Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

46
RUDOLF RASCH MIJN WERK OP INTERNET, DEEL EEN GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795 HOOFDSTUK ACHT DE KERKEN I REFORMATORISCHE RICHTINGEN Voor literatuurverwijzingen zie LITERATUUR. Verwijzingen naar dit hoofdstuk graag als volgt: Rudolf Rasch, Geschiedenis van de Muziek in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden 1572-1795 (= Mijn Werk op Internet, Deel Een), Hoofdstuk Acht: De Kerken I: Reformatorische Richtingen http://www.let.uu.nl/~Rudolf.Rasch/personal/Republiek/Republiek08-Kerken1.pdf Voor suggesties, correcties, aanvullingen en opmerkingen: [email protected] Versie: 7 januari 2013 © Rudolf Rasch, Utrecht/Houten, 2013

Transcript of Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

Page 1: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

RUDOLF RASCH

MIJN WERK OP INTERNET, DEEL EEN

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE

REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE

NEDERLANDEN

1572-1795

HOOFDSTUK ACHT

DE KERKEN I

REFORMATORISCHE RICHTINGEN

Voor literatuurverwijzingen zie LITERATUUR. Verwijzingen naar dit hoofdstuk graag als volgt:

Rudolf Rasch, Geschiedenis van de Muziek in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden 1572-1795 (= Mijn Werk op Internet, Deel Een), Hoofdstuk Acht: De Kerken I: Reformatorische Richtingen

http://www.let.uu.nl/~Rudolf.Rasch/personal/Republiek/Republiek08-Kerken1.pdf Voor suggesties, correcties, aanvullingen en opmerkingen: [email protected]

Versie: 7 januari 2013 © Rudolf Rasch, Utrecht/Houten, 2013

Page 2: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

2 7 januari 2013

HOOFDSTUK ACHT

DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

8.1 Inleiding

8.2 De Hervormde Kerk 1: Psalmgezang

8.3 De Hervormde Kerk 2: Orgelbegeleiding

8.4 De Waalse, Duitse en Engelse Kerk

8.5 Remonstranten, Doopsgezinden, Lutheranen, Hernhutters

8.1 INLEIDING

Weinig instellingen hebben zoveel invloed uitgeoefend op het culturele leven in de Nederlandse Republiek

als de Hervormde Kerk. Als calvinistische variant van het protestantisme manifesteerde deze zich met de

bijbehorende organisatie in de jaren 1550-1570 eerst in vluchtelingengemeenten, vanaf 1572 ook op

Nederlands grondgebied. Van de zestiende tot in de achttiende eeuw noemde men deze kerk gewoonlijk de

Gereformeerde Kerk; de nu gebruikelijke benaming ‘(Nederlands) Hervormde Kerk’ kwam in de loop van de

achttiende eeuw in zwang en werd in 1816 officieel. (Wat wij nu gereformeerd noemen is een 19de-eeuwse

afsplitsing van de toenmalige Hervormde Kerk.) In deze studie zal voor de eenvoud uitsluitend de benaming

Hervormde Kerk worden gehanteerd.

De Hervormde Kerk bepaalde het godsdienstige gezicht van de staat, de Republiek. Voor alle hoge

ambten was het behoren tot deze kerk een verplichting. De hervormde theologische faculteiten vormden de

kern van de verschillende universiteiten in den lande. De grootste en belangrijkste kerken in de steden waren

altijd hervormde kerken, zoals bijvoorbeeld de Oude en de Nieuwe Kerk in Amsterdam, de Sint-Bavokerk in

Haarlem, de Sint-Laurenskerk in Alkmaar, de Pieters- en de Marekerk in Leiden, de Domkerk in Utrecht en

de Jacobskerk in Den Haag. Ook in ’s-Hertogenbosch en Breda werd de hoofdkerk hervormd na de inneming

door Frederik Hendrik in achtereenvolgens 1629 en 1637. Alleen in het tweeherige Maastricht bleven de

hoofdkerken katholiek, net als de Sint-Martinuskerk in het achttiende-eeuwse Venlo.

Binnen de Hervormde Kerk kon in vier talen worden gepreekt en gezongen, en wel in het Nederlands, het

Frans, het Duits en het Engels. Het Nederlandse deel van de Hervormde Kerk was uiteraard het grootste en

ontwikkelde zich tot wat thans de Nederlandse Hervormde Kerk wordt genoemd. Het deel van de Hervormde

Kerk waar het Frans werd gebruikt werd Waalse of Franse Kerk genoemd, het Duitse deel de Duitse Kerk.

De Nederlandse, Waalse en Duitse Kerk waren leerstellig identiek in het belijden van het calvinisme en

trokken ook wat betreft psalmgezang en orgelspel één lijn. Hun psalmen waren de Geneefse of vertalingen

daarvan. De Engelse Kerk zat in hetzelfde organisatorisch verband als de Nederlandse, Franse en Duitse

Hervormde kerk, maar week af op het gebied van het psalmgezang door de invloed van het Engelse psalter.

Andere reformatorische groeperingen werden in de Republiek gedoogd zonder te worden erkend, zoals de

lutheranen, de doopsgezinden en (na een begin van vervolging) de remonstranten. Zij konden zich niet als

kerk organiseren en functioneerden in feite als bundelingen van afzonderlijke, plaatselijke gemeenten. De

Rooms-katholieke Kerk, en later ook Oud-katholieke Kerk, werd getolereerd zolang geen aanstoot werd

Page 3: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

3 7 januari 2013

gegeven. De Rooms-katholieke Kerk in de Republiek was georganiseerd in een soort schaduwstructuur,

overeenkomstig het missiekarakter van de kerk alhier.

Overigens nam tijdens het tijdvak van de Republiek de bewegingsvrijheid van de niet-hervormde groepen

geleidelijk, maar gedurig toe, en verdween tevens het wantrouwen dat de hervormden in de eerste eeuw van

de Republiek in wisselende mate nog koesterden tegen deze groeperingen. Tegen het einde van de achttiende

eeuw heerste er in de Republiek in de persoonlijke sfeer nagenoeg volledige vrijheid van godsdienst. Binnen

deze context hadden allerhande religieuze en spirituele groeperingen van de meest uiteenlopende aard

(quakers, collegianten, hernhutters, vrijmetselaars, sefardische en asjkenazische joden, enzovoorts)

mogelijkheden om hun geloof en opvattingen te belijden. De nog aanwezige beperkingen waren vooral van

maatschappelijke aard, zoals op het gebied van de overheidsbetrekkingen en de wet- en regelgeving rond

doop, huwelijk en begraven. Bij de vorming van de Bataafse Republiek in 1795 werd de nauwe band tussen

de Hervormde Kerk en de staat opgeheven en werd godsdienstvrijheid wettelijk vastgelegd.

Elk van de genoemde religieuze groeperingen ontwikkelde haar eigen kerkmuziek, waardoor de

Republiek een grote variatie in kerkelijke muziekbeoefening binnen haar grenzen kent. Wel moet gezegd

worden dat de grotere religieuze groeperingen, de Hervormde Kerk, het lutheranisme en het officieuze

rooms-katholicisme voorop, onveranderlijk doorgaans nogal sobere vormen van muziekbeoefening

praktizeerden.

De kerkmuziek van de Hervormde Kerk was wel zeer eenvoudig van aard. Psalmgezang door de gehele

gemeente nam een prominente plaats in, en dit psalmgezang vond gedurende de eerste decennia van de

Republiek in hoofdzaak zonder de begeleiding van het orgel plaats. In de loop van de zeventiende eeuw vond

orgelbegeleiding geleidelijk en uiteindelijk algemeen ingang.

De kerkmuziek van de andere reformatorische richtingen in de Republiek verschilde in wezen niet

essentieel van die van de Hervormde Kerk: gemeentezang met of zonder orgelbegeleiding vormde de

hoofdmoot. Dit gold niet alleen voor de Waalse, Duitse en Engelse Kerk en de remonstrantse en

doopsgezinde gemeenten, maar ook voor de lutherse gemeenten. Een kerkelijke kunstmuziek zoals die zich

in de Noord-Duitse lutherse landen en steden ontwikkelde (men denke aan Bach, Telemann en vele anderen)

was hier totaal onbekend.

De katholieke kerkmuziek in de Republiek kende vele gradaties wat betreft uitgebreidheid en artisticiteit.

In de schuilkerken tijdens het begin van de Republiek was deze zeer eenvoudig. In de achttiende eeuw kon

toch in ieder geval een aantal kerken een zekere muzikale luister aan de dag leggen. Waar de Rooms-

katholieke Kerk in belangrijke centra vrijuit haar vleugels kon uitslaan, zoals in Maastricht, Roermond en

Venlo, ontwikkelde zich een vorm van kerkmuziek in de kunstmuzikale sfeer.

Naast muziek voor gebruik in de kerk, van welke aard dan ook, kwam binnen alle genoemde stromingen

ook het geestelijk lied voor huiselijk gebruik tot ontwikkeling. Deze repertoires variëren buitengewoon in

aard, omvang, betekenis (zowel inhoudelijk als functioneel te verstaan) en ontwikkeling in de tijd. Hoewel

het hierbij strikt genomen niet om kerkmuziek gaat, is ervoor gekozen om ze in dit hoofdstuk te behandelen,

omdat het om religieuze muziek gaat, die niet losgemaakt kan worden van de desbetreffende godsdienstige

richting.

Als onderwerp is de totale kerkmuziek in de Republiek dermate omvangrijk, dat in deze studie twee

hoofdstukken (Acht en Negen) zijn gereserveerd voor de behandeling ervan. Deze hoofdstukken zijn geleed

volgens de verschillende in de Republiek voorkomende stromingen. Hoofdstuk Acht behandelt na deze

inleiding de kerkmuziek van de reformatorische richtingen; Hoofdstuk Negen die van de — deels oudere,

deels nieuwere — niet-reformatorische groeperingen. De Hervormde Kerk krijgt als hoofdstroom het eerst de

Page 4: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

4 7 januari 2013

aandacht, met paragrafen achtereenvolgens gewijd aan het psalmgezang (§8.2) en de orgelbegeleiding

daarvan (§8.3). De volgende paragraaf besteedt aandacht aan de kerken die de calvinistische boodschap in

andere talen prediken en zingen, de Waalse, Duitse en Engelse Kerk (§8.4). Daarna wordt de blik gericht op

de overige Nederlandstalige reformatorische stromingen zoals de remonstranten, de doopsgezinden en de

lutheranen (§8.5). In deze paragraaf plaatsen we ook de in hoofdzaak Duitstalige muziekpraktijk van de

Evangelische Broeders (Hernhutters).

In Hoofdstuk Negen komen de niet-reformatorische stromingen aan bod. Hieronder vallen enerzijds oudere

religieuze richtingen, zoals het rooms-katholicisme en het jodendom, anderzijds als nieuwere richting het oud-

katholicisme, dat vorm kreeg gedurende de eerste helft van de achttiende eeuw. Eerst komt de

muziekbeoefening van de Rooms-katholieke Kerk aan de orde, zowel binnen de Republiek (§9.1) als daarbuiten

(§9.2). De muzikale praktijken van de Oud-katholieke Kerk worden behandeld in §9.3, die van het jodendom in

de Republiek in §9.4. Tenslotte wordt de muziekbeoefening binnen de vrijmetselarij behandeld (§9.5). Wij zijn

ons ervan bewust dat de in dit hoofdstuk behandelde groeperingen zeer divers van aard en vaak ook principieel

onvergelijkbaar zijn en het is zeker niet de bedoeling ze met de behandeling binnen één hoofdstuk op een

gemeenschappelijke noemer te brengen.

Psalmzingen in de Nederlanden 1991 (Met 17 bijdragen uit Vlaanderen en Nederland, van de zestiende eeuw tot heden, aangaande de joodse, katholieke en reformatorische tradities.).

8.2 DE HERVORMDE KERK 1: PSALMGEZANG

In de calvinistische Nederlands-Hervormde Kerk van de Republiek was tijdens de dienst de muziek slechts

een geringe rol toebedeeld. Deze beperkte zich in hoofdzaak tot het zingen van psalmen, zijnde het enige van

Gods woord dat zing-vaardig en zing-waardig werd geacht. In tegenstelling tot wat in de Rooms-katholieke

kerk tot dan toe gewoonte was geweest, werd de uitvoering van het gezang niet opgedragen aan speciaal

aangestelde priesters en/of beroepsmusici, maar aan de gehele gemeente. Het is duidelijk dat deze

opvattingen — de beperking tot psalmgezang en de uitvoering door de gemeente — vérstrekkende gevolgen

hadden voor de aard van de kerkmuziek. Een aantal fundamentele problemen moest worden opgelost. In de

eerste plaats was de psalmtekst zoals die in de bijbel voorkomt als prozatekst niet geschikt voor massazang.

En in de tweede plaats ontbrak toepasbaar muzikaal materiaal. Om aan de eis van zingbaarheid door een

(ongeschoolde) gemeente te voldoen waren er liedpsalmen, ook wel metrische psalmen genoemd, nodig, dat

wil zeggen, berijmingen van de psalmen zodanig dat deze als strofische liedteksten bij een liefst niet te

gecompliceerde melodie konden worden gezongen. Er was dus in de eerste plaats vraag naar teksten en in de

tweede plaats naar melodieën voor die teksten.

In de Franse calvinistische kerk werd deze arbeid ondernomen door de twee psalmdichters Clément Marot

(1496-1544) en Théodore de Bèze (1519-1605). In de jaren 1537-1562 werd met behulp van een aantal

musici, onder wie Louys Bourgeois (1510c?-1560c?) de voornaamste is, het zgn. Geneefse psalter tot stand

gebracht. De psalmteksten werden berijmd in de vorm van Franse strofische poëzie. De melodieën van dit

psalter hebben een gevarieerde herkomst (bestaand, bewerkt, oorspronkelijk), maar hebben als

gemeenschappelijke noemer een regelmatige structuur, ritmische notatie in halve en hele noten en

melodische notatie met een C-sleutel (sopraan-, alt- of tenorsleutel) met of zonder mol. De geringe ritmische

differentiatie sloot goed aan bij het Frans als zingtaal: vanuit de woorden ging geen bijzondere dwang op het

Page 5: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

5 7 januari 2013

muzikaal accent uit. Het Geneefse psalter moet worden beschouwd als een topprestatie op hymnologisch

gebied. De melodieën ervan worden de Geneefse melodieën genoemd; ze worden ook thans nog, vier-en-

een-halve eeuw na dato, in grote delen van de wereld in calvinistische kerken gezongen.

Illustratie 1. Psalm 5 als souterliedeken.

Het Nederlandse taalgebied beschikte al vanaf 1540 over een volledig berijmd Nederlands psalter, de zgn.

souterliedekens,1 volgens overlevering vervaardigd door de Utrechtse edelman Willem van Zuylen van

Nieveld (??-1543). De souterliedekens maken gebruik van een grote verscheidenheid aan populaire

eigentijdse liedmelodieën, in alle uitgaven genoteerd zoals rond die tijd gangbaar, niet speciaal bewerkt of

aangepast vanwege de psalmtekst. Ze stonden dus geheel los van het Geneefse psalter. Het zijn liedpsalmen

of psalmliederen, in karakter niet anders dan andere geestelijke liederen. Deze psalmen werden door de

Antwerpse uitgever Symon Cock in 1540 uitgegeven onder de titel Souterliedekens ghemaect ter eeren Gods

op alle die Psalmen van David en vonden al spoedig grote verbreiding. De bundel ademt duidelijk een

reformatorische geest, al draagt Cock’s uitgave tegelijkertijd het privilege van de katholieke overheid en

heeft deze de Vulgaat-tekst van de psalmen in de marge. Met deze kenmerken probeerde de bundel een

beetje op het snijvlak tussen reformatorische en traditionele opvattingen te staan. Het staat vast dat de

souterliedekens verspreid waren in reformatorische kringen. Het reformatorische karakter van de

souterliedekens was echter te gering om ze in de gepolariseerde zestiende-eeuwse samenleving te laten

accepteren als de psalmberijming voor de calvinisten, uiteindelijk de belangrijkste groepering. Op de eerste

Antwerpse uitgaven van 1540 volgen vele herdrukken, in Antwerpen zelf tot 1584, in de Republiek tot in de

zeventiende eeuw.2

1. souter = psalter = psalmboek. 2. Dat de uitgave van de souterliedekens in Antwerpen na 1584 werd gestaakt, maar in de Republiek doorliep tot na 1600, bevestigt het impliciet reformatorische karakter.

Page 6: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

6 7 januari 2013

Hoewel het strikt genomen buiten het bestek van deze studie gaat, moet toch worden vermeld dat de

souterliedekens meermalen meerstemmig zijn bewerkt, door componisten als Jacobus Clemens non Papa

(eenvoudig driestemmig met de melodie in de tenor; volledig in vier delen: 1556-1557), Gherardus Mes

(eenvoudig vierstemmig; volledig in vier delen: 1561) en Cornelis Boscoop (in motetstijl zonder

gebruikmaking van de melodieën: 1568). Deze bewerkingen moet men bestemd zien voor de huiselijke

muziekpraktijk, en zeker niet voor de kerkelijke.

Vanaf 1551 werkte Jan Utenhove (1516-1566) ten behoeve van de Nederlandse vluchtelingengemeenten

in bijvoorbeeld Londen en Emden aan een berijmd, metrisch psalter, vooral gebaseerd op Duitse voorbeelden

voor teksten en melodieën. Maar ook de souterliedekens en het Geneefse psalter behoorden tot zijn bronnen.

In 1551 werden de eerste tien gedrukt; na een serie van aanvullingen verscheen uiteindelijk in 1566 het

complete psalter. Utenhoves melodienotatie, met hele en halve noten bij een alt- of tenorsleutel heeft wel wat

weg van die van het Geneefse psalmboek, maar de melodieën zijn grosso modo anders. Utenhove’s taal- en

melodiegebruik bleek uiteindelijk te divers en/of te Duits georiënteerd en ook te experimenteel om zijn

psalmen officieel en algemeen te laten aanvaarden.

De psalmen die de Hervormde Kerk invoerde voor gebruik op eigen bodem zijn de zogneaamde

Datheense psalmen, de vertaling die door de Vlaamse rederijker Petrus Dathenus (of Datheen; 1530c-1588)

werd gemaakt van het Franse (Geneefse) psalter van Marot en De Bèze, met behoud van de Franse

melodieën. Dit Datheense psalter kwam in een korte tijd (1565) compleet tot stand en werd in de jaren 1566-

1568 op de markt gebracht door middel van een aantal gelijktijdig in verschillende plaatsen buiten de

Republiek gedrukte uitgaven: Heidelberg, Rouen, Londen, Norwich, Emden, enzovoorts. Boven Utenhove

had het Datheense psalter het voordeel van de eenheid van stijl in zowel de tekst als de melodieën en ook dat

van de nauwe aansluiting bij het psalter van de gezaghebbende hervormde kerken in Frankrijk en Genève.

Vóór 1572 kon op Nederlands grondgebied de hervormde eredienst slechts officieus of illegaal

plaatsvinden. Het is echter zeker dat bij bijeenkomsten van hervormden in deze periode, onder meer bij de

zogenaamde hagepreken, Nederlandse, berijmde psalmen zijn gezongen. Vóór 1566 zullen vooral de

psalmen van Utenhove daarvoor zijn benut (wellicht ook de souterliedekens); vanaf 1566 werden Utenhove’s

psalmen in snel tempo verdrongen door de Datheense. In 1571 werd de Datheense berijming officieel

ingevoerd bij de Nederlandse vluchtelingengemeente te Londen, ten koste van de ‘eigen’ berijming van

Utenhove.

Vanaf 1572 konden de Datheense psalmen openlijk in de ‘bevrijde gewesten’ worden gezongen en ook

worden gedrukt. De oudste bekende uitgave uit bevrijd gebied is die van de Leidse drukker Jan Paedts

Jacobszoon uit 1572. In 1574 werd het Datheense psalter officieel geaccepteerd als psalmboek van de

Nederlandse Hervormde Kerk, een status die het zou behouden tot zijn vervanging bijna twee eeuwen later,

in 1773. (In sommige behoudend-gereformeerde gemeenten zijn de Datheense psalmen later weer ingevoerd

en worden ze nog steeds gebruikt.)

De Geneefse melodieën kennen, zoals al gezegd, slechts hele en halve noten, met een ‘mensurale’ ritmiek

en een ‘modale’ melodiek. Voor de Franse teksten is dat heel geschikt, maar Dathenus heeft het Nederlandse

psalmgezang een slechte dienst bewezen door vertalingen te produceren die slechts wat betreft het aantal

lettergrepen per versregel zijn afgestemd op de ritmische en melodische eigenschappen van de

psalmmelodieën. Hoewel het Datheense psalter als ‘officiële’ Nederlandse psalmberijming door middel van

honderden, ja misschien wel duizenden uitgaven in de Republiek (en daarbuiten) gedurende twee eeuwen (en

nog langer) ongewijzigd is verspreid, werd het al snel (en wordt het nog steeds) als een taalkundige

monstruositeit gezien. Tot 1773 echter heeft de traditie in het psalmgezang gezegevierd over de vernieuwing.

Page 7: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

7 7 januari 2013

Het feit dat het Datheense psalmboek een getrouwe vertaling was van het Franse psalter heeft zeker ook

in zijn voordeel gewerkt. Door dit gegeven was het bijvoorbeeld mogelijk gelijktijdig uit de Franse en de

Nederlandse psalmboeken te zingen: behalve de melodieën zijn ook de aantallen strofen precies gelijk. Deze

dubbeltalige uitvoering is zeker voorgekomen. Er bestaan ook psalmboekuitgaven met de Franse én de

Nederlandse berijming, de oudste al uit 1594.3

In principe werden in een hervormde kerkdienst op twee momenten psalmen gezongen, namelijk direct

vóór de preek en direct erna. De keuze welke psalm te zingen kon op verschillende manieren tot stand

komen. Eén manier is om het hele psalmboek, van psalm 1 tot en met psalm 150, in volgorde door te zingen.

Hoe merkwaardig ons deze gewoonte voorkomt, vermoedelijk was hij in de Republiek vrij algemeen. Dit

mechanisme kon worden doorbroken als de predikant vanwege het speciale karakter van de dienst een andere

psalm selecteerde. Dit gebeurde vooral bij avondmaalsdiensten, diensten op feestdagen, bededagen,

passiedagen, enz. In veel psalmboeken is een beknopt overzicht te vinden welke psalmen voor welke

gelegenheid geschikt zijn.

Het Frans-Geneefse psalmboek kende behalve de 150 psalmen ook nog enkele ‘gezangen,’ dat wil

zeggen, berijmingen van andere bijbelfragmenten en ook wel van niet-Bijbelse teksten. Deze vindt men ook

in de Nederlandse psalmberijmingen, maar daar is het aantal uitgebreid, tot vaak tien à twaalf (het precieze

getal wisselt van uitgave tot uitgave): De tien geboden (Exodus 20); de Lofzang van Zacharias (Lucas 1); de

Lofzang van Maria (Lucas 1); de Lofzang van Simeon (Lucas 2); het Symbolum Apostolorum

(geloofsbelijdenis); het Gebed onzes Heren Jesu Christi (Onze Vader; Mattheus 6); het Kort gebed voor de

predicatie (tekst van Jan Utenhove; deze alle reeds bij Dathenus in 1566); het Gebed voor den eten (tekst van

‘P.H.’); de Dankzegging na de maaltijd (deze twee voor het eerst in 1567); en Christe der du bist dach ende

licht (naar Christe qui lux es et dies; voor het eerst in 1572). Op de titelbladen van de psalmboeken en

binnenin worden deze toegevoegde liederen ‘lofzangen’ genoemd. Over de mogelijkheid deze tijdens de

eredienst te zingen werd in de begintijd nogal verschillend gedacht, maar al spoedig werden ze als

volwaardige gezangen voor bepaalde gelegenheden geaccepteerd. Utenhove’s ‘Gebed voor de Predicatie’

was zéér populair en ook De tien geboden werdt regelmatig gezongen. De liturgische toepassing van de

andere lofzangen varieerde van periode tot periode en van plaats tot plaats.

In de boekhandel werd het psalmboek al spoedig een factor van betekenis. Elke burger had tenminste één

psalmboek nodig en door het wekelijkse gebruik was slijtage onvermijdelijk en daardoor periodieke

vervanging noodzakelijk, al was het maar na twintig of dertig jaar. Het aantal lieden dat zich bezighield met

het drukken, uitgeven en verkopen van psalmboeken was daarom groot, net als het aantal uitgaven en de

oplagen daarvan. Het psalmboek viel niet onder auteursrechtelijke beperkingen (die in deze tijd in zijn

algemeenheid al heel gering waren) en kon dus vrijelijk worden nagedrukt. Hooguit konden bepaalde

bewerkingen of redacties (zoals de notatierevisie van Cornelis de Leeuw; zie onder) door gewestelijke

privileges worden beschermd, maar ook hiervan bleven de gevolgen beperkt. Iedereen kon zich dus op deze

lucratieve markt storten. Een bekende uitgever van psalmboeken in de eerste helft van de zeventiende eeuw

periode was Paulus Aertszoon van Ravesteyn (1585c-1655) in Amsterdam en Leiden. In 1675 pakte een

aantal Amsterdamse boekhandelaren het drukken en uitgeven van psalmboeken wat grootser aan door hiertoe

een compagnie op te richten: Johannes van Someren, Abraham Wolfgangh, Hendrik en Dirk Boom; nog

hetzelfde jaar trad Michiel de Groot toe tot het gezelschap. Deze compagnie heeft ruim tien jaar bestaan: in

1686 werd de voorraad van dat moment ter veiling aangeboden. In 1680 werd een tweede, grotere

compagnie opgericht, bestaande uit Jan Appelaar, Johannes Schot, Jan Castricum, Jacob Looman, Abraham 3. Er bestaan ook dubbeluitgaven met de Duitse vertaling door Ambrosius Lobwasser naar Marot en De Bèze.

Page 8: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

8 7 januari 2013

van der Putte, Meyndert Bout, Antony Hasebroeck, Pieter van Reyschoten, Jan Spruyt en Jacobus Bouman.

