Het Enneagram - Tilburg University

68
Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers Het Enneagram Een wetenschappelijk model? - 1 -

Transcript of Het Enneagram - Tilburg University

Page 1: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

Het EnneagramEen wetenschappelijk model?

- 1 -

Page 2: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

Projecttitel: Het Enneagram: Een wetenschappelijk model?

Student: M. Cremers

[email protected]

Begeleider: Dr. M. van Woerkom

2de begeleider: Drs. B. Kroon

Periode: September 2003 – september 2005

Korte samenvatting:

Binnen HRM worden het FFM en het Enneagram gebruikt om inzicht in iemands persoonlijkheid te krijgen. Het

FFM is wetenschappelijk getoetst en resulteert in vijf typologieën: Dominantie, Altruïsme, Consciëntieusheid,

Neuroticisme en Openheid. Het Enneagram kent negen typologieën die in de praktijk zijn genummerd van 1 tot

en met 9. Wetenschappelijke toetsing van het Enneagram heeft tot nu toe nauwelijks plaatsgevonden. Doel van

het onderzoek is nagaan in hoeverre er een wetenschappelijke basis voor het Enneagram bestaat. Daartoe zijn

twee studies verricht. In studie één staat de vraag centraal: Heeft het Enneagram een wetenschappelijke basis?

In studie twee gaat het om de vergelijking van het Enneagram en het FFM. De resultaten uit vragenlijsten van

343 respondenten zijn geanalyseerd. De vragen hadden betrekking op het FFM en het Enneagram.

Uit de analyse met behulp van PCA blijkt dat de negen Enneagramtypes niet valide en betrouwbaar zijn te

onderscheiden. Vier van de vijf types van FFM konden binnen het verkregen materiaal worden herkend. In studie

twee kon slechts een zwakke correlatie tussen het FFM en de Enneagram typologieën worden aangetoond.

Er is geen wetenschappelijke basis voor het Enneagram met de resultaten van deze studie aangetoond. Het

gebruik van het Enneagram binnen HRM neemt toe, daarom is verder wetenschappelijk onderzoek dringend

gewenst.

- 2 -

Page 3: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

Voorwoord

Om onderstaande redenen werd ik geprikkeld om onderzoek te doen naar het Enneagram.

>> Een eeuwenoud model, een leidraad tot zelfontplooiing, de weg om god te vinden en recentelijk

ontwikkeld tot een psychologisch model. Het gegeven dat Stewart (1999) signaleert, dat het bezig zijn met

de persoonlijke mentale groei en ontwikkeling, aan de hand van persoonlijkheidsmodellen, in zwang is

geraakt het afgelopen decennium. De studie Personeelwetenschappen, een wetenschappelijke opleiding met

de nadruk op Human Resource Management en kwantitatief onderzoek. Mijn persoonlijke interesse in het

Enneagrammodel. Graag een bijzonder en opvallend onderzoek doen. Mijn drive om mezelf en anderen

beter te leren begrijpen. Voor één keer me te verdiepen in een onderwerp. Een wezenlijke bijdrage aan de

wetenschap leveren. Het sceptische beeld dat critici van het Enneagram schetsen, zoals Bakker (2004) die

beschrijven dat het Enneagrammodel allemaal beunhazerij is en er geen wetenschappelijk onderzoek naar

is gedaan. <<

Aan de ene kant probeer ik de kritiek van de sceptici te nuanceren. Aan de andere kant wil ik net als zij een

wetenschappelijke basis zien.

Ik wil verder erg graag een hele reeks mensen bedanken.

• Van de Nederlandse Enneagram Stichting dan toch met name Jeanette. Haar meedenken en me de

kans geven mijn respondenten voor een deel te verzamelen.

• Alle mensen die de moeite hebben genomen om deze 'saaie' kost door te nemen, maar ook de mensen

die al die 'andere' stukken hebben gelezen: Celinka, Esther, Gert-Jan, Huub, Jannes, Judith, Marian,

Peter, Robert, Santino en Walraed.

• Ik wil Marianne bedanken voor alle tijd, moeite en emotie die ze er in heeft gestopt, bedankt!

• Alle respondenten die de moeite hebben genomen om de hele vragenlijst in te vullen. Sorry, het waren

wat meer vragen dan ik uiteindelijk heb gebruikt.

• Mijn begeleider van OW, helaas hebben we ons mooie project niet kunnen afmaken, maar wel heel

veel geleerd, John bedankt!

• Alle mensen die met mij over dit onderwerp hebben meegedacht, de tijd, de moeite en het

enthousiasme: Frank, Hanna, Jacqueline.

• De mensen die me er doorheen gesleept hebben, die me van de nodige energie hebben voorzien:

Eefje, Lenneke, Marjolein, Paul en Ruud

• En natuurlijk iedereen die ik vergeten ben.

Geniet er nu van en ik ben erg benieuwd naar reacties, dus neem vooral contact met me op!

Avé Martijn.

- 3 -

Page 4: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

Samenvatting

In dit onderzoek wordt een overzicht gegeven van twee studies, die in het kader van een afstudeeronderzoek

Personeelwetenschappen - HRM - zijn uitgevoerd naar een wetenschappelijke basis voor het Enneagrammodel.

Het Enneagram is een typologieënsysteem dat inzicht wil geven in negen onderscheidende en fundamenteel

verschillende patronen van voelen, doen, denken en gedragen. Het geeft het een beschrijving van elk type1 met

zijn eigen hebbelijkheden. Elk type valt in één van drie emotiecentra, de types 2, 3 en 4 vallen in het hart-

emotiecentrum. De types 5, 6 en 7 vallen in het hoofd-emotiecentrum en de types 8, 9 en 1 vallen in het buik-

emotiecentrum.

Binnen HRM - Human Resource Management - draait het er om het persoonlijke karakter van het individu,

binnen zijn sociale werkcontext, te leren begrijpen. Door middel van het Enneagrammodel is dit persoonlijke

karakter onderzocht en is de volgende probleemstelling geformuleerd:

In hoeverre bestaat er een wetenschappelijke basis voor het Enneagrammodel?

De verwachting van de eerste studie was dat de negen types als negen verschillende variabelen cq. factoren terug

te vinden waren. Tevens werd verwacht dat de drie emotiecentra terug te vinden waren, samenhangend met de

negen Enneagramtypes.

In de tweede studie werd verwacht dat de negen Enneagramtypes een bepaalde samenhang met FFM variabelen

zouden hebben. Het FFM - Five Factor Model - is een algemeen geaccepteerde indeling voor de persoonlijkheid.

In essentie draait persoonlijkheid om stabiele eigenschappen aangeduid als de 'Big Five': Dominantie, Altruïsme,

Consciëntieusheid, Neuroticisme en Openheid.

Op het internet is een vragenlijst uitgezet om cross-sectioneel onder de Nederlandse beroepsbevolking dit

onderzoek uit te voeren. Hierbij zijn ongeveer 1200 mensen bereikt en hebben 343 respondenten gereageerd.

Deze respondenten zijn niet gelijk verdeeld over de Nederlandse beroepsbevolking, zodat dit onderzoek niet

generaliseerbaar is. De respondenten is gevraagd om op 81 stellingen te reageren, die de negen verschillende

Enneagramtypes representeren, en op 25 stellingen, die de FFM variabelen representeren.

Uit analyses, op basis van Principale Componenten Analyse, is gebleken dat de negen types niet terug te vinden

zijn als negen onderscheidende factoren. De drie emotiecentra zijn, op basis van Principale Componenten

Analyse, niet terug te vinden als drie onderscheidende factoren. De schalen voor de typevariabelen bleken

afzonderlijk valide en betrouwbaar te zijn, behalve de schaal voor typevariabele 3. Tevens bleken de types 2, 3 en

4 te onderscheiden te zijn binnen de items van het hart-emotiecentrum en de types 5, 6 en 7 binnen de items van

het hoofd-emotiecentrum. De types 8, 9 en 1 bleken niet als zodanig te onderscheiden te zijn binnen het buik-

emotiecentrum.

De vijf FFM variabelen zijn, op basis van Principale Componenten Analyse, niet terug te vinden. Slechts vier

werden er gevonden, namelijk Dominantie, Altruïsme, Consciëntieusheid en Neuroticisme. Openheid viel weg.1 Het is van belang om aan te geven dat men binnen het Enneagram liever met de nummering van types werkt, omdat er hierdoor minder verwarring

ontstaat over de arbitraire naamgeving.

- 4 -

Page 5: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

De overgebleven acht schalen, van de typevariabelen, bleken te correleren met de overgebleven vier FFM

variabelen. Er bleek een samenhang te zijn tussen de typevariabelen 4, 5, 6, 7, 8 en 9 en de FFM-variabele

‘Dominantie’. Er bleek een samenhang te zijn tussen typevariabele 2 en de FFM-variabele ‘Altruïsme’. Er bleek

een samenhang te zijn tussen typevariabele 1 en de FFM-variabele ‘Consciëntieusheid’ en een samenhang tussen

typevariabele 4, 8 en 9 en de FFM-variabele ‘Neuroticisme’.

De conclusie van dit onderzoek is dan ook de volgende:

De basis - negen types en drie emotiecentra - van het Enneagrammodel is niet als zodanig terug te vinden.

Er zijn aanwijzingen dat er samenhang is tussen de Enneagramtypes en de bijbehorende emotiecentra.

Tevens zijn er samenhangen tussen de Enneagramtypes en de FFM variabelen.

- 5 -

Page 6: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

Summary

This thesis gives an overview of two studies, situated in the department of Human Resource Studies, of a research

for a scientific ground for the Enneagram-model. The Enneagram is a system which gives insights in nine

different types and fundamentally different patterns of feeling, doing, thinking, and behaving. It describes each

type2 with its own perceptions. Each type belongs to one emotion-center, the types 2, 3 and 4 are connected to the

heart-center, the types 5, 6 and 7 are connected to the head-center and the types 8, 9 and 1 are connected to the

belly-center.

In Human Resource Management - HRM -, it is important to understand the personal character of the individual,

within its social work context. By using the Enneagram model, this personal character of the individual has been

studied, and the following research question was formulated.

To what extend there is a scientific ground for the Enneagram model?

The expectation in study one was to find nine different Enneagramtype as nine different variables cq.

Components. Also the expectation was to find the three emotioncenters, in coherence with the nine

Enneagramtypes.

The expectation of study two was that the nine Enneagramtypes would have a certain coherence with FFM-

variables.

The Five Factor Model - FFM - is a widely accepted typology of the personality. The essence of personality are

five stable traits – the Five Factor Model – these are: Dominance, Altruism, Conscientiousness, Neuroticism, and

Openness.

Data has been collected by conducting a cross-sectional Internet Survey within the Dutch workforce. This survey

reached around 1200 people, of which 343 individuals completed the survey. This sample of 343 individuals is

significantly different from the Dutch workforce, hence the findings of the study cannot be generalized. The

respondents where asked to answer 81 questions representing the nine different Enneagramtypes, and 25

propositions representing the FFM variables.

After analyzing the data, based upon Principal Component Analysis, it is concluded that the nine different types

have not been found as nine different factors. The three emotion-centers are, based upon Principal Component

Analysis, not to be found as three different factors. The scales - the typevariables - were separately analyzed and

are valid and reliable scales, except the scale for typevariable 3. Within the heart emotion-center the items of the

heart emotion-center the types 2, 3, and 4 were found as three distinctive variables. Also the type-variables 5, 6,

and 7 were found as three distinctive variables in their head emotion-center items. The type-variables 8, 9 and 1

weren't found in their belly emotion-center items.

2 It is important to note that within the Enneagram-model it is common to work with numbers for the types, instead of names, in order to avoid

confusion about the simplicity of those names.

- 6 -

Page 7: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

The five FFM variables have, based upon Principal Component Analysis, not been found. Four FFM variables

were found, namely Dominance, Altruism, Conscientiousness, and Neuroticism; however Openness wasn't found

as a factor in the data.

The other eight scales seem to correlate with the other four FFM variables. There is a coherence between the type-

variables 4, 5, 6, 7, 8 and 9 and the FFM-variable Dominance. There is a coherence between typevariables 4, 8

and 9 and the FFM-variable Neuroticism. A coherence has been found between the typevariable 2 and the FFM-

variable Altruism, and a coherence between the typevariable 1 and the FFM-variable Conscientiousness.

The final conclusion of the current study is therefore as follows:

A scientific ground for the Enneagram model cannot be found in the current study. There are some

indications about the coherence between the Enneagram-types and their emotion-centers. Furthermore

there are some correlations between the Enneagram-types and the FFM variables.

