Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

81
MASTERSCRIPTIE RECHTSGELEERDHEID Niets te verbergen, niets te vrezen? Onderzoek naar huidig en toekomstig DNA-onderzoek in strafzaken in verhouding met artikel 8 van het EVRM Auteur: J. van der Wende (Jan) ANR: s913565 Begeleider: drs. mr. B. van der Vorm (Benny) Accent: Strafrecht Juli 2013

Transcript of Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

Page 1: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

MASTERSCRIPTIE RECHTSGELEERDHEID Niets te verbergen, niets te vrezen? Onderzoek naar huidig en toekomstig DNA-onderzoek in strafzaken in

verhouding met artikel 8 van het EVRM

Auteur: J. van der Wende (Jan) ANR: s913565 Begeleider: drs. mr. B. van der Vorm (Benny) Accent: Strafrecht Juli 2013

Page 2: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

Voorwoord

Voor u ligt mijn masterscriptie, het laatste stuk dat ik tijdens mijn masteropleiding Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Tilburg zal schrijven. Het schrijven van deze scriptie voelde dan ook als een afsluiting van een periode in mijn leven waarvan ik veel heb genoten. Hierbij onthoud ik echter de woorden ‘This is not the end, but a new beginning’.

Deze scriptie is in het kader van het strafrecht geschreven, het rechtsgebied dat mij naast het privaatrecht in grote mate interesseert. Ik was voornemens over een onderwerp te schrijven dat zowel privaatrechtelijk als strafrechtelijk van aard was. In de zoektocht naar een dergelijk onderwerp stuitte ik echter op een krantenbericht inzake een onderwerp dat mij altijd in grote mate heeft geïnteresseerd: DNA-onderzoek in strafzaken. Het DNA-onderzoek in strafzaken is een onderwerp dat naast mij, veel mensen interesseert en waar bijna iedereen een mening over heeft. Het DNA-onderzoek is een vakgebied dat continu in beweging is en dat een grote bijdrage aan het oplossen van misdrijven kan leveren. De ontwikkelingen in de mogelijkheden om DNA-onderzoek te verrichten roepen echter vragen inzake mensenrechten op. Hierbij worden afwegingen gemaakt tussen het belang van bescherming van mensenrechten en het belang van handhaven van de rechtsorde. De uitkomsten van deze belangenafwegingen hebben invloed op iedere Nederlander. Het DNA-onderzoek in strafzaken en hoe men de belangenafwegingen maakt interesseert mij en ik heb dan ook met veel plezier het onderzoek in deze scriptie verricht.

Het schrijven van deze scriptie is voor mij een periode geweest waarin ik veel heb geleerd. Hierbij wil ik de heer van der Vorm bedanken voor zijn feedback en begeleiding.

Tilburg, 1 juli 2013

J. van der Wende (Jan)

Page 3: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

Inhoudsopgave

1. Inleiding ...................................................................................................................................5

1.1. Introductie ........................................................................................................................5

1.2. Onderzoeksdoel ...............................................................................................................6

1.3. Opbouw onderzoek .........................................................................................................7

1.4. Methode van onderzoek .................................................................................................7

2. Over DNA en forensisch onderzoek ......................................................................................8

2.1 Inleiding ............................................................................................................................8

2.2 DNA ....................................................................................................................................8

2.2. Forensisch onderzoek .....................................................................................................9

2.3 Tussenconclusie ............................................................................................................. 11

3. Welke organisaties beschikken over DNA-profielen en lichaamsmateriaal? ............... 12

3.1 Inleiding .......................................................................................................................... 12

3.2 Opslag ten behoeve van opsporing .......................................................................... 12

3.2.1 De DNA-databank voor strafzaken .................................................................... 13

3.2.1.1. Lichaamsmateriaal van verdachten, overleden slachtoffers, op een plaats delict gevonden- en delictgerelateerde sporen ............................................. 13

3.2.1.2. Lichaamsmateriaal van ex-gedetineerden.................................................. 13

3.2.1.3. DNA-profielen van veroordeelden ............................................................... 17

3.2.2 DNA-databank vermiste personen .................................................................... 20

3.2.3 De eliminatiedatabank ....................................................................................... 21

3.2.4 DNA-databanken van andere Koninkrijksdelen .............................................. 21

3.2.5 DNA-databanken van andere landen ................................................................ 21

3.2.6 Toegang tot de DNA-databanken van het NFI .................................................. 22

3.3 Databanken ten behoeve van medisch-wetenschappelijk onderzoek en andere doeleinden ................................................................................................................................. 23

3.3.1 Medisch-wetenschappelijk onderzoek en nader gebruik ................................ 23

3.3.2 Lichaamsmateriaal ................................................................................................ 24

3.3.3 Opslag en registratie van lichaamsmateriaal ..................................................... 24

3.3.4 Bewaartermijnen ................................................................................................... 25

3.3.5 Toegang tot de bio- en databanken ..................................................................... 26

3.4 Tussenconclusie ............................................................................................................. 26

4. Opsporing en DNA-onderzoek .................................................................................................. 28

4.1 Inleiding ............................................................................................................................ 28

Page 4: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

4.2 Het vaststellen van uiterlijk waarneembare persoonskenmerken .................................... 28

4.3. Het vaststellen van verwantschap .................................................................................... 31

4.4. Grootschalig DNA-onderzoek ............................................................................................ 34

4.5. Tussenconclusie ................................................................................................................ 37

5. De bewijskracht van een DNA-match ....................................................................................... 39

5.1 Inleiding ............................................................................................................................ 39

5.2 Een match tijdens het voorbereidend onderzoek ............................................................. 39

5.3 Een match en het onderzoek ter terechtzitting ................................................................. 40

5.4 Betrouwbaarheid van een DNA-match ............................................................................. 41

5.5 Tussenconclusie ................................................................................................................ 42

6. De Europeesrechtelijke toetsing van DNA-onderzoek in strafzaken ......................................... 43

6.1 Inleiding ............................................................................................................................ 43

6.2 Rechtvaardiging van een inbreuk ...................................................................................... 43

6.3 Klassiek DNA-onderzoek ................................................................................................... 44

6.4 DNA-onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonlijke kenmerken ........................... 47

6.5 DNA-onderzoek bij veroordeelden ................................................................................... 49

6.6 Verwantschapsonderzoek ................................................................................................. 51

6.7 Grootschalig DNA-onderzoek ............................................................................................ 54

6.8 Tussenconclusie ................................................................................................................ 57

7. De Europeesrechtelijke toetsing van de Wet Zeggenschap Lichaamsmateriaal .................... 58

7.1 Inleiding ........................................................................................................................ 58

7.2 Wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering n.a.v. invoering van de WZL ............ 58

7.3 Voldoet de wijziging van artikel 151b lid 4 Sv aan artikel 8 van het EVRM? .................. 64

7.4 Tussenconclusie ............................................................................................................ 66

8. Conclusies en aanbevelingen .................................................................................................... 67

8.1 Conclusies ......................................................................................................................... 67

8.2 Aanbevelingen .................................................................................................................. 68

8.2.1 Huidig DNA-onderzoek in strafzaken ......................................................................... 68

8.2.2. Praktische invulling van de WZL of een soortgelijke wet ........................................... 69

9. Literatuur- en jurisprudentielijst .............................................................................................. 71

Literatuurlijst ................................................................................................................................ 71

Jurisprudentielijst ......................................................................................................................... 74

Bijlagen ............................................................................................................................................ 75

Page 5: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

5

1. Inleiding

1.1. Introductie In september 1994 werd de eerste wet ingevoerd met betrekking tot het toepassen van DNA-onderzoek in strafzaken. Sinds de invoering van deze Wet DNA-onderzoek in strafzaken werd het voor het eerst mogelijk om tegen de wil van de verdachte in lichaamsmateriaal af te nemen en daar DNA-onderzoek op te laten verrichten.1 Deze wet was nog maar het begin van de DNA-gerelateerde wetgeving in strafzaken. De afgelopen twee decennia zijn er dan ook meerdere wetten ingevoerd en bevoegdheden geschapen. Samenvattend is het tegenwoordig sneller mogelijk om gedwongen DNA-onderzoek bij een verdachte te laten verrichten, bestaat de mogelijkheid om DNA-onderzoek te laten verrichten op gevonden lichaamsmateriaal met als doel uiterlijke kenmerken te ontwaren, kunnen veroordeelden van bepaalde misdrijven worden gedwongen om lichaamsmateriaal af te staan ter bewaring in een DNA-databank en tot slot bestaat sinds 1 april 2012 de mogelijkheid om een (grootschalig) DNA-verwantschapsonderzoek af te nemen waarbij (op grote schaal) DNA-onderzoek wordt verricht bij niet-verdachten om een directe match of indirecte match (lees: familielid) te vinden bij het gevonden DNA-materiaal.2 Een recent voorbeeld van laatstgenoemde methode is de ‘cold-case’ moordzaak van Marianne Vaatstra waarbij met behulp van een verwantschapsonderzoek na jaren een verdachte is gevonden. Niet lang na de invoering van de Wet DNA-onderzoek in strafzaken is het idee geopperd om een nationale databank met DNA-profielen aan te leggen. Door de jaren heen is er al veel gediscussieerd over dit idee, tot aan de Tweede Kamer toe, maar (nochtans) is er nimmer een wetsvoorstel ingediend.3

Op 5 augustus 2011 werd door minister Schippers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een conceptversie gepubliceerd van de Wet zeggenschap Lichaamsmateriaal, hierna te noemen ‘WZL’. Dit conceptwetsvoorstel zou ter behandeling bij de Tweede Kamer worden ingediend, maar de indiening werd, vanwege de demissionaire status van het kabinet tezamen met het feit dat het wetsvoorstel aan (grond)rechten van mensen raakt, uitgesteld tot een niet nader gespecificeerde datum.4 Het wetsvoorstel beoogt regels te scheppen en/of aan te passen voor het beschikbaar komen, afnemen, bewaren en gebruiken van menselijk materiaal voor andere doeleinden dan actuele diagnostiek of geneeskundige behandeling van de donor. Het huidige stelsel van regelgeving bestaat uit een beperkte wettelijke basis en de gedragscode ‘Code Goed Gebruik’ van de FMWV (Federatie Van Medisch Wetenschappelijke Verenigingen).5 De wettelijke basis betreft de Wet Geneeskundige behandelingsovereenkomsten (WGBO), gelegen in afdeling 5 van titel 5 van boek 7 van het BW. In artikel 7:467 van deze wet is bepaald dat anoniem gebruik van lichaamsmateriaal dat bij diagnose of behandeling is overgebleven is toegestaan, mits dat er geen bezwaar wordt gemaakt.

1 Stb. 1993, 596. 2 Achtereenvolgens stb. 2001, 335, stb. 2003, 201, stb. 2004, 465, Stb. 2012, nr. 131. 3 Kamerstukken II 2002/03, 28 600, p. 20-21. 4 Brief minister van Volksgezondheid, Welzijn en sport 2011/12, 33000 XVI 178, nr. 178. 5 De FMVW of Federa is het samenwerkingsverband van 36 (bio)medische en gezondheidswetenschappelijke verenigingen en instituten. De zelfregulering in de vorm van gedragscodes en richtlijnen is in samenwerking met patiëntenorganisaties opgesteld en heeft in bijna heel Nederland werking. Voor meer informatie zie de site van de Federa via www.federa.org.

Page 6: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

6

Deze geen-bezwaar procedure is opgenomen in de Code Goed Gebruik. Voor het gebruik van gevoelig materiaal zoals foetaal weefsel, embryo’s en geslachtscellen bestaan wel specifieke regels in de Wet foetaal weefsel (WFW) en de Embryowet. Het meeste materiaal dat overblijft bij diagnose of behandeling is echter noch anoniem, noch gevoelig. Dit materiaal is herleidbaar tot degene wie het materiaal heeft afgestaan. Vanwege het feit dat er nog geen aparte regeling voor dit herleidbare materiaal bestaat, wordt beoogd via de WZL hier een aparte procedure voor te scheppen. De WZL houdt de geen-bezwaar procedure voor anoniem lichaamsmateriaal in stand, maar creëert daarnaast een toestemmingsvereiste evenals een informatieplicht voor herleidbaar lichaamsmateriaal. Het conceptwetsvoorstel is kritisch ontvangen door diverse partijen, waaronder patiëntenorganisaties. Deze organisaties hebben de angst geuit dat het nieuwe stelsel zal leiden tot een afname van beschikbaar materiaal, hetgeen negatieve gevolgen voor o.a. het medisch-wetenschappelijk onderzoek zou hebben.6

Een ander onderdeel van het voorstel komt minder duidelijk naar voren, maar is wellicht nog ingrijpender. Dit onderdeel van het voorstel schept door middel van aanpassing van onder andere het Wetboek van Strafvordering de bevoegdheid voor het Openbaar Ministerie om in bepaalde gevallen inzicht te krijgen in DNA- en biobanken van ‘beheerders’ in de zin van de WZL. Dat betekent concreet dat het Openbaar Ministerie naast inzicht in haar eigen DNA-databanken, in sommige gevallen inzicht zou kunnen krijgen in de databanken van ziekenhuizen, biobanken, forensische instituten en farmaceutische bedrijven.7 Deze databanken beschikken over lichaamsmateriaal van het grootste gedeelte van de Nederlandse bevolking en in tegenstelling tot de DNA-databanken van het Openbaar Ministerie, niet DNA-materiaal van hoofdzakelijk veroordeelden. Mocht de WZL worden ingevoerd, dan heeft het Openbaar Ministerie beschikking over een databank die gelijkenissen toont met een nationale DNA-databank. Het idee van een nationale DNA-databank heeft doorgaans kritiek ontvangen, dat varieert van angst voor misbruik, schending van privacy, proportionaliteit tot eerbiediging van de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam.8 Justitieel inzicht in DNA-databanken biedt voordelen voor de opsporing naar verdachten, maar raakt ook aan mensenrechten. Het feit dat het aan mensenrechten raakt maakt dat een eventuele uitbreiding van bevoegdheden met betrekking tot inzicht in DNA-databanken zorgvuldig moet worden overwogen. Daarbij is het belangrijk dat er duidelijkheid is over de rol van DNA-materiaal bij opsporing en het strafrechtelijke onderzoek ter terechtzitting. De vraag is of het juridisch toelaatbaar is dat DNA-materiaal van bijna uitsluitend niet-veroordeelden, dat is verkregen voor medisch-wetenschappelijke doeleinden, ten behoeve van justitiële opsporing naar verdachten gebruikt kan worden.

1.2. Onderzoeksdoel Deze scriptie dient allereerst een overzicht te creëren van het gebruik van lichaamsmateriaal, meer in het bijzonder DNA-onderzoek op dat lichaamsmateriaal, in het gehele strafrechtelijke traject. Hierdoor moet een helder beeld ontstaan van de rol van DNA-onderzoek vanaf de opsporing tot aan het onderzoek ter terechtzitting. Hierbij kan gedacht worden aan procedurele regels met betrekking tot de opsporingsmethoden waarvoor DNA-onderzoek gebruikt kan worden, alsmede de bewijskracht van DNA in het onderzoek ter terechtzitting. Aan de hand van dit overzicht zal 6 Rebers e.a. 2012. 7 Eigen databanken in het kader van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. 8 Zie bijvoorbeeld: Prinsen 2012; Lohman 2012; Kemp & Tijhuis 2012.

Page 7: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

7

vervolgens het huidige gebruik van DNA-onderzoek in het strafrechtelijke traject en eventueel toekomstig gebruik van lichaamsmateriaal van niet-veroordeelden beoordeeld worden. Meer in het bijzonder zal worden onderzocht of voornoemde DNA-onderzoeken naar maatstaven van artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, hierna te noemen ‘EVRM’, toelaatbaar zijn oftewel een Europeesrechtelijke toetsing zouden doorstaan. De centrale onderzoeksvraag is als volgt geformuleerd:

“In hoeverre is het naar maatstaven van artikel 8 van het EVRM toegestaan, dat ten behoeve van justitiële opsporing naar verdachten, gebruik wordt gemaakt van lichaamsmateriaal van niet-veroordeelden, meer in het bijzonder materiaal dat verkregen is voor medisch-wetenschappelijke doeleinden?”

1.3. Opbouw onderzoek In het tweede hoofdstuk wordt eerst een korte introductie gegeven over DNA-profielen en forensisch onderzoek. Daarna zal een uitvoerige beschrijving worden gegeven over de verschillende databanken c.q. biobanken in Nederland waar DNA-profielen en/of lichaamsmateriaal zijn opgeslagen. Hierbij wordt door middel van het verzamelen van empirische gegevens over beschikbare hoeveelheden lichaamsmateriaal c.q. DNA-materiaal een beeld geschetst van de huidige situatie. Meer in het bijzonder wordt onderzocht hoeveel materiaal er op dit moment ten behoeve van opsporing voor justitie ter beschikking staat en hoeveel materiaal daar bij zou komen in het geval dat het Openbaar Ministerie inzicht zou krijgen in de databanken van beheerders in de zin van de WZL. Daarna wordt in het vierde hoofdstuk een uitvoerige beschrijving gegeven van de huidige opsporingsmogelijkheden naast het klassieke DNA-onderzoek, waarbij gebruik wordt gemaakt van DNA-onderzoek. Hierbij komen de procedurele regels en werkwijze van het OM aan bod en daarnaast wordt in het volgende hoofdstuk onderzocht welke bewijskracht DNA-materiaal tijdens het opsporingsonderzoek en het onderzoek ter terechtzitting heeft. Vervolgens wordt in hoofdstuk zes onderzocht of de huidige Nederlandse straf(proces)rechtelijke wetgeving met betrekking tot DNA-onderzoek in strafzaken voldoet aan de eisen van artikel 8 van het EVRM, waarna in hoofdstuk 7 het conceptwetsvoorstel WZL in haar huidige vorm op dezelfde wijze getoetst. Ten slotte wordt in het laatste hoofdstuk de onderzoeksvraag beantwoord.

1.4. Methode van onderzoek Ten behoeve van het onderzoek in deze scriptie is gezocht naar empirisch materiaal. Dit materiaal werd gezocht in rapporten over databanken en geverifieerde onderzoeken van andere schrijvers. Het empirisch materiaal over DNA-databanken werd ook gezocht in niet-juridische bronnen. Aan de hand van het empirisch materiaal is een ruwe schatting gemaakt van de huidige situatie. Daarnaast is aan de hand van literatuurstudie en jurisprudentieonderzoek kennis verzameld. Hierbij is eerst onderzoek gedaan naar normstellende literatuur, de Nederlandse wetgeving. Vervolgens is Nederlandse jurisprudentie met betrekking tot o.a. de bewijskracht van DNA-materiaal en het bewaren van DNA-materiaal onderzocht. In de wetenschappelijke literatuur is gezocht naar meningen over de huidige en toekomstige mogelijkheden van het gebruik van DNA in justitiële opsporing. Ten behoeve van de Europeesrechtelijke toetsing in het zesde hoofdstuk is ook onderzoek gedaan naar jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens, hierna te noemen ‘EHRM’. Het huidige wettelijke stelsel met betrekking tot DNA in strafzaken en de WZL haar huidige vorm zijn getoetst aan het kader dat ontleend is aan het Europeesrechtelijke jurisprudentieonderzoek.

Page 8: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

8

2. Over DNA en forensisch onderzoek

2.1 Inleiding Het kan gesteld worden dat de meeste personen globaal kennis hebben van het feit dat het celmateriaal van mensen is opgebouwd uit DNA en dat DNA gebruikt kan worden ten behoeve van de opsporing naar verdachten. Echter, om een onderzoek naar het gebruik van DNA in strafzaken goed te kunnen begrijpen, dient de kennis over DNA en forensisch onderzoek verder te reiken. In dit hoofdstuk wordt de vraag beantwoord wat DNA en forensisch onderzoek inhoudt . Hierbij komt DNA, DNA-profielen, soorten matches, mogelijke fouten in het forensisch onderzoek en verslagen van het Nederlands Forensisch Instituut, hierna te noemen ‘NFI’, aan bod.

2.2 DNA Desoxyribo nucleic acid of DNA komt op dezelfde manier voor in iedere cel van het menselijk lichaam. DNA is telkens opgebouwd uit vier dezelfde bouwstenen: Adenine, Thymine, Cytosine en Guanine. Deze nucleobasen zijn op een bepaalde wijze aan elkaar gekoppeld zodat de bekende gedraaide ladders ontstaan. DNA-moleculen worden genoemd naar de volgorde van de nucleobasen, die zijn verdeeld over drieëntwintig paren chromosomen, bijv. TTCGGGAAAT. De volgorde van deze nucleobasen is bepalend voor de erfelijke code. Van een paar chromosomen is één chromosoom afkomstig van de vader en één van de moeder. Slechts twee tot drie procent van DNA is bepalend voor erfelijke eigenschappen zoals haarkleur en uiterlijk, het overige DNA is zogezegd niet-coderend. De vier bouwstenen herhalen zich in een bepaalde volgorde in het DNA, waarbij in het niet-coderende gedeelte sommige plaatsen qua aantal herhalingen sterk variëren per persoon. Dit zijn de zogeheten hypervariabele gebieden. Deze hypervariabele gebieden liggen op bepaalde plaatsen op bepaalde chromosomen in het DNA en worden aangeduid als loci (enkelvoud: locus). Van een locus is bekend hoeveel variaties van herhalingen er mogelijk zijn. Bijvoorbeeld van de locus met de code D2S1338 zijn er dertien variaties van aantal herhalingen mogelijk (15 tot en met 27). De dertien verschillende mogelijkheden zijn de DNA-kenmerken of allelen. De verschillende allelen van de loci worden weergeven als pieken, de zogeheten piekprofielen. Elke locus komt twee keer voor per chromosoom, eenmaal van de vader en eenmaal van de moeder. De locus bevat dus twee DNA-kenmerken en wordt bijvoorbeeld aangeduid als 17/20. Van een bepaald DNA-kenmerk is bekend hoeveel personen hetzelfde DNA-kenmerk hebben. Aan de hand van deze frequentie kan de zeldzaamheidswaarde van het DNA-profiel bepaald worden. De zeldzaamheidswaarde oftewel de kans dat een willekeurig persoon hetzelfde DNA-profiel heeft, wordt verkregen door de frequenties van alle DNA-kenmerken van een profiel te vermenigvuldigen. In het geval er sprake is van een volledig DNA-profiel, wanneer er minimaal tien loci zijn gevonden, is de kans dan een willekeur ander persoon hetzelfde DNA-profiel heeft minder dan één op een miljard. Deze zeldzaamheidswaarde wordt minder naarmate er minder loci worden vastgesteld. De zeldzaamheidswaarde geldt overigens niet voor bloedverwanten, de kans dat zij meerdere dezelfde loci hebben is velen malen groter.9

9 Informatie ontleend uit Forensisch onderzoek 2007, hfd.6 (Verslag van het NFI).

Page 9: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

9

2.2. Forensisch onderzoek Het doel van forensisch onderzoek is het bepalen van een DNA-profiel van een persoon uit celmateriaal. Echter, niet in alle gevallen kunnen er tien loci of meer worden vastgesteld en kan een DNA-profiel dus als volledig worden beschouwd. Volledige oftewel enkelvoudige profielen komen doorgaans alleen voor wanneer direct van een persoon celmateriaal wordt afgenomen. Sporen op een plaats delict bevatten echter vaak onvolledige profielen of mengprofielen. 10

2.2.1. Onvolledig profiel Er is sprake van een onvolledig profiel als een spoor minder dan tien loci bevat. Dit is mogelijk indien er te weinig DNA is aangetroffen, het DNA deels is afgebroken of het spoor is verontreinigd door bepaalde stoffen (bijvoorbeeld ammoniak). Een onvolledig spoor kan echter nog wel gebruikt worden om een verdachte uit te sluiten. Wanneer de DNA-kenmerken van de verdachte afwijken van de DNA-kenmerken die wel uit een spoor zijn bepaald, staat het namelijk vast dat het gevonden celmateriaal niet van die verdachte afkomstig is. Een onvolledig profiel kan daarnaast wel een indicatie geven van de kans dat het materiaal van een verdachte afkomstig is. De frequenties van de gevonden allelen worden dan vermenigvuldigd. De zeldzaamheidswaarde is dan bijvoorbeeld één op 40.000, oftewel de kans dat een willekeurig persoon hetzelfde DNA-profiel heeft is dan één op 40.000.

2.2.2. Mengprofiel Er is sprake van een mengprofiel als bepaalde loci meer dan twee keer voorkomen. Iedere locus komt immers maar twee keer op een chromosoom voor. Dit is mogelijk als bijvoorbeeld een pet door twee personen is gedragen of er een DNA-profiel is bepaald uit sperma in de schede van een vrouw. Van een mengprofiel van twee of meer dan twee personen kan niet altijd een enkelvoudig spoor worden bepaald. Dit is wel mogelijk indien van een van de sporen een volledig spoor als referentiespoor beschikbaar is, bijvoorbeeld in het geval een slachtoffer voor vergelijkend onderzoek celmateriaal heeft afgestaan. Een andere mogelijkheid is dat er sprake is van een hoofdprofiel. Men spreekt van een hoofdprofiel wanneer van één persoon veel meer DNA-materiaal is gevonden dan van een ander.

Indien geen enkelvoudig profiel uit het mengprofiel kan worden bepaald, kan het mengprofiel nog wel worden gebruikt om een bekende verdachte uit te sluiten of om de kans te bepalen dat het gevonden celmateriaal aan een van de verdachten toebehoort. De zeldzaamheidswaarde is in het laatste geval gebaseerd op het gehele profiel. Deze scriptie leent zich niet voor een uitleg over de methoden om de bewijswaarden te weergeven, hiervoor wordt verwezen naar het verslag van het NFI.11 Belangrijk om vast te stellen is dat de bewijskracht afhangt van het aantal en de zeldzaamheid van de DNA-kenmerken.

10 Informatie voor onderdelen 2.2.1 t/m 2.2.3. ontleend uit De essenties van forensisch onderzoek 2007,p.4-17. 11 De essenties van forensisch onderzoek 2007, p.17-23.

Page 10: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

10

2.2.3. Een match Afhankelijk van het bepaalde DNA-profiel, zijn er verschillende soorten matches mogelijk. Er is sprake van een volledige match wanneer de DNA-profielen op minimaal tien loci overeenkomen. In een dergelijk geval is de kans dat een willekeurig ander persoon hetzelfde DNA-profiel heeft minder dan één op een miljard. Zoals voornoemd geldt dit niet voor bloedverwanten, de DNA-profielen van broers kunnen bijvoorbeeld op wel twaalf loci overeenkomen. Aanvullend onderzoek naar alle loci van het DNA-profiel kan in een dergelijk geval uitsluitsel geven, dit vanwege het feit dat er slechts bij eeneiige tweelingen de mogelijkheid bestaat dat een DNA-profiel op alle loci hetzelfde is.12 Naast volledige matches bestaat ook de mogelijkheid dat een onvolledig spoor gelijk is aan een volledig spoor (een spoor met referentiemateriaal van een verdachte) of dat een enkelvoudig spoor past in een mengprofiel. Zoals hierboven uiteengezet hangt de bewijskracht van celmateriaal af van de zeldzaamheidswaarde, die varieert per soort match.

2.2.4. Fouten in het forensisch onderzoek Zoals Toom in 2006 heeft beschreven, bestaat het werk in een forensisch laboratorium uit mensenwerk waarbij fouten kunnen worden gemaakt: “Protocollen, poetsdoekjes, stickers, standaarden, lichaamssleur, lijsten, puntjes, accreditatie, rekenmachines, netwerken, en administratieve handelingen dragen allemaal bij aan betrouwbaar DNA-bewijs”.13 Bij het NFI zijn in het jaar 2010 dan ook 40 fouten ontdekt, waarvan zesmaal een fout door een medewerker.14 Gerelateerd aan het aantal DNA-databankopnames over 2011, levert dat een foutpercentage van 0,06 op. Fouten zoals administratieve fouten of contaminatie zijn niet in dit percentage opgenomen. Een fout kan tot gevolg hebben dat een persoon ten onrechte als verdachte wordt aangemerkt. Forensisch onderzoek stelt echter louter vast of het gevonden celmateriaal van een bepaald persoon afkomstig is. De reden van de aanwezigheid van het materiaal dient door de recherche bepaald te worden. Daarnaast heeft iedere verdachte het recht om een tegenonderzoek te eisen, zodat een second opinion gewaarborgd is. Hierdoor zou naar mijn mening het risico dat een persoon naar aanleiding van een foutieve match ten onrechte veroordeeld wordt, ondervangen moeten zijn. Een fout in het forensisch onderzoek kan ook ten gevolge hebben dat een persoon onterecht als verdachte wordt uitgesloten doordat zijn celmateriaal onterecht geen match oplevert met het gevonden celmateriaal. Hierdoor kan een opsporingsonderzoek vastlopen. De mogelijkheid bestaat dat de fout ontdekt wordt en er nogmaals DNA-onderzoek wordt verricht teneinde de juiste persoon aan het gevonden celmateriaal te koppelen, maar dit zal niet altijd het geval zijn. Daarnaast moet er aanvullend celmateriaal aanwezig zijn om een tweede DNA-onderzoek te verrichten.

2.2.5. Verslag Artikel 10 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken vermeldt hetgeen tenminste onderdeel van een verslag van het NFI tenminste dient te zijn. Het verslag bevat de naam, geboortedatum- en plaats of indien niet bekend andere gegevens waarmee de identiteit kan worden vastgesteld, het nummer van de identiteitszegel of etiket, de methode waarmee het DNA-profiel is verkregen en de resultaten en conclusies van het onderzoek. Belangrijk is wat er niet staat in het verslag. Het verslag bevat

12 Sjerps, Kloosterman, Beeks 2010, p. 6. 13 Toom, 2009. 14 Beek 2011, hoofdstuk 5.

Page 11: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

11

bijvoorbeeld geen data over de vastgestelde piekprofielen of DNA-kenmerken. Deze data kan niet middels een verzoek tot toevoeging in het dossier ex art. 328 jo. 331 jo. 315 Sv worden opgevraagd, maar de mogelijkheid bestaat wel om een tegenonderzoek te gelasten of de behandelend deskundige op het onderzoek ter terechtzitting te ondervragen.15 Het ontbreken van informatie speelde ook mee in de Deventer-moordzaak. Het verslag van het onderzoek van het NFI vermeldde niet dat de hoeveelheid rond de hals van het slachtoffer aangetroffen celmateriaal van de verdachte, waar de wurghandeling had plaatsgevonden, veel kleiner was dan de hoeveelheid die elders op het lichaam was aangetroffen. Deze informatie kwam aan het licht nadat op dwingend verzoek een contra-expertise was gedaan op het gevonden bewijs.16 Een en ander zou betekenen dat het gevonden materiaal ook in het zakelijk verkeer op het lichaam van de slachtoffer terecht kon zijn gekomen, alsmede dat de veroordeelde verdachte de wurghandeling niet verricht kon hebben.17

2.3 Tussenconclusie In iedere cel van een mens komt DNA op eenzelfde manier voor. Van dit DNA is slechts twee tot drie procent bepalend voor erfelijke eigenschappen zoals haarkleur. Het overige niet coderende deel bevat DNA-kenmerken die gebruikt kunnen worden om iemand te identificeren. Hiervoor dient een DNA-profiel te worden gemaakt dat de piekprofielen van de loci weergeeft. Een dergelijk DNA-profiel zou gezien zou kunnen worden als een streepjescode voor een persoon. Wanneer er op een plaats delict speeksel, een haar of ander lichaamsmateriaal wordt gevonden, dan wordt door middel van forensisch onderzoek gepoogd om een DNA-profiel te bepalen. Aan de hand van een volledig DNA-profiel kan met een grote mate van zekerheid bepaald worden of het gevonden lichaamsmateriaal van een bepaalde persoon afkomstig is. In praktijk wordt echter doorgaans geen volledig spoor, maar een onvolledig of mengspoor gevonden. Wanneer uit deze sporen geen volledig DNA-profiel kan worden vastgesteld niet met dezelfde mate van zekerheid te zeggen dat het van een bepaald persoon afkomt. Dergelijke sporen kunnen doorgaans wel een persoon uitsluiten als verdachte. Samengevat kan aan de hand van een DNA-profiel in sommige gevallen met grote zekerheid worden vastgesteld dat gevonden celmateriaal van een bepaald persoon afkomstig is. Volledig zeker is het echter nooit, forensische onderzoekers zullen dan ook altijd spreken over de kans dat een willekeurig persoon hetzelfde materiaal heeft, waarbij deze kans kleiner wordt naarmate er meer DNA-kenmerken zijn vastgesteld.

