Document

1
U it veel van de woorden en daden van juist de beste en verstandigste vorsten en landsbestuurders blijkt hoeveel waarde zij steeds hebben gehecht aan wetenschappelijke studies en de geestelijke ontwikkeling die daaruit voortvloeit. Hier schittert het voorbeeld van de Spanjaard ALFONSO, koning van ARAGON, SICILIË, SARDINIË en NAPELS, omdat hij alle koningen van zijn tijd in wijsheid overtreft, en daarom is hem ook de bijnaam ‘de wijze’ toegekend. Hij gaf zich met hart en ziel over aan de wetenschap, wanneer de zeer zware verplichtingen van zijn koningschappen het tenminste toelieten, en vond het een genoegen om met geleerden op te trekken. Nadat hij eens gehoord had dat een van de koningen van Spanje placht te zeggen dat het voorname en edele mannen niet paste om geleerd te zijn en boeken in handen te nemen, was hij tot in zijn ziel geraakt en riep hij uit dat dit hem niet de taal van een koning toescheen, maar van een rund. Ja, hij bezwoer zelfs plechtig dat hij wat hem betrof liever zijn koningschappen, waarvan hij er veel had, wilde verliezen dan dat hij de letteren, waarvan zijn kennis bescheiden was, niet kende. Toen hij sprak met Aeneas Silvius [Piccolomini], zei hij dat koningen die verstoken zijn van geleerdheid niet erg verschillen van gekroonde ezels. Van al zijn raadgevers, zo placht hij te verzekeren, waardeerde hij de overledenen het meest – daarmee doelend op wijs geschreven boeken, waarvan hij zei dat ze hem zonder angst, gunstbejag en vleierij antwoord gaven en van advies dienden. Ook was koning ALFONSO er niet de man naar om werkeloos of met de handen in zijn schoot neer te zitten, zich vermeiend in afzondering en rust, maar hij was in vredes- en oorlogstijd voortdurend bezig met de belangrijkste zaken en meer dan eens heeft hij beide kanten van het lot ervaren. Door in beide omstandigheden als het ware dezelfde gelaatsuitdrukking te bewaren bewees hij zijn wijsheid, mannenmoed, standvastigheid en hoe hij zijn geest in bedwang had. En toch zijn er zelfs nu nog altijd mensen die zichzelf wijs toeschijnen, daarbij luid klappend voor hun eigen onwetendheid, terwijl ze van elke vorm van kennis verstoken zijn. Zonder schaamte beweren ze dat de studie van de wetenschap nutteloos is, dat beschaving geheel en al overbodig is in de burgerlijke en kerkelijke maatschappij en dat allen die zich daaraan wijden, hun tijd en geld slecht besteden. Wij zijn echter een geheel andere mening toegedaan en staan hierin aan de kant van die zeer wijze en grote koning. Omdat er twee soorten van krijgsdienst zijn, menen wij dat, wil het de staat goed gaan, hij met de kennis van beide moet zijn uitgerust, namelijk die van de wapenen en die van de geleerdheid – met die eerste om niet door een vijand te worden overweldigd, met deze laatste om niet aan onwetendheid en barbarij te bezwijken en ten onder te gaan. En wij zijn van oordeel dat geen van beide moet worden verwaarloosd door goede en verstandige bestuurders. Nu de oorlog bovendien heeft plaats gemaakt voor vrede en wij, als bewijs dat het vaderland ons werkelijk ter harte gaat, onze aandacht hebben gericht op de vakken van de vrede, namen wij daarom – al veel eerder geprikkeld door voorbeelden van anderen – het besluit om hier bij ons ook steeds meer de geleerde studies, die behoren tot die tweede krijgsdienst, aan te sporen. Met dit doel voor ogen hebben wij besloten om in GRONINGEN, de moederstad van deze provincie, een illustere school, of academie te openen. Wij willen dat daar in de drie zogenaamde hogere faculteiten van staatswege wordt onderwezen: de theologie, de rechtsgeleerdheid en de medicijnen; voorts alle onderdelen van de filosofie, logica, ethica, fysica, geschiedenis, de wiskundige vakken, de Griekse en Hebreeuwse taal, kortom datgene wat gewoonlijk in andere