In de rook van het aardappelvuur - Projectkoor Gelderland

16
In de rook van het aardappelvuur Kreek, Pärt, Martinů, Tormis en Janáček Geuren, kleuren en klanken uit Centraal Europa Projectkoor Gelderland Onder leiding van Monique Verhoeven Met medewerking van: Jurgen de Jong (tenor) Bart Lelivelt (accordeon) Vincent Martig (klarinet) Yerang Ko (hoorn) Hanneke Dijkstra (blokfluit) Ulrike von Meier (harp) Frank Leurs (piano) zaterdag 14 november 2015, 20:00 uur Bartholomeuskerk, Beek zondag 15 november 2015, 15:00 uur Vredebergkerk, Oosterbeek Ontwerp en omslag van dit programmaboekje worden verzorgd door Einder Communicatie

Transcript of In de rook van het aardappelvuur - Projectkoor Gelderland

In de rook van het aardappelvuur

Kreek, Pärt, Martinů, Tormis en Janáček Geuren, kleuren en klanken uit Centraal Europa

Projectkoor Gelderland

Onder leiding van Monique Verhoeven

Met medewerking van:

Jurgen de Jong (tenor) Bart Lelivelt (accordeon) Vincent Martig (klarinet)

Yerang Ko (hoorn) Hanneke Dijkstra (blokfluit)

Ulrike von Meier (harp) Frank Leurs (piano)

zaterdag 14 november 2015, 20:00 uur Bartholomeuskerk, Beek

zondag 15 november 2015, 15:00 uur Vredebergkerk, Oosterbeek

Ontwerp en omslag van dit programmaboekje worden verzorgd door Einder Communicatie

2

In de rook van het aardappelvuur

Thema in dit project vol herfstkleuren is het leven op het Oosteuropese platteland, waar de oogst is binnengehaald, de aardappelvelden worden afgebrand, de eenden uit de lucht worden geschoten en de dorpelingen zich druk maken om een Mariabeeld dat uit de kerk is verdwenen. Sfeervolle en nostalgische beelden van het landleven zoals dat in Centraal & Oost Europa nog bestaat, en waar we hier soms naar terugverlangen. Met teksten en muziek waarin de basis van het menselijke bestaan op een vaak luchtige manier wordt onderstreept, zodat iedereen de rijkdom van het dagelijks brood weer waardeert en weet waarom de madeliefjes bloeien. We openen het programma met een monumentaal stuk van Arvo Pärt, Salve Regina. Pärt die juist in 2015 zijn tachtigste verjaardag vierde. Deze bede aan Maria, de Moeder Gods, stijgt in breed golvende lijnen naar een extatische hoogte…. Hierna volgt de volkse en speelse Legende aus dem Rauch des Kar-toffelkrautes van Bohuslav Martinů. Een verhalend juweeltje waarin het Mariabeeld als mens de kerk verlaat om zich onder het volk te begeven. Na vele omzwervingen en veel gezoek door de plaatselijke gelovigen, boeren en buitenlui keert zij uiteindelijk toch weer in de kerk terug, met een mensenhart in het houten lijfje…. Na de pauze zingen we twee werken van de Tsjechische componist Leoš Janáček: heel toepasselijk is zijn aandoenlijke verhaal van Kačena divoká, de moedereend met kuikens die tijdens een herfstige jacht wordt aangeschoten en niet meer voor haar kiekens kan zorgen. We sluiten het concert af met het prachtig getoonzette gebed Otče Nás (Onze Vader). Deze krachtige muziek is gekruid met aller-lei authentieke melodieën en eigenzinnige samenklanken. Daar omheen en tussendoor zingt Projectkoor Gelderland enkele a cappella-liederen van de Estse com-ponisten Veljo Tormis en Cyrillus Kreek, mede als voorbereiding op de koorreis van PKG naar Estland eind februari 2016. Kortom een zeer afwisselend en verrassend programma dat slechts zeer zelden in onze concertzalen te beluisteren is.

3

Programma ‘In de rook van het aardappelvuur’

Ma tulen hilja Cyrillus Kreek Salve Regina Arvo Pärt 5 duos Béla Bartók Legende aus dem Rauch des Kartoffelkrautes Bohuslav Martinů

PAUZE Drie werkliederen uit Setu Veljo Tormis

I. Pesupesemine (de was doen) II. Ketramine (spinnen) III. Sonnikulaotamine (mesten)

The Jappfjärd set trad. (Finland) Kačena divoká Leoš Janáček Moravische volksliederen Leoš Janáček

I. Tužba (Verlangen) II. Stálost’ (Standvastig) III. Łavečka (Gebroken liefde) IV. Hájný (De bewonderaar)

Otče Nás Leoš Janáček

4

Cyrillus Kreek, geb. Karl Ustav Kreek (1889 – 1962) Kreek werd in Estland geboren in een lerarengezin. Zijn vader kreeg in 1896 werk op een Russisch-orthodoxe school op het eiland Vormsi, waar alle gezinsleden een andere voornaam moesten aannemen. Zo werd Karl Ustav Kirill, een naam die hij later zou verlatijnsen. Op Vormsi leerde Kreek zingen en harmonium spe-len. Hij ging naar het Conservatorium van Sint-Petersburg en volgde daar lessen in trombone en compositie. De meeste van zijn werken zijn gebaseerd op volks-muziek of op wereldlijke of geestelijke teksten. Tijdens zijn conservatorium-opleiding begon Kreek met het verzamelen van volksmuziek en volksliederen. Hij

verzamelde 6.000 werken, niet alleen van de Esten zelf, maar ook van de Zweedse minderheid. In 1908 begon Kreek met componeren en werd een van de meest creatieve en productieve Estse componisten. Zijn werken zijn neoclassicistisch, zijn instrumentale werken lijken daarbij als koorwerken gecomponeerd door de verwerking van polyfonie in al zijn werken.