Naast de kans dat een willekeurig persoon hetzelfde DNA-profiel heeft, bestaat ook de kans dat er een fout is opgetreden in het forensisch onderzoek. Alhoewel het foutpercentage klein is, blijft forensisch onderzoek mensenwerk. Een fout in het onderzoek kan ten gevolge hebben dat een persoon onterecht als verdachte wordt aangewezen of onterecht wordt uitgesloten. Indien een persoon onterecht als verdachte wordt aangemerkt, kan diegene door middel van een tegenonderzoek bewijzen dat het materiaal niet van hem afkomstig is. Indien een persoon onterecht als verdachte wordt uitgesloten, bestaat de kans echter dat deze verdachte nooit meer in het onderzoek wordt betrokken.

15 HR 23 november 2005, LJN AU2250, NJ 2006, 34 m. nt. J.M. Reijntjes. 16 Slechts na het dreigen met een kort geding tegen het NFI werd het onderzoeksmateriaal vrijgegeven waarna het contraonderzoek kon worden verricht. Zie Thijssen, 2013. 17 Geert-Jan Knoops heeft aan de hand van onder andere deze feiten een herzieningsverzoek bij de Hoge Raad ingediend. Zie Thijssen 2013.

Page 12: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

12

3. Welke organisaties beschikken over DNA-profielen en lichaamsmateriaal?

3.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt de vraag beantwoord welke organisaties over lichaamsmateriaal en DNA-profielen beschikken, op wat voor wijze deze organisaties het celmateriaal verkrijgen en voor welk doel zij het bewaren. Door middel van het onderzoek ter beantwoording van die vraag wordt een overzicht gecreëerd van de hoeveelheden lichaamsmateriaal die in Nederland zijn opgeslagen en wie toegang tot de bijbehorende gegevens hebben. Lichaamsmateriaal en DNA-profielen worden in Nederland door verschillende organisaties opgeslagen. Grofweg kunnen deze organisaties verdeeld worden naar het doel waarvoor zij lichaamsmateriaal afnemen. Het NFI beheert in opdracht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie de DNA-databank voor strafzaken. Deze DNA-databank bevat DNA-profielen die uit sporen zijn bepaald, van verdachten, van veroordeelden en van overleden slachtoffers die voortkomen uit DNA-onderzoek in strafzaken. Daarnaast beheert het NFI een DNA-databank voor vermiste personen, de databanken van Caribisch Nederland, Aruba, Curaçao, Sint-Maarten en de eliminatiedatabank.18 Al deze databanken worden beheerd om ten behoeve van opsporing naar personen gebruikt te kunnen worden. Lichaamsmateriaal en DNA-profielen worden ook in het kader van nader gebruik opgeslagen. Onder nader gebruik valt het gebruiken van lichaamsmateriaal voor medisch-wetenschappelijk onderzoek, maar ook voor commerciële doeleinden. Verschillende organisaties beschikken over lichaamsmateriaal in het kader van nader gebruik. Het merendeel zijn ziekenhuizen, maar ook bijvoorbeeld organisaties zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bloedbanken of medicijnfabrikanten beschikken over lichaamsmateriaal.

3.2 Opslag ten behoeve van opsporing Het NFI is een zelfstandig onderdeel van het ministerie van Veiligheid en Justitie en behoort tot het Directoraat-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving.19 Het NFI verzorgt forensisch onderzoek, innoveert forensische onderzoeksmethoden en draagt kennis en expertise over aan andere partijen. Daarnaast beheert het NFI onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Veiligheid en Justitie de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken, de DNA-databanken van de andere Koninkrijksdelen, de DNA-databank voor vermiste personen en de eliminatiedatabank. Het NFi is samen met een handvol andere laboratoria in Nederland met het ISO-standaard 17025 geaccrediteerd. Indien een laboratorium het ISO-standaard 17025 heeft behaald, krijgt deze ex artikel 7 lid 2 sub a van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken de bevoegdheid om wettig DNA-bewijs te mogen produceren.20 Het NFI is de enige beheerder van de DNA-databank en daarnaast de grootste partij op de markt van het forensisch onderzoek.21 Hierna volgt een overzicht van de databanken die het NFI beheert.

18 Caribisch Nederland: Bonaire, Sint Eustatius en Saba. 19 Informatie ontleend uit de site van het NFI, via www.nederlandsforensischinstituut.nl (klik op ‘over het NFI’). 20 ISO 17025 bevat Algemene eisen voor de competentie van beproevings- en Kalibratielaboratoria en wordt uitgegeven door de Raad van Accreditatie, voor meer info zie de site van raad via www.rva.nl. 21 Bespiegelingen over de forensische markt 2011, p.3.

Page 13: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

13

3.2.1 De DNA-databank voor strafzaken De DNA-databank voor strafzaken bevat DNA-materiaal van verdachten, veroordeelden, ex-gedetineerden, overleden slachtoffers en op een plaats delict gevonden sporen of delictgerelateerde gevonden sporen waaraan (nog) geen persoon is gekoppeld. De DNA-databank bestaat uit volledige DNA-profielen, onvolledige DNA-profielen en mengprofielen. In mei 2013 zijn er DNA-profielen van 169.567 personen opgenomen en 55.115 profielen van sporen.22 In 2012 waren er DNA-profielen van 157.864 personen opgenomen in de DNA-databank. Het gebruik van de DNA-databank leidde in 2012 tot 35.769 matches tussen gevonden sporen en opgeslagen DNA-profielen, ongeveer 688 matches per week.23 3.2.1.1. Lichaamsmateriaal van verdachten, overleden slachtoffers, op een plaats delict gevonden- en delictgerelateerde sporen DNA-onderzoek bij verdachten

Vrijwillig onderzoek Artikel 151a Sv bevat de bevoegdheid voor de officier van justitie, hierna ‘officier’, om ambtshalve of op verzoek van de verdachte c.q. diens raadsman in het belang van het onderzoek een DNA-onderzoek te laten verrichten, met als doel het bepaalde DNA-profiel te vergelijken met gevonden celmateriaal. Dezelfde bevoegdheid komt toe aan de rechter-commissaris op basis van artikel 195a Sv. Een dergelijk onderzoek mag slechts geschieden nadat schriftelijk toestemming van de verdachte is verkregen en ex lid 1 van artikel 151a en 195a Sv nadat door middel van het afnemen van vingerafdrukken is getracht de identiteit van de verdachte vast te stellen.24 Een verdachte dient daarnaast ex artikel 2 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken, hierna ‘Besluit DNA-onderzoek’, te worden gewezen op het feit dat hij recht heeft op rechtsbijstand alvorens hij beslist wel of geen toestemming te geven.25 Lagere rechters hebben verschillende rechtsgevolgen verbonden aan het verzuim dit artikel toe te passen. De rechtsgevolgen varieerden van strafvermindering, bepalen dat de verdachte niet in zijn belangen is geschaad, bewijsuitsluiting vanwege ernstig verzuim, tot bepalen dat de verdachte enigszins in zijn belangen is geschaad, maar niet voldoende om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.26 Uiteindelijk heeft de Hoge Raad in 2006 bepaald dat het niet wijzen op het recht van een verdachte zich bij te laten staan door een raadsman alvorens toestemming te geven voor DNA-onderzoek, leidt tot een vormverzuim. De Hoge Raad vervolgt, met te bepalen dat het verzuim onvoldoende grond is om de maatregel van bewijsuitsluiting toe te passen, indien niet wordt bewezen dat de verdachte geen toestemming zou verlenen indien hij wel

22 Een overzicht van de groei van de DNA-databank vanaf juni 2012 tot en met mei 2013 is als bijlage 1 aan deze scriptie toegevoegd. 23 Een overzicht van de groei van het aantal matches in 2012 is als bijlage 2 aan deze scriptie toegevoegd. 24 In het geval er een fout in het onderzoek is opgetreden waardoor het onderzoek niet heeft kunnen leiden tot een DNA-profiel, dient ten behoeve van een tweede DNA-onderzoek nogmaals schriftelijke toestemming te worden verkregen. Zie Kamerstukken II 1999/2000, nr. 9, p.42. 25 Het toestemming geven voor DNA-onderzoek valt onder het nemo tenetur-beginsel. De verdachte dient derhalve ex het Salduz-arrest vóór het toestemming geven, gewezen te worden op zijn recht om door een raadsman bijgestaan te mogen worden alsmede op de mogelijke gevolgen van het meewerken aan DNA-onderzoek. 26 Rb. Zwolle-Lelystad 27 januari 2005, NbSr 2006, 161; Rb. Zutphen 15 maart 2005, LJN AT0311; Rb. Rotterdam 27 oktober 2004, LJN AR4662, NJ 2004, 701; Hof Den Haag 22 januari 2004, LJN AO7434.

Page 14: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

14

rechtsbijstand had ontvangen.27 De Hoge Raad heeft zich nochtans niet uitgelaten over de vraag of voornoemd vormverzuim gesanctioneerd dient te worden met strafvermindering. Mijns inziens is uit de uitspraak af te leiden dat het vormverzuim ook geen toepassing van de sanctie van het niet-ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie rechtvaardigt, gezien de zwaardere vereisten voor toepassing van die sanctie.

Gedwongen onderzoek Indien een verdachte weigert schriftelijke toestemming te geven tot het mogen doen van DNA-onderzoek, heeft een officier of een rechter-commissaris in bepaalde gevallen de bevoegdheid om in het belang van het onderzoek een DNA-onderzoek te bevelen. Artikel 151b Sv bepaalt dat de officier deze mogelijkheid heeft bij verdenking van misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, mits er sprake is van ernstige bezwaren tegen de verdachte ten tijde van het geven van het bevel. Hetzelfde geldt voor de rechter-commissaris ex artikel 195b Sv. Hierbij is het niet vereist dat het DNA-onderzoek noodzakelijk is voor het onderzoek. Een bevel tot DNA-onderzoek mag namelijk ook worden gegeven indien er al sterke aanwijzingen zijn dat de verdachte schuldig is, bijvoorbeeld vanwege een bekennende verklaring, een en ander is niet strijdig met het onderzoeksdoel.28 Het is wel vereist dat een officier of rechter-commissaris een verdachte hoort alvorens tot DNA-onderzoek overgegaan wordt. In het belang van het onderzoek De bewoording ‘in het belang van het onderzoek’ bepaalt dat het afnemen van DNA-materiaal van een verdachte niet op willekeurige basis mag geschieden. Een zogenoemde ‘fishing expedition’ waarbij het DNA-profiel van een verdachte wordt verkregen om een toevalsmatch in een onopgeloste zaak te vinden, is derhalve niet toegestaan. Volgens de nota naar aanleiding van het nader verslag bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 5 juli 2001 tot wijziging van de regeling van het DNA-onderzoek in strafzaken, dient het DNA-onderzoek gericht te zijn op het delict waarvan de verdachte in het onderzoek verdacht wordt.29 Een toevalstreffer in de DNA-databank is hierbij niet uitgesloten, maar mag nimmer het doel zijn. De Hoge Raad heeft in een arrest van 2010 bepaald dat een en ander betekent dat er geen bevel tot DNA-onderzoek mag worden gegeven, indien bij het onderzoek naar het betreffende feit geen celmateriaal is gevonden van de verdachte tegen wie zich het bevel gericht is.30 Ernstige bezwaren Zoals hierboven is vernoemd, is het wettelijk vereist dat er ten tijde van het geven van het bevel ex 151b Sv sprake moet zijn van ernstige bezwaren tegen die verdachte. Er is sprake van ernstige bezwaren wanneer het waarschijnlijk is dat de verdachte het strafbare feit heeft begaan, waarbij er meer vereist is dan een redelijk vermoeden van schuld.31 In het geval dat van ernstige bezwaren geen sprake van is, bestaat de mogelijkheid dat het DNA-profiel als bewijs wordt uitgesloten. De Hoge Raad heeft in 2007 bepaald dat het ontbreken van ernstige bezwaren ten tijde van het geven van een bevel tot DNA-onderzoek, betekent dat het DNA-profiel onrechtmatig is verkregen en dat daar

27 HR 21 november 2006, LJN AY7363, NJ 2006, 651 NJ, 2006/ 651. 28 HR 19 december 2006, LJN AZ1685. 29 Stb. 2001, 335. 30 HR 14 september 2010, LJN BM6904. 31 Kamerstukken II 1999/2000, 26 271, nr. 6. p.57; nr. 9, p.18.

Page 15: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

15

bewijsuitsluiting aan verbonden kan worden.32 Dit geldt ook indien een rechter-commissaris achteraf bepaalt dat er geen sprake is van ernstige bezwaren en bijvoorbeeld de inverzekeringstelling opheft.33 De officier is overigens bij de verdere tenuitvoerlegging van het bevel niet gebonden aan het oordeel van de rechter-commissaris. De onderzoeksrechter is namelijk gehouden zelf te onderzoeken of er sprake is van ernstige bezwaren indien daar verweer op wordt gevoerd. De aanwezigheid van ernstige bezwaren ten tijde van het geven van het bevel wordt derhalve pas na het geven van het bevel getoetst.34 DNA-onderzoek aan ander dan afgenomen celmateriaal Een officier of rechter-commissaris kan in sommige gevallen ex lid 4 van artikel 151b Sv gedwongen onderzoek achterwege laten indien naar het oordeel van de officier c.q. rechter-commissaris er zich zwaarwegende redenen voordoen om het DNA-onderzoek op ander celmateriaal te laten verrichten. Dergelijk onderzoek kan worden verricht op celmateriaal dat is verkregen van voorwerpen die in beslag zijn genomen bij de verdachte of celmateriaal dat op een andere wijze verkregen is.35 De wettekst vermeldt niet wanneer er sprake is van zwaarwegende redenen. Uit de wetgeschiedenis blijkt echter dat er in drie gevallen sprake van zwaarwegende redenen kan zijn. Het eerste geval ziet op de situatie dat een verdachte zich met hand en tand verzet tegen de afname van celmateriaal, terwijl ander celmateriaal aanwezig is waarvan met voldoende mate van zekerheid te zeggen is dat het celmateriaal van die persoon afkomstig is.36 Het celmateriaal kan in een dergelijk geval bijvoorbeeld uit een tandenborstel worden geëxtraheerd. Dit mag echter slechts geschieden wanneer de afname van celmateriaal door afname van bloed of uittrekken van haarwortels niet redelijkerwijs mogelijk is. Een tweede geval waarin sprake kan zijn van voldoende zwaarwegende omstandigheden is de situatie dat de verdachte overleden of onbereikbaar is.37 Identificatie kan in een dergelijk geval van belang zijn, vooral wanneer er sprake is van twee verdachten. Het laatste geval dat de wetgever noemt is de uitzonderlijke situatie dat het DNA-onderzoek in het belang van het onderzoek onder tijdelijke geheimhouding dient te geschieden.38 Als voorbeeld wordt de situatie geschetst dat een verdachte van een ernstig misdrijf zich in een bepaalde groep personen bevindt waarbij het van belang is dat wordt voorkomen dat de verdachten elkaar beïnvloeden.

Procedure DNA-onderzoek bij verdachten kan geschieden door middel van het afnemen van wangslijmvlies, bloed of haarwortels.39 De wijze waarop deze afname dienen te geschieden is voorgeschreven in artikel 1 lid 4, 5 en 6 jo. Lid 3 sub 1 van het Besluit DNA-onderzoek. Aan de hand van een dwingende volgorde wordt bepaalde welke soort afname gebruikt moet worden. Hierbij staat de afname van wangslijmvlies, vanwege de lichte belasting die daarmee gepaard gaat, voorop. De afname van haarwortels is bedoeld voor de gevallen waarin de afname van wangslijmvlies of bloed niet mogelijk is.40 Wangslijmvlies wordt door een arts of verpleegkundige met behulp van een wattenstaafje van

32 HR 27 juli 2007, LJN AZ8411. 33 HR 24 april 2007, NJ 2008, 145. 34 HR 24 april 2007, NJ 2008, 145. 35 Art. 151b lid 4 Sv voor de officier, 195d lid 4 Sv voor de rechter-commissaris. 36 Kamerstukken II 1999/2000, 26 271, nr. 6, p.6; nr. 7, p.5; nr. 9, p.16-17; Kamerstukken II 2000/01, 29 271, nr. 210b, p.3. 37 Kamerstukken II 1999/2000, 26 271, nr. 6, p.6. 38 Kamerstukken II 1999/2000, 26 271, nr. 7, p.3. 39 Artikel 151a lid 3 Sv voor de officier en of 195b voor de rechter-commissaris. 40 Bijvoorbeeld vanwege verzet van de verdachte, zie Kamerstukken II 1998/99, 26 271, nr. 3, p.2.

Page 16: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

16

de wang afgeschraapt. De mogelijkheid van afname met behulp van de sterke arm bestaat slechts voor de situatie dat bloed of haarwortels niet kunnen worden afgenomen naar aanleiding van het gedrag van de verdachte.41

Het DNA-materiaal dient vervolgens naar een deskundige van een ISO 17025 geaccrediteerd laboratorium toegezonden te worden. Volgens de wet kan dit naar alle geaccrediteerde laboratoria toegezonden worden, dus ook niet-Nederlandse. Artikel 7 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken bepaalt dat uitsluitend het NFI de DNA-onderzoeken uit opdracht van het Openbaar Ministerie verzorgd. Indien onvoldoende materiaal aanwezig is voor een tegenonderzoek en er slechts sprake is van één verdachte, dan dient de officier de verdachte de gelegenheid te geven om zelf een van de geaccrediteerde laboratoria uit te kiezen.42 Buiten dit geval om heeft de verdachte altijd, conform lid 6 van artikel 151a Sv, de mogelijkheid om een tegenonderzoek te laten verrichten. Hiervoor wordt dan een deel van de kosten aan de verdachte in rekening gebracht.43

Bewaartermijn DNA-materiaal van een verdachte wordt slechts bewaard indien een verdachte wordt veroordeeld. Wordt een verdachte bijvoorbeeld vrijgesproken of wordt de zaak geseponeerd, dan dient het Openbaar Ministerie het NFI daarvan in te lichten, die vervolgens het DNA-profiel verwijdert. Het celmateriaal en het DNA-profiel worden eveneens vernietigd wanneer een betrokkene heeft voldaan aan de voorwaarden van een voorwaardelijke transactie.44 Indien verzuimd wordt het DNA-profiel en bijbehorend celmateriaal te vernietigen, dan kan het DNA-profiel dat zich dan onrechtmatig in de database bevindt, in andere zaken niet als rechtmatig verkregen bewijs worden toegelaten.45 Dit is echter anders wanneer het sepot plaatsvindt nadat de match in de database is gevonden.46 Ten slotte heeft de rechtbank in den Bosch in 2006 bepaald dat het niet-rechtmatig voorhanden hebben van een DNA-profiel niet leidt tot een vormverzuim indien beoordeeld dat wordt dat er ten tijde van het doen van DNA-onderzoek er sprake was van ernstige bezwaren, zodat de officier het DNA-materiaal ex artikel 151b ook op een rechtmatige wijze had kunnen verkrijgen.47 De Hoge Raad heeft tot nochtans geen arrest gewezen over deze kwesties zodat niet bekend is of de overwegingen van de lagere rechters juist zijn.

Lichaamsmateriaal van overleden slachtoffers en op het delict gevonden- en delictgerelateerde sporen Ten behoeve van de opsporing en vervolging van personen die verdacht worden een van de misdrijven van artikel 67 lid 1 Sv te hebben gepleegd, worden DNA-profielen van slachtoffers bewaard. Dit zijn de DNA-profielen van bekende en onbekende slachtoffers alsmede profielen van personen die vermoedelijk vermist worden ten gevolge van een van de in artikel 67 lid 1 Sv genoemde misdrijven. Indien een derde vermist wordt ten gevolge van een misdrijf, heeft de officier de bevoegdheid DNA-onderzoek te laten verrichten aan celmateriaal van in beslag genomen of op

41 Tweede zin van artikel 151b lid 3 Sv. 42 Artikel 151a lid 4 Sv. 43 Een bedrag ad € 136,00 ex artikel 12 lid 1 Besluit DNA-onderzoek in strafzaken. 44 Dit geldt niet voor een strafbeschikking daar een strafbeschikking op een schuldvaststelling berust en een vorm is van buitengerechtelijke vervolging en bestraffing. Zie Stb. 2007, 512, p.11-12. 45 Rb. Den Haag 23 juni 2005, NbSr 2005, 388; Rb. Den Bosch 1 augustus 2006, LJN AY5683. 46 Hof Den Haag 29 maart 2006, LJN AX8684. 47 Rb. Den Bosch, 1 augustus 2006, LJN AY5683 NJFS, 2006/ 230.

Page 17: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

17

andere wijze verkregen voorwerp. Hetzelfde geldt voor de situatie dat er celmateriaal van een onbekende verdachte of slachtoffer is gevonden. In het geval dergelijke sporen op het plaatsdelict of op delictgerelateerde voorwerpen worden gevonden, dan wordt van deze sporen de DNA-profielen bepaald en verwerkt, ten behoeve van het onderzoek.48

Bewaartermijn Lid 6 en 7 van artikel 18 van het Besluit DNA-onderzoek bepalen de bewaartermijnen van de hierboven vernoemde DNA-profielen en het bijbehorende celmateriaal. Het DNA-profiel en het materiaal van een slachtoffer wordt twintig jaar bewaard indien het slachtoffer is overleden ten gevolge van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld. Het profiel en het celmateriaal wordt twaalf jaar bewaard indien het slachtoffer is overleden als gevolg van een misdrijf als omschreven in lid 1van artikel 67 Sv, waarop een gevangenisstraf van minder dan zes jaar is gesteld. Indien het slachtoffer is overleden als gevolg van een misdrijf waarop levenslang staat wordt het profiel en het celmateriaal tachtig jaar bewaard. Deze termijnen gelden ook voor een onbekende verdachte van wie wordt betrokkenheid bij een van de misdrijven van artikel 67 lid 1 Sv wordt vermoed of voor een vermist (vermoedelijk) slachtoffer, tenzij deze persoon niet langer vermist wordt. In het laatste geval wordt het profiel direct verwijderd.

3.2.1.2. DNA-materiaal van ex-gedetineerden De mogelijkheid bestaat ook dat ex-gedetineerden vrijwillig celmateriaal afstaan ten behoeve het vaststellen van een DNA-profiel. Deze mogelijkheid bestaat voor personen die hun straf of maatregel volledig hebben ondergaan ter zake van misdrijven als omschreven in lid 1 van artikel 67 Sv en die schriftelijk hebben toegestemd in het afnemen van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van hun DNA-profiel. Het DNA-profiel van een dergelijk persoon wordt ex lid 5 van artikel 18 van het Besluit DNA-onderzoek twintig jaar bewaard of tot het moment dat deze persoon zijn toestemming tot het verwerken van zijn DNA-profiel heeft ingetrokken. 3.2.1.3. DNA-profielen van veroordeelden Sinds de invoering van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden is het mogelijk om een bevel tot DNA-onderzoek te geven en het verworven DNA-profiel in een de DNA-databank op te slaan, zonder dat er sprake is van een concreet onderzoeksbelang.49 Uit de memorie van toelichting blijkt dat het doel van een dergelijk bevel is om bij te dragen aan de opsporing, vervolging en berechting van reeds gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde en om diegene zo mogelijk ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.50 Door de invoering van dit wetsvoorstel wordt zonder een onderzoeksbelang inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het recht van onaantastbaarheid van het lichaam van een veroordeelde. Daarnaast wordt een veroordeelde benaderd als een potentiële recidivist. Uit de memorie van toelichting blijkt dat dit spanning oplevert met het doel van het adequaat beveiligen van de maatschappij, maar dat deze

48 Naast de algemene bevoegdheid van de officier en de rechter-commissaris om DNA-onderzoek te laten verrichten op gevonden celmateriaal, heeft een hulpofficier in het geval er sprake is van een onbekende verdachte ex artikel 151a lid 3 Sv dezelfde bevoegdheid. 49 Stb. 1994, 465. 50 Kamerstukken II 2002/03, 28 685, nr. 3, p.10-12.

Page 18: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

18

spanning wordt opgevangen door de eis dat de verdachte veroordeeld moet zijn en het feit dat het om misdrijven moet gaan waar voorlopige hechtenis voor is toegelaten.51

Reikwijdte wet Artikel 2 lid 1 van de wet DNA-onderzoek bij veroordeelden bepaalt dat van een ieder die veroordeeld is voor het plegen van een van de misdrijven die genoemd zijn in artikel 67 lid 1 Sv, celmateriaal zal worden afgenomen ten behoeve van het bepalen en verwerken van een DNA-profiel. Een concreet recidivegevaar is hierbij, aldus de wetgever, niet vereist.52 De veroordeling ziet op alle straffen en maatregelen van het Wetboek van Strafrecht. Hieronder vallen dus ook personen die slechts zijn veroordeeld tot een voorwaardelijke straf of een taakstraf. Daarnaast ziet de wet ook op personen die uitsluitend de terbeschikkingsmaatregel (TBS) of een maatregel tot plaatsing in een opvang voor verslaafden opgelegd hebben gekregen. Een veroordeelde valt ook onder de reikwijdte van de wet indien degene is ontslagen van alle rechtsvervolging, maar wel als maatregel is geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis, TBS met verpleging van overheidswege, TBS met voorwaarden, plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden of plaatsing in een inrichting voor jeugdigen heeft gekregen. De wetgever noemt als reden dat personen die zijn ontslagen van alle rechtsvervolging ook onder de reikwijdte van de wet kunnen vallen, het feit dat het gepleegde feit de veroordeelde niet aangerekend kan worden niet afdoet aan het belang van een effectieve opsporing en opheldering van eventueel eerder gepleegde en toekomstige strafbare feiten van deze personen.53

Het geval waarin een rechter ex artikel 9a Sr een persoon strafbaar verklaart zonder een straf op te leggen, zijn niet door de wetgever besproken noch is daar rechtspraak over geweest. In een dergelijk geval is er geen straf of maatregel toegepast, zodat naar mijn mening deze gevallen niet onder de reikwijdte van de wet DNA-onderzoek bij veroordeelden vallen. De situatie dat er gratie wordt verleend, is ook niet door de wetgever of in de rechtspraak besproken. De mogelijkheid van het verkrijgen van gratie speelt slechts een rol wanneer een persoon een onherroepelijke hoofdstraf opgelegd heeft verkregen.54 Een gratieverzoek ziet op het onderbreken of stopzetten van de bestraffing, niet op het vonnis inzake de veroordeling. Een succesvol gratieverzoek is naar mijn mening dan ook niet relevant inzake het wel of niet onder de reikwijdte van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden vallen van personen.

Uitzonderingen Op de regel van lid 1 zijn in sub a en b van hetzelfde lid twee uitzonderingen genoemd. De eerste uitzondering ziet op het geval dat een DNA-profiel reeds verwerkt is. De tweede uitzondering ziet op het geval dat het “niet redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.” Onder deze tweede uitzondering valt de situatie dat het feitelijk onmogelijk is dat de veroordeelde geen strafbare feiten meer zal plegen, bijvoorbeeld vanwege een ernstig lichamelijk letsel. Daarnaast ziet de tweede uitzondering op de gevallen waarin objectief waardeerbare omstandigheden het onaannemelijk maken dat het beschikbaar hebben van

51 Kamerstukken II 2002/03, 28 685, nr. 3, p.7. 52 Kamerstukken II, 2002/03, 28 685, nr. 3, p. 10. 53 Kamerstukken II 2002/03, 28 685, nr. 3, p.11. 54 Lid 1 van artikel 558 Sv.

Page 19: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

19

een DNA-profiel nodig zal zijn. De wetgever noemt als voorbeeld een euthanasiearts voor moord wordt veroordeeld wegens het niet correct naleven van de regels.55 Ook de misdrijven waarbij geen celmateriaal wordt achtergelaten, kunnen onder de tweede uitzondering vallen. Een voorbeeld hiervan is wanneer een persoon is veroordeeld voor een misdrijf als meineed of valsheid in geschriften. Overigens wordt deze uitzonderingsgrond niet te allen tijde op dezelfde wijze geïnterpreteerd. Bij besluit van de minister in 2006 is bepaald dat ook in geval iemand is veroordeeld voor het verspreiden en/of bezit van (digitale) kinderporno, deze persoon verplicht wordt om celmateriaal af te staan in het kader van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden.56 Bij dit misdrijf wordt geen celmateriaal achtergelaten.

Procedure Zo spoedig mogelijk na de veroordeling zal een officier het bevel geven dat het celmateriaal moet worden afgenomen. Dit zal doorgaans zijn nadat het veroordelend vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. De officier roept de veroordeelde op om te verschijnen bij het politiebureau of beveelt dat het onderzoek wordt gedaan in de penitentiaire inrichting waar de veroordeelde zich bevindt. Indien een veroordeelde geen gehoor geeft aan het bevel van de officier, heeft deze de mogelijkheid om conform artikel 4 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden de aanhouding van de veroordeelde te bevelen. Het onderzoek geschiedt op de wijze als in het Besluit DNA-onderzoek bepaald is, dezelfde wijze als waarop regulier DNA-onderzoek bij verdachten plaatsvindt.

Bewaartermijn De bewaartermijnen zijn ex artikel 18 van het Besluit DNA-onderzoek als volgt:

• Personen die zijn veroordeeld voor misdrijven waar minder dan 6 jaar op staat: 20 jaar of 12 jaar na diens overlijden.

• Personen die zijn veroordeeld voor misdrijven waar 6 jaar of meer op staat: 30 jaar of 20 jaar na diens overlijden.

• Personen die zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel van meer dan 20 jaar: 50 jaar of 20 jaar na diens overlijden.

• Personen die zijn veroordeelde tot een gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel van meer dan 40 jaar of levenslang: 80 jaar of 20 jaar na diens overlijden.

• Personen die zijn veroordeeld voor een van de zedendelicten genoemd in artikel 240b tot en met 250 Sr: 80 jaar.

De bezwaarschriftprocedure De veroordeelde heeft de mogelijkheid om op grond van artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden bezwaar te maken tegen het bepalen en verwerken van diens DNA-profiel. Deze bezwaarschriftprocedure heeft geen betrekking op de afname van celmateriaal, hiertegen staat slechts beroep open bij de civiele voorzieningenrechter.57 De bezwaarschriftprocedure dient als waarborg voor proportionele toepassing van DNA-onderzoek bij veroordeelden.58 Bezwaarschriften zien op formele vormverzuimen of inhoudelijke gronden die een beroep doen op de uitzonderingsgronden van artikel 2 lid 1 sub b van het Besluit DNA-onderzoek. Voorbeelden van

55 Kamerstukken II 2002/03, 28 685, nr. 3, p.11. 56 Kamerstukken II 2005/06, 30 300, nr. 139, p.3. 57 Zie bijvoorbeeld Rb. Roermond 15 september 2005, LJN AU3717. 58 Kamerstukken II 2002/03, 28685, nr. 3, p.11,12.

Page 20: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

20

geslaagde bezwaren op grond van de uitzonderingsgronden zijn: een 85-jarige man zonder strafblad die schuldig was bevonden aan mishandeling en veroordeeld werd tot een geheel voorwaardelijke werkstraf van tachtig uur of een 44-jarige man zonder strafblad die was veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van veertig uur vanwege een mishandeling op het amateurvoetbalveld.59 In beide gevallen achtte de rechtbanken de kans op recidive niet aanwezig en zagen ze niet in hoe het DNA-profiel van enige strafvorderlijke betekenis kon zijn.

Voorbeeld van een formeel vormverzuim waarover bezwaar kan worden gemaakt is het niet voldoen aan het vereiste van artikel 2 lid 7 Besluit DNA-onderzoek door een niet-bevoegd persoon het celmateriaal af te laten nemen.60 In het geval het vonnis van de veroordeling niet het bevel tot DNA-onderzoek bevat of het vonnis een ander wetsartikel noemt dan waarvoor de veroordeling plaatsvond, kan er bezwaar worden gemaakt op grond van strijd met artikel 3 lid 2 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden.61 Aan het niet opmaken van een akte indiening bezwaarschrift is een aantal maal geen rechtsgevolgen verbonden.62

Met betrekking tot minderjarige veroordeelden bestaat er geen heersende leer in de rechtspraak. De rechtbank te Middelburg heeft een belangenafweging geconstrueerd waarbij zes factoren (ernst van het feit, leeftijd van de veroordeelde ten tijde van het plegen van het delict, omstandigheden waaronder het misdrijf is begaan, zwaarte van straf of maatregel, mate van eventuele recidive en overige persoonlijke omstandigheden) worden afgewogen tegen het maatschappelijk belang van de beveiliging van de maatschappij.63 Deze belangafweging is door de meeste arrondissementen overgenomen, maar bijvoorbeeld de rechtbanken Arnhem en Leeuwarden zien geen ruimte voor een belangafweging of uitzonderingspositie voor jeugdigen.64 De Hoge Raad heeft zich nog niet uitgelaten over de vraag of minderjarigen anders behandeld moeten worden in het licht van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden.

