Het Minstroomgebied - oeroude aftakking van de Kromme...
Transcript of Het Minstroomgebied - oeroude aftakking van de Kromme...
Het Minstroomgebied
Een onderzoek naar de historie en de meerwaarde van het instrument
gemeentelijk beschermd stadsgezicht
Geschreven door: Ilse Keessen
Datum: 3 mei 2010
- 2 - 2
Inhoudsopgave
Inleiding 3
Deel 1: De historie van het Minstroomgebied 4
Literatuurlijst 16
Deel 2: Het instrument gemeentelijk beschermde stadsgezichten 17
Hoofdstuk 1: Bevindingen 18
§ 1.1 Verschillen rijks- en gemeentelijk beschermde stads- en dorpsgezichten 18
§ 1.2 Formele gevolgen 19
§ 1.3 Informele gevolgen 20
§ 1.4 Andere gevolgen 20
Hoofdstuk 2: Opties en aanbevelingen 21
§ 2.1 Bestemmingsplan 21
§ 2.2 Welstandsnota 23
§ 2.3 Beeldkwaliteitplan 25
§ 2.4 Realisatie 26
Hoofdstuk 3: Toelichting van het te beschermen gebied 26
§ 3.1 Waardering 26
§ 3.2 Begrenzing 26
§ 3.3 Nadere typering van de te beschermen waarden 27
Conclusie 28
Literatuurlijst 29
Bijlage 1 30
Bijlage 2 31
Bijlage 3 32
Bijlage 4 33
- 3 - 3
Inleiding
In 1978 zijn de eerste pogingen gedaan om van een deel van het Minstroomgebied een beschermd
stadsgezicht te maken. Dat jaar verscheen het rapport, naar een uitbreiding van het beschermd
stadsgezicht, van de gelijknamige werkgroep. Het doel was om het bestaande gezicht binnenstad, dat
was aangewezen in 1976, uit te breiden met een aantal omringende gebieden zoals de Minstroom en
het Wilhelminapark. Uiteindelijk is dit plan niet doorgegaan. Een aantal van deze gebieden,
waaronder Utrecht Oost (Wilhelminapark, Maliebaan en omstreken), zijn inmiddels door het rijk apart
voorgesteld als beschermd stadsgezicht (2005). Voor het Minstroomgebied is dit niet het geval.
Doordat het zowel door de bewoners als de gemeente wordt gezien als een waardevol
cultuurhistorisch gebied van de stad Utrecht wordt er gezocht naar een instrument om de kwaliteiten
ervan te behouden. Een van deze instrumenten is een gemeentelijk beschermd stadsgezicht. Utrecht is
nog niet bekend met een dergelijk gezicht en daarom is door de afdeling monumentenzorg onderzocht
wat hier de meerwaarde van is. Hiernaast is ook de historie van het gebied onderzocht. Voor dit
onderzoek is de bebouwing van het gebied in kaart gebracht en is er gesproken met bewoners en
medewerkers van de afdeling monumentenzorg van andere gemeenten. De centrale vraag in dit
onderzoek is: hoe kan de waarde van het Minstroomgebied gedefinieerd worden en wat is de
meerwaarde van het gebruik van het instrument gemeentelijk beschermd stadsgezicht voor het behoud
van de aanwezige kwaliteiten? Dit rapport is het resultaat van het onderzoek en bestaat uit twee delen.
Deel een gaat in op de historie van het Minstroomgebied en in deel twee worden de mogelijkheden
van het instrument gemeentelijk beschermd stadsgezicht onderzocht. Deel twee bestaat verder uit een
advies, een toelichting en aanbevelingen over het gebruik van het instrument en sluit af met een
conclusie.
- 4 - 4
Deel 1: De historie van het Minstroomgebied
J. Apeldoorn, Gezicht op een boerderij in Abstede te Utrecht, 1829.
- 5 - 5
Het Minstroomgebied
De geschiedenis en transformatie van een hoveniersgebied
De oorsprong van de Minstroom
Rond het begin van onze jaartelling stroomde de (Kromme) Rijn door het gebied wat nu Utrecht is.
Doordat deze rivier haar loop steeds veranderde liet ze een reeks verlande beddingen en restgeulen
achter. In een verlande bedding bevindt zich veel vruchtbare grond. Rond 200 voor Chr. was de
(Kromme) Rijn een 160 meter brede rivier met grote meanders. Ten zuiden van het latere Utrecht, net
onder Tolsteeg, splitste de Kromme Rijn zich in twee takken die elk een andere kant uit liepen: de
Rijn naar het noorden en de Vecht naar het oosten. Met het graven van de Oudegracht in de elfde
eeuw werd aan de oostzijde een grote bocht van de Vecht afgesneden, hiermee ontstond de Oude
Vecht. Deze is snel verland maar nog wel te herkennen in het bochtige tracé van de Abstederdijk en
de Zonstraat. De Minstroom is een oude restgeul van de Vecht en lange tijd de grens van de
stadsvrijheid geweest, een gebied waar de wetten en regels van de stad golden. Al vanaf de 12de
eeuw
zijn in het gebied wegen op oeverwallen aangelegd, zo ligt de Abstederdijk op een oude oeverwal van
de Vecht. Tot in de 16de
eeuw had de Minstroom nog een aftakking die langs de Zonstraat liep. Deze
is te zien op de kaart die Jacob van Deventer rond 1565 van Utrecht heeft getekend. Tot de aanleg van
de Looierstraat in de tweede helft van de 19de
eeuw liep de Minstroom op dit punt over in de Grift,
een stroom die uitkwam in de huidige Kromme Rijn.
Het ontstaan van het hoveniersgebied
Door de vele vruchtbare grond in de omgeving van de Minstroom, is het gebied bijzonder geschikt
voor de teelt van groente en fruit. Al vanaf de middeleeuwen liggen er verspreid over de Abstederdijk
en de Zonstraat hovenierswoningen en boerderijen. De producten die de hoveniers verbouwden
werden geleverd aan de stad Utrecht. De Abstederdijk was een van de wegen van en naar de stad en
deel van een handelsroute die via de Vossegatsedijk en Weg van Rhijnauwen verder om de
veengebieden heen naar Zeist liep. Vanaf de Zonstraat was er een pad naar het klooster in Oudwijk.
De functie van het gebied werd waarschijnlijk belangrijk nadat de bevolking van de stad in de
veertiende eeuw was toegenomen. De Absteder Achterdijk (de huidige Notenbomenlaan) en het eerste
deel van de Zonstraat zijn eveneens oude wegen en dateren vermoedelijk van de late middeleeuwen.
Tot de Franse overheersing, die begon aan het einde van de 18de
eeuw, had Abstede de status van een
voorstad. Dit hield in dat het een eigen rechtspraak en een vertegenwoordiging in het bestuur van de
stad Utrecht had. In 1816 werd Abstede een zelfstandige gemeente. De vroegere toestand werd echter
al in 1823 hersteld omdat het Utrechtse bestuur van mening was dat het gebied toch bij de stad
hoorde.
- 6 - 6
Jacob van Deventer, Kaart van Utrecht, getekend rond 1565.
Leven en gebruiken van de hoveniers
Het begrip hoveniers komt van een groep oudkatholieke hoveniers die aan de noordkant van de stad
buiten de Weerdpoort woonden. Zij verbouwden hun producten veelal op kleine akkertjes die
vanwege hun besloten ligging bij het eigen huis vaak de hof werden genoemd. Een andere naam die
tot het einde van de 19de
eeuw voor hoveniers werd gebruikt is warmoezenier. De hoveniers in
Abstede waren voornamelijk gespecialiseerd in harde winterspinazie en rode kool. Naast het
verbouwen van groenten hielden ze, afhankelijk van het jaargetijde, meestal een paar koeien, varkens
en een paard. Veel tuinders kochten in de winter een aantal koeien en in het voorjaar een paar
varkens. De koeien leverden melk voor het gezin en kregen veel te eten zodat ze weer met winst
verkocht konden worden. De varkens werden gehouden omdat ze zorgden voor mest op het land en
omdat ze het groenteafval opaten. In het najaar werd er een geslacht en de rest verkocht. Op het land
- 7 - 7
van een hovenier stond vaak een grote wasbak waarin alle geoogste groenten werden gewassen. Tot in
de jaren '30 van de 20ste
eeuw kwam dit water veelal uit de Minstroom.
