk dezelfde
of een gelijkaardige melodie mee. Het staat als track 4 op de cd in bijlage 1.
Deze melodie is opgebouwd uit een zesnotenmotief dat door middel van
kwintsprongen verschillende noneakkoorden suggereert. De ritmische reductie
verloopt volgens een aritmetisch proces: er gaat telkens een achtste noot af van de
lengte van elke noot. Daarin verschilt ze dus van het voorbeeld uit de Karnatische
muziek (Figuur 1), dat een geometrische reductie vertoont. Deze melodie vertoont
tevens een aantal opvallende verschillen met de latere voorbeelden. Ten eerste
wordt het zesnotenpatroon vier maal gepresenteerd, in plaats van de gebruikelijke
drie maal. Daarnaast is het enkel het feit dat er telkens groepen van zes noten
herhaald worden, dat de reductie veroorzaakt. In de andere voorbeelden zijn de
motieven op het vlak van toonhoogte vaak herhalingen of variaties van elkaar, terwijl
men hier eerder van een ‘sequentionele reductie’ kan spreken.
Op het album Invisible Mother149 worden enkele verschillende personages van
een gezin voorgesteld en met elkaar gecombineerd, elk gerepresenteerd door
karakteristieke muzikale motieven. Dit gebeurt volgens bepaalde verbanden die hun
oorsprong hebben in de I Ching, iets wat hier verder weinig belang heeft. Wat wel
interessant is, is dat de basisvorm van ‘de moeder’ een aantal verschillende
reducties bevat.
Figuur 5: baslijn Invisible Mother Part 2, vanaf 1:55.150
De baslijn van ‘de moeder’ (Figuur 5, bijlage 1 track 2) duikt voor het eerst op in
deel twee van Invisible Mother. Ze wordt daar trouwens voorafgegaan door een
motief in de piano dat ritmisch identiek is aan het motief uit Story Telling’s on dat
hierboven besproken werd. Ze is samengesteld uit een viernotenmotief dat driemaal
herhaald wordt en dat eerst twee keer op de la¨ blijft hangen, alvorens een stijgende
149 Aka Moon, Invisible Mother. 150 S. P. Ceroni, Aka Moon, bijlage 5.
68
lijn te beschrijven volgens een bepaalde raga.151 Ook hier is de reductie aritmetisch:
elke noot wordt met een zestiende noot ingekort.
Tegenover deze baslijn worden in de loop van het stuk een aantal verschillende
melodielijnen gepresenteerd, die eveneens op bepaalde raga’s gemodelleerd zijn.
Figuur 6: de moeder, variatie x.152
De eerste variatie, die weergegeven is in Figuur 6, komt aan bod vanaf
Constellation 3, op 7:45 in Invisible Mother Part 2 (bijlage 1 track 2). Net als de
andere variaties is dit geen reductie maar net het omgekeerde: het viernotenmotief
wordt steeds trager gespeeld. In feite is variatie x een ritmische omkering van de
baslijn, op noten die het onderste tetrachord van een bepaalde raga vormen.
Figuur 7: de moeder, variatie y.153
Figuur 7 toont variatie y, die pas in The Calls, in deel 3 van Invisible Mother
verschijnt (vanaf 2:29, bijlage 1 track 3). Bovendien begint ze niet op reb, zoals in de
partituur beschreven staat, maar op la¨. Ook deze variatie is een omgekeerde
reductie, die dezelfde aritmetische verhoudingen volgt als variatie x: er komt telkens
een kwintoolzestiende bij.
Dat is anders bij de derde variatie (Figuur 8). Die is moeilijk auditief te
lokaliseren in het dichte contrapuntische netwerk van Invisible Mother, maar staat wel
in de compositieschetsen van Cassol.
151 Welke lijn er op het einde gespeeld wordt, is afhankelijk van een ingenieus systeem, waarbij Galland als het ware Hatzigeoriou ‘bestuurt’. Naar gelang de plaats waarop hij een stilte laat in de noten ervoor, komt er op de laatste tel een andere raga. Op een ander moment wordt dit principe vervangen door wat Cassol ‘variations sur le silence’ noemt. Daarbij bepaalt Galland hoeveel tellen rust er toegevoegd worden aan het einde van de maat door middel van de ritmische variatie die hij speelt op de derde tel. Deze muzikale spelletjes vragen uiteraard een enorme concentratie, maar het resultaat is overtuigend. 152 S. P. Ceroni, Aka Moon, bijlage 5. 153 S. P. Ceroni, Aka Moon, bijlage 5.
69
Figuur 8: de moeder, variatie z.154
Hier gebeurt de reductie volgens een geometrische verhouding: telkens
wanneer het drienotenmotief herhaald wordt dat de melodie vormgeeft, gaat het
dubbel zo snel als de keer ervoor. Een andere zaak die opvalt, is dat het maatcijfer
hier veranderd is van 6/4 naar 7/4. Aka Moon bewaart dus bepaalde principes uit de
Karnatische muziek, maar van zodra er geen Indische muzikanten meer meespelen,
is het niet meer nodig om zich binnen een stuk tot eenzelfde tala te beperken.
Ook vijf jaar na de Invisbles behoudt Aka Moon het principe van de reductie
voor de opbouw van sommige melodieën. Het voorbeeld van Figuur 9 (te beluisteren
op track 5 van bijlage 1) staat op hun meest recente album Amazir,155 waar ze
opnieuw samenwerken met Fabian Fiorini en met de Franse fluitist Magic Malik.
