HOOFDSTUK 4.1 INSECTEN Insectenleer.pdf · 4.1.1.5 Zintuigen . Ogen . Bijna alle insecten bezitten...

16
58 DEEL 4 INSECTENLEER . GELEEDPOTIGE DIEREN . Indeling : We verdelen de geleedpotige in vier klassen: 1. Insecten, 2.Kreeftachtige, 3. Duizendpootachtige en 4. Spinachtige . HOOFDSTUK 4.1 INSECTEN . De insecten vormen, wat het aantal soorten betreft, verreweg de meerderheid van het dierenrijk . Maar ook door hun verscheidenheid van vormen, hun talrijkheid en hun sterk voortplanting - en aanpassingsvermogen zijn de insecten de belangrijkste diergroep op aarde . Het zijn waarschijnlijk onze grootste voedselconcurrenten . We zullen ze daarom uitvoeriger bespreken dan de overige dieren . 4.1.1 ALGEMEEN BOUWPLAN VAN EEN VOWASSEN INSECT . Het skelet is uitwendig en bestaat uit een stevig panster van chitine, dat niet alleen de organen, maar ook alle spieren beschermt, zulks in tegenstelling met het inwendige skelet van de gewervelde dieren . Op de plaats van de geledingen ( gewrichten, scharnieren ) is het week en is er dus beweging mogelijk .(vgl. harnas ) . Het lichaam is samengesteld uit segmenten, die tot drie afdelingen zijn verenigd nl: kop, borststuk en achterlijf . De kop draagt een paar voelsprieten of antennen, een paar ogen en monddelen . Het borststuk bestaat uit drie segmenten nl. voor -, midden - en achterborststuk . Elk segment draagt een paar poten, dus alle volwassen insecten hebben 6 poten . Bovendien hebben de meeste insecten aan het 2 de en het 3 de borstsegment een paar vleugels . Het achterlijf bestaat uit een verschillend aantal segmenten en draagt nooit poten, maar meermalen wel andere aanhangselen . In het achterlijf liggen de meeste organen .

Transcript of HOOFDSTUK 4.1 INSECTEN Insectenleer.pdf · 4.1.1.5 Zintuigen . Ogen . Bijna alle insecten bezitten...

Page 1: HOOFDSTUK 4.1 INSECTEN Insectenleer.pdf · 4.1.1.5 Zintuigen . Ogen . Bijna alle insecten bezitten aan de kop een paar samengestelde ogen, ook complexogen of facetogen genaamd . Deze

58

DEEL 4 INSECTENLEER .

GELEEDPOTIGE DIEREN .

Indeling: We verdelen de geleedpotige in vier klassen: 1. Insecten, 2.Kreeftachtige,

3. Duizendpootachtige en 4. Spinachtige .

HOOFDSTUK 4.1 INSECTEN .

De insecten vormen, wat het aantal soorten betreft, verreweg de meerderheid van het dierenrijk .

Maar ook door hun verscheidenheid van vormen, hun talrijkheid en hun sterk voortplanting - en

aanpassingsvermogen zijn de insecten de belangrijkste diergroep op aarde . Het zijn

waarschijnlijk onze grootste voedselconcurrenten . We zullen ze daarom uitvoeriger bespreken

dan de overige dieren .

4.1.1 ALGEMEEN BOUWPLAN VAN EEN VOWASSEN INSECT .

Het skelet is uitwendig en bestaat uit een stevig panster van chitine, dat niet alleen de organen,

maar ook alle spieren beschermt, zulks in tegenstelling met het inwendige skelet van de

gewervelde dieren . Op de plaats van de geledingen ( gewrichten, scharnieren ) is het week en

is er dus beweging mogelijk .(vgl. harnas ) .

Het lichaam is samengesteld uit segmenten, die tot drie afdelingen zijn verenigd nl: kop,

borststuk en achterlijf .

De kop draagt een paar voelsprieten of antennen, een paar ogen en monddelen .

Het borststuk bestaat uit drie segmenten nl. voor -, midden - en achterborststuk .

Elk segment draagt een paar poten, dus alle volwassen insecten hebben 6 poten . Bovendien

hebben de meeste insecten aan het 2de

en het 3de

borstsegment een paar vleugels .

Het achterlijf bestaat uit een verschillend aantal segmenten en draagt nooit poten, maar

meermalen wel andere aanhangselen . In het achterlijf liggen de meeste organen .