Ma tulen hilja (1959) Tekst van een bestaand volksliedje op nieuwe muziek.

Arvo Pärt (1935) Arvo Pärt, eveneens een Est, volgde een opleiding aan het conservatorium in Tal-linn. Zijn eerste composities, waarin invloeden te horen zijn van Béla Bartók, Ser-gej Prokofjev en Dmitri Sjostakovitsj, dateren uit zijn studietijd. Voor zijn eerste orkestrale compositie, Necrolog, gebruikte hij de twaalftoontechniek van Arnold Schönberg, maar dit bezorgde hem veel kritiek van het Sovjetregime. Pärt expe-rimenteerde na zijn studie met diverse compositietechnieken en schreef aanvan-kelijk vooral seriële muziek. Hij bestudeerde het Gregoriaans, de polyfonie van de

Renaissance en Nederlandse componisten als Josquin Des Prez, Guillaume de Machault, Jacob Obrecht en Johannes Ockeghem. Later begon hij muziek te maken die hij zelf tintinnabular noemt (van het Latijn tintinnabuli), muziek die klinkt als het geluid van bellen of klokken. Deze muziek wordt gekenmerkt door simpele harmonieën, vaak ook door enkele noten of drieklanken die als bellen klinken. Het eerste stuk in deze techniek is Für Alina, een pianowerk uit 1976. Daarna volgden de drie werken die tot op heden toe het meest bekend zijn: Fratres, Cantus In Memory Of Benjamin Britten, en Tabula Rasa. Arvo Pärt vierde dit jaar zijn 80e verjaardag.

Salve Regina (2001 & 2011) Pärt schreef ter gelegenheid van de 75e verjaardag van Hubert Luthe, toen bisschop van Essen een achtstemmig Salve Regina , dat tegelijkertijd door een kinderkoor, een vrouwenkoor, een mannenkoor én gemengd koor uitgevoerd moest worden. De begeleiding was gedacht voor het kerkorgel van de Dom van Essen, de opdrachtgever van dit werk. De premiêre vond plaats op 22 mei 2002. Op verzoek werkte hij het later om naar een versie voor gemengd koor, zoals PKG dat vandaag uitvoert.

Bohuslav Martinů (1890-1959) Ondanks het feit dat hij zijn laatste twee decennia in ballingschap doorbracht, was Martinů een van de meest productieve componisten van de twintigste eeuw. Geboren op 8 december (Maria Onbevlekte Ontvangenis) in een kerktoren in de Tsjechisch-Moravische Hooglanden, vestigde hij zich in zowel Praag als Parijs, voordat de bezetting van Frankrijk hem dwong te vluchten naar de VS. Hij werd er een ster, maar keerde in 1956 voorgoed terug naar Europa. Zijn folk-cantate The Opening of the Wells (1955) werd enorm populair in het toenmalige Tsjechoslo-

wakije en gaat over het omgaan met thema's als zuiverheid, wedergeboorte en de pijn van ballingschap. Maria is een geregeld terugkerend onderwerp in de composities van Martinů,

5

Legende aus dem Rauch des Kartoffelkrautes (1956) Heimwee, de herinnering aan zijn geboortestreek en volksliederen (o.a. Marialiederen) waren inspiratie-bronnen voor deze cantate die door Martinů in de laatste jaren van zijn leven werd voltooid. Het is een beeldend en theatraal stuk met een vernieuwende instrumentatie door de zeldzame combinatie van blokfluit, klarinet, hoorn en accordeon.

Veljo Tormis (1930) De derde Estse componist in ons programma studeerde aan het conservatorium in Tallinn en Moskou. Aanvankelijk werkte Tormis als muziekleraar (hij heeft Arvo Pärt nog les gegeven), maar hij bouwde die activiteit langzaam af. Vanaf 1969 was hij fulltime componist. Tormis, die zich vooral geïnspireerd voelde door de koorwerken van Carl Orff en Zoltán Kodály, maakte al gauw naam als componist van vocale muziek, zowel in de Sovjet-Unie (Estland was van 1940 tot 1991 Rus-sisch) als daarbuiten. In de jaren zestig kwam zijn grote overstap naar moderne compositietechnieken en een anti- romantisch gebruik van volksmuziek. In afge-

legen Estse dorpjes werd hij getroffen door de oorspronkelijke klanken en ritmes van de boerenliederen. Een enkele keer kwam hij in botsing met de censuur, maar omdat het grootste deel van zijn werk geba-seerd is op volksmuziek, werd het doorgaans ongevaarlijk geacht. Vooral in Oost-Europa worden zijn composities beschouwd als hoogtepunten van het twintigste-eeuwse koorrepertoire. De laatste jaren groeit de belangstelling voor zijn muziek ook in andere landen, zoals de VS en Nederland.

3 Werkliederen uit Setu (1976) De onderwerpen van deze liederen zijn: De was doen, Spinnen en Mesten.

Leoš Janáček (1854 - 1928) De religieuze muziek van de Tsjechische Republiek (het vroegere Tsjechoslowakije en, daarvoor, Bohemen) is altijd uniek geweest, ingeklemd als het land is tussen katholieke Zuid-Duitsland en orthodoxe landen in het Oosten. De Habsburgse o-verheersing in de 18e eeuw zorgde in combinatie met 19e-eeuws nationalisme voor een anti-Duitse en anti-katholieke atmosfeer. Men zou kunnen zeggen dat de cultuur gebaseerd was op een soort moderne reformatie-mythe. De bekend-ste Tsjechische componist is Antonín Dvorák, auteur van een zeer groot aantal religieuze werken. Zijn leerling en landgenoot, Leoš Janáček is bekender vanwege

zijn opera's en orkestwerken, hoewel hij ook twee belangrijke religieuze stukken schreef: de levendige Glagolitische Mis en het meer gevoelige Onze Vader (Otče Nás) vandaag op ons programma.