Het land van een hovenier was in kleine akkers verdeeld die hoeken werden genoemd. Zo was er een
hoek met spinazie, een hoek met sla, enzovoort. Hoveniers verkochten hun groenten aan de deur of op
de markt. Om hun producten te vervoeren maakten ze gebruik van de paarden- of hondenkar. De
hoveniersmarkt werd van vijf tot zeven uur 's ochtends op het Jacobikerkhof en in de Waterstraat
gehouden. Op deze markten kwamen de winkeliers hun waar halen. Voor particulieren was er de
vrijmarkt op de Mariaplaats, deze duurde van acht uur 's ochtends tot een uur 's middags. Vanaf 1928
gingen de meesten tuinders naar de veiling aan de Croeselaan, deze was zowel voor groente als voor
fruit. Veel producten werden hier meteen op boten geladen en bijvoorbeeld naar Amsterdam vervoerd.
Omdat het meeste werk van de hoveniers in de zomer werd gedaan, verdienden ze in de winter bijna
niets. Dit betekende niet dat er in deze tijd geen werk was. De tuinders gingen om de paar jaar naar
het hakgebied, in de omgeving van Bunnik, om hout te hakken. Andere werkzaamheden waren het
wassen van de late andijvie en het schoonmaken van prei. Begin maart kon de eerste winterspinazie
worden gemaaid. Dit was een belangrijke inkomstenbron.
Een hoveniersvrouw aan het werk op het land. Op de achtergrond zijn het Hiëronymushuis en
de Domtoren te zien.
De hoveniers in Utrecht vormden een vrij gesloten bevolkingsgroep. Ze trouwden meestal binnen
eigen kring en het was niet ongebruikelijk dat neven en nichten met elkaar huwden. Hierdoor komen
familienamen als Jongerius, Kersten en Achterberg veelvuldig voor in het gebied. Om de
- 8 - 8
verschillende familieleden uit elkaar te houden werd gebruik gemaakt van bijnamen, zo waren er
onder andere De Bril, De Sok en De Beer. Tot het einde van de 19de
eeuw waren hoveniers vaak aan
hun kleding te herkennen. De mannen hadden voor de zondag een zwart pak en een zwarte, platte
hovenierspet. De vrouwen hadden zwarte kleding en verschillende soorten witte mutsen waaronder de
werkmuts en de stadsmuts. Hoveniers hadden vaak een dienstbode, een huismeid of een hofmeid. De
hofmeid kwam alleen in de zomer als de groente op het land stond. De welgestelde hoveniers hadden
een eigen stuk grond met een huis erop. Anderen moesten het doen met gepachte grond. Deze grond
kon onder andere worden gehuurd bij de kerk. Gepachte grond kon ook weer onderverhuurd worden.
Als deze hoveniers de huur niet meer konden betalen was dit veelal het einde van hun zelfstandige
bestaan. Ze verhuurden zich dan als spitters of voor andere soortgelijke karweitjes. Dit was een
onzeker bestaan omdat werk per dag gezocht moest worden. De spitters in het Minstroomgebied
kwamen voornamelijk uit de Schans. Dit was een naburig gelegen gebied met kleine woningen aan
zandpaden. De mensen die hier woonden waren vaak erg arm en gingen om in de winter toch aan
voedsel te komen wel eens op strooptocht.
Een hovenierswoning uit 1876 aan Abstederdijk 180a/Zonstraat 49.
Hovenierswoningen en boerderijen
Vanaf de middeleeuwen tot ver in de 19de
eeuw lagen er verspreid over de Abstederdijk, de
Notebomenlaan en de Zonstraat verschillende boerderijen en hovenierswoningen. De
hovenierswoning bestond uit een bouwlaag met een kap en was veelal onderkelderd. Op het achtererf
- 9 - 9
stond meestal een schuur voor onder andere de opslag van groenten. Een boerderij bestond uit een of
twee bouwlagen met een kap en had een voor- en een achterhuis. Het voorhuis was het woongedeelte
en in het achterhuis stonden de koeien en was de opslag voor groenten. Met uitzondering van
Abstederdijk 180 zijn alle hovenierswoningen en boerderijen gesitueerd aan de straat. Achter de
woningen was meestal hoveniersland, het betreffende stuk grond was echter niet per se van bewoner
van het huis. De hoveniers hadden vaak verschillende stukken grond verspreid over het gebied. Zo
had de heer Kersten, die tot in de jaren '70 in de woning aan Abstederdijk 187 heeft gewoond, een
stuk grond langs het spoor en aan de overkant van de straat. De meeste nog bestaande
hovenierswoningen en boerderijen zijn tegenwoordig beschermd als een rijks- of gemeentelijk
monument.
Stadsontwikkelingen in de 19de
eeuw
Door de toename van de bevolking en na de sloop van de stadsmuur werden er vanaf de tweede helft
van de 19de
eeuw ook woningen buiten de singels gebouwd. In eerste instantie gebeurde dit aan
bestaande wegen maar later werden er ook veel dwarsstraten aangelegd. Dit is vooral goed te zien aan
de Oudwijkerdwarsstraat met zijn talloze zijstraten. De bebouwing bestond uit rijtjes
arbeiderswoningen en huizen voor de middenstand.
In Abstede stonden voornamelijk
arbeiderswoningen. Deze bestonden uit een laag met een kap en omvatten een woonvertrek met
bedsteden, een keuken en een verdieping in de nok met een dakkapel. De gemeente had weinig in te
brengen bij de nieuwbouw omdat het voornamelijk particulieren waren die stukken grond opkochten
van de hoveniers. Er kon dan ook niet voorkomen worden dat er zoveel mogelijk huizen op zo min
mogelijk grond werden gebouwd. De uitbreidingen geschiedden niet volgens een bepaald plan. Het
enige waar de speculanten rekeningen mee moesten houden waren de perceelgrenzen. Omdat het
naburige land vaak nog in gebruik was door hoveniers ontstonden er vreemde sprongen en rare
hoeken in het stratenpatroon. Dit patroon is nog steeds te herkennen in de Abstederdijk. De wegen
waren veelal zonder bestrating en afwatering en de kwaliteit van de woningen was vaak slecht. Ze
waren klein, dicht op elkaar gebouwd en de sanitaire voorzieningen stelden niet veel voor. Deze
bestonden meestal uit een kraan in de keuken en een droogcloset in de tuin.
Hoewel de Abstederdijk, de Notenbomenlaan en de Zonstraat tot in de jaren '20 van de 20ste
eeuw
zandpaden waren, werden de nieuw aangelegde dwarsstraten vaak wel meteen bestraat. Een van deze
dwarsstraten is de Piet Heinstraat. Deze is vernoemd naar de broers Piet en Hein. Zij waren neven van
mevrouw de Vink die grote stukken grond in Abstede in bezit had. In 1887 deden de broers een
aanvraag bij het gemeentebestuur voor de bouw van een winkelhuis, twee hoekwoningen met
bovenwoningen en zevenentwintig lage arbeiderswoningen. Het beoogde terrein bevond zich naast
hun hovenierswoning tussen de Abstederdijk en de Zonstraat. De vergunning werd verleend op
voorwaarde dat de broers een straat van tien meter aan zouden leggen die vervolgens door de
- 10 - 10
gemeente bestraat zou worden. Mensen die een huis van de broers wilden huren moesten aan bepaalde
eisen voldoen. Ze moesten niet alleen een baan hebben en lid zijn van de Aloysiusparochie maar ook
voor de wet getrouwd zijn. Niet alle nieuwbouw in het Minstroomgebied was klein. De woningen aan
de Looierstraat waren bedoeld voor de middenstand en aan het einde van de Abstederdijk verscheen
zelfs een aantal herenhuizen. Voor de aanleg van de Looierstraat werd de Grift gedempt. Er is hier nu
nog steeds een verzakking in de woningen te zien.
Aan de Minstraat werd rond 1900 een rijtje met vrijwoningen gebouwd. Dit gebeurde niet vanuit het
initiatief van particulieren maar met geld uit de fondsen van de liefdadigheidsinstellingen het
Leeuwenberchgasthuis en het Bartholomeusgasthuis. Vrijwel tegelijk zijn de hofjes van de Fundatie
van Maria van Pallaes gebouwd. Samen vormen ze een aaneengesloten, karakteristieke
neorenaissance, gevelwand. Vrijwoningen werden gebouwd voor arme mensen en waren, zoals de
naam al aangeeft, vrij van huur. Ondanks dat de bewoners hiernaast vaak nog voedsel, brandstof of
geld kregen was dit niet genoeg om van te leven. De vrijwoningen werden daarom niet bewoond door
de allerarmsten maar veelal door ouderen die tijdens hun leven wat geld hadden gespaard, zoals
winkeliers en ambachtslieden. Om de kosten laag te houden bestonden de woningen maar uit een
kamer met een zolder en werden ze in een rijtje onder een doorlopend zadeldak gebouwd. De
woonruimte bevatte een bedstee, een kachel en een trapje naar de zolder. De privaten stonden buiten
en waren bedoeld voor gemeenschappelijk gebruik.
