Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren....

245
Indische Letteren. Jaargang 25 bron Indische Letteren. Jaargang 25. Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde, Alphen aan den Rijn 2010 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_ind004201001_01/colofon.php Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn. i.s.m.

Transcript of Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren....

Page 1: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

Indische Letteren. Jaargang 25

bronIndische Letteren. Jaargang 25. Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde, Alphen aan den Rijn

2010

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_ind004201001_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermdzijn.

i.s.m.

Page 2: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

1

[Nummer 1]Redactioneel

Voor u ligt het eerste nummer van de vijfentwintigste jaargang. Dit jaar zal het eenkwart eeuw geleden zijn, dat onze Werkgroep werd opgericht. Dat is een heuglijkfeit, waaraan we bijzondere aandacht gaan besteden. Dankzij uw steun staan we nogaltijd sterk wat het aantal leden en abonnees betreft. Dat geeft vertrouwen voor detoekomst van het Indisch verleden. Toch willen we graag een beroep op u doen omde bekendheid van Werkgroep en tijdschrift te helpen vergroten en beide onder deaandacht van mogelijk geïnteresseerden te brengen.Deze aflevering bevat een viertal bijdragen. Gábor Pusztai, onze vaste medewerker

in Hongarije, die aan de universiteit van Debrecen onder meer Indische literatuurdoceert, schreef een artikel over de receptie vanMadelon Székely-Lulofs in Hongarije.Huub de Jonge, verbonden aan Radboud Universiteit in Nijmegen, bespreekt eenonderwerp dat ook nog niet eerder aandacht kreeg: de emancipatie van deIndo-Arabieren, belicht via het toneel. Dat geldt tevens voor ‘Zes kaarsen voor Indië’,waarin voor het eerst de rol van Indonesië in de Nederlandse clandestiene literatuuruit de oorlogsjaren beschreven wordt. De auteur is Jeroen Dewulf, die verbonden isaan de universiteit van Berkeley. De vierde bijdrage is de column ‘Lezen als eenIndo’ van Pamela Pattynama, uitgesproken op de lezingenmiddag van 11 september2009.Begin dit jaar heeft Bert Paasman, emeritus-hoogleraar aan de universiteit van

Amsterdam, met als opdracht de Koloniale en Postkoloniale literatuur- encultuurgeschiedenis, de redactie verlaten. Natuurlijk respecteren we zijn besluit - hijwil enige projecten voltooien die tot nu toe zijn blijven liggen - maar we betreurenhet wel. Vele jaren hebben we mogen profiteren van zijn brede kennis, niet alleenwat de Oost, maar ook wat de West en Zuid-Afrika betreft. Hij heeft talloze lezingengehouden en artikelen geschreven die getuigen van zijn vakbekwaamheid en eruditie.Aanvankelijk richtte hij zich vooral op de VOC, maar al snel begon hij ook aandachtte geven aan de negentiende en de twintigste eeuw, in het bijzonder aan het werk

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 3: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

2

Bert Paasman.

van de Tweede Generatie. Wat we echter vooral zullen missen is zijn wijsheid,bedachtzaamheid en hartelijkheid. Jarenlang stond hij trouw in Bronbeek de bezoekersaan het symposium welkom te heten. Hij trad niet graag op de voorgrond, maar wasaltijd aanwezig met zijn afgewogenmeningen en oordelen, waarbij hij de menselijkemaat nooit uit het oog verloor. Zoals hij jarenlang zijn studenten heeft geïnspireerden gestimuleerd, deed hij dat ook bij ons. We nemen node afscheid van hem, maarhopen in de toekomst nog vele malen op zijn wijsheid een beroep te mogen doen.Gelukkig is hij bereid gevonden om toe te treden tot de redactieraad, zodat hij tochaan de Werkgroep verbonden blijft.Gelukkig wordt de relatie met de Universiteit van Amsterdam gecontinueerd door

het toetreden van Pamela Pattynama, die als bijzonder hoogleraar Bert Paasman isopgevolgd. Zij is bepaald geen onbekende binnen onzeWerkgroep en heeft de laatstejaren regelmatig lezingen gehouden en bijdragen geleverd aan het blad - zoals ookaan deze aflevering. We heten haar van harte welkom in de redactie en hopen envertrouwen dat zij en haar studenten een wezenlijke bijdrage zullen leveren aan decontinuïteit van onze Werkgroep en ons tijdschrift.Met ingang van heden zal Sylvia Dornseiffer als adviseur van de redactie gaan

optreden. Wij wensen haar geluk met haar benoeming tot directeur van hetAmsterdams Fonds voor de Kunst, en haar verkiezing in de StadsdeelraadAmsterdam-Zuid. In die laatste functie zal zij zich onder meer inzetten om hetMonument Indië Nederland (het voormalig Van Heutsz-monument) weer betekeniste geven. Daar zullen wij als Werkgroep graag een bijdrage aan leveren.De enquête die vorig jaar onder de lezers van het tijdschrift is uitgevoerd, heeft

een aantal interessante conclusies opgeleverd. De resultaten zijn geïnventariseerd engeanalyseerd door onze adviseur Robert Egeter van Kuyk. We zijn hem daar zeerdankbaar voor. De belangrijkste bevindingen zijn dat een grote meerderheid van derespon-

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 4: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

3

denten positief is over de lezingenmiddagen, het symposium, de doelstellingen ende inhoud van Indische Letteren. Er is ook kritiek: op de presentatie van de lezingen,op de vormgeving van en het beeldmateriaal in het blad, op de website. Verder wordener verschillende ideeën aangereikt die een nadere uitwerking verdienen. Het is hierniet de plaats om uitvoerigin te gaan op alle suggesties, maar u kunt ervan verzekerdzijn dat wij daarmee in de toekomst rekening zullen houden en er ons voordeel meezullen doen. Verder willen wij graag uw aandacht vestigen op de lezingenmiddagvan 21 mei, die geheel gewijd zal zijn aan de presentatie van een aantal dan juistverschenen boeken. Allereerst een fotoboek van Reggie Baay, de auteur het van alomgeprezen en intussen vele malen herdrukte boek De njai. De nieuwe uitgave ligt alshet ware in het verlengde daarvan en heet: Portret van een oermoeder. Beelden vande njai in Nederlands-Indië. Ook wordt bij die bijeenkomst het boek ten doopgehouden over het onderwerp van ons laatste symposium: Omstreden paradijs.Ooggetuigen van Nederlands-Indië, samengesteld door Olf Praamstra en Peter vanZonneveld. Voorts Multatuli,Max Havelaar, een uitgave voor het middelbaaronderwijs. Vervolgens is er aandacht voor de drie Indische damesromans waarbijVilan van de Loo de inleiding schreef en tot slot voor het boek Indiëgangers vanUlbe Bosma.De festiviteiten rond ons vijfentwintigjarig bestaan worden geopend op 29 mei.

Als Werkgroep zijn wij een onderdeel van de Maatschappij der NederlandseLetterkunde te Leiden, die ons vanaf het begin tot steun is geweest en die ons eensolide basis heeft gegeven. Daar zijn we zeer erkentelijk voor. Dit jaar is ons vanwegeons jubileum gevraagd een aantal lezingen te verzorgen op de jaarvergadering vande Maatschappij in het Academiegebouw te Leiden. Dat zullen we heel graag doen.Uiteraard zijn onze eigen leden ook van harte uitgenodigd. Het thema is: de toekomstvan de Indische letteren.Nadere informatie over deze activiteiten vindt u aan het eind van deze aflevering.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 5: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

4

De ‘schrijfster van de Javaanse slaven’De receptie van Madelon Székely-Lulofs in HongarijeGábor Pusztai

Madelon Székely-Lulofs was in de jaren dertig één van de beroemdste schrijfstersvan Nederland. Haar romans Rubber (1931),Koelie (1932),De andere wereld (1934)enDe hongertocht (1938) waren een commercieel succes en vonden veel weerklankin de Nederlandse pers. Haar debuut Rubber heeft haar faam bepaald en haar ookinternationaal bekend gemaakt. Rubber was een bestseller, het werd verfilmd en erwerd een toneelbewerking van gemaakt.MaarRubber veroorzaakte ook een schandaalen was inzet van heftige discussies. Voor de daarop volgende romans geldt dat dieniet minder omstreden waren. Madelon Lulofs werd vaak geroemd maar ookveelvuldig bekritiseerd. Niet alleen door rechtse journalisten in Nederlands-Indië,zoals H.C. Zentgraaff, maar de jonge schrijfster viel evenmin in de smaak bijintellectuelen in het moederland. Gezaghebbende critici als E. du Perron en Mennoter Braak dreven de spot niet haar. Maar desondanks waren haar eerste vier romansbuitengewoon succesvol, en niet alleen in Nederland.Madelon Lulofs schreef deze vier romans in Hongarije. Maar hoe werden haar

romans daar ontvangen? Was Madelon Lulofs in het geboorteland van haarechtgenoot, de Hongaar László Székely, ook een beroemde auteur? Was zij in deliteraire kringen van het land waar zij haar beste werk geschreven heeft en waar zijacht jaar heeft gewoond, een bekende figuur?

Deli-Budapest

Na de echtscheiding van haar eerste man, de Nederlandse planter Hendrik Doffegnies,hertrouwde Madelon Lulofs in 1927 met de Hongaarse planter László Székely, metwie ze al geruime tijd een relatie had. Ze woonden op een rubberplantage in Deli,op Sumatra. In de kleine blanke gemeenschapwerd hun positie onhoudbaar. Vanwegede geruchtmakende echtscheiding werden ze door andere Europeanen

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 6: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

5

met de nek aangekeken. Daarom besloten ze in 1929 naar Europa terug te keren.ToenMadelon Lulofs met haar Hongaarse echtgenoot en hun één jaar oude dochtertjeKotjil in 1930 uit Nederlands-Indië vertrokken, vestigden ze zich in de Hongaarsehoofdstad Boedapest.Boedapest was in 1930 een weemoedige stad. De Eerste Wereldoorlog had een

einde gemaakt aan de Oostenrijk-Hongaarse dubbelmonarchie, die ooit naastEngeland, Frankrijk, Duitsland en Rusland een grootmacht in Europa was. Na 1918viel deze Habsburgse monarchie uiteen in kleine nationale staten. Direct na de EersteWereldoorlog, in 1919, brak er in Hongarije een communistische opstand uit. Naenkele maanden burgeroorlog werd de opstand neergeslagen en namMiklós Horthy,de militaire leider van de winnende conservatieve partij (‘het nationale leger’) en delaatste admiraal van de Oostenrijk-Hongaarse vloot, de macht in Hongarije over.Met instemming van de geallieerdenwerd hij gouverneur in het Koninkrijk Hongarije,dat geen koning meer had. Karl Habsburg mocht geen koning meer zijn, omdat menbang was voor een hereniging van Oostenrijk en Hongarije en voor het ontstaan vaneen nieuwe grootmacht met revanchistische ideeën.Na de vrede van Trianon in 1920 werd Hongarije een land dat tweederde van zijn

grondgebied verloren had; miljoenen Hongaren bevonden zich opeens buiten delandsgrenzen.1 Deze situatie was zowel voor de politieke elite als voor de bevolkingonacceptabel. De onvrede over het vredesakkoord en de vrees voor een nieuwe,communistische opstand dreef het land in de richting van politiek rechts. Hetpseudo-democratische, autoritaire systeem in het interbellum was nationalistisch enrevanchistisch. Men vond de vrede van Trianon onrechtvaardig en wachtte op degelegenheid om terug te slaan. Economisch herstelde zich het land langzaam, maarde hoogtijdagen van voor de oorlog waren definitief verleden tijd.2

De Hongaarse receptie van Madelon Székely-Lulofs

Alle vier de hierboven genoemde romans van Madelon Lulofs zijn in het Hongaarsvertaald. Om te achterhalen hoe haar boeken werden ontvangen en welke plaats zijinnam in de Hongaarse literaire kringen, heb ik vijf landelijke kranten en achttijdschriften geraadpleegd over de periode 1930 tot 1945. Het gaat om de volgendetijdschriften: Literatura [Literatuur],Világirodalmi Szemle [Wereldliteratuur],Nyugat[West], Gondolat [Gedachte], Láthatár [Horizon], Szép szó [Het schone woord], Atoll [De pen],Munka [Werk]. De vijf landelijke kranten zijnMagyar Nemzet[Hongaarse

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 7: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

6

Tekening (linksboven) van László Székely van Madelon Lulofs in Az Est van 19 mei 1932.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 8: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

7

Natie],Pesti Hírlap [Pester Dagblad],Pesti Napló [Pester Koerier],Az Est [De avond]en Esti Magyarország [Hongarije in de Avond]. Ik heb in de onderzochte krantenen tijdschriften in totaal drie interviews, vijf boekbesprekingen en één fragment vaneen door haar geschreven tekst gevonden. Het is eenmagere oogst, en het is typerenddat er in die interviews veel fouten, vergissingen en onjuistheden over het leven enwerk van Madelon Lulofs en haar echtgenoot voorkomen. Opmerkelijk is dat eendeel van deze onjuistheden voor rekening van het echtpaar Székely-Lulofs zelf komt.

Tekening van László Székely van Madelon Lulofs.

Interviews

De ‘schrijfster van de Javaanse slaven’

De eerste keer dat Madelon Lulofs in de Hongaarse pers opduikt, is in een interviewin de krant Az Est, op 19 mei 1932. Het is een kort interview op pagina 8, dat isafgedrukt naast programma's van schouwburgen, bioscopen en radio-omroepen,advertenties van films en toneelvoorstellingen, en korte berichten ovr stakingen inSpanje, het Duits-Franse vredesakkoord en de arbeidsomstandigheden vantaxichauffeurs in de Hongaarse provinciestadMiskolc.3Wat deze publicatie bijzondermaakt, is dat als illustratie bij het interview een tekening van Madelon Lulofs werdgeplaatst. De reden voor het interview was het internationale PEN-congres inBoedapest. Ter gelegenheid daarvan maakte een onbekende journalist van Az Esteen praatje met de Nederlandse schrijfster.De titel van het interview is opmerkelijk: ‘Gesprek met mevrouw Székely-Lulofs,

met de schrijfster van de Javaanse slaven’. Deze titel suggereert dat wij hier met eenschrijfster te maken hebben die het opneemt voor de inheemse bevolking inNederlands-Indië, met een sociaal bewogen schrijfster die door het beschrijven vanmisstanden de positie van de Javaanse koelies op Sumatra wil verbeteren. Met deslaven in de titel werden namelijk koelies bedoeld. De tweede roman van deschrijfster, Koelie, was in Nederland toen net verschenen. In deze roman gaat hetvolgens de journalist van Az Est over Javanen die als contractarbeider naar een andereiland worden getransporteerd, waar voor hen het ‘slavenleven’ begint.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 9: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

8

In Koelie heeft de auteur zonder twijfel schrijnende misstanden aan de oostkust vanSumatra aan de kaak gesteld. Het sociale engagement van Madelon Lulofs en haarvermogen zich in te leven in de gevoelens van de inheemse arbeider zijnonmiskenbaar, maar het is verrassend dat ze in dit gesprek het contractsysteem inDeli vergelijkt met slavernij. Zo'n radicale uitspraak zou ze in Nederland in hetopenbaar niet hebben durven doen, ook al heeft ze feitelijk geen ongelijk. Dat er inde eerste decennia van de twintigste eeuw in Deli een soort verkapte slavernij bestond,staat inmiddels vast.4 Maar toen ze enkele jaren later een interview gaf aan deNederlandse pers, inMorks Magazijn, was ze een stuk voorzichtiger. Hierin zegt zeover het ontstaan van Koelie:

Tal van gegevens omtrent de verstandhouding tusschen blanken eninlanders en de betrekkingen der Europeanen onder elkaar wachtten opuitwerking en met velerlei vraagstukken, die mijn geest hadden in beslaggenomen, moest ik door schriftelijk registreeren nog tot klaarheid komen.Zoo ontstond Koelie, waarin ik heb getracht mij te verplaatsen in dezielsgesteldheid van den inlander ten opzichte van de westerschebeschaving, welker vertegenwoordigers hij als meesters erkennen moet.5

Van slavernij is hier geen sprake, want het gaat om koelies die de blanke superioriteitmoeten erkennen. In dit interview is Lulofs verre van radicaal. Zij wist dat ze inNederland op haar uitsprakenmoest letten. In Nederland had ze al vaker haar vingersgebrand vanwege de inhoud van haar werk. In 1931 was een eindeloze discussielosgebarsten over Rubber en het waarheidsgehalte van de roman.6 Velen (vooralkolonialen) voelden zich op hun tenen getrapt en betwijfelden openlijk deauthenticiteit van haar werk. Een jaar later herhaalde dit gekrakeel zich bij deverschijning van Koelie. In 1936 was er veel ophef vanwege de film Rubber (vooralin Indië), en in hetzelfde jaar deed ook het boek van haar man met de titel Vanoerwoud tot plantage het stof hoog opwaaien.7 Lulofs had haar les geleerd en onthieldzich in Nederland van radicale uitspraken. Maar in een Hongaarse krant kon ze hetzich in 1932 nog wel permitteren om de ‘schrijfster van de Javaanse slaven’ te zijn.Meteen aan het begin van het interview springt de lezer een fout in het oog. In Az

Est wordt László Székely ingenieur genoemd. Maar de Hongaarse echtgenoot vanMadelon Lulofs heeft geen enkele hogere opleiding gevolgd. Het is zelfs twijfelachtigof hij zijn middelbare schoolopleiding wel heeft afgerond. Toch wordt hij ingenieurgenoemd, en dit is hoogstwaarschijnlijk geen vergissing van de journalist.László Székely werd in de Hongaarse kranten wel vaker ingenieur genoemd. In

de

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 10: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

9

lokale krantDebreczeni Ujság [Debrecener Dagblad] verscheen op 14 augustus 1932een gesprek met Székely. De kop luidde: ‘Na twintig jaar komt een ingenieur uitDebrecen terug uit Sumatra’. Het ligt voor de hand dat Székely zelf voor dezeaanduiding verantwoordelijk was. Hij zal gedacht hebben dat deze leugen zijnreputatie zou opvijzelen en zijn aanzien doen stijgen. Het is bovendien niet de enigeleugen die hij aan journalisten verkocht heeft. Er staan verschillende onjuisthedenover hem in Hongaarse kranten die Székely zelf uit zijn duim gezogen heeft. Eengoed voorbeeld hiervan is het verhaal dat hij een week later, op 20 augustus 1932,in een interview aan dezelfde journalist van de Debreczeni Ujság vertelde. Hierinwordt een romantisch verhaal opgetekend over de dochter van de gouverneur vanNieuw-Guinea, Madelon Lulofs, en de jonge Hongaarse ingenieur László Székely,die elkaar in een tropische nacht op een bal in het gouverneurspaleis hadden ontmoet.Na deze kennismaking was de jonge Hongaarse ingenieur een graag geziene gast inhet gouverneurspaleis. Enkele maanden later trouwde hij met de mooiegouverneursdochter.Dit verhaal ging er bij de journalist natuurlijk in als zoete koek, maar met de

werkelijkheid had het niets te maken. Székely wilde de journalist duidelijk nietvertellen dat Madelon Lulofs al getrouwd was (nota bene met een collega van hem)en al twee dochters had, toen zij en Székely elkaar op een rubberplantage in Delileerden kennen. Hij verzweeg liever dat in plaats van een romantisch bal in eengouverneurspaleis aan hun huwelijk overspel en een geruchtmakende echtscheidingvoorafging. Dat verhaal wilde Székely niet in een krant zien die in een stad verscheen,waar hij zijn middelbare schoolopleiding had genoten en nog veel kennissen had.8

Hij koos ervoor om de barre feiten te verhullen onder een rooskleurige sluier.Het was niet de laatste keer dat hij zoiets deed. In de krant Esti Kurir

[Avondkoerier] van 30 augustus 1941 werd Székely aan de lezer voorgesteld als een‘beroemde ontdekkingsreiziger en regisseur van meerdere expeditiefilms’. MaarSzékely is noch ontdekkingsreiziger, noch regisseur van expeditiefilms geweest. Hijwas assistent op verschillende tabak- en rubberplantages in Deli en tekenaar van hetweekblad Sumatra; terug in Europa leefde hij van de pen. Tot regisseur heeft hij hetnooit geschopt, en de spannendste reis van zijn leven is waarschijnlijk die vanBoedapest naar Medan geweest, in 1914, maar een ontdekkingsreis was het beslistniet.Als Székely over het schrijverschap en de successen van zijn vrouw sprak, was

hij evenmin vrij van overdrijven. In het hiervoor genoemde interview in deDebreczeniUjság zei Székely - in verband niet plannen om Rubber te verfilmen - tegen dejournalist, dat het management van het Amerikaanse filmbedrijf Paramount een bodhad gedaan op de rechten van de film, ter waarde van 40.000 dollar. Maar Pa-

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 11: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

10

ramount heeft die rechten nooit gekocht,9 dat deed drie jaar later Gerard Rutten, enniet voor 40.000 dollar, maar voor 10.000 gulden, wat toentertijd ook eenastronomisch bedrag was.10

Met deze leugentjes heeft Székely geprobeerd zichzelf belangrijker voor te doendan hij in werkelijkheid was, om zijn imago op te poetsen, maar met weinig succes:hij bleef in Hongaarse literaire en intellectuele kringen een onbekende figuur.

Het sociale geweten

Een tweede interview met Madelon Lulofs vond ik in het literaire tijdschriftVilágirodalmi Szemle, een tijdschrift dat zich bezighield met recente literatuur uithet buitenland. Het verscheen in mei 1935, precies drie jaar na het eerste. De journalistBéla Szilágyi stelde in telegramstijl een anderhalve pagina lange tekst op:

Derde verdieping. Ik bel. Ik word aangemeld. Een lange vrouw ontvangtmij. Ze heeft rare, diepliggende ogen. Ze kijkt me aan. Ik stel me voor. Ikzeg slechts enkele woorden over inheemsen, blanken. Zij praat. Ze praatzeer zachtjes:‘Zoals ik reeds in Koelie heb geschreven. Maleiers, koelies. Hitte.Uitbuiting - maar niet op de Europese manier. De koelie sluit een contractaf. De Maleier ook. Hij weet niet eens waarom, hoe en wat voor werk hijmoet doen. De Maleier weet het ook niet. Dan wordt er gewerkt. Er wordtgewerkt en gedobbeld. Overdag wordt er gewerkt en als de betaaldag komt,dan wordt er in de nacht gedobbeld. Er wordt om geld gedobbeld. En hetgeld wordt verloren, en ook de mogelijkheid, de hoop dat hij weer terugkan. Gelooft u mij, deze mensen zijn kinderen, beschaamde kinderen’.11

Tijdens het interview worden twee dingen duidelijk. In de eerste plaats heeft dejournalist geen verstand van Nederlands-Indië en de koloniale verhoudingen. Hijkent het verschil niet tussen een koelie en een Maleier en hij gooit alles wat voorhem ver weg is en exotisch lijkt op één hoop. In de tweede plaats is - iets wat ook inhet eerste interview al duidelijk werd - de drijfveer van de schrijfster niet debeschrijving van het tropische natuurschoon, of het vertellen van een liefdesverhaalin een exotische omgeving, maar het uitbeelden van menselijke lotgevallen. MadelonLulofs is geïnteresseerd in de mens:

Java, Hawaï, Madagaskar. Eilanden. Rare, bedwelmende archipel. Menzou kunnen schrijven over mooie vrouwen, carrière, liefde, over dewonderbaarlij-

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 12: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

11

ke tropische natuur, over het wulpse oerwoud. Nee. Dat doet ze niet. Demens is interessanter, veel interessanter. Ik denk dat ze geen romancier isin de gewone zin van het woord. Zij is meer een kenner: eenmensenkenner.Haar belangstelling gaat uit naar de mens. Het maakt niet uit of hij blank,kleurling, Maleier of Chinees is. Mens. Zo simpel. Zonder uitleg.12

In de loop van het gesprek wordt het onderwerp minder literair en meer politiek. Dejournalist schrikt ervan. Wanneer Madelon Lulofs over sociale bewogenheid ensocialisme begint, voelt de journalist zich ongemakkelijk. In het Hongarije van dejaren dertig, vier jaar voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, overheersteeen rechtse politieke sfeer. Socialistische ideeën waren uit den boze.

Zij vertelt: ‘Een socialistische beweging in Europese zin bestaat niet. Alser überhaupt een beweging ontstaat, dan heeft die een nationaal karakter.Socialistische ideeën worden door de inheemse intelligentie verspreid diein Europa heeft gestudeerd. De bevrijding van de vreemde macht gaatuiteraard gepaard niet de sociale bevrijding. Met het kapitalisme zijn ertrouwens grote problemen. Het maakt ongelooflijk veel fouten en heeftgeen geweten. Het is enorm gewetenloos. Deze situatie moet wordenveranderd.’Ik vraag aan haar: mag ik dat ook schrijven? Ja. Dat ook. Ik denk eroverhet toch niet op te schrijven. Misschien wel. De blanken?Wat kun je doen? Het is warm. Tropische hitte. Bedwelmende hitte.‘Rubber’. Wat kun je doen? Drank, en dan nog eens drank. En dan weer.Dans! Vrouwen. Gierigheid. Blanke mensen. We kijken toe. ‘Rubber’. Destrijd van de blanken om een leven, om het begin van een leven. Dan komthet spel en ook de blanke verliest alles. Mogelijkheden, thuiskomst, hoop.[...] Bent u socialist?‘Ik ben geen partijlid. Maar ik vind het nationalisme geen optie. Ik benervan overtuigd dat de huidige situatie slecht is en dat het sociale inzichtmoet overwinnen.’Ik sta op. Ik dank. Tot ziens. Langzaam loop ik naar buiten. Zij moet veelhebben gezien. Zij moet veel hebben meegemaakt om Rubber en Koeliete kunnen schrijven. Kapotte mensen. Gefaalde levens. Blanken, gelenwijzen de weg: de weg van het sociale geweten.13

De sociale bewogenheid van de schrijfster en haar kritiek op het kapitalisme speleneen belangrijke rol in dit gesprek. Het boeide de journalist meer dan de literaire kantvan haar werk. In dit interview zijn de uitspraken van Madelon Lulofs nog radicaler

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 13: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

12

dan in het eerste interview. Maar deze moedige, in het openbaar geuite kritiek op hetkoloniale stelsel blijft binnen de grenzen van Hongarije.

Een internationaal bekende auteur

Het derde interview verscheen op 24 mei 1936. Het werd afgenomen door dejournaliste Bea Sz. Solymos en verscheen in de krant Pesti Hírlap. In de tekst wordtde schrijfster veel lof toegezwaaid, maar verder heeft het interview een algemeenkarakter. Er worden geen pijnlijke vragen gesteld, er wordt niet over politiekgesproken. De auteur en haar werk staan in het middelpunt: er worden titels, feitenen getallen genoemd. Demeest persoonlijke vraag gaat over haar kindertijd. Ongeveerde helft van de tekst betreft de internationale bekendheid van de schrijfster: Rubberwerd in twaalf talen vertaald en in ca. 100.000 exemplaren gedrukt. Het werd verfilmden er werd een toneelstuk van gemaakt. Koelie wordt vergeleken met het beroemdewerk van Harriet Beecher Stowe, De hut van oom Tom. Verder stelt de journalistevast dat De andere wereld ook succesvol was in Amerika, Zweden en Duitsland. Opvragen naar het vertaalwerk van Madelon Lulofs en haar man - ze hadden enkeleromans uit het Hongaars in het Nederlands vertaald - antwoordde Madelon:

Ik ben erg blij dat we enkele Hongaarse schrijvers in het buitenland bekendkonden maken. We hebben de nieuwste werken van beroemde Hongaarseschrijvers met plezier in het Nederlands vertaald. Sommige auteurs warenal in het buitenland bekend, maar de geïsoleerdheid van de Hongaarse taalsluit de wegen naar de buitenlandse boekenmarkt voor veel schrijvers af.Via de Nederlandse taal kunnen we de aandacht van Duitse, Engelse enandere buitenlandse uitgevers trekken en hun attent maken op genialeHongaarse schrijvers, die in Nederland met veel liefde werden ontvangen.Ik hoop dat dit slechts het begin is.14

Als de dood van haar vader ter spake komt, zegt Madelon dat hij aan een tropischeziekte overleden is. Zij spreekt hier niet de waarheid, maar het is begrijpelijk dat zijniet over de omstandigheden wilde praten, die tot de zelfmoord van haar vader ClaasLulofs hadden geleid.15

Ten slotte vertelt de schrijfster over het boek waaraan zij net begonnen was: Dehongertocht, de roman die in Hongarije de meeste aandacht heeft getrokken.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 14: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

13

Recensies

Kenner van de inheemse ziel

Over Rubber heb ik geen enkele boekbespreking in de Hongaarse pers gevonden,hoewel dit debuut in Nederland en in het buitenland van al haar romans de meesteaandacht kreeg en in 1937 ook in het Hongaars vertaald werd.16 De reden hiervoorkan zijn, dat het pas laat werd vertaald, in 1937, toen de drie romans die na Rubberverschenen, al vertaald waren. Haar tweede roman Koelie, waarvan de Hongaarsevertaling in 1934 verscheen,17 werd besproken in het tijdschrift Literatura. Deanonieme criticus is er zeer lovend over. Hij vergelijkt Koelie met De hut van oomTom en spreekt met respect over de ‘getalenteerde auteur’. Het sociale aspect vande roman wordt in deze recensie sterk benadrukt:

In dit boek beschrijft Madelon Lulofs de uitbuiting en het bittere lot vande Javaanse koelies. Zij brengt de lezer met haar werk niet alleen dichterbij sociale rechtvaardigheid, maar laat ook de exotische omgeving en deziel van het eigenaardige, primitieve volk zien.18

Behalve deze boekbespreking verscheen er een fragment van Koelie in hetavant-gardistische tijdschriftMunka. Dat is opmerkelijk omdat het werk vanMadelonLulofs moeilijk avant-gardistisch genoemd kan worden. De verklaring hiervoor isdat Madelon de hoofdredacteur vanMunka persoonlijk kende. Die, Lajos Kassák,was demeest markante vertegenwoordiger van de avant-garde in Hongarije. Eén vanzijn boeken, Angyalföld, werd door het echtpaar Székely-Lulofs19 in het Nederlandsvertaald onder de titel Achterbuurt.20 Het is in 1935 in Amsterdam verschenen, meteen inleiding van Madelon Lulofs. Zo kon het gebeuren dat een fragment uit hetweinig avant-gardistische Koelie in het uitgesproken avant-gardistischeMunkaterechtkwam, onder de titel De nieuwe koelies zijn aangekomen.21

Haar derde roman De andere wereld, die in 1936 in het Hongaars werd vertaald,22kreeg in Literatura een buitengewoon korte aankondiging. Een onbekende journalistgaf in negentien regels de inhoud van het werk weer en liet het daar verder bij: overde literaire waarde of het sociale karakter van de roman werd niets gezegd.

Patrouille op Sumatra

Het boek dat in Hongarije de meeste aandacht trok was De hongertocht, dat in 1937in het Hongaars als Szumátrai járőr [Patrouille op Sumatra] vertaald werd,23 maar

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 15: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

14

in de kranten soms ook Szumátrai őrjárat [Sumatraanse patrouille] genoemd werd.In het literaire tijdschrift Nyugat schreef István Nagypál een uitgebreideboekbespreking over De hongertocht. Deze criticus benadrukte de tegenstellingenin het boek. Aan de ene kant doet het hem denken aan spannende, avontuurlijkejeugdlectuur in de trant van Jules Verne, Karl May, Stanley, Kipling of Jack London.Door deze auteurs heeft Nagypál als kind ooit het ‘spannende, sprookjesachtige,raadselachtige deel van de wereld’24 leren kennen, omdat ‘voor niet-zeevarendevolkeren alleen het boek de verleidelijke smaak van het tropische avontuur kongeven.’ De hongertocht is dus aan de ene kant voor deze criticus een romantischebelevenis, vanwege de beschrijvingen van de exotische omgeving. Aan de anderekant is het volgens hem voor de volwassen lezer van belang dat Lulofs ‘het waregezicht van de koloniale wereld laat zien.’ Hij prijst vooral het realisme van Lulofs:

In de wereld van de kolonie is er geen paradijselijk geluk en (paradijselijke)vrede, maar vindt er een meedogenloze uitbuiting plaats, veel erger danin Europa zelf. Het is een strijd tegen de mens, tegen wilde dieren, tegentropische ziektes, tegen muskieten en tegen het oerwoud. Het is geensprookjesland, maar een begraafplaats waar een dodelijke, moordendestilte heerst. De problematiek die in de boeken van Lulofs aan de ordewordt gesteld, weerspiegelt de onopgeloste problemen van het kolonialeleven. In de tropen staan namelijk twee groepen onverzoenbaar tegenoverelkaar die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden: de gesloten groepenvan de blanken en de inheemsen.

De criticus Nagypál noemt de stijl van Lulofs ‘puritanistisch-realistisch’. De strijdvan de militairen om in het oerwoud te overleven wordt met groot realismebeschreven. Het exotische oerwoud is geen idyllische plek, maar een gevaarlijkeplaats waar op leven en dood gestreden wordt. De tegenstelling is uiteindelijk nietde clichématige natuur tegenover cultuur of blank tegenover bruin, maar een heelandere: ‘de mens komt tegenover de wereld van zijn eigen verleidelijke verlangenste staan.’ De personages in het boek worden dus, volgens deze criticus althans, methun eigen wensen en droombeelden, dus met een constructie van de tropen,geconfronteerd. In feite is het een confrontatie van de ik-figuur met zichzelf.Ook de recensent in het tijdschrift Literatura is zeer positief over Lulofs en haar

Hongertocht. Op 10 december 1937 verscheen een boekbespreking van een halvepagina, waarin de criticus vooral de ‘fantastisch mooie natuurbeschrijvingen en defijn uitgewerkte karakterschetsen van de personages’25 prijst. Het is een ‘kunstwerkvan de hoogste klasse’. Dit werk is ‘een bewijs van de vitaliteit van de mens’. Volgens

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 16: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

15

deze anonieme recensent is de inhoud van het boek enorm interessant en ‘bezit heteen absolute, literaire waarde’.De journalist Béla Bodó van de krant Pesti Napló zwaait op 5 december 1937

Lulofs eveneens alle lof toe. Hij introduceert de schrijfster als een wereldberoemdeauteur die met haar romans veel succes geoogst heeft. De journalist (die kennelijkde kritiek op Lulofs in Nederland kent) spreekt ironisch van ‘gecompromitteerdewereldfaam’. Volgens hem is de oorzaak van haar succes dat zij altijd overgebeurtenissen schrijft die zij zelf beleefd heeft, daar in die andere wereld. Bodóschrijft ook over de ontstaansgeschiedenis van De hongertocht: over het pakje datMadelon Lulofs in Boedapest van onderluitenant N. gekregen heeft. In dit pakjebevonden zich kaarten, ambtelijke stukken en rapporten die in een droge, militaireambtenarenstijl geschreven waren. De ‘kleine, menselijke tragedie van onderluitenantN. in saaie bewoordingen, in een voor leken onbegrijpelijke taal’.26De patrouille vanonderluitenant N. was eenmislukking, men verdwaalde in de rimboe. Slechts enkelenoverleefden de tocht. Onderluitenant N. zocht sinds vijfentwintig jaar naarrehabilitatie, probeerde zijn recht te halen. Bodó merkt op dat dit ‘treurig-spannende’boek is ‘zo dicht bij de realiteit dat men haast vergeet dat dit een roman is, en niethet verslag van een getuige’. Dit was volgens hem de kracht van het schrijverschapvan Lulofs. Aan het eind van zijn artikel maakt hij nog een belangrijke opmerking:

De schrijfster is dus een realist die niet vergeet, zelfs altijd benadrukt, datin de Nederlandse koloniën niet alleen de blanken mensen zijn, maar ookde kleurlingen. Ook de inheemse bendes en piraten zijn mensen, ondankshun ellende en armzalige bestaan. Een dergelijke, zakelijke beschrijvingzijn we van schrijvers uit koloniserende landen niet gewend.

Tot slot merkt Bodó nog op: ‘Madelon Lulofs is een goede en enthousiaste schrijfster.Jammer is alleen dat er in haar boek dat net verschenen is, bijna op elke bladzijdeergerlijke drukfouten te vinden zijn.’

Buiten de literaire kringen

Uit haar correspondentie, die zich in het LetterkundigMuseum in Den Haag bevindt,blijkt dat Madelon Lulofs behalve met de hiervoor genoemde avant-garde kunstenaarLajos Kassák ook contacten onderhield met de Hongaarse schrijver DezsőKosztolányi. Kosztolányi was tijdens het interbellum een gezaghebbende figuur in

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 17: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

16

het Hongaarse literaire leven; hij was ook voorzitter van de PEN-club. Dit contactwas vooral te danken aan Herman Robbers, de directeur van uitgeverij Elsevier inAmsterdam.27Madelon heeft Kosztolányi een aantal keren ontmoet. Op 26 november1931 schreef ze aan Robbers: ‘Ik kreeg van Kosztolányi een boek, dat door hemgeschreven en door Van Praag vertaald was.’ Kosztolányi kwam ook bij Madelonop bezoek, wat wijst op een zekere samenwerking. Wellicht heeft Madelonvertaalwerk voor hem gedaan. Op 6 januari 1932 scheef ze aan Robbers:

Alles wat operette, bioscoop en roman is, gaat over de tropen en vooralin deze beroerde tijden geeft elke uitgever dat, wat het publiek verlangten niet omdat het ‘kunst’ is. Zelfs Kosztolányi geeft momenteel vertaaldeChinese en Japanse gedichten uit. Waar hij die vandaan haalt, mag de lieveGod weten. [...] Kosztolányi was verleden zaterdag bij mij en vroegwanneer de vertaling klaar zou zijn.

In een volgende brief op 9 januari 1932 schreef Madelon aan Robbers: ‘Ik beldeKosztolányi vandaag op om verdere besprekingen met hem aangaande de vertaling,maar hij kan me pas in de loop van de volgende week komen opzoeken.’Madelon probeerde Kosztolányi voor de Hongaarse vertaling vanKoelie te winnen,

maar tevergeefs.28 Ondanks deze contacten komt de naam van Madelon Lulofs in detalrijke studies over Kosztolányi en in zijn brieven en dagboeken niet voor. Zij enhaar werk bleken niet belangrijk genoeg voor deze Hongaarse schrijver.Behalve Kosztolányi en Kassák heeft Madelon Lulofs nog andere Hongaarse

schrijvers ontmoet. Zij kende de beroemde en in de jaren negentig van de vorigeeeuw herontdekte romancier Sándor Márai, de schrijvers Gábor Vaszary, FerencKörmendi en Jolán Földes. Desondanks bleef zij een randfiguur in het literaire levenin Hongarije.

Slot

De aandacht van de Hongaarse literaire kritiek voor het werk van Madelon Lulofswas maar matig. In de acht jaar dat zij in Hongarije gewoond heeft, schreef ze Rubber,Koelie, De andere wereld en De hongertocht, romans die haar internationale faamen rijkdom hebben bezorgd. In Nederland waren haar werken bestsellers en hoordezij tot de bekendste auteurs. Maar ondanks het feit dat deze boeken ook in hetHongaars werden vertaald, verscheen haar naam slechts negen keer in de Hongaarsepers.29 En hoewel Madelon over het algemeen goede kritieken kreeg, bleef zij eenbuitenstaander in de literaire kringen in Boedapest.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 18: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

17

In 1938 vertrokken László Székely, Madelon Lulofs en hun dochter Kotjil naar hetneutrale Nederland om de dreigende oorlog te ontvluchten. Kort daarna bleek datzowel haar echtgenoot als zijzelf geen blijvende herinneringen bij het Hongaarsepubliek hebben nagelaten.Hoe onbekendMadelon Lulofs in de Hongaarse literatuur was, wordt - onbedoeld

- aangetoond in een interview in Esti Magyarország [Hongarije in de Avond] op 22april 1942. Vier jaar na het vertrek van het echtpaar Székely-Lulofs uit Boedapestbezocht een andere Nederlandse schrijfster de Hongaarse hoofdstad: Jo vanAmmers-Küller. Zij verbleef slechts twee weken in Hongarije en een journalist vande krant Esti Magyarország interviewde haar. Het gesprek ging over de Nederlandseliteratuur, over haar schrijverschap en over de bekendheid van de Nederlandseliteratuur in Hongarije en die van de Hongaarse literatuur in Nederland. Aan heteinde van het interview merkte Van Ammers-Küller op:

In Amsterdam is het echtpaar Lulofs bezig met Nederlands-Hongaarsevertalingen. De vrouw is van Hongaarse afkomst. Zij heet Maria Székely.Als zij en haar man voldoende over de stand van zaken op het gebied vande literatuur geïnformeerd worden, kunnen ze helpen bij de verspreidingvan literaire werken.30

Jo van Ammers-Küller heeft Madelon Lulofs persoonlijk gekend. Ze hebben elkaarop het PEN-congres in Boedapest in 1932 ontmoet.31Zij wist dus datMadelon Lulofseen Nederlandse was en haar man een Hongaar. De foutieve bewering dat van het‘echtpaar Lulofs’ niet de man, maar de vrouw Hongaars was, is dus een fout van deanonieme journalist. Veelzeggend is misschien nog dat deze fout onopgemerkt bleef.Iedereen, zelfs de journalist, de redacteur en het publiek lazen eroverheen. MadelonLulofs is in Hongarije nooit een bekende auteur geworden.

Bibliografie

PrimairBrieven vanMadelon Székely-Lulofs in het LetterkundigMuseum in DenHaag,collectie Madelon Székely-Lulofs. L9452.Kassák, Lajos, Achterbuurt [Angyalföld]. Vert. László Székely; inl. MadelonSzékely-Lulofs. Amsterdam, Nederlandsche Keurboekerij, 1935.Lulofs, Madelon, ‘Megjöttek az új kulik [De nieuwe koelies zijn aangekomen]’.Fragment. In:Munka (1934), no. 37, p. 1093-1098.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 19: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

18

Lulofs, Madelon, Az őserdő rabjai [De gevangenen van het oerwoud]. Vert.Németh Andor. Budapest, Pantheon 1934. (Jó könyvek 13).Lulofs, Madelon, A másik világ [De andere wereld]. Vert. Pintér László.Budapest, Pantheon, 1937.Lulofs, Madelon, Szumátrai járőr [Patrouille op Sumatra]. Vert. Pintér László.Budapest, Pantheon, 1937.Lulofs, Madelon, Gumi [Rubber]. Vert. Kovács György. Budapest, Pantheon,1937 (Jó könyvek 16.). 2e dr. 1942.

Secundair‘Bij: Mevrouw M.H. Székely-Lulofs Over: Het schrijversvak’. In:MorksMagazijn mei 1939, p. 225-236.Bodó, Béla, ‘Madelon Lulofs: Szumátrai járőr [Patrouille op Sumatra]’. In:Pesti Napló 5 december 1937, p. 36.Breman, Jan, Koelies, planters en de koloniale politiek. Leiden, KITLV, 1987.Eyck, Christine van, ‘Over mensen en dingen uit vreemde landen - Bohemyens,typen uit Hongarije’, In: Sumatra 4 (1927), 25 juni, p. 25-28.Interview met Madelon Lulofs in Az Est 19 mei 1932.Lulofs, Madelon, ‘Az őserdő rabjai [De gevangenen van het oerwoud]’. In:Literatura 9 (1934), no. 1.Lulofs, Madelon, ‘A másik világ [De andere wereld]’. In: Literatura 11 (1936),no. 1.Lulofs, Madelon, ‘Szumátrai járőr [Patrouille op Sumatra]’. In: Literatura 12(1937), no. 10.Nagypál, István, ‘Szumátrai. Madelon Lulofs regénye - Pantheon [Patrouilleop Sumtra, Roman van Madelon Lulofs - Pantheon]’. In: Nyugat 34 (1938),band I, p. 87-89.Okker, Frank, ‘Vissen vangen in een vulkaan. De bewogen jeugd van MadelonSzékely-Lulofs’. In: Acta Neerlandica 5 (2007), p. 25-49. ThemanummerMadelon Lulofs.Okker, Frank, Tumult. Het levensverhaal van Madelon Szekely-Lulofs.Amsterdam, Atlas, 2008.Praamstra, Olf, ‘Rubber, de roman, de film en het koloniale discours’. In:Gustinelly, E. (e.a. red.), Tiga pulu lima tahun studi Belanda di Indonesia.Vijfendertig jaar studie Nederlands in Indonesië. Depok, Universitas Indonesia.Fakultas Ilmu Pengetahuan Budaya, 2006, p. 251-270.Praamstra, Olf, ‘Ontworteld’. In: Acta Neerlandica 5 (2007), p. 89-109.Themanummer Madelon Lulofs.Pusztai, Gábor en Olf Praamstra. ‘Een “lasterlijk geschrijf”, kritiek en(zelf)censuur in de Nederlands-Indische literatuur. De ontvangst van LászlóSzékely's Van oerwoud tot plantage (1935)’. In: Indische Letteren 12 (1997),no. 3, p. 98-124.Romsics, Ignác, ‘Egy korszak amérlegen’. In: Rubicon (2001), no. 1-2, p. 44-52.Romsics, Ignác, ‘Nemzet és állam amodernmagyar történelemben’. In:Rubicon(2001), no. 8-9, p. 4-16.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 20: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

Solymos, Sz. Bea, ‘Szumátrától Budapestig (Látogatás LulofsMadelon Hollandírónőnél) [Van Sumatra tot Budapest (bezoek aan de Nederlandse schrijfsterMadelon Lulofs). In: P(esti) H(írlap) Vas(árnap) (1936), no. 21, 24 mei, p. 39.‘Szeretnénk megismerni az igazi magyar irodalmat - mondja Jo vanAmmers-Küller Holland írónő Budapesten [We willen graag de Hongaarseliteratuur leren kennen - zegt de Nederlandse schrijfster Jo van Ammers-Küllerin Budapest]’. In: Esti Magyarország (1942), no. 90, 22 april.Szilágyi, Béla, ‘Beszélgetés Madelon Lulofs-szal. [Gesprek met MadelonLulofs]’. In: Világirodalmi szemle (1935), no. 1, mei, p. 7-8.

Eindnoten:

1 Romsics 2001, 8-9, p. 11.2 Romsics 2001, 1-2, p. 45.3 Interview in Az Est 19 mei 1932.4 Breman 1987, p. 216.5 ‘Bij: Mevrouw M.H. Székely-Lulofs’ 1939, p. 232.6 Praamstra 2007.7 Pusztai en Praamstra 1997.8 Madelon Lulofs schrijft, nog op Sumatra, op 25 juni 1927 over een bezoek aan Debrecen niethaar man, waar ze enkele vrienden bezochten. De naam van de stad werd in de tekst weliswaarniet genoemd, maar uit de beschrijving wordt duidelijk dat het om Debrecen gaat (Van Eyck1927, p. 25-28).

9 Er waren waarschijnlijk wel onderhandelingenmet een bedrijf in Hollywood, maar een concreteovereenkomst werd nooit gesloten en men weet ook niets over een concreet aanbod. Zie:Praamstra 2007.

10 Praamstra 2006.11 Szilágyi 1935, p. 7.12 Ibid.13 Szilágyi 1935, p. 8.14 Solymos 1936, p. 39.15 Claas Lulofs heeft zich op 12 februari 1912 opgehangen vanwege zijn buitenechtelijke relatie

en zijn zoon die uit deze relatie geboren werd. Zie Okker 2007.16 Lulofs 1937/2.17 Lulofs 1934/2.18 Lulofs 1934/2.19 In het boek wordt alleen László Székely als vertaler vermeld, maar het is zeer waarschijnlijk

dat de roman van Kassák door het echtpaar werd vertaald. Zie Okker 2008, p. 261.20 Kassák 1935.21 Lulofs 1934/1, p. 1093-1098.22 Lulofs 1937/1.23 Lulofs 1937/2.24 Nagypál 1938, p. 87.25 Lulofs 1937/2.26 Bodó 1936.27 Brief van Madelon Lulofs aan Herman Robbers van 10 oktober 1931 uit Budapest: ‘[...] ik was

ook bij Kosztolányi. Hij was zeer beminnelijk en wij spraken over alles en nog wat. Ik moet uzijn groeten overbrengen. Hij sprak zeer waarderend en bewonderend over u en het wasvoornamelijk uw visitekaartje dat deze deur zoo makkelijk voor mij opende.’

28 Okker 2008, p. 125. Uitendelijk werd Koelie niet door Kosztolányi, maar door Andor Némethin het Hongaars vertaald.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 21: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

29 De aandacht voor het boek van haar man Van oerwoud tot plantage in Nederland was veelgroter. Alleen over dit ene boek verschenen in Nederland en in Indië binnen twee jaar meerartikelen dan over de drie bekendste romans van Madelon Lulofs in Hongarije gedurende achtjaar.

30 Szeretnénk 1942.31 Okker 2008, p. 129.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 22: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

20

FatimahEen controversieel Indo-Arabisch toneelstuk*

Huub de Jonge

Inleiding

In de jaren dertig van de vorige eeuw begonnen steeds meer nationalistischeorganisaties en bewegingen in Nederlands-Indië bij speciale gelegenheden, zoalscongressen en herdenkingen, toneelstukken op te voeren. Ze hadden tot doel eenbijeenkomst op te luisteren, het publiek te vermaken, idealen uit te dragen,maatschappelijke problemen aan de orde te stellen, en emancipatie tebewerkstellingen. Het was een vorm van educatief toneel dat erop gericht was designatuur van de organisatie of beweging te benadrukken en de identiteit van de ledente versterken. Het was zowel populair onder Indonesiërs als onder uitheemseAziatische minderheden, zoals de Indo-Chinezen en de Indo-Arabieren, die, geheelin overeenstemming met de officiële indeling van de bevolking in Europeanen,Vreemde Oosterlingen en inlanders, maatschappelijk en politiek afzonderlijk warengeorganiseerd.De toneelstukken waren op het Europese model gebaseerd en hadden weinig met

de traditionele vormen van theater en vermaak van deze bevolkingsgroepen te maken.Ze werden geschreven door een lid dat over een goede pen beschikte en opgevoerddoor uit eigen gelederen gerekruteerde spelers. Elke afdeling van betekenis vannationale politieke of maatschappelijke organisaties beschikte, geïnspireerd door hunEuropese tegenhangers, over een eigen toneelafdeling, naast een sportvereniging,een vrouwenclub, en soms zelfs een drumband.In dit artikel wil ik aandacht besteden aan het toneelstuk Fatimah dat in 1938 op

het derde congres van de Persatoean Arab Indonesia (PAI), de Unie van IndonesischeArabieren, in Semarang werd opgevoerd. Eind jaren dertig woonden er ruim 70.000Arabieren in de kolonie, waarvan ongeveer 50.000 op Java. Ze stamden bijna allemaaluit Hadramaut, een arme streek in het zuiden van Jemen. Ruim tweederde van henbestond uit Indo-Arabieren (muwallad) en de rest uit totok-Arabieren (wulaiti).1 Totongeveer 1920 weerspiegelden de sociale verhoudingen in de naar binnen

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 23: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

21

gekeerde minderheid de hiërarchische, op afstamming gebaseerde, standenstructuurvan het thuisland Hadramaut. De bovenste stand bestond uit sayid, afstammelingenvan de profeet Mohammed, die ruim 1.000 jaar geleden uit Basra naar Zuid-Arabiëwaren getrokken. Daaronder stonden de syekh, afstammelingen van de oorspronkelijkeinheemse religieuze elite die geleidelijk van de eerste plaats waren verdrongen doorde sayid. De derde en vierde laag werden gevormd door respectievelijk de gabili, deleden van de gewapende stammen, en de masakin, de armen. De grenzen tussen destanden werden strikt gehandhaafd. Zo mochten vrouwen nooit beneden hun standhuwen en sayid werden steevast met een handkus begroet.2In de jaren dertig ontstonden er allerlei spanningen binnen de Arabische

gemeenschap, met name tussen sayid en syekh (zoals alle niet-sayid in de koloniewerden genoemd) en tussen totoks en Indo-Arabieren, die zich in allerlei verenigingenhadden georganiseerd. Steedsmeer syekhweigerden de sayid dezelfde eer te betonenals in Hadramaut en in toenemende mate verweten totoks de Indo-Arabieren dat zede Arabische waarden uit het oog verloren, zich een Indonesische levensstijl aanmatenen loyaler waren aan het land van hun moeders dan dat van hun vaders.Een doorbraak ontstond in 1934 toen jonge Indo-Arabieren uit verschillende

standen de PAI oprichtten niet het doel de emancipatie van de Indo-Arabieren enhun integratie in de wijdere Indonesische samenleving te bevorderen. In de voetsporenvan de Indische Partij, de partij van de Indo-Europeanen, en de Partai ThiongwaIndonesia, de partij van de Indo-Chinezen, accepteerden ze publiekelijk Indonesiëals hun vaderland en de Indonesische cultuur als hun cultuur, opvattingen die nietdoor iedereen in uitheemse minderheidskringen werden gedeeld.Een van de middelen om de emancipatie van hun aanhangers en potentiële

achterban te stimuleren was, zoals gezegd, het opvoeren van toneelstukken. Fatimahwas het tweede stuk dat op een congres van de PAI werd opgevoerd. Het was in hetMaleis geschreven en telde acht in lengte variërende bedrijven. Het was op verzoekvan het hoofdbestuur geschreven door de journalist Hoesin Bafagih, die ook de auteurwas van een eerder gespeeld stuk (Korban Adat).3 Het bestuur was zo tevreden overde inhoud dat op het congres een handelseditie van de tekst te koop werd aangeboden.Fatimahwerd bij de première enthousiast ontvangen door de aanhangers van de PAI,maar riep zoveel bezwaren op bij tegenstanders dat het tot ernstige spanningen inArabische kringen in de kolonie leidde.De inhoud van het toneelstuk geeft een goed beeld van de preoccupaties en

frustraties van de Arabische gemeenschap in de vooroorlogse jaren. Het laat zienwat de leden van de gemeenschap bezighield en wat nodig werd geacht om dezeproblemen op te lossen.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 24: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

22

Het verhaal

Fatimah is de naam van de minderjarige dochter van de vermogende handelaar Nasirbin Oemar Asjaibie.4Nasir is ernstig ziek en voelt zijn einde naderen. Voor zijn doodbesluit hij zijn dochter uit te huwelijken aan Mochtar, een onderwijzer van eenArabische school op wie hij erg gesteld is. Hoewel jongeren uit rijke gezinnen in derij staan om met Fatimah te kunnen huwen, geeft hij de voorkeur aan de arme, maarbetrouwbare Mochtar, van wie zijn dochter les heeft gehad. Hij verwacht dat ze methem gelukkig zal worden. Omdat ze nog een kind is, sluiten ze wel eenhuwelijkscontract, maar zullen pas gaan samenleven als het meisje daarvoor deleeftijd heeft. Tot die tijd blijft Fatimah bij haar moeder wonen en zal haar niet geringeerfenis bij de Weeskamer worden ondergebracht.Bij diezelfde instelling brengt Nasir ook de nalatenschap onder voor een zoon die

hij op jonge leeftijd bij een Boeginese vrouw op een van de oostelijke eilanden vande Indonesische archipel heeft verwekt, maar die hij kort na diens geboorte in desteek heeft gelaten. Hij is al jaren op zoek naar deze zoon, maar zonder succes. Als15 jaar na Nasirs overlijden deze zoon niet is gevonden, zal diens erfdeel aan Fatimahen haar oudere broer Joesoef toevallen. Joesoef, het enige kind van Nasir dat zijngeld onmiddellijk na de dood van zijn vader zal ontvangen, is het zwarte schaap vande familie. Hij wil voor niets deugen, heeft verkeerde vrienden, komt laat thuis, drinktbier en whisky, zit achter de vrouwen aan en smijt met geld. Zijn vader heeft geenenkel vertrouwen in hem en in plaats van aan zijn zoon laat hij al jaren de dagelijksegang van zaken in zijn handelsbedrjf over aan zijn jongere broer Mansoer. Joesoefvindt het een schande dat zijn zus, ‘de ster van de stad’ en ‘de hoop van allerijkeluiskinderen’, aan een armlastig persoon als Mochtar wordt uitgehuwd.5 Hijverwijt zijn oom dat hij het huwelijk niet heeft tegengehouden, maar moet er zichbij neerleggen. Na de dood van zijn vader ontslaat hij Mansoer echter op staandevoet, waarop de zaken versloffen.Twee jaar na de dood van Nasir heeft Joesoef vrijwel zijn gehele erfenis van 75.000

gulden, een enorm vermogen in die tijd, verbrast en de zaak vrijwel ten grondegericht. Schuldeisers staan in de rij om hun tegoeden te innen. Opgestookt door tweeop zijn zak terende vrienden, Salim en Oemar, die hun luie leventje graag willenvoortzetten, probeert hij het huwelijk tussen Fatimah en Mochtar te verbreken en, inplaats van Mansoer, voogd van zijn zus te worden. Op die manier kan hij zich haarbij de Weeskamer gestalde geld toe-eigenen. Daarvoor heeft hij evenwel demedewerking vanMansoer enMochtar nodig. Beidenworden door Joesoef ontboden,

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 25: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

23

Omslag handelseditie.

die hen meedeelt dat Fatimah het huwelijkscontract wil ontbinden. Hij biedt ze elkeen grote som geld als schadeloosstelling, die zal worden betaald op het moment datde scheidingsbrief is ondertekend. Ze geloven hem niet en wijzen het aanbodverontwaardigd van de hand. Mochtar, die zielsveel van Fatimah houdt, wil alleenscheiden als zij schriftelijk laat weten het, nog steeds niet geconsumeerde, huwelijkte willen verbreken. Daartoe blijkt Fatimah echter niet bereid. Haar liefde voorMochtar is alleen maar sterker geworden. Joesoef besluit daarop een fikse donatiete doen aan de school waar Mochtar werkt en het bestuur onder druk te zetten hemte ontslaan. Zonder werk zal Mochtar, zo denkt hij, vast genegen zijn aanbod aan te

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 26: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

24

nemen. Als deze lucht krijgt van dit plan, neemt hij echter zelf ontslag. Hij heeft hetal langer niet naar zijn zin op deze Arabische school, waar bestuursleden zichvoortdurend met het onderwijs bemoeien en elke vernieuwing tegenhouden.Zowel Mansoer als Mochtar zitten nu zonder inkomsten. Mansoer stelt voor van

hun spaarcenten poeder, parfum, en andere producten te kopen en die vervolgens uitte venten. Mochtar sputtert tegen. Hij is dat soort werk niet gewend en schaamt erzich voor, maar laat zich overhalen. Dagelijks lopen ze nu met hun in doekengewikkelde waar en badend in het zweet door de stad op zoek naar klanten. Op eendag passeren ze, op weg naar een markt, een restaurant waar veel gasten zitten.Mochtar stelt voor de tafels langs te gaan om spullen te verkopen en vraagt Mansoereven te wachten. In het restaurant treft hij bij toeval Joesoef en zijn boezemvrienden,die al het nodige hebben gedronken en hem en plein public in elkaar slaan. Mansoerkomt hem te hulp en slaat zijn neef Joesoef onder de tafel. Om verdere moeilijkhedenbinnen de familie te voorkomen, vertrekken de compagnons met de eerste boot naarde kleine oostelijke eilanden om daar voorlopig hun geluk te beproeven. Zonder hunaanwezigheid kan Joesoef geen scheiding van Fatimah, die via een tussenpersoonop de hoogte wordt gesteld van hun vertrek, afdwingen.Zijn maat Salim legt de radeloze Joesoef vervolgens een nieuw plan voor om aan

geld te komen. Over een aantal jaren komt de erfenis van zijn verloren broer, alsdeze tenminste voor die datum niet te voorschijn komt, toe aan hem en Fatimah. Hijzou zijn aandeel tegen een bepaald bedrag aan een geldschieter kunnen verkopen.Joesoef die financieel helemaal aan de grond zit, ziet geen andere uitweg. Tezamenstappen ze naar de koranleraar Ammi Oeboed, die hen na enig heen en weer praten500 gulden biedt voor een erfdeel dat tegen de tijd dat het wordt uitbetaald hethonderdvoudige bedraagt.Ruim een jaar later trekken Mansoer en Mochtar nog steeds rond op de Kleine

Soenda-eilanden, waar ze goede zaken doen. Op zoek naar een plaats om teovernachten, ontmoeten ze op een namiddag Pak Saptoe, een oude Boeginees. Hijlogeert bij een Arabische vriend en neemt hen daarmee naar toe. Bij aankomst blijktde man de vader van Mochtar te zijn, Ahmad, die een half jaar geleden zijnoorspronkelijke woonplaats had verlaten om zijn zoon te zoeken. Zes maanden langwaren alle brieven die hij hem had gestuurd, teruggekomen. Van zijn vroegere schoolhad hij uiteindelijk gehoord dat Mochtar de stad had verlaten. Tijdens de zoektochtwas Ahmad ernstig ziek geworden, waardoor hij zich gedwongen zag zich hiertijdelijk te vestigen.Mochtar vertelt wat er allemaal is voorgevallen en verontschuldigt zich voor het

feit dat hij getrouwd is zonder zijn vader toestemming te vragen, maar dat het hu-

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 27: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

25

welijk nog niet is geconsumeerd. Ahmad vraagt hem uit welke bevolkingsgroep zijnvrouw komt en hoe haar vader heet. Als Mochtar antwoordt dat ze een dochter isvan Nasir bin Oemar Asjaibie, reageert hij geschrokken. Bevend over zijn helelichaam en de handen ten hemel heffend roept hij dat Mochtar niet met een kind vanNasir mag trouwen en dat de relatie verbroken moet worden. Mochtar begrijpt erniets van en antwoordt snikkend dat hij van Fatimah houdt en met haar wil trouwen.Maar de oudeman houdt voet bij stuk en antwoordt: ‘De aarde zal splijten, de bliksemzal je treffen, de hemel zal worden verbrijzeld, de engelen zullen vloeken en de troonvan God zal schudden... als je met haar trouwt’.6Om een lang verhaal kort te maken:het blijkt dat Ahmad niet de echte vader van Mochtar is, maar zijn pleegvader diehem op vijfjarige leeftijd heeft geadopteerd, vier jaar nadat zijn moeder, een dochtervan Pak Saptoe, was overleden. Pak Saptoe, die verder geen familieleden had, enzonder inkomsten zat, zag zich genoodzaakt om Mochtar af te staan toen hij werkin Deli kreeg. Zijn werkelijke vader is .... Nasir, die zijn moeder in de steek heeftgelaten. Fatimah is dus zijn halfzuster, met wie hij onmogelijk kan huwen.Mansoer, nu dus Mochtars oom, belast zich met de zware taak Fatimah over de

situatie te berichten. Mochtar zelf reist, samen met Pak Saptoe (zijn grootvader) enzijn pleegvader Ahmad, eerst naar zijn geboorte-eiland om, met het oog op de erfenis,een verklaring voor de Weeskamer aan het dorpshoofd te vragen waarin staat dat hijeen zoon van Nasir is, waarna ze zich bij Mansoer zullen vervoegen. Na aankomstkomt de vooruit gereisde Mansoer een vroegere bediende van de familie tegen, diehem vertelt dat Fatimah ernstig ziek is en dat Joesoef op verzoek van een geldschieteris gegijzeld omdat hij zijn schulden niet meer kon betalen. Sinds zijn verblijf in degevangenis gedraagt hij zich als een angstig en verdrietig kind.Het stuk eindigt met de terugkeer van de nog altijd aangeslagen Mochtar en zijn

metgezellen. Terwijl ze naar huis lopen, ontwaren ze in de verte een stoet mensendie voortdurend ‘La ilaha ila Allah’, ‘Weet dat er geen god is dan Allah’, reciteren.Het blijkt een begrafenisstoet te zijn. Het is een huiveringwekkende schouwspel enals de treurende groep mensen hen passeert, lopen de rillingen over hun rug. Eeneind achter de stoet loopt met gebogen hoofd een ontroerde en verwarde persoon.Als hij hen ziet, komt hij naar hen toe en probeert iets te zeggen, maar zijn stem stokt.Het blijkt Mansoer te zijn.

‘Wat is er aan de hand...? [...] Van wie is dit stoffelijke overschot?’ vraagtMochtars [pleeg]vader enigszins ongeduldig.‘Waar is Joesoef? Hoe gaat het Met Fatimah? Waarom ben je hier?’ voegt

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 28: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

26

Mochtar [...] er haastig aan toe.Mansoer weet niet meer dan een paar woorden te stamelen.‘Wat is er? Vriend... Waar is Joesoef? Fatimah, maakt ze het goed?’schreeuwt Mochtar zo hard mogelijk.‘Mochtar. Ammi Ahmad’, antwoord Mansoer snikkend [...], ‘Joesoef...is.. gek... geworden.’‘Gek...???’, antwoordenMochtar en Tuan Ahmad ontsteld.... ‘en Fatimah?Waar is zij? Waar is zij?’ vraagt Mochtar bezorgd en ongeduldig.‘Fatimah....Fatimah?’ zegt Mansoer huilend en weeklagend, ‘Fatimah?Dit ....dit.. dit is haar lichaam... Fatimah... is overleden.’7

Grieven en frustraties

Zoals gezegd, was het de auteur niet alleen te doen om de toeschouwers een boeiendevoorstelling voor te schotelen en een aangename avond te bezorgen. Bafagih wildehen ook een spiegel voorhouden, aan het denken zetten over hun eigen situatie, enveranderingen bewerkstelligen. Om die reden werden in het toneelstuk allerleiproblemen die in de Arabische gemeenschap speelden, aan de orde gesteld,uitvergroot, geridiculiseerd, en becommentarieerd.Een van de onderwerpen die steeds stof deed opwaaien, was het onderwijs.

Kinderen van Indo-Arabische ouders gingen gewoonlijk naar Arabische scholen,waar in het Arabisch, Maleis of in beide talen les werd gegeven. Al sinds het beginvan de twintigste eeuw ontstonden er ernstige meningsverschillen tussen degenendie het curriculum in overeenstemming wilden brengen met de eisen van de tijd,door middel van bijvoorbeeld klassikaal onderwijs en het invoeren van vakken alswiskunde, en degenen die alles bij het oude wilden laten. Nationale Arabischeorganisaties, zoals al-Rabitah en al-Irshad hadden hun eigen scholen enbeconcurreerden elkaar via het onderwijs. Daarnaast wemelde het in de Arabischekwartieren van kleine particuliere schooltjes met niet meer dan enkele tientallenleerlingen. Als ouders het niet eens waren met het beleid van een bepaalde school,een zakelijk conflict of religieus meningsverschil kregen met de stichter of patroon,dan werden kinderen al gauw naar een andere school gestuurd. De journalist AbdulRahman Baswedan bijvoorbeeld bezocht in totaal vier lagere scholen. Hij begon opde al-Kharryah madrasah in Soerabaja, die door lokale Arabieren was gesticht. Naeen handgemeen tussen zijn oudere broer en een telg uit een vooraanstaande gabiligeslacht, werd hij naar al-Ma

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 29: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

27

Arabische handelaren op Java (1870) (collectie KITLV nr. 30490).