3.2.2 DNA-databank vermiste personen Het NFI beheert de DNA-databank voor vermiste personen, die juridisch gezien deel uitmaakt van het vermiste personen systeem dat beheerd wordt door het Landelijk Bureau Vermiste Personen van het Korps Landelijke Politie Diensten. Het doel van de DNA-databank voor vermisten personen is om DNA-profielen van (stoffelijke resten van) ongeïdentificeerde personen te kunnen identificeren via matches met vermiste personen, gebruiksvoorwerpen van vermiste personen of familie van vermiste personen.65

59 Rb. Roermond 27 juli 2006, NbSr 2006, 366; Rb. Roermond 22 december 2005, LJN AU8499. 60 Rb. Middelburg 3 mei 2005, LJN AU6990. 61 Rb. Haarlem 24 augustus 2005, NbSr 2005, 349 en Rb. Zutphen 2 december 2005, LJN AU8358. 62 Rb. Leeuwarden 14 september 2005, LJN AU3734, 14 september 2005, LJN AU3733 en 21 september 2006, LJN AU3732. 63 Rb. Middelburg 29 juni 2005, NbSr 2005, 313. 64 Rb. Leeuwarden 3 juli 2006, LJN AY0092, Rb. Alkmaar 22 mei 2006,LJN AZ2431. 65 In tabel 2 van de bijlagen is het aantal DNA-profielen 2010-2011 in de databank voor vermiste personen weergeven.

Page 21: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

21

3.2.3 De eliminatiedatabank Een eliminatiedatabank bevat een verzameling DNA-profielen van mensen die betrokken zijn bij de vervaardiging van DNA-profielen of daar direct of indirect mee in contact kunnen komen.66 Hierbij kan gedacht worden aan medewerkers in het laboratorium, rechercheurs van de politie of schoonmaak- en onderhoudspersoneel. De DNA-profielen van deze mensen worden vergeleken met gevonden sporen om onbedoelde contaminatie te ontdekken. Op 1 mei 2012 zijn er 589 medewerkers forensische opsporing uit 13 politieregio’s aan de eliminatiedatabank toegevoegd. Hierbij zijn 55 matches gevonden met DNA-profielen van veronderstelde dadersporen uit zaken uit het verleden. Naast het NFI heeft ieder laboratorium een eigen eliminatiedatabank.

3.2.4 DNA-databanken van andere Koninkrijksdelen Naast het beheer van de eigen Nederlandse DNA-databank beheert het NFI ook databanken voor Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba), Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Het beheer van de DNA-databanken van Bonaire, Sint Eustatius en Saba geschiedt sinds 10 oktober 2010 en is gebaseerd op het Besluit vergelijkend onderzoek celmateriaal BES.67 Het beheer van de DNA-databanken van Aruba, Curaçao en Sint Maarten is gebaseerd op de Landsbesluiten vergelijkend onderzoek celmateriaal van de Nederlandse Antillen en Aruba.68 De DNA-profielen worden ex artikel 23 van voornoemde regelingen geregistreerd wanneer er een profiel van een spoor wordt gemaakt of wanneer er van referentiemateriaal (de verdachte zelf) een DNA-profiel wordt gemaakt. Deze profielen worden net zoals in Nederland vernietigd indien blijkt dat het DNA-profiel van iemand bewaard wordt die onrechte was aangemerkt als een verdachte.69 De bewaartermijnen zijn ex artikel 27 van de landbesluiten achttien jaar indien het een spoor betreft en dertig jaar indien het een DNA-profiel van referentiemateriaal betreft.

De officier of rechter-commissaris beschikt niet over de bevoegdheid om vrijelijk een DNA-profiel te laten vergelijken met de databanken van de andere Koninkrijksdelen. Dit is slechts mogelijk indien er een interregionaal rechtshulpverzoek ex artikel 552h e.v. Sv wordt gedaan en dit verzoek wordt goedgekeurd. Een dergelijk verzoek wordt doorgaans slechts goedgekeurd in het geval er een verdrag van samenwerking tussen de landen bestaat, bijvoorbeeld het Verdrag van Prüm.

3.2.5 DNA-databanken van andere landen Het Verdrag van Prüm Het Verdrag van Prüm is door Nederland op 27 mei 2005 ondertekend en op 20 mei 2008 geratificeerd.70 Het verdrag is gericht op bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme. Het verplicht de deelnemende staten om ten behoeve van strafrechtelijke opsporing een DNA-databank te oprichten en beheren. Daarnaast hebben de staten die het verdrag ondertekend hebben het recht om DNA-profielen geautomatiseerd te vergelijken in DNA-databanken van de

66Informatie ontleend aan de site van het NFI via dnadatabank.forensischinstituut.nl (klik op ‘databank’ en op ‘eliminatiedatabank’). 67 Stb. 2010, 389. 68 P.B. 1998, 255, AB 1997, no.49. 69 Artikel 27 van beide Landbesluiten. 70 Trb. 2008, 74.

Page 22: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

22

andere verdragsleden.71 Het verdrag is in 2005 ondertekend door België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Luxemburg, Oostenrijk en Nederland. Tussen 17 juli 2007 en 23 augustus 2009 zijn daar achtereenvolgens Finland, Slovenië, Hongarije, Estland, Roemenië, Slowakije en Bulgarije bijgekomen.72 Op 1 juni 2013 zijn in totaal 15.858 matches gevonden, die tot verschillende resultaten hebben geleid.73

De DNA-profielen worden vergeleken volgens het ‘Hit-no-hit-principe’. Dat wil zeggen dat de vergelijking plaatsvindt op basis van uitsluitend de DNA-profielen, zonder dat op dat moment de persoons- en/of zaakgegevens van de DNA-profielen bekend zijn.74 Op het moment dat er sprake is van een match kan aanvullende informatie over de persoon die bij het DNA-profiel hoort worden opgevraagd. Het verdrag stelt regels omtrent te definiëring wanneer er sprake is van voldoende overeenkomsten om van een match te kunnen spreken. Deze Prüm ‘matching rules’ zijn opgenomen in § 1.2 van hoofdstuk 1 van de bijlage bij besluit 2008/616/JBZ van de Raad van de Europese Unie. De informatie omtrent de persoons- en zaakgegevens worden in het licht van artikel 552h lid 1 Sv gezien als justitiële informatie. Deze informatie dient derhalve te worden opgevraagd via een interregionaal rechtshulpverzoek. Alle internationale rechtshulpverzoeken, dus ook die voortvloeien uit het Verdrag van Prüm, worden verwerkt door één van de Internationale Rechtshulpcentra (IRC). Deze IRC’s vragen het DNA-profiel bij de beheerder van de betreffende DNA-databank op en verzoeken meteen dat de match geverifieerd wordt. Op deze wijze zijn de IRC’s in staat om het inkomende rechtshulpverzoek te toetsen.75 Het PCSC-verdrag Op 19 november 2010 heeft Nederland het Prevention and Combating of Serious Crime-verdrag (PCSC-verdrag) getekend.76 Dit verdrag met de Verenigde Staten van Amerika bepaalt dat de Verenigde Staten en Nederland de bevoegdheid hebben om in elkanders DNA-databanken te zoeken. Deze bevoegdheid en de methode die gebruikt worden zijn gelijk aan het verdrag van Prüm. Het PCSC-verdrag is echter nog niet geratificeerd en derhalve is het nochtans slechts mogelijk om via een internationaal rechtshulpverzoek een DNA-profiel uit de Verenigde Staten te laten vergelijken met profielen in onze eigen DNA-databank. Tijdens het schrijven van deze scriptie is het nog niet bekend wanneer het verdrag geratificeerd gaat worden of wordt voorgedragen voor goedkeuring.

3.2.6 Toegang tot de DNA-databanken van het NFI Artikel 15 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken bepaalt welke personen rechtstreekse toegang hebben tot de database van het NFI en aan welke personen gegevens verstrekt mogen worden. Werknemers van het NFI die toegang tot de database nodig hebben voor de uitvoering van hun werkzaamheden, hebben directe toegang tot de database. Dit geldt ook voor dezelfde soort medewerkers van IRC’s.

71 Artikel 2 en 4 van het Verdrag van Prüm. 72 Zie voor de exacte data van ondertekening en ratificering van de verschillende landen de site van het Ministerie van buitenlandse van buitenlandse zaken via: www.minbuza.nl (zoek op ‘Verdrag van Prüm’). 73 In tabel 3 van de bijlagen worden de verschillende resultaten weergeven. 74 Beek 2009, p.13. 75 Beek 2009, p.14. 76 Trb. 2010, nr. 321.

Page 23: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

23

Het NFI verstrekt gegevens aan met vervolging belaste leden van de rechterlijke macht, bijvoorbeeld de officier of rechter-commissaris. Daarnaast kan aan met rechtspraak belaste leden van de rechterlijke macht gegevens verstrekt worden, voor zover zij de gegevens nodig hebben voor de toepassing van het strafrecht. Aan ambtenaren van de politiemacht zoals bedoeld in artikel 2 van de Politiewet kan, indien zij de gegevens nodig hebben voor de uitoefening van hun taak, beperkt gegevens worden verstrekt.77 Dit geldt ook voor de met opsporing belaste leden van de Koninklijke marechaussee.78 Landelijke politie-eenheden in de zin van artikel 25 lid 1 sub b Politiewet kunnen ook gegevens verkrijgen die nodig zijn voor de uitoefening van hun taak of het vaststellen van de identiteit van een onbekend slachtoffer. Tenslotte vermeldt sub e van lid 2 artikel 15 van het Besluit DNA-onderzoek dat aan de Justitiële Informatiedienst gegevens verstrekt mag worden, indien de dienst de gegevens nodig heeft voor het ondersteunen van de leden van de rechterlijke macht, de voornoemde ambtenaren van de politie, militairen van de Koninklijke marechaussee of het Centraal Justitieel Incassobureau bij de uitvoering van hun taken.79

3.3 Databanken ten behoeve van medisch-wetenschappelijk onderzoek en andere doeleinden

3.3.1 Medisch-wetenschappelijk onderzoek en nader gebruik Lichaamsmateriaal wordt na medisch onderzoek vaak bewaard ten behoeve van medisch-wetenschappelijk onderzoek. Het primaire doel van bewaring in het kader van medisch-wetenschappelijk onderzoek is de diagnostiek. Weefsel wordt afgenomen voor onderzoek waarna de resultaten aan de arts worden medegedeeld, het lichaamsmateriaal dat overblijft wordt bewaard voor diagnostische doeleinden oftewel bewaard indien de patiënt in de toekomst nogmaals een onderzoek moet laten verrichten. Naast dit primaire doel zijn er verschillende doeleinden waarvoor lichaamsmateriaal gebruikt wordt, deze doeleinden worden tezamen ‘nader gebruik’ genoemd.80 Het grootste deel van nader gebruik betreft wetenschappelijk onderzoek en kwaliteitscontrole. Hierbij worden therapieën getest en verbeterd, bijvoorbeeld door onderzoek te doen naar de relatie tussen darmafwijkingen en bepaald eetgedrag of bijvoorbeeld door DNA-analyses uit bloed te doen naar verbanden tussen erfelijkheid en uiteenlopende aandoeningen zoals kanker, hart- en vaatziekten, botontkalking en suikerziekte.81 Een ander doeleinde waarvoor lichaamsmateriaal bewaard wordt is dat van het onderwijs. Lichaamsmateriaal wordt vaak gebruikt om ter lering onderzocht te worden door bijvoorbeeld geneeskunde- of pathologiestudenten. Onder nader gebruik valt daarnaast transplantatie van lichaamsmateriaal. Zo worden bijvoorbeeld stukjes kraakbeen of donorbot voor een knie- of heupimplantaat gebruikt of wordt huid getransplanteerd bij brandwondpatiënten.82 Organen ten behoeve van orgaantransplantaties vallen niet onder nader gebruik maar onder de Wet

77 Vrijwillige ambtenaren zoals bedoeld in sub c van artikel 2 Politiewet krijgen geen gegevens; De beperkte gegevens zien slechts op de persoonsgegevens alsmede het parketnummer dat toebehoord aan het DNA-profiel. 78 Leden van de marechaussee zoals bedoeld artikel 141 sub c Sv. 79 Centraal Justitieel Incassobureau zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit Instelling Centraal Justitieel Incassobureau. 80 Olsthoorn-Heim 1996; Roscam Abbing 2001; Jetten 2002. 81 Geesink & Steegers, 2009, p. 19. 82 Idem.

Page 24: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

24

op de Orgaandonatie (WOD). Ten slotte is het vervaardigen van producten een vorm van nader gebruik. Lichaamsmateriaal dient dan als basismateriaal voor bijvoorbeeld medicijnen of middelen. Een voorbeeld hiervan is de procedure waarbij hormonen uit urine van zwangere vrouwen als basis voor vruchtbaarheidstherapie of afslankmiddel wordt gebruikt of bloedplasma als basis voor geneesmiddelen.

3.3.2 Lichaamsmateriaal Vrijwel alle soorten lichaamsmateriaal worden opgeslagen. Voorbeelden van soorten zijn stukjes bot, weefsel, bloed, maar bijvoorbeeld ook een uitstrijkje van de baarmoeder, een tumor of een urinemonster. Lichaamsmateriaal wordt in het kader van nader gebruik onderverdeeld in drie categorieën: anoniem, gecodeerd of herleidbaar. Anoniem lichaamsmateriaal is niet herleidbaar tot een individueel persoon en de identiteit is ook niet bekend bij de gebruikers. Gecodeerd materiaal is zodanig versleuteld dat de persoon van wie het afkomstig is niet bekend is bij de gebruikers, maar wel bij derden. Herleidbaar materiaal kan direct via persoonsgegevens of indirect door een bestandsvergelijking worden gekoppeld aan de persoon van wie het afkomstig is. De scheiding van soorten lichaamsmateriaal bij nader gebruik is gerelateerd aan de zeggenschap over het lichaamsmateriaal. Conform de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) mag anoniem materiaal worden gebruikt, tenzij de betrokkene bezwaar maakt. Het grootste gedeelte lichaamsmateriaal is echter gecodeerd of herleidbaar. Voor deze twee soorten is geen wettelijke basis geschapen waardoor volgens sommige onderzoekers onduidelijkheid bestaat over wanneer het lichaamsmateriaal nader gebruikt mag worden.83

3.3.3 Opslag en registratie van lichaamsmateriaal Nadat lichaamsmateriaal is afgenomen voor onderzoek, wordt het in een pathologisch laboratorium onderzocht waarna de uitslag van het onderzoek aan de behandelende arts wordt teruggekoppeld. Het pathologisch verslag wordt vervolgens door het ziekenhuis in het elektronisch medisch dossier van de patiënt opgeslagen.84 Daarnaast heeft elk pathologisch laboratorium een dataverbinding met een centrale database genaamd het Pathologisch Anatomisch Landelijk Geautomatiseerd Archief oftewel PALGA waar het pathologisch verslag wordt opgeslagen. Van het lichaamsmateriaal zelf wordt door het histologisch laboratorium een representatief stukje of ‘coupe’ genomen, waarna die coupe wordt ingevroren of in paraffine gegoten. Dit wordt vervolgens in een biobank bewaard, bijvoorbeeld het weefselarchief van het ziekenhuis of een extern archief.85

“Een ‘biobank’ is een voor wetenschappelijke doeleinden of behandeling bijeengebrachte verzameling van lichaamsmateriaal met daaraan gekoppeld medische en/of genetische en/of genealogische en/of andere gegevens over de donoren. Een biobank kan, maar hoeft niet in ruimtelijke zin bijeengebracht te zijn. Een biobank wordt daarom ook wel omschreven als een handelingsketen van het verzamelen, het vastleggen, het bewaren en het gebruik van lichaamsmateriaal en persoonsgegevens.”86 In Nederland zijn er verschillende biobanken die patiëntenbestanden en weefselarchieven verzorgen, maar ook lichaamsmateriaal dat opgeslagen ligt

83 Geesink & Steegers, 2009, p.36. 84 Geesink & Steegers, 2009, p.13. 85 Idem. 86 KNAW 2006, p.50.

Page 25: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

25

voor nader gebruik beheren. Naast de ziekenhuizen zijn er verschillende organisaties die een biobank beheren. Een voorbeeld is het Rijksinstituut voor Volkgezondheid en Milieu (RIVM), die sinds 1993 jaarlijks van alle pasgeborenen een hielprik laat nemen met als doel het bloed te laten testen op zeventien (erfelijke) ziekten.87 Het lichaamsmateriaal wordt tegenwoordig door het RIVM maximaal vijf jaar bewaard. Ondanks de maximale termijn werd in 2006 geschat dat het RIVM over het bloed van ongeveer één miljoen Nederlanders beschikte.88 Het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker vanuit het RIVM is een ander voorbeeld van een reden waardoor er lichaamsmateriaal (uitstrijkjes) van miljoenen personen ligt opgeslagen.

Alle pathologische verslagen met betrekking tot het lichaamsmateriaal zijn zoals voornoemd opgeslagen in de PALGA. Deze pathologische verslagen bevatten bijvoorbeeld informatie over het type lichaamsmateriaal en de wijze waarop het is afgenomen, gekoppeld aan versleutelde patiëntgegevens. In 2009 is geschat dat er ongeveer vijftig miljoen stukjes weefsel ligt opgeslagen van ongeveer veertien miljoen Nederlanders.89 Per jaar zouden daar ongeveer twee miljoen pathologische verslagen bijkomen. Met redelijke zekerheid is dan te stellen dat in 2013 van het overgrote deel van de Nederlanders lichaamsmateriaal ligt opgeslagen in een biobank. Onderzoekers kunnen bij de Stichting PALGA een aanvraag doen tot informatie en/of het verkrijgen van lichaamsmateriaal. Deze aanvraag wordt getoetst door een commissie. In het geval van goedkeuring verwijst de Stichting PALGA naar de biobanken waar het weefsel feitelijk ligt opgeslagen, doorgaans biobanken van ziekenhuizen.90

3.3.4 Bewaartermijnen Inzake de bewaartermijnen in biobanken wordt een onderscheid gemaakt tussen lichaamsmateriaal dat wordt bewaard ten behoeve van de diagnostiek en lichaamsmateriaal dat wordt bewaard ten behoeve van nader gebruik. De Nederlandse Vereniging Voor Pathologie (NVVP) adviseert dat lichaamsmateriaal minimaal dertig jaar bewaard dient te worden. Als reden noemt zij onder andere de mogelijkheid dat het materiaal nogmaals voor diagnose moet worden onderzocht, maar ook de mogelijkheid dat familieleden over het DNA-materiaal moeten beschikken.91 Lichaamsmateriaal dat ligt opgeslagen ten behoeve van nader gebruik wordt in de meeste ziekenhuizen conform de Code Goed Gebruik bewaard ‘zolang dat nodig is voor een goede klinisch handelen’. In de praktijk levert dat een bewaartermijn van honderdvijftien jaar op.92 De enige biobanken die onder wettelijke termijnen vallen zijn die van de Universitaire Medische Centra’s. Deze dienen conform de ministeriële regeling uit 2007 in aanvulling op de archiefwet bepaalde zaken in het kerndossier van patiënten honderdvijftien jaar te bewaren.93

87 Voor meer informatie zie de site van het RIVM, via www.rivm.nl (zoek op ‘hielprik’). 88 Geesink & Steegers, 2009, p. 31;RIVM 2006, p.13. 89 Geesink & Steegers, 2009, p. 11, 24. 90 Idem; voor meer informatie zie de site van Stichting PALGA, via www.palga.nl. 91 Advies bewaartermijnen Commissie Kwaliteit en Beroeps Uitoefening 2010, p.2. 92 Geesink & Steegers, 2009, p. 17. 93 Besluit vaststelling selectielijst neerslag handelingen beleidsterrein openbare en bijzondere academische ziekenhuizen vanaf 1985, Stcrt. 2007, 35.

Page 26: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

26

3.3.5 Toegang tot de bio- en databanken Lichaamsmateriaal ligt in Nederland in verschillende biobanken opgeslagen. Deze biobanken zijn het eigendom van verschillende organisaties zoals ziekenhuizen, rijksinstituten of commerciële organisaties. De gegevens van patiënten worden opgeslagen in (elektrische) dossiers. Artsen en andere medische verzorgers hebben ex artikel 7:457 BW een medisch beroepsgeheim. Dit betekent dat alleen direct bij de behandeling betrokkenen toegang hebben tot het patiëntendossier. Het verstrekken van gegevens aan anderen is daarbij beperkt en aan voorwaarden gebonden. Het beroepsgeheim mag slechts doorbroken worden met toestemming van de patiënt, indien een wettelijk voorschrift dat bepaald, indien er sprake is van een belangenconflict of in het kader van medisch-wetenschappelijk onderzoek.94

Er is echter geen wetgeving geschapen voor de gegevens waarover biobanken in het kader van medisch-wetenschappelijk onderzoek en nader gebruik over lichaamsmateriaal beschikken. Er zijn geen concrete wettelijke regels betreffende opslag, beheer, vertrouwelijkheid, bewaartermijnen, vernietigingsrecht, toegankelijkheid, eventuele verstrekking van materiaal aan derden, beveiliging, toezicht en non-commercialiteit, met uitzondering van geslachtscellen, embryo’s en foetaal weefsel.95 Dit ontbreken van concrete wettelijke regels leidt volgens sommige onderzoekers tot rechtsonzekerheid.96 Er is, zoals onder 3.3.2. staat beschreven, slechts beschikking over zelfregulering. In deze zelfregulering wordt onderscheid gemaakt tussen anoniem, gecodeerd en herleidbaar lichaamsmateriaal. Anoniem materiaal mag zonder toestemming worden gebruikt en is dan ook voor een ieder toegankelijk. Het merendeel van het lichaamsmateriaal dat in biobanken opgeslagen ligt gecodeerd, maar met enige inspanning herleidbaar. De mate van inspanning dat vereist is om de persoonsgegevens te achterhalen is niet duidelijk, derhalve bestaat er volgens Geesink en Steegers onduidelijkheid of dit materiaal onder persoonsgegevens en dus de Wet bescherming persoonsgegevens valt.97 Daarbij is het niet duidelijk welke personen inzicht in dergelijke gegevens kunnen hebben. De gegevens betreffende herleidbaar materiaal vallen wel onder persoonsgegevens zodat het verstrekken van gegevens slechts met toestemming van de persoon van wie het materiaal afkomstig is mag gebeuren. Wanneer er toestemming verleent is, dan hebben de medewerkers van de biobanken inzicht in de persoonsgegevens.

3.4 Tussenconclusie In dit hoofdstuk stond de vraag centraal welke organisaties over lichaamsmateriaal en DNA-profielen beschikken, op wat voor wijze zij het celmateriaal verkrijgen en voor welk doel zij het bewaren. Uit het onderzoek in dit hoofdstuk blijkt dat er verschillende databanken en biobanken in Nederland zijn die tezamen beschikken over DNA-profielen en lichaamsmateriaal van personen. Het NFI beheert in het kader van de opsporing de DNA-databank voor strafzaken, de DNA-databank voor vermiste personen, de eliminatiedatabank en DNA-databanken van de andere Koninkrijksdelen. Op

94 Een voorbeeld van een wettelijke voorschrift is artikel 10a van de Wet op de lijkbezorging waarbij een arts bij minderjarigen geen verklaring van overlijden mag afgeven zonder overleg met de gemeentelijk lijkschouwer te hebben gehad. Een voorbeeld van een belangenconflict is de situatie dat een arts kindermishandeling vaststelt. 95 Geesink & Steegers 2009, p.71. 96 Idem. 97 Geesink & Steegers 2009, p.36.

Page 27: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

27

uitzondering van de databanken van de andere Koninkrijksdelen na, kan direct in deze databanken worden gezocht naar een match met een DNA-profiel. De databank voor strafzaken bevat DNA-profielen die in het kader van het voorbereidend onderzoek zijn afgenomen, van ex-gedetineerden en van veroordeelden. In mei 2013 zijn in totaal de profielen van 169.567 personen in de DNA-databank voor strafzaken opgenomen. Het is wettelijk bepaald welke personen toegang hebben tot de databanken van het NFI. Naast werknemers van het NFI zijn dit personen die met rechtspraak of opsporing zijn belast.

In het kader van medisch-wetenschappelijk onderzoek en nader gebruik ligt in biobanken door het gehele land lichaamsmateriaal van het grootste gedeelte van de Nederlandse bevolking opgeslagen. In 2009 lag er van ongeveer veertien miljoen Nederlanders lichaamsmateriaal opgeslagen, waarvan de hoeveelheid elk jaar groter wordt. Dit lichaamsmateriaal wordt opgeslagen in het kader van diagnostisch onderzoek en ten behoeve van nader gebruik. Het merendeel van dit lichaamsmateriaal is herleidbaar tot de persoon van wie het afkomstig is. In tegenstelling tot de patiëntendossiers is het niet wettelijk bepaald wie toegang hebben tot de gegevens van de biobanken. Het gebruik en de uitwisseling van lichaamsmateriaal berust op zelfregulering. Inzake de vraag of toestemming is vereist voor het gebruik en de uitwisseling van lichaamsmateriaal, wordt een onderscheid gemaakt tussen anoniem, gecodeerd en herleidbaar lichaamsmateriaal. Ten gevolge van het gebrek aan wettelijke regulering bestaat er echter volgens rechtsonzekerheid over de rechten en verplichtingen inzake nader gebruik van herleidbaar lichaamsmateriaal.

In de huidige situatie ligt er celmateriaal van ongeveer 170.000 personen opgeslagen, waarvan het DNA-profiel is bepaald en verwerkt. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om direct in de DNA-databanken van veertien Europese landen te zoeken. In het kader van medisch-wetenschappelijk onderzoek en nader gebruik lag er naar schatting in 2009 lichaamsmateriaal van ongeveer veertien miljoen Nederlands opgeslagen, deze hoeveelheid stijgt ieder jaar. Mocht er in de toekomst een wetsvoorstel inwerkingtreden waarbij een persoon die belast is met opsporing naar verdachten de bevoegdheid krijgt om DNA-onderzoek te laten verrichten op lichaamsmateriaal dat is afgenomen in het kader van medisch-wetenschappelijk onderzoek, dan zal dit ten gevolge hebben dat niet over een fractie, maar lichaamsmateriaal van bijna de gehele Nederlandse bevolking ter beschikking staat.

Page 28: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

28

4. Opsporing en DNA-onderzoek

4.1 Inleiding In hoofdstuk 2 en paragraaf 1 van hoofdstuk 3 is de klassieke methode van DNA-onderzoek in strafzaken uiteengezet. Op een plaats delict wordt een spoor oftewel celmateriaal gevonden van een persoon die verdacht wordt van het begaan van een misdrijf. Dit celmateriaal wordt onderzocht waarna er (indien mogelijk) een DNA-profiel wordt bepaald. Dit DNA-profiel wordt vergeleken met het DNA-profiel van een bekende verdachte of wordt vergeleken in een databank voor strafzaken. De klassieke toepassing van DNA-onderzoek in strafzaken is kortom het vergelijken van DNA-profielen om gevonden celmateriaal te kunnen koppelen aan een persoon c.q. verdachte. In dit hoofdstuk wordt onderzocht op welke wijze DNA-onderzoek naast het klassieke DNA-onderzoek in de strafrechtelijke opsporing naar verdachten kan worden toegepast. Aan de hand van dit onderzoek wordt de vraag beantwoord op welke wijze DNA-onderzoek toegepast kan worden in de opsporingsfase van het strafrechtelijk onderzoek. Het huidige artikel 138a Sv vermeldt naast het klassieke onderzoek nog twee andere toepassingen van DNA-onderzoek in strafzaken: het vaststellen van uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van de onbekende verdachte of slachtoffer en het vaststellen van verwantschap. Deze twee andere toepassingen zullen in dit hoofdstuk besproken worden. Daarnaast zal worden ingegaan op de grootschalige toepassing van DNA-onderzoek in strafzaken.

4.2 Het vaststellen van uiterlijk waarneembare persoonskenmerken

4.2.1 Wet DNA-onderzoek uiterlijke waarneembare persoonskerken Sinds 1 september 2003 is de Wet DNA-onderzoek uiterlijke waarneembare persoonskenmerken, hierna ‘Wet DNA en uiterlijke kenmerken’ van kracht.98 Deze wet maakt het mogelijk om naast het klassieke DNA-onderzoek, onderzoek te laten verrichten naar de uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van een onbekende verdachte of slachtoffer. Indien er in een onderzoek op basis van het klassieke DNA-onderzoek en recherchewerk geen aanknopingspunten zijn gevonden, kan aan de hand van het gevonden celmateriaal een signalement van de mogelijke dader of slachtoffer worden gecreëerd.99 Een dergelijk signalement kan gebruikt worden om tezamen met andere recherchetechnieken een verdachte populatie in beeld te brengen of juist een verdachte populatie uit te sluiten.100 Aanvankelijk bestond de mogelijkheid om onderzoek te doen naar de uiterlijk waarneembare persoonskenmerken alleen indien het gevonden celmateriaal vermoedelijk aan een verdachte toebehoorde. Later is daar met de wijziging van het Wetboek van Strafvordering in 2009 het onbekende slachtoffer bijgekomen.101 Uit de memorie van toelichting blijkt dat de

98 Stb. 2003,201. 99 Kamerstukken II 2001/02, 28 072, nr.3, p.3. 100 In de moordzaak van Marianne Vaatstra werd met behulp van een signalement de inwoners van het nabijgelegen asielzoekerscentrum ontlast van verdenking. Voor meer informatie over deze zaak zie: Toom 2010, p. 113. 101 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met de introductie van DNA-verwantschapsonderzoek en DNA-onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van het onbekende slachtoffer en de regeling van enige andere onderwerpen stb.2009,352.

Page 29: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

29

identiteit van het onbekende slachtoffer slechts op deze wijze wordt vastgesteld in het geval het slachtoffer is overleden ten gevolge van een misdrijf en zijn identiteit niet meer achterhaald kan worden vanwege de dusdanige conditie van het stoffelijk overschot dat de uiterlijke kenmerken niet meer goed zichtbaar zijn.102 De bevoegdheid om DNA-onderzoek naar uiterlijke kenmerken van een verdachte te laten verrichten, komt op grond van artikel 151d Sv aan de officier en op grond van artikel 195f Sv aan de rechter-commissaris toe. Een dergelijk onderzoek mag uit hoofde van lid 4 van die artikelen slechts geschieden indien er sprake is van verdenking van een misdrijf waar voorlopige hechtenis voor is toegelaten.

4.2.2. Uiterlijk waarneembare persoonskenmerken Lid 2 van de artikelen 151d en 195f Sv bepaalt dat het onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken gericht kan zijn op geslacht, ras of andere bij AMvB vastgestelde kenmerken. In 2011 is artikel 1b van het Besluit DNA-onderzoek aangepast waardoor het mogelijk is geworden om onderzoek te laten verrichten naar de oogkleur van een verdachte.103 De wetgever heeft dus de wettelijke mogelijkheid gecreëerd dat de kenmerken waarnaar onderzoek verricht mag worden, per AMvB uitgebreid kunnen worden. Deze mogelijkheid is aldus de wetgever gecreëerd voor het geval ontwikkelingen van technische mogelijkheden onderzoek naar andere kenmerken mogelijk zijn geworden.104 Koop en Prinsen hebben de verwachting dat in de toekomst onder andere de haarkleur, haarvorm, lengte en postuur- en schedelvorm uit celmateriaal afgelezen kan en mag worden.105 Tot nochtans is het echter slechts wettelijk mogelijk om onderzoek te laten verrichten naar geslacht, ras en oogkleur.106 De wetgever heeft daarnaast een beperking gecreëerd in de huidige en toekomstige uiterlijke kenmerken waarnaar onderzoek gedaan mag worden. Het onderzoek dient gericht te zijn op uiterlijke kenmerken die vanaf de geboorte zichtbaar zijn. De wetgever wil hiermee voorkomen dat personen vanwege het strafrechtelijk onderzoek op de hoogte raken van gevoelige informatie die op hen betrekking heeft, bijvoorbeeld een erfelijke aandoening die zich nog niet gemanifesteerd heeft.107 Dit recht op niet weten dat verdachten en hun persoonlijke omgeving genieten is gecodificeerd in artikel 7:449 BW. Volgens de wetgever is dit recht dermate belangrijk dat onderzoek naar kenmerken die niet bij de geboorte zichtbaar zijn, ongeoorloofd is. Daar de beperking van de wetgever gebaseerd is op het recht op niet te weten, valt het onderzoek naar één soort erfelijke aandoeningen niet onder deze beperking. Onderzoek naar erfelijke ziekten ‘waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de betrokken persoon daarvan op de hoogte is omdat hij deze vanaf zijn geboorte heeft en deze voor een ieder zichtbaar is en die anders dan in de vorm van een bepaald gedrag tot uitdrukking komt, zoals albinisme’ is wel toegestaan.108

102 Kamerstukken II, 2009/10, 32 168, nr. 3, p.18. 103 Stb. 2011, 425. 104 Kamerstukken II 2001/02, 28 072, nr. 3, p.7 (MvT). 105 Koops & Prinsen 2005, p.614. 106 Uit de Nota van toelichting bij het Besluit houdende wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken en het Besluit politiegegevens blijkt dat in de nabije toekomst ook naar de uiterlijke waarneembare kenmerk haarkleur onderzoek mag worden gedaan. (Stb. 2012, 82, p.10). 107 Kamerstukken II 2001/02, 28 072, nr. 3, p.2. 108 Kamerstukken II 2001/02, 28 072, nr. 3, p. 5 en nr. 5, p. 10.

