Hoofdstuk 4 A ngsten in bewegingssituaties · 2013. 1. 7. · Hoofdstuk 4 Zorg voor beweging 2007 4...

11
Hoofdstuk 4 Zorg voor beweging 2007 1 Hoofdstuk 4 Angsten in bewegingssituaties Naast een beperkte motorische vaardigheid, kan angst een belangrijke belemmering vormen voor de bewegingsontwikkeling van een kind. Angstige kinderen vermijden situaties waarin ze angstig zijn of zullen bij gedwongen deelname negatieve gevoelens en herinneringen ontwikkelen. Het is belangrijk voor een leerkracht om deze ontwikkelingsbedreiging zo snel en zo goed mogelijk in beeld te brengen. 4.1 Wat is angst? Het verschijnsel angst is net als pijn. Angst is een waarschuwing voor een bedreigende situatie. Het kan hierbij om zowel een lichamelijke als geestelijke bedreiging gaan. In het algemeen reageren mensen op zo’n bedreiging door of bang of boos te worden. Iemand wordt bang als de bedreiging sterk is en zal waarschijnlijk vluchten. Iemand wordt boos, soms agressief als hij wordt bedreigd door een zwakker gevaar. Vaak gaat hij dan over tot de aanval. De keuze, die wordt gemaakt tussen vluchten of vechten, is afhankelijk van de situatie en de persoon. In de psychologische literatuur die betrekking heeft op het begrip angst is het gebruikelijk een onderscheid te maken tussen angst als een emotionele toestand en angst als persoonlijkheidstrek. De angstemotie is een emotionele reactie op een situatie die als bedreigend wordt ervaren of op de anticipatie van een dergelijke situatie. Angst als persoonlijkheidstrek is gedefinieerd als de neiging situaties als bedreigend te interpreteren en daar met angstreacties op te reageren (Bakker 1982). Angst kan een signaalfunctie hebben, bijvoorbeeld wanneer de emotie waarschuwt voor reëel gevaar, zoals bij een kind dat niet over de bok durft te springen, omdat de bok voor zijn vaardigheidsniveau te hoog staat. Angst kan een communicatieve functie hebben, wanneer de leerkracht in dit voorbeeld de angst van dit kind opmerkt. Tenslotte kan de angstemotie een motiverende werking hebben. Angst is dikwijls een sterke drijfveer om de situatie die aanleiding geeft tot angst te ontlopen of te vermijden. Een aantal redenen waardoor angst in bewegingssituaties kan ontstaan: vanuit een beperkte motorische vaardigheid; vanuit een situatie of opstelling die niet aansluit bij de mogelijkheden en behoeften van een kind; onbekendheid met de andere kinderen, de situatie of het materiaal door een gespannen relatie tussen de volwassene en het kind. Angst als persoonlijkheidstrek is van grote invloed op het angstig worden in bewegingssituaties. Angstige kinderen hebben te weinig vertrouwen in zichzelf en in hun eigen mogelijkheden (Bakker, 1982). Kenmerken van angstreacties: gevoelsreacties het kind voelt zich onprettig, onzeker, gespannen; lichamelijke reacties rood worden, zweten, verhoogde hartslag, trillen, verstijven, slap worden, oppervlakkige ademhaling en de slappe lach; cognitieve reacties verward raken, lopen piekeren, twijfelen en een blackout; gedragsreacties: het kind gedraagt zich anders, wordt heel druk of juist erg stil, loopt weg (vermijdingsgedrag). Bedreigende situaties in het bewegen op school zijn (Bakker 1982) situaties: waarin sprake is van (kans op) fysiek gevaar; die niet op aansluiten bij de motorische vaardigheid van het kind; waarin het kind zich verloren voelt, omdat hij niet goed weet wat van hem verwacht wordt, of omdat hij met ongewone zaken geconfronteerd wordt; waarin het kind zich bekeken voelt; ‘De etalage’. Bijvoorbeeld als de hele klas kijkt naar een kind dat over een bok gaat springen. situaties waarin een kind de kans loopt af te gaan. Zie voorbeeld hiervoor. In deze publicatie worden de vier meest voorkomende angsten in de les bewegingsonderwijs, dan wel in de speel en beweegomgeving van een kind, beschreven. Faalangst wordt buiten beschouwing gelaten, omdat deze vorm van angst veel algemener is dan de onderstaande angsten.

Transcript of Hoofdstuk 4 A ngsten in bewegingssituaties · 2013. 1. 7. · Hoofdstuk 4 Zorg voor beweging 2007 4...

