TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het...

105
1 TER HERINNERING AAN HET LEVEN EN STERVEN VAN DR. H. F. KOHLBRUGGE, 1803-1875 En het sterven van zijn vrouw Ursulina Ph. Baronesse van Verschuer Waaraan toegevoegd: Herdenkingspreek 25 jarig jubileum Laatste preek Begrafenistoespraken STICHTING DE GIHONBRON Voltaweg 18 MIDDELBURG 2010

Transcript of TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het...

Page 1: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

1

TER HERINNERING

AAN HET LEVEN EN STERVEN VAN

DR. H. F. KOHLBRUGGE, 1803-1875

En het sterven van zijn vrouw

Ursulina Ph. Baronesse van Verschuer

Waaraan toegevoegd:

Herdenkingspreek 25 jarig jubileum

Laatste preek

Begrafenistoespraken

STICHTING DE GIHONBRON

Voltaweg 18

MIDDELBURG

2010

Page 2: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

2

INHOUD

1. LEVENSOVERZICHT VAN KOHLBRUGGE

2. ENKELE BIJZONDERHEDEN UIT HET LEVEN VAN KOHLBRUGGE

3. Het ontslag van H.F. Kohlbrugge als proponent van de Hersteld Evangelisch-

Lutherse gemeente te Amsterdam

4. De komst van Kohlbrugge in Elberfeld

5. Kohlbrugge eindelijk op de kansel van de Ned. Hervormde kerk

6. Herdenkingspreek ter gelegenheid van zijn 25-jarig jubileum

7. Bedankbrief voor het geschenk van de Staten-Bijbel

8. Laatste preek van Dr Kohlbrugge over Psalm 28 : 6-9

9. Rouwpreek bij de begrafenis van Dr. Kohlbrugge over Hebreeën 13:7, 8

10. Rouwpreek over Handelingen 8: 2.

11. Toespraken gehouden aan het graf van Ds. Kohlbrugge

12. Toespraak op het graf van Ds. J.R. Wolfensberger, van Zollikon.

13. Fragmenten uit brieven van Prof. Dr. Eduard Böhl na het overlijden van Dr.

H.F. Kohlbrugge

14. Kohlbrugge als pastor en prediker, door J.K. Adolph Zahn

15. Sterfbed en begrafenis van Ursulina Ph. baronesse van Verschuer

16. ‘DISCIPELEN’ VAN KOHLBRUGGE

Page 3: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

3

1. LEVENSOVERZICHT VAN KOHLBRUGGE

15-8-1803

wordt Hermann Friedrich Kohlbrugge te Amsterdam geboren als oudste van twaalf

kinderen. De familie Kohlbrugge is afkomstig uit het Hannoverse dorp Ankum bij

Osnabrück. Zijn vader: Hermann Gerhard Kohlbrugge, zeepfabrikant (luthers). Zijn

moeder: Neeltje Teerhuys (hervormd) uit Monnikendam. Op de lagere school zit

Kohlbrugge naast de latere predikant en hoogleraar B. ter Haar.

1819 - 1821

Bezoek aan de Latijnse school.

1821 - 1825

Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de

godgeleerdheid en klassieke taal- en letterkunde, vooral van het Grieks, onder Van

Lennep, en van de oosterse talen (Hebreeuws, Arabisch, Chaldeeuws, (=Aramees)

Samaritaans, Syrisch) onder J. Wilmet. Hij werd een “geestdriftig humanist.”

12-3-1825

Sterft Kohlbrugge's vader. Deze laat, nadat hij door bedriegerijen van een compagnon

van heel zijn vermogen beroofd was, zijn gezin zonder middelen van bestaan in grote

armoede achter. Afsluiting van de studie. Eerste preek over Rom. 5 : 1 te Loenen aan

de Vecht.

1826

Eerste bekering tot een “actief leven” van gerechtigheid en heiligheid op grond van

wetswerken. - Proponent en hulpprediker in de “Hersteld Lutherse Gemeente” te

Amsterdam.

1827

Begint een periode van strijd en lijden, die bijna twintig jaren voortduurt: de preek van

ds. R. Uckermann over Joh. 16 : 5-15 (13-5-1827) omschrijft Kohlbrugge naar haar

inhoud als „negatieve neologie," d.w.z. als een nieuwe leer, die de fundamentele

waarheden van de Heilige Schrift loochent. „Toentertijd wierp ik de lont in het

kruitvat!" Langdurige onderhandelingen met het consistorie. Uit het ambt ontzet, uit

de gemeente uitgestoten en door zo menig „aanhanger‟ en „goede vriend‟ verlaten.

19-1-1828

Verhuist Kohlbrugge naar Utrecht.

4-6-1829

Promoveert Kohlbrugge te Utrecht op een proefschrift over Psalm 45. Later heeft hij

hierover het volgende verteld: „Toen werd ik ook doctor in de godgeleerdheid in

weerwil van heel de universiteit. De professoren hadden namelijk alles in het werk

gesteld om mij af te wijzen, omdat ik Psalm 45 met het oog op Christus, de

Bruidegom, en de gemeente, Zijn bruid, uitlegde. Dat vonden zij afgezaagd; zij waren

van mening, dat deze psalm het bruiloftslied van een aards koning was, en daarom

Page 4: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

4

wilden zij mij laten zakken. Zij waren allen terdege geschoold en gewapend

bovendien, maar één ding hadden zij vergeten, wat ik reeds als kind boven alle andere

boeken gelezen had, namelijk Gods Woord. Hierin waren zij niet zo beslagen, en zó

konden zij tegen mij niets uitrichten; ik werd doctor in de godgeleerdheid.”

30-7-1829

Trouwt Kohlbrugge te Amsterdam met Catharina Louisa Engelbert (geb. 8-4-1808),

wier familie zich lange tijd tegen het aangaan van dit huwelijk had verzet. De jeugd

van zijn gemeente heeft hij later hierover het volgende verteld: „Ik was verloofd met

een lief meisje.” Toen ik naar Utrecht ging om te promoveren, zei haar grootmoeder

tegen haar: “Als Kohlbrugge terugkomt, dan kunnen jullie toch niet trouwen”. Ik zei:

“Goed!” Toen ik nu echter promoveerde, zei haar lieve grootmoeder: “Vertel mij toch

eens, Catharina, wat doet die Kohlbrugge eigenlijk?” “Nu, die verdedigt Psalm 45”. –

“Hoe legt hij deze psalm dan uit?” – “Nu, met het oog op Christus en Zijn bruid.” –

“En dat willen zij (de professoren) niet accepteren?” – “Nee, dat willen zij niet laten

gelden; zij willen hem afwijzen.” “Wat denk je, zal hij wel slagen?” – “Ja, zeer

zeker!” antwoordde mijn verloofde, en haar grootmoeder zei daarop: “Nu, als hij als

doctor terugkeert, dan kun je hem gelukwensen en hem zeggen, dat jullie mogen

trouwen; want als hij Christus en

Zijn bruid zó verdedigt en zich voor hen niet schaamt, dan schaam ik mij voor hem

ook niet.”

Het jonge paar brengt in Haarlem een bezoek aan Bilderdijk, één der grootste

geleerden van zijn tijd, van wie ook de opwekkingsbeweging in Nederland, het

zogenaamde Réveil, is uitgegaan; het brengt de wittebroodsweken dóór bij een andere

Réveil-man, Twent van Roozenburg, op Raaphorst bij Wassenaar, en gaat voorlopig

in Amsterdam op kamers wonen.

De tijd van gedwongen “werkloosheid” wordt een tijd van onvermoeibaar vorsen en

zoeken in de Schrift. Romeinen 6-12 krijgen in verbinding met de boeken van de

profeten bijzondere betekenis voor hem. Hij wijdt zich aan de bestudering van de

geschiedenis der Nederlanden, van de geschriften van Calvijn en Olevianus. Maar de

geschriften van Luther blijven zijn lievelingslectuur.

1830 - 1832

Begin 1830 verhuizing naar Utrecht. Verzoek om opname in de Hervormde Gemeente

aldaar. Langdurige onderhandelingen over dit verzoek eindigen, niet in de laatste

plaats door de houding van het hersteld luthers kerkbestuur te Amsterdam, waaronder

hij vroeger ressorteerde, met een afwijzend antwoord, dat zonder ondertekening (!) en

zonder opgave van redenen werd gegeven (!). Niet eens werd het gevraagde bewijs

van goed zedelijk gedrag uitgereikt (!). “Zó werd ik met mijn gezin van alle kerkelijke

gemeenschap uitgesloten, van mijn eer en goede naam beroofd en zonder uitzicht op

toelating voor de gemeente gedood.”

1833 - 1846

Leven in eenzaamheid en veel strijd. Opvoeding en onderricht van zijn eigen

kinderen. Kohlbrugge wijdt zich aan de bestudering van de Schrift en onderhoudt een

uitgebreide briefwisseling: hij is de geestelijke raadsman van vele families en

vrienden, die, op verschillende plaatsen wonend, Kohlbrugge's gemeente in de

verstrooiing vormen. Het woord des Heren uit Hosea 2 : 16 v. neemt in Kohlbrugge's

leven op unieke wijze gestalte aan.

Page 5: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

5

12-2-1833

Sterft zijn jonge vrouw. Zij laat hem twee zonen na: Gerrit (geb. 26-4-1830, overl.

1908 te Bonn) en Jakob (geb. 5-9-1832, overl. 11-7-1858 als officier op Java). In april

1833 komt het bericht betreffende de dood van zijn lievelingsbroer Jakob (geb.

31-8-1812, overl. 8-10-1832 op de rede van Pasoeroean op Java en in zee begraven.

Bijzonderheden over het lot van deze broer worden pas in juli 1833 bekend).

Publicatie van de documenten uit de jaren van strijd, 1827-1832, aan het slot waarvan

de woorden uit Psalm 10 : 17 v. en uit Psalm 119 : 81-88 zijn geplaatst. Pelen leze

deze woorden na! Bij de verpleging van zijn vrouw, die aan de tering is gestorven,

zelf ernstig ziek geworden, maakt Kohlbrugge op medisch advies tot herstel van zijn

gezondheid een reis naar de Rijn. Hij neemt zijn oudste drie-jarig zoontje Gerrit mee.

Aan het slot van deze reis verblijft hij te Ruhrort en Elberfeld.

Op uitnodiging van gelijkgezinde mannen preekt hij zestien maal in Elberfeld en

omgeving, op 31-7-1833 te Elberfeld over Romeinen 7 : 14. Bij de voorbereiding van

deze preek komt het tot een tweede bekering: “k weet niet, dat mij ooit in mijn leven

iets méér aangegrepen heeft dan het zien van deze komma: “Ik ben vleselijk” -

komma! – “verkocht onder de zonde”. Dat wordt als het vonnis over de bekeerde

mens gezien en erkend. Het “actieve leven” van de gerechtigheid en heiligheid op

grond van wetswerken maakt plaats voor een “passieve activiteit”, om zó, als wij zijn,

het Woord te geloven en daarmee op God te zinken en Christus aan te grijpen, komen

wij erbij om, zo komen wij erbij om”. “Van al zijn vorige geestelijkheid ontdaan,

naakt en ontkleed, als een goddeloze en als één, die het opgegeven heeft ooit weer

vroom te worden”, verkondigt K. voortaan de „Christus, die komt, om in onze ziel en

op de diepste grond van onze verlorenheid woning te maken, waar Hij in nog groter

diepte ligt dan wij, om onzentwil, om ons uit onze diepte op te halen” (woorden uit

een brief aan een onbekende jongedame van 11-1-1854).

K. schrijft twee geschriften: “Het zevende hoofdstuk van de brief van Paulus aan de

Romeinen in uitvoerige omschrijving” en “Het Woord is vlees geworden” (Johannes

1). Beide geschriften behoren met hun echt-bijbelse substantie op het allernauwst

bijeen: God is vlees geworden, tot zonde gemaakt voor mij, die onder de zonde

verkocht ben, in Zijn Zoon!

In Pruisen waakt men angstvallig voor datgene, wat op het gebied van de kerkorde en

van de eredienst bereikt is door het werk van een zogenaamde commissie tot

“kerkelijke reorganisatie van het Duitse protestantisme”. Terecht vermoedt men in K.

een tegenstander van de “Union”, de samensmelting van Luthersen en hervormden.

Het ministerie-Altenstein verbiedt K. alle kansels van de Rijnprovincie. Terugkeer

naar Nederland.

31-10-1834

Trouwt K. voor de tweede maal, en wel met Ursuline Philippine Baronesse van

Verschuer (geb. 28 - 8 -1794 te Utrecht).

3 - 4 – 1836

Sterft zijn grootmoeder Anna Teerhuys-van der Horst. Zij had eens naast zijn vader de

godsdienstige opvoeding en leiding van de jonge K. op zich genomen, en hij heeft

voor haar in zijn geschrift “De taal Kanaäns” (omstreeks 1850), die men een

autobiografie kan noemen, een blijvend gedenkteken opgericht: “Ik had een

grootmoeder, die Loïs heette (2 Tim. 1 : 5); die ging dikwijls met mij naar een mooie

tuin. Daar zag ik onder de bomen een mooie man en een mooie vrouw. In een andere

Page 6: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

6

laan zag ik, dat die beiden heel lelijk waren geworden en uit die tuin verdreven

werden door een man in een wit kleed. Deze had een vlammend zwaard in de hand,

waarmee hij hen verdreef. Dan was het mij altijd alsof ik werd uitgedreven. Ook

bracht zij mij wel eens in een varkenskot. Daar zat een uitgehongerd jong mens met

zeer fijne trekken; die begeerde te eten, wat de varkens aten; maar hij kon niet bij de

trog komen. Dan dacht ik altijd, dat ik daar zat. Dikwijls bracht zij mij ook bij een

kribbe en legde mij uit, dat het kleine kind, dat daarin lag, mijn Koning was. Vandaar

bracht zij mij bij een kruis en zei: “Daar hangt jouw Koning met jouw zonden!” En als

zij mij daarna een graf liet zien, waaruit die Koning te voorschijn kwam, dan had ik

daar méér schik in dan in al mijn speelgoed…"

Dit onderwijs gaf grootmoeder Teerhuys haar kleinzoon aan de hand van afbeeldingen

uit de bijbelse geschiedenis in blauw-wit op tegels van Delfts porselein aangebracht,

zoals men ze in menig Nederlands huis en vooral in kamers en keukens van

boerenwoningen als kostbare wand- of schoorsteenversiering ook nu nog bewonderen

kan.

1-2-1837

Sterft K.'s moeder. Over haar lezen wij in “De taal Kanaäns” de merkwaardige

woorden: “Ik heb een moeder gehad, die mij altijd kleren maakte naar de maat van het

vijfde gebod; maar mijn lichaam werd er langzamerhand te groot voor, zodat de naden

dikwijls opensprongen”.

1845

Tweede reis met zijn vrouw naar de Rijn, die op 14-8 werd begonnen. Te Godesberg

bijeen met de vrienden uit Elberfeld (Karl von der Heydt e.a.). Met hen voert hij

besprekingen over de vraag, hoe de Hervormde Gemeenten van de „Union' en

Unions-Agende bevrijd kunnen worden. K. schrijft in deze tijd twee geschriften:

“Waartoe het Oude Testament?” en “Overdenking van de 50ste Psalm”.

1846

Verhuist K. met zijn gezin naar Elberfeld en legt voorlopig in zijn huis voor een kleine

kring de Schrift uit. - Op 4-11-1846 vindt zijn plechtige aanneming tot lidmaat van de

Reformierte Gemeinde in het armenhuis (!) plaats. Na het overwinnen van tal van

moeilijkheden (verbod van zijn samenkomsten) gaat één van zijn vroegere visioenen

in vervulling:

30-3-1847

Vaardigt koning Friedrich Wilhelm IV het „tolerantie-edict" uit, waardoor aan allen,

die in de “Union” niet konden leven, vrije uitoefening van eredienst wordt

gewaarborgd.

18-4-1847

Wordt de Niederländisch-Reformierte Gemeinde te Elberfeld gesticht, die in het

revolutiejaar 1848 zich een eigen kerk bouwt.

14-5-1848

Houdt K. “een soort intreepreek” over Ps. 84: 13, nadat in de voorafgegane week (9-5)

zijn “bevestiging” onder handoplegging door de ouderlingen van de gemeente had

plaatsgevonden. Na de preek werden 30 kinderen gedoopt.

Page 7: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

7

1856

Verschijnt naar aanleiding van een ernstige crisis, die opgeroepen was door de vraag

naar de rechte toepassing van de kerkelijke tucht, het ook nu nog lezenswaardige

geschrift “Het ambt der presbyters". Hoe de heilige apostel Petrus als mede-ouderling

de bisschoppen (opzieners) vermaant. Vijf overdenkingen naar aanleiding van 1

Petrus 5 : 1-4.” Hierin staan de woorden: “Is het met de gemeente zóver gekomen, dat

zij Gods Woord prijsgeeft en zich voor de afgoden neerbuigt, dan moge zij de straf

verwachten, dat zij door de Heere verkocht wordt onder de macht van mensen ook

komt zij nies weer vrij, tenzij dan dat zij zich tot het Woord bekeert en het eeuwig

Evangelie aangrijpt. ... Waar mensen zich niet onder het Woord willen buigen, maar

zelf willen regeren, daar drukt hun eigen orde hen dood; daar is enkel en alleen

gewetensverkrachting, twist, ruzie en tweedracht, en terwijl men aan de bovenkant aan

het bouwen is, zinkt het aan de onderkant weg, en is en blijft het een torenbouw van

Babel".

Voor de eerste maal wordt het K., die uit twee kerken van zijn vaderland was

uitgebannen, toegestaan om een Nederlandse hervormde kansel te beklimmen: in

Vianen op 29-6-1856. In de loop der jaren volgen tal van uitnodigingen om in de Ned.

Herv. Kerk te preken; de Synode doet er het zwijgen toe (!)

1858

Sterft K.'s zoon Jakob op Java (11-7). In hetzelfde jaar sterft op 14 - 2 te Halle aan de

Saale prof. Johannes Wichelhaus, “mijn Timotheus”, zoals K. hem noemde: “Hij was

zeer trouw, zeer gehoorzaam. Welk een kostbare ziel! Ik had hem nog méér lief dan

mijn eigen kind”. K. houdt de preken over Psalm 118, die onder de titel “Uit diepten

van ellenden” zijn verschenen.

1859

Wordt K. benoemd tot honorair-lid van de “Vereniging van Vrienden der Waarheid in

Zuid-Holland”.

1865

Wordt K. beroepen in de Ned. Herv. Gemeente te Zoutelande. “Nu zie ik, dat God

trouw houdt, want toen, in de tijd van mijn vervolging, men mij raadde aan de

Afscheiding deel te nemen, zei ik: “God zal mij recht doen, al was het in het kleinste

dorpje aan de zee”. Hij bedankt echter voor dit beroep.

25-5-1866

Sterft K.'s tweede vrouw.

7-6-1871

Viert de Niederl.-reform. Gemeinde te Elberfeld het 25-jarig jubileum van haar

ontstaan. Temidden van de feestvreugde doe K. de oproep tot bekering: “Belijden wij

toch, dat wij doemwaardige mensen zijn, dan kunnen wij ons in Zijn genade

verblijden!”

12-11-1871

Preekt K. op uitnodiging van Abraham Kuyper in zijn vaderstad Amsterdam op een

hervormde kansel “twee volle uren” voor 3000 toehoorders in de Zuiderkerk, die door

Page 8: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

8

een gracht en een rij huizen gescheiden was van de kerk der Hersteld Lutherse

Gemeente, waaruit men hem 44 jaren tevoren had uitgestoten. “Mijn tekst was Psalm

68:21”.

6-3-1873

Sterft zijn dochter Anna, het enige kind uit het tweede huwelijk, als echtgenote van de

Weense systematicus Eduard Böhl.

29-11-1874

Preekt K. voor de laatste maal (tekst: Psalm 28 : 6-9).

5-3-1875

Sterft H. F. Kohlbrugge - een origineel mens in het Koninkrijk der hemelen, een

geringe dienstknecht van zijn grote en rijke Heer, één, die slechts ging, wanneer en

waarheen God hem beval te gaan (Jer. I : 7), een onvergelijkelijk prediker van de

rechtvaardiging en heiliging, “een rechtvaardige en een zondaar tegelijk” (Luther).

“Christus - Barabbas. Uit mijzelf kies ik de moordenaar. Als ik Christus kies, dan

heeft de genade des Geestes mij dat geleerd, en dan kan ik mijn ziel niet meer bij het

leven behouden” (uit: “Aphorismen bij de lijdensgeschiedenis”).

Laatste woorden, op het sterfbed gesproken en door ds. Künzli, zijn “trouwe Zwitser”,

op 9 maart, de dag van de teraardebestelling, aan de gemeente bekend gemaakt laten

de herinnering wakker worden aan het heengaan van Mozes. De Heilige Schrift zegt

van hem: “Hij stierf aan de mond Gods” (Deut. 34 : 5 volgens de Hebreeuwse tekst).

9-3-1875

Werd het stoffelijk omhulsel van de Elberfeldse pastor begraven op het eigen kerkhof

van de gemeente, waar velen samengestroomd waren. Daar zong men het kerkhof de

ontslapene zelf eens de wens had uitgesproken, dat het bij zijn graf gezongen zou

worden:

Christus, der ist mein Leben,

und Sterben mein Gewinn.

Ihm hab' ich mich ergeben:

mit Fried' fahr' ich dahin.

Page 9: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

9

2. ENKELE BIJZONDERHEDEN UIT HET LEVEN VAN KOHLBRUGGE

Hermann Friedrich Kohlbrugge werd 15 Augustus 1803 te Amsterdam geboren. Hij

kwam zó zwak ter wereld, dat zijn ouders vreesden dat zij hem spoedig zouden

moeten verliezen. Geruime tijd bleef hij dan ook bij andere kinderen van zijn leeftijd

achter en moest er grote lichamelijke zorg aan hem besteed worden. Zijn vader was

een ernstig bezadigd man met een fijn gevoelende geest. Aanvankelijk gingen zijn

zaken goed, doch later had hij, bij het groter worden van zijn gezin in de moeilijke tijd

waarin hij leefde, met grote moeilijkheden te kampen. Zijn moeder werd zó door het

gezin in beslag genomen, dat zij zich maar weinig met Frits kon bezig houden. Dit

tekort werd echter ruimschoots vergoed door haar moeder, een stille, godvrezende

vrouw. Op vierjarige leeftijd nam grootmoeder hem voor geruime tijd mee naar Edam,

waar zij woonde. In haar woonkamer stond een schoorsteen versierd met

voorstellingen van de belangrijkste Bijbelse geschiedenissen. Urenlang kon het

knaapje voor de schoorsteen zitten en vol belangstelling luisteren naar hetgeen

grootmoeder ervan vertelde, meestal naar aanleiding van zijn vele vragen.

Zodra hij lezen kon, las hij meestal in de Bijbel en bij voorkeur in de boeken van

Mozes, die hij later zo voortreffelijk verklaarde. Tot zijn tiende jaar was het niet

mogelijk hem regelmatig de school te laten bezoeken. Bijna twee jaar lang bestond er

gevaar dat hij geheel blind zou worden. Vandaar moest hij herhaaldelijk dagen, ja

weken lang in een donkere kamer doorbrengen. Ook op oudere leeftijd leed hij nog

veel aan de ogen en is er zelfs nog aan geopereerd te Berlijn (1867 en 1868).

Daar zijn ouders tot de Hersteld Lutherse Gemeente behoorden kreeg hij catechetisch

onderricht van een godsdienstonderwijzer die wel erg Bijbelvast, doch streng in het

leerstuk van de algemene genade en de avondmaalsleer van de Lutherse kerk was.

Vandaar kreeg hij dan ook een grote afkeer tegen de leerstellingen der Hervormden

(gereformeerden), die hiermee in strijd waren.

Graag had zijn vader hem naar een middelbare school gezonden, maar de middelen

lieten dit niet toe, daar de zaken door het Franse continentaal stelsel steeds terug

liepen.

Hij begon daarom een potasfabriek, die weldra uitgroeide tot een zeepziederij. Frits

was vader daarin zeer behulpzaam, maar hij vergat zijn boeken niet. Zodra de

financiën dit toelieten mocht hij een school bezoeken, die opleidde voor het

Atheneum, dat hij reeds na twee jaar bezoeken kon. Niet alleen leerde hij daar Grieks

en Latijn, doch ook Hebreeuws en Arabisch. Theologie studeerde hij onder leiding

van de door de Hersteld Lutherse Gemeente aangestelde docenten aan het Atheneum.

Bij al het studeren moest hij echter ook in de zeepziederij werken, waarbij hij dikwijls

in de ene hand een boek had en met de andere hand de oven stookte.

De student verwisselde echter de kinderlijke eenvoud voor een overdreven verering

van Plato en Cicero, de verkondigers van de heidense zedenleer.

De Heere echter, Die het werk Zijner handen niet liet varen, kwam hem in deze weg

tegen. De vader, die hij zo innig liefhad, werd ernstig ziek. Alles stelt hij in het werk

om de fabriek gaande te houden en zijn vader het nodige te verschaffen, maar ....

vader sterft. Vóór zijn sterven moest hij zijn vader plechtig beloven dat hij zijn studiën

zou voortzetten om de graad van doctor in de theologie te behalen. Het liefste dat hij

op aarde had, een vader die hem verstond en geheel met hem meeleefde, was hem

Page 10: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

10

echter ontvallen. Morren, opstand, twijfel en ongeloof vervulden zijn hart.

De Heere ontfermde Zich echter over de verweesde en opstandige. In de duisternis

van zijn ziel drong een lichtstraal, ja een lichtstroom door met de woorden van de

profeet: „Want bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen, maar Mijn goedertieren-

heid zal van u niet wijken, en het verbond mijns vredes zal niet wankelen, zegt de

Heere, uw Ontfermer".

In een brief uit 1844 aan Drost zegt hij hiervan: „In 1826 had ik, die nooit enig idee

van bekering, Gods volk, of iets van die aard gehad had, in een allerdiepste weg en in

benauwdheid der hel de Bijbel voor mij, en in een punt des tijds schoot in mijn hart,

dat ik niet beschrijven kon, - het was sneller dan de bliksem en de verwen kan ik ook

niet uitspreken, maar de woorden in die verwe, die gij Jes. 54 : 10 leest, heb ik toen

gehoord en gelezen. Een wolk van diepe vrede was in mij en om mij heen, en al mijn

zonden waren van mij af. Ik sprak toen dadelijk een spraak, dat de oudste vromen mij

voor zeer oud in de genade hielden".

Na het overlijden van zijn vader kwam de zoon vrij en was toen in staat door het

geven van privaatlessen in het onderhoud van het gezin te voorzien. In hetzelfde jaar

werd hij nog toegelaten als kandidaat en proponent bij de Hersteld Lutherse gemeente.

Zo werd de door Gods hand staande gehouden jongeling een vurig prediker van de

hem geopenbaarde genade. Spoedig moest hij echter ondervinden, dat de prediking

van het zuivere Evangelie wel zoet in de mond, maar bitter in de buik wordt, dat de

leer van Luther in de naar hem genoemde gemeente niet meer geëerbiedigd werd, al

kon men boven de kerkdeur lezen: „Zij bleven volstandig in de leer der apostelen".

De geschriften van Luther waren zijn voornaamste lectuur en zo was dan ook de

inhoud van zijn prediking: onze doodstaat in zonde en ellende, de almacht van de

Heilige Geest, boete en bekering, het gevaar van een dode rechtzinnigheid, de

noodzakelijkheid van een levend geloof, de wedergeboorte door almachtige genade,

de rechtvaardigmaking van de zondaar alleen door het geloof, de enig en alleen

geldende gerechtigheid van Christus, de onveranderlijke trouw van God.1 In zijn ziel

lagen de woorden uit 2 Cor. 2 : 17 en Ezechiël 33 : 7-41.

De proponent kreeg veel aanhang in de gemeente, onder de kansel bevonden zich

professoren en studenten. De vooraanstaanden in de gemeente waren echter ra-

tionalisten. Een der predikanten (Uckerman) loochende op de kansel de leer van de

erfzonde en noemde de alleen reddende genade een gevaarlijke dweperij Kohlbrugge

voelde zich verplicht hiertegen bij de kerkenraad te protesteren. Hoewel dit alles op

wettige wijze plaats vond en het grootste gedeelte van de gemeente het met hem eens

was, liep dit uit op zijn afzetting als proponent. Herroepen kon hij niet.

De Heere liet Zich echter in deze weg niet onbetuigd. De uitgeworpene werd meer en

meer bekrachtigd, doordat de Heere Zich hem in Zijn macht en waarheid, genade en

algenoegzaamheid, hoe langer hoe meer openbaarde. Tijdens een langdurige ziekte,

waarin de krachten der ziel krachtig werden opgewekt, waren het voornamelijk de

profeten, die hij leerde verstaan als nooit te voren. Het grote getuigenis van Gods

Naam en Gods gerechtigheid alleen, het in de profetie neergelegde eeuwig

raadsbesluit van Hem op Wien God al onze zonden heeft doen aanlopen, Die met Zijn

ziel Borg is geworden om met een eeuwig geldend offer voor Zijn broeders tot God te

naderen wierp lichtstralen op de Schriften der Evangelisten en Apostelen. Daardoor

werd het hem opeens duidelijk waarom de Apostelen aanvankelijk door de Heere en

later door de Heilige Geest verlicht, zo naarstig Mozes en de Profeten hebben

1 Kohlbrugge verhaalt dit zelf in zijn geschrift: „Het lidmaatschap bij de Hervormde gemeente hier te

lande mij willekeurig belet".

Page 11: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

11

nagespeurd en daaruit de volle raad van God tot zaligheid en de in Christus

verschenen genade hebben gekend

Tot zover de hoofdtrekken van een „Levensschets" van Dr. H. F. Kohlbrugge,

begonnen door Prof. Joh. Wichelhaus en voleindigd door K.'s schoonzoon Prof. Dr.

Ed. Böhl".

ENKELE AANTEKENINGEN :

Op 4 juni 1829 werd Hermann Friedrich Kohlbrugge, nadat hij een proefschrift over

Psalm 45 in de Latijnse taal geschreven en dit ten overstaan van de theologische

faculteit van de universiteit te Utrecht verdedigd had doctor in de godgeleerdheid. Op

22 juni 1827 was hij door het consistorie van de Hersteld Lutherse Gemeente te

Amsterdam wegens bezwaren die hij tegen de leer van een predikant van de gemeente,

genaamd Uckermann, schriftelijk met vijf andere gemeenteleden had ingediend, als

proponent en hulpprediker afgezet en dit vonnis werd op 19 juli bevestigd. Tijdens een

ziekte, die hij daarna doormaakte, leerde hij de profeten meer dan ooit tevoren

verstaan. Het getuigenis aangaande Gods Naam en Zijn gerechtigheid, de eeuwige in

het profetische Woord verkondigde raad Gods, dat de HEERE ons aller zonde zou

werpen op Zijn Zoon, die als onze Plaatsbekleder voor Zijn broeders met Zijn eeuwig

offer tot God naderen zou, gaf hem een helder licht om de Schriften van de

evangelisten en apostelen te verstaan. Hij leerde zien, waarom de apostelen, verlicht

door de onderwijzing van de Heere Jezus en door de Heilige Geest, zo ijverig in de

Schriften van Mozes en de Profeten hadden gevorst, en hoe zij hieruit de raad Gods tot

zaligheid en de in Christus verschenen genade hadden onderkend.

Toen hij van zijn ziekte hersteld was, begaf hij zich naar Utrecht om zijn proefschrift

te schrijven. Maar hij geraakte in grote innerlijke strijd, of hij dit zo schrijven moest,

als de HEERE het hem tijdens zijn ziekte geleerd had, en of het niet voorzichtiger zou

zijn, het hem geschonken licht enigermate te bedekken. Hij riep God aan, die hem de

rechte weg wees en ondanks alle moeilijkheden, die zich tegen hem verhieven, hem in

staat stelde, de belofte, die hij zijn stervende vader had gegeven, te vervullen.

De professoren gingen er volstrekt niet mee akkoord dat hij Psalm 45 met het oog op

de geestelijke vereniging van Christus met Zijn Gemeente uitlegde, maar zij konden

niets tegen hem uitrichten.

Kohlbrugge was als proponent verloofd met mejuffrouw Catharina Louisa Engelbert,

een lidmate van de gemeente te Amsterdam. Toen hij echter werd afgezet, trachtte de

familie van het meisje het paar te scheiden. Zijn verloofde was een wees; zij woonde

hij haar grootmoeder. Toen Kohlbrugge nu doctor in de godgeleerdheid werd, vroeg

haar grootmoeder haar: „Zeg eens, Cato, wat doet Kohlbrugge toch?"

„Hij verdedigt Psalm 45", antwoordde zij.

„Hoe legt hij deze psalm dan wel uit?''

„Met het oog op Christus en Zijn Bruid, de Gemeente".

„En willen zij (de professoren) dat niet accepteren?"

„Nee, zij willen hem afwijzen".

„Denk je, dat hij zal slagen?"

„Ja!"

„Nu, als hij dan komt, dan mag je hem gelukwensen en hem zeggen, dat jullie mogen

trouwen; want als hij Christus en Zijn Bruid zó verdedigt en zich hiervoor niet

Page 12: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

12

schaamt, dan schaam ik mij ook voor hem niet".

A. Uit een gesprek met zijn grootmoeder.

Uit de catechisatie van Dr. H. F. Kohlbrugge, gehouden 14 November 1867.

Eens was ik aan het sterfbed van mijn tante. Zij moest ondragelijk lijden, maar zij

klaagde niet; haar aangezicht straalde van blijdschap. Opeens klapte zij in de handen

en ik hoorde haar zeggen: „Met mijn God spring ik over een muur." Een poosje later

zei ze: „Kom Heere Jezus!" en opeens: „Daar is Hij!" - en ze was niet meer.

Hoe komt men nu zo opeens in de hemel. Want dat zij daar was, zag ik aan haar

gelaatstrekken. En toen dacht ik in mijn nog kinderlijke gedachtegang: „Wilde God

ook mij in deze stad opnemen! Hoe kom ik echter in deze stad. De stad is zo hoog, zo

hoog kan ik niet klimmen. Wanneer men maar zo'n lange ladder had, maar die heeft

men niet".

Ook hoorde ik van een stad des verderfs, en nu vroeg ik mijn lieve grootmoeder:

„Vertel me toch, mijn lieve grootmoeder, wat dat voor een stad is?"

„Weet gij, lieve kinderen, wat dat voor een stad is?"

Kinderen: „Dat is de wereld".

Dominee: „Ja, zo antwoordde mijn grootmoeder ook. Ik vroeg haar dan: Wij zijn toch

niet in de stad des verderfs?"

„Toch wel", vervolgde ze, „zo lang wij niet bekeerd zijn, bevinden wij ons in deze

stad en komen met deze stad om".

Daarop deed ik de vraag: „Lieve grootmoeder, wat is dat toch: bekeerd te worden?"

„O, mijn kind, dat wil ik je wel zeggen: bekeren, - dat kan alleen de Heilige Geest je

bijbrengen en God je leren. Jij echter, mijn zoon, bidt aldus: „Heere, bekeer Gij mij,

dan zal ik bekeerd zijn, ik versta er helemaal niets van".

Ik vroeg verder: „Lieve grootmoeder, komen alle bekeerde mensen in de hemel?"

Zij antwoordde: „Ja, zij die in waarheid bekeerd zijn". „Maar grootmoeder, hoe kan ik

het dan weten, wanneer ik tot bekering gekomen ben, of mijn bekering in waarheid

is". „Dat zal God u zeggen, mijn kind." Geef slechts goed acht op jezelf. Alleen het

Woord van God is de proefsteen van het ware en het valse. Ook in de Bijbel zult je

van ware en valse bekeringen lezen; wees daarom gewaarschuwd, zoals gezegd: „geef

acht op jezelf".

B. Het is begrijpelijk, dat Kohlbrugge door al de tegenwerking tot onderzoek gedreven

werd. De geschiedenis van land en kerk, onlosmakelijk verbonden aan de invloed van

Calvijn, Olevianus en hun leerlingen, bracht hem vanzelf tot het onderzoek van de

gereformeerde belijdenisschriften en theologie. Hoewel hij van Luther nooit

vervreemd is en steeds veel van hem gelezen heeft, toch kwam hij tot de overtuiging,

dat de gereformeerde theologen in de leerstukken van de verkiezing en van de

sacramenten meer licht ontvangen hadden dan Luther. Zo schreef Kohlbrugge dan

ook: „Ik kon als eerlijk man, al werd ik weder aangesteld door de Hersteld Lutherse

Gemeente, waaromtrent gegronde hoop was, haar niet meer dienen". Ook moest hij

daardoor om des gewetens wil bedanken voor twee buitenlandse benoemingen tot

professor op aanzienlijke plaatsen. Met volle vrijmoedigheid vroeg hij dan ook

aanneming als lidmaat bij de Hervormde Kerk. Men had daartoe echter allerlei be-

zwaren, uiteindelijk stuitte dit af op het feit, dat de Hersteld Lutherse Gemeente geen

attest van goed zedelijk gedrag wilde afgeven, hoewel er op zijn leven niets viel aan te

Page 13: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

13

merken. De verschillende Besturen van de Hervormde Kerk werden in deze zaak

betrokken en het resultaat was, dat er nog strengere bepalingen vastgesteld werden om

juist Kohlbrugge maar buiten de kerk te houden. Dit alles duurde van begin 1830 tot

November 1832. Ook toen heeft de Hervormde Kerk (de nazaten van hen, die met

God in een plechtig verbond waren getreden) de waarheid en godsvrucht versmaad.

C. Op haar sterfdag schreef hij in een brief: „ ... Mijn dierbare en getrouwe Catharina,

die steeds bekommerde en zich altijd onwaardig achtende, die nederige dienstmaagd

van onze lieve en getrouwe Heiland, is heden de 12de dezer (Febr. 1833), des

morgens te drie uur met blijdschap en verheuging ingegaan in het paleis van onze

Heere en Koning, in het Paradijs van onze God. Ik heb met haar gestreden, ben met

haar in duisternis van de schaduw des doods geweest, en heb met haar mogen juichen;

ik ben met haar tot aan de poorten des hemels geweest, en, toen zij was ingegaan, heb

ik de Heere geloofd over Zijn ontferming en getrouwheid! Dat wij ons tezamen

verblijden in de Heere, Die ons gemaakt heeft; Hij heeft een welbehagen aan Zijn

volk. Gedenkt mijner in uwe gebeden, opdat de almachtige kracht onzes Heeren mij

verder sterke, vooral op de dag als haar dierbaar overschot ten grave daalt, - welke is

Maandag 18 dezer.

Zij heeft haar kinderkens gezegend met dierbare zegeningen. De Heere make ons

klein, en Hij zal ons verheffen en heerlijk maken. Hij houde Zijn krachtige hand op de

mond van mijn vlees en bloed, dat nu stil is, en dan weer hevig uitbarsten wil. „Wie in

den Zoon gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven". Hij, Christus, sterft niet.

D. De op 31 Juli 1833 gehouden preek over Romeinen 7 : 14 heeft vooral in ons land

veel beroering verwekt. De mannen van het reveil waren het er niet mee eens. Da

Costa heeft deze preek in een brief aan Kohlbrugge fel bestreden. Kohlbrugge heeft de

beschuldiging van Antinomianisme in zijn uitvoerig antwoord grondig weerlegd.

(Deze brieven zijn in druk verschenen en, vermeerderd met de bewuste preek, nog

verkrijgbaar).

De aanleiding tot de preek deelt Kohlbrugge in een brief van 23 Nov. 1833 mee aan

Jonkvrouwe U. Ph. van Verschuer, die spoedig zijn tweede echtgenote werd.

... De aanleiding tot de preek was deze: des Maandagavonds was ik in het

Zendingshuis te Barmen, las daar Rom. 7 en meende, dat het 14e vers aldus gelezen

moest worden: „ik ben vleselijk verkocht onder de zonde" zonder komma; des avonds

thuis komende was er een boodschap van de oude Krummacher (G.D.), of ik des

Woensdags voor hem prediken wilde. Dinsdagmorgen ga ik tot hem, vind hem ziek,

en neem de preekbeurt op mij. Ik kom thuis, bid God om een tekst, sla in het Grieks

Rom. 7 : 14 op, en lees: „ik ben vleselijk, onder de zonde verkocht". Ik weet niet, dat

mij in mijn leven iets meer heeft aangegrepen, dan die komma te zien. Ik viel neder

voor de Heere, loofde Zijn Naam, prees Zijn erbarming, en schreef met een mijzelf

onbegrijpelijk snelheid de preek op, in eens door zonder tussenpozen. Van buiten-

leren kan ik dezelve niet, daar het mij onmogelijk is niet te improviseren. De

gehouden preek moet nog sterker geweest zijn, intussen is de gedrukte zakelijk

dezelfde".

E. In 1817 werden de Lutherse en de Gereformeerde Kerk op bevel van Koning

Friedrich Wilhelm III door een „Union" (unie) verenigd in de „Evangelische Lan-

deskirche". Evenals bij de invoering van het Synodaal Bestuur in 1815 in ons land,

was er in Duitsland weinig verzet, hoewel meer dan hier, vooral toen in 1822 ook een

liturgie (eredienst) voorgeschreven werd, die veel geleek op die in de Roomse Kerk

Page 14: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

14

met haar altaren, lichten, crucifixen, kniebuigen en kruisjes slaan.

In het Wuppertal, vooral in Elberfeld werd fel geprotesteerd. De overheid deed echter

wel wat water in de wijn en zo lag men zich in 1835 neer bij de invoering van de z.g.

kleine Agenda, een uittreksel van de „Landesagenda", nadat men de predikanten met

afzetting bedreigd had. Allen, ook G. D. en F. W. Krummacher gaven toe, doch vele

gemeenteleden, o.a. de familie Von der Heidt bleven zich verzetten en konden het niet

met hun geweten overeenbrengen verder deel te nemen aan de godsdienstoefeningen

en de sacramenten. We willen er met grote nadruk op wijzen, dat hetgeen in

Nederland door de invoering van de Haagse Synode plaats vond veel en veel erger

was, n.l, de invoering van de leervrijheid, De overeenkomst was echter, dat de kerk

door de overheid in haar rechten werd aangetast.

Page 15: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

15

3. Het ontslag van H.F. Kohlbrugge als proponent

Overgenomen uit: Van afgescheiden gemeente tot Kerkgenootschap. Geschiedenis

van de Hersteld Evangelisch-Luthersen in Amsterdam 1791-1836. Door Dr. Paul

Estié. Uitgeverij Verloren, Hilversum, 2007

HOOFDSTUK X

1. Inleiding

Hermann Friedrich Kohlbrugge („Frits') werd op 15 augustus 1803 geboren te Amster-

dam. Hij was een zoon van de hierboven genoemde voorzitter van het college van ver-

tegenwoordigers, Hermann Gerhard Kohlbrugge afkomstig uit Menslagen in Han-

nover, en de Nederlandse Petronella Teerhuis, die in een hervormde piëtistische

familie was opgegroeid. Vanwege de slechte economische toestand in zijn geboorte-

land was de vader van Kohlbrugge naar Nederland gekomen. Hij richtte in Edam een

zeepziederij op, die later werd verplaatst naar Amsterdam. Aldaar sloot hij zich in

1809 aan bij de Hersteld-Lutherse gemeente. Zijn zoon werd al op jonge leeftijd door

zijn moeder in het geloof opgevoed, samen met zijn grootmoeder, die hem aanspoorde

de Bijbel te lezen. En al op zijn tiende jaar werd hij in de orthodoxe LLutherse leer

onderwezen door de oude zeer gelovige catechiseermeester J. F. Schultze. Door dit

alles ontwikkelde zich in hem al vroeg een zekere vroomheid die hem tot het besef

bracht dat hij later predikant wilde worden.

2. De studietijd van Kohlbrugge

Zodra hij volwassen werd, was hij genoodzaakt zijn vader te assisteren in de fabriek,

die in een weinig florissante toestand verkeerde. Daarom was hij gedwongen zijn

werkzaamheden te combineren met zijn studies aan de Latijnse school en het

Amsterdamse Atheneum, waar hij uitblonk in de kennis van het Latijn, Grieks en

Hebreeuws. Ook studeerde hij aan de Universiteit te Utrecht; in 1823 legde hij aldaar

het kandidaatsexamen in de letteren af. Hoewel in deze periode zijn

geloofsovertuiging een tijdlang sterk afnam, kwam hierin toch weer een wending,

waardoor hij in genoemd jaar belijdenis deed in de Hersteld-Lutherse gemeente van

Amsterdam. Hij was bevriend met Da Costa, die hem in contact bracht met de

Réveilkring.

In 1824 meldde Kohlbrugge zich aan bij liet consistorie en werd op zijn verzoek toe-

gelaten als theologisch student. Men liet hem direct toe tot het kandidaatsexamen

waarbij hij werd ondervraagd door Uckerman. Zijn antwoorden waren zo

voortreffelijk dat deze voorstelde hem direct tot proponent te benoemen; de

examencommissie weigerde echter hiermee in te stemmen. Vervolgens mocht

Kohlbrugge één van de predikanten kiezen als zijn leermeester voor de verdere studie.

Uckerman wilde hij niet, omdat deze zijn lessen gaf aan de minder gegoede en door

het consistorie financieel gesteunde studenten; met hen wilde Kohlbrugge niet op één

lijn worden gesteld. Jacobi kwam niet in aanmerking, omdat deze zijn studenten hun

preken liet voorlezen en hen zelfs verbood om deze uit het hoofd voor te dragen. Ook

Meijer, nota bene de huispredikant van de familie Kohlbrugge, viel af omdat hij een

Page 16: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

16

Duitser was. Kohlbrugge voelde zich namelijk volbloed Nederlander, ondanks het feit

dat hij een zoon was van een Duitse vader. Als enige predikant bleef Bendinger over.

Deze accepteerde hij als zijn leermeester, hoewel hij wist dat hij een omstreden figuur

was. Deze had zich namelijk in zijn studententijd bij de Patriotten aangesloten en was

daardoor bij het overwegend prinsgezinde consistorie niet zeer geliefd. Kohlbrugge

merkte eens over hem op „dat hij gehaat was bij het consistorie, maar geliefd bij de

gemeente.‟

Kohlbrugge kwam tijdens zijn studie in financiële moeilijkheden, omdat zijn vader

ziek werd en diens zaak aan de rand van de afgrond stond. Via het college van

vertegenwoordigers, waarvan zijn vader immers voorzitter was geweest, vroeg hij de

ouderlingen om een voorschot van f 300,-. Dit werd echter niet zonder meer

toegestaan. Men was wel bereid hem te helpen, mits hij daarbij aanvaardde dat hij

verder zou worden beschouwd als een student die op kosten van het consistorie

studeerde. Hiervoor voelde Kohlbrugge zich te goed en zag kans geld te lenen van de

weduwe Scholte, de moeder van Hendrik Pieter Scholte, die later één van de leiders

van de Afscheiding zou worden. Een geschil over de terugbetaling van het geleende

bedrag schijnt later de oorzaak te zijn geweest van een verwijdering tussen

Kohlbrugge en Scholte.