Page 2: HOOFDSTUK 4.1 INSECTEN Insectenleer.pdf · 4.1.1.5 Zintuigen . Ogen . Bijna alle insecten bezitten aan de kop een paar samengestelde ogen, ook complexogen of facetogen genaamd . Deze

59

4.1.1 1 Monddelen .

Bijtende monddelen Likkend zuigende monddelen

bv. kevers bv. bijen

zuigende

roltong

bv. vlinder

Stekende zuigende monddelen Stempelvormige zuigtong

bv. bladluis bv. huisvlieg

In alle figuren: bl = bovenlip, bk = bovenkaken, ok = onderkaken met ( alleen bij A )

bi = binnenste en bu = buitenste kauwplaat, okt = onderkaaktasters,

ol = onderlip, olt = onderliptasters, t = tong ( alleen bij B ), o = oog .

Stekend zuigend: Deze insecten steken een plant aan en blazen speeksel in de cel van de plant .

Dit speeksel verdunt het celsap, waardoor het door overdruk, langs een 2de

kanaaltje in de stekend zuigende monddelen, naar het insect stroomt .

Door deze techniek kan persistent virus overgebracht worden .

Bestrijding:

Bijtende monddelen: …………………………………………………………………….

Stekend zuigend: …………………………………………………………………………

Page 3: HOOFDSTUK 4.1 INSECTEN Insectenleer.pdf · 4.1.1.5 Zintuigen . Ogen . Bijna alle insecten bezitten aan de kop een paar samengestelde ogen, ook complexogen of facetogen genaamd . Deze

60

4.1.1.2 Poten .

De voorpoten van bv. de waterschorpioen zijn ingericht als vang - of grijppoten en de

achterpoten van de honingbij als verzamelpoten .

4.1.1.3 Vleugels

Deze ontstaan als huidplooien aan het 2de

en 3de

borstsegment . Dit zijn luchtbuizen, die

in verband staan met de ademhaling .

4.1.1.4 Achterlijf .

Het aantal segmenten varieert bij verschillende soorten: maximaal zijn het er 11 . Het

achterlijf draagt bij volwassen insecten nimmer poten . Wel vindt men hier soms tastdraden

(haften, veenmollen ), stiften ( kakkerlakken )of een tang ( oorwormen ) .

Ook vindt men wel bij de wijfjes van sommige soorten een legboor ( sabelsprinkhaan, vele

sluipwespen ) of een angel ( bijen en wespen ), welke in feite een veranderde legboor is .

4.1.1.5 Zintuigen .

Ogen . Bijna alle insecten bezitten aan de kop een paar samengestelde ogen, ook

complexogen of facetogen genaamd . Deze bestaan uit een groot aantal, door zwarte

tussenwanden gescheiden oogjes . De kamervlieg heeft ongeveer 4000 facetten per oog,

sommige vlinders hebben er zelfs meer dan 20.000 .

Bovendien vindt men bij verschillende insecten, bv. wespen, boven op de kop nog een of

meer enkelvoudige oogjes .

Gehoororganen . Deze komen voor bij geluidgevende insecten . Ze zitten meestal aan het

achterlijf, soms ook aan het borststuk of aan de schenen van de voorpoten .

Tast - of drukzin . ( het gevoel ) Dit zetelt over het gehele lichaam, maar vooral ook in de

voelsprieten en eventueel in de tastdraden van het achterlijf .

Page 4: HOOFDSTUK 4.1 INSECTEN Insectenleer.pdf · 4.1.1.5 Zintuigen . Ogen . Bijna alle insecten bezitten aan de kop een paar samengestelde ogen, ook complexogen of facetogen genaamd . Deze

61

Reukorganen . Zitten voornamelijk in de voelsprieten . Bij verscheidene soorten hebben de

mannetjes veel sterker ontwikkelde antennen dan de wijfjes . In dergelijke gevallen

verspreiden de wijfjes een specifieke geur, waardoor mannetjes worden aangelokt (vlinders)

Smaakzin . Zetelt als regel in de monddelen, voornamelijk in de tasters . Bij sommige

insecten zitten bovendien zeer gevoelige smaakzintuigen in de uiteinden van de poten .