'arif gestuurd. Later bracht hij enige tijd door op de al-Irshad madrasah in Batavia,waar de uit Soedan afkomstige modernistisch georiënteerde Ahmad Surkati les gaf,als ook op de Hadramaut School in Soerabaja waar Muhammed bin Hashim, dehoofdredacteur van al-Bashir - het eerste Arabische tijdschrift in Nederlands-Indië- de leiding had. Op de al-Irshad school leerde hij dat mensen gelijke rechten haddenen dat de uit Hadramaut stammende standenstructuur een anachronisme vormde. Opde pro-sayid Hadramaut School hoorde hij precies het tegenovergestelde.8In de tweede helft van de dertiger jaren van de vorige eeuw deden deze

onderwijsperikelen zich nog steeds voor, getuige de ervaringen van Mochtar. Hijergert zich herhaaldelijk aan het bestuur van zijn school, dat bestaat uit machtigemaar op het terrein van onderwijs ondeskundige leden van de lokale Arabischegemeenschap. Ze voeren voortdurend veranderingen in het schoolprogramma door,bemoeien zichmet de lesmethodes, en vervangen een boek dat net is voorgeschrevende volgende dag door een ander. Individuele bestuursleden vallen tijdens de lessenbinnen om te checken of de onderwijzers zich wel aan de afspraken houden of omhun eigen opvatting als de juiste op te dringen. Ook de ouders hebben er een handjevan zich overal mee te bemoeien. Met de uitwerking van al deze tegenstrijdigerichtlijnen op de leerlingen wordt geen rekening gehouden.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 30: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

28

Het programma bevat volgensMochtar ook te weinig vakken waarmee de leerlingenin de wereld vooruit kunnen komen. Hij hekelt met name de eenzijdige nadruk ophet leren spreken in het openbaar, waarbij de vorm belangrijker is dan de inhoud.De kinderen worden in feite opgeleid tot mesin bicara (spreekmachines): ‘ze lerengoede toespraken te houden, zonder zich bewust te zijn van wat ze in feite zeggen’.9

Ze krijgen zijns inziens ook een vertekend beeld van de maatschappelijkewerkelijkheid door de eenzijdige en krampachtige gerichtheid op Hadramaut. Elkeochtend wordt de schooldag geopendmet het zingen van Hadramaut Jaa Bila waarvande beginregels luiden: ‘Hadramaut mijn land, symbool van verhevenheid. Wie zichten alle tijde naar je richt, zal heersen en vredig sterven’.10 De leerlingen zijn echterallemaal in Indonesië geboren en hebben meer gemeen met Indonesiërs dan metinwoners uit het zuiden van het Arabisch schiereiland. Het heeft geen zin, luidt deboodschap, ze op te voeden in een traditie waaraan ze geen of steeds minder deelhebben.Het toneelstuk bevat ook een aanklacht tegen de levensstijl en mentaliteit van

Arabische jongeren uit gegoede kringen, gepersonifieerd in de persoon van Joesoef.Ze teren op de zak van hun ouders en brengen hun tijd door in ledigheid. Fatimahsvader noemt ze ‘het afval van de wereld, dat wordt geboren in mooie kleren, maarwier innerlijk vol zweren zit’.11 Ze hebben weliswaar een hoge status, maar misseninnerlijke beschaving en verantwoordelijkheidsgevoel. Ze zijn lui, hooghartig envoelen zich te goed om de handen uit de mouwen te steken. Ze missen de wilskrachten de sociale vaardigheden om een succesvolle carrière als handelaar of ondernemerop te bouwen.Maar ook onder jongeren van arme huize ontbreekt, volgens Mansoer, dikwijls

het arbeidsethos dat de eerste generatie immigranten kenmerkte. ZelfsMochtar moeteven slikken alsMansoer hem, nadat hij ontslag heeft genomen, voorstelt een bestaanals mustafir, rondtrekkende handelaar, te beginnen. Hij schaamt zich er in eersteinstantie voor en zegt dat hij handelen niet gewend is. Mansoer wijst deze ‘geveinsdeschuchterheid’ echter verontwaardigd van de hand. Hij ziet het als een probleem vanalle Indo-Arabieren: ‘Ze geven er de voorkeur aan in ledigheid hun lot af te wachten[...] tot ze een grootse baan krijgen aangeboden. En als ze uiteindelijk geen werk vanbetekenis krijgen, willen ze zich niet tot het laagste verlagen.’ Hoe anders gedroegenzich de eerste generatie Arabische migranten, die in Indië arriveerden. Ze kwamenals arme lieden, werkten hard, en namen genoegen met ‘een winst van 1 of 2 cent’.Dankzij hun taaiheid en vastberadenheid wiste ze zich op te werken.12

Ook door andere auteurs is dit verschil in mentaliteit tussen nieuwkomers engevestigden, tussen totoks en Indo-Arabieren, aan de orde gesteld. Baswedan wijdde

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 31: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

29

er in het eerste nummer vanMatahari in 1934 een heel artikel aan.13 Hij schreef hetverschil toe aan de uiteenlopende psychologische en sociologische kenmerken vande twee groepen. Degenen die in Hadramaut waren geboren, groeiden op in een armeomgeving waarin geweld tussen stammen en families aan de orde van de dag wasen waarin er geen tijd en ruimte was voorwellevendheid en verfijning. Het leven inhun thuisland in het zuiden van het Arabisch schiereiland was hard en ‘primitief’ ende inwoners waren taai, spaarzaam, en vastberaden - eigenschappen waaraan dienieuwkomers bleven vasthouden in nieuwe omgevingen waarin ze zich vestigden.Hoe verschillendwas de situatie van de Indo-Arabieren in het vooroorlogse Indonesië,waar etnische groepen, stammen en gezinnen over het algemeen vreedzaam naastelkaar leefden. Mannelijkheid, doortastendheid en onverschrokkenheid waren nietdirect kwaliteiten die in hun natuurlijke en sociale omgeving werden gevraagd, metals gevolg dat ze niet werden doorgegeven door Indonesische of Indo-Arabischemoeders aan hun zonen. Het was volgens Baswedan ook niet zo moeilijk een bestaanop te bouwen in de kolonie. In vergelijking met Hadramaut was er Indië letterlijk‘genoeg water om dorst te lessen en genoeg voedsel om niet van honger om tekomen’.14 Er was ook geen noodzaak om voortdurend ijverig, inhalig en zuinig tezijn. Hij vond de Indo-Arabieren in tegenstelling tot de totoks om die redenluchthartiger en gemakkelijker in de omgang. Ze probeerden het zakendoen en pleziermet elkaar te combineren en hingen een pluk de dag mentaliteit aan. Baswedan gafdit enigszins gechargeerde beeld van de Indo-Arabieren om duidelijk te maken dathij de tijd rijp vond om het juk van de dominantie door de totok-Arabieren af tewerpen. Hij verwachtte dat ze bevrijd van de verwachtingen en frustraties van denieuwkomers zelfstandiger en ondernemender zouden worden. Bafagih nam inFatimah een wat behoudender standpunt in. Hij vond dat de jeugd te ver door slaatnaar de andere kant en pleitte ervoor de goede eigenschappen van de totoks tebehouden.Bafagih bekritiseert in zijn stuk ook de in die jaren nog niet geheel verdwenen

gewoonte om ‘puur voor het genot’ het ene huwelijk na het andere te sluiten.15 Metname jonge Arabische handelaren die rondtrokken in de archipel, huurden dikwijlseen huis voor een bepaalde tijd in een strategisch gelegen plaats en sloten een huwelijkmet een lokale vrouw. Vanuit deze locatie stroopten ze het achterland af op zoeknaar klanten. Als ze na een aantal maanden of jaren verder trokken, werd de jongevrouw gewoonlijk verstoten en op een volgende plaats ingewisseld voor een nieuweechtgenote. Alleen echtgenotes waar ze erg op gesteld waren, werden aangehouden.Zolang ze niet meer dan vier vrouwen bezaten, was het formeel in overeenstemmingmet de Islamitische huwelijksleer.16

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 32: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

30

Niet zelden werden uit deze kortstondige relaties kinderen geboren, maar de‘voortvluchtige’ vaders bekommerden zich zelden om deze nakomelingen, als ze eral weet van hadden. Ook Nasir had in zijn jonge jaren op die manier geleefd. Hij had‘in elke streek en in elk dorp’ een liefje gehad en meer dan 30 geregistreerde kinderenverwekt.17 Daaronder was één zoon, waar hij tot zijn dood naar op zoek was.Deze verfoeilijke huwelijkspraktijken kwamen naar het schijnt vooral voor in

geisoleerde streken en op afgelegen eilanden. De bestuursambtenaar B.J.O Schriekeconstateerde dat in Soemenep, het meest oostelijke regentschap van het eilandMadoera, sommige Arabieren soms 10 à 12 huwelijken per jaar sloten. Ze haddeneen voorkeur voor jonge meisjes, kinderen nog, waarvan zeker was dat ze nog maagdwaren. Een assistent-districtshoofd in de streek zocht ze op verzoek voor hen uit.Soms werden ze door de ouders aangeboden, die hun dochter ook nog geld (alsbruidschat) meegaven. Een kind van een Arabier, zeker van een sayid, stond hoogin aanzien. Daar had de Madoerese bevolking veel voor over, zelfs dat hun dochter‘op Arabische wijze werd opgesloten’ en na eenmaand ‘uitgeschud’ werd verstoten.18

Een van de mooiste scènes is zonder twijfel die waarin Joesoef in gezelschap vanzijn twee vrienden de koranschool van de geldschieter Ammi Oeboed bezoekt omhet erfdeel van de nog onbekende zoon van Nasir te verpatsen. Het stelt de hypocrisievan de Arabische woekeraars, waar zowel leden van de eigen gemeenschap als dievan lokale bevolkingsgroepen onder lijden, op een originele wijze aan de orde. Dedrie mannen vallen binnen op het moment dat de kinderen, zittend op een tapijt, metwelluidende stem koranverzen reciteren. Nadat ze hun schoenen hebben uitgedaan,vervoegen ze zich bij de leraar, die minzaam lachend de les onderbreekt, om overde lening te onderhandelen. De onderhandelingen verlopen aanvankelijk beleefd,maar al gauw maakt de godsdienstleraar zich boos om het bedrag dat ze van hemwillen en dat zijns inziens in geen enkele verhouding staat tot het risico dat hij loopt.Hij verwijt hen spelletjes met hem te spelen, verzoekt hen maar een ander te zoeken,en gebiedt de kinderen door te gaan met het volgende koranvers. Dat blijkt hettoepasselijke Surat al-Baqara te zijn:

Zij die woeker eten, zullen niet anders opstaan dan zoals opstaat hij, diede Satan omstoot door aanraking. Dat is omdat zij zeiden: De koophandelis slechts hetzelfde als de woeker. Maar Allah heeft de koophandel vergundgemaakt en de woeker verboden.19

Terwijl de koranleraar de kinderen er herhaalde malen met stemverheffing op wijstdat ze ‘Arribaa’ moeten zeggen in plaats van ‘Arroeba’,20 zoeken Joesoef en zijnmaten

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 33: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

31

De Hadramaut school in Soerabaja (collectie KITLV nr. 2975).

opnieuw toenadering. De kinderen wordt wederom het zwijgen opgelegd en na watheen en weer gepraat, bereiken de partijen een akkoord, dat nog slechts door denotaris moet worden bekrachtigd. Op het eind van de scène onderhandelt Salim nogeven apart over commissiegeld, waarop hij als tussenpersoon recht meent te hebben.Woeker was een veelvoorkomend kwaad onder de Arabieren. Het wierp een smet

op de hele handelsgemeenschap. Voormannen probeerden de kwalijke praktijk tegente gaan door lezingen in de Arabische kwartieren, praatjes voor de radio en stukkenin de krant, maar het bleef lange tijd een van de belangrijkste inkomstenbronnen.21

De Arabieren, zeker de totoks, waren gewiekste zakenlieden die er niet voorterugschrokken een klant te ruïneren. Iemand die een lening niet kon terugbetalen,werd soms net zo lang uitgeperst tot de geldschieter huis en inboedel in zijn bezithad. Ook als ‘huisjesmelkers’ hadden de Arabieren geen beste reputatie. De echterijken onder hen hadden echter een vrijwel onaantastbare positie. Door het

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 34: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

32

doen van donaties aan Arabische organisaties en het zich inzetten voor godsdienstigedoeleinden wisten ze hun oneerlijkheid af te kopen.In het toneelstuk wordt voortdurend naar deze mengeling van hypocrisie en

inhaligheid verwezen. Salim verzucht op een gegevenmoment tegen zijn maat Oemardat het niet moeilijk is je als een goed en vroom mens voor te doen als je overvoldoende geld beschikt, maar dat armen, zoals zij, in de ogen van anderen altijdslechteriken blijven, ‘zelfs als we het hele hemelgewelf zouden graveren’. Zonderkapitaal of bezittingen hebben volgens hem mensen geen status en kunnen ze nietgodsdienstig zijn: ‘als wij reciteren, worden we huichelaars genoemd, als we biddentonen we berouw, en als we in de moskee zitten, zijn we schijnheilig.’22

Receptie

De première van Fatimah op het derde PAI-congres in Semarang was een daverendsucces. De toeschouwers, leden uit alle delen van het land, reageerden enthousiast.Veel afgevaardigden wilden het stuk in hun eigen afdeling laten opvoeren. Maar toende PAI-afdeling Soerabaja dat in augustus van hetzelfde jaar wilde doen, verzochtenvooraanstaande Arabieren in de stad de Politieke Inlichtingen Dienst (PID) deuitvoering te verbieden. Ze vonden de inhoud van Fatimah kwetsend voor de heleArabische gemeenschap in de kolonie. Tot degenen die bezwaar aantekendenbehoorden de lokale Kapitein der Arabieren en vertegenwoordigers van de Arabischeorganisaties al-Irshad, al-Kharryah en al-Rabitah (hoewel de laatste geen afdelingin Soerabaja bezat). Na overleg tussen de bezwaarden, de regisseur en de PID blevenalleen de voormannen van al-Irshad en al-Rabitah op hun standpunt staan. Deinlichtingendienst had geen bezwaar tegen de inhoud van het stuk, maar vreesdeongeregeldheden, die naar andere Arabische kwartieren zouden kunnen overslaan.Om die reden riep ze een bemiddelingscommissie in het leven, bestaande uit ledenvan verschillende partijen, die de misverstanden uit de wegmoest ruimen. Pas daarnazou opvoering mogelijk zijn. De lokale PAI had op dat moment geen andere keusdan de geplande uitvoering af te gelasten en inwoners, die al kaartjes hadden gekocht,teleur te stellen.23

Wat de autoriteiten trachtten te voorkomen, gebeurde niettemin toch. De vlamsloeg over naar andere steden en binnen eenmum van tijd was de Arabische bevolkingin de kolonie in rep en roer over Fatimah. De opwinding deed qua intensiteit denkenaan eerdere conflicten, zoals die over de privileges van de sayid en over de

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 35: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

33

classificatie door de koloniale overheid van Arabieren als Vreemde Oosterlingen inplaats van als Europeanen. Er was zoals altijd weinig nodig om de verhoudingen inde relatief kleine Arabische gemeenschap op scherp te zetten.24

Het waren voornamelijk totoks die zich tegen de opvoering van Fatimah verzetten.Hun kritiek richtte zich vooral op de scènes over woeker, de invloed van weldoenersop schoolbesturen en de voorstelling van de levenswijze van jongeren. Ze vondendat het beeld dat het toneelstuk opriep niet in overeenstemming was met dewerkelijkheid en voelden zich in hun eer en goede naam aangetast. Ze begrepen nietwaarom het nodig was het eigen nest te bevuilen. Sommigen ontwaarden in het stukook opvattingen die strijdig waren met de islam, al werden die zelden gespecificeerd.De Indo-Arabieren reageerden verdeeld. Onder de ouderen waren er velen die demening van de totoks deelden. De jongeren hadden over het algemeen geen moeitemet de inhoud, maar niet iedereen durfde daarvoor uit te komen. Een aanzienlijkdeel van de Indo-Arabieren was economisch afhankelijk van de totoks en vreesdeontslag.Het protest was, zo werd al gauw duidelijk, niet alleen tegen Fatimah gericht,

maar ook tegen de PAI. De PAI had zich sinds haar oprichting in 1934 gekeerd tegende alomvattende dominantie van de totoks in Arabische kringen. Hoewel dezegetalsmatig de minderheid vormden, hadden ze een onevenredig grote invloed ophet economische, politieke, educatieve en culturele leven. In bewegingen enorganisaties als al-Kharryah, al-Irshad en al-Rabitah waren zij het die ‘het meestzichtbaar waren, de leidersposities vervulden [...], de koers bepaalden, beslissingennamen en veranderingen doorvoerden’.25 Sinds het emancipatie-offensief van de PAIwaren er scheuren in deze machtspositie gekomen en dat werd de partij nagedragen.Het toneelstuk bood een kans wraak te nemen op de PAI en veld terug te winnen.Net als voorheen probeerden de totoks hun doel te bereiken via het onderwijs, preciesop de wijze waartegen in Fatimah wordt geageerd.Het merendeel van de totoks was overigens niet op de hoogte van de precieze

inhoud van het toneelstuk. De meesten konden de tekst zelfs niet lezen. Ze gingenaf op geruchten die de ronde deden en de animositeit deden toenemen. Overal stondende partijen vijandig tegenover elkaar en het conflict dreef een wig tussen familieleden,buren, vrienden en bekenden. De viering van de jaarlijkseHari Kesadaran (Dag vanhet bewustzijn) in Batavia, waarop de PAI-aanhangers de dag herdenken dat zepubliekelijk uitkwamen voor hun Indonesische identiteit, dreigde uit de hand te lopendoor de aanwezigheid van wapens dragende anti-PAI jongeren. Hoewel hetuiteindelijk niet tot een handgemeen kwam, waren de gemoederen zo verhit ge-

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 36: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

34

raakt, dat ook in andere plaatsen dan Soerabaja vooralsnog geen opvoering vanFatimah mogelijk was.De PAI verbaasde zich over de ophef die het stuk teweegbracht, maar liet zich

niet uit het veld slaan. Integendeel, in verschillende tijdschriften, zoals Insaf en AliranBaroe, werd een tegenoffensief ingezet. Baswedan wees er in Aliran Baroe op datook het eerste toneelstuk, Korban Adat, dat op het tweede partijcongres wasopgevoerd, tot tumult had geleid, al viel het in het niet bij de commotie rondomFatimah.26 Hij verweet de totoks dat ze niets van toneel afivisten en moeite haddenhet op zijn waarde te schatten. Hij gaf toe dat het toneelstuk misstanden in deArabische gemeenschap aan de orde stelde, maar ontkende dat het tegen de totokswas gericht, alhoewel zij het dikwijls waren die veranderingen tegenhielden. Daarnaastwees hij erop dat er steeds meer aanwijzingen uit alle hoeken van het land kwamendat leden van Arabische organisaties afstand namen van de officiëlebestuursstandpunten, omdat die strijdig waren met de belangen van de Arabischegemeenschap. In feite streden alle partijen voor ontwikkeling van de Arabischegemeenschap en gaf het geen pas daar om concurrentieredenen afstand van te nemen.Andere auteurs verweten de totoks zelfgenoegzaamheid en een gebrek aan zelfkritiek.Ze bekeken alles door een Arabische bril en wat daarvan afweek werd afgekeurd.De PAI drong aan op rust en pleitte voor een nauwkeurige bestudering van de tekstvanFatimah. Dan zou vanzelf duidelijk worden dat de criticasters het bij het verkeerdeeind hadden. Niet het spelen van Fatimah, maar juist een verbod op het stuk zou, zostelden ze, tot voortdurende onrust in eigen kring leiden.Medio 1939 probeerde de PAI-afdeling in Cheribon het stuk op de planken te

brengen. Vanuit Soerabaja (800 km oostwaarts) werd opnieuw alarm geslagen engedreigd dat een eventuele opvoering door tegenstanders met ‘revolver en zwaard,kapmes en dolk’ zou worden verstoord.27Voor de tweede keer werd het stuk afgelast.Ook plannen voor een opvoering in Batavia later dat jaar liepen aanvankelijk op nietsuit. Vooraanstaande totoks namen zelfs contact op met de Engelse consul in dehoofdstad om hem te bewegen namens Groot-Brittannië een protest in te dienentegen de Nederlandse regering. Als ingezetenen van Hadramaut, dat toen tot hetBritse rijk behoorde, meenden ze recht op dergelijke gebaar te hebben. De consulliet evenwel weten het als een interne aangelegenheid te zien.Intussen begonnen steeds meer voormannen en intellectuelen afstand te nemen

van de pogingen om opvoering van Fatimah tegen te houden. Ze zagen in dat de inhet stuk behandelde problemen de aandacht van iedereen verdienden en in iedergeval onderwerp van discussie behoorden te zijn. Zowel Oergoebi, de Kapitein van

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 37: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

35

de Arabieren in Batavia, als Badjerei, lid van het hoofdbestuur van al-Irshad,ontkenden publiekelijk dat ze zich negatief over het toneelstuk hadden uitgelaten.Ze beweerden het slachtoffer van roddel te zijn en niet uit te zijn op tweedracht.Ahmad Surkati, de eerder genoemde vooruitstrevende Islamitische voorman, gaf, opeen congres van al-Irshad, een ‘fatwa-advies’ aan de totoks ‘om geen verwarring tezaaien in de PAI, die niets anders zijn dan hun kinderen’.28 Deze en anderebemoedigende uitlatingen gaf de PAI het zetje dat het nodig had.Begin oktober, ruim een jaar na de poging in Soerabaja, werd Fatimah in het

Prinsenpark in Batavia opgevoerd onder zware politiebewaking en in aanwezigheidvan lokale autoriteiten, Indonesische en Arabische leden van de Volksraad,vertegenwoordigers van nationalistische groeperingen, leden van Arabischeorganisaties, waaronder ettelijke totoks en tientallen journalisten. De toneelvoorstellingwas een groot succes. Tegenstanders die zelf nimmer kennis hadden genomen vande tekst waren ontroerd door de opvoering en boden excuses aan voor huntegenwerking. Ze voelden zich misleid door onruststokers in eigen kring. Moh. AlAttas, kandidaatslid van de Volksraad, stelde nadrukkelijk dat er ruimte moest zijnvoor kritiek.29 Ook de vertegenwoordigers van al-Rabitah kwamen terug op hunoorspronkelijke standpunt en spraken zich uit voor ‘vrede’ in plaats van ‘oorlog’.30

Nog dezelfdemaandwerd het stuk in Solo en Pekalongan gespeeld waar het eenzelfdeenthousiast onthaal te beurt viel. Soerabaja bleef voorlopig echter verboden terrein.Ook de reacties van de pers logen er niet om. Het Indo-Chinese blad Keng Po

vond Fatimah een rake schets van de zeden en gewoonten van de Indo-Arabieren,inclusief hun tekortkomingen, die immers elke bevolkingsgroep heeft. Het prees deaansporingen die het stuk bevatte om de emancipatie te bevorderen, internemistoestanden tegen te gaan, en de oproep aan Indo-Arabieren om Indonesië als hunvaderland te beschouwen.Pewarta Oemoen betreurde het dat er maar één voorstellingper plaats werd gegeven. Het stuk verdiende een veelvoud aan toeschouwers. TjatangTimur, dat de PAI altijd vijandig gezind was geweest, zag geen reden om Fatimahals een belediging van de Arabische groep te zien, ‘al bevat het een scherpe aanklachttegen de misstanden in de Arabische gemeenschap, maar die worden op een netteen gepaste wijze geuit’.31 De recensent, Parada Harapan, had zelfs respect voor destandpunten die in het stuk naar voren werden gebracht, al deelde hij ze niet allemaal.Net als de andere journalisten prees hij de plot, mise-en-scène, en regie alsmede hetspel van de spelers dat niet onderdeed voor beroepsacteurs. Van het mooie Maleisdat ze op het toneel spraken, konden de autochtone Indonesiërs, die de taal blijkbaarminder frequent spraken dan de Arabieren, volgens hem, nog iets leren. Pemadanganvond

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 38: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

36

het knap dat de suggestie werd gewekt dat Fatimah steeds aanwezig was, hoewel zeniet in levende lijve optrad. Harapan meende zelfs dat het niet lang meer zou dureneer de PAI werkelijk een vrouw zou laten optreden, iets wat tot dan toe strengverboden was.32

Onder de Indo-Arabieren was Fatimah inmiddels zo populair geworden datondernemingen, winkels en producten als margarine, parfum en pommade naar haarvernoemden. Een vooraanstaand lid van de PAI gaf zijn gloednieuwe villa in Tretesbij Malang haar naam. De beroemde Indo-Arabische zanger Abdullah boekte grootsucces met een speciaal naar aanleiding van het toneelstuk gemaakt liedje overwoekeraars.33 Een weeshuis in Batavia vernoemde een vondeling naar Fatimah.Vanuit het hele land werden speelgoed en zelfgemaakte kleren opgestuurd.34 Fatimahwas uitgegroeid tot een symbool van het emancipatieproces van de Indo-Arabieren.

Nawoord

Het toneelstuk Fatimah speelde een belangrijke rol in het beëindigen van het relatieveisolement van de Arabieren in Nederlands-Indië. Voor de Tweede Wereldoorloggeboren inwoners van Arabische origine die ik in de loop van de tijd heb ontmoet,kunnen zich het stuk nog herinneren en jongeren hebben er veelal over gehoord.Door de interne problemen publiekelijk - op de bühne - aan de kaak te stellen, werdde emancipatie van de in zichzelf gekeerdeminderheid op een uniekewijze bevorderd.De inhoud van het stuk ging voornamelijk over de tegenstellingen tussenconservatieven en progressieven, een tweedeling die grotendeels parallel liep metdie tussen totoks en Indo-Arabieren. De totoks zagen Fatimah als een aanval op huninvloedrijke positie in de Arabische gemeenschap en een ondermijning van de zedenen gewoonten waarmee ze in Hadramaut waren opgegroeid. De Indo-Arabierendaarentegen zagen het toneelstuk als een bevestiging van de in eigen kring steedsmeer aanhang winnende opvatting dat de levenswijze van de nieuwkomers nietovereenstemde met die in het land waar ze zelf geboren waren. Fatimahmaakte henbewust van hun veranderde positie in Indië. De inhoud van het stuk moedigde henaan zich te bevrijden van de alomvattende dominantie van de traditioneelgeoriënteerde totoks en meer voor hun eigen belangen op te komen.Asad Shahab, een vooraanstaande Indo-Arabische journalist die de commotie rond

Fatimah van nabij had meegemaakt, zei me ooit dat het artistieke drama de uitbraakvan een sociaal drama had voorkomen. Hoewel dat wat overdreven klinkt,

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 39: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

37

bevat zijn uitspraak een kern van waarheid. Het toneelstuk droeg onomstotelijk bijaan de gewaarwording dat de Indo-Arabieren uit de toon vielen in een zich steedssneller moderniserende samenleving en zich moesten inspannen om zich aan tepassen.

Bibliografie

A.S., ‘“Akalnja kaoem” Linta darat’. In: Aliran Baroe 4 (1941), 32, p. 16-17.A.S., ‘“Linta darat” di pidatoekan di zender P.P.R.K.’ In: Aliran Baroe 4 (1941),32, p. 17.Abdullah, S., ‘Lintah darat! Oh Riba....!’ In: Aliran Baroe 3 (1940), 1, p. 14.Bafagih, Hoesin, Toneel tjerita: ‘Fatimah’. Soerabaja, Agil's, 1938.Bafagieh, Hoesin, ‘Sekeliling toneel Fatimah! Sebelum dan sesoedahnja toneeldimainkan’. In: Aliran Baroe 2 (1939), 15, p. 1-4.Bafagieh, Hoesin, ‘“Korban Adat” Tjerita toneel-uitvoering jang pertama’. In:Aliran Baroe 3 (1940), 1, p. 5.Baswedan, Abdul Rahman, ‘Keterangan officieel dari P.B.P.A.I. Kegemparandi sekeliling Toneel Fatimah’. In: Aliran Baroe 1 (1938), 1, p. 21-22.Baswedan, Abdul Rahman, ‘Peranakan dan totoknja’. In: Insaf 4 (1940), 2/3,p. 8-12.Berg, L.C.W. van den, Hadhramout and the Arab Colonies in the IndianArchipelago. Bombay: Government Central Prees, 1887.Charraat, ‘“Fatimah” dalam teropong journalisten’. In: Aliran Baroe 2 (1939),15, p. 11-15 en 16, p. 13; Aliran Baroe 3 (1940), 1. p. 17-18.Fataljaum. ‘Sekeliling toneel “Fatimah” Salah Zet’. In: Aliran Baroe 1 (1938),1, p. 17-20.Jonge, Huub de, ‘Discord and Solidarity among the Arabs in the NetherlandsEast Indies, 1900-1942’. In: Indonesia, 55 (1993), p. 73-90.Jonge, Huub de, ‘Dutch Colonial Policy Pertaining to Hadhrami Immigrants’.In: U. Freitag &W.G. Clarence-Smith (eds.), Hadhrami Traders, Scholars andStatesmen in the Indian Ocean, 1750s-1960s. Leiden: Brill, 1997, p. 94-111.Jonge, Huub de, ‘Abdul Rahman Baswedan and the Emancipation of theHadhramis in Indonesia’. In: Asian Journal of Social Science 32 (2004), 3, p.373-400.Kramers, J.H., De Koran. Amsterdam/Brussel, Agon Elsevier, 1965.Maskatie, S., ‘Habis akal, agama ditarik tarik’. In: Aliran Baroe 1 (1938), 2, p.37-39.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 40: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

38

Huub de Jonge is als economisch antropoloog verbonden aan de RadboudUniversiteitNijmegen. Zijn belangrijkste interessegebieden zijn cultuur en economie; levensstijlenen identiteit; en ondernemerschap en etniciteit. Hij publiceerde verscheidene artikelenover de Indo-Arabische minderheid in Indonesië en is co-editor (niet Nico Kaptein)van Transcending Borders: Arabs, Pelitics, Trade and Islam in Southeast Asia(KITLV 2002).

Eindnoten:

* Dit artikel is een Nederlandse bewerking van ‘In the Name of Fatimah: Staging the Emancipationof the Hadhramis in the Netherlands East Indies’ verschenen in Abushouk, A.I. & H.A. Ibrahim(eds.), The Hadhrami Diaspora in Southeast Asia. IdentityMaintenance or Assimilation?LeidenBrill, 2009, p. 245-262.

1 De term totok in dit artikel verwijst steeds naar totok-Arabieren.2 De Jonge 1993.3 Bafagieh 1938. De tekst van Korban Adat heb ik niet kunnen achterhalen.4 Fatimah is ook de naam van de dochter van de profeet Mohammed.5 Bafagieh 1938, p. 15.6 Ibid., p. 51.7 Ibid., p. 57.8 De Jonge 2004, p. 380.9 Bafagieh 1938, p. 30.10 Ibid.11 Bafagieh 1938, p. 12.12 Voor deze drie citaten zie Bafagieh 1938, p. 32.13 Herdrukt in het blad Insaf. Zie Baswedan 1940.14 Baswedan 1940, p. 6.15 Bafagieh 1938, p. 14.16 Polygamie was in het gastland meer verbreid dan in Hadramaut. Zie Van den Berg 1887, p. 41.17 Bafagieh 1938, p. 14.18 Zie Handschrift 885 van B.J. O Schrieke, Handschriftencollectie, KITLV, Leiden.19 Bafagieh 1938, p. 41. Nederlandse vertaling van J.H. Kramers 1965, p. 40.20 Riba is het Arabische woord voor woeker.21 Informatie M. Asad Shahab, Jakarta. Vgl. Maskatie 1938 en A.S. 1941.22 Voor beide citaten zie Bafagieh 1938, p. 23.23 Baswedan 1938, p. 21. Jaap Erkelens wees me erop dat aan het protest van de verenigingen

zelfs aandacht werd besteed in de Nederlandse krant Het Vaderland van 19-08-1938.Vermoedelijk omdat Alatas, een Arabisch lid van de Volksraad, zich genoodzaakt zag hals overkop naar de ‘krokodillenstad’ af te reizen om te bemiddelen.

24 De Jonge 1993 en 1997.25 Fataljaum 1938, p. 18.26 Baswedan 1938. Zie ook Bafagieh 1940.27 Bafagieh 1939, p. 2.28 Bafagieh 1939.29 Bafagieh 1939, p. 4.30 Ibid.31 Charraat 1939, p. 12.32 Charraat l940, p. 17.33 Abdullah 1940.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 41: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

34 Zie ‘Villah Fatimah’ in: Aliran Baroe 3 (1940), 20, p. 20; over het weeskind, dat een paarmaanden later stierf, zie Aliran Baroe 3 (1940), 19, p. 12 en Aliran Baroe 3 (1940), 26, p. 17.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 42: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

39

Zes kaarsen voor IndiëIndonesië in de Nederlandse clandestiene literatuur (1940-1945)Jeroen Dewulf

In geen enkel ander land onder Duitse bezetting verscheen er meer clandestieneliteratuur dan in Nederland. In zijn bibliografie Het vrije boek in onvrije tijd (1958)vermeldt Dirk de Jong meer dan duizend titels van boeken die tijdens de TweedeWereldoorlog op clandestiene wijze werden gedrukt. Traditioneel geldt deze literatuurals een klassiek voorbeeld van wat we naar Loe de Jong de Nederlandse ‘geest vanverzet’ plegen te noemen. Terwijl de Nazi-propaganda met alle macht probeerde omde Germaanse banden tussen Nederlanders en Duitsers aan te halen, onderstreeptede clandestiene literatuur op dat moment de onverenigbaarheid van Nederlanders enDuitsers op basis van een ‘geestelijk verschil’. In tegenstelling tot de onderdanige,blind gehoorzamende Duitsers, zouden Nederlanders zich echter kenmerken doorhun aanhankelijkheid aan waarden zoals vrijheid en tolerantie. Deze traditioneleinterpretatie van clandestiene literatuur is problematisch wanneer we er de koloniesbij betrekken. Immers, als Nederlanders echt zo overtuigd waren van het belang vanvrijheid, hoe valt het dan te verklaren dat velen die betrokken waren bij clandestiendrukwerk later weigerden om het volk van Indonesië dezelfde vrijheid te gunnen?

Clandestiene literatuur

Zoals bekend kreeg Nederland tijdens de bezetting een burgerlijk bestuur onderleiding van de Oostenrijker Arthur Seyss-Inquart. Het feit dat Hitlers keuze op dezeman viel, was voor velen een verrassing. Hoewel hij een belangrijke rol had gespeeldbij de aansluiting van Oostenrijk bij Duitsland, was Seyss-Inquart pas laat lidgeworden van de NSDAP. Bovendien was hij diep gelovig en zelfs gedeeltelijk vanSlavische afkomst; hij heette oorspronkelijk Arthur Zajtich. Seyss-Inquart kendegeen Nederlands en wist weinig tot niets af van Nederland. Hitlers keuze voorSeyss-Inquart heeft mogelijk te maken met Oostenrijkse toekomstplannen voorNederland: een klein land

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 43: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

40

in de periferie van Duitsland dat deel van het Rijk diende te worden. Hierover bestaatgeen zekerheid. Er is immers geen enkel document dat duidelijkheid verschaft overHitlers plannen voor Nederland. Bovendien hadden invloedrijke partijleden vaakuiteenlopende visies over wat er met Nederland diende te gebeuren.1Het is nietteminbekend dat Nederland in de ogen van veel nationaal socialisten geografisch, etnischen cultureel bij Duitsland hoorde. Zij namen de vijfde strofe van hetDeutschlandlied- ‘von der Maas bis an die Memel’ - letterlijk. Nederlands werd door hen dan ookniet als een echte taal beschouwd, maar eerder als een gedegenereerd soort Duits.Het is tekenend dat Hermann Goering Nederlands een ‘Duits dialect’ noemde enHeinrich Himmler het over ‘Nederduits’ had.2 Zij zagen Nederland als een verlorenzoon die met de juiste opvoeding terug kon worden gebracht naar de Duitse Heimat.Niet zonder reden stimuleerde Seyss-Inquart daarom de publicatie van literatuur

die de hechte band tussen Nederland en Duitsland moest aantonen. De taak van deNederlandse Kultuurkamer, opgericht in november 1941 en geleid door de filosoofTobie Goedewaagen, ging dan ook verder dan alleen de ‘Gleichschaltung’ van deNederlandse literatuur op nationaal socialistische leest, ook de germanisering vanNederland was een prioriteit. Op bevel van de bezetter - en tegen de wil vanGoedewaagen -werd deze Kultuurkamer met een ‘k’ geschreven; een duidelijk tekendat de verduitsing van het Nederlandse culturele leven op de lange termijnonvermijdelijk was.Deze agressieve Duitse propagandapolitiek lokte bijna onvermijdelijk een

tegenreactie uit in de vorm van clandestiene literatuur. Clandestiene literatuur inNederland dient dan ook vooral gezien te worden als een antwoord op de Duitsepropaganda. Hoe meer druk er van Duitse zijde kwam, hoe sterker de behoefte werdom de Nederlandse eigenheid te definiëren. Veelzeggend in dit opzicht zijn de eersteversregels uit Paul Lenda's ‘Herfst in Holland’:

Ik heb dit land, denkt hij, nooit liefgehadvoor het door vreemde troepen werd betreden.3

Vandaar ook dat er in het begin van de bezetting, toen de Duitsers nog eenafwachtende houding aannamen, weinig clandestiene literatuur verscheen. Pas toende Duitse propaganda met de oprichting van de Kultuurkamer echt op gang kwam,zien we een massale tegenreactie ontstaan. In de clandestiene literatuur werd heelsterk de nadruk gelegd op de Nederlandse eigenheid, terwijl de Duitse propagandajuist met alle macht probeerde het beeld te creëren dat Nederlanders en Duitsers eeneenheid vormden. Dit verklaart mede waarom clandestiene literatuur meteen na debevrijding haar zin verloor en bijna niemand er meer warm voor liep.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 44: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

41

Een belangrijk kenmerk van deze clandestiene literatuur is haar orangistischestrekking. We mogen niet vergeten dat Wilhelmina voor de oorlog lang niet bijiedereen populair was. Veel Nederlanders beschouwden de koningin niet zozeer alsvertegenwoordigster van het hele volk, dan wel van de gevestigdemacht, of wat Paulvan Ostaijen ooit de ‘Trust der Vaderlandsliefde’ had genoemd.4Vooral bij socialistenstond het nationale gevoel op een laag pitje; sommigen waren zelfs onmiskenbaarantinationaal. Het was zo erg dat het Huis van Oranje in de jaren twintig uitgroeidetot een symbool van antisocialisme. Tekenend is de toenmalige slogan ‘Weg met desocialen, leve de Willemien!’ Toch werd Wilhelmina tijdens de bezetting bij de helebevolking populair, zelfs bij socialisten. Zij was dan ook de grote heldin, de ‘zonvan Oranje’, van de verzetspoëzie.5 Het ging immers om veel meer dan alleensolidariteit metWilhelmina; het ging uiteindelijk om de rechtvaardiging vanNederlandals een zelfstandige natie.Daarnaast is het opvallend hoe in de clandestiene literatuur een parallel met de

Tachtigjarige Oorlog werd getrokken. Niet zonder reden verscheen verzetspoëzie inde regel anoniem en noemdemen de gebundelde versies ‘Geuzenliedboeken’. Evenalstijdens de Opstand verschenen martelaarsliederen, spotliederen, oranjeliederen enklaagliederen. In sommige gevallen werden oude geuzenliederen zelfs letterlijkherdrukt, zoals in De Turkenkalender die in 1942 bij uitgever Hendrik Werkman inDe Blauwe Schuit verscheen. De verwijzingen naar de traditie van clandestiendrukwerk in de Nederlandse geschiedenis zijn legio bij de schrijvers, drukkers enverkopers van verzetsliteratuur. In die context kan ook op hetWilhelmus gewezenworden, dat tijdens de bezetting pas echt een volkslied werd. In de jaren dertig washet allerminst vanzelfsprekend dat iedereen bij officiële gelegenheden uit volle borsthetWilhelmus meezong. Niet voor niets plachten moedige socialisten in die tijd degehate kameraden en kameraadskes van de NSB bij het zingen van hetWilhelmuste onderbreken door provocerend de Internationale in te zetten. Dat veranderdevolledig tijdens de bezetting; hetWilhelmus werd een symbool van het verenigdNederlands verzet, terwijl ironisch genoeg de NSB toen moest uitwijken naar Alleman van Neerlands stam, omdat de bezetter in de zomer van 1940 verwijzingen naarhet koningshuis had verboden.6Niet voor niets schreefverzetsheldHenk van Randwijkhierover kort na de oorlog: ‘Merkwaardig hoe alles zich toespitste op datWilhelmus.[...] Wat is dat nationale besef een onnaspeurlijke zaak! Ik gun het alle kritiek, allewantrouwen, het mag ontkend worden en geridiculiseerd, tot het er plotseling weeris, oppermachtig en onweerstaanbaar’.7

Tijdens zijn verblijf in de gevangenis van Scheveningen (het beruchte‘Oranjehotel’), maakte journalist en schrijver Yge Foppema een studie over ‘Oudeen nieuwe

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 45: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

42

geuzenliederen’. Zijn voornaamste conclusie daarin was het inzicht ‘[...] hoe weiniger in vier eeuwen toch eigenlijk maar verandert aan wat de kern van een volkuitmaakt’.8 Met deze simplistische conclusie slaat Foppema de spijker op de kop.Niet omdat hij hier de waarheid zou spreken, maar omdat hij precies verwoordt waarhet in clandestiene literatuur om ging.Men probeerde inderdaad de indruk te wekkendat de kern van de Nederlandse identiteit al die eeuwen gelijk was gebleven en datde strijd tegen de bezetter niet meer dan een logische voortzetting van de geuzenoorlogtegen de Spanjaarden was. Het geloof in vrijheid en het recht op verzet indien dezevrijheid wordt beknot, kwam daarbij vaar voren als de essentie van wat het betekentom Nederlander te zijn.

Indonesië in de clandestiene literatuur

In deze ongekende opstoot van patriottisme was geen plaats voor kritiek op hetkoloniale bestuur. Integendeel, de kolonies maakten deel uit van depropagandastrategie die door de Nederlandse regering in ballingschapwas uitgewerkt.Tekenend is hoe in het begin van de bezetting theezakjes uit het toen nog vrije Indiëmet de hulp van de RAF boven Nederland werden gedropt.Een bekende verwijzing naar Indië in de Nederlandse clandestiene literatuur is te

vinden in hetGeuzenliedboek (1943), uitgegeven door Gerard Tichelman. Tichelmanwas conservator van het Koloniale Museum in Amsterdam (het huidigeTropenmuseum), toen een bolwerk van de SS. Hij maakte handig gebruik van hetfeit dat niemand op het idee kwam om bij de SS naar verzetsmateriaal te zoeken omallerlei clandestiene activiteiten te ontplooien: van het bewaren van handgranatentot het drukken van clandestiene poëzie. In zijn eigen gedicht ‘Neerland-Indonesia’verheerlijkt Tichelman de broederband tussen Nederlanders en Indonesiërs op eenduidelijk kolonialistische manier. Volkomen onbekommerd over de politiekespanningen, dichtte hij:

Wij hooren bij mekaar!Wij gingen zoolang, zoolang samen...Wij vochten met mekaar,voordat de goede dagen kwamen.Wij bouwden met mekaar,Aan 't grootsche werk gestadig samen.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 46: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

43

Wij groeiden met mekaar.Toen kwamen Hun en Jap. Ontnamenons goed en geselden met schorpioenen.Wij streden hier, wij streden daar, wij streden zij aan zij.Nooit zullen w'ons met dit gebroed verzoenen.Nooit buigen wij, nooit zullen w'aan de barre tyrannie gewennen.Wij vielen hier, wij vielen daar, wij vielen zij aan zij.Ons bloed vloeit door mekaar, wij zijn thans éénen willen dat bekennen.9

In dezelfde anthologie nam Tichelman ook het gedicht ‘Europa, vernietig Japan’ op.Dit gedicht dateert van 1932 en werd geschreven door Dop Bles als een reactie opde Japanse bezetting van Mantsjoerije. Tichelman beschouwde het als visionair enhad blijkbaar geen enkele moeite met de racistische toon die telkens weer in hetrefrein wordt herhaald:

Europa, vernietig Japan!Nu! Nu het nog kan.De zuivere wil van uw blanke gewest,het sap van uw zwellende vruchten,uw wuivende wolkige luchten,uw vrouwen van 't wetende west,herinner u wel:'t is al op het spelgezet van den Aap en den Man.Europa, vernietig Japan!10

De meest succesvolle clandestiene publicatie in verband met Indonesië is zondertwijfel Zes kaarsen voor Indië. Het betreft een bundeltje met overpeinzingen overhet verleden en de toekomst vanNederlands-Indië geschreven door LeonhardHuizinga(1906-1980), zoon van de beroemde historicus. Na zijn rechtenstudie had de jongeHuizinga een reis door Azië gemaakt en besloot toen om zich op Java als planter tevestigen. Blijkbaar had Huizinga de moeilijkheden van het leven op een plantageonderschat, want al snel keerde hij naar Nederland terug om er journalist te wordenvoor De Telegraaf. Hij werd als schrijver relatief bekend met Het Wilhelmus, eenkort verhaal dat in de lente van 1940 verscheen, slechts enkele dagen na de Duitseinvasie. Het vertelt het verhaal van Frank Bax, wiens leven wordt gespaard door uit

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 47: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

44

volle borst hetWilhelmus te zingen wanneer zijn boot door de Duitse marine wordtgekaapt. De kracht die uitgaat van hetWilheimus laat immers zo'n diepe indruk nabij de Duitsers, dat ze hem laten gaan. Het feit dat zo'n simplistisch verhaaltje eenbestseller kon worden, valt alleen te verklaren door de omstandigheden. Het boekjewerd niet zozeer gekocht om de inhoud, maar als een vorm van symbolisch verzet.Daarom werd het in 1941 ook door de bezetter verboden. Huizinga dook onder enschreef toen, onder andere, een reeks beschouwingen over Indië. Ze werdenuitgegeven onder het pseudoniem Laurens van Sint Laurens. In januari 1945verschenen zijn beschouwingen eerst in gestencilde vorm, later ook in drukvorm bijde verzetskrant Ons Volk. Het bundeltje was zo begeerd dat al snel twee herdrukkenvolgden.

Zes kaarsen voor Indië is een hartstochtelijke verdediging van de Nederlandsekoloniale politiek. Huizinga is ervan overtuigd dat het Nederlandse bestuur in Indiëniet alleen voor het welzijn van Nederland een zegen is, maar ook en vooral voordat van de lokale bevolking. Volgens Huizinga bevrijdde Nederland de bevolkingimmers van de ‘drukkende tyrannie van despotische vorsten’ en tegen ‘overblijfselenvan een economisch uitbuitingssysteem’.11Nederland - ‘het landmet de best bestuurdekoloniën ter wereld die de verheffende verantwoording van de 70 millioen bewonersvan de gezegende Indische eilanden op zich had genomen’12 - diende dan ook snel‘de vreemde indringers van het Nederlandsche Rijk’ te verdrijven.13Huizinga eindigtzijn betoog met een oproep aan alle inwoners van het Koninkrijk op de wapens opte nemen tegen de Japanse ‘indringers’:

Vrijheid voor Nederland! Vrijheid voor Indië! [...] Hoor, de klokken luidenden vrede in, maar hun stemmen spreken nog strijd. Hoor, o hoor, het zijnde schoone klokken van Nederland, die ons roepen. Hun koor dreunt hetover deze lage landen: TEWAPEN! Duizend klokken vallen in en roepenhet na langs onze kusten: TE WAPEN! [...] Luister, luister! Verre ennieuwe stemmen sluiten zich aan bij het geweldig koor. Daar zwelt debronzen galm van tempelgongs aan uit de Oosten, daar schallen detong-tongs over tuinen en velden, daar grommen de heilige trommels uitonbetreden wouden. Dat zijn de klokken van Indië, die antwoord gevenaan hun broeders hier! De klokken van deWest galmen aan, van Curaçao,de Eilanden boven denWind en Suriname beltonen van sinds lang verlatenplantages, het tinkelend geluid waarmee de glazen geslagen worden ophet wachtschip in de haven van Willemstad. Zondagsche klanken van dekerken van Paramaribo. Zoo mengen de klokken van Oost en West hungelui tot één orgelende harmonie met het klavier der klokken vanNederland. Als een

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 48: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

45

stormvloed gaan de vereende stemmen over het land, als een vuurgloedlaaien zij ten hemel, als één kreet donderen zij binnen onze vier grenzenhun grooten roep: TE WAPEN!14

Opvallend is ook dat verschillende auteurs van clandestiene literatuur weliswaarbekende critici van het Nederlandse koloniale beleid waren, maar tijdens de bezettingjuist dit onderwerp vermeden. Een prominent voorbeeld is Jef Last (1898-1972). Alop jonge leeftijd had Last, wiens ouders uit Indië kwamen, zich tegen zijn vader (eenvoormalige officier bij de marine) gekeerd door openlijk zijn solidariteit metIndonesische nationalisten te betuigen. In 1927 werd Last lid van de Liga TegenImperialisme en Koloniale Overheersing, waar hij Mohammed Hatta en SoetanSjahrir leerde kennen, de socialisten Salomon Tas en Jacques de Kadt, Henk Sneevliet,mede oprichter van de Indische Sociaal-Democratische Vereeniging (1914), enHenriëtte Roland Holst, de moeder van de socialistische literatuur in Nederland.15 Inde jaren dertig publiceerde Last verschillende anthologieën met revolutionairegedichten over Indonesië: Liedjes op de maat van de rottan (1929), De wind speeltop galgetouw (1930) enOnderden koperen ploert (1933). Hij was ook co-auteur vanHollands welvaren! (1930), een toneelstuk over de Indonesische vrijheidsstrijd, enbetrokken (als samensteller en misschien zelfs als auteur) bijWij slaven van Suriname(1934) van Anton de Kom. In de literatuur die Last tijdens de bezetting schreef, isevenwel niets terug te vinden van deze antikoloniale houding. De meest voor de handliggende verklaring is dat het dominante nationalistische klimaat binnen hetNederlandse verzet geen ruimte liet voor kritiek op het eigen vaderland, ook niet watde koloniën betreft. Blijkbaar was die druk zo sterk dat zelfs iemand als Last, dieniet bepaald als een volgzaam mens bekend stond, hiervoor zwichtte.We zien een gelijkaardige houding bij Lou Lichtveld (1903-1996), beter bekend

onder het pseudoniem Albert Helman. Geboren in Suriname was hij in 1922 naarNederland gekomen om er te studeren. Zoals bij veel jongeren uit de koloniën kreegHelman er te maken met een sterk heimwee naar zijn geboorteland. Dit leiddeuiteindelijk tot een kritische houding ten opzichte van het Nederlandse kolonialebeleid, wat zich uitte in boeken zoals Zuid-zuid-west (1926) en De stille plantage(1931). Tijdens de bezetting speelde Helman een prominente rol in het verzet, maarook hij vermeed antikoloniale opmerkingen in zijn literatuur. Opvallend is wel datHelman tijdens de bezetting voor het eerst gedichten in het Sranan Tango schreef,maar besloot om ze niet uit te geven. Pas veel later, in 1994, verschenen gedichtenzoals ‘Dyeme fu Sranan’ (Treuren om Suriname) in drukvorm.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 49: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

46

De angst voor (antikoloniale) kritiek op het vaderland is ook merkbaar bij De BezigeBij. Veelzeggend is het geschipper van de uitgeverij in het geval van de brieven vanSoetan Sjahrir. In juli 1944 kreeg De Bezige Bij een verzameling brieven die Sjahriraan zijn vrouwMaria Dûchateau had geschreven vanuit het gevangenkamp op BovenDigoel op Nieuw Guinea. In die brieven maakt Sjahrir enkele onvriendelijkeopmerkingen over het koningshuis en hetWilhelmus.16DeBezige Bij wilde de brievenalleen laten drukken onder voorwaarde dat deze opmerkingen verwijderd zoudenworden. Dit werd geweigerd door Maria Dûchateau met de woorden: ‘Juist omdatdie Oranjeliefde of - mode zulke vormen aanneemt [is het] meer dan nuttig datenkelingen hiertegenover hun eigen houding bewaren en hun stem verheffen’.17Dezeweigering plaatste de uitgeverij voor een dilemma: Wilhelmina en hetWilhelmuswaren immers iconen van het verzet. Omdat het kritische commentaar van Sjahrirgeïnterpreteerd zou kunnen worden als verraad ten aanzien van het verenigde frontin de strijd tegen de Duitse bezetter, besloot De Bezige Bij om de publicatie uit testellen. Pas na de bevrijding, in december 1945, verschenen de brieven, getiteldIndonesische overpeinzingen, onder het pseudoniem Sjahrazad.Verrassend is dat De Bezige Bij toch besloot om nog tijdens de bezetting Rein

Blijstra's (1901-1975) novelle Haaien voor Nabatoe (1945) te drukken, het enigeliteraire werk binnen het verzet met een duidelijke antikoloniale boodschap. Doorhet feit dat hij er niet voor terugdeinsde om traditionele normen en waarden temisachten, neemt Blijstra een bijzondere positie in binnen de anders opvallendpuriteinse clandestiene literatuur in Nederland. Typisch voor Blijstra is ook dat hijde confrontatie opzoekt met existentiële vragen in extreme omstandigheden. InHaaien voor Nabatoe, gepubliceerd onder het pseudoniem R. van Harlingen, is ditniet anders. Hij vertelt hierin het verhaal van Lazard, een Nederlander van deelsFranse, deels Surinaamse afkomst. Lazard maakt carrière bij een Nederlandsmijnbedrijf door in Latijns-Amerika en het Midden-Oosten mensen in invloedrijkeposities om te kopen en zo belangrijke contracten in de wacht te slepen. Als hij dekwalijke gevolgen van zijn handelswijze voor de lokale bevolking inziet, besluitLazard om zijn talent en ervaring te gebruiken om een mijnbouwproject op het(fictieve) Indonesische eiland Nabatoe in het geheim te dwarsbomen, immers: ‘[...]wij blanken, vreemdelingen in dit land, [putten] de bodem uit, [slepen] voormillioenenaan erts weg en laten de bevolking armer achter dan ze ooit geweest is’.18 Hij slaagtin zijn opzet, maar betaalt er een hoge prijs voor: zowel de leider van de lokalebevolking als Hardick, zijn jonge Nederlandse collega, sterven ten gevolge van zijnMachiavellistisch plan. Het verhaal kent een dramatisch einde: de jonge man aanwie Lazard zijn levensverhaal had ver-

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 50: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

47

teld, blijkt de halfbroer van Hardick te zijn die van plan was om diens werk in Nabatoeaf te maken. Oog in oogmet deman die verantwoordelijk is voor de dood van Hardickom het eiland te redden van Westerse uitbuiting, wordt de broer overmand dooronzekerheid over het hele mijnbouwproject. Juist op dat moment springt Lazard vanhet schip en duikt op precies dezelfde plek in het water waar hij ooit Hardick vanboord had geworpen. Al snel verschijnen de haaien. Starend naar het bloed op degolven blijft Hardicks broer volkomen gedesoriënteerd achter. Van zijn rotsvastgeloof in de koloniale taak van Nederland lijkt niets meer over te blijven.Hoewel dit verhaal geen directe oproep tot verzet tegen de bezetter bevat, gaat het

in velerlei opzichten in tegen de nationaal socialistische ideologie. Het feit alleen aldat de held van gemengd bloed is, zou goedkeuring door de Kultuurkamer onmogelijkhebben gemaakt. Bovendien distantieert het verhaal zich duidelijk van traditioneleopvattingen van blanke suprematie en bekritiseert hierdoor niet alleen de rassentheorievan het Nazisme maar ook de gehele Europese koloniale politiek. In dit opzicht doetHaanien voor Nabatoe denken aan Joseph Conrads Lord Jim (1900). Niet toevalligherinnert Nabatoe aan het Indonesische eiland Bangka, dat waarschijnlijk alsvoorbeeld diende voor Conrads Patusan en bekend staat om de productie van tin.MetHaaien voor Nabatoe initieert Blijstra in de clandestiene literatuur een discussiedie kort na de bevrijding heel Nederland in haar greep zal houden: Kan een land datzijn verzet rechtvaardigde als een strijd voor vrijheid diezelfde vrijheid ontzeggenaan de inwoners van zijn koloniën?

Indonesië in de Nederlandse clandestiene pers

Deze discussie was al geruime tijd voor de bevrijding in de clandestiene persbegonnen. Terwijl clandestiene literatuur kritische opinies inzake koloniale politiekgeneigd was te vermijden, hadden de verzetskranten daar veel minder moeite mee.Er was dan ook een belangrijk verschil tussen de clandestiene uitgevers van krantenen die van uitgeverijen. De uitgevers van clandestiene literatuur vertegenwoordigdengeen specifiek politieke of religieuze groepering, integendeel: ze onderstreeptenvooral het belang van nationale eenheid en de wens om de traditionele Nederlandsehokjesmentaliteit te overstijgen. Dit was anders in het geval van de ondergrondsekranten en tijdschriften. De Waarheid vertegenwoordigde de stem van decommunisten, De Vonk die van de internationale socialisten, Trouw die vanbehoudsgezinde protestanten,Christofoor ordie van progressieve katholieken, terwijlHet Parool sterk sociaal

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 51: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

48

Anton de Kom. Uit: Horst, Liesbeth van der, Wereldoorlog in deWest. Suriname, de NederlandseAntillen en Aruba 1940-1945. Hilversum 2004, p. 122.

-democratisch getint was enVrij Nederland vooral de opinie van progressief denkendeprotestanten vertolkte. Hoewel ook kranten en tijdschriften geneigd waren om deeenheid binnen het verzet te bewaren, zorgde de verzuilde structuur er wel voor dater plaats was om een eigen en in sommige gevallen zelfs een kritisch geluid te latenhoren over delicate kwesties zoals koloniale politiek.Een duidelijk antikoloniaal geluid in de clandestiene pers was bijvoorbeeld te

vinden in de artikelen van Anton de Kom (1898-1945). De Kom leefde sinds 1933in ballingschap in Nederland, omdat zijn revolutionaire gedachtegoed als te gevaarlijkvoor Suriname werd beschouwd. Hij leefde er van zijn optredens als tapdanser enwerkte als freelance journalist voor linkse tijdschriften en kranten. Ondanks zijnzwarte huidskleur werd De Kom door de Duitsers ongemoeid gelaten, waarschijnlijkomdat ze het nog te druk hadden met de vervolging van joden. Hoewel hij weinigreden had om voor Nederland te vechten, sloot De Kom zich aan bij het verzet enwas actief als medewerker van het socialistische blad De Vonk. Beroemd is zijnreactie op de waarschuwing van Anton Mussert dat de Amerikaanse troepen nietnaar de Antillen en Suriname gekomen waren om de Nederlandse kolonies tebeschermen, maar om er de olieraffinaderijen en bauxiet-voorraden in beslag tenemen. Met harde woorden nam De Kom niet alleen afstand van Mussert, maarmeteen ook van het hele Nederlandse koloniale beleid:

De heer Mussert is hysterisch geworden over de bezetting van Surinamedoor Amerikaanse troepen. Zonderlinge verontwaardiging voorwaar, voorwie niet slechts de koloniën, maar het moederland zelve opofferde aan devijand! Onze houding in deze is zeer eenvoudig. Ook wij geloven niet, datde Amerikanen deze

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 52: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

49

waardevolle koloniën weer vrij zullen geven. Verontwaardigd hieroverzijn wij niet. [...] Door roof gaat verloren, wat door roof werd gewonnen.[...] De strijd voor soevereiniteit in eigen kring zal de strijd van hetSurinaamse volk zelve moeten zijn.19

Dradjat Doermakesware. Uit: Poeze, Harry A. In het land van de overheerser. Indonesiërs inNederland 1600-1950. Dordrecht/Cinnaminson: 1986, p. 311.

De antikoloniale gedachte was ook aanwezig in het ondergrondse tijdschrift vanIndonesische studenten die verbonden waren aan de Perhimpunan Indonesia. Dezeorganisatie, opgericht in 1908 in Leiden, vormde een discussieplatform over detoekomst van Indonesië. Ook Nederlandse studenten waren hierbij betrokken, zoalsHubertus van Mook en Jan Jonkman, die later een be langrijke rol zouden spelen bijde onderhandelingen in Linggadjati (1946). Nog voor de Duitse invasie had dePerhimpunan in haar tijdschrift Indonesia Merdeka het nationaal-socialismeveroordeeld. In mei 1943 stichtte een groep Indonesische studenten uit Den Haag -Sie Soe Giang, R.O. Simatoepang, N. Dt. Pamontjak, M.S. Moewalladi, R. DradjatDoermakesware, H. van den Bosch, R. Oelam Simatoepang en Tamzil - hetondergrondse blad Feiten. Op 3 april 1944 werd in Den Haag een razzia gehoudenwaarbij verschillende Indonesische studenten (o.a. Moewalladi, Doermakeswara enVan den Bosch) werden opgepakt en het blad uit circulatie verdween. In mei 1944stichtte de Perhimpunan in Leiden een nieuw clandestien tijdschrift, De Bevrijding,met een redactie bestaande uit R.M. Soeripno, Irawan Soejono, A. Ticoalu, I.A.Mochtar, Rozai Koesoemasoebrata, F.K. Harahap en met Pamontjak alshoofdredacteur. Het blad verscheen drie keer per week tot mei 1945. Vanaf septemberverscheen De Bevrijding ook in een Haagse en Rotterdamse editie.20 Verdervertegenwoordigden RadenMas Setyadjit Soegondo, die de Perhimpunan sinds 1937leidde, en Soenito de Perhimpunan Indonesia in contacten met de

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 53: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

50

(vooral linkse) verzetsgroepen en waren betrokken bij De Vrije Katheder en DeWaarheid. Hoewel regelmatig verwijzingen naar de politieke situatie in Indonesiëwerden gemaakt, lag de nadruk vooral op solidariteit tussen Nederlanders enIndonesiërs in de strijd tegen het Nazisme. De Perhimpunan zag de nederlaag vanNazi-Duitsland immers als een essentiële voorwaarde om de onafhankelijkheid vanIndonesië mogelijk te maken.21 Op 13 september 1943 verklaarde Setyadjit dan ookin De Vrije Katheder dat de bevrijding van Indonesië gepaard diende te gaan met‘het verkrijgen van een grote mate van vrijheid en zelfstandigheid van hetIndonesische volk’.22

Indonesiërs waren ook op andere manieren betrokken bij de clandestiene pers. Desociaal-democraat Nico Palar, bijvoorbeeld, was samenmet zijn vrouw Joke Volmersactief bij de verspreiding van clandestien drukwerk. Indonesische vrouwen zoalsToeti Soedjanadiwirja, Evie Poetiray en Soetiasmi Soejono waren betrokken bijkoerierswerk. De schilder Salim (Yazir Marzuki) maakte illustraties voor De BezigeBij. Onder het pseudoniem André Duparc illustreerde hij het kaft voor de uitgavevan gedichten van Guy de Maupassant (Le Horla, 1944). Voor zijn illustratie van deNederlandse vertaling van John Steinbecks The moon is down (De vliegenvanger,1944), koos hij het pseudoniem Michael Gurney. Een groep van acht Indonesischestudenten uit Leiden speelde een belangrijke rol bij het transporteren van zetsel voorde verzetskrant Trouw. Aangezien zetsel uit lood bestond, was het erg zwaar. Trouwmaakte gebruik van het Europese vooroordeel dat Aziatische mannen er vaak alstengere jongens uitzien, om hen in te schakelen voor het transport. Deze acht mannen,die zichzelf de Amanoellahs noemden, waren in hun vrije tijd echter gewichtheffersdie precies wisten hoe je een zware koffer met zetsel op een onopvallende manierdiende te dragen.23

Ironisch genoeg was op dat moment Trouw een groot tegenstander vanonafhankelijkheid voor Indonesië. Volgens deze toen nog diepconservatief-christelijke krant had Nederland een ‘geestelijke taak’ in Zuidoost-Azië,immers, zo schreef Trouw in december 1943, ‘[...] wij zijn geroepen om de volkenvan Indië door te leiden door de donkerheden van deze tijd en hun tot gids te zijn.Het is onze vaste overtuiging, dat wij dat alleen zullen kunnen, wanneer wij Indië inaanraking brengen met het Evangelie’.24 Al in juli 1943 had Sieuwert Bruins Slot inTrouw duidelijk gemaakt dat Indië nog niet klaar was om als gelijke partner binnenhet Nederlandse Rijk te worden behandeld. Wat hem bezighield was niet zozeer dewil van de lokale bevolking, dan wel bezorgdheid dat Amerikaanse troepen Indiëzouden kunnen bevrijden om er daarna een blijvende invloed uit te oefenen. BruinsSlot deed daarom een hartstochtelijke oproep aan ‘alle jongens van Jan de Witt’ omzich klaar te houden voor een militaire actie tegen de Japanse ‘bezetters’ in Indië.Volgens Bruins

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 54: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

51

Uit: Horst, Liesbeth van der.Wereldoorlog in de West. Suriname, de Nederlandse Antillen enAruba 1940-1945. Hilversum 2004, p. 119.