Page 1: Hoofdstuk 4 A ngsten in bewegingssituaties · 2013. 1. 7. · Hoofdstuk 4 Zorg voor beweging 2007 4 gaat ook vlot naar beneden sporten is bij sommige klimramen in speellokalen erg

Hoofdstuk 4 Zorg voor beweging 2007 1

Hoofdstuk 4 Angsten in bewegingssituaties Naast een beperkte motorische vaardigheid, kan angst een belangrijke belemmering vormen voor de bewegingsontwikkeling van een kind. Angstige kinderen vermijden situaties waarin ze angstig zijn of zullen bij gedwongen deelname negatieve gevoelens en herinneringen ontwikkelen. Het is belangrijk voor een leerkracht om deze ontwikkelingsbedreiging zo snel en zo goed mogelijk in beeld te brengen.

4.1 Wat is angst? Het verschijnsel angst is net als pijn. Angst is een waarschuwing voor een bedreigende situatie. Het kan hierbij om zowel een lichamelijke als geestelijke bedreiging gaan. In het algemeen reageren mensen op zo’n bedreiging door of bang of boos te worden. Iemand wordt bang als de bedreiging sterk is en zal waarschijnlijk vluchten. Iemand wordt boos, soms agressief als hij wordt bedreigd door een zwakker gevaar. Vaak gaat hij dan over tot de aanval. De keuze, die wordt gemaakt tussen vluchten of vechten, is afhankelijk van de situatie en de persoon.

In de psychologische literatuur die betrekking heeft op het begrip angst is het gebruikelijk een onderscheid te maken tussen angst als een emotionele toestand en angst als persoonlijkheidstrek. De angst­emotie is een emotionele reactie op een situatie die als bedreigend wordt ervaren of op de anticipatie van een dergelijke situatie. Angst als persoonlijkheidstrek is gedefinieerd als de neiging situaties als bedreigend te interpreteren en daar met angstreacties op te reageren (Bakker 1982). Angst kan een signaalfunctie hebben, bijvoorbeeld wanneer de emotie waarschuwt voor reëel gevaar, zoals bij een kind dat niet over de bok durft te springen, omdat de bok voor zijn vaardigheidsniveau te hoog staat. Angst kan een communicatieve functie hebben, wanneer de leerkracht in dit voorbeeld de angst van dit kind opmerkt. Tenslotte kan de angstemotie een motiverende werking hebben. Angst is dikwijls een sterke drijfveer om de situatie die aanleiding geeft tot angst te ontlopen of te vermijden.

Een aantal redenen waardoor angst in bewegingssituaties kan ontstaan: ­ vanuit een beperkte motorische vaardigheid; ­ vanuit een situatie of opstelling die niet aansluit bij de mogelijkheden en behoeften van een kind; ­ onbekendheid met de andere kinderen, de situatie of het materiaal ­ door een gespannen relatie tussen de volwassene en het kind.

Angst als persoonlijkheidstrek is van grote invloed op het angstig worden in bewegingssituaties. Angstige kinderen hebben te weinig vertrouwen in zichzelf en in hun eigen mogelijkheden (Bakker, 1982).

Kenmerken van angstreacties: ­ gevoelsreacties het kind voelt zich onprettig, onzeker, gespannen; ­ lichamelijke reacties rood worden, zweten, verhoogde hartslag, trillen, verstijven, slap worden,

oppervlakkige ademhaling en de slappe lach; ­ cognitieve reacties verward raken, lopen piekeren, twijfelen en een black­out; ­ gedragsreacties: het kind gedraagt zich anders, wordt heel druk of juist erg stil, loopt weg

(vermijdingsgedrag).

Bedreigende situaties in het bewegen op school zijn (Bakker 1982) situaties: ­ waarin sprake is van (kans op) fysiek gevaar; ­ die niet op aansluiten bij de motorische vaardigheid van het kind; ­ waarin het kind zich verloren voelt, omdat hij niet goed weet wat van hem verwacht wordt, of omdat hij met ongewone zaken geconfronteerd wordt;

­ waarin het kind zich bekeken voelt; ‘De etalage’. Bijvoorbeeld als de hele klas kijkt naar een kind dat over een bok gaat springen. ­ situaties waarin een kind de kans loopt af te gaan. Zie voorbeeld hiervoor.

In deze publicatie worden de vier meest voorkomende angsten in de les bewegingsonderwijs, dan wel in de speel­ en beweegomgeving van een kind, beschreven. Faalangst wordt buiten beschouwing gelaten, omdat deze vorm van angst veel algemener is dan de onderstaande angsten.