Figuur 9: Cuban #1, vanaf 5:32.156
Hier bestaat de melodie uit een motief van vijf noten, dat twee keer dezelfde
reductie doormaakt. De tweede maat is een soort van sequens van de eerste en is
uit andere noten opgebouwd. Het tweede motief is ook minder stabiel wat betreft
toonhoogte.
De gati betam is het derde ritmische principe en een verwijzing bij uitstek naar
de Karnatische muziek. Het komt minder voor dan de andere twee wegens de 154 S. P. Ceroni, Aka Moon, bijlage 5. 155 Aka Moon, Amazir, Cypres, 2006. 156 Eigen transcriptie van de melodie in de bas. Die wordt gedubbeld in de saxofoon, de piano en de stem.
70
hogere moeilijkheidsgraad, en vaak is het niet eenvoudig om het te herkennen. Het
voorbeeld in Figuur 10 is opnieuw een fragment van het album Invisible Mother157 en
komt enkele keren terug in licht gewijzigde vorm. De figuur is een transcriptie van wat
Cassol speelt in Constellation 3 in deel twee, vanaf 7:31 (bijlage 1 track 2).
Figuur 10: 'Constellation 3', altsax.158
Aanvankelijk lijkt het alsof Cassol een gati betam begint op de vierde tel van de
eerste maat. Het motief (in Figuur 10 aangeduid met haken) dat hij speelt bestaat uit
een twee tellen durende sequentie met als basispuls de kwintoolzestiende. Wanneer
dat motief driemaal (gevarieerd) herhaald is, blijkt echter dat hij niet op de eerste tel
van de volgende maat uitkomt. In feite lijkt dit een soort van decontextualisering van
de gati betam: het principe wordt wel degelijk toegepast maar het verliest zijn
oorspronkelijke functie van ‘thuiskomen’ op de sam.
De echte gati betam begint echter pas later, meer bepaald op de tweede
achtste van de vierde tel van de tweede maat. Het motief heeft hier een basispuls
van trioolzestienden en telt zestien tijdseenheden. Om op de eerste tel van de
volgende maat terecht te komen, moet Cassol dus bijna anderhalve maat op
voorhand beginnen. De ritmische organisatie van het motief is driemaal dezelfde, de
toonhoogtes zijn gevarieerd. Het moment waarop Cassol deze gati betam inlast, is
zorgvuldig gekozen: de re¨ waarop hij uitkomt is namelijk de eerste noot van de
melodie van de moeder uit Figuur 6, die daar voor de eerste keer in vol ornaat
gepresenteerd wordt. Als climaxopbouw is dat zonder meer geslaagd.
157 Aka Moon, Invisible Mother. 158 Eigen transcriptie, klinkend genoteerd. De melodie in de eerste drie tellen van de eerste maat is weggelaten, maar de indeling is daar binair i.p.v. in kwintolen.
71
De drie ritmische principes die hierboven beschreven zijn – het onderverdelen
van tellen, de reductie en de gati betam – komen dus allemaal voor op verschillende
platen van Aka Moon, soms ongewijzigd, soms met bepaalde aanpassingen.
Aangezien het ene patroon al gemakkelijker te herkennen en te transcriberen is dan
het andere, zijn de voorbeelden niet evenredig verdeeld. Dat er van het eerste en het
derde principe telkens maar één notenvoorbeeld aan bod komt en van het tweede
heel wat meer, wil echter niet zeggen dat het bij de onderverdeling van tellen en de
gati betam om geïsoleerde voorbeelden gaat. Elk van de drie Karnatische technieken
behoort tot op vandaag in meer of mindere mate tot de vocabulaire waarmee Aka
Moon componeert en improviseert.
72
Voorlopig besluit deel 2
De focus op Aka Moon in het tweede deel van deze scriptie bracht alvast één
geslaagde methode aan het licht waarop jazzmuzikanten principes uit de Indische
muziek in hun eigen werk incorporeren. De manier waarop ze dat doen is uniek. Ten
eerste is er hun vormconcept, dat ze uit de muziek van de Aka-pygmeeën haalden.
Het voorziet hen van een basisvisie, waarin muziek beschouwd wordt als een taal die
een interculturele communicatie mogelijk maakt. Het is dus enkel een kwestie van
het juiste dialect te vinden voor elk project, zodat muzikanten van verschillende
culturen samen kunnen spelen. Ten tweede zijn ze vertrouwd met de ontwikkelingen
in de Indische muziek. Door die als basis te nemen voor de composities die ze
samen met Indische muzikanten brengen, vergemakkelijken ze de samenwerking.
Een wederzijdse aanpassing is daar onvermijdelijk, opdat iedereen de vrijheid heeft
die hij verlangt tijdens het spelen, zonder dat men ‘naast elkaar’ muziek maakt. Ten
derde hanteren ze niet enkel Indische muzikale principes in hun collaboraties met
Indische muzikanten, maar blijven die principes ook deel uitmaken van hun latere
stijl. De hier bestudeerde Karnatische ritmiek laat merkbare sporen na in het werk
van Aka Moon. Dat gebeurt niet enkel in de flexibele onderverdeling van tellen, de
gati betam en de reductie, de drie ritmische principes die in deze scriptie aan bod
kwamen. Het is zeer waarschijnlijk dat er nog ontelbare andere Indische trekjes
toegang hebben gevonden tot de muziek. Vermengd met invloeden uit vele andere
streken, constitueren zij de stijl van Aka Moon vandaag.
Soms worden de gebruikte technieken licht aangepast om dienst te doen binnen
hun nieuwe omgeving, bijvoorbeeld de reductie in Elohim, die vier maal herhaald
wordt, of de pseudo-gati betam in Constellation 3, die niet op de eerste tel uitkomt.