Slot kon Nederlandse soevereiniteit in Indië immers alleen dan vrijwaard wordenals Nederlanders actief betrokken waren bij de bevrijding.25

Dit laatste artikel in Trouw was een reactie op een eerder bericht van Jo Verdoorndat op zo maart 1943 in Vrij Nederland was verschenen. Verdoorn had als arts inIndië gewerkt en was een goede vriend van Setyadjit. Verdoorn was ervan overtuigddat het koloniale tijdperk ten einde was gekomen. Hij pleitte daarom voor een radicalestaatshervorming op basis waarvan Indonesië en Nederland twee gelijkwaardigepartners in eenGemenebest zoudenworden, met KoninginWilhelmina als staatshoofd.In tegenstelling tot Bruins Slot trok Verdoorn wel degelijk lering uit de persoonlijkeervaring van wat het betekent om door een vreemdemogendheid te worden bestuurd:

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 55: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

52

Gandhi heeft eens deze groots waarheid uitgesproken, dat berustendeaanvaarding van onmondigheid als volk, een volk ondermijnt en datdaartegen geen enkele materieele verheffing van dat volk kan opwegen.Deze waarheid, die wij Hollanders ten aanzien van dezelfstandigheidsbeweging der Indonesiërs maar al teveel voorbij gezienhebben, leeren wij in deze tijden voor het eerst goed beseffen. Want welkeNederlander wendt zich niet met minachting af van de vele beloften eenerkomendewelvaart in de ‘Germaanse lotsgemeenschap’, maar dan natuurlijkonder de leiding van Duitschland en zijn serviele trawanten als Mussertc.s.?26

TochwasVerdoorn voorzichtig genoeg om tewaarschuwen voor reactionaire krachtenin het establishment die alles in het werk zouden stellen om de onafhankelijkheidvan Indonesië te verhinderen. Uit de slotwoorden van Verdoorn valt af te leiden dathij geen idee had hoe de situatie in Indonesië werkelijk was. Hij sloot zijn pleidooivoor Indonesische onafhankelijkheid namelijk af met een verwijzing naar de ‘tallozetekens van solidariteit’ bij de Indonesische bevolking voor het Nederlands verzettegen de Japanse ‘indringers’.27

Dit welwillende, maar uiteindelijk toch naïeve standpunt sloot aan bij wat FransGoedhart in Het Parool over de toekomst van Indonesië had geschreven. Hetcommunistische De Waarheid hield er wel andere inzichten op na en onderstreeptedat Indonesië volledig onafhankelijk diende te worden, ongeacht de mogelijkenegatieve gevolgen voor Nederland. De Indonesiërs, en zij alleen, dienden volgensDe Waarheid te beslissen over de toekomst van hun land.28Ondanks deze verschillen, beseften de verzetskranten dat het belangrijk was om

ook in deze kwestie een gemeenschappelijk standpunt in te nemen. Dit leidde, op 30april 1945, tot een gezamenlijke verklaring door vertegenwoordigers van de vijfgrootste verzetskranten en vanDe Bevrijding, getiteld: ‘De Strijd voor de Bevrijdingvan Indonesië’. Om iedereen aan boord te houden bleef de verklaring vaag. Trouwvond dat het al een grote toegeving had gedaan door het woord ‘Indonesië’ teaanvaarden en weigerde verdere compromissen. De tekst bleef daardoor beperkt toteen oproep voor een snelle bevrijding van Indonesië. De hoop werd uitgesprokendat Nederlanders en Indonesiërs gezamenlijk actie zouden ondernemen om het landvan de Japanners te bevrijden en dat de sterke banden tussen de twee landen binneneen Gemenebest zouden blijven bestaan in overeenstemming met ‘de gevoelens vanverbondenheid, die in den loop van eeuwen zijn gegroeid’.29

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 56: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

53

De onafhankelijkheid van Indonesië

Kort na de bevrijding werd duidelijk dat de verschillen tussen de voormaligeverzetsgroepen te groot waren om tot een echte consensus te komen inzake Indonesië.Vooral Trouw beschouwde het als haar taak om op te komen voor de kolonialeroeping van Nederland. Met een oplage van 300.000 was de krant een krachtigespeler in de media. Toen de eerste berichten over slachtpartijen tijdens de BersiapNederland bereikten, eiste Trouw een militaire interventie om de orde te herstellen,in overeenstemming met het motto van Bruins Slot: ‘Gezag is gezag en rebel isrebel’.30 ‘Indië los van Nederland’ kwam volgens Bruins Slot immers neer op ‘devernietiging van alles, wat daar aan goeds is tot stand gebracht in de loop der jaren’.31

De discussie over de toekomst van Indonesië verdeelde het voormalige verzet. Ditwas ook het geval bij De Bezige Bij. De stichters Geert jan Lubberhuizen en RutMatthijsen kwamen weliswaar uit een burgerlijk milieu, toch had De Bezige Bij alsnel een links karakter gekregen door haar betrokkenheid bij verzetsdaden (financiëlehulp voor ondergedoken joodse kinderen, vervalsing van identiteitskaarten, enz.),door haar coöperatieve beleidsstructuur en door demedewerking van communistischeen socialistische auteurs zoals Theun de Vries en Max Nord. Tijdens de bezettingwas De Bezige Bij weinig consistent in haar positie tegenover Indonesië. Hetpubliceerde weliswaar Rein Blijstra's antikoloniale novelle Haaien voor Nabatoe,maar weigerde dan weer om Soetan Sjahrirs brieven in ongecensureerde vorm uit tegeven. Dit geschipper hield ook na de bevrijding aan. De weigering van Lubberhuizenen Matthijsen om een duidelijke positie pro onafhankelijkheid in te nemen, blijkt uithun toestemming tot het herdrukken van Huizinga's Zes kaarsen voor Indië. In juni1945, pas enkele weken na de bevrijding, kreeg De Bezige Bij een officieel verzoekom het boek van Huizinga in een oplage van niet minder dan 40.000 exemplaren teherdrukken. Ter verklaring werd de uitgeverij meegedeeld dat het boek geselecteerdwas voor een ‘informatiecampagne voor de bevrijding van Nederlands-Indië’, eeneufemistische beschrijving voor een rekruteringscampagne. Er werd aan toegevoegddat ‘deze uitgave qua urgentie gelijk te stellen [was] met een regerings-publicatie’.32

Verscheidene medewerkers van De Bezige Bij waren diep ontgoocheld over debeslissing van Lubberhuizen enMatthijsen om het boek daadwerkelijk te herdrukken.Max Noord beschouwde het als een koloniale daad en zegde uit protest zijnlidmaatschap bij De Bezige Bij op.33

Het debat over Indonesië zorgde ook binnenVrij Nederland voor wrijvingen. VoorVan Randwijk kon er geen twijfel bestaan over het recht op vrijheid voor het Indone-

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 57: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

54

sische volk. Evenals als Jo Verdoorn zocht hij naar een oplossing binnen een soortNederlands Gemenebest, waarbij Indonesië weliswaar volledig onafhankelijk zouworden, maar er toch een band zou blijven bestaan met Nederland. Na de bevrijdingnam hij daarom Setyadjit en M. Daroesman in dienst als de Indonesië-specialistenvan Vrij Nederland. Hun gebrek aan kennis over de meest recente gebeurtenissen inIndonesië verklaart wellicht waarom zij aanvankelijk vol enthousiasme het idee vaneen Gemenebest verdedigden. Opvallend is hoe Daroesman nog op 29 september1945 de onafhankelijkheidsverklaring van Soekarno een ‘door de Japannersgeënsceneerde onafhankelijkheidscomedie’ noemde.34 Een week later werd hij doorSetyadjit gecorrigeerd: op basis van de massale steun van het volk dienden Soekarnoen Hatta serieus te worden genomen.35

Van Randwijk zelf bleef langer sceptisch over de ware intenties van Soekarno.Nog op 20 oktober 1945 noemde hij de onafhankelijkheidsverklaring een ‘geraffineerdJapans spel’.36 Toch bleef hij sterk gekant tegen de roep van Trouw om een militaireinterventie. Voor Van Randwijk waren de politieke spanningen vooral het gevolgvan wederzijds gebrek aan correcte informatie. Dit verklaart waarom hij het zobelangrijk achtte dat het boek Onze strijd (1946) van Soetan Sjahrir in Nederlandkon verschijnen, zodat men zich kon informeren over de politieke standpunten vande Indonesische nationalisten. Van Randwijk was ook de drijvende kracht achter deoprichting, in 1947, van het digest weekblad Opbouw/Pembinaan en, in 1949, vande uitgeverij De Brug/Djambatan, die zich vooral toelegde op de publicatie vanschoolboeken. Met deze activiteiten wilde hij een intellectuele brug slaan tussenNederland en Indonesië en hoopte daarmee bij te dragen aan een politiekesamenwerking.Zijn steun voor de onafhankelijkheid van Indonesië isoleerde Van Randwijk steeds

verder van zijn lezers. In de eerste maanden na de bevrijding telde het blad nog meerdan 100.000 abonnees, in februari 1946 was dit gedaald tot 78.000, in mei tot 69.000en in oktober tot slechts 55.000.37 Van Randwijk werd ervan beschuldigd ‘eencommunistenvriendje’ te zijn, iemand die ‘met rebellen en quislings gemene zaakmaakte’.38 Ook binnen Vrij Nederland kwam er oppositie. Door de historici GustaafRenier, Jan Bartstra en Pieter Geyl, bijvoorbeeld, maar ook de sociaal-democraatJaap Cramer en de hoogleraar internationaal recht Jan Verzij1 vonden dat VanRandwjk al te enthousiast was in zijn steun voor een onafhankelijk Indonesië.In juli 1947, toen er nog slechts 35.000 abonnees over waren gebleven, keerde

Van Randwijk zich radicaal tegen de beslissing van de regering om tot een militaireinterventie over te gaan. Vooral het feit dat na de aankondiging van de ‘politioneleactie’ hetWilhelmus was gespeeld, zat hem hoog. Met zijn artikel ‘Omdat ik Neder-

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 58: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

55

lander ben’ reageerde hij op het feit dat dit lied, dat zoveel had betekend voor hetverzet, werd misbruikt om een oorlog te rechtvaardigen. In zijn beroemde artikelsprak hij harde woorden; niet alleen ten aanzien van de Nederlandse regering, maarook van de Nederlandse bevolking in het algemeen:

Ik spreek omdat ik Nederlander ben. Omdat ik Nederlander ben, zeg iknee! Tegen het geweld dat thans door ons in Indonesië gepleegd wordt.Ik zeg dit, met in mijn oren de beschuldigingen door mijzelf en anderengeuit tot het Duitse volk, dat uit vaderlandsliefde en eenzelfde verkeerdbegrepen nationaal belang meende te moeten zwijgen toen Hitler in zijnnaam misdaden beging. [...] Door in Indonesië een koloniale oorlog teontketenen, begaat Nederland een zedelijk kwaad en een politiekedwaasheid. Ik hoop vurig dat het Nederlandse volk bij machte zal zijn deregering te dwingen op deze heilloze weg halt te houden! Eerst dan kanonsWilhelmus opnieuw klinken en meegezongen worden.39

Deze radicale uitlatingen brachten Van Randwijk in conflict met voormalige vriendenbinnen het verzet. Gerrit Kamphuis, bijvoorbeeld, met wie hij in 1941 samen heteerste Geuzenliedboek had uitgegeven, oordeelde helemaal anders over Indonesië.Kamphuis beschouwde het als zijn vaderlandse plicht om zich als vrijwilliger bij depolitionele acties aan te sluiten. Toen Vrij Nederland in augustus 1949 een cartoonafdrukte waarin het gedrag van de Nederlandse soldaten in Indonesië met dat vanDuitse soldaten in Nederland werd vergeleken, brak Kamphuis definitief met VanRandwijk. Van Randwijk zelf reageerde met de opmerking dat een dergelijkekolonialistische houding ten opzichte van Indonesië een teken was dat de nadruk opvrijheid in veel clandestiene literatuur uiteindelijk niet veel meer dan lege retoriekbleek te zijn geweest:

Opvallend dat men [...] van het probleem der gekleurde volken weinigbegrepen heeft in een tijd, waarin men zelf de laars van de vreemde op denek voelde. Ons volk is even traditioneel en goed-burgerlijk uit de oorloggekomen als het er in ging!40

Het naoorlogse debat over Indonesië toont inderdaad aan dat de Nederlandsegehechtheid aan vrijheid, die tijdens de bezetting in bijna elke clandestiene uitgavewerd onderstreept, vooral retorisch was. De verheerlijking van vrijheid bleek geendiepe overtuiging te zijn geweest, maar eerder een strategie ter bestrijding van deambities van de bezetter om Nederland gelijk te schakelen en te verduitsen. ZodraNederlandwas bevrijd, werd snel duidelijk dat de Nederlandse historische gehechtheid

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 59: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

56

Uit: Mulder, Gerard en Paul Koedijk, H.M. van Randwijk. Een biografie. Amsterdam 1988, afb.53.

aan vrijheid in de praktijk weinig voorstelde, en dat de ervaringen uit de bezettingstijdniet de basis van radicale veranderingen in de koloniale politiek zouden vormen.Alleen in uitzonderlijke gevallen, waar Henk van Randwijk een goed voorbeeld

van is, leidde de centrale boodschap van het verzet ook tot een kritische houdingtegenover het koloniale beleid. Tekenend is hoe iemand als Albert Helman, die tijdensde bezetting voortdurend de nadruk had gelegd op het belang van vrijheid als ‘eenoude traditie van democratisch denken in een land als het onze’ tegenover ‘deinnerlijke onvrijheid der Duitsers als mens en volk’,41 na de bevrijding een aanbodweigerde om zich kandidaat te stellen voor de parlementsverkiezingen. Ontgoocheldover het feit dat de leidende politieke krachten duidelijk niet geneigd waren om ookde inwoners van de koloniën deel te laten hebben aan de herwonnen vrijheid, schreefhij: ‘In mijn eigen land bestaat niet eens algemeen kiesrecht, dus ga

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 60: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

57

Henk van Randwijk en prof. dr.ir. Willem Schermerhorn na de overhandiging van de petitie overhet Indonesiëbeleid van de PvdA in 1946. Uit:Mulder, Gerard en Paul Koedijk.H.M. vanRandwijk.Een biografie. Amsterdam 1988, afb. 47.

ik me daar voor inspannen’.42 Hij vertrok dan ook al in 1946 naar Suriname waarbijzich aansloot bij de Unie Suriname.De groeiende frustratie bij leden van het voormalige verzet over het naoorlogse

Nederlandse koloniale beleid uitte zich ook in poëzie. Kort na de bevrijding eerdeAdriaan Morriën de gevallen ‘verzetshelden’ van Indonesische afkomst (Jodjana,Soejono, Sidartawan, Soendaroe, Makatita, Latuperisa, Mas Soemitro) nog op eenneutrale manier:

Ver van hun vaderland zijn zij gestorvenmet in hun hart 't verlangen naar de Zuiderzon,het stille dorp, waar zich hun jeugd ontspon,de blanke steden in het welig groen verborgen.Met in hun hart het heimwee naar de sawahveldendie als een handpalm lagen uitgestrektmet plassen en rivieren door het licht gewekt

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 61: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

58

wanneer de dageraad een rijken dag voorspelde.Ver van de zachte heuvels en de trotsche bergenmet bosschen als een mantel omgedaan,ver van de sterke zon, de moederlijke maan,gingen zij scheep en moesten droevig sterven.43

Heel anders was de toon in het gedicht ‘Indonesische zeeman’ dat Teun de Vriesenkele jaren later schreef. Hierin horen wede stem van een diep ontgoochelde zeemandie als Indonesiër betrokken was bij de strijd tegen de Duitsers. Tijdens de oorlogdeed hij zijn werk met blijheid, omdat hij het gevoel had dat hij ‘stookte voor devrijheid’. Nu de bevrijding in Nederland is gekomen, maar de vrijheid voor Indonesiëver weg lijkt, uit hij zijn ontgoocheling:

Uw feesten hoorde' ik tieren.Wij hadden niets te vieren.Wij wachten, dagen, nachten.Ons land ligt zelf te wachten,totdat gij 't woord zult spreken.Gij zwijgt. Geen wenk. Geen teken.Gij loopt door vrije steden;op ons drukt het verleden.Ik zit. Ik wacht. Ik buk.Vervlogen is mijn blijheid:ik stookte voor uw vrijheid,ik zelf behield het juk!44

Na de bevrijding waren de leidende politieke krachten geneigd om de ongekendesituatie van een roemloze nederlaag van het eigen leger, een lange bezetting doorbuitenlanders en uiteindelijk de bevrijding door andere buitenlanders om te zettenin een nationale overwinning. Daartoe werden de vaderlandse gevoelens, die tijdensde bezetting een nooit gezien hoogtepunt hadden bereikt, gebruikt (of misbruikt) omalle kritiek jegens het vooroorlogse Nederlandmeteen de kop in te drukken. Tekenendis hoe in het eerste decennium na de bevrijding de verzuiling weer in volle krachtterugkeerde. Het aantal gemengde huwelijken nam drastisch af en hetrooms-katholieke episcopaat achtte zich weer machtig genoeg om het lidmaatschapvan elke niet-katholieke organisatie voor haar leden te verbieden.45Kerken, syndicaten,media en politici zetten zich ook gezamenlijk in tegen het morele verval

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 62: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

59

van de bevolking tijdens de oorlog. Voor de burgerlijke krachten was het eenuitgemaakte zaak dat vooral jonge vrouwen het woord bevrijding verkeerd haddengeïnterpreteerd en weer op het pad der deugdzaamheid dienden te worden gebracht.Al in mei 1946 kwamen de traditionele partijen weer aan de macht. Pogingen omeen progressief front te vormen dat het land diende te hernieuwen, liepen uit op eenontgoocheling. De nieuwe sociaal-democratische Partij van de Arbeid, die allegematigd progressief denkende krachten in Nederland hoopte te verenigen, leed indie eerste vrije verkiezingen na de bevrijding met slechts 28% van de stemmen eendramatische nederlaag.Met uitzondering van reactionaire krachten, vaak verbonden aan Trouw, wier

ambitie het altijd was geweest om de continuïteit van de jaren dertig na de oorlog teherstellen, heerste een diepe ontgoocheling binnen het voormalige verzet. Al op 3mei 1946 vroeg Het Parool zich openlijk af of alle inspanningen van het verzet niettevergeefs waren geweest.46 In augustus 1946 schreef Van Randwijk de bitterewoorden: ‘De georganiseerde illegaliteit [...] ligt thans in het graf, waar alleen dehistorici nog weleens zullen rondneuzen’.47 Jan Meulenbelt voelde een steeds groterwordende afkeer binnen de bevolking ten opzichte van het voormalige verzet ensprak zelfs over ‘het verzet tegen het verzet’.48De diepe ontgoochelingwerdmisschiennog het best geformuleerd door de voormalige verzetskrant Je Maintiendrai op 15November 1946 met de woorden: ‘Wat was de vrede mooi toen het nog oorlog was’.In dit reactionaire klimaat moest het debat over Indonesië bijna onvermijdelijk in

een militaire interventie eindigen. Het blijft hoe dan ook merkwaardig dat een landmet driehonderd jaar koloniaal verleden, ongeacht de genocide op de Banda Eilanden,de slachtingen in Atjeh en de betrokkenheid bij de slavenhandel, zich tijdens debezetting onbekommerd als de bakermat van vrijheid en tolerantie profileerde omdan onmiddellijk na de oorlog weer in dezelfde koloniale retoriek te vervallen. Inhaar tegenstrijdigheid herinnert deze houding niet weinig aan het sarcastischecommentaar van Soewardi Soerjaningrat in zijn beroemd pamflet Als ik eensNederlander was (Djika saja Nederlander) (1913) over het Eeuwfeest van NeêrlandsVrijheid:

Ik wilde, dat ik voor een oogenblik Nederlander kon wezen, niet eenStaatsblad-Nederlander, doch een zuiver onvervalschte zoon van GrootNederland, geheel vrij van vreemde smetten. [...] Zouden wij niet denken,dat die arme geknechten ook niet snakten naar het oogenblik, dat ze evenalswij nu, eenmaal zulke feesten zouden kunnen vieren?! Of meenden wijsoms, dat wij door onze lang

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 63: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

60

doorgezette, geestdoodende fnuik-politiek den inboorlingen allemenschelijke zielsgevoelens hadden gedood? Dan zouden wij toch zeerzeker bedrogen uitkomen, want zelfs de onbeschaafdste volkenverwenschen allen vorm van overheersching. Als ik Nederlander was, zouik geen onafhankelijkheidsfeest vieren in een land, waar wij het volk zijnonafhankelijkheid onthouden. [...] Doch, ik ben geen Nederlander, ik benslechts een bruine zoon van dit tropisch land, een inboorling van dezeNederlandsche Kolonie, en daarom zal ik niet protesteren. [...] Goddank,dat ik geen Nederlander ben.49

Bibliografie

PrimairBlijstra, Rein, Haaien voor Nabatoe. Amsterdam: De Bezige Bij, 1946.Daroesman, M., ‘Bevrijding en vrijheid’, Vrij Nederland 29-9-1945.Foppema, Yge, Oude en nieuwe geuzenliederen. Amsterdam: De Bezige Bij,1946.Randwijk, H.M. van, Heet van de naald. Keuze uit het werk van een man inverzet. Den Haag: Bert Bakker/Daamen, 1968.Randwijk, H.M. van, ‘Tegen het opkomend onweer’,Vrij Nederland 20 oktober1945.Randwijk, H.M. van, In de schaduw van gisteren. Kroniek van het verzet in dejaren 1940-1945. Amsterdam: Bert Bakker, 1970.Schenk, M.G. en H.M. Mos (ed.), Geuzenliedboek 1940-1945 naar de editie1975. Amsterdam: Buijten en Schipperheijn Motief 2005.Setyadjit, N., ‘Macht of recht in Indonesië?’, Vrij Nederland 6 oktober 1945.Sint Laurens, Laurens van [Leonhard Huizinga], Zes kaarsen voor Indië.Amsterdam: De Bezige Bij, 1945.Soerjaningrat, Soewardi, ‘Als ik eens Nederlander was’. In: E.F.E. DouwesDekker, TjiptoMangoenkoesoemo en Soewardi Soerjaningrat.Onze verbanning.Schiedam: De Indiër, 1913.

SecundairBakker, Bert et al. (red.), Visioen en werkelijkheid, de illegale pers over detoekomst der samenleving. Den Haag: Bert Bakker/Daamen, 1963.Bolhuis, J.J. van et. al. (red.),Onderdrukking en verzet. Nederland in oorlogstijd.Deel 3. Arnhem: Van Loghum Slaterus, ca. 1952.Braat, L.P.J. (red.), De vrije kunstenaar 1941-1945. Facsimile herdruk van alletijdens de bezetting verschenen afleveringen. Amsterdam: B.R. Grüner, 1970.Horst, Liesbeth van der, Wereldoorlog in de West. Suriname, de NederlandseAntillen en Aruba 1940-1945. Hilversum: Verloren, 2004.Jong, L. de, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Vol.4, deel 1. 's-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1972.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 64: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

Jong, L. de, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Vol.12. 's-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1988.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 65: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

61

Meulenbelt, Jan, ‘Hommage à Don Quichotte’. In: Bert Bakker sr et al. (red.).Nationale Snipperdag [5 Mei] Het boek van nu. Baarn: Hollandia/Den Haag:Damen, 1954.Mrázek, Rudolf, Sjahrir. Politics and Exile in Indonesia. Ithaca, N.Y.: CornellUniversity Press, 1994.Mulder, Gerard en Paul Koedijk,H.M. van Randwijk. Een biografie. Amsterdam:Nijgh & Van Ditmar, 1988.Poeze, Harry A., In het land van de overheerser. Indonesiërs in Nederland1600-1950. 2e dr. Verhandelingen van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Luid-en Volkenkunde 100. Dordrecht/Cinnaminson: Foris Publications, 1986.Prater, J.C.H. de, ‘Doel van het Duitse civiele bestuur in Nederland’. In: A.H.Paape (red.). Studies over Nederland in oorlogstijd. 's-Gravenhage: MartinusNijhoff, 1972.Renders, Hans, Gevaarlijk drukwerk. Een vrije uitgeverij in oorlogstijd.Amsterdam: De Bezige Bij, 2004.Roegholt, Richter, De geschiedenis van De Bezige Bij 1942-1972. Amsterdam:De Bezige Bij, 1972.Winkel, Lydia E. en Hans de Vries, De ondergrondse pers 1940-1945.Amsterdam: Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, 1989.Verdoorn, Jo, ‘Nederlandsch-Indië na den oorlog’. In: R.S. Zimmermann-Wolf(red.). Het woord als wapen. Keur uit de Nederlandse ondergrondse pers1940-1945. 's-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1952.Zimmermann-Wolf, R.S. (red.),Het woord als wapen. Keur uit de Nederlandseondergrondse pers 1940-1945. 's-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1952.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 66: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

62

Jeroen Dewulf (1972) was docent Nederlands in Portugal en Brazilië en is sinds 2007directeur van het docentschap Nederlands aan de University of California, Berkeley.Hij promoveerde aan de Universität Bern op een proefschrift over postkolonialeDuitse literatuur en publiceert zowel over Duitse, Nederlandse als Portugesepostkoloniale Studies.

Eindnoten:

1 Zelfs binnen het bestuur van Seyss-Inquart bestond grote onenigheid tussen Hanns Albin Rauter,vertegenwoordiger van de SS en voorstander van de verduitsing van Nederland, en Fritz Schmid,die de NSDAP vertegenwoordigde, en probeerde om via de NSB zijn machtsinvloed te verhogendoor (althans ogenschijnlijk) Mussert te steunen in zijn toekomstvisie van Nederland als eenautonome satellietstaat van Duitsland (Prater 1972, p. 44n).

2 De Jong 1972, vol. 4, deel 1, p. 76 en 248. Ook vandaag nog is het vooral in Zwitserland courantom voor het overdreven gebruik van dialect te waarschuwen met de uitdrukking‘Hollandisierung’: het gevaar om te ver af te wijken van de standaardtaal zodat een oorspronkelijkDuits dialect evolueert naar een nieuwe taal (Haas, Walter. ‘Der beredte Deutschschweizeroden die Hollandisierung des Hinterwädlers. Über die Kritik an der DeutschschweizerSprachsituation’. In: Heiner Löffler (red.). Das Deutsch der Schweizer. Zur Sprach- undLiteratursituation der Schweiz. Aarau: Sauerländer, 1986, p. 41-59.

3 Schenk en Mos (ed.) 2005, p. 162.4 Conform de titel van een artikel in: Van Ostaijen, Paul van. Verzameld werk. Deel 3: Proza

Grotesken en ander proza. (ed. G. Borgers). 4e dr. Amsterdam: Bert Bakker, 1979, p. 8-29.5 Voorbeelden zijn: ‘13 mei 1940, ‘Koninginnedag 1940’, ‘31 augustus 1940’, ‘31 augustus1941’, ‘31 augustus 1942’, ‘Zon van Oranje’, ‘Avondsamenkomst’, ‘Aan prinses Juliana’, ‘Bijeen foto van prinses Irene en prinses Beatrix’. In: Schenk en Mos (ed.) 2005, p. 13-22.

6 De Jong 1972, vol. 4, deel 1, p. 231.7 Van Randwijk 1970, p. 15.8 Foppema 1946, p. 5.9 Schenk en Mos (ed.) 2005, p. 24.10 Ibidem.11 Van Sint Laurens 1945, p. 21.12 Van Sint Laurens 1945, p. 30.13 Van Sint Laurens 1945, p. 6.14 Van Sint Laurens 1945, p. 45.15 Mrázek 1994, p. 61n.16 Roegholt 1972, p. 92n.17 Roegholt 1972, p. 91.18 Blijstra 1946, p. 32.19 Van der Horst 2004, p. 120.20 Poeze 1986, p. 321.21 Winkel en De Vries 1989, p. 83n.22 Poeze 1986, p. 324.23 Winkel en De Vries 1989, p. 48.24 Bakker, 1963, p. 163.25 Bruins Slot, J.A.H.J.S. ‘Onze strijd om Indië’. In: Zimmermann-Wolf (red.) 1952, p. 275-278.26 Verdoorn, Jo. ‘Nederlandsch-Indië na den oorlog’. In: Zimmermann-Wolf (red.) 1952, p. 225.27 Verdoorn 1952, p. 226.28 Bakker 1963, p. 150.29 Zimmermann-Wolf (red.) 1952, p. 390.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 67: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

30 Mulder en Paul Koedijk 1988, p. 474.31 Bakker 1963, p. 154.32 Roegholt 1972, p. 90.33 Renders 2004, p. 47 en Roegholt 1972, p. 90.34 Daroesman 1945.35 Setyadjit 1945.36 Van Randwijk 1945.37 Mulder en Koedijk 1988, p. 510.38 Mulder en Koedijk 1988, p. 477.39 Van Randwijk 1968, p. 101n.40 Van Bolhuis 1952, p. 518.41 Braat 1970, p. 231.42 Van der Horst 2004, p. 128.43 Poeze 1986, p. 329.44 Ibidem.45 De Jong, vol. 12, 1988, p. 34.46 De Jong, vol. 12, 1988, p. 243.47 Mulder en Koedijk 1988, p. 492.48 Meulenbelt 1954, p. 136.49 Soerjaningrat 1913, p. 68n.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 68: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

63

Lezen als een IndoPamela Pattynama

In haar artikel 34 ‘Een Indische jeugd of een jeugd in Indië’ zegt Ingrid Dümpel: ‘Eris Indische literatuur die alleen door Indo's geschreven, verteld en begrepen kanworden’.1 In deze column zal ik in 5 stappen reageren op deze uitspraak.

1

Ik ben een Indo. Wat is een Indo? Nou, iemand zoals ik dus. ‘Indo’ zijn ook diehonderdduizend anderen die zich Indo of Indisch noemen. Die Indo's zijn anders danik, ze verschillen veel of een beetje van mij, het zijn mannen, ze zijn van een anderegeneratie, zij verkiezen een andere levensstijl: andere Indo's, kortom, zijn mij vaakwereldvreemd en kunnen mij zelfs totaal tegenstaan. Zo prijkte er op de cover vanDe Groene Amsterdammer van 4 september 2009 een blondgeverfde Indo, wiensreactionaire ideeën ik verfoei.2 o, o verwantschap voel ik met die politicus, maar tochwordt hij, net als ik, Indo genoemd. Wie van ons is de ware Indo? Ben ik het, bentu het? Wil de ware Indo opstaan? Bestaat er, met andere woorden, een echte,onvervalste Indo-identiteit? Ik meen dat het antwoord op deze vraag eenondubbelzinnig ‘nee’ moet zijn. De Indo bestaat niet.Indo's zijn, met andere woorden, niet allemaal even haloes, niet iedere Indo schaamt

zich dood over van alles en nog wat. Ze zijn niet gastvrijer dan Hollanders en zoflexibel zijn ze ook weer niet allemaal. Ik ken tenminste meer dan genoeg Indo's diekasar, onbescheiden en ongemeen assertief zijn. Een nog overtuigender bewijs isdat ik regelmatig bij Indo's thuis geconfronteerd word met een stijf geslotenkoekjestrommel. Indo's kunnen weleens wat overeenkomstige hebben, maar deonderlinge verschillen overtreffen de gelijkenissen met gemak. Goed, ik geef toe:

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 69: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

64

er is wel iets dat Indo's gemeen hebben. Welgeteld zijn dat twee dingen: ten eerstedelen polder-Indo's Indië als hun land van herkomst en ze kunnen, ten tweede, bogenop een omvangrijk archief aan verhalen. Die twee dingen, het land van herkomst enhet gedeelde erfgoed van verhalen, bepalen wellicht hun collectieve, maar niet hunindividuele identiteit.Laat ik het dus maar ronduit zeggen. Ik geloof niet in een Indo-literatuur die alleen

door Indo's gelezen, geschreven en begrepen kan worden. Dat komt omdat ik nietgeloof in de Indo-identiteit.

2

De Indische literatuur, u weet het, is voornamelijk geschreven door belanda totoks.Of het nu gaat omBontekoe, Carry van Bruggen,Multatuli, Louis Couperus,WillemWalraven, Hella Haasse: zij allen schreven/schrijven met een blanke bril op. Inmeerdere of mindere mate hebben zij Inlanders en Indo's als clichématige stereotypenneergezet. Wat moeten wij, Indo's met zo'n neerbuigende literatuur?Een mogelijk antwoord op die vraag komt van Lilian Ducelle, de niet op haar

mondje gevallen weduwe van ons aller Tjalie Robinson. Ik hoorde haar eens LouisCouperus verguizen.3 Couperus is een paradepaardje van de Nederlandse literatuur:hoog gewaardeerd, canoniek, beroemd. Beetje heiligschennis dus van La Ducelle.Zij verwierp Couperus omdat hij Indo-personages negatief afschilderde in zijnwereldberoemdeDe zulle kracht (1900). Hij deed ze zonder uitzondering af als ‘luie,vervelende’ personages.‘Vervelend’, tussen twee haakjes, kent een Hollandse en een Indische connotatie.

In het Hollands betekent de term dat iets of iemand je tegenvalt. In het patois vanIndo's is ‘vervelend’ meer uitgesproken: een ‘vervelende kerel’ is een kerel die jedwars zit of die niet deugt. Heeft Ducelle gelijk? Moeten wij Couperus afschrijvenomdat hij Indo's afdoet als types die niet deugen? Couperus was geen Indo, maareen belanda in Indië. Zou het daaraan liggen dat hij kwistig met stereotypen was?Als antwoord op die vraag nu een voorbeeld van een rasechte Indo die stereotypisch

schreef. Rob Nieuwenhuys, onze bloedeigen nestor van de Indische literatuur stamt,anders dan Couperus, uit een Indo familie. Hij was dusdanig Indo in hart en nieren,dat hij het verschrikkelijk vond er niet Indisch uit te zien. Toch weerhield zijn afkomsthem er niet van mythes over Indische meisjes de wereld in te sturen. In zijn befaamdeVergeelde portretten. Uit een Indisch familiealbum (1954) bracht hij een

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 70: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

65

bekend beeld in omloop dat nu oogde ronde doet: jonge meisjes als onweerstaanbaarmooi ‘vooral daar, waar het bloed zich vermengd heeft ... Met een zachte koelitlangsep, [...] een lichtwiegende gang, [...] iets koels in hun blik, iets hards’:berekenend, behaagziek, pathetisch, ijdel en vol tinka's.4Nieuwenhuys ging voor hetvolle cliché. Moeten we daarom deze Indo samen met Couperus in de politiekincorrecte prullenbak gooien?‘Nee,’ zeg ik weer. De tekst van Breton de Nijs (alias Rob Nieuwenhuys) is net

als die van Couperus het lezen waard, alleen al omdat hij deel uitmaakt van deIndische geschiedenis. Bovendien omvatten beide teksten meer dan alleen maarclichés.

3

Met een derde voorbeeld wil ik laten zien wat wij met dit soort teksten kunnen doen.In plaats van auteurs te verguizen of teksten links te laten liggen, kunnen we ze ‘alsIndo’ gaan lezen. Ik geef een voorbeeld dat weer gaat om werk van een niet-Indo,namelijk van de beminnelijke rokkenjager Frits van den Bosch. Van den Bosch waseen belanda totok, liever een belanda kesasar of verindischte totok. Hij werd geborenin Utrecht maar groeide in Indië op als Indische boeaja. In de woorden van medeschrijver Alfred Birney is hij: ‘Geen Indo, maar een jongen die zijn land van aankomstis gaan beschouwen als zijn thuisland’.5 Birney, zelf van huis uit Indo, roemt hethoge ‘krontjong gehalte’ bij van den Bosch. Van den Bosch' werk bezit eenonmiskenbare Indo-tongval en stem melodie. Birney leest in diens verhalen steedsweer de avonturen van een Indo-jongetje, een straat slijpertje zoals we die wel kennenuit de verhalen van Indo-autoriteit Tjalie Robinson. Hij analyseert en identificeertVan den Bosch' werk als Indo-Indisch. Hij noemt daarbij het genre, de woordkeus,het idioom, de referenties en het pantoon-achtige. Vanwege diens Indo-praktijkenheeft Birney deze belanda kesasar opgenomen in zijn bloemlezing van deIndo-geschiedenis.6 Alfred Birney heeft een hekel aan de wetenschap, zoals uitmeerdere van zijn uitlatingen mag blijken. Toch is zijn analyse wetenschappelijkgenoeg om als bewijs te gelden: het bewijs is geleverd. Welk bewijs? Niet het bewijsdat de Utrechtenaar Frits van den Bosch eigenlijk een Indo is, óók niet het bewijsdat het werk van Frits van den Bosch Indo-literatuur is. Wel het bewijs dat AlfredBirney Indo-kennis van zaken heeft en aanstekelijk kan lezen.Waar het mij nu om gaat is dat het bij de imaginaire wereld van de literatuur niet

in de eerste plaats gaat om de afkomst van de auteur. Het is niet de raciale identiteit

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 71: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

66

van de schrijver of schrijfster die haar/zijn werk automatisch Indo-Indisch maakt.Het Indische zit niet in de literatuur. Het Indische zit in het lezen: literatuur is nietIndo, maar wordt Indo door de manier van lezen. Het is met andere woorden eendialoog tussen de lezende Alfred Birney en de verhalen van Frits van den Bosch dieverhalen tot Indo-verhalen maakt.

4

Nog eens: het is niet de auteur maar de lezer die uitmaakt of een roman, een verhaalals Indo kan worden geduid. De lezer of lezeres kan een Indische betekenis toekennenaan een bepaalde tekst. Maar hij of zij kan dat niet zomaar doen. Zo'n betekenis kanniet zonder een zogenaamd Indisch interpretatiekader of de ‘Indo-blik’. Wie leestmet een Indo-blik, leest ‘als een Indo’. Een Indisch kader of Indo-blik bestaat uitkennis van specifieke codes en context. Het omvat op de hoogte zijn van andereIndische teksten, en benul hebben van de Indo-geschiedenis. Een Indo-blik stelt delezer(es) in staat om een Indische betekenis aan bepaalde teksten te hechten, waaranderen, zonder zo'n blik die betekenis over het hoofd zien of als onbelangrijk terzijde schuiven. Ook ervaringsdeskundigheid kan hier helpen. Iemand die de Indischebetekenis van ‘vervelend’ niet kent, beseft bijvoorbeeld niet de diepere, emotionelewaarde van Ducelle's afwijzing van Couperus.Zonder Indo-blik zal de Indische betekenis dus verloren gaan, zelfs wanneer het

gaat om een auteur wier werk onmiskenbaar Indisch is. Toen Geen gewoon Indischmeisje (1983) van Marion Bloem uitkwam werd het debuut allerwegen geroemd.Jammer genoeg zagen de meeste critici het werk bijna uitsluitend in traditioneelwesterse termen. Volgens hen ging het om een beschrijving van de verscheurde Indoals slachtoffer. Met een Indo-blik is een lezer(es) echter in staat te onderkennen dat(Indo-) vrouwelijke seksualiteit in Bloems boek als autonome seksualiteit in beeldwordt gebracht. Tegelijkertijd laat die Indo-blik zien dat de beeldvorming rond deseksualiteit van een Indisch meisje altijd ook gebonden is aan de beeldtraditie dieonder andere Rob Nieuwenhuys in omloop heeft gebracht. Wie leest ‘als een Indo’is in staat te beseffen dat het in Bloems boek niet gaat om een kasian verscheurdeIndo in een penibele situatie, maar juist om een vermetele Indo-on-the move, diesteeds verder gaat en zichzelf steeds weer anders ervaart.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 72: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

67

5

Mijn laatste punt vat het bovenstaande samen en richt zich op de kern:Lezen ‘als een Indo’ is geen ondergeschoven hobby van ‘ons soort’ mensen.

Indische lezers en lezeressen zullen eerder dan anderen geneigd zijn om ‘als eenIndo’ te lezen.Maar deze leeswijze staat net als elk ander interpretatiekader in principeopen voor alle lezers, dus ook voor lezers die niet-Indo zijn. Indo-lezers moeten netals niet-Indo's op z'n minst de bereidheid tonen om Indische betekenissen toe te laten.Indo's hebben immers niet automatisch een soort sensibiliteit voor wat verzwegenen gemarginaliseerd is. Met Inge Dümpel geloof ik dat er een speciaal oor nodig isom Indo stemmen in literatuur te beluisteren. Mijn punt is dat zo'n Indo-oor bruinof rose of zwart kan zijn. De Indo-blik kan toegepast worden op alle soorten literatuur,of die nu geschreven is door Indo's of door totoks, of door auteurs die zelfs niets metIndië te maken hebben.Ik wil deze column daarom besluiten met de oproep: lees ‘als een Indo’, of je nu

Indo bent of niet!

Bibliografie

Birney, Alfred (samenst.),Oost-Indische inkt. 400 jaar Indië in de Nederlandseletteren. Amsterdam/Antwerpen, Contact, 1998.Birney, Alfred, ‘Een bejaarde Indische jongen uit Utrecht.’ In: Yournael vanCyberney: Internetinkt van Alfred Birney, uitgebreid met de top-1000 van deIndische bellettrie, p. 31-47. Haarlem, In de Knipscheer, 2001.Breton de Nijs, E., Vergeelde portretten. Uit een Indisch familiealbum.Amsterdam, Querido, 1954.Dümpel, Ingrid, ‘Een Indische jeugd of een jeugd in Indië’. In: Indische Letteren24 (2009), 1, p. 4-12.Leeuwen, Lizzy van, ‘De politieke roots van Geert Wilders. Wreker van zijnIndische grootouders.’ In: De Groene Amsterdammer, 4 september 2009, p.22-27.

Eindnoten:

1 Dümpel 2009, p. 6.2 Lees over de ‘Indische wortels’ van Geert Wilders, Van Leeuwen 2009.3 Zie de documentaire Het land van mijn ouders (1983, regie Marion Bloem).4 Breton de Nijs 1954, p. 68-69.5 Birney 2001, p. 33.6 Birney 1998, p. 404-411.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 73: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

68

Uitnodiging boekenmiddag

Op vrijdag 21mei 2010 organiseert deWerkgroep Indisch-Nederlandse Letterkundeeen middagbijeenkomst met een bijzonder karakter. Geen lezingen ditmaal, maar depresentatie van een aantal dan juist verschenen boeken die een nauwe relatie hebbenmet onze Werkgroep.

14.00 uurAanvang

15.15-15.45 uurPauze

17.00 uurSlot

Op een gevariëerde manier willen we informatie verschaffen over onder meer devolgende titels:

Het langverwachte fotoboek:Reggie Baay,Portret van een oermoeder. Beeldenvan de njai in Nederlands-Indië. (Uitgeverij Athenaeum- Polak &Van Gennep)Behorend bij het symposium in november 2009: Omstreden paradijs.Ooggetuigen vanNederlands-Indië. Samengesteld en ingeleid door Olf Praamstraen Peter van ZonneveldVoor hetmiddelbaar onderwijs:Multatuli,MaxHavelaar. Samengesteld doorPeter van Zonneveld (Amsterdam University Press)Drie Indische damesromans, ingeleid door Vilan van de LooMina Krüseman:En huwelijk in Indië, Melati van Java: Fernand, Annie Foore: Bogoriana (KITPublishers - verschenen in januari 2010)Verhalen van Nederlanders die naar Indië trokken: Indiëgangers door UlbeBosma.

Plaats: Universiteit Leiden, gebouw 1175 (Lipsius, Centraal Faciliteitengebouw),Witte Singel/Doelencomplex (achter het Rapenburg ter hoogte van de Doelensteeg).Zaal 003.

De toegang is gratis.Alle belangstellenden zijn van harte welkom.

N.B. Kijkt u voor actuele programma-informatie en eventuele wijzigingen op dewebsite van Indische Letteren www.indischeletteren.nl

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 74: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

69

Uitnodiging 25-jarig jubileum

Omdat onze Werkgroep dit jaar 25 jaar bestaat, zijn we op zaterdag 29 mei te gastbij onze moeder, deMaatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, danbijeen voor haar jaarvergadering. Wij verzorgen tijdens het middagprogramma vierkorte lezingen over het thema:

De toekomst van de Indische LetterenWat moet er nog onderzocht en hoe?Hoe houden we de belangstelling voor Indië levend?Hoe winnen we een nieuwe generatie voor de Indische letteren?

Het programma is als volgt:

Peter van Zonneveld:Max Havelaar opschool. De toekomst van het Indischcultureel erfgoed

14.15

Reggie Baay: Toneel met een ‘bepaaldIndisch karakter’

14.35

Pamela Pattynama: Indische Letteren alsde toekomst van het verleden

14.55

Daarna volgen uitreikingen van literaire prijzen van de Maatschappij. De middagwordt besloten met een receptie.

Plaats: Universiteit Leiden, Academiegebouw, Rapenburg 73. Klein Auditorium.

De toegang is gratis.Alle belangstellenden zijn van harte welkom.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 75: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

70

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 76: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

71

Wie is dit meisje?Vilan van de Loo

Iets in mij hoopt dat dit een vroege foto is van Caroline Versteegh, het meisje dateen korte tijd hoopte met Eduard Douwes Dekker te trouwen. Inderdaad, de latereMultatuli. Het portretje, gemaakt door Woodbury and Page op Java, kreeg ik van denazaten van mevrouw J. Kloppenburg-Versteegh, over wie ik een biografie schreef.Wie zij was, uit welke tak, niemand wist meer iets over dit meisje.

De laatste tijd kom ik het onbekende meisje weer tegen. Caroline ook. Zij was dedochter van Johannes Versteegh, een broer van mevrouw Kloppenburgs vader.Daardoor was zij een tijdgenote van een ander meisje: Louisa van Haastert(1825-1873), die later de moeder zou worden van de Indische romancièreMelati vanJava (1853-1927). De families waren bevriend. Melati heette van zichzelf MarieSloot, maar daar was natuurlijk weinig romantisch aan. Louisa en Caroline warenbeiden katholieke meisjes die deden wat mijnheer hun vader gebood, ook en zekerals het op trouwen aankwam. Voor Louisa liep dat beter af dan voor Caroline. Delaatste vader verbood het huwelijk, de eerste stond het toe, zij het onder strengevoorwaarden. Daar kon Carel Sloot aan voldoen. Drie jaar later werdMarie geboren.

Dat Louisa en Caroline elkaar gekend moeten hebben, staat wel vast. Ook dat MarieSloot over deze ‘tante’ gehoord zal hebben. Maar of het meisje op dit familieportretjeCaroline is, blijft een open vraag...

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 77: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

73

[Nummer 2]Redactioneel

Op zondag 8 november 2009 vond het jaarlijkse symposium plaats van deWerkgroepIndisch-Nederlandse Letterkunde. Het thema was dit keer ‘Ooggetuigen van deIndische geschiedenissen’.Olf Praamstra ging in op het inmiddels verschenen boek Omstreden paradijs:

ooggetuigen van Nederlands-Indië, dat ten tijde van het symposium door hem enPeter van Zonneveld voorbereid werd. In dit boek zijn ruim honderd getuigenissenuit brieven, dagboeken, memoires, reisverslagen en andere ‘ooggetuigenteksten’bijeengebracht, met elkaar de periode 1596-1995 omspannend.Bert Paasman besteedde aandacht aan het reisverslag van de VOC-soldaat Reynier

Adriaensen, in het bijzonder aan zijn ooggetuigenverslag van de Bantamoorlog. Inzijn bijdrage stelde Paasman zich nadrukkelijk de vraag hoe betrouwbaar eenooggetuige eigenlijk is.In de overige bijdragen aan het symposium kwamen ooggetuigen zelf aan het

woord. Als eerste vertelde Fred Lanzing over zijn belevenissen met de Japanseluitenant Sonei in de kampen tijdens de Japanse bezetting.Vilan van de Loo interviewde Hannie Kleinbos over haar ervaringen als kind van

een NSB-vader in Indië.Het naoorlogse Jakarta kwam tot leven in het verhaal van Lisette Lewin, die als

jong meisje in de jaren vijftig een tijdje in Jakarta heeft gewoond. Haar ervaringenheeft ze beschreven in haar roman Voor bijna alles bang, waaruit ze een aantalpassages voorlas.Gerard Termorshuizen was begin jaren zeventig getuige van de verschijning van

de eerste Indonesische vertaling vanMaxHavelaar en aanwezig bij de overhandigingvan een exemplaar hiervan aan de nazaten van regent Karta Natanegara in RangkasBitung.Tot slot werd een speciaal voor het symposium opgenomen dvd vertoond met een

uitgebreid interview met Hella Haasse door Peter van Zonneveld.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 78: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

74

Het jaarlijkse symposium zal ook dit jaar weer op Bronbeek gehouden worden enwel op 7 november. Het zal een feestelijk symposium worden vanwege hetvijfentwintigjarig bestaan van de Werkgroep.In september wordt er eerst nog een lezingenmiddag gehouden over Indische

tijdschriften. Achterin dit nummer vindt u de uitnodiging hiervoor.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 79: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

75

Ooggetuigen van Nederlands-IndiëOlf Praamstra

Inleiding

De geschiedenis van Nederlands-Indië begint in juni 1596, als Cornelis de Houtmanvoet aan wal zet in Bantam.1 Een jaar eerder was hij met vier schepen vertrokkenvanaf de rede van Texel. Hij kwam om handel te drijven - met name om peper in tekopen - maar dat was tegen de zin van de Portugezen die al voor de komst van deNederlanders in de Indische archipel aanwezig waren. De Portugezen deden er allesaan om de plaatselijke bevolking tegen De Houtman op te zetten; en met succes.Willem Lodewycksz was er als koopman bij, toen de onderhandelingen begonnen:

De eerste juli is Cornelis de Houtman met negen adelborsten aan landgegaan. Ze zijn daar door de Gouverneur en de belangrijkste edelen zeerhoffelijk ontvangen en hebben er de brieven gepresenteerd die prinsMauritsons meegegeven had. Daar stond in dat we in vrede en vriendschap eenbondgenootschap moesten sluiten om in Bantam verzekerd te zijn vandeelname aan de handel, net als alle andere kooplieden. Dat alles werd inhet Portugees en het Arabisch voorgelezen. De Houtman vroeg ten slotteom een schriftelijke bevestiging van de Gouverneur en keerde vervolgensterug naar zijn schip.2

Het leek een veelbelovend begin van de onderhandelingen, maar de Nederlandersraakten verstrikt in een web van intriges. De eerste kennismakingmet Indië ontaarddein openlijke vijandigheden. De Houtman en een aantal van zijn mannen werdengevangen gezet en de Nederlanders die op de schepen waren achtergebleven, beslotentoen de stad te beschieten. Het is een wonder dat de gevangenen toen niet zijnvermoord. De Houtman kocht zichzelf en de zijnen vrij, maar de onderhandelingenover het kopen van peper werden afgebroken. Uiteindelijk zouden drie van de vierschepen op 14 augustus 1597 de thuishaven bereiken. Tweederde van debemanningsleden heeft de reis niet overleefd.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 80: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

76

De onderneming vanDeHoutmanwas in eenmislukking geëindigd, maar desondanksis dit het begin van de koopvaart op en de latere onderwerping van de Indischearchipel.Enkele jaren later, in 1602 werd de Verenigde Oostindische Compagnie opgericht.

Deze organisatie slaagde erin een groot deel van de archipel in Nederlandse handente krijgen. Zij verwierven een monopoliepositie in de handel in specerijen enverdienden schatten aan geld. Batavia werd gesticht en Oost-Indië werd bekend alshet land waar fortuinen konden worden gemaakt.De VOC zou bijna tweehonderd jaar lang bestaan. Het was een

handelsonderneming,maar tegelijkertijd een verlengstuk van deNederlandse regering,met de bevoegdheid om verdragen af te sluiten met buitenlandse vorsten, om fortenen steden te stichten en daar de Nederlandse vlag te laten wapperen. Na de ondergangvan de VOC kwamen de bezittingen in handen van de Nederlandse staat en vanafdat moment - rond 1800 - begint de geschiedenis van de kolonie Nederlands-Indië,een geschiedenis die feitelijk eindigt in 1942 als de Japanse bezetting een einde maaktaan de koloniale samenleving. Maar ook daarna laten Nederland en Indonesië elkaarniet los: ze onderhouden een omstreden en vaak moeizame maar niettemin blijvenderelatie. De geschiedenis van beide landen is onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Ooggetuigen

Die geschiedenis is al honderden keren beschreven. Maar Peter van Zonneveld enik willen het verhaal laten horen van de mensen die erbij zijn geweest. Wij hebbeneen boek samengesteld met verhalen van ooggetuigen van de geschiedenis vanNederlands-Indië. In Omstreden paradijs, de titel van het boek, zijn getuigenissenbijeengebracht die samen een periode van vierhonderd jaar beslaan. Het zijn deverhalen van mensen die zich - vaak toevallig - tussen 1596 en 1995 ergens bevondenwaar iets opmerkelijks gebeurde, iets wat zij belangrijk genoeg vonden om op teschrijven.Zij waren getuige van wonderbaarlijke gebeurtenissen, van spookverschijnselen,

van spectaculaire vulkaanuitbarstingen, van bloedige militaire overwinningen ennederlagen - en soms van buitensporige wreedheden - maar ook van een bijna idyllischleven. Zij waren ooggetuigen die vaak niet beseften wat ze meemaakten, die nietwisten wat er daarna zou gebeuren, maar die een scherp oog hadden en op eenbetrokken, soms uiterst emotionele manier hebben verteld wat hen overkomen is.Wat zij vertellen is uiteraard subjectief en we kunnen niet uitsluiten dat ze de

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 81: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

77

De uitbarsting van de Krakatau in 1883 (foto, collectie KITLV, 5888).

waarheid soms geteeld aandoen. Om indruk te maken hebben ze misschienoverdreven, of ze hebben, om andere redenen, de werkelijkheid verfraaid of juist ineen slechter daglicht geplaatst. Het valt niet meer te achterhalen of zij eenwaarheidsgetrouw of overtrokken beeld van de geschiedenis hebben gegeven. Hetenige waar wij zeker van zijn, is dat zij erbij waren.De ingenieur R.A. van Sandick zat er bijna bovenop toen een van de grootste

vulkaanuitbarstingen uit de geschiedenis plaatsvond. Hij was aan boord van hetstoomschip Loudon, dat niet ver van de Krakatau in de baai van Lampong voor ankerwas gegaan. Maar vreemd genoeg heeft hij van de enorme klap waarmee de vulkaanuit elkaar spatte en ook van de donderslagen daarna - die in de hele archipel gehoordwerden - niets gemerkt. Wel was hij getuige van bizarre, onverklaarbareverschijnselen:

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 82: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

78

Het is 27 augustus 1883, de zee is onrustig en om 10 uur 's morgens wordthet aardedonker.Het spreekt vanzelf dat de Loudon gedurende deze poolnacht in de baaimoest blijven ‘overwinteren’. Het was toen al niet mogelijk verder te gaan,niet alleen wegens de volslagen duisternis maar ook door de steeds inkracht toenemende as- en puimsteenregen, ten gevolge waarvan hetscheepskompas allerlei afwijkingen vertoonde.De as- en puimsteenregen werd vervangen door een dichte regen vanmodder, die al spoedig het dekmet een compacte laag bedekte. Die modderdrong overal in en was vooral hinderlijk voor de bemanning, wier ogen,oren, neus, letterlijk verstopt werden met deze afschuwelijke, kwalijkriekende zelfstandigheid. Een helse lucht van zwavelzuur verspreidde zich.

Van tijd tot tijd maakten felle bliksemstralen voor een ondeelbaar ogenblikeen einde aan de duisternis. Die bliksemstralen troffen soms de mast meteen vreselijk, demonisch geluid en vonden dan hun weg langs debliksemafleider. Op zo'n ogenblik was plotseling alles helder verlicht, enmen zag, dat alles, het tuig, het dek, de bemanning asgrauw van tint wasgeworden door de modder-regen, zodat men onwillekeurig aan eenspookschip dacht.3

Het was een hel, en Van Sandick geeft er een gedetailleerd verslag van - en dan, aanhet einde van zijn relaas, merkt hij terloops op: ‘Ik geloof niet dat iemand vermoedde,dat de Krakatau de schuld van alles was.’ Dit is een echte ooggetuige! Hij weet nietwat hem overkomt.Naar zulke verslagen hebben wij gezocht, naar verhalen van mensen die erbij

waren en die hun indrukken vaak zonder te beseffen waarvan zij nu precies getuigewaren, aan het papier hebben toevertrouwd. Het is juist de naïveteit waarmee ze degebeurtenissen hebben beschreven, die ons de geschiedenis in trekt en het verledenzo dicht bij ons brengt: even zweven wij door de tijd.Onder de ooggetuigen zijn beroemde schrijvers als Couperus en Du Perron, maar

nog veel meer onbekenden en soms zelfs mensen van wie wij de naam niet eensweten. Er zijn kinderen onder en volwassenen, vrouwen en mannen, Indonesiërs,Chinezen, Arabieren, Europeanen en Indo-Europeanen.Wij hebben onze ooggetuigengevonden in boeken, in officiële rapporten en ambtelijke verslagen, in brieven dienooit bedoeld waren om door anderen dan de geadresseerden gelezen te worden, inkranten, verhalen en memoires - in egodocumenten kortom.In totaal hebben wij ongeveer honderd van zulke verhalen uitgekozen. Om in al

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 83: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

79

die ooggetuigenwat orde te brengen, hebbenwij de geschiedenis vanNederlands-Indiëin zeven perioden verdeeld.

De tijd van de Compagnie (1600-1800)

De eerste periode is die van de VOC. Het is een tijd vol ongerief en gevaren. Debemanning op de schepen naar de Oost zat dicht op elkaar gepakt en werd belaagddoor ongedierte. Wouter Schouten die van 1658 tot 1665 als chirurgijn in dienst wasvan de VOC verhaalt:

Op schepen, vooral als deze wat ouder zijn, krioelen duizendenkakkerlakken. Deze diertjes lijken veel op torren maar zijn wat groter,rood van kleur en met dunne vleugeltjes uitgerust, waarmee zij een beetjekunnen vliegen. Het is schadelijk ongedierte dat boeken, papier en klerenaan stukken bijt. Ze verschaffen zich toegang tot iedere kist, kast ofvoedselbewaarplaats die niet helemaal goed is afgesloten. Ze zijn zo verzotop honing, olie, boter, suiker en andere zoetigen vettigheden dat ze er methonderden tegelijk in verzuipen. 's Nachts komen ze als zwermen bijenuit hun holen om een uitval te doen. Voordat de slaper het in de gatenheeft, bijten ze in zijn hielen en tenen en lopen ze in grote aantallen overzijn lichaam. De handen stinken geweldig als men ze voor straf de kopvan het lijf trekt. Al brengt men erop die manier duizenden om zeep, zeverminderen nauwelijks in aantal want ze leggen eitjes als boontjes ingrote hoeveelheden op vuile, vochtige plaatsen.4

Dit ongemak viel in het niet bij de echte gevaren die de reis van Nederland naar Indiëmet zich meebracht: stormen, orkanen, scheurbuik en schipbreuk, niets bleef deOost-Indiëganger bespaard. Bij elkaar zijn er tussen 1600 en 1800 bijna een miljoenmensen naar de Oost gevaren. Slechts éénderde van hen heeft Europa levendteruggezien. Het ging daarbij niet alleen om zeelieden, maar ook om militairen,ambtenaren, kooplieden, dominees en schoolmeesters. Het leven in de nederzettingenin Indië was ongezond, er werd voortdurend gevochten met de plaatselijke bevolkingen tropische ziekten eisten hun tol.Het waren vooral mannen die naar de Oost gingen. Ze kregen relaties met

Aziatische vrouwen. Dat werd door de VOC gepropageerd omdat het goedkoper enprofijtelijker was: er hoefde geen overtocht betaald te worden, de vrouwen haddengeen heimwee en de kinderen waren ook nuttig. De jongens traden in dienst van deVOC,

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 84: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

80

demeisjes trouwdenmet uit Holland gekomen employés. Die waren ook beter bestandtegen het klimaat. Zo ontstond in Batavia een gemengde cultuur met Europese enAziatische elementen.In de achttiende eeuw ging het gestaag achteruit met de VOC. De kosten stegen

sterker dan de baten, en concurrentie, corruptie, sluikhandel en een oorlog metEngeland deden de rest. Op 31 december 1799 hield de VOC op te bestaan.

Het ontstaan van de kolonie (1800-1870)

Na de ondergang van de VOC begint de tweede periode, die loopt van 1800 tot 1870.Het zijn woelige tijden, waarin langzamerhand de kolonie Nederlands-Indië geborenwordt. De Nederlandse staat voelde zich verplicht de failliete boedel van de VOCover te nemen, maar zuchtte op dat moment zelf onder het juk van de Franse bezetting.In 1811 wisten de Engelsen zich van Indië meester te maken. Onder leiding van debekwame luitenant-gouverneur Raffles werden verschillende hervormingendoorgevoerd. Belangrijker nog is Raffles' grote belangstelling voor de Javaansecultuur; zijn bewind betekende een enorme stimulans voor het wetenschappelijkonderzoek op Java.Na de val van Napoleon kreeg Nederland Indië weer terug. Dat gebeurde in 1816,

maar als men al gehoopt had dat oude tijden zouden herleven en Indië het wingewestvanweleer zouworden, dan kwammen bedrogen uit. De bevolking reageerde vijandigop het ‘nieuwe’ Nederlands gezag. Onder de Engelsen waren ze aan meer vrijheidgewend geraakt. Er ontstonden botsingen tussen de overheerser en het gekoloniseerdevolk, die soms uitliepen op gewelddadigheden.Op het eiland Saparoea in de Molukken was een jongetje van zes er getuige van

hoe in 1817 zijn vader, de resident Van den Berg, zijn moeder en drie broertjes voorzijn ogen door de plaatselijke bevolking werden afgeslacht. Nadat de deur van hunhuis was ingebeukt zag hij:

een woeste bende Inlanders, gewapend met krissen, pieken en klewangs.Mijn moeder die het dichtst bij de deur was en de troep zag, wist niet hoeze zich moest redden en vloog op de deur aan. Nauwelijks was ze in dedeuropening tussen de oproerlingen gekomen, of mijn vader en ik zagendat ze gegrepen werd. In een oogwenk was ze onthoofd. Toen mijn vader,hoe weerloos ook, zag dat zijn vrouw werd vastgegrepen, sprong hij opom te hulp te snellen, terwijl

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 85: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

81

Fort Duurstede te Saparoea (lithografie uit 1846, collectie KITLV, 50R2).

ik hem als het ware uit instinct volgde. Toen de moordenaars mijn vaderzagen, stoven ze dadelijk op hem los, maar voordat zij tot hem genaderdwaren, kwamen ze zijn drie jongste kinderen tegen, die hunmoeder haddenwillen volgen. Onder onze ogen werden ze gruwelijk vermoord, waarnazij als wilde tijgers op mijn vader losgingen, die zich nog trachtte teverdedigen, doch spoedig overmand onder de klewanghouwen bezweek.5

Het waren harde tijden. De onvrede onder de bevolking hield aan en leidde totverschillende opstanden, zoals op de Molukken en in Zuid-Sumatra. Het meestingrijpend was de Java-oorlog die in 1825 uitbrak en tot 1830 zou duren. AanNederlandse kant vielen achtduizend slachtoffers, de verliezen onder de Javaansebevolking waren vele malen hoger.Die oorlog had veel geld gekost. Het in 1830 ingevoerde Cultuurstelsel moest

inkomsten opleveren. De Javaanse boer diende éénvijfde van zijn grond te bebouwenmet producten voor de Europese markt, zoals koffie, suiker en tabak. Wie geen

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 86: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

82

grond had, moest tweemaanden per jaar voor het gouvernement werken. De opbrengstkwam ten goede aan het moederland en in de praktijk was deze belasting vaak hoger.Het stelsel leverde Nederland vele miljoenen op, tot éénderde van de

staatsinkomsten toe. Maar het leidde in Indië tot een te zware belasting van debevolking. Er kwam kritiek op humanitaire en politieke gronden, vooral van de kantvan de liberalen. Die kritiek leidde ertoe dat in 1870 het Cultuurstelsel werdafgeschaft. Vanaf nu werd Indië opengesteld voor particulier initiatief. Het is hetbegin van de derde periode die loopt van 1870 tot 1900.

De jacht op fortuin (1870-1900)

De openstelling van Indië leidde tot een stroom van jonge ondernemers uit Nederland.In dertig jaar verdubbelde de Europese bevolking van vijftig- naar honderdduizend.Het was de tijd dat er enorme sommen geld werden gemaakt - in de tabak, de theeen in de suiker - maar soms ook enorme verliezen werden geleden. Als de oogstenvoorspoedig waren, werden er fortuinen verdiend. Dan werden er paleizen van huizengebouwd, enorme feesten gegeven en vaak met geld gesmeten. Maar als er eenbladziekte overwoei die de koffie- of theeoogst deed mislukken, dan kon binnen dekortste keren de ene na de andere onderneming failliet gaan en verdwenen rijkeondernemers in armoedige omstandigheden in de kampong. Het was een wilde enspannende tijd; en het was een tijd van oorlogen. De economische expansie leiddeonvermijdelijk tot conflicten: in 1873 brak de Atjeh-oorlog uit, de grootste en wreedstevan alle koloniale oorlogen die Nederland heeft gevoerd.Maar ondanks de oorlogen waarin de kolonialen en de gekoloniseerden

onverzoenlijk tegenover elkaar stonden, leefden de inheemse en de Europesebevolking toen nog dicht naast elkaar. Er werden veel gemengde huwelijken geslotenen er waren nog meer Nederlandse mannen die ongehuwd met inheemse vrouwensamenwoonden. Ook de opvoeding van Europese en Indo-Europese kinderen lietmen doorgaans aan inheemse vrouwen over. Het betekende dat de in Indië geborenkinderen, ook die van Europese ouders, vaak zeer gevoelig waren voorspookverschijnselen en stille kracht. Elisabeth Baud, de latere vrouw van Couperus,was zo'n kind. Zij groeide op als dochter van Europese ouders in Indië. Van haartiende tot haar dertiende woonde ze op een afgelegen tabaksplantage op Sumatra.Elisabeth:

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 87: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

83

Ik was een tenger kindje, maar ik kreeg een Spartaanse opvoeding. Vijfminuten zeker van het huis was de badkamer, groot, van bamboe, bij derivier. Ik vond die al onveilig, zo ver, zo in het gezicht van het dreigendegevaar. En omdat ik ook heel bang was voor het donker, zei papa dansoms, in de avond: - Kleine ... ik geloof, dat ik mijn sigarenkoker in debadkamer heb laten liggen: ga hem eens halen.Dan ging ik, met een kloppend hart. Door de zwarte tuin, opzij dedonkerende velden, naar de somberende rivier, naar de badkamer. Ik dachtde witte pontianaks te zien spoken, met haar bloedende borsten en losseharen, over het water en tussen de zwarte bomen. En rillend bracht ik papazijn sigarenkoker terug, die hij expres daar had vergeten.6

Europeanisering (1900-1942)

Na 1900 breken er nieuwe tijden aan. Dan begint de vierde periode, die loopt van1900 tot 1942. Het is de tijd van de ethische politiek, van de wereldwijde crisis enhet opkomende nationalisme. Het zijn niet langer jonge avonturiers maar grotebedrijven die zich in Indië vestigen. Het leven wordt moderner, het wordtcomfortabeler en er komen steedsmeer Nederlandse vrouwen. Onder ‘demokerslagenvan het europeaniseringsproces’ verandert de samenleving ingrijpend.7 De ‘totoks’die met tienduizenden tegelijk aankwamen, kekenmet minachting neer op de Indischemengcultuur.Een mooi voorbeeld hiervan is de toneelschrijver Henri van Wermeskerken, die

een aantal jaren in Indië heeft doorgebracht. Vol verbazing ziet hij hoe hetoer-Hollandse Sinterklaasfeest in de tropen is ontaard in een soort van carnaval. Hijbevindt zich op Noordwijk, de bekendste winkelstraat van Batavia, waar de café'stot diep in de nacht open zijn. Hier kijkt hij met verbijstering naar de hossendemensen, die ‘hi-ha-hi-ha’ roepen en ‘Lang zal die leven’ zingen. Met Sinterklaasheeft dit niets te maken:

Dit is carnavalspret. Het is nu twee uur in de nacht en in Holland vangthet St. Nicolaasfeest aan, daar snort de kachel, daar loeit misschien nu eenheerlijk koude stormwind door wuivende popels en door de naalden vande sparren.Hier is de lucht vol van gejoel en gejuich, van muziek en hi-ha's ... vanconfetti-wolken en serpentine-pluimen.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 88: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

84

Indische jongen verkleed als Sinterklaas in Nederlands-Indië, 1920 (foto, collectie KITLV, 18137).

Zo tiert men het St. Nicolaasfeest in het vreemde, verre land, waar alles, de palmen,de sterren en de inlanders verwonderd gluren naar die mensen uit het Noorden, diehet Noorden niet willen vergeten, en toch Indisch zijn!Alles, wat maar een vingerhoed Europees bloed in de aderen heeft of zich dit

verbeeldt, viert carnavalachtig het St. Nicolaasfeest ... en alles, wat géén vleugjeEuropees bloed in de aderen heeft, of zich dit niet bewust is ... staat langs de kanttoe te zien naar demalle gedragingen, het hun onwaardig voorkomende dolle gespringen gehos, te luisteren naar de helse klanken, die de anders zo deftige overheersersuitstoten.8

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 89: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

85

In dewoorden ‘Europees bloed’ schuilt een racistisch trekje. Voor de Indo-Europeanenwas dit feest dé manier om hun Hollandse herkomst te benadrukken. Juist omdat hetfeest - zoals gebruikelijk bij carnaval - in het teken stond van de verbroedering vanhoog en laag, kon de Europese gemeenschap zich hier één geheel tonen. Maar de‘volbloed Nederlanders’, de totoks, waren hier niet van gediend. VanWermeskerkenvertolkt hier het gevoelen van zijn mede-totoks: zij deden hun best om het feest weervan de straat te krijgen - en met succes. In 1935 meldde de Semarangse krant DeLocomotief met duidelijke instemming ‘dat men te Batavia dit jaar Sint Nicolaasmeer in den schoot der familie heeft gevierd dan de laatste jaren het geval is geweest.’9

Sinterklaas was terug in huis.

De Japanse bezetting (1942-1945)

De vijfde periode begint in 1942. In maart van dat jaar komt er door de Japansebezetting een abrupt einde aan de koloniale samenleving. De Japanse bezetting duurdetot augustus 1945. Nadat de geallieerden atoombommen op Hiroshima en Nagasakihadden laten vallen, capituleerde Japan.In deze korte periode van niet meer dan drieënhalf jaar hebben ooggetuigen talloze

verhalen nagelaten. Met verbijstering zagen ze hoe het machtige koloniale rijk ineen paar dagen omviel, hoe de inheemse bevolking zich eerst onverschillig gedroegen zich geleidelijk, onder invloed van de Japanners, steeds vijandiger opstelde, enhoe de Europeanen in kampen werden geïnterneerd, waarde situatie naar mate debezetting voortduurde steeds onhoudbaarder werd.De bevrijding ging dan ook gepaardmet een enorme ontlading. Een van demooiste

verslagen is van Henk Leffelaar, die opgroeide inMedan op Sumatra. Hij was dertienjaar toen hij met zijn moeder in een vrouwenkamp geïnterneerd werd. Later brachtende Japanners hem over naar het mannenkamp Si Rengo Rengo. Hier hoorde hij hetnieuws van de bevrijding:

Het was 24 augustus. Het had de hele dag geregend. Ik had in de barak inonze afdeling onder de bale-bale's gootjes in de lemen vloer gegraven omhet lekwater af te voeren. De dag kroop langzaam voorbij. Buiten begonzich de modderige brij te vormen die wij zo haatten. De meesten lagen ophun bed, lazen of herstelden kapotte broekjes. Hier en daar werd overpolitiek gesproken. Tegen zes uur werden de dampende emmers met eten,twee voor zestig man, door de

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 90: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

86

Twee Nederlanders, geïnterneerd in het kamp Si Rengo Rengo bij Rantauparapat aan de SoengeiBila, augustus 1945 (foto collectie KITLV, 25243).

etenhalers de barak binnengedragen en het ritueel van de uitdeling begon.De eerste mannen zaten al op hun bultzak met het pannetje tussen hunknieën te eten, toen de hongcommandant met zijn acht collega's werdgeroepen. Dat gebeurde wel meer en het wekte geen verwondering. Ikherinner me dat iemand zei: ‘Het is zover,’ en dat er niemand reageerde.Op dat ogenblik was het eten belangrijker.Na ongeveer een kwartier klonk er verder weg, boven het ruisen van deregen uit, een gezang en bijna tegelijkertijd kwam onze hongcommandantdoorweekt en hijgend de barak binnenrennen. En hij schreeuwde zekertien keer achter elkaar: ‘Vrede, vrede, het is vrede!’ Een ondeelbaarogenblik was het doodstil

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 91: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

87

en hing er een vreemde dreiging in de barak. Toen barstte het los. Maarboven het ontzaglijke rumoer was het gezang hoorbaar, dat nu vlakbijklonk. En toen ook herkenden we het. Het was het Wilhelmus. Toen debarak naast ons aan de laatste regel toe was, zetten wij het in. Het wasalsof het afgesproken was. Ik kan alleen maar zeggen dat het door mijheenkerfde, ieder woord: ... ‘ben ik vrij onverveerd.’ En dat iemand naastme, ik geloof dat het Visser de bootsman was, steeds maar zachtjes:‘Godverdomme, godverdomme, godverdomme’ zei. En dat ik tenslotteniet meer zingen kon, omdat mijn strot dicht was en de tranen over mijngezicht liepen. Ik voelde mij onpasselijk worden en liep huilend naarbuiten, de regen in. Toen nam de barak aan de andere zijde van ons hetlied over.10

De onafhankelijkheidsstrijd (1945-1949)

Het was - maar dat kon Leffelaar niet weten - geen echte bevrijding. Op 17 augustus1945, twee dagen na de capitulatie van Japan riepen Sukarno en Hatta de RepubliekIndonesië uit. Sukarno werd de eerste president. Hierna begon de Indonesischeonafhankelijkheidsstrijd die tot 1949 zou duren. Dit is de zesde en voorlaatste periode.Een medekampgenoot van Leffelaar, de dichter en journalist Willem Brandt,

merkte tot zijn verbijstering dat een paar weken nadat hij de bevrijding had gevierden van het kamp naar Medan was verhuisd, hij opnieuw moest worden geïnterneerd,nu om hem tegen de Indonesiërs te beschermen.