( vb. kamervlieg )

4.1.1.5 Ademhaling .

De insecten ademen door middel van

luchtbuizen of tracheeën, die door

paarsgewijze geplaatste, zijdelingse

openingen met de buitenlucht in verbinding

staan .

Deze openingen noemt men stigma’s . Ze

kunnen naar behoefte geopend of gesloten

worden .

4.1.1.6 Bloedsomloop .

Wegens het sterk vertakte tracheeënstelsel behoeft het bloed geen zuurstof rond te brengen

en koolzuur af te voeren, zoals bij de gewervelde dieren . Het bloed is derhalve kleurloos,

d.w.z. het mist de hemoglobine, de rode bloedkleurstof, die het transport van de genoemde

gassen verzorgt . De voornaamste taak van het insectenbloed is het distribueren van

voedingsstoffen en het afvoeren van afbraakproducten van de stofwisseling .

Het hart ligt aan de rugzijde in het achterlijf . Het bestaat uit een aantal achter elkaar

gelegen kamers, die het bloed van achter naar voren stuwen in een korte lichaamsslagader .

( aorta ) Uit de aorta stroomt het bloed vrij in de lichaamsholte ( open bloedsomloop ),

Page 5: HOOFDSTUK 4.1 INSECTEN Insectenleer.pdf · 4.1.1.5 Zintuigen . Ogen . Bijna alle insecten bezitten aan de kop een paar samengestelde ogen, ook complexogen of facetogen genaamd . Deze

62

waarna het weer door het hart wordt aangezogen . Soms zijn er aan de basis van ver

uitstekende lichaamsdelen, zoals poten en antennen, kleine bijharten, die het bloed verder

sturen .

De lichaamstemperatuur van de insecten wisselt met de temperatuur van de omgeving .

Daarom zijn ze met warm weer veel beweeglijker dan bij lage luchttemperatuur . De term

“ koudbloedig “ die men hiervoor vaak gebruikt is eigenlijk onjuist . Slechts bij de

honingbij komt een collectieve temperatuurregeling voor . Buiten de korf zijn de bijen

echter ook “ koudbloedig “ .

4.1.1.7 Zenuwstelsel en spijsverteringsstelsel .

Spijsvertering: kevers --> groot

vlinders --> klein

4.1.2 VOORTPLANTING .

De insecten zijn van gescheiden geslacht . Dikwijls is er een duidelijk verschil in uiterlijke

kenmerken tussen mannetjes en wijfjes, bv. bij vele vlinders en schildluizen .

De geslachtsorganen bevinden zich in het achterlijf en hebben een afzonderlijke opening naar

buiten, dicht bij de anus .

De voortplanting geschiedt in de regel door eieren . Bij veel soorten zijn de wijfjes in het bezit

van een legboor . Verschillende insecten zijn echter levendbarend, zoals de meeste bladluizen .

Voortplanting zonder bevruchting ( parthenogenesis ) komt bij enkele groepen voor . Bv. bij

bladluizen, bijen en wandelende takken .

Bij mieren, bijen en enkele andere groepen bestaan ook geslachtloze dieren, de werksters, die

eigenlijk onvolledige wijfjes zijn .

4.1.2.1 Gedaanteverwisseling of metamorfose .

Alle gevleugelde insecten doorlopen een gedaanteverwisseling, daar ze altijd ongevleugeld

geboren worden . Enkele vleugelloze insecten kunnen echter ook een gedaanteverwisseling

ondergaan . Bv. vlooien en werkmieren .

Page 6: HOOFDSTUK 4.1 INSECTEN Insectenleer.pdf · 4.1.1.5 Zintuigen . Ogen . Bijna alle insecten bezitten aan de kop een paar samengestelde ogen, ook complexogen of facetogen genaamd . Deze

63

De gedaanteverwisseling kan volledig of onvolledig zijn .

Bij de volledige gedaanteverwisseling, zoals we deze aantreffen bij o.a. vlinders, kevers,

bijen, vliegen en muggen, hebben we achtereenvolgens: ei - larve - pop - imago .

Bij de onvolledige gedaanteverwisseling ontbreekt het popstadium . Het jonge dier lijkt

direct na het uitkomen uit het ei al min of meer op de imago , maar heeft nog geen vleugels.