Deze compagnie zou via talrijke wijzigingen in de samenstelling en de organisatie enkele eeuwen lang actief

blijven, ja zelfs tot na de Tweede Wereldoorlog (namelijk tot 1961). Een belangrijke psalmboekuitgeverij

buiten Amsterdam was de Dordtse firma van Hendrik en Jacob Keur (tweede helft zeventiende eeuw) en hun

erfgenamen (achttiende eeuw).

Om de muzikale ongeschooldheid van de massa enigszins te compenseren was er in de hervormde kerken

een voorzanger. Zijn taak was het inzetten en vervolgens net voor de gemeente uit meezingen. Suggesties

betreffende antifonale uitvoeringswijzen, waarbij de voorzanger bijvoorbeeld per versregel voorzong en de

gemeente per versregel ‘antwoordde,’ zijn vrijwel zeker onjuist. Elke hervormde gemeente had een

voorzanger in dienst, sommige zelfs meerdere. De functie van voorzanger beef ook na de invoering van de

orgelbegeleiding van de gemeentezang (zie onder) onverkort bestaan. Het voorzangerschap werd, vooral in

kleinere plaatsen en dorpen, vaak gecombineerd met het schoolmeesterschap en het kosterschap van de kerk,

ook wel met administratieve taken in de kerkelijke organisatie. Vanuit deze situatie zien we in geval van een

vacature oproepen als de volgende (met een zin die niet loopt):4

Alzo de Schoolmeesters en Voorzangersplaats, waar aan ook annex is het Secretariaat, op het Eiland Marken is komen te vaceeren, en men voorneemens is, ten spoedigsten met het Beroepen van een ander bekwaam Persoon voort te gaan; zo worden de geene, die daar allereersten op het voors. Eiland over te komen, om aldaar haare gaaven te laaten hooren; kunnende zig addresseeren aan den President Burgemeester.

of zelfs:5

Alzo de Schoolmeesters, Kosters-, Voorzangers- en Doodgravers plaats &c., te Buiksloot is komen te vaceeren, zo word een iegelyk verzogt, daartoe de vereischte bekwaamheid hebbende, voor den 5 Augustus 1764, zyn gaven te laten hooren, in de Kerk aldaar, en zig aan te geven by den President Burgermr. van voorn. Dorpe, op een tractement van ƒ 126 in ’t jaar, en nog eenige verdere Emolumenten, zullende na den voorn. tyd geene verdere Sollicitanten worden aangenomen.

Op bescheiden schaal werden kinderen van aan de kerken gerelateerde scholen geoefend om het

psalmgezang tijdens de kerkdiensten te ondersteunen. In 1580 moest in Haarlem de vroegere zangmeester

Jan Bartelmeusz de kinderen in het weeshuis de psalmen onderwijzen. Ook in Leiden werden kinderen

geoefend ter ondersteuning van de kerkzang. Deze pogingen lijken voorbehouden te zijn geweest aan de

beginperiode van de Republiek.

Al is door gebrek aan concrete eigentijdse beschrijvingen over de precieze wijze waarop in de eerste eeuw

van de Hervormde Kerk het psalmgezang plaatsvond weinig exacts bekend, men kan zich over het muzikale

peil van deze gemeenschapsuitvoeringen van de psalmen moeilijk een te lage voorstelling maken. Daarbij

moet men zich realiseren dat het behalen van een bepaald muzikaal peil geen doelstelling was. Het tempo

daalde vermoedelijk tot weinig meer dan één lettergreep per seconde, ritmische differentiatie verdween, en,

voorzover er melodie overbleef, kan dat weinig meer dan contour zijn geweest. Bekend zijn de woorden

waarmee Constantijn Huygens in zijn geschrift over het Gebruyck of ongebruyck van’t orgel in de kercken

der Vereenighde Nederlanden (1641) de gemeentezang beschreef:6

4. Amsterdamse Courant, 17 mei 1764. 5. Amsterdamse Courant, 23 en 28 juni 1764. 6. Constantijn Huygens, Orgelgebruyck (1641), p. 115.

Page 9: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

9 7 januari 2013

De toonen luyden dwars onder een, als gevogelte van verscheiden becken. De maten strijden, als putemmers, d’een dalende soo veel d’ander rijst. Daer wert om’t seerste uytgekreten, als of ’t een sake van overstemminge waere.

Cosimo III de’ Medici woonde tijdens zijn bezoek aan de Republiek in 1667-1668 in Utrecht een dienst

bij in de Domkerk en schreef in zijn reisverslag dat er gezongen wordt “con canto assai confuso” (met een

zeer verward gezang).

De uitvoeringswijze waarbij alle noten even lang zijn, noemt men de isometrische zingtrant, die staat

tegenover de ritmische zingtrant, waarin het verschil tussen hele en halve noten volgens de notatie is

gehandhaafd. Het is zeker dat sommige oorspronkelijke melodische wendingen, voorzover die nog

herkenbaar waren, al aan het begin van de zeventiende eeuw worden gemoderniseerd, bijvoorbeeld door het

invoeren van leidtonen. Deze praktijk wordt reeds beschreven door Isaac Beeckman (1588-1637), eerst

prorector van de Latijnse Scholen van Utrecht en Rotterdam en later rector in Dordrecht, in een door hem

bijgehouden journaal met observaties van allerlei aard. In de achttiende eeuw (1746) publiceerde de

Amsterdamse musicus Hendrik Arondeus een Nut en dienstig zang-boekje waarin de psalmmelodieën van de

nodige verhogingen zijn voorzien. In 1774, na het aanvaarden van de nieuwe berijming van 1773 verzorgt

Caspar van Ollefen een uitgave van dit boekje met de nieuwe teksten.

In de loop van de zeventiende eeuw werd, op plaatsen waar een orgel in de kerk aanwezig was, dat ook

daadwerkelijk gebruikt om het psalmgezang te begeleiden, maar het is onduidelijk of dit enige positieve

uitwerking op de kwaliteit (in artistiek-esthetische zin) van het gezang heeft gehad. Waarschijnlijker is het

dat de langzame en zowel melodisch als ritmisch weinig gedifferentieerde vorm van zingen overheersend

bleef tot ver in de negentiende eeuw. De vraag is overigens of men het psalmgezang van de Hervormde Kerk

in vroeger eeuwen, primair een religieuze activiteit, wel moet beoordelen volgens artistiek-esthetische

normen. Pas onder de invloed van de geschriften van F.C. Kist uit de jaren-1840 ging men in ruimere kring

de behoefte voelen om tot een muzikaal meer verantwoorde uitvoeringswijze te komen. De ‘verbetering’ die

toen intrad heeft overigens niet verhinderd dat de wijze van psalmzingen in de Hervormde Kerk tot op heden

een punt van discussie is gebleven.

Regelmatig werd in de zeventiende eeuw het bezwaar geuit dat het aantal melodieën te groot was en dat

daarom de gemeenteleden de melodieën niet konden leren. Of dat werkelijk het probleem was valt te bezien,

want tegelijkertijd was er het verwijt dat van de 150 psalmen er maar een minderheid, bijvoorbeeld van

dertig of veertig stuks, werkelijk regelmatig wordt gezongen (hetgeen in strijd lijkt met het principe van de

complete roulatie). Zeker is het dat bepaalde psalmen meer in trek waren dan andere, maar of dit alleen door

de melodie of mede door de tekst kwam, is niet bekend. Hierbij kan het ook om huiselijk gebruik gaan.

Overigens zijn er niet 150 melodieën voor 150 psalmen, maar 123: een aantal melodieën wordt voor twee

psalmen gebruikt, enkele zelfs voor drie. Daarbij komen nog enkele melodieën van de lofzangen.

Kijkt men naar de bewerkingen van psalmmelodieën in de instrumentale muziek van de zeventiende

eeuw, dan wordt de populariteit van een minderheid van de melodieën meteen duidelijk. Andere blijken van

de bekendheid van bepaalde psalmmelodieën zijn aanhalingen (wijsaanduidingen) in geestelijke liedboeken:

dergelijke verwijzingen zijn bijzonder talrijk. Van deze twee kanten bekeken lijken de melodieën van psalm

6, 8, 9, 23, 24, 36 (=68), 74, 100, 130 en 140 boven de andere uit te steken wat betreft populariteit.7 Maar of

dit een afspiegeling is van wat de doorsnee kerkganger kende, is daarmee niet gezegd.

7. Zie Luth 1986, pp. 150-160.

Page 10: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

10 7 januari 2013

In de oudste psalmboeken was gewoonlijk wel de melodie bij elke psalm afgedrukt, maar slechts bij de

eerste strofe. Al snel kwam de gewoonte in zwang om alle strofen van muzieknotatie te voorzien, het eerst in

een Leeuwardens psalmboek (1586), regelmatig vanaf 1598;8 men sprak dan van ‘de psalmen geheel op

noten.’ Andere hulpmiddelen die in de psalmuitgaven werden toegepast om de kwaliteit van het gezang te

bevorderen waren het noteren van solmisatielettergrepen bij de noten en het toevoegen van een

‘muziekinstructie’ in het voorwerk van de uitgaven. De solmisatielettergrepen gaan terug tot de oudste

geschiedenis van het Datheense psalmboek, de oudste muziekinstructies zijn uit de eerste helft van de

zeventiende eeuw.

Uit de zeventiende eeuw stammen ook uitgaven van de psalmen waarin de muziek, dat wil zeggen, de

psalmmelodieën, is gereviseerd. Een fraaie quarto-uitgave uit 1626 (herdrukt in 1639) geeft de revisie van de

Amsterdamse musicus Jan Pietersz. In 1648 verscheen er een melodiecorrectie van de Utrechtse voorzanger

Steven van der Helm (niet bewaard gebleven), in 1649 die van de Enkhuizenaar Jacob Hendriksz (herdruk

1661 bewaard gebleven). De exacte aard van deze revisies is nog niet onderzocht of niet te onderzoeken

(omdat de desbetreffende psalmboeken niet bewaard zijn gebleven). In 1650 publiceerde de Amsterdamse

musicus, uitgever en voorzanger Cornelis de Leeuw voor het eerst een psalmboek waarin alle

psalmmelodieën met de altsleutel (met of zonder mol) zijn genoteerd, in plaats van met de sopraan-, alt- of

tenorsleutel (met of zonder mol).

De Leeuws notatiewijze werd binnen een enkel decennium vrijwel universeel nagevolgd. De weduwe van

Paulus van Ravesteyn, de belangrijkste drukker van psalmboeken in Amsterdam in deze jaren, paste de

altsteutel-notatie toe in uitgaven vanaf 1656, waarbij de herziening op naam van een ‘Jan Pietersz’ wordt

gesteld. Vermoedelijk gaat het hier echter om een fictief persoon, te hulp geroepen om het privilege van De

Leeuw op zijn notatie te omzeilen. Na De Leeuw’s dood kort na 1660 verdween dan ook de naam Jan

Pietersz van de titelbladzijden van de firma Van Ravesteyn.

De snelle aanvaarding van de altsleutelnotatie geeft aan dat daaraan een behoefte bestond. Die behoefte

zou heel wel met de juist in deze periode opkomende orgelbegeleiding van de psalmen te maken kunnen

hebben. Vele psalmboeken uit de tweede helft van de zeventiende eeuw en de achttiende eeuw bevatten het

één pagina kleine ‘Musyck-Onderwys’ van De Leeuw, dat al vanaf 1650 in zijn psalmboeken te vinden is.

De standaardisatie van de sleutels vond op bescheiden schaal haar weg naar andere publicaties, zoals Dirck

Raphaëlszoon Camphuysen’s Stichtelyke rymen, waarvan vanaf 1659 edities verschenen met alle melodieën

in de sopraansleutel genoteerd. Paulus Matthysz publiceerde in 1677 als uitgever van de Verenigde Oost-

Indische Compagnie een psalmboek met alle melodieën in de vioolsleutel genoteerd. Maar wat de psalmen

betreft bleef de altsleutelnotatie van Cornelis de Leeuw tot in de negentiende eeuw de maatgevende versie

voor de melodienotatie.

Hendrik Ghysen brak in 1686 nog een lans voor de notatie van de psalmen met verschillende sleutels, in

zijn melodieredactie bij Jacobus Bloem’s Stigtelyke zeede-verssen, een liedboek bedoeld als hulpmiddel om

de psalmmelodieën te leren: de liedteksten zijn systematisch op de melodieën van de psalmen gezet, waarvan

de bijzonderheden in de inleiding worden besproken. Ghysen moest echter ook aan de vernieuwing

toegeven: een herdruk van rond 1690 biedt alle melodieën alweer in de altsleutel aan.

In de Hervormde Kerk was geen plaats voor meerstemmige uitvoering van de psalmen. De verschillende

meerstemmige bewerkingen van het Datheense psalter die in de Republiek zijn vervaardigd, waren dan ook

8. Het oudste bewaarde psalmboek geheel op noten is De CL psalmen Davids (Amsterdam: Jacob Ysbrandtszoon Bos, 1614), maar dit is waarschijnlijk identiek aan eerder gepubliceerde uitgaven die door David Mostaert zijn gecorrigeerd (1598, 1613), waarvan geen exemplaren zijn bewaard gebleven.

Page 11: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

11 7 januari 2013

allemaal bestemd voor de huiselijke uitvoering. Er zijn verschillende van die meerstemmige psalters te

noemen, gecomponeerd door achtereenvolgens David Janszoon Padbrué (musicus in Amsterdam; alle 150

psalmen in vier- tot achtstemmige motetstijl; 1601), Cornelis van Schoonhoven (organist in Delft; 43 stuks,

stijl onbekend; 1624) en Lucas van Lenninck (organist in Deventer; twee- tot vijfstemmig, aantal en stijl

onbekend,9 1649). Ongelukkigerwijs is van dit alles niets bewaard gebleven, behoudens één enkel onvolledig

Tenor-stemboek van Padbrué’s Psalm-geclanck. Wél bewaard gebleven zijn exemplaren van uitgaven van

oorspronkelijk Franse meerstemmige zettingen van het Geneefse psalter, maar nu voorzien van de Datheense

teksten, die in eenvoudige (noot-tegen-noot) stijl al in de zestiende eeuw waren gecomponeerd door Claude

Goudimel en Claudin le Jeune. Goudimels zetting verscheen in het Nederlands in 1620, die van Le Jeune in

1635 (tweetalig) en 1665. Ook deze moeten voor de huiselijke muziekpraktijk bestemd zijn geweest.

Hetzelfde geldt natuurlijk voor de meerstemmige zettingen van het volledige Franse psalter in motetstijl voor

vier tot acht stemmen van de hand van Jan Pieterszoon Sweelinck (organist in Amsterdam; vier boeken,

gepubliceerd 1606-1621). Evenzeer voor de huiselijke praktijk waren de bewerkingen voor zang en luit die

te vinden zijn in Nicolas Vallet’s Een en twintich psalmen Davids, ghestelt om te singhen ende spelen

’tsamen (Amsterdam 1615). De psalmmelodieën waren ook nadrukkelijk aanwezig in de instrumentale

muziek, met name voor orgel (Sweelinck, Hendrik Spuey, Anthony van Noordt), klavecimbel (diverse

handschriften), luit (Vallet) en blokfluit (Jacob van Eyck), maar van deze bewerkingen kunnen alleen die

voor orgel in de kerk zijn gespeeld, en dan met name buiten de dienst.

In 1753 verscheen te Haarlem een wel heel bijzondere editie van de meerstemmige zettingen van het

Geneefse psalter door Claude Goudimel. Alle stemmen zijn genoteerd in de altsleutel, waarbij de sopraan een

octaaf neerwaarts wordt getransponeerd en de bas een kwart of kwint opwaarts transponerend is genoteerd!

In 1757 werd in Haarlem het zanggenootschap ‘Amor et fides’ opgericht om zich met het oefenen van deze

bewerkingen bezig te houden. De betreffende versie is nog in de negentiende eeuw herdrukt en het

genootschap zou blijven bestaan tot 1915. Overigens bestonden er in de tweede helft van de achttiende eeuw

nog wel meer gezelschappen die zich toelegden op het geestelijk lied, in Dordrecht zelfs drie: het ‘Stichtelijk

Zanggezelschap’ (opgericht in 1761), ‘Lust tot Zingen’ (opgericht in 1772) en ‘Harmonie’ (oprichtingsjaar

onbekend).

Talrijk zijn de pogingen geweest om ten behoeve van de hervormde eredienst de Datheense berijming

door een betere te vervangen. Het eerste geproduceerde alternatief, de berijming van Philips van Marnix van

Sint-Aldegonde (1540-1598), reeds gepubliceerd in 1580, heeft nog de grootste kans daarop gemaakt. Deze

was geen vertaling naar het Frans maar was direct naar de Hebreeuwse psalmtekst vervaardigd met

handhaving van de Geneefse melodieën. Toch gelukte het Marnix niet de Datheense berijming te laten

afschaffen, waarbij het feit dat zijn tekst door een privilege was beschermd en dus niet vrijelijk nagedrukt

kon worden, ook een rol heeft gespeeld. Met het oog op de Dordtse Synode van 1618-1619 werd een

dubbeluitgave met de psalmen van Dathenus en Marnix uitgebracht, zeker met de bijgedachte om op deze

manier de Datheense berijming te laten vervangen, maar ook deze poging mislukte.

In de zeventiende eeuw kan men minstens twee dozijn nieuwe psalmberijmingen tellen, die misschien wel

alle zijn vervaardigd met de impliciete doelstelling om de Datheense te vervangen in de kerk, maar die in de

praktijk geen enkel gevaar hebben betekend voor de nu door traditie geautoriseerde berijming van Dathenus.

De psalmberijming van Antoni de Hubert (1624) is de oudste van de zeventiende-eeuwse producten. De

uitgave van de Statenbijbel (1637) bracht een kleine vloedgolf van deze nieuwe psalmberijmingen met zich

mee, omdat de berijmers nu via de geautoriseerde bijbeltekst toegang hadden tot de ‘ware’ tekst van de 9. Het wisselende stemmental suggereert een concerterende stijl.

Page 12: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

12 7 januari 2013

psalmen. Verschillende psalmberijmingen uit de eerste decennia volgend op 1637 kwamen tot stand onder

directe invloed van de Statenvertaling, zoals die van de Deventer predikant en Leidse hoogleraar Jacobus

Revius (1586-1658; berijming 1640), Hendrik Geldorpius (1644), de Zeeuwse advocaat (en later Zeeuws

raadpensionaris) Joan de Brune (1588-1658; berijming 1644), de Haagse advocaat Cornelis Boey (1648,

1659), de Haagse dichter Jacob Westerbaen (1599-1670; berijming 1655), de Hoornse schoolmeester

Hendrik Bruno (1656) en de Utrechtse muzikant Anthonie Deutekom (1657). Revius probeerde Dathenus te

corrigeren, Geldorpius beperkte het aantal melodieën, De Brune volgde zo getrouw mogelijk de

Statenvertaling, Deutekom zette zelfs gewoon de Statenvertaling onder de noten. Zo probeerde een ieder op

zijn eigen wijze de psalmteksten te verbeteren of te vernieuwen. Al deze nieuwe berijmingen bleven, net als

Marnix en De Hubert dat eerder hadden gedaan, vasthouden aan de Geneefse melodieën en het aantal strofen

van de Geneefse en de Datheense berijming. Door deze overeenstemming was het mogelijk ze in de kerk met

de Datheense (of Franse) mee te zingen zonder dat dat al te veel opviel.

Alle nieuwe dichters wezen op de gebrekkigheid van de Datheense psalmberijming, soms met

woordspeling en al. ‘Sommigen wenschen dat sy Dat heen en uyt de kercken gedreven waren,’ schrijft

Westerbaen in het voorwoord van zijn psalmboek van 1655, en Constantijn Huygens dichtte de volgende

regels voor Bruno’s berijming van 1656:10

Veel hebben wel gedaen dat Bruno seer wel doet. De waerheit naer te gaen, was noyt verloren moet. Treckt ijeder na dien prijs, hij waeght’er oock een lot nae. Maar Dat een van Datheen daar is de wereldt zot na. Hoe zo! ’t Is ’t oudtste kindt, en daarom goet en zoet. De vromen zyn er meê te vreên in haar gemoedt. ’t Mag weezen; maar ik vrees: ’t Is al te vreên, op Godt na.

De dichters van de nieuwe psalmberijmingen zijn ten hoogste van de tweede garnituur wanneer het om

hun status als dichter gaat. Verschillende van de befaamde Nederlandse dichters van de zeventiende eeuw

hebben wel psalmberijmingen gemaakt, maar steeds in klein aantal, als losse gedichten of liederen. Zo

berijmde Pieter Corneliszoon Hooft een achttal psalmen, Constantijn Huygens en Anna Roemersdochter

Visscher nog kleinere aantallen. Huygens bepleitte in een ongepubliceerd geschrift, het Kerckgebruyck der

psalmen (1658), een wel heel drastische beperking van het aantal melodieën, namelijk tot niet meer dan drie

of vier. Ook toonde hij zich voorstander van een prozavertaling, onder het argument dat elke berijming de

inhoud van de oorspronkelijke psalmtekst geweld moest aandoen.

De stroom van psalmberijmingen die op gang komt vlak na 1640 nam wat af na de jaren 1660. Later in de

zeventiende eeuw verschenen nog ettelijke psalmberijmingen met behoud van de Geneefse melodieën,

waaronder de pastiches van Hendrik Ghysen (1686) en Kornelis van Vleuten (1699) het meest opvallen.11

Tevens zien we nu berijmingen komen die nieuwe melodieën introduceren, die direct van een basso

continuobegeleiding zijn voorzien. Het betreft die van Matthias van Westhuyse (psalm 1-100, muziek van

Remigius Schrijver en Pieter Bustijn; 1682; verloren gegaan) en Johan Vlakveld (volledig; muziek van

Simon Lefèvre; 1683). Anders dan de berijmingen met behoud van de Geneefse melodieën zullen deze

berijmingen gericht zijn geweest op de huiselijke muziekbeoefening en niet op de kerkelijke. De berijming

van François Halma (1707) volgt de gebruikelijke melodieën, welke door Jacob Riehman vervolgens van een

10. Constantijn Huygens, De gedichten ... Vijfde deel (Groningen 1895), p. 285. In de druk van Bruno’s psalmboek is het gedicht niet opgenomen. 11. Beiden combineren de huns inziens meest geslaagde versregels uit eerdere berijmingen.

Page 13: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

13 7 januari 2013

basso continuo werden voorzien (1717). Andere nog niet genoemde berijmingen uit deze en vroegere tijd

zijn die van Christiaan van Heule (1649), Jacobus Clerquius (1664), Hermes Celosse (1665), Joannes Six

van Chandelier (1674), Johannes Roldanus (1685), Abraham Trommius (1695; verbetering van Dathenus).

In de achttiende eeuw bleef de stroom van psalmberijmingen aanhouden, waarbij men doorgaans

vasthield aan de gebruikelijke melodieën. Opsomming hiervan heeft geen zin, behalve met betrekking tot

enkele van de allerlaatste, die ook in het vervolg van dit verhaal een rol zullen spelen, namelijk die van het

(Amsterdamse) genootschap onder de zinspreuk ‘Laus Deo, Salus Populo’ (de roem aan God, de redding aan

het volk),12 voor het eerst in 1761 verschenen, en die van de Hagenaar Johannes Eusebius Voet (1706-1778),

in 1763 gepubliceerd.

De psalmen werden in deze periode ook in het Fries berijmd. Gysbert Japix (1603-1666) leverde er een

52-tal die postuum werden uitgegeven (1668). Jan Althuysen (1715-1763) berijmde de resterende 98 en liet

deze samen met die van Japix in 1755 het licht zien. Deze Friese psalmen zijn volgens de metriek van het

Geneefse psalter, al ontbreken melodienotaties in de uitgaven. De rector van de Latijnse school in Tiel, Johan

van Aelhuysen, vertaalde het Geneefs/Datheense psalter in het Latijn (niet rijmend), eveneens bij de

gebruikelijke melodieën, die in de uitgave zijn afgedrukt (Leiden 1683). Jacob op den Akker, predikant in

Batavia op Java, vervaardigde een vertaling in het Portugees voor locaal gebruik (1703). Een Engelse

pendant van het Geneefse psalter werd in 1767 geleverd door Francis Hopkinson voor de Nederlandse

hervormde gemeente in New York. Eerder dan een vertaling is het een aanpassing van het Engelse psalter

van Tate en Brady (zie onder) aan de Geneefse melodieën. De Italiaanse berijming van Giovanni Diodati

(1596-1649), die niet op de Geneefse melodieën past, werd in 1664 in Haarlem uitgegeven voorzien van

melodieën in de stijl van die van het Geneefse psalter vervaardigd door een nog niet geïdentificeerde musicus

met de initialen “A.G.”.

Rond 1750 nam de kritiek op de Datheense berijming zodanig toe dat die niet meer kon worden

genegeerd. Hierbij speelde het geschrift Aanmerkingen op de psalmberymingen van Petrus Dathenus van de

Veerse predikant Andreas Andriessen (Middelburg 1756) een katalyserende rol, door de vele pamfletten die

het heeft opgeroepen. Een anonymus onder de naam Juvenalis Glaucomastix (letterlijk: jeugdige blinkende

zweep), wellicht de Vlissingse regent Jean Guépin, viel Andriessen bij op een sarcastische toon in zijn

Datheeniana (1758). Verdere geschriften volgden, die gedeeltelijk ook Andriessen en Glaucomastix

kritiseerden. Deze pennenstrijd leidde in eerste instantie tot pogingen om Dathenus te verbeteren en aan te

passen aan de eigentijdse taalkundige eisen, maar deze pogingen droegen niet echt vrucht. De al genoemde

berijmingen van Laus Deo en Voet werden ook naar voren geschoven als mogelijke vervangers voor

Dathenus.

