Hoofdstuk7

13
Markten van goederen en diensten 5.2: Soorten markten Het doel van de indeling van markten op basis van marktvormen is de marktmacht van de betrokken partijen tot uitdrukking te brengen. Marktmacht is de invloed die een bepaald marktpartij bezit om de ruilvoorwaarden naar haar hand te zetten. Onderscheid tussen Prijszetting: situaties waarbij de individuele marktpartijen zelf prijs en andere (ver)koopvoorwaarden kunnen vastleggen (waarbij zij uiteraard oog hebben voor de relatie tussen prijs en verkochte hoeveelheid). Prijsneming: situaties waardij de prijs resulteert uit het gedrag van alle marktpartijen samen, zonder dat 1 enkele partij alleen de prijs kan bepalen. De individuele vrager of aanbieder bepaalt dan enkel zijn gevraagde of zijn aangeboden hoeveelheid. Er is een indeling nodig: Op basis van het aantal vragers 1 vrager: monopsonie 2 vragers: duopsonie Enkele grote vragers: oligopsonie Veel vragers: polypsonie Op basis van het aantal aanbieders 1 aanbieder: monopolie 2 aanbieders: duopolie Enkele grote aanbieders: oligopolie Veel aanbieders: polypolie Bilaterale monopolie (monopsonie) : Hierbij is er slechts 1 vrager en 1 aanbieder. Homogeen oligopolie: De producenten bieden volledig gelijkaardige goederen aan. Heterogeen oligopolie: Hier treedt er een productdifferentiatie op. De producten verschillen dan door kleine kwaliteitskenmerken, die ze meestal door reclame beklemtonen. Volkomen concurrentie

Transcript of Hoofdstuk7

Page 1: Hoofdstuk7

Markten van goederen en diensten

5.2: Soorten markten

Het doel van de indeling van markten op basis van marktvormen is de marktmacht van de betrokken partijen tot uitdrukking te brengen.Marktmacht is de invloed die een bepaald marktpartij bezit om de ruilvoorwaarden naar haar hand te zetten.

Onderscheid tussen Prijszetting: situaties waarbij de individuele marktpartijen zelf prijs en andere

(ver)koopvoorwaarden kunnen vastleggen (waarbij zij uiteraard oog hebben voor de relatie tussen prijs en verkochte hoeveelheid).

Prijsneming: situaties waardij de prijs resulteert uit het gedrag van alle marktpartijen samen, zonder dat 1 enkele partij alleen de prijs kan bepalen. De individuele vrager of aanbieder bepaalt dan enkel zijn gevraagde of zijn aangeboden hoeveelheid.

Er is een indeling nodig: Op basis van het aantal vragers

1 vrager: monopsonie 2 vragers: duopsonie Enkele grote vragers: oligopsonie Veel vragers: polypsonie

Op basis van het aantal aanbieders 1 aanbieder: monopolie 2 aanbieders: duopolie Enkele grote aanbieders: oligopolie Veel aanbieders: polypolie

Bilaterale monopolie (monopsonie) : Hierbij is er slechts 1 vrager en 1 aanbieder.Homogeen oligopolie: De producenten bieden volledig gelijkaardige goederen aan.Heterogeen oligopolie: Hier treedt er een productdifferentiatie op. De producten verschillen dan door kleine kwaliteitskenmerken, die ze meestal door reclame beklemtonen.

Volkomen concurrentie

7.3.1: Kenmerken

Deze marktvorm wordt gekenmerkt door: Een zeer groot aantal vragers en aanbieders. Vragers en aanbieders zijn

hoeveelheidsaanpassers, voor wie de prijs een extern gegeven vormt. Geen enkele individuele aanbieder of vrager heeft genoeg marktmacht.

Volkomenheid van de markt: alle goederen worden tegen dezelfde prijs verhandeld. 2 voorwaarden: Alle goederen zijn homogeen, geen productdifferentiatie. Vragers en aanbieders zijn volledig op de hoogte van de verkoopvoorwaarden.

Vrije toetreding op de markt. Nieuwe bedrijfsvestigingen zijn mogelijk en de toetreding tot de markt is kosteloos. Het aanbod kan steeds worden gewijzigd

Afwezigheid van positieve interne schaaleconomieën. Slechts zo kunnen vele kleine ondernemingen naast elkaar blijven bestaan. In de volkomen concurrentie zijn wel externe schaaleconomieën mogelijk.