Het rijtje vrijwoningen aan de Minstraat.
- 11 - 11
Vanaf 1860 is er veel veranderd in het Minstroomgebied. Doordat veel hoveniers hun grond
verkochten aan particulieren en wegtrokken uit het gebied verdween een groot deel van de open
terreinen. Met de aanleg van dwarsstraten en de Oosterspoorbaan in 1872 werden veel aaneengesloten
terreinen opgesplitst en bebouwd en verdween de Grift uit het landschap. Abstede werd van een
hoveniersgebied steeds meer een arbeiderswijk. Rond 1900 woonden er nog maar ongeveer 30
hoveniers in het gebied. Het grootste gedeelte van de bevolking van Abstede waren arbeiders of
winkeliers, zo waren er veel metselaars maar bijvoorbeeld ook slagers, schoenmakers en een
kleermaker. De komst van deze mensen bracht ook nieuwe voorzieningen met zich mee. Er werden
winkels en scholen gebouwd maar ook enkele fabrieken.
Scholen
In het Minstroomgebied stonden zowel katholieke als openbare scholen. Aan de Abstederdijk stonden
de katholieke Leoschool en de openbare lagere school Abstede naast elkaar. De Leoschool aan
Abstederdijk 26-28 is gesticht door de pastoors van de Catharina- en de Martinusparochie. Zij
kwamen in 1887 overeen om een stuk grond van H. en J. Jongerius te kopen op de grens van beider
parochies. De afspraak was dat de kosten op rekening zouden komen van de pastoors zelf en het
aartsbisdom. De architect, Wilhelmus Jacobus van Vogelpoel, ontwierp een eenvoudige school van
een bouwlaag met aan weerszijden van de gang twee keer twee lokalen. In 1888 werd de school
geopend. De jongens kregen les van leken en de meisjes van de Zusters van Liefde. De speelplaats
werd gescheiden door een muur. In 1890 werden er vier lokalen bij gebouwd voor de jongensschool
en in 1895 kreeg de meisjesschool er een verdieping bij. Het hoofd van de school woonde in de
onderwijzerswoning naast de school. Omdat er conflicten ontstonden tussen de pastoors van de
verschillende parochies kocht de Martinusparochie zich in 1904 uit. De Leoschool werd nu de
Catharinaschool en de Martinusparochie bouwde een eigen school in de Gansstraat. De hierdoor
vrijgekomen lokalen in de Catharinaschool werden in gebruik genomen als bewaarschool voor drie tot
zesjarigen.
De katholieke jongens die aan de andere kant van het spoor woonden gingen naar de Petrus
Canisiusschool in de Minstraat. Voor de katholieke meisjes was er de school aan de Notebomenlaan.
In 1881 werd de Openbare Lagere School Abstede aan de Abstederdijk 30-32 gebouwd in opdracht
van de Dienst Gemeentewerken. De school maakte deel uit van een serie openbare scholen die in de
nieuwe wijken rond de binnenstad werden gebouwd en is ontworpen door de architect Cornelis
Vermeys. Het gebouw bestaat uit een centrale hal met een trappenhuis en aan weerszijden gelegen
lokalen. Aan de linkerkant van de school stond de onderwijzerswoning en aan de rechterkant het
gymnastieklokaal. De school begon met 300 leerlingen waarvan een groot deel uit het nieuw
gebouwde Sterrenwijk kwam. Tegenwoordig is geen van de genoemde scholen nog in zijn
oorspronkelijke functie in gebruik. De Catharinaschool en de openbare lage school Abstede zijn
- 12 - 12
verbouwd tot appartementen en zowel de jongens- als de meisjesafdeling van de Petrus
Canisiusschool is afgebroken.
Hiëronymuscomplex
In 1873-'74 werd in opdracht van de Zusters van Liefde van Tilburg een rooms-katholiek bejaarden-
en weeshuis gebouwd naar ontwerp van de architect Alfred Tepe. Het Hiëronymushuis is gebouwd in
neogotische stijl en bestaat uit een centrale vierkante toren met aan weerszijden twee lagere vleugels.
De hoofdingang is gesitueerd in het centrale bouwdeel en is bereikbaar via een dubbele bordestrap
met vier schilddragende leeuwen. Het complex ligt aan de Maliesingel en bestond naast het
hoofdgebouw uit twee dienstgebouwen, een washuis en een grote tuin met een brug over de
Minstroom. De wezen en bejaarden voor wie het complex bestemd was, waren hiervoor gevestigd in
het middeleeuwse Zoudenbalchhuis in de Donkerstraat. Enkele fragmenten, zoals een gebeeldhouwde
gotische schouw, kregen een nieuwe plek in het Hiëronymushuis. Aan de achterzijde van het
hoofdgebouw bevond zich een grote kapel, die gedecoreerd was door de leden van het
Bernulphusgilde. Dit was een groep katholieke geestelijken, kunstenaars en architecten die zich lieten
inspireren door de Middeleeuwen. Zij hebben zowel de glas-in-loodramen als het schilder- en
beeldhouwwerk verzorgd. Achter de kapel en de buitenplaats lag de grote tuin met de dienstwoning,
het washuis, het betonnen bruggetjes en een Lourdesgrot. De brug is uitgevoerd in een neogotische
stijl en is een vroeg voorbeeld van het gebruik van beton. In 1998 zijn het Hiëronymushuis en de
kapel verbouwd tot luxe appartementen. Bij deze herontwikkeling is ook de tuin en daarop staande
bebouwing meegenomen. De dienstwoning is opgesplitst in twee woningen en het washuisje is, in
verband met zijn ruïneuze staat, gesloopt. De brug over de Minstroom is gerestaureerd maar heeft in
de jaren '50, met het verdwijnen van de weeskinderen, wel zijn functie verloren.
Bedrijvigheid: winkels en fabrieken
Tussen 1920 en 1940 waren er veel winkels in het Minstroomgebied te vinden. In de Zonstraat
bevonden zich onder andere een badhuis en twee wasserijen, de Zon en de Ster. De Zon was gevestigd
in de oude boerderij op nummer 23/25. De wasserijen loosden hun sop in de Minstroom, waardoor
deze vaak helemaal wit was. Er hebben ook verschillende fabrieken in het gebied gestaan. Aan de
Abstederdijk heeft een tijdlang een fabriek van het elektronicabedrijf Van der Heem gestaan. Aan de
Tolsteegsingel, naast de Minstroom, bevonden zich de fabrieksgebouwen van Leerlooierij Wessels.
Leerlooien kende op deze plek aan de Tolsteegsingel een lange traditie, al vanaf het midden van de
16de
eeuw werd hier leer gelooid. De huiden van de fabriek lagen te drogen aan de Minstroom. Het
bedrijf heeft bestaan tot het begin van de jaren '70. In de huidige Zonnehof aan de Zonstraat stond
vroeger een asfaltfabriek. Bij mistig weer zorgde deze ervoor dat de lakens en de buitenspelende
kinderen helemaal zwart werden.
- 13 - 13
Overzicht van de fabrieksgebouwen van de leerlooierij E. Wessels en Zoon aan Tolsteegsingel 1 in Utrecht,
1913.
Stadsvernieuwing
Vanaf het midden van de jaren '20 tot en met het einde van de jaren '50 is er weinig veranderd in het
Minstroomgebied. Er werden slechts incidenteel veranderingen aangebracht in de bebouwing door
sloop en nieuwbouw. Dit betrof enkele vroege arbeiderswoningen en ook een paar bouwvallige
boerderijen werden, nadat ze hun oorspronkelijke functie hadden verloren, vervangen door meer
eigentijdse woningen. Verder vonden er kleine wijzigingen plaats in het straatprofiel: individuele
stoepen en voortuinen werden vervangen door een doorlopend trottoir. Grote verandering in Abstede
beginnen met het bekend worden van de plannen van de gemeente Utrecht om de binnenstad beter
bereikbaar te maken voor het autoverkeer. Als de gemeenteraad in 1959 het verkeersplan van de
verkeerskundige Max Erich Feuchtinger aanvaardt, begint dan ook een turbulente periode in Abstede.
Het verkeersplan van Feuchtinger betreft een zogenaamd radiaalmodel waarbij verschillende
autowegen vanaf de ringweg dwars door woonwijken naar het centrum lopen. Hierbij zou niet alleen
de historische structuur van deze wijken worden aangetast maar zouden ook de singels worden
gedempt. Dit stuitte op veel verzet van onder andere historici en de rijksoverheid. Deze laatste
plaatste de singels op een voorlopige monumentenlijst waardoor het geheel dempen van de singels
niet doorging. Het duurde echter nog tot 1975 voordat de plannen definitief werden afgewezen. In de
tussentijd was er al het nodige veranderd in het Minstroomgebied.
