hoofdstuk2

17
Macro-economische relaties 2.1: De economische kringloop Er zijn verschillende huishoudens: Ingezetenen: gezinnen, bedrijven, overheid Buitenland Eigen ingezetenen: alle economische eenheden die een permanent belangencentrum in een land hebben. De economische kringloop: 2 tegengestelde stromen: Reële stromen: het leveren van productiefactoren door de gezinnen aan de bedrijven en goederen van bedrijven aan gezinnen. Financiële stromen: productieve inkomens van bedrijven naar gezinnen en consumptieve uitgaven van gezinnen naar bedrijven. Enkel financiële stromen gaan opgenomen worden in de kringloop Groepering van huishoudens: onderlinge transacties binnen een huishoudengroep lijven buiten beschouwing. Systematiseren van de economische kringloop: Gebruik van een rekeningenstelsel: transacties zijn uitgaven of inkomsten Geheel van rekeningen: nationale boekhouding: deze makt het mogelijk om maco-economische

Transcript of hoofdstuk2

Page 1: hoofdstuk2

Macro-economische relaties

2.1: De economische kringloop

Er zijn verschillende huishoudens: Ingezetenen: gezinnen, bedrijven, overheid Buitenland

Eigen ingezetenen: alle economische eenheden die een permanent belangencentrum in een land hebben.

De economische kringloop: 2 tegengestelde stromen: Reële stromen: het leveren van productiefactoren door de gezinnen

aan de bedrijven en goederen van bedrijven aan gezinnen. Financiële stromen: productieve inkomens van bedrijven naar

gezinnen en consumptieve uitgaven van gezinnen naar bedrijven.

Enkel financiële stromen gaan opgenomen worden in de kringloop

Groepering van huishoudens: onderlinge transacties binnen een huishoudengroep lijven buiten beschouwing.

Systematiseren van de economische kringloop: Gebruik van een rekeningenstelsel: transacties zijn uitgaven of

inkomsten Geheel van rekeningen: nationale boekhouding: deze makt het

mogelijk om maco-economische concepten te meten die een beeld geven van de economische activiteit (mogelijk om relaties in kaart te brengen)

Ruiltransacties op de markten Geld voor goederen (-> markt voor goederen en diensten) Geld voor productiefactoren:

Arbeid (-> arbeidsmarkt) Kapitaal (-> kapitaalmarkt)

Eenvoudigste kringloop: Zonder overheid, buitenland (dus enkel gezinnen en bedrijven)

Page 2: hoofdstuk2

De hoeveelheid die geproduceerd wordt is gelijk aan de consumptie.Het inkomen is gelijk aan de uitgaven voor consumptie.Sparen gebeurt dus niet en men doet geen investeringen.

2.3: Berekening van de economische activiteit

Het nationaal product: de som van d door de ingezeten productiefactoren gerealiseerde finale goederen en diensten.Het binnenlands product: de binnen de grenzen van een land gerealiseerde finale goederen en diensten, zowel door eigen productiefactoren als door de buitenlandse productiefactoren die in de binnenlandse productieve sectoren van het land in kwestie tewerkgesteld waren.

Binnenlands product+ vergoeding van eigen productiefactoren door het buitenland- vergoeding van buitenlandse productiefactoren door het eigen land= nationaal product

Het nationaal en binnenlans product worden berekend via de nationale boekhouding. Hierbij kan men van 3 optieken uitgaan: productieoptiek, bestedingsoptiek en inkomensoptiek.

De bruto productie is de netto productie + de afschrijvingen (hier: vervangingsinvesteringen)

2.3.1: Productieoptiek

Het optellen van de productie in de loop van het jaar De gezinsactiviteiten die voor statische raming in aanmerking

komen (niet wassen, koken…) worden bij de bedrijven opgenomen (vb. huishoudpersoneel, zelfstandigen, kloostergemeenschappen…)

Enkel productieve activiteit van bedrijven en overheid , d.w.z. de toegevoegde waarde van bedrijven en overheid

2.3.1.1: Toegevoegde waarde van de bedrijven

Page 3: hoofdstuk2

Productie is niet gelijk aan de totale verkoop vermeerderd met de voorraadswijziging (zo tel je heel wat productie dubbel)

De eigenlijke productie is de toegevoegde waarde van de bedrijven.