Page 30: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

30

4.2.2.1. Uiterlijke kenmerken die vanaf de geboorte zichtbaar zijn Koop en Prinsen schrijven dat het criterium ‘uiterlijke kenmerken die vanaf de geboorte zichtbaar zijn’ een categorische uitsluiting van persoonlijke kenmerken tot gevolg heeft. Deze uitsluiting strookt volgens hen niet met het eigenlijke doel van het vaststellen van een signalement: het opstellen van een daderprofiel.109 Een categorie dat volgens de schrijvers niet onder artikel 7:449 BW valt en derhalve onterecht wordt uitgesloten, is de categorie gedragskenmerken. Zij geven als voorbeeld het linkshandig zijn, wat een kenmerk is dat gebruikt zou kunnen worden voor het vaststellen van een signalement, maar wat niet onder de wettelijke kenmerken waarnaar gezocht mag worden valt. Daarnaast zou het zichtbaarheidvereiste ook niet stroken met het doel van het opstellen van een daderprofiel. Bepaalde kenmerken zoals de zwaarte van een stem, zouden namelijk ook kunnen bijdragen aan het opstellen van een signalement of daderprofiel. Hetzelfde geldt volgens Koop en Prinsen voor het vereiste dat een kenmerk vanaf de geboorte aanwezig moet zijn. Zij noemen als voorbeeld het feit dat een wijnvlek doorgaans pas na de geboorte zichtbaar is, maar in belangrijke mate een identificatiepunt kan zijn. Koop en Prinsen pleiten er dan ook voor om een belangenafweging te maken tussen het belang van de opsporing en het belang van niet weten in plaats van een categorische uitsluiting.110 Hierbij zou dan gekeken kunnen worden naar onder andere het soort erfelijke aandoening, bijvoorbeeld een die dodelijk is of een die simpel te genezen is.

Kruisbergen, Poot en andere auteurs hebben ook kritiek geuit op de invulling van de Wet DNA en uiterlijke kenmerken ten aanzien van de redenering dat een verdachte beschermd moet worden tegen gevoelige informatie die op diegene betrekking heeft.111 Meer in het bijzonder verwonderen deze schrijvers zich over het feit dat het aanwezig zijn van het syndroom van Down niet als een uiterlijk kenmerk mag worden onderzocht, ondanks dat dit syndroom uiterlijke kenmerken oplevert die bij uitstek uiterlijk zichtbaar en vanaf de geboorte aanwezig zijn. De minister geeft als argument dat niet verwacht wordt dat het uiterlijke persoonskenmerk Downsyndroom een relevante bijdrage aan de opsporing en vervolging zal leveren.112 Echter, Kruisbergen en Poot beschrijven een geval waarbij een onderzoek van het NFI had vastgesteld dat het gevonden celmateriaal toebehoorde aan een persoon die het syndroom van Down had en dit dat deze vaststelling niet mocht worden medegedeeld aan de recherche.113 De schrijvers erkennen hierbij echter dat dergelijke gevallen uitzonderlijk zijn. Koop en Prinsen verwonderen zich over het feit dat het belang van de verdachte zonder meer zwaarder weegt dan het opsporingsbelang.114 Zij beargumenteren dat artikel 7:449 BW vermeldt dat het recht op niet weten dient te worden afgewogen tegen andere rechten, bijvoorbeeld het recht van familieleden om te weten of een bepaald aanwezig gen de kans op kanker vergroot. Een dergelijke afweging zou dan ook met het opsporingsbelang moeten worden gemaakt. Daarnaast wijzen zij op het feit dat bij onderzoek naar erfelijke ziekten, in het huidige recht ex artikel 151e Sv, het belang van niet weten van de verdachte ook opzij wordt geschoven ten behoeve van het belang van het slachtoffer.

109 Koops & Prinsen 2005, p. 614-616. 110 Koops & Prinsen 2005, p.617. 111 Koops & Prinsen 2005, p. 617-618; Kruisbergen & Poot 2007, p.13. 112 Kamerstukken II 2001/02, 28 072, nr. 3, p. 5. 113 Kruisberg & Poot 2007, p.7. 114Koops & Prinsen 2006, p.617.

Page 31: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

31

4.2.2.2. Geslacht en ras Geslacht is een kenmerk dat bij uitstek is af te lezen uit celmateriaal vanwege het feit dat mannen anders dan vrouwen, een Y-chromosoom hebben. Uit het onderzoek van Toom blijkt echter dat in Nederland ongeveer 30.000 personen uitgezonderd zijn van dit uitgangspunt vanwege het feit dat deze personen bijvoorbeeld transseksueel zijn of een specifieke genetische conditie of syndroom hebben.115 Deze uitzonderingsgevallen kunnen een probleem zijn voor het onderzoek naar uiterlijke kenmerken. Daarentegen maakt deze groep personen maar een zeer klein percentage van de Nederlandse bevolking uit zodat de uitzonderingsgevallen een relatief klein probleem opleveren inzake het onderzoek naar uiterlijke waarneembare persoonskenmerken.

Onderzoek naar het ras als een uiterlijk kenmerk is in tegenstelling tot onderzoek naar het geslacht geen eenvoudige opgave. De wetgever heeft toegelicht dat hij zich bewust is van het feit dat DNA-onderzoek naar ras of bevolkingsgroep geen zekere uitkomst zal bieden en verklaart dan ook dat dergelijk onderzoek slechts bedoeld is om een indicatie van de uiterlijke kenmerken te geven.116 Toom en Charek zijn ook van mening dat het begrip ‘ras’ (te) weinig onderscheidend vermogen heeft.117 Zij verklaren dat populatiegenetici stellen dat het ras homo sapiens geen verdere onderverdeling heeft vanwege het feit dat er te weinig variatie binnen de menselijke soort om een dergelijke onderverdeling te rechtvaardigen. Toom en Charek stellen dat het correcter zou zijn om over populaties te spreken. Hierbij geven zij zelf echter al aan dat het begrip populatie ook lastig te definiëren is vanwege het feit dat er gekeken moet worden naar een verscheidenheid aan kenmerken. Koops en Prinsen delen de mening dat het begrip ‘ras’ te ruim vanwege het feit dat een ras nooit het product is van louter uiterlijke kenmerken.118 Naast kritiek op de definitie ‘ras’ als uiterlijk kenmerk zijn Toom en Charek van mening dat het begrip bij kan dragen aan discriminatie, stigmatisering en versterking van vooroordelen. Dit vanwege het feit dat een dergelijk signalement bij uitstek aanwijzingen voor het opsporingsonderzoek kan opleveren wanneer deze wordt toegepast op allochtone populaties en minder in het geval van autochtone populaties.119 Zij geven als voorbeeld dat de forensisch genetische en statistisch onderbouwde uitspraak dat de onbekende verdachte vermoedelijk van Noord-Afrikaanse origine is, wordt vertaald naar het nieuwsbericht dat de dader een Marokkaan is.

4.3. Het vaststellen van verwantschap Zoals in hoofdstuk twee verwoord, geldt de zeldzaamheidswaarde van een DNA-profiel niet voor verwanten. Ieder kind ontvangt de helft van de chromosomenparen van ieder van de ouders. Wanneer een stel meerdere kinderen, krijgt zullen de DNA-profielen van die kinderen genetisch velen malen sterker overeenkomen dan met een DNA-profiel van een willekeurig ander persoon. Voor de invoering van de Wet DNA-verwantschapsonderzoek in het Strafrecht, hierna ‘Wet verwantschapsonderzoek’, in april 2012 mocht het NFI een match in de DNA-databank die een aanwijzing voor verwantschap gaf niet melden aan de officier of rechter-commissaris.120 Hierdoor

115 Toom 2010, p.142-143. 116 Kamerstukken II 2001/02, 28 072, nr. 3, p. 7. 117 Toom & Charek, 2011, p.4. 118 Koops & Prinsen 2005, p. 615. 119 Toom & Charek 2011, p.8. 120 Stb. 2012, 131.

Page 32: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

32

was het niet mogelijk dat de informatie dat het gevonden celmateriaal aan een familielid van iemand in de DNA-databank toebehoorde gebruikt werd. Dit was een van de redenen dat de wetgever had besloten de Wet verwantschapsonderzoek in te voeren.121 Een andere reden voor het invoeren van de wet was dat onderzoek naar verwantschap tijd en capaciteit voor de opsporing zou besparen door sneller een verdachte in beeld te krijgen, hiermee zou de effectiviteit van de opsporing vergroot worden. Daarnaast verklaarde de wetgever dat een onderzoek naar verwantschap bij zou dragen aan de opsporing en vervolging van strafbare feiten in algemene zin en dat het niet aan slachtoffers of nabestaanden was te verantwoorden dat informatie die tot een verdachte kon leiden, niet gebruikt werd. Hierbij werd een vergelijking gemaakt met informatie die toevallig aan bod kwam naar aanleiding van een telefoontab. De (mogelijke) nadelen: de mogelijkheid dat onschuldige mensen in beeld komen doordat hun DNA-profiel veel gelijkenissen toont met het DNA-profiel uit het gevonden spoor, dat een aanwijzing naar een verdachte voort kan vloeien uit het feit dat iemand in de familie van die verdachte ooit was veroordeeld, de mogelijkheid dat ongewild bepaalde feiten over familierelaties aan bod konden komen en het grote beslag dat het op de capaciteit van het NFI en de politie zou leggen, werden volgens de wetgever overtroffen door de voordelen van het onderzoek naar verwantschap.

4.3.1. Voorwaarden verwantschapsonderzoek Naast de voorwaarden die gelden voor klassiek DNA-onderzoek in strafzaken, heeft de wetgever aanvullende voorwaarden gesteld als waarborg dat het onderzoek naar verwantschap slechts in zware- en ernstige gevallen wordt toegepast. Artikel 151da en 195g Sv vermelden de voorwaarden waaraan voldaan moet zijn. Naast het gebruikelijke vereiste bij DNA-onderzoek dat een officier of rechter-commissaris het bevel dient te geven, is vereist dat de rechter-commissaris een aparte machtiging verleend. Reden hiervoor is het ingrijpende karakter van het verwantschapsonderzoek voor de persoonlijke levenssfeer.122 Daarnaast mag het bevel tot het doen van verwantschapsonderzoek slechts worden gegeven indien er verdenking van een strafbaar feit is waar een gevangenisstraf van acht jaar of meer op is gesteld of indien het ernstig geweld- en zedendelict is waar minimaal zes jaar op staat. Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan is er geen toestemming nodig om DNA-materiaal van een verdachte of veroordeelde te mogen gebruiken. Er is echter wel schriftelijke toestemming vereist om het DNA-materiaal van een (vermoedelijk) familielid te mogen gebruiken. Ten slotte is als laatste waarborg vereist dat het onderzoek nodig is in het kader van de opsporing inzake een ernstig misdrijf. Vanwege het feit dat het onderzoeksbelang een afweging van proportionaliteit en subsidiariteit vereist, heeft de wetgever instructie gegeven aan het College van Procureurs-generaal om bepaalde voorwaarden voor verwantschapsonderzoek in de Instructie DNA-onderzoek op te nemen.123 Deze instructie bevat op aanwijzing van de wetgever de voorwaarden dat er “(1) geen verdachte is en er geen opsporingsmogelijkheden aanwezig zijn die met een redelijke inzet van middelen een voldoende kans bieden om te leiden tot opheldering van het misdrijf en de voorwaarde dat (2) het verwantschapsonderzoek redelijkerwijs kan bijdragen aan de opheldering van het misdrijf.” Het onderzoek kan bijvoorbeeld redelijk bijdragen wanneer het aannemelijk is dat het gevonden celmateriaal aan de verdachte toebehoord en dat het DNA-profiel volledig of vrijwel

121In Kamerstukken II 2009/10, 32 168, nr. 3, p.4 worden de overwegingen van de wetgever inzake de invoering van de Wet verwantschapsonderzoek weergeven. 122 Kamerstukken II 2009/10, 32 168, nr. 3, p.8. 123 Kamerstukken II 2009/10, 32 168, nr. 3, p.11.

Page 33: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

33

volledig is. Hiermee dient het hierboven geschetste mogelijke nadeel dat iemand onnodig in beeld komt bij de opsporing, te worden voorkomen.

4.3.2. Verwantschapsonderzoek Een DNA-onderzoek naar verwantschap kan in een strafzaak kan op twee wijzen geschieden: actief of passief.124 Bij actief onderzoek wordt er bewust gezocht naar verwantschap tussen personen. Een voorbeeld van actief onderzoek is aan de hand van het DNA-profiel van een gevonden overleden kind proberen te achterhalen wie de ouders zijn. Verwantschapsonderzoek kan ook actief worden toegepast in het geval een persoon weigert mee te werken aan een grootschalig DNA-onderzoek. Wanneer een weigeraar in de ogen van de recherche een interessant persoon betreft, maar er nog geen redelijke vermoeden van schuld aanwezig is vastgesteld, dan kan de familie benaderd worden om te onderzoeken of het gevonden celmateriaal mogelijk aan een persoon in die familie toebehoort.125 Er is daarnaast ook sprake van actief onderzoek wanneer er wordt gezocht in de DNA-databank voor strafzaken naar een mogelijk familielid in plaats van een volledige overeenkomst volgens het hit-no-hit-principe. Overigens zal bij een match die op verwantschap wijst niet een gehele familie benaderd worden voor aanvullend onderzoek. Ten aanzien van de personen naar wie het onderzoek wijst zal een selectie of rangorde worden gemaakt op basis van andere factoren. Zo zal een persoon die in de buurt van het plaats delict woont of die eerder als verdachte is aangemerkt, eerder het doel van aanvullend opsporingsonderzoek zijn.126 Passief onderzoek is de verzamelnaam voor wanneer er toevallig een match wordt aangetroffen die duidt op verwantschap met een bekend persoon. Een dergelijke match kan bijvoorbeeld na een grootschalig onderzoek worden aangetroffen of indien het DNA-profiel van een slachtoffer opvallend veel overeenkomsten bevat met het DNA-profiel van de verdachte. Passief onderzoek valt onder het klassieke DNA-onderzoek, hetgeen betekent dat er geen aanvullende voorwaarden zijn vereist voor het mogen gebruiken van de resultaten die uit het onderzoek voortvloeien.

4.3.3. Het verschoningsrecht en andere bezwaren Hoewel auteurs het belang van het opsporingsonderzoek en vervolging en de bijdrage die verwantschapsonderzoek daaraan kan leveren erkennen, zijn er ook knelpunten genoemd die toepassing van de Wet verwantschapsonderzoek zou kunnen opleveren.127 Zowel Toom en Charek als Prinsen zijn van mening dat het vragen aan familieleden om celmateriaal af te staan ten behoeve van DNA-onderzoek, spanning oplevert met het verschoningsrecht.128 Het recht van artikel 217 Sv vrijwaart personen van de verplichting getuigenis te moeten geven wanneer deze getuigenis incriminerend kan zijn voor familieleden. Volgens deze schrijvers zou dit recht reflexwerking kunnen hebben ten aanzien van het afstaan van celmateriaal ten behoeve van verwantschapsonderzoek. Toom en Charek geven daarbij wel aan dat het opsporingsbelang zwaarder kan wegen dan het verschoningsrecht en Prinsen geeft aan dat de voornoemde spanning kan worden ingedekt indien schriftelijke toestemming is vereist waarbij de familieleden uitvoerig geïnformeerd worden over de 124 In Kamerstukken II 2009/10, 32 168, nr. 3, p.7 wordt een beschrijving weergeven van actief en passief verwantschapsonderzoek. 125 Het niet aanwezig zijn van een redelijk vermoeden van schuld ex artikel 27 Sv betekent dat geen bevel tot het doen van DNA-onderzoek gegeven mag worden. 126 Toom & Charek 2011, p.7. 127 Kruisbergen & Poot 2007, p.3; Prinsen 2008, p.249; Toom & Charek 2011, p.7. 128 Prinsen 2008, p.248; Toom & Charek 2011, p.7.

Page 34: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

34

gevolgen die het afgeven van celmateriaal kan hebben voor familieleden. De toestemming en informatieplicht die Prinsen beschrijft is ingevoerd in de huidige procedure.129 Toom en Charek benadrukken het risico dat een persoon vanwege een toevallige overeenkomst met een DNA-profiel onterecht in beeld komt. Zij menen dat het ten onrechte incrimineren van personen vragen oproept over de proportionaliteit.130 Dit risico is inderdaad aanwezig maar wordt mijn inziens gedeeltelijk opgevangen door het feit dat slechts volledige of bijna volledige profielen gebruikt worden voor verwantschapsonderzoek. Prinsen is ten slotte van mening dat het argument dat verwantschapsonderzoek ongewenste informatie kan opleveren over familierelaties te eenvoudig wordt gepareerd met het argument er geen sprake is van een dergelijke risico of nadeel omdat verwantschapsonderzoek slechts betrekking heeft op vermoedelijke familierelaties.131 Zij stelt dat, ondanks het feit dat de definiëring van het doel van verwantschapsonderzoek ‘een vermoedelijke familierelatie’ is, dat een dergelijk onderzoek of uitkomsten daarvan toch voor (onnodige) onrust in families kan zorgen.

4.4. Grootschalig DNA-onderzoek In sommige gevallen leidt de toepassing van klassieke recherchemethoden niet tot een verdachte of een beperkte groep verdachten. Indien er in een dergelijk geval celmateriaal is gevonden waarvan een DNA-profiel kan worden bepaald, kan in sommige gevallen gebruik worden gemaakt van een grootschalig DNA-onderzoek. Bij een dergelijk onderzoek wordt aan een groep derden van vijftien of meer gevraagd om celmateriaal af te staan ten behoeve van het doen van DNA-onderzoek. Een grootschalig DNA-onderzoek richt zich op personen tegen wie nog geen concrete aanwijzingen van betrokkenheid zijn en verlaat zodoende de klassieke grondslagen van het strafrechtelijk opsporingsonderzoek.132 Het grootschalig DNA-onderzoek biedt een aantal voordelen voor de opsporing naar verdachten. 133 Een voordeel van een dergelijk onderzoek is dat een verdachte in beeld kan komen die op een andere wijze niet in beeld zou komen. Daarnaast kan een grootschalig DNA-onderzoek ervoor zorgen dat mensen worden uitgesloten van de mogelijkheid van verdenking, hetgeen in een kleine gemeenschap van belang kan zijn. Ook heeft een grootschalig onderzoek voordelen voor de efficiëntie van opsporing vanwege het feit dat het onderzoek een rechercheteam tijd bespaart en dat de publiciteit die met een grootschalig onderzoek gepaard gaat tips en aanwijzingen kan opleveren. Vanwege het feit dat de klassieke grondslagen van het opsporingsonderzoek wordt verlaten door mensen tegen wie geen enkele reden bestaat om betrokkenheid bij het plegen van het strafrechtelijke feit te vermoeden bij een strafrechtelijk onderzoek te betrekken, zijn er aanvullende voorwaarden gesteld voor het kunnen doen van een grootschalig DNA-onderzoek.134

129 Artikel 2 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken bepaalt dat op het formulier dat aan personen die vrijwillig celmateriaal afstaan verstrekt wordt, de gevolgen van medewerking aan het DNA-onderzoek vermeld wordt. 130 Toom & Charek 2011, p.7-8. 131 Prinsen 2008, p. 246. 132 Kamerstukken II 2001/01, 27 400 VI, nr.49, p.6 (Nota van toelichting Minister van Veiligheid en Justitie). 133 Kamerstukken II 2001/01, 27 400 VI, nr.49, p.5. 134 Kamerstukken II 2001/01, 27 400 VI, nr.49, p.7.

Page 35: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

35

4.4.1 Voorwaarden grootschalig DNA-onderzoek De Nederlandse wet vermeldt slechts in artikel 151a Sv dat aan een groep derden van vijftien of meer na schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris op vordering van de officier een verzoek mag worden gedaan om celmateriaal af te staan. De aanvullende voorwaarden kunnen worden gevonden in de Notie over grootschalige onderzoeken.135 Op basis van deze notie mag onder de volgende voorwaarden tot een grootschalig DNA-onderzoek worden overgegaan:

1. Er is sprake is van een zeer ernstig misdrijf dat grote maatschappelijke onrust veroorzaakt.136 2. Er is geen verdachte bekend noch zijn er aanwijzingen aanwezig die met een redelijke inzet

van middelen voldoende kans bieden om te leiden tot opheldering van het delict. Hierbij komt het subsidiariteitvereiste aan bod, maar zal ook een efficiëntieafweging gemaakt moeten worden in kader van de capaciteit van het NFI en de verbonden kosten aan grootschalig DNA-onderzoek.137

3. Het grootschalig onderzoek dient redelijkerwijs bij te kunnen dragen aan de opheldering van het delict. Daarbij moet het volgens de Minister aannemelijk zijn dat het aangetroffen spoor een daderspoor betreft, dan wel dat het onderzoek van dit spoor een substantiële bijdrage kan leveren aan de opheldering van het delict. Daarnaast moeten er sterke, door feiten gestaafde aanwijzingen zijn dat het spoor afkomstig is van een persoon die zich binnen de geselecteerde kring van personen bevindt. Voorts dienen de DNA-profielen van het aangetroffen materiaal voldoende onderscheidende kenmerken te bevatten.

4. Als laatste mag de kring van de te onderzoeken personen niet groter zijn dan in het belang van de waarheidsvinding noodzakelijk is. Daarbij spelen niet alleen de belangen van betrokkenen een rol, maar ook het algemene opsporingsbelang (waarbij ook wordt toegelicht dat de capaciteit van het NFI en de politie gespaard dient te worden).

Kempen en Van der Staak schrijven dat deze voorwaarden in de praktijk getoetst worden door het College van procureurs-generaal, alvorens toestemming wordt gegeven om een dergelijk onderzoek te mogen verrichten.138 Zoals uit de voorwaarden blijkt, dient een grootschalig onderzoek gericht te zijn op een bepaalde groep personen. Uit welke personen deze verdachte populatie bestaat is uiteraard afhankelijk van de feiten van de zaak die onderzocht wordt. Hierbij kan een signalement naar aanleiding van onderzoek naar uiterlijke waarneembare persoonskenmerken een mogelijk aanknopingspunt zijn. Op basis van een dergelijk onderzoek kan de groep van te onderzoeken personen dan beperkt worden naar geslacht en ras (evenals oogkleur).

Wanneer toestemming tot het doen van een grootschalig onderzoek is verleend, wordt een verzoek om mee te werken verzonden aan de groep geselecteerde personen. Bij dit verzoek dient de benaderde persoon geïnformeerd te worden over het feit dat deelname geschiedt op vrijwillige basis, of hij of zij als verdachte wordt beschouwd en op het feit dat de persoon recht heeft op rechtsbijstand.139 Deze voorwaarden zijn gelijk aan de voorwaarden die gesteld zijn bij vrijwillig DNA-

135 Kamerstukken II 2001/01, 27 400 VI, nr.49, p.7. 136 In de praktijk wanneer er sprake is van seriematige- verkrachtingen of moorden, brandstichtingen of ernstige Bedreigingen, zie Poot & Kruisbergen 2006, p. 106. 137 Kamerstukken II 2001/01, 27 400 VI, nr.49, p.6. 138 Kempen & Van der Staak 2013, p.16. 139 Ex artikel 2 Besluit DNA-onderzoek in strafzaken.

Page 36: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

36

onderzoek bij een verdachte ex artikel 151a Sv.140 Indien bij het DNA-onderzoek ook gezocht wordt naar enige verwantschap is een extra schriftelijke toestemming vereist, waarbij uitdrukkelijk wordt gewezen op de mogelijke gevolgen voor familieleden.141 Als laatste aanvullende voorwaarde is in artikel 13 lid 2 onder a en lid 4 van het Besluit DNA-onderzoek bepaald dat de DNA-profielen van de geselecteerde personen niet worden opgeslagen of vergeleken in de DNA-databank voor strafzaken, alsmede dat de DNA-profielen tezamen met het celmateriaal wordt vernietigd zodra het onderzoek is afgerond.

4.4.2. De positie van de weigeraar Volgens het onderzoek van Kruisbergen en Poot zijn er tussen 1994 en 2004 zeker 14 grootschalige DNA-onderzoeken geweest en acht onderzoeken waarvan niet met zekerheid te stellen is of het grootschalige onderzoeken betreft.142 Zij zijn tot de conclusie gekomen dat de bereidheid om mee te werken hoog is: slechts 1% van de benaderden weigert mee te werken.143 In het huidige wettelijke stelsel zijn er geen mogelijkheden om een weigeraar te dwingen om mee te werken aan een onderzoek. Het weigeren om mee te werken maakt diegene nog geen verdachte, zodat er geen gebruik mag worden gemaakt van een bevel tot het afstaan van celmateriaal ex artikel 151a of 195a Sv. Het feit dat iemand weigert kan diegene in de ogen van de recherche interessant genoeg maken om tot nader onderzoek over te gaan, maar maakt die persoon nog geen verdachte.144 Het is daarnaast niet mogelijk om op celmateriaal dat is verkregen van voorwerpen die toebehoren aan de weigeraar DNA-onderzoek te laten verrichten. Deze bevoegdheid van artikel 151b lid 4 Sv kan slechts worden aangewend in het geval er sprake is van een verdachte waartegen ernstige bezwaren aanwezig. De (nochtans enige) wettelijke mogelijkheid die bestaat om een weigeraar in een DNA-onderzoek te betrekken is door familieleden van de weigeraar te benaderen in het kader van verwantschapsonderzoek. Aan de hand van een DNA-profiel van een familielid kan dan worden onderzocht of de weigeraar potentieel de eigenaar van het gevonden spoor is. Uit het onderzoek van Kempen en Van der Staak blijkt dat indien een opsporingsteam te maken krijgt met een weigeraar, zij de reden van weigering noteren en op grond daarvan opmaken of die persoon interessant genoeg is om nader onderzoek te rechtvaardigen.145

Kempen en Van der Staak hebben in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) onderzocht of aan burgers een meewerkverplichting in het kader van grootschalig DNA-onderzoek kan worden opgelegd.146 Zij concluderen dat in Nederland gezien de hoge meewerking, een meewerkplicht een beperkt effect zal hebben.147 Daarnaast concluderen zij dat een meewerkplicht schade toe kan brengen aan de vertrouwensband tussen burgers en de politie, wat een negatief effect kan hebben op de welwillendheid om mee te werken.148 Zij stellen ook vast dat een meewerkplicht knelpunten met artikel 6, 8 en 12 van het EVRM zal hebben en dat

140 Zie pagina’s 13 en 14 van deze scriptie. 141 Art. 151da lid 2 Sv. 142 Poot & Kruisbergen 2006, p. 101-104. 143 Poot & Kruisbergen 2006, p. 24. 144 Kamerstukken II 2001/01, 27 400 VI, nr.49, p.8. 145 Kempen & Van der Staak 2013, p. 20. 146 Kempen & Van der Staak 2013. 147 Kempen & Van der Staak 2013, 194-196. 148 Kempen & Van der Staak 2013, p.196-197.

Page 37: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

37

een dergelijke plicht in sommige gevallen zelfs strijdig kan zijn met die artikelen.149 In de conclusie vermelden zij ook dat er geen goede aansluiting met het huidig strafprocesstelsel valt te maken en dat een meewerkverplichting bij een grootschalig DNA-onderzoek exceptioneel van aard zou zijn.150 Hieruit kan geconcludeerd worden dat er in het Nederlandse wetstelsel geen behoefte of ruimte bestaat voor een meewerkplicht bij grootschalige DNA-onderzoeken.

4.4.3. Vrijwilligheid en andere bezwaren Grootschalig DNA-onderzoek geschiedt op basis van vrijwilligheid. Zodoende bestaat er geen rechtsmiddel dat een weigeraar beschermt tegen het verzoek tot vrijwillige deelname aan het onderzoek. Echter, zowel Kempen en Van der Staak, Toom en Charek als Kruisbergen en De Poot betwisten de stelling dat er altijd sprake is van volledige vrijwilligheid.151 Zij menen dat de sociale druk, bijvoorbeeld in een kleine gemeenschap, maakt dat personen niet vrijwillig kunnen weigeren. De wetgever erkent het feit dat een grootschalig DNA-onderzoek een sociale druk tot meewerken kan opleveren, maar verklaart dat die sociale druk niets afdoet aan de vrijwillige karakter van de medewerking.152

Voornoemde schrijvers beschrijven dat naast de sociale druk het feit dat een weigeraar als interessant persoon kan worden aangemerkt, de mate van vrijwilligheid uitholt.153 De vrijwilligheid zou ook worden uitgehold vanwege het feit dat het verwantschapsonderzoek kan worden aangewend om alsnog te onderzoeken of een weigeraar mogelijk betrokken is geweest bij een delict. Toom en Charek beschrijven dat voornoemde zaken leiden tot een erosie van de onschuldpresumptie door de bewijslast om te keren.154 Zij verklaren dat vanwege het feit dat een persoon die weigert mee te werken aan een onderzoek als interessant kan worden aangemerkt, dat die persoon gedwongen wordt om zijn onschuld te bewijzen door deelname aan het onderzoek.

4.5. Tussenconclusie Op welke wijze kan DNA-onderzoek worden toegepast in de strafrechtelijke opsporing naar verdachten? Naast de klassieke toepassing van DNA-onderzoek in strafzaken bestaat de wettelijke mogelijkheid om onderzoek te verrichten naar uiterlijke waarneembare persoonskenmerken en naar het vaststellen van verwantschap. Deze vormen van DNA-onderzoek in strafzaken vergroten de mogelijkheden voor opsporingsteams om een verdachte aan een gevonden spoor te koppelen. Door middel van onderzoek naar de uiterlijke kenmerken ras, geslacht en oogkleur kan een signalement worden opgesteld van de persoon van wie het spoor afkomstig is. Op basis hiervan kan het onderzoek worden gericht op een bepaalde populatie en kan een bepaalde populatie zodoende worden uitgesloten van verdenking. In de literatuur is kritiek geuit op de invulling van het recht op niet weten van een verdachte ten aanzien van de uiterlijk waarneembare persoonskenmerken waarnaar onderzoek mag worden gedaan. Dit recht zou zodanig worden toegepast dat categorisch kenmerken worden uitgesloten die gebruikt zouden kunnen worden bij het opstellen van een daderprofiel. Daarnaast zou een signalement op basis van ras of bevolkingsgroep kunnen bijdragen 149 Kempen & Van der Staak 2013, p.197-199. 150 Kempen & Van der Staak 2013, p.200-201. 151 Kempen & van der Staak 2013, p.17; Toom & Charek 2011, p. 5; Kruisbergen & Poot 2007, p.5. 152 Kamerstukken II 2001/02, 27 400, nr. 49, p.7. 153 Kempen & van der Staak 2013, p.17; Toom & Charek 2011, p. 5; Kruisbergen & Poot 2007, p.4. 154 Toom & Charek 2011, p. 8.

Page 38: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

38

aan het bestaan van vooroordelen en discriminatie. Het onderzoek naar verwantschap maakt het onder andere mogelijk om familieleden van mogelijke verdachten te benaderen met het verzoek celmateriaal af te staan en om in de DNA-databank voor strafzaken te zoeken naar personen die mogelijk verwant zijn aan de eigenaar van gevonden celmateriaal. Op deze wijze wordt de kans vergroot dat een verdachte in beeld komen of dat een persoon wordt uitgesloten als verdachte. In de literatuur is beschreven dat het verwantschapsonderzoek strijd levert met het verschoningsrecht. Daarnaast bestaat dat de mogelijkheid bestaat dat personen ten onrechte in beeld komen vanwege het feit dat zij toevallig een DNA-profiel hebben die op veel punten overeenkomst met het profiel van de verdachte, hetgeen tot onrust in families zou kunnen leiden. Ten slotte zou de mogelijkheid bestaan dat naar aanleiding van verwantschapsonderzoek ongewild bepaalde informatie aan het licht komt over familierelaties. In Nederland bestaat de mogelijkheid om in het kader van strafrechtelijke opsporing een grootschalig DNA-onderzoek te verrichten. Dit onderzoek verlaat de klassieke grondslagen van strafrechtelijke opsporing door zich op niet-verdachten te richten. Het mogen verrichten van een grootschalig DNA-onderzoek is dan ook gebonden aan aanvullende voorwaarden. Door middel van een grootschalig DNA-onderzoek kunnen verdachten in beeld komen die anders nooit in beeld zouden komen. Een dergelijk onderzoek kan bij uitstek een bijdrage leveren bij vastgelopen opsporingsonderzoeken. In de literatuur is gewezen op het feit dat er bij een grootschalig onderzoek niet (altijd) sprake is van volledige vrijwilligheid. Sociale druk en het feit dat het weigeren deel te nemen een grond kan zijn voor nader onderzoek, maken dat de vrijwilligheid wordt beperkt. Sommige auteurs zijn dan ook van mening dat een dergelijk onderzoek leidt tot een erosie van de onschuldpresumptie.