Toch blijven ze in wezen eenzelfde functie vervullen als in hun oorspronkelijke,
Indische context, namelijk het interessanter maken van de ritmische basisstructuur
en de opbouw naar een climax.
Het feit dat in deze studie de nadruk lag op een zeer specifiek
onderzoeksdomein, is een beperking. De Indische invloed is namelijk veel groter dan
enkele typisch Zuid-Indische ritmische motieven. Getuigen daarvan zijn de vele
aanduidingen van raga’s in de partituren en compositieschetsen van Fabrizio Cassol.
Het zou dan ook een interessante piste zijn om ook op het vlak van toonhoogte nog
73
meer Indische elementen op te sporen. Bovendien liggen sporen van andere culturen
ook voor de hand als verdere lijnen voor onderzoek, wanneer men titels ziet als
Cuban #1,159 Yaral Sadom160 en Li,161 en wanneer men denkt aan de vele
samenwerkingsverbanden die de groep achter de rug heeft.
159 Aka Moon, Amazir. 160 Aka Moon, Live at Vooruit, Carbon7, 1998. 161 Aka Moon, Invisible Sun, Carbon7, 2000.
74
Besluit
In deze studie probeerde ik aan te tonen dat er in de jazzmuziek een bepaalde
stroming is van muzikanten die trachten om een fusie te realiseren van Indische
muziek en jazz. Het is duidelijk dat heel wat vragen uit de inleiding een antwoord
hebben gekregen in het corpus van deze tekst. Hoe de fusie tussen jazz en Indische
muziek mogelijk is op basis van gemeenschappelijke kenmerken, en welke muzikale
en culturele verschillen daarbij overwonnen moeten worden, werd in hoofdstuk 1
behandeld. Hoofdstuk 2 stelde de geschiedenis centraal en gaf een antwoord op de
vraag hoe muzikanten de fusie in concreto hebben aangepakt. Aangezien Indo-jazz
ten eerste een betrekkelijk ‘nieuw’ genre is, dat nog geen lange traditie heeft, en ten
tweede een beperkt aantal beoefenaars telt en weinig verspreiding kent, zijn er heel
wat experimenten geweest. Van het meest oppervlakkige gebruik van Indisch
aandoende klanken tot de meest diepgaande assimilatie van de Indische
muziekcultuur; jazzmusici hebben in de laatste halve eeuw op uiteenlopende
manieren hun interesse in de muziek van het Indische subcontinent laten blijken. Dat
dit ook tot stilistisch en kwalitatief zeer uiteenlopende resultaten leidde, hoeft geen
betoog.
Een van de – wat mij betreft – meest geslaagde fusies van jazz en Indische
muziek komt in deel 2 aan bod. Het Belgische trio Aka Moon probeert de term
‘wereldmuziek’ op een zo letterlijk mogelijke manier te realiseren, door culturen van
over de hele wereld te laten deelnemen aan hun muziek. Nog voor de samenwerking
met mensen uit een bepaalde gemeenschap ten einde loopt, is de assimilatie al
voltrokken en maakt hun cultuur deel uit van de muziek van Aka Moon. De Zuid-
Indische ritmiek, die centraal stond in hoofdstuk 4, blijft dus doorklinken in latere
projecten. Zo wordt ze niet enkel versmolten met jazz, maar ook met Afrikaanse
muziek, Bach, hedendaagse muziek, enz. Wanneer men naar Aka Moon luistert, is
het in eerste instantie soms moeilijk om de Indische elementen op te sporen, doordat
ze ingebed zijn in deze myriade van invloeden. Een meer diepgaande analyse brengt
echter algauw onmiskenbare overblijfselen van Indische ritmiek aan het licht. In deze
studie werd alvast aangetoond dat er ten minste drie technieken uit de Karnatische
muziek hun plaats kregen in het Aka Moon-vocabularium: de onderverdeling van de
tel in verschillende geledingen, de gati betam en het proces van reductie.
75
Al deze antwoorden roepen echter nieuwe vragen op. Een eerste vraag die ik
hier zou willen aanraken gaat over de geschiktheid van de term ‘fusie’, die in de
inleiding ook al voor problemen zorgde. De metafoor bleek namelijk op bepaalde
vlakken wat mank, waardoor zich misschien een andere opdringt. In zijn artikel
Improvisation, Change, Works, and Ragas162 stelt Wim van der Meer een methode
voor waarmee het mogelijk moet zijn om verandering in muziek te beschrijven aan de
hand van de darwinistische evolutieleer. Muziek wordt daarin beschreven als een
organisme, dat in symbiose leeft met het menselijke brein.163 Ieder individu van de
species ‘muziek’ wordt daarbij bepaald door zijn eigen unieke genen, in de
cultuurgeschiedenis spreekt men meestal over ‘memen’. Bij wat ik eerder omschreef
als een fusie, gebeurt er dus een uitwisseling van memen, vergelijkbaar met de
voortplanting in het dieren- of plantenrijk. Elk van beide individuen of genres geeft
enkele memen door. Op langere termijn zullen de meest succesvolle overleven.
Deze nieuwe metafoor van muziekhistorische genetica stelt ons in staat om op
macroniveau evoluties en veranderingen binnen bepaalde stijlen te verklaren. (Dit is
ook het vlak waarop van der Meer zich in zijn artikel concentreert.) Ook op
microniveau biedt ze echter bepaalde mogelijkheden, die ik in hoofdstuk 4 probeerde
uit te diepen. Aangezien men een individueel muziekstuk kan voorstellen als een
organisme, is het ook mogelijk om de DNA-structuur ervan te onderzoeken en de
oorsprong van bepaalde memen te traceren. In een beperkte studie als deze kan het
volledig in kaart brengen van die structuur natuurlijk nooit het doel zijn. Daarom heb
ik mij beperkt tot het identificeren van enkele min of meer ‘fitte’164 Indische memen in
een paar werken van Aka Moon.