Otče Nás (1906) Het werk bevat zes korte maar contrasterende delen. In drie delen wordt de cantabile solozang afgewis-seld met koor tegen een achtergrond van voortdurende harmonische modulatie; in de drie overige delen ('Onze Vader', 'geef ons heden ons dagelijks brood' en 'leid ons niet in verzoeking') staat de koorzang op de voorgrond. In het tweede deel lijkt het koor niet om het geheiligde brood van het altaar te vragen, maar om het dagelijks brood van ware menselijkheid.

Kačena divoká (1885) ‘De wilde eend’ werd op verzoek van zijn vriend Berthold Zalud geschreven als bijdrage aan een bundel schoolliedjes. Het was een van Janačeks vroegste werken. De op een Moravisch volksliedje gebaseerde tekst is typisch voor Janaček, en dat betreft ook de vrije behandeling van de regelvolgorde. Dit vergroot het dramatisch effect van dit op zich eenvoudige verhaaltje over een gewonde eend en haar aandoenlijke toewijding aan haar woerd en kuikens.

6

Monique Verhoeven Monique Verhoeven (Den Bosch, 1962) studeerde schoolmuziek, blokfluit en koordirectie aan het Brabants Conservatorium. Vervolgens studeerde ze theolo-gie in Heerlen. Ze werkte als muziekdocent, organist, koorleidster en componist. In 1997 kwam ze in Arnhem wonen, waar ze zich als dirigent van het Arnhems Binnenstadskoor toelegde op het accordeon als veelzijdig begeleidingsinstru-ment. Dit groeide uit tot nieuwe muzikale liefde. Als muzikant en componist

werkte ze mee aan voorstellingen van Theater Het Hof en Theater De Plaats (Arnhem) en Carmina Lu-dens (Nijmegen). Ze volgde koordirectie-lessen bij o.a. Rob Vermeulen, Fokko Oldenhuis en Caroline Westgeest. Anno 2015 is Monique werkzaam als dirigent van het Elster Mannenkoor, het WereldVrou-wenKoor Arnhem, het Laudenkoor van de Arnhemse Walburgisbasiliek, het Pelgrimskoor van de Arn-hemse Eusebiusparochie en als artistiek leider van het Nijmeegse muziektheaterkoor Carmina Ludens.

Jurgen de Jong Jurgen begon in zijn studietijd met zingen bij het Nijmeegs Studentenkoor Alp-hons Diepenbrock en het Nijmeegs Universitair Kamerkoor Audite Nova. Hij was lid van het gerenommeerde Oude Muziek Koor onder leiding van Daniël Reuss. Jurgen kreeg zangles van Olard Derks en Valentin Jar en studeert nu bij mezzoso-praan Franciska Dukel. Hij volgde workshops bij leden van Capella Pratensis en een masterclass bij sopraan Nelly Miricioiù. Hij is van verschillende markten thuis, maar heeft een voorliefde voor de liedkunst en het operarepertoire uit de 18e en

19e eeuw, ondermeer in Vocaal Ensemble Omnitet. Hij was van 2008 tot 2013 de vaste tenorsolist van de maandelijkse Bachcantate uitvoeringen in het Petruskerkje te Nijmegen en soleert bij een groot aan-tal koren. Met pianist Frank Leurs geeft hij liedrecitals. In het dagelijks leven is Jurgen beleidsmedewer-ker bij de rijksoverheid.

Frank Leurs Frank kreeg van 1984 tot 1995 piano- en orgellessen van Derk Jansen aan de Streekmuziekschool te Wijchen. In 1997 speelde hij onder leiding van Lawrence Renes in het Nederlands Studenten Orkest (NSO) celesta in de Zesde Symfonie van Mahler. Met Arnout Steeg vormde hij in zijn studiejaren een jazz/lichte mu-ziekduo. Momenteel treedt hij regelmatig op met Jurgen de Jong (tenor). Hij is vaste pianist van Omnitet, een semi-professioneel vocaal ensemble dat muziek zingt uit alle stijlperioden. Frank volgde masterclasses liedbegeleiding bij Charlot-te Margiono/Huib Christiaanse en Robbert Muuse/Micha van Weers. Hij wordt

gecoacht door mezzosopraan en pianiste Franciska Dukel. In het dagelijks leven is hij huisarts.

Bart Lelivelt studeerde en doceerde accordeon aan de Hogeschool voor de Kunsten Arnhem. Hij treedt op met het Charivari Trio, het Baraná Trio en met zangeres Shura Lipov-sky, en is te horen op festivals overal ter wereld. Hij neemt deel aan producties van het Rotterdams Philharmonisch Orkest, het Nieuw Ensemble, het Doelen Ensemble, het Ives Ensemble en het Nederlands Blazers Ensemble en geeft les bij het Kunstbedrijf in Arnhem. Bart begeleidde het Projectkoor eerder in Rossini’s

Petite Messe Solennelle en in het concert ‘Engraved in my heart’.

7

Vincent Martig leerde op zijn achtste klarinet te spelen van Hans Mossel, destijds klarinettist in Het Gelders Orkest. Hij rondde in 2012 de studie vergelijkende Indo-Europese Taalwetenschap aan de Universiteit Leiden af. Tegelijkertijd deed hij een minor klarinet aan het Conservatorium van Den Haag, waar hij nu bij Pierre Woudenberg bezig is met het tweede jaar van zijn master. Vincent volgde masterclasses bij Chen Halevi, Olivier Patey en Ralph Manno. Hij is actief in diverse ensembles en

orkesten en dirigeert, arrangeert en componeert ook regelmatig.