Page 2: Hoofdstuk7

7.3.2: Ondernemersgedrag

7.3.2.1: Globaal marktevenwicht.

De prijs en de verhandelde hoeveelheid worden grafisch behaald door het snijpunt van de collectieve vraagcurve en de collectieve aanbodscurve. In dit punt is de markt in evenwicht.

Vraag en aanbodsverschuivingen leiden tot een andere evenwichtsprijs. Een prijsdaling ontstaat bvb door een aanbodsstijging of door een vraagvermindering.Hoe groot de omvang van de prijsreactie is op een eventuele verandering in de vraag of het aanbod, hangt af van de vraag-en aanbodelasticiteit. Hoe onelastischer de vraag en het aanbod, hoe groter de noodzakelijke prijsverandering moet zijn om de markt bij een vraag- en aanbodverschuiving opnieuw in evenwicht te brengen.Elasticiteit van vraag en aanbod kan verschillen naargelang de periode waarin ze geanalyseerd wordt. Dit kan gevolgen hebben voor de prijsvorming. Een voorbeeld: het spinnenwebtheorema: markten waarvan het aanbod op korte termijn onelastisch is worden vaak gekenmerkt door grote cyclische prijsbewegingen, waarbij de prijzen zich moeilijk o een evenwichtsniveau stabiliseren.

Dynamische of periodeanalyse: men gaat na hoe een markt van het ene evenwicht naar het andere evolueert via een reeks van onevenwichtspunten.Comparatieve statica: vergelijkt enkel de kenmerken van evenwichtssituaties.

7.3.2.2: Individuele producent.

Grafisch bepaalt de individuele producent zijn verkochte hoeveelheid in het snijpunt van de marginale opbrengstenrechte (de prijs) en de stijgende tak van de marginale kostencurve.Op korte termijn bevindt hij zich dan in een evenwichtstoestand, maar op lange termijn niet, want verlies of winst zin onevenwichtstoestanden. Verlies leidt tot het sluiten van een onderneming, winsten leiden tot een toename van het aantal ondernemingen.

Op lange termijn wordt het evenwicht dus gekenmerkt door: Evenwicht tussen vraag en aanbod Geen overwinst Bedrijven werken tegen minimale kosten Er is een constant aantal aanbieders en vragers

Op sectoraal vlak zal een overwinst bijkomende ondernemingen uitlokken waardoor de aanbodcurve naar rechts schuift en de marktprijs daalt.

7.3.3: Efficiëntie

Volkomen concurrentie is theoretisch gesproken de efficiënte marktvorm bij uitstek. Op allocatief vlak staat het evenwicht er garant voor dat de sector een optimale omvang bereikt.

Er is een maximale welvaartstoename (economische efficiëntie): er is een consumenten-en producentensurplus.Er is technische efficiëntie (X-efficiëntie of producentenefficiëntie), d.w.z. dat men produceert tegen minimale kosten en al diegene die dit niet kunnen, maken verlies en gaan op langere termijn failliet.

Page 3: Hoofdstuk7

Volkomen concurrentie komt in zuivere vorm weinig voor, toch leert de studie ons dat: Markten met veel concurrentie worden gekenmerkt door grote efficiëntie Vrije toetreding tot de markt op lange termijn vormt een garantie tegen overdreven

winsten.

7.4: Monopolie

7.4.1: Kenmerken

Slechts 1 aanbieder bestrijkt de totale markt. Zijn mogelijkheden om de prijs te beïnvloeden zijn het grootst, wanneer er veel vragers zijn. Hij stelt niet om het even elke prijs, hij moet er rekening mee houden dat bij normale goederen een prijsstijging de verkochte goederen doet afnemen.

Oorzaken van monopolies: Natuurlijke monopolie: treedt op bij oneindig positieve schaaleffecten, vb. gas- en

waterdistributie. Wettelijke monopolies: ontstaan doordat de overheid bepaalde ondernemingen exclusieve

verkoopsrechten toekent,vb treinvervoer, telefoon, de postbedeling. De rechten zijn wel slechts tijdelijk, zodat er nog steeds een element van concurrentie kan zijn.