Page 39: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

39

5. De bewijskracht van een DNA-match

5.1 Inleiding In de voorgaande hoofdstukken is onderzocht op welke wijze DNA-onderzoek in de opsporing gebruikt kan worden. Al deze methoden - het klassieke DNA-onderzoek, onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken, verwantschapsonderzoek en grootschalig onderzoek - hebben als doel het vinden van een verdachte en/of vaststellen of diens DNA-profiel overeenkomt met celmateriaal dat is gevonden op het plaats delict. Uiteindelijk kan dergelijk onderzoek een match opleveren wanneer het DNA-profiel dat bepaald is van gevonden celmateriaal, overeenkomt met het DNA-profiel van een bepaald persoon. Het verslag dat bij een dergelijke match behoort vermeldt o.a. hoe groot de kans is dat het gevonden celmateriaal aan een bepaald persoon toebehoort. Deze kans kan zodanig groot zijn dat met zekerheid te zeggen is dat het celmateriaal van die persoon afkomstig is. Dit is echter het enige waarover een DNA-match informatie biedt: de kans dat het celmateriaal van een bepaald persoon afkomstig is. De bevindingen van het NFI vertellen bijvoorbeeld niet of de dader een alibi heeft en of bijvoorbeeld het celmateriaal bij vrijwillig of gedwongen seksueel contact is achtergelaten. De bevindingen uit een DNA-onderzoek zijn slechts een van de factoren in een strafrechtelijk onderzoek. Het opsporingsteam en de officier zullen aanvullende belastende informatie moeten vinden, willen zij een redelijk vermoeden van schuld kunnen vaststellen en de strafrechter ervan overtuigen dat de verdachte het ten laste gelegde feit daadwerkelijk heeft gepleegd. In dit hoofdstuk wordt de vraag beantwoord welke rol DNA in het strafrechtelijk onderzoek speelt. Meer in het bijzonder wordt de vraag beantwoord wat de bewijskracht van een DNA-match is. Hierbij zal ook aandacht worden geschonken aan de betrouwbaarheid van de DNA-match.

5.2 Een match tijdens het voorbereidend onderzoek Het feit dat gevonden celmateriaal een match oplevert met het DNA-profiel van een persoon, betekent nog niet dat daarmee vaststaat dat die persoon het strafrechtelijk feit heeft gepleegd en dat tot vervolging kan worden overgegaan. Een DNA-match vermeldt hoe groot de kans is dat gevonden celmateriaal aan een bepaald persoon toebehoort. Bij een volledige match is deze kans zeer groot, bij een onvolledige match is deze kans kleiner. Een match kan een belangrijke factor zijn bij de vaststelling of iemand een feit begaan heeft, maar is op zichzelf nog niet voldoende bewijs. In de woorden van Van Koppen en Elffers gaat het niet zozeer om de match, maar om het 'verhaal van een spoor'.155 Om het verhaal van een spoor vast te stellen zal aanvullend bewijs nodig zijn. Indien voldoende bewijs is gevonden kan tot vervolging worden overgegaan. Dit geldt zowel voor de situatie waarin er sprake is van een bekende verdachte als de situatie dat een persoon naar aanleiding van een match in de DNA-databank of een grootschalig (verwantschaps)onderzoek als verdachte wordt aangemerkt. Match met een bekende verdachte In het eerste geval kan een DNA-match doorslaggevend zijn om tot vervolging over te gaan. Jegens die verdachte is dan naar aanleiding van andere bewijzen al een redelijk vermoeden van schuld aanwezig, dat dan gestaafd wordt door middel van de DNA-match. In dit verband is er dus als sprake

155 Koppen en Elffers 2006, p.607.

Page 40: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

40

van een redelijk vermoeden van schuld, waaraan de DNA-match kan worden toegevoegd. Uit een onderzoek waarbij officieren van justitie zijn geïnterviewd blijkt overigens dat ten tijde van het nemen van de beslissing om tot vervolging over te gaan, de resultaten van een DNA-onderzoek vaak nog niet terug zijn.156 In de gevallen dat de uitslag negatief bleek te zijn en er weinig ander bewijs aanwezig was, werd in enkele gevallen overgegaan tot het vragen van vrijspraak. In het geval dat er voldoende overige bewijsmateriaal was verzameld, werd de vervolging voortgezet.

Match in een DNA-databank of in een grootschalig DNA-onderzoek In het tweede geval waarbij een verdachte in beeld komt is het vinden van aanvullend bewijs van groter belang. Een persoon die op een dergelijke wijze in beeld komt kan als verdachte worden aangemerkt, maar tussen die persoon en het gepleegde delict bestaat dan nog geen aanvullende connectie. Het feit dat diens DNA-materiaal is aangetroffen op het plaats delict is op zichzelf onvoldoende om over te kunnen gaan tot vervolging. De connectie tussen de verdachte en het gepleegde delict dient aangetoond te worden door middel van aanvullend bewijs.157 Door middel van onderzoek zal moeten blijken of de persoon wiens DNA-profiel een match oplevert met het gevonden celmateriaal de dader is, dat diens gevonden celmateriaal bijvoorbeeld op een andere wijze op het plaats delict is terechtgekomen of dat er sprake is van een toevalsmatch.158 Bij een dergelijk onderzoek zijn alle omstandigheden van het geval van belang. Wanneer er naast de DNA-match geen enkel aanknopingspunt is gevonden, zal die persoon niet langer worden aangemerkt als verdachte.159 Voorbeeld van een ontlastende omstandigheid is dat de verdachte zich tijdens het gepleegde delict in detentie bevond of dat de verdachte aan de andere kant van het land woont. Blijkt bijvoorbeeld dat de persoon al eerder als verdachte is aangemerkt of dat hij of zij ten tijde van het delict in de buurt van het slachtoffer is geweest gehad, dan wordt het DNA-bewijs versterkt. Hierop kan vervolgens de beslissing worden genomen om over te gaan tot vervolging. Ten behoeve van het interpreteren van een DNA-match uit een DNA-databank of een grootschalig DNA-onderzoek hebben Sjerps, Kloosterman en Van der Beek een checklist gemaakt aan de hand van waarvan een jurist de DNA-match in samenhang met andere relevante omstandigheden kan beoordelen.160

5.3 Een match en het onderzoek ter terechtzitting De definitie van bewijzen tijdens het onderzoek ter terechtzitting is ‘het aantonen dat in redelijkheid niet kan worden getwijfeld aan de juistheid van het verwijt dat aan de verdachte wordt gemaakt’.161 De officier dient dit aan te tonen aan de hand van de wettige bewijsmiddelen van artikel 339 lid 1 Sv.162 Hierbij kent het Nederlandse strafprocesstelsel enkele bewijsminima, die bepalen dat een tenlastelegging niet slechts op één bewijsmiddel mag rusten. Zo is bijvoorbeeld de getuigenis van één getuige ex artikel 342 lid 2 Sv onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.163 Het verslag van het NFI waaruit de kans blijkt dat gevonden celmateriaal aan een bepaald persoon toebehoort is in deze context dan ook slechts één van de bewijzen aan de hand waarvan een 156 Buiter e.a. 2003, p. 86. 157 Sjerp, Kloosterman, Van der Beek 2010, p.4. 158 Een toevalsmatch kan zich bijvoorbeeld voordoen wanneer een DNA-profiel verkeerd gelabeld is. 159 Sjerp, Kloosterman, Van der Beek 2010, p.4 160 Sjerp, Kloosterman, Van der Beek 2010, p. 5-7. Deze checklist is als bijlage 4 aan deze scriptie toegevoegd. 161 Corstens 2011, p. 674. 162 De eigen waarneming van de rechter, de verklaring van de verdachte, de verklaring van een getuige en de verklaring van een deskundige en schriftelijke bescheiden. 163 Hierop is het proces-verbaal van een opsporingsambtenaar uitgezonderd ex artikel 344 lid 2 Sv.

Page 41: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

41

tenlastelegging bewezen kan worden verklaard. Het bewijsminimum geldt voor de bewijsvoering van de tenlastelegging in haar geheel en niet voor ieder onderdeel daarvan.164 Dit betekent dat bijvoorbeeld een verklaring van de verdachte dat hij op een bepaalde datum op een bepaalde locatie aanwezig was, steun kan geven aan de verklaring van het slachtoffer dat de verdachte hem heeft mishandeld. Het bewijs dat de verdachte op dat tijdstip en die locatie aanwezig was kan dan als tweede bewijs oftewel steunbewijs dienen voor de verklaring van het slachtoffer.

Een DNA-match is een objectief bewijs en de bewijskracht daarvan is derhalve afhankelijk van de overige bewijzen in een zaak. Een voorbeeld is het geval dat er sperma is aangetroffen in de schede van een vrouw, waarvan met zeer grote waarschijnlijkheid is te zeggen dat het aan de verdachte toebehoort. Dit bewijs is objectief, het bewijst slechts dat er gemeenschap is geweest. Afhankelijk van de andere bewijzen in de zaak kan hiermee worden vastgesteld of juist ontkracht dat de verdachte het feit heeft gepleegd. Verklaart een verdachte dat hij nooit bij het slachtoffer in de buurt is geweest, dan kan dit DNA-bewijs doorslaggevend zijn om te bepalen dat de verklaring van de verdachte niet naar waarheid was. Hieraan kan dan de gevolgtrekking worden verbonden dat de verklaring van slachtoffer correct was. Echter, bekent de verdachte dat hij gemeenschap met het slachtoffer heeft gehad, maar verklaart hij dat dit met wederzijdse goedkeuring was, dan zal de rechter aan de hand van andere bewijsmiddelen moeten bepalen wat de daadwerkelijke gang van zaken is geweest.

5.4 Betrouwbaarheid van een DNA-match Zoals in hoofdstuk 2 van deze scriptie is beschreven, bestaat de mogelijkheid dat er een fout is geslopen in het forensisch onderzoek. Celmateriaal kan bijvoorbeeld verkeerd zijn gelabeld en aan de verkeerde persoon zijn gekoppeld. Uit een Israëlisch onderzoek uit 2009 blijkt echter dat het ook mogelijk is om forensisch DNA-bewijs bewust te vervalsen.165 In dat onderzoek hebben drie forensisch onderzoekers en een medewerker van de afdeling ‘Serious Crime Unit Lab’ van de Israëlische politie met succes celmateriaal weten te vervalsen, zodat uit forensisch onderzoek een DNA-profiel van een ander persoon werd vastgesteld. Zij hebben een bloedmonster, een speekselmonster en aanraakmonster weten te vervalsen. Zij hebben het gecreëerde DNA-materiaal op een pistool laten drogen om een aanraking te simuleren. Om het bloedmonster te vervalsen hebben zij celmateriaal van persoon X verkregen en het DNA in dat materiaal vermenigvuldigd. Vervolgens hebben zij uit bloed van persoon Y de witte bloedcellen (die het DNA bevatten) verwijderd en het DNA van persoon X toegevoegd in de nieuwe witte bloedcellen. Het speekselmonster hebben zij vervalst door speeksel zonder DNA-materiaal te mengen met het DNA van persoon X. Van deze monsters zijn vervolgens op een reguliere wijze door het forensisch laboratorium DNA-profielen van persoon X vastgesteld. Hierbij was niet ontdekt dat de monsters vervalst waren. De schrijvers hebben hieraan toegevoegd dat voor het produceren van vervalst bewijs slechts “basic equipment and know-how” is vereist.166 Daarnaast is het in sommige gevallen niet eens vereist dat celmateriaal van een persoon wordt verkregen. In het geval het DNA-profiel van een persoon bekend is kan er op basis daarvan een monster worden gereproduceerd. In theorie zou

164 Zie o.a. HR 15 juni 1976, NJ 1976, 551 mnt. ThWvV; HR 22 juli 1976, NJ 1977, 154; HR 7 april 1981, NJ 1981, 399 m.nt. ThWvV en HR 26 januari 2010, LJN: BK2094. 165 Frumkin e.a. 2010. 166 Frumkin e.a. 2010, p. 100-101.

Page 42: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

42

bijvoorbeeld iemand met toegang tot de DNA-databank in strafzaken het DNA-profiel van een veroordeelde kunnen gebruiken om forensisch bewijs te vervalsen.

Forensisch bewijs waaruit een DNA-profiel is afgeleid kan een belangrijke rol spelen inzake het vaststellen of een verdachte een bepaald feit heeft begaan. Het bewijs is afhankelijk van overige omstandigheden in een onderzoek, maar zou ertoe kunnen leiden dat een persoon onterecht wordt veroordeeld voor een misdrijf wat diegene niet begaan heeft. Het is derhalve van belang dat de mogelijkheid van vals materiaal wordt uitgesloten. Frumkin e.a. hebben ten behoeve daarvan een authentificatietechniek ontwikkeld om vervalst DNA-bewijs te kunnen ontdekken.167

5.5 Tussenconclusie Wat is nu de bewijskracht van een DNA-match? De DNA-match is in het kader van bewijs neutraal daar het verslag bij een dergelijke match slechts de kans weergeeft dat celmateriaal aan een persoon toebehoord. De fundamentele taak van de onderzoeksrechter in strafzaken is waarheidsvinding, hierbij dient de rechter te onderzoeken of het ten laste gelegde feit daadwerkelijk door de verdachte is gepleegd. De officier en daarvoor in het voorbereidend onderzoek de recherche, dienen hiervoor wettige bewijsmiddelen aan te leveren die de rechter ervan overtuigen dat in redelijkheid niet kan worden getwijfeld aan de juistheid van het verwijt dat aan de verdachte wordt gemaakt. DNA-bewijs kan in dit opzicht een belangrijke rol spelen. De bewijskracht van een match op een (volledig) DNA-profiel kan zeer sterk zijn, zodat vrijwel zeker is dat celmateriaal van een bepaald persoon afkomt. Het DNA-bewijs is echter objectief en altijd afhankelijk van andere bewijzen in de zaak. Zonder overige bewijzen kan een rechter dan ook niet tot een bewezenverklaring komen. Dit speelt een nog grotere rol wanneer een verdachte in beeld komt naar aanleiding van een match in de DNA-databank of een grootschalig DNA-onderzoek. In dergelijke gevallen is er nog geen connectie tussen de verdachte en het gepleegde strafbare feit waardoor het belang van het vinden van aanvullende bewijzen, nog groter is. Ten slotte bestaat de mogelijkheid dat het gevonden celmateriaal vervalst wordt. In het geval dat er overige omstandigheden zijn die naar een bepaald persoon wijzen, kan dit DNA-bewijs doorslaggevend zijn wat ertoe leidt dat die persoon onterecht wordt veroordeeld. Het is maar de vraag of een iemand dergelijke moeite zal nemen om een persoon te incrimineren, maar iedere persoon die onterecht veroordeeld is al teveel. Hierdoor is het naar mening de overweging waard om de authentificatietechniek van Frumkin e.a. als standaardprocedure in te voeren.

167 Inzake de procedure van die techniek verwijs ik naar pagina 101 en 102 van het onderzoek van Frumkin e.a..

Page 43: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

43

6. De Europeesrechtelijke toetsing van DNA-onderzoek in strafzaken

6.1 Inleiding In de voorgaande hoofdstukken is onderzocht op welke wijze DNA-onderzoek wordt toegepast in strafzaken. Hierbij zijn het klassieke DNA-onderzoek, DNA-onderzoek bij veroordeelden, DNA-onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken, verwantschapsonderzoek en grootschalige DNA- onderzoeken aan bod gekomen. In dit hoofdstuk zal de vraag beantwoord worden of voornoemde onderzoeken voldoen aan bepaalde rechten die ontleend worden aan het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). Meer in het bijzonder of de onderzoeken voldoen aan de rechten die ontleend worden aan lid 1 van artikel 8 EVRM. Voornoemde vraag zal beantwoord worden aan de hand van onderzoek naar de overwegingen van de wetgever bij de invoering van de verschillende wetten, literatuuronderzoek en onderzoek naar jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM). Door middel van deze onderzoeken worden de mogelijke knelpunten van DNA-onderzoek in strafzaken met artikel 8 van het EVRM blootgelegd. Hiermee wordt duidelijk gemaakt met welke rechten van artikel 8 van het EVRM toekomstige wetgeving inzake DNA-onderzoek in strafzaken rekening dient te houden, wil het een toetsing door het EHRM doorstaan. Aan de hand van deze maatstaven kan vervolgens in hoofdstuk 7 de vraag beantwoord worden of de WZL in haar huidige vorm voldoet aan de maatstaven van artikel 8 van het EVRM.

6.2 Rechtvaardiging van een inbreuk De mogelijkheid bestaat dat een inbreuk die gemaakt wordt op het recht van lid 1 van artikel 8 EVRM, rechtvaardig is. Lid 2 van artikel 8 van het EVRM vermeldt de voorwaarden waaraan een inbreuk moet voldoen, wil hier sprake van zijn. In het hiernavolgende worden deze voorwaarden beschreven.

1. Bij wet voorzien De inbreuk moet ten eerste ‘bij wet zijn voorzien’. Dit vereiste wordt ingevuld aan de hand van drie criteria.168 Ten eerste dient de inbreuk een wettelijke grondslag te hebben. Hierbij is het niet vereist dat de wettelijke grondslag een formele wet betreft, slechts dat de grondslag ligt in een nationale wet, nationale jurisprudentie of gewoonterecht.169 Als tweede bepaalt lid 2 van artikel 8 EVRM dat de wet waaraan het recht om de inbreuk te maken wordt ontleend, voldoet aan het kenbaarheidvereiste. Het kenbaarheidvereiste houdt in dat de inbreuk voor een burger kenbaar en dus ook voldoende toegankelijk moet zijn. Hier wordt aan voldaan door de wet te publiceren, bijvoorbeeld in het staatsblad of de Staatscourant. Doorgaans worden de wetten ook door de overheid gepubliceerd op het internet.170 Het derde vereiste waaraan voldaan dient te worden, is het vereiste van voorzienbaarheid. Dit criterium vereist dat de wet waar de maatregel op gebaseerd is, voldoende nauwkeurig dient te zijn geformuleerd zodat de burger zo goed mogelijk in staat is –

168 EHRM 24 april 1990, nr. 11105/84 (Huvig v. France) 169 EHRM 26 april 1979, nr.6538/74, NJ 1980, 146 (Sunday Times). 170 De gehele Nederlandse wetgeving is bijvoorbeeld te vinden via www.overheid.nl.

Page 44: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

44

eventueel na het inwinnen van passend juridisch advies - zijn gedrag af te stemmen op het geldende recht.171

2. Legitiem doel De tweede voorwaarde waaraan een inbreuk dient te voldoen, wil deze rechtvaardig zijn, is in lid 2 van artikel 8 EVRM gesteld: de inbreuk dient gemaakt te zijn in nastreving van een legitiem doel. Het lid vermeldt welke dat doelen kunnen zijn: de nationale veiligheid, de openbare veiligheid, het economisch welzijn van een land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of ten behoeve van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

3. Noodzakelijk in een democratische samenleving De laatst gestelde voorwaarde bepaalt dat de inbreuk op het mensenrecht noodzakelijk dient te zijn in een democratische samenleving. De invulling die het Europees Hof aan dit criterium heeft gegeven is samengevat in het arrest Silver a.o. v. The United Kingdom.172 Hieruit blijkt ten eerste dat voor de inbreuk een dringende maatschappelijke noodzaak aanwezig dient te zijn. Ten tweede dient die inbreuk op het recht van de burger, proportioneel te zijn in het licht van het doel dat met die inbreuk wordt nagestreefd. Bij dit tweede criterium wordt een belangenafweging gemaakt waarbij de verwachte effectiviteit en de subsidiariteit in acht worden genomen. Daarnaast wordt meegewogen of er sprake is van beperkingen in de bevoegdheid de inbreuk te maken en bijvoorbeeld of er een mogelijkheid van rechterlijke controle bestaat.173 Samengevat dient de inbreuk op de minst ingrijpende wijze te geschieden. Bij deze belangenafweging hebben lidstaten een bepaalde beoordelingsvrijheid afhankelijk van: het recht dat in het geding is, het belang van dit recht voor het individu, de aard van de inbreuk en het doel wat met de inbreuk wordt nageleefd.174 Daarnaast is het ook van belang of er in de lidstaten grote consensus is over hoe het recht beschermd dient te worden.175

6.3 Klassiek DNA-onderzoek

Inbreuk De wetgever heeft in de memorie van toelichting van de eerste wet inzake DNA-onderzoek in strafzaken aangegeven dat de wet mogelijk inbreuk maakt op mensenrechten.176 Meer in het bijzonder zou er een inbreuk worden gemaakt op lid 1 van artikel 8 van het EVRM: het recht op eerbiediging van privé- familie- en gezinsleven.177 Op dit recht wordt aldus de wetgever op twee punten inbreuk gemaakt. De verplichting om ex artikel 151b of 195d Sv celmateriaal af te staan maakt, aldus de wetgever, een inbreuk op de eerbiediging van de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam en daarnaast zou het verwerken en opslaan van een DNA-profiel en celmateriaal een inbreuk maken op het recht op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

171 Zie bijvoorbeeld: EHRM 4 mei 1999, nr. 40084/98 (Choudhary) en EHRM 26 april 1979, nr.6538/74, NJ 1980, 146 (Sunday Times). 172 EHRM 25 maart 1983, nr. 5947/72, nr. 97 (Silver a.o. v. The United Kingdom). 173 Idem. 174 EHRM 4 december 2008, nr. 30562/04, nr. 101 (S. and Marper v. The United Kingdom). 175 EHRM 4 december 2008, appl. 30562/04, nr. 102 (S. and Marper v. The United Kingdom). 176 Kamerstukken II 1991/92, 22 447, nr. 3, p.4. 177 Volgens de correcte terminologie dient ‘inmenging’ in plaats van ‘inbreuk’ gebruikt te worden. Gezien het feit dat de wetgever kiest voor de term ‘inbreuk’, wordt deze term aangehouden.

Page 45: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

45

Rechtvaardiging?

Onaantastbaarheid van het lichaam Bij wet voorzien & in nastreving van een legitiem doel Voldoet de inbreuk die in het kader van het klassieke DNA-onderzoek op lid 1 van artikel 8 EVRM gemaakt wordt aan de voorwaarden van lid 2 van dat artikel en is deze inbreuk zodoende gerechtvaardigd? De wetgever meent dat dit het geval is.178 Hij verklaart dat de inbreuken zijn voorzien bij wet daar de artikelen 151a en 195a Sv en verder beschrijven in welke gevallen een bevel tot het afstaan van lichaamsmateriaal mag worden gegeven en op welke wijze de afname dient te geschieden. Gezien het feit dat een burger aan de hand van deze artikelen kan begrijpen wanneer en op welke wijze er een inbreuk op diens rechten gemaakt mag worden, is mijns inziens aan het voorzienbaarheidsvereiste voldaan. De wetgever verklaart verder dat de inbreuken worden gemaakt in nastreving van een legitiem doel.179 Het DNA-onderzoek zou namelijk bijdragen aan de opsporing van ernstige delicten, hetgeen in het belang is van het slachtoffer, de openbare orde en de voorkoming van strafbare feiten. In de jurisprudentie van het EHRM is aanvaard dat dit doel kan worden begrepen onder het in artikel 8 EVRM genoemde doel van het voorkomen van strafbare feiten.180 Noodzakelijk in een democratische samenleving De wetgever conformeert zich aan de overtuiging van de Commissie herijking Wetboek van Strafvordering dat de inbreuk die het klassieke DNA-onderzoek in strafzaken maakt noodzakelijk is in een democratische samenleving.181 Deze dringende maatschappelijke noodzaak blijkt mijns inziens uit het voornoemde doel dat bij de inbreuk wordt nagestreefd en het feit dat DNA-onderzoek in belangrijke mate kan bijdragen aan dat doel. Een bevel tot het afgeven van celmateriaal wordt namelijk slechts gegeven bij verdenking van misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Doorgaans zullen dit ernstige gewelds- en zedendelicten zijn waarbij het noodzakelijk is dat de daders opgespoord en berecht worden. DNA-onderzoek kan in belangrijke mate bijdragen bij de opsporing naar deze strafbare feiten door vast te stellen of het gevonden celmateriaal van een bepaald persoon afkomstig is. Hierdoor is de dringende maatschappelijke noodzaak van de inbreuk naar mijn mening gegeven.

Het klassieke DNA-onderzoek wordt slechts toegepast bij het oplossen van delicten die onder artikel 67 lid 1 Sv vallen. Er zijn derhalve beperkingen aangebracht inzake wanneer van de bevoegdheid om een inbreuk te maken gebruik mag worden gemaakt. Daarnaast bepaalt onder andere het Besluit DNA-onderzoek dat celmateriaal in beginsel wordt afgenomen door middel van afname van wangslijmvlies. Dit is mijns inziens een relatief lichte procedure die een kleine inbreuk maakt op de onaantastbaarheid van het lichaam. In het geval dat afname van wangslijmvlies niet mogelijk is, bijvoorbeeld door verzet van de verdachte, wordt overgegaan tot het afnemen van haarwortels. Deze inbreuk is al groter maar mijns inziens nog relatief licht. Ten slotte kan in uitzonderlijke gevallen wanneer afname van wangslijmvlies en haarwortels niet mogelijk is, worden overgegaan tot afname van bloed. Deze gedwongen afname maakt naar mijn mening een vrij grote inbreuk op de 178 Kamerstukken II 1991/92, 22 447, nr. 3, p.4. 179 Idem. 180 EHRM 16 december 1992, nr. 13710/88, NJ 1993, 400 (Niemitz). 181 Vanwege het feit dat DNA-onderzoek in belangrijke mate kan bijdragen aan het opsporing van ernstige delicten. Kamerstukken II 1991/92, 22 447, nr. 3, p.4.

Page 46: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

46

onaantastbaarheid van het lichaam. Deze wijze van afname wordt echter slechts in uitzonderlijke gevallen toegepast. Mijns inziens is de regeling voor de wijze van afname derhalve zodanig ingericht dat deze op de minst ingrijpende wijze geschiedt. Daarnaast kan het vaststellen of gevonden celmateriaal toebehoort aan een verdachte, in grote mate bijdragen aan het strafrechtelijk onderzoek. Dit gegeven kan namelijk onder omstandigheden doorslaggevend zijn om een persoon vrij te pleiten of juist zijn schuld vast te stellen.182 Ten slotte is er rechterlijke controle mogelijk op het bevel tot het doen van DNA-onderzoek. Deze controle geschiedt niet voorafgaand aan het bevel, maar de controle op de inbreuk die gemaakt is kan tijdens het onderzoek ter terechtzitting door de rechter worden onderzocht. Het bevel tot het doen van DNA-onderzoek valt namelijk onder het voorbereidend onderzoek.183 Rechtvaardig? Vanwege de belangrijke bijdrage dat DNA-onderzoek bij het oplossen van strafzaken kan leveren, het feit dat het DNA-onderzoek slechts wordt aangewend om ernstige misdrijven op te lossen, de wijze waarop afname van celmateriaal is gereguleerd en het feit dat er rechterlijke controle op de inbreuk mogelijk is, is mijn inziens de inbreuk noodzakelijk in een democratische samenleving. Daarmee is naar mijn mening de inbreuk die het klassieke DNA-onderzoek in strafzaken maakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam bij wet voorzien, in nastreving van een legitiem doel, noodzakelijk in een democratische samenleving en zodoende gerechtvaardigd.

Eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer Bij wet voorzien & in nastreving van een legitiem doel De inbreuk dat het vaststellen en verwerken van DNA-profielen in het kader van het klassieke DNA-onderzoek maakt op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, is mijns inziens bij wet voorzien in het Besluit DNA-onderzoek. Dit besluit schept regels voor het bewaren en verwerken van DNA-profielen. Op deze wijze is het voor een burger – eventueel na het inwinnen van passend juridisch advies - kenbaar en voorzienbaar op welke wijze de inbreuk kan en mag worden gemaakt. Met het verwerken en bewaren van DNA-profielen en celmateriaal wordt daarnaast het legitieme doel nagestreefd van het voorkomen van strafbare feiten en de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Noodzakelijk in een democratische samenleving Het opslaan van de DNA-profielen in de DNA-databank voor strafzaken kan mijns inziens een belangrijke rol spelen bij het oplossen van misdrijven, waardoor slachtoffers en de rechtsorde beschermd worden. Gezien het feit dat het daarbij doorgaans gaat om ernstige geweld- en zedendelicten, bestaat er naar mijn mening een dringende maatschappelijke noodzaak om die misdrijven op te lossen. Daarbij is in het Besluit DNA in strafzaken bepaald dat de profielen en het bijbehorend celmateriaal niet langer dan noodzakelijk worden opgeslagen. De bewaartermijnen zijn hierbij gedifferentieerd naar onder andere het soort delict. De inbreuk die gemaakt kan worden op het recht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is derhalve beperkt.

Op de inbreuk die wordt gemaakt op de eerbieding van de persoonlijke levenssfeer is geen rechterlijke controle mogelijk. Wanneer de bewaringstermijn is verstreken of wanneer de verdachte 182 Zie ook hoofdstuk 5 van deze scriptie inzake de bewijskracht van een DNA-match. 183 Het voorbereidend onderzoek wordt conform artikel 359a Sv door de onderzoeksrechter gecontroleerd op verzuimen.

Page 47: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

47

aan wie het DNA-profiel toebehoord niet wordt veroordeeld, dient het aanwezige DNA-profiel en bijbehorend celmateriaal te worden vernietigd. Het NFI draagt zorg voor de vernietiging naar aanleiding van het verstrijken van de wettelijke termijn. Het Openbaar Ministerie dient er zorg voor te dragen dat aan het NFI een bevel tot vernietiging wordt gegeven in het geval een verdachte niet wordt veroordeeld. Er is echter geen mogelijkheid om te controleren of die profielen daadwerkelijk worden vernietigd. Het feit dat het profiel en het lichaamsmateriaal zich nog in de DNA-databank bevinden, komt pas aan het licht wanneer dit profiel een match oplevert in een ander onderzoek en de persoon van wie het afkomstig is weer in een strafrechtelijk onderzoek wordt betrokken. De rechter kan onderzoeken of het DNA-profiel zich onrechtmatig in de DNA-databank bevindt en eventueel de match uitsluiten als bewijs.184 Dit is echter de enige wijze waarbij er een rechterlijke controlemogelijkheid bestaat. Daarnaast blijkt uit een onderzoek uit 2003 dat officieren in dat jaar nooit het wettelijk verplichte bevel tot vernietiging van een DNA-profiel gaven.185 Het NFI heeft hierop een systeem ontworpen waarbij officieren worden herinnerd aan het feit dat een bepaald DNA-profiel in de databank is opgenomen. Het is niet bekend welk effect dit nieuwe systeem heeft gehad. Rechtvaardig? Vanwege het belang dat het bewaren van DNA-profielen bij het oplossen van strafzaken kan hebben, het feit dat de inbreuk geschiedt ten behoeve van het oplossen van ernstige misdrijven en het feit dat de bewaartermijnen bij nationale wet zijn beperkt maakt naar mijn mening dat, ondanks dat rechterlijke controle niet mogelijk is, de inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer noodzakelijk is in een democratische samenleving. Gezien dat daarnaast de inbreuk bij wet is voorzien en in nastreving van een legitiem doel wordt gemaakt, voldoet de inbreuk dat het bepalen en verwerken van de DNA-profielen maakt naar mijn mening aan de vereisten van lid 2 van artikel 8 EVRM en is deze zodoende rechtvaardig.

6.4 DNA-onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonlijke kenmerken

Inbreuk Anders dan het klassieke DNA-onderzoek in strafzaken, maakt onderzoek naar de uiterlijk waarneembare persoonlijke kenmerken van een verdachte of slachtoffer geen inbreuk op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam. Er wordt geen dwangmiddel toegepast om celmateriaal waarop het DNA-onderzoek wordt verricht te verkrijgen. Dergelijk onderzoek wordt louter verricht op materiaal dat is gevonden op een plaats delict of een delictgerelateerd voorwerp, zodoende kan van een inbreuk op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam geen sprake kan zijn. Op het onder artikel 8 EVRM geschaarde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer wordt volgens de wetgever wel inbreuk gemaakt.186 Dit vanwege het feit dat het onderzoek informatie oplevert over uiterlijk waarneembare kenmerken van een verdachte of slachtoffer.

184 Zie hoofdstuk 3.2.1. van deze scriptie. 185 Buiter e.a. 2003, p. 89. 186 Kamerstukken II 2001/02, 28 072, nr. 3, p.8,9.

Page 48: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

48

Rechtvaardiging?