Op 11 oktober landen de eerste geallieerde, Britse, afdelingen in Belawan.Er hebben geen incidenten plaats. Een paar pemoeda's, die met speren debrug over de Belawanrivier bewaken, weten zich niet goed houding tegeven en presenteren hun speer voor iedere officier, ook voor deNederlanders.Medan wordt bezet.Maar enkele dagen later knallen de schoten in verschillende wijken, erflitsen messen. Een Europeaan wordt vermoord ... Wij sluiten ons op inonze huizen. Buiten loopt de Britse wacht ... rechts ... links ... rechts ...links ... met doffe stappen over het asfalt.En dan het ergste: het prikkeldraad wordt opnieuw afgerold, het flikkerten glinstert weer overal in de tropenzon, voor en achter en rondom onzehuizen...Dit prikkeldraad knelt ons om de keel.11

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 92: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

88

Nasleep (na 1949)

In 1949 is de oorlog voorbij. Op 27 december van dat jaar vond in het KoninklijkPaleis te Amsterdam de soevereiniteitsoverdracht plaats. Nu begint de laatste periode- een periode zonder einde.In de eerste jaren na de soevereiniteitsoverdracht, is er nog optimisme over een

goede samenwerking tussen de nieuwe republiek en het oude moederland, maar datduurt niet lang. Omwille van de overdracht van Nieuw-Guinea, dat Nederlandskoloniaal bezit gebleven is, begint Sukarno zijn konfrontasi politik, die er uiteindelijktoe leidt dat alle Nederlanders het land moeten verlaten en de diplomatiekebetrekkingen worden verbroken. Ook al worden die later hersteld, de geschiedenisvan Nederland en Indonesië blijft er een van ups en downs.Natuurlijk heeft zo'n indeling in zeven perioden iets willekeurige en zijn grenzen

altijd vloeiend, maar het is een indeling die door de historische ontwikkelingen alshet ware gedicteerd wordt en die in de geschiedschrijving van Nederlands-Indiëgebruikelijk is.Als laatste ooggetuige hebben wij een Nederlandse journalist gekozen die in 1995,

als Indonesië vijftig jaar onafhankelijkheid viert, een bezoek brengt aan het graf vanSukarno.

In een land waar de historie doorgaans in afzichtelijke en pompeuzemonumenten is vereeuwigd, ligt de stichter van de republiek er zeerbescheiden bij. Geen mausoleum of praalgraf, maar 'n simpel strookjegrint, afgezet met marmer.Op de zwarte steen wordt hij aangeduid met de koosnaam ‘Boeng(kameraad) Karno’, maar verder is het opschrift zakelijk: ‘die deonafhankelijkheid heeft uitgeroepen en de eerste president van Indonesiëwas’. ‘Geboren 6 juni 1901, gestorven 21 juni 1970’.Alleen de centimeters dikke glazenmuur die rond de graven is opgetrokkenom het volk op eerbiedige afstand te houden, geeft aan dat dit eenbijzondere plek is.Ze zitten er nu al minstens drie uur. Vader, moeder en twee dochters. Afen toe fluisteren ze wat tegen elkaar, maar de meeste tijd zitten ze tezwijgen of herschikken de bloemen die op het marmer liggen. Regelmatiggaan hun handen even op de dikke glazen wand die hen van het grafscheidt.

‘Ze vragen hem geluk en voorspoed’, zegt de oude Anton die het heiligdomal meer dan tien jaar schoon houdt. Vandaag waren er 'n paar duizendbezoe-

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 93: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

89

kers en Anton zal er een flinke klus aan hebben om het glas rond Sukarnoweer schoon te krijgen.Dagelijks een paard uizend opgewonden bedevaartgangers ordelijk langshet graf leiden is een hele opgave. Eenmaal in de schaduwrijke binnentuinwaarin het graf ligt, wil niemand meer weg. Elke Indonesiër die Blitarbezoekt, heeft ‘Boeng Karno’ wel iets te vragen of te vertellen. ‘Suhartozorgt voor het land, Sukarno zorgt nog steeds voor de mensen’, zegt Anton.

Het is inmiddels de hoogste tijd. De toezichthouder wil voor vandaagsluiten en begint omstandig met zijn sleutelbos te rammelen zodat Antonweet hoe laat het is. Gelaten sjokt de schoonmaker naar het vasthoudendegezinnetje. ‘Geef Boeng Karno nu maar wat rust’, zegt hij. ‘Voor hemwas het ook een lange dag. Kom morgen maar weer terug.’12

De grote tegenstander van het koloniale bewind wordt in Blitar als de vader desvaderlands vereerd. Voor het Indonesische volk begint de geschiedenis met Sukarno,Nederlands-Indië is voor hen iets uit een ver verleden.

Tot slot: als ons één ding in al die verschillende ooggetuigenverslagen is opgevallen,dan is het wel dat de geschiedenis van Nederlands-Indië aan de ene kant paradijselijketrekken kent, maar ook dat er sprake is van een voortdurend gevecht tussen dekolonisator en de gekoloniseerde. Dat speelt vanaf het allereerste begin - vanaf dekomst van De Houtman - tot het moment dat de jonge republiek Indonesia zich metgeweld losvecht van Nederland. Maar tussen de gevechten door is Indië ook het landvan de ‘onuitputtelijke natuur’, het exotische, betoverende land dat telkens weernieuwe mensen verleidt om er te gaan wonen: een land dat voor veel ooggetuigengrenst aan het paradijs. Vandaar onze keuze voor de titel: Omstreden paradijs.

Omstreden paradijs, ooggetuigen van Nederlands-Indië, samengesteld en bezorgddoor Olf Praamstra en Peter van Zonneveld, is verschenen bij uitgeverij Bert Bakker.ISBN 9789035133228.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 94: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

90

Bibliografie

Baud, E., ‘Een romantische kindertijd’. In: Louis Couperus. De zwaluwen neêrgestreken ... 2e dr. Amsterdam/Antwerpen: Veen, 1993, p. 53-54. (Volledigewerken Louis Couperus, deel 31).Berg van Saparoea, J.L. van den,Herinneringen mijner jeugd, geschreven doorJean Lubbert van den Berg van Saparoea, uitvoerig belicht en aangevuld metaanteekeningen, belangrijke bijzonderheden, photografieën en een schetskaartjevan de Molukken benevens de zoo getrouw mogelijke weergave van de tragedieop het eiland Saparoea in het jaar 1817 door C.J.G.L. van den Berg vanSaparoea. [Velp]: [Eigen Beheer], 1942.Brandt, W., De gele terreur. 's-Gravenhage: W. van Hoeve, 1946.Doel, H.W. van den, Het Rijk van Insulinde, opkomst en ondergang van eenNederlandse kolonie. Amsterdam: Prometheus, 1996.Helsloot, John, ‘Sinterklaas en Kerstmis op Java, 1870-1941’. In: IndischeLetteren 21 (2006), p. 13-30.Jong, J.J.P. de, De waaier van het fortuin, van handelscompagnie tot koloniaalimperium, de Nederlanders in Azië en de Indonesische archipel, 1595-1950.Den Haag: SDU, 1998.Leffelaar, H.L., Leven op rantsoen. Amsterdam: Arbeiderspers, 1959.Lodewycksz, W., Om de Zuid, de Eerste Schipvaart naar Oost-Indië onderCornelis de Houtman, 1595-1597, opgetekend door Willem Lodewycksz. Red.V. Roeper en D. Wildeman. Nijmegen: Sun, 1997.Sandick, R.A. van, In het Rijk van Vulcaan, de uitbarsting van Krakatau enhare gevolgen. Zutphen: Thieme, 1890.Schouten, W., De Oost-Indische voyagie. Red. M. Breet. Zutphen: WalburgPers, 2003.Wermeskerken, H. van, Langs den gordel van smaragd. Amsterdam: Veen,[1923].Willems, M., ‘Een stuk rots en een grintperkje, het graf van de vader desvaderlands’. In: Brabants Dagblad, 5 augustus 1995.

Eindnoten:

1 Het hier volgende overzicht van de geschiedenis van Nederlands-Indië berust op Van den Doel1996 en De Jong 1998.

2 Lodewycksz 1997, p. 115.3 Van Sandick 1890, p. 63-65.4 Schouten 2003, p. 452-453.5 Berg van Saparoea 1942, p. 30-31.6 Baud 1993, p. 53-54.7 De Jong 1998, p. 393.8 Wermeskerken [1923], p. 106-107.9 Geciteerd naar Helsloot 2006, p. 17.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 95: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

10 Leffelaar 1959, p. 176-178.11 Brandt 1946, p. 219-220.12 Willems 1995.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 96: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

91

Reynier Adriaensen, fantastische getuige van de bloedigeBantam-oorlogBert Paasman

Hoe betrouwbaar is gewoonlijk een getuige?We weten allemaal dat in geval vaneen ongeluk of misdaad iedere getuige een ander, eigen verhaal heeft en dat politieen justitie pas enig houvast krijgen als er in die verschillende verhalen punten vanovereenstemming zijn, bijvoorbeeld over de toedracht of over de dader. Dat geldtvoor een historicus niet anders, het liefst heeft hij/zij een meerstemmig verslag omeen reconstructie van de historische waarheid te maken - zo dat al mogelijk is.Niettegenstaande dat vanzelfsprekende feit is hij meestal reuze verguld met een uniekverslag van een gebeurtenis. Terwijl hij dan hooguit zou moeten zeggen: beter ietsdan niets. Laten we dat niet uit het oog verliezen als we spannende verslagen lezenin de thans zo populaire boeken van ‘ooggetuigen van de geschiedenis’.In eerste instantie was ik ook reuze blij met een uniek ooggetuigenverslag van de

bloedige Bantam-oorlog, gevoerd tussen 1682 en 1684, ons gegeven door eenAntwerpse VOC-soldaat, Reynier Adriaensen. Hij was getuige van eenVOC-interventie in een troonopvolgingsoorlog in het sultanaat Bantam, thans Bantenop West-Java. Zijn handschrift over reis naar en verblijf in Indië, geschreven na1690, bevindt zich in het Nederlands Scheepvaartmuseum in Amsterdam, onder detitel: ‘de ouertreffelijcke Reijse gedaen door Reijnier Adriaensen’.1Meer dan de helftervan gaat over de Bantam-oorlog. Ik publiceerde er in 1993 al eens in ons tijdschriftover en vijf jaar later schreef Bram Cocquit er aan de Universiteit van Gent eenlicentiaatscriptie over.2

Historische achtergrond3

De oude sultan van Bantam, Ageng, had troonsafstand gedaan ten gunste van zijnoudste zoon, Hadji, en trok zich terug in zijn paleis Tirtjassa (buiten de stad). Toende nieuwe sultan toenadering zocht tot de VOC, keerde een aantal rijksgroten zichtegen hem en steunde zijn vader in de strijd de macht terug te veroveren, nu ten gun-

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 97: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

92

ste van een jongere zoon, pangeran Poerbaya. Met steun van concurrenten van deVOC, onder wie de Engelsen, veroverde de oude sultan de stad Bantam, die hij inbrand stak, en belegerde hij zijn oudste zoon in diens verblijf. Deze nu verzocht dehoge heren van de Compagnie hem te hulp te komen, wat met namegouverneur-generaal Cornelis Speelman maar al te graag deed - steun is nooitvrijblijvend. Hij had zijn sporen verdiend door in 1669 de gevreesde Makassaren teverslaan. Een Compagniesvloot landde daarop in de baai van Bantam. Decommandant, Isaac de Saint-Martin, probeerde eerst nog te bemiddelen tussen vaderen zoon, maar zonder resultaat. Toen de nood het hoogst was voor de belegerdesultan Hadji, toonde de Compagnie zich bereid gewapenderhand in te grijpen. Bijwijze van tegenprestatie moest de benarde sultan beloven de kosten van de interventiete betalen en de Compagnie een handelsmonopolie te garanderen, vooral voor dewinstgevende handel in peper. Ten koste van de Engelse, Franse en Deense belangen.De nieuwe sultanwerd ontzet, zijn vader en diens bondgenoten verslagen en nagezetentot Tirtjassa, waar zij zich gewonnen gaven. De Compagnie verhinderde dat debevrijde zoon een bloedbad aanrichtte onder de aanhang van zijn vader, onder wiede Europese concurrenten van de VOC. De oude sultan werd naar Batavia verbannen,waar hij in 1692 stierf. De Compagnie begon in Bantam met de bouw van fortSpeelwijk (speels genoemd naar gouverneur-generaal Speelman) en beheerstesedertdien deze belangrijke internationale haven- en handelsstad. Aanvankelijk veelbelangrijker dan Batavia, maar na deze interventie ging de betekenis van Bantamlangzamerhand achteruit. Voor de positie van de Compagnie op Java en voor depositie van Batavia als handelscentrum is deze interventie-oorlog van cruciaal belanggeweest.Een aantal contemporaine beschrijvingen gaat op deze oorlog in. Met name de

Compagniespredikant François Valentijn, auteur van Oud en nieuw Oost-Indiën(1724-1726), weidt in zijn beschrijving van Java uit over Bantam, dat hij uit eigenaanschouwing kende. Aan Valentijn ontlenen wij een contemporaine landkaart vanBantam. Alleen, ooggetuige van de strijd was hij niet, noch andere auteurs als Nicolausde Graaff van de Reizen gedaan naar alle gewesten des werelds (1701), en AbrahamBogaert van deHistorische reizen door d'Oostersche doelen van Asia (1711). Alleende Duitse VOC-dienaar Frikius, Christoph Frik, was ook getuige geweest en schreefdaarover in zijn Ost-Indianische Räysen und Krieges-Dienste (1692). Alsonderchirurgijn heeft hij in Bantam gewonden verpleegd. Hij beschrijft, net alsReynier Adriaensen, gruwelijke details van de strijd. Er is geen aanwijzing dat zeelkaar ontmoet zouden hebben. Aan de Nederlandse vertaling van het boek van Frik(1694)4 is de gravure van de belegering ontleend. Over verder toepasselijk plaat- enkaartwerk beschikken we vooralsnog niet.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 98: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

93

Dat deze Bantam-oorlog veel indruk gemaakt heeft, bewijst het op klassieke leestgeschoeide toneelspelAgon, sulthan van Bantam (1769) van de Friese edelman OnnoZwier van Haren. Van Haren klaagt het VOC-beleid op allerlei fronten aan, maarvele onderzoekers lazen daar overheen omdat ze in deze tragedie eenzijdig eenafspiegeling zochten van Van Harens familiedrama: hij werd van incest beschuldigddoor dochters en schoonzoons (‘la cause célèbre’ waarover Du Perron de romanSchandaal in Holland schreef).5

De getuige

Reynier Adriaensen beschrijft hoe hij van het begin tot het einde de Bantam-oorlogmeemaakt: als soldaat, dus als deelnemer aan de bloedige strijd. Een strijder diekennelijk over pen en papier kon beschikken en nog tijd en energie overhield omzijn dagboekaantekeningen te maken. Gezien zijn gedetailleerde uitweidingen overhet strijdverloop moeten dat ook uitvoerige aantekeningen geweest zijn. Hoewel hijde rang van gewoon soldaat had, was hij niet onontwikkeld - hij was immers deschrijfkunst meester - en formuleert hij beslist niet gebrekkig. Zijn observatiesverraden een meer dan doorsnee inzicht.Zijn relaas begint met de aanval van de oude sultan en diens aanhang op de nieuwe

sultan en laat niet na te benadrukken hoe de Engelsen deze Ageng met geld, mensenen wapens ondersteunen. De nieuwe sultan wordt volgens Reynier door zijn vijandenvan pro-Hollandse neigingen beschuldigd, van tirannie en van overdadige omgangmet vrouwen in zijn hof (hij zou er meer dan honderd hebben). Op Engelse aandrangwordt de Nederlandse consul in de loge van Bantam aangevallen en de logegeplunderd. De consul komt om tijdens de vlucht. Dan is de maat vol en Bataviastuurt hulp in de vorm van een vloot. Soldaat Adriaensen doet dan een scherpzinnigeobservatie over de interventiepolitiek van de VOC:

Alhier [Batavia] sagh men den grootera gewenste dach aen commen daerde Nederlanders ofte Hollanders soo lange hadden naer getracht (over deveertich jaeren) om te mogen hebben eenen oorlogh tegen het coninckrijckvan Bantam, op hope van hun selve daer in te dringen ende met eenen hunselve meester te maecken van het selve. Want aldaer de Hollanders maereen vinger en conden crijgen soo cregen sij daer de heele handt ende nochniet genoech sijnde en hielden niet op ofte hebben het heel landt van Javain gecreghen tot spijt vande

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 99: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

94

Engelschen die daer moesten op staen ende verhuijsen hoe wel sij hunbeste genoech hebben gedaen, maer ten heeft hun niet connen helpen, aldeden sij de vijanden onderstant.6

Deze observatie is mijns inziens zeker niet tijdens de onoverzichtelijkeoorlogshandelingen geschreven, maar achteraf. Met kennis van de afloop, mogelijkkennis uit de tweede hand, eventueel uit boeken. Een soldaat op het slagveld heeftzoveel overzicht en reflectie niet. Dit moet ons te denken geven over zijn rol alsdirecte getuige.Volgens Reynier vertrekt een vloot van twaalf oorlogschepen uit Batavia, met

duizend soldaten en zeshonderd matrozen. Veel grotere aantallen dan die in deofficiele geschiedenis genoemd worden. Verder heeft de Compagnie de beschikkingover achtduizend ‘indiaenen’, dus inheemsen. Deze zijn kien om mee te vechtenomdat zij mogen plunderen, terwijl de Europeanen dat niet mogen. Er komen ookkleine scheepjes met Bataviase burgers, die naar de oorlog komen kijken en ‘bier,brandewijn ende andere waeren’7 verkopen, aldus Reynier. Een curieus gegeven datdoet denken aan een sportwedstrijd (of aan de eerste golfoorlog, toen men degruwelijke strijd op grootbeeldscherm kon volgen terwijl men zich aan bier en chipste goed deed). Waren bij de Bantam-oorlog werkelijk consumptiegebruikendetoeschouwers aanwezig? Geen van de andere verslagen spreekt daarover, dat maaktReynier Adriaensen tot een uniek getuige of tot een fantast.Er ontstaat een slag tegen de aanhangers van de oude sultan, ander wie de Engelsen,

die de kust verdedigen. De Nederlandse aanvoerder geeft volgens Reynier (en dat isweer zo'n curieus detail) het aanvalsteken wanneer een van zijn slaven, die in dekajuit bezig is een roemer wijn voor hem in te schenken, door een kogel van de walgedood wordt. Er vindt een adembenemende zeeslag plaats tegen wel negentigJavaanse scheepjes en vier Engelse oorlogsschepen. Daarna volgt een landing. Erwordt een list gesmeed om de stad Bantam in te nemen met platte schuiten, waaropenkele stukken geschut staan, maar waar in het ruim manschappen verborgen zitten.Een Oost-Indische variant op het turfschip van Breda of op het ‘Zeepaart’ uit VondelsGijsbreght van Amstel, zelf weer een variant op de inname van Troje, zoals doorVergilius beschreven. Als de stad later in de as gelegd is, spreekt soldaat Adriaensenover ‘Soo dat dit in nemen van Bantam het tweede Troijen is geweest’.8 En wij zijnnog benieuwder geworden of er in werkelijkheid of in fantasie een klassieke krijgslistplaatsgevonden heeft.Het regent doden en gewonden, duizenden soms, de meeste aan de kant van de

vijand. Krijgsgevangenen worden meestal niet gemaakt, wie verliest loopt over of

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 100: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

95

De Bantam-oorlog (gravure uit: Frikius/Hess/Schweitzer 1694).

wordt afgemaakt. Een van de Nederlandse aanvoerders, de kloeke majoor Tack,krijgt een lans in zijn been gestoken en moet in veiligheid gebracht worden. Somsvechten de inlandse troepen aan VOC-zijde dapper, soms slaan ze op de vlucht. Bijeen actie verliezen zestien Nederlanders het leven omdat de inheemsen er vandoorgaan. Deze worden als straf tot slaven gemaakt die bagage moeten dragen. Reyniermerkt op: ‘Het verdroot ons meer om die 15 Nederlanders ende den sergant al oftwij de heele duijsent indiaenen hadden verloren’.9 En dat zegt nogal wat over depositie van de inheemse soldaten in het VOC-leger. Toch krijgen de weglopers nogeen nieuwe kans:

sij en connen niet eerder wederom hunnen naeme van soldaet crijgen oftmoeten eenen cop ofte hooft van eenen vijandt aff cappen het welckiemandt siet ende dat gedaen hebbende, sijn dan als voore wederomsoldaet.10

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 101: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

96

Het haar van het gesnelde hoofd wordt dan rood geverfd en als trofee aan de uitrustingopgehangen. Er wordt van deze ‘rehabilitatie’, koppensnellen in Compagniesdienst,volop gebruik gemaakt.Soms zijn inheemse soldaten juist heel dapper. Reynier vertelt een voorval waarbij

twintig van hen in witte gewaden als commando's het vijandige kamp binnenvallenen de jongere zoon van de sultan, pangeran Porbaeij, in een bliksemactie doden. Deheren in Batavia weten deze daad op waarde te schatten en de mannen te belonen.Historisch probleem is echter dat deze zoon van de sultan in 1716 nog op Ceylongevangen zat...11 Heeft er een persoonsverwisseling plaatsgevonden?De Aziatische soldaten van de vijand kunnen niet met geweren omgaan, ‘want

soo wanneer sij souden vier [vuur] geven met hunnen musquetten ende den haenover haelen soo draijen sij hun hooft om ende soo comt dat sij onwetende scheutendoen. Jae, schieten hun eijgen volck omver’.12 In het vijandelijke kamp vechten ook‘Lanponders’, bondgenoten van de oude sultan, afkomstig uit de Lampongse gebiedenop Sumatra. Zij zijn een soort cavallerie met olifanten; bovenop deze dieren staankrijgers die pijlen afschieten op de vijand, voor de olifanten uit lopen infanteristenmet grote schilden om de dieren voor kogelinslag te behoeden. Als de dieren echterwel geraakt worden, slaan ze van razernij de mannen met hun slurf van de rug af enlopen eigen mensen onder de voet.Zo blijft Reynier doorgaan met uiterst spannende en onbekende details te geven

van de oorlogshandelingen. Op nogal ontspannen wijze, maar zo kan hij zich tijdensde strijd niet gevoeld hebben. Hij was in direct levensgevaar, daarbij slecht gevoed,slecht gekleed en ongeschoeid. Uiteindelijk werd de oude sultan gevangen genomen.Deze weigerde zich overigens aan Europeanen over te geven, maar doet dat bij eeninlandse aanvoerder, ‘Sura Patti’, een vrijgemaakte Balinese slaaf die aanvankelijkaan VOC-zijde strijdt, maar later een van de gevreesde vijanden van de Compagniewordt. In Indonesië heeft hij de status van ‘pahlawan’, held, gekregen.13 Hij hadvolgens Reynier in meer dan 48 veldslagen aan Nederlandse kant gevochten, hadéén oog in de strijd verloren en was buitengewoon dapper. Reynier vertelt hoe dieverandering van bondgenoot tot rebel tot stand kwam. Toen een Bataviase delegatiede oude sultan kwam ophalen om hem naar de stad te brengen, weigerde Surapattihem mee te geven als er geen schriftelijke lastgeving was. Hierop sloeg dedelegatieleider Surapatti zo hard op het hoofd dat het hem duizelde, waarop Surapattibeledigd reageerde: is dit nu de dank voor mijn trouwe diensten aan de Nederlandersbewezen?14 Hij verdween met z'n aanhang en was vanaf dat moment vijand! En zois weer een onbekend historisch detail aan het licht gekomen...

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 102: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

97

Na afloop van de oorlog stuit Reynier met enkele medesoldaten nog op een monster:‘een vreeselijck serpent’.15 Hij is meer dan 39 voeten lang (bijna 12 meter), 200 jaaroud en hij verslindt krokodillen en mensen. Hij leeft in een grot aan de kust. Nadathet monster niet zonder ‘collateral damage’ gedood is, vindt men in de grot 35mensenhoofden.Hier verlaten we Reyniers avontuurlijke bestaan, hij gaat verder vechten in

Lampong en in Cartensooren (Surakarta), waarvan hij ook verslag uitbrengt. Eenunieke, fantastische getuige van de geschiedenis.

De evaluatie

Reynier Adriaensen maakte zijn reisverslag jaren na zijn verblijf in Indië kopijklaar.Het ligt voor de hand dat hij tijdens reis en verblijf een dagboek of aantekeningenbijgehouden heeft. Teruggekeerd heeft hij er een publiceerbaar verhaal uit willendestilleren. Het manuscript is duidelijk kopij: er zijn geen doorhalingen, slordigheden,correctietekens. Wel staat er soms een woordverdubbeling of een kleine misspellingzoals die ontstaan door verlies aan concentratie van een kopiist. De tekst is duidelijkvoor de druk bestemd. Aan het eind van het manuscript kondigt Reynier zelfs eentweede deel aan - dat niet of nog niet teruggevonden is.Een aantal factoren kan een rol gespeeld hebben bij de uiteindelijke weergave van

zijn ervaringen:1 Het falend geheugen. Reynier beschrijft zijn ervaringen jaren later en kanondanks aantekeningen allerlei feitelijkhedenmin of meer vergeten zijn en naarbeste weten gereconstrueerd hebben. Dat zou veel foute data, namen, afstanden,aantallen soldaten, doden en gewonden verklaren.

2 Het selectief geheugen. Reynier schrijft achteraf, hij weet de afloop van degebeurtenissen en zal daarom vele zaken die aan die afloop niet bijgedragenhebben, weggelaten hebben (zogenaamd teleologisch vertellen), en andere diewel van belang waren, maar niet door hem zelf waargenomen, toegevoegdhebben. Daarom:

3 Ontlening aan anderen. Reynier is maar één persoon, een soldaat, een kleinmens in een groot drama. Hij heeft een beperkt perspectief, hij heeft niet tot alleplaatsen waar dit drama zich afspeelt toegang, hij heeft zijn fysieke beperkingen.Om zijn beperkingen als getuige op te heffen kan hij onderweg al veel van horenzeggen opgetekend hebben en eenmaal teruggekeerd in patria kan hij gebruikgemaakt hebben van andere, gepubliceerde reisbeschrijvingen, of van land- en

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 103: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

98

Handschrift Reynier Adriaensen (Nederlands Scheepvaartmuseum, Amsterdam).

volkenkundige beschrijvingen om zijn omissies op te vullen en te verbergen.Anders dan Bram Cocquit ben ik van mening dat Reynier zich heeft lateninspireren door het genoemde werk van Frikius, dat zeer veel bijzonderhedenover de Bantam-oorlog bevat. Een speling van het lot wil echter dat Frikius(ook) fantaseert, soms heel sterk.16

4 Verborgen intenties. De beschrijver kan de publieke opinie hebben willenbespelen, of de directie van de Compagnie, en daarom bepaalde voorvallenhebben opgeblazen om er de aandacht op te vestigen. Ook kan hij zijn eigenervaringen of zijn eigen rol wat hebben willen verfraaien of zelfs heroïseren.Het is in ieder geval duidelijk dat Reynier niet aflaat de vijandige rol van degrootste concurrent van de VOC, de Engelsen, te benadrukken. Jegens hen ishij een getuige à charge.

5 De vereisten van het genre. Het in druk uitgegeven reisjournaal, of persoonlijkjournaal, heeft zich in de zeventiende eeuw tot een geliefd genre ontwikkeld,met uitgesproken verwachtingen van het leespubliek. Het verhaal moest om tebeginnen spannend zijn, verder leerzaam. Wie weinig spannends meegemaakt

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 104: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

99

heeft brengt dit zelf in de tekst in, waardoor deze fictionaliseert. Ook de uitgeverkan op dit gebied, het aantrekkelijk maken van een reistekst, zijn gezag latengelden (soms zelfs een ghostwriter laten optreden). Reynier is een meester inhet fictioneel opsieren van de tekst, zijn reisverslag bevat alle elementen vooreen spannend verhaal: zeeroverij, sodomie, travestie, kometeninslag, brand,muiterij, executies, leeuwenjacht, ontmoeting met Hottentotten en met allerleimonsters, gevallen van amok, zee- en veldslagen. Zaken die ook in realiteitvoorkwamen, maar toch echt niet zo geconcentreerd op één reis.17

Om zijn getuigenissen op waarde te kunnen schatten zullen er nog talrijke urenonderzoek moeten plaatsvinden in het Dagh-register van Batavia en in de OBP, deOvergekomen Brieven en Papieren die over de Bantam-oorlog handelen.

Begon ik mijn artikel met de naïeve vraag ‘Hoe betrouwbaar is gewoonlijk eengetuige?’, na mijn ervaringen met Reynier Adriaensen, zou ik willen eindigen meteen adequatere vraag die aan alle ooggetuigenverslagen gesteld zou moeten worden:Hoe onbetrouwbaar is gewoonlijk een getuige?

Literatuur

Bogaert, Abraham, Historische reizen door d'Oostersche deelen van Asia.Amsterdam: Nicolaas ten Hoorn, 1711.Chijs, J.A. van der en F. de Haan (red.), Dagh-register gehouden int CasteelBatavia vant passerende daer ter plaetse als over geheel Nederlandts-India.Uitgeg. door het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. 31dln. (over 1624-1682). Batavia enz.: Landsdrukkerij e.a., 1887-1931.Cocquit, Bram, ‘De overtreffelijcke reijse gedaen door Reynier Adriaensen’.Leven als soldaat in de Oost, (1681-1689). Gent: Universiteit Gent, 1999.Licentiaat-scriptie Faculteit Letteren en Wijsbegeerte.Frikius, Christophorus, Elias Hesse en Christophorus Schweitzer, Drie seeraenmercklijcke reysen nae en door veelerley gewesten in Oost-Indien. Yderbysonder, van 't jaer 1675. tot 1686. [...]. Vertaeld door S. de Vries. Utrecht:Willem vande Water, 1694.Graaff, Nicolaus, Reisen, gedaan naar alle gewesten des werelds, beginnende1639 tot 1687 incluis. Uitgeg. en toegel. door J.C.M. Warnsinck.Fotomechanische herdruk [van de editie 1930]. 's-Gravenhage: Nijhoff, 1976.Kumar, Ann, Surapatti: man and legend; a study of three babad traditions,Leiden: Brill, 1976.Nagtegaal, Luc W., Rijden op een Hollandse tijger. De noordkust van Java ende V.O.C. 1680-1743. S.l.: s.n., 1988. Diss. RU Utrecht.Paasman, Bert, ‘“Rijs is ons broot, ende water is onsen dranck”. Reisverslagvan een VOC-soldaat’. In: Indische letteren 8 (1993), p. 113-126.Paasman, Bert, ‘De Indisch-Nederlandse literatuur uit de VOC-tijd’. In: TheoD'Haen (red.), Europa buitengaats. Koloniale en postkoloniale literaturen inEuropese talen. 2 dln. Amsterdam: Bert Bakker, 2002. Deel 1, p. 33-97.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 105: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

100

Paasman, Bert, ‘De Antwerpenaar Reynier Adriaensen op een fataleleeuwenjacht’. In: Marijke Barend-van Haeften en Bert Paasman, De Kaap:Goede Hoop halverwege Indië. Bloemlezing van Kaapteksten uit deCompagniestijd. Hilversum: Verloren, 2003, p. 87-92.Schaling, Ludian, Frikius of storm in een glas water. Opmerkelijke lotgevallenvan een 17e-eeuws reisjournaalschrijver. Amsterdam 1992. DoctoraalscriptieHistorische Letterkunde, Instituut voor Neerlandistiek UvA.Talens, Johan, Een feodale samenleving in koloniaal vaarwater. Staatsvorming,koloniale expansie en economische onderontwikkeling in Banten, West-Java(1600-1750). Hilversum: Verloren, 1999.Valentijn, François, Oud en nieuw Oost-Indiën. 5 dln. Dordrecht enz.: Joannesvan Braam e.a., 1724-1726.

Eindnoten:

1 Sign. A IV-2, no. 122. De titel is ontleend aan het incipit: ‘Alhier Begint de ouertreffelijckeReijse gedaen door Reijnier Adriaensen. in jaer 1680. den 14: januarij naer Oostindien, soo tescheep als te Lande, sijn wedervaeren’.

2 Paasman 1993 en Cocquit 1999.3 Literatuur over deze oorlog vindt men bij Cocquit 1999 en Paasman 1993. Zie in ieder gevalook Nagtegaal 1988 en Talens 1999.

4 Frikius/Hesse/Schweitzer 1694.5 Paasman 2002, p. 87-90.6 Adriaensen, cap. 14. Ik ga in de citaten uit van de translitteratie door Cocquit 1999.7 Adriaensen, cap. 15.8 Adriaensen, cap. 17.9 Adriaensen, cap. 18.10 Adriaensen, cap. 18.11 Adriaensen, cap. 25. Het verblijf in 1716 van de zoon van de sultan op Ceylon wordt vermeld

door Cocquit 1999, noot 181 bij cap. 25.12 Adriaensen, cap. 27.13 Zie Kumar 1976.14 Adriaensen, cap. 29.15 Adriaensen, cap. 28.16 Frik beschrijft onder andere een dramatische schipbreuk van het schip Ternate, die echter nooit

plaatsgevonden heeft, zoals Ludian Schaling aangetoond heeft (Schaling 1992, p. 30-35).17 Zie ook Paasman 2003.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 106: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

101

Een Japanse luitenantFred Lanzing

In 1950 kwam in Nederland een film uit, Rashomon. Die film was gemaakt door eenJapanner, Kurosawa, die later nog hele mooie films heeft gemaakt waarmee hijwereldberoemd is geworden. De filmRashomon vertelt het verhaal van een berovingen verkrachting die in de middeleeuwen plaats vonden in een bos even buiten destadspoort van Kyoto in Japan. De misdrijven werden gepleegd door een struikrover.In de bosjes opzij van de plaats waar het geweld zich afspeelde, lag toevallig eenzwerver te slapen. Die werd wakker door het gekrakeel, maar hij keek wel uit omzich er mee te bemoeien. Vanonder een dichte struik zag hij alles gebeuren.De film vertelt en toont de vier getuigenissen tijdens de rechtszaak over dit misdrijf.

De vier getuigen waren: een edelman die met zijn jonge vrouw op weg was naarKyoto en die gewelddadig beroofd werd, zijn vrouw die door de struikrover werdaangerand en verkracht, de struikrover zelf en tenslotte de zwerver. Het verbijsterendevan de film is dat je over dezelfde gebeurtenis vier totaal verschillende verhalen tezien krijgt.Zo is het ook met de oorlog. Hét verhaal over dé Pacific-oorlog bestaat niet. Over

die oorlog gaan tienduizenden verhalen. Eén ervan is het mijne.

Tjideng

In mei 1944 verbleef ik met mijn moeder enmijn zuster in het vrouwenkamp Tjidengin Batavia. De Tjideng-wijk lag toen helemaal aan de rand van de stad. Wij woondenaan de Tjitaroemweg en die lagweer aan de rand van het kamp. Daarbuiten eindigdetoen de bebouwing; er was een brede selokan, daarnaast een lage dijk met eenspoorweg erop en daarna waren er sawahs en velden. Het was mei 1944, zoals ikzei, en in het interneringskamp was het leven nog zeer dragelijk, althans voor eenjongen van elf jaar. Er was nog eten genoeg. Er waren nog huisdieren. Er was geenschool, dat

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 107: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

102

Mijnmoeder, zuster en ik, foto genomen in maart 1943. Hij is gewoon gemaakt door/in een Chinesefotozaak in toenmalig Batavia (dat ‘toenmalig’ laat ik hierna weg). Wij waren geïnterneerd inkamp Kramat, gelegen in de gelijknamige wijk. In die tijd mochten de geïnterneerden nog opzondagen het kamp uit. Wel moesten de volwassenen een armband dragen, zoals te zien is aan derechterarm van mijn moeder. Zij was toen 34 jaar oud. De kinderen hadden natuurlijk extra nettekleren aangetrokken (en schoenen!).

was door de Japanners verboden. Hiep hiep hoera, riepen wij. In de tropen is hetaltijd lekker weer (voor kinderen), dus speelden wij de hele dag buiten al de spelletjesdie je in Indië altijd speelde, knikkeren, vliegeren, kastie. En het opwindende gatrikdat ik u een paar jaar geleden heb laten zien, dat bikkelharde spel met slaghout eneen klein stokje.1

Voor ons, jongetjes van omstreeks elf jaar, was het dus een onbezorgde tijd. Wijmerkten niets van terreur of vernedering. Het dagelijkse appèl op Laan Trivelli waswel heel vervelend, omdat de telling nooit klopte, tot chagrijn van de Japanners.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 108: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

103

Kapitein (sinds juni 1945) Sonei in uniform. Aan zijn houding te zien, is de foto waarschijnlijkgenomen vlak na zijn arrestatie door de Engelse troepen in Bandoeng in oktober 1945.

Maar wij maakten ook dáárvan een spel door er een wedstrijd van te maken wie heteerst weer thuis was na het appèl. Er kwam bijna nooit een Japanner, Koreaan ofheiho - dat waren inlandse hulpsoldaten van het Japanse leger - het kamp binnen.Voor de kinderen was het dus een onbezorgde tijd. Ik zeg niet dat dat ook zo was

voor de moeders en de andere volwassen vrouwen. Die keken er zonder twijfel heelanders tegen aan.De situatie in Tjideng was toen nog niet zo penibel als hij later geworden is. Dat

kwam omdat de burgerinterneringskampen tot april 1944 nog niet onder het beheer

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 109: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

104

stonden van het Japanse leger, maar beheerdwerden door de zogenaamde ‘economen’.Dat waren civiele ambtenaren die meegekomen waren met het Japanse leger en dietot taak hadden om de economie en het bestuur in de veroverde gebieden op potente zetten. Tjideng werd beheerd door de ‘econoom’ Kondo, een zachtaardige, bebrildeman die zich zelden liet zien, want het kamp werd in die tijd voornamelijk door devrouwen zelf bestuurd en beheerd. Maar, zoals ik zei, in april 1944 kwam daar eeneind aan omdat Japanse officieren als kampcommandant werden aangesteld. Vanafdat tijdstip werd de situatie in de interneringskampen steeds slechter door allerleifactoren waar ik nu niet verder op inga.

Laan Trivelli

In mei 1944 lag ik met mijn moeder en zusje in de middaghitte te rusten in onzekamer aan de Tjitaroemweg. Mijn moeder las mij voor uit Tienduizend mijlen onderzee van Jules Verne. Je komt die serie boeken van Jules Verne met het kobaltblauwekaftje nog wel eens tegen op boekenmarkten.Mijn moeder las voor. Plotseling hoorden wij voetstappen in het knarsende grind

van de tuin en voor we het wisten stond er een Japanse officier in onze kamer. Hetwas de nieuwe kampcommandant, de luitenant Sonei. Mijn moeder krabbelde op entrok snel een kimono aan over haar katoenen nachthemdje. Mijn zusje en ik gingenook staan. De officier stond daar met zijn handen in zijn zij en bekeek ons aandachtig.

‘Lanzing?’, vroeg hij.‘Yes’, zei mijn moeder.‘Your son?’ (hij wees op mij).‘Yes’, zei mijn moeder.

Hij bleef daar maar naar me kijken. Ik wist volstrekt niet wat ik moest doen. Zo'nJapanse officier was toch wel eng. Ik durfde hem niet aan te kijken. Ik richtte mijnblik maar op zijn voeten. Daarom herinner ik mij goed dat hij mooie laarzen droeg.Zijn uniform was ook van veel betere kwaliteit dan dat van de soldaten of heiho's.Opeens draaide hij zich om en verdween.Een paar weken later kwam hij op hetzelfde uur weer plotseling binnen en weer

vroeg hij aan mijn moeder: ‘Your son?’ Dit keer moest ik met hem mee. We liepende Tjitaroemweg af, ik een beetje in draf, want hij had een stevige militaire pas. Weliepen

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 110: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

105

Het huis up de hoek van Laan Trivelli/Tjideng-kanaal, net buiten de poort van het interneringskampTjideng. Hier woonde de kampcommandant, (toen nog) luitenant Sonei. Mij is niet duidelijkwanneer en met welk doel de foto genomen is. Opvallend is wel dat er (nog?) een Japanseschildwacht bij de ingang van het erf staat.

russen vrouwen die bogen, zoals het riet buigt voor een windvlaag, en ik hoorde zemijn naam fluisteren. Ik liep met mijn blote voeten over het hete asfalt, rechtsaf deLaan Trivelli in, helemaal de weg af tot aan het Tjidengkanaal waar de poort van hetkamp was. Daar lag het ruime huis waar de kampcommandant woonde.Hij nammij mee naar binnen en zette mij op een houten keukenstoel. Hij verdween

en kwam even later terug met een emmer lauw water, verbandmiddelen en potjeszalf. Tot mijn verbijstering knielde hij voor me neer en begon mijn voeten te wassenen te verzorgen. Omdat hij daarmee zo geconcentreerd bezig was, kon ik hem oparmafstand bekijken. Ik zag zijn hoofd, zijn gemillimeterde zwarte haar en natuurlijkook de twee sterren op zijn revers. Hij had een rechte neus, regelmatige wenkbrauwenen een gladde, opvallend jonge huid. Eigenlijk wel een knappeman.Mijn herinneringaan zijn gezicht heb ik later kunnen verifiëren, want er zijn foto's van hem.Hij legde zorgvuldig gaasjes op de voetwonden en wikkelde er verband om. Op

een gegeven moment wal hij klaar, zei op goedmoedige toon waarschijnlijk iets van

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 111: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

106

‘donder nu maar op’ in het Japans en maakte een gebaar van ‘wegwezen’. Hij gafme nog een paar bananen mee en een blikje corned beef. Dat hadden ze kennelijkvan de Amerikanen gepikt. Hij deed er nog een ananas bij en ik kon het kamp weerin.Daar liep ik dus een beetje voor joker met dat hagelwitte verband om mijn voet

langs de heiho-schildwachten. De heiho's negeerden mij straal, alsof ik niet bestond.Mijn vriendjes begonnen natuurlijk meteen grappen te maken en mij uit te lachen,maar ik dacht er het mijne van. Of eigenlijk dacht ik er helemaal niets van. Ik wasgetuige, zo niet deel van een tamelijk bizarre gebeurtenis, maar wat er allemaalprecies plaats vond, dat ontging mij een beetje. Mijn vriendjes maakten ook allerleiscabreuze toespelingen, maar ik kan u verzekeren dat er geen sprake is geweest vanseksuele toenadering of pedofiele handelingen bij alle keren dat ik Sonei ontmoetheb.In de periode tussenmei en oktober 1944 herhaalde het tafereel zich enkele malen.

Hij kwam mij ophalen en verbond mijn voeten. Die zagen er nogal slordig uit, wantik speelde de hele dag buiten op blote voeten (schoenen hadden we niet meer) endan liep je snel wondjes en sneden op die heel gauw infecteerden tot gemene tropischezweren. Koeliewonden werden die in Nederlands-Indië genoemd en hij verbond zeelke keer weer, alsof deze Sisyfusarbeid enige zin had. Binnen 24 uur waren deverbanden er af. Wij rolschaatsten zelfs op de ijzeren rolschaatsen die je met lerenriemen onder je blote voeten band. De wonden kregen geen kans om te genezen.

Tjimahi

In november 1944 werd mijn moeder met ons overgeplaatst naar de strafinrichtingTangerang. Die lag iets buiten Batavia. Waarvoor zij gestraft werd, heeft zij nooitgeweten, maar mijn moeder vond het geen straf, want Tangerang was een gesticht,een jeugdgevangenis. Het was ook als zodanig gebouwd en dus ingericht op hethuisvesten van grote aantallen mensen. De slaapzalen waren goed geventileerd. Erwaren douches waar de hele dag water uitkwam. Dat was in Tjideng al niet meer hetgeval. Er was de hele dag stroom. De wc's waren hygiënisch en efficiënt. De wc waseen overdekt gebouwtje met halfhoge muren, er was een geul waardoor voortdurendwater stroomde, aan weerszijden van de geul waren verhoogde voetsteunen. Daarophurkte je neer en alles werd meteen onder je weggespoeld. Het enige bezwaar vanTangerang was dat er wand- en hoofdluizen waren.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 112: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

107

Sonei in de krijgsraad augustus/september 1946.

In januari 1945 werd ik twaalf. Dat vond ik fantastisch, want toen werd ik officieelprisoner of war, ik was er maar wat trots op. Ik wist toen niet dat er een groot verschilwas tussen krijgsgevangenenen- en burgerinterneringskampen. In de P.O.W.-kampenheerste vanaf het begin een hard en wreed regime met veel slaag en dwangarbeid.Ik was twaalf en ik moest weg uit het vrouwenkamp. Ik vond dat helemaal niet erg,want ik vond het in Tangerang - om redenen die ik elders beschreven heb - helemaalniet leuk.Omstreeks half januari 1945 werd ik met vijf of zes lotgenoten opgehaald in een

open vrachtauto. Het regende dat het goot - het was regentijd - dus wij waren weldrakletsnat. De vier heiho's die ons moesten begeleiden en bewaken met hun houtengeweren, stonden te klappertanden, want zij hadden de hele ochtend in die openvrachtwagen rondgereden om bij de verschillende kampen in en om Batavia jongensop te halen. Aan het einde van de middag werd een twintigtal jongens aldusbijeengebracht op een centrale verzamelplaats. Dat bleek tot mijn verrassing hetTjidengkamp te zijn. Wij klommen nat, moe en hongerig uit de laadbak. De heiho'shadden ook de hele dag niets gegeten; de Japanners waren niet erg zorgzaam voorhun hulpsoldaten.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 113: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

108

Sonei op identificatie-foto, genomen op 8-5-46, waarschijnlijk in Batavia bij de voorbereiding vanzijn proces. De betekenis van ‘JB - 412’ is mij onbekend. Rechtsonder staat ‘Camp Staff’, waarmee,denk ik, zijn functie als kampcommandant werd aangegeven.

Ik liep een beetje katterig en mistroostig naar de poort om het kamp binnen tegaan. Ineens werd ik met een harde hand in mijn nek gepakt en meegesleurd. Hetwas de luitenant Sonei die me uit de rij pikte en me meenam naar zijn huis. Daar gafhij me een droge handdoek. Hij aaide me even over de bol, zoals je dat met een kinddoet. Hij sprak mij nogal heftig toe, maar daar verstond ik natuurlijk niets van. Hijgaf me een kop warme thee en een tros bananen die zo zwaar was dat ik hemnauwelijks kon tillen. Ik overnachtte in het huis waar we eerder gewoond hadden,op de hoek van Laan Trivelli en de Moesiweg. De volgende dag werden we per treinnaar het jongenskamp in Tjimahi gebracht.Tjimahi ligt in de bergen boven Bandoeng. In dit kleine kamp, Baros 6 geheten,

heb ik vertoefd van januari tot eind september 1945. Ik dacht nooit meer aan deluitenant Sonei. In juni 1945 - ik weet het precies, want ik heb het kunnen nagaan -werd ik in ons jongenshuis plotseling opgehaald door een Koreaanse soldaat die mijzonder uitleg of omhaal meenam naar het huis van de kampcommandant Kunimoto,een kleine villa even buiten de poort, voorbij de gaarkeukens. Luitenant Ku-

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 114: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

109

nimoto was een zachtaardige man, half Koreaans, half Japans. De Koreaanse soldaatnam mij bij de arm en zette me met een duwtje in de halfopen veranda. Daar zatSonei met Kunimoto thee te drinken.Als KNIL-kind zag ik onmiddellijk dat hij drie sterren op de kraag had. Hij was

dus tot kapitein bevorderd. Hij was op thee-visite bij Kunimoto. Ik kreeg ook eenkop thee en ik zat er behoorlijk opgelaten bij, want ik had geen idee wat er van mijwerd verwacht of wat ik moest doen. Sonei hield een hartstochtelijk betoog tegenzijn collega. Ik verstond er natuurlijk niets van, maar door zijn woordenstroom enintonatie was het duidelijk dat hij zijn hart uitstortte bij een vriend. Kunimoto luisterdeaandachtig en zei alleen maar telkens op zachte toon ‘hai, hai’ om hem aan temoedigen door te gaan (‘Hai’ is ‘ja’ in het Japans.) Een enkele keer strekte Sonei,zonder me aan te kijken, zijn arm uit om even mijn schouder aan te raken. Ik voeldeme, zoals ik al zei, behoorlijk opgelaten, maar ik merkte dat ik zijn bezoek eigenlijkwel op prijs stelde en ik zal niet ontkennen dat ik voor deze Japanse officier eenzekere genegenheid voelde. Dit was de laatste keer dat ik hem zag. Na een tijdje konik weer opkrassen. Weer kreeg ik bananen mee en een paar blikjes corned beef. Mijnhuisgenoten vonden dat erg prettig, want we waren in die tijd al behoorlijk ondervoed.

Glodok

In oktober 1945 vond ik mijn ouders terug in Batavia en na een paar omzwervingenkwamen we in maart 1946 in Holland aan. Mijn eerste Hollandse winter, de wintervan 1946-1947, was heel koud met veel ijs en sneeuw. In mijn herinnering lag erwekenlang sneeuw enwerd er wekenlang geschaatst op de sloten en vijvers. Ik genootervan. Mijn vader die ook in de tropen was geboren en ook op zijn twaalfde de eerstesneeuw had gezien, zei: ‘dat zal je je hele leven niet vergeten’. En zo is 't, nog steedsword ik sentimenteel als ik sneeuwvlokken geruisloos uit de winterse hemel ziedwarrelen.Het was dus zeer koud, het vroor dat het kraakte. Wij hadden door de gemeente

een huis toegewezen gekregen dat van een NSB-er gevorderd was. Er was natuurlijkgeen c.v. De enige kachel, die in de zitkamer stond, ging 's nachts uit, want kolenwaren op de bon. Het was ijskoud in mijn slaapkamer, omdat de ramen provisorischmet karton waren dichtgespijkerd. Mijn moeder stopte mij stevig onder de dekensen zei, terwijl zij daarmee bezig was: ‘Herinner jij je die Sonei nog’ Ja, natuurlijk,

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 115: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

110

zei ik of beter gezegd: ik zei het niet, maar ik dacht het. Ja, natuurlijk. ‘Die hebbenze doodgeschoten’, zei mijn moeder laconiek.Later heb ik gelezen dat hij op 7 september 1946 te Batavia door een temporaire

krijgsraad ter dood veroordeeld is. Drie maanden later, op 7 december is hij in eengangetje tussen twee gebouwen van de gevangenis Glodok in Batavia geëxecuteerd.Het was dus op 9 of 10 december 1946 dat mijn moeder mij die vraag stelde. Zij gafme een nachtkus, deed het licht uit en sloot de deur. En daar lag ik in het donker.

Fred Lanzing (1933) publiceerde zijn kampherinneringen in: Voor Fredje is het kampeen paradijs. Een jeugd in Nederlands-Indië, 1933-1946. Amsterdam: Augustus,2007.

Eindnoten:

1 Op het Bronbeeksymposium Het kind dat wij waren. De Indische jeugd in de literatuur, 11november 2007. Het artikel ‘Huckleberry Finn aan de Tjiliwung’ verscheen in Indische Letteren23 (juni 2008) 2, p. 111-114

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 116: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

111

‘Het leven was heerlijk’Djakarta in de konfrontasiLisette Lewin

Van 1957 tot 1958 heb ik twee onvergetelijke jaren in Indonesië doorgebracht. Datkwam zo. Mijn vader, Kurt Lewin, werd in 1955 administrateur van de CarpentierAlting Stichting (CAS) in Indonesië en hij bleef daar tot december 1960, toen hetecht niet meer ging. Twee jaar tevoren, ik geloof najaar 1953, kwam hij aan inIndonesië, dus vier jaar na de officiële overdracht, met het msOranje. Aanvankelijkwas hij ambtenaar van de minister van economische zaken in het kabinet AliSastroamidjojo. Dat aanbod kwam voor hem als geroepen.Als Duits-joodse immigrant was hij in 1931 naar Nederland gekomen. De

naoorlogse periode was somber voor ons. Mijn vader was statenloos, dus hij kon nietreizen. Pas in 1953 kreeg hij zijn vurig verlangde Nederlandse paspoort. Als econoomkon hij geen vast werk vinden. Veel steun kreeg hij van de Vrijmetselaarslogewaarvanhij in 1948 lid was geworden. Met groot verdriet zag ik hem weggaan.

De jaren vijftig in Indonesië

In een geschiedenisboek heb ik een paar details nagekeken over de politieke situatiewaarin hij terecht kwam onder Soekarno, de eerste president van de republiek. Denationalist Boeng Karno hield zich ijverig bezig met het inrichten van zijn paleizenen het oprichten vanmonumenten ter meerdere glorie van zichzelf. De levensstandaardwas niet ongunstig, maar vooral voor de beter gesitueerden. Er kwamen meer auto's,brommers, scooters en motorfietsen op straat. Maar allengs groeide de inflatie. Deroepia, die één op één was geweest ten opzichte van de gulden, werd in mijn tijd éénop tien, en later liep de inflatie totaal uit de hand.Intussen was het bedrijfsleven nog altijd post-koloniaal, evenals het wereldje

waarin wij leefden. De KPM, de Koninklijke Pakketvaartmaatschappij, domineerdede binnenlandse scheepvaart tussen de eilanden, de directies van banken en bedrijven

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 117: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

112

Lisette Lewin, Jakarta 1957 (privécollectie Lisette Lewin).

waren Nederlands, Engels of Chinees. Indonesiërs in livrei schonken verversingenop de Jachtclub - de Hollandse club op Tandjong Priok, waar we gingen zwemmen- maar ze konden geen lid worden. Van de sociëteit De Harmonie evenmin. Ook inons zwembad konden uitsluitend Europese gezinnen zich vermaken. Op een kantoorwaar ik werkte waren gescheiden wc's, voor de onze moest je de sleutel halen.Europeanen die de oude tijd nog hadden meegemaakt, vonden dat heel gewoon. Ikwende er gauw aan, moet ik tot mijn schande bekennen.Onder de bevolking was de chaos groot. Er waren 34 partijen, met als een van de

grootste de PKI, van de communisten. Het volk morde zoals dat heet. Je hoorde overbandietenbendes en georganiseerdemassademonstraties, vernielingen en vandalisme.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 118: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

113

Het grote twistpunt was Nieuw-Guinea, dat Nederland niet wilde prijsgeven. Ik heblater in Amsterdam nog in demonstraties meegelopen tegen de Nieuw-Guinea politiekvan Luns en De Quay, die maar troepen bleven sturen. Hun rampzalige koppigheidover dit eiland vind ik nog altijd onbegrijpelijk.Achteraf heb ik pas begrepen waarom mijn vader ineens als ambtenaar voor

Soekarno werd ontslagen. Minister Iskaq, mijn vaders baas, trad af. DeNederlands-Indonesische Unie, die in 1950 was opgericht, werd op last van Soekarnoin 1955 eenzijdig opgeheven. De grote massa eiste dat de republiek radicaal metNederland zou breken, ook in de handel, maar zover was het nog niet. Wel werd desfeer uitgesproken grimmig. De Nederlandse oud-militairen Jungschläger en Schmidtwerden beschuldigd van spionage, een showproces waar de doodstraf werd geëist.Jungschläger overleed in de gevangenis.Mijn vader voelde zich in de tropen als een vis in het water en wilde dolgraag

blijven. Ook hier had hij zich gemeld bij de Loge, de Ster in het Oosten, waar hijzeer bij betrokken was. De afwikkeling van deze Loge in 1962 komt grotendeels opzijn naam. Ongetwijfeld kon hij destijds via deze ‘broeders’ administrateur wordenbij de scholengemeenschap de Carpentier Alting Stichting, genoemd naar de oprichter,een belangrijke vrijmetselaar.

Koningsplein

Mijn stiefmoeder en mijn zusje, toen zes jaar oud, waren al eerder nagekomen. Zewoonden op Tanah Abang. Ik moest in Amsterdam blijven om naar school te gaan,maar toen mijn vader die nieuwe baan kreeg, vroeg hij voor mij ook een visum aan.Het had geen zin om in september 1956 in Amsterdam naar school te gaan, ik konimmers elk moment een visum krijgen. Helaas, de ambtenaar die zijn handtekeningmoest zetten, was telkens ‘sakit’, ziek. Ik begon al te wanhopen. En ineens: januari1957, daar kwam een brief met het visum. Ik kreeg een boodschappenlijst, naarGerzon, naar de Bijenkorf. En zo stapte ik als bakvis, die nog geen dag over de grenswas geweest, in mijn eentje in een Superconstellation van de KLM. First class.Roomijs en champagne. Een droomreis van twee etmalen. 's Avonds kwam ik aanen we reden in een busje naar het Koningsplein Oost.We woonden aanvankelijk in het verlaten meisjespensionaat aan de voorkant van

het CAS-complex. Ik had een ruime koele kamer met een groot bed, koloniale stijl.Ik wende heel gauw aan het tropenleven. Om zes uur riep mijn moeder ‘koffie!’

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 119: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

114

Daarna dronken we thee bij het brood. Dan liep ik naar de schoolklas, in dezelfdetuin. Mijn vader ging naar kantoor. Tussen de middag kwam hij thuis, en 's middagsging hij weer aan het werk. 's Avonds werkte hij ook, meestal voor de Loge. Er werdhevig geboord en geheid, de flat, waarheen we later verhuisden, was in aanbouw.Omdat ik in Amsterdam dat jaar nog helemaal niet naar school was geweest, hoefde

ik mijn eindexamen niet te halen, zei mijn vader. Dat liet ik niet op me zitten. Ik wasdoorgaans erg lui op school maar ik kon blijkbaar goed blokken, want ik slaagde metvlag en wimpel, zelfs met een prijs. Het leven was heerlijk, behalve dat mijnstiefmoeder helaas niet tegen het klimaat kon en doodziek in het Tjikini-ziekenhuisterecht kwam. Haar humeur werd er niet beter op.President Soekarno was misschien geen briljant politicus, hij was gezegend met

grote oratorische gaven. Daarvan konden wij dagelijks meegenieten. De godgansedag hoorde je hem schallen door demicrofoon op het Koningsplein voor eenmassaalgehoor dat het immense plein vulde.Wij verstonden er niet veel van, behalve ‘NegeriBelanda’ en ‘merdeka’ en ‘konfrontasi’ en natuurlijk ‘Irian Barat’. Het klonk dreigendmaar mijn vader en zijn vrienden trokken er zich weinig van aan, dus ik ook niet. Ikadoreerde mijn vader in die tijd. Eind oktober 1957 organiseerde de regering eenboycot van vier dagen tegen alle Nederlanders. Mijn stiefmoeder was druk bezig metinpakken en op hoop van zegen te verzenden. Dag in dag uit liep ze instanties af omeen uitreisvisum te bemachtigen, voor zichzelf en haar kind. Mijn vader dreigde datik ook mee moest. Gelukkig ging dat niet door, omdat ik werk had gevonden,waarover straks.

Berini-solex

Mijn stiefmoeder en zusje vertrokken met de KLM. Nu brak voor mij een goudentijd aan, misschien wel de gelukkigste van mijn leven, mijn persoonlijke tempodoeloe. Ik heb altijd heimwee gehouden naar de tropen. Ik woonde nu alleen metmijn vader. Hij was een leuke man, charmant, vol grappen. Dames vonden hem enig,dat vond ik weer prachtig. De Nederlandse aanwezigheid in het voormaligeNederlands-Indië was een aflopende zaak. Voor veel Nederlandse zakenlui die eenonderneming of een bedrijf hadden opgebouwd, was het dansen op de rand van deafgrond.We hadden elke dag bezoek bij de borrel, de leraar aardrijkskunde en een leraar

Engels, Steenhoff en Lettinga, en de secretaris van de Stichting Nederlands Onder-

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 120: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

115

wijs, Loet Hazen, een zeer cynische man. Hij woonde in een flat aan de straatkant.Achter had je de kampong, de mandoer heette meneer Anderson, onze chauffeurheette Sidik, die volgens mijn vader communist was, maar ik vond hem erg aardig.Hij reed me naar de Harmonie, naar de Holland Club, naar feesten, als ik al niet wasafgehaald door de een of andere cavalier, die zijn vrouw en kroost al naar de patriahad gestuurd. De mannen met wie ik uitging waren van mijn vaders leeftijd en datbeviel me minder. Met Indonesische jongens achter op de motorfiets de bergeninrijden was uitgesloten. Je hoorde de ijzingwekkendste geruchten over lelieblankemeisjes die wel met die mooie bruine, slanke jongens waren uitgeweest.Kennissen kwamen bij ons langs en klaagden steen en been over het ‘naasten’ van

bedrijven en ondernemingen, die zij in vele jaren hadden opgebouwd. De KPM, deNederlandse Handelmaatschappij, Lindeteves, werden eerst bezet en daarna onderstaatsbeheer gesteld. Auto's werden in brand gestoken, huizen beklad, winkelsvernield, kortom, er werd geschreeuwd, gedreigd, zelfs geschoten. Een kennis diezich had vergist en op zijn motor de kampong in was gereden, was doodgeschoten.In Nederland dacht men dat wij doorlopend in levensgevaar waren maar zo voelde

dat absoluut niet. Het leven was heerlijk. Ik liet mijn Berini-solex repareren bij eenstalletje langs de weg, en tufte vrolijk over Medan Merdeka, zoals het Koningspleinnu heette. In de Harmonie werden films gedraaid, alleen voor ons, die er in rietenstoelen van genoten. Ik heb daar stevig leren drinken. We aten er Hollandse kaas bijdie ik van het HC, het Hoge Commissariaat, meekreeg. 's Zondags schaldensymfonieën van Beethoven door ons huis en 's avonds draaiden weMarlene Dietrichin de warme tropenavond.

Voor bijna alles bang geweest

In mijn roman Voor bijna alles bang geweest heb ik in een aantal hoofdstukken eenbeeld proberen te geven van die periode. Hier een paar fragmenten.1

Om kwart voor acht ging Emma naar buiten, naar school. Het was nietver. Ze woonden op het schoolterrein, in een gedeelte van het voormaligmeisjespensionaat. Het scholencomplex - met lagere school enverschillende vormen van middelbaar onderwijs, gymnasium, hbs, mulo,mms - lag op een uitgestrekt terrein. De gebouwen stonden inhoefijzervorm, in twee verdiepingen, met een bovengalerij, waaraan deklaslokalen lagen.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 121: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

116

Langs de lange oprijlaan en op het binnenerf waren sportvelden, onderhoge palmbomen. Er was een sprookjesachtige zijtuin, met schaduw vanoude bomen, varens en een bonte verscheidenheid van orchideeën enbloemen, die kembodja heetten, schildersverdriet, bruidstranen of kembangs'patoe, omdat ze de vorm hadden van een klein schoentje. Langs de gevelsklom de paarse bougainvillea omhoog.Achterin de tuin, die aan een zijarm van de kali grensde, stond eenwaringin, waarvan de met twijgen omkronkelde stam een Hollandsachtertuintje geheel zou vullen, met honderden takken en miljoenenblaadjes. [...]Waringins en andere oude bomen stonden ook aan de kant van de weg dieeen onafzienbaar plein omrandde, het Koningsplein. Langs de helestraatlengte, in de schaduw van die bomen, was bedrijvigheid, limonade-en saté-stalletjes, fietsenmakers, kapperszaakjes, die bestonden uit eenstoel voor de klant en een scheerspiegel die aan een boomtakwas bevestigd.Emma mocht aan de stalletjes niets lekkers kopen. Ze zou er ziek vanworden. Een Europeaan was niet tegen de bacillen bestand.In de schaduel wachtten betjahrijders. Aan de overkant was stationWeltevreden, waar je de trein kon nemen naar zee, Tandjong Priok en‘naar boven’, naar de Poentjak-pas.De villawijk, waar Emma woonde, was gebouwd rond de Harmonie, eensociëteitsgebouw van grootse allure, waarvan voor- en achtergalerij en dehoge binnenzaal rustten op zuilen naar Grieks model. Daendels had hetlaten bouwen om de Hollandse kooplieden en ambtenaren weg te lokkenuit de benedenstad, met haar gekrioel, palmen, pisangbomen, kampongs,ontelbare lage huisjes met rode pannedaken, de myriaden muskieten, debedomptheid en de stinkende kali. De kooplieden woonden er in huizenmet trapgevels en de bruggetjes over de kali waren precies zo gebouwdals over de Bloem- of Eglantiersgracht thuis.De nieuwe koloniale villawijken in de benedenstad heetten Rijswijk enWeltevreden. De villa's hadden zuilengalerijen, zoals de Harmonie, enwaren van paleisachtige allure, met voorgalerijen als balzalen.De koloniale tijd was voorbij maar de Nederlanders spraken nog steedsvan Koningsplein in plaats van Medan Merdeka, en van Rijswijk,Waterlooplein en Weltevreden. Voor hen was de diarreekleurige kali, dieachter gemetselde muren beneden- en bovenstad verbond, waarin debevolking baadde, plaste, ploeterde, pieste, poepte en tanden poetste, nogaltijd Molenvliet. [...]

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 122: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

117

De vorige dag was Emma met haar ouders en zusje in de combi naarTandjong Priok geweest, de haven van Djakarta.In het plaatsje zelf waren veel afbraakstraten, waar het krioelde van demensen. Ze staarden je aan. Ze hadden uitstekende botten en uitpuilendeogen. Vrouwen hadden baby's aan borsten die als uitgewrongen vaatdoekenomlaag hingen, langs hun maag. Mensen woonden in koekblikken met dehalf afgebladderde reclameplaatjes er nog op. Het leek of alles en iedereendaar was besmeurd met modder en stront.Maar Emma ging met haar ouders en zusje naar de Hollandse sociëteit,de Jachtclub, en daar zag je geen Indonesiërs, behalve de boys en die warensmetteloos in het wit. Emma's ouders troffen er kennissen. [...]Soms gingen ze een weekend ‘naar boven’ in de combi, om ‘een frisseneus’ te halen. Eerst reden ze naar Buitenzorg. Dat was zeker een uurrijden. Langs de hele weg zaten lachende, hurkendemensen bij eetstalletjes.Het leek of heel Java één grote eettafel was.Na Buitenzorg ging het naar boven, de bergen in, met langs de hellingenspiegelende, terrasvormige sawahs en uitgestrekte, glinsterend groenetheetuinen. Er was niet veel verkeer. Jaloers keek Emma naar deIndonesische meisjes, die lachend achterop de motorfiets zaten bijIndonesische jongens. Dat was nog eens een manier om ‘naar boven’ tegaan! Zou dat ooit voor haar, Emma zijn weggelegd?Bij het bergplaatsje Tjipanas hadden Emma's ouders een huisje gehuurd,met een tuin vol Europese bloemen: afrikaantjes, lathyrus, in eenon-Europese verscheidenheid. 's Nachts vroor het licht. [...] Overdagmaakten Emma en haar vader lange wandelingen. Urenlang kon je lopendoor de theetuinen en over de sawadijkjes, zonder dat je een menstegenkwam.

In 1980, toen ik er terug was, kon je geen tien meter lopen, zonder dat je opzij moestspringen voor een knallende motor of racende auto vol vrolijke mensen.

Het klaslokaal was donker, zonder deur of ramen. Het lag aan eenbovengalerij, achter een halfhoge balustrade. Uit andere klassen gonsdeen dreunde het. Emma's eindexamenklas was klein, acht meisjes.De eerste ochtend al begreep Emma dat ze in Amsterdam de verkeerdekleren had gekocht. Zomerjurken van Gerzon, hoge hakjes. [...]

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 123: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

118

Vijfde klas van deMMS, Carpentier Alting Stichting, Jakarta. Het meisje in de achterste rij, tweedevan rechts, is Lisette Lewin.