In 1825 overleed Kohlbrugge's vader, die hem op zijn sterfbed had laten beloven te

zullen promoveren tot doctor in de theologie. Kort daarna kreeg hij een bekeringser-

varing die hij later als volgt beschreef: „Na de dood van mijn vader behaagde het den

Almachtigen God door zijn Heiligen Geest mij krachtdadig tot zich te trekken, en

zijnen Zoon in mij te openbaren.‟

Op 19 oktober 1826 slaagde hij voor zijn proponentsexamen, waarbij hij door

Uckerman en Meijer werd ondervraagd, zowel over enkele belangrijke leerstukken

van het Lutheranisme als over de kerkgeschiedenis. Ook nu was de examencommissie

weer zeer tevreden over zijn antwoorden!

Toch bestond er kennelijk tussen Kohlbrugge en de ouderlingen al enige spanning, die

al duidelijk was geworden tijdens de behandeling van het genoemde verzoek van

Kohlbrugge om een lening te mogen ontvangen. Na het slagen voor het

proponentsexamen zou hij namelijk zonder meer in aanmerking zijn gekomen voor de

benoeming tot tweede vaste hulpprediker in de gemeente, naast de reeds als zodanig

werkzame T.H. Sonstral. Maar het consistorie liet hierover niets van zich horen en gaf

later te kennen dat Kohlbrugge daarom dan maar zelf had moeten vragen. Pas op 1

februari 1827 kreeg hij zijn aanstelling. Hij ging nu in een aantal diensten voor; deze

werden zeer drukbezocht door de gemeenteleden van wie velen zeer onder de indruk

kwamen van zijn preken!

3. Het ontslag van Kohlbrugge

Als Kohlbrugge zelf niet behoefde te preken, bezocht hij als gemeentelid de diensten

van de predikanten. Zo was hij op de zondag Cantate, 13 mei 1827, in de kerk aan de

Kloveniersburgwal aanwezig toen ds. Uckerman preekte naar aanleiding van het

Evangelie van die dag, Johannes 16 vs. 5-15, over de komst van de Trooster, de

Heilige Geest. Tot zijn ontzetting hoorde hij Uckerman dingen zeggen die zijn diepste

religieuze gevoelens kwetsten; zij leken hem ook volledig in strijd te zijn met de

Bijbelse boodschap en de Lutherse belijdenisgeschriften. Zo verkondigde Uckerman

bijvoorbeeld dat de Heilige Geest niet op directe wijze zou werken, maat alleen door

het Woord en de sacramenten; de bekering zou hierin bestaan dat wij met edele

gevoelens en goede voornemens en 'zoo door eene allengs vermeerderde ontwikkeling

van ons verstand' tot betere inzichten zouden komen. Daarom diende Kohlbrugge op

Page 17: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

17

17 mei bij het college van vertegenwoordigers een bezwaarschrift in over de

theologische opvattingen van Uckerman, die volgens collega's niet alleen een

opvliegend man was, maar ook „veel in de nieuwere Duitsche boeken studeerde, die

voor geen vierde rechtzinnigheid hadden.‟ Het was mede ondertekend door enkele

leden van het Hulpgenootschap. Ook het Amsterdamse Christentumsgesellschaft

stond in zijn geheel achter Kohlbrugge, die tot de leden behoorde. Maar het

distantieerde zich van het Bezwaarschrift, omdat het niet in theologische twisten

betrokken wilde raken. Volgens dit Bezwaarschrift was Uckerman een aanhanger van

de nieuwe theologische opvattingen, hetgeen voornamelijk bleek uit de wijze waarop

deze over de werking van de Heilige Geest had gesproken. Dit werd ook duidelijk uit

het feit dat het grootste gedeelte van Uckerman's preek berustte 'op eene zedelijke

verbetering door eigen kracht en eigen wil', waardoor deze meer in overeenstemming

was met de leer van Socrates dan met die van Jezus Christus.

Op 21 mei kreeg Kohlbrugge de gelegenheid om bij het college van vertegenwoor-

digers zijn bezwaren toe te lichten. Daarbij verzocht hij de zaak in het geheim af te

werken, opdat deze niet in brede kring bekend zou worden. Vier dagen later

verklaarden de vertegenwoordigers dat Kohlbrugge en degenen die het stuk hadden

ondertekend gerust konden zijn en dat zij zich zo spoedig mogelijk over de punten van

kritiek zouden uitspreken. Hiermee beschouwde Kohlbrugge de zaak als afgedaan en

hoopte dat Uckerman tot inkeer zou komen.

Het tegendeel was echter het geval.

Op tweede Pinksterdag, 4 juni 1827, ging Uckerman tijdens de morgendienst in op de

jegens hem geuite kritiek. Tot grote ergernis van velen beklaagde hij zich er over dat

hij beschuldigd was van onrechtzinnigheid; bovendien maakte hij zijn critici uit voor

„dweepers die de mensch tot wanhoop en zelfmoord bragten‟. Hij waarschuwde de

gemeente om niet naar hen te luisteren. Deze uitspraken werden direct doorgegeven

aan Kohlbrugge, die in de middagdienst zou voorgaan. Deze zei in zijn preek, als

reactie op de uitlatingen van Uckerman, onder meer het volgende: 'Geliefde Broeders

en Zusters, zal ik voor u optreden met een vrolijk of verscheurd hart? Met een vrolijk

hart vanwege het vieren van het Pinksterfeest, of met een verscheurd en bloedend hart

bij de herinnering aan hetgeen hier vanmorgen op de preekstoel is verkondigd? Ik heb

niet anders gepreekt dan onze zalige predikanten Scholten en Reuter'.

Op 12 juni besprak het consistorie de door Kohlbrugge jegens Uckerman geuite be-

schuldigingen; het had deze via het college van vertegenwoordigers in handen

gekregen. Men was vooral verontwaardigd over de kritiek op Uckerman's uitlegging

van de werking van de Heilige Geest en over de opmerking dat hij de predikant al

meermalen had horen preken op een wijze die meer overeenkwam met de leer van

Socrates dan die van Jezus. Men zou de zaak met Uckerman, die afwezig was, gaan

bespreken. Het bleek echter dat deze niet bereid was om de zaak in der minne te

schikken; hij eiste dat Kohlbrugge zijn beschuldiging schriftelijk zou herroepen."

W. Otten deelt mee in zijn boek Uit het leven van dr. H.F. Kohlbrugge:

… Een daartoe ingestelde commissie bracht rapport uit tijdens de op 20 juni

gehouden consistorievergadering. Zij stelde voor Kohlbrugge in het openbaar

zijn geuite beschuldigingen te laten intrekken of herroepen. Zo deze raad niet

zou worden opgevolgd, dan zou het consistorie Uckerman als rechtzinnig

leraar moeten erkennen. De commissie oordeelde, dat Kohlbrugge zonder te

spreken over dogmatische verschillen Uckerman in een consistorievergadering

genoegdoening zou moeten geven. Twee dagen later werd meegedeeld dat

Uckerman tevreden zou zijn met een schriftelijke herroeping of intrekking van

Page 18: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

18

de door Kohlbrugge geopperde bezwaren. Van een dezer vergaderingen heeft

Kohlbrugge later een bijzonder voorval meegedeeld.

Heeft de ezel van Bileam werkelijk gesproken? Met deze vraag kwam eens

een vroeger gemeentelid bij haar bejaarde predikant, Dr. Kohlbrugge. Hij zat

onder zijn oude pereboom te lezen en zei dat hij haar iets uit zijn leven wilde

vertellen.

Als proponent van de Hersteld Lutherse gemeente te Amsterdam had ik tegen

de verkondiging van een oudere collega bezwaren ingebracht en nu werd van

mij geëist dat ik hetgeen ik gezegd had zou herroepen. Ik weigerde het te doen.

Toen werd ik voor de vergadering van de grote en de kleine kerkeraad

gedaagd. Toen ik binnentrad zag ik de heren deftig in hun ambtsgewaad, in

hoefijzervorm aan een tafel met het gebruikelijke groene kleed zitten. In het

midden stond de voorzitter, ik tegenover hem. Toen hij begon te spreken rende

een grote buldog de zaal binnen, legde de voorpoten op de tafel en blafte zó

tegen de voorzitter, dat deze verlamd van schrik, in zijn zetel terugviel en

bewusteloos naar buiten gedragen moest worden. De vergadering werd

geschorst.

Welnu, zo vroeg dr. Kohlbrugge aan het gemeentelid, „heeft de hond werkelijk

gesproken?‟

Antwoord: „hij is verstaan‟.

„Dan weet je genoeg!‟

(volgens een meedeling van Ds. D. van Heyst in Kerkblaadje, 6-9-1958.)

Op 22 juni werd Kohlbrugge in de vergadering van het consistorie ontboden, zonder

de medeondertekenaren van de klacht. Van de predikanten waren Meijer, Jacobi en

Bendinger aanwezig, terwijl Uckerman verstek liet gaan. De president Jacobi deelde

Kohlbrugge de verontwaardiging van het consistorie over zijn beschuldigingen mee.

Volgens hem was Uckerman een rechtzinnig predikant en eiste daarom dat

Kohlbrugge zijn beschuldigingen schriftelijk zou herroepen.

Maar Kohlbrugge wenste dat niet zonder meer te doen; hij wilde de gelegenheid

krijgen deze eerst toe te lichten. Bovendien kwam hij met een nieuwe klacht over de

theologie van Uckerman, die hij de afgelopen zondag van de kansel had horen zeggen:

'weg met dat gevoelen dat de mensch tot zijne verlichting en bekeering en

heiligmaking niets zou kunnen medewerken'. Wel merkte hij daarbij op dat Uckerman

volgens hem niet de bedoeling had de zuivere leer te ondermijnen en wilde daarover

met hem spreken of corresponderen. Hij stelde daarbij als voorwaarde dat Uckerman

op zijn beurt zou verklaren dat hij Kohlbrugge als een echte Lutheraan beschouwde en

niet als een dweper, zoals hij op de kansel had gezegd.

Het consistorie was echter niet van plan Kohlbrugge zijn beschuldigingen te laten

toelichten of hem de kans te geven bepaalde voorwaarden te stellen; alleen Bendinger

wilde hem hiertoe de kans geven. Toen Kohlbugge tijdens de discussies met enige

stemverheffing sprak over zijn heilige plicht om te staan voor de waarheid Gods, werd

hem zelfs toegeroepen: 'schreeuw niet zoo, houd uw mond, gij staat hier niet te

preken'. Men eiste van hem zonder meer schriftelijke herroeping van zijn

beschuldigingen. Als hij dit weigerde, zou dat zonder meer tot gevolg hebben dat hij

als proponent zou worden afgezet.'

Op 5 juli vond opnieuw een gesprek plaats tussen Kohlbrugge en het consistorie. Ook

nu verscheen Uckerman niet in de vergadering. Kohlbrugge verklaarde plechtig dat hij

niet zou herroepen, tenzij men hem ervan overtuigde dat zijn beschuldigingen onjuist

waren. Wel toonde hij zich bereid om Uckerman excuses aan te bieden over de manier

Page 19: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

19

waarop hij de zaak had behandeld. Nadat hij voor enige tijd de vergadering had

verlaten, werd hem bij zijn terugkomst opgedragen om Uckerman binnen veertien

dagen schriftelijk mee te delen dat hij zijn beschuldigingen introk. Alleen in dat geval

zou het consistorie bereid zijn hem als proponent te zullen handhaven.

Tijdens de op 19 juli 1827 gehouden vergadering, die duurde van vijfuur 's middags

tot half elf 's avonds, bleek echter dat Kohlbrugge zich niet aan zijn afspraak had ge-

houden en de brief aan Uckerman niet had geschreven. Onder grote druk van de aan-

wezigen begaf hij zich naar de kamer van het college van diakenen om aldaar zijn

herroeping op schrift te stellen. Hij kwam in de vergadering terug met een tekst

waarin hij verklaarde zijn klacht niet te zullen herroepen, tenzij men hem van zijn

ongelijk zou overtuigen. Wel deelde hij mee dat hij nooit de bedoeling had gehad om

Uckerman persoonlijk te kwetsen.

De vergadering ging echter met het door Kohlbrugge geschrevene niet akkoord, omdat

hij zijn beschuldigingen niet zonder meer had herroepen. De gemoederen werden zeer

verhit. De ouderlingen vielen Kohlbrugge aan en scholden hem uit, zodat hij de

vergadering een ogenblik moest ontvluchten.2

Toen hij terugkwam deelde de voorzitter Bendinger hem namens de vergadering mee

dat hij definitief van zijn proponentsambt was vervallen verklaard. Hij liet daarbij

echter openlijk blijken dat hijzelf niet achter dit besluit stond. Op zijn verzoek werd

zijn uitdrukkelijk protest tegen dit ontslag in de notulen van de vergadering

bijgevoegd. Hoe fel de overigen tegen Kohlbrugge gekant waren, blijkt uit de

opmerking van ds. Meijer, die zei dat het besluit van zijn afzetting onherroepelijk was

en dat dit wat hem betreft zo zou blijven „al zou hij her met zijn bloed moeten

ondertekenen.‟ Een week later keurde ook het college van vertegenwoordigers de

beslissing van het consistorie goed.

Op zichzelf lijkt het merkwaardig, dat het Hersteld-Lutherse consistorie, dat toch op

de bres diende te staan voor de kerkelijke rechtzinnigheid, de klacht van Kohlbrugge

niet in behandeling wilde nemen. Maar onder de meer gegoede leden, die ook deel uit-

maakten van het consistorie, was een aantal van hen in de loop van de tijd onder de in-

vloed geraakt van de nieuwere theologische denkbeelden. Daarom waren zij op de

hand van hun geestverwant Uckerman, die bovendien een bemiddeld man was, terwijl

zij een hekel hadden aan mensen als Kohlbrugge en zijn leermeester Bendinger, die

nog de orthodoxe Lutherse leer waren toegedaan en het meest in aanzien stonden bij

de gewone leden.

4. Reacties op het ontslag van Kohlbrugge

Een groot deel van de laatstgenoemden was zeer verontwaardigd over het door het

consistorie genomen besluit. Er werd een commissie benoemd, waarin onder meer de

nog nader te noemen H. J. Scholte, F. Fiebig en H.A. Leur jr. zitting hadden. Deze

besloten er alles aan te zullen doen om de huns inziens onwettige afzetting van

Kohlbrugge te beëindigen en vroegen een onderhoud aan bij het consistorie. Zij

wilden dat de kwestie zou worden beslist door een vergadering van ouderlingen en

diakenen. Maar ds. Jacobi deelde hen mee dat men bleef bij het genomen besluit en

dat dit schriftelijk zou worden toegelicht. Dit gebeurde door middel van een gedrukt

pamflet, getiteld „Adres enz. aan de huizen der leden.'

Vervolgens wendden de commissieleden zich door middel van een brief tot het

2 W. Otten schrijft: “De ouderlingen stonden op, vielen mij gezamenlijk op het lijf en ik ontkwam

midden door hen heen. In de diakenkamer viel ik op mijn knieën, riep Gods sterkte in, in en ogenblik

daarna kwam ik terug en zei: Mijne heren, zolang ik ds. Uckerman niet gesproken heb, ga ik geen stap

verder, dan ik ten opzichte van mijn brief reeds heb gedaan.”

Page 20: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

20

college van vertegenwoordigers. Daarin noemden zij Kohlbrugge „een jongeman met

erkende verdiensten, op wiens handel en wandel men niets kan aanmerken; die met lof

zijn examina heeft afgelegd; en die op het punt staat een hogere academische graad te

verkrijgen; die de glorie en steun en hoop van onze gemeente zou kunnen worden‟.

Daarom drongen zij er bij het college op aan om een vergadering van ouderlingen en

diakenen bijeen te laten roepen; deze zou dan het ontslag van Kohlbrugge ongedaan

dienen te maken. Uit het daarop volgende antwoord bleek echter tot hun grote teleur-

stelling dar dit college het consistorie in zijn beslissing steunde. Laatstgenoemd op-

gaan was er namelijk in de laatste jaren in geslaagd om - anders dan tevoren - meer

consistoriegezinde vertegenwoordigers te laten benoemen. Tenslotte deelde her con-

sistorie op 11 augustus 1827 mee dat het de zaak als afgedaan beschouwde.

Door de halsstarrigheid van het consistorie werden de gemoederen steeds meer verhit.

Er kwamen regelmatig scheld- en vechtpartijen voor tussen de aanhangers van

Kohlbrugge, de zogenaamde „Ossenpartij‟ en een groep die het consistorie steunde.

Er was hierbij ook sprake van een standsverschil. Het consistorie noemde de

aanhangers van Kohlbrugge „kleinverstandigen, menschen der mindere volksklasse‟.

Zij werden afgeschilderd als een stel oproerkraaiers; er werden zelfs geruchten

verspreid dat zij een aparte gemeente wilden stichten en plannen hadden om, als dit

niet lukte, zich aan te sluiten bij de „Dacostiaanse Calvinisten‟, die er op uit zouden

zijn om zieltjes te winnen.

Daarom besloten zij de gemeenteleden op de hoogte te stellen van hun opvatting over

de gang van zaken. Zij deden dit door middel van een brochure, genaamd: Inlichting

aan de leden der Herstelde Evangelische Luthersche Gemeente, nopens het

voorgevallene met derzelver proponent, den Eerw. Heer Kohlbrugge, naar waarheid

bekendgemaakt.

Hoe fel de strijd werd gevoerd, werd duidelijk op 6 september 1827. Op deze dag

waren er in de kerk vergaderingen van het consistorie en het college van diakenen; de

heren waren daarbij, zoals gebruikelijk was, allen gekleed in hun zwarte jas, met bef

en hoge hoed. Voor alle zekerheid had de president-ouderling Jacob Christiaan van

Oven tevoren om politieassistentie gevraagd. Deze stond bekend als een

„aartsreactionair‟. Bovendien was hij kennelijk ook nogal driftig; tijdens een van de

rellen die in 1827 plaatsvonden, riep hij de aanhangers van Kohlbrugge toe: „Koop

jelui stroppen en verhang je.‟

Buiten stonden honderden aanhangers van Kohlbrugge, die dreigden de

kerkeraadsleden te zullen stenigen of in de gracht te gooien. Namens dezen wensten

de oud-vertegenwoordigers F. Fiebig en H.A. Leur een onderhoud met het consistorie.

Toen men de deur voor de beide heren opende, probeerde de menigte naar binnen te

komen. Deze werd met moeite tegengehouden door de aanwezige politieagenten en de

ouderlingen. De gewaarschuwde diakenen hielpen een handje mee. Zij hepen naar de

zolder, waar de voor de diaconie bestemde turf was opgeslagen. Zij openden het luik

en gooiden op fanatieke wijze zoveel mogelijk turven op de demonstranten. Dezen

werden daardoor gedwongen zich enigszins terug te trekken, zodat de deur van het

gebouw kon worden gesloten. Toch bleef een groot aantal demonstranten in de buurt

en zorgde voor 'het vernielen van de schel, het trappen tegen de deur, het gooien met

stenen, het dreigend schreeuwen en andere buitensporigheden'. Nadat Fiebig en Leur

naar buiten waren gekomen en hadden meegedeeld dat Kohlbrugge bleef afgezet,

werden de kerkenraadsleden onder politiebegeleiding naar huis gebracht.'

Vervolgens beraamden de aanhangers van Kohlbrugge een plan om Uckerman op de

eerstkomende zondag met geweld te beletten om de kerk binnen te gaan. Dit kon

echter worden verijdeld doordat dit voornemen voortijdig uitlekte. Het consistorie

Page 21: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

21

zorgde er voor dat een aantal politieagenten en twintig militairen in en om de kerk

werden geplaatst, die de uitvoering van het plan konden verhinderen. Het gevolg van

dit alles was, dat vanaf dit moment de kerk onder politiebewaking kwam te staan.

Deze zou pas na een aantal jaren warden opgeheven.

Daarna wendden enkele leden van de oppositie zich op 2 oktober 1827 tot de Am-

sterdamse rechtbank door middel van een dagvaarding. Daarin eisten zij conform de

bepalingen in de Kerkorde de benoeming van acht arbiters, te kiezen uit de bekwaam-

ste en meest onafhankelijke leden van de gemeente. Van hun kant wezen zij vier

kandidaten aan, onder wie H.A. Leur jr. Zij eisten van het consistorie om ook

zijnerzijds vier personen aan te wijzen, onder wie H. J. Scholte, F. Fiebig, en H.A.

Leut werden genoemd. Als het consistorie hiertoe niet bereid zou zijn, zou het over

veertien dagen voor de rechtbank dienen te verschijnen. De dagvaarding was

ondertekend door drie oud-kerkeraadsleden en twee leden. Het consistorie weigerde

aan deze eis te voldoen, zodat er een rechtszaak op gang kwam. Deze leidde echter

niet tot het gewenste resultaat, aangezien de rechters zich niet over deze interne

kerkelijke zaak wensten uit te spreken.'

Ook in de pers werd de strijd voortgezet. In een groot artikel in het Algemeen Nieuws-

en Advertentieblad van 3 november 1827 werd door een anonieme auteur een

overzicht gegeven van de gebeurtenissen van de afgelopen maanden. Het legde de

schuld van alles bij Kohlbrugge, die als een dweper werd beschouwd en een

'harrewarrige zaak' nastreefde. Het besloot met een advies om de ongeregeldheden in

de kiem te smoren en daarom een ware medicijnmeester te zoeken voordat de wond

ongeneeslijk zou worden. De schrijver sprak tenslotte de wens uit dat de protestanten

in Amsterdam, die zich steeds meer broederlijk verenigden, zouden inzien dat men

zich bij elkaar moest aansluiten om de eenheid te bewaren tegen alle geestdrijverij en

sektarisme, onder het motto van Sallustius: Concordia res parvae crescunt. (Eenheid

maakt macht). Hierna verschenen op 8 respectievelijk lor november in het blad nog

twee reacties, één met een anonieme kritiek op her artikel, vervaardigd door enkele

leden van de aanhangers van Kohlbrugge en een met een eveneens anonieme

weerlegging hiervan, die was geschreven door een consistoriegetrouwe Lutheraan.

(…) Om de moeilijkheden met Kohlbrugge en de drie ongewenste vertegenwoordigers

op te lossen, besloot het consistorie zich te wenden tot de Koning. Daarom zond men

19 januari 1828 de vorst 2 rekwesten, één van het consistorie zelf en een van een

aantal consistoriegetrouwe leden.

(…) De aanhangers van Kohlbrugge besloten van hun kant ook een commissie naar de

koning af te vaardigen.

(…) Op 4 november 1828 liet Mr. J. M. van Tuijll als gouverneur van Noord-Holland

Kohlbrugge bij zich te komen. Hij adviseerde hem zijn klacht in te trekken en

Uckerman als een rechtzinnig predikant te beschouwen. “De dweepzucht scheen diepe

wortels in hem te hebben geschoten, en wie is in staat zodanig onkruid uit te roeien?”

Verzuchtte de gouverneur later. De griffier van de Provinciale Staten die aanwezig

was, deelde Kohlbrugge mee, dat hij risico liep om vervolgd te worden. “Waarmee ik

opstond en met een nederige buiging vertrok, zuchtende tot mijn God, de

Opperregeerder van hemel en aarde”, schrijft Kohlbrugge.3

Zie ook: C. H. J Scholte. Geschiedenis der onlusten binnen de Hersteld Evangelisch Lutherse

Gemeente, begonnen in 1827. Amsterdam 1836.

3 Jammer, dat dr. Estié geen melding maakt van het feit dat Ds. Uckerman in 1845 verzoening met

Kohlbrugge verzocht. Hij kreeg een liefdevol schrijven terug: … neem aan mijn hand en mijn hart als

eens broeders en vriend, die uw jaren en uw ziel liefheeft, in eenvoud der waarheid. Uw Eerw.

Heilwensende steeds bereidvaardige dienaar. W.g. H. F. Kohlbrugge. (Zie Otten in genoemd boek)

Page 22: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

22

4. De komst van Kohlbrugge in Elberfeld

Door Drs. M. den Admirant, Den Haag

Elberfeld 1846

Ruim twaalf jaar later, in juni 1846, kwam Kohlbrugge opnieuw naar Elberfeld, nu in

gezelschap van zijn tweede vrouw, Ursuline Philippine baronesse van Verschuer, met

wie hij in 1834 was gehuwd, en hun tienjarige dochter Anna. Hij trof er „een treurige

toestand‟ aan. In 1835 waren op koninklijk bevel de gereformeerden in Elberfeld een

nieuwe kerkorde (Agenda) en liturgie opgedrongen. Een aantal bezwaarde

gemeenteleden, onder wie de gebroeders Daniël en Carl von der Heydt, verzuimden

op den duur de kerkdiensten en kwamen op eigen gelegenheid bijeen om de Schrift te

lezen en te overdenken. In juni 1846 werd Kohlbrugge hun voorganger. De toeloop tot

de samenkomsten - die vooral werden bezocht door volgelingen van de in 1837

overleden predikant Gottfried Daniël Krummacher - nam sterk toe. Toch bestond er

aanvankelijk een goede verstandhouding tussen Kohlbrugge en de vier predikanten

van de Reformierte Gemeinde: Friedrich Wilhelm Krummacher (sinds 1834 in

Elberfeld), Ball, Kohl en Künzel. Er was zelfs sprake van dat Kohlbrugge als vijfde

predikant zou worden gekozen.

Tot verrassing van velen, zelfs van zijn vrouw, verzocht Kohlbrugge op 2 november

1846 in een brief aan de kerkenraad van de Reformierte Gemeinde, hem als lid van de

gemeente aan te nemen. Hij stelde als voorwaarde voor zijn toetreding dat hij tot niets

zou worden verplicht dat in strijd was met de gereformeerde belijdenis. De kerkenraad

besloot op dit verzoek in te gaan, behoudens een nader onderzoek aangaande bepaalde

punten in Kohlbrugges prediking. Daartoe vond reeds op 4 november in het

Armenhuis van Elberfeld in aanwezigheid van de vier predikanten en twee

ouderlingen een colloquium met Kohlbrugge plaats. Dit gesprek was niet maar een

formaliteit. Met name tussen Kohlbrugge en Friedrich Wilhelm Krummacher

bestonden nog grote meningsverschillen. Laatstgenoemde had in 1845 in het door hem

uitgegeven orgaan Palmblätter artikelen over „Doctor Kohlbrugge en zijn school‟

gepubliceerd en scherpe kritiek geleverd op diens gedachten over Matthéüs 1.

Krummacher sprak het vermoeden uit, dat Kohlbrugge „de onzondige geboorte van

Jezus loochent‟. Verder zijn er enkele tekenen, dat zijn opvattingen niet meer

overeenstemmen met de „kerkelijke genoegdoeningstheorie‟. De meningsverschillen

tussen beide theologen vormden struikelblokken, die eerst uit de weg moesten worden

geruimd. In het gesprek kwamen voornamelijk vier punten aan de orde:

1. De leer van de Wet in betrekking tot het nieuwe leven van de wedergeborenen, met

afwijzing van elke antinomistische dwaalleer.

2. De leer van de heilige, zondeloze menselijke natuur van onze Heere, in

tegenstelling tot de dwaalleer als zou de Zoon van God, in het vlees gekomen met ons

vlees, ook het zondige waarin wij ontvangen en geboren zijn, hebben aangenomen.

3. De leer van de Kerk, tegen alle separatistische verwerping van de Kerk in haar

uiterlijke verschijning.

4. De leer van de sacramenten, deels in betrekking tot de rechtmatigheid van de

kinderdoop, deels tegen de spiritualistische ontkenning van de plicht tot het gebruik

ervan.

Page 23: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

23

Blijkens de notulen van de vergadering gaf Kohlbrugge een geheel bevredigende

verklaring van zijn gevoelens. Duidelijk en ontwijfelbaar kwam naar voren dat naar

zijn opvatting de Wet niet alleen diende tot kennis van de zonde en als tuchtmeester

tot Christus, maar ook als richtsnoer van het nieuwe leven der wedergeborenen.

Aangaande het tweede punt werd hem gevraagd, of bepaalde uitspraken in zijn

beschouwing over Matthéüs 1 niet tot ontkenning van de zondeloosheid van Christus

leiden. Kohlbrugge antwoordde dat het vlees waarin de Zoon van God gekomen is, de

ware menselijke natuur is, zoals wij die deelachtig zijn. Christus was echter niet alleen

zonder dadelijke zonden in gedachten, woorden of werken, maar ook zonder de

geringste kiem of meest verborgen neiging tot afval van God. Met ernst werd

Kohlbrugge vervolgens gevraagd, de aanstoot die velen hadden genomen aan

bepaalde bedenkelijke uitspraken, weg te nemen door een duidelijke, onomwonden

uiteenzetting van wat hij bedoelde. Hij toonde zich hiertoe graag bereid, tot grote

voldoening van zijn gesprekspartners, vooral van Krummacher. Laatstgenoemde was

ook tevreden met een nadere uitleg van Kohlbrugge over een passage in zijn boek

over Matthéüs 1, waarin Tamar tot geloofsheldin wordt verheven, omdat zij „ook

zondigend zo gehoorzaam en Gode onderdanig geweest is‟. Wilde Kohlbrugge

daarmee zeggen dat zij zich voor haar daad op een bevel van God kon beroepen?

„Neen‟, antwoordde Kohlbrugge. Hij had slechts willen aangeven dat niet

lichtzinnigheid of zinnelijke lust, maar de begeerte naar recht en gerechtigheid haar tot

haar daad had gebracht.

Over de leer aangaande de Kerk en de sacramenten gaf Kohlbrugge eveneens een

bevredigende verklaring. Bij de aanwezige predikanten en ouderlingen was er dan ook

niet het minste bezwaar, hem als lid van de gemeente te aanvaarden. Ook zijn vrouw

werd als lid aangenomen. Onder de notulen van de bijeenkomst staan de namen van

alle aanwezigen: Kohlbrugge, Ball, Kohl, Künzel, Krummacher en de ouderlingen

Carl vom Dorp en C.L. Hecker.

Voor de Reformierte Gemeinde was deze uitkomst reden tot vreugde. Krummacher

maakte de volgende zondag bekend: „Gemeente, verheugt u. U hebt een goed werk

gedaan. U hebt de man Gods, die 17 jaar onderdrukt en vervolgd werd, deze week in

uw schoot opgenomen‟.

Toen Kohlbrugges vrienden hoorden van de stap die hij had gezet, waren ze

verbijsterd. Daniël en Carl von der Heydt gaven openlijk uiting aan hun misnoegen.

Betekende deze stap in feite niet een veroordeling van hun gedragslijn? Kohlbrugge

liet zijn vrienden echter niet in de steek en ging door met zijn preken en catechisaties.

In een schrijven van 11 december sommeerde de kerkenraad van de Reformierte

Gemeinde hem, zijn godsdienstoefeningen te staken. Maar de volgende dag liet

Kohlbrugge weten dat hij zich volgens kerkelijke orde gekwalificeerd en bevoegd

achtte om te preken. Hoe hijzelf over de gang van zaken dacht, schreef hij in een brief

van 15 december aan zijn vriend Johannes Wichelhaus. Hij had zich bij de

Reformierte Gemeinde aangesloten onder voorwaarde, zich tot niets te verplichten dat

in eredienst of kerkorde strijdig was met de gereformeerde belijdenis, en met name

niet tot de Agenda. Maar na zijn toetreding veranderde alles. Krummacher deed het

voorkomen alsof hij alles, de Agenda incluis, had aanvaard. Toen Kohlbrugge

weigerde zijn godsdienstoefeningen te staken, dreigde Krummacher hem dat hij het

land zou worden uitgezet!

Enige maanden later, in april 1847, stichtten Kohlbrugge en zijn vrienden een eigen,

van de Landskerk en de Staat onafhankelijke gemeente, die spoedig de naam

Niederländisch-reformierte Gemeinde ontving.

Page 24: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

24

De wegen van Kohlbrugge en Krummacher gingen uiteen. Krummacher verwisselde

in 1847 de Elberfeldse gemeente voor de Dreifultigkeitsgemeinde in Berlijn. In 1853

werd hij hofprediker in Potsdam. Opvallend is dat hij in zijn Selbstbiographie

Kohlbrugge slechts terloops noemt. Krummacher vermeldt alleen dat zich in de tijd

van de Agendastrijd onder dr. Kohlbrugge een kleine zelfstandige gemeente vormde,

die de naam van „sekte‟ niet verdient, omdat ze in al haar leerstellingen rust op de

grondslag van de Gereformeerde Kerk, terwijl zij de Heidelberger catechismus ook als

geloofsbelijdenis erkent. Hoe voorkomend had Krummacher in juni 1833 zijn

Hollandse gast ontvangen! Hoe verheugd had hij zich getoond, toen Kohlbrugge in

november 1846 was toegetreden tot de Reformierte Gemeinde! Maar hoe spoedig was

het goede contact veranderd in een conflict!

Lic. Hermann Klugkist Hesse had het bij het rechte eind, toen hij in zijn bekende boek

over Kohlbrugge schreef: „Er lagen in feite afgronden tussen beide mannen‟.

Page 25: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

25

5. Kohlbrugge eindelijk op de kansel van de Ned. Hervormde kerk

Door Dr. K. GROOT

Overgenomen uit Ecclesia, orgaan van de Stichting Vrienden van Dr. H. F.

Kohlbrugge

(I)

Hermann Friedrich Kohlbrugge, gepromoveerd tot doctor theologiae aan de

Universiteit te Utrecht, is nooit in Nederland predikant geweest, hoeveel pogingen

daartoe, eerst door hemzelf en later door zijn vrienden, zijn aangewend.

Als kandidaat in de theologie en proponent werd hij in 1826 aangesteld tot

hulpprediker bij de Hersteld Lutherse Gemeente te Amsterdam, waarvan hij belijdend

lid was. Hoezeer zijn prediking door een groot deel van deze gemeente en door velen

daarbuiten gewaardeerd werd, (de vrienden van de Amsterdamse Reveilkring waren

graag onder zijn gehoor) - na negen maanden werd hij uit zijn ambt ontzet.

Kohlbrugge had zijn "eerste bekering" doorleefd. Na het verlies van zijn geloof uit de

kinderjaren onder de bekoring van de Grieks-Romeinse ideeënwereld enerzijds, en

mystiek dwepen met godsdienstige gevoelens en deugdzaamheidsidealen anderzijds -

had hij eigen existentie schuldig bevonden voor God en ingezien dat er alleen maar

redding voor hem en elk zondig mens was door volkomen overgave aan het

barmhartig oordeel Gods in Christus. Hij meende toen echter dat hij met al zijn

krachten had te streven naar vervulling van Gods wet en dat maakte hem tot een

ijveraar die tegenover zichzelf en anderen van geen compromissen wilde weten. Als

tekst voor zijn eerste preek had hij dan ook gekozen Rom. 13 : 12: De nacht is

voorbijgegaan, de dag is nabij gekomen: laat ons dan afleggen de werken der

duisternis en aandoen de wapenen des lichts. En boven zijn tweede preek over 1 Joh.

5:10 zette hij als opschrift: De triomf van de geest der wedergeboorte en des geloofs

in de worstelstrijd tegen de wereld.

Zijn bekering had hem ook gemaakt tot een agressief vijand van de godsdienst der

rede. "Bij ondervinding geleerd" zo vertelt hij zelf "dat de mens van nature een vijand

en hater Gods is, dat hij dood is in zonden en ongerechtigheid, en dat hij, in stede van

iets tot zijn bekering te kunnen toebrengen, zich zelven zolang tegen Gods hoogheid

verzet tot dat de Almachtige hem te sterk wordt, was (ik) zeer gekant tegen de

zogenaamde Godsdienst der rede". Toen hij nu op een Zondagmorgen in mei 1827 in

zijn gemeente onder het gehoor van ds. Uckerman zat die preekte over Joh. 16:5-15,

en "vanwege de belangrijkheid der stoffe zeer oplettend" was, hoorde hij tot zijn grote

schrik voor het eerst een predikant der Hersteld Lutherse Gemeente in het openbaar de

negatieve neologie in haar geheel voordragen. "De kerk ging uit, en dadelijk dacht ik

den Predikant in de Kosterskamer te spreken, maar werd er door bijkomende

omstandigheden in verhinderd". Hij dient dan een aanklacht tegen zijn collega in, wil

ze niet herroepen en wordt daarom uiteindelijk ontslagen.

Page 26: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

26

Kohlbrugge werpt zich dan met groot doorzettingsvermogen op de studie, promoveert

in 1829, komt ook tot de overtuiging dat Calvijn de geloofstukken der predestinatie en

der sacramenten meer naar de bedoeling van de Heilige Geest geïnterpreteerd heeft

dan de door hem toch steeds hoog geschatte Luther en wil nu met zijn jonge vrouw lid

worden van de Hervormde Gemeente te Utrecht waar hij zich inmiddels gevestigd

had. Dat lukte niet. De Kerk begeerde geen "uitvaagsel" en wilde "rust hebben", zoals

de president van het provinciaal bestuur van Noord-Holland tegen Kohlbrugge zei. De

hele procedure om het lidmaatschap tussen de liberale heren van de Kerkbesturen en

Kohlbrugge was eigenlijk een botsing van de epigonen van de Verlichting met een

stoer representant van het oud-vaderlijk gereformeerd geloof: van fel "links" met zeer

behoudend "rechts". Waarbij "links" er maar al te goed van doordrongen was, dat men

het paard van Troje binnen zijn welbeschermde veste haalde, als men die geleerde,

agressieve "duisterling uit de nachtschool van Bilderdijk" toeliet. Daarom ook had de

Utrechtse kerkenraad bij wie de zaak aanhangig gemaakt was, van de converüet een

bewijs van goed zedelijk gedrag in zijn vorige gemeente verlangd, wat het Hersteld

Lutherse Kerkbestuur van Amsterdam nu juist, althans in de vereiste vorm, aan zijn

afgezette hulpprediker niet geven kón. Het relaas van zijn wederwaardigheden met de

kerkelijke besturen en de stukken betrekking hebbende op deze onverkwikkelijke en

voor de Kerk smadelijke procedure heeft Kohlbrugge in 1833 uitgegeven onder de

titel: "Het Lidmaatschap bij de Hervormde Gemeente hier te lande mij willekeurig

belet". Daarin vindt men ook zijn agressieve uitspraak tegen de godsdienst der rede,

boven geciteerd en wordt eveneens het gesprek dat Kohlbrugge had met de voorzitter

van het Provinciaal Kerkbestuur weergegeven, waaruit ik een uitspraak aanhaalde. De

feiten zoals Kohlbrugge ze in dit geschrift voorstelt heb ik voor zover ze de Utrechtse

kerkenraad aangaan, bevestigd gevonden in de "Handelingen van de Kerkenraad van

Utrecht" van die jaren. Het dikwijls vertelde verhaaltje, dat de bladzijden op

Kohlbrugge betrekking hebbende uit het Notulenboek van de Utrechtse kerkenraad

verwijderd zouden zijn, is een fabel!

De bezwaren die Kohlbrugge had tegen de inhoud van de preek van ds. Uckerman

vindt men uitvoerig opgesomd in "Het Wel Eerwaarde Consistorie van de Hersteld

Luthersche Gemeente te Amsterdam aan de leden derzelver gemeente" (Amsterdam,

1827), waarin men probeerde de rechtzinnigheid van ds. Uckerman te verdedigen..

Door de weigering van het lidmaatschap was voor Kohlbrugge ook de mogelijkheid

predikant in de Hervormde Kerk te worden, definitief afgesneden.

In hetzelfde jaar 1833 trof Kohlbrugge ook het grote verdriet dat hij zijn vrouw moest

missen. Ziek van alle tegenslag gaat hij tot herstel van gezondheid op reis en komt hij

in het Wuppertal. Hij komt er in aanraking met de daar vanouds florerende

gereformeerde kringen. Hij wordt uitgenodigd om in de Reformierte Landeskirche te

preken en houdt er o.a. zijn befaamde "Gastpredigt" over Rom. 7 : 14. Tijdens de

voorbereiding voor deze preek beleeft hij zijn tweede bekering door "de ontdekking

van de komma" achter het woord vleselijk in zijn tekst. Van nu af aan weet hij dat alle

zelfheiliging alleen maar tot eigengerechtigde vroomheid voert, dat het Christus is die

ons rechtvaardigt èn heiligt en zal hij tot aan zijn dood niets anders dan het sola gratia

verkondigen met een nadruk die vrome tegenstanders aanleiding geeft hem van

antinomisme te beschuldigen. Dat deed hij ook toen hij weer in het vaderland terug

was, in de daarop volgende twaalf ambteloze jaren in Utrecht, zonder kansel; hij

verkondigde het nieuw verkregen geloofsinzicht aan allen die hem mondeling of

schriftelijk om raad vroegen in geloofsaangelegenheden en aan ieder die naar hem

Page 27: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

27

luisteren wilde. Hij hertrouwde met Baronesse Van Verschuer, die hem een dochter

schonk. Behalve aan zijn particulier herderlijk werk en uitgebreide correspondentie

wijdde hij zich aan steeds voortgezette studie en aan de opvoeding van en het

onderwijs aan zijn kinderen.

In mei 1845 is het weer nodig voor herstel van gezondheid zowel van Kohlbrugge als

van zijn vrouw op reis te gaan; met hun dochtertje vertrekken ze uit Utrecht voor een

langere kuur in Godesberg. Het oude huis in de Zuilenstraat wordt gesloten om er niet

weer in terug te keren. Het was te groot geworden voor het kleine gezin nu de beide

zoons uit het eerst huwelijk elders hun opleiding kregen; bovendien had "een inval

van ongedierte" uit een aangrenzend huis de familie Kohlbrugge min of meer

gedreven hun koffers te pakken.

Na enige tijd van "Erholung" zet Kohlbrugge dan in Godesberg eigenlijk hetzelfde

leven voort dat hij de laatste twaalf jaar in Utrecht geleid had. Door contacten met

bevriende families uit Elberfeld die eveneens in Godesberg logeerden, wordt hij er toe

gebracht hun kinderen godsdienstonderwijs te geven en huiselijke Andachten te gaan

houden; tevens wordt de briefwisseling met de verspreide leden van zijn "gemeente"

in het vaderland voortgezet. Totdat men hem vraagt naar Wuppertal te komen, waar

hij in 1833 al een 16-tal preken in de Reformierte Kirche gehouden heeft en de

overheid hem daarna het preekverbod oplegde, hoofdzakelijk om de Union-en

Agenda-kwestie; men hield niet ten onrechte Kohlbrugge voor een tegenstander van

Union en Agenda, ofschoon hij meende dat het voor menig verlicht predikant niet

kwaad zou zijn als hij zich wat meer hield aan de voorgeschreven formulieren en

gebeden.

Nu zou hij dan in Wuppertal als buitenkerkelijk herder de verstrooide schapen die om

de kerkelijke kwesties van de Reformierte Gemeinde vervreemd geraakt waren, om

zich verzamelen. Kohlbrugge, de felle tegenstander van afscheiding, heeft lang

geaarzeld, maar tenslotte aan de wens gevolg gegeven, in de hoop de van de Kerk

vervreemden weer tot de gemeente terug te kunnen voeren en de Kerk haar vrijheid te

kunnen doen behouden. Men accepteerde hem als lid van de Reformierte Kirche, maar

het consistorie liet hem alleen staan met zijn idealen en verlangens. Waartoe dit leidde

is bekend. Met koninklijke toestemming werd een nieuwe gereformeerde gemeente

naast de bestaande gesticht en Kohlbrugge werd van de eerste de officiële predikant.

Dat was zijn bedoeling niet geweest, maar hij aanvaardde de loop der dingen. Hij

voelde zich echter niet verplicht bij deze gemeente te blijven. Kohlbrugge had op het

oog om de licentiaat Meier uit de school van Wichelhaus te Halle, met wie hij in

connectie stond, blijvend aan de nieuwe gemeente te verbinden, zodat hij zelf weldra

naar Nederland zou kunnen terugkeren. Op de dag dat Meier naar Elberfeld zou

komen, waarschijnlijk voorlopig als hulpprediker van de Niederlandisch Reformierte

Gemeinde, stierf deze echter.

Kohlbrugge die zich zo fel tegen de Afscheiding van 1834 in eigen land gekant had, is

tot aan zijn dood de pastor van deze aparte gemeente gebleven. Daarvoor zij te dezer

plaatse slechts opgemerkt,1) dat de Nederlandse regering in 1834 de daad van

afscheiding als rebellie beschouwde. Dat heeft de Pruisische regering ten opzichte van

de malcontenten in Elberfeld niet gedaan. Ze had integendeel haar goedkeuring

gegeven aan de opzet dat de te vormen nevengemeente zich niet aan de door de staat

gewenste ker-korde en liturgie zou houden. De nevenkerk gold als "gleichberechtigt"

Page 28: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

28

naast de Evangelisch Reformierte Kirche. Aan het slot van zijn preek bij zijn 25-jarig

ambtsjubileum getuigde Kohlbrugge echter: "Ik heb mij waarlijk niet willen

afzonderen, zo weinig, dat ik thans nog niet de evangelisch-gereformeerde kerk kan

voorbij gaan, zonder in mijn hart het gevoel te hebben: daar heb ik ook eens gepreekt

in het jaar 1833, daar behoor ik eigenlijk thuis. Maar de Here heeft het anders geleid

en ik ben er mede tevreden. De Here heeft gezegd: gij zult mijn prediker zijn, laat hen

tot u wederkeren, gij zult tot hen niet wederkeren."

De intieme vrienden in Nederland wisten wel dat Kohlbrugge zich in den vreemde

niet geheel op zijn plaats gevoelde en dat met name zijn vrouw en dochtertje sterk

naar het vaderland terug verlangden. Nu Kohlbrugge geordend predikant van een

buitenlandse gereformeerde gemeente geworden was (op 9 mei 1848), was het

bezwaar van het hem hier te lande belette lidmaatschap vervallen om in een

Nederlandse gemeente voor te gaan. In dezelfde maand Mei nog verzocht H.J.A.

Boissevain te Amsterdam aan Dr. Bernard ter Haar, toen predikant aldaar, een

preekbeurt aan Ds. Kohlbrugge af te willen staan. Ter Haar antwoordde dat de

voorzitter van de huishoudelijke commissie van de kerkenraad hiertegen bezwaar

maakte, maar dat hij zou zien wat hij doen kon.2)

Het komt mij voor dat B. ter Haar,

toen nog predikant te Amsterdam, voor het door Boissevain voorgestelde plan nu niet

bepaald enthousiast was en het bij de welwillende eerste reactie op diens verzoek

gelaten heeft.

Toch was de vriendschap van Ter Haar met Kohlbrugge van oudere datum dan die van

de Boissevains. H.J.A. Boissevain heeft Kohlbrugge waarschijnlijk leren kennen in de

Amsterdamse Reveilkring, waarmee Kohlbrugge vóór zijn breuk met Da Costa in

1833 nauw contact gehad had; de latere mevrouw Boissevain, mejuffrouw Petronella

Drost, stelde zich vanuit haar woonplaats Delft schriftelijk met de ambteloze

Kohlbrugge in Utrecht in verbinding om opheldering te verkrijgen over eigen

godsdienstig denken en leven. Deze vriendschap is hecht gebleven tot aan hun dood.

Veel hebben de heer en mevrouw Boissevain voor hun weldra "in verbanning"

levende vriend gedaan, ze hebben jaar in jaar uit met hem meegeleefd in alle vreugde

en nog meer verdriet die hem te beurt vielen en hem steeds ook als hun vriend en

geestelijke vader beschouwd. Kohlbrugge heeft in deze vriendschap grote steun

gevonden en het echtpaar in al zijn wel en wee mee laten leven bij persoonlijke

ontmoetingen en in geregelde briefwisseling.

