HET IS ETER DAN NIETS - Ghent University LibraryHET IS ETER DAN NIETS Bewustzijn rond machtsrelaties...

73
“HET IS BETER DAN NIETS” Bewustzijn rond machtsrelaties en privileges bij vrijwilligers die participeerden aan vrijwilligerstoerisme Gemma Bruyneel Studentennummer: 01106794 Promotor: Prof. dr. Veerle Draulans Academiejaar: 2017 - 2018 Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Gender en Diversiteit Klassieke masterproef, 8 januari 2018 Aantal woorden: 24106

Transcript of HET IS ETER DAN NIETS - Ghent University LibraryHET IS ETER DAN NIETS Bewustzijn rond machtsrelaties...

  • “HET IS BETER DAN NIETS”

    Bewustzijn rond machtsrelaties en privileges bij

    vrijwilligers die participeerden aan vrijwilligerstoerisme

    Gemma Bruyneel

    Studentennummer: 01106794

    Promotor: Prof. dr. Veerle Draulans

    Academiejaar: 2017 - 2018

    Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Gender en Diversiteit

    Klassieke masterproef, 8 januari 2018

    Aantal woorden: 24106

  • “Deze masterproef is een examendocument dat niet werd gecorrigeerd voor eventueel vastgestelde

    fouten. In publicaties mag naar dit werk worden gerefereerd, mits schriftelijke toelating van de

    promotor(en) die met naam op de titelpagina is vermeld.”

  • Gemma Bruyneel 2017-2018 Masterthesis

    1

    Dankwoord

    Tijdens het schrijven van deze masterproef heb ik enorm veel bijgeleerd over hoe een kwalitatief

    onderzoek gedaan wordt en hoe dit praktisch aangepakt wordt. Het was voor mij een langzaam maar

    gestaag leerproces met vallen en opstaan, wat uiteindelijk tot deze masterproef geleid heeft. Door de

    intense begeleiding van mijn promotor professor Veerle Draulans die ondanks haar drukke schema

    toch tijd voor mij vrijgemaakt heeft, kon ik dit resultaat bekomen. Ik wil haar dan ook bedanken voor

    haar vertrouwen in mij en haar waardevolle feedback.

    Verder wil ik ook het team van Bouworde VZW bedanken die mij geholpen hebben bij het zoeken naar

    respondenten en mij de toelating gegeven hebben om te observeren tijdens een ‘preparee namiddag’.

    In het bijzonder wil ik alle respondenten bedanken voor de tijd die ze hebben vrijgemaakt voor de

    interviews. Ook Lucie was een grote hulp, zij heeft mij de software NVivo leren kennen. Verder wil ik

    ook de personen bedanken die mijn thesis hebben nagelezen zoals Annabel, Annelien, Ilse. Tenslotte

    bedank ik mijn moeder, voor haar steun tijdens moeilijke momenten.

  • Gemma Bruyneel 2017-2018 Masterthesis

    2

    Abstract

    Het vrijwilligerstoerisme bevindt zich in een positie met veel controversie. Vrijwilligerstoerisme zou

    ten gunste zijn van zowel de vrijwilligers als de gastgemeenschap omwille van de interculturele

    ontmoetingen, de zelfontwikkeling en de economische ondersteuning. Kritisch onderzoek stelt echter

    dat vrijwilligerstoerisme ook machtsrelaties en privileges kan reproduceren. Een eerste machtsrelatie

    zit vervat in het feit dat vrijwilligers hun reis als superieur beschouwen tegenover het gewone

    toerisme. Een tweede machtsrelatie bestaat uit de economische afhankelijkheid, een derde

    ongelijkheid zit in de perceptie dat de relatie tussen de vrijwilliger en de gastgemeenschap gelijk zou

    zijn. De laatste ongelijkheid betreft het proces van Othering dat tot generalisering van stereotiepe

    ideeën bij de vrijwilligers leidt. Vervolgens hebben de vrijwilligers ook privileges tegenover de leden

    van de gastgemeenschap waar ze gaan helpen. Deze privileges hebben hun basis in etniciteit, mobiliteit

    en klasse van de vrijwilligers.

    Of vrijwilligers zich bewustzijn van deze machtsrelaties en privileges, werd onderzocht via een aantal

    kwalitatieve interviews met respondenten die vrijwilligerswerk gedaan hebben en door middel van

    een analyse van de begeleiding door de VTO Bouworde VZW. Via het ‘Transformative Learning Process’

    zouden vrijwilligers interculturele competenties ontwikkelen die hen helpen bij de bewustwording van

    de privileges en machtsrelaties. Een diepgaand inzicht tijdens de reis over de eigen positie als

    vrijwilliger bleef echter uit bij alle respondenten. Deze masterthesis toont aan dat een goede

    begeleiding voor, tijdens en na de vrijwilligersreis die focust reflectie, dialoog en interculturele

    competenties doorslaggevend is voor de bewustwording van vrijwilligers omtrent machtsrelaties en

    privileges.

  • Gemma Bruyneel 2017-2018 Masterthesis

    3

    Inhoudsopgave

    Dankwoord .............................................................................................................................................. 1

    Abstract ................................................................................................................................................... 2

    Inleiding en probleemstelling .................................................................................................................. 6

    Deel 1: Literatuurstudie ........................................................................................................................... 8

    1.1. De dichotomie tussen Ontwikkelde- en Ontwikkelingslanden ............................................... 8

    1.1.1. Afstappen van de Noord-Zuid dichotomie ...................................................................... 9

    1.2. Voluntourism ......................................................................................................................... 10

    1.2.1. Statistische weergave van de vrijwilligersindustrie ...................................................... 11

    1.2.2. Percepties over vrijwilligerstoerisme in de samenleving .............................................. 12

    1.2.3. Kritische reflectie op deze percepties ........................................................................... 13

    1.2.3.1. De Volunteer Tourism Organisations of VTO’s ...................................................... 13

    1.2.3.2. De organisaties en projecten bij de gastgemeenschap ......................................... 14

    1.2.3.3. De vrijwilligers ....................................................................................................... 15

    1.3. Machtsrelaties verbonden met het vrijwilligerstoerisme ..................................................... 15

    1.3.1. Vrijwilligerstoeristen profileren zich als beter dan “gewone” toeristen ....................... 16

    1.3.2. Vermeende economische ondersteuning ..................................................................... 16

    1.3.3. Ongelijke relatie tussen de vrijwilligers en de gastgemeenschap ................................. 17

    1.3.4. Het proces van ‘Othering’ .............................................................................................. 18

    1.4. Mogelijke privileges van vrijwilligers in vergelijking met de gastgemeenschap ................... 19

    1.4.1. Privilege in de context van etniciteit ............................................................................. 20

    1.4.2. Privileges in de context van Mobiliteit .......................................................................... 20

    1.4.3. Privilege in de context van klasse .................................................................................. 21

    1.4.4. Intersectionaliteit .......................................................................................................... 22

    1.5. Transformative Learning Theory ........................................................................................... 23

    1.5.1. Ontwikkeling van interculturele competenties bij de vrijwilligers ................................ 24

    1.5.2. Belang van begeleiding vanuit de VTO’s bij vrijwilligerstoerisme ................................. 25

    Deel 2: Methodologisch kader .............................................................................................................. 26

  • Gemma Bruyneel 2017-2018 Masterthesis

    4

    2.1. Kwalitatief onderzoek............................................................................................................ 26

    2.1.1. Methode van data-analyse ............................................................................................ 28

    2.1.2. Mogelijke valkuilen bij het kwalitatief onderzoek ........................................................ 29

    2.2. Een verkenning van Bouworde vzw, organisator van vrijwilligerstoerisme.......................... 30

    2.2.1. Bouworde VZW: algemene voorstelling ........................................................................ 30

    2.2.1.1. Korte geschiedenis van Bouworde ........................................................................ 31

    2.2.1.2. Praktische organisatie van de vrijwilligersreizen .................................................. 31

    2.2.1.3. Presentatie van de vrijwilligersreizen .................................................................... 33

    2.2.2. Observatie tijdens een Preparee namiddag bij Bouworde VZW ................................... 34

    Deel 3: Resultaten data-analyse ............................................................................................................ 38

    3.1. Focus van de VTO in het zendland ........................................................................................ 38

    3.2. Focus van het project bij de gastgemeenschap vanuit het perspectief van de vrijwilliger .. 40

    3.3. Motivatie van de vrijwilligers: op zoek naar avontuur, een andere omgeving en

    zelfontplooiing ................................................................................................................................... 41

    3.4. Bewustzijn rond machtsrelaties ............................................................................................ 43

    3.4.1. Beter dan gewoon toerisme .......................................................................................... 43

    3.4.2. Vermeende economische ondersteuning ..................................................................... 45

    3.4.3. Vermeende gelijkwaardige relatie ................................................................................ 46

    3.4.4. Othering ......................................................................................................................... 47

    3.5. Bewustzijn rond privileges .................................................................................................... 49

    3.5.1. Privilege op basis van etniciteit ..................................................................................... 49

    3.5.2. Privilege op basis van mobiliteit .................................................................................... 50

    3.5.3. Privilege op basis van klasse .......................................................................................... 50

    3.6. Proces van Transformatief leren bij vrijwilligers en hoe de zendorganisatie daarbij mogelijks

    ondersteunt ....................................................................................................................................... 52

    3.6.1. Dialoog ........................................................................................................................... 52

    3.6.2. Zelfreflectie .................................................................................................................... 53

    3.6.3. Interculturele Competenties ......................................................................................... 54

  • Gemma Bruyneel 2017-2018 Masterthesis

    5

    3.6.4. Begeleiding .................................................................................................................... 56

    Deel 4: Discussie en conclusie ............................................................................................................... 58

    Deel 5: Referentielijst ............................................................................................................................ 63

    Deel 6: Bijlagen ...................................................................................................................................... 67

    6.1. Bijlage 1: Topiclijst interviews vrijwilligers ............................................................................ 67

    6.2. Bijlage 2: Tabel met de profielen van de respondenten ....................................................... 68

    6.3. Bijlage 3: Codeboom.............................................................................................................. 69

    6.4. Bijlage 4: Organisatiestructuur Bouworde VZW .................................................................... 71

    Aantal woorden: 24106

  • Gemma Bruyneel 2017-2018 Masterthesis

    6

    Inleiding en probleemstelling

    Vrijwilligers over de hele wereld reizen naar economisch stagnerende gastgemeenschappen om op

    vrijwillige basis hulp te verlenen. Deze trend, ook gekend als ‘Voluntourism’ of vrijwilligerstoerisme,

    wordt algemeen beschouwd als voordelig. Het voordelig karakter uit zich zowel in de ontwikkeling van

    de gastgemeenschap als in de zelfontwikkeling van de vrijwilliger. Het doel van het voluntourism is om

    economisch stagnerende gebieden op lange termijn uit de vicieuze cirkel van armoede te helpen. Dit

    doel wordt echter niet altijd behaald en heeft al te vaak een tegenovergesteld effect (Mahrouse, 2011;

    Mostafanezhad, 2013; Sin 2009).