Een onderdeel van de verkeersplannen was de Oostelijke invalsweg. Doordat deze weg dwars door
Abstede liep, zou een groot deel van de bebouwing gesloopt moeten worden. In de veronderstelling
dat deze plannen door zouden gaan kocht de gemeente alvast stukken grond en woningen aan. Deze
laatste werden op voorlopige basis aan de Stichting Studentenhuisvesting verhuurd. Dit had grote
gevolgen voor de bewoners. Door de onzekerheid trokken veel gezinnen weg uit de buurt waardoor
- 14 - 14
ook de middenstand en veel winkels verdwenen. Omdat de woningen op de planning stonden om
gesloopt te worden werd er zo min mogelijk aan onderhoud gedaan. Dit zorgde ervoor dat de kwaliteit
van het gebied sterk achteruit ging. Veel oude bewoners, waaronder de nog overgebleven hoveniers,
verhuisden naar elders. Een van de laatste hoveniers die vertrok was A.J. Emmelot, hij had een
kwekerij aan de Minkade. Deze locatie moest in 1976 vrijgemaakt worden voor de plannen van de
gemeente. Het bedrijf werd verplaatst naar de Gageldijk waar het zich heeft ontwikkeld als
tuincentrum.
Een hoeksteen in de Abstederhof met de tekst 'BASTA 1988' . Deze steen vat het hele proces
van renovatie, sloop en nieuwbouw samen.
Groeiend ongenoegen van de bewoners leidde in 1973 tot de oprichting van het wijkcomité NAKA
(Nieuw Aktie Komitee Abstede). Dit comité had twee belangrijke taken: Het plan voor de Oostelijke
invalsweg te laten intrekken en de heropbouw van de buurt. In 1975 werden de doelen bereikt. De
gemeenteraad verwierp het plan voor de oostelijke invalsweg en Abstede werd aangegeven als
rehabilitatiegebied. Dit houdt in dat zowel de woningen als de woonomgeving zoveel mogelijk
worden hersteld naar de oude situatie. Het uitgangspunt voor de heropbouw was het Basisprogramma
Stadsvernieuwing Abstede (BASTA). De belangrijkste punten waren dat wonen de hoofdbestemming
moest blijven, dat er voor de te slopen woningen nieuwe in de plaats moesten komen en dat de
wensen en ideeën van bewoners het vertrekpunt zouden zijn. In dit kader werd er een buurtonderzoek
gehouden dat leidde tot het rapport Abstede… waarheen?. Hiernaast verscheen het rapport De
Minstroom, een uitgave van de werkgroep Herstel Leefbaarheid Oude Stadswijken Utrecht. Deze
- 15 - 15
werkgroep wilde een bijdrage leveren aan de milieubewuste planologie van Abstede en de aandacht
vestigen op de historie van het gebied. Ondanks deze bijdragen was de heropbouw een lang en
moeizaam proces. De gemeente Utrecht en de bewoners konden het niet eens worden over het aantal
te slopen en te renoveren woningen. Na een rechtzaak is besloten om het aantal te slopen woningen
tot een minimum te beperken en in plaats hiervan veel woningen te renoveren.
De nieuwbouw in Abstede werd in drie fasen uitgevoerd. In fase een ging het om de bebouwing van
drie open terreinen. Dit waren het terrein van de voormalige van der Heem fabriek, nu de
Abstederhof, het gebied aan de Minkade dat voorheen van de hovenier A.J. Emmelot was en op een
terrein ten oosten van de spoorlijn werd de Minhof gebouwd. Bij fase twee ging het onder andere om
de volgende terreinen: het terrein op de hoek van de Abstederdijk en de Notebomenlaan, de hoek van
de Abstederdijk en de Minstraat en het terrein van de afgebrande Petrus Canisiusschool in de
Minstraat. Het is opmerkelijk dat er naast deze terreinen ook veel stukken grond zijn waar geen
nieuwbouw is gekomen en dat deze tot op de dag van vandaag onbebouwd zijn. In de derde en laatste
fase werden geen braakliggende terreinen bebouwd maar moesten er woningen worden gesloopt. Het
ging in totaal om 85 woningen waarvan de meeste in de Notebomenlaan stonden.
Met al deze veranderingen is Abstede echt een woonwijk geworden. De hoveniers zijn verhuisd of
hebben een ander beroep gekozen, de winkels en fabrieken verdwenen en de scholen zijn omgebouwd
tot appartementencomplexen. Toch is Abstede geen woonwijk zoals alle anderen. De historie is nog
steeds terug te vinden in de Minstroom, de restanten van de hoveniersgronden en de nog bestaande
hovenierswoningen- en boerderijen. Enkele delen van de nog resterende grond hebben een nieuwe
functie gekregen die doet denken aan de hoveniers. De bewoners gebruiken deze grond voor
volkstuinen. Deze liggen tussen de huizen en zijn naast een algemene toegangsweg bereikbaar via
achtertuinen. Er wordt voornamelijk groente verbouwd maar er staan ook nog enkele fruitbomen die
door de hoveniers achtergelaten zijn.
- 16 - 16
Literatuurlijst
Bruin, de R.E. e.a., Een paradijs vol weelde. Geschiedenis van de stad Utrecht, Utrecht 2000.
Chapel, F., Tussen Grift en Kromme Rijn. Fragmenten uit de geschiedenis van Utrecht-Oost, Utrecht
2003.
Denneman, H.A., Abstede en Oudwijk, waar eens abdissen regeerden. Een jonge stadswijk met
geschiedenis, Utrecht 2006, p. 17.
Gemeente Utrecht, Register gemeentelijke monumenten gemeente Utrecht. Omschrijving: Minstraat
55 bij besluit: onbekend.
Gesprek met André Kersten op 11 januari 2010.
Heurneman, M. en B. van Santen, De Utrechtse wijken. Buiten Wittevrouwen, Oudwijk/Sterrenwijk,
Wilhelminapark, Rijnsweerd, de Uithof, Utrecht 2007.
Heyse, S., Utrechtse volkshuisvesting: een mentaliteitsverandering. Een onderzoek naar de
ontwikkeling van de arbeiderswoning in de periode 1860-1920 (ongepubliceerd).
Kam, de R.E., Voor den armen alhier. De geschiedenis van vijf Utrechtse fundaties en hun
vrijwoningen, Utrecht 1998.
Kasteel, C., Hoveniers, humor en heiligheid. Oud-katholieke hoveniers in Utrecht, Utrecht 2009.
Kipp, F., Documentatierapport boerderij Abstederdijk 188-190, 1982.
Knuijt, M. en B. van Santen, Utrecht in ontwikkeling 1850-1940. Beknopte geschiedenis van de
vooroorlogse wijken in Utrecht, Utrecht, z.j.
Rampart, C., Bouwhistorisch rapport Abstederdijk 180a, 1984.
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, beschermde monumenten: omschrijving Abstederdijk 188/190
bij besluit 04-08-992.
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, beschermde monumenten: omschrijving Maliesingel 77 bij
besluit 30-01-2001.
Rooij, de E., Bouwen voor het geloof in Utrecht, Utrecht z.j.
Werkgroep Herstel Leefbaarheid Oude Stadswijken Utrecht en buro Studium Generale van de
Rijksuniversiteit Utrecht, De Minstroom. Een bijdrage tot een milieubewuste planologie n.a.v. het
bestemmingsplan Abstede, Utrecht 1979.
- 17 - 17
Deel 2: Het instrument gemeentelijk beschermde stadsgezichten
De Minstroom
- 18 - 18
1. Bevindingen
Een beschermd stads- of dorpsgezicht is een gebied met een bijzonder cultuurhistorisch karakter. De
Monumentenwet van 1988 omschrijft beschermde gezichten als: 'Groepen van onroerende zaken die
van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele
samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich
één of meer monumenten bevinden' (artikel 1 sub f). Het doel van een beschermd gezicht is het
behouden van de historische karakteristieken van een gebied en deze een duidelijke plaats te geven in
toekomstige ontwikkelingen. Bij beschermde gezichten wordt onderscheid gemaakt tussen rijks
beschermde gezichten, die worden aangewezen door de ministers van VROM (Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) en OCW (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) en
gemeentelijke beschermde gezichten, die door individuele gemeenten aangewezen kunnen worden. In
de monumentenverordening 1998 van de gemeente Utrecht staat dat een gemeentelijk beschermd
stads- of dorpsgezicht kan worden aangewezen 'Indien de cultuurhistorische waarde haar grond vindt
in het totaal van een gebied en veel minder in het individuele monument of complex en het gebied met
name een lokale betekenis heeft […]' (toelichting artikel 16).