Men zou zich kunnen afvragen of er überhaupt nog verandering en vernieuwing
mogelijk is in een muzieklandschap waar zowat alles fusion is, of dat men moet
stellen dat genres zoals Indo-jazz per definitie op een dood spoor zitten. Door de
snelle communicatie en verspreiding van muziek is de poel van memen die steeds
nieuwe kruisbestuivingen mogelijk maken immers enorm groot geworden. Alles kan
met alles gecombineerd worden. Het voordeel daarvan is dat de populatie gezond 162 W. van der Meer, Improvisation, Change, Works, and Ragas, in Dutch Journal of Music Theory, 13/1, 2008. 163 Het is daarbij interessant dat hij de vergelijking maakt met een taal. Diezelfde parallel trekt Fabrizio Cassol namelijk ook in hoofdstuk 3 van deze scriptie. 164 In de darwinistische zin van het woord: memen die zich het beste aanpassen (Eng.: genes / memes that fit in) en bijgevolg het langste overleven in een bepaald milieu (survival of the fittest).
76
blijft door de grote variatie. Het nadeel is dat de evolutie vertraagt doordat de context
vervlakt en doordat bepaalde memen die op zich ‘fit’ zijn, procentueel minder zwaar
doorwegen in een grote dan in een kleine populatie. Mijns inziens is er echter weinig
reden om negatief te zijn ten opzichte van Indo-jazz of welke vorm van
kruisbestuiving dan ook. Heel wat nakomelingen zijn immers de moeite waard om te
leren kennen, zowel als onderzoeksonderwerp als in de gedaante van esthetisch
object.
Veel auteurs die schrijven over fusie of de vermenging van genres, stellen dat
er bij zulke muziek dikwijls een decontextualisatie optreedt: bepaalde eigenschappen
en elementen van een stijl worden als het ware uit hun context gerukt. Het is
inderdaad zo dat, men – zeker in oppervlakkige fusies, waar men puur inspeelt op
bijvoorbeeld klankeffecten – de typische eigenschappen van een bepaalde muziek
gaat isoleren om hen in een ander genre boudweg te poneren, zonder enige
referentie aan hun oorspronkelijke functie. De enige nieuwe functie die ze toebedeeld
krijgen is dan bijvoorbeeld ‘exotisme’. De term decontextualisatie is echter
problematisch voor sommige muziekvormen, omdat in bepaalde gevallen de context
niet verdwijnt, maar vervangen wordt door een nieuwe context. In zekere zin is dit
ook voor de net beschreven voorbeelden het geval, maar ik zou graag het
onderscheid kunnen maken tussen pakweg enerzijds de sitar-riff in Paint it, Black van
The Rolling Stones, waar het instrument een functie krijgt toebedeeld die
fundamenteel verschilt van de oorspronkelijke, en anderzijds het subtiele verwerken
van een gati betam in Constellation 3 van Aka Moon, waar een Indisch ritmisch
principe aangewend wordt op een manier die zeer sterk lijkt op de oorspronkelijke. In
dat tweede geval is de oorspronkelijke context inderdaad grotendeels verdwenen,
maar leeft het principe verder in een andere context. Wanneer zoiets voorvalt, spreek
ik liever van ‘recontextualisatie’ of ‘hercontextualisatie’.
Om een lijn te trekken naar de darwinistische metafoor: bij recontextualisatie
leven bepaalde memen door in een nakomeling van twee organismen. Die
nakomeling erft dus eigenschappen van elk van beide ‘ouders’ (in dit geval van
Indische muziek en van jazz). Wat bij decontextualisering gebeurt, is te vergelijken
met het verwerven van bepaalde eigenschappen die niet doorgegeven worden: stel
dat een Europeaan in India zou gaan wonen, dan zou zijn huid waarschijnlijk wat
bruiner worden onder invloed van de Indische zon. Misschien wordt hij zelfs net zo
77
bruin als de Indiërs waartussen hij leeft. Wanneer hij terugkomt naar zijn vaderland,
neemt hij die eigenschap wel mee, maar hij zal ze niet doorgeven aan zijn kinderen.
Op dezelfde manier zullen The Rolling Stones in latere nummers zelden of nooit nog
een sitar gebruiken.
In de houding tegenover Indo-jazz fusies is een opmerkelijk verschil te zien naar
gelang welke bron men raadpleegt. Doorgaans staan westerse bronnen eerder
negatief tegenover vermenging, terwijl Indische auteurs meestal de verrijking
benadrukken die vreemde invloeden op hun traditionele muziek hebben. Dit kan
misschien verklaard worden doordat westerse etnomusicologen liever ‘zuivere’
traditionele muziek bestuderen dan de fusiemuziek die zogezegd ‘bezoedeld’ is door
westerse invloeden. Dit overdreven beeld kent zijn tegenhanger in de evenzeer
overdreven visie van Indiërs die alles wat westers is als geavanceerd en hoogstaand
beschouwen. Voor hen geldt: hoe westerser de muziek, hoe beter. Wellicht is een
positie die het midden houdt tussen deze twee extremen de meest vruchtbare om op
een genuanceerde manier om te gaan met het fenomeen van oost-west fusies.