- 7 -

Page 8: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

Inhoudsopgave

Voorwoord................................................................................................................................................................ 3

Samenvatting............................................................................................................................................................ 4

Summary................................................................................................................................................................... 6

Inhoudsopgave......................................................................................................................................................... 8

1. Inleiding ............................................................................................................................................................. 10

2. Theoretisch kader.............................................................................................................................................. 13

2.1 Persoonlijkheid............................................................................................................................................. 13

2.2 Het Enneagram............................................................................................................................................. 14

2.2.1 Historie van het Enneagram................................................................................................................... 14

2.2.2 Beschrijving van het Enneagram........................................................................................................... 14

2.2.3 Persoonlijkheid en het Enneagram......................................................................................................... 16

2.2.4 Wetenschappelijk onderzoek naar het Enneagram................................................................................. 18

2.2.5 Hypotheses studie één............................................................................................................................ 19

2.3 Het Five Factor Model in relatie tot het Enneagram.................................................................................... 19

2.3.1 Hypotheses studie twee.......................................................................................................................... 20

2.4 Demografische variabelen............................................................................................................................ 24

3. Methoden............................................................................................................................................................ 25

3.1 Karakter onderzoek...................................................................................................................................... 25

3.2 Instrumenten onderzoek............................................................................................................................... 25

3.3 Beschrijving van de steekproef...................................................................................................................... 26

3.3.1 Demografische kenmerken steekproef................................................................................................... 26

3.4 Analyse van de variabelen ........................................................................................................................... 27

4. Resultaten........................................................................................................................................................... 30

4.1 PCA-Varimax analyse met 80 items ............................................................................................................. 30

4.1.1 Exploratieve PCA Varimax analyse met 80 items van de Enneagramvragen en 22 factoren................ 30

4.1.2 Confirmatieve PCA Varimax analyse met 80 items van de Enneagramvragen en negen factoren........ 34

- 8 -

Page 9: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

4.1.3 Confirmatieve PCA Varimax analyse met 80 items van de Enneagramvragen op basis van het ‘knik-

criterium’ en een ‘scree-plot’.......................................................................................................................... 36

4.2 Factoranalyse en betrouwbaarheid per typevariabele................................................................................. 39

4.2.1 Type 1: De perfectionist......................................................................................................................... 39

4.2.2 Type 2: De gever.................................................................................................................................... 39

4.2.3 Type 3: De presteerder........................................................................................................................... 40

4.2.4 Type 4: De romanticus........................................................................................................................... 41

4.2.5 Type 5: De observeerder........................................................................................................................ 42

4.2.6 Type 6: De sceptische loyalist................................................................................................................ 42

4.2.7 Type 7: De optimist................................................................................................................................ 43

4.2.8 Type 8: De beschermer.......................................................................................................................... 44

4.2.9 Type 9: De bemiddelaar......................................................................................................................... 45

4.3 Emotiecentrum analyses............................................................................................................................... 45

4.3.1 Emotiecentra op basis van 80 items....................................................................................................... 46

4.3.2 Emotiecentra gebaseerd op acht typevariabelen..................................................................................... 46

4.4 Analyses met de FFM variabelen.................................................................................................................. 48

5. Conclusie............................................................................................................................................................. 55

5.1 Studie één...................................................................................................................................................... 55

5.1.1 Vervolgonderzoek.................................................................................................................................. 56

5.2 Studie twee.................................................................................................................................................... 56

5.2.1 Vervolgonderzoek.................................................................................................................................. 57

5.3 Generaliseerbaarheid................................................................................................................................... 58

5.4 Gehanteerde methode................................................................................................................................... 59

5.5 Persoonlijkheidsonderzoek........................................................................................................................... 59

5.6 Relevantie: wetenschappelijk........................................................................................................................ 60

5.7 Relevantie: maatschappelijk......................................................................................................................... 60

5.8 Afsluiting....................................................................................................................................................... 60

6. Literatuur........................................................................................................................................................... 61

7. Bijlage................................................................................................................................................................. 66

De vragenlijst...................................................................................................................................................... 66

- 9 -

Page 10: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

1. Inleiding

In deze scriptie wordt onderzoek gedaan naar het Enneagram in het kader van de opleiding

personeelwetenschappen. Personeelwetenschappen bestudeert het fenomeen HRM. Volgens Beardwell en Holden

(1997), Gilen (2005), Legge (1995) is er geen eenduidige definitie van HRM te geven. Het vakgebied HRM richt

zich onder meer op het aansturen of managen van de individuele medewerker. Managen wordt vaak gedefinieerd

als het afstemmen van individuele eigenschappen - persoonlijkheid - van medewerkers op de eisen van de functie

en de organisatie (zie bv. Legge, 1995 en Beardwell & Holden, 1997). Managen is het zorgdragen voor de

loopbaanontwikkeling van een medewerker, waarbij volgens Legge (1995) en Beardwell en Holden (1997)

aandacht uit gaat naar de werving & selectie, training en begeleiding van een werknemer. Volgens Vijselaar

(1990) is bij het selecteren van nieuwe werknemers onder andere de persoonlijkheid van belang. Volgens Reiche

(1982) streven mensen er naar om op grond van hun persoonlijkheid bepaalde functies - bij bepaalde organisaties

- te vervullen en/of worden mensen op grond van hun persoonlijkheid, door de organisatie voor bepaalde functies

uitgekozen. Deze functie dient als middel om aan bepaalde belangrijke behoeften te voldoen. Mensen

functioneren beter, volgens Reiche (1984), wanneer de taken die zij moeten uitvoeren beter passen bij hun

persoonlijkheid. Het is daarom van belang voor een organisatie, in het kader van optimaal functioneren, dat

werknemers inzicht krijgen in hun persoonlijkheid. Organisaties zullen efficiënter functioneren, als de

werknemers hun potentieel optimaal benutten en complementeren.

Een simpele omschrijving van persoonlijkheid is de volgende; “Every person is in certain respects a. like all

other people b. like some other people c. like no other person” (Kluckhohn & Murray, in Pervin, 1984). Dit geeft

de tegenstelling aan tussen aan de ene kant het categoriseren van mensen en aan de andere kant het onderscheid

maken tussen mensen. Het kennen van de persoonlijkheid is niet alleen handig om de rollen of gedrag vast te

stellen, het is volgens Ofman & Weck-Capitein (2003) ook behulpzaam doordat het inzicht biedt in de valkuilen

en uitdagingen die er kunnen zijn voor een individu. Zij pleiten ervoor dat de kennis van de persoonlijkheid met

behulp van het Enneagram niet alleen wordt ingezet voor de formele loopbaanontwikkeling van werknemers,

maar dat het ook gebruikt wordt om het huidige personeel verder persoonlijk te ontplooien. In het kort gaat, zoals

Alvesson en Deetz (in Clegg, 1999) zeggen, HRM in essentie om het persoonlijke karakter van het individu beter

binnen zijn sociale werkcontext te leren begrijpen.

Persoonlijkheidsmodellen kunnen hierbij van dienst zijn. Teneinde persoonlijkheden te meten, zijn er allerlei

instrumenten en hulpmiddelen, zoals het Five Factor Model (Mervielde, 1992), het kernkwadranten model

(Ofman & Weyck-Capitein, 2000, 2003), Teamrollen (Belbin, 1998), Holland RIASEC vocational interest

typology (De Fruty & Mervielde, 1999) en het Enneagram (Palmer, 1988). Volgens De Fruty en Mervielde (1999)

kan het Five Factor Model - FFM - gebruikt worden om de relatie te leggen tussen persoonlijkheid van, en de

rollen die mensen kunnen spelen op hun werk. In het theoretisch kader worden persoonlijkheid en het FFM verder

uitgewerkt.

- 10 -

Page 11: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

Volgens Palmer (1999) verhoogt het beter leren kennen van jezelf met behulp van het Enneagram - een

persoonlijkheidsmodel - dan ook de effectiviteit op het werk. Het Enneagram is een model dat inzicht wil geven in

negen onderscheidende en fundamenteel verschillende patronen van voelen, doen, denken en gedragen, waarbij

elk type3 zijn eigen hebbelijkheden heeft (Palmer, 1988). Het Enneagram is momenteel niet wetenschappelijk

onderbouwd (Newgent, 2001), terwijl het wel steeds meer zijn intrede begint te doen in de psychologie en het

denken binnen HRM. Er is een hiaat tussen het gebruik van het Enneagram binnen HRM en de

wetenschappelijkheid van het model. Deze studie probeert dit gat te verkleinen.

Het Enneagram wordt toegepast op het vlak van persoonlijke ontwikkeling, groepsdynamiek, Human Resource

Management en organisatie advies. Er zijn talloze boeken, opleidingen, organisaties en websites die zich baseren

op het Enneagram4. Daaruit kan geconcludeerd worden dat er veel personen zijn die het Enneagram intuïtief een

goed en werkzaam model vinden.

Ofman en Weck-Capitein (2000, 2003) koppelen het Enneagram, het kernkwadrant en organisatiemetaforen aan

elkaar. Palmer en Brown (2000) en Daniels en Price (2000) vinden dat het Enneagram zeer zeker zijn nut voor het

werk- en onderzoeksveld van HRM bewijst. Zij beweren dat kennis van het Enneagram een beter begrip in jezelf

en de mensen in je omgeving geeft en zodoende betere samenwerking stimuleert. Schabracq (2005) noemt een

aantal toepassingsgebieden van het Enneagram binnen HRM, zoals beroepskeuze en loopbaanbegeleiding,

selectie, persoonlijke ontwikkeling, conflict-oplossing en teambuilding. Zelfkennis door middel van het

Enneagram kan de volgende functie hebben voor een HRM’er:

“De P&O’er denkt eerst na welk gedrag in de situatie effectief is en kiest dan voor het effectieve gedrag. Inzicht

in het eigen Enneagramtype helpt zo persoonlijk effectiever te worden. De P&O’er ontwikkelt persoonlijk

meesterschap, hij wordt meester over zijn type. Inzicht in de types van anderen bevordert sociale effectiviteit”

(Nathans & Auer, 2002, p.11).

Samenvattend kan worden gezegd dat inzicht krijgen in, met behulp van het Enneagram, de persoonlijkheid van

jezelf en de ander leidt tot een beter functioneren. Het ondersteunt de loopbaanontwikkeling en komt het HRM

ten goede. Het is van belang dat een model, dat in de praktijk een goede bijdrage levert aan het HRM en de

persoonlijkheidsleer, een wetenschappelijke onderbouwing kent.

In het voorliggende onderzoek wordt in studie één onderzocht of aan het Enneagrammodel een wetenschappelijke

basis kan worden toegekend. Hiertoe wordt onderzocht of de negen onderscheiden types en de drie emotiecentra

valide en betrouwbaar te meten zijn met behulp van een vragenlijst. Dit leidt tot de volgende probleemstelling:

In hoeverre bestaat er een wetenschappelijke basis voor het Enneagrammodel?

3 Het is van belang om aan te geven dat men binnen de traditie van het Enneagram liever met de nummering van types werkt, omdat er hierdoor

minder verwarring ontstaat over de arbitraire naamgeving.

4Piers (1998), Boersma (2001) en Nathans (2000) zijn voorbeelden van auteurs die in managementliteratuur het Enneagram onder de aandacht

brengen. - 11 -

Page 12: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

Om het Enneagram te koppelen aan bestaande wetenschap over persoonlijkheid, wordt het in studie twee

vergeleken met het Five Factor Model - FFM -. In essentie draait persoonlijkheid om vijf stabiele eigenschappen

aangeduid als het Five Factor Model - FFM- ; Dominantie, Altruïsme, Consciëntieusheid, Neuroticisme en

Openheid. Zowel het Enneagram als het FFM worden in het theoretisch kader verder uitgediept - hoofdstuk 2 -.

Het voorliggende onderzoek bestaat uit een viertal delen. Het begint met een theoretisch kader, waarin een beeld

wordt geschetst van de essentiële kenmerken van persoonlijkheid, het Enneagram en van het Five Factor Model.

Daarna volgt een methodisch kader, waarin wordt uitgelegd hoe het onderzoek is uitgevoerd. Het derde deel zijn

de resultaten: een beschrijving van de analyses van het kwantitatieve onderzoek en de uitkomsten van het

onderzoek naar de statistische meetbaarheid van de negen persoonlijkheidstypes van het Enneagram op significant

niveau. Als laatste deel volgen de conclusies omtrent de statistische meetbaarheid van het Enneagram en de

overeenkomsten en verschillen met de Five Factor Model. Tevens een discussie, waarin het gehele onderzoek

onder de loep wordt genomen, gevolgd door aanbevelingen voor verder onderzoek en de toepassing van het

Enneagram in de HRM praktijk.

- 12 -

Page 13: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

2. Theoretisch kader

In paragraaf 2.2 wordt het Enneagram vanuit de theorie toegelicht en beschreven, waarna wordt aangegeven

welke aspecten van het Enneagram onderzocht worden op basis van welke hypotheses; in paragraaf 2.3 wordt het

Five Factor Model beschreven en wordt de correlatie van dit model met het Enneagram weergegeven, op basis

waarvan de hypotheses worden geformuleerd voor onderzoek; in paragraaf 2.4 wordt op basis van de theorie over

het Enneagram hypotheses geformuleerd met betrekking tot de demografische variabelen leeftijd, geslacht en

opleiding. In de volgende paragraaf 2.1 wordt eerst persoonlijkheid toegelicht.

2.1 Persoonlijkheid

Pervin (1984) geeft aan dat persoonlijkheid te maken heeft met het hele systeem van percepties en de invloed

daarvan op hun functioneren. De definitie die hij hier van geeft is, “Personality represents those characteristics of

the person or of people generally for consistent patterns of behavior” (Pervin, 1984). Deze persoonlijkheid

bestaat uit een structuur en processen. Een aanvulling op de definitie van persoonlijkheid van Pervin (1984) is:

“The dynamic organization within the individual of those psychological systems that determine his characteristic

behavior and thought” (Allport, in Claessen, 2004). Volgens Claessen (2004) zijn er drie elementen die

terugkomen in definities van persoonlijkheid. Ten eerste: persoonlijkheid is stabiel over tijd, ten tweede een

persoonlijkheid betreft karakteristieken die een individu onderscheiden van een ander, ten slotte verwijst

persoonlijkheid naar vele psychische functies en niet naar één; een persoon is een organisch geheel.

Persoonlijkheid wordt naast deze drie kenmerken in dit onderzoek gezien als meer dan een vorm van gedrag. Het

wordt gezien als een drijfveer voor zowel dat gedrag als gedachten van een persoon.

Persoonlijkheid is door deze sterk aan persoonsgebonden capaciteiten ook het vermogen tot ontwikkeling en

aanpassing. De persoonlijkheid houdt, volgens Reiche (1982), verband met individuele verschillen om stressoren

te elimineren of reduceren en andere stressoren niet. De persoonlijkheid van een individu wijzigt, volgens Reiche

(1982) de perceptie van de objectieve omgeving. De persoonlijkheid is vandaar volgens Belbin (1998) één van de

belangrijkste determinanten van gedrag. Het bepaalt de mate waarin iemand flexibiliteit in zijn gedrag kan

vertonen, naast persoonlijke waarden of motivatie, aangeleerde rollen of gedrag, de situatie, mentale vaardigheden

en ervaring.

Het kennen van de persoonlijkheid en rollen kan mensen beter laten functioneren, want: “Indien de functie van

mensen beter past bij hun persoonlijkheid, vertonen zij een hoger niveau van functioneren” (Claessen, 2004).

Carver en Scheier (1996) onderscheiden binnen de persoonlijkheidspsychologie zeven verschillende

perspectieven5, waarbij het Enneagram het beste te plaatsen is in het ‘dispositional perspective’. Volgens Carver

en Scheier (1996) gaat dit perspectief ervan uit dat mensen een aantal stabiele kwaliteiten bezitten die vastliggen

in de basis van de persoonlijkheid. Deze uiten zich op verschillende manieren. Tevens is het Enneagram te

plaatsen binnen het 'psychoanalytic perspective' dat een beeld geeft van de krachtenvelden in de persoonlijkheid.

5 Een perspectief is een manier van kijken tegen een bepaald onderwerp of object. Volgens Carver en Scheier (1996) zijn dat respectivelijk:

dispositional, biological, psychoanalytic, neoanalytic, learning, phenomenlogical en cognitive self-regulation.