In 1770 kwam een groep van kerkelijke afgevaardigden van de verschillende gewesten in Den Haag

bijeen om de definitieve stoot tot de vervanging van Dathenus te geven. Deze groep wist in 1772 de Staten

van Holland en West-Friesland te bewegen om de Staten Generaal voor te stellen een commissie aan te

wijzen om een nieuwe berijming te bewerkstelligen door (desnoods per vers of regel) een keuze te maken uit

drie bestaande berijmingen, te weten de oude pastiche van Ghysen en de recente berijmingen van Laus Deo

en Voet, en deze vervolgens zodanig te bewerken dat een eenheid ontstond. De commissie - niet te groot, om

te langdurige discussies te vermijden - werd ingesteld en ging in januari 1773 in het Mauritshuis te Den Haag

12. Het gezelschap bestond uit Lucretia Wilhelmina van Merken, Nicolaas Simon van Winter, Lucas Pater, Pieter Meijer (1718-1781), Bernardus de Bosch (1709-1786), Anthony Heutsen (1719-1782), Henri-Jean Roullaud (1729-1790) en Hermanus Asschenberg (1726-1792). Ten minste vier van hen (Van Merken, Pater, Roullaud, Asschenberg) zijn ook als toneelschrijver bekend.

Page 14: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

14 7 januari 2013

aan het werk.13 Op 19 juli werd het resultaat aan de Staten Generaal aangeboden. De melodieën bleven die

van het aloude Geneefse psalter. In de literatuur staat deze berijming bekend als de statenberijming of

staatsberijming. Het tot stand komen van de nieuwe berijming is uitvoerig beschreven in de Kerkelyke

historie van het psalmgezang der Christenen van Josua van Iperen (1777-1778), die zelf commissielid was.

Illustratie 2. “Openbaare voorlezing van eenige psalmen”. Uit Josua van Yperen, Kerkelijke historie van het

psalm-gezang der Christenen (1777-1778), p. ***

De tekst van de nieuwe berijming werd als Het boek der psalmen direct gepubliceerd in een luxueuze

folio-uitgave, die als voorbeeld moest dienen voor wat men de publieksuitgaven kan noemen: die in kleinere

formaten met melodienotatie. In principe was het uitgeven van psalmboeken vrij en was slechts een

toestemming van de plaatselijke overheid nodig, benevens een controle bij de plaatselijke kerkenraad. De

grootste aantallen psalmboeken kwamen van de persen van de nog bestaande oude bijbelcompagnie van H.

Brandt cum suis te Amsterdam en van Johan Enschedé en Zoonen te Haarlem. Haast was bij deze uitgaven

geboden, omdat uiterlijk 1 januari 1775 de nieuwe berijming alom in de Republiek als officiële berijming

moest zijn ingevoerd en dus het gehele hervormde kerkvolk van Nederland van een nieuw psalmboek moest

zijn voorzien. In diverse plaatsen in den lande werden speciale bijeenkomsten met de gemeenteleden belegd

13. Lid van de commissie zijn onder meer de liederdichters Ahasuerus van den Berg en Rutger Schutte.

Page 15: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

15 7 januari 2013

om de nieuwe psalmen te oefenen. Plaatselijk (en met name in Zeeland) bestond er tegen de nieuwe

berijming nog wel wat weerstand die zelfs hier en daar tot onlusten leidde; die duurde echter nergens lang.

Illustratie 3. Titelbladzijde van Het boek der psalmen (1773).

De invoering van de nieuwe berijming ging gepaard met wat extra aandacht voor de muzikale uitvoering

van de psalmen, maar of dit tot een werkelijke algemene verbetering heeft geleid, valt te betwijfelen.

Tegenover de ingeburgerde isometrische zingtrant ging men nu de zogenaamde korte zingtrant propageren,

waarbij de eerste en laatste noot van elke versregel lang, de tussenliggende noten kort zijn.

Met de nieuwe berijming was het voorlopig afgelopen met de stroom van ‘alternatieve’ berijmingen. De

berijming van 1773 zou, net als die van Dathenus, ongeveer twee eeuwen dienst doen. Wel werd de notatie

enkele keren aangepast. De altsleutel werd vervangen door de vioolsleutel en de notenwaarden werden

verkort en in uiterlijk gemoderniseerd. Na de tekstrevisie van de statenberijming in 1938 werden in de jaren-

1950 serieuze plannen gemaakt voor een geheel nieuwe berijming. Een groep dichters legde in 1958 een

eerste selectie op tafel, gevolgd door een voorlopige volledige versie uit 1961 en een definitieve volledige

versie uit 1968. Deze werd in 1973 geïntegreerd in het Liedboek voor de kerken en hiermee bij het grootste

deel van protestants Nederland ingevoerd. De Geneefse melodieën hebben al deze revisies met glans

doorstaan en worden daarom nog steeds op grote schaal gezongen.

Al domineerde het psalmgezang de hervormde kerkzang verregaand, geheel exclusief was het niet. Het

staat vast dat in de noordelijke en oostelijke provincies (Friesland, Groningen, Overijssel) onder Duitse

(deels Oost-Friese) invloed al vroeg het zingen van Luther-liederen en andere traditionele geestelijke

Page 16: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

16 7 januari 2013

liederen in de kerk plaatsvond. In 1615 werd meer westelijk, en wel door de Utrechtse classis,14 een poging

ondernomen om naast het psalmboek ook een gezangenboek te introduceren, de zogenaamde Hymni, ofte

Loff-sangen op de Christelijcke feestdagen (Den Haag 1615). Deze poging had geen echt vervolg en de

gepubliceerde bundel werd al spoedig een collector’s item.

De achttiende-eeuwse roep om een gezangenbundel naast het psalmboek vond uiteindelijk gehoor en

leidde tot de publikatie van de Evangelische gezangen in 1806. Deze bundel is gebruikt tot 1938, toen hij

werd vervangen door het gezangendeel uit de Psalmen en gezangen voor den eredienst der Nederlandse

Hervormde Kerk. Het Liedboek voor de kerken uit 1973 is de laatste opvolger in de rij.

De Hervormde Kerk heeft gedurende de eerste eeuw van de Reformatie zeker niet vooropgelopen wat

betreft het geestelijk lied buiten de kerk, voorzover niet met het psalter verbonden. Heterodoxe stromingen

zoals de doopsgezinden en de remonstranten zijn in dat opzicht beduidend vruchtbaarder geweest. De eerste

belangrijke dichter van geestelijke liederen van orthodoxe signatuur was Jacobus Revius, al genoemd

vanwege zijn Dathenus-verbetering. Zijn bundel Overijsselsche dichten en sangen (Deventer 1631) bevat

liedteksten over uiteenlopende onderwerpen naast talrijke kortere en langere gedichten. Onder de

wijsaanduidingen bevinden zich opmerkelijk veel psalmmelodieën.

De Stichtelycke bedenckingen van de Enkhuizer regent Claes Jacobszoon Wits (1599-1669) uit 1639 lijkt

de eerste substantiële hervormde liedbundel te zijn geweest met genoteerde melodieën en met uitsluitend

liederen. De bundel is eigenlijk de eerste van een trits, waarvan de vervolgdelen uitkwamen in 1641

(Stichtelijcke tijdt-cortinge) en 1644 (Onledige ledicheyt). Vanaf 1649 verschenen de delen in één band, die

in de uitgave van 1665-1666 nog werd uitgebreid met een Tweede deel, bestaande uit Aenmerckelijcke

historien en andere ghesanghen en Bruylofts-gesangen. Deze combinatie werd tot in de achttiende eeuw

herdrukt. De verschillende delen bevatten liederen over een grote verscheidenheid aan stichtelijke

onderwerpen, vaak met vele of zeer vele strofen, met melodienotatie of een wijsaanduiding. Uiteraard vindt

men vaak psalmmelodieën in deze (en de andere, nog te noemen) bundels, maar daarnaast is er een ruime

keuze aan gangbare melodieën van uiteenlopende aard. De editie van 1679 is wat betreft de muziek verzorgd

door de Enkhuizer organist Pieter van Neck.

In het algemeen doen de geestelijke liedboeken als melodiebron niet onder voor de wereldlijke. Vele

dragen op de titelbladzijde of ergens anders een mededeling van het soort van “om te singen of te lesen” (of

andersom), een aanwijzing dat de liedteksten werden geacht om ook zonder zang bestaansrecht te hebben.

Naast uitgaven met verzorgde en min of meer complete melodienotatie bestonden er ook talloze zonder

genoteerde melodieën.

De belangrijkste zeventiende-eeuwse liederendichter uit het hervormde kamp was zeker Willem Sluiter

(1627-1673), predikant te Eibergen in de Achterhoek. In zijn eerste bundel, de Psalmen, lof-sangen ende

geestelike liedekens (Deventer 1661), zijn de liederen van tweestemmige zettingen, voor melodiestem en bas,

voorzien, die bijeengesprokkeld zijn uit bronnen van uiteenlopende aard. Verdere bundels, zoals het Buyten

eensaem huys-, somer- en winterleven (postuum 1680, bundeling van eerste drukken 1668), de Eybergsche

sang-lust of geestelijke liedekens (1670 verloren, 2/1680), Vreugt- en liefde-sangen (1671 verloren, 2/1682),

Jeremia’s klaag-liederen (1672 verloren, 3/1682), bevatten in de eerste drukken geen melodienotatie. In

1687 liet de Amsterdamse uitgever Johannes Boeckholt een bundeling van al deze bundels verschijnen

waarin de tweestemmige zettingen van de Psalmen, lof-sangen ende geestelike liedekens weer terugkomen

en ook andere delen van melodienotaties of tweestemmige zettingen zijn voorzien. Deze bundeling bleef

14. Een classis is de organisatie van de Hervormde Kerk in een bepaald gebied.

Page 17: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

17 7 januari 2013

door middel van regelmatige herdrukken in de handel tot diep in de negentiende eeuw, maar dan steeds

zonder melodienotatie.

De enige zeventiende-eeuwse hervormde liedbundel die zich in populariteit met de bundels van Sluiter

kon meten is die van de Utrechtse predikant Jodocus van Lodensteyn (1620-1677), onder de titel Uyt-

spanningen (Utrecht 1676). Lodensteyn’s bundel onderscheidt zich van die van Sluiter (behoudens diens

Psalmen van 1661) door de melodienotatie die bij nagenoeg elk lied is aangebracht. In godsdienstig opzicht

wordt Lodensteyn bij de zogenaamde Nadere Reformatie gerekend, een stroming die als verwant met het

piëtisme wordt beschouwd. Zijn bundel is talloze malen herdrukt, tot in de negentiende eeuw.

Andere liedbundels uit de hervormde hoek uit deze tijd met muzieknotatie zijn de Christelijke gezangen

van Hendrik Uilenbroek (eerste druk verloren, 7/1669, herdrukt tot 1719) en de Innerlycke ziel-tochten van

Hieronymus Sweerts (1673, herdrukt tot 1729). In Uilenbroeks bundel zijn uitsluitend psalmwijzen gebruikt,

Sweerts’ keuze van melodieën is aanzienlijk ruimer. Zonder melodienotaties verscheen in 1714 postuum de

mystiek getinte liedbundel van Jan Luyken (1649-1712) onder de titel Zedelyke en stichtelyke gezangen,

voorzien van zinnebeeldige prenten. Willem Sluiter’s gelijknamige kleinzoon Willem Sluiter Jr. (1700-

1776), predikant te Rouveen, liet in 1733 nog een bloemlezing van liedteksten van zijn grootvader,

aangevuld met een aantal van hemzelf en meer dan een dozijn confraters, het licht zien onder de titel Schakel

van gezangen (Zwolle 1733). Alle in deze alinea genoemde liedbundels hebben gemeen dat ze gebruik

maken van bestaande melodieën, of ze nu genoteerd worden bijgeleverd of door middel van een

wijsaanduiding worden gesignaleerd. De notaties in de bundels vormen in feite een waardevolle bron voor

onze kennis van de melodieën van het zeventiende-eeuwse lied.

Vanaf het derde kwart van de achttiende eeuw werd het min of meer regel om geestelijke liederen niet

langer te laten zingen op gangbare melodieën, maar ze te voorzien van eigentijdse muzikale zettingen,

meestal in de vorm van een continuolied, in partituur genoteerd voor zangstem en al dan niet becijferde bas.

Rond 1750 bewerken drie Haagse componisten, Anton Wilhelm Solnitz, Jan Carel Kleyn en Louis Gautier,

een aantal liederen van Lodensteyn in deze stijl muzikaal, maar deze bewerkingen hebben de drukpers niet

gehaald.15

In de achttiende eeuw werden door verschillende stichtelijke dichters liedbundels vervaardigd die in principe

de plaats van een gezangenboek zouden kunnen innemen, maar dit, voorzover bekend, nimmer hebben gedaan.

Zeer bekend waren de Stichtelijke gezangen van Rutger Schutte (1708-1784), in drie delen van 1762 tot 1765

verschenen, met een postuum vierde deel uit 1787. Naast de tekstuitgave verscheen een muziekuitgave waarin

elk lied voorkomt met muzieknotatie voor zangstem en becijferde bas. Het eerste deel blijkt grotendeels terug te

gaan op canzonetten van Willem de Fesch, het tweede deel is grotendeels gecomponeerd door Leonhard

Frischmuth, het vierde deel geheel door Johann Andreas Kauchlitz Colizzi. De muziek van het derde deel is

anoniem; wellicht is die bijeengesprokkeld uit verschillende bronnen. De psalmdichter Johannes Eusebius Voet

was met zijn Stichtelyke gedichten en gezangen (diverse drukken vanaf de jaren-1750) Schutte al voorgegaan.

Het voorwoord tot zijn Stichtelyke gezangen van 1767 noemt Christian Ernst Graf, Louis Gautier, Jan Carel

Kleyn en Johann Friedrich Weiss als componisten van de bijbehorende muziek, maar deze schijnt niet

uitgegeven, ja zelfs niet bewaard te zijn gebleven. In dezelfde sfeer bevinden zich de zettingen voor zang en

becijferde bas van de stichtelijke liederen van Hieronymus van Alphen (1746-1803) en Pieter Leonhard van de

Kasteele (1748-1810) door Jan Carel Kleyn (Zangwyzen, Den Haag 1774-1775); de teksten zijn doordrenkt van

het verlichtingsdenken. Ahasuerus van den Berg schreef en verzamelde de Proeven van geestelijke oden en

liederen (Utrecht 1777, 4/1805), maar ook deze brachten het niet tot officieel gesanctioneerd kerklied. Uit de 15. Ze zijn te vinden in de handschriften Amsterdam, Toonkunst Bibliotheek, 205 A 6 en 205 B 1.

Page 18: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

18 7 januari 2013

tweede helft van de eeuw stammen ook nog de Nagelaten stichtelyke gezangen van Bernardus Elikink met

muziek van Bartholomeus Ruloffs en Johann Gabriël Meder (1769) en de Melodijen tot de evangelische

gezangen voor godzoekende Christenen van Hendrik Lussing Matthyszoon met muziek van een ongenoemde

meester (1779). Kenmerkend voor al deze liederen is dat de teksten niet zoals het overgrote deel van die van de

zeventiende-eeuwse stichtelijke liederen als contrafact bij een bestaande melodie zijn geschreven, maar als

zelfstandige poëzie zijn opgezet, in afwachting van een componist om er een melodie en begeleiding in

eigentijds idioom bij te plaatsen.

Van Til 1692 (Over de muziek van de bijbel, bedoeld ter ondersteuning van de meningsvorming rond de psalmen.); Van Iperen 1777-1778 (Uitvoerige beschrijving van het tot stand komen van de nieuwe psalmberijming van 1773, met een overzicht van de geschiedenis van het psalmgezang daaraan voorafgaand.); Kist 1840; Bennink Janssonius 1860-1861; Wackernagel 1867; Doedes 1873; Acquoy 1893, 1897; Barger 1900; Van der Leeuw 1939; Hasper 1955-1976; Bernet Kempers 1950, 1951; Lenselink 1959(Behandelt uitvoerig de Souterliedekens, de berijmingen van Utenhove, Lucas de Heere en Dathenus, alsmede gebruik en invoering daarvan.); Pollman 1965; Slenk 1967, 1969; Matter 1969-1970, 1987; Van Biezen 1964, 1979, 1980; Ros 1972; Bolt 1979, 1980; Klinkend geloof 1978; Luth 2/1986 (Behandelt alle aspecten van het psalmgezang in de genoemde periode), 1989, 1991, 2001, 2004ab; De Bruin 1989; Knetsch 1991; Heijting 1991; Honders 1991; Lenselink 1991; Leaver 1991(Behandelt het ontstaan van het Engelse en Nederlandse psalter in hun onderlinge samenhang in de aangegeven periode.); Bosch 1996; Schenkeveld & Schenkeveld van der Dussen 2000; De Kler 2000.

SOUTERLIEDEKENS Souterliedekens ghemaect ter eeren Gods, op alle die psalmen van David (Antwerpen: Symon Cock, 1540). Latere drukken: Leiden: Jan Mathysz, 1558 (zonder melodieën); Antwerpen: Symon Cock, 1559; Jan (Hans) de Laet, 1559, 1564, 1584; Claes van den Wouwere, 1564; Jan van Waesberghe, 1565-1566; Utrecht: Salomon de Roy, 1598; Amsterdam: Claes Jacobszoon Paets, 1613 = Utrecht: Herman van Borculo, 1613. Facsimile-uitgave van editie 1540: Souterliedekens 1540, Facsimile-edition with introduction and notes by Jan van Biezen and Marie Veldhuyzen (Buren 1984 = Facsimiles of Dutch Songbooks 2) Melodie-uitgave: Elizabeth Mincoff-Marriage, Souterliedekens: Een Nederlandsch psalmboek van 1540 met de oorspronkelijke volksliederen die bij de melodieën behoren (Den Haag 1922), later ongewijzigd uitgebracht als Zestiende-eeuwsche Dietsche volksliedjes: De oorspronkelijke teksten met de in de souterliedekens van 1540 bewaarde melodieën (Den Haag 1939). Geeft, zoals de titel aangeeft, de melodieën weer met daarbij gezochte oude liedteksten, alles betrekkelijk aanvechtbaar. Scheurleer 1898ab; Kleerkoper 1906; Avercamp 1927; Gaillard 1953; Wiora 1953; Lenselink 1959, pp. 187-246; Soeting 1977, 1978, 1983; Leaver 1991, pp. 91-97; Grijp 1994; Bonda 1996. Jacobus Clemens non Papa, Souterliedekens I-IV: Het vierde-sevenste musyck boexken met dry parthien (Antwerpen: Tielman Susato, 1556, 1556, 1556, 1557). {RISM C 2708-2711} Facsimile-uitgave van I-III: Brussel 1972. (Van het vierde deel was na de Tweede Wereldoorlog aanvankelijk geen compleet oorspronkelijk exemplaar meer beschikbaar.) Facsimile-uitgave van IV: Introduction Ignace Bossuyt (Peer B 1987). Naar het te Krakow boven water gekomen exemplaar. Moderne uitgave 1: Souterliedekens, ed. Franz Commer (Berlijn 1857 = Collectio Operum Musicorum Batavorum Saeculi XVI 11). Moderne uitgave 2: Ed. K.Ph.Bernet Kempers (Rome 1953 = Corpus Mensurabilis Musicae 4: Opera Omnia Clemens non Papa 2) Von Winterfeld 1850; Bernet Kempers 1928-1929. Gherardus Mes, Souterliedekens V-VIII: Het achtste-elfste musyckboeck met vier partien (Antwerpen: Tielman Susato, 1561, ook te koop Alkmaar: Claes Dierixsoen van der Pet). {RISM M 2384} Grijp 1994. Cornelis Boscoop, Psalmen David, vyfftich, mit vier partyen ([Düsseldorf, Jacob Baethen?], 1568). {RISM B 3791} Moderne uitgave: Naar de uitgave van 1568 in partituur gebracht en opnieuw uitgegeven door Max Seiffert (Amsterdam 1899 = Uitgave 22 van de VNM)

Page 19: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

19 7 januari 2013

PSALMBERIJMINGEN VÓÓR DATHENUS Jan Utenhove, 25 Psalmen end andere ghesanghen die men in de Duydtsche Ghemeynte te Londen was ghebruyckende (Emden: Gellius Ctematius, 1557; herdruk 1558 met 26ste psalm); 11 Ander psalmen (Emden: Gellius Ctematius, 1558, 1559); Andere 26 psalmen Davidis nieuwelick toeghemaeckt (Emden: Gellius Ctematius, 1559); LXIIII Psalmen ende ander ghesanghen, die men in de Duytsche Ghemeynte te Londen was ghebruyckende (Emden: Gellius Ctematius, 1561); Hondert psalmen Davids (Londen: Jan Daye, 1561); De psalmen Davidis in Nederlandischer sangsryme ... Waertoe toegedaen syn de gesangen Mariae, Zachariae, Simeonis, mit t’samen den Tien geboden ende gebeden des Heeren (Londen: Jan Daye, 1566; het complete psalter). Facsimile-uitgave van de eerste drie bundels met inleiding van Jan Luth (Brasschaat 1997). Pijper 1883; Lenselink 1959, pp. 247-432; Luth 1986, pp. 18-37; Leaver 1991, pp. 160-173, 177-189; Beelen 2004. Lucas de Heere, Psalmen Davids na d’Ebreeusche waerheyt en d’alderbeste exemplairen oft translatien, liedekenswijs in dichte ghestelt op de voysen en mate van Clement Marots psalmen (Gent: Ghileyn Manilius, 1565; 38 psalmen en 8 lofzangen). Lenselink 1959, pp. 433-470; Waterschoot 1974; NBW 7 (1977), kk. 322-346 (W. Waterschoot); Meijer 2004.

GENEEFS PSALTER Douen 1860-1879<<UB***; Bovet 1872 (<< noemt 58 Nederlandse edities 1603-1805.<<< UB***); Lenselink 1969; Pidoux 1962, 1979; Luth & Smilde 1991; Psautier de Genève 1562-1865 1986; Genfer Psalter 2004; Schenkeveld-van der Dussen 2004; Beelen 2004.

PETRUS DATHENUS De psalmen Davids, ende ander lofsanghen, wt den Francoyschen dichte in Nederlandschen overghesett, door Petrum Dathenum. Gelijktijdige uitgaven, meestal zonder drukkersadres, in 1566 in Heidelberg, Gent, Deventer (? Simon Steenbergen), in 1567 in Delft (? Harman Schinckel) en Rouen (Abel Clemence). Honderden malen nagedrukt, tot in de 18de eeuw en later. Enkele opmerkelijke uitgaven, bijvoorbeeld vanwege revisie van de notentekst of de tekst van de psalmen en/of toevoeging van muziekinstructies en meerstemmige composities in het voorwerk, volgen hier. Als een auteur genoemd is, gaat het om een tekstrevisie. Bewerkers van de melodieën zijn in klein-kapitaal weergegeven. Facsimile-editie van de uitgave Heidelberg 1566: Met inleiding van J.N. IJkel en W. van ’t Spijker (Houten 1992). De CL psalmen Davids (Leiden: Jan Paedts Jacobszoon, 1572). De eerste op Nederlands grondgebied. Leeuwarden: Peter Hendrickszoon van Campen, 1586. Geheel op noten. {verloren} Het boeck der psalmen, uyt de Fransche in Nederduytsche rijmen overghesettet door Petrum Dathenum, gheheel op musijcks noten ghestelt … Hier is bygevoeght een corte onderwysinge van de Musyckconste, ende Samensprekinge over het misbruyck der wijsen, ende des singens. Van nieus oversien ende gebetert door D.M. (Amsterdam: Cornelis Claesz, 1598). Geheel op noten, met Onderwysinge van de musyk-konste van David Mostaert. Op 30.3.1603 wordt nog octrooi verleend aan Cornelis Claesz en Jan Bouwensz te Amsterdam op een uitgave geheel op noten in de correctie van David Mostaert uit te geven (TVNM 7, p. 133). Bewaard is nog een door Mostaert gecorrigeerde editie uit 1614: De CL psalmen Davids (Amsterdam: Jacob Ysbrantszoon Bos, 1614). De CL psalmen Davids, wt den Fransoyschen dichte in Nederlandtschen over-gheset door Petrum Dathenum (Amsterdam: Jan Evertszoon Cloppenburg, 1610; gedrukt [Gouda]: Jasper Tournay). In-quarto. Soortgelijke uitgaven Amsterdam: Hendrik Laurensz, 1629 (gedrukt Gouda, Jasper Tournay), Amsterdam 1633 (uitgever onbekend; CID 9.8.1634), Leiden: Paulus Aertsz van Ravesteyn (1639). De CL psalmen Davids … Hier is by ghevoecht op de cant den Duytschen text, overgeset uyt den Hebreeuschen, door Philips van Marnix, ghenaemt van S. Aldegonde (Middelburg: Adriaen van de Vivere, 1617). Met de tekst van Marnix’ psalmberijming in de marge. De psalmen Davids, berymt door P. Dathenum, Nederduytsch, … benevens uytgelesene psalmen en liederen Lutheri (Emden: Helwig Kallenbach, 1629). Niet bewaard; voor de gemeente van Emden (Catalogus Lelong, nr. 1227). De CL psalmen des Konincklijcken Prophete Davids, gecorrigeerd door JAN PIETERSZ (Amsterdam: Everhard Cloppenburgh, 1639), in-quarto, met een canon à 4, een ‘Korte onderwysinghe’ en Psalm 23 en 128 à 4, de laatste door Jan Pietersz. (de rest waarschijnlijk ook). CID 21.5.1639, 7.1.1640. Die CL Psalmen Davids (Amsterdam: Jacob van Biesen, 1639). Tweetalige uitgave: linker bladzijden Dathenus, rechter bladzijde Ambrosius Lobwasser. Speciaal voor het hertogdom Kleef uitgegeven. Jacobus Revius, De CL psalmen Davids, eerst in Nederlantschen dichte gebracht door Petrum Dathenum, ende nu in sin ende rymen gebetert (Deventer: Nathanaël Cost, 1640, 1651). Ook: Amsterdam: Hendrik Laurensz, 1647.