78
Bibliografie
Gepubliceerde bronnen
BERENDT, J. E., Jazz und Indien. Geschichte, Musikalisches, Gesellschaftliches,
Spirituelles, in HiFi Stereophonie, 19/1-2, 1980, p. 26-32, p. 178-185.
BERENDT, J. E. en G. HUESMANN, The Jazz Book: From Ragtime to Fusion and
Beyond, Chicago, 2002.
COURTNEY, D. R., The Complete Reference for Tabla, Vol. 1. Fundamentals of
Tabla, Houston, 1998.
DANIÉLOU, A., Einführung in die indische Musik, Wilhelmshaven, 1975.
FARRELL, G., Reflecting surfaces: the use of elements from Indian music in popular
music and jazz, in Popular Music, 7/2, 1988, p.189-205.
MESTON, J. S., Sir G. F. MACMUNN en E. HAWARD, India, in Encyclopaedia
Britannica, uitg. door W. BENTON, dl. 12, Chicago-Toronto-Londen-Genève-Sidney,
1963.
LÖTZ, R., liner notes in Jazz and Hot dance in India 1926-1944, Harlequin, 1985.
PEETERS, T., Tien jaar Aka Moon. Ambassadeur van niemand, z.p., 2002.
PINCKNEY, W. J., Jazz in India: Perspectives on Historical Development and
Musical Acculturation, in Asian Music, 21/1, 1989-’90, p. 35-77.
RECK, D. R., Beatles Orientalis: Influences from Asia in a Popular Song Tradition, in
Asian Music, 16/1, 1985, p.83-149.
79
SHANKAR, R., My Music, My Life, San Rafael, 2007.
STUMP, P., Go Ahead John. The Music of John McLaughlin, Londen, 2000.
TOLLET, B., Aka Moon & Baba Sissoko. Belgisch jazztrio huwt Malinees Griot-
orkest, in Mixed Wereldmuziekmagazine, 8, 2009, p. 40-41.
VAN DER MEER, W., Improvisation, Change, Works, and Ragas, in Dutch Journal of
Music Theory, 13/1, 2008, p. 25-35.
VISWANATHAN T. en M. H. ALLEN, Music in South India, Oxford, 2004.
Ongepubliceerde bronnen
15 jaar Aka Moon, Feestival van Vlaanderen Brussel & KVS (concertprogramma), 7-
8 september 2007.
CERONI, S. P., Aka Moon, of de uitdrukking van een cyclische oneindigheid,
licentiaatsverhandeling, Universiteit Gent, 2002.
CERONI, S. P., Interview met Fabrizio Cassol, z.p., 4 mei 2001.
CERONI, S. P., Interview met Michel Hatzigeorgiou, Brussel, 9 augustus 2001.
CERONI, S. P., Interview met Stéphane Galland, Brussel, 10 Augustus 2001.
LE ROUX, A. en X. MATTHYSSENS, Interview met Fabrizio Cassol, Parijs, 7
november 1998.
MOELANTS, D., Cursus etnomusicologie, Universiteit Gent, 2009.
VAN DEN BRANDE, P., Interview met Stéphane Galland, Leuven, 26 mei 2009.
80
VAN DEN BRANDE, P., Dodecafonie in de jazz. Een theoretische studie met
analyses van enkele werken van Bruce Arnold en Tom Dissevelt, bachelorpaper,
Katholieke Universiteit Leuven, 2008.
VAN GORP, E., Een eerste kennismaking met de Noord Indiase klassieke muziek als
inspiratiebron voor jonge jazz musici, Cursus jazzstudio, z.p., 2008.
Cd’s
AKA MOON, Akasha Vol. 1, Carbon7, 1995.
AKA MOON, Akasha Vol. 2, Carbon7, 1995.
AKA MOON, Amazir, Cypres, 2006.
AKA MOON, Elohim, Carbon7, 1997.
AKA MOON, Invisible Mother, Carbon7, 1999.
AKA MOON, Invisible Sun, Carbon7, 2000.
AKA MOON, Live at the Kaai 31.3.1993, Carbon7, 1999.
AKA MOON, Live at Vooruit, Carbon7, 1998.
AROM, S., Centrafrique: Anthologie de la Musique des Pygmées Aka, Ocora, 1978.
COLTRANE, J., Meditations, Impulse!, 1965.
COLTRANE, J., Om, Impulse!, 1965.
REMEMBER SHAKTI, Remember Shakti, Polygram, 1999.
81
VISWANATHAN T. en M. H. ALLEN, Music in South India, Oxford University Press,
2004.
Websites
http://www.akamoon.com.
http://www.chandrakantha.com.
http://www.geocities.com/usivaraman.geo/home.html
http://www.hoeilaart.be/knoppen-links/cultuur/jazz_hoeilaart/erelijst%201979-
2006.pdf.
http://www.jazzhouse.org/gone/lastpost2.php3?edit=1079642692.
http://www.kwadratuur.be/nieuws.php?id=378.
82
Bijlagen
1. Luistervoorbeelden: cd
Track 1: Aka Moon – Invisible Mother, Part 1 (Invisible Mother, Carbon 7, 1999)
Track 2: Aka Moon – Invisible Mother, Part 2 (Invisible Mother, Carbon 7, 1999)
Track 3: Aka Moon – Invisible Mother, Part 3 (Invisible Mother, Carbon 7, 1999)
Track 4: Aka Moon – Story Telling’s on (Elohim, Carbon 7, 1997)
Track 5: Aka Moon – Cuban #1 (Amazir, Cypres, 2006)
2. Interview met Stéphane Galland – dinsdag 26 mei 2009
Comment est-ce que la collaboration avec les musiciens indiens s’est passée;
quels systèmes (mesures / talas, modes / ragas) avez-vous utilisés ?