- 13 -

Page 14: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

2.2 Het Enneagram

De visie op het Enneagram waarop dit onderzoek in gaat, is gebaseerd op de beschrijvingen van Newgent (2001),

Daniels en Price (2000), Riso (1996), Palmer (1998) en Hurley en Dobson (1999). Het Enneagram is een model

dat probeert een beschrijving te geven van diepere waarden of drijfveren naast structuren of processen. Het komt

hiermee in de buurt van de theorieën van Freud, die een beschrijving geeft van onbewuste processen, die kunnen

worden begrepen door de afleiding uit het gedrag en niet rechtstreeks kunnen worden geobserveerd.

2.2.1 Historie van het Enneagram

Over het ontstaan van het Enneagram zijn vele verhalen in omloop, maar zeker is dat geen van die verhalen

historisch eenduidig zijn. De Enneagramfiguur zoals deze tegenwoordig wordt gebruikt, stamt af volgens Nathans

(2005) van Gurdjeff. Er zijn meerdere Enneagramfiguren in omloop. Sommige werden, volgens Nathans (2005),

al in de middeleeuwen gebruikt. Evagrius Ponticus beschreef, volgens Nathans (2005), in de vierde eeuw al op

basis van empirisch onderzoek de negen basisdrijfveren.

Crawford (2001) stelt dat de ontstaansgeschiedenis van het Enneagram in het Midden-Oosten ligt, ongeveer 4500

jaar geleden. De Zoroastrische Magi6, die probeerden om mathematiek en filosofie te integreren, zouden gekomen

zijn tot een Enneagram. Nadat de Islam zich gevestigd had in deze omgeving, werd de traditie van het Enneagram

onderdeel van de Sufi, de Islamitische mystiek.

Volgens Riso (1996), Riso en Hudson (2000) en Tolomeo, Gervais en De Roo (2001) zijn er echter veel

verbanden met de oude Grieken, met hun interesse voor geometrie, zoals Pythagoras7. Dit blijkt volgens hen uit de

naamgeving van het model - het woord ‘ennea’ is Grieks voor negen en ‘gram’ betekent figuur of tekening -, de

achterliggende filosofie en de indeling in de getallenleer. In 1907 brengt Gurdjieff8, na vele reizen en een studie in

een Sarmouni9 klooster, het Enneagram naar de moderne wereld. Gurdjieff beweert dat hij van de monniken, die

hij daar ontmoet heeft, het erfgoed - het Enneagram - van de Magi heeft ontvangen.

Ichazo leerde, van de Sarmouni-monniken, rond 1960 het Enneagram kennen en begon hierin te onderwijzen. Eén

van zijn studenten was de psychiater Naranjo, die het spirituele Enneagrammodel integreerde in de moderne

psychologie. Eén van de leerlingen van Naranjo was Palmer (zie Palmer (1988), Palmer & Brown (1999)) die

samen met Daniels (zie Daniels & Price (2000)) er voor heeft gezorgd dat het model zich wereldwijd heeft

verspreid.

2.2.2 Beschrijving van het Enneagram

Er worden volgens Palmer (1988) negen types onderscheiden, elk van de negen types is gebaseerd op een

expliciete set van perceptuele filters die ons wereldbeeld bepalen. Onder elk van de negen patronen ligt een

basisovertuiging over wat nodig is in het leven om te overleven en voldoening te vinden: de drijfveren. Zodra men

6 Een filosofisch/religieuze groep die rond het jaar 0 van onze jaartelling in het Midden Oosten leefde.7 “Pythagoras used the symbol of a nine-pointed star as his spiritual signature (Tom, 2004)”.8 Een soort spirituele goeroe.9 Sarmouni zijn een groep die proberen de oude leer van de Sufi te volgen.

- 14 -

Page 15: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

ontdekt heeft welke persoonlijkheid of type men is, met bijbehorende basispropositie10, kan men inzicht krijgen in

wat motiveert, wat een overlevingsstrategie is en kan men aanwijzingen voor persoonlijke ontwikkeling krijgen.

Volgens Palmer (1988) zijn er drie verschillende bases - emotiecentra - van emotie en intuïtie - hart, hoofd en buik

-, die onze algemene focus in het leven bepalen. Binnen elk emotiecentrum vallen drie types, elk met een eigen

reactiepatroon op hun emotiecentrum.

De harttypes - type 2, 3 en 4 - worden gedreven door hun eenzaamheid en verdriet, maar ze reageren alle drie

totaal anders op deze emotie. De Gever - 2 - probeert de liefde van een ander te ‘kopen’ door zelf zoveel mogelijk

te geven. De Presteerder - 3 - voelt zich ook alleen, maar het principe dat wordt gevolgd is om zich zo goed

mogelijk voor te doen, veel te bereiken, in de verwachting dat anderen hem dan gaan waarderen. De Romanticus -

4 - heeft een gevoel van verlatenheid en verlies. Deze heeft geen andere keuze dan zijn gevoel te volgen en wordt

erdoor heen en weer geslingerd.

De hoofdtypes - type 5, 6 en 7 - worden gedreven door de angst voor de wereld om hen heen, maar ze reageren

alle drie totaal anders op deze emotie. De Observeerder - 5 - reageert op de complexe wereld om hem heen door

zich terug te trekken naar een veilige plaats, zowel in de werkelijkheid als in zijn hoofd, en door alles te proberen

te analyseren en te begrijpen. De Sceptische Loyalist - 6 - vertrouwt de wereld niet en is zodoende sceptisch over

alles. De sceptische loyalist - 6 - probeert dingen goed te doen, door zodoende veilig te zijn en niks fout te doen.

De Optimist - 7 - probeert de werkelijkheid te ontvluchten door zich alleen maar op positieve en leuke zaken te

richten, om maar geen angst - pijn - te hoeven voelen.

De buiktypes - type 8, 9 en 1 - hebben als drijvende kracht woede of kwaadheid en reageren ook alle drie totaal

anders op deze emotie. De Beschermer - 8 - staat in direct contact met de woede en deze komt er dan ook

onmiddellijk uit en is gericht op alles dat ‘oneerlijk’ is. De Bemiddelaar - 9 - kan niet met de woede omgaan en

onderdrukt deze en alles is er op gericht om in harmonieuze situaties te komen of te zijn. De Perfectionist - 1 - is

gericht op het perfectioneren van alles, de woede is een gids die een haarscherp onderscheid maakt tussen wat

goed en fout is. In tabel 2.2.2 staat een kort overzicht van de negen verschillende types aan de hand van een aantal

korte steekwoorden.

10 Propositie is volgens de Van Dale (1998), 'de zaak zoals men zich die voorstelt', de basispropositie is dus wat men voorstelt dat aan de grondslag

ligt aan de persoonlijkheid.

- 15 -

Page 16: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

Tabel: 2.2.2 Beschrijving van het Enneagram (Daniels & Price, 2000)

Hart-

centrum

Type 2: De gever

Om te krijgen moet je geven,

zelfvoldoening krijgen door

anderen te helpen, trots voelen in

het feit dat men onmisbaar is,

op de ander gericht, geaccepteerd

willen worden door de ander, veel

energie, eigen gevoel opzij kunnen

zetten.

Type 3: De presteerder

Waardering van prestaties, harde

werker, imagogericht, beter willen

zijn dan de rest, zichzelf aanpassen

om iets te bereiken, moeite met eigen

falen, moeite met niks doen, moeite

met eigen emoties, enthousiast,

zelfverzekerd, praktisch en efficiënt,

er zijn meerdere waarheden.

Type 4: De romanticus

Gevoel van verlatenheid en verlies

emotionele verbinding, een gevoel

van verlangen, esthetisch, zingeving,

intense gevoelens, streven naar

uniciteit van het zelf, gevoel dat er iets

mis met hem is, gepassioneerd,

romantisch, introspectie,

authenticiteit, altijd meer willen,

jaloers, depressiviteit.

Hoofd-

centrum

Type 5: De observeerder

De wereld is veeleisend, zichzelf

beschermen tegen het onttrekken

van eigen energie, gevoel en

gedachten worden geanalyseerd,

hebzuchtig op zaken waar men niet

zonder kan, intellectueel,

observerend, reducerend, grenzen

stellend, angst voor de wereld,

simpel leven leiden.

Type 6: De sceptische loyalist

De wereld is niet te vertrouwen,

doemscenario’s, twijfel over zaken,

logisch kunnen redeneren, advocaat

van de duivel, ambivalentie

tegenover autoriteit, de goede wil van

anderen willen, loyaal,

verantwoordelijkheidsgevoel,

intuïtief.

Type 7: De optimist

De wereld is belemmerend, vele

interesses, plezier in het leven hebben,

optimistisch, opties open willen

houden, connecties leggen tussen

zaken, met volle teugen genieten, rijke

fantasie, gewild willen zijn,

voorkomen van pijn en frustratie, veel

energie, behulpzaam, in herhaling

vallen met fouten, pijn vermijden.

Buik-

centrum

Type 8: De beschermer

De wereld is oneerlijk, sterk zijn,

de waarheid weten, verbergen van

gevoeligheid om respect te

verdienen, instinctief, zwart/wit

denken, gerechtigheid, actie = nu,

beschermend, moedig,

doorzettend, eerlijk, besluitvaardig,

energetisch, confronterend.

Type 9: De bemiddelaar

Zichzelf vergetend, gericht op de

ander, comfort en voorspelbaarheid

zoekend, vrede bewaren, woede

inhouden, geen prioriteiten stellen,

ondersteunend, snel afgeleid.

Type 1: De perfectionist

Perfectie, hoge interne standaarden,

goed/fout denken, zelfkritisch, sociale

vergelijkingen trekken, integriteit,

volgens standaarden leven,

onderdrukken van

eigen verlangens, idealisme,

verantwoordelijkheidsgevoel.

2.2.3 Persoonlijkheid en het Enneagram

Om het Enneagram in te bedden worden er hieronder een aantal verbanden gelegd tussen persoonlijkheidsleer en

het Enneagrammodel. De psycho-analyse van Freud geeft een beeld over de basisprincipes van de werking van

het Enneagram (Riso & Hudson, 2000).

Carver en Scheier (1995), Newgent (2001) en Riso en Hudson (2000) onderscheiden drie componenten in de

persoonlijkheidsleer van Freud. Ten eerste het onderbewuste - id -, dat een voortdurende stroom van signalen

afgeeft, die bevredigd moeten worden. Het id maakt geen onderscheid in hoe dat bereikt moet worden. Het is niet

altijd passend om die behoefte te bevredigen, vandaar een tweede component. Het tweede component - het ego -

is de poortwachter van het id, die de id-impulsen kan onderdrukken of toelaten. Het ego vindt vormen om die

behoeften te bevredigen. Het ego veroorzaakt het daadwerkelijke gedrag dat een individu vertoont. Het laatste

component is het superego, dit bevat de aangeleerde waarden en normen. Het superego bestaat uit twee delen: aan

- 16 -

Page 17: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

de ene kant een ideaal over wat goed is en aan de andere kant een norm over dat wat er niet goed is en niet mag

gebeuren of gedaan worden. Het superego probeert de impulsen van het id, via het ego, te onderdrukken. In het

ego is een voortdurend conflict tussen de twee componenten - id en superego - en de realiteit. Dit leidt tot het

gedrag dat een individu vertoont.

De wisselwerking tussen de drie componenten levert volgens A. Freud (in Carver en Scheier, 1995) een aantal

verdedigingsmechanismen11 op, die onderbewust opereren of de waarheid zoals die ervaren wordt

vervormen/veranderen. Deze verdedigingsmechanismen zijn een vorm van omgaan met angst, de drijfveer van de

mens volgens Freud (in Carver & Scheier, 1995). De eerste drijfveer is realistische angst van het ego: er gebeurd

iets in de omgeving dat daadwerkelijk ‘gevaarlijk’ is. Neurotische angst: de angst die er is voor het loslaten van

de id-impulsen en de straf die daar opstaat. De derde is de morele angst: de angst die men voelt omdat men tegen

het eigen superego ingaat, angst voor de eigen straf.

Er zijn een aantal fundamentele bezwaren aan de theorie van Freud (in Carver & Scheier, 1995). De theorie is niet

wetenschappelijk te testen, ten eerste omdat de begrippen niet gedefinieerd zijn, ten tweede omdat de theorie zo

flexibel is dat er altijd een verklaring voor elk fenomeen gegeven kan worden. Toch wordt de theorie hier

gebruikt vanwege het intuïtieve karakter, waardoor het Enneagram beter begrepen kan worden.

Volgens Riso en Hudson (2000) is het niet gelukt om een type-indeling te maken op basis van de drie

componenten van Freud. Het Enneagram zou volgens hen een oplossing hiervoor kunnen aandragen, omdat dat

ruimte biedt voor een dynamische persoonlijkheid die ingaat op de wisselwerking tussen de drie componenten.

Riso en Hudson (2000), Riso (1996) hebben op basis van de theorie van Freud verder onderzoek gedaan naar het

Enneagrammodel.

Volgens Jung (1979) is persoonlijkheid het ‘masker’ dat iemand op heeft en dat zijn gedrag bepaald.

Persoonlijkheid is volgens hem: “een bepaald, begrensd complex van functies” (Jung, 1979). Dit ‘masker’ past

bij de drijfveren van het individu en aan de andere kant bij de eisen en opvattingen van de omgeving.

Horney (1995), Riso en Hudson (2000), Beesing, Nogosek en O’Leary (in Wagner, 2004) komen tot drie

basispersoonlijkheden: ‘naar anderen toe’, ‘van anderen af’ en ‘tegen anderen in’. Deze komen overeen met de

drie defensiemechanismen uit de natuur: overgave / afhankelijkheid, vluchten / terugtrekken en vechten / agressie.

Volgens Riso & Hudson (1996) is het niet alleen om de reactie ten aanzien van andere mensen. Het is ook een

reactie ten aanzien van situaties, het superego, ons denken en geweten. Eén dimensie ligt ten grondslag van een

persoon, want het zijn drie dimensies die elkaar uitsluiten en naast elkaar bestaan.

In tegenstelling tot Freud (in Horney, 1995), ziet Horney (1995) variaties in de persoonlijkheid niet als

tegengesteld maar als complementair. Er is geen fundamenteel verschil tussen het id en het superego. Het grote

verschil, volgens Horney (1995) met Jung (1979) is dat Jung (1979) persoonlijkheid ziet als een éénzijdige

ontwikkeling, terwijl Horney (1995) het ziet als het botsen van tegenstrijdige ontwikkelingen.

11 onderdrukking, ontkennen, projectie, rationalisatie, verstandelijking, reactie-formatie, regressie, verplaatsing en vervanging, zijn mechanisme die ook

terug komen binnen het Enneagram. Er is hier geen onderzoek naar gedaan, maar er zijn op basis van inhoud wel een aantal koppelingen te leggen.