Bij elke vervelling nadert de gedaante meer tot de volwassen vorm . De vleugels, die na

enkele vervellingen ontstaan, worden bij elke vervelling groter . De onvolwassen stadia

noemt men hier nimfen . Deze komen o.a. voor bij sprinkhanen, oorwormen, bladluizen,

cicaden en libellen .

Achtereenvolgens hebben we hier dus: ei - een aantal nimfenstadia - imago .

Sommige insecten hebben in het geheel geen gedaanteverwisseling bv. zilvervisjes .

4.1.2.2 Kenmerken en eigenschappen van larve en pop .

Larve .

Men onderscheidt drie soorten larven: rupsen, larven in engere zin en maden .

Rupsen hebben een harde, duidelijk zichtbare kop met bijtende monddelen . Zij bezitten 3

paar gelede borstpoten en een aantal ongelede achterlijfpoten, waarvan het laatste paar

“ naschuivers “ wordt genoemd . Ze zijn al of niet behaard en zeer uiteenlopend van kleur .

Ze worden verdeeld in ware rupsen en bastaardrupsen .

Ware rupsen ( fig. A ) hebben een afgeplatte kop en 2 - 5 paar achterlijfpoten . Tussen de

naschuivers en de overige achterlijfpoten zitten enige segmenten zonder poten . Ook aan het

5de

lichaamssegment hebben ze nimmer poten . Zijn er in het totaal slechts 2 paar

achterlijfpoten, dan spreekt men van spanrupsen . Ware rupsen worden later vlinders .

Bastaardrupsen hebben een meer bolronde kop en 6 - 8 paar achterlijfpoten . Zij hebben

altijd poten aan het 5de

lichaamssegment . Ze zijn vaak kenbaar aan de zonderlinge

houdingen die ze aannemen, als ze verontrust worden . Bastaardrupsen worden later

bladwespen .

Page 7: HOOFDSTUK 4.1 INSECTEN Insectenleer.pdf · 4.1.1.5 Zintuigen . Ogen . Bijna alle insecten bezitten aan de kop een paar samengestelde ogen, ook complexogen of facetogen genaamd . Deze

64

Eigenlijke larven hebben eveneens een harde, duidelijk zichtbare kop met bijtende

monddelen . Ze bezitten alleen 3 paar borstpoten of zijn geheel pootloos . Ze hebben dus

geen achterlijfpoten . Dit type larven komt voor bij kevers en gaasvliegen .

Maden hebben geen duidelijk zichtbare kop en geen poten . De voedselopname heeft soms

via de huid door diffusie . Er echter ook maden met bijtende monddelen( emelten ) .

Maden treft men aan bij vliegen, bijen en mieren .

De pop .

4.1.3 ENKELE BELANGRIJKE INSECTEN IN DE TUINBOUW .

4.1.3.1 Springstaarten .

Het zijn kleine eenvoudige insectjes zondergedaanteverwisseling.

Ze leven op vochtige lommerige, humusrijke plaatsen .

Bv. in serres op zaaibedden .

Ze vreten aan jonge plantjes .

Bestrijding

………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………..

……………………………………………………………………………………………….

………………………………………………………………………………………………..

4.1.3.2 Stekend - zuigende insecten .

Wantsen .

Het zijn afgeplatte insecten, meestal groen of bruin van kleur

Ze hebben 2 paar vleugels , de voorvleugels zijn enigszins

leerachtig met vliezige top .

Ze zuigen aan jonge bladeren, waardoor typische

bladmisvorming ontstaat met bruin omzoomde gaatjes .

Page 8: HOOFDSTUK 4.1 INSECTEN Insectenleer.pdf · 4.1.1.5 Zintuigen . Ogen . Bijna alle insecten bezitten aan de kop een paar samengestelde ogen, ook complexogen of facetogen genaamd . Deze

65

Witte vlieg .

De witte vlieg lijkt sterk op kleine witte, bepoederde motjes . Ze leven

aan de onderzijde van het blad . De volwassen vlieg leeft + 4 weken en

legt + 100 eitjes . Er komen verschillende generaties per jaar voor,

zeker in de serre, maar ze komen ook meer en meer in openluchtteelten

voor .

Ze zuigen sap uit de plant en scheiden honingdauw af, waarin roetdauw ontwikkelt . Dit

bevuilt sterk de planten en belemmert de bladgroenverrichting .

Ze kunnen ook virussen overbrengen .

Bestrijding .

Resistentie tegen chemische middelen .