§ 1.1 Verschillen rijks- en gemeentelijk beschermde stads- en dorpsgezichten
In juridisch opzicht zijn er diverse verschillen aan te wijzen tussen een rijksbeschermd gezicht en een
gemeentelijk beschermd gezicht. Het eerste verschil is net benoemd en is dat een rijksbeschermd
gezicht wordt aangewezen door de ministers van VROM en OCW en een gemeentelijk beschermd
gezicht door de betreffende gemeente. De bepalingen voor een rijksgezicht zijn opgenomen in de
Monumentenwet 1988 en de bepalingen voor een gemeentelijk gezicht kunnen door de gemeente zelf
worden vastgesteld in de monumentenverordening. Voor een gemeentelijke beschermd stadsgezicht
gelden niet automatisch dezelfde regels als voor een rijksbeschermd stadsgezicht. Het
rijksbeschermde stadsgezicht kent zelfs een aantal bepalingen die niet in een gemeentelijk beschermd
stadsgezicht opgenomen kunnen worden. Hierdoor ontstaan de volgende verschillen.
Het rijksbeschermde gezicht is opgenomen in de Woningwet. Hierin is bepaald dat binnen de
begrenzing van een beschermd gezicht een bouwvergunningplicht geldt voor alle bouwwerken. Deze
bepaling geldt niet voor een gemeentelijk gezicht. Wat de Woningwet vergunningvrij heeft gelaten is
dat ook in een gemeentelijk beschermd stadsgezicht. Dit houdt in dat er in een gemeentelijk gezicht
geen vergunning nodig is voor kleine verbouwingen.
In de Monumentenwet van 1988 is bepaald dat het in een beschermd stads- en dorpsgezicht verboden
is om een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een schriftelijke
vergunning van burgemeester en wethouders (artikel 37 lid 1). Voor het slopen van woningen is
echter altijd een sloopvergunning nodig. Het verschil met een sloopaanvraag voor een woning die niet
- 19 - 19
in een rijksbeschermd gezicht staat is dat een sloopvergunning in een rijksbeschermd gezicht
geweigerd mag worden. Dit mag desalniettemin alleen als er nog niet positief is beslist over de
aanvraag van een bouwvergunning voor vervangende nieuwbouw. Deze bepaling is met name in het
leven geroepen om te voorkomen dat er lege plekken in oude binnensteden zouden ontstaan en heeft
niet als doel om de aantasting van het stadsgezicht te voorkomen. Het voordeel van de
sloopvergunning is wel dat er eisen gesteld kunnen worden aan de kwaliteit van de nieuwbouw.1
Een ander verschil is de verhoging van huurprijzen in een rijksbeschermd gezicht. Volgens artikel 8a
van het Besluit Huurprijzen woonruimte mag de huurcommissie een huurprijsverhoging vaststellen
voor woningen gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht. Deze prijsverhoging mag volgens
hetzelfde artikel alleen worden berekend als de verhuurder kosten heeft gemaakt voor de
instandhouding van de monumentale waarde van het pand. De huurcommissies hebben hierbij in 2002
een monumentenbeleid opgesteld waarin staat er voor woningen, van tenminste 50 jaar oud, binnen
een beschermd stads- of dorpsgezicht een huurprijsverhoging van 15% geldt. Deze toeslag is bedoeld
om de verhuurder tegemoet te komen en geldt alleen als er aantoonbaar investeringen zijn gedaan
voor de instandhouding van de monumentale waarde.2 Er wordt geen definitie gegeven van het begrip
'aantoonbare investeringen' en in de praktijk blijkt hier nogal snel aan voldaan te zijn. In een
gemeentelijk beschermd stads- en dorpsgezicht geldt geen huurprijsverhoging.
In 2010 treed de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) in werking, maar de essentie van
de hierboven genoemde regelgeving blijft hetzelfde.
§ 1.2 Formele gevolgen
In de gemeente Utrecht kan een gemeentelijk beschermd stads- en dorpsgezicht worden aangewezen
op grond van artikel 16 van de monumentenverordening. De juridische oftewel de formele gevolgen
van de aanwijzing zijn dat er een beschermend bestemmingsplan moet worden opgesteld en dat de
bouwregelgeving op bepaalde onderdelen kan afwijken. Op grond van artikel 18 van de
monumentenverordening is de gemeenteraad verplicht een bestemmingsplan vast te stellen ter
bescherming van het stads- of dorpsgezicht. Dit is volledig vergelijkbaar met rijksbeschermde
gezichten, waarbij op grond van artikel 36 van de Monumentenwet 1988 een beschermend
bestemmingsplan opgesteld dient te worden. Bij het besluit tot de aanwijzing van een gebied wordt
allereerst gekeken in hoeverre het bestaande bestemmingsplan als beschermend kan worden
aangemerkt. Burgemeester en wethouders worden hierbij geadviseerd door de commissie voor
Welstand en Monumenten. De eis die aan het beschermende bestemmingsplan wordt gesteld is dat het
de structuurbepalende delen van het betreffende gebied beschermd. Met structuurbepalend worden
1 Marijke Beek en Ana van der Mark, Het ene gebied is het andere niet. Atlas van beschermde stads- en
dorpsgezichten in Noord-Holland, Amsterdam 2009, p. 125.
- 20 - 20
onder andere wegen, rivierlopen en rooilijnen bedoeld. Deze delen zijn benoemd in de beschrijving
van het stads- of dorpsgezicht en op basis hiervan kunnen nadere eisen worden gesteld bij
(ver)bouwplannen.3 De bouwregelgeving kan afwijken indien er daarvoor bepalingen zijn opgenomen
in de welstandsnota dan wel de bouwverordening of het beschermende bestemmingsplan.
Artikel 19 van de gemeentelijke monumentenverordening stelt dat het verboden is om een bouwwerk
in een beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in
afwijking van een vergunning van het college van burgemeester en wethouders. Voor het slopen van
woningen is echter altijd een sloopvergunning nodig, dit geldt dus niet alleen voor een gemeentelijk
beschermd gezicht. Bij het verstrekken van een sloopvergunning vindt geen inhoudelijke en/of
ruimtelijke toets plaats. Sloop kan alleen voorkomen worden als dit artikel, door middel van een
aanlegvergunning, is opgenomen in het bestemmingsplan. Voor een sloopvergunning is dan eerst een
aanlegvergunning nodig en deze kan worden geweigerd. In het huidige bestemmingsplan is geen
aanlegvergunning opgenomen.
§ 1.3 Informele gevolgen
Naast de formele gevolgen heeft een gemeentelijk beschermd stads- en dorpsgezicht ook informele of
psychologische effecten. De aanwijzing werkt voor zowel de gemeente als de bewoners als een soort
van keurmerk. De naam beschermd gezicht geeft status aan een gebied. Hoewel deze psychologische
gevolgen nog niet uitgebreid zijn onderzocht geven de gemeenten Amersfoort en Den Haag aan dat de
status en niet de juridische gevolgen de belangrijkste factor in het beschermen van een gebied is. Het
verdient aanbeveling om te onderzoeken wat de psychologische effecten precies inhouden en in welke
mate deze de bescherming van een gebied bepalen.
§ 1.4 Andere gevolgen
Een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht kan als nadelig worden ervaren als de bestaande
situatie wordt 'bevroren' en elke verandering wordt tegengehouden. Dit kan gebeuren als het
bestemmingsplan zo beschermend is gemaakt dat er geen ruimte meer is voor verdere ontwikkelingen
in het gebied. Een in 2002 verschenen brochure van de toenmalige Rijksdienst voor de
Monumentenzorg over de Bescherming van stads- en dorpsgezichten stelt dan ook: 'De bescherming
heeft nadrukkelijk níet de bedoeling om de bestaande situatie te bevriezen of elke verandering tegen
te houden.'4 Dat het bevriezen van een gebied niet wenselijk is blijkt verder uit een uitspraak van de
Raad van State uit 2004:
2 Huurcommissies, Monumentenbeleid huurcommissies per 1-1-2003, Den Haag 2002. 3 Toelichting artikel 18 van de gemeentelijke monumentenverordening, Utrecht 1998. 4 Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Bescherming van stads- en dorpsgezichten, Zeist 2002, p. 2.