C'est-à-dire, ce sont juste des dénominations qui sont différentes. Ils ont des noms
spécifiques pour un tala qui est en 5 temps, mais nous, on dit juste qu’on joue en 5
temps. Ils ont certaines dénominations pour les mesures, mais c’est la même chose.
C’était ça aussi qui était intéressant pour nous, comme on utilise beaucoup de
mesures impaires, enfin, toutes sortes de mesures, pas que des 4/4 et des 3/4,
comme c’est souvent le cas dans le jazz. Le fait de travailler avec des indiens, c’est
ça qui était intéressant, car dans leur tradition, il y a toutes ces mesures, ces talas.
Donc on parlait comme ça. Quand on travaillait avec Sivaraman (joueur de
mridangam), on lui expliquait : ça, c’est 5 temps, et lui, il comprenait à sa manière,
comment jouer le 5 temps. Ou bien, si lui il donnait des indications, moi, je le
comprenais à ma manière aussi. Il n’y avait pas de différence.
Mais le système indien a quand-même des différents talas en 5 qui utilisent des
différentes subdivisions.
Oui, mais nous aussi. Parfois, le 5 est subdivisé en 4 groupes de 5, ou bien en 3 et 2
ou 2 et 3.
Et Sivaraman n’avait pas de difficultés avec le changement des divisions ?
Bien, disons que chacun s’adaptait. Nous on s’adaptait un peu à lui, dans le sens
que pour eux, ce n’est pas habituel d’avoir de longues structures avec des mesures
83
qui changent au milieu. Donc, en général, ce qu’on faisait avec lui, c’était des
morceaux qui pouvaient rester pour un long temps dans la même mesure, même si
nous, on avait des variantes à l'intérieur de ça. Il y avait toujours quelqu’un qui battait
le tala, parce que lui, il est habitué à se baser visuellement sur le tala pour ses
constructions rythmiques et contrepointiques.
Quel système de notation avez-vous utilisé ? Les musiciens indiens pouvaient-
ils lire les partitions assez difficiles de Fabrizio ?
Fabrizio a pensé à tout cela. Il a écrit aussi en fonction des gens avec qui on aimait
jouer, donc il n’a pas écrit des choses si complexes à lire pour les musiciens indiens,
parce qu’il sait bien que ce n’est pas leur tradition de lire de la musique écrite. Par
contre, il a écrit des morceaux en fonction de certains développements indiens
qu’eux faisaient. Il en a fait tous des morceaux qu’on lisait, et puis, à eux, il a juste
expliqué le système. Et eux, ils étaient familiarisés avec ça. Donc, il n’y avait pas de
problèmes dans le sens qu’on n’était pas venu avec des choses qu’on faisait, et leur
dire : voilà, adaptez-vous. Ça n’aurait pas été vraiment un échange non plus. Et on
n’a pas été là en disant « ok, apprenez-nous les talas, et nous, on va improviser en-
dessus. » C’était vraiment une construction commune, en fait.
Mais vous devez savoir comment ça marche.
C'est-à-dire, un minimum. Mais, ce qu’on a essayé de chercher, c’est plutôt la base
commune. Comme ça on pouvait se comprendre. Par exemple, il y avait certains
morceaux qui étaient basé sur des développements à eux, que nous, on jouait à
notre manière. Et puis, eux, ils sont venu avec certaines phrases rythmiques dans
ces constructions. Et bon, Sivaraman m’a juste joué ces phrases rythmiques, et puis,
je les ai écoutées et comprises à ma manière. Donc on faisait des choses ensemble
comme ça, mais c’était toujours en gardant chacun aussi ses acquis. Lui, il n’a pas
été totalement dans notre langage (ça serait ridicule) et nous, on n’a pas été
complètement dans le langage indien, parce que ce n’est pas notre tradition. On
cherche toujours les racines communes dans toutes les musiques pour voir comment
on peut s’exprimer, et d'entrer là-dedans, en gardant les forces de chacun.
Donc, si tu veux, on n’a pas étudié toute la théorie indienne de A à Z, parce que ça,
ça serait une autre sorte de travail. Ça serait une étude en disant « ok, on va devenir
des musiciens indiens, et pouvoir jouer n’importe quoi. » On n’a pas fait un travail
comme ça, on a plutôt essayé de comprendre les principes, le système pour pouvoir
jouer ensemble, et pour que ça ait un lien. Donc, on a compris des genres de
84
développements, comme ils font des phrases qui se répètent 3 fois pour arriver sur le
1, des choses comme ça. On a utilisé des systèmes comme ça, donc les bases, en
fait, des systèmes.
C’était difficile d'apprendre ces systèmes ? Car, pour employer la technique
que tu viens d’expliquer, il faut compter à l’envers, si tu veux.
Oui, en fait, eux, ils ont tout un vocabulaire. Depuis tout petit, ils l’apprennent, donc
ils le connaissent et ils peuvent jouer avec ça. Si on n’a pas toute cette connaissance
là, c’est très difficile. Donc on peut apprendre quelques-uns de base, et puis en faire
des variations, mais de vraiment faire ça naturellement… Sivaraman, quand on jouait
avec lui, avait 62 ans, et il disait : « maintenant, je ne dois plus réfléchir, je ne dois
plus compter. » Depuis 3, 4 ans, il étudie. Donc, nous, on a juste adapté certaines
choses et compris ce genre de développements, et puis, il y a des choses qui sont
venues naturellement.