Technologische monopolies: bepaalde producenten bezitten exclusieve patentrechten op producten of sommige onderdelen van productieprocessen. Over het algemeen kunnen patenten makkelijk omzeild worden, door kleine veranderingen aan te brengen.

Beursgenoteerde privé-monopolies staan steeds bloot aan een overnameaanbod. De kapitaalmarkt dient dus eveneens in aanmerking genomen te worden om de mate van concurrentie te bepalen waaraan ondernemingen blootstaan.

7.4.2: Ondernemersgedrag.

7.4.2.1: Korte termijn

De monopolist streeft maximale winst na. Hij bereikt zijn optimale output in het snijpunt van de marginale opbrengstencurve met de stijgende tak van de marginale kostencurve.

De monopolist is een prijszetter: Hij zet de prijs om zo zijn winst te maximaliseren Hij houdt rekening met de volledige vraagcurve: Bij een monopolie gaat de gelijkheid

tussen prijs en marginale opbrengst niet langer op, een prijsdaling heeft immers twee tegengestelde effecten op de totale opbrengst. Calculatie van de prijselasticiteit geeft de monopolistinzage in de verandering van de totale opbrengst bij prijswijziging. Prijsdaling leidt immers alleen bij een elastische vraag tot toename van de totale opbrengst, terwijl het bij een onelastische vraag de totale opbrengst neg beïnvloedt.

Grafisch: De vraag (lineair): P=a+b*Q De totale opbrengsten: TO= a*Q+b*Q² De marginale opbrengsten: MO= a+2*b*Q De rico van de MO bedraagt in absolute waarden het dubbele van de rico van de

gemiddelde opbrengst-of vraagcurve.

Page 4: Hoofdstuk7

Het punt van Cournot: dit is de optimale situatie bij monopolie. Hierbij overtreffen de gemiddelde opbrengsten de gemiddelde kosten.

7.4.2.2: Lange Termijn.

Wanneer de bestaansreden voor het monopolie en de vraag niet wijzigen, staat de monopolist enkel nog voor het additionele probleem of zijn productiecapaciteit optimaal is.

Op lange termijn kan hij zijn winst vergroten door de eigenlijk te kleine capaciteit uit te breiden.

7.4.2.3: Prijsdiscriminatie en prijsdifferentiatie

Hierbij os het niet zo dat de monopolist aan iedereen dezelfde prijs aanrekent.

Prijsdifferentiatie komt voor wanneer aan consumenten van eenzelfde product een verschillende prijs wordt gevraagd omdat de koste om hen het product te verschaffen verschillend zijn.

Prijsdiscriminatie is als de prijsverschillen evenwel niet zijn aangegeven door kostenverschillen. Dit kan ontstaan omwille van sociale motieven (vb goedkopere treintarieven voor studenten, gepensioneerden), maar ook omwille van bvb economische beweegreden.

Eerste orde: de monopolist vraagt voor iedere verkochte hoeveelheid de marginale bereidheid tot betalen. Deze vorm is vrij zeldzaam, aangezien die marginale bereidheid niet altijd bekend is.

Tweede orde: discriminatie gaat minder ver, er worden verschillende prijzen gezet per blok. Vb van 0 tot Q[0] en bepaalde prijs, hoger dan Q[0] een andere prijs

Derde orde: de monopolist deelt de markt op in deelmarkten (elk met een verschillende prijselasticiteit van de vraag) waartussen geen verloop van consumenten mogelijk is. Op elk markt wordt en verschillende monopolieprijs gevraagd.

7.4.3: Efficiëntie

Monopolie versus volkomen concurrentie: Monopolie economisch minder efficiënt

Allocatie zorgt niet voor een maximale toename van de welvaart Onder volkomen concurrentie zou er een grotere welvaart zijn Bij monopolie is er dus een welvaartsverlies in de vorm van verloren

consumenten-en producentensurplus. Hogere prijs voor de consument

Bij monopolie zou er een hogere evenwichtsprijs zijn dan bij volkomen concurrentie