Page 2: Hoofdstuk 4 A ngsten in bewegingssituaties · 2013. 1. 7. · Hoofdstuk 4 Zorg voor beweging 2007 4 gaat ook vlot naar beneden sporten is bij sommige klimramen in speellokalen erg

Hoofdstuk 4 Zorg voor beweging 2007 2

omgeving ongeduldig, negatief ‘Niet zo, doe het nou goed’

angst

geen angst liever niet

meespelen

graag meespelen

groter kans op faalervaring

grotere kans op succeservaring

onhandig

wordt handiger

omgeving geduldig, positief ‘Wat goed, dat je dat al kunt’

In het onderstaande schema wordt het verschil tussen een angstig kind en een niet angstig kind weergegeven.

Figuur 4.1 Vicieuze cirkels: angst of geen angst

De klassieke ‘gymangsten’:

4.2 Angst voor hoogte bij klimmen in klimraam en touwen, bokspringen, diepspringen en hogere balanceersituaties

4.3 Angst voor de bal met name bij vangen van ballen en afweren bij bijvoorbeeld trefspelen en keeperspelen

4.4 Angst voor over de kop gaan bij koprol, duikelen, salto 4.5 Angst voor andere kinderen bij het in contact zijn met ruwe of onberekenbare kinderen

4.2 Angst voor hoogte

Peter speelt met Erik en Daan een potje knikkeren. Na het potje rent Daan naar het klimraam en Erik gaat erachteraan. Als ze bovenin zitten roepen ze Peter, die nog steeds beneden staat. Hij twijfelt even….. ‘Ik moet naar huis’ roept hij en gaat.

In dit voorbeeld wordt Peter belemmerd in zijn ontwikkeling. Peter zou het klimraam samen met zijn vriendjes in willen, maar durft dit niet. Als deze situatie zich vaak voordoet ontwikkelt Peter zich niet op het gebied van klimmen en vindt hij regelmatig geen aansluiting bij zijn vriendjes. Op het speelplein en in de gymzaal zijn er voor kinderen vele situaties die tot angst voor hoogte kunnen leiden. Vooral het klimraam is voor kinderen met hoogtevrees weinig uitdagend, zelfs bedreigend. Hoogtevrees kan een kind in verlegenheid brengen en het staat deelname aan allerlei spelletjes en activiteiten met andere kinderen in de weg. Vaak proberen kinderen deze hoogtes uit de weg te gaan (Garber 1995).

Klimmen is een vaardigheid die de meeste kinderen op jonge leeftijd laten zien. In het eerste half jaar proberen ze via hun vader of moeder omhoog te klimmen. Vervolgens, nadat ze hebben leren kruipen, worden vele objecten beklommen. Goed beschouwd is klimmen 'verticaal kruipen'. Klimmen is een samengestelde of kruisbeweging (zie Mesker en Gesell in hoofdstuk 2). Tevens is er veel kracht nodig om goed te kunnen klimmen. Krachtige kinderen (met een goede score Springen – Kracht) kunnen vaker goed klimmen dan minder sterke kinderen (lagere score Springen ­ Kracht). Het is opvallend en logisch dat zware en minder sterke kinderen vaker angstig zijn dan andere kinderen. Kinderen komen klim­ en klautersituaties regelmatig tegen. Op bijna elke schoolplein is een klim­klautertoestel geplaatst. Ook in de lessen bewegingsonderwijs is het een veel aangeboden bewegingssituatie. Het vormt voor kleuters vaak de hoofdmoot van het bewegingsaanbod.

Page 3: Hoofdstuk 4 A ngsten in bewegingssituaties · 2013. 1. 7. · Hoofdstuk 4 Zorg voor beweging 2007 4 gaat ook vlot naar beneden sporten is bij sommige klimramen in speellokalen erg

Hoofdstuk 4 Zorg voor beweging 2007 3

4.2.1 In welke situaties komen kinderen hun angst voor hoogte tegen?

In de lessen: Klimmen of klauteren in de klimramen (klauterramen): ­ schuin klimraam; ­ recht klimraam; ­ overhellend klimraam, hierbij staat de bovenkant uit en de onderkant tegen de muur (foto 4.7); ­ bergbeklimmen; met touw en dikke mat of lange mat (foto’s in 4.4 t/m 4.6); ­ klimwanden; wordt in het voortgezet onderwijs steeds vaker aangeboden; ­ van touw naar touw klimmen; touwverhuizen; ­ ladders en touwladders; ­ in een touw omhoog klimmen; ­ tegen steile banken opklimmen; ­ op en over trapezoïdes, kasten, bruggen klimmen.