Vous parlez de musique comme d'une langue. Dans la collaboration, il y a la
langue indienne et la langue occidentale. Faut-il comprendre tout ce que les
autres disent ? Et est-ce que vous comprenez toujours les choses que les
autres musiciens font ?
Ça dépend à quel niveau de compréhension on parle. Il y a même des choses qu'on
joue soi-même qu’on ne comprend pas tout dans son entièreté, d’une manière.
Parce que l’intellect, il est limité. Mais on a tellement l’habitude de jouer ensemble et
de pratiquer des choses qu’on se comprend. Parfois, après, on se réécoute et on
analyse, on essaye de comprendre ce que l’autre a fait. Mais sur le moment qu’on
est dans la musique, ce n’est pas une compréhension qui est basée sur l’intellect,
parce que c’est trop limité. A ce niveau d’intellect, on ne peut pas comprendre, même
si on joue tout seul. C’est des choses qui vont au-delà de ça, forcément, on ne peut
pas comprendre tout ce qui se passe. Mais à un certain niveau, on comprend tout.
Dans la musique, c’est comme ça. On peut se rencontrer avec des musiciens qui
viennent de tous ces pays, et on peut trouver une manière de jouer ensemble et de
se comprendre. Et ça ne va peut-être pas dans les mots.
D’où vient l’intérêt de jouer ensemble avec des musiciens indiens ?
Fabrizio compose des morceaux et il suit un certain cheminement, et chacun dans le
groupe construit un cheminement d’une manière différente. Donc le fait d’avoir été
enregistré, d’avoir composé les morceaux, etc. ça vient principalement de Fabrizio.
85
Mais on peut chacun parler séparément de l’intérêt à la musique indienne. Moi, j’ai
découvert vers l’âge de 16 ans Ravi Shankar et puis d’autres gens. J’écoutais ça
tous les soirs avant de dormir, je trouvais qu’il y avait quelque chose d’incroyable. Le
tabla, ça m’a fasciné. Puis j’ai découvert l’Inde du sud avec le mridangam après,
c’était vraiment un flash ! Dans leur construction de solos, j’entendais la réalisation
de toutes les idées qui germaient dans ma tête. Dans le temps que j’étais au début,
j’entends quelqu’un qui joue des choses qui sont maîtrisées et réalisées à un degré
incroyable.
Avec Aka Moon, il y a toujours des interactions, on parle beaucoup, surtout à
l’époque, on communiquait des centres d’intérêt. Et c’est venu petit à petit, la
nécessité d’aller là-bas, de mieux comprendre ça, de l’intégrer aussi dans le groupe.
Mais pour Fabrizio, il y avait peut-être d’autres raisons que moi.
Alors, vous avez fait des voyages.
Oui, on a été d’abord à Benares. On est resté là quelques temps, puis on est passé à
Delhi, et puis on était à Bombay. Là, on a enregistré les 2 albums ‘Akasha Volume 1
et 2’. Et puis après, on est retourné encore au sud de l’Inde, et à Madras avec
Sivaraman pour faire une tournée là-bas. Fabrizio est allé pas mal de fois avant pour
rencontrer des gens, pour organiser tout ça, et après pour faire encore d’autres
enregistrements sur ce qu’on avait enregistré ici en Belgique, pour ajouter des
violons, des mridangams etc. Donc il y a eu pas mal d’aller-retours. Et Sivaraman est
venu quelques fois en Belgique.
En Afrique, vous avez vécu ensemble avec les musiciens. C’était aussi le cas
en Inde ?
Non, en Inde, on logeait dans l’hôtel. Là, c’est un développement plus proche de
l’Europe. Chez les pygmées, il n’y avait pas d’hôtel ; on était obligé de les aller
déranger chez eux.
Est-ce qu’il y a des trucs concrets que vous avez appris des percussionnistes
indiens que vous utilisez encore ?
Oui, ça m’a très fort influencé, tout ce que j’ai fait avec Sivaraman. Ça m’a appris
vraiment beaucoup, aussi d’arriver à jouer avec lui. Ce n’était pas évident, parce qu’il
avait un langage tellement complet et riche, non seulement de son expérience à lui,
mais de toute la tradition indienne, qui a un développement au niveau solos, qui est
incroyable. Donc il y a plein de choses, comme les variations de débit d’un rythme,
86
donc de jouer une même phrase rythmique dans des vitesses différentes, c’est une
chose que j’ai beaucoup appris au contact de Sivaraman. Aussi les multiplications
d’une phrase : ils ont des phrases qui sont très très complexes au niveau de la
vitesse, qui sont basées sur des multiplications. C'est-à-dire : la base du rythme peut
être assez simple, mais en intérieur ils font des triple croches, des quadruples
croches. Donc quand on entend la phrase complète, c’est très complexe, il y a
« trrratrrrrrrratratata, » mais quand tu comprends le principe, tu entends juste « ta te
ta te tatata, » donc des choses simples qui sont multipliés, démultipliés comme ça.
Ça m’a beaucoup aidé, enfin j’ai été obligé de comprendre ça pour pouvoir jouer des
phrases avec lui, parce que parfois, on avait très peu de temps de répétition et il
disait : « bien, à la fin de ça, on va faire cette phrase là » et puis il jouait une phrase
avec plein de notes. Et là, je devais dire, « comment je vais comprendre tout ça ? »
Et puis, en repérant les accents, en repérant le rythme de base, le squelette, en fait,
sur lequel tous ces développements sont basés, ça devient beaucoup plus clair et
plus simple à reproduire. Et tout ça m’a aidé à faire des constructions comme ça, à
jouer des phrases très rapides en pensant des choses très lentes et très simples.