Biologische bestrijding met sluipwespen werkt niet in kleine serres .

Planten bij droog weer .

’s Morgens de planten goed natspuiten .

Serres in de winter goed ontsmetten .

Bladluizen .

De luizen zijn 1,5 à 2 mm groot . Er zijn zeer veel verschillende

soorten .Bv. zwarte bonenluis, groene appelbladluis, rozenscheutluis

enz.

Ze overwinteren als zwarte eitjes . In de lente ontstaan moederluizen

die langs ongeslachtelijke weg levenbarend jongen op de wereld

brengen . Op bepaalde momenten ontstaan gevleugelde individuen

die naar andere plantensoorten migreren .

In de herfst ontstaan mannetjes en wijfjes die naar de oorspronkelijke planten terugkeren en

na het paren wintereitjes afleggen .

Er zijn verschillende generaties per jaar .( in serres tot 10 generaties )

Schade: zie witte vlieg .

Verwante soorten .

Tripsen = donderbeestjes .

Tripsen hebben een onvolledige gedaanteverwisseling . De larven gaan dus na elke

vervelling meer op het imago gelijken .

De meest bekende soorten zijn tabakstrips en Californische trips .

Ze zuigen aan bladeren, bloemen en knoppen . Er ontstaan zilverkleurige stippen en sterfte

van groeipunten en knoppen .

Bij komkommers vallen de bloemen af .

Page 9: HOOFDSTUK 4.1 INSECTEN Insectenleer.pdf · 4.1.1.5 Zintuigen . Ogen . Bijna alle insecten bezitten aan de kop een paar samengestelde ogen, ook complexogen of facetogen genaamd . Deze

66

Bestrijding .

Systemische middelen zijn hier op hun plaats .

……………………………………………………

……………………………………………………

……………………………………………………

……………………………………………………

……………………………………………………

……………………………………………………

……………………………………………………

……………………………………………………

…………………………………………………....

Groentevliegen .

Bv. wortelvlieg, aspergevlieg, uienvlieg = preivlieg, koolvlieg .

De vliegen verschijnen rond half april en leggen hun eitjes aan de basis van de plant .

De jonge larven vreten zich in de stengelbasis naar beneden en verpoppen in de grond .

Hieruit ontstaat een nieuwe generatie vliegen . Er komen 2 à 3 generaties per jaar voor .

Ze overwinteren als pop in de grond .

Bestrijding .

………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………..

……………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………….

………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………..

Noot: De mineervlieg .

Schadebeeld: Kleine witachtige larven vreten steeds breder wordende slingerende

gangen door de bladeren . Het bladmoes wordt weggevreten en de

opperhuid blijft . Bij een sterke aantasting worden de bladfuncties

onderbroken .Verschillende soorten komen voor bij tomaten, selder,

bonen, komkommer, meloen, sla, ajuin, prei enz.

Voorbeeld: tomatenmineervlieg .

Bestrijding: - aangetaste blaadjes onmiddellijk verwijderen en vernietigen .

- spuiten.

Page 10: HOOFDSTUK 4.1 INSECTEN Insectenleer.pdf · 4.1.1.5 Zintuigen . Ogen . Bijna alle insecten bezitten aan de kop een paar samengestelde ogen, ook complexogen of facetogen genaamd . Deze

67

Vlinders .

Vlinders veroorzaken geen schade aan planten . Ze zuigen alleen nectar uit de bloemen .

De larven kunnen echter veel schade aanrichten .

Koolwitje .

We onderscheiden twee soorten: het grote en het kleine koolwitje . Het zijn witte

vlindertjes met zwarte stippen op de vleugels .

Het grote koolwitje legt zijn eieren in hoopjes onderaan de bladeren van kruisbloemige

planten . De larven zijn geelachtig met zwarte stippen en leven in groep .

Het kleine koolwitje legt zijn eitjes meer verspreid . De larven leven solitair en zijn

blauwgroen van kleur . De jong larven schaven de opperhuid van het blad af (venstervraat)

Later worden grote gaten in de bladeren gebeten . Soms blijven alleen de grote nerven

over . De vlinders verschijnen in april . Er zijn 2 à 3 generaties per jaar .

Bestrijding .

……………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………….

Preimot .

Biologie: De preimot is een 15 à 20 mm lang, grauw, bruinachtig vlindertje . In

rusttoestand heeft het slechts een lengte van 10 à 12 mm .