Page 20: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

20 7 januari 2013

Uitgave gecorrigeerd door STEVEN VAN DER HELM, voorzanger te Utrecht. Utrecht: Esdras Snellaert, 1648. {verloren? advertentie ODC 7.7.1649} Uitgave gecorrigeerd door JACOB HENDRICKSZ: De CL psalmen Davids ... Geheel op Musijck-Noten gestelt, met alle de Lof-sangen: Ende op een nieuw gecorrigeert ende van alle Druck-fauten ghesuyvert, door Jacob Hendricksz. School-meester ende Musicijn tot Enchuysen. (Enkhuizen: Floris Jansz. Camerling voor Jacob Hendricksz, 1649). Met octrooi Staten van Holland 26.11.1649 [TVNM 10, pp. 65-66]. CID 1.10.1650. Tweede druk De CL Psalmen des propheten Davids (Enkhuizen: Willem Evertsz en Jacob Hendricksz, 1661), met het privilege van 1649 en psalm 81 tweestemmig. Christiaan van Heule, De CL psalmen des propheten Davids van P. Dathenus gedicht, en nu verbetert (Leiden: Jacob Roels, 1649). Uitgave gecorrigeerd door CORNELIS DE LEEUW. Amsterdam: Cornelis de Leeuw, 1650. Bewaard is een editie in-32 (De CL Psalmen Davids … Geheel op musyknoten en eenen sleutel gestelt, om de moeijelyckheyd van veranderen wegh te nemen, van alle fouten gesuyvert door Cornelis de Leeu), maar er hebben vermoedelijk ook edities bestaan in-quarto en in-16. CID 1.10.1650 (edities in 4to en 32mo). Octavo-uitgaven uit 1651 en 1654, duodecimo-editie uit 1652. Editie in-24 in 1653 (ODC 25.2.1653). Deze edities hebben Psalm 41:7 à 4, die van 1653 ook nog Psalm 100:1 en 89:20 als canon à 4, vrijwel zeker gecomponeerd door Cornelis de Leeuw. Uitgave gecorrigeerd door ‘Jan Pietersz.’ Amsterdam: Weduwe Paulus van Ravesteyn, verschillende uitgaven 1656-1658. Net als de correctie van De Leeuw op altsleutel. Vermoedelijk is de genoemde Jan Pietersz een fictief persoon, slechts vermeld om problemen met het privilege van De Leeuw te vermijden. De CL psalmen des konincklijcken propheten Davids (Amsterdam: Cornelis de Leeuw, 1658), quarto-uitgave met Psalm 23 en 128 à 4, en de ‘Zangh-wetten’ van H. Geldorpius als canons. De basis voor latere quarto-uitgaven tot in de 18de eeuw. Identiek (maar zonder het privilege): Amsterdam: Weduwe Theunis Jacobsz [Lootsman], 1658, 1665-1666, 1669, 1671, 1678-1679, 1681-1682, 1685; Casparus Loots-man en weduwe J. Konynenbergh, z.j. (1700c??). De CL psalmen Davids (Amsterdam: Cornelis de Leeuw, 1658). Duodecimo-uitgave met de vierstemmige psalmen maar zonder de ‘Zangh-wetten’. De CL psalmen Davids (Amsterdam: Jan Jacobszoon Bouman, 1661, 1670). In-quarto, volgens titel gecorrigeerd door Cornelis de Leeuw (mogelijk waar), met de twee vierstemmige psalmen van De Leeuw, een vierstemmige canon op het titelblad en twee canons op psalmverzen in het voorwerk. De CL psalmen Davids (Hoorn: Simon Franssonius, 1666, gedrukt Enkhuizen: Egbert van der Hoef), in-octavo, met Psalm 23 en 128 à 4 van De Leeuw en een canon op de titelbladzijde. De CL Psalmen Davids … Alle de voysen der psalmen zijn op een G sleutel gestelt, door Paulus Matthysz (Amsterdam: Paulus Matthysz voor de Bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie, 1674). OHC 21.7.1674. Verloren; bewaard is de ongedateerde heruitgave door de erfgenamen van Paulus Matthysz, 1695c. Abraham Trommius, Sachte verbetering der psalm-rymen Datheni (Amsterdam: Gerardus Borstius, 1695). Opdracht aan stadhouder Hendrik Casimir van Nassau Dietz, Groningen 1.11.1695. De CL psalmen des propheten Davids … Les pseaumes de David (Amsterdam: Weduwe Steven Swart, 1701), tweetalige uitgave: linker kolom Nederlands, rechter kolom Frans. De CL psalmen des propheten Davids (Utrecht: Willem Kroon, Pieter Muntendam, Johannes Evelt, Steven Neaulme, [1741]). Octavo. Gecorrigeerd door JOHANN PHILIPP ALBRECHT FISCHER, organist van de Utrechtse Domkerk. De CL psalmen des propheten Davids (Amsterdam: Isaak van der Putte, 1746; Abraham van der Putte, 1760). Quarto-uitgave, gebaseerd op die van De Leeuw en Theunis Jacobsz. Met de twee vierstemmige psalmen (23,128) van Cornelis de Leeuw en de Sangh-wetten , maar tevens met psalm 7 en 26 vierstemmig naar CLAUDIN LE JEUNE. De psalmberyming van Dathenus verbetert. I Boek (Leiden: Hendrik Mostert, 1761). Tekstuitgave van psalm 1-41. De CL psalmen des propheten Davids (Kruiningen 1885-1957). Ruys jr. 1919; Lenselink 1959, pp. 493-564; Sturm 1978; Luth 1986, pp. 45-51; Meijer 2004.

BLOEM Jacobus Bloem, Stigtelyke zeede-verssen, gepast op alle de zang-wyzen, begreepen in de hondert-en-vyftig psalmen Davids en andere lof-zangen, die in de Gereformeerde Kerken gebruykt werde … Geheel op nooten gestelt en naauw-keurig gecorrigeert, zonder eenige fouten, door H.G. (Amsterdam: Erfgenamen van Paulus Matthysz, [1686]). AC 15.1.1686. Opdracht aan J. Silvius (predikant te Amsterdam). Melodieredactie door H.G. = HENDRIK GHYSEN, die tevens uitvoerig voorwoord leverde. Notatie in verschillende sleutels. Aan het einde de muziekinstructie uit het ‘Enkhuizer psalmboek,’ dat wil zeggen dat van Jacob Hendricksz (1661, zie boven) en (anoniem) de sopraanpartij van Noë Faignient’s Musica aldersoetste konst, zeker ontleend aan Matthysz’ edities van het Livre septième.

Page 21: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

21 7 januari 2013

Tweede druk: … Geheel op nooten, en op eenen sleutel gestelt, naukeurig gecorrigeert, zonder eenige fouten, door H.G., de tweede druk, door den auteur vermeerdert met eenige gesangen (Amsterdam: Erfgenamen van Paulus Matthysz, [1690c]). Zelfde opdrachtgedicht. Notatie in de altsleutel, waarvoor een nieuw voorwoord is geschreven. Van deze editie bestaat een exacte nadruk ‘Geheel op noten, en op een sleutel gestelt, nauwkeurig gecorrigeert, en van fauten gezuyvert, door H[endrik] Arondeus’ (Amsterdam: Frans Verlem, [1740-1745c?]; Atb), welke volgens Arondeus zelf echter buiten zijn medeweten is uitgegeven.

HAARLEMS ZANGGENOOTSCHAP Archief: Haarlem, Arch. Kennemerland, Arch. Herv. Kerkenraad 226 (Reglementen en ledenlijst zanggenootschap).

PSALMBERIJMING MARNIX VAN SINT-ALDEGONDE Philips van Marnix van Sint-Aldegonde, Het boeck der psalmen Davids, Wt de Hebreïsche spraecke in Nederduytschen dichte, op de ghewoonlijcke Françoise wyse overghesett (Antwerpen: Gillis van de Rade, 1580). Herdrukken 1591 (Middelburg: Richard Schilders), 1617 (Leiden: Lodewijk Elzevier; met de Datheense berijming onder de noten en die van Marnix in de marge), 1646 (Leiden: Paulus van Ravesteyn). Facsimile-uitgave editie 1580: Antwerpen 1985. Met inleiding door J.G. Sterck en A.C. den Besten. Facsimile-uitgave van editie 1617: Dordrecht 1985.

Van Toorenenbergen 1885; Arents 1948; Dewitte 1973; Meijer 2004.

VERDERE BERIJMINGEN Antoni de Hubert, De psalmen des Propheeten Davids, in’t Hebreeuz genaamd het Lofbouk; bij den Propheet verdeeld in vyf bouken. Nu naer den oorspronkelicken text van woorde tot woorde vertaeld ende in Nederduijtzen rijmen gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de Gereformeerde Kerken singht (Leiden: Pieter Muller, 1624). Ook met lofzangen en ‘Psalm 151.’ Henricus Geldorpius, De psalmen in rijm en dicht gestelt om gezongen te worden op veertich der gewoonlikke wyzen (Amsterdam: Dominicus van der Stichel voor Marten Janszoon Brant, 1644). Joan de Brune, De CL Davids psalmen, uyt de Hebreeusche in de Nederlantsche tale, van woord tot woord, over-geset, ende met de nieuwe oversettinge des Bybels overeenkomend. (Middelburg: Zacharias en Michiel Roman, 1644). In deze berijming is de Statenvertaling zo getrouw mogelijk gevolgd. Ongewijzigde herdruk Middelburg: Henrick Smidt en Pieter van Goetthem, 1662. Herziening: Davids psalmen, gedicht aen d’eene zijde door Petrum Dathenum, aen d’ander zijde door J. de Brune, die dezelve, uyt de Hebreeusche in de Nederlandsche taele naer de voet van de letter vertaelt, nu met de tweede druck van veers tot veers geheel verbetert en op een vloeyende mate, naer de oude wijzen, gestelt heeft (Amsterdam: Theunis Jacobsz [Lootsman], 1650). Met privilege van de Staten van Holland en West-Friesland van maart 1649. Cornelis Boey, Psalmen Davids, volgens de nieuwe oversettinge des Bibels, op deselfde wijsen ende even-gelijck getal van verssen, als de Françoise ende die van P. Dathenus zijn (Rotterdam: Matthys Wagens, 1648). OMC 22.9,6.10..1648 Herziening: Het nieuwe werck der psalmen van den Koningh David, volgende de nieuwe oversettinge des H. Bibels, op de wijsen en getal der sangh-verssen van de Gereformeerde Kercken van Nederland (Leiden: Johannes Elsevier, 1659). Jacob Westerbaen, Davids psalmen in Nederduytschen rijmen gestelt ... op deselfde wijsen ende getal van zangversen als die in de Fransche ende Nederlantsche Gereformeerde Kercken werden gesongen (Den Haag; Anthony en Johannes Tongerloo, 1655). Verbeterde herdruk 1656. Hendrik Bruno, Davids psalmen na de nieuwe oversettinge op evenveel veersen op deselfde wijsen als van Dathenus en geheel op noten en op een sleutel gestelt (Amsterdam: Cornelis de Leeuw, 1656). Anthonie Deutekom, Het boeck der psalmen en eenige andere lofsangen, door last van de H.M. Heeren Staten Generael der Vereenighde Nederlanden ende volgens het besluyt van de Synode Nationael, gehouden tot Dordrecht in de Jaren 1618 en 1619, uyt de oorspronckelijke tale, nevens den ganschen Bibel, in onse Nederlandsche getrouwelik overgesett, en nu op de gewone wysen van het kerklik gezang gebracht met even zooveel versen (Utrecht: Willem Wier voor de auteur, 1657). Bestaat uit de Statenvertaling onder de psalmwijzen geplaatst. Herdruk Amsterdam: Gerrit Willemsz Doornick, 1662. Jacobus Clerquius, De psalmen Davids mitsgaders de andere gewoonelicke gesangen op deselfde wijsen en afdeelingen van versen als die in de Nederduytsche Gereformeerde Kercken gebruyckt worden (Amsterdam: Casparus Commelijn, 1664).

Page 22: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

22 7 januari 2013

Hermes Celosse, De CL psalmen Davids, mitsgaders de andere gewoonlijcke gesangen op deselfde wijsen en afdeelingen van versen als die in de Nederlandsche Gereformeerde Kercken gebruyckt worden (Dordrecht: Nicolaes de Vries, 1665). OHC 7.11.1665. Dirck Adriaenszoon van Disselburgh, De CL textpsalmen des Konincklijcken Prophete Davids, met eenige andere Lof-sangen na de nieuwe oversettinge des Bybels sanghs-wijse ghestelt, even langh als die van Dathenus, en dat men den Text achter malkanderen lesen kan. ... Geheelijck op noten, op eene sleutel, na de copye van De Leeuw (Delft: Anthony van Heusden, 1666). OHC 30.11.1666. Herdruk Delft: Cornelis Maertensz Blommesteyn, 1667. Johan Vlakveld, Des Konings en Prophete Davids boek der harpzangen … van nieuws op musijk gebracht met 1 en 2 stemmen: Cantus, of Tenor, en Bassus, nevens een bassus continuus (Haarlem: auteur [=Vlakveld], 1683; gedrukt door Margarita van Banken [=weduwe van de drukker Abraham Casteleyn]). Octrooi Staten van Holland aan Vlakveld 25.3.1682. Voorrede in rijm door Vlakveld, 24.12.1682. Zang en becijferde bas in partituur (geen aparte vocale baspartij) door SIMON LE FÈVRE. Quarto, 503 pp. Titeluitgave Haarlem: Wilhelmus van Kessel, 1706 (titel begint Kooning en Propheet Davids harp-zangen …), met opdracht van de uitgever aan Maria de Wit en toegevoegde voorrede. AC 10.8.1706. Joannes Six van Chandelier, Davids psalmen, op de gewoonlikke wysen (Amsterdam: Gillis Joosten Zaagman voor Jacob Lescailje, 1674). Herdrukken 1690, 1758. Mede uit de herdrukken blijkt de goede naam die deze berijming had. Christoffel Pierson, De versnaarde koningsharp of de honderd-en-vijftig psalmen des profeten Davids, na den text of naasten zin derzelver verkort en op de gewone zangwijzen gerijmt (Gouda: Kornelis Dyvoort, [1679]). Samuel van Huls, Davids psalmen of harpzangen, meest met de eige woorden van de nieuwe overzettinge en op de wijze in de Gereformeerde Kerk gebruikelijk (Amsterdam: Jan Bouman, 1682). Johannes Roldanus (predikant te Enkhuizen), De CL psalmen Davids, mitsgaders eenige andere gedichten ende lofsangen die men ook gewoon is in de Gereformeerde Kerken te singen, uyt de oorspronkelijke text, volgens den. oversettinge des Bibels (Enkhuizen: Jan Dircksz Kuyper voor Hendrik van Straalen, 1685). Hendrik Ghysen (voorzanger van de Amstelkerk in Amsterdam), Den Hoonigraat der psalmdichten ofte Davids psalmen met d’andere lofsangen gestelt op sangmaate en afdeelingen in de Nederlandsche Kerken gebruikelyk en vergaadert uit de seventien berijmde psalmboeken van P. Dathenus, Ph. de Marnix, A. de Hubert, D. Camphuisen, H. Geldorpius, J. Revius, C. Boey, Ch. van Heule, J. Westerbaen, H. Bruno, J. Clerquius, H. Celosse, D. van Disselburg, J. Six, S. van Huls, J. Oudaan en J. Roldanus. ... Geheel op nooten en op een sleutel gestelt (Amsterdam: Gerardus Borstius, 1686). Herdruk: Amsterdam: Weduwe Gysbert de Groot, 1708. Privilege Staten van Holland aan Gerardus Borstius, 18.2.1686. Kornelis van Vleuten, De Koninglyke Harpgezangen of Koning Davids 150 psalmen en de andere lofzangen, uyt alle de voorgaende psalmgedichten uitgekeurt en met behulp van nieuwe rymvaarzen opgemaakt en t’zaamgestelt op de eygen zangmaat en gelyk getal van zangverzen gebruykelyk in de Fransse, Hoog- en Nederduytsche Gereformeerde Kerken (Amsterdam: J. Smets en P. Dibbits, 1699). Net als het werk van Hendrik Ghysen een samenraapsel uit de voorgaande psalmberijmingen. Van Vleuten noemt die van Datheen, Marnix, Camphuysen, Boey, Westerbaen, Clerquius, Six, Pierson, Van Huls, Oudaen, Vondel, Geldorpius, Van Duisberg. François Halma, Davids harpzangen of de CL psalmen van den Koninklyken profeet David en andere heilige mannen, nevens de gewone lofzangen in de kerken gebruikelyk. Opnieuw naar de Nederduitsche overzettinge en kanttekeningen op de gewoone zangwyzen in dichtmaat gebragt (Amsterdam: François Halma, 1707). Na Halma’s verhuizing naar Leeuwarden werd zijn psalter van een basso continuo voorzien door JACOB RIEHMAN: Leeuwarden: François Halma, 1717. Privilege van de Staten van Holland aan Halma, 25.1.1707, van de Staten van Friesland 8.3.1707. Dirk Smout, Davids psalmen en andere lofzangen volgens de gebruikelijke zangmaten in rijm gestelt (Utrecht: Jakob van Poolsum, 1710). Mattheus Gargon, De CL psalmen Davids, waerin de dicht- en zangmaate van Dathenus behouden, en de verklaring van den Professor van Til op den voet gevolgd is. Nevens uitbreidinge der gewoone lofzangen (Vlissingen: Samuel Willegaards, 1711). AC 28.11.1710, sGC 27.5.1711. Herdruk Amsterdam: Andries van Damme, 2/1722. LC 2.6.1733. De berijming volgt de psalmuitleggingen in Salomon van Til’s Digt-, sang- en speel-konst (1692). Jan van Belle, David psalmen, volgens de Hoogmogende Heeren Staaten Bybeltekst, op nieuws in volle vaerzen, en korter dan ooit berymd; verders op de gewoone zangwyzen, en, tot gemak der leerlingen, die op instrumenten speelen, op de G-sleutel daarby gesteld; beneevens alle de gebeden, lofzangen enz. in de Christelyke kerken gebruikelyk, op byzondere psalmwyzen daaragter (Haarlem: Aäron van Hulkenroy, 1733). Peter van Gunst, De CL psalmen des Profeeten Davids met de gewoone lofzangen, enz. enz. (Utrecht: Melchior Leonard Charlois, Amsterdam: Gerard de Broen, 1736). Fredrik Duim, De psalmen van den Koninklyken Propheet David, gevolgt de Fransche Dichtmaate van Clement Marot en Theodorus Beza en den toon van Petrus Dathenus, op den sleutel van Cornelis de Leeuw, thans in dichtmaate gebragt na het richtig taalbestek der nieuwe overzettingen van den Statenbybel, met de liederen althans gezongen in de Gereformeerde Kerke (Amsterdam: voor de auteur, 1747). AC 7.2.1747.

Page 23: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

23 7 januari 2013

Kunstgenootschap Laus Deo, Salus Populo, Het boek der psalmen, nevens de gezangen, by de Hervormde Kerk in gebruik, allen volgens de gewoone zangwyzen (Amsterdam: Pieter Meijer, 1760, 1761, 1765, 1769). Latere uitgaven tot 1870. Privilege Staten van Holland aan Pieter Meyer, 16.2.1760. Johannes Eusebius Voet, Proeve eener nieuwe beryming van het boek der psalmen, ontworpen door ..., beschaafd en dus ver voltooid door een genootschap van godgeleerden, taal- en dichtminnaars, tesamen leden der Gereformeerde Kerk in Nederland (Den Haag: Ottho van Thol, 1762-1763). Herdruk 1763. Privilege Staten van Holland aan Ottho van Thol, 16.2.1760. Genootschap Kunst wordt door Arbeid verkreegen, Het boek der psalmen, nevens de gezangen, bij de Hervormde Kerk in gebruik, op de gewone zangwijzen (Leiden: Genootschap, 1772). Psalm 1-41 in vijf afleveringen verschenen, uitsluitend tekst.

LATIJN Johannes van Aelhuysen, Centum et quinquaginta psalmos regii prophetae legendos et canendos ecclesiae Christianae Latino versu offert … Ea etiam cantica, quae publicum in nostris templis usum habent, author addidit (Leiden: Cornelius Boutensteyn voor de auteur, 1683). Met de Geneefse melodieën.

FRIES Smilde 1974, 1977. Gysbert Japix, Friesche rymlerye (Bolswart: Samuel fen Haringshouk, 1668); Friesche rymlerye, in trye dielen forschaet … ’t esterste iz Hymmelsch harp-luwd, dat is to sizzen, ytlijcke fen Davids psalmen (Leeuwarden: Kerst Tjallings en Gerris Heegslag, 2/1681 = Franeker: Lenert Strick, 2/1684). Verdere edities 1784 (Uub), 1821, 1853, 1923. Jan Althuysen, Friesche Rymlery (Leeuwarden: Wyger Wygers, 1755). Bevat Friese poëzie van Althuysen. In het tweede deel een volledige psalmberijming, bestaande uit die van Japix op volgorde en aangevuld met eigen berijmingen: It oorde diel fin dy Frieske rymmen, toa witten, Dy hôndert in fyftig psalmen fyn David mey dy oorre lôfsangen (Leeuwarden: Wyger Wygers, 1755). Wurken fan Gysbert Japicx 1936; Smilde 1956, 1966; Stapelkamp 1958-1959; 1989. Verdere literatuur over Japix bij de paragraaf over Liedcultuur (§15.5).

PORTUGEES Jacob op den Akker, Os CL psalmos d’el Rey e Propheta David, como taôbem os canticos espirituales usuades ’na Igreja Reformada Belgica, compostos para uso d’ Igreja Portuguesa ’nesta cidade de Batavia en Java Mayor (Batavia: Andries Lambert Lodero, 1703). Genoemd door Goovaerts (1881), nr. 973, p. 446.

ENGELS Francis Hopkinson, The psalms of David … for the use of the Reformed Protestant Dutch Church of the City of New York (New York: James Parker, 1767). Vertaald naar Dathenus, met melodieen.

ITALIAANS Giovanni Diodati, I sacri salmi di David, messe [sic] in rime volgari italiani ... et composti in musica da A.G. (Haarlem: Jacob Albertsz, 1664; gedrukt door Isaac van Wesbuch). Eerste strofe met melodie, in de stijl van het Geneefse psalter, maar anders. Meestal tenorsleutel, soms alt-, mezzosopraan- of sopransleutel.

PAMFLETTEN ROND DATHENUS 1756-1764 Andreas Andriessen, Aanmerkingen op de psalmberymingen van Petrus Dathenus (Middelburg/Amsterdam: Louis Taillefert Davidszoon en Dirk onder de Linden, 1756). ‘Juvenalis Glaucomastix’ (=Jean Guépin?), Datheeniana, of Ophelderingen en aanmerkingen over de vermaarde psalmberijminge van Petrus Dathenus (Amsterdam: K. van Tongerloo en F. Houttuin, 1758). Tael- en Dicht-kundige By-dragen (Leiden: Johannes le Mair, 1759-1760), maart, april, oktober 1759, april 1760.

Page 24: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

24 7 januari 2013

Andreas Andriessen, Bescheiden antwoord … op het Bescheiden naauwkeurig onderzoek zyner Aanmerkingen op de psalmberymingen van Petrus Dathenus, te vinden in de Maandelyksche bydragen van Gras- en Lente-maand des jaars 1759 (Middelburg: Louis Taillefert Davidszoon, [1759]). ‘Philomusus’ (=Jean Guépin?), Lof-zang voor den uitmuntenden lier- en harp-dichter Petrus Dathenus: Datheniaansche bedenkingen over de Maandelykse by-dragen van lente- en gras-maand, No. 5 en 6 des jaars 1759 (Amsterdam: K. van Tongerloo en F. Houttuin, 1759). Anonymus, Zedige bedenkingen over de beste keur van eene nieuwe psalmberyminge in de Nederlandsche gereformeerde kristelyke kerken (Amsterdam: S. van Esveldt, enz. [1760?]). Anonymus (=J.J. Brahé?), Beredeneert vertoog over de noodzaaklykheid en de beste wyze eener veranderinge of verbeteringe in de psalmberyminge, thans by Nederlands kerke in gebruik (Rotterdam: Reinier Arrenberg, 1762). Albert de Vulder (predikant Babyloniënbroek en Hil), Onzydige en zeedige aanmerkingen, bewerende dat Datheens psalmen noch te behouden noch te verbeteren, maar ene geheel nieuwe beryming, en byzonder die van Voet en zyne kunstgenoten in te voeren zy (Rotterdam: Reinier Arrenberg, 1763). Anonymus (lid van het Genootschap Mavult prodesse quam conspici), Tydige en gegronde bedenkingen, ontrent de Aanmerkingen op de nieuwe psalmberyminge van den Heere Joannes Eusebius Voet, door Abrah. Arn. Van Toll, (Den Haag: Pieter van Thol, 1764) {DHkb 3142 F 27}

STATENBERIJMING Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk in gebruik, door last van de Hoog Mogende Heeren Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden, uit drie berijmingen, in den jaare 1773, gekooren, met de noodige daarin gemaakte veranderingen [Den Haag: Isaac Scheltus, 1773]. Folio-tekstuitgave. Octavo-tekstuitgaven: Den Haag: Hendrik Christoffel Gutteling, 1773. Leiden: C. van Hoogeveen Jr., 1773. Talloze verdere uitgaven, in alle formaten (kwarto tot en met duodecimo), met melodienotatie, 1774 en later, onder meer Haarlem: Johan Enschedé en Zoon; Amsterdam: Erfgenamen Hendrik van der Putte; Amsterdam: H. Brandt en Compagnie; Amsterdam: Erven weduwe J. Ratelband en J. Brouwer; enz. Bosch 1996, 2004.

HYMNI OFTE LOFF-SANGEN Hymni, ofte Loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen, ende ander-sins (Den Haag: Hillebrant Jacobsz, 1615). Facsimile-uitgave: Inleiding door J. van Biezen en Marie Velduyzen (Hilversum: Knuf, 1967) Doedes 1869abc.

EVANGELISCHE GEZANGEN Evangelische gezangen, om nevens Het boek der psalmen bij den openbaaren godsdienst in de Nederlandsch Hervormde gemeenten gebruikt te worden; op uitdrukkelijken last van alle de synoden der voornaemde gemeenten bijeen verzameld en in orde gebragt in de jaren 1803, 1804 en 1805 (Amsterdam: Johannes Allart, 1806). Officiële folio-tekstuitgave. De Geer 1902; Gunning 1910; Bronsveld 1917.