Anders was het met de verhouding Kohlbrugge-Ter Haar. Uit.de jeugdgedichten van

de eerste weten we hoe geestdriftig Frits Kohlbrugge zijn vriend Bernard als

medestudent aan het Atheneum te Amsterdam begroette. Maar ook is aangetoond dat

Ter Haar later een wat gereserveerde houding tegenover de outsider Kohlbrugge

aannam.3) De laatste heeft zijn hartelijke vriendschapsgevoelens voor zijn jeugdvriend

nooit verloochend.

Het zal voor de heer Boissevain een teleurstelling geweest zijn dat Ds. Ter Haar zo

weinig geestdriftig geweest was om zijn zo listig gedacht plan te helpen volvoeren om

hun beider vriend op de kansel in Amsterdam te krijgen en een hernieuwde poging

daartoe wordt dan ook niet gedaan. Maar blijkbaar meent de familie Boissevain dat

Kohlbrugge nu in zijn nieuwe staat ook beroepbaar in ons land is. Want drie jaar later

vraagt Mevrouw - haar man was lid van de Waalse Gemeente en daarom minder

gerechtigd - bij een weldra te vervullen vacature in haar woonplaats aan Ds.

Page 29: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

29

Muntendam om medewerking ten einde Kohlbrugge beroepen te krijgen. Hoe Ds.

Muntendam daarop gereageerd heeft is mij niet bekend. In elk geval leverde ook deze

poging niet het gewenste resultaat.

Ook in Utrecht was een vriendenkring dié zich ten opzichte van Kohlbrugge niet

onbetuigd liet. Daar woonden behalve de bankier E. H. Kol, die kort voor het vertrek

naar Duitsland met Kohlbrugge een vriendschap gesloten had die tot aan de dood zou

voortduren, nog andere intimi, waarvan de archivaris Vermeulen, de pedel van de

Universiteit Jansen en J. L. Bernhardi de voor Kohlbrugge actieve woordvoerders

waren. Deze heren zijn meer ter zake kundig en weten maar al te goed, dat het zo

zonder meer niet mogelijk is hun geachte vriend en leermeester in de Vaderlandse

Kerk beroepen te krijgen! Zij weten, dat er twee synodale besluiten zijn die dat

konden bemoeilijken.

Deze heren deden nu in 1851 een eerste poging bij de Algemene Synode van de

Hervormde Kerk om voor Kohlbrugge eerherstel te verkrijgen. Zij verzochten:

1. het Synodaal Besluit van 21 Juli 1830 op Kohlbrugge niet toe te passen. Dit besluit

luidde: "De Algemene Synode der Hervormde Kerk in het Koninkrijk der

Nederlanden heeft goedgevonden en verstaan al de kerkeraden onder haar ressort aan

te schrijven om geen personen, die enige kerkelijke bediening bij een ander

kerkgenootschap bekleden of bekleed hebben, tot de belijdenis des geloofs bij onze

gemeente toe te laten, dan nadat het Provinciaal Kerkbestuur onder welks ressort

zoodanig persoon tijdens zijn bediening gewoond heeft, onderzoek gedaan hebben

naar zijn gehouden zedelijk gedrag, gedurende dat tijdvak, en aan de gemeente, bij

welke hij zich heeft aangegeven, verklaard zal hebben geen zwarigheid tegen deszelfs

toelating tot het lidmaatschap bij onze gemeente te vinden; alles onverminderd en

behoudens de bepalingen nader vast te stellen omtrent het aannemen van gewone

lidmaten tot ander kerkgenootschappen voorheen behoord hebbende." Het was

genomen in de tijd dat Kohlbrugge in Utrecht om opname in de Hervormde Kerk

verzocht had en men hem om een bewijs van goed zedelijk gedrag van zijn vroegere

gemeente gevraagd had, wat de Hersteld Lutherse Kerk te Amsterdam aan de

afgezette proponent niet had willen geven, omdat dit in hun gemeente "geen gebruik"

was.

2. Om het besluit van 10 Juli 1845 op Kohlbrugge van geen toepassing te verklaren.

Dit besluit was genomen tot ampliatie van artikel 57 van het Reglement op de

vacaturen en werd genomen om het beroepen van buitenlandse predikanten "te

bemoeijelijken" en hield in dat werd vastgelegd "ten aanzien van buitenlanders, die,

aan een der Nederlandsche Hoogescholen gestudeerd hebbende, tot het Kerkelijk

examen wensen te worden toegelaten, van de Algemene Synodale Commissie, na

deswege van Kerkelijke besturen consideratiën en adviezen te hebben ingewonnen,

een nadere voordragt in te wachten".

1. Voor uitvoeriger beschouwing hierover moet ik verwijzen naar mijn Kohlbrugge en Kuyper, Baam

1956.

2. Het documentatiemateriaal van de pogingen om Kohlbrugge in ons Jand op de kansel te krijgen,

vindt men bijeengebracht in mijn artikel Kohlbrugges moeilijke weg naar de kansel van de Ned. Herv.

Kerk, dat in het "Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis" is verschenen.

3. Men zie mijn Kohlbrugge in en uit zijn gedichten, Wageningen, 1953

Page 30: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

30

(II)

Men zou willen vragen of het eigenlijk niet vanzelf sprak dat het eerste besluit voor

Kohlbrugge niet meer kon gelden. Hij was nu belijdend lid en predikant van een

gereformeerde Kerk, al was dat in het buitenland, die dezelfde belijdenisgeschriften

aangenomen had als de Nederlandse Hervormde Kerk. Moest men hem dan toch op

zijn belijdenis toetsen als hij hier te lande lid zou willen worden en daarbij onderzoek

doen bij een ander kerkgenootschap dat hij nu al meer dan 20 jaar geleden om

principiële redenen verlaten had?

Anders stond het met het tweede besluit. Het was niet twijfelachtig dat na verkregen

consideraties en adviezen van Nederlands Hervormde kerkelijke besturen, de

voordracht van de Algemene Synodale Commissie niet gunstig zou zijn voor

Kohlbrugge. Maar was het wel mogelijk, dat zowel het eerste als het tweede besluit op

één en dezelfde persoon tegelijkertijd van toepassing kon zijn?

De Algemene Synode heeft zich in deze problemen niet al te zeer verdiept, maar gaf

op 9 Juli 1851 zonder meer aan adressanten te kennen, dat zij geen redenen zag,

waarom van de bepalingen, in genoemde besluiten op gezegde Predikant toepasselijk,

zou worden afgeweken, weshalve het verzoek "werd gewezen van de hand".

Refererende aan het rekest uit Utrecht hadden nog drie groepen van Kohlbrugges

vrienden uit andere plaatsen soortgelijke verzoeken aan de Synode kenbaar gemaakt;

ze werden voor "notificatie aangenomen".

De wens van rekwestranten en van de mannen en vrouwen die achter hen stonden om

eerherstel voor hun vriend en leermeester te verkrijgen ging dus niet in vervulling en

het zag er voorlopig niet naar uit dat dit in nabije toekomst wel zou gebeuren. Toch

geeft men de moed niet op. De vrienden houden aan hun ideaal vast en wachten

slechts op gunstiger gelegenheid. Deze komt en misschien wel eerder en op andere

wijze dan ze gedacht hadden.

Kohlbrugges te Elberfeld gehouden preken werden gedrukt en vonden ook de weg

naar ons land. Ze worden hier door de vrienden vertaald, uitgegeven en verspreid, in

grotere kring goed opgenomen en in een door gereformeerden graag gelezen periodiek

gunstig beoordeeld. In 1853, het jaar waarin met goedkeuring van de koning de

bisschoppelijke hiërarchie in ons land werd hersteld, werd nl. de "Dordsche Stemmen,

tijdschrift ter bevordering van evangelieleer en geloofsleven, tot bestrijding van

afgoderij, ongeloof en bijgeloof' opgericht.

"In den opgewekten strijd der beginselen over Kerk, School en Staat, dien wij thans

beleven, en, te midden van velerlei dag-, week-, en maandbladen, die wij ontvangen,

kan het nuttig geacht worden, dat zich nu en dan, met het oog op onze periodieke

drukpers, op brochuren, als anderszins, ook eene Dordsche Stem doe hooren."

Aldus leidden de uitgevers het nieuwe blad in; om te vervolgen: "Te midden van al die

stemmen, bladen en brochuren, achten wij dat de Dordsche Stemmen haar eigenaardig

nut kunnen hebben, zoo ter verlevendiging van den goeden geest der vaderen, als ter

verspreiding van licht en waarheid."

Page 31: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

31

Reeds in de eerste jaargang van dit blad worden in dit orgaan de "Zeven Leerredenen

over den Profeet Jona" van Kohlbrugge aangekondigd en weldra de inhoud daarvan

prijzend besproken, waarna dan aan de lezers, in aansluiting aan de "Noodkreet bij

den schijnbaren triumph in Nederland over de heerschappij van den Roomschen Paus"

(Gorinchem 1853, zeer waarschijnlijk van de hand van J.L. Bernhardi), van het

onrecht Kohlbrugge aangedaan, wordt gewag gemaakt. "Nadat men den

voortreffelijken man en Christen, die zich aldus door onderscheidene geschriften

nuttig maakt, door de lezing van dit boek heeft lee-ren achten en beminnen, moet het

voorzeker een pijnlijken indruk verwekken, wanneer men uit de bovengenoemde

Noodkreet verneemt, dat de man, die van de Herstelde Luthersche Kerk tot onze

Gereformeerde Kerk wilde overgaan, én door den kerkenraad van Utrecht, én door de

Synode is buiten gesloten, zoodat hij, om toch zijne roeping als predikant te volgen,

waartoe hem in Nederland de pas was afgesneden, zich naar elders, naar Elberfeld,

heeft moeten begeven. Intussen behoudt hij in Nederland zijne warme vrienden en

vereerders, die de zedelijke misdaad wraken, welke de Synode in het laatste ressort

tegen den godvrezenden man gepleegd heeft." Letterlijk aangehaald wordt dan wat in

de "Noodkreet" al gezegd werd: "Zoo heeft men dus tot op den huidigen dag alle

pogingen aangewend, opdat het woord des levens in Nederland niet zoude gepredikt

worden. Ja, zelfs het verzoek, dat uit verscheidene plaatsen hier te lande, nog geene

twee jaren geleden, aan de Synode is opgezonden, om opheffing van bedoeld besluit

tegen D. Kohlbrugge is hardnekkig van de hand gewezen; waardoor dus de

Hervormde Kerk door geheel Nederland tot op het ogenblik bewezen heeft, dat zij het

in deze zaak eens is met Rome: de verwerping van Jezus Christus." De aantekening

door de schrijver van de "Noodkreet" hierbij gemaakt, wordt ook doorgegeven:

"Immers wordt er op het ogenblik nog een schoolmeester vervolgd, omdat hij,

overeenkomstig zijn pligt en geweten, den Bijbel op zijne school laat lezen. Dat

geschiedt in Nederland.'1''

Ook bij bespreking van andere geschriften van de Elberfeldse prediker, zowel in de

eerste jaargang van de Dordsche Stemmen als in latere, worden steeds weer de zaken

betreffende Kohlbrugge aangeduid; er wordt een ingezonden brief uit Amsterdam over

de kwestie in opgenomen; er verschijnt een groter artikel over "Dr. Kohlbrugge en Dr.

Meyboom", dat als overdruk in 1854 apart verkrijgbaar wordt gesteld a 5 cents bij

boekhandelaren in Amsterdam, Utrecht, Dordrecht, Gorinchem en Rotterdam, met een

"Voorwoord gerigt aan alle Gereformeerden in Nederland". Ook andere

gereformeerde bladen gaan zich met Kohlbrugge bemoeien.

Reeds de eerste uiteenzettingen in de Dordsche Stemmen vonden in bredere

Hervormde kringen weerklank. Mogelijk in verband met de reacties van die publicatie

neemt Mevrouw Boissevain-Drost de gelegenheid waar om direct bij het hoogste

gezag - koning Willem UI zelf - de zaak van Kohlbrugges uitsluiting weer aanhangig

te maken. Mogelijk ook in verband met de herleefde herinnering, dat in het conflict

tussen de Hersteld Lutherse Gemeente te Amsterdam en haar proponent in 1827, enige

leden van die gemeente om dreigende scheuring te voorkomen zich tot de koning

gewend hadden met het aanvankelijk succes dat Willem I aan de gouverneur van

Noord-Holland gelastte een commissie in te stellen om de zaak te regelen. In

afwachting van een gunstige beslissing ten opzichte van Kohlbrugge bleef een

scheuring in de gemeente achterwege; de gunstige beslissing bleef echter uit, omdat

de Kohlbrugge goed gezinde gouverneur Van Tets minister werd en het werk van de

commissie daardoor geen voortgang vond.

Page 32: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

32

Kohlbrugge zelf had nl. deze herinnering aan 's Konings welwillendheid weer

verlevendigd door in zijn juist in die tijd (1853) geschreven Levensschets de

bemoeienis van de koning met zijn zaak aldus te vermelden: "Na eene audiëntie,

welke de heer Kohlbrugge bij Z.M. Koning Willem I had, behaagde het den Koning

zijne herstelling te willen, aan welken Koninklijken wil echter geen gevolg gegeven

werd, hoezeer ook de toenmalige Gouverneur de Heer Staatsraad Van Tets daartoe

raadde."

De meest voor de hand liggende reden voor mevrouw Boissevain om zich tot de

Koning te wenden zal wel door het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in het

leven geroepen Aprilbeweging van dat jaar geweest zijn. In haar brief aan Zijne

Majesteit wijst ze op de verdeeldheid in ons land ontstaan, op de moeilijkheden

waarvoor de Koning daardoor gesteld is, op het onrecht Kohlbrugge in ons land

aangedaan en vraagt om een hernieuwd onderzoek in deze aangelegenheid.

Een week later doen de heren M. Westendorp en S. de Clercq een dergelijk verzoek

aan de Koning. Deze heren ontvingen van de minister belast met het bestuur van het

departement voor de zaken van de Hervormde Kerk (en Mevrouw Boissevain zal wel

een zelfde bericht gekregen hebben) ten antwoord, dat de aangelegenheid een zuiver

kerkelijke was en geen onderwerp van bemoeienis voor het gouvernement kon

uitmaken.

In 1854 bij een bezoek van de Koning aan Utrecht heeft een commissie hem nog eens

een verzoekschrift overgereikt om "de Synode te gelasten, dat zij het besluit tegen Dr.

Kohlbrugge vernietige". Het is mij niet gebleken dat op dit rekest ooit antwoord

gegeven is.

De verzoeken om eerherstel hebben dus voor de vrienden van Kohlbrugge niet anders

dan teleurstelling opgeleverd en ze zullen wel geen andere weg gezien hebben om te

bereiken wat zij en de predikant van de Nederlands Gereformeerde Gemeente in

Elberfeld zo graag gewild hadden. De liefde voor de grote leermeester verkoelde

echter bij de vrienden niet en men legde zich niet bij de feiten neer om over te gaan tot

de orde van de dag. Men zon op andere middelen om iets voor de nog steeds in ons

land miskende te kunnen doen. Men gooit het nu over een andere boeg. Men wil de

kerkelijke instanties eenvoudig voor een fait accompli stellen door Kohlbrugge

gewoonweg en zonder officiële toestemming van de hogere besturen in de Hervormde

Kerk te laten preken. Daarvoor heeft men echter de medewerking van een kerkenraad

die geen bezwaren oppert en van een predikant die de moed heeft zijn kansel af te

staan, nodig, het zijn de heren Van Heumen te Delft, Kol en Vermeulen te Utrecht, die

ten deze actief zijn. Zij bereiken echter hun doel niet en ook in dit opzicht blijft

gewenst resultaat uit.

Totdat wederom een dame het initiatief neemt, zonder ruggespraak met anderen en

weet door te zetten wat tot dusver niet bereikt kon worden. Het is Kohlbrugges

schoondochter, Mathilde von Bode, die de predikant van Vianen weet over te halen,

de uitge-bannene in een Zondagavonddienst te doen voorgaan.

Gerrit, de oudste zoon uit Kohlbrugges eerste huwelijk, was in 1830 te Utrecht

geboren. Hij was gedoopt in de Geertekerk "ten overstaan van een onbesproken

getuige", want vader en moeder waren geen lid van een kerkelijke gemeente. Na het

Page 33: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

33

huisonderwijs dat hij van zijn vader en een enkele onderwijzer ontvangen had, ging hij

om zich te bekwamen voor een maatschappelijk beroep naar een landbouwschool in

de buurt van Zwolle. Later trekt hij ook naar Duitsland en wordt daar opzichter op een

landgoed. Hij trouwt in 1855 met Mathilde Henriette Beate Baronesse Von Bode en

vestigt zich als zaakwaarnemer in Vianen, waar hem door bemiddeling van de heer

E.H. Kol uit Utrecht het bestuur over de polders in de omgeving wordt opgedragen.

Met zijn vrouw wordt hij lid van de Hervormde Kerk te Vianen, hun daar geboren

kinderen worden er gedoopt; het gezin blijft te Vianen tot 1864.

Gerrit Kohlbrugge beheert daar ook de bezittingen van zijn vader in ons land, gaat

daarbij echter te veel zijn eigen gang en luistert niet naar raadgevingen van Kol, die

tot dusver altijd Kohlbrugges belangen met ijver behartigd heeft. Daarom gaat

Kohlbrugge begin maart 1856 naar Vianen om eens met Gerrit te spreken. Mede door

het verstandig optreden van Gerrits vrouw en door grote inschikkelijkheid van Kol

worden de zaken geregeld - maar Kohlbrugge moest tot zijn ontsteltenis constateren

dat zijn zoon ernstig geestelijk gestoord was en dat gaf hem groot verdriet. Hij komt

dan ook gebroken en ziek weer in Elberfeld terug en is enige weken niet in staat zijn

ambtswerk te doen.

De daarop volgende Pinksterdagen waren er veel gasten in de gemeente te Elberfeld;

de Hollandse vrienden brachten graag de feestdagen in de omgeving van hun geliefde

dominee door; ook het gezin uit Vianen was in het ouderlijk huis gelogeerd.

Ongetwijfeld zullen twee zaken hier wel druk besproken zijn, nl. de pogingen juist in

de voorafgaande tijd van hogerhand gedaan om de Niederlandisch Reformierte

Gemeinde in de Evangelisch Reformierte Gemeinde te doen opgaan en de pogingen

van de Hollandse vrienden om Kohlbrugge in de Nederlandse Hervormde Kerk te

laten preken.

Over die eerste pogingen kan ik het volgende meedelen. Al in 1847 was er van

regeringswege uit Berlijn een aanvraag bij de kerkenraad van de Reformierte Kirche,

waar talrijke families en vervolgens ook Kohlbrugge (nog maar kort lid) uitgetreden

waren, binnengekomen "of nu Krummacher (F.W.) weg was, zij geen weg en middel

van wedervereniging wisten", aldus berichtte Kohlbrugge aan Boissevain en voegde

hier aan toe: "wat daarop geantwoord is, weet ik niet." Nu, in het begin van 1856,

hadden enige leden van de kerkenraad van de Evangelisch Reformierte Gemeinde te

Elberfeld voor de vervulling van een predikantenvacature voorgesteld Dr. Kohlbrugge

te beroepen. Men liet het echter niet tot een stemming komen en beriep een predikant

uit een andere gemeente. "En zo ben ik met ere en gelukkig van iets af, dat nogal wat

te bedenken zou hebben gegeven" was Kohlbrugges reactie. Maar "ervan af' was

Kohlbrugge toch niet, want twee weken later kan zijn vrouw aan Kol te Utrecht

schrijven: "Hier echter lijken er grote dingen in het verschiet. Vanuit Berlijn verlangt

men de vereniging der beide gemeenten, om zo één geheel als gereformeerd lichaam

het sterk om zich grijpend Lutherdom in Duitsland tegenover te staan. Het is nog een

geheim dat door de President van de Oberkirchenrat en enige andere hooggestelde

personen gewenst wordt, van de Koning zonder de minste aanleiding van onze zijde is

uitgegaan. "En de volgende dag maakt Mevrouw Kohlbrugge in een brief naar

Amsterdam aan de vrienden Boissevain met nog een belangrijke toevoeging melding

van hetzelfde feit: "Verbeeld u dat ongezocht, ongedacht vanuit Berlijn den Koning en

den Oberkirchenrat de wens van vereniging der 'beide gemeenten gekomen is. De

Page 34: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

34

agende weg, alles zoals wij het nu hebben. De Commissie is reeds benoemd en wordt

iedere dag hier verwacht om tezamen te schikken."

De atmosfeer voor hereniging scheen wel gunstig. Want toen Kohlbrugge, weer een

week later, van zijn vermeld reisje naar Vianen in Elberfeld terug was en niet kon

preken, schreef zijn vrouw naar Amsterdam, dat de hulpprediker zijn diensten in de

gemeente waarnam, maar dat pastor Künzel (van de Ev. Ref. Gemeinde) vriendelijk

aangeboden had de dienst voor Kohlbrugge waar te nemen. Er waren blijkbaar'ook

grote bezwaren. Mevrouw Kohlbrugge voegde nl. aan haar mededeling toe: "Hetgeen

echter niet raadzaam zijn zoude, daar onze gemeente van niets weet en zeker hard

opponeren zal."

Ik krijg uit de berichten over deze aangelegenheid van Kohlbrugge en zijn vrouw de

indruk dat zij de vereniging van hun gemeente met de grote oude Gereformeerde Kerk

ter plaatse wel heel graag gewild zouden hebben, maar dat ze bang waren voor allerlei

strubbelingen van de kant van de leden van hun gemeente en onaangenaamheden van

de zijde van kerkenraad en leden van de Evangelisch Reformierte Gemeinde, ja zelfs

voor nieuwe scheuring. De hereniging heeft ook niet haar beslag gekregen, de zaak is

langzamerhand doodgebloed. De komst van de regeringscommissaris uit Berlijn die

zou bemiddelen, werd door omstandigheden enkele malen uitgesteld en toen deze

kwam, bleek het toch niet mogelijk tot een voor beide partijen bevredigende oplossing

te komen. Kon Mevrouw Kohlbrugge op 3 April nog berichten: "Intussen bereiden

zich de zaken aan de kant van de ander gemeente lieflijk voor. Aan onze kant weet

men nog niets en kan ik u niets aangenaams melden." Op 17 April schrijft zij:

"Kohlbrugge heeft weer gepreekt. De kerkelijke zaken nemen hem ook veel tijd. Alle

de conferenzen hebben nog niets reëels aangebracht. Men wil vurig de vereniging,

maar brengt zo veel oude zuurdesem mede dat wij aan onze kant niet kunnen. De

gemeente aan onze kant is vrij lijdelijk. God geve aan K. wijsheid en overmacht om

getrouw te blijven. Ik verwacht geen brillante uitkomst, wellicht een grotere scheuring

in de andere gemeente. De commissaris heeft niets uitgericht." In. dezelfde brief komt

zij er nog eens op terug: "Van de kerkelijke zaken is alles stil. Ik denk en hoop en

wens dat het er bij mag blijven. Satisfactie hebben wij genoeg en met de mensenslag

omgaan is bijna onmogelijk als men er even de neus in heeft gestoken." En weer even

verder: "De gemeente houdt zich goed in deze tijd, stil, lijdzaam, maar met bange

vrees voor de vereniging."

(III)

Over al deze dingen en ook over het negatief resultaat van de pogingen om

Kohlbrugge in Nederland op de kansel te krijgen zal de jonge mevrouw Kohlbrugge

uit Vianen zeker veel hebben horen spreken. Ik vermoed dat zij toen in stilte het plan

heeft opgevat om wat in andere plaatsen in ons land mislukt was, in haar woonplaats

gedaan zien te krijgen. Mathilde was zeer gesteld op haar schoonvader, die haar zeer

bewonderde om haar flinkheid in haar moeilijk huwelijk en zij had waarschijnlijk

behoefte als dank voor de liefde die hij voor Gerrit en haar koesterde, actief in te

grijpen. Teruggekomen in Vianen spreekt zij met de oudste plaatselijke predikant, Ds.

G. van Duyl, een zeer origineel man en een bijzonder type, en ze weet deze te

overtuigen van het onrecht haar schoonvader tot nu toe in de Vaderlandse Kerk

aangedaan en van het feit dat die geliefde prediker die toch niets anders leerde dan wat

was in overeenstemming met de leer der Hervormde Kerk, daarin niet mocht optreden.

Page 35: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

35

Wat bevriende en geestverwante collega's in Nederland niet gedurfd hadden uit vrees

voor de gevolgen van overtreding van de Synodale besluiten, dat waagt nu de oude

pastor van Vïanen!

Op 25 Juni gaat het eerste bericht dienaangaande van Mevrouw Kohlbrugge uit

Elberfeld naar de vrienden Boissevain. "Morgenavond vertrekken Kohlbrugge en

Antje naar Vianen. Mathilde heeft het er bij den ouden Dominé doorgekregen dat K.

Zondag preken zal. Wij zijn angstig dat het er toch niet toe komen zal, evenwel het is

mogelijk. Niemand weet er van, hier noch in Holland, ook Kol niet. Zaterdag zal Kol

het weten en ik zal verzoeken ui. te telegraferen. Maak u in stilte gereed en laat niets

merken. Is het ijs eenmaal gebroken, dan kan het verder komen."

Kohlbrugge treft ook zijn maatregelen en vraagt Boissevain als deze Zondag naar

Vianen komt, de door Mathilde aan ds. Van Duyl beloofde sigaren uit Amsterdam

mee te brengen. Het moeten goede zijn! Schreef hij vroeger eens: "Gij mijn geliefde

Vriend! zoek voor mij in Amsterdam 1000 Java-sigaren op a ƒ 10,- de duizend, neem

er s.v.p. eerst een enkele proef van, welke u het beste bevallen. De ƒ 10,- ontvangt gij

van De Clercq, die ze verrekent met Westendorp zend ze s.v.p. per spoor aan mijn

adres te Utrecht. Lütge vertrekt a.s. Dinsdag van Utrecht, als hij ze dus Maandag maar

heeft. Wilt gij dat nu naar de letter voor mij doen; ik rook des daags een stuk of 3 of 4

van die sigaren, en daarom zou mij elke andere of betere soort te zwaar zijn, ik ben

daar nu eenmaal aan gewend en kan die hier zo niet krijgen."

Nu luidt de opdracht: "Heb de goedheid, waardste Boissevain, om op het ontvangen

van telegrafisch bericht u eerst te voorzien van twee kistjes goede sigaren, elk van 100

stuks of een kistje van 200 of van 250 met het portrait van de Koning er op. Zij zijn te

krijgen bij Hajenius, VijgeruJam. Zeg maar aan,die dat ze voor Westendorp zijn,

opdat ik zeker er van zij dat ze goed, extra goed zijn. Onze Mathilde doet ze volgens

belofte present aan de Dominé. Ik denk 250 zullen ƒ 25,- kosten. Over de uitgave

gelieve op mij te disponeren bij Westendorp en Comp."

Kohlbrugge gaat op reis en komt zaterdags met zijn dochter in Vianen aan. Alles

verloopt volgens het plan. Ds. Van Duyl komt hem opzoeken om hem officieel te

vragen of hij de volgende zondagavond voor hem wil preken. Het telegram kan aan

Kol verzonden worden en deze zorgt er verder voor dat de andere vrienden verwittigd

worden, die gaarne zullen komen om hun geliefde dominee eindelijk in eigen land en

in eigen Kerk in de dienst des Woords te zien en te horen voorgaan. Het zou voor

velen een blijde dag worden.

Toch viel er over die ook voor Kohlbrugge zo bijzondere dag een zware schaduw en

bracht deze dag van blijdschap hem ook verdriet. Bij zijn aankomst in Vianen had hij

Gerrit goed in orde bevonden, maar na de ochtendkerkdienst die hij met hem en

Mathilde bezocht, was Gerrit helemaal in de war. "Die Orgel und das Singen muss ihn

zu sehr aufgeregt haben." (Het orgel en het zingen moeten hem te veel opgewonden

hebben) schrijft hij een maand later aan zijn jongere vriend professor Johannes

Wichelhaus in Halle. "Er war wie ich ihn noch nie gesehen. Nach Tisch sorgte ich

dass alle sich legten. Gerhard schlief bald ein, aber für mich war es wie zum

Ersticken. Ich blieb im Winde im Garten sitzen; hatte es der Prediger der Gemeinde

nicht angekündigt, so ware ich davon-gelaufen." (Hij was er zo aan toe als ik hem nog

nooit gezien had. Na de maaltijd zorgde ik ervoor dat allen naar bed gingen. Gerrit

Page 36: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

36

sliep weldra in, maar voor mij was het alsof ik van zorgen stikte. Ik bleef in de wind in

de tuin zitten; had de prediker de gemeente de dienst niet aangekondigd, dan was ik

weggelopen.) Tot de Vrijdag daarop, toen Kohlbrugge weer afreisde, bleef zijn zoon

in die toestand en daarom overheerste bij zijn thuiskomst nog de droefheid over

Gerrit. Op 9 Juli daaropvolgende schrijft zijn vrouw nog: "De indrukken van Gerrit

hadden de Dominé geheel er onder gebracht en nog kan ik zeggen, is hij niet op

dreef." Wat later kwamen er gunstiger berichten van Mathilde over haar man ("er ist

wieder ganz wohl, munter und wacker"), waardoor de stemming in de Elberfeldse

pastorie aanmerkelijk verbeterde.

Toen Kohlbrugge op die 29ste Juni echter de kansel van de kerk in Vianen opging en

wist dat hij nu alleen maar het Woord Gods had te brengen, had hij zichzelf geheel in

bedwang. "Auf der Kanzel war ich ganz ruhig, und als hatte ich mein Leben lang vor

meinem Volke gepredigt; gar keine Reminiszenzen. Ich predigte über Genesis Kap. 3"

(aan Wichelhaus). (Op de kansel was ik geheel rustig en als had ik mijn leven lang

voor mijn volk gepreekt; er was geen sprake van kwalijke herinneringen. Ik preekte

over Genesis, hoofdstuk 3.)

De preek werd eerst later geheel uitgeschreven en ook uitgegeven. Dat ze

Christocentrisch zou zijn, deed de voorzang (uit de Evangelische Gezangen no 42, vs

3 en 4) al vermoeden.

Van 't wonder samenstel der zon

Kon ik verstomd nooit reden geven;

Maar 'k zag haar schijnsel en ik kon

Bij hare warmte leven.

Zo kan mijn geest Gods hoge Raad

In Jezus' offer niet doorgronden;

Maar 't hart heeft van die liefdedaad

Het Goddlijk'ondervonden.

En dat de preek niet "voorwerpelijk" zou zijn, werd uit de aanhef al duidelijk:

"Gemeente Gods, vergaderd te Vianen, en gij allen, die mij te dezer ure hoort! Dit is

de hoofdzaak, waarop alles aankomt, dat het hart het Goddelijke ondervonden hebbe

van die liefdedaad, dat God Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat wij door

Hem het leven hebben. Dat wij dit zingen of zeggen, zal ons niet zalig maken. Kunt

gij allen, die hier ter kerke zijt, het voor een alwetend God met blijdschap getuigen:

Ja, zo is het, dat ondervond ook mijn hart? Daarop zal het toch aankomen in de ure

des doods, voor een onherroepelijke eeuwigheid!? Kennis alleen baat niet." "Eerst

dan, als de liefde Gods wordt uitgestort in ons hart, door de Heilige Geest die ons

gegeven is, onderwerpt men verstand, wil en weg aan de gehoorzaamheid CJhristi;

eerst dan, als er waarachtige bekering komt tot God en geloof in God, houdt men

Gods Wet voor Gods Wet, en acht men zichzelf aan die Wet schuldig en in haar

gebonden, neemt Gods Woord geheel aan voor Gods Woord, en heeft van de werking

van de gehele Raad Gods ter zaligheid, van Zijn vrijmachtige genade, een

ondervinding welke zaligmakend is."

Vóór de eigenlijke preek begon, nodigde hij ieder uit zijn bijbel voor zich te nemen -

zo was men het in zijn eigen gemeente gewend - om bij de behandeling van het

opgegeven Schriftgedeelte dit zelf te kunnen nagaan. Ditmaal werd het een preek in

Page 37: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

37

zeven punten: 1. Des mensen diepe val en moedwillige overtreding, vers 1-7; 2. Gods

opzoekende liefde, vers 8-10; 3. Gods heilig gebod en des mensen onvatbaarheid

daarvoor, vers 11-13; 4. Het eeuwig Evangelie, vs 14, 15; 5. Gods vaderlijke

kastijding, vers 16-19; 6. Het geloof en de daaraan toegerekende rechtvaardigheid, vs

20, 21; 7. Het leven des geloofs, of hoe het met de voortzetting der heiligmaking en

met de waarachtige dankbaarheid gelegen is, vers 22-24.

Over de indruk die de preek op zijn toehoorders maakte lezen we in de brief aan

Wichelhaus: "Nach der Predigt, welche bis zwei Stunden wahrte, waren alle wie

geschlagen, als ich das Amen sprach; am Fusse der Kanzel standen zwei Prediger und

der ganze Kirchenrat als ich die Kanzel verliess. Der alte Prediger hielt eine kurze

Anrede, welche ich kurz beantwortete, und alle drückten mir gerührt die Hand. Es

wurden ungefahr Fl. 600 kollektiert, sonst nur ein Gulden. Kol, Boissevain, de Clercq,

Baron de Geer und etliche andere waren in der Kirche. Sie hatten einander

telegraphiert; ich hatte niemanden etwas sagen lassen als nur Kol." (Na de prediking

die bijna twee uur duurde, waren allen verslagen, toen ik het Amen uitsprak; aan de

voet van de kansel stonden twee predikanten en de gehele kerkenraad toen ik de

kansel verliet. De oude prediker hield een korte toespraak, die ik kort beantwoordde,

en allen drukten mij ontroerd de hand. Er was voor ongeveer ƒ 600,- gecollecteerd,

anders maar een gulden. Kol, Boissevain, De Clercq, Baron de Geer en enkele

anderen waren in de kerk. Zij hadden elkaar getelegrafeerd; ik had niemand iets laten

zeggen, behalve Kol.).

Ja, het moet wel een gebeurtenis voor kerkelijk Vianen geweest zijn, toen Kohlbrugge

er preekte; op 21 September liet Ds. Van Duyl hem nog eens voor zich preken. Naar

verluidt moeten er ook Luthersen en Remonstranten, die wel meer in de Hervormde

kerk kwamen, en zelfs Rooms-Katholieken en Joden onder zijn gehoor geweest. Het is

wel merkwaardig dat "De Vijfheerenlanden", het weekblad voor Vianen en

omstreken, met geen woord melding maakte van dit plaatselijk nieuws.

(IV)

Terecht had Mevrouw Kohlbrugge-van Verschuer bij de aankondiging van de

preekbeurt te Vianen aan haar vrienden geschreven, dat als haar man eenmaal in ons

land gepreekt had, het ijs gebroken zou zijn; daarbij doelende op het vooruitzicht dat

er dan wel meerdere verzoeken aan haar man om in Nederland te komen preken

zouden gedaan worden. Weldra wisten nu immers de vrienden te Delft gedaan te

krijgen dat Kohlbrugge in de Waalse Kerk mocht optreden en er een doopdienst

vervullen. In Den Haag liet de vacante Duitse gemeente hem enige malen in de dienst

voorgaan; er was bij deze gemeente zelfs ernstig sprake van om hem te beroepen.

Geestverwante collega's stelden hem in verschillende plaatsen hun kansel ter

beschikking, zodat Kohlbrugge menig reisje naar Holland maakte om in de

Hervormde Kerk het Woord te bedienen. Zo preekte hij o.a. een of meer malen in Den

Haag (Duitse Gemeente), Scheveningen, Delft (Waalse Gemeente), Dordrecht,

Maassluis, Delfshaven; Bleskensgraaf, Fijnaart, Raamsdonk, Hilversum, Nichtevecht,

Loosdrecht. In 1863 gelukte het Kol en zijn medestanders eindelijk hem in Utrecht in

de Dom te doen optreden op 16 December. Kol liet uit dankbaarheid het briefje met de

predikbeurten voor die week op goudpapier drukken; een exemplaar daarvan is nog in

het Kohlbrugge-Archief aanwezig. De studenten in deze kerkdienst tegenwoordig

reageerden op de beginwoorden van de preek "sol justitiae illustra nos", de zinspreuk

van hun universiteit, met waarderend voetgetrappel.

Page 38: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

38

Op 2 februari 1864 preekte hij er ten tweeden male, ook weer in de Domkerk, en hield

er zijn bekende preek over "Barabbas of Jezus Christus". In 1871 liet dr. Kuyper hem

in de Zuiderkerk te Amsterdam voor zich preken. Verzoeken van afgescheiden

gemeenten om in hun Kerk voor te gaan wees Kohlbrugge van de hand; hij ging ook

niet in op een verzoek zich in Nederland te vestigen om in een nader te bepalen plaats

een gemeente te vormen voor aanhangers die toch hun rechten als lidmaten der

Nederlands-Gereformeerde Kerk wensten te handhaven, noch op een ander verzoek

om in combinatie met zijn herderlijk werk in Elberfeld eens per maand voor

"duizenden in den lande die tot God opzuchten" het Evangelie te verkondigen en de

sacramenten te bedienen. Voor het officiële beroep naar de Hervormde gemeente te

Zoutelande in 1865 bedankte hij. Wat die aparte gemeente betreft, meende hij dat

zulks "niet naar Heilige Geest en bijgevolg naar wet en oude gereformeerde Kerkorde

is". Het beroep naar Zoutelande verblijdde hem, daar hij hierin een vervulling van

Gods belofte zag. Toen men hem nl. in het begin van de dertiger jaren geweigerd had

als lid van de Hervormde Kerk, had hij innerlijk geweten en het ook uitgesproken:

God zal mij mijn recht geven, al was het in het kleinste dorpje aan de zee! Hij voelde

zich echter te nauw met zijn Elberfeldse gemeente verbonden "om ze om zijns zelfs

wil te verlaten". De verlokking om naar het vaderland terug te keren had ook voor

mevrouw Kohlbrugge haar macht verloren, nu haar dochter getrouwd was en in

Wenen woonde en zij zelf niet meer in staat was om te reizen; ze stierf het volgende

jaar. Ook Gerrit woonde niet meer in Vianen, maar had zich sedert kort met zijn gezin

op het landgoed Werth in de gemeente Halders in Pruisen gevestigd. Het is te

begrijpen dat Kohlbrugge, moe na veel leed en verdriet, niet meer de begeerte had om

nog eens een geheel nieuwe periode van zijn bewogen leven te beginnen.

Tenslotte een enkel woord over de houding van de kerkelijke besturen tegenover het

feit dat Kohlbrugge dan toch eindelijk in de Hervormde Kerk preekte en zelfs in een

hunner gemeenten beroepen werd.1)

Na gevraagde inlichtingen van de kerkenraad van Vianen over het preken van

Kohlbrugge aldaar in 1856 verkregen te hebben, deelde het Classicaal Bestuur van

Gouda aan die kerkenraad mee, dat het in deze zaak geen uitspraak zou doen, maar

voorlichting van hoger Besturen zou inwachten. De gewenste voorlichting kreeg het

Classicaal Bestuur van de Synodale commissie niet, maar deze adviseerde aan de

Synode voor het voorgaan van buitenlandse predikanten de toestemming van de

plaatselijke kerkenraad te eisen. De Synode "zich verblijdende in de geest der

verdraagzaamheid, die zich in vele gemeenten van ons Vaderland openbaart", ging in

zoverre met dit advies mee, dat ze verklaarde het niet nodig te achten "deze

aangelegenheid nader te regelen".

En toen in 1856 Kohlbrugge te Zoutelande beroepen werd, had de consulent van die

gemeente zich van tevoren van de agreatie en approbatie van Koning Willem III

verzekerd, zodat ook dit beroep wettig was.

Niet de oude, maar een nieuwe geest van verdraagzaamheid was over de Synode

vaardig geworden en de Koning had nu toch in een "zuiver kerkelijke aangelegenheid"

het eerste, en daarmee als drager van het hoogste gezag, ook het laatste woord

gesproken.

1) Voor een volledige behandeling daarvan en tevens voor de merkwaardige reactie van Ds. Van Duyl

op het verzoek om inlichtingen van het Classicaal Bestuur verwijs ik naar het genoemde artikel in

"Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis".

2) Handelingen van de Alg. Synode derHerv. Kerk, zitting van 24 Juli 1857 Daarmee was dus het preken van

Kohlbrugge in de Nederlandse Hervormde Kerk gesanctioneerd.

Page 39: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

39

6. HERDENKINGSPREEK

Ter gelegenheid van zijn 25-jarig jubileum als predikant te Elberfeld.

Vele waardige mannen en vrouwen, Godvrezende mensen, stonden rond de man, die

eens 20 jaar geheel verlaten en eenzaam was en nu zoveel geestelijke kinderen had.

De Reformierte Synode van Bohemen en Moravië, in Wenen vergaderd, zond een

gelukwens. 's Middags reed een extra trein met 470 personen uit de gemeente naar

Schwelm (ten oosten van Barmen), om daar aan grote tafels onder gezang en

toespraken feest te vieren.

Op zondag 11 juni 1871, in de avonddienst, hield Kohlbrugge - nadat de verzen 8 en 9

van Psalm 34, waren gezongen - een herdenkingspreek over Markus 52 vers 4: “Und

Er ging hin mit ihm” (...).

"En Hij ging met hem." Markus 52:4.

Hier is sprake van de Heere Jezus. Van Hem wordt gezegd, dat Hij ging, en met wie

Hij ging. De man, met wie Jezus ging, is allang dood; het meisje, dat opgewekt is

geworden, is ook weer gestorven; maar Jezus leeft en sterft niet. Wie bij Zijn Woord

blijft en de weg des Heeren gegaan is en gaat, die kan het wel weten, als hij in zijn

gedachten alles zo nagaat, dat hij alles, wat hij is, en zo ver als hij gekomen is, te

danken heeft aan de omstandigheid, dat Jezus met hem gegaan is. U hoort en verneemt

deze woorden en moet daaruit de bereidwilligheid van de Heere Jezus opmaken, om

de ellendige te helpen, met hem te gaan, hem niet te verlaten, totdat Hij, Jezus, gedaan

heeft naar zijn geloof, naar des Heeren Woord. De man, van wie hier sprake is, zat in

diepe nood. Tegelijkertijd was er ook een arme vrouw. God had haar twaalf jaar

tevoren een verschrikkelijk lijden opgelegd, waarvan zij niet had kunnen genezen. Zij

had al het hare ten koste gelegd om genezing te vinden, maar het had niets gebaat.

Terzelfder tijd waren ouders verblijd geworden door de gave des Heeren, dat zij een

dochtertje kregen. De arme vrouw had twaalf jaar geleden, en de ouders hadden twaalf

jaar lang blijdschap gehad. Beiden hebben Jezus niet gekend, niets geweten van Zijn

macht en van Zijn bereidwilligheid om te helpen. Beiden worden op één dag

geholpen. De Heere Jezus was te Kapérnaüm (vgl. Mattheus 9), zat daar aan tafel met

de tollenaren en zondaren, uitgenodigd door Matthéüs de evangelist, die Hij uit het

tolhuis weggeroepen had. Toen murmureerden de Farizeeën, dat Hij met de tollenaren

en zondaren aan tafel zat.

Bovendien kwamen ook de discipelen van Johannes, die vastten, terwijl de discipelen

van de Heere Jezus geen uitwendige ceremoniën hadden, maar met de Heere tezamen

stil voor zichzelf leefden, zonder naar een bijzondere schijn van heiligheid te staan.

Daar komt nu een overste van de synagoge, wiens dochter op sterven lag. Hij komt tot

Jezus en vraagt Hem: Kom en maak mijn dochter gezond. Jezus staat aanstonds op en

gaat met de ongelukkige vader mee.

Onderweg werd Hij door een grote menigte van volk geduwd. Daaronder was ook die

arme vrouw. Zij zegt niets; daarvoor is zij te schuchter; maar zij denkt: indien ik

slechts de zoom van Zijn kleed zou kunnen aanraken, dan zou ik gezond worden! Dat

doet zij dan ook en terstond gevoelt zij een kracht van de hemel, door de Heere en

Zijn kleed heen, en genezen is de vrouw, en zij bekent de Heere Jezus alles, wat met

Page 40: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

40

haar geschied is, wellicht ook, waardoor haar ziekte ontstaan is.

Op dit ogenblik kwam iemand van het huis van de overste naderbij en zei tegen deze:

'Uw dochter is gestorven, wat bent u de Meester nog moeilijk', als wilde hij zeggen:

'Het is alles uit en voorbij, het kan alles niet meer baten!' Welk een jobstijding voor

deze arme vader! Jezus zei tegen hem: 'Vrees niet, geloof alleenlijk!'

Dus: Hij, Jezus, ging met hem!

Als het ons nu gaat als Jaïrus, dat wij ons in onze noden tot de Heere wenden, dan

leert dit Evangelie ons, dat, wanneer wij tot de Heere komen, Hij bereidwillig is om

mee te gaan en te helpen, dat Hij wel naar het geloof vraagt, maar vooraf de vrees

wegneemt, opdat men gelove. Nu mogen alle mensen daar tegenin brengen wat zij

willen, Hij, die gewillig en bereid is om te komen en te helpen, ziet met andere ogen,

alzo dat, als er zonde is en men verlangt naar gerechtigheid, Hij de ogen opent, zodat

men in Hem zijn gerechtigheid ziet. Is nood en dood aanwezig, dan ziet Hij de nood

alzo aan, dat de nood voor Hem geen nood, - de dood, dat de dood voor Hem geen

dood meer is. Dat moet ervaren worden, en nu beken ik u van harte: 'Dat heb ik

ervaren!'

Ik heb afgelopen woensdag velen van u de hand kunnen drukken, en wat heb ik

gezien? Ik had voor ogen hetgeen in Deuteronomium 26 staat, dat een Israëliet van de

rijke zegen Gods, die hij inoogstte, een korf vol met vruchten voor de Heere moest

brengen en belijden: 'Het is alles Uw barmhartigheid en eeuwige trouw! De Syriërs

reeds wilden mijn vader Jakob doden, in Egypte lagen wij onder harde verdrukking,

maar U hebt ons uitgeleid en gebracht in het land, dat van melk en honing overvloeit,

en U hebt ons deze rijke oogst gegeven. Zo breng ik U de eerste vruchten van het land

en verheug mij over al het goede, dat U mij geschonken hebt!'

Zo zag ik ook vóór mij een grote korf met vruchten, welke de Heere mij geschonken

heeft, en ik heb ze weer vóór de Heere gebracht en beleden: De Syriërs, de vijanden,

wilden mij doden, gelijk zij reeds mijn vader wilden doden, maar het is hen niet

gelukt! Zo dikwijls als het mij benauwd en bang werd, - Heere Jezus, dat weet U, - zo

liep ik naar U heen en klaagde U mijn nood, en U hebt mij uitgeholpen. 'In elke angst,

nood en verlegenheid - riep ik Hem, de Ontfermer, aan!' En de Heere Jezus is met mij

gegaan en bij mij gebleven.

Nu wil ik echter allereerst u, eerwaardig presbyterium, u geliefde medebroeders en de

jonge studenten, die hier tegenwoordig zijn, alsmede de gehele gemeente, mijn dank,

mijn hartelijkste dank betuigen, dat u mij tot vreugde geweest zijt, dat ik de vrucht heb

mogen zien, de vrucht van hartelijke liefde tot uw zielzorger en vader in Christus, en

nu wil ik u toch nog graag het een en ander meedelen uit mijn innerlijk leven, wat ik

afgelopen woensdag alles zo niet zeggen kon.