Na de winter te hebben doorgebracht op een beschutte plaats verschijnt het

omstreeks einde april, begin mei .

De wijfjes leggen hun eieren op de bladeren of aan de wortelhals van de jonge

planten . De ontloken rupsjes vreten gaten in de bladeren tot in het hart, dat later

tot rotting overgaat . De rupsjes verpoppen in kleine spilvormige cocons,

gehecht aan de preibladeren . De motten ontluiken in juliaugustus en leggen

nieuwe eitjes . De rupsen van deze tweede generatie zijn veel schadelijker dan

deze van de eerste . De poppen van deze generatie ontluiken voor de eerste

koude en de vlindertjes overwinteren .

Page 11: HOOFDSTUK 4.1 INSECTEN Insectenleer.pdf · 4.1.1.5 Zintuigen . Ogen . Bijna alle insecten bezitten aan de kop een paar samengestelde ogen, ook complexogen of facetogen genaamd . Deze

68

Schadebeeld: De rupsen vreten gangen in de bladeren en pijpjes . De aangetaste planten

groeien niet meer en vertonen droge bladuiteinden . Daarna ontwikkelen zich

bacteriën en zwammen op de vreetplaatsen en veroorzaken het verrotten en

afsterven van heel de plant .

Bestrijding .

……………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………….

4.1.4 BODEMINSECTEN .

4.1.4.1 Schadebeeld .

Groenten van elke soort verwelken en sterven, de wortels zijn erg aangetast . In rapen en

wortelen zijn diepe gaten en gangen gevreten . Bij het uitgraven ontdekt men de schuldige

parasiet rond de wortels .

4.1.4.2 Oorzaak:

Engerlingen ( spekmade ) .

Dit zijn larven van de meikever of van de junikever . Zij hebben

een geelbruine kop, drie paar poten en een witachtig blauw

gekromd achterlijf . De engerlingen van de meikever leven,

volgens het klimaat, drie tot vier jaar in de grond, voeren hun

rijpingsvraat uit aan loofbomen en leggen hun eieren voornamelijk

in losse, licht verwarmbare aarde met dichte plantengroei . De

larven komen na 4 tot 6 weken te voorschijn .

Aardrupsen ( grauwe made ) .

Aardrupsen zijn de haast naakte, cilindervormige

aardkleurige larven van de aarduilen of vlinders

(Agrotis-soorten ) .

Overdag vreten zij alleen aan ondergrondse

plantendelen, maar zij komen echter vooral ’s nachts uit

en vreten boven de grond . In juli is de schade bijzonder

sterk .

Het is karakteristiek dat de aardrupsen bij uitgraven dadelijk ineenrollen . Bijzonder

gevreesd zijn de aardrupsen in verse beplantingen, gezien zij daar de jonge planten aan de

wortelhals volledig afvreten .

Ritnaalden ( koperwormen )

Dit zijn de larven van onderscheiden

kniptorsoorten . Deze leggen hun eieren in mei

en juni in dichtbegroeide humusrijke grond .

De ontwikkeling van de geelachtige, ronde

larven, die na ongeveer 6 weken uitkomen,

duurt drie tot vijf jaar .

Hun verpopping volgt in de grond . Zelden zijn

ze aan de vreetplaats zelf te vinden .

Ritnaalden worden bijzonder gevaarlijk na het

omploegen van grasland .

Page 12: HOOFDSTUK 4.1 INSECTEN Insectenleer.pdf · 4.1.1.5 Zintuigen . Ogen . Bijna alle insecten bezitten aan de kop een paar samengestelde ogen, ook complexogen of facetogen genaamd . Deze

69

Emelten ( grijze maden )

Dit zijn de larven van de langpootmuggen . Taaie, lederachtige, pootloze, aardkleurige

maden . Zij vreten ’s avonds en ’s nachts ( zoals aardrupsen ) aan wortels, wortelhals en

stengelbasis van allerlei gewassen . Bij dag zitten ze verscholen zoals aardrupsen .

Vooral schadelijk op lage gronden, in grasland en na het scheuren van grasland gedurende

de lente en de nazomer aan diverse gewassen .

4.1.4.3 Bestrijding .

……………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………….

……………………………………………………………………………………………….

HOOFDSTUK 4.2 SPINACHTIGE .