GEESTELIJK LIED Ypma 1978; Van der Haar 1996; Stronks 1996.

JACOBUS REVIUS Over-ysselsche sangen en dichten (Deventer: Sebastiaan Wermbouts, 1630). Moderne uitgave: Uitgegeven, met ongedrukte gedichten vermeerderd en van verklarende aanteekeningen voorzien door W.A.P. Smit, I: Het epos der godsgeschiedenis, II: Overige gedichten (Amsterdam 1930-1935). Van Vloten 1863; Posthumus Meyjes 1895; Smit 1928; Strengholt 1976.

Page 25: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

25 7 januari 2013

CLAES JACOBSZOON WITS Stichtelijcke bedenckingen uytghebeelt in verscheyden gedichten om te singhen ende te lesen (Eerste druk Enkhuizen 1639 verloren; Floris Janszoon Camerling, 2/1643). Geen melodienotatie. Stichtelijcke tijdt-cortinge … op sanghs-wijse ghestelt (Enkhuizen: Floris Janszoon Camerling, 1641). Geen melodienotatie. Onledige ledicheyt, ofte Buytentytse sticht’lijcke oeffeninge … bequaem om te singen en te lesen (Enkhuizen: Jan Janszoon Pottjen, 1644). Met melodienotatie. Stichtelijcke Bedenckinghe, Onledighe ledigheyt, Stichtelijcke tijdt-kortinge, vertoont door geestelijcke gesanghen, leerlijcke historien en bruylofts-liedekens (Enkhuizen: Albert Wesselszoon Kluppel, 1649). OMC 30.3.1649, ODC 30.3.1649. Met melodienotatie in alle delen. Verdere uitgaven Enkhuizen 6/1655, 7/1666 (OHC 13.2.1666: ook te koop in Amsterdam bij de weduwe van Theunis Jacobsz), 8/1679, Amsterdam 9/1694, 10/1706.

WILLEM SLUITER Psalmen, lof-sangen ende geestelike liedekens, op lees- ende sangh-maete gerijmt, ende op alderhande, soo wel bekende ende gebruykelike, als ook gantsch nieuwe, van verscheiden meesters gemaekte sangh-geluyden, met bas ende discant, gestelt (Deventer: Jan Colomp, 1661). Alle liederen met tweestemmige zetting: melodie en bas, anoniem. Herdruk met uitsluitend tekst: Amsterdam: Gerbrant Schagen, 1681, 1685. Christelike doodts-betrachting, bestaende in verscheyden sterf-gesangen, en doots-echtscheydinge (eerste druk onbekend; Delft: Cornelis van Heusden, 2/1677). Geen melodienotatie. Buiten-leven en Eensaem huis- en winterleven (beide Delft 1668), samen herdrukt als Buiten- eensaem huis- somer- en winter-leven (Amsterdam: Johannes Boekholt, 1680), deze uitgaven niet als liedboek ingericht. Dat is wel het geval bij de uitgave Amsterdam: Gerbrand Schagen, 1687, met toegevoegde melodieën en ‘vermeerdert met 43 bygevoegde gezangen van den selven autheur op dese stoffe en inhoudt passende, nooit voor deesen gedrukt’, die allemaal van genoteerde melodie zijn voorzien. Privilege Staten van Holland aan Gerbrand Schagen, 25.5.1686. Latere edities zonder melodienotatie. Eybergsche sang-lust, of Geestelijke liedekens, tot dienst der sang-lievende gemeinte van Eibergen (eerste druk 1670 onbekend; Delft: Andries Voorstad, 1680). Zonder melodienotatie. Alle liederen met melodienotatie. Eybergsche zang-lust, mitsgaders vreugd- en liefde-zangen (Amsterdam: Gerbrand Schagen, 1687). Privilege Staten van Holland aan Gerbrand Schagen, 25.5.1686. Vreugt- en liefde-sangen aan de gemeinte J. Christi binnen, en rondom in de buerten des kerspels van Eibergen (Amsterdam: Johannes Boekholt, 1682), zonder melodienotatie. Wel melodieën in de editie Amsterdam: Gerbrand Schagen, 1687. Privilege Staten van Holland aan Gerbrand Schagen, 25.5.1686. Jeremia’s klaag-liederen, op dicht- en sang-mate soo gerijmt, dat de eigene prophetische text-woorden daar in gehouden zijn (Eerste druk 1672 niet bekend, oudste bekende Amsterdam: Gerbrand Schagen, 1682, zonder melodieën). Gezangen van heilige en godt-vruchtige stoffe, nooit voor deesen gedrukt (Amsterdam: Gerbrand Schagen, 1687), met melodieën. Privilege Staten van Holland aan Gerbrand Schagen, 25.5.1686. Herdruk van Heylige gesangen (Amsterdam: Gerbrand Schagen, 1677, zie AC 7.9.1677). Alle de geestelyke en soetvloeyende werken … gestelt op alderhande, soo wel bekende als gebruykelijke, ook nieuwe voysen, van verscheyde meesters te samen gevoegt, met bas ende discant (Amsterdam: Johannes Boeckholt, 1687). Verzameluitgave met (1) Psalmen, lofsangen ende geestelyke liedekens, (2) Eybergsche zang-lust, (3) Lof der Heilige maagd Maria (geen liederen), (4) Christelijke doodts-betrachting, (5) Buiten- eensaem huis- somer- en winter-leven, (6) Jeremia’s klaag-liederen. Hierbij behoort eigenlijk nog de corresponderende uitgave van de Vreugt- en liefde-sangen uit hetzelfde jaar. Tweestemmige zettingen in (1), (2) en (4), waarvan die in (2) en (4) nieuw, dat wil zeggen niet uit voorgaande drukken overgenomen; éénstemmige melodienotaties in (6) en de Vreugt- en liefde-sangen; geen melodienotatie in (5). Deze bundeling is, gecombineerd met de Gezangen van heilige en godt-vruchtige stoffe (Amsterdam 1687), nog vele malen herdrukt, maar steeds zonder melodienotaties, te Amsterdam door Johannes Boekholt (1693), Gerbrand Schagen (1701 enz.), Weduwe Schagen [Jacomyne Bullier] (1714 enz.), Weduwe Gysbert de Groot (1717, 1722, 1731, enz.), Johannes Wessing Willemszoon (derde kwart 18de eeuw), enz. tot in de negen-tiende eeuw. Privilege van de Staten van Holland aan de weduwe Gerbrant Schagen, 1.4.1701, aan de weduwe Gijsbert de Groot, 28.2.1716, aan Cornelia de Groot (dochter en erfgenaam van de weduwe Gijsbert de Groot), 13.12.1730, aan Gysbert de Groot Keur 7.12.1746 (overgedragen aan Jan Morterre 17.4.1758), aan Jan Morterre (14.9.1767). Schakel van gezangen, ofte Geestelyke gezangen en beschouwingen, na den schakel van theologische waerheden in order geschikt … in ’t licht gebracht onder het opzigt van Wilhelmus Sluiter (Zwolle: Gerrit van Straten, 1733). Verzorgd door Sluiter’s gelijknamige kleinzoon Willem Sluiter Jr.. Herdrukt in 1740 en 1747.

Page 26: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

26 7 januari 2013

Blokland 1965; Stronks 2001.

JODOCUS VAN LODENSTEYN Uyt-spanningen, behelsende eenige stigtelyke liederen en andere gedichten, verdeeld in vier delen: I. Bijbelstoff, II. Aandagten over bysondere geestelijcke stoffen. III. Stigtelijcke invallen op verscheyden voorvallen. IV. Boetdigten. Ende een aanhangsel van verscheydene so in d’ordre overgeslagene, als andre. (Utrecht: Willem Clerck, 1676). Met melodieën. Tweede druk zonder melodienotatie, in verband met een voorgenomen bewerking met basso continuo (welke niet heeft plaatsgevonden). Verdere drukken steeds met melodienotaties: Amsterdam: Johannes Boekholt, 3/1681, 4/1684; Amsterdam: Weduwe Gijsbert de Groot 5/1694-1695 (met Weduwe Willem Klerck, Utrecht), 5/1703, 7/1713 (met Justus van Stuyvezand, Utrecht); Weduwe Barent Visscher, 8/1721, E. Visscher, 9/1727, 10/1733l Johannes Kannewet 11/1739, 12/1743, 13/1752, 14/1760, 15/1769, 16/1780. Privilege Staten van Holland aan Johannes Boekholt, 25.11.1680, aan de weduwe Gijsbert de Groot, 2.7.1695 (cessie aan weduwe Willem Klerck), 20.10.1695, aan weduwe Gijsbert de Groot, 24.7.1710 (cessie aan Justus van Stuyvezand, Utrecht, 14.10.1710), aan Evert Visscher, 11.9.1726, aan Johannes Kannewet, 23.10.1738, 13.9.1753, 1.10.1768, 20.11.1778. Stronks 1994, pp. 415-425 (Editie te zien op http://www.etcl.nl./lodenstein/).

HENDRIK UILENBROEK Christelijke gezangen. Eerste drukken onbekend. Oudste bekende uitgave, zonder melodieën: Amsterdam: Johannes van Someren, 7/1669. OHC 18.6.1669. Privilege Staten van Holland aan Johannes van Someren, 8.4.1669. Latere drukken met melodienotatie: 8/1671, Weduwe J. van Someren, 11/1679, 12/1685; Weduwe Gijsbert de Groot, 9/1704, 10/1713, 11/1719. Vervolg of Tweede deel: Johannes van Someren, 1678, Weduwe Johannes van Someren 1679, 1685, Weduwe Gijsbert de Groot, 1713.

HIERONYMUS SWEERTS Innerlycke ziel-tochten op ’t H. Avont-mael en andere voorvallende gelegenheden (Amsterdam: Hieronymus Sweerts, 1673 [OHC 25.11.1673], 2/1683, 3/1692 [AC 6.5.1693]). Latere drukken tot 1729.

ACHTTIENDE-EEUWSE GEZANGBOEKEN Rutger Schutte, Stichtelijke gezangen ... Eerste-Vierde deel (Amsterdam: Johannes Covens, 1762 [2/1770, 3/1770, 4/1784], 1764 [2/1776], 1765 [2/1778], 1787). Verzameluitgave van Eerste-Derde deel: Stichtelijke gezangen (Amsterdam: C. Mortier en J. Covens, 1782). Hierbij: Zangwyzen van Stichtelijke gezangen ... Eerste-Vierde deel (Amsterdam: Johannes Covens, z.j., synchroon met de tekstuitgaven). Tweede deel noemt LEONHARD FRISCHMUTH als componist, het vierde deel JOHANN ANDREAS KAUCHLITZ COLIZZI. Het eerste deel is grotendeels gebaseerd op de canzonetten van WILLEM DE FESCH. Facsimile van de muziekuitgave deel I-III: Laaber D: Laaber, 1979 = Dokumente früher Musik und Musikliteratur im Faksimile 11. Johannes Eusebius Voet, Stichtelyke gedichten en gezangen ... Eerste-Tweede deel (Dordrecht 1/1760, 2/1763); Stichtelyke gezangen 1e stuk met zang- en speelwyzen meest nieuw (Dordrecht 1767): zonder muziek verschenen. Ahasuerus van den Berg, Proeven van geestelijke oden en liederen (Utrecht 1777, 1783, 1793, 1805). Hierbij: Zangwyzen tot de geestelyke oden en liederen Deel I (Utrecht 1780). Hieronymus van Alphen en Pieter Leonhard van de Kasteele, Proeve van stichtelijke mengel-poëzy (tekstuitgave Utrecht: Jan van Terveen, 1771, 2/1772, 3/1774, 4/1778). Muziek door JAN CAREL KLEYN (Zangwyzen, Den Haag 1774-1775). Ahasuerus van den Berg, Proeven van geestelijke oden en liederen (Utrecht 1777, 4/1805). Bernardus Elikink (1701-1767), Stichtelijke gezangen (Amsterdam: Johannes Covens jr., 1769), uitgave verzorgd door Ahasuerus van den Berg. Muziek van BARTHOLOMEUS RULOFFS en JOHANN GABRIËL MEDER als Nagelaten stichtelyke gezangen (Amsterdam: Johannes Covens jr., 1769). Hendrik Lussing Matthyszoon (**-1784), Evangelische gezangen voor godzoekende Christenen (Amsterdam 1779-1783), met muziek van JOSEPH SCHMITT. Schouten 1969; Post 1995.

Page 27: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

27 7 januari 2013

8.3 DE HERVORMDE KERK 2: ORGELBEGELEIDING

In de zuiver calvinistische visie was geen plaats voor het orgel in de eredienst. In Frankrijk en Zwitserland is

het gevolg van deze opvatting geweest dat veel orgels uit de kerken werden verwijderd. In de Republiek

waren de orgels echter eigendom van de stad en konden de kerkenraden hun verwijdering niet afdwingen.

Dat betekende min of meer dat, al moest het orgel uit de eredienst worden geweerd, de verleiding om het wel

te gebruiken steeds aanwezig was. Gedurende de eerste driekwart eeuw van de Republiek heeft het orgel

doorgaans gezwegen tijdens de kerkdiensten, maar uitzonderingen zijn er steeds geweest. Zo gaat men ervan

uit dat in de noordelijke provincies, mogelijk onder Duits-lutherse invloed, ten minste hier en daar en ten

minste van tijd tot tijd sprake is geweest van orgelbegeleiding van het psalmgezang, bijvoorbeeld in

Leeuwarden en Groningen. In de Utrechtse Buurkerk werd, vermoedelijk als voortzetting van pre-

reformatorisch gebruik, orgel gespeeld in afwisseling met gezongen strofen. In 1608 wisten de predikanten

afschaffing van deze gewoonte te bewerkstelligen. Tot in het tweede kwart van de zeventiende eeuw was de

standaard van het psalmgezang in de Republiek daarom die zonder orgelbegeleiding. Het was regel dat de

organist wel speelt aan het einde van de dienst, als het kerkvolk de kerk verlaat; vaak speelde de organist ook

vóór de dienst.

De synodale uitspraken over (dat wil zeggen: tegen) het orgelspel verloren na 1600 veel van hun kracht

en dwang, zodat het kon gebeuren dat in de jaren-1630 het orgelspel ter begeleiding van het psalmgezang

werd ingevoerd in enkele belangrijke plaatsen in Holland, met name Delft (1634), Leiden (1636) en

Dordrecht (1638). De stedelijke overheid speelde hier een belangrijke rol in. De Zuid-Hollandse synode van

1638 bestempelde vervolgens het orgelspel als een neutrale zaak, zodat de plaatselijke kerkenraad en/of

overheid zelf over de invoering van het orgel als begeleidingsinstrument konden beslissen. Vanaf het midden

van de zeventiende eeuw werd daardoor de begeleiding van het psalmgezang door het orgel vrij snel in een

aantal steden over de gehele Republiek verspreid gangbaar: Maastricht (1638), Gouda (1639), Culemborg

(1640), Alkmaar (1640), Middelburg (1640), Kampen (1640), Haarlem (1649), Rotterdam (1649), Brielle

(1667), Amersfoort (1668), enz. De grote steden liepen in dit opzicht zeker niet voorop: in Den Haag werd

de orgelbegeleiding ingevoerd in 1673, in Amsterdam in 1680, in Utrecht in 1685. Tegen het einde van de

eeuw moet de orgelbegeleiding van het psalmgezang overal waar een orgel aanwezig was een feit zijn

geweest. Veel kleinere kerken echter, vooral in de dorpen, kregen pas in de achttiende eeuw een orgel, zodat

noodgedwongen de onbegeleide situatie daar langer voortduurde. Toen Joachim Hess in het midden van de

achttiende eeuw het Nederlandse orgelbezit inventariseerde voor zijn Dispositiën der merkwaardigste kerk-

orgelen (Gouda 1774), viel het hem op hoeveel dorpen in de provincies Friesland en Groningen een orgel in

hun kerk hadden:16

Zoals dan de Stad Groningen niet ontbloot is van Orgelen, even zo is ’t gelegen met desselfs Dorps-Orgelen, zynde myn ’s weetens geene der overige Provintien van ons Gemeenebest, uitgezonderd Vriesland, waar men zo veel Dorpen ontmoet, welker Kerken met Orgelen zyn voorzien, dan deeze Provintie van Groningen.

De organist was dikwijls tevens schoolmeester en voorzanger:17

16 Joachim Hess, Dispositiën (Gouda 1774), p. 39. 17 Joachim Hess, Dispositiën (Gouda 1774), p. 40.

Page 28: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

28 7 januari 2013

Dus van de 140 Dorpen [in Groningen] zyn ’er 39 welke dit zo nuttig Instrument in hunne Kerken hebben. By alle deeze Orgels (twee uitgezonderd namelyk in het Vlek [=kleine stad] Apingadam en het Dorp Stedum) is de Organist teffens Voorzanger en Schoolmeester; op dien zelfden voet is ’t ook geschikt in Vriesland; gaande den Voorleezer na het afleezen der Psalm op het Orgel, beginnende onder het aanslaan van den toon des Orgels, teffens zynen stem te verheffen.

Constantijn Huygens propageerde in zijn geschrift over Gebruyck of ongebruyck van’t orgel in de

kerkcken van de Vereenighde Nederlanden (1641) het verstandig kerkelijk ‘orgelgebruik’, dat wil zeggen, ter

begeleiding van de gemeentezang. Zijn pamflet lokte zowel bijval als tegenstand uit. Huygens verspreidde

het geschrift zelf in academische, literaire en diplomatieke kringen, welke lieden vrijwel zonder uitzondering

positief reageerden. Naar aanleiding van zijn geschrift werd in Den Haag in april 1641 de orgelbegeleiding

ingevoerd. Deze invoering wekte echter zoveel beroering dat deze na enkele weken ongedaan moest worden

gemaakt. De tegenstand kwam zowel van conservatieve gemeenteleden (onder aanvoering van Jan Janszoon

Calckman) als van één van de predikanten (Caspar Streso). Pamfletten en briefwisseling over en weer

duurden voort tot in 1642. Hoeveel invloed Huygens’ geschrift uiteindelijk op de invoering van de

orgelbegeleiding heeft gehad is niet aan te geven.

Over de wijze waarop de orgelbegeleiding van het psalmgezang in zijn werk ging zijn we spaarzaam

ingelicht. We mogen aannemen dat de organist de melodie in de discant speelde en daaronder akkoorden

plaatste. Hierdoor ontstond een zekere overeenkomst met het basso-continuo-spel, een gelijkenis die ook

door enkele tijdgenoten al wordt opgemerkt. De begeleiding is vrijwel zeker geheel homofoon, zonder

bassen of middenstemmen in kleinere notenwaarden, en zonder versieringen.

Een ontwikkeling in de Nederlandse orgelbouw van de tweede helft van de zeventiende eeuw die

samenhing met de invoering van de orgelbegeleiding van de gemeentezang is de invoering van het cornet-

discant-register, in wezen een mixtuur met terts- en kwintregisters, op 16’-, 8’- of 4’-toonhoogte.18 Door het

gebruik van dit register kon de organist de psalmmelodie op doordringende wijze laten horen. De Haarlemse

stadsorganist Johan Dusart eiste vanaf ca. 1680 de ‘uitvinding’ van dit register op, maar het was in zekere zin

niets anders dan de toepassing van ontwikkelingen die in de Franse en Zuid-Nederlandse orgelbouw reeds

bekend waren.19

Vermoedelijk moet de notatiehervorming van de psalmen die Cornelis de Leeuw in 1650 in zijn

psalmuitgaven doorvoerde ook in verband worden gebracht met de orgelbegeleiding. Vóór 1650 werden de

psalmen traditiegetrouw genoteerd met sopraan-, alt- of tenorsleutel. Bij onbegeleide uitvoering is

transpositie van de genoteerde omvang naar een zingbare omvang natuurlijk geen probleem, maar het is

duidelijk dat de begeleidende organist gebaat was bij een notatie van de psalmmelodieën in een constante

omvang en dat is precies de wijziging die De Leeuw doorvoerde: in zijn systeem werden alle

psalmmelodieën in de altsleutel genoteerd. (Later in de eeuw kwamen er ook psalmboeken met vioolsleutel,

maar de altsleutel bleef de standaard.)

De eerste psalmpublicatie die duidelijk op de orgelbegeleiding is gericht was een verzameling van bassen

voor psalmen, in 1661 te Enkhuizen door Jacob Hendriksz uitgegeven (niet door hem gecomponeerd): De

eerste verssen van alle psalmen Davids, in Neder-landtsche dichte over-geset door Petrum Dathenum,

mitsgaders eenige lof-sanghen, gecomponeert op de bas-stem, tegens de stem in de kerck ghebruyckelijck,

door een meester in die kunst (Enkhuizen: Willem Evertsz voor Jacob Hendricksz, 1662). In deze uitgave

18. Een register op 8’- of acht-voets-toonhoogte klinkt op de nominale toonhoogte, een 16’-register een octaaf lager, een 4’-register een octaaf hoger, enz. De benaming is afgeleid van de lengte van de open C-groot-pijp. 19. Zie Van Biezen 1995, pp. 372-374.

Page 29: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

29 7 januari 2013

ontbreken dus de psalmmelodieën. Toen in 1664/1665 de meerstemmige noot-tegen-noot-zettingen van de

psalmen door Claudin le Jeune met de Datheense teksten werden uitgegeven door Laurens van der Wiel’ te

Schiedam, werden de bassen ook los te koop aangeboden, een geste die zeker gericht was aan de

begeleidende kerkorganist. In 1676 werd het complete psalter in tweestemmige zetting (melodie en bas) door

de Amsterdamse organist Jan Janszoon Backer gepubliceerd, natuurlijk ook voor de kerkorganist.

De genoemde uitgaven kunnen echter in de zeventiende eeuw onmogelijk de totale markt hebben

voorzien. Conclusie moet dan ook zijn dat veel zeventiende-eeuwse organisten zich van hun begeleidende

taak improviserend of volgens eigen notatie hebben gekweten.

In de achttiende eeuw werd dat anders. Met name vanaf het tweede kwart van de achttiende eeuw

ontstond de traditie van het ‘koraalboek,’ waaronder we moeten verstaan een gedrukte of ongedrukte serie

composities van alle 150 psalmen en een aantal lofzangen voor gebruik in de kerk ter begeleiding van het

psalmgezang. Ze zijn steeds geschreven door praktizerende organisten. Gerhard Fredrik Witvogel (organist

van de Lutherse Kerk in Amsterdam) opende de rij in 1731 met De zangwijsen van de CL psalmen Davids,

Quirinus van Blankenburg (organist van de Nieuwe Kerk in Den Haag) volgde in 1732 (Clavecimbel- en

orgel-boek), Conrad Friedrich Hurlebusch (organist van de Oude Kerk in Amsterdam) in 1746 (De 150

psalmen Davids). Deze componisten probeerden zich in hun orgelboeken op een bepaalde manier te

profileren. Witvogel gaf de melodie onversierd en een noot-tegen-noot basso continuo; Blankenburg een

versierde melodie met akkoordbegeleiding en tevens vele voor-, tussen- en naspelen; Hurlebusch een

eenstemmige melodie met basso continuo en gecoloreerde verbindingen tussen de melodienoten, in de stijl

van de midden-achttiende-eeuwse klaviermuziek.

De instrumentale bewerking van de psalmen en lofzangen van Christian Gottlieb Tübel (De 150 psalmen

Davids, 1762) is driestemmig, voor twee dwarsfluiten en basso continuo. De melodie is versierd en ritmisch

genoteerd volgens de korte zingtrant (een novum in 1762), de bas verloopt voornamelijk in achtsten.

Domingo Simono del Croebelis liet in 1763 een instrumentale moderne melodieversie verschijnen (De CL

psalmen Davids), dat wil zeggen, alle melodieën met de vioolsleutel genoteerd, zonder tekst, met

maatstrepen en tal van Stichnoten20 tussen de hoofdnoten.21 De bewerking van J.H. Stechwey (De CL

psalmen Davids, 1770) is wel heel curieus: de melodieën zijn geheel in hele noten genoteerd, de baslijn is er,

met wat becijfering, in letters onder genoteerd. Uit 1771 stamt het laatste uitgegeven koraalboek uit de tijd

van de Datheense berijming. Het is van de hand van de Alkmaarse organist Friedrich Wilhelm Michelet (De

zangwysen der CL psalmen Davids, 1771). Het is een vierstemmige noot-tegen-noot-harmonisatie voor orgel

(met een enkel versierinkje) met de melodie in de rechterhand, de drie lagere stemmen in de linkerhand.

Naast de gedrukte koraalboeken is er een aantal overgeleverd in handschrift, onder meer van de hand van

de Leeuwarder organist Rynoldus Popma van Oevering, de Leidse amateur Jan Alensoon en van de Leidse

organist/musicus Philipp Pohl.

De Statenberijming van 1773 veroorzaakte een kleine hausse van koraalboeken van verschillende aard. In

snelle opeenvolging verschenen achtereenvolgens de bewerkingen van Jacques de Passius (organist te

Vianen: Het boek der psalmen, [1775]; tweestemmig: melodie en bas beide met tekst, de bas zonder

becijfering, het ritme van de melodieën aangepast), Georg Neumann (De muzicale zangwyzen van het boek

20. Stichnoten zijn in kleiner corps gegraveerde noten die als het ware buiten de metriek van de hoofdnoten vallen. (In uitgaven van partijen van ensemble- en orkestmuziek worden inzetten van andere stemmen dikwijls als Stichnoten weergegeven.) 21. Ook de boedel van de Amsterdamse muziekuitgever MICHEL-CHARLES LE CÈNE (overleden 1743) bevatte dergelijke versies in handschrift, in de inventaris beschreven als ‘150 Salmi pour la flute’ en ‘150 Salmi pour le Violon’ (alsmede ‘150 Salmi Souprein e Basse’).