Yerang Ko begon hoorn te spelen toen ze 12 jaar was. Ze kreeg haar opleiding in Zuid-Korea, speelde er in verschillende orkesten en maakte deel uit van een koper-blazers-ensemble. Op haar 18e speelde ze met het Jeugdorkest als eerste hoorniste in de Wiener Musikverein. Momenteel studeert ze aan het Koninklijk Conservatorium van Den Haag en volgt daar een masteropleiding bij Martin van de Merwe.

Hanneke Dijkstra Hanneke Dijkstra (Nijmegen, 1964) is vanaf haar vroege jeugd bezig met muziek. Als blokfluitist speelde zij in het begeleidingsorkestje van volksdansgroep de Pie-rewaaiers. Daarnaast zingt ze in diverse koren en ensembles. Zij studeerde onder meer aan de Academie voor Stembevrijding te Amsterdam en bij Derk Bunscho-ten volgens de Lichtenberger methode. Door de jaren heen heeft zij zich gespe-cialiseerd in zang in combinatie met lichaamswerk.

Ulrike von Meier Ulrike von Meier werd in Pretoria geboren, groeide op in Nederland en heeft de Duitse nationaliteit. Zij groeide op in een muzikale omgeving (haar vader speelde veel piano) en begon met harples op 9-jarige leeftijd. Al snel werd ze lid van het Haarlemmermeers Symfonieorkest, waarmee zij op 18-jarige leeftijd soleerde in het harpconcert van Ditters von Dittersdorf. Ulrike von Meier studeerde harp aan het Koninklijk Conservatorium te Den Haag bij Edward Witsenburg en aan het Brabants Conservatorium bij Ernestine Stoop. Ook volgde ze privé-lessen bij de

Russische harpiste Tatiana Tauer. Tegenwoordig speelt Ulrike von Meier vaak hedendaagse muziek bij Nederlandse ensembles waaronder het ASKO-ensemble en het Ives Ensemble en ensembles in het bui-tenland zoals Klangforum Wien en Champ d'Action in Antwerpen.

8

Projectkoor Gelderland Projectkoor Gelderland bestaat uit geselecteerde amateurzangers die er plezier aan beleven koormuziek in korte tijd in te studeren en uit te voeren. Zo is een enthousiaste groep uit Arnhem ooit begonnen met de Petite Messe Solennelle van Rossini, onder leiding van Caspar van der Vinne. Een soortgelijke groep volgde in Nijmegen. In 1997 werden beide groepen samengevoegd en sindsdien worden jaarlijks twee à drie projecten opgezet, waarvoor het koor steeds opnieuw wordt samengesteld. Deelnemers zijn af-komstig uit de wijde regio van Arnhem en Nijmegen. Naast uitvoeringen met eigen programma’s ver-leent het Projectkoor ook geregeld zijn medewerking aan concerten van onder andere het Symfonie Or-kest Nijmegen en het Noviomagum Wind Orchestra. Sopranen Monique van Ballegooijen Anja Beekhuizen Anne van de Beld Loeki Bentlage Francis Blum Hanneke Dijkstra Simone Houtman Maria Hupkens Ria de Jong Reanda Op den Kamp Ineke Naber Irene van der Pluijm Marjon Tas Mieke Voortman Marije Ulrich Hettie v/d Wee Trude van Wersch Trees Wesselingh Tenoren Sjaak van Asten Paul Ballhaus Dick Dekker Heiko Lentfer Wim Meijerink Chris Meulendijks An Stalpers Henri Zwijnenberg

Alten Anne van Gasteren Marijke Gelauff Sandra de Goeij Maria v/d Goor Anke Hoekstra Maria Kampshof Yvonne Kool Jona Maitland Loes v/d Meij Marie Pruyn Marjan Schreuder Sandra Schuit Pita Schut Maria Severt Marian Siebum Bassen Ben Bloem Jean Bollen Krijn Braber Hein Calis Wim Nijhoff Frans v/d Poel Reinier de Wit Paul van Wersch Paul Wesselingh

Foto: An Stalpers

9

Een Unieke koorreis naar Estland

21 - 28 februari 2016

Repertoire: Puccini: Messa di Gloria; Saint- Saens: La Nuit; Pärt: Salve Regina

Begeleiding: Järvi Academy orkest o.l.v. Lukas Groen Koordirigent: Rick Muselaers

Een samenwerkingsproject van Projectkoor Gelderland en Het Zuid Nederlands Concert Koor

Ga mee met een groot kwaliteitskoor naar Estland!. We zullen daar deelnemen aan repetities en het slotconcert van de internationale masterclass voor dirigenten van de Järvi Winter Academy. Daarna gaan we onder leiding van de Nederlandse dirigent Lukas Groen op tournee naar verschillende steden in Est-land. We werken met plaatselijke solisten, het orkest van de Järvi Academy en koorzangers uit Estland. De repetitieperiode in Nederland begint op 12 december 2015 en staat onder leiding van Rick Muselaers.

Meer informatie en aanmelden Op www.projectkoorgelderland/projecten/2015-koorreis-estland vind je uitgebreide informatie over het reis- en concertschema, het repertoire, de repetitieperiode in Nederland en andere relevante gegevens. Via de site kun je je meteen aanmelden voor deze unieke koorreis naar een bijzonder land met prachtige concertzalen

Reisdata: 21 – 28 februari 2016 Vervoer: Lijnvlucht (Schiphol-Tallinn v.v.) + busvervoer Verblijf: Hotels 2-p kamers (logies & ontbijt) Repetities: Vanaf 12 dec. 2015, in Rosmalen Kosten: Tournee € 825 (o.b.v. 2p kamer) Inbegrepen:

Flight ticket Schiphol-Tallinn Airport met Estonian Air Hotel 2 persoons kamer (logies & ontbijt) voor 7 nachten Bus transport naar alle concertplaatsen Sightseeing Organisatie en artistieke kosten

10

Oproep zangers Heb je genoten van dit concert en wil je ook wel eens meezingen in zo’n productie, maar lid worden van een zangvereniging spreekt je niet aan? Projectkoor Gelderland werkt met kortlopende producties en je kunt per project instappen. Standaard werken we 10 repetities aan een programma, dat dan doorgaans minimaal 2 keer wordt uitge-voerd in de regio Arnhem-Nijmegen; soms ook op andere locaties. Bij eigen producties zijn de repetities op zaterdagmorgen in Elst (GLD), dus geen last van files of drukke winkelstraten.