De andere meisjes in de klas liepen op platte sandalen. Ze droegen geenjurken maar witte bloesjes op rokken van sarongstof. Na schooltijd liepenze in shorts of spijkerbroek. De populaire meisjes waren van gemengdbloed. Ze waren slank en soepel.Ze spraken met zangerige uithalen. Emma deed erg haar best het na tedoen. Ze liet de r's rollen, doorspekte haar conversatie met veel soedah's,wadoe sèh's, betoel's, terlaloe's. Zezei ‘weet je's,’ met een kort afgebroken‘tsja’ en zei op verwijtende, zangerige, langgerekte toon ‘djangandjangáááán’, ‘niet doen toch’. Maar toch plaagden de meisjes haar dat zezo Hollands ‘totok’ was.‘Wat is gado-gado?’ vroeg Maureen.‘Groente met pindakaas?’ zei Emma op domme, vragende toon, voor degrap zo ‘totok’ mogelijk. Ze wist heel goed wat gado-gadowas. De anderengierden van het lachen. Ze lachten haar uit. [...]Om kwart over een kwam ze thuis. Een half uur later kwam haar vader uitkantoor en dronk een biertje. De kokkie kwam aandragen met de rijsttafel.Volgens oud gebruik waren haar tanden afgevijld tot kleine puntjes.Tandvlees

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 124: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

119

en lippen waren donkerrood van het sirihpruimen. De eerste dag dachtEmma vol medelijden en afgrijzen dat zojuist al kokkies tanden en kiezenwaren getrokken.Emma's moeder hield niet van rijsttafel. Een paar keer per week aten zeHollands: smakeloze, drabbige bloemkool, glazige aardappelen. Hollandseten was duur en gold als luxe. Als het aan Emma had gelegen, hadden zenooit meer Hollands gegeten maar altijd lekker ‘pedis’, rijst met garnalen,sambal, klapper, fricadelletjes, op houtskool gegrilde kip, gezouteneendeëieren, kool in klappersaus, kroepoek in soorten. [...]Terwijl ze op de terugweg in de combi, achter Suroso's rug [eigenlijkSidik], de oprijlaan opreed, hoorde Emma rock-'n-roll-klanken, uit derichting van de gymnastiekzaal. Er werd gejive'd op grammofoonmuziekvan Elvis Presley.Het jiven was eigenlijk verboden. ‘Dat geruk en getrek aan mekaar,’ vondde rector, ‘is nergens voor nodig.’Emma stond aan de kant te kijken. Haar halve leven had ze willen gevenom eraan mee te doen. Thuis had ze geoefend. Ze hield zich vast aan dedeurknop en duwde zichzelf naar voren en naar achteren. ‘We're gonnarock around the clock tonight...’ zong ze erbij.Maureen, Lizzy en Deetje, de populaire meisjes uit de klas, swingden opblote voeten op het zweterige linoleum, lieten zich ronddraaien en hangenaan hun armen, aan de handen van de jongens. De meeste jongens warenIndisch, met bruine, haarloze huid, lenig als balletdansers. [...]Emma wandelde naar de voorkant van het terrein, aan de straat. Linksvooraan was het kantoor van de onderwijsstichting. Aan de andere kanthet huis van de secretaris, meneer Van Dillenburg, die alleen woonde[eigenlijk Loet Hazen, hij had een manege]. Emma vond hem heel aardig.Ze zag hem op zijn platje zitten, met een olielamp. Hij las een boek endronk uit een glas. Whisky zeker, daar was hij dol op. [...]Mistroostig wandelde ze terug naar de rechterachterhoek van het terrein.Er klonk krontjongmuziek, gelach en gepraat. Aan de kali, aan de overkantvan de gang, die het terrein scheidde van het KLM-hotel [later hotelGaruda], was een kampong. Emma stond een poosje bij de dichtebegroeiing. Misschien was Suroso er wel [Sidik], de chauffeur. Ze wasdolgraag eens gaan kijken achter de begroeiing, maar ze durfde niet. Zezouden vragen of ze gek was geworden. [..]

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 125: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

120

De lome, bladstille avond geurde zoet en maakte een enorm lawaai. Allessjirpte, snerpte, gonsde. Het maanlicht legde fijn zilver over depalmekruinen en al die waringinblaadjes. [...]Elke tropenavond was een avond om te kussen, deze meer dan ooit. [...]Haar vader zat op de veranda te lezen in de schommelstoel, met eenwhisky-soda. Haar moeder stond aan de flitspuit te trekken. [...] Emmavond de geur van de flitspuit heerlijk. Later zou die haar altijd doen denkenaan warme tropenavonden.

De cognossementen

Na het eindexamen gaat Emma aan het werk en begint het ware neokoloniale leventje.Emma komt op kantoor bij de KPM. Ze krijgt direct een leidende functie. Ze iszeventien en moet toezicht houden op een zaal vol Indonesiërs of Indo's, die aanbureaus cognossementen zitten in te vullen. Emma krijgt als taak te controleren ofdat juist en netjes is geschied en of er niet wordt gelanterfant. Ze heeft geen idee watcognossementen zijn en vraagt uitleg aan een donker Ambonees meisje. Ze rakenbevriend en gaan in de lunchpauzes samen wandelen en naar Pasar Baroe.

Door de stille, donkere lanen wandelde Emma naar huis. Hoe moest zehet toch aanleggen om een jongen te leren kennen? Liefst een met eenmotorfiets. Maar een jongen zonder motorfiets was ook goed.De Nederlandse dames die niets omhanden hadden, zaten 's ochtends en's middags bij elkaar op een van de veranda's koffie te drinken of ijsstroop.Wanneer Emma langs kwam, groette ze beleefd. De dames knikten terug.Even was het stil. Terwijl Emma wegliep hoorde ze achter haar rug eendruk gepraat.‘De dames uit de flat zeggen dat je in verwachting bent,’ zei Emma'smoeder.Emma lachte gevleid. De dames dachten dus dat ze een jongen kende.

Emma zat in de cognossementen te kijken. Een bode kwam zeggen dat ze bij de chefmoest komen. [Ze krijgt haar ontslag.] [...] De werkelijke reden van haar ontslag,vermoedde Emma, was dat ze Tonnie de sleutel had gegeven van de wc voor blanken.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 126: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

121

Spijtoptanten

Nu Emma geen baan meer heeft vindt haar vader dat ze terug naar Nederland moet,iets dat Emma niet wil. Ze betreedt de galerij van het Hoge Commissariaat (HC),klimt door een raam naar binnen [dat kon blijkbaar in die tijd] en gaat achter eenbureau zitten. Tegen de afdelingschef beweert ze dat ‘meneer Oranje’, de HogeCommissaris [eigenlijk Hasselman], haar heeft aangenomen. Haar vader kent hemgoed, beweert ze, hoewel ze denkt dat haar vader deze bestuurder nooit persoonlijkontmoet heeft. Ze wordt aangenomen. Nu ze een baan heeft mag ze blijven.

Om één uur liep Emma het kantoor uit. Het was aan de andere kant vanhet Koningsplein. De hele weg tot aan de oprijlaan van de school kon zein de schaduw lopen. Bij de ingang stond ze stil. In de verte zag ze hunhuis. Verlaten lag het weidse schoolplein te schitteren in de gloeiende zon.De zinderende hitte golfde erboven, klaar voor de aanval.Emma haalde diep adem en waagde de overtocht. [...]Er stond een lange rij mensen, volbloed Indonesiërs zo te zien. De meestevrouwen droegen sarong en kabaja. Sommigen stonden op blote voeten.

Emma ging in het kantoortje aan het bureau zitten.Een man die vooraan stond, kwam binnen. Hij legde een stapeltjepaspoorten op Emma's bureau. ‘Dit is mijn vrouw,’ zei hij.Hij wees op drie mannelijke, donkere vollemaansgezichten met wit haar.‘Dit is mijn broertje. Dit is mijn neefje. Dit is mijn andere neefje.’Emma keek in de paspoorten. De man heette Sitor Jozef MariaVroegindewij. Emma zei het verhaaltje op dat haar was geleerd: ‘U zieter uit als een volbloed Indonesiër. U heeft hier altijd gewoond. U weetniets van Nederland. Het is daar koud. Waarom blijft u niet hier?’De man begon te huilen. ‘Alstublieft juffrouw,’ snikte hij. ‘Alstublieft,laat ons gaan.’Emma wist niet wat ze moest doen. Ze voelde er een zekereonrechtmatigheid in dat ze hier, met haar zeventien jaar, was neergezet.Het was niet rechtvaardig ten opzichte van deze man, die ouder was danhaar vader.‘We zullen uw aanvraag in behandeling nemen,’ zei ze.Zo ging het de hele ochtend door.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 127: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

122

Na een paar dagen was ze aan het werk gewend. Huilendemensen brachtenhaar niet meer van haar stuk.'s Middags ging ze met een auto met chauffeur en een tolk op huisbezoek.De meeste mensen die een visum hadden aangevraagd, woonden in kleinehuisjes in de kampong, vierkante hutjes van planken, gevlochten riet enspaanplaat.Emma baggerde erheen door de steenrode modder, trof in hetschemerduister dodelijk verschrikte mensen aan, die te armwaren om haarlimonade aan te bieden.Ze hield haar verhaal, dat het in Nederland koud was en ellendig en datdie mensen zo te zien toch echte Indonesiërs waren. De mensen zeidendat ze in de kampong waren mishandeld en dat het huisje met stenen wasbekogeld, vanwege hun ‘Nederlandse afkomst’, de losbolligeKNIL-voorzaat.Op kantoor tikte Emma keurig een rapport. Verreweg demeeste aanvragerskregen geen toestemming om naar Nederland te gaan.

De Harmonie

Het werken bij het HC had grote voordelen. Zo kreeg je kilo's Hollandse kaas meenaar huis, ingevroren haring en spotgoedkope whisky en fijne Franse wijnen. Vandaarmisschien dat we zoveel bezoek hadden.

Sommige mannen met wie ze uitging, vond ze eigenlijk vulgair. Zekankerden aldoor op Indonesië. Hun gesprekken gingen over deschandelijkheid van het ‘naasten’ van Nederlandse bedrijven, de domheiden luiheid van de inlanders, de smerigheid van de inlandse hoeren en deschoonheid van het Nederlandse voetbal. In Nederland waren ze monteurof boekhouder geweest. Hier hadden ze personeel en waren ze ‘toeanbesar’, grote meneer. [...]In de Harmonie speelde een dansorkest. De tafeltjes en stoeltjes warenweggeschoven onder de Griekse zuilen. Dansparen draaiden rond over demarmeren vloer. [Je danste de quickstep, de tango, soms de Weense wals,maar meestal de Engelse wals, zoals Tammy is in love.] [...]Haar vader kwam haar van de dansvloer halen. Ze stapten in de combi enreden naar een tuinfeest. Madame Rosita, een welgedane dame van halfIndonesi-

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 128: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

123

sche, half Japanse afkomst, verwelkomde hen hartelijk. Ze droeg eenprachtig oosters gewaad.Madame Rosita had een grote importzaak in modeartikelen, zijden stoffenen schoonheidsmiddelen. [En, denk ik achteraf een bordeel.] Ook hierspeelde, op de veranda, een orkestje. Het was al vrij druk. De gezichtenwaren gemiddeld donkerder van tint dan in de Harmonie. Het was eengrote, dichtbegroeide tropentuin. Maanlicht en lampions verzilverden enkleurden bomen en struiken. Een zware, romantische geur steeg op uit debloementuin. Op lange tafels stonden drankflessen, glazen,rijsttafelgerechten, pasteitjes, taartjes, vruchten.Emma's vader wees ernaar. ‘Het ergste in dit land zijn de vreselijkeontberingen,’ stelde hij vast.Emma nam een glas whisky. Ongemerkt had ze stevig leren drinken. [...]

Sinds kort bestond de Nederlandse stichting niet meer. Het bestuur wasafgetreden en de school had een Indonesische naam. Korte tijd verboodde overheid op school nog langer les te geven in het Nederlands, maardezemaatregel veroorzaakte zo'n spraakverwarring, ook bij de Indonesischeleerlingen, dat het verbod noodgedwongen werd ingetrokken. Er was nuop school een kleine kern van Nederlands onderwijs, waarbij ook andere,christelijke scholen waren ingelijfd. Voor meneer Dinaux en meneerRoelofs was er geen werk meer.

Tot zover de roman.

Ik vond het allemaal machtig interessant. Zorgeloos genoot ik van onze tochtjes ‘naarboven’, uitstapjes naar de Jachtclub, het volwassen meedrinken en lachen om descabreuze grappen van de heren die 's avonds bij ons op bezoek kwamen, dronkenwerden en tranen plengden om Marlene Dietrich.Intussen schalde doorlopend de stem van de grote Boeng door de luidsprekers

over ‘merdeka’, ‘Irian Barat’, ‘konfrontasi’ en ‘Negeri Belanda’. In de ogen van demensen, vooral de jonge mannen die langs de weg bij de stalletjes hurkten, zag je devervoeringwaarmee ze luisterden, talloze glanzende sterren, die het einde voorspeldenvan onze tijd in Jakarta, toen het nog Djakarta was, toen men daar onze taal nogsprak.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 129: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

124

‘Het ergste in dit land zijn de vreselijke ontberingen’, zoals de vader van Emma opmerkt. De manlinks op de foto is Kurt Lewin, de vader van Lisette Lewin, ca. 1958.

Volgens het dagblad Trouw is journaliste en schrijfster Lisette Lewin (Den Haag,1939) gespecialiseerd in een ‘persoonlijk gerichte documentaire’. Zij publiceerdeverhalen, romans, autobiografische boeken, reisverhalen en non-fictie, waarondereen studie over illegale uitgevers tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland. Tothaar bekendste werk behoren de romans Voor bijna alles bang geweest en Een hartvan prikkeldraad, verschenen bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar.

Eindnoten:

1 De hier volgende citaten komen uit de tweede druk van Voor bijna alles bang geweest uit 1989,p. 133-155.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 130: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

125

De Max Havelaar in Indonesische vertaling (1972)Wat persoonlijke ervaringen1

Gerard Termorshuizen

Het Nederlands terug in Indonesië

In 1970, nu veertig jaar geleden, waren Jan de Vries2 en ik dag in dag uit bezig deJurusan Belanda, de vakgroep Nederlands, van de Universitas Indonesia in Jakartaop gang te trekken. Die vakgroep was in 1940 opgericht en Rob Nieuwenhuys washaar eerste docent literatuur. Zij bestond na de oorlog nog een aantal jaren, maarging in de jaren vijftig ter ziele. Als uitvloeisel van de aan het eind van de jaren zestigsterk verbeterde verhoudingen tussen Indonesië en Nederland, kon in 1970 dievakgroep Nederlands worden heropend. De Vries en ik moesten daar vorm aan gevenen waren de eerste docenten, hij voor taalkunde en taalbeheersing en ik voorletterkunde, geschiedenis en cultuur. Het Nederlands was weer een ‘vak’ gewordenaan de belangrijkste universiteit van Indonesië. Dit jaar viert de Jurusan Belandahaar veertigste verjaardag.

DeMax Havelaar in het Indonesisch

Het was in 1970 honderdvijftig jaar geleden dat Eduard Douwes Dekker, aliasMultatuli, werd geboren. Het lag voor de hand dat ik in mijn colleges extra aandachtzou gaan geven aan deMax Havelaar. Bij de voorbereiding daarvan ontdekte ik algauw dat, behalve het verhaal over Saïdjah en Adinda en de toespraak tot de hoofdenvan Lebak, er geen vertaling van deMax Havelaar in het Indonesisch bestond.Initiatieven daartoe waren er wel geweest, maar zij waren onder meer om politiekeen economische redenen in het slop geraakt. Zou zo'n vertaling, overwoog ik,misschien nu wel kans maken? Enthousiasme daarvoor was er, zo bleek mij tijdensgesprekken, en ook de overtuiging dat het klimaat gunstiger was dan ooit te voren.De tijd dat het boek in de politiek-emotionele sfeer kon worden getrokken was nade beëindiging

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 131: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

126

Gerard Termorshuizen met zijn exemplaar van de in totaal tien in karbouwenleer gebondenexemplaren van de eerste druk van de Indonesische vertaling van Max Havelaar.

van het Nieuw-Guinea conflict voorbij. Zo dacht men althans. Bovendien bestondsinds 1969 het Cultureel Accoord tussen beide landen. Wat zou mooier zijn dan devertaling van juist dat werk - ‘gemeenschappelijk’ bezit van Nederland en Indonesië- tot inzet te maken van een gezamenlijke inspanning. Die inspanning kwam er, vanharte - financieel en moreel - ondersteund door het Nederlandse ministerie vanCultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk (CRM). De gerenommeerde criticusHans Jassin,3 een collega van mij aan de universiteit, werd gevraagd het boek tevertalen en ikzelf zou zorgdragen voor de annotaties en een uitvoerige inleiding.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 132: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

127

Twee keer per week, een jaar lang, kwamen Hans en ik bij elkaar op zijn PusatDokumentasi (het Indonesische LetterkundigeMuseum, waarover hij de leiding had)om de steeds weer opduikende problemen door te praten. DeMax Havelaar is geengemakkelijk boek en de vertaling ervan een lastig karwei.Op 21 juli 1972 verscheen het boek.4Van de editie waren tien exemplaren gebonden

in karbouwenleer, die bij de officiële presentatie op het Indonesische ministerie vanOnderwijs en Cultuur werden uitgereikt aan hen die direct betrokken waren bij devertaling. Het boek was een succes. Binnen drie maanden was de oplaag van 5000exemplaren uitverkocht. ‘De Max Havelaar vindt aftrek als pisang goreng; eenbuitengewoon record voor een vertaald boek’,5 meldde het dagblad Kompas. Zeldeninderdaad vond een literair boek zo gretig aftrek in Indonesië als Multatuli's roman.De verschijning bracht heel veel reacties teweeg in de pers, de meeste sterkpolitiek-sociaal getint.6

Veel aandacht trokken enkele bijeenkomsten, waarvan een in Taman IsmailMarzuki, het Cultureel Centrum van Jakarta. Wat mij daarvan vooral is bijgebleven,was de sfeer van gisting, van agitatie soms onder het massaal toegestroomde publiek;een met moeite onder controle gehouden stemming van onbehagen en opstandigheid,die met name door Poncke Princen feilloos werd verwoord. ‘There is somethingrotten in the state of Denmark’, was het leidmotief van zijn vlammende toespraak.Overweldigend was ook de belangstelling van vroegere nationalisten, intellectuelenen artiesten op een bijeenkomst waarde Leidse hoogleraar A. Teeuw sprak over debefaamde door Saïdjah gezongen liederen, hem ingegeven door zijn verlangen naaren verdriet om Adinda. Een Jakartaanse krant schreef erover: ‘Nog nooit waren erop een literaire kumpulan zoveel letterkundigen en schrijvers aanwezig [...], wataantoonde hoe groot de invloed van Multatuli's boek op hen wel is geweest.’7

Van de IndonesischeMax Havelaar zijn tot dusver acht drukken verschenen,waarvan er een - een verkorte edisi pelajar (1974) - was bestemd voor het middelbaaronderwijs. Ook de vierde (1977) en vijfde druk (1981) geven een verkorteMaxHavelaar. De zesde (1985) tot en met de achtste druk (2000)8 bevatten weer devolledige tekst van de roman. Omdat alle edities een oplaag hadden van 5.000 - deschooleditie zelfs 10.000 - zijn er van het boek tussen de 35.000 en 40.000 exemplarenverkocht. Een bijzonderheid van de vierde en volgende drukken is, dat ze zijngeïllustreerd met foto's uit de in 1976 (in Nederland) uitgebrachte speelfilmMaxHavelaar van Fons Rademakers. In Indonesië mocht de film lange tijd niet wordenvertoond. Met de in deMax Havelaar verwoorde aanklacht tegen de manier waaropNederland zijn

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 133: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

128

kolonie beheerde zou de generaals (het Suharto-bewind) immers nadrukkelijk eenspiegel worden voorgehouden. Pas in 1987 werd de film vrijgegeven.9 Van politiekeimplicaties was overigens ook bijna de vertaling het slachtoffer geworden. Omdatde problemen voorzienende uitgeefster - Ita Pamoentjak van de uitgeverij Djambatan- zo slimwas geweest de haar persoonlijk bekendeminister van Onderwijs en Cultuur,Mashuri, te vragen een voorwoord bij de roman te schrijven - de man voelde zichvereerd, maar had het boek niet gelezen! - kon de verschijning van het boek omredenen van gezichtsverlies niet worden tegengehouden.

Emoties

Hierboven al bleek tot welke emoties de verschijning van de vertaling van deMaxHavelaar aanleiding gaf. Ik geef daarvan ook een voorbeeld uit de pers: hetindringende, met sociaal sentiment geladen ‘We long for you Max Havelaar’ in TheJakarta Times van de hand van Parakitri (een schuilnaam!). Een paar fragmenten:

Nu dit boek in het Indonesisch is vertaald, zal het velen van ons volk inhanden komen. En wanneer iemand van ons het leest en hij niet wordtgetroffen door de grote literaire kwaliteit ervan, dan zal hij zich toch inieder geval één ding realiseren: dat we tegenwoordig nauwelijks één MaxHavelaar hebben, die met hart en ziel de ellende en de armoede kanmeevoelen die ons volk al gedurende vele jaren ondergaat; de Havelaardie we nodig hebben om ons de bittere werkelijkheid van onsmaatschappelijk leven te doen vergeten. Ons huidige levenspatroon drijftons naar een smalle hoek waar we aan niets anders kunnen denken danaan het dagelijks bestaan. Wij, de ‘have-nots’, weten - iedere dag weer -ternauwernood hoe we in onze eerste levensbehoeften moeten voorzien.Wij, de ‘haves’, maken er ons voortdurend zorgen over hoe we devergaarde bezittingen kunnen behouden en vermeerderen.Wij zijn de slaven van onze eigen wensen geworden. Onze creativiteit isineengeschrompeld, ja zelfs gestorven. We worden geconfronteerd metonvruchtbaarheid. We verkeren in de situatie waarin we mannen nodighebben die ons wakker schudden. [...] Wij hebben gebrek aan alles: geld,deskundigheid, integriteit, vastbeslotenheid, warmte, prikkelende activiteiten creatief denken. Maar het is nauwelijks te geloven dat wij ook geeneigen hart en gevoel meer hebben. Iets wat we misschien nooit doen, ishet uiten van onze eigen gevoelens,

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 134: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

129

oprecht en ronduit. In onze tegenwoordige situatie ligt juist hier demogelijkheid ons meest waardevolle bezit te bewaren en te koesteren: onshart en gevoel.Het zijn bij uitstek onze kunstenaars - op elk terrein - die we nodig hebbenom dat hart en gevoel tot leven te roepen, er uitdrukking aan te geven metdezelfde oprechtheid, sympathie en genegenheid als Havelaar ooit deed.10

Naar Badur, desa van Saïdjah en Adinda

Multatuli als de profeet van een moderne koloniale politiek; Multatuli als ‘hetbeginpunt van de Indonesische geschiedenis’, zoals Pramoedya Ananta Toer hetformuleerde; Multatuli als het nog immer in Indonesië voortlevende symbool vanmenselijkheid en gerechtigheid. Dat alles begon in Rangkasbitung. In de tijd dat deMax Havelaar werd vertaald, kwam ik daar nogal eens. Ik had kennisgemaakt metde bupati, maar ook met de twee achterkleinzonen van Karta Natanegara, de beruchteregent van Lebak uit Multatuli's roman. Soms logeerde ik bij hen. Zeer content waren

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 135: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

130

De desa Badur in 1973.

zij met de op handen zijnde publicatie van de roman, een boek immers over ‘hun’Lebak dat zij - zoals pas later duidelijk werd - bij Multatuli beschreven dachten alseen soort bakermat van het Indonesische nationalisme met een positieve rol daarinvan hun voorvader. Toen ik hun mijn wens kenbaar maakte de plaatsen in Lebak tebezoeken die Multatuli in zijn roman noemt, waren zij graag bereid dat verzoek tehonoreren. Zonder die steun was zo'n tocht onmogelijk. Badur bijvoorbeeld, de desavan Saïdjah en Adinda, ligt in een vrijwel ontoegankelijk gebied. Een kleine expeditiewerd voorbereid. Mijn belangrijkste metgezel was Bert Vinkenborg, directeur vanhet Erasmushuis (het Nederlandse culturele centrum in Jakarta), een bekwaamfotograaf met wie ik al eerder het traject Jakarta-Rangkasbitung in beeld had gebracht.Met twee terreinwagens reisden we in de zeer vroege ochtend van 9 juli 1972 af. Eenfragment uit wat ik kort daarop over die tocht neerschreef, citeer ik hier:

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 136: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

131

Badur, het dorp van Saïdjah en Adinda, het einddoel van een sentimental journey.Via een uitgekiende route, deels dwars door bossen en een donkere rubberplantage,bereikten we met twee terreinwagens Gunung-Kencana, het dorp waar eens hetdistrictshoofd van Parang-Kujang woonde - hij die de buffels van Saïdjahs vaderafnam. Badur ligt een kleine tien kilometer verder naar het noordoosten.De binnenlanden van Lebak zijn ongerept, flora en fauna zijn nog intact, al is de

tijger er verdwenen, maar kleine panters, zwijnen, dwerghertjes en apen huizen ervolop. Het is een streek van een grote, vaak ruige schoonheid. De voettocht vanGunung-Kencana naar Badur gaat over geaccidenteerd terrein, via smalle paadjesen sawahdijkjes, soms door hoog alang-alang. De bamboeblarenmaken in de zachte,hete wind hun eigenaardig raspend geluid. Hier en daar ligt koffie te drogen in kleinemandjes naast het pad.Een vrij sterke daling, dan links van het breder wordend voetpad en geheel

onverwacht ligt daar Badur. Het ligt er in het groen verscholen, tegen een flauweheuvel. We tellen enige tientallen huisjes in wat onregelmatige rijen, gebouwd opbamboe of stenen paaltjes. De meeste zijn bedekt met atap, maar enkele hebben

De desa Badur in 1973.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 137: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

132

De desa Badur in 1973.

dakpannen en zijn voorzien van ramen. Hoog daarboven wuiven de klappers. Behalvede romantiek treffen de rust en de harmonie.Met de samengelegde handen opgehevennaar het gelaat brengt men ons de traditionele groet. Geen schuwheid, geenopdringerigheid ook. Vreemdelingen komen er nooit, maar zij blijven zichzelf. Hetzijn mooie mensen.De desa Badur telt 32 gezinshoofden, er wonen ruim 200 mensen. Het is een

relatief welvarend dorp. Veel grond is persoonlijk eigendom dat van geslacht opgeslacht overgeërfd is. Hier en daar rondom het dorp liggen de sawahs die gevoedworden door onderaardse bronnen. Daarachter begint het bos weer. Het tekort aanrijst wordt aangevuld uit de opbrengst van vooral de koffiecultuur. Het dorpshoofdvertelt ons over Badur. Op zijn beurt luistert hij naar de geschiedenis van Saïdjah enAdinda. Hij kent het verhaal niet. De naam Saïdjah komt er niet voor, wel Saïdjan.Er bestaat een oude legende over een man die deze naam droeg en die verdween bijeen heilige waringin in Badur. Terug is hij nooit gekomen.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 138: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

133

Op de terugweg ontmoeten we nog enige inwoners van Badur. In hunwiegelende gang en op blote voeten, met de pikulan over de schouder,keren zij terug van de wekelijkse pasar in Gunung-Kencana. De sarunghangt hen om het lichaam, van de schouder af geplooid in een band. Tegende donkere hemel van de vallende avond tekent zich het silhouet af vaneen kapokboom.11

Van het mooie fotomateriaal werd een tentoonstelling gemaakt. Zij was voor heteerst in juni 1973 te zien in Jakarta, en maakte daarna een tournee door Indonesië.Ook in Nederland en ander buitenland werden de foto's tentoongesteld. HetLetterkundig Museum in Den Haag bezit een kopie van het materiaal.

Groot feest en een kater na afloop

Drie weken na onze tocht door Lebak en tien dagen na de verschijning van de vertalingvond in Rangkasbitung de bijeenkomst plaats, waar de bupati en Karta Natanegara'snakomelingen hun exemplaar van Multatuli's roman kregen uitgereikt. Zoals zijzelfdat hadden gewild. In de vroege morgen van 1 augustus 1972 overbrugden wij de140 kilometer tussen Jakarta en Rangkasbitung, langs dezelfde omweg die DouwesDekker in 1856 aflegde, via Tangerang, Serang en het heuvelachtige, door de 1800meter hoge GunungKarang gedomineerde landschap ten zuiden daarvan. HalverwegePandeglang en Rangkasbitung hielden we even halt: op de plek, in een bocht van deweg, waar de regent van Lebak en controleur Verbrugge de komst van de nieuweassistent-resident verbeidden. Wat later verzamelden we ons, met de nazaten vanKarta Natanegara, de bupati en vrijwel alle hoofden van Lebak, in de pendoppo voorde regentswoning, met het zicht, over de alun-alun, op de plek waar ooit DouwesDekkers ambtswoning had gestaan.Het was een onvergetelijke gebeurtenis voor de enkele honderden genodigden,

onder wie prominente oud-nationalisten en vrijheidsstrijders; een plechtig en tegelijkfeestelijk samenzijn dat de stille hoofdplaats van Lebak in rep en roer bracht. Hetwerd besloten met een selamatan waar een groepje Baduy - een in het binnenlandvan Lebak in isolement levend volk - hun specifiekemuziekinstrumenten bespeelden.De drie voornaamste ingezetenen van het stadje kwamen volgens het door henzelfbedachte scenario in het centrum van de belangstelling te staan. Ook van die van dein zeer ruimemate aanwezige media.Wat minder prettig gestemd gingen de bedoeldenotabelen zich voelen, toen zij die avond gingen zitten lezen in het

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 139: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

134

zojuist op een zo glorieuze wijze verworven boekwerk. Wat de twee broers betreft,ging dat onbehagen allengs over in verwarring en boosheid naarmate zij hun illusterevoorvader afgeschilderd zagen als een notoire uitbuiter van het arme volk van Lebak.Als de representanten van een oud adellijk geslacht van gezagsdragers voelden zijzich in hoge matemalu gemaakt voor het oog van de wereld. Een voor hen grote dagzagen zij alsnog veranderd in een blamage.12

Maar wat viel er voor hen nog te doen na alles wat had plaatsgevonden inRangkasbitung? Niet veel natuurlijk. Een van de twee broers protesteerde nog welin een ingezonden stuk in een krant. Maar hij maakte het daardoor alleen nog maarerger, getuige de nogal boosaardige reacties in sommige kranten. Wat schreef hij indat ingezonden stuk? DeMax Havelaar geeft een vals beeld van de realiteit en is alsbron van kennis betreffende de geschiedenis van Indonesië leugenachtig. Als hetboek als zodanig wordt gebruikt, dan zou dat ‘negatieve psychologische gevolgenkunnen hebben voor de opbouw van het huidige Indonesië.’ ‘Het is mijn plicht’,schrijft hij, ‘om de prestaties en de eer van mijn voorouders hoog te houden en omals ingezetene van Lebak en nationalist de eer en belangen van het volk tebehartigen.’13 Over deze opmerkelijke nasleep en over nog veel meer heb ik verteldin het samen met Kees Snoek gepubliceerde boek Adinda! Duizend vuurvliegjestooien je loshangend haar; Multatuli in Indonesië. De titel ontleenden we aan hetdoor de Indonesische dichter Rendra geschreven ‘Lied van Saïdjah en Adinda’.

Ik sluit af met een wat vrolijker noot. We keren daarvoor terug naar diegedenkwaardige eerste augustus 1972 in Rangkasbitung. Tijdens de selamatanwerdons, Nederlandse gasten, door een jonge vrouw namens de bevolking vanRangkasbitung een gedicht aangeboden. In het Nederlands, ik mocht het voorlezen:

Gins in het verre zuiden,Waar de padiegolven ruischen,Waar de palmen lenig wuiven,Als de srimpie danseres,Gins onder de palem boomen,Waar Saïdja en Adinda,Gij ontwaarde, hun liefdes vluisteringIn de sluimering,Gij zag de strijd,Tussen karbow en ‘leeuw’,

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 140: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

135

Gij werd de redder,En Zij gingen uit een,O, Gij De Man van Lebak,God zegere U. -

In memoriam Multatuli1 augustus 1972

Bibliografie

Multatuli.Max Havelaar atau lelang kopi persekutuan dagang Belanda.Djakarta: Djambatan, 1972.Termorshuizen, Gerard en Kees Snoek (samenst.); met een fotoreportage vanBert Vinkenborg. Adinda! Duizend vuurvliegjes tooien je loshangend haar.Multatuli in Indonesië. Leiden: Dimensie, 1991.

Eindnoten:

1 Dit artikel is in belangrijke mate gebaseerd op het samen met Kees Snoek geschreven boekAdinda! Duizend vuurvliegjes tooien je loshangend haar; Multatuli in Indonesië.Naar die bron(aangegeven als Termorshuizen/Snoek 1991) verwijs ik regelmatig.

2 Dr. J.W. de Vries (1937-2008) keerde eind 1971 terug naar Nederland, waar hij aan deUniversiteit Leiden zijn carrière voortzette als taalkundige (later ook als hoofd van de vakgroep‘Dutch Studies’). In het dit jaar te verschijnen Jaarboek van de Maatschappij der NederlandseLetterkunde schrijft dr. Ariane van Santen een ‘Levensbericht’ van hem.

3 Hans Bague Jassin (1917-2000) was behalve criticus een vooraanstaand kenner van de moderneIndonesische literatuur. Zie o.a. over hem A. Teeuw, Modern Indonesian Literature I. Thirded. Dordrecht 1986, p. 120-122. Heel bekend in Indonesië is hij ook geworden om zijn poëtischevertaling van de Koran.

4 Multatuli,Max Havelaar atau lelang kopi persekutuan dagang Belanda.5 Termorshuizen/Snoek 1991, p. 18.6 Voor een overzicht daarvan en citaten daaruit, zie Termorshuizen/Snoek 1991, p. 20-27.7 Termorshuizen/Snoek 1991, p. 19.8 Na de verschijning van die achtste druk is de verkoop van het boek ingezakt.9 Daarover en over de receptie van de film, zie Kees Snoek in Termorshuizen/Snoek 1991, p.43-113.

10 Termorshuizen/Snoek 1991, p. 25-2711 Termorshuizen/Snoek 1991, p. 39-40.12 Zowel de bupati als de beide broers hadden voordien de indruk gegeven - ja dat zelfs met zoveel

woorden uitgesproken - dat zij de inhoud van het boek kenden. Zij hadden Nederlands onderwijsgenoten en beheersten het Nederlands redelijk tot goed.

13 Termorshuizen/Snoek 1991, p. 29-33.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 141: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

136

Uitnodiging

Op vrijdag 24 september 2010 organiseert de Werkgroep Indisch-NederlandseLetterkunde weer een lezingenmiddag.Tijd: 15.00-18.00 uur

Het programma is als volgt:

Opening.15.00 uur

Gerard Termorshuizen: Indischepubliekstijdschriften. Een inleiding.

15.10 uur

Heleen Oostebrink: ‘De Reflector moetje lezen!’ Het weekblad De Reflector(1915-1922).

15.45 uur

Theepauze.16.05 uur

Mecheline van Limburg: Van algemeennaar bijzonder: het weekblad De Revue(1920-1924).

16.30 uur

Jeanine Tieleman: Woord en Beeld(1929-1930); een weekblad van KarelWybrands.

16.50 uur

Peter van Zonneveld: Poëzie in Indischetijdschijften.

17.10 uur

Discussie.17.40 uur

Sluiting.17.55 uur

Plaats: Universiteit Leiden, gebouw 1175 (Lipsius), Cleveringaplaats 1 (achterhet Rapenburg ter hoogte van de Doelensteeg), zaal 028.

De toegang is gratis.Alle belangstellenden zijn van harte welkom.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 142: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

137

[Nummer 3]Redactioneel

Dit nummer opent met een ‘In memoriam’ door Fred Lanzing van Rudy Kousbroekdie in april dit jaar is overleden. De Indische letteren speelden een centrale rol inKousbroeks leven en op afstand was hij betrokken bij ons tijdschrift. De vierdebijdrage in dit nummer gaat over de vergeten Indische dichter J.J. de Stoppelaar. Hetis een wat ‘technischer’ artikel dan u van ons tijdschrift gewend bent, maar omdathet de eerste serieuze studie over deze bijzondere schrijver is verdient het onzeaandacht. In de bijdrage daarvoor schrijft Vilan van de Loo over de Indische heldinnenvan Melati van Java. Melati van Java was ‘anders’, concludeert Van de Loo die eenbiografie over deze eigenzinnige auteur schrijft. Boukje Tijmstra behandelt in eenessayistisch artikel het verband tussen onderwijs en het opkomend Indonesischnationalisme aan de hand van het werk van Pramoedya Ananta Toer.Onze lezingenmiddag van 21 mei was wat minder goed bezocht dan we gewend

zijn: we hadden concurrentie van de Tong Tong Fair (voorheen Pasar Malam) en hetmooie Pinksterweer. Niettemin was het een groot succes. Er werden maar liefst achtnieuwe boeken gepresenteerd over Indië en de Indische Letteren. Het onderstreeptnog eens hoezeer Nederlands-Indië een blijvende plaats heeft ingenomen in hetcollectieve geheugen van Nederland.Een paar dagen later, op 29 mei, waren wij als werkgroep te gast op de

jaarvergadering van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Wij mochten tergelegenheid van onze vijfentwintigste verjaardag het middagprogramma verzorgen.Onder grote belangstelling van leden van de Maatschappij maar ook een aanzienlijkaantal van onze eigen leden, hield onze voorzitter, Peter van Zonneveld, een bevlogentoespraak over de toekomst van dewerkgroep: ‘MaxHavelaar op school. De toekomstvan het Indisch erfgoed.’ Na hem sprak Reggie Baay over het nog grotendeelsonbekende Indische toneel: ‘Toneel met een “bepaald Indisch karakter”’. Als derdespreker toonde Pamela Pattynama overtuigend aan hoe Indië steeds weer opduikt inde Nederlandse literatuur. Haar these was dat er een toekomst voor de Indische

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 143: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

138

Letteren is weggelegd omdat in Indische literatuur bekende herinneringen wordenovergedragen die steeds hernieuwd worden: ‘Indische Letteren als de toekomst vanhet verleden’.Op vrijdag 24 september organiseert de Werkgroep een lezingenmiddag over

Indische tijdschriften. Het is het resultaat van werkcolleges die Peter van ZonneveldenGerard Termorshuizen hebben gegeven aan deUniversiteit Leiden.Meer informatiehierover vindt u aan het eind van dit nummer.Daar vindt u ook de uitnodiging van het Symposium in Bronbeek dat dit jaar in

het teken staat van ons vijfentwintigjarig bestaan. Wij vieren dat op zondag 7november met toneel, muziek, zang en dans, met Indisch eten en met lezingen overvijfentwintig jaar Indische Letteren. Wij rekenen op uw komst.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 144: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

139

Si RudyIn memoriam Rudy Kousbroek (1929-2010)Fred Lanzing

Inleiding

Rudy Kousbroek was niet heel intensief betrokken bij de WerkgroepIndisch-Nederlandse Letterkunde, al las hij het tijdschrift wel. Maar hij was nueenmaal geen joiner. Toch was hij één van ons.

Ik heb hem bijna veertig jaar gekend. Niet als intieme vriend, maar, zoals hij hetnoemde, als camarade d'armes, als wapenbroeder in dezelfde strijd. Wij haddensporadisch contact, altijd telefonisch of schriftelijk en het ging altijd overNederlands-Indië of Japan.We zochten antwoord op een vraag of attendeerden elkaarop een boek of een artikel. Als één van ons in Azië was, ontving de ander steevasteen briefkaart.Hoewel hij altijd attent en collegiaal was, had hij door een zekere reserve in zijn

stem vaak een aureool van ontoegankelijkheid. Maar wellicht lag dat vooral aan mij.Misschien kwam het door het ontzag dat ik had voor zijn scherpe geest en grotebelezenheid: je moest oppassen dat je niet iets doms zei of schreef.In de loop der jaren nam ik met stijgende bewondering kennis van zijn werk: de

negen (!) delen Anathema's, de kleine parels, zoals De aaibaarheidsfactor en Eenkuil om snikkend in te vallen en de drie betoverende dierenfotoboeken (ik weet niethoe ik ze anders moet noemen).Als je zijn Anathema's doorbladert, word je getroffen door het palet van

onderwerpen waaruit zijn veelzijdigheid en gedifferentieerde belangstelling blijkt.De Anathema's gaan zowat over alles behalve over sport en mode, fenomenenwaarvoor hij een

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 145: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

140

aan minachting grenzende afkeer had.Zijn werk wordt gekenmerkt door een merkwaardige mengeling van rationaliteit

en weemoedigheid, die soms neigde naar sentimentaliteit. Hij kon zich blauw ergerenaan obscurantisme en valse voorstellingen. Zo kreeg Henk Leffelaar een krachtigeveeg uit de pan toen hij begrip toonde voor de motiveringen van de Stichting JapanseEereschulden. Daar was Kousbroek echt kwaad over.Zijn rationaliteit kon hem in de hitte van een polemiek wel eens in de steek laten,

zoals bij de discussie over de rol van keizer Hirohito in de Pacific-oorlog. Zijnstandpunt dat de keizer slechts een passief instrument was geweest van de generaals,hield hij vol, ook toen later een aantal Amerikaanse studies verscheen dat dit standpuntonhoudbaar maakte.Hij zorgde ervoor zich steeds tot in de details te documenteren. Zo belde hij mij

eens opmet de vraag: ‘Wat is eigenlijk een Pfc?’ ‘Een private first class’ antwoorddeik. ‘Wat is dát dan?’, zei hij licht geërgerd. ‘Nou, een soldaat eerste klas, de laagstesoldatenrang’, zei ik. Zijn vraag verbaasde mij een beetje, want ik had allang gemerktdat legers en militaire zaken hem niet bijster interesseerden. Desondanks schreef hij,gedreven door zijn fascinatie met techniek en functionaliteit, tot mijn verrassing eentijd later een waarderend stuk over een studie over de klewang, de dodelijkeKNIL-sabel.Zijn werk ging over veel onderwerpen, maar hier is het de plek om vooral Het

Oostindisch kampsyndroom te noemen, een verzameling prachtige en gevoeligeessays over Nederlands-Indië, de koloniale samenleving en het koloniale beleid vangemiste kansen, die hem met ‘spijt, schaamte en verlangen’ vervulden. Zelf noemdehij het boek een ‘een soort pak van Sjaalman over de ondergang vanNederlands-Indië’.Ook door dit boek bestaat er een Indië ‘dat bezield door de evocatieve kracht van

de taal leeft en voortleeft’, zoals Pamela Pattynama in haar oratie schrijft.Hoewel zijn werk geen fictie is, is het wél literatuur. Daarom hoort hij bij de

Indische Letteren, bij ons. Selamat tidur, Rudy.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 146: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

141

Indische meisjes, Indische heldinnenDe damesromans van Melati van Java (1853-1927)Vilan van de Loo

In 1871 arriveert Marie Sloot in Nederland. Zij is dan een jonge vrouw van achttienjaar. Met haar arriveren haar zusje Christine en haar broer Nico, haar ouders en haargrootmoeder. Drie generaties, elk met eigen herinneringen aan Indië. De IndonesischePhiloteja Sajia (1803-1871) was er geboren en getogen. De dochter die ze met deHollandse arts Christiaan van Haastert (1800-1860) kreeg, Louisa van Haastert(1825-1873), eveneens. De drie kinderen ook. Waarom deze familie, die zo in Indiëgeworteld was, besloot naar Nederland te komen, is onduidelijk. Was het de wensvanMarie's vader, de Twent Carel Sloot (1826-1883)?Misschien verlangde hij terugnaar zijn geboortegrond; en alle gezinsleden waren verplicht te gaan waar hij alswettelijk hoofd van het gezin heenging.Hoe dan ook, in 1871 bevindt Marie Sloot zich in Nederland. Ze heeft een

onderwijsacte zodat ze les kan geven. Daardoor is ze economisch zelfstandig, inprincipe. Dat is een belangrijk gegeven in een tijd waarin vrouwen uit de midden-en hogere klassen veelal moesten trouwen om verzekerd te zijn van een inkomen.Werken voor geld vond ‘men’ voor een vrouw van stand enigszins bedenkelijk;opleidingen waren mede daarom schaars en een meisje werd geacht niets liever tewillen dan te trouwen en moeder te worden, om zich vervolgens een leven lang tewijden aan de verzorging van man en kinderen. Dat gold als typisch vrouwelijk.Marie Sloot verlangde niets van dit alles. Zij bezat het talent om te schrijven en

dat zou ze haar leven lang doen. Indië, moeders en Indische vrouwen zouden in haarwerk een belangrijke rol vervullen. Het was een bijna heilige drie-eenheid voor deschrijfster.1

Marie Sloot werd geboren in Semarang, op 13 januari. Zij was de eerste dochtervan twee diep-katholiek voelende mensen. Zowel Louisa van Haastert als Carel Slootwaren met hart en ziel gelovig. Al dicteerde de leer dat de lotsbestemming van devrouw lag in huwelijk en moederschap, toch besloten beide ouders Marie degelijkonderwijs te geven. Volgens de overlevering was zij een pienter meisje, snel in het

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 147: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

142

Staand vlnr Nico, Christine en Marie Sloot. Aan de piano Lina Schelfer. Circa 1871 (eigendomauteur).

leren en in het toepassen van het geleerde. Blokken met letters erop wist zij in dejuiste volgorde te zetten om woorden te maken, en al op zeer jonge leeftijd verteldeze in de familiekring verhalen.Lichamelijk was ze niet sterk. Vermoedelijk ontving ze vooral huisonderwijs. Wat

de lesstof was, is onduidelijk. DeMethode Clerx zou pas later in Indië geïntroduceerdworden. Van een gouvernante is in de nagelaten familiepapieren geen sprake. Hetligt voor de hand dat Carel Sloot, die als onderwijzer werkzaam was op enkelegouvernemenstscholen en Louisa van Haastert het onderwijs zelf verzorgd hebben.Dat het op westers gedachtengoed gebaseerd moet zijn geweest, lag voor de hand.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 148: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

143

Het gezin beschouwde zichzelf als westers en men zag Holland als maatgevend voor‘beschaving’. De onderwijsartes dieMarie behaalde gaven haar het recht omEuropeesonderwijs te kunnen geven. Zo kon ze in haar eigen onderhoud voorzien, en hoefdeniet te trouwen om dankzij een kostwinner van een inkomen verzekerd te zijn. Inprincipe was Marie Sloot een autonome vrouw.Al in Indië wasMarie Sloot begonnen te schrijven en nu, aangekomen in Nederland,

dacht ze eraan haar werk te publiceren. Onder pseudoniem, want, zoals ze later zei:‘Dat mijn gedachten gedrukt werden, daar had ik niets tegen, maar dat men wetenzou dat ik ze schreef en men drong in mijn gevoelens, mijn sympathieën enantipathieën 't boezemdemij een soort ziekelijken afkeer in.’2 Ze koos de eerste naammet een M die haar inviel: Mathilde. Zelf legde ze onder dat pseudoniem haar eersteroman voor aan Het Katholieke Stuiversmagazijn. Het werd geplaatst in 1872: ‘Hoeik genoot bij de lezing van mijn eerste geestesprodukt! soms mij ergerend aan deeigenwijze veranderingen door mijnheer Markaf er in gemaakt...’3 Al was dit haarfeitelijke debuut als schrijfster, haar eerste roman verscheen in 1874. InDe jonkvrouwevan Groenerode zou ze een Indisch meisje ten tonele voeren dat later in verschillenderomans zou terugkeren.

Mooi van uiterlijk en innerlijk

De roman was het begin van een lange schrijfstersloopbaan, waarin de Indischeachtergrond vanMarie Sloot herhaaldelijk een rol zou vervullen. Dat gold zeker voorhaar schrijfsterspseudoniem. Zelf wilde zij schrijven onder de eenvoudige naam‘melati’, maar de uitgever voegde daar op eigen initiatief ‘van Java’ aan toe, kennelijkniet wetend dat de Indische jasmijn ‘melati’ alleen op Java bloeit.Ook de hoofdpersoon in haar eerste roman heeft een bandmet Indië. De jonkvrouwe

van Groenerode is Eugenie de Lody, de dochter van een jonker die een gepensioneerdKNIL-man is. Ze wonen in een kasteel in het kleine dorp Groenerode. Melati vanJava introduceert Eugenie als volgt:

Zij telt achttien jaar en heeft al 't schoone en frissche der levenslente; hoeeenvoudig het zwart wollen kleed ook is, dat slechts een hagelwit kantjeom den hals tot eenige afwisseling heeft, zij draagt het met een eigenaardigebevalligheid. Hare groote blauwe oogen zijn zoo helder en diep als deschoone hemel van haar geboorteland; het haar, dat in twee lange vlechtentot op hare knie-

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 149: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

144

en valt, schijnt ravenzwart, maar als het licht der kleine petroleumlampze beschijnt, vertoonen zij een fraaie, kastanjebruine kleur. Waarlijk, delaatste erfdochter der Lody's behoeft niet voor de schoonste vrouwen vanhaar oud geslacht onder te doen.4

De verwijzingen naar Indië zijn duidelijk. Eugenie is een Indisch meisje; zij is mooivan uiterlijk en daarmee wijst Melati van Java in de toenmalige literaire traditie eropdat Eugenie ook een mooi, dat is deugdzaam, innerlijk bezit. Pas verderop in deroman vertelt Eugenie zelf over haar afkomst. Ze is na de dood van haar vader naarIndië gereisd om daar een slecht betaalde betrekking als gouvernante te vervullen.De vrouw des huizen mag Eugenie niet, die dat in een brief verklaart ‘jammer’ tevinden:

Jammer ook dat zij, een volbloed Europeesche, zulk een innige afkeerheeft van alles, wat naar inlandsche kinderen zweemt. Dit grieft mij. Mijnmoeder was een Indische, mijn grootmoeder een Javaansche en dus behoorik tot de antipathies van mevrouw Van Helden. Zij zegt soms hatelijkedingen, en ik Een zoo dom ze op mij toe te passen.5

Hiermee zijn in a nutshell de belangrijkste kenmerken van het Indische meisje in deromans van Melati van Java genoemd: mooi van uiterlijk en innerlijk, zelfstandigingesteld, zich bewust van haar afkomst, en niet van plan die te verloochenen, ookniet als dat haar levensomstandigheden zou verbeteren. Opmerkelijk voor de destijdsconservatieve moraal is dat veel van deze Indische meisjes zich in moeilijkeomstandigheden niet richten op het vinden van een echtgenoot c.q. kostwinner, watdestijds voor een vrouw ‘normaal’ werd geacht te zijn, maar veel meer opzelfontplooiing en het nemen van autonome beslissingen en daarmee ook hetvooruitblikken in een onzekere toekomst. Tussen de regels door introduceerde deschrijfster hiermee een rolmodel voor Indische meisjes en vrouwen in Holland. Zeliet zien dat ook dit een ‘mooi’ leven was, mooi in de betekenis van deugdzaam.Overduidelijk was dat een dergelijke bestaan avontuurlijker en in beginselaantrekkelijker was dan een leven waarin men geacht werd zich op te offeren voorechtgenoot en kinderen.Eugenie de Lody was de eersteling in een lange reeks. Na haar verschenen er in

de loop van bijna veertig jaren een groot aantal Indische romans waarin, meer ofminder op de voorgrond, Indischemeisjes voorkwamen. De romans zijn, in volgordevan publicatie:De Jonkvrouwe van Groenerode (1874),De familie van den Resident(1875),Nazomer (1880),Hermelijn (1885), Fernand (1878), Soerapati (1887), RosaMarina (1892), Prada (1894), Herfstdraden (1896), Bonte wimpels (1897), HetBoschmeisje (1903) en Orchidée (1905).

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 150: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

145

Zij was anders

Met zulke romans, waarin dergelijke personages voorkwamen, keerde Melati vanJava zich tegen de heersende conservatieve moraal die vrouwen een bestaan alsechtgenote en moeder dicteerde, en diezelfde vrouwen, ondanks dezeverantwoordelijke positie, tegelijkertijd het recht om te stemmen ontzegde, evenalshet recht om over haar eigen kinderen te oordelen, een hogere opleiding te volgenof zeggenschap te bezitten over haar eigen spaargeld. Voor de wet bezat zij dejuridische status van een onmondige.In de eerste feministische golf, die eind negentiende eeuw begon op te komen,

plaatsten vrouwen kanttekeningen bij dezemoraal. Er kwamen steeds luidere protestentegen een samenleving waarin vrouwen achtergesteld werden bij mannen. Eenhoogtepunt in die protesten was de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid(1898), die was gericht op de arbeidsomstandigheden van vrouwen, en waar veelgesproken werd over de positie van de vrouw. De Tentoonstelling werd bezocht doorde jonge koningin Wilhelmina.6

Melati van Java had dankzij haar literaire talent en afkomst een eigen inbreng indeze eerste feministische golf. Zij wist dat zij niet beantwoordde aan de Nederlandsenormen voor het uiterlijk van vrouwen, die idealiter blank waren en bij voorkeurlicht van haar. Marie Sloot was getint, ietwat gezet en zij had vooruitstekende tanden.Zij was anders, ook in haar keuze voor een vrouw als levensgezel. Maar tegelijkertijdmoest zij van haar pen leven, wat betekende dat ze als broodschrijfster haar publiekmoest zien te behouden, een publiek dat vooral in Nederland woonde. Ze kon datpubliek dus niet choqueren met al te confronterende stellingnames. Het moestvoorzichtig. Maar het moest. Zo verschenen een voor een interessante Indischemeisjes in haar romans, soms als titelheldin, maar vaker in de zijlijnen van de roman,in de nevenintriges. Maar waar ze zich ook bevonden, ze waren altijd van belangvoor de roman, dus geen lezeres, Indisch of niet, kon om ze heen.

Omslagpunt

In de romanHerfstdraden (1896) is een ander opmerkelijk Indisch meisje aanwezig,dat eenzelfde type personage is als Eugenie de Lody. Via de geschiedenis vanHortense de Charière laat Melati van Java zien, hoe zij staat tegenover Indischevrouwen die hun afkomst verloochenen. In het volgende fragment ontmoet Hortensehaar

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 151: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

146

moeder weer, een moeder die zij na haar terugkeer in Indië niet heeft willen kennen.Hortense is westers opgevoed in Nederland en heeft daar een goed huwelijk gedaanmet Philip van Asten. In Indië weet de moeder het huis van Hortense binnen tedringen. Daar komt de confrontatie:

‘Ma, word toch weer christin!’ smeekte zij; ‘ga uit de kampong weg enlaat dien man varen. Dan zullen wij, dan zal ik voor u zorgen. Ik heb noggeld, dat besteed ik dan geheel voor u.’‘Dank je wel! Mijn hollandsche man heeft mij weggejaagd. Hij heeft mijmijn kind ontnomen, en nu heb ik een anderen man en andere kinderen.Wat zou dat, of zij Javanen zijn? Mijn moeder was ook Javaansche!’‘Maar vindt u het niet vreeselijk, u, met uw europeesche opvoeding engewoonten van beschaafdemenschen, daar tusschen die Javanen te leven?Ik kan me dat niet voorstellen.’De vrouw lichtte haar schouders op.‘Men went aan alles.’‘En is die - man goed voor u?’‘Zooals alle Javanen zijn. Soms slaat hij mij en ik sla hem terug! Mijnhollandsche man kon mij ook plagen!’Hortense kromp ineen. Wat een schande voor Philip, zulk een familie!Zijn moeder en Eveline moesten het weten!‘Als ik geld geef, zal u dan weggaan en mij niet meer lastig vallen?’ vroegzij.‘Wil je dat zoo graag, Hortense?’ vroeg zij huilend, ‘je bent toch ook mijnkind!’‘U heeft alle banden met mij verbroken. Ik heb zoo dikwijls naar mijnmoeder verlangd, toen ik nog in Europa was, heel alleen, overgeleverdaan mijn grootmoeder. Als ik maar geweten had dat u netjes en stil leefdeals een brave christenvrouw, dan was ik bij u gekomen, dan had ik hetbeetje, dat ik had, met u gedeeld, ik was niet getrouwd, ik had voor ugewerkt; maar nu u zoo gedaan heeft, nu u zoo leeft, neen, hoe minder wijelkaar zien, hoe beter. Wij verstaan elkaar toch niet meer!’‘Je schaamt je voor je man, dien tottok!’ [Hollander.]

En even later:

‘Kan ik hier dan niet blijven?’‘Neen, u kan bij de moeder van mijn kokkin, die woont in Batoe-Toelies,sla-

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 152: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

147

pen; maar u zegt haar niet wie u is. Ik zal zeggen, dat u mijn oude baboewas, en zoek mij dan niet meer op!’‘Allah, Hortense! Schaam jij je zoo over je moeder!’‘Ik kan er niets aan doen.’7

Dit is een omslagpunt in het leven van Hortense. Opmerkelijk genoeg valt dezeverloochening samenmet eenmiskraam en het snel slechter worden van haar huwelijk.Philip blijkt uiteindelijk geestesziek en heeft voortdurend verpleging nodig. De roemen glorie van de wereld, die Hortense aanvankelijk leken toe te vallen, heeft zij aanhet einde van de roman ingeruild voor een nederig bestaan als verzorgster van haarechtgenoot.

Slot

Zoals Hortense waren er weinig, zoals Eugenie waren er meer in de romans vanMelati van Java. Theodora van Vaerne uit Fernand (recent opnieuw uitgegeven) lijktde kroon te spannen met haar uitgesproken onafhankelijkheid.8 Met het opvoerenvan deze Indische heldinnen voegde Melati van Java een belangrijke dimensie aanhaar romans toe, een beschaafd protest tegen de heersende vooroordelen ten opzichtevan Indische meisjes. Melati van Java laat zelfstandige en intelligente vrouwen zien,en daarmee nam zij een standpunt in als geëngageerd schrijfster, en als dochter vaneen Indische moeder en kleindochter van een Javaanse grootmoeder. Marie Slootwas trots op haar afkomst.

Bibliografie

Grever, M en B. Waaldijk, Feministische Openbaarheid. Amsterdam:Amsterdam University Press, 1998.Java,Melati van,De jonkvrouwe vanGroenerode, derde druk. Schiedam:H.A.M.Roelants, [1885]. Eerste druk 1874.Java,Melati van,Herfstdraden, tweede druk. Schiedam: H.A.M. Roelants, 1907.Eerste druk 1896.Java, Melati van, Fernand. Herspeld en met een inleiding door Vilan van deLoo. Amsterdam: KIT Publishers, 2009. Eerste druk 1874.Loo, Vilan van de, ‘“Eene der meest begaafde vrouwen”, Melati van Java(1853-1927)’. In: Indische Letteren, 17 (2002), p. 111-122.Meer de Walcheren, Pieter van der, ‘Kunst en Letteren’. In: De Nieuwe Eeuw,25 februari 1922, p. 361.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 153: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

Eindnoten:

1 Zie voor een eerdere, uitgebreide biografische schets Van de Loo 2002.2 Van der Meer de Walcheren 1922.3 Van der Meer de Walcheren 1922.4 Van Java [1885], p. 18-19.5 Van Java [1885], p. 95.6 Grever en Waaldijk 1998.7 Van Java 1907, p. 145.8 Van Java 2009.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 154: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

149

Van bewondering tot teleurstellingDe visie op onderwijs van Pramoedya Ananta Toer in de kolonialeperiodeBoukje Tijmstra

Ik wilde nationalist worden. DaaromEen ik schoolmeester geworden. Omin de harten van de kinderen de deur open te zetten naar de hof ... vanpatriottisme ... Daarom Een ik nationalist geworden ... Het valt om dedrommel niet mee om nationalist te zijn ... Daarom heb ik er voor gekozenhet onderwijs in te gaan. Om een kiem van nationalisme te worden.1

Inleiding

Op 30 april 2006 overleed Pramoedya Ananta Toer. Hij was één van de belangrijksteschrijvers van Indonesië en bracht als geen ander revolutie en vrijheid in beeld. Aanzijn verscheiden is in binnen- en buitenland veel aandacht besteed. In eigen land isonder andere in de Engelstalige Jakarta Post en de toonaangevende Kompas overhem geschreven. De inhoud varieerde van: ‘in bijna veertig talen vertaald’ tot ‘veelessays, romans en verhalenbundels geschreven’. Niet alleen zijn werk werd besprokenmaar ook zijn lidmaatschap in de jaren zestig van de Lekra (Lembaga KebudajaanRakjat), het instituut voor volkslectuur en volkscultuur, dat gelieerd was aan de PKI,de communistische partij. Op 3 mei 2006 verscheen in de Kompas een artikel vanNina Mussolini-Hansson waarin zij het vooral betreurde dat ‘Pram’ slechtsaspirant-Nobelprijswinnaar was geeleest. Volgens haar kwam dat omdat zijn eigenland, Indonesië, minimale aandacht aan de schrijver besteed had en hem zelfs voorlange tijd monddood had gemaakt. De schrijfster is hier duidelijk teleurgesteld overen zegt: ‘Literatuur heeft de kracht om de wrede neigingen van demens te verzachten.Literatuur heeft de mogelijkheid om empathie te wekken want door literaire werkenkunnen wij reflecteren. Daarvoor hebben wij literatoren nodig die capabel zijn omde natie een trots gevoel te geven in de huidige wereld van materialisme englobalisatie.’2 Zijn werkenmogen tegenwoordig dan wel gelezen worden, echte steunen

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 155: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

150

echte promotie van de Indonesische regering zijn ook nu nog ver te zoeken. InNederland is over Pramoedya Ananta Toer in diverse kranten en tijdschriftengeschreven. Indische Letteren heeft bijvoorbeeld in 1996 een artikel van A. Teeuwaan hem gewijd onder de titel: ‘Pramoedya Ananta Toer. De verbeelding van derevolutie’.Toer werd in 1925 geboren in Blora. Hij leefde in een tijd waarin het nationalisme

sterk opkwam en groeide op in een links milieu. Zijn vader werkte eerst alsonderwijzer voor het gouvernement en werd later, begin jaren twintig, hoofd vaneen zogenaamde Boedi Oetomoschool. Onder zijn leiding ging de school eenanti-koloniale koers varen. Boedi Oetomo (het schone streven) was een in 1908opgerichte sociaal-culturele vereniging van met name Javanen. De aanhang bestondmerendeels uit ambtenaren en aristocraten. Eén van haar doelen was de bevorderingvan het inlandse onderwijs. Leren, studeren en onderwijs, vooral nationaal onderwijs,vormden een belangrijk aspect van het leven van de familie Toer. Ook voor hetNederlandse gouvernement was het onderwijs van groot belang: ‘Geen onderdeelvan het koloniaal bewind is er, dat zozeer als toetssteen van het koloniaal beleid kangelden als het onderwijs.’3Voor de nationale beweging die kort na de eeuwwisselingvan de vorige eeuw opkwam vormde het onderwijs dan ook één van de belangrijkstepreoccupaties.

In dit artikel wil ik aan de hand van het werk van Pramoedya Ananta Toer deze‘preoccupaties’ met het onderwijs onderzoeken. Om de visie van de schrijver na tegaan zal ik een aantal werken onder de loep nemen: de romancyclus uit de jarentachtig die Toer in Buru aan zijn medegevangenen had verteld en opgeschreven, deverhalenbundelWat verdwenen is uit 1952, de novelle Een koude kermis uit 1951,en tenslotte zijn memoires The Mute's Soliloquy uit 1999.

Historische romancyclus

De romancyclus handelt over de opkomst van het Indonesisch nationalisme en bestaatuit vier delen: Aarde der mensen, Kind van alle volken, Voetsporen en Het glazenhuis. Hoewel het eerste deel met enthousiasme ontvangen werd, werden de volgendedelen al gauw uit de handel genomen. Soeharto en de zijnen ‘sommeerden elkestaatsburger die exemplaren van de gewraakte teksten bezat, deze in te leveren.’4 Deboeken werden verboden leesstof. Ze zijn gebaseerd op het leven van de vader vande nationale pers, de eerste echte Indonesische journalist Raden Mas Tirto Adhi

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 156: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

151

Soerjo (1880-1918). Toer heeft in de biografie Sang Pemula (1985), vertaald als DePionier (1988) deze belangrijke journalist vereeuwigd. De vierdelige romancyclusvormt het fictionele verhaal van Minke, nationalist van het eerste uur, die zich doormiddel van zijn journalistieke werk in dienst stelt van gerechtigheid en de bevrijdingvan zijn volk. Tirto Adhi Soerjo stond model voor deze Minke. Het verhaal speeltzich af omstreeks de eeuwwisseling van de vorige eeuw (1899-1918). Naast veelfictieve figuren treden er ook personages op die op de werkelijkheid gebaseerd zijn,zoals de journalist Herman Kommer, Gouverneur-Generaal van Heutsz, de schrijfsterMarie van Zeggelen en Radèn Ajeng Kartini die zoveel voor het onderwijs vanJavaanse meisjes betekend heeft. De Kartinischolen zijn naar haar vernoemd. Ookkomen de Nederlandse ethici er met hun politieke programma in voor. De ethicistreefden eind negentiende eeuw naar de bevordering van onderwijs en welvaartonder de inheemse bevolking. Zij voerden hun politiek geheel naar eigen inzichtenen op een zeer bevoogdende manier uit. De inheemsen hadden geen enkele inbreng,ook niet degenen met een westerse opleiding die zeer goed Nederlands spraken.Bestaande

Aardrijkskundeles op de HBS te Soerabaja, 1927 (foto, collectie KITLV, 50285).