Page 30: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

30 7 januari 2013

der psalmen, 1776: Melodie en becijferde bas, met uitvoerige toelichting op het versieren, enz.), Willem

Lootens (organist te Middelburg: De 150 psalmen en gezangen, 1776: geheel nieuwe melodieën in

eigentijdse stijl met basso continuo), Jacob Potholt (organist te Amsterdam, Oude Kerk: De muzyk van de CL

psalmen benevens de lofzangen, 1777: melodie met versierinkjes als Stichnoten en becijferde bas, met voor-

en tussenspelen) en de anonieme De CL psalmen benevens de lofzangen, in de Gereformeerde Kerk in

gebruik, over den zang gevarieerd, gesteld op de G-sleutel met een besyfferde bas, ... voor ‘t orgel,

clavecimbaal, de fiool, fluit en andere instrumenten (Amsterdam: Weduwe Loveringh en Allard en M. de

Bruyn, 1778), het zogenaamde ‘kunstkeurig psalmboek,’ met rijk versierde melodieën in eigentijdse stijl,

maar gebaseerd op de Geneefse, met basso continuo. Later verschenen nog bewerkingen van Jacob Tours

(organist te Rotterdam: De zangwijzen der psalmen en gezangen, 1788c), Joos Verschuere Reynvaan

(organist te Vlissingen: De CL psalmen met de lofzangen, 1789, één- of vierstemmige met basso continuo,

zowel met Nederlandse als met Franse tekst) en Michaël Körnlein (organist te Alkmaar: Volledig uitgebeelde

harmony der psalm-gezangen, 1791). Ook na 1795 hield de stroom van koraalboeken aan. We noemen hier

nog die van twee componisten die ook al vóór dat jaar actief waren, namelijk die van Christian Friedrich

Rüppe (1801; 1806 ook de Evangelische gezangen) en Frederik Nieuwenhuyzen (1807). Van de

koraalboeken uit deze tijd die de druk niet haalden noemen we dat van de Dordtse organist Elbertus van

Eem.

De hoeveelheid koraalboeken en de verscheidenheid van de erin te vinden bewerkingswijzen van de

psalmmelodieën wijzen erop dat de uitvoeringspraktijk van de orgelbegeleiding niet uniform was en dat

kennelijk de organisten daarin een grote mate van vrijheid hadden. Aan de andere kant kunnen de koraalboeken

niet gezien worden als directe afspiegeling van de (of een) gangbare uitvoeringspraktijk. Eerder geven ze de

grenzen aan van wat mogelijk was: er was een zekere vrijheid op het gebied van de ritmiek (ritmisch,

isometrisch, kort), versieringen, tussenspelen, harmonisatie, enz. Die marge gaf de componerende organisten de

mogelijkheid om zich in hun koraalboeken op een bepaalde manier te profileren en zich zodoende te

onderscheiden van andere. Vanuit deze zienswijze kan het ook zo geweest zijn dat een componist in beginsel

vooral niet precies hetzelfde wilde doen als zijn voorgangers: anders zou hij zijn eigen werk al bij voorbaat

overbodig maken.

Voor de orgelbegeleidingen die men kan verbinden met componisten, zie het Lexicon op de naam van de componist. De CL psalmen benevens de lofzangen, in de Gereformeerde Kerke in gebruik, voor den zang gevarieerd, gesteld op de G sleutel met een besyfferde bas, door eene zeer kundige hand voor ’t orgel, clavecimbaal, de fiool, fluit en andere instrumenten (Amsterdam: Weduwe Loveringh en Allard en M. de Bruyn, 1778). Anoniem. Met een voorwoord ‘De uitgevers aan de intekenaaren van het gevarieerde psalmboek,’ naamlijst van intekenaren, 288 pp. kwarto-oblong, alle psalmen en lofzangen, benevens Voorzang en Slotzang voor zang en continuo. Privilege van de Staten van Holland aan Loveringh, Allard & De Bruin, ****-10-1777. Moderne editie (onvolledig): Twaalf psalmen en lofzangen voor zang, toets- en soloinstrument door ‘eene zeer kundige hand’ gevarieerd en van becijferde bas voorzien uitgegeven te Amsterdam 1778, moderne uitgave door Klaas Bolt, van psalm 6, 22, 65, 68, 81, 124, 126, 130, 75, 43, Avondzang.

8.4 DE WAALSE, DUITSE EN ENGELSE KERK

De basis van de muziekpraktijk in de Waalse Kerk in de Republiek (vaak ook Franse Kerk genoemd) was

uiteraard het psalmgezang. Men bediende zich van het Geneefse psalter van Marot en De Bèze, waarvan de

volledige versie vanaf 1562 in vele uitgaven gedrukt in Frankrijk en Zwitserland (Genève) beschikbaar was.

Page 31: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

31 7 januari 2013

Het Franse psalter is ook talloze malen in de Republiek gedrukt en uitgegeven. De oudste editie is de

tweetalige editie (met de Datheense berijming) die in 1594 verscheen. In de eerste helft van de zeventiende

eeuw volgden nog meer van dergelijke dubbeluitgaven, die talrijker lijken dan die welke uitsluitend de

Franse tekst boden. De oudste ééntalige uitgave is die van Antoine Maire in Leiden van 1603. In 1659 gaf de

weduwe van Paulus van Ravesteyn een Frans psalmboek uit met de melodieën in de altsleutel, volgens de

revisie van de Datheense psalmboeken door Cornelis de Leeuw, maar op de titelbladzijde toegeschreven aan

‘Jean Pierre’, ofwel Jan Pietersz.

De Franse katholieke priester Pierre Sartre, die in 1719 de Republiek bezocht, woonde een dienst bij in de

Waalse Kerk van Amsterdam en was niet negatief over het psalmgezang aldaar:22

Les sermons sont toujours suivis du chant des pseaumes, et voici l’ordre avec lequel cela se pratique. Leur chaire est commes les nôtres, dans la nef de l’église; au bas de cette chaire est un banc fermé où se mettent leur diacres et autres ministres qui son en habit et manteau noirs, grand rabat, perruque courte. Au milieu de ce banc s’élève un aigle ou pupitre de cuivre sur lequel est le pseaume qu’on doit chanter, et afin que tout le monde puisse chanter, ils ont tous les pseautiers notés, presque tous de la traduction de Marot, et à chaque pilier de l’église on a soin d’attacher un chiffre que avertit quel est le pseaume de jour. Lorsqu’on est prêt de commencer, un chantre frappe sur le livre qui est sur l’aigle, et aussitôt l’orgue donne le ton, et fait la basse continue, pendant que tout le monde, sans distinction, chante avec un zèle incroyable. … J’ai entendu ces chants assez mélodieux, qui de loin, de concert avec l’orgue, font un assez bel effet. De preek wordt altijd gevolgd door psalmgezang, dat als volgt gaat. De preekstoel is net als in onze kerken in het koor van de kerk. Onder de preekstoel is een afgesloten bank waar de diakenen en andere ambtsdragers zitten, die in het zwart gekleed gaan, met een lange bef en een korte pruik. In het midden van deze bank verheft zich een koperen adelaar of lessenaar, waarop de psalm ligt die moet worden gezongen. En om iedereen de psalm te laten zingen zijn al hun psalmboeken, bijna altijd in de vertaling van Marot, voorzien van muzieknoten. En op elke pilaar in de kerk is een nummer bevestigd dat de psalm van de dag aangeeft. Wanneer men gereed is om te beginnen, slaat een voorzanger op het boek dat op de lessenaar ligt, en meteen geeft het orgel de toon aan en speelt de becijferde bas, terwijl iedereen, wie dan ook, zingt met een ongelooflijk enthousiasme. … Ik heb deze vrij melodieuze gezangen gehoord, die van veraf, samen met het orgel, een tamelijk goed effect geven.

Aan het begin van de achttiende eeuw vond in de Waalse Kerk een kleine psalmstrijd plaats. In 1698

werd in Genève de revisie van de psalmen van Marot en De Bèze door Valentin Conrart en Marc-Antoine de

la Bastide (al gepubliceerd 1674) officieel aangenomen, waarop de Waalse Synode in Nederland door de

Geneefse werd verzocht hetzelfde te doen. Dit verzoek werd echter hier te lande ervaren als een inmenging

zoals in de rooms-katholieke kerk gebruikelijk en daarom afgewezen. Liever werkte men zelf aan een revisie

van Marot en De Bèze. Deze revisie strandde echter in onderlinge verdeeldheid, zodat er weer steun kwam

voor de revisie van Conrart. De Synode van Dordrecht van 1721 besloot tot invoering ervan, maar

plaatselijke tegenstand maakte dat pas in 1729 de toestemming van de Staten Generaal de weg vrijmaakte

voor de officiële en algemene invoering van de versie Conrart. Een kleine hausse aan nieuwe uitgaven van

het psalmboek rond 1730 was het gevolg.

In de achttiende eeuw waagde een enkeling zich aan een nieuwe Franse vertaling, onder wie François

Rivasson (predikant van de Staten van de Veluwe: Les pseaumes de David en vers, 1715) en Jean-Scipion

Vernède (Waals predikant te Maastricht: Les pseaumes de David, 1756). Net als bij de Nederlandstalige

hervormden duurde het tot na 1800 voordat er naast het psalmboek ook een gezangenboek ter beschikking

22 Geciteerd naar Ouwens 1996, pp. 66-67.

Page 32: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

32 7 januari 2013

kwam, de Cantiques pour le culte public, recueillis et imprimés par ordre du Synode Wallon (Dordrecht

1803).

De Waalse synodes zwegen geheel over het gebruik van het orgel bij het psalmgezang. Men kan

aannemen dat in grote lijnen het Nederlands-hervormd gebruik werd gevolgd, dat wil zeggen een verbod in

de begintijd en een neutraal standpunt vanaf het midden van de zeventiende eeuw. Als gevolg daarvan moet

ook in de Waalse Kerk in de loop van de zeventiende eeuw orgelbegeleiding de normaal gangbare praktijk

zijn geworden. De Waalse kerken maakten voor het psalmgezang gebruik van de diensten van een

voorzanger, lecteur genaamd.

In de begintijd was de aanwezigheid van een orgel in een Waalse kerk nog geen vanzelfsprekendheid

geweest, behoudens waar de Waalse gemeenten gebruik konden maken van eertijds katholieke kerken met

een orgel. In de loop van de zeventiende eeuw vond echter overal nieuwbouw dan wel verbouwing plaats,

zodat in de achttiende eeuw een orgel normaal was in een Waalse kerk. De Haagse Hofkapel kreeg in 1641

door toedoen van Constantijn Huygens een orgel dat onmiddellijk werd ingezet voor de begeleiding van de

gemeentezang. In het algemeen werd het organistschap aan een Waalse kerk als een opstapfunctie gezien

naar dat aan een Nederlands-Hervormde kerk. De bekendste organist van een Waalse kerk in de Republiek is

waarschijnlijk Quirinus van Blankenburg, organist van de Waalse Kerk (Hofkapel) te Den Haag van 1687 tot

1702.

In de Republiek bestond ook een Duitstalige variant van de hervormde kerk, in de wandeling doorgaans

Duitse Kerk genoemd. Net als bij de geloofsgenoten in Duitsland zelf maakte men gebruik van het Geneefse

psalter in de Duitse vertaling van Ambrosius Lobwasser (1515-1585), die in 1573 was verschenen onder de

titel Der Psalter des koniglichen Propheten Davids, in Deutschen Reymen gebracht. In de Republiek werd

deze berijming regelmatig gedrukt, voor het eerst in 1639. In dat jaar verscheen in Amsterdam een uitgave

van Jan Jansz, in Arnhem één van Jacob van Biesen. Deze laatste, opgedragen aan de Synode van Wesel van

1639 en speciaal bestemd voor het hertogdom Kleef, bevat zowel de Datheense als Lobwasser’s berijming.

Met name in de periode van rond 1650 tot rond 1725 verschenen talrijke uitgaven van Lobwasser’s psalter in

de Republiek, waarbij de Amsterdamse uitgevers Joachim Nosche (periode tot ca. 1680) en Heinrich

Wetstein (periode vanaf ca. 1680) de meest prominente waren. Opmerkelijk is ook de uitgave van de vier- en

vijfstemmige psalmen van Claudin le Jeune, die in 1646 in Amsterdam verscheen met als tekst de

Lobwasserse berijming.

Later dan met betrekking tot enige van de andere hier genoemde zestiende-eeuwse psalters (Datheen,

Marot, zie boven; Sternhold-Hopkins, Van Haecht, zie onder) werd een alternatief voor ‘Lobwasser’

voorgesteld: pas in 1798 verscheen de Neue Bereimung der Psalmen, bestimmt für die reformirten deutschen

Gemeinen in Grafenhaag und Amsterdam van de Haagse predikant Matthias Jorissen (1739-1823).

Over het muziekleven van de Engelse Kerk in de Republiek zijn meer gegevens beschikbaar dan over dat

van de Duitse Kerk. De Engelsen namen hun eigen, anglicaanse psalters mee, eerst het ‘klassieke’ van

Thomas Sternhold and John Hopkins uit 1562. Dit psalter werd rond 1600 ook in de Republiek gedrukt, met

name in Middelburg. Het is geen vertaling van het Geneefse, en het wijkt daarvan ook in een ander opzicht

fundamenteel af, namelijk door het gebruik van slechts een klein aantal metrische schema’s, zodat een even

gering aantal melodieën voldoende is om alle psalmen te zingen. Bovendien stonden de melodieën niet

onwrikbaar vast, zodat in de zeventiende eeuw in Engeland geleidelijk een variëteit in melodieën in omloop

kwam. In welke mate deze variatie ook in de Engelse Kerk in de Republiek is doorgedrongen, is nog

onduidelijk. Het lijkt erop dat er na het begin van de zeventiende eeuw tot het midden van de achttiende

eeuw geen Engelse psalmboeken in de Republiek werden gedrukt, hetgeen moet betekenen dat men zich

Page 33: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

33 7 januari 2013

bediende van Londense uitgaven. Deze zijn er natuurlijk in groot aantal; ze lieten na het midden van de

zeventiende eeuw de melodieën meestal achterwege.

Naast de Sternhold-Hopkins-berijming ontstond tegen het einde van de zeventiende eeuw in Engeland de

nieuwe berijming van Nahum Tate (de librettist van Purcell’s Dido and Aeneas) en Nicholas Brady (1696).

Deze werd ook hier te lande ingevoerd. De Tate-Brady-berijming heeft dezelfde metrische beperkingen als

die van Sternhold-Hopkins en daarom hetzelfde beperkte melodie-gebruik. Rond het midden van de

achttiende eeuw (1753) droeg de Amsterdamse Engelse Kerk (in het Begijnhof) de uit Duitsland afkomstige

Amsterdamse musicus Johann Seewald Triemer op om de Engelse psalmberijming van Tate en Brady per

psalm van een melodie te voorzien. Triemer’s melodieën lijken oppervlakkig op die van het Geneefse

psalter: genoteerd in de korte zingtrant (de eerste en laatste van elke frase een hele noot, daartussen halve

noten) met de altsleutel al of niet met een mol aan de sleutel. Ruim vijftig melodieën werden elk voor twee of

drie psalmen gebruikt. Dit psalter heeft als eerste hervormde een substantieel aantal gezangen, namelijk 74,

gekozen uit Engelse bundels, maar met melodieën van Triemer.

Een bijzonder Engels psalter, dat veel eerder in Amsterdam tot stand kwam en is uitgegeven (1612), is het

zogenaamde ‘Ainsworth Psalter,’ samengesteld door Henry Ainsworth (1570-c1622-1623?), een uitgeweken

Engelse Brownist, die in Amsterdam aan het hoofd stond van een onafhankelijke gemeente. Het was dit psalter

dat werd gebruikt door de zogenaamde Pilgrim Fathers, de groep Engelse puriteinen die in 1608 Engeland

verliet om zich eerst in Amsterdam en vervolgens (1609) in Leiden te vestigen. In 1620 zeilde de groep,

aangevuld met anderen, en met medeneming van het Ainsworth-psalter, met de Mayflower naar Amerika om

daar de eerste Engelse kolonie Plymouth (Mass.) te stichten. Het psalter telt 39 melodieën, ontleend aan zowel

het Engelse als het Frans/Nederlandse (dat wil zeggen, Geneefs/Datheense) psalter. Bij de kolonisten bleef het

tot tegen het eind van de zeventiende eeuw in gebruik.

WAALSE KERK

Bourlier 1909; Knetsch 1991, pp. 156-157 (over de invoering van de revisie-Conrart); Cardaux 1992.

PSALMBOEKEN Les pseaumes de David mis en rime Françoise par Cl. Marot et Th. De Bèze / Wt den Fransoyschen dichte in Nederlantschen overgeset door Petrum Dathenum (Amsterdam: Joannes Commelinus, 1594, gedrukt Franeker: Gillis van den Rade). De eerste tweetalige uitgave, tevens de eerste Franstalige uitgave in de Republiek. Soortgelijke uitgaven: Leiden: Jan Paedts, 1619, Amsterdam, Paulus Aertszoon van Ravesteyn, 1635 (titeluitgave David Janszoon van Ilpendam, 1635), Jan Marcus, 1649 (OMC 4.5.1649: ook bij weduwe Jacob Pieterszoon Wachter en bij Boudewijn de Preijs), Joannes van Ravesteyn, 1660. 1596 editie Genève voor Bruyn Hermanszoon Schinckel [te Delft]. Les pseaumes de David mis en rime Françoise par Cl. Marot et Th. De Bèze (Leiden: Antoine Maire, 1603). Latere edities Middelburg: Symon Moulert, 1606, 1611; Amsterdam: Hendrik Laurensz, 1628; Weduwe Paulus van Ravesteyn, 1659; Johannes van Ravesteyn, 1660; enz. Les CL pseaumes de David ... Les notes de la musique sont mises sur un Clef, à la commodité des chanteurs par Jean Pierre, Musicien (Amsterdam: Weduwe Paulus van Ravesteyn, 1659). 1686 Wetstein: editie Conrard en La Bastide <<< Les pseaumes ... revus et approuvez par les pasteurs de Genève (Amsterdam 1708). Les pseaumes ... Reduits nouvellement à une briève et facile méthode pour apprendre le chant ordinaire de l’église (Amsterdam: Wetstein, 1710). Les pseaumes .... revus et approuvez par les pasteurs et les professeurs de l’Église et de l’Académie de Genève (Amsterdam: Wetstein, 1723). Les pseaumes ... revus par le Synode Wallon des Provinces Unies (Amsterdam 1720; Dordrecht: J. van Braam, 1722, 1726). Vanaf 1729 zéér talrijke uitgaven. 1707 revisie M&dB door Jean Jennet. Utrecht: Johannes Visch, 1707. <<<

Page 34: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

34 7 januari 2013

ALTERNATIEVE BERIJMINGEN François Terond, Essai d’une nouvelle traduction des pseaumes en vers (Amsterdam: L’Honoré en Chatelain, 1715). GA 10.5.1715. François Rivasson (predikant van de Staten van de Veluwe), Les pseaumes de David en vers (Leeuwarden: François Halma, 1715 Jean-Scipion Vernède (Waals predikant te Maastricht), Les pseaumes de David, nouvelle version en vers François [Amsterdam: Zacharie Chatelain en zoon, 1756]). Daniël-Zacharie Chatelain, Psautier évangelique à l’usage des familles religieuses (Amsterdam: Changuion, 1781).

GEZANGEN Cantiques pour le culte public, recueillis et imprimés par ordre du Synode Wallon (Dordrecht: Blussé, 1803). Bourlier1909.

ORGANISTEN WAALSE KERKEN Amsterdam: *** *** 1780- JOHAN ADAM REMMERS (nog in 1793) Leiden (Onze-Lieve-Vrouwekerk): 1747-1750 Pieter Morré, 1751-1755 J.J. le Grand, 1755-1759 PHILIPP POHL, 1760-1776 George Willem Radick, 1776-1782 Cornelis Gerardus van den Heuvel, 1782-1783 Isaac Coster, 1783-1809? C. Weening. Den Haag (Hofkapel): 1642-1664 Jean de Milleville, 1664-1675 Louis de Milleville, 1675 Gerard de Wit, 1675-1687 Cornelis SCHOLL, 1687-1702 QUIRINUS VAN BLANKENBURG, 1702-1711 Pierre Lucas, 1711-1721 Willem Beukelaar, 1721-1768? Johan Isaac Lucas, 1781-1806 Hendrik Carel Smidt. Delft (Prinsenhof): 1699-1727 Hubertus Scholl; 1727-1740 Johannes Garama; 1740-1766 Johannes LOOTENS; 1766-1797 Samuel van Graauwenhaan. Rotterdam (Waalse Kerk): 1702-1708 Camp Dirkszoon Camp, 1708-? George Kühnel. Middelburg (Franse Kerk): 1726-1741 Johan Joly; 1741-1749 Josias Moens Josiaszoon; 1749-1758 Jacobus de Prié Jr.; 1759-1798 Antoine Allavoine. Utrecht (Pieterskerk): 1730-1743 Pierre-Joseph Bellanger (Utrecht 1702-1764); 1744-1783 David van Monsjouw; 1783 JACOBUS DE PASSIUS (ad interim); 1783 Willem van Braasem; 1784-** Johan Willem NIEUWENHUYSEN. Zutphen (Broederenkerk): 1742-1756 Hubertus Ramp; 1757-1763 Anthony Bluemer; 1763-1767 Johannes Vonk; 1767 JOHANNES CASPARUS THEODORUS GRONEMAN; 1767-1770 Frederik van der Dussen; 1770-? Jan Anthony Vrughtman.

DUITSE KERK Ambrosius Lobwasser, Psalmen Davids, nach frantzösischen Melodey und Reimen Art in Teutsche Reymen artig gebracht (Leiden: Severinus Matthaei, 1645). Latere uitgaven (soms met titel CL Psalmen Davids of Die Psalmen Davids) Amsterdam: Joost Jansz, 1649; Joachim Nosche, 1667, 1677; Abraham Wolffgang, 1669; Heinrich Wetstein, 1697, 1699, 1701; enz. Matthias Jorissen, Neue Bereimung der Psalmen, bestimmt für die reformirten deutschen Gemeinen in Grafenhaag und Amsterdam (Wesel: M. Becker, 1798; ook te koop Den Haag: J. Bouvinck, Amsterdam: J. Brandt). Herdrukt als Die psalmen David’s neu übersetzt und in Reime gebracht (Elberfeld: J.C. Eyrich, 1806). Henkys 2004 (over Jorissen).

Page 35: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

35 7 januari 2013

ENGELSE KERK Thomas Sternhold en John Hopkins, The psalmes of David in meeter, with the prose, for the use of the English Church in Middelburgh (Middelburg: Richard Schilders, 1599). Zonder melodieën. The psalmes of David in metre, with divers notes, and tunes augmented to them (Schilders, 1602). Met melodieën. Nahum Tate en Nicholas Brady, A new version of the psalms of David … Together with some hymns adapted to Christian worship, collected from J. Stennet, Is. Watts, S. Browne and J. Mason, as used in the English established Church in Amsterdam and set to musick by J.Z. Triemer (Amsterdam: Anthony Bruyn, 1753, Henry Gartman, 1772). Privilege Staten van Holland aan de Engelse Gereformeerde Gemeente te Amsterdam, 15.5.1753, vernieuwing 15.10.1771, 26.3.1783.

ORGANISTEN ENGELSE KERKEN Amsterdam: 1753-1760 JOHAN HENDRIK BRUININKHUIZEN; 1760-1762 Jodocus GRONEMAN; 1762-1781 Hendrik Blavier; 1781-1790 Daniël Jan MARKORDT; 1790-1826 W.H. Brachthuysen. [J.A. Remmers, Muzyk, 1793, geeft bij de intekenaren Willem Meyer als organist Engelse Kerk]

PILGRIM FATHERS Henry Ainsworth, The book of psalmes: English both in prose and metre (Amsterdam: Giles Thorp, 1612, Thomas Stafford, 5/1644).

8.5 REMONSTRANTEN, DOOPSGEZINDEN, LUTHERANEN, HERNHUTTERS

De remonstranten formeerden zich als groep na de richtingenstrijd binnen de Hervormde Kerk tussen

arminianen (remonstranten) en gomaristen (contraremonstranten), die in 1619 leidde tot de veroordeling van

de arminiaanse leer op de Dordtse Synode. In hun geloofsopvattingen waren de remonstranten vrijzinniger

dan de orthodoxe contraremonstranten. Aanvankelijk organiseerden zij zich te Antwerpen in ballingschap.

Vanaf 1630 kregen de remonstranten geleidelijk meer vrijheden in de Republiek zodat vanaf de jaren-1630

in de meeste grotere steden remonstrantse gemeenten ontstonden, Amsterdam en Rotterdam voorop. Gezien

de moeizame ontstaansgeschiedenis zal het geen verbazing wekken dat de remonstrantse kerken pas later in

de zeventiende eeuw of in de achttiende eeuw van orgels werden voorzien. Daarvóór was het psalmgezang

dus noodgedwongen onbegeleid, zij het wel onder aanvoering van een voorzanger. Een vroege

psalmberijming uit remonstrantse hoek is die van de remonstrantse predikant Dirck Raphaëlszoon

Camphuysen (1586-1627), in 1630 postuum verschenen als Uytbreyding over de psalmen des Propheten

Davids. Na de Fransche dicht-mate van C. Marot en T. de Beze. In hoeverre deze daadwerkelijk in de

remonstrantse kerken is gezongen, is (mij) nog niet duidelijk. (Camphuysen behoorde tot de remonstrantse

predikanten die na de Dordtse Synode waren verbannen.) De titel van Camphuysen’s berijming geeft aan dat

het niet om een zo getrouw mogelijke weergave van de bijbeltekst gaat, maar om een wat vrijere bewerking

daarvan. Deze berijming is tot ver in de achttiende eeuw herdrukt en heeft ook verbreiding gevonden bij

andere heterodoxe stromingen binnen het protestantisme. In 1652 voerde Cornelis de Leeuw, voorzanger bij

de Amsterdamse remonstrantse gemeente, ook hier de notatie in één sleutel, de altsleutel, door.