    Vanuit de wetenschappelijke literatuur komt er dan ook steeds meer kritiek op dergelijke initiatieven

    van organisaties die vrijwilligerswerk aanbieden. Onder andere omdat de vrijwilliger de negatieve

    gevolgen van deze vorm van toerisme voor de gastgemeenschap niet zou herkennen. De aanwezigheid

    van de vrijwilliger zou bij de gastgemeenschap zorgen voor meer afhankelijkheid van buitenlandse

    hulp. De vrijwilliger zou zich in een geprivilegieerde positie bevinden tegenover de gastgemeenschap

    en er zou een machtsongelijkheid bestaan (Lupoli & Morse, 2014; Lyons et al., 2011; Sin, 2010).

    Anderen menen echter dat de interculturele ontmoetingen zouden kunnen zorgen voor een

    ‘Transformative Learning Process’ bij de vrijwilliger, waardoor deze interculturele competenties

    ontwikkelt. Deze competenties zouden zorgen voor een transformatie van de ‘self’ bij de vrijwilliger

    en leiden tot het breder referentiekader. Op die manier zou er bij de vrijwilligers net een bewustzijn

    kunnen groeien van hun machtsrelaties en de privileges (Lough, 2011; Martin & Griffiths, 2014).

    In deze masterthesis wordt er een case studie gemaakt van een Vlaamse vrijwilligersorganisatie, meer

    bepaald Bouworde VZW. Bouworde VZW (2017) omschrijft zich als een organisatie waarin jongeren de

    mogelijkheid wordt gegeven om in contact te komen met nieuwe culturen en zich actief in te zetten

    voor hulpverlening. Dit geeft de kans aan de jongeren om hun blik op de wereld te verruimen en

    nieuwe ervaringen op te doen. Het onderzoek richt zich specifiek op vrijwilligers en hun bewustzijn van

    de machtsrelaties die verbonden zijn aan het vrijwilligerstoerisme. Daarnaast wordt ook gekeken of ze

    via het proces van Transformative Learning interculturele competenties ontwikkelen en hun privileges

    kunnen herkennen. Verder wordt er nagegaan of Bouworde VZW methodes inzet om dit proces van

    Transformative Learning te ondersteunen.

    Allereerst kaderen we de positie van het vrijwilligerstoerisme in het ontwikkelingsdebat. Er gaat steeds

    meer kritiek uit naar het gebruik van de termen ‘ontwikkelingsland’ en ‘ontwikkeld land’ en hoe deze

    voor een machtsongelijkheid zorgen. We gaan voor deze masterthesis op zoek naar het correct gebruik

    van de terminologie binnen het ontwikkelingsdebat en het vrijwilligerstoerisme. Vervolgens wordt er

  • Gemma Bruyneel 2017-2018 Masterthesis

    7

    een beschrijving gegeven van wat vrijwilligerstoerisme of ‘voluntourism’ precies inhoudt. Dit wordt

    ondersteund door enkele kwantitatieve gegevens van dit gegeven in het globale en het Vlaamse

    landschap. Verder geven we een overzicht van de kritische literatuur omtrent de neoliberale

    machtsrelaties die verbonden zijn aan vrijwilligerstoerisme en de mogelijke privileges van vrijwilligers.

    Ten slotte bespreken we de resultaten van een beperkt, exploratief onderzoek op basis van

    semigestructureerde interviews. Hierbij wordt enerzijds nagegaan hoe vrijwilligers via interculturele

    contacten het Transformative Learning Process doormaken tijdens het verblijf en anderzijds hoe de

    zendorganisatie dit mogelijks ondersteunt.

  • Gemma Bruyneel 2017-2018 Masterthesis

    8

    Deel 1: Literatuurstudie

    1.1. De dichotomie tussen Ontwikkelde- en Ontwikkelingslanden

    Neuwirth (2010; 2016) stelt dat er in wetenschappelijk onderzoek vaak gebruik wordt gemaakt van de

    termen ‘ontwikkeld land’ en ‘ontwikkelingsland’, zonder dat er een duidelijke definitie is. De term

    ‘ontwikkelingsland’ zou volgens hem ontstaan zijn als vervanging voor de term ‘onbeschaafd land’ en

    later ‘derdewereldland’. ‘Ontwikkeld land’ zou ‘beschaafde landen’ en later ‘eerste wereldlanden’

    vervangen. Daarom suggereert Neuwirth (2016) dat het belangrijk is om kritisch na te denken over de

    termen die men gebruikt bij wetenschappelijk onderzoek. De termen ‘ontwikkeld land’ en

    ‘ontwikkelingsland’ worden gezien als tegengestelden aan elkaar. Deze dichotomie bevat echter een

    linguïstische fout aangezien de termen ontwikkelingsland en ontwikkeld land in se geen

    tegenstellingen zijn. Het tegenovergestelde van ontwikkelingsland is eerder een land dat niet in

    ontwikkeling is en het tegenovergestelde van een ontwikkeld land is een land dat niet ontwikkeld is.

    Ze kunnen dus in de taal niet als tegengestelden gebruikt worden. Verder is er ook een filosofisch

    misverstand aangezien het lijkt dat ontwikkelde landen hun einddoel bereikt hebben en niet meer

    zullen veranderen. Vanuit een filosofisch perspectief stelt Neuwirth (2016) dat de samenleving echter

    dynamisch is en gebaseerd is op ontwikkeling en verandering, niet op iets dat stagneert. We willen

    volgens hem allemaal in ontwikkelingslanden leven, precies omdat we verandering nodig hebben. Iets

    dat ontwikkeld is op een bepaald moment zal zeker niet hetzelfde blijven tijdens het volgende

    moment. Het zal eerder verder ontwikkelen. Daarom blijft alles zich steeds “ontwikkelen”.

    Neuwirth (2010; 2016) besluit dat er een verandering nodig is in het gebruik van de terminologie in

    het ontwikkelingsdebat. Volgens hem kan door bepaalde taalconcepten te veranderen, het hele

    kenniskader en denkproces van mensen veranderen. Van daaruit kan de wetgeving gewijzigd worden

    en zorgen voor veranderingen in de realiteit. Een mooi praktijkvoorbeeld hiervan is het feit dat de term

    ‘ontwikkelingshulp’ veranderd is naar ‘ontwikkelingssamenwerking’. In analogie stelt hij voor om de

    termen ‘ontwikkelingsland’ en ‘ontwikkeld land’, om te zetten naar meer dynamische criteria die

    bewegen tussen ontwikkelingsland en niet-ontwikkelingsland (of stagnerende en terugwijkende

    landen). Onder dit kenniskader is het volgens Neuwirth (2016: 5) nog steeds mogelijk om te reageren

    op specifieke noden van bepaalde landen of regio’s, maar dan wel zonder het gebruik van de stigma’s

    zoals arm, of minder ontwikkeld land. Om deze redenen gebruiken we in deze masterproef ook de

    termen ‘ontwikkelingsbeleid’ en ‘economisch stagnerende landen’.

  • Gemma Bruyneel 2017-2018 Masterthesis

    9

    1.1.1. Afstappen van de Noord-Zuid dichotomie

    Verder wordt in het ontwikkelingsdebat ook vaak gebruik gemaakt van de termen ‘het globale

    Noorden’ en ‘het globale Zuiden’. Vooral in het dagelijkse leven en in de media wordt nog vaak het

    onderscheid gemaakt tussen Noord en Zuid. Zo beschrijft het 4de Pijlersteunpunt in Vlaanderen

    zichzelf op haar website nog steeds als “Steunpunt voor iedereen die zich vrijwillig inzet voor een project

    in het Zuiden” (4de Pijlersteunpunt, z.j.). Deze termen worden volgens Mahrouse (2011) niet alleen

    gebruikt om geografische plaatsen aan te duiden, maar ook om een type samenleving of niveau van

    ontwikkeling te suggereren. De verschillen tussen het Noorden en het Zuiden berusten echter op

    politieke en economische standpunten. Op deze manier geven ze de globale machtsrelaties vorm en

    installeren bijgevolg -gewild of ongewild- een afhankelijkheidsrelatie.

    In deze masterthesis worden woordkeuzes vermeden die een afhankelijkheidsrelatie in stand houden.

    Voor het gebruik van de juiste termen werd onder meer gekeken naar MO magazine1 omdat dit

    tijdschrift in Vlaanderen vaak met deze thematiek in aanraking komt OF deze thematiek vaak

    behandelt in onderzoek…. J. Vandaele (persoonlijke communicatie, 1 december 2017), journalist bij

    MO magazine, stelt voor om een onderscheid tussen ‘uitsturende landen’ en ‘ontvangende landen’ te

    gebruiken. Hij vindt dat in het vrijwilligerstoerisme geen gebruik kan worden gemaakt van algemene

    termen zoals Noorden, Zuiden en Westen.

    Ook het European Center For Development Policy Management (ECDM) wil volledig afstappen van

    Noord-Zuidtermen en categorieën. G. Laporte (persoonlijke communicatie, 1 december 2017), ‘Deputy

    Director’ van ECDM, beweert dat de categorieën voor rijke landen of ‘donoren’ en arme landen of

    ‘recipiërende landen’ geïnspireerd zijn op hulprelaties en een asymmetrische verhouding. Armoede en

    ongelijkheid bestaan bijvoorbeeld ook in het Noorden en moeten ook daar aangepakt worden. Verder

    is het Zuiden geen homogene groep van landen. Er zijn namelijk ook landen uit de ACP die rijker zijn

    dan sommige EU-lidstaten, zoals bijvoorbeeld Barbados en de Bahama’s die deel uitmaken van de ACP

    Groep2. Beide landen krijgen volgens Laporte wel nog hulp van Europa via het Cotonou-akkoord, maar

    zijn rijker dan sommige Europese landen. Verder stelt Laporte dat het “de nieuwe trend is om te zeggen

    dat we allemaal in dezelfde boot zitten op het vlak van de grote globale thema's: klimaat, veiligheid,

    ontwikkeling, strijd tegen illegale financiële transacties, enz. [D]us laat ons maar de begrippen Noord-

    Zuid begraven!” (Laporte, G., persoonlijke communicatie, 1 december 2017).

    Om een duidelijk onderscheid te maken, maken we in het vervolg van deze masterproef gebruik van

    de termen ‘uitsturende landen’ en ‘ontvangende gemeenschappen’ of ‘economisch stagnerende

    1 MO Magazine staat voor Mondiaal Nieuws Magazine (MO Magazine, 2017). 2 De ACP groep is de ‘African, Caribbean and Pacific Group of States’ (Secretariaat ACP, 2011).

  • Gemma Bruyneel 2017-2018 Masterthesis

    10

    gemeenschappen’. Om de organisaties aan te tonen die vrijwilligers naar ontvangende landen sturen,

    wordt de term ‘Volunteer Tourism Organisations’ of VTO’s gebruikt, een term die Lupoli en Morse

    (2014) ook toepassen in hun onderzoek naar duurzame ontwikkeling bij Volunteer Tourism

    Organisations en gastgemeenschappen.

    1.2. Voluntourism

    Vrijwilligerstoerisme of ‘Voluntourism’ wordt volgens een onderzoek naar ‘Gap year tourism’ van Lyons

    et al. (2011) omschreven als een alternatieve vorm van toerisme die meer wederzijds respect zou

    opleveren dan gewoon toerisme. Lupoli en Morse (2014) stellen dat het een van de snelst groeiende

    vormen is van alternatieve reizen. VTO’s bieden reizen aan waarbij deelnemers in groep een deel van

    hun reistijd of hun volledige reis kunnen besteden aan vrijwilligerswerk bij organisaties en projecten

    in economisch stagnerende gemeenschappen. Dit vrijwilligerswerk zou de gastgemeenschap

    ondersteunen en zou een positieve impact hebben op zowel de lokale bevolking als de vrijwilligers

    (Conran, 2011; Lupoli & Morse, 2014; Lyons et al., 2011; Sin, 2009).