- 17 -

Page 18: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

De persoonlijkheid, in dit onderzoek, bevat een basisconflict, een explosieve lading en daar is een afweersysteem

om heen gebouwd, aan de oppervlakte verschijnt alleen de schijnoplossing van het conflict zelf, het 'masker' van

Jung (1979).

2.2.4 Wetenschappelijk onderzoek naar het Enneagram.

Het onderzoek van Newgent (2001) is één van de weinige wetenschappelijke onderzoeken naar het Enneagram.

Newgent (2001) probeert in haar onderzoek achterliggende factoren te vinden per Enneagramtype of

typevariabelen, gebaseerd op de RHETI 2.05 - Enneagramvragenlijst - van Riso en Hudson (1997). Tevens

correleert zij de typevariabelen aan de vijf factoren van de FFM, gebaseerd op NEO PI-R van Costa en McCrae

(1989). Haar onderzoek vormt de basis van het hier gepresenteerde onderzoek naar het Enneagram. Haar

resultaten zijn niet overtuigend, maar leggen wel een verband met het FFM.

Flautt en Richards (2001) hebben onderzoek gedaan naar de relatie tussen de MBTI - Myers-Briggs Type

Indicator - en het Enneagram. Hun belangrijkste conclusie is dat de twee modellen naast elkaar kunnen bestaan en

elkaar aanvullen. Zij beweren dat het MBTI meer het bewuste deel van de psyche is verbonden en het Enneagram

meer met het onderbewuste deel van de psyche. Ook Gabbard (2001) vindt weinig samenhang - 15% - tussen de

twee modellen. Hiermee lijkt de conclusie te zijn dat het MBTI en het Enneagram niet hetzelfde meten en

zodoende elkaar niet kunnen verklaren.

Wagner (2004) legt in zijn onderzoek de link tussen het Enneagram, van Palmer (1988) en Maldaptive Shemes

van Young (1999, in Wagner, 2004). Uit zijn onderzoek blijkt dat de verschillende Enneagramtypes verschillende

scores hebben op de elf verschillende stabiele thema's in iemands leven.

Daniels en Price (2000) hebben onderzoek gedaan naar overeenstemming van de type-indeling - gebaseerd op een

semi-gestructureerd interview en een 10-weekse Enneagram cursus - en hun vragenlijst. Hierbij werd er een

Cohen's Kappa van 0,5254 - P<0,0001 - gehaald. De betrouwbaarheid van de test was, met vier weken ertussen,

gebaseerd op een testgroep met een aangepaste test, 0,589 - P<0,0001 - Cohen's Kappa. De conclusie die zij

trekken is dat het Enneagram - in de vorm van deze test - een valide instrument is.

Palmer (1988) beschrijft een onderzoek dat vóór haar onderzoek is verricht, maar blijft hier vaag over. De

conclusie is dat de type-voorkeur over tijd voor 85% stabiel is. Net als de onderzoekers voor Palmer (1988)

concludeert zij dat de verbanden met de MBTI significant verschillen. Verder concludeert dat zij dat het mogelijk

is met haar eigen vragenlijst CPEI (Palmer, 1988) om met 96% zekerheid iemands type te kunnen voorspellen.

Gebaseerd op iemand die van zichzelf al weet tot welke type men behoort. Deze CPEI vragenlijst duikt verder niet

meer op in de enneagramliteratuur, de vraag is in hoeverre deze is aangeslagen als een instrument.

Dit zijn de, de onderzoeker bekende, wetenschappelijke onderzoeken naar het Enneagram. Kortom er is wel

onderzoek gedaan naar het Enneagram en verbanden met andere persoonlijkheidsmodellen, maar nog niet naar het

bestaan van het Enneagram zelf. Elk onderzoek is uitgegaan van het bestaan van het Enneagram. Dit onderzoek

probeert in deze lacune te stappen en de wetenschappelijke basis van het Enneagram aan te tonen.

- 18 -

Page 19: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

2.2.5 Hypotheses studie één

Het Enneagrammodel is een model dat zich verdiept in de achterliggende drijfveren, die veelal onbewust zijn. Uit

vergelijking met de MBTI blijkt dat er geen verbanden zijn met een gedragsmodel, wat het bevestigt dat het

Enneagram meer op de dieperliggende waarden van een individu ingaat. Als het Enneagram bestaat dan moet het

mogelijk zijn om negen variabelen - factoren - te meten, die overeen komen met de negen Enneagramtypes.

Tevens zouden drie variabelen, die samen in één emotiecentrum voorkomen, met elkaar moeten samenhangen.

Op basis van deze aannames zijn er, voor studie één, een aantal hypotheses geformuleerd.

H1) De negen Enneagramtypes zijn valide en betrouwbaar te meten als negen verschillende

variabelen

H2) Het emotiecentrum hart en de Enneagramtypes 2, 3 en 4 hangen met elkaar samen

H3) Het emotiecentrum hoofd en de Enneagramtypes 5, 6 en 7 hangen met elkaar samen

H4) Het emotiecentrum buik en de Enneagramtypes 8, 9 en 1 hangen met elkaar samen

2.3 Het Five Factor Model in relatie tot het Enneagram

Het Five Factor Model, afgekort FFM, is een indeling in vijf verschillende basale persoonlijkheidsdimensies:

Dominantie, Altruïsme, Consciëntieusheid, Neuroticisme en Openheid. Volgens Heymans (in Schoots, 2002)

kunnen met behulp van de dimensies van het Five Factor Model verschillen tussen personen efficiënt beschreven

worden. Deze kenmerken blijken, volgens Heymans (in Schoots, 2002), over langere tijd stabiel te zijn. Het FFM

geeft een overzicht van kenmerken, waarop de structuur en de processen, oftewel de persoonlijkheid, beschreven

kan worden. Het geeft de handvatten om mee te werken zonder iets te zeggen over de vaststaande verschillen

tussen mensen12.

Bloemers (2001), Barrick, Mount en Gupta (2003), Newgent (2001), Ashton, Lee, Perugini, Piotr, de Vries, Blas,

Boies en de Raad (2004), Jackson, Paunonen, Fraboni en Goffin (1996), Lee, Gizzarone en Ashton (2003),

Ashton, Lee en Son (2000), de Vries (2004), Ashton en Lee (2001), Lee en Ashton (2004), McCrae en Costa (in

Pervin & John, 1999) en de Vries, Roe, Taillieu en Nelissen (2004) geven een overzicht van de inhoud van de

FFM, bestaande uit deze vijf basispersoonlijkheden, die hieronder kort worden besproken.

De variabele Dominantie geeft de mate van aanwezigheid aan. De hoogstscorende kant van de variabele

Dominantie verwijst naar extraversie, dit is de individuele ervaring van positieve emoties, activiteiten, flexibiliteit

en behelst facetten van warmte, gulheid, assertiviteit en uitdaging zoeken. Zij die laag scoren op Dominantie -

introversie -, zijn meer gereserveerd, onafhankelijker en hebben een evenwichtigere stemming.

De variabele Altruïsme geeft de mate van welgevalligheid aan en heeft eigenschappen zoals het vertrouwen van

een ander, sympathiek zijn, samenwerken, recht door zee gaan, inschikkelijk zijn, bescheiden zijn en zachtmoedig

zijn. Een altruïstisch persoon is sympathiek naar anderen toe, gretig om te helpen en leeft met het geloof dat de

ander op een gelijkwaardige manier hulp terug wil geven. De niet-altruïstische persoon is egocentrisch, sceptisch

over de intenties van een ander en meer competitief dan coöperatief.

12Hiermee is het strikt gezien geen model, want een model heeft een vast voorgeschreven indeling.

- 19 -

Page 20: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

De variabele Consciëntieusheid geeft de mate van gewetensvolheid aan, dat is netheid, plichtsgetrouwheid,

prestatiegerichtheid, zelfgedisciplineerdheid en bedachtzaam zijn. Een hoge score geeft nauwgezetheid, goed

georganiseerd en academisch zijn aan. Anderzijds geeft een lage score op consciëntieusheid, een lakse,

ongeorganiseerde en haastige houding aan, evenals geobsedeerde netheid, workaholic-gedrag en sentimentaliteit.

De variabele Neuroticisme verwijst naar de mate van emotionele instabiliteit. Emotionele instabiliteit is de

individuele ervaring van psychologische stress, zoals angst, agressiviteit, depressie, verlegenheid, impulsiviteit en

gevoeligheid. Individuen die emotioneel stabiel zijn, zijn normaal gesproken kalm, gelijkgestemd en ontspannen:

zij kunnen stressvolle situaties aan, zonder in de war te raken.

De variabele Openheid geeft de mate aan van emotionele reactie, zoals de eigenschappen: fantasierijk zijn,

gevoeligheid voor kunst en schoonheid, intellectuele nieuwsgierigheid, ethisch zijn, gevoelig zijn en actiegericht

zijn. Individuen die een open instelling hebben, zijn nieuwsgierig naar de innerlijke en de uiterlijke wereld, die ze

ten volle willen ervaren. Zij die laag scoren op Openheid hebben de neiging om zich conservatief te gedragen met

een voorkeur voor het normale. Tevens is hun emotionele reactie wat minder extreem.

De vijf FFM variabelen beschrijven de persoonlijkheid van een individu. In de literatuur over de achterliggende

factoren van de persoonlijkheid is een discussie gaande of het vijf of zes factoren moeten zijn. Carver en Scheier

(1996) en Widiger, Verheul en Van den Brink (in Pervin en John, 1999) beweren dat het FFM de beste

vooruitzichten heeft om op een consensus te rekenen binnen de persoonlijkheidsleer, maar beseffen ook dat het

niet ideaal is, omdat nog steeds de resultaten afhankelijk zijn van wat er ingestopt wordt. Jackson, Paunonen,

Fraboni en Goffin (1996) concluderen in drie onderzoeken dat er meer support is voor een zes factor model, dat

de gehele persoonlijkheid beter zou beschrijven. Hierbij wordt de FFM-variabele consciëntieusheid gesplitst in

'Achievement' en 'Methodicalness'. Zij verwerpen expliciet niet het FFM. Het FFM is niet fout, alleen het dekt niet

de hele persoonlijkheid. Ashton, Lee en Son (2000) komen in hun vergelijkende studie over meerdere landen tot

de conclusie dat er naast het FFM een zesde factor moet zijn - 'honesty' -. Zij weten niet aan te geven wat het

belang is van deze zesde factor in verhouding tot de vijf van het FFM. Lee, Gizzarone en Ashton (2003)

ondersteunen de bevindingen omtrent de zesde factor 'Honesty' als een relevante toevoeging aan het FFM. In het

onderzoek van Ashton, Lee, Perugini Szarota, de Vries, Blas, Boies en de Raad (2004) vallen Openheid en

Neuroticisme weg en worden vervangen door 'Emotionality' en 'Intellect' . Ze komen ook tot een zesde factor

'Honesty'. Hoewel er aanwijzingen zijn dat het FFM minder accuraat is dan een zes factor model, is er nog geen

eenduidigheid over de precieze invulling van de zes factoren. Vandaar dat er in dit onderzoek wordt gewerkt met

de toch meer gevalideerde en beschreven FFM, met de kanttekening dat dit niet ideaal is.

2.3.1 Hypotheses studie twee

Het Enneagram is een model dat samenhang aanduidt en kenmerken geeft van verschillende soorten

persoonlijkheidseigenschappen en mogelijk de vijf FFM variabelen. Onderzocht wordt, in studie twee, in hoeverre

de FFM persoonlijkheidseigenschappen overeenkomen met de Enneagramtypes. Het FFM is al eerder onderzocht

in vergelijking met het Enneagram. Uit dit onderzoek van Newgent (2001) blijkt dat een aantal FFM variabelen

- 20 -

Page 21: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

correleren met de Enneagramtypes - zie tabel 2.3.1 -. Volgens Kline (1994) is een correlatie hoger dan [0.3] een

zwakke of matige samenhang en kan die geïnterpreteerd worden als een verband tussen de twee variabelen.

Tabel 2.3.1: De correlaties tussen de Enneagramtypes en de variabelen uit de FFM.

Enneagramtype Dominantie Altruïsme Consciëntieusheid

Neuroticism

e Openheid1 -.15 * -.11 .46 * -.25 * -.092 .43 * .10 -.10 .12 * .093 -.13 * -.19 * .25 * -.17 * -.14 *4 -.31 * -.15 * -.36 * .49 * .105 -.39 * -.11 * -.18 * .04 .18 *6 -.29 * -.02 .07 .30 * -.38 *7 .45 * .03 -.30 * -.02 .33 *8 .24 * -.27 * .18 * -.24 * -.07

9 -.14 * .46 * .01 -.14 * -.04

* = significant, alfa 0.05, gebaseerd op 287 respondenten

Vet = correlatie - positief/negatief - hoger dan .30

In deze scriptie zal geprobeerd worden de statistisch significante samenhangen tussen Enneagramtypes en de FFM

variabelen te toetsen. Deze toetsing zal plaatsvinden aan de hand van onderstaande hypothesen, die ontleend zijn

aan tabel 2.3.1 en de Enneagramtheorie - paragraaf 2.2.2 -.

Er is een positieve correlatie tussen type 1 en Consciëntieusheid - .46* -. Deze kan verklaard worden door een

streven naar perfectie dat een onderdeel is van type 1. Perfectie is voor het type 1 een streven naar netheid en

nauwgezetheid - consciëntieusheid -. Vandaar dat de volgende hypothese wordt opgesteld:

H5) Typevariabele ‘type 1’ - perfectionist - zal een positieve correlatie hebben met de variabele

Consciëntieusheid van de FFM

Er is een positieve correlatie tussen type 2 en Dominantie - .43* -. Deze kan verklaard worden door het feit dat

het type 2 iemand is die zich in zijn geheel richt op de ander, hierbij wordt dus extraversie - dominantie -

vertoond. Tevens staat het type 2 als zeer behulpzaam bekend, dus ondanks de lage samenhang - .10 - in de tabel

2.3.1 is de aanname dat er toch een samenhang is tussen Altruïsme en het type 2. Vandaar dat de volgende

hypotheses worden opgesteld:

H6) Typevariabele ‘type 2’ - gever - zal een positieve correlatie hebben met de variabele Dominantie

van de FFM

H7) Typevariabele ‘type 2’ - gever - zal een positieve correlatie hebben met de variabele Altruïsme

van de FFM

- 21 -

Page 22: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

Er is geen correlatie tussen type 3 en één van de factoren. Dit kan komen omdat het type zich erg aanpast aan de

omgeving en zodoende geen uitgesproken FFM-eigenschappen heeft. Vandaar dat de volgende hypothese wordt

opgesteld:

H8) Typevariabele ‘type 3’ - presteerder - heeft met geen enkele variabele van de FFM een correlatie

Er is een positieve correlatie van het type 4 met Neuroticisme - .49* -. Dit kan verklaard worden doordat dit type

leeft op zijn innerlijke gevoelens en zich hierdoor laat meeslepen, kortom: emotionele instabiliteit - Neuroticisme

-. De negatieve correlatie met Dominantie - -.31* - kan verklaard worden doordat dit type zich op eigen gevoelens

richt, kortom: introversie. Daarbij mist juist het type 4 de structuur in het leven wat de negatieve correlatie met

Consciëntieusheid - -.36* - verklaart. Vandaar dat de volgende hypotheses worden opgesteld:

H9) Typevariabele ‘type 4’ - romanticus - zal een positieve correlatie hebben met de variabele

Neuroticisme van de FFM

H10) Typevariabele ‘type 4’ - romanticus - zal een negatieve correlatie hebben met de variabele

Dominantie van de FFM

H11) Typevariabele ‘type 4’ - romanticus - zal een negatieve correlatie hebben met de variabele

Consciëntieusheid van de FFM

Er is een negatieve correlatie van het type 5 en Dominantie - -.39* -. Dit kan verklaard worden doordat dit type

meestal op zichzelf is gericht. Vandaar de volgende hypothese:

H12) Typevariabele ‘type 5’ - observeerder - zal een negatieve correlatie hebben met de variabele

Dominantie van de FFM.