Projectkoor Gelderland is geen koorvereniging, maar een flexibele projectorganisatie. Sinds 2012 werken we met wisselende dirigenten, passend bij het gekozen repertoire. Deelname staat open voor iedereen; je moet wel vertrouwd zijn met zelfstandig muziek instuderen en over een goede zangstem beschikken. Nieuwe deelnemers krijgen een korte stemtest. Je kunt je aanmelden via het formulier op de website of via [email protected]. Of bel met het secretariaat: Anke Hoekstra, 06-48909008.

Eerstvolgende projecten Koorreis naar Estland, eind februari 2016 (zie vorige bladzijde) gaat definitief door. Snelle beslissers kunnen zich nog aanmelden voor deze unieke reis!

Herdenkingsconcert 2016 (Dodenherdenking): Gezamenlijk project met Symfonie Orkest Nijmegen en Zuid Nederlands Concert Koor met o.a. Stabat Mater van Francis Poulenc, uit te voeren op 4 mei in Con-certgebouw De Vereeniging. En nog een 2e uitvoering in Noord-Brabant later in mei 2016)

Projecten “in de maak”:

Planning najaar 2016: kleinkoor project met Weidler Kwartet, programma rondom Ton de Leeuw Planning vroege voorjaar 2017: Gustav Mahler’s Symfonie nr. 8 “Symphonie der Tausend” met ope-

ningshymne “Veni Creator Spiritus”; een grote productie met diverse koren (Nederlands Concert-koor + Residentie Bachkoor) en orkesten

Sponsors gezocht Projectkoor Gelderland is een organisatie die wordt gedragen door enthousiasme, liefde voor de muziek en véél inzet van vrijwilligers. Onze activiteiten worden bekostigd door bijdragen van deelnemers aan de projecten. Wij krijgen geen subsidie en is dus onafhankelijk van overheidsbemoeienis. Zonder de steun van velen kunnen we onze ambities niet blijven waarmaken!

Spreekt ons enthousiasme u aan en wilt u of uw bedrijf ook sponsor worden? Spreek na het concert een bestuurslid aan of meld u via de (binnenkort geheel vernieuwde) website www.projectkoorgelderland.nl. Dan staan het logo van uw bedrijf of organisatie in een volgend programmaboekje hieronder, en eventu-eel ook op alle flyers én posters van het projectkoor!

11

Teksten Ma tulen hilja Cyrillus Kreek (1889-1962) Ma tulen hilja, viimne teiste seltsis, Ei jõudnud varem lauluvainule. Ei looda pärga ega lille ehteks: Jäin ikka hiljaks iga võdule. Ma laulan üksi laulu muinasjutust, Kus valgus maeti mulda võrsuma, Ja sellest hing sai inimese rinda Ja igatsus kui tuli tungija. Ses tules nägin jumaluse randa. Kesköösel sinna lendas minu nutt: Ma tulen hilja, viimne teiste seltsis, Ma unistaja nagu muinasjutt.

Ik kom laat Ik kom laat, ik ben de laatste van iedereen, ik kon niet eerder naar het zingplein komen. Ik hoop niet op een krans of een bloemenhulde, ik ben toch altijd te laat voor elke overwinning. Ik zing alleen een lied over het sprookje waarin het licht begraven werd, om uit de grond te schieten, en uit dat kiempje vloog de ziel in de mensenborst en het verlangen, dat het vuur aanwakkert. In dat vuur zag ik de oever van de godheid. Daarheen vloog om middernacht mijn wenen. Ik kom laat, ik ben de laatste van iedereen, ik, dromer als een sprookje

Salve Regina Arvo Pärt (1935) Salve, Regina, Mater misericordiae, vita, dulcedo, et spes nostra, salve. Ad te clamamus, exsules filii Evae. Ad te suspiramus, gementes et flentes in hac lacrimarum valle. Eia, ergo, advocata nostra, illos tuos misericordes oculos ad nos converte; et Iesum, benedictum fructum ventris tui, nobis post hoc exilium ostende. O clemens, O pia, O dulcis Virgo Maria.

Wees gegroet, Koningin Wees gegroet, Koningin, Moeder van Barmhartigheid; ons leven, onze vreugde en onze hoop, wees gegroet. Tot u roepen wij, ballingen, kinderen van Eva; tot u smeken wij, zuchtend en wenend in dit dal van tranen. Daarom dan, onze voorspreekster, sla op ons uw barmhartige ogen; en toon ons, na deze ballingschap, Jezus de gezegende vrucht van uw schoot. O goedertieren, o liefdevolle, o zoete maagd Maria.

12

Legende aus dem Rauch des Kartoffelkrautes Bohuslav Martinů (tekst: Miloslav Bures; Nederlandse vertaling op bladzijde hiernaast) Die gute Mutter, Mutter aller Güte, ohne deren Huld nicht mal das kleine Masslieb blühte, sonnwärts blickend über weite Feldern thronend, doch niemals schöner, als wenn rings Kartoffeln brennen und nah dabei Buben, wie ehrliche Heil’ge steh’n, die Gesichter von der Asche schmutzig, eingehüllt in die blauen Wolken von Kartoffelrauch. Sie träumen vom Himmel.