De volwassen spinachtigen zijn van volwassen insecten te onderscheiden door volgende

kenmerken:

- Het lichaam bestaat slechts uit twee gedeelten: een kopborststuk en een achterlijf . Soms is

het lichaam tot één geheel samengegroeid .

- Geen antennen, maar een paar kaaksprieten, vaak eindigend in een gifklauw of schaar .

- Nimmer vleugels .

- Vier paar poten aan het kopborststuk .

Mijten .

Dit zijn kleine, dunhuidige diertjes, waarbij kop, borststuk en achterlijf één geheel vormen .

De kaaksprieten zijn klein, het aantal poten is vaak gereduceerd . Sommige soorten hebben

bijtende, de meeste echter zuigende monddelen .

Rode plantenspinnen of spintmijten .

Deze worden in de praktijk “ het spint “ genoemd .

Het zijn gele tot rode 0,1 tot 0,5 lange, eivormige diertjes met 4 paar poten . In hun prille

jeugd hebben ze slechts 3 paar poten . Ze planten zich voort door eieren en kunnen zich

sterk vermeerderen . Ze maken fijngeweven, glanzende spinsels . Ze zuigen sap waardoor

ontkleurde stipjes ontstaan . Vooral in de kop van de planten .

Page 13: HOOFDSTUK 4.1 INSECTEN Insectenleer.pdf · 4.1.1.5 Zintuigen . Ogen . Bijna alle insecten bezitten aan de kop een paar samengestelde ogen, ook complexogen of facetogen genaamd . Deze

70

Tarsonemusmijten .

Ze spinnen niet . Kleur wit tot lichtbruin, vorm en afmetingen als van spintmijten . Ze

veroorzaken ernstige misvormingen van allerlei kruidachtige plantedelen ( aardbeimijt,

cyclamenmijt ) .

Galmijten.

Deze dieren hebben een wormvormig lichaam van ongeveer 0,1 tot 0,25 mm lengte .

De poten zijn gewoonlijk slechts 4 in getal en gebrekkig van bouw . Ze hebben geen

spinvermogen en leven in het algemeen binnen in de plant of verborgen in knoppen, tussen

nog niet ontplooide bladeren, enz. . Ook wanneer de voedselbron uitgeput geraakt komen ze

naar buiten om zich te verplaatsen .

Ze veroorzaken allerlei misvormingen en verkleuringen van de aangetaste plantedelen .

Noot:

Gelukspinnetjes: speldenkop grote rode spinnetjes . Bij warm droog weer zijn ze te zien

op de grond en op de muren . Ze veroorzaken geen schade aan de planten .

Bestrijding .

………………………………………………………………………………………………...

………………………………………………………………………………………………...

………………………………………………………………………………………………...

………………………………………………………………………………………………...

………………………………………………………………………………………………...

………………………………………………………………………………………………...

………………………………………………………………………………………………...

Page 14: HOOFDSTUK 4.1 INSECTEN Insectenleer.pdf · 4.1.1.5 Zintuigen . Ogen . Bijna alle insecten bezitten aan de kop een paar samengestelde ogen, ook complexogen of facetogen genaamd . Deze

71

DEEL 5 FYSIOLOGISCHE ZIEKTEN .

ANORGANISCHE BESCHADIGING . Anorganische of fysiologische ziekten zijn storingen in het evenwicht tussen de groeifactoren

die de normale levensverrichtingen ongunstig beïnvloeden, waardoor groei productie en

kwaliteit benadeeld worden .

Fysiologische ziekten liggen dikwijls aan de basis van parasitaire ziekten .

5.1 INVLOED VAN KLIMAATSOMSTANDIGHEDEN .

5.1.1 TEMPERATUUR .

Welke gevolgen kunnen er zijn van een te hoge temperatuur?

- verwelken .

- zonnebrand veroorzaakt bruine vlekken .

- glazigheid van het vruchtvlees .

- verkleuren van bladeren .

- groeiremming .

- afsterven van bladeren en bladranden .

Maatregelen om een hoge temperatuur te voorkomen .

- tijdig voldoende luchten .

- afschermen .

- niet op warme planten sproeien .

Welke kunnen de gevolgen zijn van een te lage temperatuur .

- beschadiging van de groeitop .

- groeivertraging of groeistilstand .