- 21 - 21
'De Afdeling neemt hierbij tevens in aanmerking dat blijkens de aanwijzing van het gebied tot
beschermd stadsgezicht is aangegeven dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan met
beschermende maatregelen weliswaar de in de aanwijzing omschreven historische structuur en
bebouwing zo veel mogelijk gehandhaafd dienen te blijven, maar dat niet beoogd wordt de bestaande
situatie te bevriezen'.5
2. Opties en aanbevelingen
Het bestemmingsplan is het centrale instrument voor het beschermde stadsgezicht. Omdat het niet is
toegesneden op de bescherming van het architectuurbeeld, maken veel gemeenten ook gebruik van
andere instrumenten. Zo zijn er bijvoorbeeld de welstandsnota, de monumentenverordening,
sloopregelingen in en buiten het bestemmingsplan, ordekaarten, de cultuurhistorische
verkenningen/cultuurhistorische effectenrapportages en de beeldkwaliteitplannen.6 De gemeente
Utrecht kent al een monumentenverordening en een welstandsnota. Hiernaast is er de optie om
gebruik te maken van een aantal andere instrumenten, hierbij worden een beeldkwaliteitplan en een
beheersverordening aangeraden. Het gebruik en de aanbevelingen voor deze instrumenten worden
verder toegelicht.
§ 2.1 Bestemmingsplan
Bij de aanwijzing tot gemeentelijk beschermd stadsgezicht dient een beschermend bestemmingsplan
te worden opgesteld. In dit bestemmingsplan kan de ruimtelijke structuur en de functie van het gebied
en de bebouwing worden vastgelegd. Hieronder worden de uitgangspunten voor Abstede in het
huidige bestemmingsplan genoemd en de mogelijkheden die door de gemeenten Amersfoort en Den
Haag worden aanbevolen voor gemeentelijk beschermde stadsgezichten. Er worden ook enkele
aanbevelingen voor het bestemmingplan van Abstede gedaan. Omdat het huidige bestemmingsplan
begin 2010 is vastgesteld gelden de aanbevelingen vooral als aandachtspunten voor het volgende
bestemmingsplan. Het volgende bestemmingsplan wordt in principe over tien jaar vastgesteld. Als er
in de tussentijd ongewenste ontwikkelingen plaatsvinden in het gebied, wordt aangeraden om het
bestemmingsplan eerder te herzien. In plaats hiervan zou ook een beheersverordening vastgesteld
kunnen worden.
2.1.1 Uitgangspunten Abstede in het bestemmingsplan
- De groen- en waterstructuur langs de Minstroom moet worden gekoesterd. Het water en de
groene ruimte eromheen wordt vastgelegd.
5 Vz. ABRS 1 maart 2004, 200204747/1, LJN: AM5356, ro. 2.12. 6 Flexus AWC, Themamiddag 'De grenzen van het beschermd stadsgezicht'. Verslag presentaties en
discussies, 18 juni 2008.
- 22 - 22
- Voor gave gevelwanden geldt dat er geen uitbreidingsruimte in de hoogte wordt geboden en
voor niet gave gevelwanden zal van geval tot geval worden bezien of er wel ruimte wordt
geboden voor uitbreidingen.
- Voor alle uitbreidingen en veranderingen geldt dat deze met respect voor historische
elementen in de omgeving moeten worden uitgevoerd.
2.1.2 Mogelijkheden bestemmingsplan (tips van de gemeenten Amersfoort en Den Haag)
- De functie van de openbare ruimte en groene structuren kan hierin vastgelegd worden. Er kan
ook in staan hoeveel % verhard mag zijn.
- Elementen in het gebied verbijzonderen, bijvoorbeeld volkstuinen in plaats van recreatie en
boomgaard in plaats van groen.
- Bepalingen voor aanbouwen, dakterrassen en balkons kunnen scherper worden gesteld.
- Bepalingen achtertuinen en/of kades aan de Minstroom specificeren en afstemmen op de in
het gebied aanwezige waarden.
2.1.3 Andere mogelijkheden bestemmingsplan
Voor de bestemmingsplannen in Utrecht bestaan standaardregels. Zo wordt er in ieder
bestemmingsplan aangegeven of bestaande gebouwen vergroot en/of verhoogd mogen worden en wat
er in tuinen gebouwd mag worden. Er zijn redenen om van deze standaarden af te wijken,
bijvoorbeeld als een gebied specifieke kwaliteiten bezit. In het Minstroomgebied is dit het geval.
Recent is dit gebeurt voor een gebied dat eveneens specifieke kwaliteiten heeft, te weten de Utrechtse
binnenstad. Er is een bestemmingsplan opgesteld met zeer specifieke regels ter bescherming van de
aanwezige kwaliteiten. Zo zijn karakteristieke straatprofielen vastgelegd, zijn er beplantingszones
opgenomen en is, in plaats van het aantal bouwlagen, de goothoogte en de breedte van de panden
vastgelegd. Vergelijkbare regels zijn ook denkbaar voor het Minstroomgebied.
2.1.4 Aanbevelingen voor het bestemmingsplan
- Volg tips van de gemeente Amersfoort en Den Haag.
- Het opnemen van een aanlegvergunning.
- Volg de methodiek van het bestemmingsplan binnenstad.
2.1.5 Beheersverordening
Sinds de inwerkingtreding van de Wro (Wet ruimtelijke ordening) in 2008 beschikt de gemeenteraad
over een nieuw ordeningsinstrument: de beheersverordening. Een beheersverordening kan worden
vastgesteld om een ruimtelijke regeling te treffen voor gebieden waar geen nieuwe ontwikkelingen
worden voorzien of om het bestemmingsplan te actualiseren. De beheersverordening geldt tien jaar en
dient als toetsingskader voor bouwvergunningaanvragen en voor handhaving in geval van strijdig
- 23 - 23
gebruik. Bij de voorbereiding van een beheersverordening is de gemeente verplicht een motivering te
schrijven en de verschillende belangen tegen elkaar af te wegen. In een beheersverordening wordt de
huidige situatie vastgelegd. Elk bouwinitiatief of gebruik dat niet past binnen de regels van de
beheersverordening kan niet worden uitgevoerd. In de beheersverordening kunnen een aanleg- en
sloopvergunningenstelsel opgenomen worden.7
§ 2.2 Welstandsnota
Panden die geen monument zijn kunnen beschermd worden via de welstandsnota. In de welstandsnota
kunnen zaken geregeld worden die niet in het bestemmingsplan opgenomen kunnen worden. De
welstandsnota Utrecht, De schoonheid van Utrecht, is op 24 juni 2004 vastgesteld door de
gemeenteraad. In de nota wordt op basis van een gebiedsgerichte analyse per buurt of wijk een
ruimtelijke karakteristiek gegeven. Er wordt onderscheid gemaakt in ambities. Deze zijn vertaald in de
beleidsniveaus: Behoud, Respect en Open. De drie niveaus onderscheiden zich in de mate van vrijheid
in de omgang met de bestaande structuur van een gebied en de bijhorende bebouwing. Per
beleidsniveau zijn algemeen geldende beoordelingscriteria gemaakt die alleen verschillen per
beleidsniveau en dus niet per gebied. In het grootste gedeelte van het Minstroomgebied geldt het
beleidsniveau respect. Dit houdt in dat essentiële eigenschappen van de aanwezige bebouwings- en
omgevingskarakteristiek worden gerespecteerd. In het gedeelte rond de Notenbomenlaan en de
Nicolaasweg en in een deel van de Zonstraat geldt het beleidsniveau open. Verandering of handhaving
van het bebouwingsbeeld zijn hier beide mogelijk. Dit geldt zowel voor de structuur als de
architectuur maar wel met behoud van landschappelijke waarden. Zie bijlage 1 en 2. Er zijn in totaal
17 criteria voor de redelijke eisen van welstand. Voor het beleidsniveau open gelden alleen de eerste
negen, voor het niveau respect de eerste dertien en voor het niveau behoud gelden alle criteria. Zie
bijlage 3. Het beleidsniveau open gaat vooral in op de structuur, het niveau respect op de structuur en
het beeld en bij het niveau behoud gaat het hiernaast ook om de detaillering van panden, zoals
materiaal- en kleurgebruik.
Naast de beleidsniveaus is per gebied of wijk ook de stedenbouwkundige typologie bepaald. In deze
typologieën zijn zowel de ruimtelijke karakteristiek van de bebouwing als de stedenbouwkundige
context ervan opgenomen. Er worden in totaal twaalf stedenbouwkundige typologieën onderscheiden.
Het Minstroomgebied is aangeduid als gesloten stedelijk blok. Dit houdt in dat de bebouwing
aaneengesloten is geplaatst rondom een private binnenruimte. Het stedelijk blok kent veelal een
gevarieerde opzet met laagbouw en/of middelhoogbouw.