Die gute Muttergottes fühlte sich einsam in ihrer Kirche. Sie stieg herab vom Altar und durch der Kerzen Strahlen. Und sparsam wie eine Bäurin zog sie von den Füssen die Sandalen. In diesem Lande aus Fluss und Hügel wo die Himmelbläue färbt der Schwalben Flügel. Hier traf sie sich mit dem Sohn der Schmer-zen. An seiner Hüfte klafft die alte Wunde, und auch die Dornkrone an der Stirne schafft Pein dem heil’gen Herzen. Kein Heil’genschein hüllt jetzt ihr Haupt in Schimmer, doch in dem Kleid hängt Waldes-duft immer, dort unterm Kreuze setzte sie sich nieder.

‘Sohn, du mein Lieber, kalter Stein ist meines Herzens Kerker, doch möcht’ ich gerne leben wieder. Tut es denn not, dass uns’re Leiden Menschen in Holz und Steine schneiden, und zu meinen Füssen Kerzen stellen? Kann ich denn nicht leben wie die and’ren Frauen, freudevoll, und nicht nur immer im Leid? Blos-sen Fusses möcht’ ich Blumen und Gras berühren.’

‘Mutter, liebe Mutter, mein Opfer nicht, sondern Liebe kann die Menschen nur erlösen. Genügt nicht das Wunder in ihren Händen, dass das winzige Korn erblüht und in sich den Segen der ganzen Schöpfung trägt? Möge der grauen Stein von uns’ren Schultern fallen und frei das Herz sich schwingen himmel-wärts. Die Heil’genbilder, die im Dunkel stehen, sie mögen zu den Menschen gehen und zu Vergiss-mein-nicht und Schmetterling.

Als am nächsten Morgen zu dem Markt die Händler eilten, horten sie erstaunt von allen Kirchen laut die Glocken läuten, ein Geläute das vor Sturm und Hagelschlag sonst warnt. Aber nicht ein Lüftchen sich bewegte, und am blauen Himmel sich kein Wölkchen regte. Weit geöffnet ward das grosse Kirchentor gefunden. Und die Muttergottes vom Altar verschwunden, sie irrt nun irgendwo umher. Und der Küster sagt es voller Bangen, das sie unters Volk gegangen. Und die Glocken läuten läuten, sucht die Mutter-gottes doch!

Die Allerfrommsten, die Sonntag stets dabei, im Gottesdienste sitzen in der ersten Reih’, waren nicht faul und suchten sogleich nach ihr. Nur das beste gab man ihr immer, erst jüngst den neuen Heil’genschein mit gold’nen Schimmer. Bei allem Volke stand sie in Hohen Ehren, man liess sie schnitzen in Holz um ihren Ruhm zu mehren, sie sah aus wie Bürgermeisters Tochter. Die Männer sah man seither öfter in der Kirche und sie priesen ihren Reiz, die runden Formen, zwischen ihren Sei gegrüsst und Vater unser. Und sie suchten seit dem frühen Morgen, suchten auch am Abend noch voll Sorgen, fragten alle Ämter und Behörden.

Doch sie, in den Mantel des reifenden Korns, ungekämmerd ungewaschen, eilte, wie es die einfachen Landleute tun, zu dem Bach, der morgens zugefroren. Hält als Kamm den Wind in ihren Händen, und kämmt damit die langen blonden Haare. De blonden Haare! Wie mit purem Gold durchwoben, als sei’s vom Licht aus gold’nem Sand gezogen. Sie flicht es in Zöpfe über’m Wasserspiegel. Keiner nam sie wahr, weil keiner sie erkannte. Alle sah’n die Dörfer, Wiesen auf dem Lande und eine Bauersfrau am Bache. Eine schlichte Bäurin, die vielleicht kaum kennt das Vaterunser, der das gute Essen schmeckt wie allen, die sich holt im Wirtshaus billiges Bier im Kruge. Sie blieb unerkannt.

Endlicht kehrten sie, ärgerlich und mild, ganz erfolglos heim von der Suche, gaben sie’s auf zu suchen. Und wie es so Brauch ist bei den Ämtern wurde streng gerügt der alte Küster..

13

Legende uit de rook van het aardappelvuur. De goede moeder, moeder van al het goede, zonder wier genade nog geen madeliefje zou bloeien, met haar gezicht naar de zon gekeerd, tronend boven verre velden, nooit mooier dan wanneer in de wijde omgeving aardappels in het vuur liggen, en daar dichtbij jongens staan, als eerlijke heiligen, hun gezich-ten met as besmeurd, omgeven door blauwe wolken van aardappelrook. Ze dromen van de hemel.

De goede moeder van God voelde zich eenzaam in haar kerk. Ze daalde af van het altaar, door de stralen van de kaarsen. En spaarzaam als een boerin trok ze de sandalen van haar voeten. In dit land van rivieren en heuvels, waar het hemelsblauw de zwaluwvleugels kleurt, ontmoette zij de Zoon der Smarten. In zijn zij gaapt de oude wond en ook de doornenkroon op zijn voorhoofd doet haar heilig hart pijn. Geen stra-lenkrans laat nu haar hoofd oplichten, in haar jurk hangt immers nog de bosgeur. Daar onder het kruis, zette zij zich neer.

‘Mijn lieve zoon, koud gesteente houdt mijn hart gevangen, maar zo graag zou ik weer willen leven. Is het nodig dat mensen ons leed in hout en steen uithakken en aan mijn voeten kaarsen plaatsen? Kan ik niet leven zoals andere vrouwen, vrolijk en niet altijd maar verdrietig, blootsvoets zou ik bloemen en het gras willen aanraken.’