Eén ding zeg ik vooraf: God laat niet varen de werken van Zijn handen! Dit zij Hem

ter ere gezegd. Hij houdt woord en trouw. Hij is eeuwig getrouw. Zijn verkiezing en

Zijn roeping zijn onberouwelijk. De Heere God bereidde mij voor zo velen, zo velen

toe, die troost nodig hadden en hebben, en Hij bereidde zo velen toe, zodat zij deze

troost aangenomen hebben. Zo zijn de meesten van hen, die in de beginne zich bij de

gemeente aansloten, door God toebereid, en velen zijn reeds in de eeuwige

heerlijkheid ingegaan. Zij hebben ervoor gedankt, dat zij Gods Woord verkregen

hebben, en hun zegen is overgegaan op kinderen en kleinkinderen. Dat was en is de

macht van Zijn Woord, dat altijd doet en volbrengt, waartoe de Heere het geeft, en dat

nooit ledig terugkeert.

Page 41: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

41

Toen mij eens de weg was afgesneden, en ik aan het leven wanhoopte en dacht te

sterven vanwege de nood van de Kerk in mijn vaderland, zei de Heere tegen mij: 'Het

is Mij niet genoeg, dat gij Mijn knecht zijt, om de stammen Israëls op te richten, maar

Ik heb u ook gesteld tot een licht der heidenen' (Jes. 49:6). Hoe heeft Hij dat getrouw

vervuld, dat niet alleen de gemeente hier, doch ook zo velen in Nederland, Bohemen,

Engeland, Rusland, Zwitserland, ja, ook de zwarte broeders, de prediking verkregen

hebben, zonder mijn toedoen, en zich daarin weiden tot op de huidige dag.

Nu zeg ik naar waarheid: De Heere Jezus ging met de man. Maar waar zijn de preken

vandaan gekomen? 'Uit diepe nood roep ik tot U!' Dáár kwamen ze vandaan.

Eens had ik alles verloren, geld en goed, eer en gezondheid waren mij ontnomen, toen

hoorde ik in de geest de woorden, die wij met elkaar gezongen hebben: 'Vele zijn de

tegenspoeden van de rechtvaardige, maar uit die alle redt hem de Heere.' En wederom

zat ik eens in zeer diepe nood, - ik had weliswaar rijke vrienden, klaagde hun echter

nooit iets, maar als ik een stuiver of een daalder nodig had, dan klaagde ik het God; -

en God beloofde mij een huis vol goed en rijkdom, en Hij heeft Zijn belofte ook

gehouden.

Hoe vaak hebben mij in mijn nood en zorg de mussen getroost! Ja, de ganse natuur is

mij dikwijls als een boek geweest vol troost in mijn bitter leed en mijn ellende.

Viermaal ben ik ongetwijfeld de dood nabij geweest; de doktoren wanhoopten aan

mijn herstel. Viermaal werd ik van de dood gered. Viermaal bevond ik mij in zó

verschrikkelijke wanhoop vanwege mijn diepe ellende, dat ik nooit iemand ontmoet

heb, die er zó diep onder gelegen heeft als ik. Toen klonk het opeens in mijn hart:

'Heere, als Gij wilt, dan kunt U mij wel helpen!' en het antwoord was: 'Ik wil het doen,

wees gereinigd.'

Een andere keer, toen ik als het ware in de afgrond lag, dacht ik, dat het waarlijk uit

was met Gods belofte; toen zei de Heere tegen mij: 'Bergen zullen wijken en heuvelen

wankelen, maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken en het verbond Mijns

vredes zal niet wankelen in eeuwigheid.'

Eens waren alle vrede en alle troost weg, geheel weg, - het dochtertje van Jaïrus was,

om zo te zeggen, dood, - toen kwam het woord tot mij: 'Wij weten, dat de Wet

geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde.' Daardoor, omdat ik dat

erkende, is het gekomen, dat van toen af aan, in het jaar 1833, tot op heden al mijn

preken als uit één stuk zijn, en dat ik nooit één woord van datgene wat ik gepredikt

heb, had te herroepen.

Daarna kwam nog eens tot mij het machtige woord: 'Gij zijt om niet verkocht, gij zult

ook om niet verlost worden!'

Wat ik aldus van de Heere verkreeg, dat heb ik gepredikt, en dan werd ik zo dikwijls

in mijn leven dáárdoor versterkt, dat ook andere broeders en zusters mij meedeelden:

Ik heb de Heere gevonden voor mijn ziel, en alles, wat u ons gezegd hebt, dat is waar!

Toentertijd leefden nog zoveel broeders en zusters, die liggen nu bijna allen op het

kerkhof, zij spraken uit diepe nood en grote armoede, hoe zij zonder Jezus niet leven,

als het ware niet ademen konden. Dat was dan altijd naar mijn hart gesproken.

Sterk ben ik nooit geweest dan in 's Heeren kracht. Blij ben ik nooit geweest dan in de

blijdschap van de Heere. Dat deel ik mee, u tot troost; niet opdat u weet, wat mij zo al

overkomen is, maar opdat u tot uw troost dit weet. Is het u te moede als dit arme

vrouwtje hier in het Evangelie, dat al haar goed aan de medicijnmeesters ten koste

Page 42: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

42

gelegd had, zonder baat te vinden, of als deze arme overste, voor wie alle geluk van

twaalf jaar ineens vernietigd was, en u maakt zich op tot de Heere Jezus, dan kunt u

zich daarop verlaten, dat Hij waarlijk bereidwillig is om mee te gaan en te helpen. Wie

dan ook Jaïrus was, en wie de arme bloedvloeiende vrouw was, - wij weten eens voor

altijd: een mens is een mens, en verwacht van de mens niets anders, dan wat menselijk

is. Het blijft echter vast staan, wat de Heere gezegd heeft: 'Gij nu, o Mijn schapen,

schapen Mijner weide, gij zijt mensen, maar Ik ben uw God.'

Mijn geliefden! U moet het weten, wat in de vreselijke worsteling en strijd, die ik had

door te maken, in de vervolging, die om der wille van het Woord mij overkomen is,

mij staande heeft gehouden. Wilt opslaan Jeremia 1:17-19. Dit woord gaf de Heere

mij, toen Hij mij afzonderde om mijn geboorteland Gods waarheid en oordelen aan te

kondigen. 'Gij dan, gord nu', staat er in vers 17, 'uw lendenen en maak u op, en spreek

tot hen alles, wat Ik u gebieden zal', - wat mensen zeggen, dat gaat u niets aan! 'Wees

niet verslagen voor hun aangezicht, als zou Ik u afschrikken' (volgens de Lutherse

vertaling). Dat willen zij u wel wijs maken! 'Want zie, Ik stel u heden tot een vaste

stad, tot een ijzeren pilaar en tot koperen muren in het ganse land, tegen de koningen

van Juda, tegen haar vorsten, tegen haar priesters, tegen het volk van het land. Zodat,

al zullen zij tegen u strijden, zij toch tegen u niet zullen vermogen; want Ik ben met u,

spreekt de Heere, om u uit te helpen.'

Voorts, toen ik voorgoed uit mijn ambt ontzet was, kwam ik thuis, vond de Bijbel

opengeslagen, die ik tevoren niet opengeslagen had, en een stem zei tegen mij: 'Lees!'

en ik las en had vóór mij de woorden van Jeremia 15 vers 19: 'Daarom zegt de Heere

alzo', - hier hebt u nu uw geschiedenis, de geschiedenis van het ontstaan van deze

gemeente.

Ach, hoevelen hebben niet tegen mij gezegd: het is jammer, dat u niet in de Grote kerk

gebleven bent. Maar de Heere sprak aldus: 'Waar u zich aan Mij houdt', -ofschoon ook

de dienaar tot de vader zei: Het meisje is dood, val de Meester niet moeilijk, de Heere

Jezus zegt: Vrees niet, geloof alleenlijk! houd u aan Mij! - 'Waar gij u aan Mij houdt',

-dus: laat al het andere varen! Ik heb het laten varen, en de Heere Jezus heeft Zijn

Woord waar gemaakt; met de vervolgingen, zult gij het honderdvoudig terug hebben

(Markus 10:30). Dat zeg ik, opdat u bouwt op Gods Woord alleen. 'Waar u zich aan

Mij houdt, daar zal Ik Mij aan u houden', - daar behoefde zich niemand anders aan mij

te houden; het was en is mij genoeg, dat de Heere Zich aan mij houdt. 'Waar u zich

aan Mij houdt, daar zal Ik Mij aan u houden, en gij zult Mijn prediker blijven.' Dat

was echter een lang uitzien en wachten van het jaar 1827 tot 1846, totdat dit woord

vervuld werd: U zult Mijn prediker blijven. Dus geduld, als u wat lang moet wachten;

want nogeens: houdt u zich aan de Heere, dan zal de Heere Zich ook aan u houden, en

een ieder van u zal een getuige zijn en blijven van de machtige genade des Heeren.

Het mag dan wel lang duren, maar ik leg het u voor, opdat u dit weet: de Heere vervult

Zijn Woord, en Zijn beloften zijn ja en amen in Christus Jezus!

Dan hebt ge hier verder het ontstaan van deze gemeente, - hoe ging dat toe? 'Waar u

de oprechten, de mensen die aan de Waarheid vasthouden, leert zich af te zonderen

van de boze mensen, daar zult u Mijn leraar zijn.' U bent afgezonderd van de boze

mensen, die uw ouders beschimpten, als hadden zij genoeg van de Waarheid en van

het Woord Gods, terwijl ik zei: Nee, zij hebben er behoefte aan, zij hongeren en

verlangen er naar. Ik heb mij waarlijk niet willen afzonderen, zó weinig, dat ik thans

nog niet de Evangelisch-gereformeerde kerk voorbij kan gaan, zonder in mijn hart het

Page 43: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

43

gevoel te hebben: Daar heb ik ook eens gepreekt in het jaar 1833, daar behoor ik

eigenlijk thuis. Maar de Heere heeft het anders geleid, en ik ben er tevreden mee. De

Heere heeft gezegd: 'Gij zult Mijn prediker zijn, en éér u hun toevalt, moeten zij liever

u toevallen.' Dat is letterlijk in vervulling gegaan, bij zo velen, vooral in Nederland.

Voorts was verder dit woord mijn steun en troost in veel vervolging en verkettering,

toen de Farizeeën overal optraden en van de vrije genade niets wilden weten, niet

wilden toegeven, dat de Heere God soeverein is, het woord namelijk, dat wij lezen in

Jeremia 17 vers 14 v.v.: 'Genees mij, Heere! zo zal ik genezen worden; behoud mij, zo

zal ik behouden worden; want Gij zijt mijn Lof. Zie, zij zeggen tegen mij: Waar is het

woord des Heeren? laat het nu komen!' Zo spotten zij in de jaren 1827-1846, en

wilden mij de troost ontnemen, die de Heere mij in het hart gelegd had in de woorden:

'Gij zult Mijn prediker blijven.' Daar heette het: bent u dan alleen het troetelkind van

de Heilige Geest? Bent u dan alleen overgebleven in deze dagen, die de Heilige Geest

heeft?' Maar ik ben daarom niet van u gevlucht mijn Herder; dagen, gelijk mensen

wilden, heb ik niet begeerd, dat weet U; wat ik gepredikt heb, dat is recht vóór U'

Waar de mensen mij allen verschrikkelijk zijn - 'wees Gij mij niet verschrikkelijk,

mijn Toevlucht in de nood. Laat hen te schande worden, die mij vervolgen, maar mij

niet! Laat hen verschrikt worden, maar mij niet! Laat de dag des kwaads over hen

komen en versla hen tweevoudig!'

Naar dit gebed heeft God de Heere gedaan, zodat om zo te zeggen nauwelijks een

enkele overgebleven is van allen, die mij destijds vervolgd hebben, maar bijna allen

zijn met smaad en schande ten onder gegaan. Terwijl ik God de Heere dank voor Zijn

trouw en u dank voor uw liefde, is mij de gelegenheid geschonken u te betuigen, dat

en hoe God almachtig het gebed verhoort, en hoe de gelovige in Christus Jezus over

de gehele wereld de overwinning wegdraagt, opdat u u in geen enkel opzicht het

Woord des Heeren schaamt.

De gelegenheid is mij geschonken, als nooit tevoren, mijn ambt in uw midden te

heiligen, opdat u weet, dat de Heere Zijn Woord laat komen, opdat u zich buigt onder

's Heeren Woord en onder Zijn tucht, en het ter harte neemt, vooral u, jonge mensen,

dat een mens dan slechts gelukkig is, als Jezus met hem gaat, dat een waarlijk

gelukkig leven slechts dáár is, waar een jongeling, een jongedochter zich tot de Heere

bekeert. Daarom bekeert u, jonge mensen; want God heeft mij deze woorden gegeven,

opdat u wel weet, welk een verantwoordelijkheid op u komt, als u niet arm wordt en

arm blijft, als u zichzelf niet verloochent en de gehele wereld met al haar heerlijkheid

prijsgeeft.

Bedenkt het, welk een verantwoordelijkheid ge op u laadt, wanneer u dit niet

vasthoudt: God heeft dit alles gedaan, opdat deze gemeente te Elberfeld zou vergaderd

worden, en Hij heeft deze man, uw pastor, in Zijn groot geduld en lankmoedigheid zo

lang staande gehouden, opdat ook u, kinderen en kleinkinderen, daartoe komen en

daaraan deel hebben zoudt. Verstaat het toch, dat de wereld in haar vijandschap niet

ophoudt, en dat de duivel met grote toorn rondgaat om, als hij kan, deze kleine

gemeente te verslinden.

Wat heeft de Heere al niet gedaan te Kapérnaüm Wordt geen Kapérnaüm, opdat de

Heere niet het wee over u moet uitroepen. Blijft integendeel in het Woord, zoekt uw

hulp bij de Heere Jezus Christus, en wees daarvan verzekerd, - al hebt u ook nog zo

veel zonden als haren op het hoofd - ik was de allerarmste zondaar -: Jezus gaat mee

en verlaat u niet. Aan deze nagel kunnen wij al het onze gerust ophangen, en wij

zullen ondervinden, hoe Hij ons draagt met deze onze last. Amen.

Tenslotte werd gezongen Psalm 33:11.

Page 44: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

44

7. Bedankbrief voor het geschenk van de Staten-Bijbel

in luxe uitvoering t.g.v. Dr. Kohlbrugge's 25-jarig ambtsjubileum, Elberfeld, 13

juni 1871.

Op woensdag 7 juni 1871 werd het 25-jarig ambtsjubileum van Dr. H.F. Kohlbrugge

in Elberfeld gevierd. Tijdens de morgensamenkomst in de pastorie werd o.a. het

woord gevoerd door de uit Elberfeld afkomstige en toen in Utrecht theologie

studerende H.A.J. Lütge." Hij bood namens de vrienden in Nederland bij deze

gelegenheid 'een met zilver gemonteerde Staten-Bijbel aan, waaraan was toegevoegd

een album, dat de namen der gevers vermeldde. Het geschenk was bovendien

vergezeld van voortbrengselen uit de provinciën, steden en dorpen van Nederland en

uit zijn koloniën, waarvoor elke plaats zijn eigen product had geleverd.'

Ds. H.A.J. Lütge en Ds. A.J. Eijkman, de beide redacteuren van het Amsterdams

Zondagsblad tot getuigenis der Waarheid namen in het eerste nummer van de tiende

jaargang (1897) een briefje van Dr. Kohlbrugge op dat hen te Amsterdam in handen

was gekomen. In dit hierna volgende briefje bedankt Dr. Kohlbrugge zijn vrienden, in

het bijzonder die te Amsterdam, voor hun deelneming aan het feest.

Elberfeld, 13 Juni 1871.

Wees van harte gedankt, waarde G.! met de door u klein genoemde vergadering, die

dan ook tot de kleinen behoort, tot welke de Heere, naar Zijne belofte, Zijne hand

wenden zal, Zach. 13:7; gedankt voor uwer aller innige deelneming aan het feest van

mijne 25-jarige ambtsbediening, voor uwe goede woorden, heilwensen en dierbare

lofpsalmen ter ere van onzen nooit volprezen enigen Herder. Zeg aan allen, die gij

van 's Heeren lieve volk spreekt, hoe zij mij vertroost hebben met dat album, daar ik

immers dacht, dat ik als een dode uit het hart vergeten was.

Ik pretendeer niets van de mensen, maar dat ik met zulk een korf vol vruchten voor

den Heere komen mocht, Deuteron. 26:2, was mij tot een sterke vertroosting hij de

herinnering aan zoovele bittere dingen en bij het op mijn hart dragen van zoovele

verstrooide schapen in mijn dierbaar geboorteland. De ellendigen onder de schapen

weten wat des Heeren woord was en is en wezen zal; zij zullen die beschamen, die op

paarden rijden. De Heere zal het voor mij volenden. En laat niet varen de werken

Uwer handen. Ps. 138. Immers houdt Gij eeuwiglijk trouwe, Gij, die hemel en aarde

geschapen hebt. Wij hebben een sterke stad, God stelt heil tot muren en voorschansen.

Zoo spreekt de Heere: Israël is Mijn eerstgeborene.

Weest met deze ware woorden allen hartelijk van mij gegroet in den Heere.

Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht en den rijkdom en de

wijsheid en de sterkte en de ere en de heerlijkheid en de dankzegging.

Ds. Kohlbrugge

Overgenomen uit: Kohlbrugge als prediker en pastor in zijn brieven, deel 1 en 2, door

Ds. J. K. Vlasblom. Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer, 1998

Page 45: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

45

8. Laatste preek van Dr Kohlbrugge over Psalm 28 : 6-9.

Gehouden te Elberfeld op 29 November 18744

Gezang vóór de prediking:

Psalm 28 : 4-6.

Omdat zij nooit naar 't werk des Heeren

Oplettend hart of ogen keren,

Maar onbedacht en stout versmaden

Het oogwit Zijner grote daden,

Zal Hij hen doen te gronde gaan,

Ontbloot van hulp om op te staan.

Geloofd zij God, wiens open oren

Mijn smeekstem gunstig wilden horen.

Hij is mijn sterkt en schild in 't strijden,

'k Vertrouwd' op Hem, Hij hielp m' uit lijden;

Dies springt mijn hart van juichensstof

En zingt des Allerhoogsten lof.

God geeft Zijn gunstvolk moed en krachten.

Hij zal, in weerwil aller machten,

Zijn' Rijksgezalfde staág behoeden.

Red, Heer! Uw Isrel uit al 't woeden,

Geef zegen aan Uw erv', en weid Uw volk;

verhef z' in eeuwigheid!

Onze tekstwoorden vinden wij in de Psalm, die wij zo-even met elkaar gezongen

hebben. In de Bijbel luiden de woorden aldus:

Psalm 28 : 6 en 7:

,,Geloofd zij de Heere, want Hij heeft de stem mijner smekingen gehoord. De Heere

is mijne sterkte en mijn schild; op Hem heeft mijn hart vertrouwd en ik ben

geholpen; dies springt mijn hart van vreugde, en ik zal Hem met mijn gezang loven

De Heere is hunlieder sterkte, en Hij is de sterkheid der verlossingen Zijns

Gezalfden, Verlos Uw volk en zegen Uwe erve, en weid ze en verhef ze tot in der

eeuwigheid.”

Mijn geliefden!

Wij hebben eigenlijk een teveel aan goede dingen, en daaruit komt het voort, dat wij

er geen gebruik van weten te maken, dat wij het geheel in stukjes breken en uit de

grote hoop iets kleins maken; en zo hebben wij dan eindelijk niets. Is men oud, dan is

4 Uitgave van het Bestuur van de Vereniging tot Uitgave van Gereformeerde Geschriften, 1950. Ter

herinnering aan H.F. Kohlbrugge, vertaald door ds. D. van Heyst. De preken zijn tijdens de prediking

opgeschreven.

Page 46: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

46

men koud. En dan doet zulk een oude, arme, koude man een beetje vuur goed. Als

men in nood is, is men dikwijls zo blind, dat men niets ziet dan alleen maar nood,

maar de Helper is verdwenen. Wordt men aangevochten in zijn eer en goede naam,

dan laat men zich terneerslaan en men verstaat de kunst niet om midden onder de

vijanden met opgerichten hoofde voort te gaan.

Ik vind het daarom heel heilzaam voor ons allen en een grote weldaad, dat, als wij wel

de bron vol water hebben en het huis vol goederen, en toch van het grote en vele in het

geheel geen gebruik weten te maken, dat dan één ding weer in ons naar boven komt,

en dat is: de Heere. Dan is het echter nodig, dat wij zelf werkelijk des Heeren zijn,

niet met de mond, maar met de belijdenis des harten, dat wij zo des Heeren geworden

zijn. Niet omdat de Catechismus het zegt, maar omdat die genade ons ten deel

gevallen is, dat wij de Heere gezocht en dat wij de Heere gevonden hebben. Als u de

Heere gevonden hebt, dan zult u ervaren, hoe verder u komt, dat ons alles ontvalt. Dan

doet de oude en koude het beetje vuur goed, dat hij namelijk daarheen komt, waar de

Naam des Heeren aangeroepen wordt, dat hij zich bevindt in het gezelschap van hen,

in wier hart de gebaande wegen zijn. En dat hij zijn Hogepriester hoort, als Hij het

Heiligdom binnengaat met zijn gouden klokjes (Exodus 28: 33-35. St. Vert.:

„schelletjes).

Waar iemand zo alles ontvallen kan, zullen wij daar niet denken aan de daden Gods,

wat Hij aan ons gedaan heeft, wat Hij voor ons gedaan heeft, wat Hij in ons gedaan

heeft? Zo komt men op de goede weg, op die weg, waarop het heet: „Hij laat niet

varen het werk Zijner handen." Op de weg, waarop het heet: „Hij houdt woord en

trouw". Dan wordt men opgericht, zodat men daaraan gedenkt: Genade was de eerste,

genade werd gevonden vóór en na, barmhartigheid werd gevonden vóór en na, God

erbarmde Zich over mijn ellende en Hij hoorde mijn stem! Dat is des duivels kunst en

list, de genade Gods voor onze ogen verborgen te houden, zodat wij slechts op het

zichtbare zien en niet op het Woord, niet op de gehele leiding, zoals God leidt. Wie

niet op Gods daden let, dien brengt God ten val.

Wat prijst Gods gemeente in God? Kracht heb ik niet om mijzelf te bekeren; kracht

vond ik niet om Gods gebod te bewaren, hoe gaarne ik ook wilde en mijn best deed,

kracht vond ik niet om ook maar één enige zonde, een belachelijk kleine zonde, zwak

als een spinnenweb, als een verteerde draad, te verbreken, kracht vond ik niet tot

weerstaan van de wereld en haar smaad! En nu, wat prijst de gemeente in God? Zo is

het echt goed; want juist waar ik zo krachteloos was, heb ik het ervaren, dat de Héére

de Sterkheid van Zijn volk is.

Mijn geliefden! Er staat niet, dat het volk des Heeren sterk is. En toch is het sterk! Het

volk des Heeren is onoverwinnelijk; het is niet omver te stoten. De wereld kan het niet

ketenen; de hel kan het niet in haarmacht krijgen; maar het is de Heere, die daarvoor

instaat, die in Zijn volk is, die kracht geeft om te doen wat God wil. Die kracht geeft

om de sterkte des Heeren aan te grijpen en vrede met Hem te maken. Het is de Heere,

die door Zijn Heilige Geest in het hart het geeft te betuigen: Ik geloof, maar ik word

zeer aangevochten.

Gelijk de Heere Zijns volks sterkte is, zo is Hij ook Zijns volks schild. Schapen zijn

geschapen om wol te dragen, maar ze zijn niet geschapen om soldaten te zijn. Schapen

zijn weerloze dieren. Kom hun echter niet onder de voeten, want dan vertreden ze u!

Maar overigens kunnen zij zich niet verweren. Gods volk is elk ogenblik blootgesteld

aan de pijlen van Satan. Geen lid aan het lichaam, waarop de Satan niet mikken kan en

zijn pijl er op afschieten, geen omstandigheid, geen gebeurtenis, hoe ze dan ook heten

moge, is er welke geen gelegenheid biedt een kind Gods te verwonden. Het is eigen-

Page 47: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

47

aardig, het is herhaaldelijk zo: een ander vertelt u wat hem neergeworpen heeft, gij

hoort het en denkt bij uzelf: „Ach was dat al voldoende? Is er bij hem maar zo weinig

goddelijk licht? Zo weinig geloof en vertrouwen?"

U hebt gelijk, dat u zo oordeelt. Maar morgen, - pas maar op! - dan ligt uzelf in

hetzelfde, en zie dan of, waar een ander één doorn in het vlees ontvangen heeft, u er

geen zeven krijgt. Dat gaat zo voort.

Maar dit looft de gemeente in de Heere: alle vurige pijlen worden geblust in Zijn

kruis. Er is Eén onder Zijn volk, Die waakt voor Zijn volk, Die leeft voor Zijn volk, en

deze Ene is het Schild van Zijn volk, terwijl de duivel alles inspant om het hart

dodelijk te verwonden. Daarom: „De Heere is mijn Schild.”

Het hart, - uw hart, mijn hart wat is het voor een hart? Is het een hart, dat kloekmoedig

is? Is het zulk een hart waarvan u bij uzelf kunt zeggen, dat u een hart hebt om alles te

weerstaan wat over u komt? Om alle ellende van dit leven en alle geestelijke aanvech-

tingen te trotseren? Het gaat alles goed, wanneer men hopen kan, wanneer men aardse

dingen heeft om op te hopen. Vandaag ben ik gezond, zo hoop ik over tien jaar ook

gezond te zijn; vandaag gevoel ik mij krachtig, zo hoop ik over tien of twintig jaar ook

nog krachtig te zijn. Het gaat in mijn huiselijke omstandigheden heden alles naar

wens; ik hoop dat het zo blijven zal en mijn welvaart bestendig zal zijn.

Maar de gemeente van God wordt daarheen gebracht, dat zij op niets meer hoopt;

want zij heeft beloften, en die worden alle vervuld door het tegenstrijdige heen. Daar

gaat het de gemeente voor en na als Abraham. Hij hoopte tegen hope. Dus ik hoop op

niets meer! Het is toch alles ijdelheid. Alles is bestemd om te verdwijnen. Het zou

morgen beter worden, het wordt echter niet beter. Met mijn verstand kan ik dus niets

meer hopen. Maar het hart, het arme hart, dat wil naar God heen, naar de God van zijn

leven. Het arme hart moet zijn God hebben, zijn Heiland, zijn Helper. Het is hier

beneden niet te vinden. Ik heb veel ondervonden, maar ik moet voorwaarts de

eeuwigheid in. Dan weet mijn hart niets anders meer dan van God, voor Wiens

aangezicht ik spoedig verschijnen zal, - op Hem hoop ik.

Wat zal Hij doen, lieve kind?

Komen zal Hij!

Werkelijk?

Ja werkelijk! Zoals de profeet zegt: „Zo Hij vertoeft, verbeid Hem, want Hij zal

gewisselijk komen, Hij zal niet achterblijven" (Hab. 2 : 3 en 4). Dus, mijn hart, hoop

op de Heere, dat Hij komen zal! Heeft Hij dat meer gedaan, dat Hij vertoefde? Ja, dat

is meer dan eens geschied, dat de bruid klaagde: de Bruidegom heeft mij verlaten! En

dat zij alleen de woestijn inging en Hij vertoefde. Maar te laat is Hij nooit gekomen,

alleen stond Zijn klok anders dan de mijne. Dus komen zal Hij, dat is de hoop van

mijn hart, en ik ben geholpen!

Hoe ben ik dan geholpen? Juist met de vaste toezegging, dat Hij niet zal uitblijven, dat

Hij doen zal, zoals Hij beloofd heeft, dat Hij woord en trouw houdt, Zijn Verbond

nooit en te nimmer vergeten kan ook niet Zijn eedzwering, dat dus alles vast en zeker

staat, niet in het zichtbare, maar in de Borg van het Verbond, in de Heere Jezus

Christus, en dat het in Hem is, dat de Heere gezegd heeft: „Waarlijk, zegenende zal Ik

u zegenen", (Hebr. 6 : 14). Dat is dus: u zult geen vervloeking zien, sidderend kind, u

zult niet in het gericht komen! Uw Koning is machtiger dan al uw vijanden. Hij is

sterk, om als Herder met u te gaan, waar gij betuigt: „De Heere is mijn Herder", om

mee te gaan door het dal van de schaduw des doods, en u juist daar te troosten met

Zijn stok en Zijn Staf. Dat maakt het hart vrolijk. Dat maakt het hart welgemoed,

zodat men wel tot zichzelf zou kunnen zeggen: „Ik kan het niet begrijpen, dat ik nog

Page 48: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

48

zo vrolijk ben. Ja, er is hier beneden niets, dat zo vrolijk maken kan dan juist de Heere

en Zijn toezegging.

En daar heeft men wel alle oorzaak om Hem te danken, zoals de Gemeente zegt: „Ik

wil Hem danken met mijn lied", - „met mijn lied," wat is dat? Is dat met mijn tong?

Nee, dat is met mijn Psalm. U hebt de een of andere psalm. Wat doet nu de Geest, Die

u levend gemaakt heeft? De Geest steekt tijdig het licht aan wanneer de nacht komt,

en dan krijgt het herkauwende dier iets te herkauwen van oude en nieuwe liederen.

Amen.

Ds. Künzli zegt in de volgende preek: Nadat hij reeds in grote lichaamszwakheid over

deze woorden tot ons gesproken had, doopte hij nog de kinderkens.

Page 49: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

49

9. Rouwpreek bij de begrafenis van Dr. H.F. Kohlbrugge over Hebreeën 13:7, 8

Gehouden door Ds. J. Künzli5

Gezang vóór de preek:

Psalm 80: 1-3.

Neem, Isrels Herder, neem ter oren,

Die Jozefs kroost, door U verkoren,

Als schapen gunstig hebt geleid;

Die enen troon van heiligheid

U tussen Cherubs hebt gesticht;

Verschijn weer blinkend met Uw licht!

Die glans straal' Efraïm in d' ogen,

Toon Benjamin Uw groot vermogen,

Verlos Manasse tot Uw eer.

Getrouwe Herder, breng ons weer,

Verlos ons, toon ons 't lieflijk licht

Van Uw vertroostend aangezicht.

Hoe lang, o Heer der legermachten,

Verwerpt u toornig onze klachten?

Hoe lang verlaat G' ons in de nood?

Gij spijst Uw volk met tranenbrood,

Gij drenkt het in zijn jammerstaat

Met tranen uit een volle maat.

Onze hulp en ons begin staat in de Naam des Heeren Heeren, die hemel en aarde

gemaakt heeft, die trouwe houdt in eeuwigheid en niet laat varen het werk Zijner

handen.

In de Heere Jezus Christus; geliefde broeders en zusters!

Zo ooit, dan zullen wij het nu diep in onze harten gevoelen, dat wij moeten opzien tot

Hem, die hemel en aarde gemaakt heeft, wiens Naam is: de Heer Jehovah. De

getrouwe Verbonds-God; dat onze hoop is op Hem, alleen op Hem, die trouwe houdt

eeuwiglijk, en onze troost, dat Hij nooit laat varen het werk Zijner handen.

Onze dierbare vader in Christus vertoeft niet meer onder ons. Gesloten heeft zich de

mond, die een zo lange rij van jaren van deze plaats af het Woord der waarheid

verkondigd heeft, met zo heilige ernst voor elke bozen weg gewaarschuwd, de

gebogenen opgericht, de bedroefden naar God, rijke troost geboden heeft. Wij kunnen

niet meer tot hem gaan om hem raad te vragen in de menigerlei noden der ziel, de

menigvuldige verlegenheden dezes levens, waar hij steeds gewillig en bereid was,

5 Gedachtenispreken van Ds J. Künzli en Dr. A. Zahn, resp. over Hebreeën 13 : 7 en 8 en Handelingen

8 : 2, beide uitgesproken op 7 Maart 1875 en gepubliceerd in “Ter herinnering‟.

Page 50: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

50

naar de rijkdom der wijsheid en openbaring Gods hem gegeven, mee te deden, zodat

de om raad vragende niet zonder raad, de bedroefde niet zonder troost heenging. De

gemeente heeft haar herder verloren, die nu bijna negen en twintig jaren haar geweid

heeft door het Woord des levens, dat hem gegeven was, haar bijeenvergaderd en

vastgehouden heeft op de goede weide. U weet het allen, met welk een toewijding,

met welk een liefde en trouw!

Als verslagen staat de gemeente daar, en weet het niet en kan het nog niet vatten, hoe

diep het verlies is, dat haar getroffen heeft, als kinderen, wie de ouders in het graf

ontzonken zijn. De komende tijd zal het ons eerst langzamerhand doen gevoelen.

Lange tijd reeds was de geliefde man Gods van ons aangezicht weggenomen, daar de

Heere hem aan het ziekbed kluisterde. Onze gebeden stegen op tot de Heere, dat Hij

nog de dreigende slag van ons wilde afweren, dat Hij nog eenmaal kracht en

gezondheid en leven wilde schenken tot nieuw getuigenis, tot troost der gemeente, tot

lof van Zijn Naam. Maar de Heere had in Zijn raad het anders besloten. Groter en

groter werd de zwakte, banger en banger onze moed. En eergisterenmorgen, even vóór

half vijf, ontsliep de moede strijder.

De Heere had hem afgelost van lange zware arbeid en overgebracht in de rust naar

welke hij met heimwee verlangd en uitgezien had. Als een bliksem doorliep de

treurmare de gehele gemeente, de een zag de ander geschokt en verslagen aan, en

menigeen vond geen woorden om de broeder iets over dit verlies te zeggen; want

woorden zijn zo zwak en gering bij de zware slag, die ons heeft getroffen. Het valt mij

ook zwaar in dit uur enige woorden tot u te richten en te spreken van datgene, wat ik

met u verloren heb. En toch verwacht u dit met recht. Wel moet u niet van mij

verwachten een beeld van zijn leven, van zijn innerlijk en van zijn uiterlijk leven, dat

zou niet mogelijk zijn binnen de grenzen van een uur; dat zou ook niet mogelijk zijn

wegens de zwakheid mijner rede. Dat moet opgetekend staan in uw harten en in uw

gewetens, aan welke zijn woord en wandel zich wel betuigd heeft. Maar aan enkele

trekken wil ik u toch gaarne herinneren, en daaraan enkele woorden van vermaning en

van troost vastknopen, naar de aanwijzing, die ons de apostel Paulus geeft in zijn Brief

aan de Hebreeën, hoofdstuk 13 vers 7 en 8, waar wij aldus lezen:

Gedenkt uwer voorgangeren, die u het Woord Gods gesproken hebben; en volgt hun

geloof na, aanschouwende de uitkomst van hun wandel. Jezus Christus is gisteren

en heden Dezelfde en in der eeuwigheid.

Laat ons echter tevoren ons in het gebed tot de Heere wenden.

„Heere, onze God, zie Gij in genade neer op ons, die nu als wezen voor U staan. U

hebt de mond doen verstommen, die woorden des levens tot ons gesproken heeft, de

mond, die zo velen ten leven heeft geleid! Zo velen hebben door hem in Uw genade U

leren kennen, de rijkdom Uwer barmhartigheid en van Uw eeuwige, almachtige liefde.

Ach Heere, wij kunnen het nog niet vatten, wat wij verloren hebben! Wij zijn als de

kleine kinderen, die over vader en moeder treuren, wij liggen onder de diepste smart,

en het is ons te moede, alsof de zon ware ondergegaan en nacht en duisternis ons

overstelpt hadden. Ach Heere, wat zullen wij zeggen? Zullen wij klagen over het grote

verlies dat ons getroffen heeft? Ja, Heere, wij wenen voor U; maar tegelijk moeten wij

danken voor Uw grote genade, die U ons geschonken hebt, dat U ons die dierbare

Godsman gezonden, hem zo lang ons gelaten hebt en hem onder ons hebt laten

wandelen. U hebt de rijkdom Uwer barmhartigheid door hem aan de gemeente

verkondigd, hebt ons daarin bevoorrecht boven velen, die in duisternis zitten en op

doolwegen wandelen. Dat is toch louter genade van Uw zijde, onverdiende goedheid!

Page 51: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

51

Wij hebben het waarlijk niet verdiend met onze trouw, waarlijk niet verdiend met ons

geloof, onze toewijding. Wij hebben niet op de ware prijs gesteld, wat U ons gegeven

hebt. Wij hebben, ach hoe dikwijls, geen hart gehad voor Uw gave en hebben het niet

bedacht, dat zij ook van ons weggenomen kon worden, dat U neemt en geeft naar Uw

macht, naar Uw raad en wil alleen.

En nu, Heere, u geeft Uw genadige regen te allen tijde, daar waar een dorstig land is,

dat daar smacht naar Uw verkwikking. Daarom heffen wij onze harten en handen tot

U op, dat Gij Uw Woord niet van ons wegnemen wilt, dat Gij ons Uwen Geest wilt

blijven schenken, en dat U ook voortaan wandelen wilt in Uw gemeente, die Gij U

vergaderd hebt en hebt haar gedragen tot op deze dag! O, draag ons ook verder en

verwerp niet van Uw aangezicht wat U tot Uw Woord vergaderd hebt, opdat het zich

niet verstrooie. Ach, er zijn zoveel vijanden; maar, Heere, Gij houdt woord en trouw!

U hebt ons Uw Woord, Uw genadige belofte gegeven, dat U nabij wilt zijn dengenen,

die van een verwond en verslagen hart zijn, en dat U zijn wilt met de Uwen al de

dagen tot aan de voleinding der wereld.

Erbarm U over onze jeugd, van welke zovelen daarheen gaan en kennen U niet, maar

keren zich van U af en lopen de weg der wereld. Heere, erbarm U hunner, opdat zij U

leren kennen, zodat zij in waarheid vergaderd zijn als levende leden Uwer gemeente.

Waar zullen wij heengaan? U alleen kunt helpen, uitredden, bewaren! Laat Uw licht

schijnen! Draag ons in Uw genade, zodat wij getroost worden in onze treurigheid,

doordat wij het telkens weer ervaren, dat U een levende God, een almachtige Heiland

bent, en dat U niet laat varen het werk Uwer handen! Amen."

Tussenzang:

Psalm 51 : 9 en 10.

Gods offers zijn een gans verbroken geest,

Door schuldbesef getroffen en verslagen.

Dit offer kan Uw heilig oog behagen,

't Is nooit, o God, van U veracht geweest.

Doe Sion wel. Laat om mijn zwaren val

Uw goedheid niet van zijne burg'ren wijken.

Bouw Salem op, laat nooit zijn muur en wal

Door Uwe straf voor 's vijands macht bezwijken.

Dan vindt u in onz' offeranden lust,

Waarmee wij U naar 't heilig recht vereren;

Dan zal 't altaar de varren gans verteren,

Dan wordt het vuur daarop nooit uitgeblust.

„Gedenkt uwer voorgangeren, die u het Woord Gods gesproken hebben.” Alzo ver-

maant ons de apostel. Wij hebben een leraar verloren, die ons het Woord Gods

gesproken heeft, die gehandeld heeft naar de vermaning van Petrus: „Zo iemand

spreekt, die spreke als Gods Woord"; en gelijk Paulus van zichzelf zegt (2 Kor. 2:17):

„Wij zijn niet als die velen, die het 'Woord Gods vervalsen, maar als uit oprechtheid,

maar als uit God, in de tegenwoordigheid Gods, spreken wij het in Christus." Gods

Woord, niet mensenwoord, niet menselijke overlegging, menselijk bezinnen en

denken, geen bedorven water. Gods Woord, uit de frisse bron van Gods hart voort-

komend, dat heeft hij ons gebracht, wanneer hij, na gebed en smeking, de gemeente en

Page 52: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

52

wat zij nodig had op het hart dragend, uit de kamer hier naar buiten kwam en op deze

plaats ging staan, wanneer hij ging zitten bij de ziek- en sterfbedden, of wanneer hij

voorts, gevraagd of ongevraagd, te gelegener of te ongelegener tijd, de een en de

ander, hetzij een woord van vermaning en bestraffing, hetzij een woord van

oprichting, van troost bracht. Gods Woord heeft hij ons gesproken. Dat is wat groots,

veel groter en zeldzamer dan de meesten denken. Gods Woord is niet iets, dat wij in

onze macht en in onze hand hebben of onszelf geven kunnen. Gods Woord is iets, dat

gegeven moet worden en door Gods genade gegeven en in het hart van de trouwen

voorganger gelegd wordt ter ure, als het nodig is. Dat is wat groots, vooral in een tijd,

waarin, meer dan ooit, de hele wereld haar weg verderft en het heil in eigen wijsheid

zoekt, in eigen gerechtigheid en kracht, in de vrijen wil en in eigen deugd.

Waar heeft hij de kostbare schat, Gods Woord, vandaan gehaald? Hoe is hij er aan

gekomen? Hoe is hij een leraar geworden, die Gods Woord verkondigde, tegen alle

mensenwoord en mensenwijsheid in?

Ik denk, dat het u lief zal zijn, als ik u dit met zijn eigen woorden mededeel, door u uit

een brief voor te lezen, wat hij eens daarover aan iemand geschreven heeft, die hem

naar Gods Woord vroeg.

„In het jaar 1826, toen ik nog geen idee van bekering had, toen ik nog niets over het

volk Gods of iets dergelijks gehoord had, toen, in een donkere, diepe weg, ja in angst

der hel, had ik de Bijbel vóór mij. In een ogenblik drong er iets in mijn hart, wat ik

niet beschrijven kan. Het was sneller dan de bliksem, en het innerlijk vuur kan ik al

evenmin beschrijven. Maar in dat vuur las en hoorde ik de woorden, die in Jesaja 54 :

7-10 geschreven staan: „Voor een kleinen ogenblik heb Ik u verlaten, maar met grote

ontfermingen zal Ik u vergaderen. In een kleinen toorn heb Ik Mijn aangezicht van u

een ogenblik verborgen, maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mij uwer

ontfermen, zegt de Heere, uw Verlosser. Want dat zal Mij zijn als de wateren Noachs,

toen Ik zwoer, dat de wateren Noachs niet meer over de aarde zouden gaan: alzo heb

Ik gezworen, dat Ik niet meer op u toornen, noch u schelden zal. Want bergen zullen

wijken en heuvelen wankelen, maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en

het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Heere, uw Ontfermer."

Een wolk van diepe vrede was in mij en om mij heen, en al mijn zonden waren van

mij weg, en van stonden aan sprak ik een andere taal, zodat de oude vromen mij voor

zeer oud in de genade hielden. Zo is het voortgegaan. Ik wies en nam toe boven alle

anderen in de Wet, en allen die mij gekend hebben, zullen getuigen, dat ik hun gelijk

of verder was dan zij. Velen zelfs namen aanstoot aan zoveel heiligheid en nog meer

daaraan, dat ik die heiligheid zo consequent doorvoerde. Dat heeft zo geduurd tot

1833. Sinds dien komt er een omkeer in mijn leven, en de vraag drong zich in mij op:

„Waarom is het toch zo met mij?" Toentertijd ben ik in een weg gekomen, waarvan ik

mij nog verwonder, dat ik er niet in vergaan ben. De openbaringen van God en van

Christus vermenigvuldigden en herhaalden zich elke morgen, vóór de nacht voorbij

was. En tot twee malen toe ben ik slechts als bij een oorlapje uit de macht van Satan

weer er uit gekomen. De eerste keer had ik Romeinen 7: 14, de andere keer:

„Gijlieden zijt om niet verkocht, gij zult ook om niet verlost worden." Toen werd mij

Gods gerechtigheid geopenbaard. Hier leed mijn eigen gerechtigheid geheel

schipbreuk." ...

„Lang heb ik stand gehouden, om met de Wet in eigen hand tot volkomenheid te

geraken en ten bloede toe te strijden, en steeds dieper zonk ik weg, en toen ik niet

dieper zinken kon, ja terwijl ik onder de duivel verzonken neerlag, toen, in mijn rade-

loosheid en verlorenheid is mij de Heere ontmoet en heeft tot mij gezegd: „Zó, zoals

gij zijt, zijt gij Mij heilig, niets daarvan af, niets daartoe!" Dat was iets geheel

Page 53: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

53

onverwachts voor mij! Het zou in mijn gedachten niet zijn opgekomen! Ik zag een

Lam ter rechterhand der heerlijkheid. Toen heb ik er aan gegeven Wet, heiligheid,

mijn weten van goed en kwaad, van wedergeboren-, bekeerd-, vroom-zijn, van mijn

God-kennen, God-beschouwen, van alle godvruchtigheid; in het kort: van alles wat

vlees heeft, geeft en werkt, en nu is mijn enig heil in de hoogte en in de diepte: „Met

ons God". Dat is mijn eeuwige vreugde, vrede, leven, gelukzaligheid, Evangelie, Wet

en Gebod. Al het andere acht ik, gelijk mijzelf, als stof en niets.

Dat heb ik de Heere beloofd, dat, als Hij mij er uit redden zou, ik het aan allen die het

zouden willen horen, leren en verkondigen zoude,"dat Hij de goddeloze rechtvaardig

verklaart, dat Jezus, de enige Gezalfde, in het vlees gekomen is. Deze gelofte heb ik

betaald, en zal ik betalen, zolang ik in deze tabernakel zijn zal.

Maar zij hebben mij met hopen weerstaan, zodra ik begon Gods Wet te bewaren. Dat

had mij ook dronken gemaakt van troost, dat toen, - toen ik vanwege mijn

ongerechtigheden niet zien kon, want ze waren meer dan de haren mijns hoofds, en

mijn hart mij verlaten had en mijn melaatsheid met zijne plasg ten hoogste gestegen

was, - de Heere tot mij zeide: „ „Gij, melaatse, zijt rein, giju hebt de ouden mens

uitgedaan, uw oude mens is medegekruisigd, gij hebt de nieuwen mens

aangetrokken.” En wie was ik, dat ik niet geloven zoud, wat de Heere tot mij zeide?

Ja, ofschoon de duivel van toen aan opnieuw met alle woede uit dit Woord mij

beproefde uit te dringen, het Woord, waarin ik met al mijn ellende ben blijven hangen,

is sterker geweest dan alles, wat tegen mij was. Dit Woord is mijn stok en mijn staf en

een licht voor mijn voet."

Nu hebt u het dan vernomen, mijn geliefden! In de diepste diepte der verlorenheid,

toen hij, ofschoon hij met de apostel Paulus wel kon zeggen: „Naar de Wet was ik

onberispelijk," en naar het vlees zoveel te roemen vond, nochtans allen roem in

eigengerechtigheid verloren had, toen vond hem de eeuwige Liefde, toen vond hem

Hij, die hem van de moederschoot aan gekend en afgezonderd had, en riep hem tot

Zijn prediker, opdat hij Gods gerechtigheid zou verkondigen tegen alle macht der

duisternis in, trots alle woede der vijanden, die zich tegen hem opmaakten, om dit

getuigenis weg te dringen en te verstikken. Het is u bekend, hoe hij geleden heeft in

zijn vaderland, hoe met alle macht de mond, die God geopend had tot de vreugdevolle

verkondiging van Zijn alleenzaligmakende Naam, weer gesloten worden zou. Van de

kansel der Hersteld-Evangelisch Lutherse kerk te Amsterdam, waar hij eerst gesteld

was, verdrongen dan van de drempel der Gereformeerde (Nederlandsche Hervormde)

Kerk teruggestoten, bracht hij zijn dagen in eenzaamheid door, als aller lieden

uitvaagsel.