Eerbieding van de persoonlijke levenssfeer Bij wet voorzien & in nastreving van een legitiem doel. De voornoemde inbreuk op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer wordt volgens de wetgever gerechtvaardigd.187 De bevoegdheid om door middel van onderzoek uiterlijk waarneembare persoonskenmerken vast te stellen, is vastgelegd in een nationale wet.188 In deze wet zijn de grenzen of uiterlijk waarneembare persoonskenmerken waarnaar het onderzoek zich mag richten duidelijk omschreven zodat aan het voorzienbaarheidvereiste zou zijn voldaan. Ik volg de wetgever in deze redenering. Daarnaast kan onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonlijke kenmerken door het creëren van een signalement een belangrijke bijdrage kan leveren aan de opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten, hetgeen valt onder het legitieme doel van het voorkomen van strafbare feiten en de bescherming van rechten en vrijheden van anderen. Noodzakelijk in een democratische samenleving De wetgever is van mening dat voor het doen van onderzoek naar de uiterlijk waarneembare persoonlijke kenmerken een dringende maatschappelijke noodzakelijkheid bestaat.189 In zaken waarbij een beroep wordt gedaan op dergelijk onderzoek, is sprake van ernstige levens- en zedendelicten die een grote inbreuk op de rechtsorde vormen. Volgens de wetgever raken deze zaken veel personen, niet alleen de direct betrokkenen. De waarheidsvinding in deze zaken is een fundamentele taak van politie en justitie waarbij het DNA-onderzoek een (laatste) hulpmiddel kan zijn. Naar mijn mening blijkt hieruit inderdaad dat er een dringende maatschappelijke behoefte aanwezig is.

De eis van proportionaliteit wordt niet door de wetgever besproken zodat niet bekend is welke overwegingen hieromtrent zijn gemaakt. Mijn inziens is de inbreuk die op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer gemaakt wordt proportioneel in het licht van het doel van het opsporen, vervolgen, berechten en veroordelen van de daders van ernstige misdrijven. Het hier besproken onderzoek kan slechts geschieden wanneer er een vermoeden aanwezig is dat er een misdrijf zoals beschreven in artikel 67 lid 1 Sv gepleegd is, waarbij het onderzoek wordt aangewend inzake ernstige zeden- en gewelddelicten.190 Het onderzoek wordt daarnaast slechts aangewend als laatste hulpmiddel. Een signalement van de verdachte op basis van het gevonden celmateriaal kan een belangrijke bijdrage leveren aan het in beeld brengen van een verdachte die niet op een andere wijze gevonden kan worden. Het onderzoek geschiedt daarbij op een wijze die niet ingrijpend is daar het louter wordt verricht op gevonden celmateriaal. Daarnaast is in de huidige wet bepaald dat slechts onderzoek naar het geslacht, ras en oogkleur van de verdachte mogelijk is. In de toekomst mogen daar uitsluitend kenmerken bijkomen die vanaf de geboorte zichtbaar zijn. De informatie over een verdachte waar een signalement van wordt gecreëerd is derhalve wettelijk aanzienlijk beperkt. Ten slotte is gelijk als bij het klassieke DNA-onderzoek, rechterlijke controle op het bevel van de officier tot het doen van onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken mogelijk. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting kan dit bevel gecontroleerd worden. Hierbij bestaat de mogelijkheid om te onderzoeken of voldaan is aan alle wettelijke eisen. Inzake de proportionaliteit 187 Kamerstukken II 2001/02, 28 072, nr. 3, p.8,9. 188 Wet DNA-onderzoek uiterlijk waarneembare persoonskenmerken, stb. 2003. 189 Kamerstukken II 2001/02, 28 072, nr. 3, p.9. 190 Kamerstukken II 2001/02, 28 072, nr. 3, p.8.

Page 49: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

49

van het bewaren van het DNA-profiel en het lichaamsmateriaal verwijs ik naar mijn overwegingen hieromtrent bij het klassieke DNA-onderzoek. Rechtvaardig? Gezien hetgeen hierboven beschreven is, ben ik van mening dat aan de vereisten van lid 2 van artikel 8 EVRM is voldaan en dat zodoende de inbreuk die het onderzoek naar de uiterlijke waarneembare persoonskenmerken op het recht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer maakt, rechtvaardig is.

6.5 DNA-onderzoek bij veroordeelden

Inbreuk

Onaantastbaarheid van het lichaam & eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer De verplichting om celmateriaal af te staan leidt tot een inbreuk op het recht van onaantastbaarheid van het lichaam van een veroordeelde. Daarnaast maakt het verwerken en opslaan van celmateriaal en het DNA-profiel van een veroordeelde, net zoals bij klassiek DNA-onderzoek en onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken, inbreuk op het recht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer ex lid 1 van artikel 8 van het EVRM.

Rechtvaardiging?

Onaantastbaarheid van het lichaam Bij wet voorzien & in nastreving van een legitiem doel De inbreuk die het DNA-onderzoek bij veroordeelden maakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam is voorzien bij een nationale wet. Artikel 2 en 8 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden omschrijft in welke gevallen celmateriaal mag worden afgenomen en op welke wijze deze afname dient te geschieden. Hierdoor is mijns inziens voldaan aan het kenbaarheidvereiste en het voorzienbaarheidsvereiste. Het is voor een burger c.q. veroordeelde – eventueel na het inwinnen van juridisch advies- kenbaar in welke gevallen hij verplicht kan worden om celmateriaal af te staan ten behoeve van het bepalen en verwerken van diens DNA-profiel.191

Door de DNA-profielen van veroordeelden op te slaan kunnen die veroordeelden, in het geval ze bij een ander misdrijf dan waarvoor zij veroordeeld zijn celmateriaal achterlaten, snel worden geïdentificeerd. Daarnaast zou de wetenschap dat het DNA-profiel opgeslagen ligt preventief werken. De veroordeelde zou namelijk minder geneigd te zijn om misdrijven te plegen vanwege de vergrote pakkans.192 Het DNA-onderzoek bij veroordeelden beoogt dus bij te dragen aan de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van veroordeelden en de bescherming van de rechten en vrijheden van bijvoorbeeld slachtoffers van ernstige geweld- en zedenmisdrijven. Dit zijn legitieme doelen in de zin van lid 2 van artikel 8 EVRM.

191 Overigens wordt een veroordeelde middels een brochure ingelicht inzake de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Deze folder is op de site van het Openbaar Ministerie, via www.om.nl (zoek op ‘DNA-onderzoek bij veroordeelden’). 192 Kamerstukken II 2002/03, 28 685, nr. 3, p.6.

Page 50: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

50

Noodzakelijk in een democratische samenleving De wetgever is van mening dat de inbreuk die het DNA-onderzoek bij veroordeelden maakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam van de veroordeelde, noodzakelijk is in een democratische samenleving.193 Dit vanwege het zwaarwegende belang van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. De wetgever verklaart dat de overheid ervoor dient te zorgen dat misdrijven zoveel mogelijk worden voorkomen en dat daders van gepleegde misdrijven zoveel mogelijk dienen te worden opgespoord, vervolgd, berecht en bestraft. DNA-onderzoek zou daarbij het meest effectieve instrument zijn om de overheid bij die taak te ondersteunen, waarbij er geen ander opsporingsmiddel beschikbaar is dat dergelijke resultaten oplevert.194 Ik volg de wetgever in zijn redenering en ben van mening dat er sprake is van een dringende maatschappelijke noodzaak voor de inbreuk van het afstaan van lichaamsmateriaal.

Daarnaast is de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden naar mijn mening zodanig ingericht dat de inbreuk op een minst ingrijpende wijze geschiedt. Slechts personen die zijn veroordeeld voor een van de misdrijven van artikel 67 lid 1 Sv vallen onder reikwijdte van de wet en daarnaast dient de afname van celmateriaal redelijkerwijs van betekenis zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van nieuwe en oude strafbare feiten gepleegd door de veroordeelde. Het recht om de inbreuk te mogen maken is derhalve beperkt. Daarbij wordt het celmateriaal verkregen door afname van wangslijmvlies, hetgeen een relatief lichte inbreuk is. Wanneer dit niet mogelijk is worden haarwortels afgenomen. In het geval ook de afname van haarwortels niet mogelijk is wordt bloed afgenomen. Deze dwingende volgorde is wettelijk bepaald en naar mijn mening zodanig ingericht dat de afname op de minst ingrijpende wijze dient te geschieden. Ook kan het DNA-onderzoek bij veroordeelden een belangrijke bijdrage leveren aan het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van daders van strafbare feiten. De pakkans van veroordeelden die misdrijven hebben gepleegd wordt vergroot, wat een specifieke preventieve werking op het gedrag van die veroordeelden heeft. 195 Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat oudere onopgeloste zaken worden opgelost doordat het DNA-profiel van het spoor een match oplevert met het DNA-profiel van een veroordeelde. De effectiviteit van de maatregel is zodoende groot.196 Ten slotte is er rechterlijke controle mogelijk op de vraag of aan het vereiste is voldaan dat het DNA-profiel redelijkerwijs van betekenis moet zijn.197 Deze elementen van het DNA-onderzoek bij veroordeelden maken mijns inziens de inbreuk proportioneel in het licht van het nagestreefde doel van het opsporen, vervolgen, berechten en veroordelen de plegers van strafbare feiten. Rechtvaardig? Gezien het feit dat naar mijn mening de inbreuk bij wet is voorzien, in de nastreving van een legitiem doel geschiedt en dat er een dringende maatschappelijke noodzaak bestaat voor het maken ervan, is mijns inziens de inbreuk dat DNA-onderzoek bij veroordeelden maakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, rechtvaardig.

193 Kamerstukken II 2002/03, 28 685, nr. 3, p.16. 194 Kamerstukken II 2002/03, 28 685, nr. 3, p.15. 195 Zie Tulder 2000, p. 289. 196 Naast de specifieke preventieve werking heeft de DNA-databank strafzaken alleen in 2012 al 35.769 matches met gevonden sporen opgeleverd. 197 Ex artikel 7 bestaat de mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de het bewaren van het DNA-profiel.

Page 51: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

51

Recht op eerbiediging persoonlijke levenssfeer De vraag rest of de inbreuk dat het verwerken en bewaren van het celmateriaal en het DNA-profiel van de veroordeelde maakt op het recht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer rechtvaardig is. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn overwegingen over het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer inzake het klassieke DNA-onderzoek. Deze gelden naar mijn mening ook voor het DNA-onderzoek bij veroordeelden.

6.6 Verwantschapsonderzoek

Inbreuk

Artikel 8 EVRM Onaantastbaarheid van het lichaam Bij het bepalen of er sprake is van een inbreuk op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam dient er eerst een splitsing te worden gemaakt tussen verwantschapsonderzoek op celmateriaal dat reeds is verkregen in het van kader klassiek onderzoek of DNA-onderzoek bij veroordeelden en dergelijk onderzoek op celmateriaal dat op verzoek is verkregen van personen die niet verdacht zijn en in plaats van de verdachte of niet-verdachte celmateriaal af staan ten behoeve van het bepalen of er sprake is van een familierelatie met die persoon. Verwantschapsonderzoek bij celmateriaal dat reeds aanwezig was, maakt geen inbreuk op artikel 8 EVRM daar die inbreuk al in een eerdere stadium is gemaakt in het kader van het klassieke DNA-onderzoek of DNA-onderzoek bij veroordeelden. Het verwantschapsonderzoek bij personen van wie vermoed wordt dat zij een familierelatie met een verdachte hebben, maakt wel een inbreuk op het recht van artikel 8 EVRM. Eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer Met betrekking tot het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer verklaart de wetgever dat het verwantschapsonderzoek een inbreuk maakt op artikel 21 lid 4 van de Wet Bescherming Persoonsgegevens.198 Dit artikel en deze wet zijn gecreëerd om te voldoen aan het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van personen met het oog op de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, hierna ‘Verdrag persoonsgegevens’ en de EU-privacy richtlijn.199 Het Verdrag persoonsgegevens en de EU-privacy richtlijn geven invulling aan het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer dat ontleend wordt aan lid 1 van artikel 8 EVRM. Het verwantschapsonderzoek maakt een inbreuk op het verbod van artikel 21 lid 4 Wbp omdat dergelijk onderzoek persoonsgegevens betreffende erfelijke eigenschappen verwerkt, zonder dat deze gegevens gebruikt worden ten aanzien van degene van wie ze afkomstig zijn. Op dit verbod mag conform artikel 21 Wbp slechts een inbreuk worden gemaakt wanneer een zwaarwegend geneeskundig belang prevaleert of in het geval de verwerking noodzakelijk is ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek.

Het belang van het opsporen en vervolgen van ernstige misdrijven valt niet onder deze uitzonderingen zodat de wetgever genoodzaakt was hier een aparte wettelijke mogelijkheid voor te creëren. De Wbp biedt geen ruimte voor een dergelijke uitzondering, maar artikel 3 lid 2 van de EU-

198 Kamerstukken II 2009/10, 32 168, nr. 3, p.13,14. 199 Trb. 1988, 7; De EU-privacy richtlijn voluit: Richtlijn nr. 95/46/EG van het Europees Parlement en deRaad van de Europese Unie betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG van 24 oktober 1995, L 81).

Page 52: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

52

privacy richtlijn biedt dat wel daar in dat artikel is bepaald dat de bepalingen van de richtlijn niet van toepassing zijn op verwerkingen die in verband staan met activiteiten op strafrechtelijk gebied. Daarnaast laat lid vijf van artikel acht van de richtlijn de mogelijkheid open dat een lidstaat bij nationale wet om redenen van zwaarwegend algemeen belang afwijkt van het verbod om persoonlijke gegevens te verwerken waaruit de raciale of etnische afkomst blijkt. In een dergelijk geval dient de nationale wet dan goede waarborgen te bevatten. Hier is aldus de wetgever en mijns inziens aan voldaan vanwege de extra eisen die artikel 151da en artikel 195g Sv stellen alvorens van de bevoegdheid tot het doen van verwantschapsonderzoek gebruik mag worden gemaakt.200

Daarnaast biedt het Verdrag Persoonsgegevens ruimte voor het mogen verrichten van strafrechtelijk verwantschapsonderzoek. Lid 2 van artikel 9 verdrag bepaalt dat van de beperkingen in het verdrag kan worden afgeweken indien de wet van de verdragspartij in een dergelijke afwijking voorziet en het een maatregel betreft die in een democratische samenleving noodzakelijk is ten behoeve van onder meer de bestrijding van strafbare feiten en de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Gezien het feit dat er voor de inbreuk die het verwantschapsonderzoek door erfelijke gegevens te verwerken maakt op artikel 8 EVRM ruimte bestaat in de EU-privacy richtlijn en het Verdrag Persoonsgegevens, die beide invulling geven aan het recht van artikel 8 EVRM, verklaart de wetgever dat er geen sprake is van een inbreuk op dat artikel. Ik ben van mening dat deze redenering correct is.

Rechtvaardiging? Bij wet voorzien & in nastreving van een legitiem doel Het verzoek aan niet-verdachte personen om celmateriaal af te staan is bij wet voorzien in artikel 151da lid 2 en 195g lid 2 Sv. In deze artikelen staat omschreven onder welke voorwaarden er een verwantschapsonderzoek mag worden verricht bij dergelijke personen. Hierbij is bepaald dat dergelijk onderzoek slechts mag geschieden nadat schriftelijke toestemming is verkregen. De wetgever heeft in de memorie van toelichting aangegeven dat in het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken nadere uitleg aan het vereiste van toestemming zou worden gegeven. Hierbij zou expliciet aandacht worden besteed aan de informatieverplichting over de keuzevrijheid inzake medewerking aan het onderzoek.201 Dit is echter niet gebeurd zodat niet bekend is op welke wijze een verzoek tot het afstaan van DNA-materiaal wordt ingericht. Desondanks zijn de voorwaarden voor het mogen doen van verwantschapsonderzoek mijns inziens helder genoeg omschreven om te voldoen aan het kenbaarheidvereiste.

Het verwantschapsonderzoek kan daarnaast een belangrijke bijdrage leveren aan de opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten door de kans te vergroten dat een dader wordt opgespoord. Daarmee wordt bijvoorbeeld ook (potentiële) slachtoffers beschermd. Dit valt onder de legitieme doelen van lid 2 van artikel 8 EVRM: het voorkomen van strafbare feiten en het beschermen van rechten en vrijheden van anderen. De inbreuk op het recht van onaantastbaarheid van het lichaam wordt zodoende gemaakt in de nastreving van een legitiem doel.

200 Kamerstukken II 2009/10, 32 168, nr. 3, p.15,16. 201 Kamerstukken II 2009/10, 32 168, nr. 3, p.10,11.

Page 53: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

53

Noodzakelijk in een democratische samenleving Voor de inbreuk op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam is, aldus de wetgever, een maatschappelijke noodzaak aanwezig daar “de overheid ervoor dient te zorgen dat de daders van misdrijven zoveel mogelijk worden opgespoord, vervolgd en berecht”.202 Het verwantschapsonderzoek zou daar omstandigheden aan kunnen bijdragen door de opsporing naar een verdachte te bespoedigen. Ik volg de wetgever in zijn redenering en ben gezien het feit dat verwantschapsonderzoek slechts bij het oplossen van ernstige misdrijven mag worden aangewend van mening dat er een dringende maatschappelijke noodzaak voor de inbreuk aanwezig is.

Daarnaast is de inbreuk die het verwantschapsonderzoek maakt naar mijn mening proportioneel ten opzichte van het doel van het opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten. Door middel van verwantschapsonderzoek wordt de kans vergroot dat een verdachte in beeld komt of juist wordt uitgesloten. Aan de hand van het celmateriaal van een niet-verdacht persoon kan bepaald worden of bijvoorbeeld een gevlucht of vermiste familielid mogelijk de dader van een misdrijf is. Daarnaast kan het verwantschapsonderzoek worden gecombineerd met een grootschalig onderzoek waardoor de kans nog groter is dan een verdachte in beeld komt. Het benaderen van derden om celmateriaal af te staan ten behoeve van verwantschapsonderzoek kan derhalve efficiënt zijn bij het opsporen van verdachten. Hierbij is de inbreuk die gemaakt mag worden beperkt daar slechts in bepaalde gevallen verwantschapsonderzoek mag worden gedaan. Er mag slechts een verwantschapsonderzoek worden gedaan wanneer er verdenking van een strafbaar feit is waar een gevangenisstraf van acht jaar of meer op is gesteld, of indien het ernstig geweld- en zedendelict is waar minimaal zes jaar. Daarnaast geschiedt het verwantschapsonderzoek met toestemming, alsmede conform een dwingende volgorde van mogelijkheden om celmateriaal af te nemen, waarbij afname van wangslijmvlies het uitgangspunt is. De wijze van afname is zodoende zodanig gereguleerd dat die op de minst ingrijpende wijze plaatsvindt. Ten slotte vindt er rechterlijke controle plaats alvorens tot het doen van een verwantschapsonderzoek mag worden overgegaan. De rechter-commissaris dient namelijk een schriftelijke machtiging aan de officier te verlenen alvorens die een verwantschapsonderzoek kan laten verrichten. Daarnaast bestaat de mogelijkheid van rechterlijke controle op de beperking daar een rechter tijdens het onderzoek ter terechtzitting kan controleren of aan de vereisten van artikel 151da en artikel 195g lid 2 Sv is voldaan. Vanwege deze elementen van het verwantschapsonderzoek ben ik van mening dat de inbreuk dat het afstaan van celmateriaal door niet-verdachten maakt op het recht van onaantastbaarheid van het lichaam, proportioneel is. Rechtvaardig? Naar mijn mening bestaat er voor de inbreuk die het verwantschapsonderzoek maakt op het recht van onaantastbaarheid van het lichaam bij niet-verdachten een dringende maatschappelijke noodzakelijkheid. Daarbij wordt er met die inbreuk een van de legitieme doel van lid 2 van artikel 8 EVRM nagestreefd en is de inbreuk bij wet voorzien. Ten slotte is naar mijn mening de inbreuk op het recht van onaantastbaarheid van de het lichaam proportioneel in het licht van het doel van het opsporen, vervolgen, berechten en veroordeelden van daders van ernstige misdrijven. Dit vanwege het feit dat het onderzoek voor het oplossen van ernstige misdrijven wordt aangewend, het daaraan een belangrijke bijdrage kan leveren, het verwantschapsonderzoek slechts onder bepaalde voorwaarden mag worden aangewend, de afname van het celmateriaal zodanig gereguleerd is dat

202 Kamerstukken II 2009/10, 32 168, nr. 3, p.13.

Page 54: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

54

deze op een zo min mogelijk ingrijpende wijze geschied en er een rechterlijke controlemogelijkheid op de toepassing van het verwantschapsonderzoek bestaat. Mijns inziens is derhalve voldaan aan de eisen van lid 2 van artikel 8 EVRM en wordt de inbreuk die gemaakt wordt door de toepassing van verwantschapsonderzoek op de rechten van lid 1 van artikel 8, zodoende gerechtvaardigd.

Verschoningsrecht Zoals in hoofdstuk vier van deze scriptie vernoemd, zijn zowel Toom en Charek als Prinsen van mening dat het verzoek aan familieleden om celmateriaal af te staan ten behoeve van DNA-onderzoek, spanning oplevert met het verschoningsrecht. Dit zou betekenen dat er sprake zou kunnen zijn van een inbreuk op het recht van eerbiediging van het familieleven ex artikel 8 EVRM. Het verwantschapsonderzoek geschiedt echter op basis van vrijwilligheid. De personen van wie vermoed wordt dat zij een familierelatie met de verdachte hebben worden niet gedwongen om familieleden te incrimineren. Daar het onderzoek op basis van vrijwilligheid geschiedt is het verschoningsrecht mijns inziens niet in het geding en wordt er zodoende geen schending gemaakt op het recht op eerbiediging van het familieleven.

6.7 Grootschalig DNA-onderzoek

Inbreuk Deelname aan een grootschalig DNA-onderzoek geschiedt op basis van vrijwilligheid. De Minister van Justitie wijdt in de Nota Grootschalige DNA-onderzoeken geen overwegingen aan het EVRM of enige strijd met bepaalde rechten die daaruit ontleend kunnen worden. De wetgever heeft inzake het verwantschapsonderzoek bij niet-verdachten, dat ook op basis van vrijwilligheid geschiedt, wel overwegingen gemaakt ten aanzien van mogelijke knelpunten met artikel 8 van het EVRM. Hierdoor zou geconcludeerd kunnen worden dat er volgens de wetgever, vanwege het vrijwillige karakter bij grootschalig DNA-onderzoek, geen sprake is van strijd met artikelen uit het EVRM. Diverse schrijvers hebben echter het vrijwillige karakter van het grootschalig onderzoek ter discussie gesteld.203 Zij stellen dat de sociale druk dat bij een dergelijk onderzoek gepaard gaat, alsmede het feit dat het weigeren mee te werken aan een onderzoek een reden voor nader onderzoek kan zijn, maken dat er geen sprake is van (volledige) vrijwilligheid. De vraag of deze omstandigheden een persoon zodanig beïnvloeden dat er geen sprake meer is van vrijwilligheid, is een vraag die beantwoord dient te worden aan de hand van sociaalpsychologisch onderzoek. Deze scriptie leent zich niet voor een dergelijk onderzoek. Echter, vanwege de mogelijkheid dat er uit toekomstig onderzoek kan blijken dat er geen sprake is van vrijwillige deelname, zal hieronder onderzocht worden of een grootschalig DNA-onderzoek inbreuk maakt op mensenrechten. Meer in het bijzonder zal onderzocht worden of er door middel van het huidige grootschalige DNA-onderzoek een inbreuk wordt gemaakt op het recht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het recht op onaantastbaarheid van het lichaam in het geval dat er geen sprake zou zijn van vrijwillige deelname.

Het recht op onaantastbaarheid van het lichaam

Inbreuk In het geval dat deelname aan een grootschalig onderzoek niet geschiedt op vrijwillige basis, dan worden personen verplicht om celmateriaal af te staan ten behoeve van het onderzoek, wat een

203 Zie Kempen & van der Staak 2013, p.17; Toom & Charek 2011, p. 5; Kruisbergen & Poot 2007, p.5.

Page 55: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

55

inbreuk maakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam zou opleveren. Er dient in dat geval onderzocht te worden of een dergelijke inbreuk gerechtvaardigd is.

Rechtvaardig? Bij wet voorzien & in nastreving van een legitiem doel De bevoegdheid om grootschalig DNA-onderzoek te mogen verrichten is gebaseerd op artikel 151a lid 1 Sv, de Nota grootschalig DNA-onderzoek en het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken. In de Nota zijn expliciet de eisen genoemd waaraan voldaan dient te worden alvorens grootschalig DNA-onderzoek mag worden verricht. Daarnaast dient conform artikel 2 lid 1 en 2 van die Nota, schriftelijk toestemming verleend te worden, waarbij een benaderde ingelicht dient te worden over de mogelijke gevolgen die meewerking aan het DNA-onderzoek kan hebben. Hierbij wordt ook vermeld dat het celmateriaal en het DNA-profiel ex artikel 13 lid 2 sub a en lid 4 van het Besluit DNA-onderzoek wordt vernietigd wanneer blijkt dat het niet afkomstig is van de verdachte, alsmede dat het DNA-profiel niet zal worden vergeleken in de DNA-databank inzake overige opsporingsonderzoeken. Daarnaast heeft een persoon die benaderd om celmateriaal af te staan wordt het recht om zich bij te laten staan door een raadsman. Vanwege deze waarborgen is de inbreuk die het afstaan van celmateriaal in het kader van het grootschalig DNA-onderzoek maakt op het recht van onaantastbaarheid van het lichaam, mijns inziens bij een voorzienbare en kenbare wet voorzien. Sociale druk en de mogelijkheid om aan te kunnen worden gemerkt als een interessant persoon in de ogen van de recherche, zouden een dermate grote invloed kunnen hebben op een persoon dat er geen sprake is van vrijwilligheid. In een dergelijk geval vloeit het onvrijwillige karakter echter niet voort uit een dwangmiddel of strafbepaling. In die zin zou er nog steeds sprake zijn van vrijwillige deelname zodat de inbreuk bij wet is voorzien. Dit zou anders zijn in het geval dat er een wettelijke meewerkverplichting bestaat.

Door middel van een grootschalig DNA-onderzoek wordt getracht een verdachte te vinden die een ernstig misdrijf heeft gepleegd dat maatschappelijke onrust heeft veroorzaakt. Het onderzoek wordt aangewend ten behoeve van het opsporen, vervolgen, berechten en veroordelen van daders van dergelijke ernstige misdrijven. Hiermee wordt beoogd de maatschappij en de slachtoffers te beschermen. Het grootschalig DNA-onderzoek wordt derhalve mijns inziens aangewend in de nastreving van de legitieme doelen van het voorkomen van strafbare feiten en het beschermen van de rechten en vrijheden van anderen. Noodzakelijk in een democratische samenleving De vraag rest of het grootschalig DNA-onderzoek noodzakelijk is in een democratische samenleving. Hiervoor dient er een dringende maatschappelijke noodzakelijkheid aanwezig te zijn. Het grootschalig DNA-onderzoek wordt aangewend als laatste redmiddel om ernstige misdrijven op te lossen die een grote maatschappelijke onrust hebben veroorzaakt. Op een dergelijk onderzoek mag slechts een beroep worden gedaan wanneer er geen verdachte bekend is, noch er aanwijzingen zijn die met een redelijke inzet van middelen een voldoende kans bieden om te leiden tot opheldering van het delict. Daarbij kan het grootschalig DNA-onderzoek als laatste redmiddel een belangrijke bijdrage leveren om een verdachte in beeld in te krijgen. Vanwege deze elementen bestaat er mijns inziens een dringende maatschappelijke noodzaak om gebruik te maken van grootschalig DNA-onderzoek en een inbreuk te maken op het recht van onaantastbaarheid van het lichaam.

Page 56: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

56

Daarnaast dient onderzocht te worden of de inbreuk die het grootschalig DNA-onderzoek maakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, proportioneel is in het licht van het doel van het opsporen, vervolgen, berechten en veroordelen van misdrijven. Er is gebleken dat het grootschalig DNA-onderzoek effectief kan bijdragen aan dit doel. Het grootschalig DNA-onderzoek heeft namelijk geleid tot matches met sporen en andere bevindingen die bij kunnen dragen aan het opsporingsonderzoek.204 Daarnaast is het de doelstelling om het onderzoek op een zo min mogelijk ingrijpende wijze te laten plaatsvinden. Uit onderzoek blijkt dat er wordt gestreefd om zo flexibel mogelijk om te gaan met de plaats waar het celmateriaal zal worden afgenomen.205 Daarnaast geschiedt de afname door het afstaan van wangslijmvlies, hetgeen niet veel tijd in beslag neemt.206 Ten slotte is er (rechterlijke) controle mogelijk inzake de rechtmatigheid van de beslissing om grootschalig DNA-onderzoek toe te passen. Er dient er een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris te worden verkregen alvorens dergelijk onderzoek mag worden verricht. Daarnaast dient toestemming van het College van procureurs-generaal te worden verkregen. Zowel het college als de rechter-commissaris controleren of het grootschalig DNA-onderzoek voldoet aan de wettelijke voorwaarden en niet te lichtvaardig wordt aangewend. Zodoende zijn er naar mijn mening voldoende waarborgen gecreëerd die ervoor zorgen dat het onderzoek rechtmatig wordt toegepast. Vanwege de bijdrage dat grootschalig onderzoek kan leveren aan het opsporingsonderzoek in doodgelopen ernstige zaken, de weinig ingrijpende wijze waarop het onderzoek plaats vindt en de uitgebreide toetsing alvorens het onderzoek mag worden aangewend, is toepassing van grootschalig DNA-onderzoek naar mijn mening noodzakelijk in een democratische samenleving. Rechtvaardig? Samengevat wordt met grootschalig DNA-onderzoek een legitiem doel nagestreefd, is de inbreuk voorzien bij wet en is de inbreuk die gemaakt wordt noodzakelijk in een democratische samenleving. Hiermee is voldaan aan de eisen van lid 2 van artikel 8 EVRM. Derhalve zou de inbreuk die het grootschalig DNA-onderzoek maakt op het recht van onaantastbaarheid van het lichaam, zelfs in het geval dat er uit onderzoek blijkt dat er geen sprake is van vrijwillige deelname, mijns inziens rechtvaardig zijn.

Recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer

Inbreuk In het geval van een grootschalig DNA-onderzoek wordt een geselecteerde groep personen benaderd om celmateriaal af te staan ten behoeve van het vaststellen van een DNA-profiel. Dit profiel wordt slechts met het gevonden spoor vergeleken. In artikel 13 lid 2 onder a en lid 4 van het Besluit DNA-onderzoek is bepaald dat de DNA-profielen van de geselecteerde personen niet worden opgeslagen of vergeleken in de DNA-databank voor strafzaken, alsmede dat de DNA-profielen tezamen met het celmateriaal wordt vernietigd zodra het onderzoek is afgerond. Het feit dat de DNA-profielen uitsluitend worden vergeleken met een gevonden spoor en vervolgens vernietigd worden wanneer blijkt dat er geen sprake is van een (gedeeltelijke) match, maakt dat er mijns inziens geen inbreuk wordt gemaakt op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Dit zou niet anders zijn in het geval er geen sprake is van vrijwillige deelname aan het onderzoek.

204 Zie Poot & Kruisbergen 2006, p.162 inzake andere opbrengsten die een grootschalig DNA-onderzoek kan opleveren. 205 Poot & Kruisbergen 2006, p.157. 206 Poot & Kruisbergen 2006, p. 158.

Page 57: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

57

6.8 Tussenconclusie In dit hoofdstuk zijn de overwegingen van de wetgever, de overwegingen die in de literatuur zijn gemaakt en de jurisprudentie van het EHRM onderzocht, ten behoeve van het beantwoorden van de vraag of de huidige wetgeving inzake DNA-onderzoek in strafzaken voldoet aan de eisen van artikel 8 van het EVRM. Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat de meeste varianten van DNA-onderzoek in strafzaken een inbreuk maken op het recht van onaantastbaarheid van het lichaam en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Deze inbreuken op artikel 8 EVRM voldoen naar mening van de wetgever en mijns inziens, allen aan de eisen van lid 2 van artikel 8 EVRM en de invulling die aan dat lid is gegeven door het EHRM. Hierdoor zijn alle inbreuken die gemaakt worden naar mijn mening rechtvaardig.

Aan de hand van dit onderzoek is duidelijk geworden waaraan toekomstige wetgeving inzake DNA-onderzoek in strafzaken rekening dient te houden, wil het een toetsing aan artikel 8 EVRM door het EHRM doorstaan. Wil een DNA-onderzoek in een opsporingsonderzoek voldoen aan het recht op onaantastbaarheid van het lichaam en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, dan dient er zorg te worden gedragen dat de inbreuk die dergelijk onderzoek maakt voldoet aan de eisen van lid 2 van artikel 8 EVRM. Hierbij is het voornaamste punt dat de inbreuk noodzakelijk is in een democratische samenleving. Daarvoor dient er een dringende maatschappelijke noodzaak voor de inbreuk aanwezig te zijn en nog belangrijker dient de inbreuk zodanig te worden ingericht dat deze proportioneel is in het doel van het onderzoek. Inzake de proportionaliteit dient onder andere aandacht te worden besteed aan de verwachte effectiviteit van de maatregel, of de inbreuk (on)beperkt mag worden gemaakt, de wijze waarop de inbreuk geschiedt en de mogelijkheid van een rechterlijke controle.