Lagere geproduceerde hoeveelheid Bij monopolie zou er een lagere evenwichtshoeveelheid zijn dan voor volkomen

concurrentie. Technisch wel efficiënt onder winstmaximalisatie

Page 5: Hoofdstuk7

7.5: Monopolistische concurrentie

7.5.1: Kenmerken

Producent niet enige aanbieder, veel productdifferentiatie Binnen bepaalde grenzen is er een eigen markt Maar er is concurrentie van vergelijkbare substituten en toegankelijkheid

van de markt Verdedig de eigen markt via merknamen en reclame

7.5.2: Ondernemersgedrag

Korte termijn: monopolistische producent is prijszetter Zet de prijs om winst te maximaliseren Houdt rekening met de volledige vraagcurve Vraagcurve vlakker dan bij monopolie (substitutie, toetreding) Realiseert daarbij een overwinst

Op lange termijn Toetreding concurrenten Individuele vraagcurve verschuift tot ze raakt aan de gemiddelde

kostencurve. Zodat er geen overwinst meer is.

7.5.3: Efficiëntie

Vergelijking van de resultaten op lange termijn van volkomen concurrentie en monopolistische concurrentie brengt aan het licht dat de monopolistische concurrentie een kleinere hoeveelheid tegen een hogere prijs verkoopt dan in de volkomen concurrentie. In de lange periode ligt het evenwicht voor het individuele bedrijf bij volkomen concurrentie immers in het minimum van de gemiddelde totale kosten.

Economische efficiëntie monopolistische concurrentie: Lager dan bij volkomen concurrentie Door suboptimale capaciteitsbenutting is de monopolistische concurrentie efficiënt Bij volkomen concurrentie zou de prijs dalen door concurrentie en toetreding.

Wordt de grote productievariatie door de consument gewaardeerd? In sommige markten kan er evenwel ook productievariatie voorkomen, die door de consument niet als een meerwaarde wordt beschouwd.

7.6: Oligopolie

7.6.1: Kenmerken

Er is een klein aantal aanbieders, waardoor de feitelijke (en door de oligopolisten vermoede) onderlinge relaties tussen hun gedragingen van groot belang zijn.Wijzigingen in de verkooppolitiek (prijs en verkochte hoeveelheid) zijn belangrijk genoeg om de marktvoorwaarden van anderen te beïnvloeden. Daarom mag een producent bij gedragswijzigingen een verandering in de marktpolitiek van zijn concurrenten verwachten en is het logisch dat hij daarop in zijn gedrag probeert te anticiperen.

Page 6: Hoofdstuk7

Redenen voor oligopolie: De schaaleffecten: de vergelijking van de sectorale vraagcurve met de gemiddelde

kostencurve van de individuele bedrijven in een optimale situatie laat slecht ruimte voor een beperkt aantal producenten.

Toetredingsbarrières: De ingewikkeldheid van de productieprocessen De grote bedragen aan kapitaal De risico’s om de productie en publiciteit te verzorgen De organisatie van aankoop- en distributiekanalen.

Oligopolie is moeilijk in theoretisch model te stoppen. Er bestaan een serie modellen die elk van een andere veronderstelling uitgaan.Oligopolie wordt ook vaak gekenmerkt door non-price competition. Andere instrumenten van marketing, dus onder andere ook reclamecampagnes, design en kwaliteitseisen van producten, distributie en service, maar ook het innovatiebeleid, spelen een rol om het marktaandeel t vergroten of te beschermen.

7.6.2: Samenwerkende oligopolie

7.6.2.1: Kartels

Onderlinge samenwerking leidt soms tot kartels: de samenwerking komt tot uiting in een akkoord om de concurrentie te beperken:

Betrekking op de productiecijfers: productiekartels (vb OPEC) Betrekking op de prijzen: prijskartels (vb Banksector) Betrekking op de afzetgebieden: afzetkartels (vb brouwerijsector) Betrekking op de verkoopsvoorwaarden: conditiekartels Betrekking op de specialisatievoorwaarden: rationalisatiekartels

Soms komen ze tot stand onder druk van de overheid, bijvoorbeeld met het oog op het handhaven van de tewerkstelling.

Het maximaliseren van de winst van het kartel verloopt volledig analoog als bij monopolie.

Problemen: Kartels worden steeds door instabiliteit bedreigd. Immers, de individuele ondernemer

wordt bekoord om de kartelafspraken te overtreden en zich als free rider te gedragen. De tendens tot free rider-gedrag neemt toe maarmate er meer leden tot het kartel behoren en de mogelijkheden om overtredende kartelleden te sanctioneren verkleint. Het free rider-gedrag ondermijnt op termijn de werking van het kartel.