Maar van Gods zijde kwam de belofte: „Gij zult Mijn prediker blijven, en eerder dan

dat gij hun toevalt, zullen zij u toevallen." En ook: „Of ze al tegen u strijden, zo zullen

zij toch niet tegen u overwinnen; want Ik ben bij u, spreekt de Heere, om u te redden."

En verder: „Het is te gering, dat gij Mij een knecht zoudt zijn om op te richten de

stammen Jacobs en om weder te brengen de bewaarden in Israël; Ik heb u ook

gegeven tot een licht der heidenen, om Mijn heil te zijn tot aan het einde der aarde"

(Jes. 49 : 6).

Daarna bracht God hem als een vreemdeling in dit dal.6 En gelijk hij in Amsterdam

zestien keren de kansel bestegen had, zo werd hij ook hier zestien malen in de

gelegenheid gesteld, van de kansel het Woord te verkondigen van Christus en van de

heerlijkheid Zijner bruid, de verloste gemeente. Doch ook hier mocht hij niet blijven.

6 Het Wupperthal waarin Elberfeld ligt.

Page 54: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

54

De nijd kwam in het geweer, en de vijand maakte zich op om het getuigenis weg te

dringen; het mocht niet doorbreken. Opnieuw verdreven wordt hij in de woestijn

geleid, in vele aanvechtingen. Dat heeft hij zo dikwijls gezegd: „Uit diepe nood heb ik

het Woord tot u gebracht; als ik niets had, als mij alles ontzonken was, ben ik

heengegaan tot de bron van het Woord Gods, en heb daaruit geschept onder veel

zuchten en tranen.‟

Later bracht hem de Heere in onze nabijheid, aan de Rijn, en voerde hem tenslotte hier

heen. De Heere had hier een volk. Verstrooide schapen waren het, maar schapen

Zijner kudde, die begerig waren naar de goede weide Zijns Woords, en niet luisteren

konden naar mensenwijsheid en menselijke kunst. Het waren schapen, die niets

geworden waren in hun eigen ogen, die alles verloren hadden, die de Heere verbrijzeld

en ellendig gemaakt had. De Heere kende ze wel en vervulde aan de thans ontslapene,

wat Hij hem in zijn jeugd eens in de droom had getoond en beloofd, toen Hij hem een

schaapskudde zien liet, maar tot hem sprak: „De schapen, die u hier ziet, en waarnaar

u verlangt, die zult gij niet hebben; Ik zal u later schonere geven."

En nu weet u, hoe hij onder u gewandeld heeft deze negen en twintig jaren in deze

stad. U, het jongere geslacht, hebben het uw ouders meegedeeld, hoe zij toegestroomd

zijn, naar de enge ruimte eerst, en hoe de Heere dan de ruimte heeft verwijd, en het

heeft doen komen, dat onze van ons heengegane herder het uitspreken mocht: „Ik was

onvruchtbaar eenzaam, verdreven, verstoten, vanwaar komen mij deze?" En: „Maak

de plaats uwer tent wijd en dat men de gordijnen uwer woningen uitbreide" (Jes. 54 :

2). De Heere heeft de planting doen groeien, die Hij Zelf geplant had en heeft ons de

herder veel langer gelaten, dan mensen konden denken, heeft hem wonderlijk bewaard

tot in hogen ouderdom en heeft hem ook rijkelijk en zonder ophouden bezocht met

Zijn kruis. Dat zullen wij indachtig zijn, als wij hem gedenken, wanneer wij gedenken

het woord zijner vertroosting en van de verkondiging van het liefelijk Evangelie uit

zijn mond, dat het alles uit bitter lijden, uit zware nood is te voorschijn gekomen. Aan

de gevoeligste zijde en met de bitterste smart heeft de Heere hem aangeroerd (Gen.

32: 25), zodat wij menigmaal ons afvroegen: zou dan een man, die zo gelouterd en

geheiligd is, het nog nodig hebben, zo voortdurend met het kruis belast en in de

smeltkroes geworpen te worden? Wij zouden gemeend hebben van niet maar de Heere

heeft het gedaan om der wille Zijner gemeente, opdat hun herder, die Hij hun gegeven

had, vanuit voortdurende ervaring, met de troost, waarmede hij zelf vertroost werd, de

treurigen in Sion zou kunnen troosten. Zo had hij Gods Woord ontvangen. Hij had het

niet in eigen macht. Van de aanvang aan was het vrije genade; heel die lange tijd door

was het de almachtige genade des Heeren, die het hem gaf, en die daarmede ons, die

aan de rijken dis genood werden, laafde. En zo is dan door velen in de gemeente het

Woord der Goddelijke prediking aangenomen geworden, niet als mensenwoord, maar,

gelijk het in waarheid is, als Gods Woord, en zo werd het ook bevonden te zijn een

kracht Gods tot zaligheid allen, die geloven.

De apostel zegt: „Gedenkt uw voorgangers, die u het Woord Gods gesproken

hebben." Is zij nodig, deze vermaning? Dat wij gedenken zullen aan hem, die nu

ontslapen is, die zo lang onder ons gewandeld, met het getuigenis des Heeren onder

ons gearbeid heeft? U zult denken: Nee, dat behoeft ons niet eerst nog eens gezegd te

worden! Hoe zouden wij kunnen vergeten de eerwaardige grijsaard, de man, aan wie

zo velen onder ons het leven, de kennis Gods en van Jezus Christus, ja ook wat het

aardse betreft hun geluk en welzijn te danken hebben? Hoe, vergeten kunnen de man,

die onvermoeibaar was in het gebed voor de gemeente, die als een vader onder ons

Page 55: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

55

verkeerde, die zo diepe indruk in ons achtergelaten heeft? En toch, de Geest roept het

ons toe: „gedenkt", dat wil zeggen: vergeet hem niet!

Ach, het is de mens, het is Gods volk eigen, zo licht en snel te vergeten, wat God

gedaan heeft. Hoe spoedig heeft het volk Israël, dat de wonderen Gods gezien en zelf

doorgemaakt had, al deze bewijzen van de macht en de trouw Gods jegens hem

vergeten! Toen ze de woestijn uit en de Jordaan over waren, waar de Heere al Zijn

beloften vervuld had en alles gekomen en niets weggebleven was, toen het het volk

goed ging en het alles had, het land, waarin melk en honig vloeiden, toen werd het

zelfverzekerd, toen vergat het de Heere en dat het alles genade is, dat God soeverein

is, en hoe Hij rijkelijk geeft in Zijn goedheid, en weder wegnemen kan in Zijn toorn

en in Zijn rechtvaardig gericht.

Ja, er zullen dagen komen, mijn geliefden, dagen voor de ganse gemeente, zoowel als

voor de enkelingen, waarin wij als op een kruispunt staan zullen, waarbij de vraag met

macht op ons aankomen zal, welken weg wij zullen hebben in te slaan, links of rechts;

menigeen zal radeloos staan, heen en weer getrokken worden door vleselijke

overleggingen, door de macht van het zichtbare, door de glans en de heerlijkheid

dezer wereld. Dan moge het woord van de apostel, ja veelmeer van de Heilige Geest:

„Gedenkt uw voorgangeren, uw leraars", ingegrift zijn in uw harten en gewetens,

opdat gij, waar u voor de scheidsweg staat, u afvraagt: hoe zou hij, onze leraar, die

God ons gegeven heeft, die ons de volle raad Gods heeft verkondigd, en zo lang bij

ons geweest is en niet nagelaten heeft ons met tranen te vermanen, hoe zou hij ons nu

geraden hebben? En hoe hééft hij geraden, toen hij nog onder ons leefde? En wat is

zijn bedoeling en geest geweest? Zo ang hij met het Woord des Heeren in de Heilige

Geest de gemeente geweid heeft, u weet het, heeft de gemeente gebloeid en is er grote

zegen en rijke genade op de gemeente, in de huizen en in de harten gekomen. Vergeet

uwen leraar niet, die het Woord Gods tot u gesproken heeft, opdat zijn werk niet

inzinke en verwoest worde, maar als een planting des Heeren blijve, als een teken en

wonder voor velen, die er op merken, als een boom, in welks schaduw toevlucht en

rust is en een zalig genieten van de goederen van Gods huis.

De apostel zegt voorts: „aanschouwt de uitkomst van hun wandel."

Daarbij zal menigeen zeggen: Ach, dat is het juist, waarover wij treuren! Wij hebben

zijn einde niet kunnen aanschouwen! Wij zouden zo gaarne gewild hebben, dat zijn

werken op andere wijze een afsluiting gevonden had, en nu is hij zo heengegaan, zo

stil, wij weten nauwelijks hoe! Wij zouden zo graag gezien hebben, dat het ons en

hem vergund ware geweest nog woorden tot de gemeente te richten, zoals Mozes en

de aartsvader Jacob, en zo menig andere getuige der waarheid.

Mijn geliefden, ik heb zelf ook wel zo gedacht, en daarmee ben ik tot Gods Woord

ingegaan, om te zien, hoe dan de profeten, de Godsmannen, van deze wereld

gescheiden zijn. Ik heb gezocht bij de profeten, de zestien, wier geschriften wij in de

Bijbel hebben, en ik heb tevergeefs gezocht, heb ook niet van één enige aanduiding

gelezen, hoe God hem heeft weggenomen. Alleen bij Daniël lees ik, dat het woord tot

hem kwam: „Ga heen, Daniël, tot het einde, want gij zult rusten en zult opstaan in uw

lot, in het einde der dagen" (Dan. 12: 13). Van hun levenseinden weten wij niets, maar

hun getuigenis is gebleven, hun geschriften zijn gebleven als een bron van troost en

van heil voor hoe vele geslachten! Tot op de huidigen dag, en ze zullen blijven zolang

er nog een volk is, dat naar de Heere vraagt, en een ziel, die het nog te doen is om

Gods gerechtigheid en eer.

Nu, ik lees van Samuël, dat Samuël oud werd, dat hij stierf en dat geheel Israël leed

over hem droeg, dus ook diegenen, die tijdens zijn leven niet veel naar zijn woord

Page 56: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

56

gevraagd hadden. Anders niets! Dat geschiedde in een tijd, waarin hij naar het

zichtbare het tegendeel moest aanschouwen van wat zijn wens en verlangen was, toen

David als een vreemdeling in de woestijn ronddoolde, in de verbanning, en Saul, die

door God verworpen was, op de troon zat en op de troon bleef. Zó ging Samuël heen.

Ik lees ook van Elisa, dat hij krank werd met de krankheid, waaraan hij ook stierf.

„Ja maar Elia," zult u tot mij zeggen, „die voer toch op een vurige wagen ten hemel!"

Inderdaad, maar dat heeft slechts één gezien. De gemeente echter kon het niet

geloven, dat hij van hen weggenomen was, zodat zij hem niet meer zien zouden. Niet

alsof het onverwacht over hen kwam; veeleer wisten ze het, en hadden zelf tot Elisa

gezegd: ..Weet gij, dat de Heere heden uw heer van uw hoofd wegnemen zal?" (2

Kon. 2 : 3 en 5). Maar zó zonder een woord van afscheid, van zegen, zonder een

bijzonder woord van vermaning tot hen te richten, dat hadden ze niet gedacht, en

daarom zochten ze hem drie dagen lang tevergeefs. De Heere had hem weggenomen.

Zullen wij nu met de Heere twisten, en het Hem voorschrijven, hoe Hij het had

moeten doen? Hoe Hij de moede pelgrim en strijder had moeten wegvoeren naar Zijn

rust en heerlijkheid? Ik denk, dat wij zullen moeten verstommen.

Maar u zult toch nog wel gaarne enige woorden horen, die hij in grote zwakheid in

zijn laatste dagen stamelde, zoals zij door trouwe zielen hem afgeluisterd werden. Wij

dachten het niet, en hij, de ontslapene, dacht het ook zelf niet, dat het voor de laatste

maal was, toen hij vóór ongeveer drie maanden hier op deze plaats stond, de Bijbel

opsloeg en ons voorlas Psalm 28 : 7-9, waarvan de laatste woorden luiden: „Verlos

Uw volk en zegen Uw erve, en weid ze en verhef ze tot in eeuwigheid."

Nadat hij reeds in grote lichaamszwakheid over deze woorden tot ons gesproken had,

doopte hij nog de kinderkens. De volgende dag sleepte hij zich nog naar de kinder-

catechisatie en overhoorde de knapen de Catechismus. Dinsdag kwam hij dan ook nog

naar de meisjes, zag in de zaal nog om zich heen, en verwijderde zich weer. Thuis

gekomen vond ik hem als gebroken. Maar nog eenmaal maakte hij zich op om een

stervende te bezoeken. Dat was zijn laatste gang. Daarop stortte hij in. Krachteloos,

geheel uitgeput, vol verlangen naar rust en stilte lag hij daar. Maar hij zelf leefde in de

hoop, dat, als hem maar een tijdje volle rust vergund werd, hij de kracht weder terug

ontvangen zou, en dat de Heere hem weer tot ons voeren zou tot nieuw getuigenis.

De Heere heeft hem rust gegeven op andere wijze en heeft het verlangen zijner ziel

voller en heerlijker gestild dan hij zich had gedacht. De zwakheid werd groter en

groter, en ofschoon het ons niet vergund was, uit de volheid van zijn hart woorden van

vermaning, van troost en van afscheid van hem te vernemen, toch hebben wij van hem

velerlei kunnen afluisteren en vernemen, wat in zijn ziel omging.

Ik hoorde een keer, hoe hij met vuur uitriep: „Mijn lieve, mijn dierbare gemeente!"

„De eenvoudige Heidelberger! houd daaraan vast, kinderen! Gij kunt uit uzelf niet een

enige waarheid verstaan; maar het is alles vervat in het ene woord van de

Catechismus, zoals ik het u geleerd heb." Daaraan hield hij ook zichzelf in zijn nood,

zoals hij eenmaal met innerlijk vuur uitriep: „Ik geloof in de Heilige Geest! Ik geloof

in de Heilige Geest! Ik geloof in de Heilige Geest! Een heilige, algemene christelijke

Kerk!"

Dan kreeg hij het ook wel te gevoelen, hoe ellendig de mens is, en hij riep het uit:

„Ach ja, ach ja! wat is toch de mens! een dor geraamte! Wat is het toch, wat de mens

wil, wat de mens denkt, wat de mens tot stand brengt!"

Een andermaal, als hij zich blijkbaar tegen de aanvallen des Satans aan des Heeren

Page 57: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

57

Woord vastklampte, kreeg hij het 249e lied,7 waarvan het eerste vers aldus begint:

„Zo heb ik dan de rots bereikt,

Waarop 't gelove rusten moet!

Een rots, die voor geen stormen wijkt,

Een rots, waarop de wilde vloed,

Al was 't het heir der hellemachten …

Zo ver kwam hij; maar nu kon hij de volgende woorden niet vinden. Hij zocht en

zocht, en bad er smekend om. Toen werden ze hem door een trouwe mond8 verder

vóórgezegd:

„Terug moet deinzen, zonder krachten,

Biedt m' in zijn spleten veilig-zijn.

Mijn hart, verban uw bang benauwen!

Op deze rots kunt u vertrouwen;

Hier zult gij eeuwig zeker zijn."

„Dank, dank! duizendmaal, duizendmaal dank daarvoor!" riep hij toen verlicht en

vreugdevol uit.

Dan weer overdacht hij Psalm 130 in zijn hart, en men hoorde de woorden: „Uit de

diepten roep ik tot U! Ach God, grote Ontfermer, ontferm U mijner!" En:

„Verschrikkelijke twijfel! Geen oorzaak! Geen oorzaak! Geen oorzaak! Moeilijk vast

te houden!"

Maar de Heere was hem nabij en vertroostte hem met Zijn Woord, zodat hij uitriep:

„De Zoon Gods is het, die mij verlost en gekocht heeft!" „Ik heb niets te zeggen!" En:

„God alles! De getrouwe God!" „In de Naam van Jezus is er vergeving der zonden.

Zegt het toch aan allen, dat er in de Naam van Jezus vergeving van zonden is! Dat is

toch eenvoudig."

Dan weer: „De troost van de vergeving der zonden is toch een zeker houvast! En dat is

ook genoeg!"

En: „Mijn Heiland leeft! Het kan toch niet lang meer duren, dan is Hij daar! Ik hoop

op de levenden God!"

In de laatste dagen werd het verlangen steeds sterker, afgelost te worden uit deze

ellende, en zo sprak hij: „Hoe zoet is mij het sterven!" En: „Dit weet ik, dat ik in Gods

hand gegrift ben!" En wederom: „Een grote dag van feestvreugde en van juichen!"

Dat is dan iets van de lippen van uw leraar, en als nu de vermaning van de apostel tot

u komt: „aanschouwt de uitkomst van hun wandel" („schouwt hun einde aan"), dan

hebben wij werkelijk wel iets om te aanschouwen. Is niet zijn einde geweest gelijk

7 „So hab' ich nun den Fels erreichet,

Worauf mein matter Glaube ruht.

Ein Fels, der keinen Stürmen weichet,

Ein Fels, an dem die wilde Fluth,

Und war's die ganze Macht der Hellen,

Entkräftet musz zurücke prellen,

Schlieszt mach in seine Ritzen ein.

Mein Herz, verbanne Furcht und Grauen!

Auf diesen Felsen kannst du trauen,

Hier wirst du ewig sicher sein."

8 Alwine von der Möhlen, later gehuwd met Fr. W. Olmesdahl

Page 58: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

58

heel zijn wandel, daar het te allen tijde zijn wijze van doen was, in de gewichtigste

momenten in de stilte, in de verborgenheid voor zijn God zich terug te trekken? Dit

woord was het immers, dat hem te allen tijde bewoog: „Alle vlees is als gras en zijn

heerlijkheid als een bloem des velds; het gras verdort, de bloem valt af; maar het

Woord onzes Gods bestaat in der eeuwigheid." De erkentenis: „de mens is niets, maar

de Heere is een getrouwe God; Hij laat niet varen de werken Zijner handen." Dat heeft

hij ervaren, gelijk hij het geloofd heeft en daarop gehoopt heeft. En zo spreken wij het

dan uit: „Hij heeft de goeden strijd gestreden, hij heeft de loop voleindigd, hij heeft

het geloof behouden; voorts is hem weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, die de

Heere, de rechtvaardige Rechter, op Zijn dag geven zal aan allen, die Zijn verschijning

hebben liefgehad" (2 Tim. 4 : 7 en 8). Wij treuren en zullen treuren, en toch

tegelijkertijd ons met hem verheugen, nu hij ingegaan is in de heerlijkheid des Heeren

en vergaderd is met de honderd vier en veertig duizend, onder welke zo velen, die

door zijn getuigenis het Woord des levens vernomen hebben, en het Lam zijn

toegevoerd, die het hem door de genade Gods danken, dat ook zij staan vóór de troon

Gods en des Lams.

Dikwijls was hij gedurende zijn krankheid in zijn dromen tegenwoordig in de

gemeente, onder het gezang van de Psalmen en de lof Gods, en als hij dan de ogen

opende, sprak hij met heimwee daarvan, dat het hem nog vergund zou mogen zijn, in

de gemeente in de lof Gods mede te mogen instemmen. Zoals hij het zich dacht, zou

het niet komen. Hij ontsliep zo vredig, zacht en rustig, als men niet vrediger, niet

rustiger, niet zachter inslapen kan. Het was mij vergund zijn laatste ademtochten te

horen. Toen is hij ontwaakt onder de lof der gemeente daarboven, heeft de kroon vóór

de voeten des Lams geworpen en hij heeft met alle verlosten de lof toegebracht aan

het Lam, dat geslacht is van de grondlegging der wereld aan.

Schouwt dit einde aan, mijne geliefden, en gedenkt, dat de apostel er nog bijvoegt:

„Volgt hun geloof na.”

Zal ik nu nog veel daarvan spreken, wat het geloof van de ontslapene was? Dit was

zijn geloof, dat hij God alleen kende, dat hij op God alleen zag. De wereld had voor

hem haar schijn verloren, alle macht des vleses had voor hem geen waarde; waar Gods

Woord en gebod kwam, daar liep het ten einde met het bedenken des vleses, hij vroeg

er niet naar! Des Heeren Woord, des Heeren stem, des Heeren gebod, daarmede ging

hij door de diepte der wateren. Des Heeren Woord maakte ruim baan. Hij is niet

beschaamd geworden in zijn geloof. Hoe dikwijls heeft hij onder ons getuigd van de

wonderen der macht, der genade en der trouw Gods. De Heere in Zijn genade geve het

u, dat een ieder op zijn plaats, in de verhoudingen waarin God ieder lid in de gemeente

gesteld heeft en stellen zal, daaraan gedachtig zij, daaraan vasthoude, dat het Woord

Gods, in hetwelk toch hemel en aarde geschapen is, waarachtig machtiger is dan al het

zichtbare. Wees gij met het Woord Gods in een woestijn, het Woord maakt de

woestijn tot een paradijs, zodat de dorstige verkwikking vindt en rijke troost.

Eén woord nog, dat de dierbare ontslapene u toegeroepen heeft bij de viering van zijn

jubileum in het jaar 1871. Toen hij zich daarbij met ons verheugde en tot oud en jong

hartelijke en vaderlijke woorden richtte, besloot hij, ons op ernstige toon toeroepende:

„Ik sterf daarop en ik herroep van alles, wat ik geschreven heb en u in handen hebt,

geen tittel en geen jota. Ik weet, dat het Gods Woord is, in rein goud en zilver; want ik

heb het niet uit mijn mouwen geschud, maar uit het diepste lijden uit heb ik het u

meegedeeld."

Wilt u nu nog een laatste woord van zijn lippen hebben hier hebt u het. Tenslotte

Page 59: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

59

vermaande hij nog het jonge geslacht: „Houdt vast aan het Woord, opdat ik met u, die

God mij toevertrouwd heeft, eenmaal juichen mag vóór de troon Gods en des Lams."

En nu, mijn geliefden! Ik roep u tot slot toe: De harten omhoog! Ja, de van kommer en

droefenis neergebogen harten omhoog tot Hem, die leeft en niet sterft! Ofschoon

bergen en heuvelen wijken, ofschoon het dierbaarste ons ontzinkt, ofschoon ook de

mond, die zo menigmaal woorden des levens tot ons gesproken heeft, voor altoos zich

gesloten heeft, Eén blijft, naar Wien onze thuis geroepen herder en leraar ons te allen

tijde heengewezen heeft, naar Wie ook de apostel in onze tekstwoorden ons heenwijst:

„Jezus Christus, gisteren en heden Dezelfde en in der eeuwigheid."

Jezus blijft, Hij, die Zijn Jezus-naam verheerlijken zal van geslacht tot geslacht, gelijk

bij de ouden alzo ook bij de jongen. Christus blijft, Hij, die gezalfd is met de Heilige

Geest voor die allen, die bij zichzelf geene zalving vinden, maar een verlangen hebben

naar Hem, die niet moede wordt, tot de verslagenen te komen met het zoete Evangelie

Zijns vredes, en Wiens Woord achter Zijn volk aan roept: „Dit is de weg, wandelt in

dezelven en in geen enkelen anderen, noch ter rechter-, noch ter linker zijde"; wiens

lippen altoos liefelijk zijn, vol van genade en waarheid voor de verlorenen, de armen

en ellendigen. Hij blijft staan, als de getrouwe Hogepriester, die een eeuwiggeldende

verzoening heeft teweeg gebracht, toen Hij Zichzelven overgaf, en nu staat Hij daar

als een machtige Voorspreker voor een volk, dat anders een buit der hel zou zijn. Hij

rukt Zijn volk uit het vuur, om het wel te bewaren in Zijn heil.

Toen onze dierbare ontslapen herder en leraar de eerste keer nadat de kerk gebouwd

was, hier op deze plaats naar het Woord greep, toen was het de Naam Jezus Christus,

Die hij u verkondigde naar het woord van de apostel Petrus: „De zaligheid is in geen

anderen, want er is ook onder de hemel geen andere naam, die onder de mensen

gegeven is, door welken wij moeten zalig worden" (Hand. 4: 12), geen andere naam

dan deze Naam: Jezus Christus. Hij heeft u die Naam gebracht van de aanvang aan tot

het einde, zolang hij onder ons getuigde, en is niet moede geworden, deze Naam

altoos opnieuw te brengen en de daarin besloten rijkdom te ontvouwen en te

openbaren, opdat u alles daarin vinden zoudt, wat u van node is op tijd en stonde.

Jezus Christus, mijne geliefden, blijft, die Hij gisteren geweest is, zoals de gemeente

het in vorige tijden ervaren heeft, dat Hij Zich hun Koning betoonde, uit gevaren uit,

door noden heen doorleidde, dat Hij genadig regeerde met Zijn Woord en met Zijn

Heilige Geest. Gelijk zij het ervaren heeft tot op deze dag, zo zal Hij ook morgen Zich

bewijzen, zolang er een volk is, hongerig naar de genade en dorstig naar de genade,

zolang er armen en ellendigen zullen zijn, die in zichzelf niets vinden dan slechts

onvruchtbaarheid, ellende en dood, maar wier harten zich richten naar boven in vurig

smeken en zuchten. Hij zal Zich aan dezulken bewijzen, ook aan hun kinderen, naar

Zijn belofte: „Mijn Geest, die bij u is, en Mijn woorden, die Ik in uw mond gelegd

heb, die zullen van uw mond niet wijken, noch van de mond van uw zaad en van het

zaad uws zaads." Daarvoor staat Borg Zijn Naam: Jezus Christus. Amen.

Gebed

Heere, onze hooggeloof de Heiland en Verlosser! Ach, blijf met Uw genade bij ons,

want het gaat avond worden en de dag is gedaald; dat is ons gebed, ons verlangen en

zuchten! Wij zijn diep bedroefd en vol treurigheid; maar, Heere, laat Gij Uw

aangezicht over ons lichten, opdat wij genezen! Er is in vlees en bloed geen houvast.

De gehele wereld kan niet geven, wat de ziel vrede geeft; dat kunt U alleen, Heere

Jezus Christus. Een eeuwig betrouwbaar heil hebt U ons bereid, en U roept al het

Page 60: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

60

arme volk tot U. Heere, Gij zijt alleen God, en alleen machtig, om de ziel te redden en

Uw volk te bewaren tegen de vijanden, die rondom ons gelegerd zijn, die in ons

midden en in onze eigen harten zijn.

Heere Jezus Christus, eeuwige God, erbarm U onzer! Erbarm U over Uw gemeente,

die Gij U gekocht hebt met Uw bloed. Laat niet varen het werk Uwer handen, maar

geef, dat er een zaad blijve, dat Uw Naam prijst, dat Uw getuigenis zijn plaats

behoude hier beneden, en Uw werk niet te gronde ga, dat Uw volk, dat Gij nu

geslagen en bedroefd hebt, wederom verblijd en vertroost worde, doordat het ervaart,

dat U niet sterft, maar leeft eeuwiglijk, als onze Toevlucht altoos door! Amen.

Slotzang:

Psalm 90 : 1.

Gij zijt, o Heer, van d' allervroegste jaren,

Voor ons geweest een toevlucht in gevaren!

Eer berg en rots uit niet geboren waren,

Eer d' aarde rustte op hare grondpilaren,

Van eeuwigheid, o God, die eeuwig leeft,

Zijt u de God, die eind noch oorsprong heeft.

10. Rouwpreek over Handelingen 8: 2.

Page 61: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

61

Gehouden door Dr. A. Zahn, Domprediker in Halle

Gezang vóór de prediking:

Psalm 68 : 10 en 11.

Geloofd zij God met diepst ontzag!

Hij overlaadt ons dag aan dag

Met Zijne gunstbewijzen.

Die God is onze zaligheid.

Wie zou die hoogste majesteit

Dan niet met eerbied prijzen?

Die God is ons een God van heil.

Hij schenkt uit goedheid zonder peil

Ons 't eeuwig zalig leven.

Hij kan en wil en zal in nood,

Zelfs bij het naad'ren van de dood,

Volkomen uitkomst geven.

Gewis, hoe hoog de nood mag gaan,

God zal Zijns vijands kop verslaan,

Dien haar’gen schedel vellen,

Die trots wat heilig is onteert

En, daar hij schuld met schuld vermeert,

Zich tegen Hem durft stellen.

De Heer heeft Zelf ons toegezeid:

'k Zal u door macht en wijs beleid

Uit Basan weer doen komen.

U zullen, als op Mozes' beê,

Wanneer uw pad loopt door de zee,

Geen golven overstromen.

Tekst: „En enige godvruchtige mannen droegen Stéfanus tezamen ten grave, en

maakten groten rouw over hem." Handelingen 8 : 2.

De leeraars nu zullen blinken als de glans des uitspansels; en die er velen

rechtvaardigen, gelijk de sterren, altoos en eeuwiglijk (Dan. 12 : 3).

In het gevoel van bijzondere zwakheid en onbekwaamheid treed ik heden, geliefde

gemeente, voor u op; want hoe kan ik op enigerlei wijze uitdrukking geven aan

hetgeen er in ons allen omgaat? Wij zijn vol droefenis en smart, en bij grote smart

passen weinige woorden. Wij voelen het meer, wat wij in de dierbare ontslapene

verloren hebben dan dat wij het zouden kunnen zeggen. En toch eist het recht van

deze dag en het schone gebruik der heilige zede, dat wij de onvergelijkelijke leraar

heden met liefde gedenken. „Dat de ouderlingen, die wèl regeren, dubbele eer waardig

geacht worden, voornamelijk die arbeiden in het Woord en de leer" (1 Tim. 5: 17).

Stefanus, de trouwe getuige en martelaar, was ontslapen; ontslapen, zoals het zo zacht

en liefelijk luidt; ontslapen onder de steenworpen en het woedegeschreeuw zijner

vijanden nadat hij de hemel open gezien had en de Zoon des mensen staande ter

rechterhand Gods, nadat hij bij alle aanklachten en verwijten der mensen Christus

Page 62: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

62

vóór zich gezien had, en hem zo een heerlijke, onzichtbare wereld over de vijandige

zichtbare wereld was opgegaan; nadat hij gebeden had: „Heere Jezus, ontvang mijn

geest." Geen ogenblik dus getwijfeld had, dat hij een geest had en dat deze geest door

de Heere Jezus in ontvangst genomen zou worden; nadat hij nog voor zijn vijanden

gebeden en zo in volle verzoening met God en met mensen was heengegaan. Hij was

ontslapen: om in te gaan in de ruste Gods, die voor Gods volk nog overblijft, als alles

achter ons ligt, wat de wereld aan jammer en smart biedt, en wij verzadigd worden

met vreugde en vrede voor het aangezicht des Heeren.

Hij was ontslapen en de stad, waarin het geschied was, nam het niet ter harte; het

geestelijk Sodom en Egypte had hem uitgestoten en tot een smadelijke dood

veroordeeld. O, merkt op, mijn geliefden, hoe alles der ijdelheid onderworpen is, hoe

de rechtvaardigen en wijzen op gelijke wijze als de dwazen en goddelozen op één

plaats van het stof komen, en naar het zichtbare is er geen onderscheid.

Het leek nu, alsof Stefanus zonder eerlijke begrafenis blijven zoude en alsof hij een

prooi der honden en der vogelen zou worden. Maar wie God eert, die zal God ook

eren, en Hij zorgt er voor, dat enige mannen, vol Godsvrucht en liefde, zich opmaken

om hem met alle eer en waardigheid te begraven. Stefanus gold hen meer dan heel

Jeruzalem, en zij bekommeren zich niet om de vijandschap der goddelozen, maar

brengen alles bijeen, wat tot een plechtige begrafenis noodzakelijk was. Ook een

grote, een openlijke rouwklacht houden zij over hem, een luide uiting der droefheid,

terwijl zij alles in gedachtenis brachten, wat de dode hun geweest was: hoe

hoogbegenadigd en uitverkoren hij bij God en mensen was, welk een dienstknecht van

Jezus Christus, welk een dienaar der gemeente! Deze rouwklacht heeft te allen tijde en

overal het volk des Heeren bij zijn gestorvenen aangeheven, en zij is juist en goed en

mag niet in de algemene onverschilligheid en afgestomptheid van onze tijd ten onder

gaan.

Laat ons over onzen geliefden dode rouw bedrijven! Gelijk Abraham rouw bedreef

over zijne echtgenote en zich neerzette bij haar lijk. Gelijk Joseph met zijn broeders

en een zeer zwaar heir een grote rouwklacht „op de vlakte van het doornbos (Gen. 50:

10 en 11) hielden, die nog lang beroemd bleef bij het volk des lands. Gelijk over

Mozes een rouwklacht gehouden werd, de man Gods, wiens kracht niet afnam tot in

zijn hoge ouderdom, en die God in alle stilte begroef, die het volk zo liefgehad had,

dat aan zijn voeten zat en naar zijn woord luisterde. Gelijk Jeremia een klaagzang

zong over koning Josia, met alle zangers en zangeressen, en men maakte daar een

gewoonte van in Israël. Gelijk de discipelen van Johannes kwamen en het lichaam van

hun Meester begroeven; gelijk de Heere Jezus Zelf zegt: „gij zult schreien en klagelijk

wenen, maar de wereld zal zich verblijden; en gij zult bedroefd zijn, maar uw

droefheid zal tot blijdschap worden!'

Het rouwklagen over de doden heeft zijn recht, en wij doen goed ook heden een luid

klagen en wenen aan te heffen over onze dierbare, onvergetelijke, enige leraar en

vader. Een man, zoals God er slechts zelden één aan Zijn Kerk geeft, een man van

vele gaven en krachten. Ja, zeker is hij in de heerlijkheid Gods en wat moet het voor

hem zijn, deze heerlijkheid te genieten na het nameloze lijden van dit leven, wat moet

het voor hem zijn in het volle leven te staan, voor hem, die zo vreselijk de dood

voelde, maar dat heft de macht en de betekenis der rouwklacht niet op. Rouwklaagt

erover, dat hij niet meer onder ons vertoeft met zijn heerlijke lering, met zijn liefelijke

troost, met zijn ernst, zijn goedheid en wijsheid: een man in alles door God geleid en

gedreven, wonderbaar toegerust met ervaring, fantasie, klaarheid en zekerheid, in

eenvoud een kind, in diepte een boodschapper Gods, vóór alles echter daarin groot en

Page 63: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

63

machtig, dat hem het getuigenis, het getuigenis der waarheid was toevertrouwd.

Wat was dat getuigenis?

Het was hetzelfde getuigenis, dat Stefanus uitgesproken had, geen ander. Men had

deze getuige aangeklaagd, dat hij lasterlijke woorden tegen Mozes en tegen de heilige

plaats (den tempel) gesproken had; Jezus van Nazareth zou komen en deze plaats

afbreken en de zeden veranderen, die Mozes gegeven had. Al was dit nu ook laster,

Stefanus moet toch dingen gezegd hebben, die in die richting verkeerd en verdraaid

konden worden en wat zal dit anders geweest zijn, dan dat de Wet, zoals de Joden die

gebruikten, hun tot een strik en vloek werd, en dat de hele geschiedenis der vaderen en

der kerk, in plaats van tot hun zelfverheerlijking, strekte tot hun verdeemoediging en

smaad, en dat in die geschiedenis alleen Gods vrije genade en oneindige erbarming

groot en wonderbaar was.

Stefanus was van de geestelijkheid en heiligheid van de Wet vervuld, van de zonde en

de weerstrevigheid der mensen, en van de enige trouw en genade Gods, en zo

vernietigde hij de roem van alle vlees en verdeemoedigde hij vaderen, Mozes, kerk en

Israël. Wij zien dat uit de wijze, waarop hij voor de Hoge Raad gepredikt heeft. De

geschiedenis van Israël is hem een bewijs, dat het volk zichzelf telkens weer in het

ongeluk gebracht heeft, in het verderf, en dat alleen de barmhartigheid des Heeren

redding en heil bracht. Als hij met Abrahams geschiedenis begint, zegt hij, dat de God

der heerlijkheid hem uit het land der afgoden geroepen heeft en hem naar een land

geleid heeft, waarin hij niet een voetbreed bezeten heeft, opdat hij zou leven enkel en

alleen van Gods belofte; en ook van zijn nakomelingschap heeft hij gesproken van

knechtschap in een vreemd land, waaruit alleen God hen weder uitleiden zou.

Uit de geschiedenis der aartsvaders brengt hij dan meer in het bijzonder naar voren,

hoe zij de patriarchen, met Jozef gehandeld hadden, die toch hen en al de hunnen in

het leven houden zou.

Welk een lot zou de kinderen van het volk in Egypte beschoren zijn geweest, waar

men hun kinderen als nietswaardig weggeworpen zou hebben, en toch, toen God hun

Mozes gezonden had, hadden zij hem niet erkend als hun overste en rechter. Maar

God had hem na veertig jaren bevestigd, het lijden Zijns volks in Egypte aangezien, en

hem tot hun redder („heiland") gezonden. En had ze uitgeleid met vele tekenen en

wonderen, hun levende woorden van de Sinaï af gegeven en toch waren zij Hem

ongehoorzaam geweest en hadden zich naar Egypte teruggekeerd, ja, zij hadden een

kalf aangebeden en al hun offers niet de Heere, maar de Moloch en de god Remfan

gebracht.

Wel hadden zij de tent der getuigenis aangenomen, maar het was toch alleen David

geweest, die genade bij God had gevonden om de God Jacobs een woonstede te

bereiden.

Salomo had Hem dan een huis gebouwd, maar men verheerlijkte dit huis afgodisch;

doch de Allerhoogste, zo zeide Stefanus, woont niet in tempelen, die met handen

gemaakt zijn. Zo was dan heel Israëls geschiedenis een bewijs, hoe zij te allen tijde de

Geest hadden weerstaan, de vaderen zowel als zij; en de profeten hadden zij gedood,

die tevoren hadden verkondigd de komst des Rechtvaardigen, van Wie zij nu

verraders en moordenaars geworden waren.

Het getuigenis van Stefanus uit de geschiedenis des volks is geen ander dan dit, dat de

geestelijke en goede Wet door het volk slechts gebruikt is om zich in zijn zonden te

verharden en Gods waarheid en gerechtigheid op zij te zetten.

Geheel in dezelfde zin, waarin hier Stefanus leert, heeft de van ons heengegane

geleerd, en nu betuig ik in alle vrijmoedigheid, dat na de dagen der Reformatie geen

Page 64: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

64

man in Duitsland of Holland opgetreden is, die in deze klaarheid en macht de diepte

der menselijke ellende heeft onderkend, de heiligheid en geestelijkheid der Wet, met

welke wij ons nog maar temeer verderven, en de enige heerlijkheid der souvereine en

almachtige genade Gods heeft geleerd. Aangrijpend en uit diepe ervaring belijdt hij

het in al zijn preken en geschriften, dat de mens overal en altoos weer het proces

verliest, dat echter juist dan, als wij onszelf met smaad en schande hebben overladen,

het erbarmen Gods met Zijn vernieuwing en redding tussenbeide treedt.

Eens legde hij dé woorden uit, Romeinen 7: 14: „De Wet is geestelijk, maar ik ben

vleselijk, onder de zonde verkocht”, en ontdekte plotseling, dat de apostel niet zegt: ik

ben voor een deel van mijn wezen vleselijk, of: voor zover ik vlees ben, maar: ik ben

geheel en al, door en door vleselijk en onder de zonde verkocht. Hij kon dat niet

verstaan en kwam in de grootste nood terecht, hoe het daarmede rijmde, dat de Wet

Gods toch niet mocht worden gebroken, dat men met die Wet toch de zonde te lijf

moest gaan. De apostel scheen hem als een wetteloze. Hij moest de aanstaande

Zondag prediken, en hij vermocht het niet. Toen zag hij de hemel open en het Lam

Gods ter rechterhand Gods, en daar werd tot hem de vraag gericht: Zijt Gij met Mijn

Lam tevreden? Sindsdien deed hij afstand van alle zelfheiliging en alle eigen werken

en predikte alleen de gerechtigheid Christi, in welke wij Gode welgevallig geworden

zijn, Zijn gehele en volkomen Werk, in hetwelk ook onze heiliging reeds volbracht en

vastgesteld is.

Steeds zich gelijk blijvend, nooit iets terugnemend, altijd weer hetzelfde zeggend,

heeft hij geleerd, dat in het offer van Christus in eeuwigheid volmaakt zijn al degenen,

die geheiligd worden. Hij was een van God gezonden onvergelijkelijke prediker van

de gerechtigheid, die voor God geldt. Ja, geliefde gemeente, u is iets onvergelijkelijks

ten deel gevallen. U hadt in uw midden de getuige van het lijden en van de

heerlijkheid van Christus, de getuige van de nietigheid van alle vlees en van de

heerschappij der genade ten eeuwigen leven.

De rede van Stefanus was ten slotte een bestraffende rede, en nu vraag ik: wie was aan

onzen leraar gelijk aan macht der ernst en der bestraffing? Op zijn woord, op zijn

persoon, op zijn wandel rustte de ernst Gods, betuigde zich aan ieder, die tot hem

naderde, zoals hij ook zelf eenmaal zeide: wilt u de dienaar Gods herkennen, herken

hem aan zijn ernst. Gelijk echter Stefanus de vrede Gods in zijn boezem had, stervend

nog voor zijn volk om genade smeekte, zo ook onze dierbare ontslapene. Men kan hem

Barnabas noemen, dat is overgezet: zoon der vertroosting.

Wie kon troosten zoals hij? Wie zo met een los daarheen geworpen woord over bergen

heenheffen? Een geest van vrijheid en van bevrijding ging van hem uit.

Dit alles echter kwam daaruit voort, dat hij, gelijk Stefanus, vol des Heiligen Geestes

was, vol geloof en wijsheid. Hij was vol van de Heilige Geest, zodat het hem overal

slechts om de eer van God en van Christus, de redding der broeders, te doen was. Hij

zocht zichzelf niet. Ik heb mijn „ik- uit de mond gespuwd, zeide hij eenmaal bij een

Avondmaalsviering. Hij was vol des Heiligen Geestes in dien zin, dat hij wist, dat de

Heilige Geest Zijn grootste liefelijkheid en kracht openbaart in het inkeren tot en

wonen bij goddelozen en zondaren. Hij kende de Geest in Zijn Zich neerbuigen in

onze onreinheid en zonde. Hij was verder vol van geloof, zodat hij zijn hele leven lang

de goede strijd des geloofs gestreden heeft, op hoop tegen hoop heeft vastgehouden en

in nameloos langdurige lijdenswegen op zijn God heeft vertrouwd, die de Zijnen niet

laat te schande worden, en nooit laat varen de werken Zijner handen, maar trouwe en

geloof houdt in eeuwigheid.

Hij was vol des geloofs, zodat de gehele gemeente een schepping van zijn geduld, van

Page 65: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

65

zijn geloof en van zijn volharden is.

Hij was bovendien vol van wijsheid: een wijsheid, die men niet weerstaan kon. Voor

onze geest staat daar nog de, wanneer men hem raadpleegde, opmerkzaam luisterende

man, levendig bewogen, en toch aarzelend en wachtend, totdat hij een beslissend

antwoord sprak en een wezenlijke liefderaad gaf. „De wijze bezint zich alvorens te

spreken", zo lazen wij in de Spreuken, en wij dachten aan hem. Ja, zo wij ooit iets van

hem missen zullen, dan zullen wij zijn wijsheid missen. Steeds peilde hij dieper en

teerder dan wij, liep heen en weer en zette ons dan terecht; hij liet niet af, voor hij ons

op de rechte plaats gebracht had. O mijn geliefden, als iemand wijsheid ontbreekt, hij

bidde er om; laat ons niet ons tevreden stellen met vergeving der zonden, maar alle

traagheid afleggen en om wijsheid bidden.

Als wij op deze wijze aan de ontslapene denken, zo hebben wij een heilig recht tot

luid en bitter klagen, en toch moge het ons heden ook zó gaan, als het bij de bouw van

de tweede Tempel toeging, toen dus de tijd der kleine en geringe dingen begon, dat

het klagen der ouderen moest overgaan in de lof der jongeren. Hoeveel oorzaken

hebben wij heden om God te prijzen en te verheerlijken voor alles, wat Hij ons in de

thans ontslapene gegeven had.

Vele jaren verkeerde hij onder ons, tot in hoge ouderdom, en hij heeft ons als het ware

een tuin van predikingen nagelaten, waarin wij hem nog steeds plantend en begietend

kunnen zien rondgaan. Loven en prijzen wij God, dat vooral door de dienst van wijlen

Professor Wichelhaus een aantal trouwe mannen gewonnen zijn, die de gezonde leer

liefhebben en voortplanten. De apostel schrijft aan Timotheüs: „Hetgeen gij van mij

gehoord hebt onder vele getuigen, betrouw dat aan getrouwe mensen, welke bekwaam

zullen zijn ook anderen te leren(2 Tim. 2: 2). Hij verwacht geen tweede Paulus, zelfs

niet een Timotheüs, maar is tevreden met getrouwe mannen.

Zo laten ook wij dan niet naar grote dingen trachten, maar vooral in deze treurige

tijden tevreden zijn met dat, wat God gegeven heeft. De profeten sterven, hun

woorden blijven. De zegen des Almachtigen, die zich zo wonderbaar onder ons

bewezen heeft, blijve op ons rusten van kind tot kindskind! Amen.

Page 66: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

66

11. Toespraken gehouden aan het graf van Ds. Hermann Friedrich Kohlbrugge

Theologisch Doctor en Predikant hij de Nederlands Gereformeerde Gemeente

Te Elberfeld op 9 Maart 1875

De Gemeente ontving de lijkstoet met het zingen van Psalm 116: 1-5.

God heb ik lief, want die getrouwe Heer’

Hoort mijne stem, mijn smekingen, mijn klagen.

Hij neigt Zijn oor, 'k roep tot Hem al mijn dagen.

Hij schenkt mij hulp, Hij redt mij keer op keer.

Ik lag gekneld in banden van de dood,

Daar d' angst der hel mij allen troost deed missen;

Ik was benauwd, omringd door droefenissen,

Maar riep de Heer dus aan in al mijn nood:

„Och Heer, och wierd mijn ziel door U gered!”

Toen hoorde God, Hij is mijn liefde waardig.

De Heer’ is groot, genadig en rechtvaardig,

En onze God ontfermt Zich op 't gebed.

D' eenvoudigen wil God steeds gadeslaan.

'k Was uitgeteerd, maar Hij zag op mij neder.

Keer, mijne ziel, tot uwe ruste weder:

gij zijt verlost, God heeft u welgedaan!

Gij hebt, o Heer, in 't dood'lijkst tijdsgewricht

Mijn ziel gered, mijn tranen willen drogen,

mijn voet geschraagd; dies zal ik voor Gods ogen

Steeds wandelen in het vrolijk levenslicht

TOESPRAAK VAN Ds. Künzli

„Uit de dood tot het levenslicht" geleid is onze geliefde ontslapene Dr. Hermann

Friedrich Kohlbrugge, tot nu toe onze herder en leraar, door de hand van de grote

Herder der schapen. Van blijdschap straalt nu zijn oog vóór de troon Gods en des

Lams, doordat hij thans aanschouwt wat hij hierbeneden op grond van Gods Woord

geloofd heeft ondanks de schijn van het tegendeel en tegen alle aanvechting in. Gods

trouwe Vaderhand heeft hem in het land der levenden gebracht, waar alle tranen van

de ogen worden af gewist, waar de dood niet meer is, noch rouw, noch gekrijt, noch

moeite, want de eerste dingen zijn weggegaan; en hij wandelt thans in het licht vóór

het aangezicht Desgenen, die hij tevoren zo dikwijls in menige bange nacht gezocht

had.9

9 In deze eerste passage van zijn toespraak knoopt Ds Künzli blijkens de woordkeus duidelijk

Page 67: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

67

Als een vermoeide, vervolgde en miskende vreemdeling is hij bijna 29 jaar geleden,

uitgeteerd door bitter lijden, in dit dal, in deze stad gekomen om door Gods

almachtige en genadige hand hier tot een boom vol rijken zegen geplant te worden.