Figuur 4.2 en 4.3 Angst voor hoogte in een klimsituatie. Klimraam dichtbij, knieën opzij Foto Bastiaan Goedhart

Buiten de lessen:

Daarnaast zijn er nog veel natuurlijke gelegenheden om te klimmen: klimmen in duinen en bergen, bomen, klimtoestellen op het schoolplein en in mindere mate het traplopen.

Figuur 4.3 'Survival.' Foto Marian Berg

4.2.2 Wat kan er verwacht worden van kinderen in hoge situaties?

De onderstaande tabel geeft een indicatie van de stappen die de meeste kinderen nemen als het gaat om het overwinnen van hoogtes.

Niveau Vaardigheid Opmerkingen ­ I gaat de trap op, zonder hulp het type trap is een sterk bepalende factor. Hoe glad,

steil, open e.d. 0 gaat trap op zonder de handen op de trap te zetten

(mag wel aan leuning) of gaat klimraam in speelzaal in (1 e sport is voldoende)

de drukte in en rondom de situatie speelt een belangrijke rol

I beklimt de berg ­ in speellokaal ­ tot bovenaan banken op ongeveer 2 meter inhaken. Zie foto 4.5

II beklimt het klimraam in speellokaal tot bovenaan het type klimraam is van belang. De afstand tussen de

Page 4: Hoofdstuk 4 A ngsten in bewegingssituaties · 2013. 1. 7. · Hoofdstuk 4 Zorg voor beweging 2007 4 gaat ook vlot naar beneden sporten is bij sommige klimramen in speellokalen erg

Hoofdstuk 4 Zorg voor beweging 2007 4

­ gaat ook vlot naar beneden sporten is bij sommige klimramen in speellokalen erg groot

III klimt tot bovenaan in de berg ­ in gymzaal zie foto 4.6 en 4.7 IV klimt vlot tot bovenaan in de berg ­ in gymzaal bij vlot klimmen, mag het gebrek aan kracht niet de

beperkende factor zijn. Het gaat om een inschatting van de hoeveelheid angst (als ontwikkelingsbelemmering)

VI klimt vlot tot bovenaan in een schuin klimraam vlot: zie boven tot bovenin = hoogste sport tot borsthoogte

VIII klimt vlot tot bovenaan in een recht klimraam vlot: zie boven tot bovenin = hoogste sport tot borsthoogte

X gaat zwengelraam tot 6 e sport in of rondje om het klimraam ter hoogte van de 6 e sport

Figuur 4.4 Overzicht van klimvaardigheden gerelateerd aan niveaus

Figuur 4.5 Bergbeklimmen in de speelzaal. 2 of 3 banken en één of twee matten Foto Wim van Gelder

Figuur 4.6 Bergbeklimmen in de gymzaal. Vastgezet met kasten.

Foto Bastiaan Goedhart

Figuur 4.7 Bergbeklimmen in de gymzaal. Vastgezet met band

Foto Marjolein de Groot

Figuur 4.8 Cliffhanger

Foto Bastiaan Goedhart

Figuur 4.9 Buiten en 4.10 binnen bergbeklimmen met echte grepen! Foto’s Marian Berg en Wim van Gelder

Leeftijd/groep Tips voor het observeren en registreren van angst voor hoogte

allen Kopieer groepsformulier 5 ‘Angst in beweging’ Als kinderen angstig zijn, klimmen ze:

­ niet of ­ niet zo hoog of ­ dicht tegen het klimraam aan, ­ vaak met de knieën opzij, ­ soms met de ellebogen over de sporten. ­

Opmerking: sommige kinderen zijn overmoedig. Het is zinnig deze kinderen te noteren.

In hoofdstuk 7 worden suggesties gegeven om kinderen met angst voor hoogte te helpen. Met name door het neerzetten van geschikte situaties voor deze kinderen.

Page 5: Hoofdstuk 4 A ngsten in bewegingssituaties · 2013. 1. 7. · Hoofdstuk 4 Zorg voor beweging 2007 4 gaat ook vlot naar beneden sporten is bij sommige klimramen in speellokalen erg