De verdeling van de monopoliewinst over de verschillende kartelleden. Het meest optimale zou zij dat de marginale kosten voor het produceren van het aan elk lid toegewezen productiequotum gelijk zijn. Zo’n verdeling is in realiteit moeilijk te realiseren, door de machtsverhoudingen.

Kartels komen makkelijker tot stand in sectoren met en beperkt aantal bedrijven, die nagenoeg dezelfde producten produceren.

Page 7: Hoofdstuk7

7.6.2.2 Prijsleiderschap van een dominante onderneming

Prijsleiderschap van een dominante onderneming (umbrella pricing): Dit model komt vooral voor in die sectoren war één grote onderneming aanbiedt samen

met een hele reeks kleineren ondernemingen. De grote onderneming heeft de macht om de kleinere ondernemingen uit de markt te duwen.

Kleinere ondernemingen aanvaarden daarom de prijs van de grotere en gedragen zich als hoeveelheidsaanpasser.

De prijsleider gedraagt zich als prijszetter

Het marktevenwicht kan verstoord worden door: Prijzenoorlog door de prijsleider (cut throat competition) Toetreding van nieuwe prijsleider/kostenleider Dit leidt tot een situatie van niet samenwerkende oligopolie

7.8: Overheidsingrijpen in de markt

Overheidsingrijpen is een gevolg van marktfaling: de marktkrachten slagen er niet in een efficiënte allocatie van goederen en diensten te realiseren.De oorzaken: beperkte informatie en onzekerheid, gebrekkige definitie van eigendomsrechten, externe kosten en baten, monopoliemacht en het collectief karakter van sommige voorzieningen.

7.8.1: Correctie van externe effecten

Externe effecten: men gebruikt het om milieuproblemen mee aan te duiden: Pretiale: de indirecte, pecuniaire effecten: bestaan uit de gevolgen die via de markt uit

economische handelingen voortvloeien voor niet bij die handelingen betrokken huishoudens.

Niet-pretiale: de eigenlijke, directe, niet pecuniaire, reële externe effecten.

In een markteconomie komen de voor de productie noodzakelijke offers tot uitdrukking in uitgaven voor de producenten. De economische waarde van die opoffering komt in de boekhouding tot uiting als kosten, dit zijn interne kosten.

De externe effecten veroorzaken welvaartsverliezen (externe kosten), waarmee de markt wegens het ontbreken van eigendomsrechten geen rekening mee houdt.

De maatschappelijke (sociale) kostprijs van een bepaald product is dus hoger dan de particuliere kostprijs als gevolg van het negatieve externe effect.

Een grafische analyse laat drie belangrijke constataties toe: Zonder overheidsingrijpen is door het bestaan van niet-geïnternaliseerde externe effecten

de productie te groot. De productieomvang is niet optimaal. (=> allocatieprobleem) Uit allocatief oogpunt is het niet nodig om alle negatieve effecten ongedaan te maken.

Het pareto-relevante externe effect: de productie die vanuit welvaartsoogpunt dient weggewerkt te worden. Wanneer de kosten van de negatieve externe effecten niet opwegen tegen de baten dienen de negatieve externe effecten niet weggewerkt te worden.

Er bestaat ook een verdelingsprobleem: De producenten en consumenten van het betrokken goed verhogen hun welvaartspositie ten koste van de gehinderden. Zelfs op het optimale niveau bestaat dit probleem nog.

Page 8: Hoofdstuk7

Pigouviaans tarief: een heffing gelijk aan de negatieve externe marginale kosten bij optimaal productieniveau. Het is dus gelijk aan het verschil tussen de marginale sociale kosten (inclusief de marginale externe effecten)en de marginale private kosten (zonder externe kosten) bij optimaal activiteitsniveau.

Ander mogelijkheden voor de overheid om de vervuilende activiteit tot haar optimaal niveau terug te dringen:

Voorstel om aan de vervuilers of aan de gehinderden eigendomsrechten toe te kennen, en deze twee dan te laten onderhandelen over de optimale vervuiling.

Vervuilers moeten enkel de kosten dragen van de productiebeperking, niet voor de niet Pareto-relevante externe kosten die zij veroorzaken.