Er is een negatieve correlatie tussen Openheid en het type 6 - -.38* -. Dit is te verklaren doordat het type 6 streeft

naar zekerheden in het leven wat overeenkomt met een lage score op Openheid; een streven naar het gewone.

Tevens is het type 6 erg bescheiden en plichtsgetrouw wat introversie in zich heeft, dit komt in tabel 2.3.1 niet

naar voren - -.29* -. Type 6 kan erg stressvol zijn of zich zorgen maken - zie tabel 2.2.2 -. Dit zorgt voor een

aanname dat type 6 een samenhang heeft met de variabele Neuroticisme van de FFM - .30* -. Vandaar dat de

volgende hypotheses worden opgesteld:

H13) Typevariabele ‘type 6’ - sceptische loyalist - zal een negatieve correlatie hebben met de

variabele Openheid van de FFM

H14) Typevariabele ‘type 6’ - sceptische loyalist - zal een negatieve correlatie hebben met de

variabele Dominantie van de FFM

H15) Typevariabele ‘type 6’ - sceptische loyalist - zal een positieve correlatie hebben met de variabele

Neuroticisme van de FFM

- 22 -

Page 23: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

Er zijn positieve correlaties tussen het type 7 en Dominantie - .45* - en Openheid - .33* -. Deze zijn te verklaren

doordat dit type voortdurend op zoek is naar nieuwe externe prikkels. Er is een negatieve correlatie met

Consciëntieusheid - -.30* -. Dit komt omdat dit type blijft hangen in het hier en nu en niets afmaakt. Vandaar dat

de volgende hypotheses zijn opgesteld:

H16) Typevariabele ‘type 7’ - optimist - zal een positieve correlatie hebben met de variabelen

Dominantie van de FFM

H17) Typevariabele ‘type 7’ - optimist - zal een positieve correlatie hebben met de variabele Openheid

van de FFM

H18) Typevariabele ‘type 7’ - optimist - zal een negatieve correlatie hebben met de variabele

Consciëntieusheid van de FFM.

Er is geen correlatie tussen FFM variabelen en het type 8 in tabel 2.3.1 Dit is verrassend omdat het een

uitgesproken type is. Op basis van de Enneagramtheorie zou men verwachten dat het type 8 dominant is, wat een

positieve samenhang met de variabele Dominantie van de FFM impliceert - .24* -. Tevens is het type 8 erg stabiel

als persoon, dit impliceert een negatieve samenhang met de variabele Neuroticisme van de FFM - -.24* -. Vandaar

dat de volgende hypotheses worden opgesteld:

H19) Typevariabele ‘type 8’ - beschermer - zal een positieve correlatie hebben met de variabele

Dominantie van de FFM

H20) Typevariabele ‘type 8’ - beschermer - zal een negatieve correlatie hebben met de variabele

Neuroticisme van de FFM

Er is een positieve correlatie, in tabel 2.3.1, tussen het type 9 en Altruïsme - .46* -. Dit is te verklaren doordat dit

type bekend staat als harmonieus en gericht op het gemak van de ander. Tevens staat het type 9 bekend als een

stabiele persoonlijkheid wat een negatieve samenhang met de variabele Neuroticisme - -.14* - impliceert.

Daarnaast is het type 9 niet dominant, want dat zou een conflict kunnen veroorzaken wat het type 9 probeert te

vermijden. Dit impliceert een negatieve samenhang met de variabele Dominantie van de FFM - -.14* -. Vandaar

dat de volgende hypotheses worden opgesteld:

H21) Typevariabele ‘type 9’ - bemiddelaar - zal een positieve correlatie hebben met de variabele

Altruïsme van de FFM

H22) Typevariabele ‘type 9’ - bemiddelaar - zal een negatieve correlatie hebben met de variabele

Neuroticisme van de FFM

H23) Typevariabele ‘type 9’ - bemiddelaar - zal een negatieve correlatie hebben met de variabele

Dominantie van de FFM

- 23 -

Page 24: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

2.4 Demografische variabelen

De demografische controlevariabelen in dit onderzoek zijn ‘leeftijd’, ‘geslacht’ en ‘opleiding’. Palmer (1988) en

Riso (1996) beweren dat mensen weliswaar veranderen gedurende hun leven in tal van opzichten, maar dat het

basispersoonlijkheidstype hetzelfde blijft. Ook Heymans (in Schoots, 2002) komt tot de conclusie dat de

persoonlijkheid zeer stabiel is gedurende het leven. Palmer (1988) beweert dat er geen verband is tussen geslacht

en het typevoorkeur. Wagner (1994) heeft onderzoek naar de invloed van het geslacht gedaan en kwam tot

minimale verschillen tussen beide sekses. Palmer (1988) en Riso (1996) komen tot de conclusie dat het type al

definitieve vorm krijgt in de vroege kindertijd. Dit is de reden dat het opleidingsniveau geen invloed kan hebben

op de typevoorkeur. Op basis van deze gegevens kunnen een aantal hypotheses worden opgesteld.

H24) Leeftijd heeft geen significante invloed op de typevoorkeur.

H25) Sekse heeft geen significante invloed op de typevoorkeur.

H26) Het opleidingsniveau heeft geen significante invloed op de typevoorkeur.

De hypothesen vormen samen het raamwerk voor dit onderzoek. In het volgende hoofdstuk zal de gebruikte

methode waarmee dit onderzoek is uitgevoerd worden toegelicht.

- 24 -

Page 25: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

3. Methoden

In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe het onderzoek is uitgevoerd en hoe het Enneagram wetenschappelijk is

getoetst is. In paragraaf 3.1 wordt het karakter van het onderzoek toegelicht; in paragraaf 3.2 wordt de vragenlijst

als gehanteerd onderzoeksinstrument beschreven; in paragraaf 3.3 wordt het tot stand komen van de steekproef

beschreven, alsmede de respons erop en demografische kenmerken ervan; in paragraaf 3.4 wordt de gehanteerde

analysemethode uitgelegd en de daarbij gehanteerde eisen en criteria.

3.1 Karakter onderzoek

Het onderzoek heeft een toetsend karakter, er is namelijk gekeken of het beschreven Enneagrammodel ook

daadwerkelijk terug te vinden is in de empirische gegevens. Het onderzoek is uitgevoerd door middel van een

zelfbeoordelingsvragenlijst, welke zo breed mogelijk en cross-sectioneel is uitgezet. De steekproef maakt gebruik

van een convenience sample - gelegenheidsonderzoek -, waarbij de onderzoeker ervan uit is gegaan dat de

verwachte respondenten zo bereikt gaan worden, zonder dat hier vooraf iets met zekerheid over te zeggen is - zie

paragraaf 3.3 -.

3.2 Instrumenten onderzoek

Het instrument bestaat uit een drietal vragenlijsten. De eerste vragenlijst bestaat uit een drietal vragen die de

demografische variabelen meten - zie bijlage -. Deze zijn gebaseerd op de indeling van Voermans (2004).

De tweede vragenlijst is de B5BBBS-25 test van Mervielde (1992). Hiermee is het FFM te meten. Deze test

bestaat uit 25 items - zevenpunts Likert-schalen - die de voorkeuren meten voor de vijf factoren van de FFM - zie

bijlage -.

De laatste vragenlijst is de RHETI 2.05 - Enneagramvragenlijst - van Riso en Hudson (1997). Deze is vertaald in

het Nederlands door Schaper en Ressang (2003). Newgent (2001) heeft, in de oorspronkelijke vragenlijst (RHETI

2.05, Riso & Hudson, 1997) per type de stellingen onderzocht op zowel betrouwbaarheid als validiteit. Uit de

vertaalde RHETI 2.05 (Riso & Hudson, 1997) zijn, op basis van Newgent’s (2001) onderzoek, de stellingen die

statistisch voldeden, overgenomen. Dit zijn de items die het hoogst scoren op de eerste factor per typeschaal en de

hoogste betrouwbaarheid hebben binnen die schaal. Dit is incidenteel aangevuld met inhoudelijk relevante vragen,

om per Enneagramtype negen stellingen te hebben. Hiervoor zijn door de onderzoeker dertien vragen ontwikkeld.

In de bijlage staat per vraag aangegeven of deze nieuw ontwikkeld is of uit de vertaalde RHETI 2.05 (Riso &

Hudson, 1997) komt. Er is gekozen voor 81 stellingen om voldoende vragen - negen - per Enneagramtype te

kunnen stellen, maar een niet te lange vragenlijst te krijgen. Per stelling is de respondent gevraagd om op een

Likert-schaal - zespunts - een keuze te maken in de mate van instemming met de stelling lopend van ‘nooit’ tot en

met ‘altijd’ - zie bijlage -. Vraag 59 - type 3 - is door een technische fout niet ingevuld en zodoende niet verder

meegenomen in het onderzoek. Vandaar dat in de analyses wordt uitgegaan van 80 items voor de

Enneagramvragen.

- 25 -

Page 26: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

3.3 Beschrijving van de steekproef

Gezien de algemeenheid van het model en het verband met HRM is ervoor gekozen de Nederlandse

beroepsbevolking als de populatie te beschouwen. De vragenlijst is via het internet afgenomen bij respondenten

uit de Nederlandse beroepsbevolking. 343 respondenten zijn bereikt door middel van de 'sneeuwbal methode'. De

onderzoeker heeft aan zoveel mogelijk bekenden - ongeveer 100 - uit de Nederlandse beroepsbevolking gevraagd

om de vragenlijst in te vullen en te verspreiden aan andere bekenden. Er is gekozen voor deze methode om een zo

gevarieerd en breed mogelijk bereik te creëren.

Vanaf half oktober 2004 tot en met half januari 2005 is de vragenlijst toegankelijk geweest voor respondenten. In

de eerste weken van het onderzoek zijn de, de voor de onderzoeker, bekende respondenten benaderd en

aangespoord tot het invullen van de vragenlijst. Respondenten hebben de optie gekregen om hun mailadres achter

te laten. Zij die dat hebben gedaan en de bekenden van de onderzoeker, zijn benaderd en aangespoord om de

vragenlijst ook weer aan anderen door te sturen. Deze manier van verspreiding is tot en met eind december

herhaald. Half januari 2005 leken mensen de site niet meer te bezoeken en is de dataverzameling gestopt.

Op deze manier zijn werknemers uit de volgende organisaties bereikt: ministeries - zeven respondenten o.a. SZW,

VWS en BZK -, adviesbureaus - zes respondenten o.a. Alons, Businessopeners en Van Ede & Partners -,

hogescholen - zeven respondenten o.a. HAN, Hanze, Fontys -, universiteiten - vijf respondenten uit Tilburg,

Rotterdam, Leiden, Eindhoven en Groningen -, productie bedrijven - vier respondenten o.a Origin, Philips -, bank-

en verzekeringswezen - drie respondenten Interpolis, ING, AbnAmro -, vluchtelingenwerk, gemeentes - drie

respondenten uit Tilburg, Breda en Utrecht -, gezondheidszorginstelling - vijf respondenten o.a. Prisma,

Jeugdzorg Nederland, thuiszorg Amsterdam -, de Tweede Kamer der Staten-Generaal, woningcorporaties - twee

respondenten -, omroepen - twee respondenten -, Praxis, Reïntegratie branche - drie respondenten -, De Baak,

Efteling, CMG Logica, Mercer en het Joods Historisch museum. Van de overige respondenten is het niet bekend

waar ze werkzaam zijn.

3.3.1 Demografische kenmerken steekproef

Van de respondenten zijn de demografische kenmerken geslacht, leeftijd en opleiding gemeten - zie tabel 3.3.1 -.

Van de 343 respondenten zijn er 107 - 31,2% - man, 229 - 66,8% - vrouw en van 7 - 2,0% - is dit onbekend. Het

valt op dat een aanzienlijk grotere groep vrouwen heeft gereageerd. Deze verdeling uit de steekproef komt niet

overeen met de verdeling in de populatie - zie tabel 3.3.1 -. De steekproef met betrekking tot de verdeling

man/vrouw is hierdoor niet representatief voor de populatie en dit heeft tot gevolg dat het onderzoek niet te

generaliseren is naar de Nederlandse beroepsbevolking - zie paragraaf 5.3 -.

- 26 -

Page 27: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

Tabel 3.3.1: demografische variabelen.

Variabele Categorie Steekproef Gemiddelde volgens CBS Statistieken13

Sekse man

vrouw

onbekend

107 - 31,2% -

229, - 66,8% -7 - 2,0% -

50,0%

50,0%

Chi-kwdraat: 44,298

Vrijheidsgraden: 1

Significantie: ,000

Leeftijd 15-25

25-35

35-45

45-55

55-65

onbekend

77 - (23,1% -

92 - 27,6% -

56 - 16,7% -

80 - 23,9% -

29 - 8,7% -

9 - 2,6% -

17,7%

20,3%

23,8%

21,0%

17,3%

Chi-kwadraat: 36,950

Vrijheidsgraden: 4

Significantie: ,000

Opleidingsniveau lager dan hbo

hbo

wo

anders / onbekend

59 - 17,2% -

131 - 38,2% -

144 - 42,0% -

9 - 2,6% -

60,7%

26,2%

13,2%

Chi-kwadraat: 413,488

Vrijheidsgraden: 3

Significantie: ,000

De leeftijd van de respondenten loopt uiteen van 18 jaar tot en met 65 jaar, van negen respondenten is de leeftijd

niet bekend. De verdeling over leeftijd is ingedeeld in categorieën volgens het CBS (2005). Als gevolg van deze

verdeling zijn de respondenten als volgt verdeeld: 15-25; 77 - 23,1% -: 25-35; 92 - 27,6% -: 35-45; 56 - 16,7% -:

45-55; 80 - 23,9% -: 55-65; 29 - 8,7% -. Deze verdeling uit de steekproef komt niet overeen met de verdeling in

de populatie - zie tabel 3.3.1 -. Dit heeft tot gevolg dat het onderzoek niet te generaliseren is naar de Nederlandse

beroepsbevolking - zie paragraaf 5.3 -.