Camphuysen was tevens de auteur van een zéér populaire geestelijke liedbundel, de Stichtelycke rymen,

voor het eerst anoniem in 1624 verschenen en tot diep in de achttiende eeuw voortdurend nagedrukt. Het

staat vast dat de liederen eruit niet alleen door de remonstranten zijn gebruikt maar door allerlei

groeperingen. De bundel werd na Camphuysen’s dood nog herhaaldelijk uitgebreid. De melodieën waren

Page 36: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

36 7 januari 2013

eveneens onderhevig aan periodieke revisie en/of meerstemmige bewerking. Cornelis de Leeuw bewerkte

een aantal liederen meerstemmig, in de stijl van het concerterende motet, voor drie tot acht stemmen (1646,

alleen de basso continuo is bewaard). In de uitgave van 1647 staat Traen ooghen traen in een vierstemmige

zetting, gebaseerd op Dowland’s Lachrimae-pavane. De musicus Joseph Butler (zoals de naam al aangeeft,

van Engelse oorsprong) componeerde nieuwe melodieën in tweestemmige vocale zetting bij alle liederen met

daarbij gecoloreerde versies voor respectievelijk viool en viola da gamba (1652, herdrukt 1692). De editie

van Bastiaan Wagens (Rotterdam 1655) bevat nieuwe melodieën, een aantal tweestemmige zettingen en het

vierstemmige Traen ooghen traen. In de editie van 1659 (Amsterdam: Borrit Janszoon Smit) werden de

melodieën weer gereviseerd en allemaal met de sopraansleutel genoteerd. Deze versie bleef maatgevend in

de ‘gewone’ edities uit de erop volgende decennia, met name die van de Amsterdamse uitgever Pieter

Arentsz. Een aantal van deze melodieën is voor klavier bewerkt in het zogenaamde ‘Camphuysen-

handschrift’.23 Twee nieuwe versies verschenen in 1688 bij de Rotterdamse uitgever Isaac Naeranus, beide

met melodienotatie bij alle strofen, als in een psalmboek: Butler’s melodieën (alle met de vioolsleutel)

vormden de basis voor een editie waarvan de muziek werd verzorgd door Mathias Mathieu; die uit de

Arentsz-edities (alle met de sopraansleutel) voor een editie die verzorgd werd door Reinier Rooleeuw.

Tenslotte publiceerde de Rotterdamse musicus Franciscus Aarts nog een complete reeks melodieën met

continuo-begeleiding in Italiaanse stijl (1705). Al deze revisies en bewerkingen tonen de niet aflatende

belangstelling voor Camphuysen’s liederen aan. Al werden ze op de titelbladzijde vaak ‘om te lezen of te

zingen’ genoemd, ze worden toch kennelijk in de eerste plaats als liederen ervaren.

Uit remonstrantse kring stammen nog twee andere belangrijke liedbundels. Allereerst is er Dirk

Pieterszoon Pers’ Bellerophon, of Lust tot wijsheid (Amsterdam 1635c), ontstaan als aanvulling op het

embleemboek met dezelfde titel (1614). Pers voorzag zijn bundel in 1640 van een tweede deel onder de titel

Urania, of hemelsangh en in 1648 van een derde deel onder de titel Gesangh der zeeden. Reeds vanaf de

jaren-1640 verschenen gecombineerde uitgaven van de verschillende delen, welke tot het einde van de eeuw

populair bleven, gezien de regelmatige herdrukken. Alle uitgaven bevatten melodienotaties naast allerhande

kopergravures, dit laatste een gevolg van de oorspronkelijke achtergrond van de bundel.

Een tweede belangrijke remonstrantse bundel naast ‘Camphuysen’ was die van Cornelis de Leeuw,

getiteld Christelycke plicht-rymen en verschenen in 1648-1649. Deze bundel valt op door de verzorgde en

gevarieerde melodienotatie. Ook vindt men er verschillende canons; één lied is driestemmig gezet. Het is bij

één uitgave gebleven.

In de doopsgezinde belevingswereld speelden de psalmen een veel geringere rol dan in die van de

calvinistische protestanten. Niet dat er niet werd gezongen: het aantal doopsgezinde liedboeken uit de

zestiende en zeventiende eeuw is beduidend groter dan het aantal calvinistische, maar in de eerste plaats

richtte men zijn aandacht op het nieuw-geschreven geestelijk lied, niet op de psalmberijming. In de zestiende

eeuw brachten de doopsgezinden in Nederland geen eigen psalter tot stand, maar vervaardigen een bijzonder

groot aantal godsdienstige liederen, die vanwege hun oriëntatie op de bijbel vaak schriftuurlijke liederen (of

liedekens) worden genoemd.

De kleinschaligheid van de godsdienstoefeningen van de doopsgezinden, samen met hun afkeer van

regelingen die van hogerhand weren opgelegd, maakte dat men vooralsnog weinig behoefte voelde aan een

voor alle gemeenten voorgeschreven psalm- en/of gezangenboek. Genoemde factoren leiden tot een grote

verscheidenheid aan plaatselijke gebruiken. Het valt dat veel doopsgezinde liederen zijn ontstaan in

Amsterdam, Haarlem en Holland en West-Friesland benoorden het IJ. 23 Utrecht, Universiteitsbibliotheek.

Page 37: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

37 7 januari 2013

Veelgebruikte zangboeken uit de tweede helft van de zestiende eeuw zijn het Offer des Heeren (een

martelaarsboek met in het tweede deel gezangen; 1562 en later) en de talloze uitgaven van de Veelderhande

(schriftuerlicke) liedekens; beide bundels brengen liederen van vele dichters bijeen. Bekende doopsgezinde

liedboeken van één auteur of bijeengebracht door één persoon zijn het Lietboeck van Hans de Ries (1553-

1638) (1682 en later), het Grote liedeboeck van Leendert Clock (1589 en later) en De gulden harpe van

Carel van Mander (1605 en later).

Wanneer er psalmen in hun kerken moesten worden gezongen, hebben de doopsgezinden zich vóór (en

ook nog na) 1566 zeker van de souterliedekens bediend, daarna in toenemende mate van de Datheense

berijming. Rond 1600 begonnen de doopsgezinden Datheense psalmen in hun liedboeken op te nemen. Zo

bevatten de Sommighe andachtighe ende leerachtige gheestelicke liedekens ende psalmen Davids

(Amsterdam: Nicolaes Biestkens, 1597) achteraan 22 psalmen van Dathenus, de herdruk van deze bundel uit

1609 bevat er 48. Er zijn meer liedboeken van deze aard, die zeker door doopsgezinde gemeenten als

kerkboek werden gebruikt. De volgende stap die werd genomen was het uitbrengen van een gezangboek

waarin het complete psalter van Dathenus is opgenomen, gevolgd door een uitvoerig gezangendeel van eigen

signatuur. De door Hans de Ries verzorgde uitgave Het boeck der gesangen (1618) was de eerste uitgave van

deze soort. Deze bundel werd tot 1648 herdrukt. Uit 1652 stamt een merkwaardige bundel met psalmen,

lofzangen en geestelijke liederen, te Amsterdam gedrukt door Cornelis de Leeuw voor de Nederlandse

doopsgezinden in de Noord-Duitse diaspora: Emden, Hamburg en Dantzig.

Later droegen ook de doopsgezinden hun eigen berijmingen bij. De eerste was de berijming van Joachim

Oudaen (Uyt-breyding over het boek der psalmen, 1680), niet op de Geneefse melodieën, maar met

eigentijdse zettingen voor zang en basso continuo van Remigius Schrijver. Deze berijming moet voor de

huiselijke muziekbeoefening bestemd zijn geweest, of ten hoogste voor kleinschalige groepsbijeenkomsten.

Oudaen droeg (met Reinier Rooleeuw) bij aan de Amsterdamse doopsgezinde berijming (van de gemeente

‘bij het Lam’) van 1684, die wel op de Geneefse melodieën is gebaseerd; hierin zijn ook psalmen opgenomen

van Camphuysen en Galenus Abrahamsz. (De Amsterdamse doopsgezinde gemeente van ‘De Zon’ gebruikte

tot 1762 de Datheense berijming.) Een doopsgezind psalter met geheel nieuw gecomponeerde melodieën

(met basso contintuo, door Johan Schenck) werd vervaardigd door Cornelis van Eeke (1695c, tekstuitgave

1698). De Haarlemse doopsgezinden brachten in 1713 hun eigen psalter uit: Davids psalmen, in’t Nederduits

berijmd, waarvan de verbreiding overigens beperkt was.

Veel gebruikte doopsgezinde liedboeken uit de zeventiende eeuw zijn de bundels getiteld ’t Gheestelijck

kruydt-hofken (eerste druk ca. 1630) en het vervolg daarop onder de titel ’t Groot achter-hofken (eerste druk

1639) die gedeeltelijk in de plaats kwamen van de zestiende-eeuwse bundels, maar op hun beurt tegen het

einde van de eeuw werden afgelost door compilaties als Het lusthof der zielen van Claes Stapel (1680 en

later). Deze laatste bundel bevat niet alleen doopsgezinde liederen, maar ook een keur aan liederen van

calvinistische, remonstrantse en collegiantse (zie onder) herkomst. Ook Camphuysens Stichtelycke rymen

(1624 en later) waren zeer in trek bij de doopsgezinden.

Wat betreft de psalmen bracht ook de achttiende eeuw geen eensgezindheid in het doopsgezinde kamp.

De berijming van het genootschap Laus Deo (1760) vond duidelijk weerklank en werd in 1762 door de

Amsterdamse gemeente van ‘De Zon’ ingevoerd. Ook de Statenberijming van 1773 vond zijn weg naar de

doopsgezinden, maar evenzeer waren er gemeenten die nog aan Dathenus vasthielden. Deze situatie zou

voortduren tot in de negentiende eeuw.

Tegen het einde van de achttiende eeuw kwamen in de doopsgezinde kerk ook gezangenbundels tot stand,

samengesteld uit zeventiende- en achttiende-eeuwse liederen. De twee belangrijkste Amsterdamse

Page 38: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

38 7 januari 2013

gemeenten brachten ieder hun eigen bundel uit, die ‘Bij het Lam en de Toren’ (ook wel de lammisten of

lamisten genoemd) de Oude liederen sedert het jaar 1684 in gebruik (Amsterdam 1793; voorpublicatie

1791), de zogenaamde ‘kleine bundel,’ de gemeente van ‘De Zon’ (ook wel zonnisten of zonisten genoemd)

de Christelijke gezangen voor de openbaare godsdienstoefeningen (Amsterdam 1796), de zogenaamde ‘grote

bundel.’ Veel van deze liederen zullen al jaren lang in de doopsgezinde eredienst gangbaar zijn geweest.

Johan Adam Remmers vervaardigt een orgelbegeleiding bij de Christelyke gezangen (1793).

De uitvoeringspraktijk van de psalmen en gezangen zal wel veel op die van de hervormde kerk hebben

geleken: gemeentezang onder aanvoering van een voorzanger. Net als de remonstrantse kerken werden de

doopsgezinde kerken pas in de achttiende eeuw van orgels voorzien. Zonder strijd werd het direct voor de

begeleiding van de gemeentezang ingezet. De eerste maal dat een orgel in een doopsgezinde kerk werd

geplaatst was in 1765, in Utrecht. Vele gemeenten volgden, maar sommige belangrijke gemeenten blijven tot

in de negentiende eeuw van een orgel verstoken, zo bijvoorbeeld die in Hoorn tot 1809 en die in Middelburg

tot 1840.

Enigszins verwant aan de doopsgezinden waren de sectarische Rijnsburger collegianten. Reinier

Rooleeuws Schriftuurlyke gezangen (1681) is een typisch collegiants liedboek, dat echter ook regelmatig

door doopsgezinden werd gebruikt. Aanvankelijk werd in bijeenkomsten van de collegianten - in werkelijke

of vermeende navolging van de Bijbel - vaak door één persoon gezongen. Tot in de achttiende eeuw waren

vrouwen dikwijls uitgesloten van de samenzang.

De geschiedenis van de kerkzang in de lutherse gemeenten in de Republiek loopt deels parallel aan die

van de andere reformatorische richtingen, wijkt deels daarvan af. In de oorspronkelijke lutherse visie op het

kerklied nemen de psalmen slechts een ondergeschikte plaats in: ze waren immers deel van het joodse Oude

Testament, niet het meest geschikt voor het overbrengen van een christelijke geloofsboodschap. Luther heeft

wel enkele psalmen vertaald, maar dat betrof slechts de weinige die de lutherse kritiek konden doorstaan. In

het Noord-Duitse lutheranisme heeft het psalmgezang daarom nimmer enige rol van betekenis gespeeld.

Daarentegen kregen de psalmen wel een vaste plaats in de eredienst van het Zuid-Duitse lutheranisme en ook

in die van het Nederlandse lutheranisme, in beide gevallen wellicht onder invloed van calvinisme en

zwinglianisme.

De eerste lutherse gemeente in de Nederlanden, in Antwerpen gesticht in 1566, bediende zich van een

naar het Duits bewerkte bundel, het Hantboecxken, in 1565 vermoedelijk in Wezel uitgegeven (met

Frankforts schuiladres) ten behoeve van de uitgeweken Nederlandse lutheranen in het Rijnland. De bewerker

verschuilde zich achter de initialen B.A.24 Het bevat zowel het complete psalter als een omvangrijk

gezangendeel, voor het overgrote deel bewerkingen c.q. vertalingen van Duitse voorbeelden. Een herziening

verscheen nog in 1567 als Alle de psalmen, waarbij de gezangen vooraan zijn geplaatst. In hetzelfde jaar

kwam er met de komst van Alva een voorlopig eind aan deze gemeente en daarmee aan het luthers

kerkgezang in Antwerpen in deze periode.

Na de Pacificatie van Gent (1576) kon in Antwerpen opnieuw een lutherse gemeente tot bloei komen. In

deze kring ontstond de belangrijke berijming van de Antwerpse rederijker Willem van Haecht (De CL

psalmen Davids, eerste uitgave 1579).25 Van Haechts psalter maakt evenmin als zijn voorganger uit 1565

gebruik van de Geneefse melodieën. Aan de psalmen was een uitvoerig gezangenboek toegevoegd, gevuld

met vrije psalmliederen (‘compositie op de psalmen’) en talrijke vertalingen van Duitse koralen, voorzien

24. Schultz Jacobi (1843) suggereerde met grote terughoudendheid Bernardus Arnoldi (1538-1612 Leiden). 25. In 1580 verscheen te Antwerpen ook een Franstalig luthers psalm- en gezangenboek, in de berijming van Charles de Navières (overleden 1572).

Page 39: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

39 7 januari 2013

van de oorspronkelijke Duitse koraalmelodieën. In 1585 was het definitief afgelopen met de lutherse vrijheid

in Antwerpen en vluchtten veel lutheranen naar de Republiek.

De eerste lutherse gemeenten in de Republiek bedienden zich vermoedelijk van Duitse of Antwerpse

gezangbundels, al kwamen in de jaren-1590 en rond de eeuwwisseling eerst te Woerden en later te Leiden

eigen gezangboeken tot stand. Vanaf 1605 werden de lutheranen in de Republiek officieel gedoogd. Tevens

werd besloten om het Antwerpse psalter van Van Haecht te gaan gebruiken als officieel luthers psalmboek,

hetgeen leidde tot een lange reeks van drukken en herdrukken van deze bundel in de Republiek. Een Leidse

uitgave uit 1607 is de oudste die bewaard is gebleven. In de Nederlandse traditie werden de compositiën op

de psalmen in het psalmboek zelf geplaatst (het eerst in 1615).

Hoewel Van Haechts psalmboek iets jonger was dan dat van Dathenus en beslist veel moderner, leidde de

kritiek op Van Haecht veel eerder tot serieuze aanpassing dan bij Dathenus het geval is. In 1680 liet de

Amsterdamse boekhandelaar Jan van Duisberg een 85tal psalmen in nieuwe berijming het licht zien, welke

in 1688 in het psalter van Van Haecht werden gevoegd. Het aldus vernieuwde psalmboek is een

merkwaardige mengelmoes van al of niet bewerkt oud en nieuw materiaal. Van Duisbergs werk zal het een

kleine eeuw uithouden.

In de achttiende eeuw werd door vrij veel dichters van luthersen huize geprobeerd nieuwe gezangen te

introduceren. We noemen hier slechts de bundels van Georg Hendrik Petri (Eenige geestelijke liederen,

1700) en Petrus Martini (Geestelijk zielen-vermaak, 1709).

In 1770, nog net vóór de hervormden aan hun nieuwe berijmingen gaan werken, gaf het Amsterdamse

lutherse consistorie opdracht een nieuw psalm- en gezangenboek te vervaardigen. Een daartoe ingestelde

commissie gaf echter de opdracht terug, waarna Johan Lublink de Jonge en een kring van gelijkgezinden om

hem heen de opdracht kregen. In 1779 was de nieuwe bundel gereed, met 150 psalmen en 165 gezangen, die

direct in een zestal verschillende formaten, van klein tot groot, op de markt werden gebracht als Het boek der

psalmen nevens christelyke gezangen. Zeer veel daarvan was uit Van Duisbergs bundel behouden en slechts

gemoderniseerd, waardoor de levensduur van de bundel beperkt zou blijken. In de Evangelisch-Lutherse

Gemeenten heeft de bundel tot 1826 dienst gedaan, in de in 1791 afgescheiden Hersteld-Lutherse Gemeenten

tot 1857.

Naast de algemene bundel van 1779 werden locaal andere bundels gebruikt: de lutherse gemeenten van

Den Haag, Culemborg, Deventer, Leeuwarden en Groningen bedienden zich van de zogenaamde Haagse

bundel (Christelijk gezangboek, 1790), terwijl die in Rotterdam over een geheel eigen bundel beschikte (Het

boek der psalmen, 1795).

Hoewel in de loop van de zeventiende eeuw Duitse immigranten een steeds belangrijker deel van de

lutherse gemeenten gingen uitmaken, is het nooit gekomen tot de vestiging van aparte Duitstalige lutherse

gemeenten naast de Nederlandstalige gemeenten. Wel kwamen Duitse vertalingen c.q. bewerkingen van de

officiële lutherse gezangboeken tot stand op zodanige wijze dat de Duitstaligen deze synschroon met de

Nederlandstaligen konden meezingen. Gedeeltelijk vergde het samenstellen van deze zangboeken niet meer

dan het opzoeken van de Duitse originele versies: veel Nederlandse lutherse liederen waren immers

vertalingen en/of bewerkingen van Duitse. De eerste zangbundel van deze aard was Henrich Michels’ Die

wohlklingende Harmonie (1713), een Duitse bewerking van de bundel van Van Haecht/Van Duisberg uit

1688. Later werd deze vervangen door Die hundert und fünfzig Psalmen und die Gesänge van Wilhelm

August Klepperbein (1762). In 1789 kwam een Duitse versie van het gezangboek van 1779 tot stand

verzorgd door E.H. Mützenbecher (Sammlung der geistlichen Lieder und Psalme). Naar Duits-lutherse

traditie was hier het deel met psalmen beperkt (tot 47 stuks) en achter de gezangen geplaatst. Bij de Haagse

Page 40: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

40 7 januari 2013

bundel van 1790 verscheen onmiddellijk een parallelle Duitse versie: Gesangbuch der Evangelisch-

Lutherischen Gemeine im Haag zum gottesdienstlichen Gebrauch gewidmet. Alles bij elkaar genomen moet

het door elkaar heen zingen van Nederlandse en Duitse psalmen en gezangen in de achttiende eeuw een vrij

normale situatie zijn geweest.

Net als bij de hervormden werd van tijd tot tijd gepoogd naast de officiële hoofdstroom een alternatief

psalmboek op de markt te brengen. Wij noemen de pogingen van Aernout van Overbeke (De psalmen

Davids, 1663), Christoffel Beudeker (De CL Psalmen des Konings en Profeets Davids, 1739) en Jan

Everhard Grave (Het boek der psalmen, 1776). Op de officiële gedragslijn hebben deze berijmingen geen

enkele invloed gehad.

Gegevens over de uitvoeringspraktijk van psalm en gezang in de lutherse kerken zijn mij niet bekend.

Aannemelijk is dat deze niet of nauwelijks afweek van die van de hervormde kerken: psalmgezang door de

gemeente onder aanvoering van een voorzanger, al of niet ondersteund door het orgel. De lutherse kerken

werden doorgaans al halverwege de zeventiende eeuw van een orgel voorzien; strijd over de

orgelbegeleiding is er niet geweest.

Meerstemmige bewerkingen inclusief orgelbewerkingen van de lutherse psalmen en gezangen zijn weinig

talrijk. Er zijn drie lutherse koraalboeken te melden. Gerhard Fredrik Witvogel, organist van de Lutherse

Kerk in Amsterdam, liet in 1731 tegelijk met zijn orgelbewerkingen van de hervormde psalmen een bundel

met de lutherse psalmen het licht zien. Later volgden de bundels van de musicus van Duitse herkomst

Christian Gottlieb Tübel (De zang-wysen van de CL psalmen, 1765c?) en van Anthony Munninkhuysen,

organist van de Lutherse Oude Kerk in Amsterdam (Zangwyzen der psalmen en gezangen, 1781). Witvogel

en Tübel volgden nog Van Duisberg’s bundel uit 1688; beiden verschaften een basso continuo bij de

melodieën, Tübel zelfs systematisch twee. Munninkhuysen benutte vanzelfsprekend de nieuwe bundel uit

1779. Johann Christian Schickhardt publiceerde in 1715 in Amsterdam zijn Airs spirituels des Luthériens à

deux flûtes et basse ... XXIme ouvrage, maar het is niet zeker of dit primair voor de Nederlandse markt

bestemd is, nog afgezien van het feit dat geen exemplaar bewaard gebleven is.

Als laatste reformatorische groepering moeten hier de Evangelische Broeders worden genoemd, in de

wandeling vaak Hernhutters geheten, naar hun stichting in het Saksische Hernhut. De beweging heeft een

sterk internationaal karakter. In de Engelstalige literatuur wordt meestal over de Moravian Brethren of de

Moravian Church gesproken en wat betreft hun muziek over Moravian music; dan gaat de aandacht vooral

naar de Amerikaanse vestigingen, die vanaf 1735 ontstaan (waaronder Bethlehem, Pennsylvania and Salem,

North Carolina). Tot diep in de negentiende eeuw overheerst wereldwijd het Duits bij de evangelische

broeders.

De Zeister broedergemeente kent vanaf 1747 een organist/muziekdirecteur, een koor bestaande uit

gemeenteleden, en een instrumentale groep, het collegium musicum, eveneens uit gemeenteleden

samengesteld. De diensten omvatten de wekelijkse zondagavonddienst, met een liturgie gezongen door

liturgus (voorzanger), koor en gemeente. Daarnaast zijn er de zogenaamde Liebesmahle (liefdesmalen), late

middagdiensten ter gelegenheid van huwelijk, geboorte, begrafenis, bezoek, herdenking, enz., tijdens welke

aria’s (voor solist met begeleiding) en oden (Gemeinmusik: voor koor met instrumentale begeleiding) klinken

en koralen door de gemeente worden gezongen. Tenslotte moeten nog de Singstunden worden genoemd,

korte diensten waarin koralen worden gezongen door liturgus en gemeente.

Het repertoire van de evangelische broeders is gedeeltelijk gecomponeerd door eigen leden (hetzij uit

Zeist, hetzij uit buitenlandse vestigingen), gedeeltelijk gekozen uit het voorhanden zijnde repertoire aan

geestelijke muziek van andere confessionele herkomst. Tijdens de bloeiperiode van de Zeister

Page 41: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

41 7 januari 2013

broedergemeente, globaal van 1750 tot 1840, betreft dit het standaard klassieke en vroeg-romantische

repertoire, dikwijls geselecteerd op welluidendheid. De hernhutter muziek krijgt daarom het imago van een

zeer welluidende, kalme en rustige muziek.

De eerste organist/muziekdirecteur van de Zeister broedergemeente is Christian Gregor (1723-1801), in

functie in Zeist van 1749-1752. Na zijn Zeister periode zal hij vanuit Duitse vestigingen vorm geven aan de

muzikale idealen van de hernhutters en als zodanig de Moravische muziek haar typerende karakter geven.

Gregor wordt opgevolgd door Caspar Heck (1752-1757), Christian Gottfried Geissler (1730-1810;

organist/muziekdirecteur 1757-1809) en Georg Melchior Hörr (1762-1841; organist/muziekdirecteur 1809-

1840). Geissler is de overheersende figuur wat betreft de muziek van de Zeister broedergemeente gedurende

de tweede helft van de achttiende eeuw. (Zijn broer Johann Christiaan Geissler [1729-1815] is internationaal

één van de belangrijkste Moravische componisten.) Andere musici van betekenis die kortere of langere tijd te

Zeist verblijven zijn Johann Friedrich Peter (1746-1813; geboren in Heerendijk bij IJsselstein, waar een

gemeente verbleef van 1737 tot 1750, later in de Verenigde Staten een centrale figuur in de Moravische

muziek), Hermann Mankell (1763-1835) en Johann Philipp Geelhaar (1763-1832).

Het zingen van geestelijke liederen is een praktijk die in alle diensten van de broedergemeente

plaatsvindt. In Zeist gebeurt dat zeker aan de hand van de in Hernhut gedrukte Duitstalige bundels. Maar

voor de verspreide broeders in de Republiek worden al spoedig vertalingen geproduceerd zoals de

Evangelische liederen, uit het Hoogduits vertaalt (eerste druk Amsterdam 1738, vertalingen door Johannes

Deknatel) en de Lofzangen en geestelijke liederen der Vereenigde Evangelische Broeder-Gemeente (eerste

druk Amsterdam 1773, bewerking Georg Heinrich Loskiel).