Hoofdstuk 4 Zorg voor beweging 2007 5

4.3 Angst voor de bal

Vele spelen worden in de gymzaal met een bal gespeeld. Deze balspelen zorgen voor plezier in de lessen bewegingsonderwijs, maar veroorzaken bij sommige kinderen ook angst. Kinderen die bang zijn voor de bal knijpen hun ogen dicht en/of wenden het hoofd af, als de bal in hun richting komt. De snelheid waarmee de bal nadert kan voor hen beangstigend zijn. Ze zijn niet handig en snel genoeg om de bal adequaat te vangen of af te weren. Vaak zijn het kinderen die geen diepte kunnen zien en daardoor de plaats van een bewegend voorwerp moeilijker kunnen inschatten. In het onderwijs wordt daar weinig rekening mee gehouden. Factoren die een rol spelen bij het ontstaan van angst voor de bal zijn: een minder goede coördinatie, te weinig ervaring en/of pijnlijke ervaringen in het (recente) verleden. Vanaf groep 3 wordt het gooien, afweren en vangen van ballen regelmatig aangeboden. Minder balvaardige kinderen worden dan geconfronteerd met een situatie waarin zij zich angstig voelen. Het gevolg is bijvoorbeeld dat het kind de bal op de neus krijgt en de volgende keer banger is om een (harde) bal te vangen. Aansluiten bij het niveau van het kind is dus belangrijk. Speel met een ballon, ballon met ballonzak en later met een foambal. Veel scholen hebben slechts harde ballen in de kast, waardoor er weinig differentiatie mogelijk is. Angst beïnvloedt de motivatie. Als je weinig of niet met ballen speelt, word je niet handiger. In de hogere groepen kan de sociale druk door het onhandig zijn met de bal groot zijn. Een minder handige speler zou verantwoordelijk kunnen zijn voor eventueel (bal) verlies. Angstige kinderen vermijden vaak het balcontact. Deze kinderen zullen zich bijvoorbeeld vrijwillig als wisselspeler aanbieden. Ook bij de keuze voor een sportvereniging vallen balsporten vaak af.

Wie niet bang is voor de bal, leert de bal op den duur beheersen. Angst voor de bal belemmert de vaardigheden die nodig zijn om een balspel te kunnen spelen (Müller 1992).

4.3.1 In welke situaties komen kinderen hun angst voor de bal tegen?

In hoofdstuk 3 is al beschreven dat balspelen in onze sportcultuur een belangrijke rol spelen. Meer dan 75% van de sporters beoefent een sport waarin balvaardigheden centraal staan: voetbal, tennis, volleybal, hockey, korfbal, handbal, basketbal, golf, tafeltennis, badminton, enzovoort. Ook in de lessen bewegingsonderwijs en op het schoolplein wordt veel met ballen gespeeld. Trefbal is een veel gespeeld spel in de lessen bewegingsonderwijs en juist dit spel levert voor de kinderen met angst voor de bal een groot probleem op omdat ze tot doelwit gemaakt worden van de goede werpers.

4.3.2 Wat kan er verwacht worden van kinderen op het gebied van omgaan met de bal?

Niveau Vaardigheid Opmerkingen ­ I speelt met een rollende bal

0 durft een aangegooide ballon weg te slaan Type ballon is van groot belang. Eenvoudig: Groot, hard en rond Moeilijk: Klein, slap en peervormig

I durft een aangegooide zachte bal weg te slaan

II durft een grote zachte bal te vangen, zonder met de ogen te knipperen of het hoofd weg te draaien

III durft een grote harde bal te vangen, zonder met de ogen te knipperen of het hoofd weg te draaien

IV durft een zachte grote bal in een balspel met klasgenoten te vangen

VI durft een hard gegooide zachte grote bal af te weren bij een trefbalspel

VIII durft hard gegooide ballen, als keeper, tegen te houden

X durft een hard gegooide softbal te vangen (in handschoen)

­ het soort bal ­ de snelheid van de bal ­ afstand tot werper spelen een belangrijke rol in de beoordeling

Figuur 4.11 Overzicht van angst voor de bal gerelateerd aan niveaus

4.4 Angst voor ´over de kop gaan´

Op elke basisschool wordt aandacht besteed aan het ´over de kop´ gaan. Met name aan de zogenaamde 'koprol'

Page 6: Hoofdstuk 4 A ngsten in bewegingssituaties · 2013. 1. 7. · Hoofdstuk 4 Zorg voor beweging 2007 4 gaat ook vlot naar beneden sporten is bij sommige klimramen in speellokalen erg