Met wonderheerlijke talenten had de Heere hem toegerust.

Begiftigd met de schoonste, heerlijkste aanleg van geest groeide hij als jongeling op,

verrukt over alles, wat verheven en edel is. Maar iets nog hogers zou hem ten deel

vallen, n.l. de kennis Gods in het aangezicht van Jezus Christus. En toen de Heere

Zich in Zijn genade zó aan hem openbaarde, achtte hij alle voorrechten van het vlees

schade, opdat hij Christus mocht gewinnen. Een overvloedige bron van levend water

welde in zijn hart op en vloeide van zijn lippen. De dorstigen dronken en werden

verkwikt. Maar Gods raad is niet der mensen raad. Om het getuigenis van Jezus werd

hij miskend, verworpen en vervolgd. Het éne lijden na het andere kwam over hem, de

éne tegenspoed volgde op de anderen. Wat hij geleerd en door Gods genade verkregen

had, dat moest hij nog dieper, nog volkomener leren. Een rijken schat van openbaring

van God en Jezus Christus moest hij als het ware in zijn hart wegsluiten, terwijl hij

door de liefde van Christus gedrongen werd om hetgeen hem uit genade geschonken

was, aan alle armen en ellendigen mede te deden en hen te troosten met de troost,

waarmee hij zelf door God getroost werd.

Slechts zéér, zéér weinigen viel dit ten deel, maar dezen dan ook des te rijker en

vertroostender. Hij dacht echter, dat hij zijn jaren tevergeefs doorbracht en dat zijn

arbeid en moeite vruchteloos waren. Toen nam de Heere hem bij de hand en langs

wonderlijke wegen bracht Hij hem hierheen. Had Hij de herder toegerust, Hij had ook

een kudde voor dezen herder bereid, een volk, dat hongerde en dorstte naar

gerechtigheid, een volk, hetwelk het om God te doen was, dat onder lang en bang

wachten naar de Heere uitzag, schapen, die verstrooid waren en op velerlei

dwaalwegen dwaalden. Zij wachtten niet tevergeefs. De Heere bracht aan het zó

toebereide volk de door Hem ook toegeruste herder. Deze vergaderde de verstrooide

schapen met het goede Woord zijns Gods.

En sedert die tijd vloeide de stroom van levend water overvloedig en al overvloediger

voort. Wat als een mosterdzaadje gezaaid was, groeide op tot een boom, die een brede

schaduw gaf. Het Woord, dat hem hier gegeven werd te verkondigen, vloeide als een

stroom van zegen terug naar het steeds door hem zo vurig beminde land van zijn

geboorte, het geliefde Holland, gelijk het dan ook altijd zijn vreugde was, de haat met

liefde, de vervolging met weldoen te vergelden, en hoe verblijdde hij zich, als er leven

en beweging kwam in de dorre doodsbeenderen! Er vloeide een rijke, geestelijke

zegen door Duitsland, Bohemen en Hongarije, Zwitserland, Frankrijk, Engeland,

Schotland, ja zelfs tot over de Oceaan. Onder ons, zijn Gemeente, verkeerde hij als

een door God gezalfde leraar, die, puttend uit de kennis van de gehele diepte van

menselijke verdorvenheid en uit de kennis van de rijke volheid van Gods eeuwige

barmhartigheid een kennis, die hem uit genade geschonken was ons het Woord bracht,

dat nuttig is tot onderwijzing, tot bestraffing, tot verbetering, tot opvoeding in de

gerechtigheid, opdat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk ten volle toegerust

(II Timotheüs 3: 16, 17 naar de grondtekst).

Met welk een heilige wijding deelde hij de heilige Sacramenten uit, aan de kleine

kinderen het water van de Doop, aan de volwassenen bij het Avondmaal brood en

aan bij Psalm 116 : 5 in de Duitse berijming: Du führest mich vom Tod zum Lebenslicht.

Mein Aug ist froh, mein Fusz wird nicht mehr gleiten.

Du wirst im Land der Lebenden mich leiten. Ich wandle fort vor deinem Angesicht.

Page 68: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

68

wijn, de tekenen en zegelen van het Genadeverbond in het offer van Jezus Christus!

Als een herder, die de hem toevertrouwde schapen, als door het bloed van Christus

gekochten, liefhad en in waarde hield, wandelde hij onder ons. Hij kende hen allen

één voor één met hun fouten en gebreken. Hij droeg hen liefderijk op zijn priesterlijk

hart en hield niet op, voor hen, zoowel voor de Gemeente in haar geheel, als voor haar

leden in het bijzonder, gebeden en smekingen te offeren met tranen en hartelijke

verzuchtingen. En hoe vol liefde was hij, wanneer hij, eerbiedwaardige grijsaard als

hij was, bij de kinderen ging zitten en zelf met hen een kind werd, terwijl hij hun van

het Kindeke Jezus vertelde. Zo stond hij onder ons, als een raadsman voor de

radelozen, een trooster voor. De bedroefden, een zegen ook in breder kring voor de

gehele stad Elberfeld. Zijn woord bereikte het oor van de koning, en zo werd hij, die

eens veracht was, thans door velen hoog geëerd; die eens versmaad was, geplaatst

naast de vorsten van zijn volk, vóór onze ogen een teken en wonder in de hand des

Heeren, van Wien getuigd wordt: „Hij geeft genade en eer.”

Doch de tijd kwam, dat de Heere voor de vermoeide arbeider het rustuur deed

aanbreken. Uitgeput door het dienstwerk, waaraan hij zich met de grootste toewijding

en zelfopoffering gegeven had, stortte hij ineen. Vurig verlangde hij naar rust, en de

eeuwige rust viel hem ten deel. Ik heb hem gezien, zoals hij daar in de laatste dagen

lag, stil, berustend, als een kind in de armen van zijn Vader, zich voedend met de

troost van de vergeving der zonden, hiervan verzekerd, dat zijn Verlosser leeft. Zijn

sterven was als zijn leven: eenvoudig hield hij zich aan Gods Woord, daarin lag zijn

kracht. Hij verbeidde de Heere en wachtte en werd niet beschaamd. Wat moet het voor

onze geliefde herder, voor onze beminde vader in de Heere, afgelopen Vrijdagmorgen

geweest zijn, toen zijn ogen voor dit leven hierbeneden gesloten werden en zich

openden in een eeuwige heerlijkheid vóór de troon Gods en des Lams, waar de schare

der uitverkorenen en gezaligden het eeuwige loflied zingt voor het Lam, dat geslacht

is, en waar hij onder de schare van hen, die zó zingen, er zo heel velen vond, die door

zijn dienst het Woord des levens ontvangen hebben en tot het Lam gebracht zijn. De

geliefde echtgenoten, zijn eerste en zijn tweede, de deelgenoten in zijn bitter lijden,

zijn kinderen en kleinkinderen, die hem vóórgegaan zijn, en zo heel velen, wier

lichamen merendeels hier rusten, onder deze grafzerken, een zalige opstanding

verwachtende.

Laten wij dan bij al onze droefheid toch niet treuren als degenen, die geen hoop

hebben. Staan wij hier ook als wezen, toch willen wij ons in de Heere verblijden, dat

hij, onze vader, waardig geacht is om in te gaan in de heerlijkheid des Heeren, die hij

getrouw heeft gediend, en opzien tot de Heere, die leeft en niet sterft. Is de ontslapene

persoonlijk aan ons oog onttrokken, zodat hij niet meer onder ons wandelt, een erfenis

heeft hij ons nagelaten, namelijk het Woord van de levende God, dat hij ons gepredikt,

dat hij ons overvloedig en herhaaldelijk gebracht heeft, het lichtende voorbeeld van

zijn geloof, van heel zijn wandel in ons midden, waardoor hij blijvend vóór ons staat.

Gods Woord was zijn licht in donkere nacht, zijn troost in de diepste droefheid, in alle

armoede en ellende zijn grootste schat, om welken hij gewillig alles prijsgaf. Dit

Woord te brengen aan hen, die daarin alleen hun leven zouden vinden, dat was zijn

leven, dat heeft hem zoolang onder ons staande gehouden. In onze harten heeft hij

dezen kostbaren schat gelegd. Moet deze nu als in een zweetdoek begraven zijn of

moet hij gebracht worden op de markt van het leven?

De Heere geve ons genade om deze erfenis naar waarde te schatten, u in de allereerste

plaats, geliefde vriend, Professor Böhl, die diepbedroefd bij deze lijkkist staat en aan

onze eigen smart weten wij het zo heel veel in de ontslapene verloren hebt! U hebt het

Page 69: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

69

hoge ambt ontvangen, dienaren des Woords te vormen. Moogt u nu deze kostbare

erfenis van uw overleden schoonvader, die hij u niet alleen in zijn geschriften en

preken, doch op bijzonder intieme en vertrouwelijke wijze nagelaten heeft, als een

rijke zegen verder brengen en zelf daarin uw steun, uw troost en licht vinden! De

genade des Heeren geve ons, waarde broeders, die mèt mij dezelfde dienst des

Woords ontvangen hebt, dat wij deze schat met trouwe handen uitdeden, overal waar

de hand des Heeren ieder van ons plaatst.

Zijn genade doe u, ouderlingen der Gemeente, die het grote voorrecht genoten hebt,

samen met de thans ontslapene de Gemeente te leiden, dezen schat in hoge waarde

houden. Met welk een wijsheid heeft hij in uw midden verkeerd met zijn raad, met

zijn door de genade des Heeren geheiligd verstand! Blijft zijner gedachtig, opdat gij,

aan wie het ambt is toevertrouwd om de Gemeente te leiden, dit doet in dezelfde

herderlijke geest, die niet het zijne zoekt, niet eigen eer en eigen voordeel, doch het

welzijn, alleen het welzijn van de kudde; die niet wil afbreken, maar opbouwen, be-

houden en bewaren hetgeen God geschapen en in het aanzijn geroepen heeft.

Denkt er aan geliefde broeders diakenen, dat onze overleden leraar u een rijke God

heeft leren kennen, die Zijn hand opendoet en mildelijk geeft, opdat ook u mild zijt in

het geven, in alle wijsheid en voorzichtigheid.

En gij, geliefde Gemeente! de Heere geve u in Zijn genade, deze erfenis van uw

predikant te bewaren. Twee Gemeenten zie ik in de geest hier aan deze plaats. De éne

is de thans ontslapen herder vóórgegaan. Zij rust hierbeneden in de aarde, en tegelijk

triomfeert zij daarboven, nadat zij de goede strijd gestreden heeft.

De andere Gemeente staat grotendeels hier. Het was dag aan dag de arbeid, moeite,

zorg, het gebed van onze geliefde herder, dat ook u, groot en klein, oud en jong, eens

vergaderd zou mogen worden tot die schare, die daarboven vergaderd is om de troon

des Lams. Zal hij weervinden als zijn kroon en roem op die dag? Houdt het Woord

des Heeren in waarde! Houdt het Woord des Heeren vast als uw enige schat!

Ik roep het u toe, volwassenen en ouden van dagen, die zo dikwijls de waarheid van

dit woord ondervonden hebt: „Werpt uw vertrouwen niet weg, hetwelk een rijke

vergelding te wachten heeft!"

Ik roep het u, jonge mensen, het opgroeiend geslacht, toe: „Hebt de wereld niet lief,

noch hetgeen in de wereld is! De wereld gaat voorbij mèt haar lust; maar wie de wil

van God doet, blijft tot in eeuwigheid. Al wat in de wereld is, is niet uit de Vader!"

Ik roep het u toe, kinderen, die hier vergaderd bent: tot Jezus, de Kindervriend, heeft

onze geliefde predikant u gebracht; kinderkens, blijft bij Hem! Amen.

Hierna zongen wij het vers, dat onze ontslapen herder en leraar in zijn laatste dagen

tot steun en troost geweest is.

Lied 249: I.

„So hab' ich nun den Fels erreichet,

Worauf mein matter Glaube ruht.

Ein Fels, der keinen Stürmen weichet,

Ein Fels, an dem die wilde Fluth,

Und war's die ganze Macht der Hellen,

Entkräftet musz zurücke prellen,

Schlieszt mach in seine Ritzen ein.

Mein Herz, verbanne Furcht und Grauen!

Auf diesen Felsen kannst du trauen,

Hier wirst du ewig sicher sein."

Page 70: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

70

12. Toespraak op het graf van Ds. J.R. Wolfensberger, van Zollikon.

In de Heere Jezus Christus geliefde Gemeente!

Tot de veelvuldige en veelvormige genadegaven Gods, welke aan deze man Gods,

deze getrouwe dienstknecht des Heeren, deze buitengewone gezant van de hemelse

Koning, deze man van apostolisch-profetische geestesstructuur, geschonken waren en

door hem aan ons medegedeeld zijn, behoort ook deze, dat hij het Woord en de leer,

zoals de Apostel vermaant (II Timotheüs 2 : 2), aan getrouwe mannen toevertrouwd

heeft, die bekwaam zouden zijn om ook anderen te leren en de verborgenheid des

geloofs te bewaren en mede te deden, dat hij jongelingen en jonge mannen getrokken

heeft tot de dienst des Woords, opdat zij werkelijk zouden zijn, wat hun naam: Verbi

Divini Ministri betekent, namelijk dienaren, niet heren, doch dienaren des

Goddelijken Woords.

Nu de mond, die goede leer en heilzaam onderricht gegeven heeft, zwijgt. De lippen,

die tot de heilige dienst des Woords geheiligd waren, gesloten zijn, betaamt het ons er

openlijk van te getuigen, het luide te verkondigen, wat hij voor de dienaren des

Woords geweest is, niet om mensen te prijzen, maar om God te verheerlijken, hetgeen

immers zo geheel en al de roeping en het leven van de ontslapene was. Hij heeft

steeds het woord gehandhaafd: „Alle vlees is als gras: maar het Woord des Heeren

blijft in der eeuwigheid." Dat is toch ook onze troost en steun in onze diepe smart over

het grote verlies: ons blijft het Woord, het Woord van onze God, dat Hij ons door Zijn

uitverkoren instrument gegeven heeft.

Op twee dingen zou ik nu graag willen wijzen: op het feit, dat door de ontslapene

dienaren van het heilig Evangelie opgeleid zijn, en op de wijze, waarop dit gebeurd is.

Toen God in Zijn genade en trouw, door allerlei tegenstand, door nood en dood heen,

hier een Gemeente vergaderd had, kwam van buiten de spot en van binnen de vrees

op, dat het haar op de duur aan dienaren des Woords zou ontbreken, omdat haar

bestaan slechts van twee ogen afhing. Gelukkig echter voor ons, dat de Gemeente van

twee ogen afgehangen heeft en nog afhangt, van de ogen des levenden Gods! Diens

ogen doorlopen de ganse aarde (II Kronieken 16 : 9). De Heere weet Zijn man te

vinden. Zijn ogen hebben in alle landen jongelingen en jonge mannen gevonden, wien

Hij de dienst van het heilig Evangelie wilde toevertrouwen. Hij wist hen te vinden en

te leiden. Hij weet hen nog te dragen, te bewaren en te bewaken. Het ging en gaat ook

hier uit geloof tot geloof; er werd niets gezien, maar Zijn ogen waken; het kwam van

geloof tot aanschouwen.

In de eerste jaren van het bestaan der Gemeente werd, overeenkomstig de behoefte,

een voortreffelijk jong geleerde, wijlen Licentiaat en Privaatdocent Meier, tot

hulpprediker beroepen; maar op de dag, waarop hij zijn ambt zou aanvaarden, moest

zijn trouwe vriend, wijlen Professor Wichelhaus, wiens waardige echtgenote sedert

korten tijd op deze begraafplaats naast haar man rust, aan de vergaderde Gemeente de

tijding van zijn heengaan overbrengen.

Er volgde een reeks van jongelingen uit het land, waar de Hervorming haar oorsprong

heeft, eerst uit Zwitserland, dan uit Duitsland, vervolgens uit Holland, Bohemen,

Moravië en Hongarije, en ten laatste kwam er een jonger geslacht uit de Gemeente

zelve. Zo vormde zich een grote schare, waarvan verscheidenen, heden hier

vergaderd, de geliefden leraar ten grave dragen, en terwijl zij wenen, toch

tegelijkertijd God de Heere mogen prijzen voor hetgeen de ontslapene voor ons

Page 71: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

71

geweest is en aan ons gedaan heeft.

Er is dus niet alleen geen gebrek geweest, doch de Gemeente heeft zelfs overvloed

gehad. Tot in hoge ouderdom toe is de profeet des Heeren voor de Gemeente gespaard

gebleven, en de rede van zijn mond was en bleef een onuitputtelijke stroom, die door

en in en over de tijden der navolgende geslachten heen vloeit in het eeuwig leven.

Bovendien was hij door een grote schare omringd, zodat hij met recht kon vragen:

Vanwaar komen mij dezen? Sommigen van hen mochten hem kortere of langere tijd

als helpers ter zijde staan aan zijn hand gaan en door hem opgeleid worden tot de

heiligen, verheven en moeilijken, heerlijken en zalige dienst; anderen staan in het

buitenland deels in de dienst des Woords in de Gemeenten, deels in een ereambt in de

leiding der Kerk, deels ook met theologische waardigheden bekleed en belast met de

opleiding van predikanten. Zij allen deden de schatten, die God de Heere hun door de

ontslapene toevertrouwd heeft, mede en verbreiden deze in brede kring. De meesten

leven en werken nog hierbeneden en getuigen van Gods gerechtigheid en genade, van

Zijn heil en van Zijn Woord; verscheidenen echter zijn reeds ontslapen.

Wanneer wij nu dit begin, deze voortgang en dit einde overzien, dan kunnen, dan

mogen, dan moeten wij midden in onze droefheid vol vreugde danken. Welk een

blijdschap was het voor hem, welk een troost en welk een geruststelling gaf het hem!

Hoe verrassend is ook in dit opzicht de trouw van God gebleken! Hoe heerlijk zijn

beloften hierin in vervulling gegaan, dat het hem vergund was, het Woord en de leer

neer te leggen in handen van mannen, die de grote Herder der schapen en Koning van

Zijn volk tot hem bracht. Boven bidden en denken is hem geschied en in rijke mate is

het woord vervuld, dat hij eens, toen hij een hulpprediker inleidde, vóór de Gemeente

uitgesproken heeft: „Nu kan ik gerust zijn, de Gemeente heeft het Woord.” De kring

van dienaren des Woords is ook een steen in de kroon die de ontslapene nu vóór de

troon neergelegd heeft.

Daarom loven, danken en prijzen wij nu de grote God, de almachtige Ontfermer, die

Woord en trouwe houdt tot in eeuwigheid en nooit laat varen de werken Zijner

handen. Dit bestuur van God beurt ons op en sterkt ons ten zeerste nu wij hier met

diepe droefheid in de groeve neerzien.

Hoe is het echter toegegaan? Hoe is het zo gekomen? Bewonderen wij in de

allereerste plaats niet alleen de barmhartigheid en trouw, dat God de Heere het gedaan

heeft, maar ook de wijsheid van Zijn wegen, de wonderen van Zijn genaderijke

voorzienigheid, waardoor het geschied is. De Gemeente zou er bijzonder door gesticht

en gesterkt worden, wanneer van de verschillende dienaren des Woords eens uiteen-

gezet werd, op welke wijze God de Heere ieder van hen geleid heeft. De tijd staat

echter niet toe, dit ook slechts van de één of de ander te vertellen. Hoeveel hebben zij

te zeggen van de onnaspeurlijke wegen van Gods voorzienigheid, ieder op zijn eigen

plaats en op zijn eigen wijze. Maar bij allen komt het hierop neer, dat God de Heere

met almacht en genade, met wonderbare wijsheid regeert. Ieder getuigt het van harte

en zingt het onder tranen:

„Gij hebt mij van mijn kindse dagen

Geleid en onderricht.

Nog blijf ik naar mijn plicht

Van Uwe wondren blij gewagen." (Psalm 71 : 12 berijmd)

Met dank en aanbidding zien wij op zulke wegen, op zulke leidingen van Gods goede

hand over ons terug en bewonderen de rijkdom Zijner goedheid en barmhartigheid,

macht en trouw. Zoveel slechts over de uiterlijke leiding.

Page 72: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

72

Maar nu nog een woord over de innerlijke leiding. Hoe dat toeging, vraagt en zegt dat

uzelf. De wegen zijn velen, doch de Weg zelf is slechts één. Allereerst leerden wij, dat

de weg der waarheid door het hart gaat, en niet door het hoofd, en dat het Woord Gods

wijs maakt tot zaligheid, de wijsheid van mensen echter beide, hoofd en hart, ledig

laat. Verder mochten wij ondervinden, dat de Heere de afgematte zielen verkwikt, de

vermoeiden en belasten rust geeft. Wij vonden niet alleen uitstekend onderwijs, maar

ook verkwikking. Wij kwamen tot het inzicht en ondervonden, dat het niet een ledig

Woord aan ons, doch dat het ons leven is. Wijsheid van mensen brengt op een

dwaalweg en doet ten slotte van gebrek omkomen; Gods Woord, de enige wijsheid,

brengt terecht en geeft verzadiging. Welbeschouwd kent men van God slechts zooveel

als men van Zijn genade ondervindt. Het Woord, het enig genademiddel, werd ons in

de weg der ervaring ontsloten in de heerlijkheid der genade en waarheid. Dat het

Woord enkel genade- en levenswoord is, leerden wij verstaan, naarmate wij meer

inzicht verkregen in de heilige Wet, dat zij geestelijk is, wij echter vleselijk zijn.

Waar wordt in Duitsland, om nu van Zwitserland en Holland maar niet te spreken, op

de Hogescholen onderwezen en geleerd, wat in waarheid Wet en Evangelie is? Hier

hoorden wij het op levenskrachtige wijze van een theoloog, schriftgeleerde en

prediker zonder weerga. Hier was de gereformeerde leuze: „Alleen de Schrift, alleen

het geloof!'" Of in beiden: „Alleen de genade!" geen leerregel alleen, geen dood

beginsel, maar levenswaarheid. Wij werden in het levend verstaan van het Woord der

Heilige Schrift en van de heilzame leer ingeleid. Daarvan zou veel te zeggen zijn; ik

kan het echter niet uitvoeriger uiteenzetten, alleen in het kort aanduiden. In de

onvergetelijke vaderlijke leraar merkten wij allereerst een diepe eerbied en heilig

ontzag op voor het Woord Gods der Heilige Schrift, waaraan hij zich ootmoedig en

volkomen onderwierp, terwijl de Godgeleerden van onze tijd het tegenovergestelde

doen, namelijk zich boven het Woord Gods plaatsen.

Wij bespeurden in hem op grond daarvan een vast vertrouwen en blijde zekerheid in

de dingen Gods en des heils, terwijl overal elders twijfel en onzekerheid heersen. Dit

en nog zooveel meer trad ons, als een bewijs des Geestes en der kracht, in een

geheiligde, liefderijke, innemende persoonlijkheid levenskrachtig tegemoet, waaraan

wij dit éne nog moeten doen uitkomen, n.l. de bewonderenswaardige wijsheid des

geestes, en de grote liefde en het geduld, waarmee hij alles wist te verdragen.

Wanneer afgelopen Zondagavond deze wijsheid terecht bijzonder geroemd werd, dan

kan gezegd worden, dat zij zich vooral ook in de omgang met aanstaande dienaren des

Woords openbaarde.

Laat nu, geliefden in de Heere, ieder zich bij het graf van de beminden herder en

leraar voor de vraag stellen: Wat is hij door Gods genade voor mij geweest en in

welke verhouding stond ik tot hem?

Wat mij persoonlijk aangaat, ik heb als ik er dit nog aan toe mag voegen, oorzaak om

te roemen en de blijden plicht der dankbaarheid om te belijden, hoe mij 25 jaar

geleden de uitleg, dien de ontslapene van Johannes 3 : 16 gaf, getroffen en voor altijd

gegrepen heeft. Voor de eerste maal zond ik hem in een briefje een Nieuwjaarsgroet

voor Nieuwjaar 1875, niet alleen om uitdrukking te geven aan mijn hartelijke

deelneming in zijn lijden en eenzaamheid in de stille kamer, maar hoofdzakelijk om

hem te danken, dat het God de Heere behaagd heeft, mij door hem Zijn Woord te

ontsluiten en mij het Evangelie van de Heere Jezus Christus deelachtig te maken. En

zo kunnen wij dan ook aan zijn graf niet anders dan met blijdschap danken; de eeuwig

getrouwe God des Verbonds danken voor Zijn innerlijke en uiterlijke leidingen, voor

alles, wat Hij ons door Zijn getrouwe dienstknecht uit genade geschonken heeft; de

Page 73: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

73

gelief de leraar danken voor alles wat hij voor ons geweest is en voor de wijze,

waarop hij met ons omging; en eindelijk ook de Gemeente danken, in wier midden wij

verkeerd hebben en die ons steeds met liefde omringd heeft.

Ik eindig met het woord, waarmee de thans ontslapene vóór 20 jaren afscheid van mij

nam: „En mochten wij elkaar hierbeneden niet weerzien, zo zij ons deze avond als het

Alpengloren!" Ja, moge ook uit dezen dood leven tevoorschijn komen, en op de nacht

een eeuwig morgenrood volgen! Amen.

Hierna werd de kist met het stoffelijk omhulsel van onze geliefde herder in het graf

neergelaten. De aanwezige leerlingen van de ontslapene, die het predikambt bekleden,

traden naar voren en wierpen, terwijl ieder van hen een woord Gods uitsprak, een

handvol aarde in het graf.

Ds. Huber, van Hüttlingen, sprak: „De leeraars nu zullen blinken als de glans des

uitspansels, en die er velen rechtvaardigen gelijk de sterren, altoos en eeuwiglijk"

(Daniël 12 : 3).

Ds. Locher, van Zelhem: „De Heere heeft een welgevallen aan Zijn volk, Hij helpt de

ellendigen heerlijk"

(Psalm 149 : 4).

Ds. Johner, van Munster (Kanton Bern): „Kostelijk is in de ogen des Heeren de dood

Zijner gunstgenoten"

(Psalm 116 : 15).

Dr. Zahn, Domprediker te Halle: „Ik heb de goeden strijd gestreden, ik heb de loop

geëindigd, ik heb het geloof behouden. Voorts is mij weggelegd de kroon der

rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven

zal, en niet alleen mij, maar ook allen, die Zijn verschijning liefgehad hebben" (II

Timotheüs 4: 7, 8).

Ds. Locher, van Garderen: „Maar ik weet, dat mijn Verlosser leeft, en Hij zal mij

hierna uit de aarde opwekken"

(Job 19 : 25).

Ds. Eykman, van Hengelo (Gld.): „Alle vlees is als gras, en alle heerlijkheid des

mensen is als een bloem van het gras. Het gras is verdord en zijn bloem is afgevallen;

maar het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid"

(I Petrus 1 : 24, 25a).

Ds. Lütge, van Nederhorst de Berg: „Bergen zullen wijken en heuvelen wankelen,

maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken en het verbond Mijns vredes zal niet

wankelen, zegt de Heere, uw Ontfermer" (Jesaja 54:10).

Hulpprediker Langen van Hinte: „Ik ellendig mens! wie zal mij verlossen uit het

lichaam dezes doods? Ik dank God, door Jezus Christus, onzen Heere" (Romeinen 7:

24, 25).

Terwijl nu de kist met aarde bedekt werd, zongen wij het lied, waarvan de thans

ontslapene zelf eens de wens had uitgesproken, dat het bij zijn graf gezongen zou

worden.

Christus, der ist mein Leben,

und Sterben mein Gewinn.

Ihm hab' ich mich ergeben:

mit Fried' fahr' ich dahin.

Page 74: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

74

Mit Freud' fahr' ich von hinnen

zu Christ, dem Bruder mein,

de Himmel zu gewinnen

und dort bei ihm zu sein.

Nun hab' ich Uberwunden

Kreuz, Leiden, Angst und Noth,

durch seine heil'gen Wunden

bin ich versühnt mit Gott.

Wenn meine Kräfte brechen,

mein Athem stockt im Lauf,

der Mund nicht mehr kann sprechen,

dann nimm mein Seufzen auf!

Wenn Sinne und Gedanken

vergehen wie ein Licht,

das hin und her musz wanken,

wenn's ihm an Oel gebricht:

Alsdann fein sanft und stille

lasz mich, Herr, schlaf en ein.

Herr, es gescheh' Dein Wille,

wenn kommt mein Stüdelein.

Dann lasz mich an dir kleben,

wie eine Klett' am Kleid,

und ewig bei dir leben

in reiner Himmelsfreud'.

Dort an des Himmels Throne

sing ich dir Ehr' und Preis,

wenn ich einst bei dir wohne

im schikten Paradeis. *)

Vertaling:

Christus is mij het leven,

en 't sterven mij gewin.

Hem heb ik mij gegeven:

met vrede ga ik in.

Met vreugde ga ik sterven,

in Hem, de Broeder mijn,

om 't hemelrijk te erven,

en steeds bij Hem te zijn.

Nu heb ik overwonnen

kruis, lijden, angst en nood,

en door Zijn heil'ge wonden

Page 75: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

75

ben ik verzoend met God.

Wanneer mijn krachten breken,

mijn adem niet kan gaan,

mijn mond niet meer kan spreken,

neem dan mijn zuchten aan!

Als zinnen en gedachten

vergaan gelijk een licht

dat door gebrek aan olie

voor 't zwarte duister zwicht:

Laat mij dan zacht en stille

in U ter ruste gaan.

Geschiede, Heer’ Uw wille,

als 't klokje stil moet staan.

Laat mij dan aan U kleven,

zoals een klit aan 't kleed,

en eeuwig met U leven,

verlost van zond' en leed.

Daar vóór des hemels trone

zing ik U lof en prijs,

als ik eens bij U wone

in 't schoone Paradijs.

Nadat nu het graf overvloedig met kransen getooid was, sprak Ds. Huber, van

Hüttlingen, het volgende gebed uit:

Barmhartige God en Vader!

Zoals al, al het goede, dat wij genieten en ooit genoten hebben, een onverdiend

geschenk is van Uw genade en hartelijke barmhartigheid jegens ons, arme ellendige

mensenkinderen, zo was ook deze onze geliefde herder en leraar die U opgenomen

hebt in Uw eeuwige rust, een vrij geschenk van Uw grote goedheid en innerlijke

ontferming over ons.

Wij loven en danken U voor al het goede, dat u ons door hem in zo rijke mate gegeven

hebt, voor de heilzame onderwijzingen, voor de ernstige, liefderijke tucht en voor de

duurzame, goede troost, geput uit Uw Woord, Uw Waarheid, uit het Evangelie van

waarlijk volkomen zaligheid. Wij zijn zoveel goeds, dat u in hem, de getrouwe getuige

der eeuwige Waarheid, aan Uw Gemeente toegedacht hebt, niet waardig geweest.

Zonder ons, en tegen ons in, hebt U door ontelbare middelen van Uw lief de en trouw

ons dit goede doen vinden, en ook, toen wij het gevonden hadden, hebben wij het

dikwijls gering geacht, alsof het iets was, dat men nooit meer zou kunnen verliezen.

Vergeef ons, barmhartige God, deze ontrouw, en waar U de trouwe herder nu van ons

weggenomen hebt, zo ontferm U over ons en wijk niet van ons met Uw genade, Uw

Woord en Uw goede Geest, opdat wij van U niet afwijken, maar alle verzuchtingen en

gebeden in gedachtenis houden, waarmee onze trouwe leraar om ons aller heil, om

het voortbestaan van de Gemeente en om het welzijn van Uw Kerk aan alle plaatsen,

Page 76: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

76

dag en nacht zoveel met U geworsteld heeft.

Leg, o Heere onze God! Uw almachtige zegen op het goede zaad, dat deze Uw

dienstknecht door Uw grote lankmoedigheid over ons zoovele jaren lang heeft mogen

uitstrooien, opdat nog vele zaadkorrels bij oud en jong ontkiemen en vrucht dragen;

nog velen, die U niet kennen, tot U bekeerd, en vele bekommerden en twijfelmoedigen

in nood en dood gesterkt, opgericht en vertroost mogen worden. Dat ook in de

Gemeente een geslacht opgroeie en blijve, dat Uw alleen grote Naam van harte

vreest, Uw heilige Wet in ere houdt en de goede belijdenis der heilzame leer met een

heilige en rechtvaardige wandel versiert, met daden en woorden bewijzend, dat

heiligheid het sieraad is van Uw Huis tot in eeuwigheid. Wees ons genadig en zegen

ons om hierin de voetstappen van onze trouwe leraar na te volgen, dat ieder op zijn

plaats, in zijn stand en beroep getrouw Uw Naam en Uw Woord moge belijden onder

een ongelovig en verkeerd geslacht, door de smaad van Christus en Zijn Naam een

grotere rijkdom te achten dan alle schatten en wijsheid van de wereld en haar

heerlijkheid, die toch is als gras, als een bloem, die verwelkt, terwijl het Woord in der

eeuwigheid blijft.

Geef ons, o Heere, dat wij alzo in navolging van onze geliefde leraar door tegenspoed

en strijd heen in geloof en lijdzaamheid blijven bij het goede fundament der leer, om

hetwelk hij zoveel geleden en gestreden heeft, opdat wij gevonden worden onder het

getal dergenen, met wie Uw getrouwe dienstknecht, dien u nu in Uw heerlijkheid

opgenomen hebt, op Uw grote dag vóór U zal treden en zeggen: „Heere! hier zijn ze,

die Gij mij gegeven hebt." Amen.

Ten besluite zongen wij Psalm 89: 1.

'k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheên,

Uw waarheid t' allen tijd vermelden door mijn reén.

Ik weet, hoe 't vast gebouw van Uwe gunstbewijzen

Naar Uw gemaakt bestek in eeuwigheid zal rijzen.

Zo min de hemel ooit uit zijnen stand zal wijken.

Zo min zal Uwe trouw ooit wank'len of bezwijken.

De genade van de Heere Jezus Christus, en de liefde van God, en de gemeenschap

des Heiligen Geestes zij met u allen. Amen.

Page 77: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

77

13. Fragmenten uit brieven van Prof. Dr. Eduard Böhl na het overlijden van Dr.

H.F. Kohlbrugge (5 april en 15 mei 1875)

Overgenomen uit: Kohlbrugge als prediker en pastor in zijn brieven, deel 1 en 2, door

Ds. J. K. Vlasblom. Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer, 1998

Prof. Dr. F.M.Th. de Liagre Böhl verstrekte in 1950 aan Ds. D. van Heyst ter

publicatie enkelIe fragmenten uit brieven van zijn vader Prof. Dr. Eduard Bohl. In

deze passages blikt laatstgenoemde terug op de persoon en het werk van zijn

schoonvader Dr. H.F. Kohlbrugge, kort na diens overlijden op 5 maart 1875.

Frans Marius Theodor de Liagre Bölhl (1882-1976), zoon van Prof Dr. Eduard BöhI

(1836-1903) en Jacoba Frederika Böhl, baronesse van Verschuer (1846-1921). Hij

was hoogleraar in de semitische taIen aan de RU. te Groningen en de R.U. te Leiden.

Uit een brief van Prof. Dr. Eduard Böh1 aan Pfarrer Sara in Hronov (Bohemen) van

5 april 1875:

Wijlen mijn vader (Dr. H.F. Kohlbrugge) heeft mij een voorbeeld van liefde en

zelfverloochening nagelaten, waaraan ik mijn leven lang zal hebben te leren.

Wankelend stond hij 's zondags klokslag 8 uur op - onder de uiterste lichaamszwakte

kleedde hij zich ach hoe dikwijls aan - en kroop meer naar de kerkeraadskamer, dan

dat hij ging. Maar zat hij eenmaal boven in het zadel - dan was de zwakheid, vaak

plotseling, geweken en hij ging van kracht tot kracht, deed de duivel en de wereld

afbreuk, wees de dwalenden terecht, troostte de moedelozen, richtte de

aangevochtenen op - en behaalde de ene overwinning na de andere. - Ach, hoe lief had

hij uw volk! Reeds als knaap boeide hem de lijdensgeschiedenis van uw broeders! En

ongetwijfeld blijft hij voor uw echte broeders onvergetelijk.

Uit een brief van Prof. Dr. Eduard Bohl aan Mevrouw Julie Fuhnnann, geb.

d'Andrassy te Budapest (Hongarije) van 15 mei 1875:

Zijn (Dr. Kohlbrugge' s) leven te beschrijven, valt mij moeilijk. Hoe zou ik een

golvende zee kunnen willen afleiden naar een bassin, aan welks rand het publiek van

onze dagen zou gaan wandelen? U echter zeg ik: er is sedert eeuwen geen theoloog

geweest, die zoveel geleden, zulke Goddelijke antwoorden en uitreddingen ervaren

heeft, als juist deze man - en aan wie God het verder verleend heeft, duidelijk en

levenwekkend van zijn ervaringen te getuigen. Hij had iets van de scherpziende blik

van Paulus, van de eenvoud van Johannes, van de verhevenheid van Jesaja - en

tegenover zijn Heere bezat hij de liefelijkheid van de Sulammith.

Een centrale begaafdheid was hem eigen, zodat de heilige schrijvers afwisselend (al

naar behoefte en levensomstandigheden) zich als het ware in zijn door God verlichte

geest weerspiegelden. Daarbij kwam een grote geleerdheid, een gave om de geesten te

beproeven, zoals zich aan mij nooit voorgedaan heeft - bij alle eenvoud, waarbij hij

zich dikwijls liet bedriegen - want het was gave, en geen natuur.

In zijn Gemeente was hij aller vader; als aan een grote spijker hing men aan hem kind

Page 78: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

78

en kleinkinderen, maar ook alle kleine gereedschappen (Jesaja 22: 23, 24), slechts wat

hij zei, dat gold in de Gemeente. Maar al zijn wijsheid was van Boven afgesmeekt; uit

de zwakheid van een met God worstelende geest kwamen raad en daad, die hij

rijkelijk gaf, tevoorschijn. Voor velen was hij een profeet, voor anderen een steen des

aanstoots. Op allen maakte hij de indruk van het ongewone. Zijn naam was gevreesd

en gehaat; - ik herinner mij de tijd, waarin zelfs ik er tegen opzag, hem te noemen.

Zijn Gemeente is de parel van alle gereformeerde Gemeenten der wereld - iets nieuws,

tot nu toe is zoiets er zelfs in de Hervormingstijd niet geweest. Zij is het door het

Woord - als dit niet bij haar blijft, zal zij snel vervallen. Maar op de plaats van de

overledene is zijn leerling, Pastor Künzli, bijna eenstemmig gekozen, wiens grootste

deugd is, dat hij trouw, grote trouw bezit. En zo zal de Gemeente nog lang een

korenschuur blijven, waarin mijn geliefde vader, als een andere Jozef, het koren

opgehoopt heeft voor de zeven magere jaren, die zeker aanstaande zijn.

Page 79: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

79

14. Kohlbrugge als pastor en prediker, door J.K. Adolph Zahn10

Adolph Zahn wijdt in zijn werk Aus dem Leben eines reformierten Pastors,

gepubliceerd in 1885, op de bladzijden. 242-256 een hoofdstuk aan zijn leermeester

dr. H. F. Kohlbrugge. In de jaargang 1950 van het Kerkblaadje, thans Ecclesia

geheten, heeft ds. D. van Heyst hiervan een vertaling in het Nederlands gegeven. Dat

getranslateerde hoofdstuk wordt met zijn toestemming in de huidige spelling in dit

boek opgenomen.

Het was in de Paasvakantie 1858, toen ik voor de eerste maal persoonlijk kennis

maakte met de geliefde man, die ik reeds lang uit zijn preken kende en hoogachtte.

Met een vriend was ik in het kamertje van de hulpprediker der gemeente, toen op een

zaterdagmiddag om vier uur de deur openging en een fors gebouwde, maar met een

zekere voorzichtigheid en schuwheid optredende, waardige en zeer opvallende

verschijning binnentrad. Een hoog voorhoofd, prachtige, hooggewelfde wenkbrauwen,

donkere wimpers boven blauwe oogappels, een grote spitse neus, een fijngesloten

mond gaven aan het merkwaardig ernstige gezicht iets heel gewichtigs. Zijn blik had

iets doordringends, iets, dat de mens doorgrondt, en rustte met volle kracht en scherpte

op hem, wie deze blik gold. Men kon zich aan hem niet onttrekken, doch moest hem

te woord staan. Hij hield iemand met zijn ogen vast. Bovendien lag in heel zijn

persoonlijkheid een drang om aan dingen vast te houden, die voor haar zekerheid

hadden, en die niet meer los te laten, maar ze te handhaven. Daarbij een bijna angstig

om-zich-heen-zien, alsof haar dit of dat in de weg zou kunnen treden, een snel zich-

oriënteren en opletten, of als het ware de baan vrij was en hij verder kon gaan.

Plotseling, snel, opeens kwamen de bewegingen, de besluiten, de woorden, als werd

hij door een macht bewogen, die hij moest volgen.

Evenals in zijn preken, zo ook in zijn verschijning werd hij voor mij de

merkwaardigste man, die ik ooit leerde kennen: in alles een oorspronkelijk mens, een

dóór en dóór eigenaardige, gewijde en boven anderen uitstekende natuur. Een man,

die, zo zou ik kunnen zeggen, een omheining met zich omdroeg, iemand in eerbied en

vrees op een afstand hield en toch ook weer met tederheid, die echter nooit in vleierij

ontaardde, aan zich bond - met die bekoorlijkheid, die altijd bij bijzonder ontwikkelde

mensen te vinden is.

Men kan hem moeilijk beschrijven. Hij was heel anders dan anderen. In elk gevoelen,

in elke uiting en opvatting van hen onderscheiden: altijd fijner gevoelend, teerder

aanvoelend. Nooit zag ik iemand, die zo fijngevoelig was en lichamelijk en geestelijk

zo diep en geweldig aangegrepen werd door elke smart, elke ongerechtigheid, elke

ongepastheid en verkeerdheid: een heldere waterspiegel, waarin terstond alles gezien

werd, wat in zijn nabijheid kwam. Men voelde zich in zijn omgeving altijd onhandig

en onbeholpen, gebrekkig met zijn woorden, als kon men het juiste woord niet vinden,

terwijl hij zich steeds moeite gaf om voorzichtig, heilig, zoals het voor God en de

waarheid betaamt, te spreken. Hij wachtte met zijn antwoord, aarzelde en zocht om

iets te zeggen, wat goed, liefelijk en welluidend was, wat werkelijk doel trof en

beslissend was, wat de zaak bevorderde en in het juiste licht stelde. Daarom greep hij

zo dikwijls naar beelden, naar gelijkenissen. Hij wilde werkelijk duidelijk maken en

verklaren. Het moest doorzichtig zijn en begrepen worden.

10

Overgenomen uit: W. Otten, Uit het levensboek van Dr. H.F. Kohlbrugge. Een uniek boek,

uitgegeven door Den Hertog BV, Houten, 1992

Page 80: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

80

Een grote menigte van treffende beelden stond hem ten dienste. Hij haalde ze dáár

vandaan, waar hij ze vond. Gewoonlijk uit zijn naaste omgeving. Hij deed zo nu en

dan iets als stomme handeling voor, hij achtte dat voldoende om iets duidelijk

gemaakt te hebben.

Bij één van de eerste wandelingen, die wij in het bos maakten, ging hij opeens onder

een boom staan, bukte en nodigde mij uit om op zijn rug omhoog te klimmen en in de

boom te klauteren - en zei toen: zo doen de mensen met de genade, zij benutten haar

om langs de boom in de hoogte te komen, iets te bereiken en klaar te spelen; zijn ze

echter boven, dan laten zij de genade varen. Bied ik iemand het Evangelie aan, zoals

ik u nu mijn gouden horloge aanbied, en men wijst het af en zegt, dat het een

aardappel is, dan steek ik het weer rustig in de zak, goud blijft toch goud.

In dit opzicht was hij onuitputtelijk, en wat een menigte van edelstenen is er in de

stroom van zijn rede en van zijn omgang met de mensen vaak onopgemerkt en over

het hoofd gezien, weggedreven!

Eens kwam hij bij een separatist, die zich uit misnoegen over de kerkelijke toestanden

van alles teruggetrokken had, zich afzonderde en ook zijn kinderen niet liet dopen.

Kohlbrugge ging bij zijn bezoek aan deze man alleen maar stijf en hoog-opgericht op

een stoel staan en ging daarna weg. De man dacht er over na, wat dit moest betekenen,

en kwam langzamerhand van zijn steile hoogte af.

Alle leraars van betekenis hebben de gave gehad om met beelden iets duidelijk te

maken, niemand méér dan de enige grote Meester in Israël, die Zijn mond opende in

gelijkenissen, vervolgens een Luther en bijna ieder, die een bestemming had voor het

volk en bepaalde waarheden diep moest inprenten. Vooral in de tegenwoordige tijd

heeft een prediker nog slechts op gehoor te hopen, wanneer hij uit en voor het leven

spreekt, en wel met gebruikmaking van beelden. Er gaat een ware honger naar

realisme door de gemoederen, naarmate zij meer afgemat zijn door de mooie abstracte

frasen en retorische vormen; en wie van ons leeft niet op, als hij eens iets hoort, wat

hij gebruiken kan, wat om zo te zeggen te eten en te drinken is, wat verfrist en

verlevendigt en meegaat in het hart, in het huis, in de nood van het leven?

Eens kwam Kohlbrugge bij een overledene, die juist door de bloedverwanten met het

witte lijkkleed bedekt werd, en zei toen: 'Welgelukzalig is hij, wiens zonde bedekt is.'

Zo stond hem het Woord als het ware aan de rechterhand en hij heeft in deze treffende

toepassing daarvan veel fijns en liefelijks gezegd, waarvan het vreselijk jammer is, dat

het niet bewaard gebleven is.

Toen ik hem eens een goed brood uit Halle meebracht en 's zondags naar zijn zin

gepreekt had, zei hij ten afscheid tegen mij: 'Ik dank u voor het goede brood, dat u mij

en de gemeente gebracht hebt.'

Zinrijk en fijngevoelig kon hij aanduiden, wenken, herinneren. Hij zette ons altijd te-

recht; maakte goed, wat wij bedierven; oordeelde met wijsheid, terwijl wij

onverstandig waren. Ik werd heel vaak aan de omgang van Christus met Zijn

discipelen herinnerd. Ik zeg dit natuurlijk zonder iedere vergelijking, maar zoals de

Heere zo te lijden had van de onophoudelijk opborrelende dwaasheid van Zijn

discipelen, van hun mistasten en onverstand tegenover Hem, van hun verkeerde liefde

en misplaatste ijver, van hun beter-weten en voorbarig handelen, van hun vleselijke

plompheid naast Zijn teerheid en heiligheid, zo hebben ook wij ons vaak tegenover

onze geliefde leraar getoond en zijn door hem terechtgewezen. Deze man kwam toen

bij ons binnen, omarmde mij, sprak weinig en nodigde ons uit tot een wandeling.