2.3.1.1.1: Aftrekmethode

De bruto toegevoegde waarde van bedrijven tegen marktprijzen: =de output van de bedrijven – de input van de bedrijven.= afschrijvingen + netto toegevoegde waarde van de bedrijven tegen marktprijzen

Productie tegen marktprijzen: = productie tegen factorkosten + indirecte belasting – subsidies

De bruto toegevoegde waarde van bedrijven tegen factorkosten: =bruto toegevoegde waarde van de bedrijven tegen marktprijzen- indirecte belastingen + subsidies

Toegevoegde waarde:= som van de verkopen aan gezinnen, overheid, buitenland en de bruto-investeringen van bedrijven en de overheid – de som van de aankopen bij de overheid en bij het buitenland

2.3.1.1.2: Optelmethode

Netto toegevoegde waarde tegen factorkosten: wordt berekend door het optellen van de door de bedrijven betaalde inkomens aan binnenlandse en buitenlandse productiefactoren.

Toegevoegde waarde:De vergoeding van arbeid aan de gezinnen+ uitgekeerde vergoeding kapitaal

Ondernemingsinkomsten zelfstandigen en overheid Vergoeding vermogen van de gezinnen

+ niet uitgekeerde vergoeding kapitaal Netto-besparingen (winst) Directe belastingen Interesten op overheidsschulden

Page 4: hoofdstuk2

+ productief inkomen buitenlandse productiefactoren

2.3.1.2: Toegevoegde waarde van de overheid

De overheid levert ook een productieve activiteit (een deel van de collectieve voorzieningen wordt door de overheidssector zelf geproduceerd).

Werken via optelmethode: Geen belastingen, ontvangt geen subsidies, d.w.z. geen verschil

tussen factorkosten en marktprijzen. De leningen die ze aangaat worden niet productief gebruikt Enkel een vergoeding van de productiefactor arbeid aan de

binnenlandse en de buitenlandse productiefactoren blijven over

Netto- besparingen (negatief) worden niet in rekening gebracht, deze zijn niet productief

Bruto toegevoegde waarde: Vergoeding arbeid van de gezinnen Vergoeding voor buitenlandse productiefactoren Afschrijvingen

Netto toegevoegde waarde: bruto toegevoegde waarde – afschrijvingen

Netto- besparingen van de overheid Het netto te financieren saldo (NFS) Het primair saldo

NFS – interesten op overheidsschulden betaald (aan gezinnen, aan bedrijven)

2.3.1.3: Binnenlands product

Binnenlands product= toegevoegd waarde van de bedrijven+ toegevoegde waarde van de overheid.

Bruto binnenlands product=netto binnenlands product+afschrijvingen

Page 5: hoofdstuk2

2.3.1.4: Toegevoegde waarde van het buitenland

Toegevoegde waarde van het buitenland:= som van de productieve inkomens betaald aan eigen productiefactoren voor medewerking aan de productie van het buitenland – de som van de productieve inkomens betaald aan de buitenlandse productiefactoren voor medewerking aan de productie van het eigen land.

Bruto nationaal product= bruto toegevoegde waarde van de bedrijven tegen marktprijzen + bruto toegevoegde waarde van de overheid + toegevoegde waarde van het buitenland

2.3.2: Inkomensoptiek

Nationaal inkomen: het totaal van de gedurende 1 jaar aan de eigen productiefactoren betaalde productieve inkomens.= productieve inkomens van de gezinnen + productieve inkomens van de bedrijven + productieve inkomens van de overheid= netto nationaal product tegen factorkosten

Nationaal product is verdiend door: Gezinnen Bedrijven Overheid

Al deze sectoren hebben productiefactoren geleverd

Netto nationaal product tegen factorkosten:= netto geldwaarde van de additionele goederen die er in de loop van het jaar zijn bijgekomen= som van de vergoedingen van de productiefactoren= nationaal inkomen

Page 6: hoofdstuk2

Bruto nationaal product tegen marktprijzen:= nationaal inkomen + afschrijvingen + indirecte belastingen - subsidies

2.3.3: Bestedingsoptiek

Binnenlandse bestedingen zijn gezinsconsumptie, overheidsconsumptie en de investeringen

Totale bestedingen:= binnenlandse bestedingen + de export van goederen en diensten door de Belgische bedrijven (= bestedingen van het buitenland).

2.3.3.1: Gezinsconsumptie

De aankoop bij bedrijven, de overheid en het buitenland.2.3.3.2: Overheidsconsumptie

De overheid streeft geen winst na, dus men kan uitgaan van de kosten: Aankoop van goederen en diensten door de overheid bij andere

huishoudingen. Vergoeding van productiefactoren en de afschrijvingen.