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 157: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

152

wensen voor onafhankelijkheid werden volstrekt genegeerd of ontkend. Men ginger van uit dat de inlander nog lang niet op eigen benen kon staan.In het voorwoord wordt het hoofdthema van de cyclus als volgt samengevat:

‘Minke, een Javaanse jongen van adellijke afkomst, voelt zich bevoorrecht dat hijals één van de weinigen van zijn volk de HBS in Soerabaja mag bezoeken. Hiermeekrijgt hij toegang tot de westerse wetenschap en het rationeel denken. Dat hij daarmeeook van zijn eigen Javaanse culturele achtergrond vervreemdt en zijn identiteitverliest, wordt hij zich geleidelijk bewust. Een aantal schokkende ervaringen doenhem inzien dat hij en zijn volk door de Nederlanders nooit als gelijke erkend zullenworden.’5

In de hele romancyclus komt het onderwijs uitvoerig aan bod. In het eerste deelbezoekt Minke de HBS en uit zijn bewondering voor het Nederlandse onderwijs:

Eens zei de directeur van mijn school voor de klas: de algemene kennisdie de leraren jullie bijbrengen is nogal uitgebreid. Ze is heel wat ruimerdan de kennis die leerlingen van gelijk niveau kunnen opdoen in veellanden van Europa zelf. Natuurlijk zwol ik van trots. Ik Een nog nooit inEuropa geweest en weet dus niet of het klopt wat de directeur zei. Alleenomdat ik het prettig vind, Een ik geneigd hem te geloven. Daar komt nogbij dat al mijn leraren daar zijn geboren en opgevoed. En het past toch nietom geen vertrouwen te stellen in je leraren. Mijn ouders hebben mij aanhen toevertrouwd. Door ontwikkelde Europeanen en Indo's worden zijbeschouwd als de besten en bekwaamsten in heel Nederlands-Indië. Dusmoet ik hen wel geloven.6

Al spoedig volgt Minkes teleurstelling als hij beseft dat het volgen van Nederlandsonderwijs zelfs de Javaanse aristocratie geen uitzicht geeft op een functie in hetB.B.-apparaat, laat staan de gewone man. Theorie en praktijk lopen sterk uiteen. Devernederingen die Minke ondergaat getuigen van het racisme van de Nederlandersen hun verachting voor de inheemse bevolking, de aristocratie niet uitgezonderd.Langzamerhand wordtMinke zich van dit soort zaken bewust.Wanneer zijn huwelijkmet Annelies Mellema door het Nederlandse recht onwettig wordt verklaard, wordtMinke vlak voor zijn examen van school gestuurd. AnneliesMellema is de onwettigedochter van Njai Ontosoroh, die, naast Minke, het belangrijkste personage van decyclus is. Minkes vrienden, onder wie assistent-resident De la Croix en zijn tweedochters, zorgen er voor dat Minke toch mag blijven en alsnog examen mag doen,zij het onder condities:

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 158: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

153

Uiteindelijk besloot men dat ik weer als leerling geaccepteerd zou worden.Op speciale voorwaarden natuurlijk: ik moest in een aparte bank zitten,gescheiden van de anderen. Ik mocht zowel in als buiten de klas niet metleerlingen praten, of het nu ging om het stellen van vragen of het gevenvan antwoorden.7

Minke doet examen en wordt de beste van zijn school, tot groot ongenoegen van deschoolleiding: ‘Er ging een schok door me heen. Dat had ik nooit gedacht. Het zounooit in het hoofd van een inlandse leerling opkomen dat hij zou kunnen uitstekenboven een Europese. Zoiets was taboe in Nederlands-Indië.’8Na de HBS en een paarjaar Stovia (School voor inlandse artsen) zet Minke zijn eerste stappen op het padvan literatuur en journalistiek. In Aarde der mensen en Kind van alle volken wordthij onder meer geholpen en gesteund door journalisten zoals Maarten Nijman,Kommer en Ter Haar. Kommer leert Minke hoe hij een krant moet opzetten en zegthem dat het voor hem van belang is om in het Maleis te schrijven: ‘Je zult zien,Minke, dat wanneer je Maleis schrijft, je snel succes krijgt. Ik vind het knap dat jeNederlands schrijft, maar de taal van je eigen land gebruiken getuigt van liefde engevoel voor je vaderland.’9

Allengs ziet Minke in dat het zijn taak is de gewone Indonesiër, onder wie de tani(landbouwer) te leren kennen, en dat hij over diens leven moet schrijven in zijn krant,deMedan. Ook beseft hij dat echt goed onderwijs voor inlanders van de Nederlandersniet te verwachten valt; inlandse intellectuelen geven immers maar onrust en zoudende openbare orde kunnen verstoren. Een Chinese vriend met wie Minke veel overhet Nederlandse onderwijs spreekt, verwoordt dit in Kind van alle volken aldus:‘Hoop er dus maar niet op dat in een kolonie, zoals hier, modern onderwijs gegevenzal worden. Alleen onderdrukte volken zelf weten wat land en volk nodig hebben.’10

Daarop realiseert Minke zich dat het onderwijs voor inlanders door inlanders zelfopgepakt moet worden. Een goed voorbeeld geven de Chinezen die met hunorganisaties eigen scholen stichten, zoals de Tiong Hoa Hwee Koan scholen (1904).Ook de Arabieren hebben eigen scholen. De inlanders lopen dus flink achter, maarlangzaam halen zij hun achterstand in. Het gouvernement bekijkt die ontwikkelingmet argusogen.Toer beschrijft hoe Minke mee helpt met de oprichting van de sociaal-culturele

vereniging Boedi Oetomo in 1908. Later, in 1909, helpt hij ook mee met de stichtingvan de Syarekat Dagang Islam, een belangrijke handelsvereniging. Deze verenigingen,eerst Boedi Oetomo, later de SDI, stichtten eigen scholen: ‘Het is immers door hetonderwijs dat mensen de ogen worden geopend, dat ze gebeurtenissen zien, horenen beoordelen die ver weg plaats hebben, buiten eigen land; daarna zullen ze meteigen

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 159: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

154

bril, naar eigen inzichten vaststellen, waar ze zelf zijn en waarheen de eenmaalingeslagen weg moet leiden.’11

In het laatste deel, Het glazen huis, wordt het vertelperspectief bepaald door deIndo-Europese politiecommissaris Pangemanann, die in opdracht van het kolonialebewind de groeiende onrust op Java in de gatenmoet houden.Minke is dan verbannennaar de Molukken in verband met zogenaamde ‘financiële malversaties’. DezePangemanann is zowel bewonderaar als vijand van Minke. In dit deel wordt eenuitvoerig overzicht van het onderwijs gegeven vanaf 1911. Ananta Toer is hierbepaald wijdlopig en het zou te ver voeren om zijn exposé in zijn geheel weer tegeven. In 1911 valt het Chinese Keizerrijk en richt het gouvernement in Indië deHollands-Chinese school (HCS) op. De HCS was een Nederlandstalige school voorChinese kinderen, die op hetzelfde niveau als de ELS (Europees Lagere School)stond.Met deze scholen wildemen verdeeldheid onder de Chinezen zaaien. Kennelijkmoest de invloed van de Chinese revolutie op inlandse intellectuelen in de kiemworden gesmoord. Het inlandse onderwijs staat in 1911 nog in de kinderschoenen,maar de noodzaak ervan wordt door menige inlander onderkend. Na 1918, wanneerMinke overleden is, zal dit onderwijs mede door de inbreng van de nationale bewegingsterk groeien op particuliere, nationale scholen.

Wat verdwenen is. Verhalen uit Blora

Wat verdwenen is is oorspronkelijk geschreven in 1952 en uitgegeven bij BalaiPustaka, waar Toer indertijd werkzaam was. Naast Het meisje van het strand geldtdit als één van Toers meesterwerken vanwege de prachtige, gevoelige beschrijvingvan emoties en de natuur. De bundel bestaat hoofdzakelijk uit min of meerautobiografische verhalen over de jeugd van de schrijver: dromen, beelden van zijngeboortedorp Blora, ervaringen uit zijn schoolleven: ‘dat is nu allemaal verdwenen.Het is allemaal weg, zoals de door het wassende water van de Lusi meegesleurdeoevers en bamboestruiken.’12 De beschreven tijd loopt vanaf de jaren twintig tot enmet december 1949.Als de ik-figuur een jaar of zes is merkt hij dat zijn vader steeds meer in het centrum

van de belangstelling komt te staan. Als hoofd van een nationale school initieerdeToers vader alfabetiseringscursussen en ontwikkelde hij allerlei lesmaterialen voorde school: ‘Op de intekenlijst kon ik lezen: driehonderd nieuwe leerlingen voor deanalfabetismebestrijding. Veertig aspirant-onderwijzers ...... Enkele weken laterkregen wij allemaal nieuwe dingen in huis: twee stencilmachines, een grote

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 160: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

155

kist papier ... Van de ene dag op de andere was ons huis een kantoor geworden. Alleschrijfmachines ratelden en de stencilmachines spuiden lesmateriaal.’13

Spoedig daarna dwingt de Nederlandse Overheid vader Toer te stoppen met alzijn schoolactiviteiten. Vijf politieagenten en de onderwijsinspectie komen op schoolen nemen alles in beslag: ‘Al pappa's in Semarang gedrukte leerboeken ... werdenin beslag genomen. Niet minder dan zevenduizend exemplaren ... Daarna werdenalle onderwijzers bij elkaar geroepen en toen zagenwij de politie de boeken weghalen.Diezelfde dag is de elektriciteit op school afgesloten. Nu kan niemandmeer's avondsstuderen.’14 Tegenslag op tegenslag volgt en het aantal leerlingen op school neemtdrastisch af. Ambtenaren van het gouvernement kunnen hun kinderen niet meer opde school houden, omdat zij anders hun kindertoeslag kwijtraken. Vader Toer is teneinde raad. Hij trekt zich diep teleurgesteld terug en geeft zich over aan het gokspel.Toch blijft hij trouw aan de revolutie en aan het nationalisme. In met name de eerstezes verhalen vanWat verdwenen is komt de vader naar voren als een nationalist inhart en nieren en een geboren schoolmeester die trouw blijft aan zijn ideeën, ook alshij na het uitroepen van de onafhankelijkheid (1945) weer als schoolopzichter indienst komt van de Nederlanders.

Een koude kermis. Een novelle

De novelle Een koude kermis is oorspronkelijk geschreven in 1951 en verscheenonder de titel Geen carnaval bij Balai Pustaka. Het verhaal speelt zich af in 1950wanneer de onafhankelijkheid een feit is, maar de nieuwe republiek haar nationaleideologie al verloochend heeft. De novelle is een zeer subtiel en ingetogen beschrevenweerzien van een zoon (Pram) met zijn vader die hij lang niet heeft gezien. De zoonheeft hem ten onrechte ontrouw aan het nationale gedachtegoed verweten. De vaderis erg ziek en hij hoopt voor zijn heengaan zijn oudste zoon nog een keer te zien ente spreken. Het verhaal behelst voornamelijk de ontmoeting tussen vader en zoon,waarbij allerlei herinneringen in flashbacks de revue passeren. Prachtig worden deemoties van de ik-figuur en die van zijn zussen, zijn oom en zijn vader beschreven.De familieleden komen door deze ontmoeting weer tot elkaar.Om de oude man te genezen heeft de familie er een doekoen bijgehaald. Het is

vooral de doekoen die ervoor zorgt dat de zoon een ander beeld van zijn vader krijgt.Hij vertelt hem het volgende: ‘Naderhand Een ik erachter gekomen dat uw vader eenvan de leiders van de guerrilla was, al werkte hij als schoolopzichter voor de Neder-

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 161: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

156

landers.’15 De doekoen is zelf ook onderwijzer. Hij geeft sterk blijk van de liefdevoor het lesgeven, de liefde voor het kind en het ambachtelijke vak van schoolmeester:‘Als je niet heel erg overtuigd bent, laat je aspiraties dan maar varen. Eenschoolmeester is de pineut - voorgoed. En er rust een zware plicht op hem - de bronvan het goede openleggen, die verborgen ligt in de kinderen van de natie ... Wijkoesteren het ideaal om onderwijzer te worden, hoemoeilijk ons dat ookmag vallen.’16

Alle weemoed, droefheid en ellende van de zoon verdwijnen na deze ontmoeting,de laatste gesprekken en tenslotte het overlijden van zijn vader. De zoon is weer metzichzelf in het reine gekomen.

The Mute's Soliloquy. A memoir

The Mute's Soliloquy A Memoir uit 1999, uitgegeven door Hasta Mitra in Jakarta enNew York, is geen fictioneel verhaal, maar een egodocument. Het is één van Toerslaatste grote werken en opgedragen aan zijn kinderen. In dezememoires is opgenomenHet lied van de stomme uit 1989 dat herinneringen aan Toers tienjarig verblijf opBuru bevat. Daarnaast behelzen deze memoires ook herinneringen aan zijn levendaarvóór, evenals tal van essays, brieven en opvattingen over allerlei maatschappelijkeonderwerpen. Met name Fragments of My Life, het derde hoofdstuk is voor ditonderzoek naar Toers visie op onderwijs van belang. Opnieuw, maar nu noguitgebreider dan in het vorige werk verhaalt Toer over zijn ouderlijk huis enonderstreept hij nogmaals het belang van de onderwijsactiviteiten van zijn vader.Bijna plechtig haalt hij herinneringen aan hem op: ‘It was at this time that a certainyoung man, twenty-six year of age, a graduate of the Kweekschool in Yogyakartaand a teacher at the Hollandsch-Inlandsche School, the Dutch medium primaryschoolin Rembang, declared his intention to leave the colonial civil service and to practice“non-cooperation”, the nationalists' term for the tactic of not cooperating with theDutch colonial authorities either directly or through their administrative arms.’17 In1923 werd de vader hoofd van een Boedi Oetomo school. Deze scholen warenoorspronkelijk gematigd coöperatieve scholen die gehoorzaamheid betuigden aanhet koloniale gezag. Vader Toer boog zijn school al gauw om tot een nationale schoolen wijzigde het curriculum grondig: ‘Setting out to revolutionize the Budi UtomoInstitute, he dropped the government-established schoolcurriculum and replaced itwith one that had a nationalistic orientation, one that he himself developed. No longerwere history lessons straight out of The History of the Netherlands or The Historyof the

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 162: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

157

Pramoedya Ananta Toer.

Netherlands East Indies. Now they focused on the history of the people of Indonesia.’18

Aan het eind van dit hoofdstuk gaat Toer uitvoerig in op de geschiedenis van dezogenaamde ‘Wilde-Scholen-ordonnantie’ uit 1932 die tot stand kwam onder hetbeleid van gouverneur-generaal De Jonge. In de jaren dertig werd de nationalistischebeweging onderdrukt, maar nationalisten gingen ondergronds door met hun werk.Voor echt linkse nationalisten, zoals vader Toer, vormden juist de nationale scholen,waaronder de ‘wilde’ scholen, de echte 'bastions, which the government set out todestroy as well ... and all private schools that were not using a government-establishedcurriculum, even ones that received no subsidy from the government such as myfather's, were to be closed.19 Veel lesmateriaal wordt bij razzia's dan ook gecon-

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 163: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

158

fisqueerd. De ordonnantie wordt echter ‘verzacht’ en vader Toer kan na verloop vantijd zijn school weer heropenen. Toer gaat hier nog verder op door, maar wie preciesalle details wil weten, raad ik de bronnenpublikatie van Van der Wal uit 1963 aan,waar het verhaal over de ordonnantie uit 1932 van a tot z uit de doeken wordt gedaan.

Conclusies

Ik heb de romancyclus, een verhalenbundel, een novelle en memoires van PramoedyaAnanta Toer onder de loep genomen om de visie van de auteur op het onderwijs inde koloniale periode naar boven te brengen. Dat leverde een rijke oogst op, zowelwat betreft het gouvernements-onderwijs als dat van de nationalisten. Vooral aan hetnationalistische onderwijs besteedde Toer veel aandacht. Hij vond dat het Nederlandse,dus Europese onderwijs van groot belang was om kennis op te doen. Dit onderwijsopende mogelijkheden om door te dringen tot de moderne westerse wetenschappen.Toer meent echter wel dat het gevolg niet zo mag zijn dat de westerse cultuur allesoverneemt en de oorspronkelijke Indonesische cultuur wordt vernietigd.Vooral uit het eerste deel van de romancyclus blijkt Toers bewondering voor het

Nederlandse onderwijs. Een goede beheersing van de Nederlandse taal was volgensToers alter ego Minke belangrijk om kennis te vergaren over de westerse wereld.Verderop in de romancyclus komt de groeiende teleurstelling van de inheemseintellectuelen tot uiting. Het Nederlandse onderwijs leidt niet tot verbetering van hunpositie. Zij blijven ondergeschikt aan het Nederlandse gezag en zullen nooit inaanmerking komen voor topfuncties. Bovendien worden zij beschouwd alsminderwaardig aan het blanke ras. Het stichten van eigen scholen voor inlandersdoor inlanders wordt dan ook de basis van het opkomende nationalisme. Dit laatsteziet men nog duidelijker uitgebeeld in de verhalenbundel en de novelle. Daarinworden de nationalistische onderwijsactiviteiten van Toers vader opgevoerd alsvoorbeeld. Toer beschrijft de vaderfiguur met veel gevoel in een persoonlijke enhaast lyrische stijl. In de memoires tenslotte werkt Pramoedya Ananta Toer ditpersoonlijke verslag op een meer algemene en formele manier uit. Daar beschrijfthij uitvoerig de ontwikkeling van het nationale onderwijs tot 1942. Onderwijs, endan vooral nationaal onderwijs, vormde volgens hem de belangrijkste bijdrage aanhet nationalisme. Zo kwam Pramoedya Ananta Toer tot de uitspraak waarmee ditartikel begon: ‘Daarom heb ik er voor gekozen het onderwijs in te gaan. Om eenkiem van nationalisme te worden.’

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 164: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

159

Bibliografie

Ananta Toer, Pramoedya, De Pionier. Vertaald door Marjanne Termorshuizen.Amsterdam: Manus Amici/Novib, 1988.Ananta Toer, Pramoedya, Aarde der mensen. Vertaald door Ina E.Slamet-Velsink en Jos Versteegen. Amsterdam: Manus Amici/Novib, 1991a.Ananta Toer, Pramoedya, Kind van alle volken. Vertaald door Loek Amstel enDon van Minde. Amsterdam: Manus Amici/Novib, 1991b.Ananta Toer, Pramoedya, Voetsporen. Vertaald door Henk Maier. Amsterdam:Manus Amici/Novib, 1986.Ananta Toer, Pramoedya, Het glazen huis. Vertaald door Henk Maier.Amsterdam: Manus Amici/Novib, 1990.Ananta Toer, Pramoedya,Wat verdwenen is. Verhalen uit Blora. Vertaling envoorwoord door Angela Rookmaaker en Alfred van der Helm. Breda: De Geus,1991c.Ananta Toer, Pramoedya,Een koude kermis. Vertaald door Alfred van der Helmen Angela Rookmaaker. Breda: De Geus, 1998.Ananta Toer, Pramoedya, The Mute's Soliloquy. A Memoir. Vertaald doorWilliam Samuels. Jakarta: Hasta Mitra, 1999.Baudet, H. en I.J. Brugmams, Balans van Beleid. Assen: van Gorcum en Comp.N.V., 1961.Boef, August Hans den en Kees Snoek, Pramoedya Ananta Toer. Essay eninterview. Breda: De Geus/Novib, 1991.Mussolini-Hansson, Nina, ‘Pram, Nobel, dan Lemanya “PR” Kita.’ Kompas.Vertaald door Silvy Puntowati. Rabu, 3 mei 2006.Kousbroek, Rudy, Het Oostindisch Kampsyndroom. Amsterdam: Meulenhoff,1992.Teeuw, A. ‘Pramoedya Ananta Toer, “De verbeelding van de revolutie”. In:Indische Letteren 11 (1996), p. 108-118.Termorshuizen, Gerard, ‘De slangengrot, over HermanKommer en Henri CarelZentgraaf’. In: Indische Letteren 24 (2009), p. 217-227.Wal, S.L. van der, Het onderwijsbeleid in Nederlands-Indië 1900-1940. Eenbronnenpublicatie. Groningen: Wolters, 1963.

Eindnoten:

1 Ananta Toer 1998, p. 59.2 Mussolini-Hansson 2006.3 Baudet en Brugmans 1961, p. 153.4 Boef en Snoek 1991, p. 215 Ananta Toer, 1991c, p. 8.6 Idem, p. 12.7 Idem, p. 296.8 Idem, p. 303.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 165: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

9 Ananta Toer 1991b, p. 100. Voor Kommer zie Termorshuizen 2009.10 Idem, p. 81.11 Ananta Toer 1990, p. 8.12 Ananta Toer 199lc, p. 9.13 Idem, p. 80.14 Idem, p. 82.15 Ananta Toer 1998, p. 37.16 Idem, p. 39.17 Ananta Toer 1999, p. 101.18 Idem, p. 109.19 Idem, p. 110.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 166: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

161

‘Specerijen mijner woorden’De poëzie van J.J. de Stoppelaar (1884-1945)Kris Steyaert

Toen J.C. Bloem in 1920 de dichtbundel Het groote avontuur van J.J. de Stoppelaarbesprak en er een paar verzen uit citeerde, merkte hij op: ‘Jan Prins, die zoovoortreffelijke landschappen heeft gedicht, zou iets hebben kunnen schrijven, dathier veel op leek’.1 Deze vergelijking was bedoeld als compliment, zeker als weweten dat de manier waarop Prins het Hollandse en het Indische landschap in verzenwist weer te geven in zijn tijd alom bewondering wekte.2 Bijna dertig jaar latervergeleek ook Rob Nieuwenhuys het werk van beide dichters. Daarbij kwam hij zelfstot de conclusie dat de Indische gedichten van De Stoppelaar die van Prinsovertroffen.3 Is de poëzie van die laatste nu grotendeels in de vergetelheidterechtgekomen, dan is zulks met het oeuvre van De Stoppelaar nog veel meer hetgeval.Over de literaire activiteiten van De Stoppelaar, zijn artistieke aspiraties en

beroepsbezigheden op Java valt een boeiend verhaal te vertellen. Van zijn levensloopvolgen hier enkele ankerpunten. Johan Jacob de Stoppelaar, zoon van Adrianus enElisabeth van Toorenenbergen, werd op 11 december 1884 geboren op deonderneming Soember Telogo, residentie Pasoeroean (Java). Als kind ging hij naarNederland om pas in de zomer van 1912, dit wil zeggen op zevenentwintigjarigeleeftijd, naar zijn geboorteland terug te keren. Hij werd planter op de rubber- enkoffieplantage Soeko Ramé in Dampit (Malang). Daar arriveerde ook enige tijdnadien de in Utrecht geboren Cornelia Elise Boonacker, met wie hij op 11 november1913 bij volmacht trouwde. Het huwelijk draaide echter uit op een mislukking enhield slechts enkele jaren stand. De grote passie van De Stoppelaar was de literatuur:‘Ik woeker met mijn tijd. Iedere minuut, die ik vrij heb zet ik om in aandacht voorde schoonen [sic] letteren’, zo liet hij weten in een brief aan P.N. van Eyck.4 Naareigen zeggen schreef hij zijn gedichten wandelend tussen de rubberbomen enkoffiestruiken op de plantage. Zijn verlof bracht hij door in Nederland, waar hijcontacten onderhield met schrijvers zoals J.C. Bloem en Albert Verwey. Op zijnbeurt kreeg De Stoppelaar te Java bezoek van Nederlandse dichter-vrienden, onderwie Jan Greshoff in 1940.5

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 167: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

162

Europeaan bij struiken Javakoffie op onderneming Soember Kerto bij Dampit, 1920 (foto, collectieKITLV, 18586).

Ondanks zijn drukke bezigheden als planter en administrateur, en ondanks debescheidenheid waarmee hij zijn eigen productie als dichter taxeerde, bleek enigeliteraire ambitie hem niet vreemd. Hij speelde onder meer met de gedachte eentijdschrift op te richten samen met E. du Perron.6 Op 5 januari 1945 stierf DeStoppelaar in het kamp Bandoeng-Tjimahi. Hij was net zestig geworden.

Literair-historische situering

Net als Jan Prins moet De Stoppelaar als schrijver gesitueerd worden in de wijderekring rond de hierboven genoemde Albert Verwey en het tijdschrift De beweging.Het was in dit orgaan dat De Stoppelaar regelmatig bijdroeg met gedichten, somsonder het pseudoniem Sidney Nielsen. Ook De tijdspiegel, Onze eeuw en Leidingnamen

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 168: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

163

werk van hem op.7 De poëtische productie van ‘De Stop’, zoals zijn vrienden hemgemeenzaam noemden, bestaat uit vier aparte bundels en bestrijkt zowat eenkwarteeuw. De parelduiker, waarvan de uitgave door Greshoff werd verzorgd,verscheen in 1912, het jaar waarin de dichter zich op Java vestigde.8 In 1919 volgdeHet groote avontuur, net als De parelduiker uitgegeven door C.M.B. Dixon teApeldoorn. Daarna was het elf jaar wachten op de derde bundel,Het verlost verlangen(1930), die er pas kwam nadat J.C. Bloem bij de dichter had aangedrongen oppublicatie. Het boekje werd ondergebracht in het fonds van de schoonzoon van AlbertVerwey, C.A. Mees te Santpoort. Deze maakte er een verzorgde uitgave van, gedruktop geschept Hollands papier. De publicatie van de laatste en kortste bundel, Java,werd door De Stoppelaar zelf bekostigd.

De sobere kartonnen omslag van de vierde bundel, Java (1935), gedrukt bij de Indische uitgeverKolff.

Hij verscheen in 1935 bij de Indische uitgever Kolff, informatie die men bij gebrekaan een colofon of andere aanduiding vruchteloos zoekt in het uiterst sober vormgegeven boekwerkje (zie afbeelding). De vier bundels met alles samen 155 gedichtenwerden nooit herdrukt en zijn nu slechts antiquarisch en niet zonder enige moeite tevinden. Van dit oeuvre wordt dan ook nauwelijks nog iets gelezen. In 1958, dertienjaar na De Stoppelaars dood, schreef J.C. Bloem al: ‘De Stoppelaar is een van dieten onrechte vrijwel vergeten dichters’.9

In literatuurgeschiedenissen en anthologieënmet een specifiekNederlands-Indischefocus komt zijn naam wel voor maar het blikveld op zijn werk blijft erg eng. In Petervan Zonnevelds bloemlezingHet Indische landschap is een enkel gedicht opgenomen,‘Kom laat ons gaan’ uit de bundel Het verlost verlangen.10 Joop van den Berg koosvoor hetzelfde gedicht en voor ‘Sedep malem’ uit de bundel Java in diensIndië-Indonesië in honderd gedichten.11 In de anthologie De sarong van Adinda,verzorgd door Bert Paasman en Peter van Zonneveld, is De Stoppelaar eveneensvertegenwoordigd

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 169: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

164

met ‘Kom laat ons gaan’ en met een gedicht uit Het verlost verlangen, ‘Als gij ziftheengegaan en lang daarna’.12 In Rob Nieuwenhuys' oudere miniatuurbloemlezingten slotte, die onder de titel ‘Het Indonesische decor’ werd afgedrukt in het tijdschriftOriëntatie, krijgen we als proeve van De Stoppelaars talent opnieuw ‘Sedepmalem’.13

De eindbalans is mager: slechts drie verschillende gedichten (drie keer ‘Kom laatons gaan’ en twee keer ‘Sedep malem’) haalden de selectie van de modernebloemlezer.14 Uit de eerste twee dichtbundels is geen enkel vers gekozen.De secundaire literatuur is zo mogelijk nog bescheidener. Behalve de recensies

die verschenen kort na de publicatie van De Stoppelaars bundels beschikken we overeen bondige karakteristiek door Rob Nieuwenhuys in zijnOost-Indische spiegel15 eneen informatief artikel van zes bladzijden uit 1996 van Maurits Verhoeff in hettijdschrift De parelduiker.16 Knuvelder laat in zijn literatuurgeschiedenis de naamvan De Stoppelaar vallen als medewerker aan De beweging zonder enig verdercommentaar.17 In Peter van Zonnevelds Album van Insulinde: Beknopte geschiedenisvan de Indisch-Nederlandse literatuur (1995) komt de dichter niet voor. Als inliteraire studies terloops wordt verwezen naar De Stoppelaar, gebeurt dit bovendienniet altijd even accuraat. Zo blijken sommigen van mening te verschillen over hetaantal gepubliceerde dichtbundels en de chronologie waarin deze tot stand zijngekomen.18 Ook Nieuwenhuys doet het in zijn Oost-Indische spiegel voorkomenalsof De Stoppelaar na zijn vertrek uit Nederland in 1912 alleen nog de bundel Javazou hebben bijeengedicht.19

Volledigheidshalve dient hierbij opgemerkt dat De Stoppelaar, en ditmaal in schrilcontrast met Jan Prins, zelfs tijdens zijn leven ternauwernood bekendheid enwaardering genoot als schrijver buiten zijn onmiddellijke kennissenkring. In het werkvan bevriende collega-dichters vinden we een paar incidentele sporen van dezebewondering terug: J.C. Bloem droeg in 1912 in het julinummer van De bewegingzijn ‘Wandeling bij nacht’ aan De Stoppelaar op.20 P.N. van Eyck incorporeerde danweer als eerbetoon een versregel uit De Stoppelaars ‘Dooden’ in zijn eigen gedicht‘Verlangen’ dat hij opnam in de bundel Herwaarts uit 1939.21 Deze zelfdevriendenkring had weliswaar reserves bij sommige gedichten en De Stoppelaarsaanvankelijke haast zijn werk in druk te zien verschijnen, maar tegelijkertijd schreefVan Eyck in 1913 over ‘Dooden’: ‘Geen tweede [gedicht], waarbij men zoonmiskenbaar voelt, dat het onmiddellijk tot het vast bezit der Nederlandse poëziebehoort als dit’.22 Ook het latere werk werd door de intimi gewaardeerd maar bleefgoeddeels ongelezen. Jan Greshoff ventileerde zijn ongenoegen hierover aldus:

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 170: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

165

Gedurende [...] dertig jaar heeft deze talentrijke schrijver op Java gedachten gedicht, zonder dat iemand er ook maar een zweem van belangstellingvoor toonde. Men beklaagt er zich wel eens over dat er te weinigkunstenaars naar Indië gaan en dat zij die de reis wagen er te kortvertoeven. Het lot van J.J. de Stoppelaar, die een voortreffelijk kunstenaarwas, kan moeilijk als een aanmoediging voor andere schrijvers beschouwdworden.23

J.J. de Stoppelaar (collectie Maurits Verhoeff).

Op de volgende bladzijden wil ik dieper ingaan op de poëtische nalatenschap vanDe Stoppelaar zoals die in zijn vier bundels tot ons is gekomen en stilstaan bij zowelde verschuivingen als constanten in stijl en thematiek. Ook zal ik een aantal structureleprocédés en retorische figuren belichten die ik typisch acht voor zijn werk.Occasionele verwijzingen naar het oeuvre van Jan Prins laten toe een en ander inperspectief te plaatsen. Dit alles wil overigens niet meer zijn dan een algemenekennismaking met een nagenoeg onbekend gebleven Nederlands-Indisch dichter.Maar daarbij gaat het wel om een dichter die in zijn tijd een aantal vooraanstaandeen zelfs canonieke auteurs voor zijn poëzie wist te enthousiasmeren.

Evolutie van het schrijverschap

Als we de vier bundels na elkaar en in chronologische volgorde lezen, kunnen weconstateren wat Bloem ook al aanvoelde toen hij in 1931 Het verlost verlangen, DeStoppelaars derde bundel, recenseerde in De gids:

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 171: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

166

Er zullen, dunkt mij, niet veel dichters zijn geweest, die, in de volle rijpheidvan hun scheppend vermogen, toch niet meermalen, als hun eigenjeugdverzen hen eens in handen kwamen, de gedachte in zich hebbenvoelen opkomen: ‘Kon ik dat nog maar?’ Het is nu eenmaal niet anders:vruchten en verzen komen ten koste van hun bloesems, en de bloesemszijn er ter wille van de vruchten.

En Bloem vervolgt:

Moest ik [...] voor dezen dichter ‘propaganda maken’, dan zou ik beginnenmet hen in kennis te stellen niet met dit bundeltje [d.i. Het verlostverlangen], hoezeer ik het waardeer, noch met zijn vorige: Het grooteavontuur, maar met zijn eerste boekje, dat De parelduiker heet. Daarinkomen enkele gedichten voor zooals De Stoppelaar er later nooit meerheeft geschreven [...].24

Er is onmiskenbaar een evolutie waar te nemen in de schrijfstijl van De Stoppelaar.Vooral de verandering van toon, om een Verweyaans concept te gebruiken, tussende eerste en de laatste bundels is frappant. In De parelduiker (1912) vinden we inessentie hetzelfde taalgebruik en dezelfde zegging terug als in de gedichten van JanPrins. Het titelgedicht, ‘De parelduiker’, met zijn ongewone samenstellingen, gezochtewoordkeuze, archaïserende spelling en complexere syntaxis is hiervoor weinigkarakteristiek. Contemporaine critici deden het af als ‘pseudo-dichterlijke acrobatie’,25

of veroordeelden het als een ‘parodie op de rhetoriek der na-tachtigers’.26

‘Zomermorgen’, het tweede gedicht in de bundel, is wel typerend voor De Stoppelaarsaan Prins verwante stemgeluid. De eerste strofe (van drie) luidt als volgt:

De sterren en de blanke maan,Ze zijn allang voorbijgegaan,Nu klimt alweer de morgenzonOp langs de blauwe hemelbaan.De vogels zongen heden vroeg -Het uur had zang en klank genoeg,Want met het prilste licht begonGedruisch, toen regen nedersloeg.

(P 11)27

De schriftuur van deze poëzie wordt gekenmerkt door een soepele, haast spreektaligeformulering en een vrij spaarzaam gebruik van schilderende adjectieven. Strategischgeplaatste enjambementen (‘klimt alweer demorgenzon / Op’ en ‘begon / Gedruisch’)geven het geheel de nodige impuls en zorgen ervoor dat een monotone

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 172: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

167

dreun vermeden wordt. Deze impuls laat zich ook inhoudelijk aanwijzen: er is eengestage progressie van handelingen die over het algemeen oorzakelijk uit elkandervoortvloeien. Om het enigszins simplistisch uit te drukken: het gedicht gaat vooruit.In de secundaire literatuur over Jan Prins wordt een dergelijke stijl vaak gekwalificeerdals ‘open’, ‘klaar’ en ‘helder’ (Steyaert 2006: 110).28 In De Stoppelaars latere bundelsworden de verzen echter suggestiever en impressionistischer van aard. De klarecontouren willen wel eens verdwijnen en maken plaats voor een diffuseonbestemdheid. Ter vergelijking met het bovenstaande citaat volgt hier het gedichtmet de Engelstalige titel ‘Somewhere in Java’ uit de voorlaatste bundel, Het verlostverlnngen (1930):

Somewhere in Java

Zie, aan mijn venster hangt violet de bloemDer nacht, de honingmaan in 't hart; daar zongEen zware hommel middenin gezoem:Ergens in 't donker sloeg een hand de gong.

Dan droppelt over alle loovers regen;Een zachte wijs is nachtwaarts uitgeloopen.Een zoete bloemsmaak wolkt de lippen tegen:Jasmijn en rozen berstten geurend open...29

(VV 18)

De enjambementen zijn gebleven (‘de bloem / Der nacht’) maar voor de rest is hetmetrum veel losser geworden en krijgt het geheel door het gebruik van eenuitgesproken poëtisch vocabulaire (‘droppel’, ‘loovers’, ‘nachtwaarts’, ‘berstten’)esthetiserende allures. Vergelijk bijvoorbeeld de regel ‘Gedruisch [begon], toen regennedersloeg’ uit het vorige fragment met het precieuze ‘Dan droppelt over alle looversregen’. Het tweede gedicht wil in hoofdzaak een bepaald sfeerbeeld oproepen waarinenkele details oplichten. Met andere woorden, de verhalende dichter van Deparelduiker heeft plaats gemaakt voor een evocerend schilder. Terwijl Bloemsvoorkeur uitging naar de directere zegging in de debuutbundel, was Henri Borel welzeer te spreken over De Stoppelaars suggestieve schrijfstijl zoals die zich manifesteertin Het verlost verlangen. In zijn bespreking in Het vaderland appelleert hij aan deliteraire intuïtie van zijn leespubliek om zijn waardering voor deze poëzie temotiveren: ‘Zoo ge dichterlijk zijt aangelegd, weet ge wel dat vaagheid duidelijkeris dan klaarheid, dat suggereeren eerder den weg vindt naar de dingen dannabootsen’.30 En hij illustreert deze stelling onder meer met het zonet geciteerde‘Somewhere in Java’.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 173: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

168

Ook de lengte van de afzonderlijke gedichten ondergaat een evolutie. Terwijl in deeerste twee bundels gedichten staan van langere adem en met een meer epischverhalende inslag - het titelgedicht in Het groote avontuur telt 132 verzen - wordenin het latere werk de verzen over minder regels gespreid. Vierregelige gedichten zijnin Het verlost verlangen geen uitzondering. Een enkel vers telt slechts drie regels(‘Klagen’, VV 8). In de laatste bundel staat welgeteld een gedicht, ‘Ontmoeting’ (J24-25), dat langer is dan een pagina. Vaak gaat het in deze kortere verzen omimpressionistische toetsen, om eenmomentopname van zinnelijke gewaarwordingen,zoals in ‘Witte rozen’ uit Java:

Witte rozen

't Was of de witte rozen niet meer wogen,Alsof zij dreven in het bevend licht,Alsof zij, zwevend uit het licht getogen,Waren rozen, witte rozen van licht.

't Was of de witte rozen opwaarts stegen,Of zij zich tilden op den vloed van 't lichtEn toen, alsof zij zachtjes nederzegen...Rozen, witte rozen van licht.

(J 19)

Het resultaat van de vele alliteraties, assonanties en binnenrijmen(‘dreven’-‘bevend’-‘zwevend’) is een klankschilderend gedicht waarin lexicaleherhalingen (‘witte’, ‘rozen’, ‘licht’) bijdragen aan het bedwelmende karakter ervan.Vooral in Het verlost verlangen en Java fungeren bloemen en hun zwoele parfumnadrukkelijk als onderwerp, een eigenaardigheid die ook eerdere commentatoren isopgevallen.31 Het geeft aan deze poëzie een sensualiteit die althans in die vorm veelminder aanwezig is in het vroege werk en meteen stereotiepe beelden oproept vaneen zinnenprikkelend Oosten. Theo de Jager formuleerde het in zijn recensie vanHet verlost verlangen zo: De Stoppelaars ‘verblijf op Java heeft zijn gevoel voor deexotiese zwijmel nog verfijnd’.32

De bundels worden inderdaad steeds exotischer. In De parelduiker is het Oostennog nergens expliciet aanwezig in de beschrijving, al doet de titel misschien andersvermoeden. Vandaar allicht dat in geen enkele moderne anthologie over deNederlands-Indische letterkunde uit deze bundel geciteerd wordt.33 De bundel bevatdan ook werk dat geschreven werd voor De Stoppelaar Nederland verliet en zich opJava vestigde. In Het groote avontuur duiken de eerste ‘uitheemse’ verwijzingen opmaar die beper-

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 174: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

169

ken zich tot een bosrand ‘waar bamboes kruiven’ (GA 68) en een ‘donkre vulkaan’die opdoemt in de verte (GA 65). Pas in Het verlost verlangen en in Java verschijnthet landschap volop in Indonesische gedaante, compleetmet palmen, tamarindebomen,Javaanse vissers, rijstvelden, tropennachten, desa's en gongslagen.34 En er verschijntal eens een Javaans toponiem (‘Tjepering’, VV 9, en ‘Pasir Poetih’, J 9) of eenMaleiswoord in de titel (‘Sedep malem’, een aanduiding voor de tuberoos, J 11, en‘Tjempokoh gongoh’, waarmee de magnolia is bedoeld, J 6).

De Stoppelaars derde bundel, Het verlost verlangen (1930). Het bandontwerp met lotusbloem ingoudopdruk is van Fokko Mees.

Het exotische karakter van de latere poëzie wordt verder onderstreept door de omslagvan de bundelHet verlost verlangen dat een met goudopdruk gestileerde lotusbloemop een blauwgrijze achtergrond laat zien (zie afbeelding). Blijkens een aankondigingin Het vaderland is de bandtekening een ontwerp van de in Batavia geboren maartoen al in Nederland werkzame Fokko Mees (1887-1968).35 Met hetart-nouveau-achtige motief lijkt deze verzameling gedichten terzelfdertijd ingepastte worden in een enigszins verlate Europese fin de siècle-traditie waarbij vanzelf deassociatie ontstaat met gevoelens van zinnelijkheid en onlust, sentimenten die indeze bundel duidelijk aanwezig zijn. In de veronderstelling dat De Stoppelaar enigezeggenschap heeft gehad over de vormgeving van de omslag, kunnen we sprekenvan een stijlbreuk met het eerdere werk. Over de publicatie van zijn debuut Deparelduiker bijvoorbeeld had de dichter nog aanVan Eyck geschreven (26 september1912): ‘Hoe de uitgave is laat me vrij koud, als ze maar niet al te artistiek is en zonderfouten’.36 Met de golvende lijnen van de gouden lotusbloem correspondeert eennieuwe, zinnelijkere schrijfstijl, hoewel voor sommige gedichten ook nog het aanJan Prins verwante idioom wordt gebruikt, zoals in ‘Kom laat ons gaan’, een van demeest gebloemleesde gedichten uit De Stoppelaars literaire productie

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 175: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

170

Kom laat ons gaan:37

Kom, laat ons saam den weg op gaan.Ik weet een bergbeek en een brug,Daar vindt het hart zich weer terug.Men kan er uren blijven staan,Want niemand zal ons vragen doen.Daar op de donkere terrassenGroeit jonge rijst in zilveren plassen,De wereld is er jong, en groen.De bergen zijn er donker blauw,Zoo hooggestapeld in hun bouw.Zie, aan hun voeten uitgespreidLiggen de velden neergevleid.Hier is het dat men weder wéét,Al wat men in den dag vergeet.Kom laat ons saam dien kant op gaanEn wachten op de jonge maan.

(VV 42)

Thematische constanten

Ondanks de evolutie in De Stoppelaars schrijverschap blijven in de opeenvolgendebundels een aantal ingrediënten terugkomen. Het net geciteerde ‘Kom laat ons gaan’zal al duidelijk hebben gemaakt dat zelfs het stilistische verschil tussen het vroegeen late werk geenszins absoluut is. Dit geldt ook voor de thema's en motieven. P.N.van Eyck heeft in zijn bespreking van De parelduiker bijvoorbeeld gewezen op hetcentrale gegeven van de droom als levenshouding.38 Deze lezing kan probleemloosworden toegepast op het latere werk waarin visioenen en droombeelden prominentaanwezig blijven en symptoom worden van een fundamentele onvrede met dewerkelijkheid. In deze droom is er vaak sprake van een verre (boot)reis, al dan nietals metafoor voor het leven. Allicht mogenwe in enkele van de droomen-reisgedichtenautobiografische elementen aanwijzen, onder andere wanneer De Stoppelaar schrijft:

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 176: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

171

Maar 'k Een van alles nu allang gescheiden.Mijn peinzen werd een uitkijk in de nacht:Ik hoorde golven langs de boorden glijdenEn 'k weet de zee, waarover men mij brachtAls kind, zich naar een andre toekomst breiden

(‘Sonnet’, GA 12)

Aan dit idee van een zwervend bestaan kunnen we in het werk van De Stoppelaareen tweede en verwant motief koppelen, namelijk het gevoel een vreemdeling ofballing te zijn. Het lyrische ik gaat door het leven als een ontheemde en vraagt zichvertwijfeld af: ‘Ging ik te ver van huis? Hebben de golven / Tusschen mijn land enmij, bij ieder uur! Niet al te wijd den afstand uitgemeten’ (‘Na den storm’, GA 13)?Niet voor niets heet een afdeling van dertien gedichten in Het groote avontuur ‘Inballingschap’. Het gedicht ‘Het lied van den balling’ daarin is opgedragen aan zijnvriend Van Eyck. Dit zijn de eerste twee strofen:

Breng naar het nevelig NoordenSchip van mijn zangrijken droom,Specerijen mijner woordenOver golf en stroom.

Laat in de wolk van uw zeilenZwellen de zalige wind.Blijf aan kust noch reede wijlenEer ge uw haven vindt.

(GA 14)

Het lyrische ik presenteert zich hier bewust als een Indië-vaarder, denkend aan hetverre moederland dat hij met de rijkdommen van de kolonie wil bevoorraden. Dekostbaarheden die hij verscheept, zijn zijn verzen, gekruid met het aroma van hetOosten. De behoefte aan contact met Nederland die in deze regels weerklinkt, wasDe Stoppelaar zeker niet onbekend. Op 9 september 1918 stuurde hij Van Eyck eenheuse smeekbede: ‘Schrijf mij in 's hemelsnaam, dat ik eens wat hoor van jou en vanBloem en de anderen’.39

Ondanks deze gevoelens van ballingschap schreef De Stoppelaar nergens negatiefover de kolonie. In zijn verzen roemde hij Java's ‘heerlijk land’ (J 16) en zijn inwonersdie in harmonie leven met de natuur (‘Javaansche visscher’, J 31). Het is voor-

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 177: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

172

al in deze beschrijvende gedichten dat De Stoppelaar al dan niet bewust de dialooglijkt aan te gaan met de poëzie van Jan Prins. In 1932 werd door uitgever Enschedéte Haarlem een thematische bloemlezing uitgebracht met werk van Prins onder deverzameltitel Indische gedichten.40 De anthologie opent met ‘Het Indische land’,geschreven in 1923 en voor het eerst gepubliceerd in 1924 in de bundelVerschijningen, waarin deze beschrijvende passus voorkomt:

waar zich het vrije water ongehinderdover de rondgeslepen steenen stort, -daar legeren de rijstvelden zich, schoonom aan te zien, als breed gebouwde tredenin 't licht [...].Gedienstig valt, over den lagen randvan elken kronkeligen dijk, het waterin 't volgend vak, en vult met zijn geklateren met zijn glinstering het gansche land.41

Het is niet ondenkbaar dat De Stoppelaar zich door deze regels liet inspireren. In‘Java's koren’ schrijft hij onder meer:

het klare water valtNaar 't altijd lager cirklen van de plassen.[...]En als de regens dicht en parelgrijsDe wijde velden stormend overbruisen,Dan duikt uw graan [...]En leegren zich, als gras, de soeple halmen(J 16, mijn cursivering, KS)

Is het toeval dat De Stoppelaar net als Prins het althans in deze context ongewonewerkwoord ‘zich legeren’ gebruikt om de rijstvelden te beschrijven? Hoe dan ook,de opmerking van Bloem uit 1920 waarmee dit artikel opent dat delandschapsgedichten vanDe Stoppelaar en Prins duidelijke overeenkomsten vertonen,gaat ook op voor het latere werk van beide auteurs.42

Hierboven zagen we al dat de droom een bijzonder leidmotief vormt in DeStoppelaars gedichten. Een verwant sleutelwoord dat met vaste regelmaat opduikt,is ‘verlangen’. Dit heeft De Stoppelaars poëzie gemeen met het werk van Bloem,wiens debuutbundelHet verlangen in 1921 werd gepubliceerd.Meermaals verschijnthet woord

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 178: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

173

bij De Stoppelaar in combinatie met ‘droom’, zoals in het openingskwatrijn van hetlange titelgedicht in Het groote avontuur:

Hoe heb ik in hunkrend verlangenOp 't ure der uren gewacht,En opeens de openbaring ontvangenIn 't visioen van een droom in de nacht.

(GA 57)43

Komt het woord ‘verlangen’ in De parelduiker slechts twee keer voor, dan vindenwe het in Het groote avontuur maar liefst vijftien keer terug (inclusief de variant‘verlangt’) in tien verschillende gedichten. In de volgende bundel, veelzeggend Hetverlost verlangen genoemd, gebruikt De Stoppelaar het woord tien keer in evenveelgedichten, de titel van de bundel zelf niet meegerekend. In Java ten slotte blijft defrequentie hoog: twaalf keer ‘verlangen’ in tien gedichten. In het laatste geval betekentdit dat meer dan een derde van alle gedichten in de bundel (34%) het woord‘verlangen’ bevat. Voor wat volgt, is het niet onnuttig deze gegevens in tabelvormsamen te vatten:

JVVGAP1210152aantal keer

‘verlangen’

10 (34%)10 (20%)10 (23%)2 (6%)aantalgedichten met‘verlangen’

29504432totaal aantalgedichten perbundel

In weerwil van wat de titel Het verlost verlangen doet uitschijnen, gaat het bij DeStoppelaars gedichten meestal om een verlangen dat nietwordt ingelost of bevredigd.Het lyrische ik voelt zich opgesloten in zijn onmacht en hunkert ernaar los te brekenuit zijn isolement. In het sonnet ‘De groote vogel’, een van de drie gedichten uit Hetgroote avontuur die door Andries de Braal op muziek werden gezet,44 luidt hetafsluitende terzet als volgt: ‘En mijn verlangen, dat zijn landen weet / Achter dekimmen van zijn eenzaamheid / Stijgt met den vogel die naar de einder glijdt’ (GA23). Nog nadrukkelijker klinkt het in de bundel Het verlost verlangen: ‘Hem joegverlangen voort van kust tot kust, / Van land tot land, van stad tot stad’ (VV 30). Hetdoel van deze omzwervingen is het weervinden van het verloren paradijs. Bloemkwam destijds tot dezelfde bevinding: ‘Het paradijs, de oorspronkelijke wereld, iseen van de polen [van De Stoppelaars] poëzie’.45 Soms neemt de zoektocht obsessievevormen aan. Het slotgedicht in Het verlost verlangen bevat de regels ‘Hij is nog deeenige die langs de straat, / [...] De vage tocht van zijn verlangen gaat’ en besluit:‘Eén waan-

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 179: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

174

zin slechts heeft heel zijn ziel vervuld: / Hem is geen verre horizon te ver’ (‘SonnetIX’, VV 56). Bij zulke verzen lijken we even het poëtisch universum van Slauerhoffbinnen te stappen.

De variatie van de herhaling

In deOost-Indische spiegel kwalificeert Nieuwenhuys De Stoppelaar als ‘een minorpoet’ wiens werk, hoewel ‘beminnelijk en sympathiek’, soms lijdt aan een gebrekaan ‘vormkracht’.46Wat hij met dat laatste precies bedoelt, is niet helemaal duidelijk.Er is in de vier bundels in ieder geval een indrukwekkende variatie aan dichtvormen,rijmschema's en metra aan te wijzen. Bovendien blijkt bij nader toezien de vorm tochingenieuzer en strakker dan misschien op het eerste gezicht lijkt. De dominanteaanwezigheid van het woord ‘verlangen’ in drie van de vier bundels leidt op zich altot een zekere interne coherentie. Maar er wordt ook nog op andere manieren voorsamenhang gezorgd, enerzijds binnen de afzonderlijke gedichten en anderzijds alsoverkoepelend ordeningsprincipe. Daarvoor bediende De Stoppelaar zich vooral vanvelerlei vormen van herhaling, met een grote voorkeur voor cyclische gedichten. Bijcyclische gedichten eindigt de tekst met een (nagenoeg) letterlijke herhaling van deopeningsregel(s). Het gedicht vormt aldus een duidelijk afgesloten geheel. ‘Kom laatons gaan’ bijvoorbeeld begint met het vers ‘Kom laat ons saam den weg op gaan’(v. 1) en eindigt met de zin ‘Kom laat ons saam dien kant op gaan / En wachten opde jonge maan’ (vv. 15-16). De volgende tabel geeft het totale aantal cyclischegedichten per bundel weer:47

JWGAP7 (24%)2 (4%)9 (20%)6 (19%)Aantal

cyclischegedichten

Met amper twee cyclische gedichten lijkt de bundel Het verlost verlangen uit detoon te vallen. Hier moeten we echter rekening houden met het feit dat een derdevan de bundel bestaat uit gedichten die zes of minder versregels tellen. Een cyclischestructuur voor zulke korte gedichten is natuurlijk minder vanzelfsprekend. Daarnaasteindigt de bundel met een afdeling van negen sonnetten. Ook in deze dichtvorm iseen cirkelstructuur hoogst ongewoon, hoewel in Het groote avontuur een voorbeeldvoorkomt (‘Sonnet’, GA 12). In Het verlost verlangen wordt evenwel verschillen-

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 180: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

175

de malen in de slotregel van een gedicht de titel letterlijk hernomen waardoor ookhier de tekst op zichzelf terug lijkt te plooien. Het gaat met name om ‘Een ster rees’,‘Eindloos verlangen’, ‘Der zoete bloesem’, ‘Een zwerver, heer!’, ‘Doe als de duif’en ‘Een veder viel’. In ‘Als gij zijt heengegaan, en lang daarna’ verwijst de titel naarde voorlaatste regel. Op die manier ontstaat er in zekere zin toch een cyclischecompositie en past Het verlost verlangen wel weer in het stramien van de overigebundels.De Stoppelaars gebruik van de herhaling beperkt zich niet tot de toepassing van

cirkelstructuren. Ter illustratie van het retorische arsenaal waar De Stoppelaar zichvan bedient, geef ik nogmaals het gedicht ‘Witte rozen’ uit de bundel Java:

Witte rozen

't Was of de witte rozen niet meer wogen,Alsof zij dreven in het bevend licht,Alsof zij, zwevend uit het licht getogen,Waren rozen, witte rozen van licht.

't Was of de witte rozen opwaarts stegen,Of zij zich tilden op den vloed van 't lichtEn toen, alsof zij zachtjes nederzegen...Rozen, witte rozen van licht.(J 19)

Aangezien het slotvers gebaseerd is op een regel uit de eerste strofe (v. 4), kunnenwe ook hier spreken van een cyclisch gedicht. Daarnaast vinden we op het zinsniveau- dus zonder rekening te houden met de klank - ten minste drie andere vormen vanherhaling die in de retorica elk met een aparte term werden bedacht. Een eerste vormvan herhaling is de anafoor, dit is de herhaling van hetzelfde woord of dezelfdewoordgroep aan het begin van een vers (‘'t Was of de witte rozen’, vv. 1, 5 en ‘Alsofzij’, vv. 2, 3). Het omgekeerde komt ook voor, namelijk de herhaling van eenwoord(groep) aan het einde van een versregel. Van deze stijlfiguur, epifoor genoemd,bevat De Stoppelaars gedicht een mooi voorbeeld: ‘licht’ (vv. 2, 4, 6, 8). Het is tevensmogelijk om aan het einde van een zin het begin van diezelfde zin (gedeeltelijk) teherhalen. Zo gebruikt De Stoppelaar de woordgroep ‘witte rozen’ uit de openingsregelopnieuw in vers 4, dat de grammaticale zin (i.c. de volledige eerste strofe) afsluit.Omdat de tweede strofe op een parallelle manier is opgebouwd, doet het verschijnselzich eveneens voor in vers 5 en 8. Dit type herhaling binnen dezelfde zin is eenvoorbeeld van een epanalepsis.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 181: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

176

Door het grote aantal herhalingen, weliswaar gevarieerd in hun typologie, bereiktDe Stoppelaar een bijzonder effect. Zijn verzen krijgen een smachtend karakter enlijkende zwoele loomheid van de tropen te evoceren. Dat een dergelijke concentratieaan herhalingen vooral aanwijsbaar is in de latere, meer exotisch getinte bundels, isdus wellicht niet toevallig. Zelfs het Prinsiaanse, eerder geciteerde ‘Kom laat onsgaan’ toont De Stoppelaars voorliefde voor de herhaling. Naast de cyclische structuurwaarop hierboven al werd gewezen, is er sprake van ‘jonge rijst’ (v. 7) en een ‘wereld’die ‘jong’ is (v. 8). Aan het eind van het gedicht wordt er gewacht op ‘de jongemaan’(v. 16). In de context van dit slotvers vindt er een betekenisverschuiving plaats. Hetadjectief ‘jong’ in combinatie met ‘maan’ kan nu een specifieke aanduiding zijn voorde smalle maansikkel die zichtbaar is aan het begin van het eerste kwartier, dus vlakna de fase van de nieuwe maan. Een dergelijke vorm van herhaling waarbij debetekenis van het herhalende element verandert, noemt men in de stijlleer eenantanaclasis.48Ik hanteer hier het precieze onderscheid tussen de verschillende herhalingen als

relativerende kanttekening bij de kritiek van sommige commentatoren als zou DeStoppelaars poëzie lijden aan een te grote ‘gelijkmatigheid’.49Uit de enkele passagesdie ik heb aangehaald, kunnen we afleiden dat er een zekere graad aan variatieaanwezig is in diens repetitieve schriftuur. Toch kan niet worden ontkend dat de vrijbeperkte thematiek en eendere zegging een zeker déjà-lugevoel in de hand werkt.Bloems karakteristiek van de latere bundels wijst in dezelfde richting:

Doordat die verzen op een, ongetwijfeld hoog, plan staan, maar onderlingweinig daarvan afwijken (noch naar boven, noch naar beneden), overzietmen hun deugden pas bij herhaalde en intensieve lezing geheel. Een grooteeenheid van toon en van vocabularium draagt het hare daartoe nog bij.50

Maar waar deze ‘groote eenheid’ op het punt staat om te slaan in eenzijdigheid, treftDe Stoppelaar plotseling weer door een apart beeld of een ongewone wending. Ookeen andere stilistische bijzonderheid van zijn poëzie komt slechts aan het licht naeen ‘herhaalde en intensieve lezing’ zoals die door Bloem werd bepleit.

Geketende gedichten

Tot dusver zijn uitsluitend herhalingen binnen hetzelfde gedicht aan bod gekomen.Opmerkelijk aan De Stoppelaars werk is dat het tevens herhalingen bevat die degrens

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 182: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

177

van het individuele gedicht overschrijden. InHet groote avontuur bijvoorbeeld eindigteen sonnet met de regel ‘- De vloed is hoog - en 't deint en rukt aan 't anker’ (GA19). Het volgende sonnet begint met het vers ‘De vloed is hoog, de golfslag zwelten zwelt’ (GA 20). De twee gedichten worden als schakels in een ketting aan elkaarvastgeklonken door middel van hun gelijkluidende eind- respectievelijk beginregel.Deze vorm van herhaling staat bekend als concatenatio, afgeleid van het Latijnsewoord voor keten (catena). De concatenatio valt hier op, én omdat de twee gedichtenduidelijk als een eenheid worden gepresenteerd - ze staan afgedrukt onder decollectieve titel ‘Twee sonnetten’ - én omdat de herhaling letterlijk gebeurt en netjesin de eind- en beginregel voorkomt. Het kan echter ook subtieler, zoals De Stoppelaarbewijst in twee andere gedichten in dezelfde bundel. ‘Het betooverde huis’ heeft alsslotzin: ‘Toen zag 'k hem aan, en van der lippen pijn / Las 'k hem het doode woord;en 't viel tot asch’ (GA 43). Het volgende gedicht, ‘Herinnering’ getiteld, vangt aanals volgt: ‘Hij klaagde en al de woorden, die hij sprak / Waren verkoolde dingen uitden asch / Van zijn verbrand verleden’ (GA 44). Hoewel de herhaling minder letterlijkis, wordende gedichten wel degelijk via het principe van de concatenatio met elkaarin verband gebracht.De Stoppelaar paste deze stijlfiguur ook toe inHet verlost verlangen. De voorlaatste

en laatste strofe van het gedicht ‘Avondwandeling’ luiden:

Kom laat ons gaan; zoo plotselingIs om ons heen de schemering.

We hebben al te làng gewacht.Nog vóór we thuis zijn is het nacht.

(VV 41)

Het gedicht dat daar onmiddellijk opvolgt, is het al meermalen ter sprake gekomen‘Kom laat ons gaan’ (VV 42), dat nu zowaar een hemistiche (halfvers) uit devoorlaatste strofe van ‘Avondwandeling’ blijkt te recycleren. Nu weten wemisschienook waarom De Stoppelaar juist voor deze formulering koos als titel, hoewel in hetgedicht in kwestie de frase ‘Kom laat ons gaan’ niet als dusdanig voorkomt maarslechts verschijnt in de varianten ‘Kom, laat ons saam den weg op gaan’ (v. 1) en‘Kom laat ons saam dien kant op gaan’ (v. 16). Merk tevens hoe het avondlijkewachten uit de slotstrofe van het vorige gedicht (‘we hebben al te làng gewacht’)ook hier opduikt in de slotregel: ‘Kom laat ons saam dien kant op gaan / En wachtenop de jonge maan’.Op deze schakelende manier brengt De Stoppelaar in de compositie van zijn

bundels als geheel structuur aan.51 Het spel met herhalingen beperkt zich overigensniet

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 183: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

178

tot gedichten die direct volgen op elkaar. Ik heb al eerder de slotregels geciteerd vanhet laatste gedicht in Het verlost verlangen toen ik het had over het verlangen en dezoektocht naar het verloren paradijs als leidmotieven in De Stoppelaars poëzie: ‘Eénwaanzin slechts heeft heel zijn ziel vervuld: / Hem is geen verre horizon te ver’ (VV56, mijn cursivering, KS). Wanneer we ook het openingsgedicht uit de bundel lezen,krijgen deze regels plots een extra dimensie:

Terug in 1919Voor P.N. van Eyck

- ‘Te ver van huis heeft u wellicht verrastDe nacht; zoo ja, wees mijn begeerde gast’. -Hij fluisterde: ‘Zóó huivringwekkend verVan huis als gindsche wankelende ster’...

(VV 5, mijn cursivering, KS)

Hieruit blijkt dat de eerste woorden van de allereerste versregel en de laatste woordenvan de allerlaatste versregel in Het verlost verlangen identiek zijn (het semantischbetekenisvolle ‘te ver’), hoewel ze in formeel opzicht in compleet verschillendeteksten voorkomen: het slotgedicht is een sonnet, het openingsgedicht een vierregeligvers met gepaarde rijmen. We zien dus hoe het principe van de cyclische structuurals het ware toegepast wordt op de bundel in zijn totaliteit.Formeel gesproken vormen cirkelstructuren en de concatenatio het fundament van

deze poëzie. Het vermoeden rijst dat De Stoppelaar, althans wat de samenstellingvan Het verlost verlangen betreft, met grote zorg te werk is gegaan. Het spel metintratekstuele verwijzingen wordt nog geraffineerder als we de zonet aangehaaldetekst (‘Terug in 1919’) confronteren met het laatste gedicht in de vorige bundel, Hetgroote avontuur. Het gaat in dit geval alweer om een sonnet, getiteld ‘Terug’, metals slotregels: ‘Wie uwer boog dan af; wie is gegaan / Tot aan het einde toe en komtmij tegen / Als goede vriend en lachend om den zegen’ (GA 69). Op deze vraag laatDe Stoppelaar elf jaar later een respons volgen, het hierboven geciteerde, vierregeligegedicht waarmeeHet verlost verlangen aanvangt. Dit openingsgedicht is opgedragenaan P.N. van Eyck (de ‘goede vriend’ uit het slotsonnet in Het groote avontuur) enkreeg een titel, ‘Terug in 1919’, die letterlijk refereert aan die van het laatste gedicht,‘Terug’, uit de voorgaande bundel, gepubliceerd in - jawel - 1919. Door middel vandeze talrijke echo's wordt Het verlost verlangen in zijn geheel vastgehaakt aan engepresenteerd als een logisch vervolg op Het groote avontuur. Dat Het verlostverlangen op

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 184: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

179

de wijze van een concatenatio opent met een opdrachtgedicht aan een dichter-vriendin Nederland kan bovendien gelezen worden als een poging van De Stoppelaar omzich als schrijver vanuit de geografische en literaire periferie vast te klinken aan wiezich toen in het moederland in het centrum van het culturele geestesleven bevond.Van Eyck was immers niet de eerste de beste. In 1935 zou hij Albert Verwey opvolgenals hoogleraar Nederlandse letterkunde aan de Leidse universiteit.Of we in de wijze waarop De Stoppelaar onder andere via de concatenatio zijn

bundels structureerde een sublimatie mogen zien van het in zijn poëzie uitgedrukteverlangen naar contact, naar deelgenootschap en hereniging, laat ik in het midden.Wel staat vast dat De Stoppelaar niet van plan was in Nederlands-Indië te blijven.In een brief aan Van Eyck drukte hij ooit de hoop uit ‘over tien jaar voor goed terugte kunnen komen om nog enkele jaren rustig te kunnen doen wat [hij] wil[de]’52 Metde stilistische analyse van zijn bundels in het achterhoofd, zal het geen verwonderingwekken dat hij meteen daarop in de vorm van een ultieme herhaling specificeerdewat hij dan wel in zijn oude dag in Nederland wilde komen doen: ‘droomen, droomen,droomen...’

Bibliografie

Berg, Joop van den (red.), Indië-Indonesië in honderd gedichten. Den Haag:Nijgh & Van Ditmar, 1984.Bloem, J.C., ‘J.J. de Stoppelaar, Het groote avontuur’. In: De gids 84, eerstedeel (1920), p. 528-530.Bloem, J.C., ‘J.J. de Stoppelaar, Het verlost verlangen’. In: De gids 95, tweededeel (1931), p. 141-143.Bloem, J.C., Persoonlijke voorkeur van J.C. Bloem. Gedichten uit de letterkundevan vier landen niet kort commentaar. Den Haag: Bert Bakker, Daamen, 1958.Borel, Henri, ‘Nieuwe dichtbundels’ [met korte bespreking van Het verlostverlangen]. In: Het vaderland, 4 januari 1931, Ochtendblad C, p. 1.Bossche, Stefan van den, Jan van Nijlen. De wereld is zoo schoon waarvan wijdroomen. Tielt enz.: Lannoo e.a., 2005.Eyck, P.N. van, Verzameld werk. Deel 3. Amsterdam: G.A. van Oorschot, 1959.Goud, Marco, ‘Jan Prins en de Indische Tentoonstelling in 1932’. In: Indischeletteren 22, nr. 2 (juni 2007), p. 134-143.Greshoff Jan, Verzameld werk. Legkaart. Amsterdam: P.N. van Kampen enEm. Querido, 1948.Greshoff, Jan, Afscheid van Europa. Leven tegen het leven. Den Haag: Nijgh& Van Ditmar, 1969.Huizinga, Ingeborg, ‘Bibliografie Indische poëzie 1900-2000’. In: Indischeletteren 15, nr. 3 (september 2000), p. 127-134. [=Huizinga 2000a]Huizinga, Ingeborg, ‘Een ontdekkingsreis door de Indisch-Nederlandse poëzie’.In: Indische letteren 15, nr. 4 (december 2000), p. 191-200. [=Huizinga 2000b]Jager, Theo de, ‘Dichtkunst uit 1930’ [met korte bespreking van Het verlostverlangen]. In: Roeping 10, november 1931, p. 177-183.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 185: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

180

Kelk, C.J., De Nederlandse poëzie. Van haar oorsprong tot heden. 2 dln.Amsterdam: Moussault, 1948.Knuvelder, G.P.M.,Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde.Deel 4. Zevende druk. 's-Hertogenbosch: Malmberg, 1979.Komrij, Gerrit (ed.), De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigsteeeuw in duizend en enige gedichten. Amsterdam: Bert Bakker, 1979.Nieuwenhuys, Rob (red.), ‘Het Indonesische decor’. In: Oriëntatie, mei 1949,p. 3-22.Nieuwenhuys, Rob, oost-Indische spiegel. Wat Nederlandse schrijvers endichters over Indonesië hebben geschreven, vanaf de eerste jaren der Compagnietot op heden. 2e dr. Amsterdam: Querido, 1973.Nieuwenhuys, Rob,Mirror of the Indies. A History of Dutch Colonial Literature.vert. Frans van Rosevelt en red. E.M. Beekman, Amherst: The University ofMassachusetts Press, 1982.Paasman, Bert en Peter van Zonneveld (red.), De sarong van Adinda.Liefdespoëzie uit insulinde. Utrecht: Kwadraat, 1992.Prins, Jan, Indische gedichten. Haarlem: Enschedé, 1932.Slijper, Bart, Van alle dingen los. Het leven van J.C. Bloem. Open Domein nr.44. Amsterdam enz.: De Arbeiderspers, 2007.Sötemann, A.L., ‘Over de dichter J.C. Bloem’. In: Jaarboek van deMaatschappijder Nederlandse letterkunde te Leiden 1971-1972. Leiden: E.J. Brill, 1973, p.15-73.Steyaert, Kris, ‘Jan Prins: prentbriefkaartpoëet? “Het Indische land” als ekfrasis’.In: Indische letteren 21, nr. 2 (juni 2006), p. 109-127.Stoppelaar, J.J. de, De parelduiker. Apeldoorn: C.M.B. Dixon, 1912.Stoppelaar, J.J. de, Het groote avontuur. Apeldoorn: C.M.B. Dixon, 1919.Stoppelaar, J.J. de, Het verlost verlangen. Santpoort: C.A. Mees, 1930.Stoppelaar, J.J. de, Java. Gedichten. [Amsterdam, Batavia: Kolff, 1935].Stoppelaar, J.J. de, Kom laat ons gaan [uit:Het verlost verlangen]. Wijhe: HeinElferink, 1985.Stoppelaar, J.J. de, De parelduiker [sonnet uit de gelijknamige bundel].Amsterdam: Van der Wielen, 1995.Uyldert, Maurits, ‘Jan Prins. Indische gedichten’. In: Algemeen handelsblad,26 november 1932.Verhoeff, Maurits, ‘Een mat juweel van pijn. De parelduiker van J.J. deStoppelaar’. In: De parelduiker 1, nr. 5 (december 1996), p. 61-66.Vriesland, Victor E. van, Onderzoek en vertoog. Verzameld critisch enessayistisch proza. Deel 2. Amsterdam. Em. Querido, 1958.Vriesland, Victor E. van (ed.), Spiegel van de Nederlandse poëzie. Deel 3:1900-1940. 3e dr. Amsterdam: Meulenhoff, 1965.Wage, H.A. (red.), Briefwisseling P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1.Achter het Boek 23, nr. 1-3. 's-Gravenhage: Nederlands Letterkundig Museumen Documentatiecentrum, 1988.Woestijne, Karel van de, Verzameld werk. Beschouwingen over literatuur. Deel5. Bussum: C.A.J. van Dishoeck, 1949.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 186: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

Zeldenthuis, Jan J., ‘Het groote avontuur, door J.J. de Stoppelaar’. In:De guldenwinckel 19, nr. 1 (15 jan. 1920), p. 13.Zonneveld, Peter van, Album van Insulinde. Beknopte geschiedenis van deIndisch-Nederlandse literatuur. Amsterdam:AmsterdamUniversity Press, 1995.Zonneveld, Peter van (ed.), Indisch Landschap. Dichters en schrijvers overIndonesië. Alphen aan den Rijn: Atrium, 1999.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 187: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

184

Kris Steyaert is universitair hoofddocent Nederlandse letterkunde aan de Universitéde Liège. Hij publiceerde eerder over het werk van Han Resink (TNTL, 2003) enJan Prins (Indische letteren, 2006), en over het beeld van de inlander in deNederlands-Indische poëzie (Praagse perspectieven, 2005).

Eindnoten:

1 Bloem 1920, p. 529.2 Zo beeldend vond men Prins' gedichten over Nederlands-Indië dat een lectuur ervan doorsommigen even instructief werd geacht als een bezoek ter plaatse. Een voorbeeld: ‘wie Indiëkennen wil kan het, naar het ons lijkt, niet beter leeren kennen, dan door deze gedichten [vanPrins] in zich op te nemen’ (Uyldert 1932).

3 De Stoppelaar ‘schreef een aantal Indische verzen, verwant aan Jan Prins, doch waarin -vermoedelijk door zijn langer verblijf in dit land - de Indonesische elementen een natuurlijkerfunctie vervullen en er minder op gericht zijn een exotische schilderij te vormen als bij Prins’(Nieuwenhuys 1949, p. 3). In zijn Oost-Indische spiegel zou Nieuwenhuys zich ietwatterughoudender uitdrukken over de poëtische kwaliteiten van De Stoppelaar.

4 Verhoeff 1996, p. 65.5 Greshoff 1948, p. 203.6 Verhoeff 1996, p. 66.7 Daarnaast publiceerde De Stoppelaar meermaals in het tijdschrift De bergcultures, uitgegevente Batavia door het Algemeen Landbouw Syndicaat. De aan zijn beroepsactiviteiten gerelateerdeartikelen handelen voomamelijk over de koffieteelt. Enkele titels: ‘Over het verjongen vankoffie’ (1934), ‘Is er sprake van degeneratie van robusta?’ (1936), ‘Snoei- en takent-problemenin de koffiecultuur’ (1939).

8 In zijn Afscheid van Europa verklaarde Greshoff dat hij ‘hoogst eigenhandig’ de tekst van Deparelduiker had gezet en dat de bundel ‘onder [z]ijn toezicht gedrukt’ was (Greshoff 1969, p.120). Er werd gekozen voor simili japon, d.i. crèmekleurig, gesatineerd papier en voor met roodlinnen beklede platten. Helaas liet het resultaat visueel te wensen over, vooral omdat de tekstop de bladspiegel te veel naar boven en naar de rugmarge verschoven was. Nog kwalijker waseen zetfout in het titelgedicht. In vers negen kwam ‘weg vanmijn hart’ (met ‘hart’ in rijmpositie)i.p.v. ‘weg van mijn borst’ te staan. De Stoppelaar wist echter een en ander te relativeren(Verhoeff 1996, p. 62-63).

9 Bloem 1958, p. 50.10 Van Zonneveld 1999, p. 48.11 Van den Berg 1984, p. 48-49.12 Paasman & Van Zonneveld 1992, p. 57-58.13 Nieuwenhuys 1949, p. 9. Hij vergiste zich in zijn korte inleiding in de geboorte- en sterfdatum

van De Stoppelaar. De correcte data zijn 1884-1945, niet 1885-1944 (Nieuwenhuys 1949, p.3).

14 Voor de volledigheid vermeld ik dat ‘Sedep malem’ tevens werd opgenomen door Paasman enVan Zonneveld in de rubriek ‘Spiegel van de Indisch-Nederlandse poëzie’ in het tijdschriftMoesson, 1 februari 2003, p. 51. Het gedicht is ook al enkele keren afgedrukt in Indische letteren.Zie Huizinga 2000a, p. 129 en Huizinga 2000b, p. 196.

15 Nieuwenhuys 1973, p. 375-376.16 In de Engelse vertaling van Nieuwenhuys' overzichtsstudie,Mirror of the Indies (1982), is de

paragraaf over De Stoppelaar weggelaten. Bij de verschijning van het eerste nummer van hettijdschrift De parelduiker, waarvan de naam blijkens het in elk nummer afgedrukte mottoverwijst naar Multatuli's uitspraak ‘Een parelduiker vreest den modder niet’, drukte deAmsterdamse uitgever Van der Wielen het gelijknamige gedicht van De Stoppelaar in eenoplage van negenentwintig genummerde exemplaren (De Stoppelaar 1995).

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 188: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

17 Knuvelder 1979, p. 431.18 Hier volgt een representatieve compilatie van deze bibliografische verwarring. In zijn Jan van

Nijlenbiografie beweert Stefan van den Bossche dat De Stoppelaar slechts twee dichtbundelspubliceerde (Van den Bossche 2005, p. 274). Kulk houdt het dan weer op drie bundels (Kulk1948 II, p. 222). Victor E. van Vriesland meent dat De Stoppelaar enkel De parelduiker en Hetgroote avontuur heeft gedicht (Van Vriesland 1958, p. 404). In zijn Spiegel van de Nederlandsepoëzie geeft Van Vriesland 1925 op als jaar van publicatie van De parelduiker, een werk datin werkelijkheid in 1912 werd gepubliceerd (Van Vriesland 1965, p. 681). Volgens H.A. Wage,in zijn annotaties bij de briefwisseling tussen P.N. val Eyck en Albert Verwey, isDe parelduikerde tweede bundel van De Stoppelaar en Het groote avontuur de eerste (Wage 1988, p. 187).Zo zou volgens Wage De parelduiker verschenen zijn in 1913 (i.p.v. 1912) en Het grooteavontuur in 1909 (i.p.v. 1919) (Wage 1988, p. 147, 152, 187).

19 Nieuwenhuys 1973, p. 375.20 Bloems gedicht, ook bekend onder de titel ‘'s Nachts’, werd door redacteur Van Hall geweigerd

voor publicatie inDe gids (Sötemann 1973, p. 58). Bloem maakte voor het eerst kennis met DeStoppelaar in het najaar van 1906 (Slijper 2007, p. 65).

21 Het gaat met name om de regel ‘Dan kàn ik niet langer meer wachten’, terug te vinden op p.59 van De parelduiker.

22 Van Eyck 1959, p. 451.23 Greshoff 1948, p. 203.24 Bloem 1931, p. 142.25 Van de Woestijne 1949, p. 266.26 Verhoeff 1996, p. 63. De recensie val Karel val de Woestijne verscheen oorspronkelijk in De

groene Amsterdammer van 28 september 1913. Bloem noemde de bespreking ‘gekal’, eenoordeel dat gedeeld werd door Verwey en Van Eyck omdat Van de Woestijne volgens henuitging van een antithese tussen hart en verbeelding (Wage 1988, p. 236, 242-245). FrançoisPauwels publiceerde zijn negatieve kritiek met de verwijzing naar de ‘na-tachtigers’ inDe wittemier (april 1913), het tijdschrift voor bibliofielen opgericht en beheerd door Greshoff. ‘In hetvolgende nummer liet Greshoff weten dat hij [Pauwels'] artikel wegens verblijf in het buitenlandniet had kunnen tegenhouden, maar dat “[z]ijn oordeel over J.J. de Stoppelaars werk zoo gehéélhet tegenovergestelde is van [dat van Pauwels]” dat hij de publicatie van de bespreking betreurde’(Verhoeff 1996, p. 63).

27 Bij citaten uit de bundels zijn in dit artikel de volgende afkortingen gebruikt: P voor Deparelduiker (1912),GA voorHet groote avontuur (1919), VV voorHet verlost verlangen (1930)en J voor Java (1935). Na de afkorting volgt het paginanummer. Als een gedicht in zijn geheelwordt aangehaald, is in het citaat ook de titel weergegeven.

28 Steyaert 2006, p. 110.29 Het woord ‘berstten’ in vers 8 is mogelijk een fout. De rest val het gedicht suggereert dat hier

de tegenwoordige tijd ‘bersten’ is bedoeld.30 Borel 1931.31 Nieuwenhuys 1973, 375 en Huizinga 2000b, 196.32 De Jager 1931, 182.33 Voor zijn bekende bloemlezing De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw

in duizend en enige gedichten putte Gerrit Komrij wel uit De parelduiker. Hij koos voor ‘Dejonge sater’ (P 32-33), het enige gedicht van De Stoppelaar dat hij selecteerde (Komrij 1979,501-502).

34 Was het daarom dat Huizinga De parelduiker en Het groote avontuur niet opnam in haarbibliografische overzicht van de twintigste-eeuwse Indische poëzie maar wel Het verlostverlangen en Java (Huizinga 2000a)?

35 Zie hiervoor Het vaderland van 26 september 1930, Avondblad C, p. 2.36 Verhoeff 1996, 62.37 Van het gedicht ‘Kom laat ons gaan’ werd eind 1985 door Hein Elferink een bibliofiele, met

de hand gezette uitgave gedrukt als jaarwisselingsgeschenk in een oplage van 115 exemplaren(De Stoppelaar 1985).

38 Van Eyck 1958. De oorspronkelijke bespreking verscheen in 1913 in het aprilnummer van Debeweging, p. 83-90. Redacteur Verwey vond het een goede recensie enmeende dat De Stoppelaarer zichzelf in zou kunnen herkennen (wage 1988, 199).

39 Verhoeff 1996, 65.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 189: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

40 De bundel werd uitgebracht ‘naar aanleiding van de tentoonstelling Nederlandsch-Indië in deletterkunde, gehouden ten 's-Gravenhage in den zomer van 1932’. Zie hiervoor Goud 2007.

41 Prins 1932, 10.42 Naast Prins kan zeker ook Herman Gorter als inspiratiebron worden genoemd. De Stoppelaars

gedicht ‘En ze zei...’ uit Het verlost verlangen, met de beginregels ‘Zij liep langs de zwartegracht. / Het water was donker. / In haar oogen, in haar haren droeg zij de nacht’ (VV 39) lijkteen herwerking van Gorters beroemde ‘In de zwarte nacht is een mensch aangetreden’ uit diensbundel Verzen van 1890.

43 Een ander voorbeeld uit dezelfde bundel (‘De roode bloem’, GA 21): ‘De overroode bloemblijft hangen / In de schaduw van den boom / Als het purperen verlangen / In de zwoelte vanuw droom’.

44 Andries de Braal (1909-1987), o.a. als muziekcriticus verbonden aan de Arnhemse courant ende NRC, schreef zijn compositie ‘De groote vogel’ [GA 23] voor bariton en orkest. Hijcomponeerde ook ‘Wie aan den kruisweg woont’ [GA 47] voor zangstem en piano, en ‘Lied’[GA 11] voor sopraan of alt of tenor en piano. De drie ongedateerde muziekwerken op tekstvan De Stoppelaar worden bewaard in het Nederlands Muziek Instituut in Den Haag. In decollecties bevindt zich ook ‘Op 't water bij avond’ (P 29) voormannenkoor of kwartet van NicoHoogerwerf (1891-1964), op. 24, naar een gedicht uit De parelduiker. Met dank aan de heerRik Hendriks van het Nederlands Muziek Instituut die zo vriendelijk was mij te helpen bij deidentificatie van de getoonzette tekst in De Braals ‘Lied’.

45 Bloem 1920, 528.46 Nieuwenhuys 1973, 376.47 Hier volgt de lijst met per bundel alle cyclische gedichten afzonderlijk opgesomd. P: ‘Herfst’,

‘Maannacht’, ‘De stroomzwaan’, ‘De viking’, ‘De dorscher’, ‘Droom’.GA: ‘De tweelingbroeder’,‘Lied’, ‘Sonnet’ (p. 12), ‘Het lied van den balling’, ‘Nachtelijke rit’, ‘De bruggebouwer’, ‘Nuis het beeld’, ‘De laatste droom’. Ik neem ook ‘Wie aan den kruisweg woont’ in het lijstje opomdat de tweede strofe de eerste gevarieerd herneemt en de derde en laatste strofe bestaat uittwee zich herhalende helften. VV: ‘Uw handen, ‘Kom laat ons gaan’. J: ‘In memoriam’, ‘Deblauwe winde’, ‘Java's koren’, ‘Alleen in den avond’, ‘Witte rozen’, ‘Verlangen’, ‘O, doof delamp’. Ik heb dit laatste gedicht meegeteld omdat elke strofe met dezelfde woorden begint.

48 De stijlfiguur van de antanaclasis komt veelvuldig voor in de bijbel, zoals in het vers ‘VolgMij, en laat de doden hun doden begraven’ (Mat. 8:22). De eerste keer verwijst ‘doden’ naarspiritueel verdwaas den of ongelovigen, de tweede keer heeft het de letterlijke betekenis vanoverledenen.

49 Zeldenthuis 1920.50 Bloem 1931, 142.51 Het groote avontuur is de enige bundel die uit verschillende afdelingen bestaat, elk voorzien

van een aparte titel. De titels geven als het ware in een notendop de thematische preoccupatiesvan De Stoppelaar weer: ‘In ballingschap’, ‘Paradijs-sonnetten’, ‘Droom en dood’, ‘Het grooteavontuur’ en ‘De laatsten’. Als voorbeeld van concatenatio in de bundel De parelduiker citeerik het slotterzet van ‘Tristan en Isolde’ (P 45): ‘Maar soms alleen zien ze op om lang te turen/ Eerst naar de zon dan naar de kim heel ver / Naar't lage westen naar een eerste ster’. Hetvolgende gedicht, ‘Herfstmorgen’ (P 46), heeft als openingsregel: ‘Ik zie een lage ster aan prillemorgenlucht’.

52 Verhoeff 1996, p. 66.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 190: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

185

Het Pak van Sjaalman:kijk op Indische letterenEen gesproken column voor Indische letteren d.d. 11 september 2009

Edy Seriese

Intro

Hoofdschuddend, in toenemende verwarring en zelfs met groeiende aversie heb ikhet gelezen. Diep teleurgesteld heb ik het uiteindelijk weggelegd. Dit had ik nietverwacht. Ik dacht 1. dat hij kon schrijven en 2. dat hij een biografie zou schrijven:een schrijversleven over een ook door mij diep bewonderde auteur. Maar zelden hebik zo'n dik pak papier doorgenomen met zo weinig innerlijke structuur en relevanteinhoud. Hoofdstukken met jaartallen erboven noem ik namelijk geen structuur eneen egodocument over een schrijver die onzichtbaar blijft onder de slagschaduw vanzijn biograaf is geen biografie. Maar ik wil deze plaats niet gebruiken voor eenrecensie. Ik wil me beperken tot de meest essentiële kritiek die ik op het werk heb:de door en door koloniale blik van de biograaf op zijn arme subject. Van de ondertitel:een Indo-schrijver (wat is dat in godsnaam?) tot de merkwaardig-selectievebibliografie. Van woordgebruik als ‘geworteld in Indië’ (voor Indo's) tot ‘oost’ versus‘west’ (voor etnische, lees: racistische verschillen). Koloniaal. Van de vraagstellingover de uitgroei van (vermeende) kleine Indo tot Stem van Indisch Nederland, toten met de werkwijze in het boek die ik de sandwichformule heb gedoopt. Die formulegaat als volgt: de biograaf doet beweringen, dan volgt een citaat, of vaker nog: eenparafrasering, en dan sluit de biograaf af door in andere woorden te herhalen wat hijal beweerde, onder voorbijzien van wat het citaat te melden had. Deze werkwij-

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 191: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

186

ze is een beproefde koloniale tactiek om de eigenheid van ‘de ander’ onzichtbaar temaken. Sinds Edward Said wordt deze tactiek bestreden met de notie van ‘Het rechtop het eigen verhaal’. Said komt echter in de biografie niet voor. Dus wordt deTjaliebiograaf op zijn beurt verpletterd, in zijn geval door koloniale verschijnselenals Indo's, waarmee hij geen postkoloniale raad weet. Eigen schuld. Had-ie maarbuiten de gevestigdemythesmoeten treden, of daar op z'n minst afstand van genomen.Hij had bijvoorbeeld zijn object niet als Tjalie Robinson, een pseudoniem immers,maar als Jan Boon, de schrijver, kunnen beschouwen.Wie zich in een mythe begeeft,komt er niet meer uit.

De column

Deze column gaat niet over de biografie maar over Boon, en over mijn visie op detoekomst van Indische letteren. Als een postmoderne petemoei wil ik hierbij meteenmijn wens formuleren dat er geen toekomst is voor Indische letteren, maaronsterfelijkheid. Ik wens dat Indische letteren, liefst alle letteren, met eenpostkoloniale attitude benaderd, met postkoloniale blik bezien, in postkolonialeterminologie beschreven, en postkoloniaal op eigen merites gewaardeerd worden.Postkoloniaal betekent: de koloniale mythevorming voorbij. Alleen dan kan je rustigIndo zijn, als schrijver én als lezer, zonder dat je daarin bij wijze van moderneapartheid voor eeuwig wordt opgesloten.Neem nou Jan Boon. Een biografie die de mythe voorbij is, zou een man

beschrijven die leefde in een koloniale wereld en na de politieke dekolonisatie samenmet tenminste 300.000 anderen verhuisde van Indonesië waar hij opgroeide, naarNederland waar hij geboren was: in het zelfde schuitje en van de regen in de drup.Stammend uit een welvarend militair milieu, opgeleid tot onderwijzer, was Boonredacteur bij een krant geworden, om van daaruit een gooi naar het literairschrijverschap te doen. In 1952 en 1954 en in 1956 publiceerde hij, in Indonesië nog,onder de pseudoniemen Tjalie Robinson en Vincent Mahieu zijn eerste bundels.Vanaf 1948 had hij zich daarvoor al los geschreven in periodieken als deNieuwsgier,de Vrije Pers en Oriëntatie. Ik ontleen deze gegevens aan de zeer inzichtelijkebibliografie van Adrienne Zuiderweg in de bundel Tjalie Robinson, de stem vanIndisch Nederland uit 1994. Die twee eerste bundels, Piekerans van een straatslijperen Tjes, een bundel Vertelingen noopten Boon kennelijk meteen tot het formulerenvan een literair credo: de schrijver is een groepslid, geen uitzonderlijk individu. Deschrijver schrijft op wat

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 192: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

187

er al is, en drukt uit wat iedereen al weet en aan elkaar vertelt. Bij de eerste druk vanPiekerans van een straatslijper zei Boon: ‘Dit zijn mijn eigen piekerans niet, maarvan iedere andere straatslijper in Indonesië’. In zijn Intro bij Tjies heet het: ‘ik schrijfop wat wij, uit het “Morgenland” aan elkaar vertellen’. Tussen de schrijfsels vanTjalie Robinson en die van Vincent Mahieu zit geen tegenstelling, tenminste geengeheimzinnige tegenstellingen zoals ‘Oost’ versus ‘West’ of ‘Literatuur versus StemvanNederland’. Er zit wel verschil tussen de twee literaire genres die Boon praktiseert:de Piekerans zijn in Boons eigen woorden ‘opstellen’ en Tjies bevat ‘vertellingen’.Wat is het verschil tussen Boons opstellen en vertellingen? Geen biograaf die zelfsde vraag maar stelt. Toch zijn vragen (en antwoorden) vanuit het literaire werk hetinteressante aan een schrijversleven. Helemaal bij Boon, die in de twee bundels ooknog een subtiel verschil aanbrengt in de manier waarop hij zichzelf als schrijverpresenteert. In Piekerans verdwijnt hij als het ware in de groep en is één van velendie bijdragen aan dit ‘orgaan van de club van straatslijpers’. In Tjes is het omgekeerdehet geval. Daar maakt hij zich juist los uit de ‘wij-groep uit het Morgenland’ enpresenteert hij zichzelf als individu: ‘En ik? Een blootvoetige jongen met een tjies.’Boon vervolgt snel: ‘het is niet [...] de jongen die telt, het is de jacht alleen die telt’;het individu verdwijnt dus direct weer uit beeld. Maar hij toont wel het dilemma:hoe individueel ben je in de groep? Wat beteken je als individu voor de groep? Watbetekent de groep voor jou? Het zijn bange vragen die even opflitsen met deverschijning van de jonge jager. Vragen die wellicht elk groot-gezinslid zich stelt,en zeker gezinsleden uit de Indische cultuur die immers, meer dan bijvoorbeeld deNederlandse, een groepscultuur was en is. Bij Boon zijn het vragen van literair belang,omdat de toon van Tjes, een bundel Vertellingen gezet wordt door ‘Adieu aanJosephine’, een verhaal dat op dergelijke vragen is gebouwd. Deze belangrijke Introuit de eerste druk van Tjes komt niet in de biografie aan de orde.Het begeerde schrijverschap stelde Boon voor een levensgroot probleem. Aan zijn

zoon in Amerika schrijft hij dat hij al sinds zijn eerste huwelijk bezig was schrijverte worden, een beroep dat ondanks Boons literair credo een hoge mate vanindividualiteit vereist. Pas in zijn huwelijk met Lilian Ducelle lukte het de habitat tescheppen waarin hij daadwerkelijk schrijver kon zijn. Juist tijdens zijn ‘coming out’dekoloniseerde zijnMorgenland en vertrok hij midden jaren vijftig contre coeur naarzijn geboorteland. Daar trof hij naast zijn Indische medemigranten een samenlevingaan waarin de verzuiling geen millimeter ruimte liet voor (literaire) culturelediversiteit. Wat moest hij nu? Hoe graag hij ook schrijver wilde zijn: niet op demanier die toen in Nederland - en ook in zijn eigen hoofd! - de norm was: niet alsproducent van

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 193: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

188

romans en trilogieën, short stories of novellen. Dat waren literaire vormen immersdie - veel later pas, door Edward Said, getypeerd zouden worden als de cultureledragers bij uitstek van westers kolonialisme en imperialisme. Boon schreef zijnliteraire credo op grond van zijn ervaringskennis als Indische cultuurdrager in dekolonie. Principieel en consequent stelde hij zich op als ‘Opschrijver’. In literairmarginale genres als ‘opstellen’ en ‘vertellingen’ noteerde hij eigen en andermansherinneringen en levenservaringen. Die praktijk hield hij vol vanaf de Piekerans uit1952 tot en met zijn allerlaatste bijdrage aan Tong Tong, het ‘cluborgaan uit Indië’in 1974. Het gehele omvangrijke werk, dit Pak van Sjaalman van de Piekerans toten met Tong Tong vormt de literaire productie van Jan Boon. Of wij die nu wel ofniet waarderen, en of die nu wel of niet overeenkomtmet de gangbare literaire normenvan toen of nu, dát is wat hij als schrijver voortbracht. Dat Pak behoort in z'n geheelals object beschouwd te worden alvorens wie dan ook een uitspraak kan doen overhet literaire laat staan het Indo-gehalte van Jan Boon en zijn werk.Nadrukkelijk verwerp ik de koloniale mythe van een Tjalie die niet meer aan

literatuur schrijven toekwam. Opschrijven in plaats van (romantisch literair) schrijvenwas Boons literaire keuze.Als een Pak van Sjaalman, zo wens ik dat het werk van Jan Boon, ja, het hele

object van de Indische Letteren, bezien wordt. Als een zootje ongeregeld waarDroogstoppels tevergeefs inzichtelijke lijstjes van proberen te maken. Tevergeefs,want in dat Pak zijn ‘verzen, een gedicht met ongelijke strofen, teksten zonder rijm,en in diverse talen en genres: romancen in het Maleis en krijgszangen in het Javaans,brieven en dagboekfragmenten, maar ook staten, opgaven en berekeningen, cijfersdus, en verhandelingen over een enorme verscheidenheid aan onderwerpen, naastgewoon maar aantekeningen en losse gedachten opgenomen’. Zo beschrijftDroogstoppel Havelaars pak, maar het is of je over Tong Tong leest! Binnen deIndische letteren zijn er allerlei Pakken van Sjaalman. Bijvoorbeeld het Pak van Fritsvan den Bosch, en het Pak van de Indische migrantengroep in Nederland: het IWI.Misschien is het Pak van Sjaalman wel een Indisch genre, er bestaat immers ook eenPak van Rudy Kousbroek (Oost-Indisch Kampsyndroom), en één van RobNieuwenhuys (Oost-Indische Spiegel). Marion Bloems Thuis is zo'n pak, ReggieBaaij heeft er één, en bij Alfred Birney thuis ligt er ook één, waar af en toe eennovelle uit lekt. Er is er minstens één op internet (de Nieuwsbrief van het IndischNetwerk) en wie weet waar nog meer. Wie de kijk heeft, vindt ze.Door de lens van het Pak van Sjaalman werpen we een blik op wat de schrijver

wil uitdrukken voordat een Van Lennep er Schone Letteren/gevestigde Literatuurvan

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 194: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

189

maakt. Van Lennep kon Multatuli's Pak vervormen omdat Droogstoppels als hij -en niet de schrijvers zelf - nu eenmaal de middelen daartoe in handen hebben. Alsmetafoor, genre, of beide, het Pak van Sjaalman beschrijft de positie van schrijversuit een marginale cultuur. Dat is wat Jan Boon in elk geval was: schrijver uit eenmarginale cultuur. Hij besefte dat in Indië al, en hij maakte van de marge zijn habitat.Dat is wat migranten doen: een habitat maken, waar ze ook zijn, om te kunnen zijnwie ze zijn. Boons habitat had een complete literaire infrastructuur: tijdschrift,uitgeverij, boekhandel, kunstkring en soos, zodat hij kon zijn wat hij wilde: schrijver,nee, Opschrijven waar hij ook was. Boon bevond zich op allerlei plaatsen in dewereld, maar was altijd Opschrijven. Hij schreef voor de onsterfelijkheid, niet vooreen toekomst. Mijn ultieme wens voor de Indische letteren is dat zij onsterfelijk zij.

Leiden, 9 september 2009

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 195: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

190

Uitnodiging

Op vrijdag 3 december 2010 organiseert de Werkgroep Indisch-NederlandseLetterkunde weer een lezingenmiddag.

Het programma ziet er als volgt uit:

Opening14.00 uur

Mark Loderichs: Nieuwenhuys,Kousbroek, Kousbroek, Nieuwenhuys.Twee boeken, een discussie?

14.10 uur

Adrienne Zuiderweg:Wat bracht JavaGerard Brom en zijn vrouw WillemienBrom-Struick?

14.40 uur

Theepauze15.15 uur

René Karels:Noto Soeroto en DenHaag,een culturele ontmoeting

15.45 uur

Discussie16.30 uur

Sluiting17.00 uur

Plaats: Universiteit Leiden, gebouw 1175 (Lipsius), Cleveringaplaats 1 (achterhet Rapenburg ter hoogte van de Doelensteeg), zaal 011.

De toegang is gratis.Alle belangstellenden zijn van harte welkom.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 196: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

191

25 jaar Indische Letteren Festival

Op zondag 7 november 2010 organiseert de Werkgroep Indisch-NederlandseLetterkunde haar jaarlijkse Bronbeek-symposium. Indische Letteren bestaat dit jaar25 jaar. Dat wordt gevierd met een feestelijk programma:

Ontvangst met koffie10.30 uur

Opening door de voorzitter11.00 uur

Vijfentwintig jaar Indische Letteren -Peter van Zonneveld

11.10 uur

Herinneringen in beeld; fotoalbums uitNederlands-Indië in de collectie van hetKITLV- Liesbeth Ouwehand

11.30 uur

Indisch stripverhaal - Peter van Dongen11.50 uur

Ik ben; Aku adalah. Theatermonoloog -Reggie Baay

12.10 uur

Lunch12.30 uur

Japanse films uit de jaren dertig14.15 uur

Voordracht van Indische poëzie14.45 uur

Theepauze15.15 uur

Poëzie van Han Resink - Bert Paasman,Wouter Muller en Aafke de Jong

15.40 uur

Discussie en afsluiting16.10 uur

Borrel16.40 uur

Plaats: Bronbeek, Congres- en Reüniecentrum Kumpulan, Velperweg 147, 6824MB Arnhem. Bronbeek is te bereiken met trollybus 3 of stadsbus 7.

Toegangsprijs: €13,00 inclusief koffie, thee en een borrel.Lunch: als u de lunch in Bronbeek wenst te gebruiken, dan kuurt u dat aangeven

op het inschrijfformulier. Een feestelijke portie nasi kuning kost €13,00. Dit bedragdient evenals de toegangsprijs van te voren te worden betaald. Zie verder hetinschrijfformulier.

Nadere informatie: tel. 0172-416272 of e-mail: [email protected]

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 197: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

193

[Nummer 4]Redactioneel

Nu de viering van ons vijfentwintigjarig jubileum achter de rug is, gaan we alsWerkgroep verder met onze reguliere werkzaamheden: het organiseren vanlezingenmiddagen en symposia, en de uitgave van ons tijdschrift. In deze afleveringtreft u een drietal artikelen aan. Rick Honings laat zien hoe de schipbreuk van deWillem I, het stoomschip dat in 1837 op de Lucipara-klippen liep in de Bandazee,onderwerp werd van een literaire prijsvraag. Anne Leussink vertelt over de reis diede Dordtse schilder Frans Lebret in 1863 naar de Oost maakte. Petra Boudewijnbespreekt de representatie van Indo-Europese dames in de roman ‘Ups’ & ‘Downs’in het Indische leven van P.A. Daum. Dan is er nog de column van Kirsten Vos,‘Indische Letteren door Indische ogen’, de laatste van de reeks die werd uitgesprokenop de bijeenkomst van 11 september 2009.Achter in het nummer vindt u de cd met het interview dat Peter van Zonneveld ter

gelegenheid van het symposium in november 2009 met Hella S. Haasse heeft gehad.Vanwege ons jubileum schenken wij u dit vraaggesprek.Op 25maart 2011 is er in Leiden weer een lezingenmiddag, met Pamela Pattynama

over de njai, Adrienne Zuiderweg over de Bataviasche jeugd tijdens de VOC,WilmaScheffers over een reis van W.R. van Hoëvell en Kees Snoek over Jan Wolkers alspostkoloniaal auteur. Het programma treft u achterin deze aflevering aan.Onze plannen voor het komend jaar betreffen ondermeer een symposium over de

Indische pers en de literatuur, naar aanleiding van Gerard Termorshuizensaangekondigde studie over de Indische pers in de twintigste eeuw, en een bijeenkomstdie geheel gewijd zal zijn aan Tjalie Robinson, wiens honderdste geboortedag wijin 2011 zullen vieren.In het septembernummer ontbrak het bijschrift van de foto op het kaft. De foto

dateert uit 1900 en is afkomstig uit de collectie van het KITLV Leiden (nr. 28954).

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 198: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

194

Indische schipbreukpoëzieDe ondergang van de stoombootWillem I (1837) alsprijsvraagonderwerp1

Rick Honings

Inleiding

Op 26 april 1837 werd in Soerabaja het anker gelicht van het Nederlandse stoombootWillem I. Dit transportschip, dat had dienstgedaan op de lijndienst van Amsterdamnaar Hamburg, was eind 1835 als zeilschip naar Batavia vertrokken. Daar was het,weer als stoomboot gemonteerd, ingezet voor het transport van troepen in de regio.2

Het bevel werd gevoerd door luitenant ter zee honorair J.K.D. Lammleth. Aan boordbevond zich een hooggeplaatste heer: luitenant-kolonel François de Stuers(1792-1881), samen met zijn zes maanden zwangere vrouw Adriana en hun vierkinderen. De Stuers was benoemd tot gouverneur van de Molukken en was klaar omnaar Amboina (Ambon) af te reizen en in functie te treden. Als jonge officier hadhij zich, aan de zijde van zijn befaamde schoonvader, generaal H.M. de Kock,verdienstelijk gemaakt tijdens de Java-oorlog (1825-1830) in de strijd tegen deDjokjase opstandeling prins Diponegoro. Deze was op 28 maart 1830 te Magelangin zijn bijzijn gearresteerd.3 Aan boord van het schip, dat op zeventig mensen wasberekend, bevonden zich tijdens de reis honderdveertig personen.4 Men hield errekening mee dat de tocht tien dagen zou duren. Maar, zoals De Stuers het later zelfuitdrukte: ‘De Voorzienigheid beschikte hieromtrent anders’.5 Pas op 13 juni zou hijAmboina bereiken, na vijf weken vol ontberingen, uitgeput en hongerig, maar levend.Wat was er gebeurd?6 Na een voorspoedige reis liep het schip in de nacht van 5

op 6 mei vast op de Lucipara-klippen, in de Bandazee, ten zuiden van Amboina, indeMolukse archipel. Het was nieuwemaan, waardoor het donkerder was dan normaal.De volgende morgen kon de schade worden opgenomen: het schip zat muurvast enwas omgeven door scherpe rotsen en klippen. Alle pogingen om het los te trekkenmislukten. De opvarenden ontdekten dat enkele verderop gelegen delen van hetkoraalrif niet door de zee overspoeld werden. De Stuers besliste om daar het bivakop te slaan, hoe oncomfortabel dit ook mocht zijn, totdat er hulp zou arriveren.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 199: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

195

DeWillem I (A.S.M.) (uit M.G. de Boer, Geschiedenis der Amsterdamsche stoomvaart 1,Amsterdam 1921, p. 47).

Met behulp van een sloep werd getracht de droge vlakte te bereiken, maar de brandingwas te krachtig. Door het water wadend, over de met scherpe koraalspitsen bedektebodem, waarbij vrouwen en kinderen werden gedragen, wisten de reizigers zich tenslotte in veiligheid te brengen. Op het droge gedeelte lag het wrak van een inlandsvaartuig, dat als hut in gebruik werd genomen. Pogingen tot muiterij werden doorDe Stuers in de kiem gesmoord. De volgende dagen werd getracht om voedsel uithet schip over te brengen naar het geïmproviseerde kamp, waarbij veel verloren ging:‘zware vrachten konden moeijelijk door het water vervoerd worden; menigeenstruikelde en viel op den klippigen bodem, bezeerde zich de beenen en verloor zijnenkostbaren last’.7Hierdoor bestond er een tekort aan voedsel, dat gerantsoeneerd werd.Sommigen probeerden vissen en oesters te vangen. De reizigers verkeerden in eenafschuwelijke situatie: overdag werden ze geteisterd door de verzengende hitte, 'snachts waren ze blootgesteld aan de gierende wind, de kolkende golven en destromende regen. De eentonigheid was ondraaglijk enmenwas voortdurend bevreesddat de het droge gedeelte alsnog onder water zou lopen. Sloepen werden eropuitgestuurd om hulp te zoeken. DeWillem I, die verderop lag, raakte

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 200: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

196

zwaar beschadigd en zonk gedeeltelijk. Pas op 7 juni zag men in de verte een schipopdoemen, de brik Nautilus uit Amboina. Het duurde, vanwege de woelige oceaanen de rotsige bodem, echter nog enkele dagen voordat iedereen kon worden gered.Na een verblijf van zevenendertig dagen op de Lucipara-klippenwerden de passagiersnaar Amboina gebracht. Ondanks deze ervaringen aanvaard de De Stuers reeds op14 juni het gouvernement over deMolukken. Op 27 augustus 1837werd hij vanwegezijn ‘vastberadenheid, beleid en voorbeeldig manmoedig gedrag’ tot kolonelbevorderd.8

Ooggetuigen aan het woord

In Nederland waren op het moment van de ramp de ogen vooral gericht op WillemI en zijn geldverspillende volhardingspolitiek ten opzichte van de Belgische kwestie;de koning weigerde in te stemmen met de tijdens de Opstand van 1830 uitgeroepenonafhankelijkheid. Het nieuws over de schipbreuk sijpelde pas na enkele maandenbinnen. In de Leydse courantwerd er op 18 oktober 1837 voor het eerst over bericht.9De ondergang van het schip, de getoonde moed van De Stuers en het vijf wekendurende verblijf op de Lucipara-klippen spraken tot de verbeelding van het publiek.Met belangstelling werd uitgekeken naar bijzonderheden over het verblijf van deschipbreukelingen. In december werd in de Leydse courant in twee afleveringen hetooggetuigenverslag van De Stuers gepubliceerd, dat eerder in de Javasche Courantwas verschenen.10 De Haagse boekverkoper Fuhri publiceerde later een zelfstandigeuitgave van deze tekst. Daarin vertelde De Stuers over zijn ervaringen, met veeldetails.11 De ramp vond volgens hem plaats rond half twee 's nachts. Iedereen werdwakker van de schok. Nadat duidelijk was geworden dat men niet op het schip konblijven, werd een begin gemaakt met de evacuatie. Zijn echtgenote moest, door eenmatroos geleid en haar blik op haar kinderen gevestigd, ‘nagenoeg een half uur totonder de armen in het water en over eersen scherpen koraalgrond gaan’.12

Ook schetste De Stuers een gedetailleerd beeld van het verblijf op de klif. Deeerste dagen hadmen het geluk schildpadden te vinden, waarvan een ‘tamelijk goedesoep van half zoet en half zout water’13werd getrokken. Later werd het eten ellendig:

slechts ruim 10 à 12 pond rijst mogt ik voor 140 monden uitdeelen, meteen ham of wat zout vleesch, ongeveer 10 pond. Jenever en arak was ernagenoeg niet, zoo dat ik in den beginne, weinig water hebbende, 2 à 3maal daags een teugje

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 201: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

197

Luitenant-generaal jonkheer F.V.A. de Stuers (uit: Eigen Haard, 1882).

wijn als oorlam gaf, met een teugje water. Was het zeer warm, en had ikvan den vroeger gevallen regen water kunnen verzamelen, zoo deelde ikwater met wijn gemengd, of naar de verkiezing der schipbreukelingen,driemaal daags water alleen uit.14

Men probeerde krabben, zeepaling en ‘zwarte tripang’15 te vangen. Er werden vooraloesters gevonden, die ‘diarrhé en bij anderen hevige kolijken veroorzaakten’. Demeeste reizigers hadden er een grote afkeer van. De Stuers had geprobeerd om ersoep van te laten koken, ‘maar de reuk was voor allen walgend’.16 Zeer verdienstelijkgedroegen vooral de inlandse vrouwen van enkele meegereisde soldaten zich:

Zij waren soms lang vóór dat een eenig soldaat het nog wagen durfde, bijmaanlicht of vóór het aanbreken van den dag reeds tot aan de armen inhet water, met lange stokken, en kwamen nimmer terug zonder eenigenbuit; en zonder dan zelfs nog eenige verpozing te nemen, werd eerst hetopgespoorde toebereid,

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 202: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

198

en aan den soldaat toegediend, terwijl zij voor zich zelve altoos zeer weinigbespaarden; de natuurlijke matigheid van den inlander maakte deze in hetalgemeen oneindig geschikter dan de Europeanen, om kommer, ellendeen gebrek door te staan.17

Ook de te Batavia geboren echtgenote van de heer Van Spreeuwenburg(‘adsistent-resident op Java’) ging goed met de situatie om:

zij ontzag zich niet, om uren lang bij een open vuur in de brandende zonte zitten, wanneer koffij of thee voor ons gemaakt werd; want het waterwas van aard reeds afschuwelijk genoeg van kleur en reuk, om de zorg teveronachtzamen, dat hetzelve verder niet bedorven of de aan ons zoomatigtoegediende portie thee of koffij ontnomen werd door dezen of geneninlander; want zij zouden zich niet ontzien hebben, om voor zoogenaamdzoet water wat zeewater in de plaats te doen.18

In deze dagen viel er één slachtoffer te betreuren: een inlandse matroos stierf bijgebrek aan zoet water. Men liet hem, op een plank gebonden, naar zee drijven, omdater geen aarde was om hem te begraven. Tot 15 mei was De Stuers erin geslaagd zijnpaarden in leven te houden, hoewel de dieren geen eten en nauwelijks water kregen.Daarna werden ze geslacht. Het vlees werd opgegeten en ingezouten. Met zijn eigenvrouw ging het, net als met de overige schipbreukelingen, niet goed: ze zag er‘vervallen en vermoeid’19 uit, was erg door de zon verbrand en leed aan vreselijkekrampen. Zijn kinderen bleven gezond. Ze hadden geen schoenen meer maar liepenop stukjes hout, ‘die een der matrozen voor eene sigaar of voor een’ dronk water ofwijn’ had vervaardigd.20

Toen op 7 juni een schip werd gezien, was de vreugde algemeen. Maar voordatze werden gered, overleed de machinist Mosselman: ‘hij werd op een stuk plank, inlinnen genaaid, gelegd, en op eenige honderden passen onder den wind aan de golventen prooi gegeven’.21 Op 9 juni werd de reddingsoperatie, die bemoeilijkt werd doorde ruwe zee en de krachtige branding, gestart. Hierbij kwam een Javaanse matroosom het leven. De Stuers bleef tot op het laatst, terwijl vrijwel alle schipbreukelingen- waaronder zijn vrouw en kinderen - al waren ingescheept, op het rif om de zakente coördineren. Pas op 11 juni werden hij en nog enkele personen gered, ‘hoewel dezee nog zeer onstuimig en hoog was, eene eigenschap van de Bandasche zee’.22

OokDe Stuers zwangere echtgenote, Adriana, beschreef haar ervaringen, al tijdenshaar verblijf op de Lucipara-klippen. Haar man schreef dat ze soms zat te schrijvenen aantekeningen zat te maken voor haar vader.23 Deze (Franstalige) fragmentenwerden pas in 1996 gedeeltelijk gepubliceerd, samen met een vertaling. Er

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 203: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

199

kan uit worden afgeleid hoe Adriana de ontberingen heeft ervaren. Vooral de eerstenacht, zoals ze op ‘die snijdend scherpe stenen zat’,24 was voor altijd in haarherinnering gegrift:

Bij een razende zee hoorde ik vlak bij me de golven tegen de koraalriffenkapotslaan, een afschuwelijk geluid, waarvoor ik tevergeefs heb getrachteen vergelijking te vinden. Nee, er is niets op aarde dat vergelijkbaar ismet dat lawaai, vooral als men alleen wakker ligt om dat aan te horen.25

De schipbreukelingen hadden last van de kou, omdat het voortdurend regende. Verderondervond iedereen hinder van de ‘afschuwelijke lucht van de schelpen bij laagwater’. Zelf werd ze, zoals gezegd, getroffen door vreselijke krampen, ‘zo hevig datwe bang waren voor een miskraam’.26 Maar toen ze eenmaal waren gered en warengearriveerd op de Molukken, werd het gewone leven hervat. Hun pasgeborendochtertje Cornelia was gezond. De Stuers en zijn vrouw leefden in Batu Gajah ineen mooie omgeving met een aangenaam klimaat. Adriana schreef:

Ik zie weer gras en gebladerte, mijn voeten raken de aarde, we hebben eengoed onderkomen, zijn goed gevoed en voelen ons goed! Men moet vande eerste levensbehoeften verstoken zijn geweest en gescheurde voetenhebben gehad [...] om de verrukking van een zachte en makkelijke grondte ondervinden.Menmoet zijn ogen hebben verblind door het voortdurenduitzicht op een dor strand om de schoonheid van groen gebladerte tebeseffen.Menmoet vijf weken lang dat afschuwelijke lawaai van de golvendie op een paar passen afstand als razenden tegen de rotsen beuktengehoord hebben om te genieten van de stilte van die prachtige groenenatuur, van dat fijne groene gazon, van die mooie bamboes, die met hunzachte gesuizel het gemoed in een stemming van eerbiedige, zachtemelancholie brengen. Men moet met moeite en mate vuil stinkend waterhebben gedronken om, zoals ik nu, neer te knielen voor een helder beekjedat zich onder het fraaie geboomte van onze prachtige tuin slingert.27

De herinneringen aan de ramp zullen echter wel nooit helemaal zijn uitgewist.

Een literaire prijsvraag

In de jaren die volgden, bleef de schipbreuk van deWillem I tot de verbeeldingspreken. Zo vervaardigde de Deventer kunstschilder Louis Meijer (1809-1866) een

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 204: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

200

schilderij, waarop de schipbreukelingen op de klippen waren afgebeeld.28 Het werdin 1838 door het Rijk aangekocht voor het Paviljoen Welgelegen te Haarlem. Sinds1877 werd het bewaard in de collectie van het koloniaal-militair Museum Bronbeekte Arnhem. In 1958 werd het door een boze bewoner van het Koninklijk MilitairTehuis voor Oud-Militairen in brand gestoken, waarbij het verloren ging. Op eenzelfportret dat Meijer in 1838 schilderde, is het zeestuk op de achtergrond te zien.29

Een tweede blijk van belangstelling vormt het prijsvraagonderwerp dat in 1838werd uitgeschreven door de Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten enWetenschappen: ‘De schipbreuk van de Stoomboot WILLEM I, op de Lucipara's’.30Dit letterkundige gezelschap was opgericht in 1800 en was ontstaan uit een fusie vandrie lokale dichtgenootschappen. Het kende een Amsterdamse, Rotterdamse, Leidseen een Haagse afdeling. Deze organiseerden voornamelijk maandelijkse lezingen.Daarnaast werden jaarlijks prijsvraagonderwerpen bekend gemaakt, op het gebiedvan de dichtkunde, de welsprekendheid, de geschied- en oudheidkunde en de fraaiekunsten. Ook werden, naar achttiende-eeuws gebruik, onderwerpen voor prijsverzenopgegeven. Inzenders maakten kans een gouden erepenning in de wacht te slepen.In vroegere tijden waren de prijsverzen succesvol geweest, zoals toen Hendrik Tollensin 1818 zijn ‘Tafereel van de overwintering der Hollanders opNova Zembla’ bekroondzag. In de jaren dertig van de negentiende eeuw was het prijsvraagsysteem echter opzijn retour. Als er bij hoge uitzondering al stukken binnenkwamen, werden dezemeestal niet bekroond.Mogelijk hoopte het bestuur van het genootschap dat het met het

schipbreuk-onderwerp verzen in de trant van Tollens zou uitlokken. Het was immerseen vergelijkbaar onderwerp: net als Willem Barentsz in de zestiende eeuw was in1837 een groep reizigers gestrand in een onherbergzaam gebied, waar zenoodgedwongen bivakkeerden. In 1840 bleek dat er twee inzendingen waren, beidenondertekend met een zinspreuk.31Hoezeer de inzenders ook hun best hadden gedaan,de jury was van oordeel dat beide gedichten het niet waard waren om bekroond teworden. De verzegelde naambriefjes, die alleen geopend mochten worden in hetgeval van een bekroning, werden daarom tijdens de vergadering ongeopend verbrand.Het is hierdoor niet meer te achterhalen wie de auteurs waren. De handgeschrevengedichten, die nooit werden uitgegeven, werden wel bewaard. Ze berusten in hetarchief van de Universiteitsbibliotheek Amsterdam.32

Het eerste vers is ondertekend met een citaat uit Ovidius'Metamorphosen: ‘Videomeliora proboque deteriora sequor’ (‘Ik zie het betere en sta erachter, maar toch

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 205: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

201

volg ik het slechtere’). Het wordt voorafgegaan door een korte lofzang op Nederlanden zijn Bataafse helden, waarin onder meer Jan van Speijk wordt genoemd. Heteigenlijke gedicht, ‘Tafereel der Schipbreuk, geleden door Z.M. StoomschipWillemI, op de Lucipara's, 1837’ telt 1018 versregels. Het leunt sterk op hetooggetuigenverslag van De Stuers, is doordesemd van een stevige christelijke moraalen verhaalt de gebeurtenissen in chronologische volgorde. De reis van deWillem 1naar Amboina verliep aanvankelijk voorspoedig, zo benadrukt de anonieme auteur:

Reeds negen malen was de kim de zon ontrezen,Zy had met majesteit en oost en west gewezen,Toen ze als verjongd in glans haar heldre stralen schoot,De pracht des regenboogs, al zwalpend henen vloodLangs 't groene eiland Buru, dat hun op enkle mijlen,Vermeldt / treft hun geen ramp / hoe kort nog te verwijlen;Zij vlieden naar de kust aan enkelen slechts vreemd,Die spoedig 't waard gezin op hare bodem neemt.[...]Verbeelding, schept hun reeds Amboina's stad en vesten,Waar Neerlands dappren vaak hun dorst naar glorie leschten;Waar menig Portugees zich 't voorhoofd bloedend stiet,Aan Bato's oorlogs knods en 't schandvol leven liet.33

In de tiende nacht ging het mis; de passagiers hoorden een ‘donderslag en vreeslijkromm'len’: ‘Al geeuwend houdt een woest geraas hun spraak beklemd, / Als of deloop des bloeds in de adren stuit en stremt’.34 De Lucipara-klippen zelf, waar dereizigers wekenlang verbleven, worden aldus beschreven:

Noch vrucht, noch bloem, of blad, had men den grond te danken,Natuur plant' hier geen boom of voedt er milde ranken;Slechts krabben die men ving, en oesters die men vond,Versterkten soms de maag en streelden hunnen mond.De schildpad die hier zwierf vertrok naar veilger oorden,Waar wreeden uit gebrek haar stille rust niet stoorden;Geen land bezit een vlek zoo kaal en dood ontzield,Hier wijst de grond geen plek waarop men biddend knielt.35

De schipbreukelingen lijden gebrek: ze worden door honger, dorst, hitte enmoedeloosheid gekweld:

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 206: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

202

De honger doet zich reeds al meer en meer gevoelen,Het water dat men geeft kan hunne gloed niet koelen;Het maakt den mond eens nat, 't is laving voor de tong,En raakt den gorgel naauw, blijft terging voor de long.Zij kruipen op de klip en vallen in de spleten,Men krimpt en wringt zich 't lijf[,] de oesters pas gegeten,Zijn hun een doodlijk gif dat langzaam knaagt en woedt,En geeselt[,] pynt en striemt in hunnen tegenspoed.De moedloosheid vermeert, de honger geeft haar krachten,Zij blak'ren in de zon en zwijgen en versmachten.36

Het slot van het gedicht, wanneer iedereen is gered, heeft een religieuze ennationalistische strekking. De Stuers en anderen hadden zich moedig gedragen endaarmee bewezen echte vaderlandse helden te zijn:

De eerbied klimt tot God uit Ambon's tempelkoren,Daar doet een dankbre schaar het treffend Hallel hooren,Dat slechts de zeis des doods een drietal heeft gemaaid,Hun worde in het graf den lauwer toegezwaaid.Er knielt een geesten rij van uit de dood verrezen;Maar 't holle oog laat elk hun mannenwaarde lezen,Die geene bastaards voedt maar in den nood gesterkt,Uit Neerlands voorgeslacht, in Neerlands naneef werkt!37

Het tweede gedicht, ‘De Stoomboot Willem de Eerste gestrand op de Lucipara's’, isondertekendmet een citaat van Horatius waarin de muze wordt aangeroepen: ‘Musa,rogata refer’. Het telt 890 versregels. De nadruk wordt gelegd op de moed van DeStuers, Lammleth en de andere vaderlanders. Ook in dit vers zijn de reizigersaanvankelijk onbezorgd. Ze denken aan niets anders dan dat ze spoedig het idyllischeAmboina zullen bereiken:

Waar zyn de stonden heengevloden?Reeds spoedt de blyde togt ten end:Amboina zal hen morgen noodenOp 't keurigst, wat zyn weelde kent.'t Zal al van goud en purper blinken,'t Kristal zal schittren en rinkinken,Bij volle bekers schuimt de wijn:

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 207: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

203

Daar zal men hen in d'armen prangenDie lang reeds smachten van verlangenEn zalig in verwachting zyn.38

Maar die hoop blijkt ijdel: ‘Wat schok doet eilings zich ontwaren? / Wat schrik waarieder mede ontwaakt?’39 Het schip zit onbeweeglijk vast. Maar De Stuers en zijndierbaren laten zich niet uit het lood slaan en blijven op God vertrouwen. Als hijnaar zijn vrouw en kinderen gaat, treft hij hen biddend aan:

Neen 't onheil bleef my niet verborgenWaar menschen falen - God zal zorgenZyn trouw beschaamt 't vertrouwen niet!Zoo spreekt zy, met gevouwen handen,Tot haar gemaal en dierbre panden:En smaakt de rust die godsvrucht biedt.40

Ook in dit vers wordt de verlatenheid van de Lucipara-klippen benadrukt:

Hy heeft geen lommer, loof noch leven,Biedt naauw' een drooge zitplaats aan;Hij is met scherpen rand omgevenWaarop geen menschen-voet kan staan.41

Daarna worden wederom de ontberingen van de schipbreukelingen besproken. Datde auteur van het tweede gedicht eveneens het ooggetuigenverslag van De Stuers alsuitgangspunt heeft genomen, blijkt bijvoorbeeld uit wat hij - in navolging van DeStuers - over de inlandse vrouwen schrijft:

Wat toch de voorraad moog verstrekken,Hoe trouw hy ronddeelt aan elk een,Kan naauwlyks't kwynend leven rekken.'t vernuft der Oosterlinge alleen,Weet steeds haar echtgenoot te voeden,Zy kruipt, ofschoon haar voeten bloeden,De scherpe rotsen om en rond.En of Natuur haar kindren eerde,Wie zonder buit steeds weder keerde,'t gebeurt niet dat ook zy niets vond.42

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 208: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

204

Aan de horizon ziet men een schip opdoemen:

Het lot neemt eilings beter keer.Een ieder ziet, met tranend' oogen,'t naauw zigtbaar streepjen opgetogen,Als daalde een Engel tot hen neer.43

Maar redding komt er vooralsnog niet, want het schip verdwijnt weer. De Stuersverkeert in angst over het lot van zijn echtgenote:

De vrucht haars boezems zal de slagenVan 't nypend lot niet langer dragen,Sleept straks de moeder mede in 't graf.In 't graf? .. de rotsklomp biedt geen graven,Geen rustplaats voor het stof der bravenWien hy 't verderf ten speelbal gaf.44

In tegenstelling tot het eerste gedicht, eindigt het tweede in mineur. Terwijl deverlossing nabij is, overlijdt, zoals gezegd, de machinist Mosselman. Hierdoor maakthij, als een soort Mozes, niet meer mee hoede stuurman Kash, die samen met enigeanderen met een sloep was uitgezonden om hulp te zoeken, terugkeert:

Zoo eischt dan 't angstverblyf van allen,Het dierbaar offer van zyn lyk;Zoo moet dan droevig 't rouwschot knallen,Als men de rots der smart ontwijk;Zoo mag dan Kash, by al zyn vrinden,Zyn boezemvriend niet wedervinden,Die met de sloep straks' rotswaarts spoedtEn door de hoog gestemde scharenDie tot hem snellen door de baren,Als aller redder wordt begroet.45

Uit de rapporten van de juryleden, die eveneens bewaard zijn gebleven, valt af teleiden dat ze genadeloos waren in hun kritiek.46 Het eerste vers, zo schreef eenanoniem jurylid, was ‘te verre beneden eenige dichterlijke verdiensten om op eenigebekroning aanspraak te kunnen maken’. De tweede inzending had volgens hemmeerverdiensten, maar bevatte over het algemeen te weinig ‘dichterlijke kracht en gloed’.Een tweede beoordelaar vond het eerste gedicht, hoewel onvoldoende, juist

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 209: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

205

van meer kwaliteit getuigen. Soms bevatte het regels die aan Cats deden denken.Andere passages, waarin de dichter zijn voorliefde voor het macabere demonstreerde,karakteriseerde de beoordelaar als ‘Romantisch’. Een voorbeeld was: ‘de smartendie zij dragen / Zijn meer dan lijdelijk, hun vleesch is afgevild, / De sneê die gaapten zuigt, wordt wijder trekt en trilt’.47 Het tweede gedicht voegde volgens hem teweinig toe aan het ooggetuigenverslag van De Stuers. Hij had wel gezien dat dedichter probeerde om Tollens' gedicht over Nova Zembla na te volgen: ‘hij reikt ernaar, - maar hy bereikt het niet’. Een derde beoordelaar was wel heel streng toen hijschreef dat beide inzendingen het treurig bewijs vormden van de ‘vermetelheid vansommige rijmelaars om de hand te durven uitstrekken naar de eerepalm, die alleenhet hoofd van den dichter versieren kan; eene vermetelheid, welke, indien ditgewoonte ware, eene openlijke bestraffing verdiende tot afschrik van anderen’. Heteerste gedicht had hij slechts met grote moeite kunnen lezen. Hij bespeurde veel taal-en stijlfouten, maar vooral een ‘volslagen absentie van alle poëzy’. Het vers zoumisschien ergernis wekken, indien het niet zo nu en dan de lachspieren van de lezerin beweging bracht. Het tweede vers was volgens hem van een vergelijkbaarbedroevend niveau.Inderdaad zijn de beide gedichten bij nadere beschouwing niet erg goed. Maar ze

passen wel in de periode dat Nederland op zoek was naar eigentijdse vaderlandsehelden. Ze vormen daarnaast het bewijs dat de ondergang van deWillem I in 1837werd gezien als een belangrijke gebeurtenis in de vaderlandse geschiedenis.

Bibliografie

Doren, J.B.J. van, Herinneringen der laatste oogenblikken van mijn verblijf inde Molukko's. 's-Gravenhage: J. & H. van Langenhuysen 1852.[Lauts, G.], Schipbreuk van den Gouverneur F. Ridder De Stuers op deLucipara's den 5 van Bloeimaand 1837. Ten voordeel van de gewonde en ziekemilitairen. [Arnhem: Kien 1837].Lauts, G., Geschiedenis der Nederlanders in Indië. Geschiedenis van devestiging, uitbreiding, bloei en verval van de magt der Nederlanders in Indië.Deel 7. Amsterdam: Frederik Muller, 1866.Meijer, L., Verklaring der schilderij, voorstellende de schipbreukelingen vanZ.M. Stoomschip Willem I op de Licipara. Deventer: De Lange, 1839. (Knuttel27652).Nieborg, J.P., Indië en de zee. De opleiding tot zeeman in Nederlands-Indië1743-1962. Amsterdam: De Bataafsche Leeuw, 1989.Popta, W.E. van, ‘Zr. Ms. Linieschip “Prins Frederik” 1816-1820’. In:Marineblad. Orgaan en uitgave van de Vereniging van Marine-Officieren 62(1952), p. 321-416.Praamstra, Olf en Peter van Zonneveld (samenst. en inl.), Omstreden paradijs.Ooggetuigen van Nederlands-Indië. Amsterdam: Bert Bakker 2010.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 210: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

206

Stuers, F.V.H.A. de,Verhaal der schipbreuk, geleden door den Luitenant Kolonelde Stuers, benevens de passagiers en equipage, van Z.M. Stoomschip Willem I,op de Lucipara's, in den nacht van den 5den op den 6den Mei 1837.'s-Gravenhage: Fuhri, 1837.Vreede-de Stuers, C., ‘Adriana; een kroniek van haar Indische jaren, 1809-1840’.In: Bijdragen tot de taal-, land- en volkenkunde 152 (1996), p. 74-108.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 211: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

207

Rick Honings (1984) studeerde Nederlandse taal en cultuur aan de Universiteit Leidenen is thans aan diezelfde opleiding werkzaam als aio Moderne Letterkunde(specialisatie: negentiende eeuw). Sinds 2007 werkt hij aan een dissertatie over hetliteraire leven in Leiden in de periode 1760-1860.

Eindnoten:

1 Op deze plaats wil ik Peter van Zonneveld bedanken voor zijn commentaar en begeleiding. Ditartikel is geschreven in het kader van mijn promotieonderzoek aan de Universiteit Leiden naarhet literaire leven in Leiden, 1760-1860.

2 Vreede-de Stuers 1996, p. 87; Van Popta 1952, p. 399; Nieborg 1989, p. 47.3 Lauts 1866, p. 31; Praamstra en Van Zonneveld 2010, p. 75-78.4 Zie de ‘Naamlijst der Officieren, Onder-officieren en Manschappen, welke geëmbarkeerd zijngeweest aan boord van het stoomschip “Willem I”, en daarmede schipbreuk hebben geledenop de Luciparas’, in: [Lauts] 1837, p. 26-27.

5 De Stuers 1837, p. 7.6 Gebaseerd op Lauts 1866, p. 31-49; Meijer 1839, p. 3-9.7 Geciteerd naar Lauts 1866, p. 35.8 Geciteerd naar Lauts 1866, p. 48.9 Leydse courant, 18-10-1837: ‘BATAVIA den 30 Junij. Berigten van die dagteekening bevattendetreurige tijding, dat de stoombootWillem de Eerste, op welke zich de Colonel de Stuers, dietot Gouverneur der Molukkos benoemd was, met vrouw en kinderen bevond, gedurende harentogt van Batavia naar de Molukkos, op eene blinde klip gestooten heeft en verongelukt is. Deequipagie en passagiers, ten getale van 140 menschen, hadden zich op eene naakte rots gered;doch men verkeerde omtrent dezelve in groote ongerustheid, daar men niet verzekerd was, datde hulp, die van Amboina gezonden was, wel nog ter goeder tijd zou kunnen aankomen. Menhad het berigt van die ramp ontvangen door eene boot of sloep, welke met 4 of 5 man door deschipbreukelingen afgezonden, en na zes dagen in zee gezworven te hebben, behoudenaangekomen was.’ Op 23-10-1837 verscheen een uitvoeriger bericht in deze krant.

10 De Stuers 1837, p. 6. Verschenen in de Leydse courant, 25-12-1837 en 27-12-1837.11 Zie ook Van Doren 1852, die zich baseerde op de ‘mededeelingen van verscheidene dier

schipbreukelingen’ (p. 74).12 De Stuers 1837, p. 9-10.13 Ibid., p. 16.14 Ibid., p. 16-17.15 Ibid., p. 20.16 Ibid., p. 21.17 Ibid., p. 21.18 Ibid., p. 27.19 Ibid., p. 25.20 Ibid., p. 26.21 Ibid., p. 38.22 Ibid., p. 42.23 Ibid., p. 25-26.24 Vreede-De Stuers 1996, p. 106.25 Ibid., p. 106.26 Ibid., p. 107.27 Ibid., p. 107.28 Meijer 1839.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 212: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

29 Zie Rijksmuseum Kunstkrant 31 (november-december 2005), p. 14-15. Met dank aan JeroenKapelle van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD), die informatie overhet schilderij ter beschikking stelde.

30 Leydse courant, 15-10-1838.31 Algemeene konst- en letter-bode 1840, deel 2, p. 348.32 afdeling Bijzondere Collecties, Universiteitsbibibliotheek Amsterdam, signatuur: B.q. 11.33 ‘Tafereel der Schipbreuk’, p. 3.34 Ibid., p. 5.35 Ibid., p. 13.36 Ibid., p. 19.37 Ibid., p. 37.38 ‘De Stoomboot Willem de Eerste gestrand’, p. 2 verso.39 Ibid., p. 2 verso.40 Ibid., p. 3 verso.41 Ibid., p. 4 recto.42 Ibid., p. 9 verso.43 Ibid., p. 12 recto.44 Ibid., p. 12 verso.45 Ibid., p. 15 recto.46 Uit bijgevoegde naambriefjes blijkt dat onder meer de letterkundige Willem Messchert

(1790-1844) en de politicus-literatorMaurits Cornelis van Hall (1768-1858) als jurylid optraden.De archiefmap bevat ook nog een derde jurybriefje, dat verzegeld is en niet geopend magworden.

47 ‘Tafereel der Schipbreuk’, p. 14-15.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 213: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

208

Op reis met schrijf- en tekenpenDe Dordtse schilder Frans Lebret naar de OostAnne Leussink

De negentiende eeuw was de eeuw waarin de Nederlandse overzeese bezittingenkoloniën werden. Oost-Indië werd Nederlands-Indië, met een Nederlands bestuur,dat Nederlandse ambtenaren en militairen deed afreizen naar de Oost. De reisernaartoe en terug naar het vaderland werd in die eeuw veel gemaakt. Daarvangetuigen talloze brieven, dagboeken en publicaties. Zo ook het manuscript van deDordtenaar Frans Lebret, die samen met een broer in 1863 de reis naar Indië maaktevia de zogenaamde overlandroute, de route die via Alexandrië naar Suez over landging, maar verder per stoomschip werd afgelegd. Het manuscript Reize naar en overJava met de Overland-Mail dienst der Messageries Imperiales is een prachtig in leergebondenmanuscript van ruim driehonderdvijftig in keurig handschrift volgeschrevenfoliovellen, verfraaid met zesentwintig tekeningen. Talrijk zijn bovendien deaquarellen en potloodtekeningen van de Indische wereld, die Frans Lebret buiten ditmanuscript om heeft gemaakt.Frans Lebret, schilder van beroep, ging op reis met schrijf- en tekenpen. Uit zijn

verslag komt hij naar voren als een belangeloos aanschouwer, geen deelnemer, maarwel een waarnemer met een scherp oog. De inrichting van schepen,weersomstandigheden op zee en aan land, fysieke kenmerken van mensen en dierenen culturele aspecten van de Oosterse wereld werden aan zijn waarnemendschildersoog onderworpen. Zijn oog was ook Europees, zoals hij zelf bekende. Metzijn Europese blik keek hij naar de streken buiten Europa, die hij voor het eerstbezocht, en met deze Europese blik verwonderde hij zich over gebeurtenissen engewoonten van de mensen die hij er ontmoette.

De schilder en zijn ‘Indisch intermezzo’

Frans Lebret werd op 7 november 1820 geboren te Dordrecht, als zoon van dekoopman Ary Lebret en Geertrui van der Zalm. Al jong werd duidelijk dat Frans hetschil-

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 214: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

209

deren verkoos boven een beroep als dat van zijn vader. In 1836 werd hij, net zestienjaar oud, aangenomen bij het schildersgenootschap Pictura in Dordrecht, waar hijles kreeg van de landschapsschilders Frederik Verheggen en Willem de Klerk.1 Zijnschildersoeuvre bestaat vrijwel alleen uit landschappen en stalinterieurs. Hij behoorttot de laatste generatie schilders in de Dordtse Pictura traditie, waarin ‘vee inlandschap’ ruim drie en een halve eeuw geliefd bleef.Lebret maakte voornamelijk naam met het schilderen van schapen, ‘die [hem] in

de beweeglijkheid van hun vacht zoo aantrokken’.2 In een interview zei hij eens: ‘Ikheb geen dag laten voorbijgaan dat ik niet een schrapje zette om mij verder tebekwamen. Ik ging de natuur in, en het vee aan den Eersten Tol zocht ik op om hette bestuderen ... in het bijzonder de schapen’.3 Dit bleef zijn drijfveer tot zijn doodin 1909. Hij werd negenentachtig jaar.Het werk dat hij in 1863 maakte, vormt een uitzondering op zijn door schapen

gedomineerde oeuvre. In dat jaar maakte Frans Lebret samen met zijn jongere broerJan Hendrik de reis naar en over Java. Aanleiding tot de reis was de wens een bezoekte brengen aan Gerrit, de broer die op Java fortuin maakte als suikerfabrikant.4 Eenopmerkelijke en uitzonderlijke reis naar Nederlands-Indië, waarvan Frans in notitie-en schetsboek zijn getuigenis heeft afgelegd. Na vijf maanden keerden de broers inDordrecht terug. Frans bracht ongeveer honderd tekeningen en schetsen mee terug,waarvan hij er een aantal in Dordrecht verder uitwerkte.Deze Indische tekeningen vormen een opmerkelijk intermezzo, want na de

terugkeer in Dordrecht pakte Frans Lebret al gauw de draad weer op van zijn schapenaan ‘de Eersten Tol’. Meer dan de curieuze zaken die hij ‘in den vreemde’ zaginspireerde hem het vertrouwde land van Maas en Merwede.5 Dit heeft tot gevolggehad dat zijn Indische werk nauwelijks is besproken in de kunsthistorische literatuur,en dat hij geen noemenswaardige plaats heeft verworven tussen de schilders die inNederlands-Indië werkten, veelal in dienst van het gouvernement, als tekenaars voorwetenschappelijk onderzoek en voor verkenningsexpedities in de archipel.6

Er zijn weinig werken van deze schilder - die bekend staat als zeer arbeidzaam enproductief - in Nederland achtergebleven. De oorzaak hiervan is dat de meeste vanzijn werken via een Antwerpse kunsthandelaar7 naar Amerika werden verkocht. Eenuitzondering daarop maakt zijn Indische werk, dat lange tijd familiebezit bleef. Dewerken werden in januari 1950 door zijn toen vijfentachtig jarige zoon E.H. Lebretaan het DordrechtsMuseum geschonken. Van die schenking is in veel kranten gewaggemaakt, evenals van de tentoonstelling die er in april dat jaar op volgde. In hetDordrechtsch Nieuwsblad van 12 januari 1950 wordt de zoon geciteerd:

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 215: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

210

Frans Lebret, neger uit de stookkamer (T530).

Deze tekeningen vormden eens een der hoogtepunten uit het schilderslevenmijns vaders en zijn niet alleen topografisch en etnografisch, doch ook,gezien in het kader van de tijd, waarin zij werden gewrocht, kunstzinnigvan meer dan gewone betekenis.

Dat is ook wat de tentoonstelling benadrukte: het belang van de werken als een schetsvan het midden negentiende-eeuwse leven in de Oost.Tijdens zijn ‘Indisch Intermezzo’ was Frans Lebret dus ook zeer productief. In de

korte tijd van de reis heeft hij zowel de Arabische wereld als Java weten vast teleggen in schetsen en aquarellen. Dieren, mensen, zeden en gewoonten bekeek hijmet zijn schildersoog. Een bezoeker van de tentoonstelling in 1950, bekend metIndië, gaf het volgende commentaar:

Lebret heeft Insulinde precies weergegeven zoals het is; in de blankheidvan zijn luchten, de serene stilte van de sawah, de nevelen en verschietenvan het wijde

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 216: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

211

landschap, in de zware kracht der karbouwen, kortom in heel demajestueuze pracht van de tropen.8

De schrijvende reiziger

Frans Lebret maakte ook notities van zijn reis, die hij thuis, in Dordrecht, uitwerkteop 358 foliovellen. In dit omvangrijke verslag legde hij zijn belevenissen vast voorhet thuisfront. Zijn tekst werd nooit gepubliceerd. In zijn voorwoord stelt hij dat ditook niet de bedoeling was.

't Doel dezes schrijvers is bloot, op veler aanzoek, het in schrift stellenonzer reine naar de O. Indiën, op dat hoe verouderd eene reine ook wordenmoge, na lengte van dagen, mijne betrekkingen na mij in het bezit zoudenblijven eener reize, die naar hun inzien steeds eene aangename herinneringzal te weeg brengen. Zij is dan alleen voor mijne verwanten geschreven,zonder eenige verschooning te vergen, voor stijl of taalfouten.9

Maar schijn bedriegt in dit geval wellicht. Er lijkt sprake te zijn van een conventie;de meeste gedrukte reisteksten die midden negentiende eeuw verschenen, bevattendezelfde bescheiden voorwoorden, waarin de schrijver benadrukt dat het voor vriendenen familie geschrevene niet op taal en schrijfstijl moet worden beoordeeld. Misschienhad Frans Lebret wel een druk van zijn werk voor ogen, maar is het er nooit vangekomen?Die vraag blijft vooralsnog onbeantwoord, hoewel het uitgebreide register10

dat hij heeft toegevoegd zou kunnen duiden op de gedachte aan uitgave, wellicht eendie zou moeten fungeren als reisgids.

De reis

In tegenstelling tot hun meeste tijdgenoten maakten de broers de reis niet uit zakelijkeoverwegingen, maar uitsluitend met het doel een bezoekje te brengen aan hun broerGerrit, die in 1842 naar Java was vertrokken. In 1849-1850 was Gerrit voor eenfamiliebezoek weer in het moederland. Na diens terugkeer naar Java, voelden Fransen Jan Hendrik ‘een verlangen [...] om nog eens ooggetuige te mogen zijn van zijnOostersch leven’.11 Ze boekten een eerste klas reis van Marseille tot Singapore bijde Franse overland maildienst en begonnen hun reis, die vijf maanden zou duren, op15 januari 1863 in Dordrecht.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 217: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

212

Dat Frans en Jan Hendrik deze reis als toeristen ondernamen, is bijzonder. Vantoerisme naar Nederlands-Indië was in die dagen nog geen sprake. Een riskante reisnaar Indië ondernam men met een nuttiger doel: in opdracht van het gouvernement,wegens een betrekking in Indië, voor wetenschappelijk onderzoek, of om een nieuwestart te maken met de hoop op nieuw geluk. Bovendien was de reis naar Indië duur,zeker met de overland maildiensten. Die route was korter en minder riskant dan dezeilroute rond de Kaap, maar ook veel duurder en vanwege de vele overstapmomentenweinig comfortabel. Alleen al het traject vanMarseille tot Singapore kostte de broersLebret 1260 gulden per persoon. ‘Het overige traject voor eigen rekening’,12 vermeldtFrans Lebret daar droogjes bij. Voor de beide broers was dat kennelijk geen bezwaar.In vijf maanden tijds legden ze de volgende route af: per schuit van Dordrecht

naar Brussel, per trein van Brussel naar Marseille, per stoomschip naar Alexandrië,per trein via Caïro naar Suez, per stoomschip over de Rode Zee naar Aden, en verdernaar Ceylon, Singapore en Batavia. Na enkele dagen verblijf in Batavia stoomdenze door naar Soerabaja van waaruit ze per rijtuig, na eenenvijftig dagen reizen,eindelijk Pasoeroean bereikten. Vanaf Gerrits landgoed Kedawoeng te Pasoeroean,maakten ze uitstapjes naar bezienswaardigheden in de buurt, zoals de bron BlaauwWater en het meer van Gratie. Ze vierden het Javaans Nieuwjaar bij de regent vanBangil, maakten een meerdaagse tocht door het Tengergebergte en beklommen deBromo. Na een verblijf van vier weken bij Gerrit reisden ze met hem en zijn vrouwAntoinetta Hesselaar over Java terug naar Batavia. Tijdens die reis beklommen zede Boroboedoer, aanschouwden ze de productie van groene en zwarte thee op eentheeplantage en bezochten de gevangenis te Pekalongan.13 In Batavia scheepten Fransen Jan Hendrik zich in voor de terugreis. Tot Alexandrië legden ze dezelfde route afals op de heenweg. In Alexandrië kochten ze tickets voor een overtocht met deOostenrijkse Lloyd, die hen naar Triëst bracht. Daarvandaan reisden ze met de treinvia Wenen naar Keulen, en verder vermoedelijk per boot naar het vertrouwdeDordrecht.

Ongemakken voor de reiziger

In zijn beschrijvingen laat Frans ons kennismaken met de kleine ongemakken diehij als reiziger te verduren had: hitte, zeeziekte, ongedierte en het grove rijgedragvan de koetsiers op Java. Na het vertrek vanuit Suez aan boord van de Alpheeondervonden de passagiers steeds meer last van de tropische hitte. Frans ervoerfysieke hinder van de warmte:

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 218: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

213

Een ondraaglijk jeuken over het geheele ligchaam verspreid [...]inzonderheid in den hals, hetgeen bleek eene huidziekte te zijn, door hethevig zweten veroorzaakt en bij ons te lande in de wandeling den roodenhond genoemd wordt. [Een] bijna ondraaglijken last, die mij zoolang bijzou blijven, als wij de warme klimaten zouden bereizen.14

Later op de reis, voorbij Aden, kreeg Frans last van zeeziekte door het ongedurigstampen van het schip, onder invloed van de aanhoudende Noordoosten wind. Inzijn verslag beklaagt hij zich over de hitte en de stank van kaarsvet die door demachinekamer werden verspreid, en over de ondraaglijke temperaturen in ‘No. 100’:

Die deze plaats aan boord eener Mailboot niet kent, weet ook niet, wat hetzegt zich daarheen te moeten begeven, gebouwd in de heetste plaats derboot, waar geen mensch het lang kan uithouden, gaat men naar eengloeijende oven, alwaar de onreine uitwerpselen door de warmteuitdampen, en gas soorten ontwikkeld worden, waardoor men geengenoegzame adem halen kan en denkt te stikken.15

‘No. 100’ was de sanitaire ruimte. Het leven aan boord ging niet over rozen.Op het traject van Batavia naar Soerabaja, dat de broers aan boord van de stomer

Penarang aflegden, hadden ze ook wat ongemak te verduren. Het schip kon hen quainrichting en verzorging niet bekoren. ‘Heel de stoomboot op enkele zaken nauitgezonderd, was een rare boel’.16 Het was er niet schoon, de bedden werden nietopgemaakt, de bedienden speelden de baas over de passagiers, en de passagiershadden het onzedelijk gedrag van een transport militairen te aanschouwen. Bovendienwaren er ratten aan boord. Frans schrijft:

Ziende dat mijn matras aan het voeteneinde kapot was, en de boomwol eruit proos, schoof ik dit mede op de rekening der algemeensongeredderdheid, die aan boord heerschte, toen mij echter de volgendemorgen de zaak werd opgehelderd en 't mij aan alles duidelijk bleek dateene rat, bij mij huishoudende, des nachts terwijl ik sliep, bij mijne voetenzijn begonnen vernielingswerk had zoeken te voltooien, hebbende deboomwol uit mijne matras een voet hoog opgesleept.17

Voor alle uitstapjes onderweg en de reizen op Java gebruikten de broers en hunreisgenoten rijtuigen. Dat kon nog het nodige ongemak en avontuur met zichmeebrengen, waarvan de soms erbarmelijke staat vanwegen en bruggen, overstroomderivieren, krakkemikkige rijtuigen of eigenwijze paarden oorzaak waren. Als het aanFrans had gelegen, was het rijden er rustiger aan toe gegaan:

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 219: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

214

Op nieuw mag ik niet verzwijgen hoe gewelddadig wij door onzepostpaarden werden medegenomen, men zegt wel eens van zulks rijdendat men de sterren voor de oogen schoten, maar welke lezer ook ooit ditgeschrift ander de oogen moge komen, dat men mij niet beschuldige vanaverdrijving, (altijd op het oog hebbende die lezers die het niet bijandervinding weten) elke bezoeker van Java zal hiermede gereedelijkinstemmen, hoe 't bestaanbaar is zonder ongelukken begrijp ik evenmin,als men daarbij nog in aanmerking neemt, dat men afhankelijk is van deluimen der paarden, die, om hunne nukken bot te vieren, somwijlen opeens 't spoor verlaten, dus niet meer voor voorwaarts gaan, dan de fellevaart van 't rijtuig, en ten slotte den een den ander medesleept en somsdwars voor 't rijtuig komen te staan.18

Het reizen met een rijtuig in Indië was een belevenis, maar niet altijd een plezierige.

Over de waarnemingen van Frans Lebret

In zijn tekenwerk illustreert Frans Lebret zijn waarnemingen van mensen, dieren enlandschappen. Van de gebeurtenissen tijdens de reis doet hij alleen verslag in tekst.Daarin is het hem niet te doen om een oordeel te vellen over politiek of eenwaarschuwende vinger op te heffen, zoals in vele andere reisteksten uit die tijd hetgeval is. Hoewel hij niet heeft nagelaten af en toe een oppervlakkig oordeel te vellenover het leven van de Hollanders op Java - men leeft er op te grote voet, men snauwttegen de bedienden - of mee te gaan in het stereotype oordeel over de Javaan - vannature verkwistend, lui en tot praalzucht geneigd - is Frans een belangeloos reiziger,een toerist die aanschouwd heeft, vooral met oog voor feitelijkheden maar ook metde verwondering of verontwaardiging die hoorde bij zijn Europese blik.

Indrukken van de natuur

Waar veel andere schrijvers van negentiende-eeuwse reisteksten in hun beschrijvingvan de overweldigende natuur verzuchten ‘ach, kon ik slechts schilderen...’ had Franseen tegengesteld probleem. Hij kón schilderen, maar de grootsheid van het landschappaste niet in zijn kleine schetsboekje. Tijdens een tocht door het Tengergebergtebezochten ze het plaatsje Ngadisarie. Frans schrijft daar: ‘ook hier schetste ik eenweinig, maar moest om de grootheid der natuur en het kleine formaat van mijnschetsboekje ten slotte deze grootsche taak opgeven’.19

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 220: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

215

Frans Lebret werd, net als elke andere reiziger, ingenomen door de grootsheid vande natuur, door de indrukken die deze nieuwe streken met ander licht en anderekleuren bij hem achterlieten. Veel landschappen heeft hij beschreven en, als hij hetmogelijk achtte, geschetst, om ze later in Dordrecht uit te werken in kleurrijkeaquarellen. Zijn natuurbeschrijvingen variëren van heel feitelijk naar romantischenatuurbelevingen vol godsbesef.Zo schrijft hij over Kedawong vrij nuchter:

langs een bosch van rietboomen en meer ander hoog gewas waar enkelekokosboomen hier en daar uitsteken tot zij zich als oplossen in de massivenen tot 12 a 14 duizend voeten hooge blaauwe massa van hetTengergebergte. [...] de natuur roept mij mijne blikken te wijden over debijna onafzienbare rijstvelden, met enkele kleine boschjes van struikenafgewisseld en aan den gezightseinder het einde van het Tengergebergte.20

In Cheribon daarentegen roept het natuurschoon hele andere woorden in Frans op:

Geheel aan de zeekant gebouwd, hetwelk vol ligt van rotsblokken is dezee immer rusteloos bezig om hare golven in voortdurenden strijd daarmedeaan te zetten, een werk welligt van de schepping af reeds begonnen en nognacht en dag onophoudelijk voortgezet wekte het gedruisch daarvan onsdes nachts dat zeer indrukwekkend was, terwijl alle overige krachten dernatuur door eene doodelijke stilte als in een diepen slaap gedommeldschenen. In die oogenblikken spreekt de natuur eene taal tot het gemoed,die niet wel in menschenwoorden is weer te geven, maar die alleen tegevoelen is. 't Is als de stem van Gods almagt die U steeds zijnealomtegenwoordigheid verkondigt. Terwijl alles zwijgt spreekt hij!21

Indrukken van de mensen

Frans was onder de indruk van de schoonheid en de lichaamsbouw van de mensendie hij ontmoette. Hun verschil in uiterlijk intrigeerde hem, maar hij leek te worstelenmet het standpunt dat hij ten opzichte van deze andere, in zijn ogen ‘wildere’ volkenmoest innemen. Want over de mate van hun beschaving was Frans Lebret kritisch,meestal in oppervlakkige, stereotype termen, waarmee hij aansloot bij de vooroordelendie gangbaar waren in Europa, als het ging om de typering van Oosterse volken.Over de ‘Adense luidjes’ oordeelde hij als ‘een wild woest volkje in een

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 221: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

216

Rijstverkopers (foto Woodbury & Page).

Rijstverkopers langs den weg (tekening Frans Lebret).

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 222: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

217

nog barbaarsch land’,22 de Ceylonezen zijn ‘schelmachtig en quasi vertrouwelijk’,23

de Javanen ‘lui en leugenachtig’.24 Zijn verwondering over de grote verscheidenheidin mensen gaf hem stof tot nadenken over gelijkheid en broederschap: ‘Uit een enander kan men opmaken met wat aardig volkje wij zoo wat medereisden en voor denopmerkzamenmenige stof tot nadenken gaf, aangaande verscheidenheid in soort vanmenschen en hunne verrigtingen’.25

Tekeningen naar foto's van Woodbury & Page

Frans heeft niet alle tekeningen gebaseerd op eigen waarnemingen. Hij tekende ooknaar foto's van Woodbury & Page. Zij waren de bekendste Europese fotografen diein het midden van de negentiende eeuw op Java werkten. Ze fotografeerden deJavanen - native types - en landschappen - views of Java -. Deze foto's, vaak stereotypebeelden van de exotische wereld, vonden gretig aftrek in Europa.26 Frans Lebret zaler een paar op de kop hebben getikt, want de gelijkenis tussen enkele tekeningen vanzijn hand en foto's van Woodbury en Page is onmiskenbaar, zoals is te zien op deafgebeelde rijstverkopers. Bovendien heeft Frans Lebret bij enkele van dezetekeningen keurig vermeld ze ‘naar photographie’27 vervaardigd zijn. Inspiratiebronof geheugensteun? De meeste van deze ‘kopieën’ zijn te vinden in het manuscript,en zijn dus gemaakt na terugkeer in Dordrecht. Hij had de Javanen die hij hierintekende niet meer om zich heen en zal daarom wellicht gebruik hebben gemaakt vanfoto's van Woodbury & Page. Opvallend is ook dat zijn tekst naar geen van dezebeelden verwijst.

Waarneming van dieren

Zijn grote belangstelling voor vee komt ook naar voren in een aantal van deafbeeldingen. De magere Singalese runderen en de sterke karbouwen heeft hijbeschreven en getekend. Ook heeft hij niet nagelaten enkele tropische diersoortenvast te leggen, zoals diverse vissoorten, een kaaiman, een schorpioen en de veelvoorkomende gekko's.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 223: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

218

Concluderend

De reisindrukken van Frans Lebret die hij vastlegde in woord en beeld laten onsduidelijk zien hoe hij keek naar natuur, mens en dier. Uit zijn geschreven opmerkingenleren we bovendien veel over de praktijk van het reizen met schepen, treinen enrijtuigen en over de standpunten die hij ten aanzien van de Arabische wereld enNederlands-Indië innam vanuit zijn Westers perspectief. Zijn beschrijvingen zijn descherpe waarnemingen van een schilder. Hoewel hij een typisch negentiende-eeuwse,Eurocentrische houding had ten opzichte vanOosterse volken, heeft hij cultuuruitingenen levensomstandigheden vooral feitelijk beschreven, zonder er een oordeel aan teverbinden. Hij liet zich niet in met politieke verhoudingen en beperkte zich totfeitelijke beschrijvingen van wat hij zag en ondervond. Dit wil niet zeggen dat FransLebret volledig gespeend was van enige vooringenomenheid of van persoonlijkebetrokkenheid. Hij blijkt overdonderd door de grootsheid van de natuur en zijnvooroordelen zaten nog ingebakken in zijn Europese blik.

Bibliografie

Bol, L.J., ‘Tekeningen van Frans Lebret. Rede bij de opening van degelijknamige tentoonstelling 22 december 1961-1 maart 1962’. In: L.J. Bol(voorw. en inl.), Schilderijen en etsen van Frans Lebret en schilderijen van zijnDordtse tijd en stijlgenoten. Dordrecht: Dordrechts Museum, 1961.Boschma (red.) (et al.), G.,Meesterlijk vee. Nederlandse veeschilders 1600-1900.Zwolle: Waanders/'s-Gravenhage: Rijksdienst Beeldende Kunst, 1988.Brakel e.a., K. van, Indië omlijst. Vier eeuwen schilderkunst in Nederlands-Indië.Amsterdam: Koninklijk Instituut voor de Tropen, 1998.Lebret, F., Rieize naar en over Java met de Overland-Mail dienst van deMessageries Imperiales door de gebroeders F. en J.H. Lebret, beschreven doorFrans Lebret, 1863, Dordrecht. (KITLV H1006).Leussink, A., Op reis met schrijf- en tekenpen. Marterscriptie geschiedenis,Universiteit Leiden, 2010. (Een exemplaar is aanwezig in KITLV 2009 B 2322).Praamstra, Olf en Peter van Zonneveld (samenst. en inl.), Omstreden paradijs.Ooggetuigen van Nederlands-Indië. Amsterdam: Bert Bakker 2010.Wachlin, S.,Woodbury & Page. Photographers Java. Leiden: KITLV Press1994.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 224: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

219

Anne Leussink (1980) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam(doctoraalscriptie De Oost-Indische Theeboem, 2006) en geschiedenis aan deUniversiteit Leiden (masterscriptieOp reis met schrijf- en tekenpen, 2010). Ze werktals docent Nederlands op de Haagse Hogeschool.

Eindnoten:

1 Boschma 1988, p. 243 en Bol 1961, p. 9.2 Bol 1961, p. 6.3 Ibid., p. 10-11.4 Gerrit Lebret blijkt een succesvol suikerfabrikant te zijn geweest, een invloedrijke figuur engroot voorstander van vrije arbeid (KITLV-inventaris 97, H 1343, H 941 en H 1340).

5 Bol 1961, p. 9, 24.6 Van Brakel 1998, p. 44.7 Volgens het Dordrechtsch Nieuwsblad van 20-05-1948 was dat kunsthandelaar D'Huyvetter(Rijksdienst voor Kunsthistorische Documenten (RKD), PDO, Frans Lebret, 1820-1909).

8 RKD, PDO, Frans Lebret 1820-1909.9 Lebret 1863, Inleiding.10 Na fol. 357 in het manuscript volgen 8 vellen met bladwijzers: een zakenregister en een register

van plaatsnamen.11 Lebret 1863, fol. 2.12 Ibid., fol. 4.13 Lebrets ooggetuigenverslag van dit bezoek is opgenomen in Praamstra en Van Zonneveld 2010,

p. 94-95.14 Lebret 1863, fol. 62.15 Ibid., fol. 78.16 Ibid., fol. 127.17 Ibid., fol. 128.18 Ibid., fol. 226-227.19 Ibid., fol. 175.20 Ibid., fol. 164-165.21 Ibid., fol. 222.22 Ibid., fol. 64, 68.23 Ibid., fol. 88.24 Ibid., fol. 258.25 Ibid., fol. 62.26 Wachlin 1994, p. 19.27 Lebret 1863, fol. 280.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 225: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

220

Over donkere dochters, Indische dames en 'n blanke lelieDe representatie van Indo-Europeanen in ‘Ups’ & ‘Downs’ in hetIndische leven van P.A. Daum1

Petra Boudewijn

Inleiding

‘Europeesche vrouwen, zelfs die aan Hollandse keukenmeiden doen denken, mannen,die echte typen vormen van domheid en onopgevoedheid, hoort en ziet men nietzelden met minachting spreken tot of over de indo-europeanen’. Dit schreef P.A.Daum op 24 augustus 1888 in het Bataviaasch Nieuwsblad, de krant waarvan hijhoofdredacteur was.2 Naar zijn mening werden Indo-Europeanen op grote schaalgediscrimineerd door de blanke bevolking van Indië, waardoor velen ondererbarmelijke omstandigheden leefden.In de koloniale samenleving vormden Indo-Europeanen een grote groep die bestond

uit nakomelingen uit gemengde raciale relaties. Zij werden raciaal gedefinieerd enwaren niet aan een bepaalde klasse of stand gebonden; zij kwamen in alle lagen vande koloniale samenleving voor. Indo-Europeanen bevonden zich zowel onder dekoloniale elite als in de kampong. Tegen het einde van de negentiende eeuw werddeze groep in toenemendemate als een probleem ervaren en sprak men in de Indischedagbladpers zelfs van het ‘Indo-probleem’.Een groot deel van de Indische dagbladpers was van mening dat de

Indo-Europeanen hun beroerde sociale en economische omstandigheden aan zichzelfte danken hadden: zij zouden namelijk een afkeer hebben van werken. Daumdaarentegen vond dat de koloniale samenleving debet was aan het Indo-probleem enbrak in zijn krant regelmatig een lans voor de Indo-Europeaan. Deed hij dat ook inzijn literaire werk? Die vraag stel ik in deze bijdrage centraal. Ik zal achtereenvolgensingaan op de positie van Indo-Europeanen in de koloniale samenleving, de visie vanDaum op deze groep, en ten slotte de literaire representatie van Indo-Europeanen inéén van zijn romans.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 226: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

221

De Indo-Europeanen

De eerste Indo-Europeanenwerden geboren in de tijd van de Verenigde Oost-IndischeCompagnie uit relaties tussen Europese mannen en inheemse vrouwen.Indo-Europeanenmaakten dus van meet af aan deel uit van de koloniale samenlevingen werden, als ze door hun vader wettig waren erkend, tot de Europese klassegerekend. De Europese bevolking vormde echter geenszins een homogene groep,maar was in drie categorieën onderverdeeld: de volbloed Europeanen (de totoks ende lokaal geborenen), de Indo-Europeanen en de inheemse vrouwen die door eenhuwelijk met een Europese man de Europese status hadden verworven. In 1870bestond 80% van de Europese bevolking uit Indo-Europeanen. In 1900 was dat nogmaar 67%, terwijl de Europese bevolking in die periode was verdubbeld.3

Indo-Europeanen hebben lange tijd een prominente plaats ingenomen in dekoloniale samenleving. Bij het ontstaan van de kolonie werd een huwelijk met eeninheemse vrouw aangemoedigd. Het was de bedoeling dat mannen die naar de koloniekwamen zich er permanent zouden vestigen. Een inheemse vrouw zou de totok eenband met het land geven en kon hem snel vertrouwd maken met de taal en cultuur.Bovendien vond men de Indische omgeving ongeschikt voor een Nederlandseechtgenote, want zij zou geplaagd worden door heimwee en verveling of last hebbenvan klimaat en cultuur.4 Veel mannen leefden samen met een njai, een inheemsehuishoudster. De Indo-Europese dochters uit zulke interraciale relaties waren geliefdehuwelijkskandidaten bij totoks die uit waren op hoge posities, want hun familieshadden vaak belangrijke connecties in de kolonie, waaraan het de nieuwkomersontbrak. Zo ontstond er een invloedrijke en welvarende Indo-Europese elite.5

Maar in het laatste kwart van de negentiende eeuw veranderde het sociaal aanzienvan de Indo-Europeanen, omdat de totok een zogenaamde ‘trekker’ werd. In 1869werd het Suezkanaal geopend, waardoor de afstand tussen Nederland en de kolonieaanzienlijk kleiner werd; en de ontwikkeling van moderne communicatiemiddelenzoals de telegrafie verkleinde de gevoelsmatige afstand tot het moederland. Eenverblijf in de kolonie was er nu op gericht om in een relatief korte periode veel geldte verdienen en dan terug te keren naar Nederland. Intussen was het belangrijk omzo ‘Hollands’ mogelijk te blijven enwerd verindischen als teken vanmaatschappelijkeen morele neergang beschouwd. Totoks vertrokken daarom nu bij voorkeur gehuwdnaar de kolonie of trouwden er ‘met de handschoen’.6

In 1900 was het aantal Europese vrouwen ten opzichte van 1869 verdubbeld. Dezetoename valt voornamelijk toe te schrijven aan de komst van blanke bruiden

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 227: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

222

naar de kolonie. De Indo-Europese bruid daalde intussen langzaam maar zeker opde sociale ladder. De elite was net als de hele koloniale samenleving gelaagd:bovenaan stonden de totoks; daaronder de volbloed lokaal geborenen; daaronderpersonen van raciaal gemengde afkomst in verschillende gradaties van aanzien,afhankelijk van hun huidskleur, en onderaan stond de inheemse echtgenote. Door detoename van het aantal totoks werd de groep Indo-Europeanen die tot de kolonialeelite hoorden, steeds kleiner, en ze kwamen in toenemende mate in de lagere klassenen standen terecht.7

Het Indo-probleem

Terwijl de koloniale samenleving onmiskenbaar ‘verhollandste’, begon de Indischedagbladpers steeds vaker te schrijven over sociale en economische discriminatie vanIndo-Europeanen. Ulbe Bosma, Remco Raben en Wim Willems stellen in Degeschiedenis van Indische Nederlanders (2006) en De oude Indische wereld1500-1920 (2003) dat het Indo-probleem niet aan raciale discriminatie, maar aanuitsluiting op grond van klasse en stand moet worden toegeschreven. Zij vinden hetniet opmerkelijk dat veel Indo-Europeanen in lagere sociale kringen verkeerden ofzelfs in armoede leefden, omdat Indo-Europeanen zoals eerder opgemerkt 67% tot80% van de Europese bevolking uitmaakten:

Het ontstaan van een Europese onderklasse was onvermijdelijk. Veelkinderen werden geboren in milieus van soldaten en klerken, en erfdenhet sappelend bestaan van hun ouderlijk huis. Bij veel Indische familieszien we dan ook een neergaande trend over de generaties.8

Vooral het lot van de ‘kleine Indo’ of ‘kleine boeng’ leek hierdoor bepaald, waarbijuiterlijke kenmerken een signaal van klasse werden en het armoedeprobleem eengezicht kreeg. Terwijl de welvarende koloniale elite steeds blanker werd, werd deIndo-Europeaan in de beeldvorming een belangrijk voorbeeld van sociale eneconomische discriminatie.9Maar volgens Bosma, Raben enWillems speelden tussen1870 en 1900 raciale overwegingen in die discriminatie geen overheersende rol:

Van systematische en geïnstitutionaliseerde uitsluiting op raciale grondenwas geen sprake. De uitbreiding van het bestuur en de oprichting vanopleidingen werkten veelal in het voordeel van de Indische Europeanen.Er kwamen meer

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 228: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

223

carrièremogelijkheden en dankzij de oprichting van scholen enbestuursopleidingen kregen veel Indische kinderen de kans om carrière temaken.10

De Indo-Europese middenklasse die aansluiting vond bij de elite, kreeg wel degelijkkansen. Voor de kleine Indo gold dat niet. Een goede opleiding was voor hemonbetaalbaar.11

Tegen 1900 groeide de aandacht voor deze onderklasse van Indo-Europeanen. Inde tweede helft van de negentiende eeuw werden er overal ter wereld verpauperdestanden ‘ontdekt’. In Europa kreeg men bijvoorbeeld oog voor de sociale positie vanarbeiders en prostituees. In Indië kwam de verpauperde Indo-Europeaan in debelangstelling te staan. Van een toename aan grootschalige armoede zou echter geensprake zijn. Het koloniaal bestuur ging zich met deze groep bemoeien, omdat dezemet zijn sociale en juridische status als Europeaan een smet vormde op het Nederlandsgezag: ‘[d]e pauperkwestie was er dan ook niet primair een van schrijnende armoede,maar kwam in de eerste plaats voort uit de zorgen van bestuurders om het Europeseprestige’.12

Indo-Europeanen in Daums journalistieke werk

Daum is een van de bekendste journalisten uit de geschiedenis van de Indischedagbladpers. Hij stond bekend om de kritische toon waarmee hij misstanden in dekoloniale samenleving aan de kaak stelde. Het Indo-probleem was een van diemisstanden. In 1885 werd Daum benoemd tot hoofdredacteur van het BataviaaschNieuwsblad, dat zich hoofdzakelijk richtte op nieuws uit de Indische samenlevingen niet uit Nederland zoals de meeste kranten uit de kolonie. Onder leiding van Daumwerd dit dagblad met zo'n 3000 à 4000 abonnementen de meest gelezen krant vanIndië. Daum stelde in het Bataviaasch Nieuwsblad het Indo-probleem veelvuldigaan de orde en de krant groeide zelfs uit tot de spreekbuis voor de emancipatie vande Indo-Europeaan.13

Hoewel Daum vaak over Indo-Europeanen in het algemeen sprak, maakte hij zicheigenlijk sterk voor een specifieke groep onder hen, namelijk de eerdergenoemde‘kleine Indo’ of ‘kleine boeng’. Daum beklaagde zich bijvoorbeeld over het gebrekaan opleidings- en beroepsmogelijkheden voor deze groep en bepleitte eenvakopleiding voor kleine Indo's. Daarnaast kwam Daum op voor de Indo-Europeseklerk die door het koloniale bestuur gediscrimineerd zou worden, omdat hetgouvernement

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 229: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

224

PA. Daum (uit: Gerard Termorshuizen, Daum, journalist en romancier van tempo doeloeAmsterdam 1998, p. 580).

volgens hem stelselmatig blanke Europeanen boven Indo-Europeanen verkoos.14

Daum schreef niet alleen over het Indo-probleem, maar probeerde er ookdaadwerkelijk iets aan te doen door op allerlei manieren Indo-Europeanen vooruitte helpen in de koloniale samenleving. Het Bataviaasch Nieuwsblad had bijvoorbeeldveel Indo-Europeanen in dienst en Karel Zaalberg, een kleine Indo die het later tothoofdredacteur van de krant zou brengen, leerde het vak van Daum. Daarnaast wasDaum nauw betrokken bij het Studiefonds ‘Midden Java’, dat de opleiding vantalentvolle maar onbemiddelde Indo-Europeanen betaalde.15 Bovendien richtte hetBataviaasch Nieuwsblad zich op een publiek waartoe ook de kleine Indo behoorde.Daum wilde met zijn krant de kleine Indo's zo veel mogelijk bij de Europese cultuurbetrek-

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 230: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

225

ken en verlaagde daarom het abonnementsgeld naar tien gulden per half jaar (terwijlde meeste Indische dagbladen het dubbele vroegen), waardoor de krant binnen hetbereik van veel kleine Indo's kwam. Inhoudelijk wees Daum voortdurend op allerleiactiviteiten voor huishoudens met een smalle beurs. Het Bataviaasch Nieuwsbladrichtte zich daarmee als enige Europese krant in de kolonie expliciet (maar nietexclusief) op een publiek van kleine Indo's.16

Desalniettemin was Daum volgens zijn biograaf Gerard Termorshuizen ‘eenkoloniaal in hart en nieren’. Hoewel Daum op allerlei manieren de kleine Indo'sprobeerde bij te staan in de koloniale maatschappij, was hij opmerkelijk genoeg sterkgekant tegen de oprichting van de Indische Bond, die de belangen vanIndo-Europeanen behartigde en die zonder hulp van buitenaf de emancipatie vandeze groep wilde bewerkstelligen. Bovendien was Daum van mening dat de kolonienooit op eigen benen zou kunnen staan. Ten opzichte van Indië en de Indo-Europeanennam hij dus een koloniale houding aan.17

Kortom, Daum nam in zijn journalistieke werk geen eenduidige positie in tenaanzien van Indo-Europeanen: enerzijds kwam hij voor hen op en bood hun met hetBataviaasch Nieuwsblad een spreekbuis, leerschool en werkgever, anderzijds leekhij zich niet los te kunnen maken van zijn koloniale opvattingen. Dat roept de vraagop naar de visie op Indo-Europeanen in zijn literaire werk.

Indo-Europeanen in Daums literaire werk

Naast zijn journalistieke werk schreef Daum tien feuilletons, die hij onder hetpseudoniem Maurits in Het Indisch Vaderland en het Bataviaasch Nieuwsbladpubliceerde en die vervolgens in boekvorm verschenen. Ook hierin spelenIndo-Europeanen een rol. Soms maken zij enkel deel uit van de Indische couleurlocale, zoals inUit de suiker in de tabak; soms krijgen zij bijrollen toebedeeld, zoalsde familie Rivière in Hoe hij Raad van Indië werd; maar regelmatig ook spelen zijhoofdrollen, zoals Betsy den Ekster uit Goena goena, Yps Nesnaj uit ‘Nummer Elf’en de families Uhlstra en Lugtens uit ‘Ups’ & ‘Downs’ in het Indische leven.Naarmate Daums oeuvre vordert, gaan Indo-Europeanen een steeds grotere rol

spelen: in latere romans worden hele plots rond personages van Indo-Europese komafgesponnen. Het gaat daarbij vaak om verhalen met een typisch Indische thematiek,zoals een titel alsGoena goena al doet vermoeden. Deze toename past in de algemeneverschuiving die in Daums oeuvre waar te nemen is van de koloniale elite

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 231: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

226

(zoals in de tetralogie In en uit 's lands dienst) via de njai (in ‘Nummer Elf’) naar deinheemse bevolking (in Aboe Bakar).Opmerkelijk genoeg behoren de Indo-Europeanen uit de romans van Daum niet

tot de groep kleine Indo's waarvoor Daum zich in zijn journalistieke werk sterkmaakte. Zijn Indo-Europese personages zijn voornamelijk vrouwen uit de kolonialeelite en geen mannen uit de koloniale onderklasse. Mannelijke Indo-Europesepersonages, zoals Charles Prédier (uit Goena goena) of Lodewijk Rivière (uit Hoehij Raad van Indië werd) horen eveneens tot de koloniale elite. Bovendien krijgenzij slechts bijrollen toebedeeld. In het hele literaire oeuvre van Daum komt welgeteldéén kleine Indo voor: de klerk Esreteip uit ‘Nummer Elf’, maar hij speelt geen rolvan betekenis.Hoewel de kleine Indo dus nagenoeg afwezig blijkt, komen Indo-Europeanen uit

andere sociale klassen veelvuldig en in verschillende rollen voor. Het is daarominteressant om na te gaan hoe Daum hen verbeeldt. Neemt hij in zijn romans, net alsin zijn journalistieke werk, een ambivalente houding aan ten opzichte vanIndo-Europeanen? Ik zal mij concentreren op één roman, ‘Ups’ & ‘Downs’ in hetIndische leven, omdat hierin Indo-Europeanen verreweg de grootste rol spelen.

Indo-Europeanen in ‘Ups’ & ‘Downs’ in het Indische leven

‘Ups’ & ‘Downs’ in het Indische leven verhaalt over het wel en wee van tweeIndo-Europese families, Uhlstra en Lugtens, en een aantal met hen door zaken ofhuwelijk verbonden personages. Het eerste deel behandelt de opgang, het tweededeel de neergang van beide families. ‘Ups’ & ‘Downs’ doet nauwkeurig verslag vande manier waarop de personages, door een combinatie van erfelijke eigenschappenen omstandigheden, onafwendbaar te gronde gaan -waarbij de omstandighedenbepaald worden door het ‘Indische’.In het eerste deel van de roman (de ‘ups’) hebben de Indo-Europese personages

nauwelijks invloed op het verloop van het verhaal. De loop der gebeurtenissen wordtbepaald door de kongsi, een handelsverbond tussen drie totoks en een Indo-Europeaan(Uhlstra), waar grote zaken gedaan worden en veel geld verdiend wordt. De totoksmaken de dienst uit in het handelsverbond. De Indo-Europeaan Uhlstra is er niet omzijn kapitaal of handelsinzicht bij betrokken, maar om ‘zijn kennis van de bevolking,zijn gemakkelijkheid in de omgang met inlandse hoofden, zijn coulant [vloeiend]spreken van het Maleis’ (461).18

Wanneer dit verbond van totoks ophoudt te bestaan, omdat de leden van de

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 232: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

227

Indo-Europese familie omstreeks 1860. De vader is Europees, de moeder een Indische, de kinderenzien er afwisselend Indisch en Europees uit (uit: Rob Nieuwenhuys, Komen en blijven. Tempodoeloe - een verzonken wereld. Fotografische documenten uit het oude Indië 1870-1920, 1982,p. 106).

kongsi een voor een overlijden, worden de overgebleven Indo-Europese personagesverantwoordelijk voor het verloop van het verhaal en krijgen de families te makenmet een economische,maatschappelijke enmorele neergang in deel twee (de ‘downs’).De Indo-Europese personages raken langzaam maar zeker aan lager wal: de zonenvan Uhlstra en Lugtens brengen er in zaken niets van terecht; Lena Uhlstra en dochterRoos raken hun vermogen kwijt; Clara Lugtens verspeelt haar kapitaal en debruidsschat van haar dochter. Alleen Lena Lugtens weet aan de maatschappelijke enmorele neergang te ontkomen, maar ook zij blijft berooid achter.Toch loopt het niet met iedereen slecht af, en in die ontwikkeling speelt het Indisch

of Europees element een doorslaggevende rol. De personages rondom de blankverbeelde Lena Lugtens verliezen wel veel geld, maar lijden slechts tijdelijk aanmaatschappelijk en moreel verval. Zij zijn in staat tot zelfreflectie, waardoor zij hunlot in eigen hand kunnen nemen. Ondanks de tendens van algehele neergang zijn zijzelfs in staat zich te verheffen, zodat zij blijven of gaan behoren ‘tot demaatschappelijke klasse, waaruit zij [de anderen] waren weggezonken’ (754).Met de personages rondom de als inheems gerepresenteerde Roos loopt het

daarentegen wel slecht af. Zij worden als passieve personages voorgesteld dienauwelijks handelingsbekwaam zijn en niet over hun eigen lot kunnen beschikken.Zij grijpen

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 233: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

228

nooit in de handeling van het verhaal in en laten gebeurtenissen letterlijk op hunbeloop: Roos en Lena Uhlstra speculeren eindeloos en blijven investeren in deondernemingen van de familie die onder leiding van de zonen Uhlstra regelrecht opeen faillissement afstevenen. Zij komen dan ook onherroepelijk in de kampongterecht.In ‘Ups’ & ‘Downs’ komt rasvermenging in allerlei gradaties voor en zijn

Indo-Europese personages alomtegenwoordig. Ik zal mij concentreren op drie parenpersonages: Lena Uhlstra en Clara Lugtens; Roos Uhlstra en Lena Lugtens; en Freddyen Eddy Markens. Het eerste paar bestaat uit twee Indo-Europese zussen die debindende factor tussen beide families vormen. Het tweede paar, gevormd door RoosUhlstra en Lena Lugtens, zijn de Indo-Europese dochters van bovengenoemde zussen.Zij trouwen met het derde paar, respectievelijk Freddy en Eddy Markens, twee inIndië geboren zonen uit een huwelijk tussen totoks. De andere personages zullenslechts terloops ter sprake komen.Ik heb voor deze drie paren gekozen, omdat elk paar een vergelijkbaar erfelijk

uitgangspunt heeft, terwijl de leden ervan toch als tegenpolen worden uitgebeeld enheel verschillend terechtkomen. Aan de hand van deze drie paren kan ik Daums visielaten zien op de werking van ras/rasvermenging enerzijds en de omstandighedenanderzijds - waarbij ‘omstandigheden’ in deze roman de keuze lijkt te betekenentussen ‘verindischen’ of ‘Europees worden/blijven’. Het is opvallend hoe in Daumsverhaalwereld het eerste lijkt neer te komen op maatschappelijk en moreel verval enhet tweede op algehele verheffing.

LenaUhlstra enClara Lugtens: een inheemse vrouw en een Indische dame

Lena en Clara hebben een Europese vader en een njai als moeder. De Europese eninheemse invloeden hebben zich niet in gelijke mate in de zussen laten gelden, wantzij worden zowel uiterlijk als innerlijk als tegenpolen gerepresenteerd: Lena alsinheems, Clara als Europees.Lena is een ‘dikke [donkere] figuur in een wijde slobberkabaai’ (419) die verder

kleurige sarongs draagt en alleen op grote partijen in Europees toilet verschijnt. Zijspreekt ‘even incorrect als vloeiend Hollands’ (422) en haar taalgebruik is doorspektmet Maleise woorden en interjecties, zoals kasian, terlaloe en nah. De vertellerbenadrukt voortdurend haar corpulentie en inheemse voorkomen. Ze is bijvoorbeeldzo dik dat ‘de punt van haar kabaja wel twee meters voor haar uit wees’ (605) en zijheet ‘net een inlandse vrouw’ (467).

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 234: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

229

Niet alleen uiterlijk maar ook innerlijk wordt Lena als onaantrekkelijk te boek gesteld.Zij laat zich door haar gevoelens leiden, heeft snel haar oordeel over anderen klaaren verliest gemakkelijk haar zelfbeheersing. Ze maakt ontelbare keren ruzie, waarbijde gemoederen altijd hoog oplopen. In zulke scènes wordt opnieuw haar corpulentiedoor de verteller benadrukt: ‘Dat bracht Lena buiten haarzelve; met beide handensloeg zij op haar dikke dijen, dat het kletste op haar sarong, met trillende beweging’(536).Ondanks deze slechte eigenschappen wordt Lena ook verbeeld als een eerlijke en

trouwe vrouw. Zij mag dan snel kwaad worden, zij is ook vergevingsgezind en komtaltijd op voor wat zij rechtvaardig acht. Zij spreekt bijvoorbeeld haar zuster die eenoverspelige verhouding begonnen is vermanend toe: ‘Al was Uhlstra zo'n akeligekerel als die man van jou, dan zou ik toch nooit zoiets gedaan hebben. Foei!’ (536).Toch is het lastig voor de lezer zich met Lena te identificeren. Door haar corpulentieen gebrek aan zelfbeheersing is zij onaantrekkelijk en als gevolg van de vergelijkingmet een inheemse vrouw raakt zij in een koloniale verhaalwereld met negatieveconnotaties omgeven.In tegenstelling tot haar zuster wordt Clara als een toonbeeld van gratie en goede

smaak uitgebeeld. Zij is een ‘slanke en knappe Indische dame’ (430) met eenlichtbruine tint die spreekt met een ‘licht Indische toon’ (490). Zij gaat hoofdzakelijkEuropees gekleed. Zij is aantrekkelijk (zelfs in haar periode van maatschappelijk enmoreel verval) en wordt alom geroemd om haar mooie figuur en stijlvolle toiletten:

Zij zag er goed uit. Zeker, ze was geen jong meisje en miste dus veel enhad van veel te over [...] maar haar mooie lenige taille, haar fijne,veerkrachtige buste was, bij de goede smaak waarmede zij zich altijdkleedde, een lust om te zien [...] zoals zij daar stond in een ook door kleurpassend lichtbruin foulardzijden japon, waarin zij gegoten scheen[.] (491)

Innerlijk is Clara een kalme vrouw die weigert over anderen te oordelen. Ze is bijvlagen opvliegend, maar weet zich altijd te beheersen en raakt nooit buiten zichzelfvan woede zoals haar zuster: ‘Het was of het woei in haar hoofd, zo kwaad werd ze,[...] [m]aar zij ging niet tot een daad over, zich bedwingend om geen schandaal temaken, dat haar misschien voor de rechter brengen kon brengen’ (686).De verteller neemt het voortdurend voor Clara op en vergoelijkt bijvoorbeeld haar

overspelige verhouding met Geber door hen ‘een bijeen behorend mensenpaar [...]door de natuur aangewezen’ (492-493) te noemen. Voor de lezer is het dus niet

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 235: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

230

moeilijk te sympathiseren met deze elegante en aantrekkelijke verschijning die doorde verteller in een gunstig daglicht gesteld wordt.Waarom worden twee zussen die hetzelfde erfelijke uitgangspunt hebben en in

hetzelfde milieu opgroeien zo verschillend verbeeld? Lena en Clara zijn vrouwenop leeftijd en hebben jaren gescheiden van elkaar geleefd. Zij hebben hun volwassenleven in verschillende omstandigheden doorgebracht, en die invloed laat zich gelden.De zussen hebben twee heel verschillende echtgenoten. Clara is getrouwd met eenop en top totok die ‘niet houdt van inlandse mensen’ (437), terwijl Lena een volledigverindischte en zeer donkere Indo-Europeaan getrouwd heeft:

Hij was hier geboren; zijn huidskleur en die van de inlander verschildenniet; baboes en huisjongens hadden zijn jeugd omringd, hem leren lopen,leren praten; hij was volkomen eigen met alle inlandse luchtjes engewoonten, en een echte njo [verindischte Indo-Europese jongeman] washij geweest in al zijn doen en laten; hij vond inlandse vrouwen mooi; hijhad in Lena het summum gezien van aantrekkelijkheid: een knap Indischmeisje, naar zijn begrippen helemaal Europees opgevoed. (537)

Het ‘naar zijn begrippen’ impliceert, dat de verteller Lena niet helemaal Europeesopgevoed vindt. Dat zal dus ook voor Clara gelden, die toch als Europeesgerepresenteerd wordt. De omstandigheden, in het geval van Lena bepaald door eenverindischte en in het geval van Clara door een Europese echtgenoot, leiden ertoedat de eerste zich als een inheemse gaat gedragen (wat negatief wordt gewaardeerdin de roman) en de tweede steeds Europeser (dus superieur) wordt in houding enlevensstijl.

Roos Uhlstra en Lena Lugtens: een donkervarken en een roze-blankevorstin

Roos is de ‘donkere oudste dochter’ (409) van de Uhlstra's en wordt uitgebeeld alseen optelsom van Indische eigenschappen en invloeden. Lena Lugtens is debuitenechtelijke dochter uit de verhouding tussen Clara en totok Geber. Beide nichtenworden als tegenpolen verbeeld: Roos vormt de belichaming van de oosterseomgeving met alle (negatieve) connotaties van dien, terwijl Lena als toonbeeld vanblanke beschaving gerepresenteerd wordt.Roos heeft ogenschijnlijk alleen de Indische eigenschappen van haar ouders geerfd

en groeit op in een door en door verindischt milieu. Zij spreekt net als haar moedereen mengeling van Hollands en Maleis en vanwege haar huidskleur wordt

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 236: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

231

ze net als haar vader met de inheemse bevolking vergeleken. Geber maaktbijvoorbeeld de volgende afweging als Roos op een huwelijk met hem zinspeelt: ‘alshij er dan toch een zou willen nemen zó donker, [dan was] die veel gemakkelijkeren minder kostbaar onder de inlandse bevolking [...] te vinden’ (409). Roos gaat bijvoorkeur in sarong en kabaja gekleed, heeft ogenschijnlijk weinig verstand van deEuropese mode (491) en wordt naarmate het verhaal vordert steeds corpulenter, zodatzelfs haar moeder er schande van spreekt: ‘Goeie God [...] wat word jij een babi[varken]! Ik ben ook niet van de magersten [...] maar dát is terlaloe. [te gek]’ (602).Uiterlijk wordt Roos dus als een onelegante oosterse verschijning weergegeven

en zelfs met een varken vergeleken, innerlijk wordt zij regelmatig op één lijn geplaatstmet de oosterse omgeving. Een huwelijk met haar heet ‘de kampong in 't verschiet’(663). Daarnaast wordt zij als onbeheerst gepresenteerd in alles wat ze doet: ze kibbelter met haar moeder op los, verliest haar hele vermogen aan speculeren en eet zichtonnetje rond aan ketoepat en kwee-kwee zonder zich rekenschap te geven van deconsequenties van haar gedrag. Zo merkt de verteller over haar zwaarlijvigheidbijvoorbeeld op:

Het was haar gewone zeggen; zo ze slechts 'n middel wist om haarcorpulentie te bestrijden... Men had haar vele middelen aan de hand gedaanin de loop van de tijd; ze had er nooit een toegepast! (599)

Desondanks wordt Roos net als haar moeder voorgesteld als eerlijk en trouw:

Roos mag [...] niet ladylike zijn in haar manieren en voorkomen; niet veelgeleerd hebben en vanweinigmeer weten dan van goedang [provisiekamer]en dagoer [keuken], maar ze is een door en door brave vrouw. (590)

Dit is echter een van de weinige positieve opmerkingen over Roos. Voortdurendwordt haar onmatigheid in zowel voorkomen als handelen aangezet en door haar teassociëren met de oosterse omgeving wordt zij in deze koloniale verhaalwereldevenals haar moeder als een afschrikwekkend voorbeeld uitgebeeld.Lena vormt de blanke, westerse en positieve tegenpool van haar nicht. Zij is ‘zonder

enige schijn der inlandse herkomst van moederszij’ (435) en haar ‘mooie blondehaar’, ‘grote diepblauwe ogen’, ‘nette slanke leest’ (580) en ‘roze-blankeblondinenhals’ (622) worden voortdurend benadrukt door zowel de verteller als doorandere personages. Ze loopt nooit in sarong of kabaja, maar draagt altijd eenvoudigekatoenen japonnen, ze eet boterhammen en is het enige Indo-Europese personagevan wie het taalgebruik niet geaccentueerd wordt.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 237: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

232

Innerlijk wordt Lena geschetst als een ‘knap, verstandig, door en door lief enfatsoenlijk meisje’ (607) met een ‘onbesproken en onbaatzuchtige aard’ (704). Zijis de steun en toeverlaat van haar familie, maakt nooit ruzie en verliest nimmer haarhumeur. Zij wordt uiterlijk met een ‘vorstin’ en innerlijk met ‘een hoger wezen’(737) vergeleken. Zij stijgt hoog boven haar familieleden uit en heet ‘'n blanke lelieop 'n mestvaalt; al het vuil, dat door de grote familie liep, ging rakelings langs haarheen, haar bespattend, zonder haar ook maar in 't minst te besmetten’ (706). Zij wordtanders gezegd als een totok uitgebeeld en dat brengt in deze roman een scala vanpositieve connotaties mee.Roos en Lena hebben zich tot contrasten ontwikkeld door erfelijke en

milieu-invloeden van een respectievelijke Indo-Europese en Hollandse vader. Deinheemse erfenis van de familie en de volledig verindischte omstandigheden hebbenzich onmiskenbaar laten gelden in Roos, die donkerder, dikker en inheemser danhaar ouders is en uiteindelijk zelfs onder de inheemse bevolking terechtkomt. Lenastaat als een roze-blanke vorstin te boek. In haar geval heeft de Europese omgevingeen verheffende invloed uitgeoefend, waardoor de inheemse erfenis van haar moederte niet gedaan is.

Freddy en Eddy Markens: een verindischte woekeraar en de idealeschoonzoon

Roos en Lena beïnvloeden op hun beurt de personages in hun omgeving. Dit komtmet name tot uitdrukking in Freddy en EddyMarkens, twee knappe en goed gekledein Indië geboren broers met een uitdrukking van ‘vroegrijpe gemeenheid’ (505) ophun gezicht. De verteller suggereert dat zij erfelijk belast zijn, want Freddy en Eddyzouden ‘helemaal doortrokken [zijn] met de eigenschappen van de ontaarde takwaaruit hun moeder voortkwam, en die zich in hun geest en wezen als fotografischhad overgebracht’ (466). Daarnaast verkeren Freddy en Eddy niet in Hollandsekringen, maar in een omgeving van Indo-Europeanen.Het vergaat Freddy en Eddy heel verschillend in deel twee van de roman, wanneer

zij niet langer in dezelfde kringen verkeren. Freddy komt onder invloed te staan vanRoos, die intussen een vermogende weduwe geworden is. Hij trouwt haar in eenpoging om in zijn levensonderhoud te voorzien zonder te hoeven werken. Eddy isoorspronkelijk ook op zoek naar een rijke vrouw, maar raakt tot over zijn oren verliefdop Lena Lugtens. Hij wil haar niet langer trouwen om haar vermogen maar om

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 238: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

233

haarzelf, want zij maakt van hem naar eigen zeggen een beter mens: ‘als ik zedelijken maatschappelijk terechtkom, [...] heb ik het aan jou [Lena] te danken’ (665).Lena heeft een onmiskenbaar verheffende invloed op Eddy. Hij besluit zijn leven

te beteren, zoekt voor het eerst in zijn leven een betrekking en verandert in de loopvan het verhaal langzaam maar zeker in de ideale schoonzoon:

Met zijn verleden had hij reeds lang gebroken. Hij was nu al jaren eenwerkelijk voorbeeldig levende jongeman; aan zijn soliditeit twijfelde geenmens; hij was krachtiger en gezonder dan ooit; [...] de vermoeide trek vanhalve verlopenheid, die vroeger aan zijn fijn gezicht iets gemeens gaf, wasverdwenen[.] (713)

Lena laat Eddy de ontaarde tak van zijn familie ontstijgen. Van zijn ‘vroegrijpegemeenheid’ is geen spoor meer te bekennen, die was kennelijk slechts een gevolgvan Indo-Europese milieu-invloeden uit zijn jeugd. Eddy wordt op de avond van zijnverloving zelfs met een totok vergeleken (710), waardoor hij samen met Lena in dehoogste sociaal-koloniale klasse terecht is gekomen.Freddy daarentegen daalt op de sociale ladder van de koloniale samenleving, want

hij ontkomt niet aan de verindischende invloed van zijn schoonfamilie. Sinds zijnhuwelijk met Roos draagt hij een kabaja en loopt op blote voeten rond. Hij voertniets uit en ligt bij voorkeur de hele dag ‘in een luierstoel met 'n halfje champagnenaast zich’ (668). Nadat Roos en Freddy hun hele vermogen met speculerenkwijtgeraakt zijn, verdienen zij samen de kost als woekeraar (een weinig eerzaamberoep voor Europeanen, dat voornamelijk door de inheemse bevolking uitgeoefendwerd). Freddy verindischt dus onder invloed van Roos: van een knappe goed gekledeEuropeaan verandert hij in een bijkans inheemse armoedzaaier en wordt een evenduidelijk voorbeeld van maatschappelijk en moreel verval als zijn schoonfamilie.Niet erfelijke belasting maar de omstandigheden worden als doorslaggevend

voorgesteld in ‘Ups’ & ‘Downs’. Waar Eddy zich in bijzijn van Lena van dedegenererende erfenis van zijn familie weet te ontdoen, komen diezelfde erfelijkeeigenschappen in Freddy in bijzijn van Roos tot desastreuze ontwikkeling.

Conclusie

Hoe personages terechtkomen in ‘Ups’ & ‘Downs’ lijkt dus afhankelijk van eencombinatie van ras en omstandigheden. Rasvermenging is een factor die verlies vanstand en klasse teweeg brengt. In de roman geldt: hoe donkerder de huidskleur, hoe

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 239: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

234

dichter een personage in de buurt van de inheemse bevolking komt, en hoe slechterhet met hem afloopt in maatschappelijk en moreel opzicht. Omgekeerd geldt: hoelichter de huidskleur, hoe kleiner het Indisch element lijkt te zijn. De omstandighedenwaarin de personages verkeren, versterken dit proces. Bij afwezigheid van het Indischelement in raciaal en sociaal opzicht is het zelfs mogelijk voor personages om tegaan behoren tot de totoks die het onverwoestbare symbool van maatschappelijk enmoreel leiderschap vormen in de roman: zij brengen voorspoed aan de als indolenten hulpbehoevend uitgebeelde Indo-Europeanen.Hieruit spreekt Daums koloniale visie die ook in zijn journalistieke werk aanwezig

is: Indië zal nooit op eigen benen kunnen staan maar heeft altijd de hulp vanEuropeanen nodig. Daum suggereert in ‘Ups’ & ‘Downs’, dat zolang er een sterkEuropees bestuur aanwezig is (i.c. de kongsi) voorspoed gewaarborgd is. Eenmaalop zichzelf aangewezen brengen de Indo-Europese personages er in economisch,maatschappelijk en moreel opzicht niets van terecht. Opvallend is - het pleidooi voorde emancipatie van de kleine Indo ten spijt - hoe negatief Daum eigenlijk naar‘Indisch’ en ‘Indo-Europees’ blijkt te kijken en hoezeer hij doortrokken is van eensociaal, moreel en raciaal Europees superioriteitsbesef. Dit vormt de achtergrondvan zijn koloniale visie en maakt van hem ‘een koloniaal in hart en nieren’ die dewesterse cultuur tot beschavingsideaal verheft en de Europeaan uitbeeldt alsvanzelfsprekende leermeester in Indië.

Bibliografie

Baay, Reggie, ‘Daum, Hans van de Wall en de “kleine Indo”’. In: GerardTermorshuizen (red.), Rondom Daum. Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar, 1997,p. 102-112.Bosma, Ulbe, ‘The Indo, Class, citizenship and politics in the late colonialsociety’. In: Joost Coté en LoesWesterbeek (red.), Recalling the Indies, colonialculture and postcolonial identities. Amsterdam: Aksant, 2005, p. 67-68.Bosma, Ulbe en Remco Raben, De oude Indische wereld, 1500-1920. Degeschiedenis van Indische Nederlanders. Amsterdam: Bert Bakker, 2003.Bosma, Ulbe, Remco Raben en Wim Willems, De geschiedenis van IndischeNederlanders. Amsterdam: Bakker, 2006.Daum, P.A., ‘“Ups” & “Downs” in het Indische leven’. In: P.A. Daum,Verzamelde romans. Ed. Gerard Termorshuizen, deel III. Amsterdam: Nijgh &Van Ditmar, 1998, p. 403-754.Doel, H.W. van den, Het rijk van Insulinde. Opkomst en ondergang van eenNederlandse kolonie. Amsterdam: Prometheus, 1996.Gouda, Frances, ‘De vrouw in Nederlands-Indië. Van Mestiezencultuur naarEuropese cultuur’. In: Indische-Letteren 20 (2005), p. 3-12.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 240: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

235

Jong, Janny de, ‘Een Nederlandse “minderheid” in den vreemde. De Europesesamenleving in Nederlands-Indië in de negentiende en twintigste eeuw’. In:Arend Huussen jr., Wessel Krul en Eward van der Vliet (red.), Vreemdelingenongewenst & bemind. Groningen: Egbert Forsten, 1991, p. 27-36.Lucas, Nicole, ‘Trouwverbod. Inlandse huishoudsters en Europese vrouwen’.In: Jeske Reijs e.a. (red.), Vrouwen in de Nederlandse koloniën. Jaarboek voorvrouwengeschiedenis 7. Nijmegen: SUN, 1986, p. 78-97.Pollmann, Tessel, Bruidstraantjes, en andere Indische geschiedenissen. DenHaag: Sdu Uitgevers, 1999.Termorshuizen,Gerard, P.A. Daum, journalist en romancier van tempo doeloe.Diss. Leiden. Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar, 1988.Termorshuizen, Gerard, Journalisten en heethoofden, een geschiedenis van deIndisch-Nederlandse dagbladpers. 1744-1905. Leiden: KITLV/Amsterdam:Nijgh & Van Ditmar, 2001.

Petra Boudewijn (1982) studeerde Nederlandse Taal en Cultuur (BA) aan deRijksuniversiteit Groningen. Zij volgt op dit moment een research master Literary& Cultural Studies (MA) aan diezelfde universiteit en studeert binnenkort af op eenonderzoek naar de literaire representatie van Indo-Europeanen in deIndisch-Nederlandse letterkunde van 1860 tot 1915. Dit artikel is een voorproef vanhaar afstudeeronderzoek.

Eindnoten:

1 Deze bijdrage is geschreven naar aanleiding van een onderzoek begeleid door dr. E.M.A. vanBoven in het kader van de research master Literary & Cultural Studies aan de RijksuniversiteitGroningen.

2 Geciteerd naar Teumorshuizen 2001, p. 184.3 Bosma 2005, p. 71; Bosma, Raben en Willems 2006, p. 147-148.4 Gouda 2005, p. 3; Lucas 1986, p. 82-84, 88; Pollmann 1999, p. 9-11.5 Bosma 2005, p. 69; Van den Doel 1996, p. 35, 179; Gouda 2005, p. 3; Lucas 1986, p. 82-84,88; Pollmann 1999, p. 9-11.

6 Bosma 2005, p. 72; Gouda 2005, p. 5-9; De Jong 1991, p. 29-31.7 Gouda 2005, p. 5-9; Lucas 1986, p. 82.8 Bosma, Raben en Willems 2006, p. 154.9 Bosma en Raben 2003, p. 192; Bosma, Raben en Willems 2006, p. 157-159.10 Bosma en Raben 2003, p. 214.11 Bosma en Raben 2003, p. 215-217.12 Ibid., p. 233.13 Termorshuizen 1988, p. 289-290, 295-300; Termorshuizen 2001, p. 575.14 Termorshuizen 1988, p. 196-197; Termorshuizen 2001, p. 184, 577.15 Baay 1997, p. 107, 109; Termorshuizen 1988, p. 298-300.16 Baay 1997, p. 110-111; Termorshuizen 1988, p. 294-297; Termorshuizen 2001, p. 185, 575.17 Termorshuizen 1988, p. 194-196, 343-344; Termorshuizen 2001, p. 356-357, 582-583.18 De pagina-aanduidingen bij citaten uit en verwijzingen naar ‘Ups’ & ‘Downs’ in het Indische

leven verwijzen naar de uitgave in de Verzamelde romans; zie Daum 1998.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 241: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 242: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

236

Indische Letteren door Indische ogenMijn Indische vaderKirsten Vos

Wat zie ik in Indische literatuur? Als iets me opvalt, is het wel dat De Indische Vadereen begrip geworden is. Alfred Birney schrijft er regelmatig over in ArchipelMagazine, en de Indische Vader verschijnt bijvoorbeeld ook in Tjon van TheodorHolman en in Familieziek van Adriaan van Dis.Eerlijk gezegd baal ik daarvan. Straks denken Nederlanders die onze boeken lezen

nog dat alle Indische vaders zo zijn: een sadist voor zijn kinderen, en een mepziekefanaticus die nooit in het reine gekomen is met zijn oorlogsverleden.Ik zou willen zeggen: dit klopt niet, Indische vaders zijn niet per definitie agressief;

geweld is geen standaard onderdeel van het Indische opvoedrepertoire. Ik zou willenzeggen, Indische vaders zijn net als andere vaders. Want in de literatuur lijkt hetalsof de Indische vader een klasse op zich is. Alsof het geen gewone vaders zijn.Ik zou dat graag zeggen, maar het vervelende is dat ik dat niet kan zeggen.Eerder dit jaar werd ik geïnterviewd over mijn Indische roots. Een van de vragen

was of ik vond dat ik een Indische opvoeding gehad had. Ik dacht op dat moment -je moest eens weten hoe Indisch die opvoeding is geweest.Want ook mijn vader was een Indo die al vroeg het sla-maar-raak-principe in zijn

Indische erfenis aantrof. Mijn vader heeft tot aan mijn tiende verjaardag striktvastgehouden aan deze principes, totdat mijn ouders besloten dat dit zo niet langerkon en van elkaar gescheiden zijn.Wat mij opvalt in de literatuur, is dat de Indische Vader vaak gekoppeld wordt

aan een traumatische tijd in het kamp. Indische vaders doen zo mata gelap omdat zeeen daar verschrikkelijke tijd hebben gehad. Volgens mij is dat niet helemaal terecht.Mijn vader had namelijk helemaal geen oorlogsverleden - hij was alleen met net zo'nharde hand opgevoed als ik. Zijn vader daarentegen had wél een flinke knauw vande oorlog gekregen.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 243: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

237

Ik heb ooit eens per ongeluk het inschrijfformulier ontvangen dat mijn opa als claimhad ingediend bij de stichting Japanse Ereschulden, de stichting JES. Wat die mandaarop had beschreven, in een paar woorden, was genoeg om mij over mijn helelichaam kippenvel te bezorgen. In het handschrift dat ik herkende uit de vele brievendie hij mij had geschreven, vertelde hij me postuum wat hij had ondergaan - hij heeftmij daar namelijk nooit iets over willen zeggen.Tegelijkertijd realiseerde ik me dat zijn ervaringen geen uitzondering waren, maar

juist typerend voor die van vele Indische Nederlanders.Zo beschouwd zou ik de conclusie kunnen trekken dat de verklaringen uit de

literatuur kloppen. De Indische vaders zijn door de Japanners inderdaad zo gebroken,dat ze na de oorlog niet meer normaal met hun kinderen konden omgaan. Maar alsdie verklaring klopt, dan zou dat dus betekenen dat Indische vaders voor de oorlogstijdhun kinderen een warme, zachtzinnige opvoeding gaven.Afgelopen maand ben ik in Canada geweest, bij de oudste zus van mijn vader. Zij

is de enige die nog bewuste herinneringen heeft aan mijn opa, van voor de oorlog.Ik heb haar die vraag voorgelegd - was opa pas na de oorlog hardhandig of was datdaarvoor al? Het antwoord was even simpel als voor velen van u voorspelbaar: nee,dat begon al voor de oorlog.Ook in de levens van literaire figuren is dat terug te vinden. In de biografie van

Tjalie Robinson is te lezen hoe de Indischemoeder van Tjalie haar kinderen opvoedde.Tegelijkertijd had Tjalie veel respect voor de opvoeding van zijn moeder. Ik kandaar drie conclusies verbinden.Ten eerste werd een hardhandige opvoeding in de Indische wereld van toen gezien

als een goede opvoeding, dat vonden zelfs kinderen die het ondergingen. Ten tweede:zo'n opvoeding was ook voor de oorlog normaal. En zo'n opvoeding was typischIndisch - want de vader van Tjalie, een volbloed Hollander, stak geen vinger naarzijn kinderen uit, althans, niet om ze te bestraffen. Een hardhandige opvoeding wasdus normaal in de Indische wereld, want het zorgde ervoor dat kinderen met respectnaar hun ouders luisterden.Die redenering herken ik. In mijn Indische familie heerste in eerste instantie

verdeeldheid over de vraag of het nou erg was wat mijn vader had gedaan.We haddentoch respect voor hem? Met andere woorden: ‘zo erg was het allemaal niet’.Gelukkig zijn de tijden veranderd. Al vlak na de scheiding heb ik gesprekken

gehad met mijn vader. Waarom hij het had gedaan. Hoe hij dat met zijn bloedeigenkinderen kon doen. Hoe hij als volwassen man kleine kinderen meedogenloos dekamer door kon meppen of de trap af kon gooien. Waarom hij niet had geleerd van

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 244: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

238

zijn eigen jeugd. Het zijn vragen die ik jarenlang ben blijven stellen.Hoewel zijn antwoorden nooit mijn pijn hebben kunnen wegnemen, heeft de

openheid tussen ons er wel voor gezorgd dat de-vader-uit-de-boekjes verdween enruimte maakte voor mijn éigen Indische vader. Het heeft even geduurd, een jaar ofvijftien, misschien wel twintig, maar ik kan tegenwoordig zeggen dat ik een gewonevader heb.Vat betreft de Indische Vader uit de literatuur - die mag van mij op papier blijven

bestaan. Zolang die maar nooit meer levensecht wordt.

Kirsten Vos (Den Haag, 1977) is de dochter van twee Indische ouders die in de jaren'50 uit Indonesië naar Nederland gekomen zijn. Tijdens haar deeltijdstudie Mediaen Journalistiek (2003-2007, Erasmus Universiteit Rotterdam) deed zijkrantenonderzoek naar de opvattingen van de Indische groep in Indonesië over derepatriëring. Dit onderzoek publiceerde zij in de masterscriptie Indië Tabeh. Kirstenis hoofdredacteur van Indisch 3.0 en eigenaar van KirRoyaal Communicatie. Voormeer informatie: www.kirstenvos.nl.

Indische Letteren. Jaargang 25

Page 245: Indische Letteren. Jaargang 255 metdenekaangekeken.Daarombeslotenzein1929naarEuropaterugtekeren. ToenMadelonLulofsmethaarHongaarseechtgenootenhunéénjaaroudedochtertje Kotjilin1930uitNederlands

239

Uitnodiging

Op vrijdag 25 maart 2011 organiseert de Werkgroep Indische-NederlandseLetterkunde weer een lezingenmiddag.

Het programma ziet er als volgt uit:

Opening14.00 uur

Pamela Pattynama:De njai: koloniaal ofpostkoloniaal?

14.10 uur

Adrienne Zuiderweg:De Bataviase jeugdtijdens de VOC

14.40 uur

Theepauze15.10 uur

Wilma Scheffers:Wolter Robert vanHoëvell en zijn reis over Java enMadura

15.45 uur

Kees Snoek:Walgvogels, griffioenen engaroeda's: JanWolkers als postkoloniaalauteur

16.15 uur

Discussie16.45 uur

Sluiting17.00 uur

Plaats: Universiteit Leiden, gebouw 1175 (Lipsius), Cleveringaplaats 1 (achterhet Rapenburg ter hoogte van de Doelensteeg). De zaal wordt nog bekend gemaakt.

De toegang is gratis.Alle belangstellenden zijn van harte welkom.

Indische Letteren. Jaargang 25