‘Moeder, lieve moeder, niet mijn offer maar alleen liefde kan de mensen verlossen. Volstaat niet het wonder in hun handen dat de nietige graankorrel ontkiemt en de zegen in zich draagt van de hele schep-ping? Moge de grauwe steen van onze schouders vallen en vrij het hart zich naar de hemel richten. De heiligenbeelden die in het donker staan, laten ze naar de mensen gaan, en naar de vergeet-mij-nietjes en vlinders.’

Toen de handelaren zich de volgende ochtend naar de markt spoedden, hoorden ze met verbazing van alle kerken de klokken luiden, een geluid dat anders waarschuwt voor storm en hagel. Maar er stond geen zuchtje wind, en aan de blauwe hemel was geen wolkje te zien. Wijd open werd de grote kerkdeur aangetroffen. En de moeder Gods was van het altaar verdwenen, ze dwaalt nu ergens rond. En de koster zegt, vol angst, dat ze zich onder het volk begeven heeft. En de klokken luiden, luiden, ‘zoek toch de moeder Gods!’

De allervroomsten, die elke zondag in de kerkdienst op de voorste rij zitten, waren niet lui en gingen meteen naar haar op zoek. Ze gaven haar altijd het beste; pas nog de nieuwe stralenkrans met gouden glans. Door heel het volk werd zij geëerd. Men liet haar uit hout snijden om haar roem te vergroten, ze zag eruit als de burgemeestersdochter. De mannen zag men sindsdien vaker in de kerk, ze prezen haar bekoorlijkheid, haar ronde vormen, tussen hun Weesgegroetjes en het Onze Vader. En ze zochten haar vanaf ’s ochtends vroeg, bezorgd zochten ze ’s avonds nog steeds, ze deden navraag bij alle autoriteiten en instanties.

Zij echter, in een mantel van rijpend koren, ongekamd en ongewassen, spoedde zich zoals eenvoudige plattelanders doen naar de beek, die ’s morgens was dichtgevroren. Ze houdt als kam de wind in haar handen, en kamt daarmee de lange blonde haren. Haar blonde haren! Ze lijken wel van goud, als was het door zonlicht uit goudzand getrokken. Boven de waterspiegel maakt ze een dikke vlecht. Niemand zag haar, omdat niemand haar herkende. Iedereen zag de dorpen, de velden, het land en een boerenvrouw bij de beek. Een slanke boerenvrouw die misschien amper het Onze Vader kent, die van lekker eten houdt zoals iedereen, die een pul goedkoop bier haalt in de kroeg. Men herkende haar niet.

Tenslotte keerden ze, boos en gelaten, onverrichterzake van de zoektocht naar huis terug. Ze gaven het zoeken op. En zoals het gebruikelijk is bij functionarissen, werd de oude koster streng berispt.

14

Vervolg gezongen Duitse tekst

Und wie sie auf den Wirtshausbänken ihren weisen Ratschluss nochmals überdenken, läuft durchs Dorf met einem Male eine unerhörte Kunde. Hütbuben die hätten sie gefunden, und sie wussten zu melden, dass die Muttergottes ganz gesund sei. Was denn, wo denn? Und die Alten springen von den Sitzen und sie starren in Gesichter die von jungen Eifer blitzen, und in Augen, blau wie Kornblumen.

Braune Burschen, so als hätt’ die Sonne sie gebrannt aus Erde, aus der guten Erde auf auf der die Birken wachsen und die Vogelbeeren reifen. Nicht ein bisschen sah’n die Alten sie unsicher werden, und sie schwor’n auf ihre Ruten und auf ihre Herden dass sie die heil’ge Frau geseh’n.

Also, wie wir heut’ früh Ziegen weiden, setzte sie sich zu den Schnittern, trank auch etwas Milch, doch ganz bescheiden. Jedermann teil’seinen Bissen gern mit ihr. Wie auf dem Altare trug sie gold’ne Haare, statt des Heil’genscheines nur ein bunter Kopftuch, sie wischte sich den Schweiss von ihrer Stirne. So als hätt’s ihr lange schon bei uns gefallen, und sie schien uns wie die Mutter von uns allen. Sie selbst hatte einen Sohn auch. Diese Burschen, wachsam, scharf von Augen wie die Rehe, berichteten was sie gese-hen so wahrhaftig wie der Wildbach ihr Gesicht spiegelt. Während des’ spiegeln sich im Bier der Krüge der alten Bauern höchst verblüffte Züge, wie nach einen Trauermahl.

Mutter Gottes, du Verwandte der Vogel, du Flamme so rein! Fandest heut’ den eigenen Sohn in diesem jungen Volk voller Kraft und Leben. Was soll ihr denn noch der Kirchendämmerschein, wächserner Ker-zentränen, da doch die Sonnenblumen rings im hellen Licht herrlich blüh’n? Die gute Mutter, Mutter aller Güte, ohn’ deren Huld nicht einmal das kleine Masslieb blühte, lebt nun weiter unter uns für alle Zeit. Das junge Volk, barfuss hüpft und tollt es ihr zur Seite. So kehrt die Mutter zurück in die Gestalt aus Stein und Holze, ein Menschenherz im Leib.

Vervolg Nederlandse vertaling En terwijl ze in de kroegbanken hun wijze raadsbesluit nog eens overdenken, verspreidt zich plotseling door het dorp een ongelooflijk bericht. Herdersjongens, die zouden haar gevonden hebben, en ze wisten te melden dat de moeder Gods kerngezond was. ‘Wat dan? Waar dan?’ En de ouden springen van hun zetels op, ze staren in gezichten die glanzen van jeugdig vuur en in ogen, zo blauw als korenbloemen.