Overheidsconsumptie:= Aankopen van goederen en diensten door de overheid bij andere huishoudingen. + De door de overheid gerealiseerde toegevoegde waarde - De opbrengst van de verkoop van goederen en diensten van de overheid aan andere sectoren.

2.3.3.3: Investeringen

Bruto investeringen van overheid en bedrijven= bruto investeringen van overheid +bruto investeringen van bedrijven

Page 7: hoofdstuk2

Idem netto

2.3.3.4: binnenlandse bestedingen

Bruto binnenlandse bestedingen:= gezinsconsumptie + overheidsconsumptie + bruto investeringen van de overheid en bedrijven

Idem netto

2.3.3.5: Totale bestedingen

Bruto totale bestedingen:= bruto binnenlandse bestedingen + export (verkopen door bedrijven aan het buitenland)

Netto totale bestedingen:= netto binnenlandse bestedingen + export= bruto totale bestedingen – afschrijvingen

2.3.3.6: Binnenlands en nationaal product

Bestedingen: komen van eigen binnenlandse productie (=binnenlands product tegen

marktprijzen) komt van de import van goederen en diensten (invoer in de enge

betekenis van het woord)

Bruto totale bestedingen:= bruto binnenlands product tegen marktprijzen + invoer= consumptie + bruto- investeringen + uitvoer (in de ruime betekenis van het woord)(idem netto totale bestedingen)

Bruto nationaal product tegen marktprijzen:= bruto binnenlands product tegen marktprijzen + toegevoegde waarde van het buitenland

Page 8: hoofdstuk2

= bruto totale bestedingen - invoer (idem netto)

2.4: Voornaamste macro-economische grootheden in België

De nationale rekeningen worden opgesteld volgens het “Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 ”.Er wordt gebruik gemaakt van de traditionele voorstellingsvorm van de drie optieken:

via de productieoptiek: de economische activiteit wordt opgesplitst in 4 sectoren: primaire sector (landbouw, jacht, bosbouw, visserij): is sterk

teruggelopen. secundaire sector (bewerkende en verwerkende sector): slonk na

1974 tertiaire sector (diensten): de belangrijkste sector van ons land quartaire sector (overheid en gezondheidszorg): overheid neemt

steeds een grotere plaats inBelgische economische bedrijvigheid is van postindustriële aard

via de bestedingsoptiek: daling van het aandeel van de private consumptie aandeel overheidsconsumptie is onderhevig aan schommelingen aandeel bruto binnenlands kapitaalvorming (=investeringsquote) is

zeer variabel, vooral onder invloed van de bedrijven open karakter: van het totaal te besteden goederen en diensten:

50% uitvoertotaal te besteden middelen: 50% invoer

via de inkomensoptiek: sterke daling van het relatief belang van de lonen in het bruto

binnenlands product tegen marktprijzen (beloning van werknemers)

toename van het belang van het bruto exploitatieoverschot en het bruto gemengd inkomen in het bruto binnenlands product

fundamentele identiteit in de economie (de keynaanse consumptiefunctie:Y= C+G+I+X-M(Y=inkomen, C=consumptie, G=overheidsconsumptie, I= investeringen, X=export, M=import)

Page 9: hoofdstuk2

Afhankelijk van de aard: netto of bruto export: export van goederen en diensten of de totale ontvangsten

vanuit het buitenland import: import van goederen en diensten of de totale betalingen aan het

buitenlandC= Ca+CmYbS= Sa+ SmYb∆Y= ∆I + Cm∆I+ C²m∆I+ C³m∆I+…+Cnm∆I∆Y= ∆I*(1/(1-Cm))∆Y= 1∆I SmSm= de investeringsmultiplicatorDe multiplicator hangt volledig af van de marginale consumptie- en spaarquote.Deze zelf hangen af van het consumentenvertrouwen∂C = Cm = marginale consumptiequote∂Yb∂S = Sm = marginale spaarquote∂YbCm+Sm=1Beperkende factoren zijn:

tijdsverschillen Cm is niet constant De injectie mag niet eenmalig zijn Productiecapaciteit Voorraden consumptiegoederen Importlekken

2.5: Betekenis van het nationaal product

Nationaal product is een centraal concept in de economie , vormt toch een aantal kritische kanttekeningen:

het is een macro-economische activiteitsindicator voor een land. Het betreft eigenlijk een onvolmaakte meting: de productie binnen de gezinnen blijven buiten beschouwing. Dit

heeft gevolgen voor analyse op lange termijn en vergelijkingen met andere landen (vb met een verschillend ontwikkelingsniveau).ook gezinshuishoudingen buitenshuis doen het nationaal product stijgen

Page 10: hoofdstuk2

zonder dat de totale economische activiteit stijgt. Dit gebeurt ook omgekeerd, vb dat men meer activiteiten zelf doet en dan het nationaal product niet stijgt, of zelfs daalt.