In mijn herinnering zijn nog vele woorden van hem uit dat eerste onderhoud bewaard

gebleven. Ik weet niet, hoe wij er op kwamen, maar wij spraken over valse sterkte en

dapperheid, en toen zei hij, dat van Jezus geschreven staat: anechorèsen; en toen ik

Page 81: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

81

vertaalde: Hij ontweek, glimlachte hij mij vriendelijk toe en meende, dat de Heere

Zich zeker niet tot een valse martelaar gemaakt zou hebben.

Daarna kwamen wij op de rechtvaardiging en hij vertelde daarbij uit zijn leven, dat hij

als goddeloze vóór Gods Rechterstoel gestaan had en vrijgesproken was en dat hij

toen ervaren had, dat God ons midden in onze goddeloosheid rein verklaart en al onze

zelf-heiliging niet nodig heeft. Hij stond bij het uitspreken van deze woorden stil, zag

mij groot en veelbetekenend aan en ging daarna te haastiger weg, terwijl hij onze ziel

met zijn diepe aandoeningen vervulde. De troost Gods rustte op hem. Hij durfde nooit

anders dan met de grootste schroom over het Goddelijke te spreken en kon vaak met

één gezegde iemand neerwerpen.

Ik heb hier enige brieven vóór mij uit die tijd van de eerste kennismaking en daar lees

ik in één ervan: „Naar de middagpreek van heden was ik zeer benieuwd. Onder het

zingen liep Kohlbrugge met langzame, plechtige tred uit een zijdeur naar de kansel

toe. Aan de voet van de kansel sprak hij een stil gebed uit en klom daarna bij het begin

van het laatste vers naar boven. Dáár gekomen zette hij een zwart kalotje op. Zijn

tekst handelde over de doornenkroon en de purperen mantel. Veel verstond ik slechts

met moeite, daar hij een Hollandse uitspraak van het Duits heeft. Hij ging de tekst in

zijn afzonderlijke verzen na en wist met een krachtige stem en werkelijk fijne gebaren

en beklemtoning zó'n diepe, ontdekkende uitleg te geven, dat men van het begin tot

het einde geboeid werd. Men kan hem in het geheel niet beoordelen als andere

predikers. Men voelt zózeer de kracht des Geestes uit zijn woorden en uit al de ernst

van zijn geheiligde persoonlijkheid, dat men niet kan zeggen: het was mooi of niet

mooi, doch: het was waar. Men moet hem vrezen en liefhebben.

Zijn uiterlijk heeft dikwijls iets zwaks en broos, als zocht hij ergens sterkte, zijn

ledematen zoeken houvast; uit zijn gezicht spreekt evenwel standvastigheid. Zijn ogen

kunnen heel vriendelijk kijken, met boeiende bekoorlijkheid, gewoonlijk echter zijn ze

zeer ernstig. Zonder enige middelen oefent hij een machtige invloed uit.

De grootheid van de menselijke ellende, de grootheid van de genade Gods zijn steeds

nieuw-toegepaste grondgedachten. Ondanks de belangrijkheid van zijn woord gaat

men zich in zijn omgeving toch weer vrij en bevrijd gevoelen. Het is alles zo zuiver en

waar, wat hij doet.

Enige tijd na de preek liet hij ons bij zich roepen. Hij lag in zijn studeerkamer op de

canapé. Hij ontving ons heel vriendelijk, toch blijft hij altijd ernstig. Zijn gezicht heeft

van nabij iets, wat er uitziet als een grijpende hand, wat voorwaarts wil. Hij sprak over

het gebruik van de klassieken en trachtte ons aan te tonen, hoezeer de lectuur ervan

aan de prediking ten goede komt. Men gevoelt aan hem uit alles, dat hij de Geest van

het kindschap heeft. Hij is zo eenvoudig en oprecht. Hij maakt mij vrij van mijzelf.

'Wanneer ik Christus behaag, dan ben ik goed genoeg', zei hij onder andere.‟

Verder lees ik dan in een volgende brief:

„Over Kohlbrugge gaat mij steeds meer het licht op. Ik heb hem lief. Hij is heel scherp

in zijn woorden, maar toch schijnt hij mij toe als een kind, dat in het geheel niet

anders weet dan te wandelen aan de hand van God, zijn Vader. Terwijl hij zich

onvoorwaardelijk aan Gods Woord houdt, wil hij niets anders dan het Woord dienen.

Hij spreekt zijn zinnen rustig en zeker uit, zonder veel te letten op hem, die naast hem

gaat, als zou die ze in twijfel kunnen trekken. Hij is geheel en al een vader vol liefde

en eenvoudige goedheid. Hij gaat veel met ons wandelen en houdt zich over het

algemeen vol belangstelling en voorkomendheid met ons bezig. Hij is uiterst origineel

en rijk aan uitbeeldingskracht. Duidelijk, geestig, zeer fijngevoelig en buitengewoon

verstandig. Dikwijls slechts aanstippend, alsof daarmee al genoeg gezegd was. Men

kan hem niet leren kennen zonder of de schat, die hem gegeven is, te miskennen en

Page 82: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

82

weg te werpen, óf, doordat men een weinig van zijn geest heeft, hem hoog te achten

en te vereren.‟

Over Wichelhaus sprak Kohlbrugge in zijn grote droefheid slechts weinig: 'Hij was

heel trouw, heel gehoorzaam. Welk een kostbare ziel! Ik had hem méér lief dan mijn

eigen kind.'

Hij vertelde ons gisteren enkele zeer merkwaardige ervaringen uit zijn leven in

Holland in de tijd, toen hij vele vijanden had. Eens kreeg hij een etui met

scheermessen toegezonden (ik meen uit Engeland) met het dringend verzoek, van de

messen aanstonds gebruik te maken. Hij schoor zich nu de volgende morgen zelf, en

toen zijn barbier naar gewoonte kwam, zei hij tegen hem, dat hij niet meer behoefde

geschoren te worden. Toen liet deze verschrikt zijn mes vallen en liep weg. Na

verloop van tijd werd hij aan het bed van een stervende geroepen; het was zijn oude

barbier, die hem bekende, dat hij hem op die dag met een vergiftigd scheermes had

willen doden.

Nog meer van zulke eigenaardige bewaringen deelde hij mee.

Eens, in zijn jeugd, was zijn broer op het ijs geweest en het bericht was gekomen, dat

het ijs plotseling losgeraakt was. Toen had zijn vader hem uitgestuurd om zijn broer te

zoeken, en hij was in de vochtige nevel op het ijs voortgelopen. Opeens had een

blinkende gestalte de nevel uiteengescheurd en hem met de hand teruggewezen, en

toen had hij gezien, dat hij vóór een diepe bijt stond. Toen hij thuis kwam, was zijn

broer al lang terug.

Als kind, zo vertelde hij, had hij reeds treffende openbaringen en blikken in zijn

toekomst ontvangen. Zo had hij eens vóór een vergadering gestaan, die hem wilde

vonnissen, en alle gezichten stonden hem onuitwisbaar voor ogen - en zie, toen hij

reeds als man op een andere plaats kwam, vond hij al deze gezichten van de

tegenstanders terug ....

Wij spraken over Simson, toen hij zei: Het past ons niet zulke daden van de heiligen te

vergoelijken of te veroordelen, welke de Heilige Geest nóch goed noemt nóch afkeurt.

Simson betoont zich door-en-door mens. Maar de liefde tot het volk Gods is in hem

werkzaam.

Wij spraken over de offers van het Oude Testament, en hij legde hierop de nadruk: Bij

de offers blijft op te merken het doel van Hem, Die de offers bevolen heeft; verder dat

dit doel erkend wordt, dat wil zeggen welke gezindheid van de offeraar geëist wordt.

Alle volkeren hebben in het offer een piaculum of verzoening door voldoening

erkend. De oneindige liefde en barmhartigheid, waaruit het doel Gods: verzoening

door voldoening, voortkwam, hebben zij echter niet erkend. Het plaatsvervangende

hebben zij slechts ten halve erkend. Van de gezindheid hebben zij volstrekt geen idee,

want bij hen was het slechts afwering van de straf. De rechte gezindheid daarentegen

is geloof. Als de volkeren in iets juist gedacht hadden, zou ieder op zichzelf staand

persoon zichzelf hebben moeten doden. In het slachten van een onschuldig dier lag op

zichzelf een ongerechtigheid. God ontfermt Zich immers over het vee. Slechts met het

oog op het enig offer waren de offers Gode welbehagelijk.‟

Dit vind ik, als ik zo in de oude brieven blader; en wat ik in de eerste tijd ondervond,

heeft zich voor mij daarna altijd weer vernieuwd en is gebleven tot op het verscheiden

van de man Gods.

Ik zie hem nog dikwijls in de geest vóór mij op de kansel staan, de ernstige,

indrukwekkende man, die in deze ogenblikken slechts ontzag had voor God, van de

onomstotelijke waarheid van Zijn Woord vervuld was, en de mensen als vlees

Page 83: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

83

beschouwde, dat zonder waarachtige bekering een eeuwige verdoemenis tegemoet

ging. Men kreeg een indruk van datgene, wat de Heere tegen Zijn discipelen zegt: `Gij

zijt het niet, die spreekt, maar het is de Geest van uw Vader, Die in u spreekt'

(Mattheus 10:20). Er was een grote zekerheid, macht en vrijheid in hem, die sprak;

een uitdelen van hemelse schatten uit het Woord en een besluiten onder toom van hen,

die zich niet wilden bekeren.

Ik heb nooit zo'n verschijning op de kansel gezien, omdat ik nooit dit volkomen over-

tuigd-zijn, dit zich-vasthouden, ja zich-vastklemmen aan het Woord bij anderen

gevonden heb; dit waren in het beste geval begaafde sprekers, levendig en vol vuur,

maar zonder de heilige zekerheid, die slechts door bitter lijden en hevige

aanvechtingen verkregen wordt, in de vuurproef van het geloof. Het is iets bijzonders,

als iemand vóór God staat en vóór God spreekt.

Men kon Kohlbrugge eigenlijk niet een redenaar noemen in de betekenis, die men

gewoonlijk hieraan hecht. Zijn Hollands gekleurde uitspraak van het Duits, zijn

langzaam, voorzichtig, met grote tussenpozen spreken, dat slechts zo nu en dan door

levendig, sterk geaccentueerde wendingen doorbroken werd, zijn nauw bij de tekst

zich aansluitende preek, die niet veel waarde hechtte aan indelingen - dit alles was in

tegenspraak met de gedachte aan een redenaar - en tóch was hij dit naar een

beschouwing, die hem niet beoordeelde naar de gewone maatstaven, doch, zoals dat

bij hem behoorde, naar een geestelijk verstaan van zijn gehele persoonlijkheid. Dan

werd men gegrepen door deze levend-praktische, in het hart insnijdende uitleg van de

Schrift, door deze neerwerpende en weer oprichtende woorden, door deze vrije actie

van een man, die zich door niets liet hinderen, die de kansel als de door God hem

aangewezen plaats beschouwde en daarop als vader, leraar en tuchtmeester van de

gemeente regeerde.

De merkwaardige gave had hij om zó te beginnen, dat terstond de aandacht gewekt

werd, en evenzo, om met een treffend woord, dat het geheel nog eens weergaf, te

besluiten. Ik heb hem vaak benijd om zijn slotwoord, dat voor hem hoogst gelukkig,

ja, altijd als een bezegeling kwam, als een - om zo te zeggen - triomferend slot. Zoals

hij in het gewone gesprek graag iets met een treffend woord besloot en zo iets meegaf,

dat in de gedachte bleef hangen, zo ook in de preek: opeens was het veelbetekenend

slotwoord gevonden, en vaak verhief de gemeente zich daarna dan als één man om te

bidden.

Alles was bij deze man zo uit het leven gegrepen en niet aangeleerd. Hij liet zich ook

geheel leiden door de ervaringen van de week, waarover hij preken zou. Wat hij

geleden, beleefd en doorgemaakt had, kwam onder de belichting van het Woord.

Vooral zijn veelvuldig lijden was de rijke bron, waardoor hij de teksten vond. Het

kwam altijd uit de diepte, uit donkere nacht te voorschijn, maar dáárom was het ook

zo troostrijk en aangrijpend.

Zonder de kansel, zonder de prediking zou ik niet kunnen leven - zei hij weleens. De

zondag bracht hem verademing, troost en kracht, en hielp hem heen door de week met

haar vele kwellingen, die voor hem, teergevoelig als hij was, van alle kanten kwamen.

In de grootste zwakheid ging hij naar de kerk, vaak half gebroken, en ondervond altijd

de kracht van de opstanding van Christus, die zich juist in onze dood verheerlijkt.

Leven uit de dood: dat is het symbool geweest van zijn pelgrimsreis, en in het

bijzonder van zijn gang, vele jaren lang, uit de kerkenkamer langs de gemeente naar

de treden van de kansel, waarvóór hij biddend stilstond, totdat hij onder het zingen de

kansel beklom. Hij wist, dat een Ander in hem werkte, en dat Deze Zijn dienstknecht

niet beschamen zou.

'Als ik naar de kansel ga, dan bid ik God, dat Hij mij datgene laat zeggen, wat de

Page 84: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

84

gemeente nodig heeft.' En hoe sprak hij dan naar de behoeften van de gemeente, hoe

voelde men zich persoonlijk getroffen, alsof hij slechts aan ons gedacht had, welk een

blootleggen van het hart vaak in zijn geheimste gedachten! Ik zei hem eens na een

preek, die mij zeer getroffen en neergeworpen had: 'Vandaag hebt u zeker aan mij

gedacht, dominee?' 'Zeker niet', was het antwoord.

Sommigen zijn heel erg boos op hem geworden, omdat zij dachten, dat hij hen op het

oog had, en hebben een wrok tegen hem opgevat of werden onzeker in hun houding

tegenover hem, als zou hij de geheimste dingen van hun leven weten. Het was echter

de Geest Gods, Die door het woord van Zijn dienstknecht de gewetens doorvorste.

De teksten koos hij, gelijk gezegd, in overeenstemming met zijn eigen behoefte en die

van de gemeente. Dikwijls legde hij nog op zaterdag of zelfs 's zondags vroeg een

tekst terzijde; zelfs terwijl hij naar de kansel ging weifelde hij nog en liet zich dan

door een plotseling opkomend gevoel leiden. Zijn keus was dan toch nog altijd een

gelukkige, door God bestuurde; en een preek over het gebed, die veel afzet vond,

ontstond zó plotseling.

Overigens werkte hij vlijtig voor zijn preken. Hij heeft er in vroeger jaren zeer vele

opgeschreven, meestal door ingespannen arbeid, die hem geheel in beslag nam; ook

toen hij niet meer schreef, 'droeg hij balken naar de preek', zoals hij zei, dat wil

zeggen hij las en mediteerde en verzamelde stof.

Sommige detailstudies vonden haar aanleiding in de voorbereiding.

Niets was voor hem gering en onbeduidend. Hij ging het na en trachtte ervan te leren.

Archeologische (oudheidkundige), taalkundige, historische vragen hadden grote

waarde voor hem. Nog op hoge leeftijd kocht hij boeken die daarover opheldering

gaven. Tot het laatst toe bleef hij in dit opzicht fris en werkzaam en geleek op de bij,

die uit elke Schriftbloesem nog honing weet te verzamelen. Zijn scherpzinnigheid en

diepte, zijn grote fijngevoeligheid en heilige fantasie deden hem leven te voorschijn

roepen uit dingen, waaraan wij, gewone dominees, gedachteloos voorbijgingen.

De Schrift was het huis, waarin hij in- en uitging en waaraan hij alles vastknoopte.

Door haar leerde hij vreemde talen, vergelijkende taalkunde, liefhebberij in goede,

oude kunst, in zeldzame uitgaven en belangrijke teksten.

Wanneer een bepaalde tekst hem niet duidelijk werd, dan liet hij hem liggen, totdat

hem het licht erover opging. Zo stelde hij eens uit om over Mozes' roeping te preken,

omdat hij nog niet nauwkeurig wist, hoe het werpen van de staf en het aangrijpen van

de slang hij de staart verstaan moest worden. Later gaf hij hiervan deze diepgaande

uitleg, dat wij altijd aarzelen het Woord, waarvan wij de dragers zijn, los te laten en de

wereld in te werpen, hoewel wij met het vasthouden van het Woord in moedeloze

zwakheid slechts de zonde van het ongeloof vasthielden: werp het maar de wereld in,

al wordt het ook tot een slang, grijp deze slang in de Naam des Heeren dáár aan, waar

zij haar kracht heeft, bij de staart, begeef u in het gevaar, dat het Woord zelf wekt, het

gevaar zal u tot een stok en een staf in uw hand worden en u in geen enkel opzicht

schaden. De keuze van de tekst is ome nood, maar gelukkig de predikant, die hierin

door God bestuurd wordt.

'Men moet de Heilige Geest geen paal en perk stellen', oordeelde Kohlbrugge eens, en

hij dacht toen niet alleen aan de keuze van de tekst, maar ook aan de hele

preekmethode, waarin men dit zou kunnen doen. Woordelijk van buiten geleerde

preken zijn gewoonlijk barricades tegen de Geest, Die juist op het ogenblik, waarop

de preek uitgesproken wordt, Zijn plotselinge ingevingen en inwerkingen schenkt. Hij

is vrij en wil vrije mensen hebben. Kohlbrugge geloofde echter vast en zeker, dat hij

uit zichzelf ook niet éénmaal iets goeds kon denken, en stelde zijn vertrouwen geheel

en al op de Heilige Geest, Wiens persoonlijkheid, ambt en werk voor hem een van de

Page 85: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

85

belangrijkste geloofsartikelen was, waarvoor hij veel geworsteld en geleden heeft.

'De gehele nood van de Kerk', zei hij eens, 'bestaat voornamelijk hierin, dat men wel

gelooft in zijn eigen geest, maar niet in de Heilige Geest. Deze Geest is God en

Goddelijk zijn Zijn werkingen. Alle andere artikelen worden nog in ere gehouden,

maar dit wordt algemeen miskend en vergeten. Hierin hecht bijna niemand meer

geloof '

Hij trad overal op de achtergrond, voorzichtig als hij was, en wachtte op de werkingen

van de Geest. Hij wenste en worstelde er om, geleid, gevoerd en bij de hand genomen

te worden. Hij wist, hoe gemakkelijk een mens de goede weg verlaat en hoe verkeerd

alle eigen gedachten en alle eigen wijsheid zijn. Er was in hem niets, waarvan men

zeggen kon: dat is nu kant en klaar! niets onstuimigs, hij was voor zichzelf op zijn

hoede en oordeelde: 'Eer een mens één woord zegt, mag hij zich wel honderdmaal

bedenken.' Maar welke zonden worden met de tong door ons predikanten begaan. De

wijze is voorzichtig met zijn woorden, dat gold van Kohlbrugge.

Bijzondere nadruk lègde hij op het voorlezen van de Heilige Schrift. Hij beschouwde

dat als een belangrijke hoofdzaak bij de prediking. 'Ik zou wel dadelijk na het aflezen

van de tekst weer van de kansel willen gaan, zo zegt deze reeds alles.' Zorgvuldig en

met wijding las hij elke zin; meermalen las hij, om de aandacht te prikkelen, verkeerd

en veranderde de betekenis - bijvoorbeeld zoals wij denken en geschreven zouden

hebben -, dan hield hij even op en zei: 'Zo staat het er echter niet, doch zó', en het

Woord drong op deze wijze des te beter tot de mensen door.

Merkwaardig fijn kon hij ergens de nadruk op leggen, zonder declamatie en gewild

affect, maar met een diep gevoel van datgene, wat het Woord zei. Wie hem niet goed

kende, merkte dat niet aanstonds op en bleef aan de zwakheid van de Hollandse

uitspraak, van de scherpere keelklank hangen, maar zodra men hem beter leerde

kennen, bewonderde men het aangrijpend accent, dat hij gewoonlijk op de woorden

van de Schrift legde.

Onvergetelijk zal mij zijn voorlezing van de Paastekst volgens Mattheüs blijven - 'en

zijn gedaante was gelijk een bliksem en zijn kleding wit gelijk sneeuw.' Men voelde

het, voor hem moesten de wachters wijken. Daartegenover klonk het dan in het

Kerstevangelie: 'En zij kwamen met haast en vonden Maria en Jozef, en het Kindeke

liggende in de kribbe.' Men zag, hoe de herders zich naar de kribbe neerbogen om het

Kindeke te zien.

Naderhand maakte hij de heel eenvoudige opmerking, waar wij echter niet dadelijk op

gekomen zouden zijn: 'In een kraamkamer ziet men eerst de moeder, dan de vader en

ten laatste het kind, dat er diep onder ligt.'

Wie het gehoord heeft, zal er altijd aan denken, hoe hij in het Doopformulier de

woorden van de Evangelist las over de kinderen, die tot Jezus gebracht werden. 'En de

discipelen bestraften degenen, die ze tot Hem brachten. Maar Jezus, dat ziende'

enzovoort. Ik heb nooit bij de uitdrukking 'nam het zeer kwalijk' het zó gevoeld als uit

de mond van Kohlbrugge, dat de toon des Heeren binnen de perken van de liefde bleef

en toch zijn kracht behield. Er lag iets onuitsprekelijks in dat 'nam het zeer kwalijk.'

De algenoegzaamheid van het Woord, die eenmaal bij het begin van de Hervorming

door de Franse gereformeerden zo luide geprezen werd, heb ik bij de geliefde leraar

leren verstaan: dat men er volstrekt niet veel aan behoeft toe te doen, dat het alles in

zichzelf draagt en voor hem, die door het geloof met het Woord samengegroeid is, een

onuitputtelijke kracht blijft. Eens las hij bij een voorbereiding voor het Heilig

Avondmaal de tekst over het Paaslam voor, en toen hij bemerkte, dat velen naar hem

Page 86: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

86

keken, zei hij heftig: 'Ik verzoek de geliefde broeders niet naar mij te kijken, maar in

het heilige Boek te zien.'

'Wij letten niet op datgene, wat er staat', was herhaaldelijk zijn klacht. 'Ja, ik verzoek

u, mijn geliefden, er toch op te letten, dat hier (Romeinen 8:1) staat: Die in Christus

Jezus zijn, dat zijn zulken, die niet naar vlees, maar aan Geest wandelen. Hiermee

wordt aan het: in Christus Jezus, niet een voorwaarde toegevoegd, doch wie in Hem

is, die is zulk een, die aan Geest wandelt.'

Tenslotte is mij nog iets opgevallen bij het optreden van Kohlbrugge op de kansel. Ik

bemerkte altijd, dat hij een voor God gebroken man was, werkelijk een arme zondaar.

Datgene, wat hij van anderen eiste, bezat hij zelf: een verbroken hart, een verslagen

geest. Er was in hem iets geknakts, iets arms, iets hulpeloos, een door Gods Majesteit

verbrijzelde geest. Aanvankelijk scheen dit zwakheid en een gehinderd-worden te zijn,

maar daarna zag men hierin de werking van de Geest in jarenlang lijden, in

voortdurende nood en aanvechting, in zelfveroordeling en zelfkritiek. God breekt Zijn

volk aan stukken, zij zijn hinkenden en lammen en maken geen statig figuur - maar in

deze geringheid en armoede, in dit verwelken en wegkwijnen werkt de macht van de

opstanding van Christus. Kohlbrugge was te zeer verbrijzeld en verootmoedigd om

zich nog in een gevoel van kracht te stijven, hoewel hij in zijn leven openbaringen van

de Heere ondervonden heeft, zoals zij slechts aan weinigen ten deel vallen.

Eens begeleidde hij een lijkwagen, waarin zich het stoffelijk omhulsel van een

geliefde bevond, en daarachter volgde een andere wagen, waarin een treurende

moeder en wenende kinderen zaten. 'Is het alzo recht en goed? zó wijs, wat Hij doet?

Ik verwijderde mij een weinig, kon het wenen niet mede aanzien en vroeg aan God:

Waarom laat Gij deze vrouw zó wenen? Ik bleef op het kerkhof en het was mij in de

schemering, als zag ik een hemelse gestalte, en ik kreeg het antwoord: deze vrouw zal

eenmaal nog heilig lachen.'

Eens liep ik met hem door een bos in de omgeving van Elberfeld. Hefgesprek kwam

op het verleden, en hij vertelde, van hoe grote betekenis de herinnering aan dit bos

voor hem was. Hij had eens met kwekelingen van het in de nabijheid gelegen

Zendingshuis Romeinen 7 gelezen en was toegekomen aan de woorden: De Wet is

geestelijk, maar ik ben vleselijk verkocht onder de zonde. Terwijl hij vroeger deze

woorden altijd zó verstaan had, dat zij betekenden: ik, voor zover ik vleselijk ben, ben

onder de zonde verkocht, dus naar één kant van mijn wezen ben ik vleselijk - ging

hem in dit ogenblik met verblindende waarheid een licht op, namelijk dat de apostel

niet zegt: in dit of dat opzicht ben ik vleselijk, doch: ik geheel en al in het diepst van

mijn wezen ben vleselijk en verkocht onder de zonde, en daarom geheel

ongelijkvormig aan de geestelijke, volkomen, heilige Wet.

Deze ontdekking veroorzaakte bij hem grote onrust, want hij kon het niet begrijpen,

hoe de apostel zo iets van zichzelf verklaren kon, nadat hij wedergeboren was. Het

scheen hem toe, dat de apostel daarmee de gehele Wet en alle heiligmaking afbrak, de

zonde als het ware noodzakelijk maakte en het leven van de wedergeborene

vernietigde. Zijn nood werd groot, vele vragen rezen in hem op, waarover hij biddend

licht begeerde. Hij moest de volgende dag preken, maar voelde zich daartoe in het

geheel niet gedisponeerd, want zijn ziel was vervuld met donkerheden en

bedenkingen. Hij hield niet op God om licht te vragen, en zie, opeens werden hem in

dat bos de ogen geopend: het was hem, alsof de hemelen zich voor hem openden, en

hij zag het Lam ter rechterhand van God en vernam de woorden: Zijt gij met mijn Lam

tevreden?! Dat betekende voor hem: “Zijt gij zoals gij zijt, en zo zijt gij vleselijk,

verkocht onder de zonde, met Hem tevreden, Die u juist zó in Gods gericht

Page 87: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

87

doorgeholpen heeft? Gij blijft in uzelf en tegenover de geestelijkheid en heiligheid van

de Wet vleselijk, verkocht onder de zonde tot de dood toe, maar juist zó heeft het Lam

u verzoend en volmaakt. Laat daarom het Lam u voldoende zijn en wil uzelf niet naast

dit Lam heiligen.”

Deze openbaring gaf hem de vrijmoedigheid om het op de eerstvolgende zondag aan

de gemeente te verkondigen, hoe het met elkaar te verenigen is, dat men zich in

zichzelf zo vleselijk, dood en ledig kan gevoelen, ook als men wedergeboren is, en

hoe men toch een Lam heeft, Dat voor ons intreedt. 'Sedert dit inzicht heb ik nooit

weer één woord aan mijn preken veranderd, zij zijn uit één stuk en het is louter

waarheid en zuiver goud, wat zij bevatten. Ook stemt daarmee overeen, wat in alle

tijden de beste kerkvaders en hervormers gezegd hebben.'

De gedachte aan de toekomst van zijn gemeente heeft hem in zijn laatste levensjaren

veel beziggehouden. 'Ik heb wel leerlingen', zo oordeelde hij, 'die voor haar kunnen

preken, maar niemand, die haar regeren kan.' - Hij heeft daarmee het lot van zijn

gemeente aangeduid.

Hij was een man Gods. Een profetische verschijning. In zijn diepte zelfs door zijn

beste leerlingen niet begrepen, hoewel zij hem woordelijk herhaalden. Niemand heeft

in deze eeuw de vrije genade, de rechtvaardiging alleen uit het geloof zó verkondigd

als hij. Terecht heeft Cuno hem in de Duitse biografie een Lutherus redivivus (een

herleefde Luther) genoemd.

Page 88: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

88

15. Sterfbed en begrafenis van Ursulina Ph. baronesse van Verschuer11

Inleiding

Ursulina Ph. baronesse van Verschuer, Kohlbrugge's tweede vrouw, overleed op 25

mei 1866 te Elberfeld op de leeftijd van bijna 72 jaar.

Met een zekere trots noemde hij haar graag zijn 'Frau Pastorin'. Zij leefden gelukkig

met elkaar. De een behandelde de ander met toegenegenheid en hoogachting, lief en

leed samen delend.

Mevrouw Kohlbrugge was zeer geschikt om met haar man 'in ballingschap' te leven en

de bezwaren, welke een tweede huwelijk met zich kan meebrengen, dapper te

aanvaarden en te dragen. De leiding van de huishouding was bij haar in goede handen.

Zo nodig kon zij het huisgezin ook geheel naar haar stand besturen. Zonder daarover

veel ophef te maken was zij werkzaam ten dienste van een goede gang van zaken in de

pastorie. Zij toonde in woord en daad een beschaafde vrouw te zijn, die een meesteres

was in de 'ambtswoning', maar ook de belangen van de gemeente diende.

Wanneer Kohlbrugge gebukt ging onder de vele moeilijke omstandigheden in de

gemeente ondersteunde Ursulina hem.

Om een voorbeeld te noemen wordt gewezen op een brief van Elberfelds

burgemeester, waarin wordt verboden om godsdienstoefeningen te houden. Het

schrijven werd op een zaterdag aan de pastorie bezorgd.

Mevrouw Kohlbrugge, die het stuk in ontvangst had genomen, was zo moedig haar

man het bevelschrift voorlopig niet ter hand te stellen, zodat de diensten op de gewone

tijd werden gehouden. Nadat Kohlbrugge de ontvangen brief na de diensten had

gelezen lukte het de hem gunstig gezinde burgemeester ertoe te bewegen het verbod in

te trekken.

Ondanks haar zwakke gezondheid was Ursulina elke zondag met de gemeente onder

het gehoor van Kohlbrugge. Hij noemde haar wel de trouwste luisteraarster. Zij gaf,

waar dat gepast was, getuigenis van haar geestelijk leven. Door haar theologisch

inzicht kon zij met haar man over exegetische problemen van gedachten wisselen.

De laatste woorden van en over Ursulina van Verschuer

Woord vooraf

In 1976 verscheen het boek Hermann Friedrich Kohlbrugge (1803-1875), bevattende

een door dr. W. Aalders en ds. D. van Heyst samengestelde bundel studies over zijn

leven, prediking en geschriften.

Kort daarna ontving ds. Van Heyst te Ommen van een gemeentelid in afschrift een

brief, welke Kohlbrugge eigenhandig in minuut heeft opgesteld. Het opschrift luidt:

De laatste woorden van mijn lieve enige Ursulina, steeds onmiddellijk en getrouw

opgeschreven.

Ds. Van Heyst, zeer benieuwd zijnde naar de wijze waarop het gemeentelid op dit stuk

beslag had kunnen leggen, kreeg te horen, dat het jaren geleden was gevonden op een

vuilnisbelt in de tuin van de toenmalige woning van W. Chr. Th. baron van Ittersum te

Heemse (Cv.). Diens schoonvader H.A.J. Lütge is aldaar in 1923 overleden. Van

Heyst sprak het vermoeden uit, dat Kohlbrugge het origineel aan Lütge ter inzage

heeft gegeven. Laatstgenoemde heeft toen een afschrift kunnen (laten) nemen.

Het geschrift geeft een duidelijke kijk op de innige verhouding tussen Kohlbrugge en

11

Overgenomen uit: W. Otten, Uit het levensboek van Dr. H.F. Kohlbrugge. Een uniek boek,

uitgegeven door Den Hertog BV, Houten, 1992

Page 89: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

89

zijn tweede vrouw. Ook blijkt eruit, dat de echtgenoten zich in de huiselijke kring van

de Nederlandse taal bedienden.

In de jaargang 1976 van het Kerkblaadje, heeft ds. Van Heyst de inhoud van bedoelde

brief gepubliceerd en tussen haakjes van verklarende aantekeningen voorzien.

Het stuk, dat ook in het Kohlbrugge-archief werd aangetroffen, wordt (in hedendaagse

spelling) integraal in dit boek opgenomen. De laatste woorden luiden:

Proloog

Ursulina Philippina baronesse van Verschuer, gesproten uit een oud adellijk Gelders

geslacht, in de geschiedenis van Neêrlands heldendaden bekend door ridderlijke

dapperheid, werd geboren in 1794 te Utrecht, en deelde, bereids (reeds) als kind, in de

gevolgen van het verdrijven van het huis van Oranje, waaraan haar ouders zo gehecht

en getrouw waren. Haar grootmoeder van moederszijde, baronesse Mackay, van wie

mijn zalige (ontslapene) vele particulariteiten (bijzondere kunstvoorwerpen) had,

kende de Heere.

Als kind leefde zij op het slot Hueth bij Emmerik onder de opleiding van de slotpredi-

kant, en verder tot zij haar belijdenis deed. Zij zag op Hueth de grootheid en de

ellendigheid van de wereld en had van de predikant een volslagen heidens onderwijs

in de godsdienst ontvangen. Haar zorgen voor haar dierbare ouders en broers en haar

gestadige ziekelijkheid verwekten bij haar als jonge freule hogere behoeften. Ik leerde

haar kennen op een reis naar Mühlheim, vanwaar ik door Gods hogere leiding naar

Elberfeld kwam; dit was na het smartelijk verlies van mijn eerste vrouw, als (toen) ik

de tering op het lijf had. Ik vond haar huis onder de vleugelen van haar hooghartige

(edelmoedige) moeder open voor allen, die aanspraak konden maken op diepe

geleerdheid, filosofie, geschiedkunde en mensenkennis, en voor alle armen en

behoeftigen. Zij was zeer esthetisch gevormd (had grote aanleg voor al wat schoon is)

en bedreven in oude en nieuwe geschiedenis en poëzie, vooral de oude Franse

dichters.

Reeds bij het eerste bezoek legde zij mij de vragen voor: hoe men van zijn zonde

afkwam, waar de zonde bleef, hoe de wet Gods overeind kwam, hoe God tot Zijn recht

kwam, en hoe het in het geheel lag met de waarachtige heiligmaking, op welke

ernstige vragen ik haar toen geen geheel bevredigend antwoord kon geven.

Ik was toen bij haar met mijn zoon Gerard, vertrok naar Elberfeld en vernam niets

meer van haar. In 1833 zond ik haar mijn gedrukte leerrede over Romeinen 7:14;

daarop ontving ik van haar een schrijven vol van juichensstof, dat zij mij gered zag uit

de maalstroom van zovelen, die, onder de naam van wat te zijn, naar het vlees

wandelden en niet naar de Geest; dat zij gevreesd had, dat ik daarin zou zijn

ondergegaan.

Uit Elberfeld, ten gevolge van mijn preken en bestraffingen van verborgen

ongerechtigheden, eigenlijk verdreven, bezocht ik haar weer te Nijmegen met mijn

zoon, herhaalde dat bezoek, en toen kwamen op onze wandelingen de voornoemde

vragen weer op, vergezeld van alle desperatiën (wanhoopsuitingen) van een in

waarheid naar de levende God dorstende ziel. Van een op handen zijnde verbintenis

tussen ons beiden door de echt, kwam noch bij mij, noch bij haar de geringste

gedachte op. Als (toen) zij op een avond met andere vrouwen uit een vroom

gezelschap kwam, wees mij de mij wel bekende Engel Gods, die tot op heden mij uit

alle droefenissen gered heeft, haar aan als mijn vrouw.

Hij overwierp (overstraalde) haar met licht, evenals Hij mijn eerste vrouw gedaan had,

en zei: 'Dat is de vrouw, waarom gij Mij gebeden hebt.'

Ik ga hier voorbij de eerste tegenstand van de hoge adel tegen onze verbintenis, welke

Page 90: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

90

zij met geduld en moed overwon. Onze trouwdag was als een doodslag. De predikant,

als (toen) vele hoge personen samen waren, kwam in (binnen) en verklaarde, dat hij

een dreiging van de minister van eredienst had van afzetting, indien hij ons trouwde.

Zo sprak ik dan een gebed uit, zegende de moeder en haar geslacht vooral voor haar

trouw aan het huis van Oranje, en wij gingen samen naar Utrecht om het huwelijksjuk

te dragen met eenparige schouder in de vreze Gods; zoals zij ook 32 jaar met mij

gedaan heeft, God steeds meer liefhebbende dan mij, mij trouw en innig liefhebbende,

een enige goed-en-bloed opofferende moeder, in alle geduld met mij de tijd

afwachtende, dat ik de kansel weer zou betreden.

Toen het mij in de woelingen van de kerkelijke afscheiding, die mij zo zeer

bedroefden, eens te veel werd in mijn hoop op herstel van Neerlands kerk, die mij ook

jarenlang gewelddadig de toegang weigerde, zette zij mij terecht in mijn

moedeloosheid en troostte mij met Jeremia 12 vers 5: 'Als gij loopt met de voet-

gangers, zo maken zij u moede; hoe zult gij u dan mengen met de paarden? Zo gij

alleen vertrouwt in een land van vrede, hoe zult gij het dan maken in de verheffing

van de Jordaan?' Zij voegde er nog bij: 'als je de moed verliest, dan heb ik liever dat je

sterft.'

Zij had alleen aandeel aan een aanvankelijke overwinning, behaald door de minister

Van Zuylen van Nyevelt op consistoriën en synodale besluiten, en droeg met

engelachtig geduld met mij het verder kerkelijk verzet tegen de minister en de door

democraten (liberalen) verijdelde koninklijke aanstelling als professor in de Oosterse

talen aan de hogeschool te Leiden.

Van 1844-1845 van het najaar tot het voorjaar brachten wij voor mijn gezondheid te

Godes- berg door. Daar leefde zij met onze dierbare Anna geheel voor de schone

natuur, maakte met mij de zwaarste tochten te voet, en als (toen) wij in het voorjaar

Godesberg verlieten en zij van de stoomboot de laatste schaduw van het

Zevengebergte verdwijnen zag, hoorde ik haar wenend zeggen: 'Adieu, mijn bergen.'

Op de weg naar Godesberg hadden wij, aan de steiger te Bonn het eerst de latere

medegrondlegster van onze gemeente, de edele vrouwe Bertha von der Heydt

(Wülfing) in al haar liefde en dorst naar de waarheid leren kennen. Godesberg werd de

wieg van onze gemeente. En zo kwam die schrik van alles, wat karakterloos, wat laag

van denken en doen was, die liefelijke roos voor alle honingzoekenden (met deze

omschrijving bedoelt Kohlbrugge zijn vrouw) in 1846 met mij naar Elberfeld, als

(toen) ik om haar te sparen volstrekt niet wilde, met de woorden: 'Alles er aan, alles er

aan! lieve Ko (aldus sprak mevrouw Kohlbrugge haar man aan), zo maar zielen gered

worden', om hier als waarachtig adellijke vrouw het bitterste uit te drinken, van

menige voet roekeloos vertrapt te worden, en getroost te worden, ziende de heerlijke

vruchten van haar zieleworstelingen dag en nacht.

Haar eerste werk alhier was, mij te helpen om de verstrooiden terug te brengen in de

oude gemeente en deze te bevrijden van het ongeestelijke juk, dat op haar gekomen

was. Als (toen) dat niet gelukte heeft zij moedig alle persoonlijke vervolgingen, mij

aangedaan, van mij afgewend, totdat het Religions-patent kwam (waarbij van

regeringswege werd toegestaan een zelfstandige gemeente te stichten). Wat zij nu in

de 20 jaren, die zij aan mijn zijde is geweest, voor mij, voor mijn kinderen, voor haar

huis steeds in spaarzaamheid, uit een kleintje een groot ding makende; wat zij vooral

voor de gemeente geweest is, voor vrienden en vijanden, daarover is bij haar dood

vooral maar één stem van allen vernomen van eerbied

en dankbaarheid, van haar hoge ernst en onverwrikbare strengheid tegen al het kwade,

van haar moederlijke, zusterlijke, ja, engelachtige lieflijkheid voor alles wat raad- en

Page 91: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

91

hulpeloos was, al was het ook op het diepste gezonken; biddende voor allen had zij het

huis Gods liever dan haar eigen huis, eerde haar man naast God, maar nog

duizendmaal méér zijn zending en ambt.

Laatste levensdagen en woorden

Wij gaan over tot haar laatste levensdagen. In de laatste drie weken vervielen haar

krachten als een rotsblok, gevallen van een hoge berg; met kracht ergens blijvende

liggen op de afhang (berghelling), om dan dieper te zinken. Zij verborg voor mij

meestal met naïviteit en liefelijk stralende ogen haar naderend uiteinde, had daarbij nu

en dan ook nog hoop op beterschap, aan haar ziekte eigen, waarom zij enkele malen

tegen mij zei: `Ik heb nog altijd te doen met die woorden: 'Maar de Heer zal uitkomst

geven'.'

Toen in april onze lieve kleindochter Amalie Ursulina Philippina Bohl te Wenen

boven aarde stond, zei zij in de vroege morgen met tranen als paarlen: 'Ik heb een

engel Gods gezien in lange blinkende klederen.'

Ik vroeg: 'Hoelang bleef die bij je en hoe was zijn houding?'

Daarop antwoordde zij mij: 'Wel een uur lang, half staande, half zittende.'

Ik vroeg: 'En wat zei hij?'

'Niets, hij wenkte.' Zij had daarbij uitgeroepen: 'Ziet gij nu wel, gij ongelovigen, dat

God wonderen doet.'

Haar sterven zag ik reeds op 27 april (1866). Van toen af kon zij niet dulden, dat ik

nacht of dag mij een ogenblik van haar verwijderde. Evenwel heb ik zondag 29 april

en 6 mei nog gepreekt; op 13 mei bij het uittrekken van zovelen tot de vanen dreef zij

mij in (naar) de kerk om te preken. Op de 15e vroeg ik haar in de nacht: 'Zijt gij

gereed?'

Daarop antwoordde zij: 'Lieve, hoe komt gij aan die vraag, ge zoudt mij wel ongerust

maken; maar wat zou mij ongerust maken? Mijn zonden? Dat ware voor een spot

houden het Goddelijk zoenbloed van mijn Heere en Zaligmaker!'

Op de 16e zei zij in de nacht (overdag sluimerde zij doorgaans of sliep): 'Dat

almachtige zoenbloed heeft zo veel, heeft alles voor mij gedaan van kindsbeen af; dat

zal er mij wel doorhelpen, en zou het niet? O, dat is almachtig genoeg, almachtig

God.'

Op de dag tevoren zei zij ook tegen mij: 'De duivel heeft aan mij niets; blijf ik in het

leven, zo doe ik hem afbreuk; en sterf ik, zo doe ik hem nog méér afbreuk.'

Donderdag in de nacht zei zij tegen mij allerlei dingen, onder andere - en dat heeft zij

herhaald -: 'Wat ben ik God dankbaar voor deze drie weken lijdens, hoe schrikkelijk

de nachten ook geweest zijn!'

Dit en alles wat nu volgt, kwam inderdaad van stervende lippen, zeer duidelijk en zeer

melodieus. Een weinig daarna hoorde ik haar in die nacht zeggen: 'Frits Böhl (haar

kleinzoon)! Frits... 't is delicaat... ik kan hem niet langer vasthouden, ik geef hem aan

God over; ik heb, aan hem denkende, rare dingen gezien, vele rare dingen, heel

dikwijls een grote kerktoren... een kleine kerktoren... bouwstenen er om heen, alles

door elkaar op een tafel... gemakkelijk om te werpen, zij bleven staan.'

Vrijdag de 18e zei zij (ik had haar 's morgens al stervende gezien): 'Lieve Ko! waarom

ziet gij zo droevig, waarom ween je, ik ben immers niet droevig, ik zie je immers -

monter (opgewekt) aan.'

Van toen af heb ik in haar tegenwoordigheid een als blij gelaat gehad. Toen sluimerde

zij weer in, en vrouw Kühler kwam boven om de hulpprediker aan te dienen, wie ik de

dienst voor het Pinksterfeest opdroeg. 's Middags ontwaakte zij even en riep: 'Hier

Page 92: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

92

staat de eer van God op het spel, hier is de macht van de duisternis.' Ik begreep

daaruit, dat ikzelf de dienst zou waarnemen.

Zaterdag zag ik haar weer als stervende; de lieve dokter Keller zei tegen mij:

'Dominee! het gaat niet meer om dagen maar om uren, gij moogt ze geen ogenblik

meer verlaten.'

Tussen 12 en 1 uur werd de kerkmeester (Von der Heydt) aangemeld met nog een

ouderling. Zij hoorden (hadden gehoord): ik was in diepe verslagenheid, dat het Heilig

Avondmaal niet zou kunnen gehouden worden, en ik op Pinksteren mijn dierbare als

lijk (dode) in huis zou hebben. Dit maakte ik kenbaar aan de ouderlingen en droeg hen

op 's avonds om zeven uur samen te komen, opdat ik uit hun mond Gods woord mocht

vernemen, wat mij te doen stond. Toen zij weg waren zag ik een opengeslagen Psalm

in, die mij zei: 'Gij verkondigt de dood des Heeren en preekt!' Ik daarop: 'Heere! als ik

niet nog een nadere stem van U verneem, dan doe ik het niet.'

Om zes uur (vrouw Kühler was in de kamer) riep zij: 'Vrouw Kühler! help! op bed! op

bed! allen zeggen, dat ik sterf; ik sterf immers nog niet. Dominee's eerste vrouw was

zulk een godzalige vrouw; die leed wel wat anders; gij behandelt mij allen verkeerd,

gij zoudt (moest) vrolijk bij mij geweest zijn; neen, ik sterf nog niet! zie maar.'

En daarop richtte zij zich op uit de stoel; liep pijlsnel, door ons even ondersteund, uit

mijn studeerkamer naar haar bed, gaf mij de hand en stapte er zelf aan mijn hand in.

Toen riep zij als een generaal, die commandeert: 'Alles hier in mijn kamer stikdonker

gemaakt', dat (wat) wij snel deden. Toen: 'de deur van de studeerkamer wijd open, de

gordijnen van het bed weggeslagen, de gordijnen van de studeerkamer opgetrokken,

het volste licht in de studeerkamer; geef mij mijn bril, mijn psalmboek' (de

rijmpsalmen in het Hoogduits). Zij kuste het - 'dierbaar boek', zei zij - en sloeg zonder

zoeken de 99e psalm op en las die voor met een krachtige, haar eigen, eerbiedige,

particuliere (bijzondere) stem als zij Gods Woord las, zag mij toen aan en zei: 'Wat

zeg je?'

Ik daarop: 'Ik geloof.'

Het presbyterium (kerkeraad) was reeds samen; ik zond er vrouw Kühler heen, terwijl

zij aan het beraadslagen waren, met het bescheid: 'morgen bediening van het

Avondmaal door de dominee, overmorgen zullen wij zien.'

Om half acht zei zij: 'Ik bid u, leg u daar naast mij te slapen, alles in huis slaapt, ik ga

mij ook te slapen leggen.'

Schokkende woorden voor mij, en ik legde mij quasi te slapen, om spoedig weer op te

staan en de avond en nacht bij haar te waken.

Zij had ook zaterdag, vóór zij ging liggen, nog gezegd: 'Vrouw Kühler, als er morgen

maar één ziel door zijn dienst behouden wordt, maar één ziel, dan is het immers

waard, dat hij mij verlaat.'

Onder de kerk (tijdens de kerkdienst) had zij dikwijls om mij geroepen en gevraagd:

'Waar is hij toch?' Toen ik terugkwam van de bediening zei zij heel liefelijk: 'Ben je

daar, nu is het goed; maar (voor) heden is het genoeg, nu blijf je bij mij; morgen preek

je weer.' Zij had zich die morgen, als (toen) ik even uit de kamer was, heel vroeg in de

studeerkamer laten brengen.