openbare scholen of academies wordt geleerd, tegelijk met oefeningen in overeenstemmende disputaties. Voor het onderwijs in deze vakken en voor het leiden van deze disputaties zullen wij met GODS genade professoren aanstellen die zich onderscheiden door hun kennis, voldoende in aantal, met een rijkelijk salaris geëerd en door vermaningen en weldaden opgewekt tot de zorgvuldige uitoefening van hun ambt. En wij zullen ons er volledig voor inzetten dat het onze instelling in dat opzicht aan niets ontbreekt. Ook zullen wij op gelijke wijze aan docenten en studenten rechten en privileges toekennen, geschikt voor de instelling en in overeenstemming met het algemeen belang, en we zullen een reglement geven dat in alle opzichten doelmatig en zinvol is. Ten slotte zullen we ons in ernst ten doel stellen dat er rekening wordt gehouden met het verlagen van de kosten voor studenten die zich hier zullen willen vestigen, en wel zo dat waar dit soort gunst en vrijgevigheid geldt, niemand met recht en verdienste nog iets meer van ons kan vragen. Eens hebben onze voorvaders, vrijgevige mannen, naar de maat van hun bezittingen in een gezindheid die weliswaar goed en vroom was maar door de duisternis van hun dwalingen verward en onvast, vermogens bijeengebracht voor kloosterlijke oefenscholen. Een niet onbelangrijk deel daarvan zullen wij voor de genoemde zaken aanwenden en besteden aan veel betere doeleinden. Wat ons verleidde, of liever aanvuurde tot dit besluit dat nuttig is voor de kerk en tegelijk voor de staat, is behalve dit gebleken vermogen om de kosten te dragen ook de voortreffelijke geschiktheid van deze plaats die we kunnen beschouwen als van nature bestemd tot woonplaats van de Muzen. Want de lieflijke ligging is vermaard, de lucht is er zuiver en gezond, de voorziening van elk soort voedsel is er overvloedig en gemakkelijk, en geschikte gastverblijven en andere zaken die daarop betrekking hebben zijn rijkelijk voorhanden. Ten bate van deze school, die wij de onze noemen, hebben we ook reeds tegen niet geringe kosten in de afgelopen maanden gehoorzalen en gebouwen ingericht, en wij houden ze in gereedheid in dat deel van de stad dat voor deze aangelegenheid, voor deze oefenschool der Muzen, of werkplaats van geleerdheid, het meest geschikt is, van al het lawaai van mensen en hun bezigheden gescheiden, en nauw verbonden met een zeer ruime en voortreffelijke kerk. Dit is in het algemeen ons besluit en voornemen. Wij hopen op het welslagen met steun van de allerhoogste GOD. Diens glorie te dienen samen met het algemeen belang is wat wij het liefste willen. Wij van onze kant zullen voor zover het in onze macht ligt volstrekt niet toelaten dat we tekortschieten. Groningen, 14 juli, volgens de Juliaanse kalender, in het jaar des Heren 1614. Het begin van de oefeningen en werkzaamheden wordt vastgesteld op het einde van de hondsdagen, namelijk op 23 augustus volgens de Juliaanse kalender onder de zegen van Christus, de Godmens. In opdracht van de Staten, getekend W. Meynardi, secretaris Gedrukt te Groningen door de drukker JOHANNES SASSIUS, in het jaar 1614 De Staten van Groningen en Ommelanden groeten de lezer Door het Representatiefonds van de Groningse Universiteit aangeboden aan Provincie, Stad en Universiteit op 29 oktober 2009, bij de opening van het symposium ‘Tegen Barbarij. De stichting van de Groningse Universiteit’. Vertaling: Zweder von Martels. Vormgeving: René Lapoutre. Stichtingsbesluit van de Groningse Universiteit ofwel Eeuwig geldend edict, in 1614 opgesteld door Ubbo Emmius uit naam van de Staten van Groningen en Ommelanden. ‘Placaten’ met deze tekst wer- den opgehangen in alle grote steden van de Hollandse gewesten en ver daarbuiten om de oprichting van de nieuwe Academie bekend te maken en de eerste studenten te werven.