Enkele onvolmaaktheden bij het statisch registreren van de economische activiteit, vb zwarte economie (ontduiken van belastingen) ontsnapt aan de registratie. Niet opgenomen, wilt ook zeggen niet opgenomen in het nationaal product.

het nationaal product uitgedrukt in nominale cijfers is misleidend als activiteitsindicator: de evolutie is een resultante van een hoeveelheideffect en een

prijseffect de omvang van de economische bedrijvigheid is toegenomen, maar

de waarderingsmaatstaf (het geld) is gewijzigd door geldontwaarding (inflatie)

onderscheid maken tussen nominale (courante, lopende prijzen) en reële grootheden (constante prijzen). Door vergelijking van het nominale met het reële product bekomt men een beeld van de gemiddelde prijsevolutie.

Impliciete deflator (prijsindex van het nationaal product)= deling van het nationaal product van een bepaald jaar tegen de werkelijke prijzen door het nationaal product van datzelfde jaar in constante prijzen, vb (NP(2000)*WP(2000)/NP(1990)*WP(1990))*100

De impliciete deflator meet het prijspeil van alle goederen (ook investeringsgoederen en export) en diensten

Een nadeel van de impliciete deflator: het wordt pas met vertraging gepubliceerd, de consumptieprijsindex is sneller.

Consumptieprijsindex: via gezinsbudgetenquêtes en een representatief consumptiepakket (= indexkorf)CPI(1998) = ∑ w[i](1996) * P[i](1998)/P[i](1996) * 100CPI= verhouding tussen de kostprijs van de indexkorf (in het basisjaar bepaald) in 1998 en de kostprijs van de indexkorf in het basisjaar.CPI(1998)=consumptieprijsindex van 1998 t.o.v. 1996w[i](1996)= wegingcoëfficiënt van het goed in de korf van 1996P[i]=prijs van het goed

CPI overschat de inflatie, index corrigeert onvoldoende voor kwaliteitsverbeteringen, substitutie-effecten en het ontbreken van nieuwe producten in de in het basisjaar bepaalde indexkorf.

Page 11: hoofdstuk2

Gezondheidsindex: bet dezelfde goederen en diensten als de CPI, met uitzondering van de schadelijke en fiscaal zwaar belaste producten zoals tabak, alcohol,benzine en diesel.

Lonen, sociale uitkeringen en huurprijzen zijn gekoppeld aan de gezondheidsindex.

Nog meer gebreken van het nationaal product: Het registreert eerder de kwantiteit dan de kwaliteit, vb als het

allocatiesysteem slecht is, wat niet alleen bij planeconomie het geval is dan is de kwaliteit slecht.

De productie van materiële welvaart gaat dikwijls ten koste van leefmilieu, m.a.w. de vermindering van de schaarste aan goederen en diensten wordt betaald met additionele milieuschaarste (milieurekeningen of nationale rekeningen zijn er om deze effecten te corrigeren).

Als milieuverontreiniging leidt tot extra werk (sanering,…) stijgt het nationaal product, maar stijgt de welvaart niet.

Macro-economische aggregaten vormen dikwijls de basis voor vergelijkingen tussen economische prestaties van landen, vb groeipercentage of samenstellingen (volgens gegevens in de nationale munteenheid), vergelijkingen in absurde grootheden (conversie naar internationale maatstaven, wisselkoersen): Koopkrachtpariteiten: het aantal eenheden van verschillende

munten waarmee men in de onderscheiden landen een goederenpakket (vastgelegd door VN) kan kopen.

Voor ieder product zijn er binaire koopkrachtpariteiten. Globale koopkrachtpariteiten: wisselkoersen die gecorrigeerd zijn.

Reële binnenlands product per hoofd van de bevolking: maatstaf voor het ontwikkelingsniveau van landen. Hier zijn ook gebreken aan verbonden: Internationaal niet – vergelijkbare goederen beïnvloeden ook de

welvaart Gemiddelde nationaal product zegt niets over de interne verdeling

van de welvaart. Bestedingen van het nationaal product zijn belangrijk voor het

huidige welvaartsniveau: gemiddelde consumptie per inwoner is representatief voor de toekomstige welvaart (niet als je leeft opkosten van het buitenland)

Page 12: hoofdstuk2