7 Martijn Kok, Beheersverordening, 2010 (ongepubliceerd).
- 24 - 24
2.2.1 Aanbevelingen voor de welstandsnota
Het is aan te bevelen om het Minstroomgebied, net zoals het rijksbeschermde stadsgezicht binnenstad,
aan te duiden met het beleidsniveau behoud. Dit houdt in: behoud en herstel van het aanwezige
bebouwingsbeleid en het versterken van de bestaande of historisch bepaalde karakteristiek van
stedenbouwkundige, architectonische, landschappelijke of cultuurhistorische aard. Hiermee kunnen
de details van panden, zoals materiaal- en kleurgebruik, behouden blijven.
2.2.2 Andere mogelijkheden
Iedere gemeente kan een eigen welstandsnota vaststellen. Hierdoor ontstaan er verschillen in het
welstandsbeleid van gemeenten. Om de verschillende mogelijkheden in het welstandsbeleid aan te
tonen worden de gemeente Amersfoort en Den Haag als voorbeeld gebruikt. De gemeente Amersfoort
maakt onder andere gebruik van een puntensysteem en de gemeente Den Haag van een indeling in
stijlen.
Het systeem van Amersfoort
De welstandsnota van Amersfoort kent twee delen. De kern bestaat uit de welstandscriteria. Deze
bestaan uit loketcriteria voor kleine bouwwerken, objectcriteria voor bijzondere bouwwerken en
gebiedsgerichte criteria voor de overige bebouwing.8 Hiernaast kan in Amersfoort een waardering
worden gegeven aan individuele panden. Dit geldt niet alleen voor monumenten en beeldbepalende
panden, maar ook voor panden in een rijks- of gemeentelijk beschermd stadsgezicht. Aan een pand
kunnen een tot drie sterren worden toegekend:9
*** Cultuurhistorisch van bijzondere waarde
** Cultuurhistorisch van grote waarde
* Cultuurhistorisch van enige waarde
Het aantal sterren bepaalt hoe waardevol een pand is en hoeveel eraan veranderd mag worden.10
De indeling in stijlen van Den Haag
In Den Haag wordt per architectuurstijl beschreven waar in verband met verbouw rekening mee
gehouden moet worden. De karakteristieken van deze stijlen gelden als toetsingscriteria. Zo moet een
gebouw bijvoorbeeld in de karakteristiek van de omgeving blijven passen. Per stijl zijn er drie
waarderingen die de wijze bepalen waarop er binnen die stijlen veranderingen en vernieuwingen in
een gebouw mogen worden aangebracht. Deze waarderingen zijn:
- Behouden
- Interpreteren
8 Welstandsnota Amersfoort, vastgesteld op 29 juni 2004. 9 Monumentenlijst Amersfoort, uitgave 2008. 10 Gesprek met Max Cramer van de afdeling monumentenzorg van de Gemeente Amersfoort, 10
december 2009.
- 25 - 25
- Gericht veranderen
Dit systeem wordt beschreven in het voor bewoners beschikbare boek 'Het verzorgde gevelbeeld van
Den Haag'. 11
§ 2.3 Beeldkwaliteitplan
Naast het bestemmingsplan en de welstandsnota is er ook nog de optie om een beeldkwaliteitsplan
vast te stellen. Hierin kunnen het beeld en de uiterlijke kenmerken van het Minstroomgebied worden
vastgelegd. Een beeldkwaliteitplan is een instrument om de kwaliteit van de gerealiseerde en te
realiseren woonomgeving te bewaken. Het is een aanvulling op het bestemmingsplan en de
welstandsnota en vormt mede de basis voor de te ontwikkelen (ver)bouwplannen. In het
beeldkwaliteitplan kunnen bindende randvoorwaarden opgenomen worden voor de inrichting van
wegen en het groen, de architectonische vormgeving voor de te bouwen woningen en de overgang van
privé-gebied naar openbaar gebied. Een beeldkwaliteitplan vormt het toetsingskader bij gemeentelijke
en welstandtechnische beoordeling van bouw- en inrichtingsplannen en voor het beheer van de
openbare ruimten.12
In het beeldkwaliteitsplan kunnen bepalingen opgenomen worden die niet binnen het
bestemmingsplan geregeld kunnen worden.
2.3.1 Aanbevelingen voor het beeldkwaliteitplan
- Het vastleggen van de wegenstructuur en het materiaal van de rijbanen, voetpaden en
parkeervakken.
- De overgang van het privé-gebied naar het openbare gebied. Er kunnen bepalingen
opgenomen worden voor de overgang van achtertuinen naar de Minstroom.
- Eisen vaststellen voor materiaal- en kleurgebruik.
- Eisen vaststellen voor vervangende nieuwbouw; bijvoorbeeld materiaal- en kleurgebruik.
- Eisen vaststellen aan het straatmeubilair (straatverlichting, zitbanken, prullenbakken e.d.). De
straatverlichting kan afgestemd worden op de functie van de openbare ruimte. Er kan hierbij
rekening gehouden worden met de vogels en vleermuizen die langs de Minstroom en in de
volkstuinen leven. Voor het straatmeubilair kan ook de kleur en de vorm worden vastgelegd.
- Bepalingen opnemen voor het materiaal en de hoogte van de bruggen over de Minstroom.
11 Gesprek met Dick Valentijn van de afdeling monumentenzorg van de Gemeente Den Haag, 8 februari
2010. 12 Gemeente Weert, Beeldkwaliteitsplan Vrouwenhof, 11 oktober 2006.
- 26 - 26
§ 2.4 Realisatie
Bij de aanwijzing tot een gemeentelijk beschermd stadsgezicht is het draagvlak bij de bewoners van
groot belang. Bij de uitvoering van te nemen maatregelen speelt de participatie van de bewoners een
grote rol. In het Minstroomgebied is dit draagvlak aanwezig omdat veel bewoners heel betrokken zijn
bij het gebied en de kwaliteiten ervan willen behouden. Zo is er de Volkstuinvereniging Abstede die
de volkstuinen in het gebied beheren en de Stichting De Minstroom Erven die onder andere een
boekje over het Hiëronymuscomplex hebben geschreven. Er zijn ook bewoners actief geweest op de
inspraakavonden van het in 2010 vastgestelde bestemmingsplan Oudwijk, Kromme Rijn e.o. Op dit
moment is er ook een projectplan voor de Minstroom aan de gang. Dit project is gestart op verzoek
van de bewoners en heeft als doel om de Minstroom nadrukkelijker in beeld te brengen en de
ecologische en recreatieve functie te versterken. Om tot een visie en uitvoeringsplan te komen zijn er
twee workshops gehouden. In de tweede workshop zijn een aantal projecten gekozen die uitgevoerd
gaan worden.
3. Toelichting van het te beschermen gebied
§ 3.1 Waardering
Het Minstroomgebied is uniek in Utrecht omdat het oorspronkelijke landelijke hovenierskarakter hier
nog terug te vinden is. Het gaat hierbij om de restanten van de hoveniersgronden, de nog aanwezige
boerderijen en hovenierswoningen en de nog oorspronkelijke loop van de Minstroom. Oudwijk is een
van de oudste hoveniersgebieden van Utrecht en heeft lange tijd een groot deel van de groenten van
de stad opgeleverd. De Abstederdijk en de Notenbomenlaan vormden in der tijd de toegangswegen tot
de stad. Aan het eind van de 19de
eeuw is met het toenemen van de bebouwing de functie van het
gebied verschoven naar het wonen. Deze bebouwing heeft veel hoveniersgronden tot binnenterreinen
gemaakt. Vanuit de Zonstraat is er nog steeds een doorkijk op het tuindersgebied mogelijk. Met de
stadsvernieuwingen in het laatste kwart van de 20ste
eeuw zijn hofjes met woningen op enkele
binnenterreinen gebouwd en verdwenen de laatste hoveniers. Kenmerkend voor het gebied is dat het
als enige in Utrecht nog de aansluiting van het platteland op de middeleeuwse stad laat zien. Vanuit
een terrein tussen de Zonstraat en de Abstederdijk is nog steeds vrij zicht op een van de overgebleven
bolwerken van de voormalige stadsmuur en de binnenstad. De karakteristiek van het hoveniersgebied
is de openheid, het groene karakter en de woonbebouwing verweven met restanten van
hoveniersterreinen.
§ 3.2 Begrenzing
Van de Abstederdijk tot en met de Zonstraat tegen de grens van het rijksbeschermde stadsgezicht
binnenstad. Tot de Mecklenburglaan achter de woningen en tuinen van de Zonstraat langs. In de
Nicolaasweg grenzend aan het in procedure zijnde rijksbeschermde stadsgezicht Utrecht Oost.