Het opleidingsniveau van de respondenten is als volgt verdeeld: basisonderwijs; 0 - 0,0% -: (speciaal) voortgezet

onderwijs; 0 - 0,0% -: lager beroepsonderwijs; 1 - 0,3% -: middelbaar voortgezet onderwijs; 12 - 3,5% -: hoger

voortgezet onderwijs; 17 - 5,0% -: voortgezet wetenschappelijk onderwijs 24 - 7,0% -: middelbaar

beroepsonderwijs of het leerlingwezen; 5 - 1,5% -: hoger beroepsonderwijs; 131 - 38,2% -: wetenschappelijk

onderwijs; 144 - 42,0% - en anders of onbekend; 9 - 2,6% - - zie tabel 3.3.1 -.

Zoals kan worden afgelezen in tabel 3.3.1 zijn er van de groepen basisonderwijs en (speciaal) voortgezet

onderwijs geen respondenten. Het lijkt erop dat het merendeel van de respondenten een hogere opleiding heeft

genoten. Er is in dit onderzoek voor gekozen om de respondenten als volgt te verdelen: lager dan hoger

beroepsonderwijs: hoger beroepsonderwijs; wetenschappelijk onderwijs. Op deze manier blijven er 334

respondenten over. De verwachte verhoudingen van de overgebleven respondenten zijn verdeeld op basis van

CBS (2005). Deze verdeling uit de steekproef komt niet overeen met de verdeling in de populatie - zie tabel 3.3.1

-. Dit heeft tot gevolg dat het onderzoek ook op basis van opleiding niet te generaliseren is naar de Nederlandse

beroepsbevolking - zie paragraaf 5.3 -.

3.4 Analyse van de variabelen

De eerste studie maakt gebruik van Principale Componenten Analyse - PCA -, geroteerd met Varimax en Oblimin

rotatie, om de eerste vier hypotheses te toetsen. PCA is volgens De Heus, Van der Leeden en Gazendam (2002)

de meest gebruikte methode om achterliggende factoren te vinden. PCA is een techniek, waarbij men probeert13De significantie zou groter dan .05 moeten zijn om als significant aangeduid te worden.

- 27 -

Page 28: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

structuur aan te brengen in alle variabelen die gemeten zijn. Factoren zijn clusters van items die in bepaalde mate

een samenhang hebben met elkaar. Het is een techniek die probeert een zo hoog mogelijke verklaarde variantie te

vinden. Varimax is een techniek die hierbij aansluit. Hierbij worden de factoren zo verdeeld dat ze optimaal

orthogonaal - de factoren zijn onderling ongecorreleerd - verdeeld worden. Ook deze methode is de meest

gebruikte methode binnen de factor analyse. Variabelen die hoger dan .30 scoren, worden als passend beschouwd

bij de specifieke factor. Naast Varimax is er Oblimin rotatie, deze geeft volgens De Heus et al. (2002) een beter

beeld van de werkelijkheid. Oblimin rotatie is minder 'streng' voor de data, maar minder makkelijk te

interpreteren, de voorkeur verdient hier Varimax rotatie.

In de dataset van de Enneagramvragen is gekeken hoeveel achterliggende factoren er zijn. Per factor is gekeken of

er meerdere items van een typevariabele in voorkomen, om zo mogelijk de factor toe te wijzen aan een

typevariabele - Enneagramtype -. Dit heeft ten eerste plaats gevonden op exploratieve -verkennende - wijze, met

behulp van PCA-Varimax. De factoren die een hogere eigenwaarde - meer verklaren dan de afzonderlijke

variabelen - dan 1.000 hebben zijn meegenomen in de factorstructuur en items die hoger dan .30 scoren zijn als

passend beschouwd. Binnen deze factoren is gekeken naar de verdeling van typevariabelen per factor.

Daarna is op confirmatieve - bevestigende - wijze met behulp van PCA-Varimax gekeken naar negen

achterliggende factoren, mogelijk overeenkomend met de negen Enneagramtypes. Op deze manier is per factor

gekeken of er meerdere items van één typevariabele in voorkomen, om zo mogelijk de factor toe te wijzen aan een

typevariabele - Enneagramtype -.

Ten derde is gekeken naar de achterliggende factoren met behulp van een ‘scree-plot’ of ‘knik-criterium’. Het

‘scree-plot’ schrijft voor dat die factoren meegenomen mogen worden die boven de ‘helling’ liggen waarop zich

niet veel bijzonders voordoet, dus met name relatief vlak is. Het ‘knik-criterium’ schrijft voor daar op te houden

met het ‘trekken van factoren’ waar in het eigenwaarden-plaatje de curve een ‘knik’ vertoont. Hierdoor is er een

aantal factoren te onderscheiden dat volgens De Heus e.a. (2002) de items beschrijft. Op deze manier is per factor

gekeken of er meerdere items van één typevariabele in voorkomen, om zo mogelijk de factor toe te wijzen aan een

typevariabele - Enneagramtype -.

Vervolgens is, met behulp van confirmatieve PCA-Varimax gekeken of er per groep van items, horend bij één

typevariabele, één achterliggende factor is. Daarbij is gelet op de betrouwbaarheid van de schaal.

Betrouwbaarheid wordt gemeten met behulp van Cronbach’s Alpha. De Heus e.a. (2002) hanteren de vuistregel

dat een Cronbach’s Alpha van .60 of hoger, hoog genoeg is om een schaal als betrouwbaar te kenmerken. Het is

mogelijk dat een aantal variabelen de betrouwbaarheid omlaag brengen, als deze worden weggelaten dan stijgt de

Alpha. Een verandering in de Alpha kleiner dan .01 wordt als niet relevant beschouwd. Een verandering in de

Alpha van .05 en groter is een relevante verandering. Als een verandering tussen .01 en .05 valt moet er gekeken

worden wat aannemelijk is.

Om de tweede, derde en vierde hypothese14 te meten, wordt met behulp van confirmatieve PCA-Varimax analyse

binnen de items van Enneagramvragen gekeken naar drie achterliggende factoren, die overeenkomen met de

14 H2) Het emotiecentrum hart en de Enneagramtypes 2, 3 en 4 hangen met elkaar samen.

H3) Het emotiecentrum hoofd en de Enneagramtypes 5, 6 en 7 hangen met elkaar samen.

H4) Het emotiecentrum buik en de Enneagramtypes 8, 9 en 1 hangen met elkaar samen.

- 28 -

Page 29: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

verwachte emotiecentra. De typevariabelen uit de eerste hypothese zouden dan bij elkaar in één factor terug te

vinden moeten zijn. Alle analyses zijn ook, op dezelfde wijze, uitgevoerd met Oblimin rotatie.

De tweede studie bevat de hypotheses vijf tot en met 2315, hiermee zijn de volgende analyses uitgevoerd. Er is

gekeken of de gevonden betrouwbare typevariabelen schalen correleren met de FFM schalen. Volgens Nijdam &

Van Buuren (1997) kan, als de score op beide variabelen zich op intervalniveau lijkt te bevinden, volstaan worden

met de r van Pearson16. Hierbij geldt dat er bij een [r] ≥ .7 een hoge correlatie is, .5 < [r] < .7 een middelmatige

correlatie is, .3 < [r] < .5 een zwakke of matige correlatie is en .3 > [r] >/ 0 geen correlatie. Hoe hoger de

correlatie tussen de typevariabelen en de FFM-variabelen, hoe hoger de validiteit van het onderzoek.

Om de drie hypotheses17 over de demografische variabelen te toetsen is gekeken of de verschillende

demografische variabelen een gelijke verdeling vertonen over de typevariabele-schalen. Dit is voor hypothese 25

gedaan door aan de hand van een T-toets te kijken of er een significante verdeling is van man/vrouw binnen de

types18. Hierbij wordt een significantieniveau van 5% aangehouden. Voor de hypothese 24 en 26 is gekeken aan

de hand van een F-toets of er een significante verdeling is van de groepen leeftijd en opleiding binnen de types19.

Hierbij wordt ook een significantieniveau van 5% aangehouden.

In het volgende hoofdstuk worden de resultaten beschreven.

15 H5) Typevariabele ‘type 1’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Consciëntieusheid van de FFM.

H6) Typevariabele ‘type 2’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Dominantie van de FFM.H7)Typevariabele ‘type 2’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Altruïsme van de FFM. H8) Typevariabele ‘type 3’ heeft met geen enkele variabele van de FFM een correlatie. H9) Typevariabele ‘type 4’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Neuroticisme van de FFMH10) Typevariabele ‘type 4’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Dominantie van de FFMH11) Typevariabele ‘type 4’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Consciëntieusheid van de FFM H12) Typevariabele ‘type 5’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Dominantie van de FFM. H13) Typevariabele ‘type 6’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Openheid van de FFMH14) Typevariabele ‘type 6’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Dominantie van de FFMH15) Typevariabele ‘type 6’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Neuroticisme van de FFM H16) Typevariabele ‘type 7’ zal een positieve correlatie hebben met de variabelen Dominantie van de FFMH17) Typevariabele ‘type 7’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Openheid van de FFMH18) Typevariabele ‘type 7’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Consciëntieusheid van de FFM. H19) Typevariabele ‘type 8’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Dominantie van de FFMH20) Typevariabele ‘type 8’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Neuroticisme van de FFMH21) Typevariabele ‘type 9’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Altruïsme van de FFMH22) Typevariabele ‘type 9’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Neuroticisme van de FFMH23) Typevariabele ‘type 9’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Dominantie van de FFM16Een maat voor correlatie.17 H24) Leeftijd heeft geen significante invloed op de typevoorkeurH25) Sekse heeft geen significante invloed op de typevoorkeur.H26) Het opleidingsniveau heeft geen significante invloed op de typevoorkeur.18Een T-toets past het beste bij het toetsen van twee variabelen.19Een F-toets past het beste bij het toetsen van meerdere variabelen.

- 29 -

Page 30: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

4. Resultaten

In dit hoofdstuk wordt door middel van een beschrijving van de kwantitatieve analyses onderzocht in hoeverre de

negen persoonlijkheidstypes van het Enneagram statistisch te vinden zijn.

In paragraaf 4.1 en 4.2 wordt met behulp van analyses gekeken of de negen verschillende Enneagramtypes terug

te vinden zijn. In paragraaf 4.1 wordt gekeken naar de analyses met de 8020 items van de Enneagramvragen. In

paragraaf 4.2 wordt gekeken naar de analyses per typevariabele. In paragraaf 4.3 wordt gekeken of de drie

emotiecentra van het Enneagram terug te vinden zijn met behulp van de 80 items. In paragraaf 4.4 wordt gekeken

of er samenhang kan worden aangetoond tussen de negen typevariabelen van het Enneagram en de FFM

variabelen.

4.1 PCA-Varimax analyse met 80 items

De aanname, in studie één, is dat er in de data een negental factoren zijn, overeenkomend met de negen

verschillende types. Als dat zo is, ligt het voor de hand dat er negen verschillende factoren te vinden zijn die

inhoudelijk lijken op de negen verschillende types - zie grafiek 4.1 -. Er is gekeken naar de factoren die voort

komen uit de 80 items van de Enneagramvragen. De factoren zijn geroteerd met Varimax en Oblimin. De

resultaten met de Oblimin rotatie leverden geen ander patroon van de factoren en verdeling van de items op,

zodoende is er voor gekozen om de resultaten hier verder uit te werken voor de Varimax rotatie.

Grafiek 4.1: Scree plot van de eerste 22 factoren van de 80 items.

Uit de PCA Varimax rotatie blijken er 22 factoren te zijn, die een eigenwaarde hebben boven de 1.000.

4.1.1 Exploratieve PCA Varimax analyse met 80 items van de Enneagramvragen en 22 factoren

Voor deze factoranalyse is de Principale Componenten Analyse - PCA - gebruikt om de 80 items te analyseren -

zie tabel 4.1.1 -. Deze is exploratief van aard, hierbij wordt gekeken naar alle factoren die een eigenwaarde21

hoger dan 1.000 hebben. De factoren zijn geroteerd met Varimax. De 22 gevonden factoren verklaren 70,055%

20 Oorspronkelijk waren er 81 items, maar wegens een technische fout is item 59 (type 3) weggevallen.

21Eigenwaarde groter dan 1,000 betekent dat een factor meer verklaart dan een afzonderlijk item.- 30 -

component nummer

211713951

eig

enw

aard

e

12

10

8

6

4

2

0

Page 31: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

van de variantie. De factoren zijn gelabeld van A tot en met V om de factoren te kunnen benoemen. Per

geroteerde factor zijn de items weergegeven die hier hoger dan 0,30 op scoren. Uit tabel 4.1 blijkt het volgende:

1. Factor A meet vijf keer het type 4 op in totaal elf items. Deze factor lijkt daarmee betrekkelijk het sterkst

type 4 te vertegenwoordigen en inhoudelijk 'onzekerheid' te meten.

2. Factor B meet het type 2 zeven keer op in totaal veertien items. Deze factor lijkt daarmee betrekkelijk het

sterkst type 2 te vertegenwoordigen en inhoudelijk 'sociaal zijn' te meten.

3. Factor C meet het type 8 zes keer op in totaal dertien items. Deze factor lijkt daarmee betrekkelijk het

sterkst type 8 te vertegenwoordigen en inhoudelijk 'teruggetrokkenheid' te meten.

4. Factor D meet het type 5 drie keer op in totaal zestien items en het type 6 vier keer. Deze factor lijkt

daarmee betrekkelijk het sterkst zowel type 5 als type 6 te meten en inhoudelijk 'bescheidenheid' te meten.

5. Factor F meet het type 7 drie keer op in totaal acht items. Deze factor lijkt daarmee betrekkelijk het sterkst

het type 7 te meten en inhoudelijk 'avontuurlijkheid' te meten.

6. Factor G meet het type 8 drie keer op in totaal acht items. Deze factor lijkt daarmee betrekkelijk het sterkst

het type 8 meten en inhoudelijk 'asociaal' zijn te meten.