Bij de pigouviaanse heffing betalen de vervuilers eigenlijk meer heffingen aan de overheid dan zij niet Pareto-relevante externe kosten veroorzaken.

Enkel bij schadevergoedingen worden de gehinderden vergoed voor de niet Pareto-relevante hinder van de vervuilers. Dit is juridisch wel omslachtig.

Daarnaast is er ook nog efficiency, uitvoerbaarheid en effectiviteit.

7.8.2: Concurrentiebeleid

Bij onvolkomen concurrentie bestaat het gevaar dat de betrokken ondernemingen hun marktmacht ten eigen bate aanwenden met nadelen voor de consumenten als gevolg.Daarom ontstonden in de loop van de jaren in de verschillende landen een indrukwekkend arsenaal van wettelijke en juridische bepalingen om de concurrentie te bevorderen en/of concurrentiemachten tegen te gaan.

EU-beleid: Verbiedt overeenkomsten en praktijken tussen twee of meer ondernemingen waarbij de

mededinging wordt vervalst en de handel tussen de lidstaten ongunstig beïnvloed wordt. Er is een verbod voor misbruik van monopoliemacht. Er is een verbod voor discriminerende steunmaatregelen door de overheid die de

concurrentie vervalsen. De EU moet verwittigd worden bij de invoer of de wijziging van overheidssteun.

7.8.3: Indirecte belastingen

Een indirecte belasting doet de aanbodscurve naar links verschuiven. Om dezelfde hoeveelheid aan te bieden, moeten de producenten immers de prijs van vroeger krijgen, verhoogd met de indirecte belastingen. Dit heeft een vermindering van de activiteit tot gevolg, waardoor de maatschappelijke welvaart verminderd.Hoe elastischer de vraag, hoe groter de inkrimping van de betrokken activiteit na belasting en hoe kleiner de belastingsopbrengst. Hoe onelastischer het aanbod, hoe meer de producent de betrokken indirecte belasting zal moeten dragen.

7.6.4: Andere vormen van marktinterventie

Marktinterventie: In plaats van de concurrentievoorwaarden via het concurrentiebeleid aan te pakken, grijpt de overheid direct in de werking van de markt in door de verhandelde hoeveelheden en/of de prijs te beïnvloeden. Dit heeft onder andere ook betrekking op regulering van in- en uittredingsvoorwaarden op de markt en kwaliteitsbewaking. Het doel is de nadelen van onvolkomen concurrentie vermijden of te corrigeren.

Page 9: Hoofdstuk7

Ook sociaal-politieke motieven liggen aan de basis van veel marktinterventies. De overheid wil dan de inkomens en vermogenspositie van bepaalde marktpartijen beschermen en verbeteren.

De marktinterventie komt zowel voor bij markten met een lage als een hoge concentratiegraad .

Prijsinterventie Men maakt een onderscheid tussen directe en indirecte prijsinterventie.

Directe prijsinterventie: de overheid dicteert rechtstreeks de prijs, en probeert deze met controle en bestraffing te doen handhaven. Bij volkomen concurrentie gebeurt dit door bodem- of plafondprijzen. Bij het opleggen van de maximumprijzen baseert de overheid zich op de marginale of de gemiddelde kosten.

Indirecte prijsinterventie: de overheid grijpt in p de particuliere vraag en/of het particuliere aanbod, ofwel treedt ze zelf op als marktpartij om zo de prijzen indirect te beïnvloeden.

Dikwijls in praktijk gaan deze samen.

Een alternatieve methode om de inkomens van de betrokken producenten te beschermen bestaat erin subsidies te betalen

Prijsinterventie komt veel voor in geval van monopolie: de private monopolist vraagt een te hoge prijs en creëert van daaruit een suboptimale productiehoeveelheid.

Public choice economen hebben de jongste jaren zowel theoretisch als empirisch aangetoond dat in vele gevallen prijsinterventies na verloop van tijd het tegenovergestelde bereikten van wat zij beoogden. Dit wordt verklaard doordat na verloop van tijd de gereguleerde ondernemingen zich als een effectieve pressiegroep wisten te ontpoppen en de overheidsreguleringen in hun voordeel konden ombuigen. Om die reden werd in veel landen de druk tot deregulering (vereenvoudigen, meer marktconform maken, of zelfs afschaffen van reglementeringen) steeds groter.