Vervolgens een afbuiging naar de Abstederdijk en pas na de school achter de woningen en tuinen
- 27 - 27
langs. Vanaf de tuinen van de woningen in de Minstraat gaat de grens langs de woningen en tuinen
van de Notenbomenlaan totdat deze is uitgekomen aan het beginpunt bij de Abstederdijk. Zie bijlage
4.
Het Minstroomgebied vormt hiermee een verbinding tussen het rijksbeschermde stadsgezicht
binnenstad en het voorgestelde rijksbeschermde stadsgezicht Utrecht Oost. De grenzen van het
rijksbeschermde stadsgezicht binnenstad liggen op 15 meter van de rooilijn. Hierbij is geen rekening
gehouden met de percelen waardoor de grens op sommige plaatsen dwars een gebouw heen loopt. Een
voorbeeld hiervan is het Hiëronymushuis.
§ 3.3 Nadere typering van de te beschermen waarden
1. In het aangewezen gebied is het oorspronkelijke landelijke karakter nog terug te vinden in de
restanten van de hoveniersgronden, de Minstroom en de nog aanwezige boerderijen en
hovenierswoningen. De restanten van de hoveniersgronden zijn nu nog in gebruik als
volkstuingebied, een dierenweide, een plantsoen, een speeltuin en een boomgaard.
2. De Abstederdijk, de Notenbomenlaan en een gedeelte van de Zonstraat zijn al op de oudste
kaart van Utrecht te zien. Het waren zandwegen die toegang gaven tot de stad Utrecht. Langs
deze wegen lagen hovenierswoningen en boerderijen. Een deel van de Notenbomenlaan is
buiten het gebied gelaten omdat het landelijke karakter hier niet meer in terug te vinden is. De
weg is hier heel breed en de bebouwing bestaat uit huizen en grote complexen zoals scholen
uit de tweede helft van de twintigste eeuw.
3. De bebouwing met karakteristieke architectuur uit de laatste helft van de 19de
eeuw en de
eerste helft van de 20ste
eeuw.
4. De aanwezigheid van de oude rivierstroom de Minstroom.
5. De historische bruggen.
6. Het gebied heeft een hoge archeologische waarde door oude rivierlopen en historische wegen.
- 28 - 28
4. Conclusie
In de conclusie wordt de volgende vraag beantwoord: hoe kan de waarde van het Minstroomgebied
gedefinieerd worden en wat is de meerwaarde van het gebruik van het instrument gemeentelijk
beschermd stadsgezicht voor het behoud van de aanwezige kwaliteiten?
De waarde van het Minstroomgebied wordt gedefinieerd in de toelichting van het te beschermen
gebied. Het gaat hierbij voornamelijk om de restanten van de hoveniersgronden, de nog aanwezige
boerderijen en hovenierswoningen, de nog oorspronkelijke loop van de Minstroom en de
karakteristieke bebouwing uit de laatste helft van de 19de
en de eerste helft van de 20ste
eeuw. Deze
waarden zullen het uitgangspunt vormen als het gebied wordt aangewezen als gemeentelijk beschermd
stadsgezicht.
De meerwaarde van het instrument gemeentelijk beschermd stadsgezicht is tweeledig. Aan de ene
kant zijn er de juridische oftewel de formele gevolgen en aan de andere kant is er het psychologische
effect. Het psychologische effect speelt de grootste rol in de bescherming van een gebied. Hierbij
dient ook de rol van de bewoners te worden onderstreept. De instrumenten die ingezet kunnen worden
bij de bescherming zijn onder andere het bestemmingsplan en de welstandsnota. Voor het
Minstroomgebied wordt aangeraden om het bestemmingsplan aan te passen volgens de in hoofdstuk
twee genoemde aanbevelingen en om het gebied in de welstandsnota aan te duiden als behoud in
plaats van open en respect. Hiernaast is er de optie om een beheersverordening en een
beeldkwaliteitsplan op te stellen. Het bestemmingsplan wordt waarschijnlijk pas in 2020 aangepast.
Als er voor deze tijd ongewenste ontwikkelingen plaatsvinden in het gebied, wordt aangeraden om het
bestemmingsplan eerder te herzien of om een beheersverordening vast te stellen. De
beheersverordening kan ook direct na de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stadsgezicht worden
vastgesteld. Voordat een beeldkwaliteitsplan wordt opgesteld is het aan te bevelen om onderzoek te
verrichten naar de richtlijnen van de architectuur in het Minstroomgebied. Aan de hand van dit
onderzoek kan worden bepaald of het nodig is om een beeldkwaliteitsplan op te stellen.
Door de combinatie van de formele en informele gevolgen kan het instrument ervoor zorgen dat de
aanwezige kwaliteiten van het gebied behouden blijven. Het wordt daarom aanbevolen om het
Minstroomgebied aan te wijzen als gemeentelijk beschermd stadsgezicht.
- 29 - 29
Literatuurlijst
Beek, van M. en Ana van der Mark, Het ene gebied is het andere niet. Atlas van beschermde stads- en
dorpsgezichten in Noord-Holland, Amsterdam 2009.
Bestemmingsplan Oudwijk, Kromme Rijn e.o., december 2009.
Flexus AWC, Themamiddag 'De grenzen van het beschermd stadsgezicht'. Verslag presentaties en
discussies, 18 juni 2008.
Gemeente Weert, Beeldkwaliteitsplan Vrouwenhof, 11 oktober 2006.
Gemeente Amersfoort, Welstandsnota, 29 juni 2004.
Huurcommissies, Monumentenbeleid huurcommissies per 1-1-2003, Den Haag 2003.
Kok, M., Beheersverordening, 2010 (ongepubliceerd).
Monumentenlijst Amersfoort, uitgave 2008.
Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Bescherming van stads- en dorpsgezichten, Zeist 2002.
Gesprekken
Gesprek met Max Cramer van de afdeling monumentenzorg van de Gemeente Amersfoort, 10
december 2009.
Gesprek met Dick Valentijn van de afdeling monumentenzorg van de Gemeente Den Haag, 8 februari
2010.
Wet en regelgeving
Besluit Huurprijzen
Gemeentelijke monumentenverordening, Utrecht 1998.
Monumentenwet 1988.
Raad van State Vz. ABRS 1 maart 2004, 200204747/1, LJN: AM5356, ro. 2.12.
- 30 - 30
Bijlage 1:
- 31 - 31
Bijlage 2:
- 32 - 32
Bijlage 3:
Een bouwwerk is niet strijdig met de redelijke eisen van welstand wanneer:
1. Er ongeachte de stijl of de aan het ontwerp ten grondslag liggende architectuuropvatting
sprake is van een naar vorm en schaal in zijn omgeving passend bouwwerk.
2. Het de stedenbouwkundige structuur herkenbaar maakt.
3. Het de kwaliteit van de omgeving en de openbare ruimte versterkt.
4. Het bouwwerk het onderscheid tussen openbaar en privé-gebied duidelijk markeert.
5. Het markante karakter van belangrijke stedenbouwkundige ruimten wordt versterkt.
6. Het bouwwerk zich niet van zijn omgeving afkeert.
7. Omvang, schaal en massaopbouw in evenwicht is met de bestaande omgeving.
8. De architectuur op de aan- en omliggende gebouwen naar vorm, kleur en materiaalgebruik is
afgestemd.
9. Erfafscheidingen naar vorm en materiaalgebruik afgestemd zijn op de omgeving.
10. Er geen belemmering is voor belangrijke doorzichten en zichtlijnen (op cultuurhistorisch
waardevolle (delen van) gebouwen en structuren bijvoorbeeld).
11. De toegang vanaf het openbaar gebied duidelijk herkenbaar is.
12. Er ongeacht de bouwstijl of aan het ontwerp ten grondslag liggende architectuuropvatting
sprake is van een naar zijn verschijningsvorm oogstrelend bouwwerk.
13. Er sprake is van een evenwichtige opzet in maatverhoudingen, die in buitenruimten,
bouwvolumes en vlakverdelingen tot uitdrukking komt.
14. Kenmerkende en beeldbepalende onderdelen van de gevels, zoals dakranden,
kozijnprofileringen, raamindelingen en glassoorten, de verschijningsvorm op samenhangende
wijze ondersteunen.
15. Er sprake is van oogstrelend kleur- en materiaalgebruik.
16. Bij verbouwingen en restauraties de authenticiteit van het bouwwerk wordt gehandhaafd,
bepaald, versterkt of hersteld.
17. Bij verbouwingen en restauraties de samenhang in het gevelbeeld wordt gehandhaafd,
bepaald, versterkt of hersteld.
- 33 - 33
Bijlage 4: