‘Huisarts herkent vaak niet het onderliggend lijden’

2
12 dossier hart en vaat mednet 01I2014 tekst Jenneke van de Streek Beeld StudIo ooStrum cardiolooG petra Van pol Voor Betere ZorG BiJ hartfalen ‘Huisarts herkent vaak niet Petra van Pol, sinds 2000 cardioloog in het Rijnland Ziekenhuis Leiderdorp, heeft een conceptleidraad geschreven om de multidisciplinaire zorg voor hartpatiënten te verbeteren. “Hartfalen is ongelofelijk gecompliceerd, er is altijd sprake van onderliggend lijden. Voor huisartsen is dat ziektebeeld lastig te herkennen.” Van de Pol is bestuurslid van de werkgroep hartfalen bij de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC). H et Rijnland Ziekenhuis in Leiderdorp opende in 2000 de hartfalenpoli. Het resultaat loog er niet om: het aantal heropnames door hartfalen halveerde. Toch dachten de cardiologen in het ziekenhuis dat de hartfalen- zorg nog beter kon door de samenwerking met huisartsen een impuls te geven. Van Pol: “Huisartsen vonden dat ze patiënten kwijtraakten door de hartfalenpoli, cardiologen zagen dat patiënten te laat werden verwezen, zorgverzeke- raars wezen op de kosten.” Het Rijnland Ziekenhuis hield een enquête onder huisartsen en patiënten over de ervaringen met de hartfalenpoli. Die ervarin- gen waren positief, maar huisartsen gaven wel aan meer betrokken te willen blijven bij hun hartfalenpatiënt. Ze wilden zelf meer diagnosticeren en deel uit maken van de behande- ling. Patiënten wilden omgekeerd ook meer betrokkenheid van hun huisarts en een grotere rol voor de verpleegkundig specia- list hartfalen.” Reden genoeg om de organisatie van de hartfa- lenzorg tegen het licht te houden. Van Pol deed dit met haar collega cardioloog Carolien Lucas, initiatiefnemer van de hart- falenpoli, en Jaap Eysing Smeets, huisarts in Alphen aan de Rijn. Ook het Kwaliteitsinstituut, de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie, de NHG, de werkgroep hartfalen van NVHVV en de Hart&Vaatgroep zijn in gesprek gegaan om hartfalenzorg lande- lijk beter te organiseren. Van Pol schreef als bestuurslid van de werkgroep hartfalen van de NVVC een leidraad. “De tijd is er rijp voor. We zijn tien jaar lang erg gefocust geweest op medi- camenteuze behandeling en interventies. Maar nu wordt anders gedacht over het organiseren van de zorg.” Lastig “Hartfalen is ongelofelijk gecompliceerd”, benadrukt Van Pol . “Er is altijd sprake van onderliggend lijden. Voor huisartsen is het ziektebeeld lastig te herkennen. Er zijn zoveel overeen- komsten met symptomen van andere aandoeningen. Patiën- ten met COPD of bloedarmoede zijn ook moe. Mensen met spataderen hebben ook dikke benen. Daarbij gaat het vaak om oudere patiënten die misschien hun verhaal niet goed vertellen. Met maximaal tien nieuwe patiënten per jaar is het voor huisartsen lastig om veel ervaring met deze diagnostiek te krijgen. In de huisartsenpraktijk zijn patiënten met hartfa- len gemiddeld tussen 80 en 90 jaar oud en zijn het vooral vrouwen die vaak ook diabetes of hoge bloeddruk hebben. Ze kunnen door de stugheid van het hart niet verder dan 50 meter lopen zonder kortademig te worden. De huisarts vraagt zich bij dan soms af of hij deze patiënten nog moet insturen”, merkt Van Pol. Zij vindt dat altijd de moeite waard. “Veel patiënten hebben nog een goede pompfunctie, maar soms zit achter het hartfalen een ritmestoornis of vernauwde krans- slagaderen. Als we de ritmestoornis behandelen of dotteren, kan de patiënt nog prima functioneren.” Het denken aan onderliggend lijden is voor een huisarts niet vanzelfsprekend, constateert Van Pol. “Een huisarts vertelde mij dat hij een patiënt met een beetje hartfalen wel zelf kon In het kort De hartfalenpoli in het Rijnlandziekenhuis is een succes, dat volgens de cadiologen nog verder kon verbeteren door nauwer samen te werken met de huisartsen. Volgens cardioloog Petra van Pol is denken aan onderlig- gend lijden voor de huisarts niet vanzelfsprekend. “Als dat niet wordt opgespoord, is er sprake van onderbehan- deling.” Huisartsen maken nu bij verdenking op hartfalen een ECG en onderzoeken het bloed op bloedarmoede, nierfunctie en de hartfalenmarker NT-proBNP. Is er niets afwijkend dan blijft de patiënt bij de huisarts. Bij een afwijkend ECG en/of NT-proBNP wordt de patiënt verwe- zen naar de poli voor het maken van een echo. In het hele traject is de samenwerking tussen de lijnen heel belangrijk, stelt Van Pol. “De patiënt weet vanaf dag één dat hij mogelijk teruggaat naar de huisarts.”

Transcript of ‘Huisarts herkent vaak niet het onderliggend lijden’

Page 1: ‘Huisarts herkent vaak niet het onderliggend lijden’

12  dossier hart en vaat mednet 01I2014tekst Jenneke van de Streek Beeld StudIo ooStrum

cardiolooG petra Van pol Voor Betere ZorG BiJ hartfalen

‘Huisarts herkent vaak niet het onderliggend lijden’Petra van Pol, sinds 2000 cardioloog in het Rijnland Ziekenhuis Leiderdorp, heeft een conceptleidraad geschreven om de multidisciplinaire zorg voor hartpatiënten te verbeteren. “Hartfalen is ongelofelijk gecompliceerd, er is altijd sprake van onderliggend lijden. Voor huisartsen is dat ziektebeeld lastig te herkennen.” Van de Pol is bestuurslid van de werkgroep hartfalen bij de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC).

Het Rijnland Ziekenhuis in Leiderdorp opende in 2000 de hartfalenpoli. Het resultaat loog er niet om: het aantal heropnames door hartfalen halveerde. Toch

dachten de cardiologen in het ziekenhuis dat de hartfalen-zorg nog beter kon door de samenwerking met huisartsen een impuls te geven. Van Pol: “Huisartsen vonden dat ze patiënten kwijtraakten door de hartfalenpoli, cardiologen zagen dat patiënten te laat werden verwezen, zorgverzeke-raars wezen op de kosten.” Het Rijnland Ziekenhuis hield een enquête onder huisartsen en patiënten over de ervaringen met de hartfalenpoli. Die ervarin-gen waren positief, maar huisartsen gaven wel aan meer betrokken te willen blijven bij hun hartfalenpatiënt. Ze wilden zelf meer diagnosticeren en deel uit maken van de behande-ling. Patiënten wilden omgekeerd ook meer betrokkenheid van hun huisarts en een grotere rol voor de verpleegkundig specia-list hartfalen.” Reden genoeg om de organisatie van de hartfa-lenzorg tegen het licht te houden. Van Pol deed dit met haar

collega cardioloog Carolien Lucas, initiatiefnemer van de hart-falenpoli, en Jaap Eysing Smeets, huisarts in Alphen aan de Rijn. Ook het Kwaliteitsinstituut, de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie, de NHG, de werkgroep hartfalen van NVHVV en de Hart&Vaatgroep zijn in gesprek gegaan om hartfalenzorg lande-lijk beter te organiseren. Van Pol schreef als bestuurslid van de werkgroep hartfalen van de NVVC een leidraad. “De tijd is er rijp voor. We zijn tien jaar lang erg gefocust geweest op medi-camenteuze behandeling en interventies. Maar nu wordt anders gedacht over het organiseren van de zorg.”

lastig“Hartfalen is ongelofelijk gecompliceerd”, benadrukt Van Pol . “Er is altijd sprake van onderliggend lijden. Voor huisartsen is het ziektebeeld lastig te herkennen. Er zijn zoveel overeen-komsten met symptomen van andere aandoeningen. Patiën-ten met COPD of bloedarmoede zijn ook moe. Mensen met spataderen hebben ook dikke benen. Daarbij gaat het vaak om oudere patiënten die misschien hun verhaal niet goed vertellen. Met maximaal tien nieuwe patiënten per jaar is het voor huisartsen lastig om veel ervaring met deze diagnostiek te krijgen. In de huisartsenpraktijk zijn patiënten met hartfa-len gemiddeld tussen 80 en 90 jaar oud en zijn het vooral vrouwen die vaak ook diabetes of hoge bloeddruk hebben. Ze kunnen door de stugheid van het hart niet verder dan 50 meter lopen zonder kortademig te worden. De huisarts vraagt zich bij dan soms af of hij deze patiënten nog moet insturen”, merkt Van Pol. Zij vindt dat altijd de moeite waard. “Veel patiënten hebben nog een goede pompfunctie, maar soms zit achter het hartfalen een ritmestoornis of vernauwde krans-slagaderen. Als we de ritmestoornis behandelen of dotteren, kan de patiënt nog prima functioneren.” Het denken aan onderliggend lijden is voor een huisarts niet vanzelfsprekend, constateert Van Pol. “Een huisarts vertelde mij dat hij een patiënt met een beetje hartfalen wel zelf kon