REMONSTRANTEN

DIRCK RAPHAËLSZOON CAMPHUYSEN

Dirck Raphaëlszoon Camphuysen, Uytbreyding over de psalmen des Propheten Davids (Amsterdam: Michiel Colijn, 1630). Herdrukken: Den Haag: Johannes Tongerloo, 1650; Amsterdam: Cornelis de Leeuw, 1652 (alle melodieën in de altsleutel); Thomas Fonteyn, 1661 (op een Bovensanghs Sleutel); Dirck de Blom, 1662; Vlissingen: Jan Geleynsz, 1674, Middelburg: Adriaan van Eeghen, 1674 (beide edities gedrukt Middelburg: Benedictus Smidt); Amsterdam: Jan Rieuwertsz, 1675; Jan Rieuwertsz en Pieter Arentsz, 1679, 1685; Pieter Arentsz, 1680, 1685; Jacobus van Deyster en Joannes Bloem, 1685; Weduwe Pieter Arentsz, 1690 (AC 20.12.1689), 1694, 1697; latere drukken tot 1759. [Dirck Raphaelszoon Camphuysen], Stichtelycke rymen ([Hoorn: Isaac Willemszoon van der Beeck], 1624). Eerste editie anoniem, bestaande uit twee delen. Talloze herdukken, op naam. Gegroepeerde edities zijn min of meer gelijk wat betreft inhoud en muzikale verzorging: Amsterdam: Jacob Aartszoon Colom, 2/1628, zonder melodieën, vanaf deze editie met een derde deel. z.p. z.dr. z.j.; Rotterdam: Johannes Naeranus, 1639 (gedrukt Amsterdam: Nicolaas van Ravesteyn; CID 1.1.1639), 1644, 1658; Haarlem: Thomas Fonteyn, 1645 (gedrukt Isaac van Wesbuch); Rotterdam: Bastiaan Wagens, 1647 (gedrukt Haarlem: Thomas Fonteyn); Amsterdam: Pieter la Burgh, 1657 (TVQ 20.7.1658). Meerstemmige bewerking door CORNELIS DE LEEUW (1646). Oock de noten van druck-fauten ghecorrigeert. Amsterdam: Jacob Colom, 1647. Quarto-oblong uitgave met goed verzorgde melodienotaties, diverse canons en een (anonieme) vierstemmige zetting van Traen ooghen traen, elk rijm met gravure en embleem, opdracht door de uitgever aan François van Limburch, 1.4.1647. Tweestemmige bewerking door JOSEPH BUTLER (1652, ook 1682). Oock de noten van druckfauten gecorrigeert. Dordrecht: Jacob Rijffersz, 1654 (gedrukt Nicolaas de Vries, 1655; met de vierstemmige zetting van Traen ooghen traen uit 1647). Op nieuws oversien ende met verscheyde nieuwe liedekens ende wijsen vermeerdert, oock verscheyde liedekens op twee stemmen gestelt. Rotterdam: Bastiaan Wagens, 1655 (verschillende liederen met tweestemmige zettingen, ook het vierstemmige stuk); soortgelijk: Dordrecht: Abraham Andriesz, 1658 (gedrukt Nicolaas de Vries), 15/1660. Alle de liederen op noten en op twee na op een sleutel gestelt, en met veel oude ende nieuwe voysen vermeerdert. Amsterdam: Borrit Janszoon Smit, 13/1659 (gedrukt Thomas Fonteyn; alle melodieën op twee na op één sleutel, zo ook

Page 42: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

42 7 januari 2013

Dordrecht: Matthues van Nispen, 17/1677 [gedrukt Nicolaas de Vries]); Jan Rieuwertsz en/of (Weduwe) Pieter Arentsz, 14/1669, 15/1675, 16/1675, 18/1675, 19/1680, 20/1685, 20/1688, 1690 (AC 20.12.1689), 1693. Privilege van de Staten van Holland aan de weduwe van Pieter Arentsz, 29.10.1689. Geheel op noten gebragt, en gestelt op sleutels om te zingen en te spelen op allerhande instrumenten; mitsgaders vermeerdert met eenige nieuwgecomponeerde wijzen door M. Mathieu (Rotterdam: Isaac Naeranus, 1688). Alle strofen met melodieën, gebaseerd op de Butler-editie, vrijwel steeds met de vioolsleutel, geen wijsaanduidingen. Herdrukt 1702. Privilege Staten van Holland aan Isaac Naeranus, 18.1.1687, 16.11.1701. Amsterdam: Weduwe Pieter Arentsz en Cornelis van der Sys,1712 (hier in titel … op allerhande instrumenten, door Joseph Butler, vermeerdert …). Privilege Staten van Holland aan Jan Rieuwertsz, 19.10.1718, overdracht aan Cornelis van der Sys, 7.9.1719. Geheel op noten, na de voysen van Dr. R. Rooleeuw. Rotterdam: Isaac Naeranus, 1688 (alle melodieën met de sopraansleutel, gebaseerd op de Arentsz-editie, geen wijsaanduidingen. Herdrukt 1698; Amsterdam: Weduwe Pieter Arentsz en Cornelis van der Sys,1713 (twee edities: geheel op noten, en alleen eerste strofe met melodie), diverse edities 1747-1759. Stichtelyk zangwerk (Amsterdam: Weduwe Pieter Arentsz en Cornelis van der Sys, 1705). Bevat de liederen die in de editie van Rooleeuw zonder muziek voorkomen; alhier met melodieën (steeds vioolsleutel) door JAN WILLEMSZ. Voorwoord Zaandam 10.2.1705. FRANCISCUS AARTS, Dirk Raphaëlsz Kamphuizens liederen, op nieuw Italiaans muziek (Amsterdam: componist en Weduwe Pieter Arentsz en Cornelis van der Sys, [1705]) Bewerkingen voor cantus of tenor met basso continuo. Quarto-oblong. Parallelle oplage als Italiaansch musiek-boek, over de liederen van Dirk Raphaëlsz Kamphuysen (Amsterdam: componist en Jan Rieuwertsz, 1705). Heeroma 1951; Van den Doel 1967; Rasch 1973.

DIRK PIETERSZOON PERS Bellerophon, of Lust tot wysheyd, begrijpende veel zeedighe, stichtelijcke en leerlijcke sinne-beelden met haere verklaringhen (Amsterdam: Dirk Pieterszoon [Pers], 1614). Geen melodienotatie. Herdrukken met melodieën 1635, 1638, 1640-1641, 1648; Amsterdam: Willem van Beaumont, 1656-1657, 1662-1663, 1669 (OHC 8.10.1669); Weduwe Michiel de Groot, 1681, Weduwe Gysbert de Groot,1695. Vanaf 1640-1641 met Urania, vanaf 1648 tevens met Het gesangh der zeeden. Edities vanaf 1662-1663 claimen melodiecorrectie door Cornelis de Leeuw. Privilege Staten van Holland aan Willem van Beaumont, 17.3.1664, aan de Weduwe Michiel de Groot, 24.7.1681. Urania, of Hemel-sangh, waerin vele historiale en christelycke gesanghen, stichtelijcke liedekens en ghedichten (Amsterdam: Dirk Pieterszoon [Pers], 1640). CID 23.6.1640. Latere edities bij Bellerophon. Een editie van 1643 is geadverteerd in CID 24.10.1643. Gesangh der zeeden, waer in verscheyden stichtelijcke liedekens (Amsterdam: Dirk Pieterszoon Pers, 1648). Latere edities bij Bellerophon en Urania.

CORNELIS DE LEEUW Christelycke plicht-rymen, om te singen of te leesen. Verciert met de voysen van yder liedt op musijck-nooten, en verscheyde canons (Amsterdam: Cornelis de Leeuw, 1648-1649).

ORGANISTEN REMONSTRANTSE KERKEN Amsterdam: 1720-1745 JACOB NOZEMAN, 1745-1762 Jan Seullijn jr. (1716-1779, 1743 gehuwd met Anna Clermont, vermoedelijk dochter van Joh. Clermont, organist), 1762 Johannes Stark, 1763-1776 Jasper [Jacobszoon] Schouten (1737-1776), 1776-1793-na 1806 ??) Paulus Musculus. Rotterdam: 1668 Nicolaas Hendrikszoon Stroombergen, 1668-1670 Jan Pieterszoon Pickert, 1670-1679 Quirinus van Blankenburg.

DOOPSGEZINDEN De Hoop Scheffer 1865; Wackernagel 1867; Honig 1887 (over het Klein Hoornsche Liedboek van 1640 en later); Wieder 1900; Cramer 1900; Visser 1988ab, 1991; Hofman 1993; Grijp 1994; Elisabeth’s manly courage 2001.

Page 43: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

43 7 januari 2013

LIED- EN PSALMBOEKEN Een liedtboecxken tracterende van Den offer des Heeren, in’t welcke oude nieuwe liedekens wt verscheyden copyen vergadert zijn om by het offerboeck ghevoecht te worden (Emden: Nicolaas Biestkens, 1563). Herdrukken 1567, 1570, 1578, enz. tot en met 1599. Moderne uitgave: Het offer des Heeren: De oudste verzameling doopsgezinde martelaarsbrieven en offerliederen, bewerkt door S. Cramer (Den Haag 1904 = Bibliotheca Reformatoria Neerlandica 2). Veelderhande liedekens, ghemaect wt den Ouden ende Nieuwen Testamente. [1559]. Wieder 46, Wackernagel 51. [Emden: Nicolaes Biestkens], 1566. Regelmatige drukken tot rond 1600, voornamelijk Amsterdam (Cornelis Claesz, 1593, 1599; e.a.) Een nieuw liedenboeck van alle nieuwe ghedichte liedekens ([Emden: Nicolaas Biestkens?], 1562). {Adb II 2915} Latere gewijzigde en uitgebreide herdrukken onder variante titels: Het tweede liedeboeck van vele diversche liedekens, ghecmaect wt den Ouden ende Nieuwen Testamente (Amsterdam: Nicolaas Biestkens, 1583); Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden (Leiden: Jan Paedts Jacobszoon en Jan Bouwensz, 1595); Sommighe nieuwe schriftuerlycke liedekens gemaeckt uyt den Ouden ende Nieuwen Testament, edities vanaf 1593 tot 1664. Lietboeck inhoudende schriftuerlijcke vermaenliederen, claechliederen, gebeden, danckliederen, lofsanghen, psalmen, ende ander stichtelijcke liederen ... (Rotterdam: Diderick Mullem, 1582). Bijeengebracht door Hans de Ries. Herdruk Alkmaar 1604. Het boeck der gesangen, inhoudende alle de psalmen, lofsanghen en geestelijcke lieden (Hoorn: Jan Jochemszoon Byvanck, 1618). Het eerste deel is een Datheens psalmboek (met melodieën), het tweede deel een keuze uit de liederen van Hans de Ries (zonder melodieën). Ook Amsterdam: Barent Otsz voor Claes Jacobsz in De Rijp, 1624. Grotere keuze van liederen van De Ries, deze nu ook met melodieën. Latere edities tot en met Ghesangh-boeck (Hoorn/De Rijp 1658). Het groote liedeboeck van Lenaert Clock (Haarlem: Gillis Rooman, 1604). Gedicht en verzameld door Leendert Clock, gedeeltelijk compilatie uit eerdere eigen bundels vanaf 1589. Herdrukt Leeuwarden 1625. Carel van Mander, De harpe, oft Des herten snarenspel (Haarlem: Gillis Rooman, 1597). Herdrukt tot 1616. De gulden harpe, inhoudende al de liedekens (Alkmaar: Passchier van Westbusch, 1605). Talloze malen herdrukt tot 1709. De editie Rotterdam: Joan Wolfertsz, 1640 is geadverteerd in CID 8.9.1640. ’t Gheestelijck kruydt-hofken, inhoudende veel schriftuurlycke liedekens, by verscheyden autheuren gemaeckt ende nu tot stichtinge van een yegelijck t’samen ghestelt (De Rijp: Claes Jacobsz, 2/1633, 4/1637). Later: Amsterdam: Jan Albertsz, 5/1642, 6/1647, van andere uitgevers tot 1716. Vanaf 1642 meestal met het ’t Groot achter-hofken. ’t Groot achter-hofken, beplant met verscheyden gheestelijcke liedekens… by verscheyden autheuren gemaeckt (De Rijp: Claes Jacobsz, 1639, latere drukken, tot 1693, doorgaans bij ’t Kruydt-hofken. Claes Stapel (bewerker), Het lusthof der zielen, beplant met verscheiden zoorten van geestelijke gezangen … gemaakt van verscheiden persoonen (Alkmaar: Jan Pieterszoon Moer-beek, 1681). Herdrukken Haarlem: S. Boncq, 2/1686; Rotterdam: Pieter Terwout, 3/1692, 4/1697-1698; Amsterdam: Weduwe Pieter Arentsz en/of Cornelis van der Sys, 5/1711, 6/1726, 7/1743. Joachim Oudaen, Uyt-breyding over het boek der psalmen ... Op musijk gebracht met 1 en 2 stemmen, en 1 en 2 violen, benevens een bas continuo ... door REMIGIUS SCHRIJVER. Eerste stuk (Rotterdam: Pieter Terwout, 1680). Psalm 1-75 met muziek. Het tweede deel, met psalm 176-150 en de lofzangen is als tekstuitgave in 1681 verschenen. Davids psalmen, nieuwslykx op rym-maat gestelt (Amsterdam: Jan Rieuwertsz en Pieter Arentsz, 1684). De zgn. Amsterdamse doopsgezinde psalmen. Herdrukken 1685, 1696, 1721, 1727, 1765. De drukken vanaf 1685 met een liederendeel. Privilege Staten van Holland aan Jan Rieuwertsz en Pieter Arentsz, 13.4.1684. Cornelis van Eeke, Koninklyke harpliederen, op nieuws in rym en op honderd-en-vyftig van malkander verschillende wyzen uitgebreid (Amsterdam: Cornelis van Hogenhuysen, 1698). Bevat 151 psalmen met wijsaanduiding, zonder melodie. Vermoedelijk tekstuitgave, die ná de meerstemmige bewerking door JOHAN SCHENCK is verschenen. Davids psalmen (Haarlem: Izaak van der Vinne, 1713). De zgn. Haarlemse doopsgezinde psalmen. Herdrukt 1734, 1756. Oude liederen sedert het jaar 1684 in gebruik by de Doopsgezinde Gemeente vergaderende bij Het Lam en Den Toren te Amsterdam (Amsterdam: A. v.d. Kroe, 1793). Christelijke gezangen voor de openbaare godsdienstoefeningen (Amsterdam: J.C. Sepp en Zoon, 1796).

Page 44: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

44 7 januari 2013

ORGANISTEN DOOPSGEZINDE KERKEN Amsterdam: De Toren (Grote Kerk) 1777-1780 JOHAN ADAM REMMERS, 1780-1796 HENDRIK FOCKING, 1796-?? J. Andriessen Cz. De Zon (Kleine Kerk) : ??-1793- na 1806-?? A. J. van der Haar Leiden: 1776-1782? ISAAC COSTER, 1782-? Abraham Leenhouwer.

RIJNSBURGER COLLEGIANTEN Reinier Rooleeuw, Schriftuurlyke gezangen, gerymt en op nieuwe zangwysen gesteld (Amsterdam 1681). Herdrukken: (Weduwe) Pieter Arentsz en/of Cornelis van der Sys, 2/1686, 3/1702, 4/1725. OHV 19,24.1.1672 adverteert een bundel van Stichtelyke gezangen van Rooleeuw.

LUTHERANEN Schultz Jacobi 1843; Hollweg 1923; Pont 1910; Kooiman 1942, pp. 179-181, 1943, 1958; Lenselink 1959, pp. 471-492; Mudde 1955, 1978; Estié 1991.

LIED- EN PSALMBOEKEN Een hantboecxken inhoudende Den heelen psalter des H. Propheete David. Eensamelijck den catechismus met noch veel schoon hymnen oft lof-sanghen, ende gheestelijcke liedekens in twee deelen by een gevoecht …Tweede deel: Dat ander deel der Christelijcke liederen, lof-sanghen, ghebeden ende danckliederen… (Frankort [=Wezel?]: Hans de Braeker, 1565). Heruitgave 1575: Alle de psalmen des H. Conincklycken Propheten Davidts, medt de Christelycke loffsangen, gebeden ende danckliedekens, soo t’Antwerpen (in de Christelycke gemeynte van d’Augspurgsche confessie tot lof, prys ende eere des almachtigen Godts) ordentlyck gesongen worden … Tweede deel: Den geheelen soudter des H. Propheten ende Conincks Davidt ([Wezel?: Hans de Braeker?] 1575). Willem van Haecht, De CL psalmen Davids, in dichte ghestelt … Hier sijn by ghevoecht de compositien op de psalmen ende de Christelijcke liedekens… Tweede deel: Het tweede deel, inhoudende de Psalmen, lof-sanghen, hymnen ende geestelijcke liedekens die men meest in der Christelijcke Ghemeynten gewoonlijck is te singhen (Antwerpen: Arnout ’s Conincx, 1579,1582, 1583). Hierna uitgaven uit de Republiek: De CL psalmen Davids, in Neder-duytschen dichte gestelt, mits-gaders de lof-sangen, hymnen ende geestelijcke liedekens, so de Christelijcke Gemeynten (der Confessien van Augsborch toe-gedaen zijnde) zijn gebruyckende (Leiden: Hendrick Lodewijckszoon van Haestens, 1607; Jacob Marcus 1611; Amsterdam: Nicolaes Leye, 1612; Jacob Scholt, 1615). Zonder de naam van de auteur te noemen. De CL psalmen Davids, in Nederduytschen dichte gestelt door Willem van Haecht … (Amsterdam: Paulus Stroobant, 1623). Talrijke verdere edities, soms bijna jaarlijks tot en met 1687. Hieronder: De alder-laetste editie. Niet alleen met grooter neersticheyt oversien ende verbetert, maer oock met verscheyden lof-sangen vermeerdert … (Amsterdam: Weduwe Paulus Stroobant, 1627). Met een muziekinstructie door JAN

PIETERSZ en twee vierstemmige zettingen van psalm 128 door dezelfde. Heruitgave hiervan Amsterdam: Jan Jansz, 1640, met op de titel “overgesien ende verbetert door Jan Pietersz Boeckdrucker en musicien.” Jan van Duisberg, LXXXV nieu-gerijmde psalmen des Propheten Davids: Alle welcke psalmen, in haere oude rijmen, in de meeste Nederlantsche kerken van d’Augsburgsche belijdenis, om d’onkunde der sang-wijsen, niet gewoonelijck werden gesongen, ende derhalven nu van nieus op bekende en gevoeghelijcke sang-wijsen gestelt en gerijmt zijn (Amsterdam: Jan van Duisberg, 1680). Willem van Haecht / Jan van Duisberg, De CL psalmen Davids, in Nederduytsche Zang-verssen, oude en nieuwe rymen: Begrypende d’oude, alle d’in gebruyk zijnden psalmen, eertijds gerijmt door Willem van Haagt, ende de nieuwe, alle de buyten gebruyk geblevene psalmen, onlangs van hare onbekende, op bekende kerk-zangwijsen gestelt en gerijmt, door J. v. Duisburg. Aldus geheel op bekende zang-wijsen, beneffens alle de gewoone geestelijke liederen, ten dienste van de Christelijke gemeynte van d’onveranderde Augsburgsche geloofs-belijdenis in’t licht gegeven, en met eenige nieuw-geapprobeerde liederen vermeerdert (Amsterdam: Jan van Duisberg, 1688). Met privilege Staten van Holland aan Jan van Duisberg, 7.1.1688, aan de weduwe Jan van Duisberg en Willem van Duisberg, 20.7.1703. Herdrukken onder meer 1712, 1722, 1734, 1751, 1757, 1671, 1769.

Page 45: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

45 7 januari 2013

Henrich Michels, Die wohlklingende Harmonie des Hoch- und Niederteutschen Gottesdienst der [der] unveränderten Augsburgischen Confession zugethanen Kirchen in Niederland (Amsterdam: Nicolaus Bürger en Johan van Heeckeren, 1713). Wilhelm August Klepperbein, Die hundert und fünfzig Psalme und die Gesänge, welche bey dem öffentlichen Gottesdienst der mehrersten Gemeinen, die in den Vereinigten Niederlande[n] dem unveränderten Augsburgischen Glaubens-Bekenntnis zugethan sind, auch in niederdeutsche Sprache gesungen werden (Amsterdam: Hendrik Brandt, 1762). Het boek der psalmen nevens christelyke gezangen, ten gebruike der gemeente toegedaan de onveranderde Augsburgsche geloofsbelydenis, op nieuw in dichtmaat gebracht, volgens besluit en met goedkeuring van het Eerw. Consistorie binnen Amsterdam (Amsterdam: Pieter Meijer, Johan Strander en Anthony Eichhorn, 1779). Uitgebracht in diverse formaten. Ongedateerde nadrukken door H. Brandt en compagnie (in verschillende samenstellingen). Het boek der psalmen, nevens Christelyke gezangen (Amsterdaam: Isaac de Jongh, 1781). Met opdracht in rijm door de uitgever aan E.F. Alberti, J. Klap, M. Herfst en P.W. van Lankeren; ‘Beknopte historie der nieuwe psalm- en gezang-beryming’, naamlijst van intekenaren en ‘Aanwyzing’ (=muziekinstructie). Geheel op noten, vioolsleutel. E.H. Mützenbecher, Sammlung der geistlichen Lieder und Psalme, welche in den meisten Evangelisch-Lutherischen Gemeinen der Vereinigten Niederlande, und besonders in Amsterdam, beym öffentlichen Gottesdienste gebraucht werden (Amsterdam: J.C. Roeder en J.H. Moeleman, 1789). Christelijk gezangboek bij de Evangelisch-Lutherse gemeente te ’s-Graavenhaage in gebruik (Den Haag: J.S. Dornseiffen en J. de Groot, 1790). Gesangbuch der Evangelisch-Lutherischen Gemeine im Haag zum gottesdienstlichen Gebrauch gewidmet (Den Haag: J.S. Dorneseiffen, 1795). Het boek der psalmen, in dichtmaat gebracht. Gezangen, in dichtmaat gebracht. Kerkboek. Ten dienste van de Christelijke Gemeente toegedaen de onveranderde Augsburgsche geloofsbelijdenis te Rotterdam (Rotterdam: J.P. Kroefft, 1795-1796).

ALTERNATIEVE BERIJMINGEN Aernout van Overbeke, De psalmen Davids in Nederduytsche rijmen gestelt (Amsterdam: Borrit Janszoon Smit, 1663). Privilege Staten Generaal 2.3.1662, Staten van Holland 6.3.1662. Eén vers op noten, altsleutel. Christoffel Beudeker, De CL Psalmen des Konings en Profeets Davids, op nieuw in ’t Nederduitsche berymt (Amsterdam: Abraham Strander, 1739). Eén vers op noten, vioolsleutel. Jan Everhard Grave, Het boek der psalmen, nevens de liederen en gezangen, (Amsterdam: Gerrit Warnars, 1776). Alleen teksten met wijsaanduidingen.

LIEDEREN Petrus Martini, Geestelijk zielen-vermaak, of Eenige geestelijke liederen, gepast op alle de Christelijke feestdagen … Uit het Hoogduits na het Dortmondse exemplaar (ten dienste van de Leeuwaarder Gemeente en verdere liefhebbers) getrouwelijk overgezet (Amsterdam: Samuel Schoonwald, 1725). Verdere editie tot 1753. Georg Heinrich Petri, Eenige geestelyke gezangen, die in de Zaandamze lutherse gemeente op Zon- en feestdagen na de predicatie … gesongen werden (Amsterdam: Hendrik Burgers, 1733).

ORGANISTEN LUTHERSE KERKEN Amsterdam: Lutherse Oude Kerk: 1658-1672 JACOBUS HAFFNER; 1672-1683 Willem de Lange; 1683-1694 HENDRIK

ANDERS; 1694 Helmer Gades; 1694-1723 Evert Havercamp; 1723-1726 GERHARD FREDRIK WITVOGEL; 1726-1747 Jan Rijntjes; 1747-1817 ANTHONY MUNNINKHUYSEN. Lutherse Nieuwe Kerk: 1719-1725 Laurentius Laurenti; 1726-1746 Gerhard Fredrik Witvogel; 1747-1793 Jan Rijntjes; 1793-*** J.A. Vriends. Haarlem: ?-1685 Hermanus Mollerus; 1685-1694 Jan Pelt; 1694-1699 Goosen Brouwer; 1699-1734 Johan Elsmeer; 1734-1749 Pieter Smeijters; 1749-1756 JAN RADEKER; 1756-1763 Pieter van Giessen; 1763-1775 Jan van Varel Pieterszoon; 1775-1791 Jan Hendrik Grol; 1791-1827 Jan Alexander Kruseman. Leiden: ?-1759 Theodorus Dicten jr.; 1759-? Hermann Fortmeyer; ?-1788 Johann Nicolaus Kliebisch; 1788-? Christian Friedrich Rüppe.

Page 46: Hoofdstuk Acht: De kerken I: Reformatorische Richtingen

GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN 1572-1795

HOOFDSTUK ACHT: DE KERKEN I: REFORMATORISCHE RICHTINGEN

46 7 januari 2013

Den Haag: 1650-1651 Adolf Frederiksz; 1651-1663 Antony van Breda; 1663-1670 Gerard de Witte; 1670-1678 Herman van Eyck; 1678-1680 Hendrik Nieuwenhuysen; 1680-1693 Cornelis van Dort; 1693-1716 François Groenhaegen; 1716-1726 Willem Groenhaegen; 1726-1765 Johann Friedrich Ebeling; 1765-1791 Pieter Cornelis Ebeling; 1791-1811 Hermannus Cleffkens. Utrecht (gegeven onvolledig): 1652-1661 Dirck Nieuwenhuis; 1706-1725 Johann Gottfried Richter; 1725-1737 Johann Philipp Albrecht Fischer; 1738-1759- Lodewijk Batillie; ?-1778-1781-? Christoffel Bätz.

EVANGELISCHE BROEDERGEMEENTEN Müller 1916; Grove6 12 (1980), pp. 562-564 (Karl Kroeger, ‘Moravian Music, American’); NewGrove2 17 (2001), pp. 96-100 (N.R. Knouse, ‘Moravians, music of the’); Tollefsen 1985. Evangelische liederen, uit het Hoogduits vertaalt (Amsterdam: [J. ter Beek?], 1/1738, 3(=2?)/1742, J. ter Beek, 3/1743, 4/1745, 5/1749). Vertalingen van Johannes Deknatel (1698-1759). Behoudens de eerste uitgave steeds met melodieën. Lofzangen en geestelijke liederen der Vereenigde Evangelische Broedergemeenten (Amsterdam: C.N. Guerin, 1/1773, J. Weppelman, 2/1787). Teksten door Georg Heinrich Loskiel; met melodieën.