description

http://www.uk.rug.nl/printfiles/stichtingsacte-def.pdf

Transcript of Document

Page 1: Document

Uit veel van de woorden en daden van juist de beste en verstandigste vorsten en landsbestuurders blijkt hoeveel waarde zij

steeds hebben gehecht aan wetenschappelijke studies en de geestelijke ontwikkeling die daaruit voortvloeit. Hier schittert het voorbeeld van de Spanjaard ALFONSO, koning van ARAGON, SICILIË, SARDINIË en NAPELS, omdat hij alle koningen van zijn tijd in wijsheid overtreft, en daarom is hem ook de bijnaam ‘de wijze’ toegekend. Hij gaf zich met hart en ziel over aan de wetenschap, wanneer de zeer zware verplichtingen van zijn koningschappen het tenminste toelieten, en vond het een genoegen om met geleerden op te trekken. Nadat hij eens gehoord had dat een van de koningen van Spanje placht te zeggen dat het voorname en edele mannen niet paste om geleerd te zijn en boeken in handen te nemen, was hij tot in zijn ziel geraakt en riep hij uit dat dit hem niet de taal van een koning toescheen, maar van een rund. Ja, hij bezwoer zelfs plechtig dat hij wat hem betrof liever zijn koningschappen, waarvan hij er veel had, wilde verliezen dan dat hij de letteren, waarvan zijn kennis bescheiden was, niet kende. Toen hij sprak met Aeneas Silvius [Piccolomini], zei hij dat koningen die verstoken zijn van geleerdheid niet erg verschillen van gekroonde ezels. Van al zijn raadgevers, zo placht hij te verzekeren, waardeerde hij de overledenen het meest – daarmee doelend op wijs geschreven boeken, waarvan hij zei dat ze hem zonder angst, gunstbejag en vleierij antwoord gaven en van advies dienden. Ook was koning ALFONSO er niet de man naar om werkeloos of met de handen in zijn schoot neer te zitten, zich vermeiend in afzondering en rust, maar hij was in vredes- en oorlogstijd voortdurend bezig met de belangrijkste zaken en meer dan eens heeft hij beide kanten van het lot ervaren. Door in beide omstandigheden als het ware dezelfde gelaatsuitdrukking te bewaren bewees hij zijn wijsheid, mannenmoed, standvastigheid en hoe hij zijn geest in bedwang had.

En toch zijn er zelfs nu nog altijd mensen die zichzelf wijs toeschijnen, daarbij luid klappend voor hun eigen onwetendheid, terwijl ze van elke vorm van kennis verstoken zijn. Zonder schaamte beweren ze dat de studie van de wetenschap nutteloos is, dat beschaving geheel en al overbodig is in de burgerlijke en kerkelijke maatschappij en dat allen die zich daaraan wijden, hun tijd en geld slecht besteden.

Wij zijn echter een geheel andere mening toegedaan en staan hierin aan de kant van die zeer wijze en grote koning. Omdat er twee soorten van krijgsdienst zijn, menen wij dat, wil het de staat goed gaan, hij met de kennis van beide moet zijn uitgerust, namelijk die van de wapenen en die van de geleerdheid – met die eerste om niet door een vijand te worden overweldigd, met deze laatste om niet aan onwetendheid en barbarij te bezwijken en ten onder te gaan. En wij zijn van oordeel dat geen van beide moet worden verwaarloosd door goede en verstandige bestuurders. Nu de oorlog bovendien heeft plaats gemaakt voor vrede en wij, als bewijs dat het vaderland ons werkelijk ter harte gaat, onze aandacht hebben gericht op de vakken van de vrede, namen wij daarom – al veel eerder geprikkeld door voorbeelden van anderen – het besluit om hier bij ons ook steeds meer de geleerde studies, die behoren tot die tweede krijgsdienst, aan te sporen. Met dit doel voor ogen hebben wij besloten om in GRONINGEN, de moederstad van deze provincie, een illustere school, of academie te openen. Wij willen dat daar in de drie zogenaamde hogere faculteiten van staatswege wordt onderwezen: de theologie, de rechtsgeleerdheid en de medicijnen; voorts alle onderdelen van de filosofie, logica, ethica, fysica, geschiedenis, de wiskundige vakken, de Griekse en Hebreeuwse taal, kortom datgene wat gewoonlijk in andere openbare scholen of academies wordt geleerd, tegelijk met oefeningen in overeenstemmende disputaties. Voor het onderwijs in deze vakken en voor het leiden van deze disputaties zullen wij met GODS genade professoren aanstellen die zich onderscheiden door hun kennis, voldoende in aantal, met een rijkelijk salaris geëerd en door vermaningen en weldaden opgewekt tot de zorgvuldige uitoefening van hun ambt. En wij zullen ons er volledig voor inzetten dat het onze instelling in dat opzicht aan niets ontbreekt. Ook zullen wij op gelijke wijze aan docenten en studenten rechten en privileges toekennen, geschikt voor de instelling en in overeenstemming met het algemeen belang, en we zullen een reglement geven dat in alle opzichten doelmatig en zinvol is. Ten slotte zullen we ons in ernst ten doel stellen dat er rekening wordt gehouden met het verlagen van de kosten voor studenten die zich hier zullen willen vestigen, en wel zo dat waar dit soort gunst en vrijgevigheid geldt, niemand met recht en