7. Factor H meet het type 8 vier keer op in totaal vijf items. Deze factor lijkt daarmee betrekkelijk het sterkst

het type 8 te meten en inhoudelijk 'teruggetrokkenheid' te meten.

8. Factor K meet het type 3 drie keer op in totaal vijf items. Deze factor lijkt daarmee betrekkelijk het sterkst

het type 3 te meten en inhoudelijk 'pragmatisme' te meten.

9. De factor T meet drie keer type 5 op de vijf items. Deze factor lijkt daarmee betrekkelijk het sterkst het

type 5 te meten en inhoudelijk 'observerend zijn' te meten.

10.De factoren E, I, J, L tot en met S, U en V lijken geen van de types te meten. Inhoudelijk meet: E

'gedisciplineerdheid', I 'rationaliteit', J 'zelfvertrouwen hebben', L 'emotioneel zijn', M 'zelf-gerichtheid , O

tot en met S, U en V zijn niet te bepalen.

Uit bovenstaande blijkt dat de types niet eenduidig naar voren komen in de factorstructuur. De types 1 en 9 komen

niet naar voren. Op basis van de analyse van de 80 items van de Ennaegramvragen, met behulp van de

exploratieve PCA-Varimax methode, zijn negen typevariabelen niet als zodanig terug te vinden. Het

Enneagrammodel, met betrekking tot de negen types, is op deze wijze niet teruggevonden. De eerste hypothese22

dient dan voorlopig ook verworpen te worden.

22 H1) De negen Enneagramtypes zijn valide en betrouwbaar te meten als negen verschillende variabelen

- 31 -

Page 32: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

- 32 -

Type Vraag A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V4 16 0,538 -0,111 0,313 0,116 -0,137 -0,010 0,055 0,197 0,252 -0,267 -0,019 0,167 0,015 -0,048 -0,042 -0,020 0,029 -0,120 0,073 0,011 0,035 0,0744 30 0,677 0,065 0,073 -0,010 -0,040 -0,062 0,199 -0,001 -0,004 0,001 -0,085 -0,204 0,277 0,058 0,077 -0,048 0,023 -0,037 0,091 0,169 0,049 0,0793 39 -0,319 -0,001 -0,127 -0,149 0,333 0,310 0,060 -0,159 -0,042 0,384 -0,189 -0,058 0,099 0,175 0,028 0,262 0,077 0,047 0,141 -0,011 0,151 -0,0176 41 0,683 0,037 0,274 -0,028 -0,110 0,153 0,036 0,018 0,076 -0,099 0,009 0,112 -0,155 -0,025 0,180 -0,040 -0,151 0,015 -0,093 0,072 0,013 -0,1824 42 0,309 0,137 0,187 0,235 -0,085 0,154 0,106 0,168 -0,236 0,127 -0,146 0,185 0,237 -0,159 0,046 -0,040 0,050 0,111 -0,124 -0,056 -0,274 -0,2204 56 0,617 -0,069 0,077 0,374 -0,099 -0,085 0,105 0,033 0,038 -0,058 -0,127 -0,011 0,035 0,057 -0,101 0,316 0,041 0,086 0,088 -0,042 -0,014 -0,0469 58 0,429 0,013 0,013 0,288 -0,197 -0,072 -0,167 0,216 0,023 -0,073 -0,148 0,260 0,207 0,069 0,371 -0,034 0,048 0,097 -0,028 -0,021 0,052 -0,0796 70 0,339 -0,088 0,323 0,488 -0,109 -0,101 0,023 0,086 0,204 -0,320 -0,099 -0,130 0,142 -0,041 0,112 0,169 -0,029 0,002 -0,008 0,064 0,064 -0,0424 75 0,728 0,147 0,109 0,037 0,087 -0,027 0,032 0,159 0,051 0,023 -0,089 -0,015 0,164 -0,054 0,082 0,133 0,066 -0,025 -0,074 0,148 -0,152 -0,0911 78 0,545 -0,170 0,050 -0,001 0,058 -0,231 0,199 -0,117 0,005 0,018 0,138 0,011 0,221 -0,009 -0,052 0,036 0,193 0,210 -0,131 -0,127 -0,150 -0,1748 84 -0,572 0,214 -0,264 -0,201 0,048 0,053 -0,082 -0,039 0,047 0,339 0,020 -0,106 0,009 0,009 -0,141 0,064 0,114 -0,165 -0,071 -0,023 0,017 -0,040

2 5 0,122 0,438 0,175 -0,045 0,329 0,000 -0,369 0,031 0,108 -0,062 0,001 -0,015 -0,100 -0,127 0,094 -0,128 0,050 0,222 0,323 0,028 0,109 -0,0447 12 -0,260 0,493 -0,237 -0,383 0,150 0,044 0,027 0,005 0,008 -0,021 0,174 0,040 -0,054 -0,165 0,018 -0,027 -0,009 0,100 -0,165 -0,150 0,138 -0,1412 18 0,014 0,734 -0,016 -0,043 0,040 0,144 -0,032 0,024 -0,080 -0,022 -0,073 0,186 0,024 -0,081 -0,155 -0,010 0,118 0,066 -0,004 -0,103 0,163 0,1092 27 -0,017 0,702 0,187 -0,123 0,106 -0,063 -0,068 -0,021 -0,107 0,052 -0,023 0,118 -0,049 -0,042 -0,124 -0,065 -0,021 0,215 0,010 0,152 0,007 -0,0243 29 -0,124 -0,401 -0,087 -0,140 0,179 0,131 0,177 -0,141 0,099 0,178 0,240 0,018 0,077 0,316 0,166 -0,154 0,230 -0,223 -0,099 -0,027 0,115 0,1782 36 -0,084 0,738 -0,225 -0,135 0,036 0,168 -0,128 0,082 -0,036 -0,007 0,149 0,033 0,050 0,038 0,112 -0,007 -0,077 -0,074 0,027 -0,068 -0,029 -0,0037 37 0,096 0,496 -0,127 -0,170 0,052 0,202 -0,193 -0,142 -0,151 0,193 0,362 -0,056 0,172 -0,071 0,015 0,165 -0,120 -0,063 -0,151 -0,031 0,117 -0,0449 44 -0,153 0,453 0,134 -0,247 -0,246 0,146 -0,376 0,073 0,070 0,094 0,082 0,030 -0,116 0,011 0,049 0,100 -0,016 -0,095 0,062 -0,224 -0,028 -0,0532 45 0,003 0,501 0,124 -0,224 -0,105 0,015 -0,053 0,073 -0,089 0,072 -0,100 0,466 0,026 0,031 0,021 0,155 -0,104 -0,055 0,012 0,009 -0,003 -0,0387 46 0,159 0,362 0,101 -0,041 -0,058 0,278 -0,056 -0,043 -0,088 0,047 0,299 0,167 0,043 0,098 0,202 0,182 0,136 0,109 -0,090 0,316 0,057 0,0555 66 0,258 -0,347 0,184 0,021 -0,138 0,142 0,133 0,053 0,099 0,048 0,226 -0,275 0,265 -0,086 0,264 -0,150 0,219 -0,060 -0,090 -0,071 0,137 -0,0094 68 0,097 0,396 -0,085 -0,043 0,065 0,016 0,146 0,040 -0,284 0,205 -0,277 0,399 -0,133 0,248 -0,057 -0,016 0,012 -0,040 0,046 0,039 -0,057 -0,0102 71 0,120 0,390 0,411 0,001 0,178 0,082 0,013 -0,099 0,094 -0,072 -0,228 -0,127 0,186 -0,137 0,061 -0,272 0,080 -0,192 0,010 0,159 -0,126 0,0742 83 0,087 0,526 0,079 0,277 -0,030 0,162 -0,013 0,066 0,144 0,231 -0,025 0,020 -0,100 0,076 0,062 0,027 -0,059 -0,160 -0,156 0,328 0,109 0,043

8 6 -0,239 0,146 -0,305 -0,315 0,252 0,095 0,202 -0,177 0,086 0,043 -0,086 -0,078 -0,027 0,147 0,305 -0,073 -0,030 0,041 0,228 -0,014 0,147 0,1274 16 0,538 -0,111 0,313 0,116 -0,137 -0,010 0,055 0,197 0,252 -0,267 -0,019 0,167 0,015 -0,048 -0,042 -0,020 0,029 -0,120 0,073 0,011 0,035 0,0748 17 -0,147 0,049 -0,510 -0,055 0,015 0,062 -0,006 -0,642 -0,075 -0,061 -0,054 0,039 -0,062 0,115 -0,039 -0,115 0,132 0,087 0,095 -0,193 0,063 0,0099 28 0,166 0,020 0,760 0,165 0,080 0,046 -0,111 0,107 0,099 -0,086 0,052 -0,036 0,028 -0,012 -0,029 -0,133 -0,029 -0,053 0,106 -0,107 0,022 0,0199 34 0,150 0,034 0,731 0,204 -0,137 -0,049 -0,004 0,095 0,097 0,040 -0,037 0,056 0,119 0,041 0,006 0,106 -0,072 0,038 -0,191 0,066 -0,022 -0,1109 38 0,209 -0,027 0,727 0,050 -0,122 -0,053 0,011 0,097 0,021 -0,070 -0,112 0,102 0,101 -0,097 0,038 0,090 0,118 0,026 -0,040 0,079 0,050 -0,0348 51 -0,143 -0,023 -0,504 -0,252 0,372 0,225 0,076 -0,071 -0,094 0,255 0,070 0,160 -0,093 0,049 0,096 0,010 0,031 -0,050 0,012 -0,089 0,216 0,1228 54 0,059 -0,081 -0,334 -0,331 -0,037 0,274 0,408 -0,078 0,058 0,066 -0,095 0,170 0,056 -0,057 0,168 0,257 0,177 -0,057 0,154 0,019 0,081 0,0774 67 0,197 -0,020 0,502 0,075 -0,078 -0,071 0,070 0,592 0,028 -0,033 0,026 0,028 0,122 -0,074 0,206 0,133 -0,124 -0,019 -0,066 0,119 -0,048 -0,0116 70 0,339 -0,088 0,323 0,488 -0,109 -0,101 0,023 0,086 0,204 -0,320 -0,099 -0,130 0,142 -0,041 0,112 0,169 -0,029 0,002 -0,008 0,064 0,064 -0,0422 71 0,120 0,390 0,411 0,001 0,178 0,082 0,013 -0,099 0,094 -0,072 -0,228 -0,127 0,186 -0,137 0,061 -0,272 0,080 -0,192 0,010 0,159 -0,126 0,0748 74 0,204 -0,181 -0,315 -0,025 0,094 0,117 0,502 -0,052 -0,023 -0,074 0,048 0,126 0,141 0,022 -0,024 0,042 0,179 0,103 -0,012 0,151 -0,076 -0,0778 81 0,001 0,030 -0,431 -0,057 0,185 0,150 0,221 -0,356 0,075 0,247 0,018 0,075 -0,045 -0,110 -0,033 -0,075 0,148 -0,034 0,315 -0,008 0,285 0,056

8 6 -0,239 0,146 -0,305 -0,315 0,252 0,095 0,202 -0,177 0,086 0,043 -0,086 -0,078 -0,027 0,147 0,305 -0,073 -0,030 0,041 0,228 -0,014 0,147 0,1275 7 0,113 -0,262 -0,033 0,473 0,004 -0,006 0,162 0,047 0,145 0,099 -0,080 -0,088 -0,018 -0,031 0,078 -0,161 0,018 0,016 0,076 0,395 -0,016 -0,2716 11 -0,008 0,067 0,186 0,319 0,256 -0,090 -0,050 -0,064 0,209 0,120 0,097 -0,128 0,024 0,488 -0,177 -0,216 -0,074 0,139 0,042 0,057 0,247 -0,1457 12 -0,260 0,493 -0,237 -0,383 0,150 0,044 0,027 0,005 0,008 -0,021 0,174 0,040 -0,054 -0,165 0,018 -0,027 -0,009 0,100 -0,165 -0,150 0,138 -0,1417 15 -0,214 0,069 -0,133 -0,327 0,069 0,650 0,049 0,112 0,041 -0,058 -0,065 0,014 -0,026 -0,001 -0,011 0,062 0,161 -0,112 -0,006 0,121 0,181 0,0593 19 -0,163 0,266 -0,128 -0,593 -0,122 0,163 0,218 0,062 0,035 0,176 -0,013 -0,040 0,119 0,047 0,141 0,251 0,020 -0,117 0,071 -0,120 0,038 -0,0269 24 0,166 -0,175 0,271 0,338 -0,441 -0,097 0,009 -0,065 0,064 -0,114 -0,131 0,014 0,164 0,073 0,202 0,181 0,250 -0,170 -0,001 0,111 0,079 -0,1136 40 0,267 0,072 0,032 0,408 0,145 -0,267 -0,071 -0,064 0,218 0,015 0,134 0,013 0,035 0,213 -0,184 -0,046 -0,132 0,212 0,051 -0,006 0,189 -0,3139 48 0,043 -0,068 0,231 0,316 -0,277 -0,200 0,051 0,097 0,145 -0,175 -0,078 0,137 0,492 -0,032 -0,027 0,154 -0,057 -0,147 -0,014 0,214 -0,003 0,1726 50 0,144 0,045 0,147 0,430 -0,021 -0,342 0,145 0,059 0,052 -0,022 0,161 0,086 -0,128 0,141 0,447 -0,070 -0,022 0,092 0,069 -0,123 -0,078 -0,0358 54 0,059 -0,081 -0,334 -0,331 -0,037 0,274 0,408 -0,078 0,058 0,066 -0,095 0,170 0,056 -0,057 0,168 0,257 0,177 -0,057 0,154 0,019 0,081 0,0774 56 0,617 -0,069 0,077 0,374 -0,099 -0,085 0,105 0,033 0,038 -0,058 -0,127 -0,011 0,035 0,057 -0,101 0,316 0,041 0,086 0,088 -0,042 -0,014 -0,0465 57 -0,031 -0,090 0,166 0,790 -0,012 -0,126 -0,051 0,112 0,156 -0,063 -0,009 -0,101 0,033 0,018 -0,056 -0,021 0,067 -0,098 -0,017 -0,019 -0,083 0,0216 70 0,339 -0,088 0,323 0,488 -0,109 -0,101 0,023 0,086 0,204 -0,320 -0,099 -0,130 0,142 -0,041 0,112 0,169 -0,029 0,002 -0,008 0,064 0,064 -0,0425 76 0,133 -0,222 0,189 0,636 -0,059 -0,114 0,213 0,233 0,057 -0,061 -0,042 -0,072 0,274 -0,055 0,101 0,017 0,166 -0,031 0,014 0,119 0,129 -0,0431 82 0,258 -0,052 -0,280 -0,311 0,158 0,146 -0,014 -0,124 0,202 0,350 0,105 0,136 0,092 0,283 -0,127 -0,016 0,130 -0,129 0,133 0,127 -0,072 0,099