Il y a aussi des choses comme ça dans les compositions, par exemple sur l’album
‘Ganesh’ en ‘Light Ship Tantra’. Il y a pas mal de morceaux basés sur ce genre de
développements ou bien de rétrécissements.
Chez beaucoup de musiciens qui ont cherché de l’inspiration en Inde, il y a
l’aspect spirituel qui est très important. C’est aussi le cas avec Aka Moon ?
Oui, mais disons que ce n’est pas spécifique à l’Inde. On a toujours eu une côté très
connecté à la spiritualité au sens profond de la musique. Pour moi, ce n’était pas une
nouveauté à chercher en Inde. Mais c’est vrai que chez eux, c’est très clairement un
peu comme la musique sacrée qu’on a ici, ou le gospel qu’on a aux Etats-Unis. C’est
de la musique qui est très évidemment et clairement tourné vers la spiritualité. Mais
ce n’était pas la raison d’aller en Inde pour moi, il n’y avait pas spécialement une
différence là-dedans. Mais on a toujours été connecté là-dedans et je crois que tout
ce qu’on a fait, même chez les pygmées, c’est aussi une manière de trouver un sens
bien au-delà des apparences. Et donc en Inde, comme tout est basé là-dessus, c’est
intéressant de voir comment ils construisent des choses par rapport à ces idées,
comme la trinité et autres choses comme ça. Et l'effet de certains ragas sur les
sentiments ou l’heure de la journée, ou comment ils mettent les gens dans un certain
87
état grâce à la musique, à la vibration, le rythme. Donc c’était très intéressant de
pouvoir sentir comment eux développaient cet effet-là en fonction du rythme, de la
mélodie…
Quand on a une fusion de deux genres de musique, il y a toujours une sorte de
décontextualisation. Comment est-ce qu’on peut éviter cela ? Comment est-ce
qu’on peut réaliser une fusion sans tomber sur des stéréotypes ?
Je crois que c’est la grande force de Fabrizio. Il a composé des morceaux en
fonction de certains principes qui sont à la base de, par exemple dans ce cas-ci, la
musique indienne. Il va aller chercher les principes fondamentaux qui sont à la base
de ça et il va les utiliser pour construire, pour composer de la musique, mais avec
tout notre bagage à nous. Donc, en allant vraiment à la base, à l’essentiel, là on
construit quelque chose qui est nouveau, mais qui utilise des forces différentes. Si on
ne faisait pas ça, et ce qui se passe souvent dans le cas de la musique, comme on
dit, de fusion – et on constate souvent qu’il y a une sorte de parodie – c’est que, si on
prend juste l’extérieur, quand je dis juste « ah, ils font ce genre de phrase, donc on
va prendre cette phrase-là, on va la jouer avec eux, on va prendre l’ambiance du
raga et on va jouer là-dessus », ça n’a ni la base de la musique indienne, ni la base
de la musique occidentale. Donc ça perd une base. Je crois, l’avantage est que
Fabrizio étudie vraiment les fondements qui ont construit l’arbre de musique
indienne, si tu veux. Donc on ne prend pas la branche, on prend la graine. On
essaye de comprendre, et avec cette graine, on fait un nouvel arbre qui n’est pas
une branche de musique occidentale et une branche de musique indienne. C’est
plutôt un nouvel arbre qui donne des fruits nouveaux qui ont un peu de chaque
culture finalement, et qui permet de ne pas faire de la parodie, que le musicien indien
puisse jouer et s’exprimer a sa manière librement dans un contexte inhabituel, et
nous de pouvoir aussi développer notre langage habituel, mais dans un contexte
inhabituel, avec des influences qui sont nouvelles. Mais finalement la musique, elle
est une. On va toujours à la racine et puis on voit qu’est-ce qui à été développé là en
Inde, là en Afrique, là à Cuba, là dans les pays de l’Europe de l’Est,… c’est plutôt de
voir qu’est-ce qui est juste après le noyau musique, qui est commun, qu’est qui a fait
des liens vers ça. A partir de là, on a les briques pour construire quelque chose.
Donc c’est surtout dans la composition ? Ou aussi dans l’improvisation ?
88
On a gardé notre même base, comme on fonctionne d’habitude. Fabrizio compose
des morceaux qui sont basé sur notre jeu depuis des années. Il a toujours fonctionné
comme ça aussi, et nous trois, on a toujours fonctionné comme ça. Il vient avec des
morceaux, et les développements qu’on en fait, ça lui donne des nouvelles bases
pour des nouveaux morceaux. Et là, ce qu’il a fait, c’est prendre des développements
de la musique indienne, par exemple et introduire ça dans l’évolution du groupe.
Donc on n’a pas quitté tout et puis « maintenant on va faire la couleur et l’odeur, les
épices de la musique indienne. » Avec les pygmées, c’est ça aussi, on n’a pas
cherché ça.
Quel est votre opinion sur des autres projets qui combinent le jazz avec la
musique indienne, par exemple Shakti ou Don Ellis ?
Don Ellis, je ne connais pas vraiment. Mais Shakti, j’ai écouté, oui, c’est super. C’est
autre chose aussi dans la démarche. J’ai l’impression que John McLaughlin a
vraiment étudié cette musique-là, et je pense qu’il a vraiment essayé d’apprendre
tout le développement de la musique indienne pour la jouer d’une manière la plus
proche possible. Et puis de ça, il a dévié d’une manière un peu jazz-rock, mais en
prenant aussi des thèmes et de la musique typiquement de là, je pense. Donc c’est
un peu différent de ce qu’on fait nous, mais ce qu’il a fait, je trouve super.