in het kortDe hartfalenpoli in het Rijnlandziekenhuis is een succes, dat volgens de cadiologen nog verder kon verbeteren door nauwer samen te werken met de huisartsen. Volgens cardioloog Petra van Pol is denken aan onderlig-gend lijden voor de huisarts niet vanzelfsprekend. “Als dat niet wordt opgespoord, is er sprake van onderbehan-deling.” Huisartsen maken nu bij verdenking op hartfalen een ECG en onderzoeken het bloed op bloedarmoede, nierfunctie en de hartfalenmarker NT-proBNP. Is er niets afwijkend dan blijft de patiënt bij de huisarts. Bij een afwijkend ECG en/of NT-proBNP wordt de patiënt verwe-zen naar de poli voor het maken van een echo. In het hele traject is de samenwerking tussen de lijnen heel belangrijk, stelt Van Pol. “De patiënt weet vanaf dag één dat hij mogelijk teruggaat naar de huisarts.”

Page 2: ‘Huisarts herkent vaak niet het onderliggend lijden’

dossier hart en vaat  13 www.mednet.nl

‘Huisarts herkent vaak niet het onderliggend lijden’

behandelen. Want net als bij COPD zijn er gradaties en heb-ben patiënten een beetje, meer of ernstig hartfalen, vond hij. echter de nYHa-classificatie voor hartfalen geeft alleen de ernst van de symptomen aan en zegt niets over onderliggend lijden en de behandeling hiervan. Als onderliggend lijden niet wordt opgespoord, wordt een patiënt onderbehandeld.”

ProtocolHet nieuwe hartfalenprotocol van het Rijnland Ziekenhuis is met de huisartsen ontwikkeld. Uitgangspunt is ‘de juiste patiënt op de juiste plek’. Huisartsen maken bij verdenking op hartfalen een ECG en onderzoeken het bloed op bloedar-moede, nierfunctie en de hartfalenmarker NT-proBNP. Is er niets afwijkend dan blijft de patiënt bij de huisarts. Bij een

afwijkend ECG en/of NT-proBNP wordt de patiënt verwezen naar de poli cardiologie voor het maken van een echo. Van Pol: “Blijkt daar dat de hartfunctie normaal is, dan is hartfalen onwaarschijnlijk en gaat de patiënt terug naar de huisarts. Als de echo uitwijst dat er sprake van hartfalen is, gaat de patiënt naar de hartfalenpoli. Daar wordt gekeken wat het onderlig-gend lijden is en de ernst ervan. Van Pol: “Het is heel essenti-eel voor de behandeling of onderliggend lijden coronair lij-den is, een ritmestoornis, kleplijden of een hoge bloeddruk.”Bij een hoge verdenking op hartfalen kan de huisarts al beginnen met leefregels en medicatie. Vervolgens wordt in de tweede lijn deze medicatie geoptimaliseerd en de onder-liggende oorzaak van het hartfalen opgespoord en behan-deld. De rol van de huisarts in die fase is het begeleiden en

ondersteunen van de patiënt. Als het hart volledig is hersteld of het hartfalen stabiel is zonder comorbiditeit gaat de patiënt terug naar de huisarts. Ook patiënten met terminaal hartfalen gaan terug naar de eerste lijn. De patiënt blijft in de tweede lijn bij een stabiel hartfalen met comorbiditeit en een hersteld hartfalen met andere cardiale problemen.In het hele traject is de samenwerking tussen de lijnen heel belangrijk, stelt Van Pol. “De patiënt weet vanaf dag één dat hij mogelijk teruggaat naar de huisarts. De hartfalenverpleeg-kundige is contactpersoon voor de huisarts en schoolt soms ook de praktijkondersteuner.” Dat heeft de communicatie een stuk verbeterd. “Wij zien nu al dat bij veranderingen de huisarts veel gemakkelijker de hartfalenverpleegkundige belt en andersom.” Bij iedere patiëntenbespreking wordt nage-gaan of de patiënt nog steeds op de juiste plek zit. Getallen over terugverwijzing heeft Van Pol nog niet, die krijgt ze later dit jaar. Maar het zal anders zijn dan in de oude situatie. “Dat programma was heel erg vanuit de tweede lijn georganiseerd en terugverwijzing gebeurde vrijwel niet.”

Het denken aan onderliggend lijden is voor een huisarts niet

vanzelfsprekend, constateert Petra van Pol

‘Wij zien dat de huisarts veel gemakkelijker de

hartfalenverpleegkundige belt en andersom’