Hoofdstuk 4 Zorg voor beweging 2007 6

staat regelmatig op het programma. De naam doet vermoeden dat een kind bij deze beweging op het hoofd gaat staan. Niets is minder waar. Bij een goede koprol raakt het hoofd de mat niet! Het achterhoofd of de schouders hebben het eerst contact met de mat. Met name het goed steunen op de armen zorgt er in combinatie met een goede afzet voor dat het hoofd van de mat blijft. Een probleem vormen de kinderen die, na enkele mislukkingen, niet of niet graag meer rollen. Deze kinderen zullen het rollen gaan vermijden. Als ze worden gedwongen te rollen kunnen ze emotioneel reageren. Deze emotionele drempel kan bij sommige oudere kinderen (vanaf 9 jaar) zo hoog zijn dat het aanleren van een koprol onmogelijk is geworden. Het opdoen van positieve rol­ervaringen in de kleutertijd voorkomt bovenstaande moeilijkheden. Om die reden zou, in plaats van te beginnen met rollen om de breedte –as, eerst met rollen om de lengte­as gespeeld kunnen worden. Eerst alleen ´boomstamrollen´ en dan in tweetallen rollebollen of ´hotdoggen´ (zie figuur 4.12 en 4.13)

Figuur 4.12 en 4.13 Samen rollen om de lengte­as Foto Marian Berg

Drie­ en vierjarige kinderen leren in uitnodigende situaties en eventueel met wat hulp een koprol. Slechts enkele kinderen hebben en houden er moeite mee. Rollen heeft een relatie met duikelen en salto’s. Met name de emotionele factor en het oriëntatieverlies bij het over de kop gaan spelen bij deze vaardigheden een rol. Minder sterke en zware kinderen hebben vaak moeite met beide vaardigheden. Bij een koprol vallen kinderen dan ‘uit elkaar’ en het duikelen lukt niet.

Bij rollen kunnen we denken aan vijf verschillende vormen: 1 boomstamrollen (om de lengte­as); 2 rollen als een balletje. Kinderen gaan hierbij nog niet over de kop; 3 rollen voorover ( koprol ­ zweefrol ­ salto); 4 rollen achterover ( rollen ­ stut ­ salto achterover); 5 afrollen/judorol.

4.4.1 In welke situaties komen kinderen hun angst voor ´over de kop gaan´ tegen?

Vanaf groep 1 kunnen situaties worden aangeboden die uitnodigen om te rollen. Het rollen, vanuit stilstand, op een plat matje is moeilijk. Het kind is afhankelijk van een goede afzet of van een grote lenigheid. Tevens speelt de lichaamsbouw een rol; een kleuter heeft een groot hoofd en relatief korte armen.

Page 7: Hoofdstuk 4 A ngsten in bewegingssituaties · 2013. 1. 7. · Hoofdstuk 4 Zorg voor beweging 2007 4 gaat ook vlot naar beneden sporten is bij sommige klimramen in speellokalen erg

Hoofdstuk 4 Zorg voor beweging 2007 7

Figuur 4.14 Het hoofd zit duidelijk in de weg bij deze rollende kleuter Foto Marian Berg

Eenvoudiger en meer uitnodigend is een licht hellend vlak en/of vanaf een verhoging. Alle vijf genoemde rolvormen kunnen uitstekend in deze hellende situaties beoefend worden.

Hellende vlakken kunnen gemaakt worden met behulp van: ­ een dikke mat waarvan één zijde op een bank rust, met eventueel één of enkele springplank(en)

daaronder. ­ lange mat, banken en springplanken; ­ twee matten achterelkaar, waarvan één op een springplank. ­ een kastkop met daarachter een springplank waarop een mat ligt

Figuur 4.15 en 4.16 Rollen over een schuin vlak Foto´s Wim van Gelder

Na deze eenvoudige vormen van rollen kunnen rolvormen worden aangeboden, waarin via een goede afzet gerold kan worden op een verhoogd vlak. De afzet kan plaatsvinden op de grond, op een springplank of op een minitrampoline. Afhankelijk van de afzetkracht en de grootte van het kind kan de hoogte worden bepaald.

Figuur 4.17 Rollen met afzet op trampoline. Kasten houden mat tegen. Kinderen moeten op armen kunnen steunen Foto Wim van Gelder

4.4.2 Wat kan er verwacht worden van kinderen op het gebied van ´over de kop gaan´?

Sommige kinderen (vaak kinderen die niet gekropen hebben voordat ze gingen lopen) steunen niet goed op hun handen. Er wordt bijvoorbeeld op de handrug(gen) gesteund of er wordt een hand snel weggetrokken. Ook zie je kinderen die hun vingers buigen van één of beide handen. Noteer dit als bijzonderheid. Het helemaal zonder handen rollen is een ander 'kunstje'! Datzelfde geldt voor een judorol. Het is prima dat kinderen dat kunnen, maar recht rollen is wat anders. Overigens ligt het accent in deze paragraaf op de koprol. Duikelen wordt niet behandeld.