De andere morgen dreef zij mij naar de kerk, bleef toen liggen en riep: 'Ben je nog niet

weg? Ik kan het niet langer uithouden.' Ik daarop: 'De kerk is nog gesloten.' 'Dan laat

gij ze openen, de eerste er in, de eerste er weer uit.'

Onder de kerk(dienst) vroeg zij weer dikwijls waar ik was. Toen ik uit de kerk kwam,

groette ik haar en zei: 'Gij hebt de strijd volstreden, ik dank je.'

Daarop neigde zij het hoofd; over haar wangen liepen enige tranen, en zij antwoordde:

'Dat heeft de Heere gedaan.' Toen riep zij weer opeens: 'Op bed! op bed!'

Page 93: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

93

Wij hielpen haar te bed en dachten niet anders dan dat zij stierf. k liet de dokter halen

om geen verantwoording te hebben voor zulk een vege stonde. Ook hij meende, dat zij

stierf. De studeerkamer was open, hij ontwierp met mij een telegram aan de kinderen

te Wenen en aan mijn zoon te Werth.

Inmiddels kwam ik even aan haar bed; zij ziet mij aan en vraagt: 'Wat doet gij daar?'

'k telegrafeer aan de kinderen.'

'Dat doet gij niet, waartoe dat? louter losbarsting, waarmee de Heilige Geest niets ge-

meen heeft.'

Dinsdag in de vroegte riep zij, geplaagd van inwendige smart: 'O mijn God! Mijn

God, waar zijt Gij? Leeft Gij niet? Zijt Gij dood? Hoort Gij mij niet?' Een weinig

daarna bedaarde zij. Vrouw Kühler gaf haar wat te drinken; toen riep zij: 'O mijn God,

wat zijt Gij toch onuitsprekelijk goed, dat Gij mij een dronk water geeft!' Zij sliep die

nacht met matige pols een zoete slaap.

De nacht van dinsdag op woensdag was zeer benauwd. Woensdag lag zij op de

studeerkamer op de longue chaise' (rustbank). Ik hoorde haar zeggen: 'O wonderlijke

koninlijke wegen Gods: ik zocht toen (in mijn jonge jaren) al mijn geld bijeen voor

het stift Frauen Verein (diaconessenhuis) en gaf al het overige, dat ik nog had, aan de

arme student L.R., en zou in het stift gaan, ik was daar toen wel blij mee. Hoe anders

(echter) lagen Zijn wegen!'

Ik plaatste haar toen weer in haar gemakkelijke schommelstoel, die haar zo heerlijk

voor het doorliggen bewaard heeft, en toen zei zij: 'Zult gij voor de kinderen zorgen?'

Toen heeft zij mij gevraagd, welke dispositiën (beschikkingen) ik omtrent onze

nalatenschap in mijn hart had; daarmee was zij geheel tevreden, ik heb ze in

overeenstemming gevonden met een geschrift van haar hand, bevattende dergelijke

dispositiën, dat zij mij vroeger gezegd had dat er was, maar dat ik niet zou inzien dan

na haar dood. Enige tijd daarna riep zij: 'God heeft het heerlijk gemaakt', en enige tijd

daarna: 'God is goed.'

In de ochtend bevond zij zich op de 'longue chaise'. Ik las haar Jesaja 40 voor. 'Hoe

dierbaar', zei zij, 'Hij zal de lammeren in Zijn schoot dragen, maar hoe verheven de

profetentaal is, Johannes de evangelist is in zijn eenvoudige woorden nog verhevener.'

Toen had zij veel te doen met Johannes 14:13v.: 'Zo wat gij begeren zult in Mijn

Naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt worde. Zo gij iets

begeren zult in Mijn Naam, dat zal Ik doen.'

Verder zei zij: 'Groet de gemeente en zeg haar: ik weet, dat wat zij aan mij gedaan

heeft, zij van harte heeft gedaan.'

Enige tijd daarna: 'Lieve Ko! ik heb zo met je te doen, ik heb je nog veel te zeggen.'

Ik daarop: 'Lieve! zeg.' Zij daarop met een heel lief gezicht: 'Dat kan ik nu niet, daar

moeten wij nog over praten.'

Enige tijd daarna zei ik: 'Als gij niet meer hier zijt, ga ik het huis (de pastorie was

eigendom van mevrouw Kohlbrugge) verkopen, alles verkopen.'

Zij daarop: 'Dat zal je wel laten, blijf in dit huis.'

Ik: 'In dit grote huis alleen?' Zij: 'Ja, in dit grote huis, gij laat alles zoals het is. Vrouw

Kühler blijft bij je, die heb ik nu leren kennen. Blijf in je gewone doen, in je kamers

naar je gewoonte; je zult nog leed genoeg hebben, en dan zou het je zwaar vallen.

Lang zal je het hier toch niet meer maken; ik weet wel, dat je leven met mij ten grave

daalt.' Nog eens zei zij: 'Je blijft in dit huis en in je gewone doen, dat ben je aan je

ambt en aan je decorum (stand) schuldig.'

In de ochtend had zij tegen mij gezegd: 'k smeek u, blijf niet hier aan deze mijn zijde

zitten, maar ga aan mijn andere zijde op uw bed liggen.'

Page 94: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

94

Toen heb ik vrouw Kühler wat laten waken. Dan hoorde ik haar op dezelfde dag nog

zeggen: 'Mij is barmhartigheid geschied.' Dit zei zij half zingende. Verder: 'Gij laat

niet toe, dat men mij uitkleedt, maar een hemd over alles heen; ik verlang van u een

stille begrafenis in de avond, gij alleen begeleidt mij met de heer Von der Heydt als

kerkmeester; volstrekt niemand anders ter begeleiding, geen één koets meer, hoor je,

Ko! Aan onze kerkorde kan ik mij nu eens niet storen.'

Als (toen) ik haar dank wilde zeggen voor alles wat zij voor mij en de kinderen

geweest was, zag zij mij vreemd aan en zei: 'Waartoe nu die woorden? Kwets mij niet!

Zulke dingen komen onder ons niet te pas.'

Dan zei zij mij nog opnieuw: 'Geen koopmanschap laten drijven met je schriften

(geschriften), hoor je, mijn lieve Ko! Ik weet wel, dat er heel veel geld in steekt, maar

God heeft ons genoeg gezegend. Doe als Calvijn.' Dit heeft zij nog tweemaal tegen

mij gezegd met betrekking tot de gemeente.

Ik zei nog op die morgen tegen haar: 'Een brief van Ant en Eduard' (hun dochter Anna

en schoonzoon Eduard Böhl, hoogleraar te Wenen). Een half uur daarna zei zij: 'Och

mijn kind, mijn kind! Och Ant!' Dit laatste zei zij zo als had zij haar dochter in haar

armen gehad. Een uur daarna: 'Wat is het toch goed, dat wij alleen zijn!'

Van woensdag op donderdag weer een schrikkelijke benauwde nacht vanwege

ademnood, en - naar het mij voorkwam - ook vanwege zielsnood. Zij was weer vroeg

in mijn studeerkamer. Donderdag te twee uur in de middag zei ze tegen mij: 'Lieve

Ko! ik moet je wat zeggen, daar moet nog wat bij, het is mij zo donker hier, ik weet

niet meer waar ik ben, ik heb de weg verloren, ik heb niets meer, geen troost, geen

licht, geen kracht, God is weg.'

Op dat uur had ik gewacht, daarom heb ik 26 nachten gewaakt, in die (nachten)

viermaal de wisse dood voor ogen gehad; ik kon niet anders verwachten, dan dat de

duivel op het laatst zijn aanvallen op zulk een vrouw zou beproeven, en ik zag op haar

voorhoofd een ontzaglijke ernst; ik voelde in de ziel hoe ze voor Gods troon kwam en

wegzonk voor Zijn heiligheid. Haar onberispelijk leven nagaande, daar zij steeds

dezelfde was, Gods heilige wet handhaafde en stipt was op Gods geboden, kwam ik

eerst met zeer zware stukken van troost, maar gevoelde alras, dat zij daarbij al dieper

en dieper zonk. Mij overvielen de angsten der hel.

Toen gaf God mij de woorden in de gedachten, waarmee Hij haar het eerst op de weg

gezet had; „k zei ze half Duits: 'Ik heb u ooit en ooit (je und je) liefgehad, daarom heb

Ik u getrokken met goedertierenheid.'

Toen riep zij met sterke stem: 'Met eeuwige liefde hebt Gij mij liefgehad. O eeuwige

liefde! getrokken, getrokken, getrokken hebt Gij mij met goedertierenheid!

Grondeloze goedertierenheid Gods! erbarm...'

Toen zei ik: 'Zo spreekt onze Heere: 'Ik ben de Weg en de Waarheid en het Leven,

niemand komt tot de Vader dan door Mij'.'

Toen riep zij, alles weergalmende: 'Het Leven... de Waarheid... de Weg..., de Weg...

de Waarheid... het Leven... Heere Jezus Christus door U.'

Toen zei ik: 'Dat zegt de Heere: Wie tot Mij komt zal Ik niet uitstoten'.

Toen riep zij heel smekend: 'O Heere Jezus Christus! Niet uitstoten, neen! neen! mij...

niet uitstoten.'

Daarop liet ik volgen: 'Alle beloftenissen Gods zijn ja en amen in Christus Jezus, onze

Heere.'

Toen riep zij: 'O overdierbare beloftenissen Gods! alle! alle Amen en Ja!... Ja en

Amen! o Heere Jezus Christus! in U.'

Daarop zei ik: 'Mijn schapen horen Mijn stem, en k geef hun het eeuwige leven.' Toen

Page 95: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

95

riep zij jubelend uit: 'Het eeuwige leven! O eeuwig leven!'

Toen zei ik: 'Niemand zal ze uit Mijn hand rukken.'

Toen riep zij weer méér smekend: 'Rukken, rukken, rukken! Heere Jezus! uit Uw hand

Uw schaap? Niemand, niemand!'

Toen zei ik: 'De Vader, die ze Mij gegeven heeft, is groter dan allen, en niemand kan

ze rukken uit de hand van Mijn Vader. Ik en de Vader zijn één.'

Toen riep zij als tartend: 'Kan niet! kan niet! dat doet de deur toe.'

Toen zei ik: 'De hoop, die gezien wordt, is geen hoop... Maar indien wij hopen

hetgeen wij niet zien, zo verwachten wij het met geduld.'

Daarop antwoordde zij: 'Zo? geduld?'

Toen ik: 'Zalig zijn degenen die niet zien, maar geloven.'

Daarop riep zij heel nadenkend: 'Geloven?'

Toen lag zij een lange tijd ineengezonken, richtte zich weer eensklaps op, en toen een

lang refrein, waarvan de inhoud wast 'O God mijn Vader! O Heere Jezus Christus! O

mijn Heere God! Mijn God en mijn Heere! mijn Heere en mijn God! ja, dat meen ik,

dat ben ik.'

Toen zei ik: 'Wij hebben een Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, getrouw en

rechtvaardig. Hij is gezeten ter rechterhand Gods, een barmhartig Hogepriester.'

Daarop zei zij, zingende: 'Hij is gezeten! gezeten! gezeten! O Ruste! Hij zit! Hoe goed

is dat! O Heere Jezus Christus! Mijn Hogepriester, ja, dat meen ik.'

Toen zei ik: 'En onze Koning is van Isrels God gegeven.'

Toen riep zij weer, half zingende: 'O Heere Jezus Christus! O mijn Koning, Koning en

God!'

Toen zei ik: 'En Jezus riep: Het is volbracht!'

Daarop antwoordde zij stralend: 'Het is volbracht, alles volbracht, door U, door U

alleen.'

Toen gevoelde ik in de geest, dat ze weer boven de wateren was, en door de aan alle

oevers volle Jordaan des doods heen, aan de overzijde, en ik sloot met de rijmpsalm,

waarmee zij in 1834 door de Heilige Geest was verzegeld geworden: Psalm 40:1, en

vroeg: 'Versta je mij nog?'

Zij daarop: 'En zou ik niet? Uit modderig slijk gered worden en op een rots gezet!'

Epiloog

De avond en nacht was zij als in doodsslaap en sprak niets, dan dat zij mij tweemaal

zeer liefelijk vroeg om hulp. Tegen de morgenstond rustte ik wat uit in haar

tegenwoordigheid. Vrijdag om elf uur zei zij met grote bedaardheid: 'Lieve Ko! ik

moet je wat zeggen, ik heb genoeg.' Zij meende (bedoelde): voor de eeuwigheid.

Eaarop ik zei: 'Zo, dan kunt ge dus zeggen: de snoeren zijn mij gevallen in liefelijke

plaatsen.'

Daarop zei zij met blij gelaat: 'Ja, in liefelijke plaatsen is mij een schoon erfdeel ten

deel gevallen.

"Maar', zei zij verder met hoge ernst en ootmoed, 'wat is de mens!'

Waarop ik antwoordde uit Psalm 8: 'Ja, wat is de mens bij de heiligheid Gods, wat is

de mens, dat Gij zijner gedenkt!'

'Ja, ja', zei zij, 'zulk een gedenkt!' 'En', zei ik, 'dat Gij zijner aanneemt!'

Toen galmde zij: 'aanneemt, ja aanneemt!'

Ik daarop: 'Gij laat hem een kleine tijd van God beroofd zijn. Gij zult hem kronen...'

Toen zei zij, als uit een droom ontwakende, heel verrast: 'Kronen? lieve Ko, de

Page 96: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

96

kroon?' Daarop zei ik, gevoelende dat zij daarvoor wegzonk als die nog de dood om

zich had, uit Romeinen 7: 'Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen van het lichaam

dezes doods? Ik zeg God dank door Jezus Christus, onze Heere.'

Toen galmde zij: 'door Jezus Christus. O Heere Jezus Christus! Mijn Heere, mijn Ver-

losser!'

Daarop zei ik uit Jesaja 54: 'Er zullen wel bergen heenvallen (wankelen) en heuvelen

wijken, maar Mijn genade zal van u niet wijken en het verbond Mijns vredes zal niet

heenvallen (wankelen) in eeuwigheid, spreekt de Heere, uw Ontfermer.'

Waarop zij heel positief antwoordde: 'Dat zal het hem alleen doen.'

Toen hield ik haar de woorden voor: 'Desgelijks komt ook de Geest onze zwakheden

mede te hulp; de Geest zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen. En die de

harten doorzoekt, weet welke de mening des Geestes zij, dewijl Hij naar God voor de

heiligen bidt.'

Daarop zei zij: 'Ja, de mening des Geestes Gods weet ik. O die Geest! O troost... ook

mij... mij is barmhartigheid geschied!'

Daarop hield ik haar de woorden voor: 'Als dit aardse huis van deze tabernakel

verbroken wordt…'

Waarop zij dadelijk liet volgen als iemand, die verrast werd met een onverwacht,

ongedacht en gewenst geschenk: 'Wij hebben een huis uit God; dat is niet met handen

gemaakt, dat is in de hemelen, eeuwig, mijn lieve Ko!'

Wat later zei ik tot haar: 'Vrees niet, want Ik heb u verlost, Ik heb u bij uw naam

geroepen, gij zijt Mijne! Vrees niet, gij klein kuddeke! het is des Vaders welbehagen u

het Koninkrijk te geven.'

Toen zei zij zingende: 'O welbehagen! Eeuwig welbehagen!'

Wat later hield ik haar 's Heeren woorden voor: 'Ik leef en gij zult leven.'

Toen riep zij aanbiddende: 'O Heere Jezus, mijn al, mijn leven!' Later sprak ik tot haar

's Heeren woorden: 'Ik draag de sleutelen der hel en des doods. Dood! Ik zal u een gif

zijn!'

Zij daarop, als ware zij een machtig bevelhebber, met sterk geroep: 'Hel! Ik zal u tot

een pestilentie zijn!'

Na een half uur sprak ik al weer tegen haar: 'Wie overwint zal zitten met Mij op Mijn

troon, gelijk Ik overwonnen heb en ben gezeten met Mijn Vader op Zijn troon.'

Daarop volgde van haar als een gezang: 'Gezeten! gezeten! O Heere Jezus! Op des

Vaders troon! Daar zit Ge! Daar zit Ge! O mijn Koning!'

Als (toen) de doodsstuipen kwamen, zei zij: 'Wat is dat, wat overkomt mij?'

En ik zong haar in het oor:

'Mijn zonden al,

en zonder tal, zijn goediglijk vergeven.

Wij hebben de eeuwige dood verdiend,

wij erven het eeuwige leven.'

En vroeg haar toen: 'Versta je mij nog?'

Toen zag zij mij liefelijk en stralend aan: 'En zou ik niet? Wel zeker!' En herhaalde

toen zingende: 'Wij erven het eeuwige leven.'

Toen fluisterde ik haar in, zonder te denken dat zij het verstond, uit Psalm 45: 'Des

Konings dochter wordt in haars Konings paleis geleid, gaat in met blijdschap en

verheuging.'

Daarop zag zij mij ernstig aan en sprak: 'Uit genade.'

Toen kwam de dokter, die trouwe wijze dokter, die haar in haar gehele ziekte met

zoveel wijsheid had behandeld, en gaf haar te drinken. 'Ik dank u duizendmaal', zei zij.

Toen de dokter weg was, zei ik tegen haar: 'De Geest en de bruid zeggen: Kom. En die

Page 97: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

97

het hoort, zegge: Kom.'

Toen riep zij: 'Kom.'

Tegen 7 uur gaf ik haar nog wat te drinken en zei erbij: 'O Levensbron! Gij werdt van

dorst verteerd. En alle stromen van Uw hemelgaven...'

Zij liet mij niet toe verder te spreken, hief de vinger omhoog en zei: 'Stil, stil!'

Daarop gaf ik haar de kus der eeuwigheid, die zij beantwoordde met kracht.

Daarop heeft zij meer dan twee uur lang in de doodsstuipen bijna onafgebroken

geroepen: 'Mamaatje! mamaatje! O mama! Mamaatje lief!'

Ik zat iets van haar verwijderd, om haar het sterven gemakkelijk te maken. Om kwart

voor tien gleed ik weer aan haar zijde, nadat ik haar had horen zeggen: 'Mamaatje kan

je niet helpen.'

Toen zag zij mij met gesperde mond nog liefelijk aan en zei: 'Ben je daar?' Toen

hoorde ik haar zeggen: 'O God! ontferm...' Een paar zachte snikken en zij zonk ineen,

half zittende, half staande, en was binnen.

Psalm 37 vers 37: 'Let op de vrome en zie naar de oprechte, want het einde van die

man zal vrede zijn. Amen!'

Wat zij voor de gemeente was, betuigt met krachtige woorden de Domprediker Zahn

uit Halle, schrijvende:

'Er is een vorstin in Israël gestorven, een vriendin en vraagbaak van Gods volk. De

Heere, die hemel en aarde gemaakt heeft, houdt trouw tot in eeuwigheid en laat niet

varen de werken van Zijn handen. Dat heeft geen oog gezien, geen oor gehoord, dat

komt hier niet in een mensenhart op, wat Gij Heere! die doet, die U verwacht. Uw

genade is boven alle hemelen, Uw trouw om Uw arme volk heen, en Uw

genadeverbond van kind tot kind, van geslacht tot geslacht, waar wij onze naam,

onszelf en onze kroon voor Uw voeten leggen en in leven en in sterven betuigen, dat

U alleen alle eer toekomt. Stof naar Uw Woord, opstanding naar Uw Woord; Gij blijft

eeuwig dezelfde, eeuwig God. Gij regeert met Almacht. Amen!'

Hoezeer zij in de toekomst zag ook voor haarzelf, bewijst deze omstandigheid. Als

(toen) twee jaar voor haar dood onze huisdienaar onze dochter (Anna) en onze

behuwdzoon (Eduard Böhl) met de kinderen naar het spoor (de trein) gebracht had en

terugkwam, zei zij bitter wenende tegen hem: 'Nu zie ik de kinderen nog eenmaal en

dan is het uit', en als (toen) verleden jaar de kinderen naar het spoor (de trein) gebracht

waren, zei zij weer bitter wenende: 'Nu zie ik ze nooit weer.'

Als lijk (dode) op bed liggend zag zij er uit als een kind. In de kist had zij een

voorhoofd, vol van zulke hoge ernst, dat een goddeloze ervoor had moeten

verschrikken, een majestueuze neus en een mond, die zei: 'Ik heb overwonnen, in de

Naam des Heeren heb ik ze allen verhouwen.'

Haar huid was sneeuwwit, fijn als van een meisje; de gehele apparitie (verschijning)

voor een eenvoudige, voor een kind aantrekkelijk, diep roerend, zielsverheffend.

Ik sloot om zes uur die schat in een loden kist, waaromheen een zwaar eikenhouten

kist, natuurkleur gepolijst.

Begrafenis

In aansluiting op het vorenstaande volgt nog een kort verslag van de

begrafenisplechtigheid, welke op uitdrukkelijk verzoek van de overledene op zeer

eenvoudige wijze plaatsvond. De lijkkoets werd getrokken door twee paarden, welke

door de zorg van kerkmeester D. von der Heydt 'vorstelijk omfloerst' waren.

Page 98: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

98

De koets werd gevolgd door één gesloten rijtuig. Een groot aantal gemeenteleden en

vele kinderen waren die avond - de teraardebestelling vond plaats om half zeven - naar

het kerkhof gekomen om de begrafenis van 'Frau Pastorin' bij te wonen.

De kist werd ten grave gedragen door (oud-)leden van het presbyterium.

Kohlbrugge sprak bij het graf kort over 1 Korinthe 15:54, 55, 57 en 58. Hij merkte op,

dat hij over de laatste levensdagen van zijn vrouw en haar arbeid op de kansel wilde

spreken. Nu zei hij: 'Als ik haar ganse levens- en lijdensgeschiedenis samenvat, dan is

deze de historie van alle profeten Gods, van al haar martelaren, van alle verborgen en

verborgenste kinderen van God. Haar geschiedenis wordt het best weergegeven in de

woorden van Psalm 72 vers 7: 'Nooddruftigen zal Hij verschonen.'

Nadat dit psalmvers was gezongen sprak Kohlbrugge het gebed des Heeren uit en

zegende hij de aanwezigen met de woorden: 'De genade van onze Heere Jezus

Christus en de liefde Gods, en de gemeenschap van de Heilige Geest zij met allen, die

onze Heere Jezus Christus liefhebben in onvergankelijkheid!'

Rouwadvertentie

* * * Gisteren avond ten 10 ure ontsliep, in den ouder-

dom van 72 jaren, mijne geliefde echtgenoot URSULINE

PHILIPPINE Baronesse van VERSCHUER.

H. F. KOHLBRUGGE,

ELBERFELD, Theol. Dr.

25 Mei 1856. Predikant der Nederlandsch

Gereformeerde Gemeente.

Page 99: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

99

16. ‘DISCIPELEN’ VAN KOHLBRUGGE

Door Drs. M. den Admirant; uitgave: Antiquariaat/uitgeverij „Blassekijn‟,

Bleskensgraaf

INLEIDING

De prediking van de negentiende-eeuwse theoloog Hermann Friedrich Kohlbrugge

(1803-1875) heeft in de loop der jaren velen geboeid. Aan het begin van de

eenentwintigste eeuw worden zijn preken en Schriftverklaringen nog altijd gelezen.

Geregeld verschijnen nog herdrukken van zijn geschriften.

De waardering voor zijn geestelijke nalatenschap is des te opmerkelijker, gelet op de

kritiek en miskenning die Kohlbrugge in zijn tijd ondervond. Door Luthersen werd hij

verstoten, door Hervormden geweerd, door Réveilvrienden in de steek gelaten. Alleen

een kleine kring van intieme vrienden bleef hem trouw.

Nadat hij Nederland had verlaten en in 1848 pastor van een gemeente in Elberfeld was

geworden, werden zijn in druk gegeven preken ook hier te lande verspreid. Allengs

groeide toen het besef dat door zijn vertrek een begaafd prediker voor de vaderlandse

Kerk verloren was gegaan. De belangstelling voor zijn prediking kwam openbaar,

toen dr. Kohlbrugge vanaf 1856 op een aantal hervormde kansels in ons land het

Woord mocht bedienen. De eerste maal preekte hij in Vianen, vervolgens in een reeks

van andere gemeenten, pas in 1863 in Utrecht en ten laatste in 1871 in de

Amsterdamse Zuiderkerk, op uitnodiging van dr. Abraham Kuyper. Zo kreeg de eens

verguisde prediker toch nog eerherstel.

Geestverwanten

Tijdens het leven van Kohlbrugge telde de Nederlandse Hervormde Kerk al enkele

predikanten die zich tot zijn vrienden rekenden en in zijn geest het Evangelie

verkondigden. Als eersten kunnen de gebroeders J. J. en G. J. Gobius du Sart worden

genoemd. Zij behoorden tot een familie die al in de jaren dertig contacten met

Kohlbrugge onderhield. Ds. Joan Jacob Gobius du Sart (1818-1894) stelde in 1857

zijn kansel in Nigtevecht voor Kohlbrugge open. In een vergadering van de Zuid-

Hollandse vereniging van vrienden der Waarheid pleitte hij in 1859 voor toenadering

tot Kohlbrugge‟s gemeente in Elberfeld. Een jaar later sprong hij voor Kohlbrugge in

de bres nadat deze was beticht van onzuiverheid in de leer.

Gregorius Johan Gobius du Sart (1832-1865) schaarde zich openlijk aan de kant van

Kohlbrugge, toen hij in 1857 als jong kandidaat zijn eerste preek hield in

aanwezigheid van hoogleraren. Hij noemde het "de zonde van Nederland", dat men

deze man Gods uit de vaderlandse Kerk had geweerd. Tijdens zijn ambtsbediening,

eerst in St. Johannesga, daarna in Arnemuiden, deed ds. G.J Gobius du Sart zich

kennen als een trouw discipel van Kohlbrugge.

Tot degenen die in het spoor van Kohlbrugge traden, behoorde ook de domineeszoon

Abraham Johannes Eijkman (1844-1927). Hij werd vermoedelijk reeds in zijn

studententijd te Utrecht door de prediking van dr. Kohlbrugge gegrepen. In 1868

aanvaardde hij het predikambt in Cothen. Tevoren was hij in het huwelijk getreden

met een jonge vrouw uit de Groenlose familie Huijskes, die goed bevriend was met

Kohlbrugge. Later diende Eijkman de gemeenten van Kesteren, Hengelo (Gld),

Groningen en Amsterdam.

Page 100: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

100

Toen er omstreeks 1870 in vele hervormde gemeenten behoefte aan gereformeerde

prediking bestond, informeerde dr. A. Kuyper bij Kohlbrugge, of er onder zijn

leerlingen wellicht waren, die de Hervormde Kerk in Nederland wilden dienen. Het

resultaat was dat de Zwitserse predikant Th.J. Locher zich in 1871 verbond aan de

hervormde gemeente van Zevenhoven (ZH), nadat dr. Kuyper hem in het dienstwerk

had ingeleid. Theodor Jakob Locher (1831-1882), gehuwd met Kohlbrugges leerlinge

Maria de Clercq, was hulpprediker in Elberfeld geweest. Van Zevenhoven ging hij

naar Zelhem en vandaar naar Charlois.

Zijn jongere broer Gottfried Wilhelm Locher (1839-1918), die eveneens in Elberfeld

had gewerkt en daarna in een gemeente van Duitse kolonisten in het zuiden van

Rusland, kwam in 1873 naar Nederland over. Hij diende achtereenvolgens de

Gelderse gemeenten Garderen, Hengelo, Aalst en Elspeet en stond daarna in het Friese

St. Johannesga.

Na de beide Lochers werd een Duitse leerling van Kohlbrugge predikant in

Nederland. Het was Heinrich A.J. Lütge (1850-1923), die op aanraden van zijn

leermeester in Utrecht theologie studeerde. In 1874 deed hij zijn intrede in Nederhorst

den Berg. Hij vertrok in 1878 naar Amsterdam, waar hij ruim veertig jaar werkzaam

zou zijn.

De kring van predikanten, behorend tot de vrienden van Kohlbrugge, breidde zich na

diens dood (1875) verder uit. In 1878 werden W.E.M. Engelberts en J.M.C.H. Mond

toegelaten tot de evangeliebediening in de Nederlandse Hervormde Kerk. Willem

Engelbert Michaël Engelberts (1842-1897) had reeds in 1870, voordat hij aan zijn

theologische studie in Utrecht was begonnen, een brochure laten verschijnen, waarin

hij het voor Kohlbrugge opnam; hij toonde op heldere wijze aan dat deze ten onrechte

van antinomianisme werd beschuldigd. Als predikant diende Engelberts (getrouwd

met een Huijskes uit Groenlo) achtereenvolgens de gemeenten van Nieuw- en St.

Joosland, Ilzendoorn en Ommen. Johannes Marius Catharinus Hendrikus Mond

(1845-1916), uit een evangelisch- Luthers milieu afkomstig, werd op 25-jarige leeftijd

toegelaten tot het opleidingsinstituut van ds. J. van Dijk Mzn. te Doetinchem.

Hij kwam in 1871 in contact met de theologische student Heinrich Lütge en cor-

respondeerde met dr. Kohlbrugge. Na zijn studie in Utrecht bevestigde ds. Th. J.

Locher hem als predikant in Hijlaard. Vervolgens stond Mond in 's-Grevelduin-

Capelle en meer dan een kwarteeuw in Dinteloord.

Omstreeks 1880 traden opnieuw enkele predikanten tot de kring toe. Ds. Foppe

Oberman (1851-1914) ontmoette geestverwanten van Kohlbrugge, nadat hij in 1879

predikant in Ommen was geworden. Ds. Th. J. Locher nodigde hem uit voor een

conferentie, die jaarlijks gehouden werd'.

Ook ds. Jan van Bolhuis (1854-1907), telg van een predikantengeslacht, sloot zich bij

de vriendenkring aan. Hij stond in Lichtenvoorde en werd door contacten met ds. Th.

J. Locher (Zelhem) bekend met de geschriften van Kohlbrugge. Ds. G. W. Locher

bevestigde hem in 1882 in Delfshaven. Later diende ds. Van Bolhuis de gemeente van

Weesp en daarna die van Groningen.

Herman Gert Ubbink (1855-1931), geboren en getogen in Doetinchem, maakte in zijn

studietijd te Utrecht kennis met de theologische student Benjamin Lütge, jongere

broer van Heinrich A.J. Lütge en evenals deze een leerling van Kohlbrugge. Ook

kwam Ubbink in contact met ds. Th.J. Locher, die hem in 1880 bevestigde in zijn

eerste gemeente Gaast en Ferwoude. Naderhand stond Ubbink in Delfshaven, St.

Johannesga en vele jaren in Ommen.

Benjamin Lütge (1858-1927) voltooide zijn theologische studie in 1879. Twee jaar

later werd hij predikant in Ter Aa. Vervolgens diende hij de hervormde gemeenten

Page 101: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

101

van Raamsdonk en Groningen. In 1901 keerde hij naar zijn vaderstad Elberfeld terug

en werd pastor van de Niederländisch-Reformierte Gemeinde.

Wagenaars dissertatie.

Een dissertatie over het Reveil en de Afscheiding, op 1 juli 1880 aan de Utrechtse

universiteit verdedigd door de hervormde theoloog L. H. Wagenaar, deed in de

vriendenkring veel stof opwaaien. Wagenaar noemde Kohlbrugge "een der grootste

gestalten onder de mannen van het Reveil", maar leverde scherpe kritiek op diens

opvatting over de heiliging. Kohlbrugges stelsel, culminerend in de uitroep: "Weg met

de Wet, die is vernietigd", baant volgens Wagenaar de weg tot lijdelijkheid en

"praktisch antinomisme".

Het opduiken van deze oude beschuldiging wekte bij de vrienden van Kohlbrugge

grote verontwaardiging. Om de onjuistheid ervan aan te tonen, besloten ze tot uitgave

van de "Hoogst belangrijke briefwisseling tusschen Dr. H.F. Kohlbrugge en een van

de meest beroemden zijner tijdgenooten over de leer der heiligmaking".

De publicatie, verschenen in de zomer van 1880, bevat de brief van mr. I. da Costa

aan dr. H. F. Kohlbrugge naar aanleiding van diens leerrede over Rom. 7: 14, alsmede

Kohlbrugges antwoord op dit schrijven. De bewuste preek is eraan toegevoegd.

In een voorrede schrijven "enige vrienden van Dr. Kohlbrugge", het hoogst

bevreemdend te vinden "dat men nog steeds voortgaat dien waardigen man, wiens

geheele leven eene aaneenschakeling was van waarachtig goede werken, van

zelfverloochening en liefde tot den naaste, een Antinomiaan te noemen".

Wagenaar reageerde in een volgende editie van zijn boek. Volgens hem viel niet te

ontkennen dat Kohlbrugge zich telkens weer uitdrukkingen veroorloofde, "die

onmogelijk van antinomisme zijn vrij te pleiten".

Weldra trok Wagenaar deze beschuldiging echter in en erkende hij (in een ingezonden

stuk in De Heraut van 2 januari 1881) dat "Kohlbrugge van ganser ziele alle

antinomisme heeft verfoeid".

Kuyper en de "jongere Kohlbruggianen"

Intussen had ook dr. A. Kuyper zich in de discussie gemengd. In De Heraut prees hij

Wagenaars dissertatie, maar bestreed de voorstelling "alsof Dr. Kohlbrugge op goede

gronden verantwoordelijk kan worden gesteld voor de antinomiaanse eenzijdigheid

van enkele zijner vrienden".

Deze opmerking van Kuyper werd hem door de vrienden van Kohlbrugge niet in dank

afgenomen. Hij joeg hen nog meer tegen zich in het harnas, toen hij in De Heraut

"enkele jongere volgelingen van Dr. Kohlbrugge" verweet dat zij "als een kerkje in de

kerk" een geïsoleerde positie innamen en zich tegen de gereformeerden opstelden. Zij

waren, aldus Kuyper, van mening dat het hoogst verkeerd was, christelijke scholen op

te richten, zondagsschool te houden, iets voor de zending te doen, op onze burgerlijke

vrijheden te staan. Bij deze denkbeelden over de levenspraktijk kwamen nog enkele

zonderlinge opvattingen over de levensleer, die dr. Kohlbrugge nooit voor zijn

rekening zou hebben genomen. Dit alles duidde op een hoogst ernstig gevaar,

waartegen de Gemeente en deze broeders zelf niet dringend genoeg konden worden

gewaarschuwd.

Voor de vrienden van Kohlbrugge was nu de maat vol. In een ingezonden stuk in De

Heraut van 22 mei 1881 protesteerden zij ertegen dat Kuyper als hoofdredacteur de

"jongere Kohlbruggianen" herhaaldelijk had aangevallen en ook de Nederlands-

Gereformeerde gemeente te Elberfeld verdacht had gemaakt. Verdere samenwerking

met hem of ondersteuning van zijn werk was voor hen onmogelijk. Ze wilden dan ook

Page 102: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

102

dat hun namen als adherenten van de Vrije Universiteit op gereformeerde grondslag

werden geschrapt.

"Protesteerende tegen uwe verdachtmakingen, verklaren wij uit naam van alle

getrouwe discipelen van Dr. H. F. Kohlbrügge, dal wij de Belijdenisschriften onzer

Kerk, met name den Heidelbergschen Catechismus, de 37 Artikelen en de Dordsche

leerregels, van harte omhelzen, en, wars van alle afscheiding, in het geloof onzer

vaderen zalig wenschen te leven en te sterven".

Deze discipelen van Kohlbrugge zouden zich overigens van polemiek onthouden. "De

Heere zal voor ons strijden", zo eindigde het ingezonden stuk, dat was ondertekend

door de predikanten Th. J. Locher, J. J. Gobius du Sart, A. J. Eijkman, G. W. Locher,

W. E. M. Engelberts en J. M. C. H. Mond.

In een reactie op dit protest merkte Kuyper op dat ook Leitge en Oberman zich als

sympathisanten van de Vrije Universiteit hadden teruggetrokken. Met enige

waarschijnlijkheid, zo vervolgde hij, mag dus worden aangenomen "dat de uit

Zwitserland en Duitsland overgekomen heren gebroeders Locher en Lütge, en de

oorspronkelijk hier thuis horende heren Engelberts, Gobius du Sart, Eijkman,

Oberman en Mond, met nog een enkele er bij, de predikanten uitmaken, die ervoor

uitkomen, dat ze te zaam als 'de trouwe discipelen van Dr. Kohlbrügge' zich solidair

onderling verantwoordelijk stellen en dus een aaneengesloten afzonderlijke

broederschap in onze kerk vormen.

Verder meende Kuyper de protesterende predikanten erop te moeten wijzen dat het

lijnrecht indruist tegen Kohlbrugge‟s geest en bedoelen, als "van Elberfelds gemeente

een onschendbaar Sion en van zijn volgelingen een soort onaantastbare gezanten"

worden gemaakt.

Vijf twistpunten

Nadien las Kuyper de vrienden van Kohlbrugge nog herhaaldelijk de les. In een artikel

in De Heraut van 1 april 1883 duidde hij hen aan met de term "neo-kohlbruggianen".

Jongeren zijn gekomen, aldus Kuyper, die door de verklaarbare liefde van de epigoon

verleid, het als hun roeping hebben geacht, een 'breuke' in het leven te roepen, die als

God het niet verhoedt steeds dieper door moet scheuren; daardoor lopen de neo-

kohlbruggianen het gevaar, in sectarische paden terecht te komen.

Over een vijftal punten bestaat volgens Kuyper verschil van opvatting.

- Het eerste betreft de vraag, of dr. Kohlbrugge als een buitengewoon gezant des

Heeren moet worden erkend en of zijn uitlegging van het Woord als bindend is

te beschouwen; naar Kuypers oordeel bleef Kohlbrugge, hoe uitnemend ook,

een feilbaar mens.

- Verschillend wordt er ook gedacht over de vleeswording van het Woord: nam

de Persoon van de Zoon zondig of onzondig vlees aan?

- Een ander punt betreft de heiligmaking. Volgens de neo-kohlbruggianen

verschilt de wedergeborene in niets van de verworpene dan alleen daarin, dat

een voorwerpelijke heiligmaking voor hem, buiten hem, in Christus gereed

ligt.

- Voorts beweren de aanhangers van Kohlbrugge -nog steeds volgens Kuyper -

dat het Woord Gods, zoals het in de Heilige Schrift voor ons ligt, ook zonder

bijkomende werking van Heilige Geest een Goddelijke kracht in zich draagt.

De gereformeerde vaderen hebben dit echter bestreden.

- Als laatste verschilpunt noemt Kuyper dat de neo-kohlbruggianen staande

houden dat er in Christus' Kerk overheden kunnen zijn die men in de

consciëntie gehouden is te gehoorzamen, zelfs als ze iets anders geldend

Page 103: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

103

maken dan het gezag van Gods Woord. Dit "legitimisme" werpt volgens

Kuyper het grondbeginsel van het gereformeerd kerkrecht omver en doet

noodzakelijkerwijs als revolutie brandmerken wat niets is dan betoon van

gehoorzaamheid aan Koning Jezus.

In antwoord op het Heraut-artikel verscheen op 5 april 1883 een Open Brief waarin

Kuypers beweringen werden weerlegd. Wie deze brief opstelde, werd niet vermeld,

maar het is zo goed als zeker dat mevrouw Maria Wilhelmina Gobius du Sart-Schorer,

weduwe van ds. G. J. Gobius du Sart, de schrijfster was.

Ten aanzien van de genoemde punten merkt zij het volgende op.

1. Dat Kohlbrugge een feilbaar mens was, is natuurlijk juist; daarvan was hij ze wel

het meest overtuigd. Toch is elk woord van Kohlbrugge voor zijn oprechte leerlingen

dierbaar, zelfs onmisbaar. Onwaar is echter de bewering dat hij voor zich een gezag

opeiste, zoals de profeten in Israël hadden.

2. Wat betreft het punt van de vleeswording van het Woord is op te merken dat de

door Kuyper bestreden leringen van J. F. Bula niet aan de vrienden van Kohlbrugge

mogen worden geweten.

3. Met betrekking tot de heiligmaking sprak Kohlbrugge nooit van een in de gelovigen

"inwonende hebbelijkheid", maar wel van een blijmoedige hoop op Gods beloften, dat

Hij het maken zal dat wij in Zijn geboden en inzettingen wandelen.

4. Ten onrechte wordt beweerd dat volgens de leerlingen van Kohlbrugge het Woord

Gods ook zonder bijkomende werking van de Heilige Geest een Goddelijke kracht in

zich draagt. De Goddelijke ingeving van de Heilige Schrift staat bij hen als een paal

boven water. Zonder de Heilige Geest is het volgens hen onmogelijk uit de

heilfonteinen troost te putten.

5. Onwaar is ook de bewering dat de volgelingen van Kohlbrugge de soevereiniteit

van Koning Jezus niet handhaven. Van ganser harte onderschrijven zij de

Gereformeerde confessie, maar Kuypers ijveren voor de belijdenis slaan zij met enig

wantrouwen gade.

Kuypers artikelen in De Heraut waren voor de hervormde predikant van Rijnsburg, H.

van Druten, aanleiding, een boekje over het leven van Kohlbrugge samen te stellen.

Hij meende daarmee in een behoefte te voorzien, omdat Kohlbrugge bij de meeste

jongere predikanten en gemeenteleden te weinig bekend was. Het werkje verscheen in

1884 onder de titel: "Hoe Dr. H.E. Kohlbrugge predikant werd".

De auteur laat zich positief over Kohlbrugge en diens leerlingen uit. Het feit dat

predikanten, gevormd in de school Kohlbrugge-Wichelhaus, allen in de landskerken

een standplaats zochten, bewijst dat ze evenals hun leermeester van elk sectarisme

afkerig waren of zijn, aldus Van Druten.

Een kritisch geluid laat de Leusdense hervormde predikant H.H. Barger horen in een

in 1886 gepubliceerd referaat over de leer van de heiligmaking van dr. Kohlbrugge‟s.

Barger rekent Kohlbrugge‟s volgelingen tot de "uiterste rechterzijde" van de

orthodoxe richting. Ze versterken zich in getale en naar men zegt veroorloven ze zich

nog verdere afwijking damhun meester. Wie het voorrecht mist - indien dit een

voorrecht is! - deze leraars in hun predicaties te kunnen volgen, is voor zijn kennis van

het kohlbruggianisme aangewezen op de geschriften van de meester. Daartoe bepaalt

ds. Barger zich dan ook. Hij komt in zijn betoog tot de conclusie dat Kohlbrugge‟s

leer van de heiligmaking haar bijbelse grond mist en afwijkt van de gereformeerde

lijn. Overigens geeft Barger toe dat de prediking van Kohlbrugge haar waarde heeft en

Page 104: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

104

behoudt met het oog op kleingelovigen die hun twijfel niet kunnen overwinnen.

Na de Doleantie

De Doleantie van 1886 leidde tot een definitieve breuk tussen Kuyper c.s. en de

vrienden van Kohlbrugge.

Toen de Dolerenden de "reformatie der kerken" ter hand namen en het "synodale juk"

der Nederlandse Hervormde Kerk afwierpen, bleven Kohlbrugge‟s discipelen de

vaderlandse Kerk trouw. In een brochure, getiteld "Hoe komen wij tot de ware

Reformatie?", gaf ds. G. W. Locher op deze vraag het volgende antwoord: "Laat ons

voor God bekennen, dat wij onze Kerk zo verstoord hebben, dat zij door mensen niet

meer kan worden geheeld, laat ons Hem om vergeving vragen om het bloed van

Christus, en onze volledige onmacht, onbekwaamheid en onwaardigheid tot ons ambt

belijden. Dat zou een eerste schrede tot de ware reformatie der Kerk zijn".

De kerkelijke verwikkelingen deden onder de vrienden van Kohlbrugge de behoefte

aan een eigen blad ontstaan. Het was ds. H. A. J. Lütge, die daartoe in 1887 het

initiatief nam. Op de laatste zaterdag van dat jaar verscheen het eerste nummer van het

Amsterdamsch Zondagsblad tot Getuigenis der Waarheid. Zinspelend op het

doleantieconflict, schreef Lütge dat de strijd der geesten zich uitbreidde en steeds

ingewikkelder werd. De gemeente dreigde hierdoor te worden afgevoerd van de

eenvoud der Waarheid die in Christus Jezus is. Het nieuwe weekblad zou zich vooral

toeleggen op overdenkingen en beschouwingen aangaande de Heilige Schrift: stukken

van exegetische, dogmatische of in het algemeen stichtelijke aard.

Geredigeerd door de predikanten H. A. J. Lütge en A .J. Eijkman, wist het

Amsterdamsch Zondagsblad zich twaalf jaar staande te houden. In de kring van

vrienden van Kohlbrugge, zowel in Amsterdam als elders, werd het veel gelezen. Na

1899 bleven zij enkele jaren verstoken van een eigen periodiek, totdat in 1904 het

Kerkblaadje verscheen, een klein landelijk orgaan onder redactie van de Raamsdonkse

predikant ds. J. C. V. Meischke, met medewerking van dr. J. C. S Locher te Waspik.

Het aantal tot de vrienden van Kohlbrugge behorende predikanten was inmiddels

verder toegenomen. In de jaren tachtig versterkten twee zonen van ds. G J. Gobius du

Sart de gelederen; ze waren in Elberfeld opgegroeid en hadden in Utrecht gestudeerd.

Bij de kring voegden zich ook verscheidene predikanten die aan de Leidse alma mater

hun theologische opleiding hadden genoten: J. C. V. Meischke, W. B. H. van

Linschoten, G. Tjalma, W. J. M. Engelberts, J. Zweedijk en drie gebroeders Locher

(zonen van ds. Theodor J. Locher). Voorts kunnen nog worden genoemd enkele

alumni van de Groningse universiteit: H. K. Wolfensberger, J.A. Hoekzema, H.

Kwint, H. J. de Groot, C. H. Nolke en Tj. Tak. Ook J. H. Eijkman (zoon van ds. A. J.

Eijkman) en J. Willemze, die aan de universiteit van Amsterdam hadden gestudeerd,

behoorden tot de vriendenkring, waarvan omstreeks 1900 tenminste 25 hervormde

predikanten deel uitmaakten. Als geestverwanten vormden ze een aaneengesloten

broederschap. Tussen een aantal van hen bestonden ook familiebanden'.

Toen in augustus 1903 in bijeenkomsten te Elberfeld en Barmen werd herdacht dat

Kohlbrugge een eeuw tevoren in Amsterdam het levenslicht aanschouwde gaven ook

vrienden uit Nederland acte de présence. Een foto, gemaakt in de pastorietuin te

Elberfeld, laat 37 geestverwanten van Kohlbrugge zien, onder wie 2 predikanten uit

Nederland.

Destijds, in de beginperiode van de Kohlbruggiaanse prediking in Nederland was

Page 105: TER HERINNERING - enigstetroosenigstetroos.org/kohl/Kohlbrugge_Terherinnering.pdf · Op het atheneum te Amsterdam wijdt Kohlbrugge zich aan de studie van de godgeleerdheid en klassieke

105

Kohlbrugge, om met dr. O. Noordmans te spreken, “tot op zekere hoogte particulier

eigendom" en bleef hij nog opgesloten in vriendenkringen.”

In de volgende hoofdstukken willen we aandacht schenken aan een aantal figuren uit

deze begintijd, die in Kohlbrugge‟s geest het Evangelie hebben verkondig Mede door

hun prediking en publicaties is het gedachtegoed van de Elberfeld pastor in ons land

meer bekend geworden.