    [Voluntourism is] A type of alternative tourism in which tourists volunteer in an organized way

    to undertake holidays that might involve aiding or alleviating the material poverty of some

    groups in society, the restoration of certain environments or research into aspects of society

    or environment (Lupoli, C., A., & Morse, W., C., 2014, p. 578).

    Een andere definitie van vrijwilligerstoerisme wordt gegeven door Guttentag (2009), die het

    overneemt van Wearing (2001):

    “The generic term “volunteer tourism” applies to those tourists who, for various reasons,

    volunteer in an organised way to undertake holidays that might involve aiding or alleviating

    the material poverty of some groups in society, the restoration of certain environments or

    research into aspects of society or environment” (Guttentag, D., A., 2009, p. 538).

    Mahrouse (2011) deed onderzoek naar de ethische vraagstukken die samengaan met

    vrijwilligerstoerisme. In haar onderzoek omschrijft ze dit internationaal vrijwilligerswerk als een vorm

    van ‘Feel Good Tourism’. Dit is verantwoordelijk toerisme of ‘Responsible Tourism’ zoals ethisch-,

    vrijwilligers- en liefdadigheidstoerisme. Deze vormen van alternatief toerisme steunen op het idee dat

    deelnemers een zelfbewustzijn en een gevoel van ethische en morele verantwoordelijkheid voor de

    andere zouden ontwikkelen en dit gestuwd door altruïstische motieven zouden kunnen teruggeven

    aan de gemeenschap (McGehee, 2014). Het doel van vrijwilligerstoerisme is volgens Sin (2010) om

    hulp te geven in de gastgemeenschap die directe resultaten en tastbare veranderingen brengt.

  • Gemma Bruyneel 2017-2018 Masterthesis

    11

    De VTO’s bestaan voornamelijk uit niet-gouvernementele organisaties of ngo’s, commerciële

    touroperators en privé-initiatieven. Op hun sites worden de verantwoordelijke reizen volgens Lyons et

    al. (2011) en Mahrouse (2011) omschreven als levensveranderende gebeurtenissen waarbij de

    deelnemers volledig ondergedompeld worden in een nieuwe cultuur, op deze manier trekken ze

    vrijwilligers aan. In Vlaanderen zijn ook veel organisaties die mogelijkheden aanbieden voor

    verantwoordelijk toerisme. Ze vallen onder de overkoepelende term 4de Pijlers en bestaan uit ngo’s,

    privé-initiatieven of commerciële organisaties. Voorbeelden hiervan zijn AFS, Bouworde VZW,

    Volunteer World, … (4de Pijlersteunpunt, 25 november 2017). Naar mijn menig staat bij de algemene

    informatie op de website van Bouworde VZW ook een goed voorbeeld van hoe ze de reizen

    presenteren als levensveranderende gebeurtenissen:

    Een vrijwilligersreis is een unieke inleefervaring waarbij jongeren samen met leeftijdsgenoten

    als vrijwilliger aan de slag gaan. Tijdens je bouwkamp voer je allerlei technische, sociale en/of

    ecologische taken uit, met en voor de plaatselijke bevolking. Door intensief samen te leven en

    te werken ontdek je de wereld op een heel andere en bijzondere manier (Bouworde VZW,

    2017).

    Lyons et al. (2011) geven een korte omschrijving van wat de vrijwilligersprojecten aanbieden.

    Vrijwilligers kunnen naar het buitenland voor periodes van een korte, middellange of lange duur.

    Verder kunnen ze kiezen naar welk land ze willen gaan en bij welke organisatie of welk project ze willen

    helpen, afhankelijk van het soort werk er wordt gedaan. Het soort vrijwilligerswerk dat ze doen varieert

    volgens Lyons et al. (2011) tussen het bouwen aan een nieuwe infrastructuur, bedrijfsondersteuning,

    ecologie en milieu, educatie, journalistiek en zoveel meer. De vrijwilligers kunnen kiezen voor een

    project dat het beste aansluit bij hun interesses en vaardigheden. In Vlaanderen kan het voorbeeld

    gegeven worden van de organisatie Bouworde VZW. Deze organisatie is actief in ongeveer 70

    initiatieven in verschillende landen waaronder België, maar ook in India, Indonesië of Marokko. De

    projecten kunnen variëren van technische bouwkampen tot het verzorgen van weeskinderen en het

    geven van animatie aan straatkinderen (Bouworde VZW, 2017).

    1.2.1. Statistische weergave van de vrijwilligersindustrie

    Banki en Schonell (2017: 1-2), Guttentag (2009: 538) en Mostafanezhad (2012: 319) schrijven dat een

    studie, uitgevoerd in 2008 door een onafhankelijk Brits consultancy bureau, ‘Tourism Research and

    Marketing’ (TRAM), schat dat er jaarlijks wereldwijd 1.6 miljoen mensen vrijwilligerswerk gaan doen

    in het buitenland. Daarbovenop zou de industrie van het vrijwilligerstoerisme 2.6 biljoen dollar waard

    zijn. Mostafanezhad voegt er nog bij dat ongeveer 80% van de vrijwilligerstoeristen vrouwen zijn en

    56% van de vrijwilligerstoeristen tussen 20- en 29 jaar oud zijn. Guttentag bespreekt ook een andere

  • Gemma Bruyneel 2017-2018 Masterthesis

    12

    studie, gedaan door een onafhankelijk marketingbureau Mintel in 2007. Daarin wordt waargenomen

    dat vrijwilligerswerk in het buitenland jaarlijks tien percent van het toerisme uitmaakt in het Verenigd

    Koninkrijk (Travel Weekly, 2007). De voornaamste landen waar vrijwilligers vandaan komen en die dus

    ook de meeste uitzendorganisaties hebben zijn volgens Lyons et al. (2011: 267) Canada, de Verenigde

    Staten, Australië en landen in West-Europa, vooral het Verenigd Koninkrijk.

    Guttentag (2009) benadrukt wel dat de resultaten van elk onderzoek rond vrijwilligerstoerisme kritisch

    gehanteerd moeten worden. Het landschap van vrijwilligerstoerisme kan nooit volledig omvat worden

    omdat het vrijwilligerstoerisme een globale trend is en er enorm veel verschillende organisaties zijn

    bestaande uit onder meer ngo’s, goede doeleninitiatieven, universiteiten, religieuze verenigingen,

    overheden, privébedrijven.

    In Vlaanderen heeft het 4de Pijlersteunpunt in 2015 een grote bevraging gedaan om een zicht te

    krijgen op de 4de Pijlers in Vlaanderen. Het onderzoek omschrijft 4de Pijlers als alle burgerinitiatieven

    die gericht zijn op ontwikkelingssamenwerking. Er participeerden 610 4de Pijlerinitiatieven aan het

    onderzoek, maar er wordt geschat dat er zo’n 1300 4de Pijlerorganisaties zijn in Vlaanderen. Tijdens

    het onderzoek werd vastgesteld dat 42,1% van de 4de Pijlers ook vrijwilligers naar het buitenland

    sturen om mee te werken in het project. Van de geschatte 1300 4de Pijlers zouden er dus tussen de

    3500 en 4000 vrijwilligers een ‘Zuidervaring’ gehad hebben in 2015 (Mevis, 2016: 2).

    1.2.2. Percepties over vrijwilligerstoerisme in de samenleving

    Alexander (2012) deed kwantitatief onderzoek naar de effecten van leeftijd, gender, projecttype en

    duur van het verblijf op de vrijwilligerservaring van vrijwilligers die deelnamen aan humanitaire

    projecten in Zuid-Afrika. Ze stelde dat overheden het vrijwilligerstoerisme ondersteunen omdat een

    vrijwilligerservaring bij jongeren zou helpen om hun zelfvertrouwen en vaardigheden te ontwikkelen.

    Dit kan belangrijk zijn voor hun latere werkervaringen, de sociale cohesie, gelijkheid, actief

    burgerschap, culturele diversiteit en algemeen welzijn. Verder zou deze vorm van reizen voor VTO’s

    en de projecten bij de gastgemeenschap ook financiële voordelen opleveren omdat vrijwilligers langer

    dan gewone toeristen ergens verblijven. Daarbovenop kunnen volgens Alexander (2012: 119)

    vrijwilligers ook effectief de armoede bij de gemeenschap verminderen doordat ze bijvoorbeeld

    waterputten bouwen, onderwijs geven of economische ondersteuning bieden.

    Cook (2011), die via wetenschappelijke onderzoeken de reizen van vrouwelijke vrijwilligers vanuit

    verschillende perspectieven bestudeerde, gaat hierin verder en stelt dat het vrijwilligerstoerisme op

    drie manieren een potentiële positieve impact kan hebben. Het zou kunnen bijdragen aan sociale

    ontwikkeling bij de gastgemeenschap, het zou voor meer wederzijds respect kunnen zorgen door de

    interculturele contacten en het zou voor een ‘transformatie van de self’ kunnen zorgen bij de

  • Gemma Bruyneel 2017-2018 Masterthesis

    13

    vrijwilligers omdat de activiteiten zouden stimuleren tot zelfreflectie. Deze positieve mogelijkheden

    worden volgens Cook echter niet bereikt omdat de globale machtsrelaties eerder gereproduceerd

    worden en omdat het gepaard gaat met privileges bij vrijwilligers op basis van ras, klasse en mobiliteit.

    1.2.3. Kritische reflectie op deze percepties

    Steeds meer sociaal-wetenschappelijke onderzoekers zoals onder andere Alexander (2012), Lupoli en

    Morse (2014), Mahrouse (2011) en Sin (2009; 2010) uiten kritiek op het vrijwilligerstoerisme. Zo

    beweren ook Banki en Schonell (2017) dat de industrie zou focussen op machtsongelijkheden,

    koloniale erfenissen en verschillende privileges tussen de toeristen en de gastgemeenschap. Dit zou

    ervoor zorgen dat negatieve stereotypes over ‘de andere’ eerder versterkt worden in plaats van

    doorbroken. Vrijwilligers zouden juist een authentieke ervaring willen binnen een gastgemeenschap

    die hun aannames bevestigt in plaats van te verbreden.

    Lupoli en Morse (2014), die de impact van vrijwilligerstoerisme op de gastgemeenschap onderzochten,

    onderscheiden drie actoren binnen het vrijwilligerstoerisme. Enerzijds zijn er de VTO’s die de

    vrijwilligersreizen aanbieden en vaak ook financiële ondersteuning geven. Anderzijds zijn er de

    projecten in de gastgemeenschap die afhankelijk zijn van de financiële ondersteuning en moeten

    voldoen aan de verwachtingen van de vrijwilligers en hun doelgroep. Als laatste zijn er de vrijwilligers

    zelf die een internationale reis willen maken, willen helpen en tegelijkertijd een leuke ervaring willen

    hebben.

    1.2.3.1. De Volunteer Tourism Organisations of VTO’s

    Lupoli en Morse (2014) stellen dat VTO’s vooral belang hechten aan de aantrekkelijkheid van het

    project voor de betalende vrijwilliger in het economisch stagnerende gebied. Als de vrijwilligers een

    positieve reiservaring hebben, is de kans groter dat ze nog eens een dergelijke reis zullen maken.