Er zijn verschillende methodieken om kinderen rollen te leren. Angstige kinderen kunnen op de methodieken verschillend reageren. Vereenvoudigde situaties kunnen namelijk ook angsten oproepen.

­ vanuit spreidstand door de benen kijken en dan “omvallen”. Het hoofd is dan wel weg, maar veel kinderen zetten de beweging niet door en vallen hard; ­ vanuit zit of hurkzit op een kastkop helpt bij wegzetten van het hoofd, maar sommige kinderen vinden de schuine situatie beangstigend;

Page 8: Hoofdstuk 4 A ngsten in bewegingssituaties · 2013. 1. 7. · Hoofdstuk 4 Zorg voor beweging 2007 4 gaat ook vlot naar beneden sporten is bij sommige klimramen in speellokalen erg

Hoofdstuk 4 Zorg voor beweging 2007 8

Figuur 4.18 t/m 4.22 Foto vanuit knieënzit op een driedelige kast. De kast kan/mag ook wat minder hoog zijn. Foto’s Bastiaan Goedhart

­ een aanloop helpt kinderen makkelijker over de kop, maar de snelheid kan ook beangstigend zijn; ­ schuin vlak helpt kinderen met de rolsnelheid (eerder beschreven); ­ in buikligging op een grote bal liggen, helpt kinderen, maar kan ook als angstig worden ervaren.

Niveau Vaardigheid Opmerkingen ­ I durft om de lengte­as te rollen

0 durft een koprol met hulp te maken op een (schuine) en/of dikke mat

I durft (zonder hulp) een koprol te maken op een dikke mat

II durft een koprol te maken op een schuine dikke mat durft te duikelen aan de ringen (met of zonder hulp)

III durft een koprol te maken op een matje durft voorover aan de rekstok te duikelen (met of zonder hulp)

IV durft een koprol te maken op een dikke mat (30 cm.) met afzet van de grond

VI durft een koprol te maken op door banken verhoogde dikke mat (60 cm.) met afzet op een springplank

VIII durft een tipsalto te maken op een dikke mat op banken m.b.v. een springplank

Soms gaat het gebrek aan sprongkracht een rol spelen bij deze vaardigheden

X durft een salto te maken met twee hulpverleners

Figuur 4.23 Overzicht van (kop)rolvaardigheden gerelateerd aan niveaus

Leeftijd/groep Tips voor het observeren en registreren van angst voor rollen

allen Kopieer groepsformulier 5 ‘Angst in beweging’ Als een kind scheef naar links of naar rechts rolt, noteer dan welke kant het kind uitrolt. Als een kind (steeds) naar links rolt, is de linkerkant vaak ook met andere vaardigheden zwakker. Met name bij het hinkelen is dit verschil waarneembaar. Kinderen die duizelig of zelfs misselijk zijn na een koprol, kunnen volgens de theorie van Ayres (hoofdstuk 2) een overgevoelig vestibulair systeem (evenwichtsorgaan) hebben.

4.5 Angst voor andere kinderen

Angst voor andere kinderen komt regelmatig voor. De angst kan variëren van zich volledig onttrekken van de activiteiten waar andere kinderen aan deelnemen tot angsten in specifieke situaties of met enkele (ruwe) kinderen. Deze angsten kunnen de ontwikkeling van kinderen belemmeren. De gegeven observatie­items in deze paragraaf zijn een globale omschrijving van wat zou kunnen voorkomen. Gebruik bij het observeren van deze vorm van angst je eigen indrukken goed. De angst van een kind kan zich anders uiten dan de beschrijvingen aangeven.

4.5.1 In welke situaties komen kinderen hun angst voor andere kinderen tegen?

Page 9: Hoofdstuk 4 A ngsten in bewegingssituaties · 2013. 1. 7. · Hoofdstuk 4 Zorg voor beweging 2007 4 gaat ook vlot naar beneden sporten is bij sommige klimramen in speellokalen erg

Hoofdstuk 4 Zorg voor beweging 2007 9

Op school en in de gymzaal spelen en bewegen kinderen meestal naast en met andere kinderen. Alleen spelen of het ontlopen van andere kinderen is lastig omdat de meeste zalen en schoolpleinen daar weinig mogelijkheden toe bieden. Confronterend zijn:

­ wachtrijen ­ drukke plekken; speeltoren, glijbaan e.d. ­ stoeispelen (ook ‘meisjes en jongenspakkertje’) ­ competitieve (contact) spelen; tikspelen, doelspelen ­ kleine ruimte met veel drukke kinderen ­ te weinig steun of vertrouwen van klasgenoten, leerkracht, pleinwacht etc.