Page 58: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

58

7. De Europeesrechtelijke toetsing van de Wet Zeggenschap Lichaamsmateriaal

7.1 Inleiding In hoofdstuk 6 is onderzocht welke knelpunten DNA-onderzoek in strafzaken met rechten van lid 1 van artikel 8 van het EVRM met zich mee kan brengen. Aan de hand van dit onderzoek is duidelijk geworden aan welke voorwaarden voldaan dient te worden, wil een vorm van DNA-onderzoek in strafzaken naar maatstaven van het EVRM voldoen aan het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven en zodoende rechtvaardig geschieden. In het hiernavolgende wordt getoetst of de conceptwet Wet Zeggenschap Lichaamsmateriaal (WZL) aan deze voorwaarden voldoet. Meer in het bijzonder wordt de vraag beantwoord of de aanpassingen die de WZL aan het Wetboek van Strafvordering inzake de justitiële opsporing naar verdachten maakt, voldoen aan de rechten van artikel 8 van het EVRM.

7.2 Wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering n.a.v. invoering van de WZL Artikel 14 van de WZL bepaalt dat lichaamsmateriaal slechts mag worden bewaard en gebruikt wanneer daar toestemming voor is gegeven.207 Lid 3 van artikel 15 van de WZL bepaalt dat in afwijking van artikel 14, lichaamsmateriaal beschikbaar mag worden gesteld en worden gebruikt voor het uitvoeren van onderzoek met ‘ander celmateriaal’ inzake: klassiek DNA-onderzoek bij een vermiste derde, het bevel tot het verrichten van DNA-onderzoek bij een bekende verdachte, onderzoek naar mogelijke besmetting met een ernstige ziekte door een verdachte en afname van celmateriaal bij een veroordeelde.208 Voor zover het lichaamsmateriaal niet tevens lichaamsmateriaal als bedoeld in de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal is, mag het zonder toestemming worden gebruikt voor deze strafrechtelijke DNA-onderzoeken.209 Ten behoeve van het onderzoek in deze scriptie zijn de aanpassingen die de WZL aan de artikelen 151b lid 4 en 195d lid 4 Sv inzake het bevel tot DNA-onderzoek bij een bekende verdachte van belang, daar deze artikelen zien op justitiële opsporing naar verdachten. Vanwege het feit dat artikel 195d lid 4 Sv op dezelfde wijze wordt gewijzigd als artikel 151b lid 4 Sv, worden slechts de wijzigingen aan artikel 151b lid 4 Sv besproken.

De wijziging van artikel 151b lid 4 Sv Lid 4 van het in paragraaf 3.1.1.1. van deze scriptie besproken artikel 151b Sv ziet op de mogelijkheid van de officier om in geval van zwaarwegende redenen een bevel tot gedwongen afname van celmateriaal achterwege te laten en DNA-onderzoek te laten verrichten op celmateriaal dat is verkregen van voorwerpen die aan een verdachte toebehoren of aan celmateriaal dat op een andere wijze verkregen is. Er kan sprake zijn van zwaarwegende redenen in het geval een verdachte zich met hand en tand verzet tegen afname van celmateriaal, wanneer een verdachte overleden of

207 Lichaamsmateriaal ex artikel 1 sub b WZL: menselijk materiaal afkomstig van een donor en waarvan gebruik is beoogd voor andere doeleinden dan actuele diagnostiek of geneeskundige behandeling ten behoeve van de donor. 208Als bedoeld in lid 1 van artikel 151a en artikel 195a Sv; lid 4 van artikel 151b en 195d Sv; lid 5 van artikel 151e; lid 3 van artikel 2 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. 209 Artikel 1 Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal ziet op weefsel dat bestemd is voor toepassing op de mens, ofwel bestemd voor transplantatie. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan organen en huid.

Page 59: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

59

onbereikbaar is en wanneer het belang van het onderzoek de geheimhouding van het DNA-onderzoek vereist. De WZL voegt de volgende bewoording aan dit lid toe:

‘Slechts indien van zwaarwegende redenen sprake is omdat de verdachte vermist, voortvluchtig of overleden en begraven of gecremeerd is, kan het DNA-onderzoek worden verricht aan celmateriaal dat tevens lichaamsmateriaal als bedoeld in artikel 1 van de Wet Zeggenschap Lichaamsmateriaal is, of dat op andere wijze verkregen is. Ingeval het celmateriaal betreft dat tevens lichaamsmateriaal als bedoeld in artikel 1 van de Wet zeggenschap lichaamsmateriaal is, komt de bevoegdheid, bedoeld in artikel 96a, eerste lid, toe aan de officier van justitie, mits hij daartoe op zijn vordering schriftelijk door de rechter-commissaris gemachtigd is, en is artikel 96a, derde lid, onder b, niet van toepassing’ Voorwaarden De WZL beoogt artikel 151b lid 4 Sv dus zodanig aan te passen dat in het geval afname van celmateriaal bij een bekende verdachte niet mogelijk is vanwege het feit dat die verdachte niet te bereiken is, de mogelijkheid bestaat dat een beheerder in de zin van de WZL benaderd en verplicht kan worden om celmateriaal van de verdachte af te staan ten behoeve van het verrichten van DNA-onderzoek.210 Ten behoeve van deze verplichting tot afgifte wordt het eventuele verschoningsrecht ex lid 3 van artikel 96a Sv jo. artikel 218 Sv voor de beheerder, opzij gezet. Wanneer is WZL ingevoerd, dan bestaat de mogelijkheid om bijvoorbeeld een ziekenhuis, arts, of het RIVM te verplichten celmateriaal van een verdachte af te staan. Hierbij heeft de Minister in de Memorie van Toelichting verklaard dat van deze bevoegdheid slechts bij uitzondering gebruik mag worden gemaakt.211 Meer in het bijzonder moet het strafvorderlijk belang zodanig zwaar wegen dat het doorbreken van het medisch verschoningsrecht gerechtvaardigd wordt. Daarnaast mag afgifte van lichaamsmateriaal slechts worden gevorderd wanneer er geen opsporingsmogelijkheden aanwezig zijn die met een redelijke inzit van middelen een voldoende kans bieden tot opheldering van het misdrijf en de afgifte redelijkerwijs kan bijdragen aan opheldering van het misdrijf. Klaarblijkelijk wil de Minister de proportionaliteit en subsidiariteit van toepassing waarborgen door dezelfde eis als bij een grootschalig DNA-onderzoek te stellen.212 Samengevat dient er dus cumulatief aan de volgende voorwaarden zijn voldaan, wil een beheerder in de zin van de WZL verplicht kunnen worden om celmateriaal van een verdachte af te kunnen staan:

1) Er is sprake van een verdachte van een misdrijf als omschreven in lid 1 van artikel 67 Sv; 2) Tegen die verdachte bestaan ernstige bezwaren; 3) Er is sprake van zwaarwegende redenen omdat de verdachte vermist, voortvluchtig of

overleden en begraven of gecremeerd is; 4) De vordering van afgifte van lichaamsmateriaal is proportioneel en subsidiair:

a. Het strafvorderlijk belang weegt zodanig zwaar dat het doorbreken van het medisch verschoningsrecht gerechtvaardigd wordt;

b. Er zijn geen opsporingsmogelijkheden aanwezig die met een redelijke inzit van middelen een voldoende kans bieden tot opheldering van het misdrijf en de afgifte redelijkerwijs kan bijdragen aan opheldering van het misdrijf;

210 Een beheerder is ex artikel 1 WZL ‘een persoon of rechtspersoon die lichaamsmateriaal bewaart met het oog op later gebruik’. 211 Memorie van Toelichting WZL, p. 87-88. 212 Nota grootschalig DNA-onderzoek: Kamerstukken II 2001/01, 27 400 VI, nr. 49, p.7.

Page 60: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

60

Voorwaarde 4a: doorbreken van het medisch verschoningsrecht Artikel 218 Sv bepaalt dat personen die uit hoofde van hun stand, beroep of ambt tot geheimhouding verplicht zijn, zich kunnen verschonen van het geven van een getuigenis of het beantwoorden van vragen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zodanig is toevertrouwd. Lid 3 sub b van artikel 96a Sv bepaalt dat dit ook geldt ten aanzien van een uitleveringsbevel voor een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp. De Hoge Raad definieert het verschoningsrecht als volgt: ‘het maatschappelijk belang dat de waarheid aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijke belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde kan wenden’.213 Er bestaan drie categorieën personen die een medisch beroepsgeheim kunnen hebben.214 De eerste groep personen is ‘een ieder die zorg verleent op het gebied van de individuele gezondheidszorg’.215 De tweede categorie betreft personen die een handelsrelatie in de zin van de Wet inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) zijn aangegaan. De laatste categorie betreft een afgeleid beroepsgeheim voor alle medewerkers die vanwege hun beroep geen zelfstandig beroepsgeheim hebben, maar vanwege hun nauwe betrokkenheid bij de werkzaamheden een afgeleid beroepsgeheim hebben. Onder deze laatste categorie zal bijvoorbeeld een biobank die materiaal van een pathologisch laboratorium bewaard, vallen.

De Hoge raad heeft bepaald dat onder zeer uitzonderlijke omstandigheden het belang dat de waarheid aan het licht komt, prevaleert boven het verschoningsrecht.216 Bij deze belangenafweging speelt ten eerste de aard en ernst van het strafbare feit ten aanzien waarvan het vermoeden bestaat het is begaan. De tweede omstandigheid waar rekening mee dient te worden gehouden is de aard en de inhoud van het materiaal waarover zich het verschoningsrecht uitstrekt, in verband met het belang dat door het verschoningsrecht wordt gediend en de mate waarin de betrokken belangen van de patiënt worden geschaad indien het verschoningsrecht wordt doorbroken. Bij de tweede eis komt het subsidiariteitvereiste tot uiting en dient bepaald te worden of de zaak c.q. het materiaal waarvan afgifte wordt gevorderd ook op een andere wijze kan worden verkregen.

Voorwaarden Bepaalde voorwaarden die gesteld worden aan het doorbreken van het verschoningsrecht zijn gelijk aan de eisen die aan het vorderen van afgifte van lichaamsmateriaal bij een beheerder in de zin van de WZL worden gesteld. De voorwaarden zouden derhalve als volgt kunnen worden samengevat:

1) Er is sprake van een verdachte van een misdrijf als omschreven in lid 1 van artikel 67 Sv; 2) Tegen die verdachte bestaan ernstige bezwaren; 3) Er is sprake van zwaarwegende redenen omdat de verdachte vermist, voortvluchtig of

overleden en begraven of gecremeerd is; 4) Het verkrijgen van celmateriaal van de verdachte is niet op een andere wijze mogelijk; 5) Het verkrijgen van het celmateriaal kan bijdragen aan het opsporingsonderzoek;

213 Zie bijvoorbeeld HR 5 juli 2011, LJN BP6144, r.o. 4.3.2. 214 Delwig e.a. 2012, p. 5-7. 215 Artikel 88 Wet beroepen in de individuele gezondheidszorg. 216 Zie HR 14 mei 2013, LJN BZ9943 r.o. 2.2; HR 27 mei 2008, LJN BC1370, NJ 2008/407 en HR 21 oktober 2008, LJN BD7817, NJ 2008/630.

Page 61: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

61

Ruimte in de wetgeving inzake de aanpassingen In de Memorie van Toelichting van het conceptwetsvoorstel verklaart de Minister dat artikel 151b lid 4 Sv al de mogelijkheid bood om DNA-onderzoek te laten verrichten op lichaamsmateriaal van een verdachte dat op andere wijze is verkregen dan door afname.217 De Minister noemt dat hierbij niet alleen kon worden gedacht aan in beslag genomen voorwerpen zoals een tanden- of haarborstel, maar ook aan lichaamsmateriaal dat bij een arts aanwezig is of in een biobank verwerkt is. Mijns inziens is deze laatste overweging niet juist daar er geen mogelijkheid bestond om lichaamsmateriaal dat bij een arts of biobank aanwezig is te gebruiken voor DNA-onderzoek. De mogelijkheid om DNA-onderzoek te laten verrichten aan ‘ander celmateriaal’ oftewel materiaal dat niet rechtstreeks van een verdachte, maar van een in beslag genomen voorwerp is afgenomen, is een codificatie van het zogeheten ‘Tandenborstelarrest’ van de Hoge Raad.218 De definitie ‘ander celmateriaal’ ziet op celmateriaal dat niet rechtstreeks van de verdachte is afgenomen. Echter, de Hoge Raad en de wetgever noemen en doelen slechts op voorwerpen waarvan met zekerheid te zeggen is dat het aan de verdachte toebehoord, bijvoorbeeld een haarborstel of koffiekopje.219 Dit is niet veranderd toen met de wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met de introductie van DNA-verwantschapsonderzoek de tekst ‘ In geval van zwaarwegende redenen kan het DNA-onderzoek worden verricht op voorwerpen die van de verdachte in beslag genomen zijn, of aan celmateriaal, dat op andere wijze verkregen is’ is toegevoegd aan lid 4 van artikel 151b Sv.220 Noch in de parlementaire behandeling van die wet, noch in de rechtspraak is ooit bepaald dat de bewoording ‘aan celmateriaal dat op andere wijze verkregen is’ betekent dat lichaamsmateriaal bijvoorbeeld bij een arts of biobank mag worden gevorderd. Om deze bevoegdheid te kunnen uitoefenen zou ook bepaald moeten zijn dat het medisch verschoningsrecht niet van toepassing is, hetgeen niet is gebeurd.

Tekstueel laat de bewoording ‘op andere wijze verkregen’ de ruimte om lichaamsmateriaal bij een (rechts)persoon te vorderen die daarover over in het kader van medisch-wetenschappelijk onderzoek beschikt, maar de wetgever heeft dit mijns inziens nimmer voor ogen gehad. Zodoende zal een dergelijke bevoegdheid geen codificatie of specificering van bestaand recht zijn en dient er een aparte bevoegdheid te worden geschapen, waarbij de rechten van het EVRM in acht worden genomen.

Procedure vordering tot afgifte Een officier krijgt wanneer de WZL wordt ingevoerd, de bevoegdheid om afgifte van lichaamsmateriaal van een bekende verdachte te vorderen bij een beheerder in de zin van de WZL. Het conceptwetsvoorstel noch de bijbehorende memorie van toelichting vermeldt op welke wijze deze vordering zal geschieden. Meer in het bijzonder wordt niet toegelicht op welke wijze de officier kennis kan hebben van de locatie van het opgeslagen lichaamsmateriaal en welke (rechts)persoon voor afgifte benaderd dient te worden. Het ontbreken van de toelichting benieuwde mij. Daarbij had ik het vermoeden dat een beroep op de PALGA-databank zou moeten worden gedaan om de te benaderen beheerder in beeld krijgen. In het hiernavolgende wordt onderzocht of dat mogelijk is.

217 Memorie van Toelichting WZL, p. 87-88. 218 HR 29 juni 1999, NJ 2000, 10. 219 Kamerstukken II 1999/2000, 26 271, nr. 6, p.6. 220 Stb. 2012, 131.

Page 62: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

62

Praktische mogelijkheid gebruik PALGA-databank Wanneer in een pathologisch laboratorium lichaamsmateriaal wordt onderzocht, worden de uitslagen van dat onderzoek verwerkt in een pathologisch verslag. De samengevatte verslagen of excerpten bevatten onder meer de diagnoseregels en de conclusie van de patholoog.221 Deze excerpten worden dagelijks aan de database van de PALGA toegevoegd. De gegevens van de patiënten worden echter onherkenbaar versleuteld oftewel gepseudonimiseerd door ZorgTTP.222 Met behulp van pseudonimisatie-software worden persoonsgegevens omgezet in een niet herleidbare code.223 Vanaf het moment dat iemands persoonsgegevens zijn omgezet in deze code, kan diegene in tijd en plaats worden gevolgd zonder dat zijn privacy daarbij in het geding komt. Via de code kan namelijk op geen enkele wijze meer toegang worden verkregen tot de originele persoonsgegevens. Hierdoor kan privacygevoelige informatie gebruikt worden, in overeenstemming met de geldende privacy wet- en regelgeving.224 Zodoende wordt het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer gewaarborgd.

De PALGA-databank bevat slechts de excerpten en geen informatie inzake of het bijbehorende lichaamsmateriaal nog bestaat en waar het exact ligt opgeslagen. Wel is bekend van welk laboratorium het verslag afkomstig is. Praktisch gezien is het dus mogelijk dat, in het geval de officier een bevel tot afgifte van lichaamsmateriaal zou willen afgeven, de naam en bijvoorbeeld het geslacht en leeftijd van de verdachte worden geleverd aan ZorgTTP. ZorgTTP kan dan aan de hand van die gegevens de Stichting PALGA benaderen en de code die bij de verdachte hoort verstrekken. De Stichting PALGA kan vervolgens aan de hand van die code onderzoeken of er een pathologisch verslag van die persoon aanwezig is en van welk laboratorium dat verslag afkomstig is. De Stichting PALGA zou dan het verzoek tot afgifte door moeten geven aan dat laboratorium of de gegevens van het laboratorium aan de officier doorgeven zodat die het bevel tot afgifte kan geven. Het laboratorium kan vervolgens onderzoeken of er nog lichaamsmateriaal ligt opgeslagen en wanneer dit het geval is, het lichaamsmateriaal naar de officier of het NFI toezenden. Vanwege het feit dat de persoonsgegevens versleuteld zijn, kan de Stichting PALGA medewerking verlenen zonder dat het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer of enig beroepsgeheim in het geding is.

Bezwaren Persoonsverwisseling De praktische mogelijkheid bestaat dat een officier een beroep op het PALGA-systeem kan doen om de locatie van lichaamsmateriaal van een verdachte te achterhalen. Het gebruik van de PALGA-databank brengt echter een risico van persoonswisseling met zich mee. Vanaf 2010 wordt het Burgers Service Nummer van een persoon gekoppeld zodat vaststaat dat het verslag bij die persoon hoort.225 Uit een verslag van de Stichting PALGA blijkt dat in het oude systeem de identificatie van personen werd gewaarborgd door middel van een code gebaseerd op geslacht, geboortedatum en

221 Informatie ontleend van de site van PALGA, via www.palga.nl (klik op ‘databank’). 222 Zorg Trusted Third Party. Voor meer informatie over de werkwijze van ZorgTTP zie de site van ZorgTTP, via www.zorgttp.nl. 223 Transparantie versterkt vertrouwen 2012, p. 9-13. 224 Een patiënt krijgt een code, bijvoorbeeld 123 dat gebaseerd is op de 1e vier letters van de geboortenaam, de geboortedatum en het geslacht, een 2e pseudoniem op de 1e acht letters van de geboortenaam, geboortedatum en geslacht en een 3e op het Burger Service Nummer (BSN) van de patiënt. Informatie ontleend van de site van PALGA, via www.palga.nl (klik op ‘databank’ en vervolgens op ‘excerpten’). 225 Informatie ontleend van de site van de PALGA, via www.palga.nl (klik op ‘databank’).

Page 63: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

63

de eerste vier letters van de geslachtsnaam.226 Deze wijze van versleuteling liet de mogelijkheid open dat in sommige gevallen pathologische verslagen aan de verkeerde persoon werden gekoppeld zodat er sprake was een ‘administratieve tweeling’.227 Op deze manier wijze zou het bijvoorbeeld mogelijk zijn dat volgens de databank een persoon viermaal de blinde darm heeft laten verwijderen. Wanneer niet met zekerheid te zeggen is dat lichaamsmateriaal van een bepaald persoon afkomstig is, kan het DNA-profiel dat van dat materiaal bepaald is niet als bewijs worden toegelaten. Dit zou namelijk het risico meebrengen dat een persoon ten onrechte als verdachte wordt uitgesloten. Toestemming In het geval dat de WZL wordt ingevoerd, is conform artikel 15 van de WZL geen toestemming van de patiënt vereist voor het gebruik van lichaamsmateriaal ten behoeve van strafrechtelijk DNA-onderzoek ex o.a. artikel 151b lid 4 Sv. Echter, lichaamsmateriaal dat voor de inwerkingtreding van de wet reeds aanwezig is kan volgens artikel 24 lid 3 van de WZL slechts worden gebruikt nadat toestemming van de donor is verkregen. Dat betekent dat van ongeveer 58 miljoen pathologieverslagen die sinds 1971 zijn opgeslagen de bijbehorende patiënten opgespoord zouden moeten worden en toestemming voor het mogelijke gebruik van het lichaamsmateriaal voor DNA-onderzoek in strafzaken zou moeten worden verkregen. Dit zal praktisch gezien veel tijd en geld kosten.

Daarnaast kan de vraag gesteld worden of de mogelijkheid dat afgifte van lichaamsmateriaal door een officier gevorderd wordt, negatieve gevolgen heeft voor de welwillendheid om lichaamsmateriaal ten behoeve van medisch-wetenschappelijk onderzoek af te staan.228 De beantwoording van deze vraag vereist een sociaalpsychologisch onderzoek waarvoor deze scriptie zich niet leent. Mocht in de toekomst blijken dat de bevoegdheid van de officier om in sommige gevallen de afgifte van lichaamsmateriaal te vorderen een negatief effect heeft voor de welwillendheid om lichaamsmateriaal af te staan ten behoeve van medisch-wetenschappelijk onderzoek, dan zal de hoeveelheid beschikbaar lichaamsmateriaal voor medisch-wetenschappelijk onderzoek en dus voor diagnostiek, onderwijs en bijvoorbeeld de ontwikkeling van nieuwe medische behandeltechnieken verminderen. Veel medisch-wetenschappelijk onderzoek zou ondenkbaar zonder de beschikbaarheid van lichaamsmateriaal.229

Procedure vordering tot afgifte De praktische mogelijkheid bestaat dus dat er een beroep op het PALGA-systeem wordt gedaan om informatie te verkrijgen inzake de locatie van lichaamsmateriaal van een verdachte. Door ZorgTTP te benaderen met de gegevens van de verdachte, kan de code van de verdachte worden verstrekt aan de Stichting PALGA. Via het PALGA-systeem kan dan worden achterhaald welke biobank of pathologisch laboratorium benaderd dient te worden voor de vordering tot afgifte.

226 Consequenties van een databank met anonieme patiënten 2000, p.1. 227 Consequenties van een databank met anonieme patiënten 2000, p.1-2. 228 In de huidige patiëntenfolders wordt expliciet uitgesloten dat lichaamsmateriaal wordt afgestaan ten behoeve van justitiële identificatie. Zie punt 14 van de als bijlage 5 aan deze scriptie toegevoegde patiëntenfolder van de NVVP. 229 Santen 2007, p. 47-52.

Page 64: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

64

Hierbij dient echter in gedachte te worden gehouden dat vanwege de mogelijkheid van ‘administratie tweelingen’ er een risico bestaat dat het lichaamsmateriaal van een verkeerd persoon wordt verstrekt, hetgeen zou kunnen leiden tot het ten onrechte uitsluiten van een persoon als verdachte. Daarnaast zou de huidige invulling van de WZL betekenen dat alle donoren die voor de inwerkingtreding van de WZL lichaamsmateriaal hebben afgestaan voor toestemming benaderd dienen te worden om het lichaamsmateriaal ten behoeve van DNA-onderzoek in de zin van artikel 151b Sv te mogen gebruiken. Hetgeen zou veel tijd kosten en hoge kosten met zich mee brengen. Ten slotte kan de mogelijk bestaan dat de welwillendheid afneemt om lichaamsmateriaal in het kader van medisch-wetenschappelijk onderzoek af te staan, hetgeen negatieve gevolgen zou hebben voor het medisch-wetenschappelijk onderzoek.

7.3 Voldoet de wijziging van artikel 151b lid 4 Sv aan artikel 8 van het EVRM?

Inbreuk artikel 8 EVRM Het recht van lid 1 artikel 8 EVRM is bij de vordering van afgifte van lichaamsmateriaal niet in het geding. Het lichaamsmateriaal is namelijk al in het kader van medisch-wetenschappelijk afgenomen en opgeslagen. De vraag is of de afgifte inbreuk maakt op het recht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Gezien de bevindingen van dit hoofdstuk maakt het bepalen en verwerken van DNA-profielen een inbreuk op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, maar is deze mijns inziens gerechtvaardigd. De vraag is echter of het gebruik van lichaamsmateriaal dat in het kader van medisch-wetenschappelijk onderzoek is afgenomen een inbreuk maakt op dit recht en of deze eventuele inbreuk gerechtvaardigd is.

Vrijwel alles van het menselijk lichaam kan in het kader van medisch-wetenschappelijk onderzoek worden afgenomen. Dit lichaamsmateriaal wordt in vertrouwen aan bijvoorbeeld een arts afgestaan, ten behoeve van het monitoren en bevorderen van de gezondheid van die persoon. Het lichaamsmateriaal wordt toevertrouwd aan een dergelijk persoon omdat er een vertrouwensrelatie bestaat waarbij iemand niet hoeft te vrezen dat informatie die hij of zijn aan bijvoorbeeld een arts toevertrouwd, in handen van derden komt. Dit vertrouwen is onder andere gebaseerd op het medisch beroepgeheim en het daaraan gerelateerde (medisch) verschoningsrecht. Een bevel tot afgifte van lichaamsmateriaal maakt een inbreuk op dit beroepgeheim en het daaraan gerelateerde verschoningsrecht. In de huidige wetgeving bestaat de mogelijkheid dat in zeer uitzonderlijke omstandigheden het verschoningsrecht mag worden doorbroken en het medisch dossier van een patiënt in beslag genomen mag worden genomen. Een dergelijk dossier bevat zeer veel gevoelige informatie omtrent een patiënt, doorgaans meer informatie dan het lichaamsmateriaal zelf. Dat betekent echter nog niet dat het bevel tot afgifte geen inbreuk maakt op het recht van artikel 8 EVRM. Mijns inziens maakt iedere vorm van het doorbreken van het medisch verschoningsrecht een inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, de vraag rest of deze inbreuk gerechtvaardigd is.

Rechtvaardig? Bij wet voorzien De WZL beoogt de bevoegdheid om afgifte van lichaamsmateriaal bij een beheerder in de zin van de WZL te vorderen te creëren door middel van een aanpassing van artikel 151b lid 4 van het Wetboek van Strafvordering. In dat artikel zou vermeld worden onder welke omstandigheden van de bevoegdheid gebruik mag worden gemaakt. Eventueel na het inwinnen van passend juridisch advies

Page 65: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

65

is het voor een burger dan duidelijk onder welke omstandigheden afgifte van het lichaamsmateriaal en de daarmee gepaarde doorbraak van het verschoningsrecht, mag worden gemaakt. De inbreuk die het doorbreken van het medisch verschoningsrecht op het recht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer maakt is derhalve naar mijn mening bij een kenbare en voorzienbare wet voorzien. In de nastreving van een legitiem doel De afgifte van het lichaamsmateriaal wordt gevorderd ten behoeve van het bepalen en verwerken van een DNA-profiel van een vermiste, gevluchte of overleden en begraven c.q. gecremeerde verdachte van een ernstig misdrijf, tegen wie ernstige bezwaren bestaan. Het doel van deze handeling is het vaststellen of de bekende verdachte celmateriaal heeft achtergelaten op het plaats delict en mogelijk de dader van het ernstige misdrijf is. Aan de hand van dit onderzoek kan bijvoorbeeld ook een tweede verdachte worden uitgesloten van verdenking. Met de inbreuk wordt derhalve beoogd bij te dragen aan het opsporen, vervolgen, veroordelen en bestraffen van de daders van ernstige misdrijven, waardoor ook (potentiële) slachtoffers worden beschermd. Conform Europeesrechtelijke jurisprudentie valt dit onder de legitieme doelen van de opsporing, vervolging en berechting van daders van strafbare feiten en het beschermen van de rechten en vrijheden van anderen. De inbreuk is derhalve in de nastreving van een legitiem doel. Noodzakelijk in een democratische samenleving De bevoegdheid om afgifte van lichaamsmateriaal te vorderen kan, zoals voornoemd, slechts in uitzonderlijke gevallen worden aangewend. Daarbij gaat het uitsluitend om het oplossen van een van de ernstige misdrijven van artikel 67 lid 1 Sv. Meer in het bijzonder gaat om ernstige geweld- en zedendelicten. Het oplossen van deze misdrijven is noodzakelijk voor het beschermen van de maatschappij en is dan ook een van de fundamentele taken van de politie en justitie. Dergelijke strafbare feiten mogen naar algemeen recht niet onbestraft blijven. De afgifte van lichaamsmateriaal kan hieraan bijdragen in zaken die anders niet opgelost kunnen worden. Derhalve bestaat er mijns inziens een maatschappelijke noodzaak voor het bevel tot afgifte van lichaamsmateriaal en de inbreuk op het recht van artikel 8 EVRM die daarmee gepaard gaat.

Is die inbreuk proportioneel in het licht van het opsporen, vervolgen en berechten van daders van ernstige misdrijven? Het belang om in vrijheid en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde te kunnen wenden, is zwaarwegend. Het bestaan van een bevoegdheid om een bevel tot afgifte van lichaamsmateriaal te kunnen geven, zou betekenen dat in potentie iedere keer dat lichaamsmateriaal wordt afgestaan ten behoeve van diagnostiek, de officier de afgifte van dat lichaamsmateriaal kan vorderen en bevelen dat er een DNA-profiel van wordt bepaald en verwerkt. Van deze bevoegdheid mag echter slechts gebruik worden gemaakt wanneer aan strikte voorwaarden is voldaan. Het bevel tot het doen van afgifte is slechts mogelijk wanneer een persoon verdacht wordt van het plegen van een ernstig misdrijf. Meer in het bijzonder een ernstig geweld- of zedendelict. Hierbij dient er meer dan een redelijk vermoeden van schuld aanwezig te zijn. Daarnaast dient de verdachte onbereikbaar te zijn omdat deze gevlucht, vermist, begraven of gecremeerd is. Verder mag het bevel slechts worden gegeven wanneer er geen andere mogelijkheid bestaat om het celmateriaal te verkrijgen. Het DNA-profiel dient daarbij redelijkerwijs bij te kunnen dragen aan het oplossen van een misdrijf, hetgeen uitsluit dat de bevoegdheid wordt aangewend voor ernstige misdrijven waar DNA geen rol speelt. Alvorens een bevel tot afgifte mag worden gegeven toetst de rechter-commissaris of aan deze

Page 66: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

66

voorwaarden is voldaan. Ten slotte mag het DNA-onderzoek zich uitsluitend richten op het bepalen van een DNA-profiel. De bevoegdheid om het bevel te geven is zodoende aanzienlijk beperkt en de toepassing ervan staat onder rechterlijke controle.

De bevoegdheid tot het geven van het bevel kan slechts als ultimum remedium worden gebruikt en kan daarbij mogelijk doorslaggevend zijn bij het vaststellen of een persoon het misdrijf heeft gepleegd, of juist niet. Gezien deze waarborgen en de belangrijke bijdrage die het bevel tot afgifte van lichaamsmateriaal kan leveren aan het oplossen van ernstige misdrijven, is de inbreuk mijns inziens noodzakelijk in een democratische samenleving. Rechtvaardig? Het doorbreken van het medisch verschoningsrecht en het bepalen en verwerken van een DNA-profiel van lichaamsmateriaal dat in het kader van medisch-wetenschappelijk onderzoek is afgestaan, maakt een ingrijpende inbreuk op het recht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Gezien de bovenstaande overwegingen voldoet deze inbreuk mijns inziens aan de eisen van lid 2 van artikel 8 EVRM en is de inbreuk zodoende rechtvaardig.

7.4 Tussenconclusie De invoering van de WZL zou het Wetboek van strafvordering zodanig wijzigen dat een officier onder voorwaarden afgifte van lichaamsmateriaal bij een beheerder in de zin van de WZL kan vorderen. Deze bevoegdheid doorbreekt het verschoningsrecht van een dergelijke beheerder en is, naar mijn mening, dan ook een ingrijpend middel. De voorwaarden waaronder van deze bevoegdheid gebruik mag worden gemaakt zijn daarentegen mijns inziens zodanig ingericht dat wordt voldaan aan de eisen van lid 2 van artikel 8 van het EVRM. De inbreuk dat de nieuwe bevoegdheid op het recht van persoonlijke levenssfeer maakt is naar mijn mening dan ook rechtvaardig in het licht van het doel van het opsporen, vervolgen en berechten van daders van strafbare feiten en het beschermen van de rechten en vrijheden van anderen. Ondanks dat de Europeesrechtelijke wetgeving ruimte biedt voor invoering van de WZL bestaan er echter nog enkele praktische bezwaren die in de weg staan van toepassing van de wet.