verdienste nog iets meer van ons kan vragen. Eens hebben onze voorvaders, vrijgevige mannen, naar de maat van hun bezittingen in een gezindheid die weliswaar goed en vroom was maar door de duisternis van hun dwalingen verward en onvast, vermogens bijeengebracht voor kloosterlijke oefenscholen. Een niet onbelangrijk deel daarvan zullen wij voor de genoemde zaken aanwenden en besteden aan veel betere doeleinden.

Wat ons verleidde, of liever aanvuurde tot dit besluit dat nuttig is voor de kerk en tegelijk voor de staat, is behalve dit gebleken vermogen om de kosten te dragen ook de voortreffelijke geschiktheid van deze plaats die we kunnen beschouwen als van nature bestemd tot woonplaats van de Muzen. Want de lieflijke ligging is vermaard, de lucht is er zuiver en gezond, de voorziening van elk soort voedsel is er overvloedig en gemakkelijk, en geschikte gastverblijven en andere zaken die daarop betrekking hebben zijn rijkelijk voorhanden. Ten bate van deze school, die wij de onze noemen, hebben we ook reeds tegen niet geringe kosten in de afgelopen maanden gehoorzalen en gebouwen ingericht, en wij houden ze in gereedheid in dat deel van de stad dat voor deze aangelegenheid, voor deze oefenschool der Muzen, of werkplaats van geleerdheid, het meest geschikt is, van al het lawaai van mensen en hun bezigheden gescheiden, en nauw verbonden met een zeer ruime en voortreffelijke kerk. Dit is in het algemeen ons besluit en voornemen. Wij hopen op het welslagen met steun van de allerhoogste GOD. Diens glorie te dienen samen met het algemeen belang is wat wij het liefste willen. Wij van onze kant zullen voor zover het in onze macht ligt volstrekt niet toelaten dat we tekortschieten. Groningen, 14 juli, volgens de Juliaanse kalender, in het jaar des Heren 1614.

Het begin van de oefeningen en werkzaamheden wordt vastgesteld op het einde van de hondsdagen, namelijk op 23 augustus volgens de Juliaanse kalender onder de zegen van Christus, de Godmens.

In opdracht van de Staten, getekend

W. Meynardi, secretaris

Gedrukt te Groningen door de drukker JOHANNES SASSIUS, in het jaar 1614

De Staten van Groningen en Ommelanden groeten de lezer

Door het Representatiefonds van de Groningse Universiteit aangeboden aan Provincie, Stad en Universiteit op 29 oktober 2009, bij de opening van het symposium ‘Tegen Barbarij. De stichting van de Groningse Universiteit’. Vertaling: Zweder von Martels. Vormgeving: René Lapoutre.

Stichtingsbesluit van de Groningse Universiteit ofwel Eeuwig geldend edict, in 1614 opgesteld door

Ubbo Emmius uit naam van de Staten van Groningen en Ommelanden. ‘Placaten’ met deze tekst wer-

den opgehangen in alle grote steden van de Hollandse gewesten en ver daarbuiten om de oprichting

van de nieuwe Academie bekend te maken en de eerste studenten te werven.