4.5.2 Wat kan er verwacht worden van kinderen op het gebied van omgaan met andere kinderen?

Niveau Vaardigheid Opmerkingen ­ I durft bewegingssituaties in te gaan, waar andere kinderen

spelen en waar een ouder of vertrouwd persoon toezicht houdt

0 durft naast of met andere kinderen te spelen waar een ouder of vertrouwd persoon toezicht houdt

I durft naast of met andere kinderen te spelen met de leerkracht in de buurt

II durft mee te spelen in een tikspel met een klein groepje kinderen, waarin een veilig gebied kan worden opgezocht

III durft ook zelf tikker te zijn en risico’s te nemen in een tikspel.

IV speelt actief mee op het schoolplein, waar de leerkracht meer op afstand is

VI neemt initiatief in spel­ en bewegingssituaties in een kleine groep. Durft te stoeien met wisselende partners

VIII kan zich staande houden en voor zichzelf opkomen in een sociaal moeilijke situatie, zoals in een overlegsituatie met andere kinderen.

Aantal kinderen, grootte van de ruimte, gedrag van de andere kinderen, bekendheid met de situatie en het pedagogisch klimaat speelt een rol.

X neemt soms de leiding en durft andere kinderen te corrigeren. Vertrouwt op eigen oordeel.

In een gestructureerde situatie kan een kind spelleider of scheidsrechter zijn.

Figuur 4.24 Overzicht van de wijze waarop een kind tussen andere kinderen speelt, gerelateerd aan niveaus

4.6 Het groepsformulier ‘Angst in beweging’

Er bestaat twee groepsformulieren waarop observaties m.b.t. ‘Angst in beweging’ kan geregistreerd. Een formulier waarop de observaties globaal kunnen worden ingevuld en een formulier waarop de observaties precies kunnen worden ingevuld.

Page 10: Hoofdstuk 4 A ngsten in bewegingssituaties · 2013. 1. 7. · Hoofdstuk 4 Zorg voor beweging 2007 4 gaat ook vlot naar beneden sporten is bij sommige klimramen in speellokalen erg

Hoofdstuk 4 Zorg voor beweging 2007 10

4.6.1 Angst precies observeren

Bij de precieze wijze van observeren heeft elk van de vier angsten een eigen formulier. Hieronder is het formulier voor angst in hoogte afgebeeld. Deze werkwijze is dezelfde als bij de vaardigheden Stilstaan, Springen – Kracht, Springen – coördinatie en Stuiten. Het is een precieze werkwijze, maar kost tijd, want de diverse situaties van de verschillende niveaus moeten beoordeeld worden.

Figuur 4.25 Groepsformulier 5 van ‘Angsten voor hoogte’. Het volledige formulier is opgenomen in bijlage 4.1.

Voor de andere 3 angsten zijn onderstaande formulieren in bijlage 4.1 opgenomen:

Groepsformulier 6 angst voor de bal Groepsformulier 7 angst voor ‘over de kop Groepsformulier 8 angst voor andere kinderen

4.6.2 Angst globaal observeren

Als angsten globaal worden geregistreerd, wordt er een inschatting gemaakt van de mate van angst binnen een vierpuntsschaal. Deze wijze van observeren en registeren kost aanzienlijk minder tijd dan de precieze methode.

m m m r Omschrijving Zeer angstig Angstig Twijfel / beetje angstig

of soms angstig Geen angst

Achterstand t.o.v. gemiddeld niveau

Meer dan 2 jaar achterstand

2 jaar achterstand 1 jaar achterstand Op of boven leeftijdsniveau

Zorg nodig? Zorg urgent Zorg noodzakelijk Zorg is de vraag? geen extra zorg

Figuur 4.26 Beoordeling van de mate van angst in een vierpuntsschaal.

Deze beoordeling kan plaatsvinden op basis van observaties van de leerkracht, eventueel gebaseerd op het indicatieoverzicht (formulier 9). Noteer bij opmerkingen in welke situaties de angst optreedt.

Page 11: Hoofdstuk 4 A ngsten in bewegingssituaties · 2013. 1. 7. · Hoofdstuk 4 Zorg voor beweging 2007 4 gaat ook vlot naar beneden sporten is bij sommige klimramen in speellokalen erg

Hoofdstuk 4 Zorg voor beweging 2007 11

Figuur 4.27 het indicatieoverzicht van Angsten in beweging. Formulier 9.

De observaties kunnen worden geregistreerd op groepsformulier 10.

Figuur 4.28 Groepsformulier 10. Angsten globaal geregistreerd.