Page 67: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

67

8. Conclusies en aanbevelingen

8.1 Conclusies Het eerste doel van deze scriptie was het creëren van een overzicht van DNA-onderzoek in strafzaken. In hoofdstuk twee tot en met vijf zijn dan ook alle vormen van DNA-onderzoek in strafzaken, het forensisch onderzoek zelf, het DNA-onderzoek bij veroordeelden en de bewijskracht van een DNA-match aan bod gekomen. Hierbij is onder andere besproken onder welke voorwaarden dergelijk onderzoek mag worden verricht, hoe er wordt omgegaan met de verzuimen inzake die voorwaarden, wie een bevel tot het verrichten van DNA-onderzoek mag geven, op welke wijze het onderzoek wordt verricht, welke bezwaren er ten aanzien van de vormen van DNA-onderzoek in de literatuur zijn geuit en welke bewijskracht DNA-bewijs in het opsporingsonderzoek en het onderzoek ter terechtzitting kan hebben. Daarnaast werd onderzocht of de huidige vormen van DNA-onderzoek in strafzaken voldoen aan artikel 8 van het EVRM en of een eventuele toekomstige vorm van DNA-onderzoek waarbij celmateriaal wordt gebruikt dat in het kader van medisch-wetenschappelijk onderzoek is afgenomen, voldoet aan datzelfde artikel. Hierbij is ook onderzocht wat de invloed van het laatstgenoemde onderzoek zou zijn ten aanzien van de hoeveelheid celmateriaal waarover het Openbaar Ministerie over zou kunnen beschikken.

De doelen van deze scriptie zijn ondergebracht in de onderzoeksvraag: In hoeverre is het naar maatstaven van artikel 8 van het EVRM toegestaan, dat ten behoeve van justitiële opsporing naar verdachten, gebruik wordt gemaakt van lichaamsmateriaal van niet-veroordeelden, meer in het bijzonder materiaal dat verkregen is voor medisch-wetenschappelijke doeleinden? De belangrijkste bevindingen die uit het onderzoek ten behoeve van de beantwoording van deze onderzoeksvraag voortvloeien kunnen als volgt worden samengevat:

Celmateriaal en de bijbehorende DNA-profielen kunnen een belangrijke rol spelen in strafrechtelijke onderzoeken. Het vaststellen dat iemand celmateriaal heeft achtergelaten op een plaats delict kan van doorslaggevende betekenis zijn bij het opsporen en vervolgen van daders van (ernstige) strafbare feiten. Aan de ene kant kan een DNA-profiel dat gebaseerd is op een gevonden spoor een belangrijk hulpmiddel zijn bij het vinden van een verdachte, aan de andere kant kan DNA-bewijs in belangrijke mate steun geven aan bewijsvoering tijdens het onderzoek ter terechtzitting en een verdachte incrimineren of juist vrijpleiten. Vanwege de bijdragen die DNA-bewijs kan leveren aan strafrechtelijke onderzoeken zijn er door de jaren heen meerdere wetten inzake DNA-onderzoek in strafzaken in het leven geroepen. Deze wetgeving is doorgaans het gevolg van ontwikkelingen in de technologie en/of de rechtspraak. Het gebruik van DNA-onderzoek en daarbij het verplichten van personen om celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van DNA-profielen af te staan, is echter niet zonder haken en ogen. De handelingen en verplichtingen die voortvloeien uit DNA-onderzoek in strafzaken maken namelijk in veel gevallen inbreuk op mensenrechten. De wetgever is zich hiervan bewust en heeft dan ook, naar mijn mening met succes, gepoogd om de wetgeving zodanig in te richten dat de inbreuken op een wijze geschieden die in het licht van het doel van opsporen, vervolgen, berechten en bestraffen van daders van strafbare feiten te rechtvaardigen zijn. Naarmate er meer wettelijke en technische mogelijkheden ontstaan om DNA-onderzoek te verrichten, wordt het echter steeds belangrijker om de rechten van mensen te waarborgen. De inbreuken kunnen naar aanleiding van die ontwikkelingen steeds gemakkelijker en ingrijpender worden gemaakt.

Page 68: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

68

De verschillende vormen van DNA-onderzoek in strafzaken vereisen verschillende waarborgen om de toepassing ervan op een rechtvaardige wijze te laten geschieden. De nieuwste mogelijke vorm van DNA-onderzoek in strafzaken, waarbij celmateriaal wordt gebruikt dat in het kader van medisch-wetenschappelijk onderzoek is afgestaan, is hierop geen uitzondering. Wanneer deze vorm van DNA-onderzoek zou worden toegestaan, kan de officier in theorie de afgifte van celmateriaal van het overgrote deel van de Nederlandse burgers vorderen ten behoeve van het verrichten van DNA-onderzoek.230 Deze vorm van DNA-onderzoek zou daarbij een inbreuk maken op het (medisch) verschoningsrecht door deze opzij te schuiven. Het verschoningsrecht dient te waarborgen dat mensen vrijelijk informatie kunnen toevertrouwen aan een verschoningsgerechtigde. Het doorbreken van dit recht is een ingrijpend middel en kan alleen geschieden in de uitzonderlijke situatie waarin het waarheidsbelang prevaleert boven het belang van het verschoningsrecht. Met dit recht dient naar mijn mening niet lichtvaardig om te worden gegaan. De proportionaliteit oftewel noodzakelijkheid in een democratische samenleving van de bevoegdheid om een inbreuk te mogen maken staat hierbij, net zoals bij de andere DNA-onderzoeken in strafzaken, centraal. Deze proportionaliteit kan gezien de Europeesrechtelijke wetgeving en rechtspraak aan de hand van verschillende elementen worden gewaarborgd. Hierbij komen de verwachte effectiviteit, het doel van de inbreuk, de mogelijkheid van rechterlijke controle, de wijze waarop deze inbreuk geschiedt en de reikwijdte van de bevoegdheid aan bod. Naar mijn mening zijn de aanpassingen die de Wet Zeggenschap Lichaamsmateriaal maakt aan lid 4 van artikel 151b en lid 4 van artikel 195d Sv zodanig ingericht dat deze proportioneel zijn in het doel van het opsporen, vervolgen, veroordelen en bestraffen van daders van ernstige misdrijven. Het recht van artikel 8 EVRM mag echter naar mijn mening niet te gemakkelijk opzij worden geschoven en iedere inbreuk die op dat recht wordt gemaakt dient zodanig ingericht te worden dat deze ruimschoots voldoet aan de eisen van lid 2 van artikel 8 van het EVRM en daarom in het licht van het voorkomen van strafbare feiten rechtvaardig is. Wanneer aan de besproken eisen wordt voldaan, bestaat er in het licht van artikel 8 van het EVRM celmateriaal ruimte om DNA-onderzoek te verrichten op celmateriaal dat is afgenomen in het kader van medisch-wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van de justitiële opsporing naar verdachten.

8.2 Aanbevelingen

8.2.1 Huidig DNA-onderzoek in strafzaken

Betrouwbaarheid DNA-bewijs Het is van belang dat DNA-bewijs dat wordt toegelaten in onderzoek in strafzaken volledig betrouwbaar is. Hierbij is het van belang dat er geen fouten worden gemaakt tijdens het forensisch onderzoek. De geaccrediteerde instituten dragen hier zelf zorg voor en daarnaast inspecteert de Raad voor Accreditatie de onderzoekskwaliteit. Het onderzoek van Frumkin e.a. heeft echter aangetoond dat de mogelijkheid bestaat dat met relatief gemak celmateriaal zodanig kan worden vervalst dat het DNA-profiel van een ander persoon uit het materiaal wordt bepaald. Het is dus mogelijk dat bewust bewijs worden vervalst, hetgeen ertoe kan leiden dat een persoon wordt veroordeeld voor een misdrijf dat diegene niet heeft begaan. Het vervalsen van DNA-bewijs is een proces dat tijd kost en waarvoor enige know how en materiaal is vereist. Daarom is het naar mijn verwachting niet waarschijnlijk dat het vaak zal voorkomen dat een persoon dergelijke moeite doet 230 Een ieder die ooit in het kader van medisch-wetenschappelijk onderzoek in Nederland lichaamsmateriaal heeft afgestaan, in theorie zouden er dus de afgifte van lichaamsmateriaal van niet-Nederlanders zoals toeristen of illegalen gevorderd kunnen worden.

Page 69: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

69

om een andere persoon te incrimineren. Echter, het risico dat ook maar een iemand ten onrechte wordt veroordeeld voor een (ernstig) misdrijf maakt het naar mijn mening de overweging waard om te onderzoeken of de voorgestelde authenticatietechniek van Frumkin e.a. inzake het ontdekken van vervalst celmateriaal, in Nederland als standaardprocedure bij forensische laboratoria ingevoerd dient te worden.

Vernietiging van DNA-profielen Een andere zaak waaraan de overheid naar mijn mening aandacht dient te schenken is de vernietiging van DNA-profielen en het bijbehorende celmateriaal in het geval dat de verdachte van wie het materiaal afkomstig is, niet wordt veroordeeld. Zoals in hoofdstuk 6 is beschreven, is uit onderzoek gebleken dat officieren vrijwel altijd verzuimden een dergelijk bevel te geven. Wil het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer gewaarborgd blijven, dan dienen de DNA-profielen en het bijbehorend celmateriaal te worden vernietigd zodra niet meer aan de voorwaarden van rechtmatige bewaring is voldaan. Uit het voornoemde onderzoek bleek dat het NFI voornemens was om een systeem te creëren dat herinneringen aan officieren inzake opgeslagen lichaamsmateriaal en DNA-profielen verzond, mocht dit systeem het gewenste effect hebben gehad, dan kan deze aanbeveling buiten beschouwing worden gelaten.

Wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken De wetgever heeft inzake het verwantschapsonderzoek in strafzaken in de bijbehorende memorie van toelichting aangegeven dat in het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken nadere uitleg zou worden gegeven aan het vereiste van aan een niet-verdachte vragen om mee te werken aan DNA-onderzoek. Hierbij zou expliciet aandacht worden besteed aan de informatieverplichting jegens die derde over de keuzevrijheid inzake medewerking aan het onderzoek, dit is echter niet gebeurd. Naar mijn mening dient de wetgever dit alsnog te doen daar dit bij zal dragen aan de kenbaarheid en voorzienbaarheid van de wetten waarop de bevoegdheid om een inbreuk op de rechten van artikel 8 van het EVRM te maken, gebaseerd zijn.

8.2.2. Praktische invulling van de WZL of een soortgelijke wet

Gebruik van de PALGA-databank Mocht de WZL of een andere wet waarin de bevoegdheid wordt gecreëerd om afgifte van lichaamsmateriaal dat in het kader van medisch-wetenschappelijk onderzoek is afgenomen te vorderen ten behoeve van het verrichten van DNA-onderzoek worden ingevoerd, dan bestaat de praktische mogelijkheid dat een beroep kan worden gedaan op de PALGA-databank teneinde de locatie van het lichaamsmateriaal van de verdachte te vinden. De gegevens van de patiënten zijn in de pathologische verslagen zodanig versleuteld dat de PALGA efficiënt kan bijdragen aan de opsporing zonder dat daarbij het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in het geding is. Ondanks dat de Europeesrechtelijke wetgeving het toelaat en het praktische mogelijk is om de PALGA-databank te gebruiken, bestaan er naar mijn mening enkele bezwaren waar rekening mee moet worden gehouden en/of die in de weg staan van de uitvoering van de WZL of een soortgelijke wet. Risico persoonsverwisseling Het gebruik van de PALGA-databank brengt een risico van persoonsverwisseling met zich mee. Uit het onderzoek in hoofdstuk 7 is gebleken dat pathologische verslagen in het oude systeem in sommige gevallen aan de verkeerde persoon zijn gekoppeld. Dit risico wordt ondervangen door het

Page 70: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

70

BSN te gebruiken bij de archivering van de pathologische verslagen. Het zou dan ook de voorkeur genieten dat slechts lichaamsmateriaal wordt opgevraagd en gebruikt voor DNA-onderzoek waarbij het BSN van de patiënt is gekoppeld, zodat de afkomst van het lichaamsmateriaal met zekerheid is vast te stellen. Gebruik reeds afgestaan lichaamsmateriaal Het feit dat toestemming is vereist voor het gebruik van reeds aanwezig lichaamsmateriaal ten behoeve van de opsporing naar verdachten verdient naar mijn mening de aandacht. Hetgeen betekent dat van ongeveer 58 miljoen pathologieverslagen de donor achterhaald zou moeten worden. Hierbij dient de wetgever mijns inziens te overwegen of de kosten en moeite die daarmee gepaard gaan, de moeite waard zijn in het licht van het verwachte aantal keer dat er een beroep zal worden gedaan op afgifte van lichaamsmateriaal. De mogelijkheid bestaat ook dat de WZL of een soortgelijke wet zodanig wordt aangepast dat met terugwerkende kracht geen toestemming is vereist voor het gebruik van lichaamsmateriaal dat reeds aanwezig is. In een dergelijk geval dient de wetgever te onderzoeken of de inbreuk op artikel 8 EVRM die daarmee gepaard gaat, proportioneel is in het licht van de verwachte effectiviteit voor de opsporing naar verdachten. Deze mogelijkheid is echter ten tijde van het afstaan van lichaamsmateriaal niet voorzienbaar geweest en zal derhalve vermoedelijk in strijd zijn met het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

Invloed welwillendheid om lichaamsmateriaal af te staan Ten slotte dient naar mijn mening de overheid te onderzoeken of het vereisen van schriftelijke toestemming inzake de mogelijkheid dat lichaamsmateriaal kan worden gebruikt voor de in de WZL genoemde DNA-onderzoeken in strafzaken, negatieve gevolgen kan hebben voor de welwillendheid van personen om in het kader van medisch-wetenschappelijk onderzoek lichaamsmateriaal af te staan. Mocht blijken dat de welwillendheid negatief wordt beïnvloed, dan dient overwogen te worden of de negatieve gevolgen voor medisch-wetenschappelijk onderzoek die de verminderde hoeveelheid beschikbaar lichaamsmateriaal met zich mee zou brengen, zwaarder wegen dan het belang om het DNA-profiel van een vermiste, gevluchte, begraven of gecremeerde verdachte te bepalen.

Page 71: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

71

9. Literatuur- en jurisprudentielijst

Literatuurlijst De volgende werken zijn in deze scriptie aangehaald: Advies bewaartermijnen Commissie Kwaliteit en Beroeps Uitoefening 2010

Advies bewaartermijnen Commissie Kwaliteit en Beroeps Uitoefening 2010, (advies 2010 via www.pathology.nl, zoek op ‘advies bewaartermijnen’).

Beek 2009

C.P. van der Beek 2009, ‘Jaarverslag 2008 van de Nederlandse DNA-databank voor Strafzaken’, 2008 (via site van het NFI, via dnadatabank.forensischinstituut.nl, zoek op ‘jaarverslag’).

Beek 2011

C.P. van der Beek, ‘Jaarverslag 2011 Nederlandse DNA-databank voor strafzaken’, 2011, via www.dnajaarverslag2011.forensischinstituut.nl.

Bespiegelingen over de forensische markt 2011

Bespiegelingen over de forensische markt. Januari 2011.,(rapport NFI 2011 via www.nederlandsforensischinstituut.nl/bespiegelingen-over-de-forenische markt).

Blomsma 2007

J.H. Blomsma, 'Recente rechtspraak DNA-onderzoek', Delikt en Delinkwent 2007, 24. Buiter e.a. 2003

L. Buiter e.a., DNA-onderzoek in opsporing en bewijsvoering in strafzaken. DNA-nulmeting. Leiden: Universiteit van Leiden, WODC, 2003.

Consequenties van een databank met anonieme patiënten 2000

Consequenties van een databank met anonieme patiënten, (rapport PALGA 2000 via www.palga.nl/publicaties).

Corstens 2011

G.J.M. Corstens, Het Nederlands Strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011. De essenties van forensisch onderzoek 2007

De essenties van forensisch onderzoek. Interpretatie van DNA-bewijs II, (rapport 2007 van het NFI, te vinden via www.bioplein.nl , zoek op ‘essenties forensisch onderzoek’).

Delwig e.a. 2012

M.N. Delwig, Medisch beroepsgeheim en verschoningsrecht in de gehandicaptenzorg (onderzoek in opdracht van de VGN), 2012.

Forensisch onderzoek 2007

Forensisch onderzoek, (introductie forensisch onderzoek 2007, via www.barleus.nl, zoek op forensisch onderzoek).

Frumkin e.a. 2010 D. Frumkin e.a., Authentification of forensic DNA samples, gepubliceerd onderzoek in Forensic science international: Genetics 4 2010 p.95-103.

Page 72: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

72

Geesink & Steegers 2009 I. Geesink & C. Steegers, ‘Nader gebruik onderzocht. Zeggenschap over lichaamsmateriaal’, Den Haag: Rathenau Instituut; TA rapport 0901.

Jetten 2002

J. Jetten, J, ‘Het nader gebruik van lichaamsmateriaal’. Afstudeerscriptie Gezondheidsrecht Katholieke Universiteit Nijmegen. Arnhem, december 2002. Via www.lichaamsmateriaal.org/ jetten.htm

Kemp & Tijhuis 2012

J. van der Kemp & E. Tijhuis, ‘Aanhouding in de zaak-Vaatstra zeker geen argument voor een landelijke databank’, Trouw 4 december 2012, www.trouw.nl (zoek op Vaatstra aanhouding databank).

KNAW 2006

Multifactoriële aandoeningen in het genomics tijdperk. Verkenningscommissie Multifactoriële aandoeningen.’, 2006, www.knaw.nl (zoek op titel).

Kooijmans 2010

T. Kooijmans, ‘Bewijzen door de strafrechter’, Ars Aequi 2010. Koops & Prinsen 2005

B.J. Koops, M.M. Prinsen, ‘Gezocht: blonde man uit Friesland. Verwonderpunten bij de wet DNA-onderzoek uiterlijk waarneembare persoonskenmerken’, Delikt & Delinkwent 2005, 42, p. 610-626.

Koppen & Elffers 2006

P.J. van Koppen, H. Elffers, 'De mythe van het DNA-bewijs', Advocatenblad 2006, 13/29. Kruisbergen & Poot 2007

E.W. Kruisbergen,C.J. de Poot,’ Toepassing van DNA-wetgeving in de praktijk: nog veel onbeantwoorde vragen’, NJB 2007, 1454.

Olstoorn-Heim 1996

E.T.M. Olsthoorn-Heim, ‘Nader gebruik van lichaamsmateriaal: op weg naar een evenwichtige regeling’, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 1996, 140:1193-7.

Poot & Kruisbergen 2006

C.J. de Poot & E.W. Kruisbergen, Kringen rond de dader. Grootschalig DNA-onderzoek als instrument in de opsporing, Den Haag: Boom Juridische uitgevers, WODC, 2006.

Prinsen 2008

M.M. Prinsen,’DNA-verwantschapsonderzoek. Familie van de verdachte?’, Strafblad 2008. Prinsen 2012

M.M. Prinsen, ‘Landelijke DNA-databank ongewenst’, Trouw 24 november 2012, (www.trouw.nl, zoek op ‘landelijke DNA-databank ongewenst’).’

Page 73: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

73

Rebers e.a. 2012 S. Rebers e.a., ‘Zeggenschap over nader gebruik van lichaamsmateriaal’, Nederlands Tijdschrift Voor Geneeskunde 2012-156.

RIVM 2006 The secondary use of heel prick cards. Workshop convened by RIVM, KNAW & VUmc. Bilthoven, 15 december 2006.

Roscam Abbing 2006

H.D.C. Roscam Abbing, ‘Voorafgaande ‘informed consent’ is ook vereist bij wetenschappelijk onderzoek zonder risico. Pro-contra’, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 2006, :617.

Santen 2007

H. van Santen, ‘Een goudmijn voor klinisch onderzoek’, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 2007: 151.

Savornin Lohman 2012

J. de Savornin Lohman, ‘DNA-databank: de tegenargumenten’, The Post Online 27 november 2012, www.thepostonline.nl (zoek op DNA-databank).

Sjerps, Kloosterman, Beek 2010 M. Sjerps, A. Kloosterman, K. van der Beek, ‘De interpretatie van een DNA-match’, Delikt en Delinkwent 2010/11.

Thijssen 2013

W.Thijssen, ‘Advocaat Knoops draagt vijf nieuwe feiten aan in Deventer moordzaak’, Volkskrant 21 maart 2013

Toom 2009

V. Toom, ‘De wereld achter het DNA-bewijs Betrouwbaarheid in een Nederlands laboratorium voor DNA-onderzoek’, NJB 2009, 328.

Toom 2010

V. Toom. Dragers van waarheid. Normatieve aspecten van twintig jaar forensisch DNA-onderzoek in Nederland, (proefschrift Amsterdam UvA).

Toom & Charek 2011

V. Toom, A. M’Charek, ‘Van individuele verdachte naar verdachte families en populaties’, NJB 2011,100.

Transparantie versterkt vertrouwen 2012

Transparantie versterkt vertrouwen, (brochure ZorgTTP) te vinden via https://www.zorgttp.nl/userfiles/Downloads/ZorgTTPbrochure-2012.pdf, 2012.

Tulder 2000

F. van Tulder, ‘Economische bijdragen op het gebied van de criminologie’: Tijdschrift voor Criminologie 2000/3.

Page 74: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

74

Jurisprudentielijst

• EHRM 26 april 1979, nr.6538/74, NJ 1980, 146 (Sunday Times). • EHRM 25 maart 1983, nr. 5947/72, nr. 97 (Silver a.o. v. The United Kingdom). • EHRM 24 april 1990, nr. 11105/84 (Huvig v. France). • EHRM 16 december 1992, nr. 13710/88, NJ 1993, 400 (Niemitz). • EHRM 4 mei 1999, nr. 40084/98 (Choudhary). • EHRM 4 december 2008, nr. 30562/04 (S. and Marper v. The United Kingdom).

• HR 15 juni 1976, NJ 1976, 551 m.nt.ThWvV. • HR 22 juli 1976, NJ 1977, 154. • HR 7 april 1981, NJ 1981, 399 m.nt. ThWvV. • HR 29 juni 1999, NJ 2000, 10. • HR 23 november 2005, LJN AU2250, NJ 2006, 34 m. nt. J.M. Reijntjes. • HR 21 november 2006, LJN AY7363, NJ 2006, 651 NJ, 2006/ 651. • HR 19 december 2006, LJN AZ1685. • HR 24 april 2007, NJ 2008, 145. • HR 27 juli 2007, LJN AZ8411. • HR 27 mei 2008, LJN BC1370, NJ 2008/407. • HR 21 oktober 2008, LJN BD7817, NJ 2008/630. • HR 26 januari 2010, LJN: BK2094. • HR 14 september 2010, LJN BM6904. • HR 5 juli 2011, LJN BP6144. • HR 14 mei 2013, LJN BZ9943.

• Hof Den Haag 22 januari 2004, LJN AO7434. • Hof Den Haag 29 maart 2006, LJN AX8684.

• Rb. Alkmaar 22 mei 2006, LJN AZ2431. • Rb. Den Bosch, 1 augustus 2006, LJN AY5683 NJFS, 2006/ 230. • Rb. Den Haag 23 juni 2005, NbSr 2005, 388. • Rb. Haarlem 24 augustus 2005, NbSr 2005, 349. • Rb. Leeuwarden 3 juli 2006, LJN AY0092. • Rb. Leeuwarden 14 september 2005, LJN AU3732. • Rb. Leeuwarden 14 september 2005, LJN AU3733. • Rb. Leeuwarden 21 september 2006, LJN AU3734. • Rb. Middelburg 3 mei 2005, LJN AU6990. • Rb. Middelburg 29 juni 2005, NbSr 2005, 313. • Rb. Roermond 15 september 2005, LJN AU3717. • Rb. Roermond 22 december 2005, LJN AU8499. • Rb. Roermond 27 juli 2006, NbSr 2006, 366. • Rb. Rotterdam 27 oktober 2004, LJN AR4662, NJ 2004, 701. • Rb. Utrecht 12 december 2006, LJN AZ4257. • Rb. Zutphen 15 maart 2005, LJN AT0311. • Rb. Zutphen 2 december 2005, LJN AU8358. • Rb. Zwolle-Lelystad 27 januari 2005, NbSr 2006, 161.

Page 75: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

75

Bijlage 1

Bron: de site van het NFI, via dnadatabank.forensischinstituut.nl ( zoek op ‘groei DNA-databank).

Page 76: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

76

Tabel 2

Bron: De site van het NFI, via dnadatabank.forensischinstituut.nl (klik op ‘resultaten databank vermiste personen’).

Page 77: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

77

Tabel 3

Bron: de site van de NFI, via dnadatabank.forensischinstituut.nl (klik op ‘resultaten’).

Toelichting:

• Extra informatie nodig uit Nederland betekent dat er aan het OM is gevraagd of extra DNA-onderzoek aan een Nederlands DNA-profiel nog steeds zin heeft. Dit betreft meestal oude zaken waarvan de status bij de beheerder van de DNA-databank niet bekend is.

• Extra informatie nodig uit het buitenland betekent dat er aan het buitenland gevraagd is of er meer informatie beschikbaar is. Dit kan gaan om de verificatie van quality 2, 3 of 4 matches maar ook om de verificatie van volledige 6- of 7-locus matches.

• Extra onderzoek nodig in Nederland betekent dat de beheerder van de DNA-databank extra onderzoek in Nederland laat uitvoeren ter verificatie van volledige 6- of 7-locus matches.

• Extra onderzoek nodig in het buitenland betekent dat er aan het buitenland verzocht is om extra onderzoek uit te voeren ter verificatie van volledige 6- of 7-locus matches.

• Gerapporteerd betekent dat het OM en de politie op de hoogte gesteld zijn van de match en de buitenlandse DNA-profielcode die erbij hoort. Op basis daarvan kunnen in het buitenland de gegevens die bij het DNA-profiel horen, worden opgevraagd.

• Geen verdere actie nodig betekent dat Nederland niets hoeft te doen met een match. Dit is voor bijna 2/3 van het aantal matches het geval en heeft verschillende oorzaken:

o Dubbele spoor-spoor-matches bij de start met een nieuw land Als twee landen beginnen om met elkaar DNA-profielen te vergelijken, sturen ze elkaar eerst alle DNA-profielen van sporen die in de eigen DNA-databank nog geen match met een persoon hebben gegeven. Daarbij ontstaan naast spoor-persoon-matches ook spoor-spoor-matches. De spoor-spoor-matches ontstaan in beide landen en hoeven slechts één maal te worden gerapporteerd.

o Een aantal ongeldige matches Door een bug in de software is ook een aantal 5-locus matches ontstaan. Deze voldoen echter niet aan de ‘matching rules’ en zijn dus ongeldig. In een volgende uitgave van de matchingssoftware wordt dit verholpen.

Page 78: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

78

o Quality 4 matches die bestaan uit een 6-locus match plus een verschil op het 7e locus Quality 3 en 4 zijn bedoeld om vals-negatieve matches op te sporen. Dit zijn matches die gevonden zouden moeten worden maar niet gevonden worden, omdat één van beide DNA-profielen een foutje bevat. Dit soort matches zou dus zeldzaam moeten zijn. Nederland heeft echter heel veel quality 4 matches bestaande uit een 6-locus match plus een verschil op het 7e locus gevonden. Dit soort matches blijken bij nader onderzoek echter vrijwel zonder uitzondering toevalsmatches te zijn. Vooraf was dit niet verwacht. Statistische berekeningen, die naar aanleiding van deze waarnemingen zijn uitgevoerd, laten echter zien dat dit soort aantallen toevalsmatches inderdaad kunnen worden verwacht wanneer grote aantallen DNA-profielen van twee landen slechts op 7 loci met elkaar kunnen worden vergeleken.

o Matches met Nederlandse veroordeelden Matches van buitenlandse DNA-profielen met Nederlandse veroordeelden zijn niet (meer) van belang voor Nederlandse strafzaken. Die zijn immers afgedaan. Bij dit soort matches wordt afgewacht of er vanuit het buitenland een inkomend rechtshulpverzoek komt.

o Matches waarvoor inmiddels een beter profiel ingestuurd is Als, na een match, een land (bijvoorbeeld na aanvullend DNA-onderzoek) een verbeterd DNA-profiel (met meer loci) instuurt waardoor er een betrouwbaardere match ontstaat, dan hoeft de oorspronkelijke match niet meer te worden gerapporteerd.

o Al eerder gerapporteerde matches Soms verstuurt een land een DNA-profiel nogmaals nadat een eerdere match met dat DNA-profiel al door het andere land is gerapporteerd. Indien de nieuwe match de eerdere match bevestigt, is er meestal geen reden om de nieuwe match nogmaals te rapporteren.

• Geen match betekent dat een oorspronkelijke match, nadat aanvullende informatie is verkregen, toch geen echte match bleek te zijn. Het kan dan gaan om oorspronkelijke quality 2, 3 of 4 matches maar ook om oorspronkelijke volledige 6- of 7-locus matches.

Page 79: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

79

Bijlage 4

Checklist bij de interpretatie van een DNA-match Bron: M. Sjerps, A. Kloosterman, K. van der Beek, ‘De interpretatie van een DNA-match’, Delikt en Delinkwent 2010/11, p. 5-7. Is het DNA-spoor van de verdachte?

1. Hoe zeldzaam is het DNA?

2. Zijn er eerstegraads familieleden (ouders, kinderen, broers en/of zusters) die ook in aanmerking kunnen komen als DNA-donor?

3. Wat zijn de overige bewijsmiddelen, feiten en omstandigheden? Bijvoorbeeld: a. Om welke reden is het DNA-profiel van de verdachte opgenomen/wat is het strafblad

van de verdachte? b. Locatie: woont de verdachte in de buurt? c. Kent de verdachte het slachtoffer? d. Is er een verklaring van het slachtoffer?

Als het DNA-spoor van de verdachte is, betekent dit dat dan dat hij de dader is?

4. Welke onschuldige verklaringen zijn er voor de aanwezigheid van DNA? Bijvoorbeeld: a. Het DNA is afkomstig van de verdachte, maar is door hem via onschuldig direct contact

voor of na het delict overgedragen. b. DNA van de verdachte is via indirecte overdracht (via iets/iemand anders) op de plaats

delict terechtgekomen.

5. Hoe aannemelijk is een onopzettelijke fout in de keten?

6. Hoe aannemelijk is kwade opzet (het DNA van de verdachte is met opzet op de plaats delict geplaatst of gecontamineerd)?

Voorbeeld 1:

In voorbeeld 1 is er bloed aangetroffen op een ingeslagen ruit bij een inbraak met verkrachting. In het schede-uitstrijkje van het slachtoffer wordt sperma aangetroffen. Beide sporen zijn van goede kwaliteit. De DNA-profielen van deze sporen matchen met elkaar, en een zoekactie in de DNA-databank levert een match op met een persoon, die hierdoor verdachte wordt in de zaak. De berekende frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan 1 op 1 miljard. De verdachte heeft geen broers. In dit voorbeeld zijn de antwoorden op de vragen 1 en 2 in kader 2 zodanig dat bij vraag 3 slechts heel weinig belastende informatie nodig is om de mogelijkheid dat het DNA niet van de verdachte is als een academische discussie te beschouwen. Het is echter niet onmogelijk, en aanvullend DNA- of politieonderzoek is aanbevolen als bijvoorbeeld de verdachte aangeeft destijds

Page 80: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

80

met een gebroken been in het ziekenhuis te hebben gelegen. De antwoorden op de vragen 4 t/m 6 zijn zodanig dat deze DNA-sporen zeer waarschijnlijk van de dader van het delict afkomstig zijn.

Voorbeeld 2:

In voorbeeld 2 is er bij een inbraak met verkrachting alleen een haar gevonden in een bivakmuts die even verderop op straat is aangetroffen. Het DNA-profiel van deze haar is onvolledig en levert een berekende frequentie van 1 op één miljoen. Een zoekactie in de DNA-databank levert een match met een persoon die hierdoor verdachte wordt in de zaak. De verdachte beweert dat hij twee weken daarvoor zijn muts is kwijtgeraakt en dat hij bang is dat een van zijn vele vijanden hem een loer wil draaien. Hij heeft vijf broers. In dit voorbeeld zijn de antwoorden op vraag 1 en 2 in kader 1 zodanig dat aanvullende informatie en bewijs nodig lijkt om te kunnen concluderen dat het DNA waarschijnlijk van de verdachte is. Niettemin kan deze conclusie gerechtvaardigd zijn als bijvoorbeeld de verdachte blijkt geeft van daderwetenschap, herkend wordt door het slachtoffer, en er ook een vingerafdruk van hem op het raamkozijn wordt aangetroffen. De antwoorden op de vragen 4 t/m 6 zijn echter zodanig dat het DNA-spoor niet erg belastend zal zijn.

Page 81: Niets te verbergen, niets te vrezen? - Tilburg University

81

Bijlage 5