    Daarom zou tijdens de reis voornamelijk aandacht gegeven worden aan de voordelen voor de

    vrijwilliger; de individuele groei, de werkervaring, de ontwikkeling van cultureel kapitaal en talenkennis

    en de onvergetelijke ervaringen van de vrijwilliger. Volgens Banki en Schonell (2017: 3) zou bij

    commerciële VTO’s de relatie tussen winst en verantwoordelijkheid soms onevenwichtig zijn. Zo

    zouden organisaties die de grootste bedragen vragen, net het minste goed werk leveren.

    Mostafanezhad (2013) gaat daarin verder en suggereert dat de huidige individualistische, neoliberale

    strategie ervoor zorgt dat steeds meer private VTO’s ontstaan die vooral focussen op winst en minder

    op echte ontwikkelingshulp.

    Dit komt ook terug in het onderzoek van Lyons et al. (2011) die beweren dat ‘Gap year tourists’ een

    belangrijke doelgroep zijn van VTO’s. Deze personen zijn vaak jong, hebben nog geen verplichtingen in

    hun thuisland en zijn op zoek naar een authentieke ervaring op een exotische bestemming. Ze hebben

  • Gemma Bruyneel 2017-2018 Masterthesis

    14

    tijd omdat ze een jaar vrij nemen en behoren tot de middenklasse, waardoor ze ook financiële

    mogelijkheden hebben om te reizen. Hieruit wordt volgens Mostafanezhad (2013) duidelijk dat bij de

    VTO’s vooral de focus ligt op het empoweren van de vrijwilligers als redders met hun ‘Westerse’ kennis

    en educatie. Er zou dus eerder tegemoetgekomen worden aan de noden en verwachtingen van één

    doelgroep, de vrijwilligers die ‘uitgezonden worden’, in plaats van ook te voldoen aan de behoeften

    van de gastgemeenschap.

    1.2.3.2. De organisaties en projecten bij de gastgemeenschap

    In het onderzoek van Lupoli en Morse (2014) wordt gesteld dat er naast de VTO’s in de uitzendlanden

    ook organisaties en projecten zijn in de ontvangende landen. Deze organisaties en projecten zijn

    afhankelijk van de VTO’s voor financiële ondersteuning en het voorzien van vrijwilligers. Uit het

    onderzoek van Sin (2010) naar de percepties van de gastgemeenschappen in Cambodja over het

    vrijwilligerstoerisme, wordt duidelijk dat vele organisaties de vrijwilligers graag zien komen. Zo geeft

    ze een voorbeeld dat de kinderen van een school waar vaak vrijwilligers hielpen erg uitkeken naar de

    mogelijke terugkeer van een bepaalde vrijwilliger. Sommige waren zelfs al plannen aan het maken om

    de persoon in kwestie mee te nemen naar hun familie in een ander dorp (Sin, 2010: 987).

    Hierbij toonden ze echter aan dat in Cambodja de projecten vaak per toeval in contact kwamen met

    de organisatie YEP. Ze moeten eerst iemand kennen die hen in contact kan brengen met een VTO die

    hen kan ondersteunen. Deze VTO’s ondersteunen vaak enkel projecten waar ze vrijwilligers naartoe

    kunnen sturen, dus deze projecten moeten vooral aantrekkelijk zijn voor vrijwilligers. De populairste

    projecten zijn volgens Sin (2010) scholen en bouwprojecten omdat de vrijwilligers daarbij

    daadwerkelijk kunnen helpen. Projecten die op lange termijn de lokale bevolking zouden helpen, zoals

    microkredieten die de lokale bevolking de kans geven om zelfstandig iets op te richten, hebben minder

    kans op ondersteuning. Zo geeft Sin (2010: 989) het voorbeeld dat organisatie ‘YEP’ uit Singapore

    verwacht van organisaties dat ze een zes-maandenplan uitschrijven om in aanmerking te komen voor

    hun ondersteuning. Aanvragen om scholen te bouwen zouden ook sneller geaccepteerd worden

    omdat dit voor de vrijwilligers interessanter is. Naar mijn mening komt dit ook terug bij Bouworde VZW

    omdat ook zij kiezen om vooral bouwprojecten te ondersteunen (vandaar de naam) (Bouworde vzw,

    2017).

    Verder suggereert Sin (2010) dat veel kritische literatuur vaak vergeet dat er ook een zorgrelatie

    ontstaat van de leden van de gastgemeenschap naar de vrijwilligers. Ze hebben de taak om de groepen

    vrijwilligers te beschermen als ze op bezoek zijn en moeten zorgen voor zaken zoals accommodatie,

    voeding, transport en dergelijke. Sin (2010: 987) geeft het voorbeeld dat enkele respondenten haar

  • Gemma Bruyneel 2017-2018 Masterthesis

    15

    vertelden dat ze tijdens de bouw van een school een giftige slang hadden gevonden, maar dit niet aan

    de vrijwilligers vertelden omdat de vrijwilligers anders bang zouden worden.

    1.2.3.3. De vrijwilligers

    Sin (2009) onderzocht ook de motivaties van een groep vrijwilligers om deel te nemen aan een project

    in Zuid-Afrika. Ze stelde vast dat de motivaties van de vrijwilligers in de eerste plaats bestonden uit het

    ondernemen van een avontuurlijke reis en nieuwe ervaringen opdoen. Ook Woonsam en Lee (2011)

    stellen dat vrijwilligers meer geïnteresseerd zijn in het bereiken van persoonlijke doelen dan

    interageren met de gastgemeenschap. Het helpen van de andere zou meestal op de tweede plaats

    komen. Zo waren de motivaties van de vrijwilligers die Sin (2009) onderzocht, voornamelijk gebaseerd

    op ‘Performances of The Self’. Wanneer ze vroeg wat de motivatie was van de vrijwilligers om deel te

    nemen aan de reis in Zuid-Afrika, gaven haar respondenten meestal een antwoord vanuit eigen

    perspectief. Het begon vaak met “I want to ...”: “I want to travel, to see something new and exotic, to

    do something fun and exciting, or simply escape the mundane tasks at home” of “I want to contribute”

    of “It’s more convenient this way” (Sin, 2009: 488-490).

    Verder geven ook Lyons et al., (2011) kritiek op de zorgrelatie tussen de vrijwilligers en de

    gastgemeenschap. Door enkel te focussen op het hulpbehoevende aspect, zou volgens hen het idee

    bij de vrijwilligers bevestigd worden dat de gastgemeenschap minder ver ontwikkeld is vergeleken met

    hun eigen cultuur. Vrijwilligers zouden het natuurlijk en normaal vinden dat de gastgemeenschap

    afhankelijk is van ontwikkelingshulp, omdat het altijd al zo is geweest. Hierdoor komen de leden van

    de gastgemeenschap in een minderwaardige positie terecht en de vrijwilligers in een superieure,

    hulpverlenende positie. Eenmaal thuis zouden de vrijwilligers volgens Banki en Schonell (2017) hun

    geest terug afsluiten voor de moeilijkheden die ze daar meegemaakt of gezien hebben en gewoon

    verder gaan met hun leven.

    1.3. Machtsrelaties verbonden met het vrijwilligerstoerisme

    Mahrouse (2011) onderzocht hoe vrouwelijke vrijwilligers die deelnamen aan ‘Reality Tours’ in 2007

    machtsrelaties bestendigden in Zuid-Amerika. Deze tours worden door een Britse organisatie, ‘Global

    Exchange’, aangeboden en geven aan deelnemers de kans om een blik te werpen op de harde realiteit

    van armoede en onderdrukking die de ontvangende gemeenschap moet doorstaan. Ze poneert dat de

    machtsongelijkheid tussen de vrijwilliger en de gastgemeenschap vervat zit in de percepties van de

    vrijwilligers omdat ze zichzelf als anders zien dan ‘gewone’ toeristen. Verder hebben de vrijwilligers

    privileges tegenover de gastgemeenschap, is er een economische ongelijkheid en denken ze dat er een

    gelijkwaardige positie is tussen hen en de mensen die ze helpen. Ook Mostafanezhad (2013) ziet een

  • Gemma Bruyneel 2017-2018 Masterthesis

    16

    complex web van machtsongelijkheid dat verbonden is met vrijwilligerstoerisme. De interculturele

    ontmoetingen en de zorgrelatie tussen de vrijwilligers en de leden van de gastgemeenschap zijn

    volgens haar gebaseerd op historische en politieke structuren die de machtsongelijkheid in stand

    houden. Cook (2011) bevestigt dit door te stellen dat vrijwilligers een moreel bewustzijns- en

    verantwoordelijkheidsgevoel hebben om het lijden van mensen in economisch stagnerende landen

    een halt te willen toeroepen. Hierbij zouden ze echter de machtsstructuren en de privileges tussen hen

    en de hulpbehoevende die voor de huidige ongelijkheid zorgen, niet erkennen. Hieronder worden, in

    punt 3.1, enkele vormen weergegeven van macht die verbonden zijn met het vrijwilligerstoerisme.

    1.3.1. Vrijwilligerstoeristen profileren zich als beter dan “gewone” toeristen

    In het onderzoek van Sin (2009: 483-483) dat de motivatie van vrijwilligers onderzocht om

    vrijwilligerswerk te gaan doen in Zuid-Afrika, wordt duidelijk dat het vrijwilligerstoerisme zich als

    anders profileert dan gewoon toerisme. Het bijkomende vrijwilligerswerk zou de afstand met de

    gastgemeenschap verkleinen. Vrijwilligers leven vaker bij de lokale bevolking, hebben intiemere

    contacten en verblijven er voor langere periodes. Hierdoor zouden ze niet zoals gewone toeristen

    vanop een afstand kijken naar de gastgemeenschap, maar participeren aan het dagelijkse leven.

    Dit veronderstelt volgens Mahrouse (2011) en Cook (2011) een machtsrelatie omdat ze zichzelf als

    superieur beschouwen tegenover andere toeristen en de status van ‘gewone’ toerist afwijzen. Huggan

    (2001), die aangehaald wordt in het onderzoek van Mahrouse (2011), stelt dat dit ironisch is. Het

    helpen van anderen versterkt juist de geprivilegieerde status die ze reeds hebben meer dan als ze enkel

    toerist zouden zijn. Vrijwilligerstoerisme lijkt volgens hen meer legitiem te zijn omdat vrijwilligers naar

    het buitenland zouden gaan om betekenisvolle en leerrijke ervaringen te hebben tijdens hun reis en

    niet als gewone commerciële toerist. Dit verbergt het feit dat vrijwilligers toch bijdragen aan de

    vermarkting, consumptie en commercialisering tijdens hun reis, net zoals het toerisme. Cook (2011)

    bevestigt dit met de stelling dat de basismotivatie van de vrijwilligers nog steeds dezelfde blijft als dat

    van gewoon toerisme, namelijk ‘op reis gaan’. Mahrouse (2011: 378) geeft een voorbeeld over één van

    haar respondenten, die mee is gegaan met een Reality Tour naar een land in Zuid-Amerika. Zij vertelde

    dat vrijwilligerswerk voor haar aantrekkelijker was dan gewoon reizen omdat ze dan meer zou leren

    over de gastgemeenschap en de lokale cultuur.

    1.3.2. Vermeende economische ondersteuning

    Hoewel veel projecten met vrijwilligerstoeristen hun doel van het duurzaam ondersteunen van de

    gastgemeenschap vaak niet bereiken, leeft de perceptie dat het wel voor economische voordelen zou

    kunnen zorgen aangezien de vrijwilligers hun reis betalen en zaken zoals onderdak en voedsel nodig

    hebben. Op die manier denken ze toch de lokale economie te kunnen ondersteunen (Alexander, 2012).

  • Gemma Bruyneel 2017-2018 Masterthesis

    17

    Cook (2011) ziet hier echter een mogelijke vorm van machtsongelijkheid in de vermeende financiële

    steun van het vrijwilligerstoerisme aan de lokale economie. De meerderheid van de vrijwilligersreizen

    wordt namelijk op voorhand betaald door de deelnemers aan de organisatie die hen uitstuurt.

    Hierdoor wordt er tijdens de reis weinig tot geen geld uitgewisseld tussen de vrijwilligers en de lokale

    bevolking. De vrijwilligers betalen de organisatie om de reis voor te bereiden en om hen een

    authentieke ervaring te laten beleven.

    De aanwezigheid van vrijwillige werknemers bij een gemeenschap kan tevens volgens Guttentag

    (2009) een negatief effect hebben op de vraag naar arbeiders. De jobs van de vrijwilligers bestaan

    namelijk uit ongeschoolde arbeid die uitgeoefend zou kunnen worden door ongeschoolde leden van

    de lokale gemeenschap. Verder vindt Guttentag (2009: 544) ook dat de vrijwilligers vaak geen ervaring

    hebben in wat ze doen, met als gevolg dat ze weinig kwaliteitsvol werk leveren. Hij geeft het voorbeeld

    van het onderzoek van Ver Beek (2006) in Honduras nadat orkaan Mitch alles vernield had. Een

    respondent vertelde dat de vrijwilligers werk deden dat zij ook konden doen, het probleem is dat ze

    gratis werken en misschien zelfs betalen om te kunnen gaan werken. Hierdoor zouden ze het werk

    afnemen van concurrerende arbeiders. Dit komt naar mijn mening ook terug bij de activiteiten van de

    vrijwilligers bij Bouworde VZW. Vrijwilligers helpen bij het bouwen aan scholen of andere huizen. Op

    de website wordt vermeld dat ze geen technische kennis nodig hebben omdat een technische

    begeleider hen op weg stuurt (Bouworde VZW, 2017).

    De aanwezigheid van vrijwilligers kan verder ook een afhankelijkheid creëren bij de gastgemeenschap

    van de vrijwilligers volgens Sin (2010: 989). Vrijwilligers zouden vaak gratis materiaal meebrengen en

    erg vrijgevig zijn met het uitdelen van het materiaal. Dit kan de waardigheid van de lokale groepen

    ondermijnen en ervoor zorgen dat de gemeenschap het als een normale zaak beschouwt dat ze

    materiaal krijgen van de vrijwilligers. Zo geeft ze het voorbeeld dat de vrijgevigheid van de vrijwilligers

    in Cambodja door snoep en speeltjes aan kinderen te geven, een misplaatste cultuur van bedelen kan

    creëren.

    1.3.3. Ongelijke relatie tussen de vrijwilligers en de gastgemeenschap

    Een derde vorm van ongelijkheid zit volgens Cook (2011) en Mahrouse (2011) in de relatie tussen de

    vrijwilligers en de leden van de gastgemeenschap. In de interviews met de vrijwilligers van Mahrouse

    (2011) gingen de vrouwen ervan uit dat er een gelijkwaardige relatie was tussen hen en de leden van

    de gastgemeenschap die ze gingen helpen; elke groep ervaarde op een bepaalde manier lasten,

    tekorten en een vorm van rijkdom. Zo geeft ze het voorbeeld van een uitspraak: “They have things that

    we don’t have too, they have such community” (Mahrouse, G., 2011, p. 382). De gastgemeenschap zou

    dus geen materiele rijkdom hebben zoals de vrijwilligers, maar wel een rijkdom op basis van een hechte

  • Gemma Bruyneel 2017-2018 Masterthesis

    18

    gemeenschap en verbondenheidsgevoel. Deze uitspraken impliceren hier dat de vrijwilligers in hun

    thuisland bepaalde maatschappelijke lasten hebben, terwijl de leden van de gastgemeenschap deze

    lasten niet hebben en zich daarom gelukkig kunnen prijzen. Beide vormen van rijkdom, materiële

    rijkdom en verbondenheid met de gemeenschap, worden hier gelijkgeschakeld aan elkaar, waardoor

    er volgens Cook (2011) onvoldoende belang wordt gehecht aan de socio-economische ongelijkheid die

    de armoede in het economisch stagnerende gebied in stand houd. De vrijwilligers herkennen hierdoor

    de machtsongelijkheid niet die verbonden is aan hun positie als hulpverlener en de positie van de

    gastgemeenschap als hulpbehoevende.

    Sin (2010) stelt overigens dat het vrijwilligerstoerisme veel belang hecht aan de zorgrelatie tussen de

    vrijwilligers en de gastgemeenschap. Deze relatie wordt door de sociaal bewuste vrijwilligers als

    positief beschouwd voor de gastgemeenschap en als een uiting van hun medelijden. Het

    verantwoordelijkheidsgevoel van de vrijwilligers zou volgens Sin gebaseerd zijn op het idee dat de

    privileges bij ontwikkelde landen ontstaan zouden zijn ten koste van de ontwikkelingslanden. Daarom

    zouden de vrijwilligers zich verantwoordelijk voelen voor de armoede in de economisch stagnerende

    gebieden. De gastgemeenschappen zouden er niet in slagen om hun eigen problemen op te lossen en

    er wordt door de vrijwilligers vanuit gegaan dat hun hulp nodig is.

    Vrijwilligers worden hier door de uitzendlanden als actieve genereuze zorgverleners voorgesteld en de

    leden van de gastgemeenschap als passieve en dankbare zorgbehoevenden. Dit idee van

    verantwoordelijkheid en zorg vormt volgens Sin (2010: 987) een onevenwichtige en ongelijke relatie

    tussen de hulpverlener en de hulpontvanger. Hier ontstaat er volgens haar een machtshiërarchie

    tussen de vrijwilligers en de gastgemeenschap. Zo zouden bijvoorbeeld vrijwilligers vooral mee helpen

    in educatieve projecten voor jongeren. Dit stelt de vrijwilligers echter in een machtspositie aangezien

    ze les kunnen geven zonder echt kennis te hebben over de lokale context en zonder echt werkervaring

    te hebben omdat vrijwilligers vaak nog studenten zijn, iets wat ze volgens Guttentag (2009) nooit in

    hun thuisland zouden kunnen doen. Dit vind ik ook terug bij het aanbod van Bouworde VZW.

    Vrijwilligers kunnen in Sukaraja in Indonesië naast het bouwen aan een school ook Engelse les geven

    aan de kinderen van die school zonder dat ze daar bekwaam voor zijn (Bouworde VZW, 2017).

    1.3.4. Het proces van ‘Othering’

    De economisch stagnerende gebieden worden volgens Sin (2010) door VTO’s en vrijwilligers afgebeeld

    als de ‘Distant Other’ of de verre andere waar de rijke landen verantwoordelijk voor zijn en waarvoor

    gezorgd moet worden. Daarom participeren mensen aan benefietinitiatieven en geven mensen

    donaties, zelfs al zien ze de leden van de gemeenschap waarvoor gedoneerd wordt zelf nooit. Het

    vrijwilligerstoerisme zou volgens haar zo populair zijn geworden omdat het in tegenstelling tot

  • Gemma Bruyneel 2017-2018 Masterthesis

    19

    benefieten en donaties wél toelaat aan vrijwilligers om in contact te komen met de verre andere en

    effectievere hulp te bieden. “[…] the two worlds (if they are indeed separate) are brought together into

    a shared space as tourists act out “care” and “responsibilities” in their travel destinations” (Sin, H., L.,

    2010, p. 984). Guttentag (2009: 546) beweert dat de organisaties die vrijwilligerswerk organiseren ook

    vaak de gastgemeenschap afbeelden via generalisaties over de andere. Zo wordt het voorbeeld

    gegeven dat Paraguayanen afgebeeld worden als ‘altijd charmant’, de Brazilianen als ‘energiek en

    gelukkig’ en de Cambodjanen als ‘verlegen en gracieus’.

    Het ideaal van ‘de andere helpen’ binnen het vrijwilligerstoerisme is volgens Mary Conran (2011: 1464)

    gebaseerd op de binaire ‘wij-zij’ relatie tussen de uitsturende landen en de ontvangende landen. Dit

    zou volgens haar impliciet suggereren dat sommige levens er zijn om te helpen en anderen om

    geholpen te worden. Negatieve stereotypes over de hulpbehoevende als inferieur of minder slim

    zouden versterkt worden door het proces van Othering dat plaatsvindt tijdens het vrijwilligerswerk

    (Sin, 2009). Het is een traditionele manier van denken volgens Martin en Griffiths (2014) die de

    Westerse cultuur in een superieure positie plaatst en machtsongelijkheid binnen een groep negeert.

    Cultuur en identiteit zijn beide dynamische begrippen die steeds in beweging zijn, in de altijd

    veranderende samenleving. “[…] in the same way that an individual cannot be identified by a single

    aspect of their identity, neither can communities or societies” (Martin, F., & Griffiths, H., 2014, p. 143).

    Ook Hrang Luh Sin (2009) haalt dit aan in haar kritisch onderzoek naar de motivaties van

    vrijwilligerstoeristen:‘‘[w]hen viewed as simply helping those ‘less fortunate’, students may fail to see

    the role that their own privilege plays in the dynamics of power’’ (Sin, H., L., 2009, p. 496).

    1.4. Mogelijke privileges van vrijwilligers in vergelijking met de

    gastgemeenschap

    De hierboven besproken vormen van macht bij vrijwilligerstoerisme leiden ertoe dat de vrijwilligers

    zich in een positie van macht bevinden tegenover de gastgemeenschap. Aan deze machtspositie zijn

    volgens Mahrouse (2011) ook enkele privileges verbonden. Ze stelt dat vrijwilligers privileges hebben,

    verbonden aan hun ras/etniciteit, klasse en mobiliteit. De privileges verbonden aan ras/etniciteit

    komen volgens Conran (2011) tot uiting in blanke huid. Dit is vaak de meest zichtbare vorm van verschil

    tussen hen en de gastgemeenschap. Het privilege van mobiliteit zit volgens Mahrouse (2011) vervat in

    het feit dat vrijwilligers de financiële middelen, tijd en officiële documenten hebben om voor hun

    plezier of voor educatieve doeleinden te kunnen reizen. Tenslotte kan het privilege dat verbonden is

    aan klasse gevonden worden bij de voorbereiding van de vrijwilligers op minder luxe. In wat volgt

    worden de drie algemene vormen van privileges diepgaander besproken.

  • Gemma Bruyneel 2017-2018 Masterthesis

    20

    1.4.1. Privilege in de context van etniciteit

    Conran (2011) heeft negen maanden etnografisch veldonderzoek verricht bij drie verschillende NGO’s

    in Thailand: ‘Teachers Abroad’, ‘Friendship with Thailand’ en ‘Borderless Volunteers’. Ze onderzocht de

    intieme relaties tussen de vrijwilligers en de gastgemeenschap. Hierbij stelde ze vast dat vrijwilligers

    een geprivilegieerde positie hebben op de gastgemeenschap op basis van etniciteit. De economische

    en de politieke macht van de vrijwilligers is verbonden aan hun nationale en bijgevolg ook raciale

    identiteit. Hun blanke identiteit geeft hen een hogere status omdat dit het meest zichtbare teken van

    verschil is tussen hen en de leden van de gastgemeenschap. Dit privilege wordt door Peggy McIntosh

    (2010) beschreven als ‘White Privileges’. De blanke huid brengt volgens haar indirect een status mee.

    Conran (2011: 1464-1465) geeft hierbij het voorbeeld dat de Thaise bevolking de vrijwilligers de naam

    ‘Farang’ geeft. Deze term betekent vertaald naar het Engels: ‘Caucasian Foreigners’. Naar het

    Nederlands vertaald kunnen we stellen dat het ‘blanke buitenlanders’ betekent. Deze term heeft zowel

    een positieve als negatieve betekenis. Enerzijds omdat het geassocieerd wordt met verwennerij,

    roekeloosheid en immoraliteit. Farang wordt namelijk gebruikt om vrijwilligers de schuld te geven van

    de slechte toestand van de maatschappij. Anderzijds betekent het ook moderniteit, vooruitgang en

    privilege. Een respondente van Conran (2011: 1456) vertelde haar dat ze graag vrienden wou worden

    met de vrijwilligers van een vredescorps in haar buurt in Nepal, omdat de westerling als de Messias

    van ontwikkeling werd gezien. Ze ging altijd naar het Vredescorps en fantaseerde erover met hen mee

    te gaan naar Amerika.

    Cook (2011) ziet ook een genderaspect bij de privileges van blanke vrouwen gebaseerd op historische

    en politieke gebeurtenissen. Ze haalt hierbij de studie van Charania (2001) aan die onderzocht hoe

    blanke vrouwelijke studentes de globale ongelijkheid kaderden als iets dat enkel rechtgezet kon

    worden door de directe interventie van vrijwilligers. In het imperialistische tijdperk werden

    gekoloniseerde vrouwen gezien als niet beschaafd en onderdrukt door hun mannen. Dit gaf de blanke

    vrouwen uit het Noorden, die zichzelf als bevrijd zagen, het recht om de gekoloniseerde vrouwen te

    gaan redden. Charania ziet dezelfde wijze van redenering terugkomen in het hedendaagse activisme

    van vrouwelijke vrijwilligers aangezien ze op reis vertrekken om de arme andere te gaan redden.

    1.4.2. Privileges in de context van Mobiliteit

    Mahrouse (2011) vindt het belangrijk dat mensen die de middelen, het geld, de tijd en de officiële

    documenten hebben ook een bewustzijn moeten hebben van deze positie die het mogelijk maakt voor

    hen om te gaan reizen. Het privilege bestaat uit het feit dat vrijwilligers vrijwilligerswerk kunnen gaan

    doen in economisch stagnerende gebieden. De toegang tot mobiliteit is een privilege dat hen de kans

    biedt om een toerist te kunnen zijn en naar de ‘andere’ te gaan kijken.

  • Gemma Bruyneel 2017-2018 Masterthesis

    21

    Hierbij kan het belang van aandacht voor de ‘Politics of Location’ van Rich (1984: 216) aangestipt

    worden. Mensen moeten zich er volgens haar van bewust zijn dat de plaats waar ze geboren zijn een

    invloed heeft op hun levensloop. Dit is volgens haar de ‘Politics of Location’. Ze geeft hierbij het

    volgende voorbeeld: Rich is geboren als een blank Joods meisje in Amerika, bijgevolg werd ze al sinds

    haar geboorte anders behandeld dan zwarte en/of mannelijke baby’s in hetzelfde ziekenhuis. Ze was

    vier jaar oud toen de tweede wereldoorlog aanving en de Nazi’s begonnen met de genocide. Indien ze

    in Europa zou geboren zijn, zou haar leven er compleet anders hebben uitgezien. Ze zou het mogelijks

    niet overleefd hebben. Deze Politics of Location komt ook aan bod in het onderzoek van Harding

    (2012). Tijdens de imperialistische periode werden gekoloniseerde vrouwen gezien als niet volledig

    beschaafd en gekoloniseerde mannen als minder mannelijk dan mannen van Europese herkomst.

    Gekoloniseerde mannen zouden ook minder goed zijn in het managen van hun eigen leven in

    vergelijking met Europese mannen. Met andere woorden, de plaats waar ze geboren waren

    veronderstelde dat hun cultuur minderwaardig was aan de cultuur van de kolonisten.

    Vandaag zit dit denkbeeld volgens Heron (2007) nog altijd vervat in de berichtgeving over de

    gastgemeenschap bij VTO’s. Ze deed onderzoek in Canada naar het beeld dat de media presenteren

    over ontwikkelingssamenwerking in economisch stagnerende gebieden. Hierbij stelde ze vast dat de

    gemeenschappen waar er veel vrijwilligerstoerisme is, steeds als negatief afgebeeld werden in artikels,

    televisieprogramma’s, het nieuws, geldinzamelacties voor goede doelen en vrijwilligersorganisaties.

    Dit wordt ook vastgesteld door Banki en Schonell (2017): fundamentele informatie zoals de historische

    context en de bredere socio-economische structuren zouden niet voldoende vermeld worden bij het

    verspreiden van bepaalde mediaberichten. Deze berichtgeving zou ervoor zorgen dat de lokale

    bevolking als passieve slachtoffers gezien worden die gered moeten worden (Cook, 2011). Het centrale

    idee van vrijwilligerstoerisme is volgens Sin (2009) dat de vrijwilligers een positieve impact zouden

    hebben op de gastgemeenschap. Dit geeft de mogelijkheid aan vrijwilligers en VTO’s om deel te nemen

    aan vrijwilligerstoerisme en bij de gastgemeenschap te interveniëren (Heron, 2007). Dit altruïstische

    ideaal zou er echter niet in slagen om de bestaande machtsongelijkheid te counteren. Harding (2012)

    bevestigt dit: “It is arrogant and ineffective for one culture to be able to determine what will be best

    for all. Especially for Western researchers and volunteers to do so for non-Western societies” (Harding,

    S., 2012, p. 149).

    1.4.3. Privilege in de context van klasse

    De continue globalisering en het groeiende consumentenbewustzijn heeft volgens Conran (2011)

    gezorgd voor maatschappelijk bewustzijn bij de middenklasse uit economisch stabiele landen. Dit

    zorgde voor de snelle uitbreiding van het vrijwilligerstoerisme, vooral bij jongeren uit de middenklasse.

    In tegenstelling tot de lokale bevolking hebben vrijwilligers de mogelijkheid om te reizen, een hogere

  • Gemma Bruyneel 2017-2018 Masterthesis

    22

    opleiding te volgen en voldoende geld te verdienen om een vrij leven te leiden. Volunteer tourists tend

    to be middle and upper class, well-educated and globally conscious individuals who sympathize with

    popular global justice agendas such as anti-globalization, anti-neoliberalism, and anti-imperialism

    (Conran, M., 2011, p. 1456). McLennan (2014: 52-59) stelde vast dat alle vrijwilligers die in

    ProjectHonduras actief waren, ook behoorden tot de middenklasse van de Verenigde Staten of

    Canada. De oprichters van het project waren zelf ook Canadezen. ProjectHonduras presenteerde

    zichzelf als voorzienend in diensten op gebied van gezondheid, educatie en

    gemeenschapsontwikkeling. Het discours van de organisatie kadert Honduras echter als een land met

    veel problemen dat buitenlandse hulp nodig heeft. De Hondurese bevolking wordt voorgesteld als niet

    in staat om zichzelf uit deze problemen te helpen. Zo vertelde een respondent dat de bevolking

    gewoon niet doorzet, niemand zou zijn beloften nakomen.

    Overigens ziet Sin (2010) een privilege bij de vrijwilligers in het feit dat ze zich moeten voorbereiden

    op minder luxe en dat het een zogezegd harde confronterende reis zal worden. In haar onderzoek

    bleek dat sommige vrijwilligers het soms moeilijk hadden om zich aan te passen aan de

    leefomstandigheden van de gastgemeenschap of probeerden om hun omgeving aan te passen aan hun

    noden. Zo gaven organisaties waar Sin (2010: 989) mee sprak in Cambodja aan dat sommige

    vrijwilligers matrassen wilden kopen of hun eigen voedsel wilden meebrengen. Dit zorgde ervoor dat

    deze organisaties in Cambodja niet tevreden waren over de vrijwilligers omdat ze hun privilege van

    luxe niet konden laten varen.

    1.4.4. Intersectionaliteit

    Lutz (2014) brengt de theorie van Crenshaw (1991) onder de aandacht, waarbij ze stelt dat personen

    tot verschillende categorieën behoren die vormgeven aan hun identiteit, zoals klasse, etniciteit,

    mobiliteit, gender, opleiding, religie, …. Verschillende van deze categorieën kunnen elkaar kruisen,

    waardoor ze een invloed hebben op elkaar en zorgen voor privileges of discriminaties. Zo geeft

    Crenshaw (1991: 210) het voorbeeld dat een zwarte vrouw discriminatie kan ervaren op basis van haar

    huidskleur, maar ook op basis van haar gender. Hierdoor ervaart ze meer discriminatie dan een man

    met een zwarte huidskleur. Naar aanleiding van dit voorbeeld kunnen we stellen dat vrijwilligers ook

    tot meerdere categorieën behoren die elkaar doorkruisen en hen privileges geven. Voor deze

    masterthesis is besloten om drie categorieën te bespreken die erg opvallend zijn bij het

    vrijwilligerstoerisme: etniciteit, mobiliteit en klasse. Dit zijn geen duidelijk afgebakende categorieën en

    kunnen dus mogelijks overlappen.

  • Gemma Bruyneel 2017-2018 Masterthesis

    23

    1.5. Transformative Learning Theory

    Martin en Griffiths (2014) stellen dat deelnemers aan vrijwilligerstoerisme vaak starten met de

    verwachting dat ze een transformatie van de self zullen ondergaan tijdens hun reis door vele

    interculturele ontmoetingen. Dergelijke reizen worden vaak ook zo door de uitzendorganisaties

    voorgesteld. Martin en Griffiths deden tussen 2002 en 2009 onderzoek bij Britse vrijwilligersgroepen

    in India en Ghana. Er zou volgens hen beter moeten gekeken worden naar wat er precies verandert.

    Het ‘Transformative Learning’ (TL) zou zorgen voor een verandering in de referentiekaders van de

    vrijwilligers en het herkennen van de privileges en machtsrelaties door de ervaringen die ze opgedaan

    hebben (Coghlan & Gooch, 2011).

    Knollenberg, McGehee, Bynum, Boley en Clemons (2014) onderzochten Transformative Learning bij

    potentiële vrijwilligerstoeristen. De Engelstalige enquête stond online op de website Volunteerism.org.

    Alle potentiële Engelssprekende vrijwilligers die de site bezochten konden deze invullen. Ze stellen dat

    het proces van Transformative Learning pas gebeurt wanneer volgende drie elementen van toepassing

    zijn tijdens de vrijwilligersreis: zelfreflectie, een dialoog aangaan en interculturele ervaringen.

    Zelfreflectie omvat volgens Knollenberg et al. (2014) het nadenken over de eigen kenniskaders, waar

    ze vandaan komen en hoe ze tot uiting komen. Martin en Griffiths (2014: 939-940) stellen dat door

    zelfreflectie de referentiekaders van vrijwilligers meer open en inclusief kunnen worden. Vrijwilligers

    zouden hierdoor hun vooroordelen die ontstaan zijn door de socioculturele en historische contexten

    zoals machtsrelaties, koloniale erfenissen en privileges leren herkennen (Banki & Schonell: 2017). Zo

    kunnen ze vanuit meerdere perspectieven kijken naar bepaalde gebeurtenissen tijdens hun

    vrijwilligerswerk.

    Het tweede element van Transformative Learning is volgens Knollenberg et al. (2014) dialoog aangaan.

    Het in dialoog gaan met anderen kan helpen bij het reflecteren en het herkennen van al dan niet

    verkeerde aannames over de andere cultuur.

    Om de twee voorgaande elementen een effect te laten hebben bij Transformative Learning moeten

    de vrijwilligers ook interculturele contacten aangaan. Door interculturele ontmoetingen ontstaan

    zelfreflectie en een kritisch cultureel bewustzijn (Holmes & O’Neill, 2012). Deze culturele

    ontmoetingen kunnen ervoor zorgen dat individuen hun eigen aannames in vraag stellen. Zo zouden

    ze een cultuurshock kunnen ervaren door het contact met een onbekende andere omgeving. Soms kan

    het er ook voor zorgen dat vrijwilligers niet tevreden zijn met hun vrijwilligerservaring omdat het niet

    voldeed aan hun verwachting van ‘de andere helpen’ (Knollenberg et al., 2014: 928). Al deze ervaringen

    kunnen bijdragen tot het transformatief leerproces van de vrijwilligers.

  • Gemma Bruyneel 2017-2018 Masterthesis

    24

    Deze interculturele ervaringen zijn volgens Martin en Griffiths (2014) een belangrijk element van het

    Transformative Learning Process omdat vrijwilligers zo Interculturele Competenties zouden

    ontwikkelen. Lough (2011: 425) stelt dat Interculturele Competenties steeds belangrijker worden in de

    samenleving omdat mensen van verschillende culturen steeds meer in contact komen met elkaar door

    de globalisering.

    1.5.1. Ontwikkeling van interculturele competenties bij de vrijwilligers

    Lough (2011: 454) onderzocht welke elementen een invloed hebben op het ontwikkelen van

    interculturele competenties bij internationale vrijwilligers. Hij toonde aan dat er drie belangrijke

    elementen zijn bij het contact tussen de vrijwilligers en de gastgemeenschap die een invloed hebben

    op de ontwikkeling van interculturele competenties.

    Als eerste is er de duur van het vrijwilligerswerk. Hoe langer het vrijwilligerswerk van de deelnemer

    duurt, hoe beter men elkaar kan begrijpen. Tijdens een korte periode zijn de contacten veel

    oppervlakkiger, terwijl een langdurig verblijf kan leiden tot meer diepgang. Alexander (2012), die de

    invloed van leeftijd, gender, projecttype en duur van het verblijf op de toeristische ervaring van

    vrijwilligerstoeristen in Zuid-Afrika onderzocht, merkt op dat vrijwilligers die een minimumperiode van

    vijf weken vrijwilligerswerk gedaan hebben een grotere kans hebben om een transformatieproces door

    te maken.

    Vervolgens is volgens Lough (2011) ook de intensiteit van het interculturele contact belangrijk, omdat

    dit de bestaande vooroordelen kan doorbreken. Door bijvoorbeeld bij een lokale familie te verblijven

    en deel te nemen aan het dagelijkse familieleven, komen de vrijwilligers in direct contact met de

    gastgemeenschap. Ze kunnen de lokale cultuur en levensstijl beter leren kennen en begrijpen. Dit in

    tegenstelling tot een luxueuzer verblijf in een gebouw dat speciaal aangepast is aan de noden van de

    vrijwilligers.

    Ten slotte is evenwaardig contact tussen de vrijwilligers en de gastgemeenschap belangrijk voor de

    ontwikkeling van Interculturele Competenties in beide groepen. Wanneer vrijwilligers de lokale

    gemeenschap vanuit een paternalistische positie benaderen met doelen die niet hetzelfde zijn als die

    van de lokale gemeenschap, kan dit voor conflict zorgen en kunnen de interculturele competenties

    niet ontwikkeld worden. Zo moet het vrijwilligersproject bijvoorbeeld ook naar de noden van de

    gastgemeenschap luisteren en zich niet enkel schikken naar de eisen van de vrijwilliger. Wat hier

    volgens Lough (2011) belangrijk bij is, is dat er geen machtsverschillen mogen zijn tussen beide

    groepen.

  • Gemma Bruyneel 2017-2018 Masterthesis

    25

    1.5.2. Belang van begeleiding vanuit de VTO’s bij vrijwilligerstoerisme

    Lyons et al. (2011: 362) merken op dat de interculturele competenties zich niet automatisch en

    vanzelfsprekend ontwikkelen tijdens de reizen van de vrijwilligers. Interculturele contacten zorgen niet

    altijd voor een positieve interculturele ervaring. Sterker nog, volgens Guttentag (2009), Holmes en

    O’Neill (2012) en Lyons et al. (2011) kunnen de bestaande vooroordelen veeleer bevestigd worden.

    Guttentag (2009: 546) gebruikt hierbij een voorbeeld van het onderzoek van Simpson in 2004 waarbij

    haar respondenten de nadruk legden op het contrast tussen ‘zij en wij’, in plaats van het zoeken naar

    gelijkenissen. Martin en Griffiths (2014) concluderen uit hun onderzoek dat er voor de vrijwilligers een

    moment moet ingebouwd zijn waar ze kunnen reflecteren over machtsrelaties en privileges door een

    begeleider met kennis.

    Ook Sin (2009) concludeert dat vrijwilligers te weinig uitgedaagd worden om na te denken over hoe

    de huidige globale en politieke omstandigheden een invloed kunnen hebben op de

    leefomstandigheden van de gastgemeenschap. Vrijwilligers zouden niet begrijpen dat zelfs ondanks

    de hulp die zij geven, de hulpbehoevende situatie van de gastgemeenschap hetzelfde zal blijven,

    waardoor het moeilijk is om uit de vicieuze cirkel van armoede te geraken. Lyons et al. (2011) stellen

    dat er voldoende aandacht besteed moet worden aan begeleiding van het vrijwilligerswerk.

    In het onderzoek van Mahrouse (2011) gaf de organisatie ‘Global Exchange Tours’ voor de aanvang

    van de reis informatie via brochures of infomomenten over het vrijwilligerswerk. Op die manier

    trachtten ze de vrijwilligers bewust te maken over de privileges die ze hebben tegenover de mensen

    die ze gaan helpen. Er werd echter duidelijk dat dit bewustzijn van haar respondenten slechts voor

    zeer oppervlakkige veranderingen in hun gedrag zorgde: ze zouden enkel getracht hebben om hun

    rijkdom en privileges niet te tonen wanneer ze bij de gastgemeenschap waren door geen extravagante

    bedragen uit te geven en zich niet opvallend anders te gedragen. De vrijwilligers vonden van zichzelf

    dat ze al een deel van hun privileges opofferden omdat ze zich moesten aanpassen aan minder

    comfortabele leefomstandigheden dan ze gewoon waren in hun thuisland. Ze erkenden volgens

    Mahrouse (2011) enkel de individuele ongelijkheid en privileges tussen hen en de lokale bevolking,

    zoals educatie, comfort, vermogen en dergelijke. Ze zagen echter niet in dat de ongelijkheid veel dieper

    zit dan op individueel niveau, maar dat een netwerk van politieke machtsrelaties ervoor zorgt dat

    Westerse vrijwilligers naar “ontwikkelingslanden” kunnen reizen om te ‘helpen’.

  • Gemma Bruyneel 2017-2018 Masterthesis

    26

    Deel 2: Methodologisch kader

    In dit onderzoek wordt gekeken of Vlaamse vrijwilligers die deelnamen aan een vrijwilligersreis bij

    Bouworde VZW een bewustzijn rond hun privileges en de machtsrelaties die verbonden zijn aan het

    vrijwilligerstoerisme opgebouwd hebben in de voorbereidingsfase van de reis, tijdens hun verblijf en

    na hun terugkeer in België. Om een antwoord op deze vragen te formuleren, wordt in deze

    masterthesis een verkennend onderzoek gedaan via een beperkt aantal kwalitatieve interviews met

    vrijwilligers en wordt bij Bouworde VZW geobserveerd hoe deze VTO toekomstige vrijwilligers

    voorbereidt op hun ervaringen.

    Voorafgaand aan de voorstelling van de resultaten wordt de methode van dit kwalitatief onderzoek

    besproken. Zo komt onder meer het proces van het vinden van respondenten alsook hun achtergrond

    aan bod, wordt de manier waarop de analyse van de data gebeurde beschreven, alsook de context van

    de organisatie Bouworde VZW toegelicht.

    2.1. Kwalitatief onderzoek

    Hennie Boeije (2012) omschrijft kwalitatief onderzoek als onderzoek waarin verschijnselen besproken

    en geïnterpreteerd worden vanuit de betekenis die de respondenten zelf aan die verschijnselen geven.

    Boeije omschrijft de definitie van kwalitatief onderzoek als:

    In kwalitatief onderzoek richt de vraagstelling zich op onderwerpen die te maken hebben met de

    wijze waarop mensen betekenis geven aan hun sociale omgeving en hoe ze zich op basis daarvan

    gedragen. Er worden onderzoeksmethoden gebruikt die het mogelijk maken om het onderwerp

    vanuit het perspectief van de onderzochte mensen te leren kennen met het doel om het te

    beschrijven en waar mogelijk te verklaren (Boeije, H., 2012, p. 27).

    Deze masterthesis peilt naar het bewustzijn van vrijwilligers over machtsrelaties en privileges die

    verbonden zijn met vrijwilligerstoerisme. Zeven Vlaamse vrijwilligers die onder begeleiding van een

    VTO internationaal vrijwilligerswerk gedaan hebben werden geïnterviewd. Om deze respondenten te

    bereiken werden twee vrijwilligersorganisaties, ‘Projects Abroad België’ en ‘Bouworde VZW’ in

    Vlaanderen aangesproken met de vraag om mee te zoeken naar contactpersonen. Daarvan plaatste

    enkel Bouworde VZW een facebookmelding van dit thesisonderzoek en mijn contactgegevens. Hierop

    hebben vier respondenten gereageerd, waarvan er één is weggevallen. De andere respondenten

    kwamen in contact via mondelinge overdracht via kennissen en vorige respondenten. Het onderzoek

    gebeurde aan de hand van semi-gestructureerde open interviews aangezien dit diepgaandere

    bijvragen toelaat, zie interviewvragen in bijlage 1. Door de vragen open te laten kan er verder worden

  • Gemma Bruyneel 2017-2018 Masterthesis

    27

    ingegaan op gegeven antwoorden. Hierbij werd een topiclijst gehanteerd zoals voorgesteld door

    Baarda (2014). Tijdens de interviews werd er vooral geluisterd naar de vrijwilligerservaringen van de

    respondenten. Op die manier werd gekeken of er sprake was van een proces van Transformative

    Learning waarbij ze een bewustzijn ontwikkelden rond machtsrelaties en privileges. Alle interviews

    werden met toestemming van de respondenten opgenomen met een recorder en later uitgeschreven.

    Bij het begin van het interview werd duidelijk gemaakt dat de interviews op anonieme en

    vertrouwelijke basis verwerkt werden. Indien ze zich ongemakkelijk voelden bij bepaalde vragen,

    hoefden de respondenten geen antwoord te geven. De duur van de interviews varieerde van een half

    uur tot een uur, maar de meeste interviews duurden ongeveer 45 minuten. Alle respondenten hadden

    ongeveer dezelfde achtergrond: Op één persoon na hadden ze allemaal na het middelbaar onderwijs

    hun studie verder gezet in de hogeschool of de universiteit. De overige persoon had via dagonderwijs

    een opleiding gevolgd. Vier van de zeven respondenten studeerden nog. De anderen werkten of waren

    werkzoekend. Alle respondenten hadden minstens één ouder die na het middelbaar nog een verdere

    opleiding heeft gevolgd, behalve één persoon waarvan beide ouders na het middelbaar begonnen

    waren met werken. De landen waar ze naartoe gingen, varieerden tussen Marokko, China, Nepal,

    Thailand, Sri Lanka en Tanzania (Bijlage 2).

    Alexander (2012: 121) deed kwantitatief onderzoek naar de invloed van leeftijd, gender, projecttype

    en duur van het verblijf van de vrijwilligers op hun vrijwilligerservaring. Dit stelde ze vast door

    veranderingen te meten in 15 persoonlijkheidseigenschappen bij vrijwilligers. Deze eigenschappen

    varieerden van angst en depressie tot avontuurlijkheid en plichtsbewustzijn. In haar onderzoek werd

    duidelijk dat verschillende leeftijdscategorieën op een verschillende manier beïnvloed worden. Er is

    een grotere kans dat het vrijwilligerswerk een grote impact heeft op de persoonlijkheid van de

    vrijwilliger bij de leeftijdsgroepen tussen de 16 en 29 jaar. Bij vrijwilligers vanaf 30 jaar was er ook een

    impact, maar die was niet significant groot. De leeftijd van de respondenten in deze masterthesis

    varieert tussen de 19 jaar en de 25 jaar en ligt dus binnen de leeftijdsgroep die volgens Alexander een

    significante persoonsverandering doormaakt tijdens hun vrijwilligerswerk. De interviews vonden

    plaats wanneer de respondenten al minstens enkele maanden terug waren in België. De langste

    periode tussen de reis en het interview was drie jaar. Tijdens hun vrijwilligersreis waren ze dus jonger

    dan wanneer het interview plaatsvond. Dit kan een mogelijk negatief effect hebben op het onderzoek

    aangezien de respondenten kunnen vergeten wat hun specifieke ervaringen waren van het

    vrijwilligerswerk. Anderzijds kunnen ze na hun reis ook verdere kennis hebben opgedaan over de

    privileges en machtsrelaties verbonden aan het vrijwilligerstoerisme. De jaren wanneer de

    respondenten op reis gingen, zijn om anonimiteitsredenen bij de tabel met de respondentprofielen in

    bijlage 2 weggelaten.

  • Gemma Bruyneel 2017-2018 Masterthesis

    28

    Van de respondenten zijn er twee mannelijke respondenten en vijf vrouwelijke. In het onderzoek van

    Alexander (2012: 124) werden ook significante verschillen vastgesteld op gebied van gender in de

    invloed van de vrijwilligerservaring op de persoonlijkheidseigenschappen. Zo stelde ze vast dat

    eigenschappen die als stereotypisch mannelijk gepercipieerd worden, zoals avontuurlijkheid,

    assertiviteit, zelfstandigheid en intellect bij vrouwen door hun vrijwilligerservaring toenamen.

    Andersom zouden eigenschappen die als stereotiep vrouwelijk gepercipieerd worden bij de mannen

    toenemen door middel van hun reis, zoals voorzichtigheid, vertrouwen, artistieke interesses,

    plichtsbewustzijn en kwetsbaarheid. Er kunnen echter ook andere persoonlijkheidsverschillen zijn die

    vrijwilligerservaringen beïnvloeden, deze verschillen hoeven niet noodzakelijk met gender te maken

    hebben (Alexander, 2012).

    Vier van de zeven respondenten hebben hun vrijwilligerswerk in het buitenland gedaan via Bouworde

    VZW. Op basis van deze resultaten heb ik besloten om ook vanuit organisatorisch gebied te

    onderzoeken hoe ze mogelijks hun vrijwilligers ondersteunden in het proces van Transformative

    Learning. Daarom wordt in deze masterthesis ook een organisatie meer van nabij ‘verkend’ en

    onderzocht hoe de organisatie Bouworde VZW haar vrijwilligers ondersteunt. Hiervoor heb ik van

    Bouworde VZW de toestemming gekregen om te observeren tijdens een vormingsnamiddag of

    ‘preparee’ waaraan al de vrijwilligers verplicht moeten deelnemen voor ze op reis vertrekken. De Case

    Study van Bouworde VZW en de observatie tijdens de informatie avond dienen als ondersteuning voor

    de interviews.

    2.1.1. Methode van data-analyse

    De interviews werden zoals eerder vermeld allemaal opgenomen op audioband en later volledig

    uitgeschreven. Tijdens het uitschrijven werden ook de non-verbale reacties van de respondenten

    vermeld, deze zijn gebaseerd op de indrukken van de interviewer, genoteerd tijdens het gesprek.

    Tijdens het transcriberen werden de geluiden, intonaties, pauzes en sfeer zo goed mogelijk

    weergegeven. Om de uitgeschreven interviews te analyseren werd er gebruik gemaakt van het

    computerprogramma ‘NVivo’ om de eerste stappen van codering toe te passen (Baarda, 2014). Bij de

    analyse van de interviews werd er vertrokken vanuit het theoretisch kader. Dit wil zeggen dat er eerst

    een codeboom ontwikkeld werd, gebaseerd op het theoretisch kader (Boeije, 2012). Er werd

    vertrokken vanuit drie hoofdcodes ‘percepties van actoren’, ‘machtsrelaties’ en ‘ervaring van

    privileges’. Deze werden verder opgesplitst in subcodes. Aan de code van percepties van actoren

    werden de subcodes ‘VTO’, ‘Organisatie bij gastgemeenschap’ en ‘vrijwilligers’ toegekend. Aan de code

    machtsrelaties werden de subcodes ‘beter dan gewoon toerisme’, ‘economische verschillen’, ‘gelijke

    relaties’ en ‘Othering’ toegekend. Aan de code ervaring van privileges werden de subcodes

    ‘ethniciteit’, ‘klasse’ en ‘mobiliteit’ toegekend. Dit zijn zeer open en ruime codes die vervolgens nog

  • Gemma Bruyneel 2017-2018 Masterthesis

    29

    eens onderverdeeld werden in specifiekere codes, zoals weergegeven in bijlage 3. Op deze manier

    ontstond tijdens de analyse van de interviews een boomstructuur.

    In het tweede deel van de data analyse werden de notities die gemaakt werden tijdens observatie van

    de ‘preparee namiddag’ ook geanalyseerd. Om praktische redenen konden er geen opnames tijdens

    die preparee namiddag gebeuren, omdat de vorming drie uur duurde, en er veel verplaatst moest

    worden in het lokaal, alsook omdat opnames mogelijk door sommige deelnemers als storend konden

    ervaren worden. Daarom nam ik als onderzoeker notities van opvallende uitspraken gedurende de

    preparee bijeenkomst. Tijdens de preparee bijeenkomst vonden drie verschillende

    vormingsmomenten plaats. De eerste vorming ging over de Tanzaniaanse cultuur, de tweede vorming

    over de praktische regeling van de reis en de derde vorming ging over de organisatie in Tanzania waar

    de vrijwilligers zouden werken. De notities van de observatie werden later ook via het programma

    Nvivo geanalyseerd. Belangrijke fragmenten kregen een label toegekend en deze labels werden later

    gelinkt aan de codeboom (Bijlage 3) die ontstond bij de analyse van de interviews.

    2.1.2. Mogelijke valkuilen bij het kwalitatief onderzoek

    Boeije (2012) schrijft dat de onderzoeker bij kwalitatief onderzoek steeds betrokken is bij de mensen

    die hij of zij bestudeert. Dit zou volgens haar voordelen met zich mee kunnen brengen, omdat

    betrokkenheid belangrijk is om te achterhalen wat personen beweegt en wat hen bezighoudt. Boeije

    vermeldt echter ook dat mensen de neiging zouden kunnen hebben om hun gedrag of opinies te

    veranderen, door de aanwezigheid en het gedrag van de onderzoeker (Baarda, 2014). Er zou mogelijks

    ook reactiviteit kunnen optreden tijdens de interviews omdat respondenten beïnvloed worden door

    de vragen die gesteld worden (Boeije, 2012). Hierbij geven ze antwoorden op stellingen waar ze

    voordien nog niet over hebben nagedacht. Bij het onderzoek van deze masterthesis naar het

    bewustzijn van vrijwilligers rond machtsrelaties en privileges zou het kunnen dat de respondenten

    tijdens de interviews bepaalde gebeurtenissen niet vermelden of bepaalde zaken vertellen waar ze pas

    zijn begonnen over na te denken door de vragen van het interview.

    De periode tussen de vrijwilligersreis en het interview voor deze masterthesis is bij sommige

    respondenten drie jaar: de reiservaring vond in 2014, 2015 of 2016 plaats. In deze tussentijd kunnen

    de vrijwilligers enerzijds bepaalde zaken over hun reis vergeten zijn of kunnen ze na hun reis kennis

    opgedaan hebben over vrijwilligerstoerisme en hierdoor een andere visie gekregen hebben over hun

    activiteiten. Dit is zoveel mogelijk vermeden door bij elke respondent te vragen hoe ze deze visie

    gekregen hebben, of ze dit al hadden voor hun reis, kregen tijdens hun reis of deze visie gekregen

    hebben door ervaringen na hun reis. Verder kon ook het sociale wenselijkheidseffect optreden waarbij

  • Gemma Bruyneel 2017-2018 Masterthesis

    30

    de respondenten antwoorden aanpassen aan wat maatschappelijk aanvaard is (Roose & Meuleman,

    2014).

    Door de semi-gestructureerde aard van de interviews kon het gebeuren dat de onderzoeker de ene

    keer op een bepaald onderwerp doorvroeg en de andere keer niet. Dit kon de betrouwbaarheid in

    twijfel trekken. Wanneer de inhoud van de bijvragen ook in een bepaalde richting persisteerde of de

    andere onderwerpen niet diepgaand bevraagd werden, kon ook de validiteit veranderen. Het voordeel

    van de semi-gestructureerde interviews was wel dat de onderzoeker op het moment zelf kon

    waarnemen wat relevant was (Boeije, 2012, p.146).

    2.2. Een verkenning van Bouworde vzw, organisator van vrijwilligerstoerisme

    ‘Ontwikkelingssamenwerking’ in Vlaanderen bestaat volgens de ngo-federatie (2017) uit vier pijlers:

    de eerste pijler is het ontwikkelingsbeleid van de Belgische overheid. De tweede pijler omvat het

    ontwikkelingsbeleid van de internationale instellingen zoals de Europese Commissie of de Verenigde

    Naties. In de derde pijler bevinden zich de traditionele door de overheid erkende ngo’s en het

    ontwikkelingsbeleid van de