Gebruinde jongens, alsof de zon ze had gebrand uit aarde, uit de goede aarde, waarin de berken groeien en lijsterbessen rijpen. Niet in het minst zagen de ouden hen onzeker worden, en ze zwoeren bij hun herdersstaf en hun kuddes dat ze de moeder Gods gezien hadden.

‘Welnu, toen we vanmorgen vroeg geiten aan het hoeden waren, ging ze zitten bij de maaiers, dronk ook wat melk, maar zeer bescheiden. Iedereen deelde graag een hap met haar. Net als op het altaar had ze gouden haren, alleen droeg ze in plaats van een stralenkrans een bonte hoofddoek, ze veegde het zweet van het voorhoofd. Alsof ze al sinds lang graag bij ons was, en ze leek wel de moeder van ons allemaal. Ze had zelf immers ook een zoon.’ Deze jongens, waakzaam en met scherpe ogen als een ree, vertelden wat ze gezien hadden, zo waarheidsgetrouw als de beek hun gezicht weerspiegelt. Onderwijl spiegelen de verbouwereerde gezichten van de oude boeren zich in hun bierpullen, als na een begrafenismaal.

‘Moeder Gods, jij verwante van de vogels, als een vlam zo helder, je vond vandaag je eigen zoon in dit jonge volk, vol kracht en levenslust.’ Wat kan haar de schemerige kerk nog schelen, de tranen van was-kaarsen, nu immers buiten de zonnebloemen in helder licht heerlijk bloeien? De goede moeder, moeder van al het goede, van de bronnen van het licht, zonder wier genade nog geen madeliefje zou bloeien, leeft voor eeuwig onder ons. Het jonge volk, blootsvoets huppelt en dartelt naast haar. Zo keert de moe-der terug in de gedaante van steen en hout, maar met een mensenhart van binnen.

15

Drie werkliederen uit Setu Veljo Tormis (1930)

I. Pesupesemine Hoi tarra, wõi tarra kallõwatsõ kabbokõsõ Hoi tarra, wõi tarra nakka mõskoe mõskõmahe. Hoi tarra, wõi tarra panni kuule koelõmahe Hoi tarra, wõi tarra kallõwatsõ kabbokõsõ

De was doen Hoi tara, voi tara, meisjes, meiden, pittige mooie dames, kom, we gaan de was doen, met stam-pers, met zeep. Het hele dorp kwam luisteren, en de dorpskinderen zongen mee.

II. Ketramine Ketre, ketre, ketre, ketre, ketre, Ketreks,ketre ketre no, ketre wokkikõnõ, ketre, ketre, ketre, ketre, wokkikõnõ joosõks, joosõ, joosõ , jal uumbre poolikõno, joosõks, joosõ, joosõ uumbre, poolikõno Wallaks, wokki, wallaks no wokki Lanka, wallaks, wokki, wallaks wokki, waski lanka

Spinnen Spin, spin, spin maar spinnewieltje, draai, draai, draai maar spoeltje! Spin, spin, spin maar spin-newieltje, beweeg maar snel en handig, mijn handjes!

III. Sonnikulaotomine Siero, siero, sieta kõnõ Wiero, wiero wierdsakõnõ Laja sita laotõlõ Sèda aikoe mie ammoe oodie Ammoe oodie kavva kaie Sèda aikoe mie ammoe oodie, Laja sita laotõlõ

Mesten Verspreid je, verspreid je, lekker mestje en jij gier, bedek het hele veld. Ik leg hier een dikke laag mest en ik giet rijkelijk de gier uit. Honderd sche-pels graan krijgen we en er komen er nog duizend bij. Honderd schepel leggen we in de graanschuur en duizend schepel brengen we naar de markt!

16

Kačena divoká Janáček (1854-1928) Kačena divoká letěla zvysoka, šohaj dobrý střelec, střelil ji do boka, evého pod pravú nožičku. Ona zaplakala, sedňa na vodičku; hořko zaplakala, na Boha zvolala: Ach Bože, Rozbože, už jsem dolétala. Ubohá kačica, už jsem dolétala, už jsem svá káčátka, už jsem dochovala. Moje drobné děti nedělajů škody; sednú na Dunaju, kalnú vodu pijú, tvrdý písek jedá. Vy drobná káčátka, poleťte vy za mnoú. Šak my poletíme k velkému Dunaju.

De wilde eend Zo hoog vloog de wilde eend! Maar de jonge knaap, een goede schutter, raakte haar in haar zij, dichtbij haar rechtervoetje. Ze huilde, liet zich op het water neer. Ze huilde van verdriet en riep tot God: Ach God, lieve God, nooit zal ik meer vliegen. Arme eend die ik ben, ik zal niet meer vliegen. Ik zal mijn kleine eendjes niet grootbrengen. Ze doen niemand wat aan, mijn kleintjes, ze drijven op de Donau, ze drinken troebel water, ze eten hard zand. Vlieg achter mij aan, mijn kleine eendjes! Samen zullen we naar de grote Donau vliegen.

Otče Nás Janáček (1854-1928) Otče naš, jenž jsi na nebesich, posvĕt’ se jméno tvé. Ó přijd’ nam království tvé. Bud’ vule tva ja-ko v nebi, tak i na zemi. Chléb naš vezdejši dej nam dnes! A odpust’ nám naše viny, jakož i my odpouštime našim vinikum. Neuvod’ nas v pokušeni, ale zbav nás všeho zlého. Amen

Onze Vader (woordvolgorde volgt het Tsjechisch) Onze Vader, die in de hemel zijt, Geheiligd zij uw naam. O, kome tot ons uw koninkrijk. Uw wil geschiede zoals in de hemel, ook op de aarde. Ons dagelijks brood geef ons vandaag! En onze schulden vergeef ons, zoals ook wij onze schuldenaren vergeven. Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van het kwade. Amen