- kroezelig worden van de bladeren .

- kurkringen op de vruchtschil .

Strenge nachtvorst .

- barsten van de opperhuidcellen .

- vorstspleten in stammen van fruitbomen .

- opvriezen van de grond waardoor wortels afbreken .

- uitblijven van bloembot vorming en bloei .

Vroege nachtvorst ( najaar)

- maakt een einde aan de groei van zomerbloemen .

- beschadigt nog niet afgerijpte scheuten en twijgen van houterige gewassen .

Late nachtvorst ( lente )

- bevriezen van bloem en loof .

Maatregelen ter voorkoming .

- onder glas planten .

- afdekken met plastiek, stro .

- afharden voor het buiten brengen .

- windschermen plaatsen .

Page 15: HOOFDSTUK 4.1 INSECTEN Insectenleer.pdf · 4.1.1.5 Zintuigen . Ogen . Bijna alle insecten bezitten aan de kop een paar samengestelde ogen, ook complexogen of facetogen genaamd . Deze

72

5.1.2 VOCHTIGHEID .

Verschijnselen bij een te hoge vochtigheid . ( te veel water )

- weelderige groei met slap teer weefsel .

- gemakkelijk ziekten ( wortelrot, kurkwortel )

- verminderde vruchtzetting ( tomaat )

- traag rijpen van vruchten en hout in het najaar ( tomaat, druif ) .

- ondiepe worteling .

- dichtslempen van de grond met verzuring .

- uitspoelen van voedingsstoffen .

Maatregelen ter voorkoming van een te hoge vochtigheid .

- luchten .

- temperatuur verhogen .

- in de winter minder gieten .

- ’s avonds niet gieten .

- draineren en greppels graven .

- verhoogde bedden .

Verschijnselen bij watergebrek .

- groeivertraging .

- verwelken en verdrogen, vruchtval, bloemknopval .

- vegetatieve groei daalt en generatieve groei stijgt .

- slechte kieming .

- hoe dunner het blad, hoe sneller de schade .

Maatregelen

- gieten en beregenen .

- schermen en belommeren .

- windscherm tegen de oostenwind .

5.1.3 LICHT - zowel de duur van de belichting ( daglengte ) als de samenstelling van het

lichtspectrum is van belang .

- lichtbehoefte verschilt van soort tot soort .

- men spreekt van schaduwplanten, halfschaduwplanten …..

Gevolgen van teveel licht .

De gevolgen zijn dikwijls ontstaan ten gevolge van een te hoge temperatuur die hiermee

gepaard gaat .

- zonnebrand .

- afsterven van blad en bloem .

- storingen in de bladgroenvorming .

Page 16: HOOFDSTUK 4.1 INSECTEN Insectenleer.pdf · 4.1.1.5 Zintuigen . Ogen . Bijna alle insecten bezitten aan de kop een paar samengestelde ogen, ook complexogen of facetogen genaamd . Deze

73

Voorkomen van te veel licht .

- belommeren .

- gehamerd glas gebruiken .

Gevolgen van te weinig licht

- fileren .

- gele blaadjes .

- weke planten .

- minder ziekteweerstand .

- slechte bloei en vruchtzetting .

Voorkomen van lichtgebrek

- glas zuiver houden .

- niet te dicht planten .

Toepassing van lichtgebrek .

- bleken van groenten .

- korte dagbehandeling .

5.2 INVLOED VAN DE GROND .

Deze speelt een belangrijke rol:

- structuur .

- samenstelling .

- pH

- voedingstoestand .

- zoutconcentratie .

5.3 MECHANISCHE OORZAKEN .

- verwondingen met machines .

- verstoppingen van vaatbundels door ontwikkeling van schimmeldraden .

- abnormale celgroei en celscheuring .

5.4 SCHEIKUNDIGE OORZAKEN .

- afscheiden van giftige stoffen in de grond ( toxinen ) .

- giftige stoffen in de grond: - na overstroming .

- resten van sproei - en meststoffen .

- giftige of schadelijke gassen van auto’s, fabrieken .

- spuitschade door:

- te sterke concentratie .

- ongewenste menging ( poeders en vloeistoffen niet mengen ) .

- spuiten in volle zon .

- te laat gebruik .

- rasgevoeligheid .

- toepassen van uitvloeiers en klevers .

- op zwakke of te jonge planten spuiten .