2 5 0,122 0,438 0,175 -0,045 0,329 0,000 -0,369 0,031 0,108 -0,062 0,001 -0,015 -0,100 -0,127 0,094 -0,128 0,050 0,222 0,323 0,028 0,109 -0,0443 9 -0,220 0,072 -0,149 -0,113 0,768 0,040 0,056 -0,090 0,031 0,114 0,064 -0,029 -0,030 0,074 0,085 -0,051 -0,116 -0,092 0,012 0,010 0,025 -0,0771 22 -0,125 0,237 -0,034 0,060 0,651 0,012 0,026 -0,035 -0,006 0,060 0,179 0,173 -0,136 0,162 -0,140 -0,170 0,039 0,061 -0,001 -0,072 -0,062 -0,0659 24 0,166 -0,175 0,271 0,338 -0,441 -0,097 0,009 -0,065 0,064 -0,114 -0,131 0,014 0,164 0,073 0,202 0,181 0,250 -0,170 -0,001 0,111 0,079 -0,1135 31 -0,158 0,080 0,003 -0,065 -0,722 0,045 0,049 -0,019 -0,013 0,160 0,096 0,071 -0,071 0,046 0,218 -0,095 -0,026 0,076 0,036 -0,050 -0,029 0,0153 39 -0,319 -0,001 -0,127 -0,149 0,333 0,310 0,060 -0,159 -0,042 0,384 -0,189 -0,058 0,099 0,175 0,028 0,262 0,077 0,047 0,141 -0,011 0,151 -0,0171 47 0,058 -0,115 -0,053 0,056 0,580 0,249 0,044 -0,250 0,064 0,277 0,103 0,138 -0,045 0,043 0,131 0,219 0,161 0,039 0,157 -0,037 0,092 0,1038 51 -0,143 -0,023 -0,504 -0,252 0,372 0,225 0,076 -0,071 -0,094 0,255 0,070 0,160 -0,093 0,049 0,096 0,010 0,031 -0,050 0,012 -0,089 0,216 0,122

4 8 0,289 0,017 0,094 0,114 -0,011 0,305 0,339 0,121 0,434 0,103 -0,097 0,179 -0,070 -0,019 -0,009 -0,231 0,117 0,055 -0,208 -0,008 -0,037 -0,0477 15 -0,214 0,069 -0,133 -0,327 0,069 0,650 0,049 0,112 0,041 -0,058 -0,065 0,014 -0,026 -0,001 -0,011 0,062 0,161 -0,112 -0,006 0,121 0,181 0,0597 23 0,031 0,161 0,080 -0,101 0,069 0,704 0,211 -0,124 0,087 -0,020 0,047 0,023 0,036 0,114 0,085 0,022 -0,044 -0,045 0,107 -0,042 0,097 -0,0563 39 -0,319 -0,001 -0,127 -0,149 0,333 0,310 0,060 -0,159 -0,042 0,384 -0,189 -0,058 0,099 0,175 0,028 0,262 0,077 0,047 0,141 -0,011 0,151 -0,0176 50 0,144 0,045 0,147 0,430 -0,021 -0,342 0,145 0,059 0,052 -0,022 0,161 0,086 -0,128 0,141 0,447 -0,070 -0,022 0,092 0,069 -0,123 -0,078 -0,0352 53 0,126 0,259 0,154 0,110 -0,127 0,326 0,188 0,029 -0,009 0,037 -0,220 0,181 0,469 0,035 -0,105 -0,063 -0,092 0,048 -0,012 -0,115 -0,232 0,0547 61 -0,024 0,124 -0,129 -0,093 0,024 0,775 -0,069 -0,061 -0,067 0,077 0,142 0,033 0,056 0,046 -0,015 0,141 -0,008 0,079 0,030 0,058 0,010 0,0768 60 -0,122 0,147 -0,207 -0,156 0,214 0,377 0,093 -0,317 0,093 0,334 -0,138 -0,008 -0,016 -0,133 0,029 -0,067 -0,107 0,193 0,180 0,018 0,200 0,063

Tabel 4.1.1. Explorative PCA Varimax analyse met 80 items van de Enneagramvragen en 22 factore n

Page 33: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

- 33 -

Tabel 4.1.1 Deel 2Type A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V2 5 0,122 0,438 0,175 -0,045 0,329 0,000 -0,369 0,031 0,108 -0,062 0,001 -0,015 -0,100 -0,127 0,094 -0,128 0,050 0,222 0,323 0,028 0,109 -0,0444 8 0,289 0,017 0,094 0,114 -0,011 0,305 0,339 0,121 0,434 0,103 -0,097 0,179 -0,070 -0,019 -0,009 -0,231 0,117 0,055 -0,208 -0,008 -0,037 -0,0478 21 0,110 -0,150 -0,012 -0,007 0,066 0,100 0,825 -0,081 0,000 -0,020 0,009 -0,123 -0,059 -0,045 0,051 0,012 -0,084 -0,043 0,108 0,020 0,027 0,0505 26 0,130 0,022 -0,286 0,063 -0,097 -0,006 0,369 0,116 -0,061 0,025 0,125 -0,327 0,003 0,242 -0,043 0,126 0,398 -0,011 0,061 -0,073 0,161 0,0129 44 -0,153 0,453 0,134 -0,247 -0,246 0,146 -0,376 0,073 0,070 0,094 0,082 0,030 -0,116 0,011 0,049 0,100 -0,016 -0,095 0,062 -0,224 -0,028 -0,0538 54 0,059 -0,081 -0,334 -0,331 -0,037 0,274 0,408 -0,078 0,058 0,066 -0,095 0,170 0,056 -0,057 0,168 0,257 0,177 -0,057 0,154 0,019 0,081 0,0778 74 0,204 -0,181 -0,315 -0,025 0,094 0,117 0,502 -0,052 -0,023 -0,074 0,048 0,126 0,141 0,022 -0,024 0,042 0,179 0,103 -0,012 0,151 -0,076 -0,0774 77 0,181 -0,115 0,173 -0,011 -0,165 -0,054 0,500 0,059 0,035 0,114 -0,019 0,091 0,342 0,045 0,058 0,228 0,229 0,035 -0,172 0,030 0,062 0,070

8 17 -0,147 0,049 -0,510 -0,055 0,015 0,062 -0,006 -0,642 -0,075 -0,061 -0,054 0,039 -0,062 0,115 -0,039 -0,115 0,132 0,087 0,095 -0,193 0,063 0,0099 20 0,056 0,172 0,082 0,151 -0,118 -0,047 -0,122 0,670 0,086 -0,002 -0,019 -0,007 0,078 0,053 -0,061 -0,136 0,062 0,167 -0,103 -0,031 0,058 -0,1028 60 -0,122 0,147 -0,207 -0,156 0,214 0,377 0,093 -0,317 0,093 0,334 -0,138 -0,008 -0,016 -0,133 0,029 -0,067 -0,107 0,193 0,180 0,018 0,200 0,0634 67 0,197 -0,020 0,502 0,075 -0,078 -0,071 0,070 0,592 0,028 -0,033 0,026 0,028 0,122 -0,074 0,206 0,133 -0,124 -0,019 -0,066 0,119 -0,048 -0,0118 81 0,001 0,030 -0,431 -0,057 0,185 0,150 0,221 -0,356 0,075 0,247 0,018 0,075 -0,045 -0,110 -0,033 -0,075 0,148 -0,034 0,315 -0,008 0,285 0,056

4 8 0,289 0,017 0,094 0,114 -0,011 0,305 0,339 0,121 0,434 0,103 -0,097 0,179 -0,070 -0,019 -0,009 -0,231 0,117 0,055 -0,208 -0,008 -0,037 -0,0479 13 0,251 -0,190 0,074 0,151 0,067 0,001 -0,130 0,148 0,629 -0,099 -0,001 -0,103 0,045 0,154 0,098 0,091 -0,058 -0,051 0,081 0,141 0,057 -0,0785 14 0,011 -0,059 0,171 0,117 -0,017 0,027 0,056 -0,004 0,786 0,046 0,047 -0,098 0,033 -0,050 -0,036 -0,062 0,046 0,025 0,139 0,000 -0,058 0,0642 62 0,145 0,237 -0,014 -0,061 -0,009 0,001 0,065 0,062 -0,344 -0,030 0,138 0,638 -0,091 -0,033 0,002 0,030 0,021 0,042 0,047 -0,071 0,231 0,0381 73 -0,079 0,082 -0,188 -0,005 0,128 -0,161 0,003 0,036 0,419 -0,024 0,357 0,078 -0,128 0,266 -0,285 0,006 0,128 0,071 0,124 -0,024 0,058 0,257

1 10 -0,066 0,084 -0,127 -0,023 0,165 -0,073 -0,158 0,106 0,094 0,384 0,094 0,090 0,052 0,305 -0,037 -0,400 0,043 -0,051 0,255 -0,017 0,093 0,1193 39 -0,319 -0,001 -0,127 -0,149 0,333 0,310 0,060 -0,159 -0,042 0,384 -0,189 -0,058 0,099 0,175 0,028 0,262 0,077 0,047 0,141 -0,011 0,151 -0,0178 60 -0,122 0,147 -0,207 -0,156 0,214 0,377 0,093 -0,317 0,093 0,334 -0,138 -0,008 -0,016 -0,133 0,029 -0,067 -0,107 0,193 0,180 0,018 0,200 0,0636 70 0,339 -0,088 0,323 0,488 -0,109 -0,101 0,023 0,086 0,204 -0,320 -0,099 -0,130 0,142 -0,041 0,112 0,169 -0,029 0,002 -0,008 0,064 0,064 -0,0423 79 -0,178 0,075 -0,072 -0,098 0,021 -0,001 0,007 0,029 -0,033 0,792 0,054 -0,049 -0,095 0,059 -0,069 0,064 0,061 -0,076 -0,028 0,016 0,009 0,1301 82 0,258 -0,052 -0,280 -0,311 0,158 0,146 -0,014 -0,124 0,202 0,350 0,105 0,136 0,092 0,283 -0,127 -0,016 0,130 -0,129 0,133 0,127 -0,072 0,0998 84 -0,572 0,214 -0,264 -0,201 0,048 0,053 -0,082 -0,039 0,047 0,339 0,020 -0,106 0,009 0,009 -0,141 0,064 0,114 -0,165 -0,071 -0,023 0,017 -0,040

6 25 -0,228 -0,137 -0,079 0,045 0,090 0,153 -0,002 -0,097 0,122 0,002 0,335 -0,147 -0,181 0,448 -0,340 0,001 -0,006 0,005 0,051 -0,043 -0,137 0,0097 37 0,096 0,496 -0,127 -0,170 0,052 0,202 -0,193 -0,142 -0,151 0,193 0,362 -0,056 0,172 -0,071 0,015 0,165 -0,120 -0,063 -0,151 -0,031 0,117 -0,0446 63 -0,122 0,035 -0,069 -0,024 0,100 0,054 0,019 0,035 0,044 0,032 0,783 0,051 -0,078 0,002 0,024 -0,057 -0,069 0,048 0,042 -0,008 -0,022 0,0786 64 0,105 -0,036 0,126 0,037 -0,236 -0,102 0,099 -0,022 0,041 0,212 0,320 0,021 0,000 -0,042 0,262 0,240 0,173 0,418 0,096 0,091 -0,081 -0,2211 73 -0,079 0,082 -0,188 -0,005 0,128 -0,161 0,003 0,036 0,419 -0,024 0,357 0,078 -0,128 0,266 -0,285 0,006 0,128 0,071 0,124 -0,024 0,058 0,257

5 26 0,130 0,022 -0,286 0,063 -0,097 -0,006 0,369 0,116 -0,061 0,025 0,125 -0,327 0,003 0,242 -0,043 0,126 0,398 -0,011 0,061 -0,073 0,161 0,0126 55 -0,067 0,257 0,002 -0,081 0,153 0,145 -0,113 -0,141 0,139 -0,102 0,118 0,606 0,196 -0,078 -0,050 0,040 -0,001 0,065 -0,094 0,106 -0,058 -0,1912 62 0,145 0,237 -0,014 -0,061 -0,009 0,001 0,065 0,062 -0,344 -0,030 0,138 0,638 -0,091 -0,033 0,002 0,030 0,021 0,042 0,047 -0,071 0,231 0,0384 68 0,097 0,396 -0,085 -0,043 0,065 0,016 0,146 0,040 -0,284 0,205 -0,277 0,399 -0,133 0,248 -0,057 -0,016 0,012 -0,040 0,046 0,039 -0,057 -0,010

9 48 0,043 -0,068 0,231 0,316 -0,277 -0,200 0,051 0,097 0,145 -0,175 -0,078 0,137 0,492 -0,032 -0,027 0,154 -0,057 -0,147 -0,014 0,214 -0,003 0,1721 52 0,242 -0,046 0,146 0,020 0,022 0,105 0,007 0,125 0,004 -0,076 -0,032 -0,046 0,711 0,025 0,129 0,093 -0,050 0,097 0,090 0,057 0,044 -0,0692 53 0,126 0,259 0,154 0,110 -0,127 0,326 0,188 0,029 -0,009 0,037 -0,220 0,181 0,469 0,035 -0,105 -0,063 -0,092 0,048 -0,012 -0,115 -0,232 0,0544 77 0,181 -0,115 0,173 -0,011 -0,165 -0,054 0,500 0,059 0,035 0,114 -0,019 0,091 0,342 0,045 0,058 0,228 0,229 0,035 -0,172 0,030 0,062 0,070

1 10 -0,066 0,084 -0,127 -0,023 0,165 -0,073 -0,158 0,106 0,094 0,384 0,094 0,090 0,052 0,305 -0,037 -0,400 0,043 -0,051 0,255 -0,017 0,093 0,1196 11 -0,008 0,067 0,186 0,319 0,256 -0,090 -0,050 -0,064 0,209 0,120 0,097 -0,128 0,024 0,488 -0,177 -0,216 -0,074 0,139 0,042 0,057 0,247 -0,1456 25 -0,228 -0,137 -0,079 0,045 0,090 0,153 -0,002 -0,097 0,122 0,002 0,335 -0,147 -0,181 0,448 -0,340 0,001 -0,006 0,005 0,051 -0,043 -0,137 0,0093 29 -0,124 -0,401 -0,087 -0,140 0,179 0,131 0,177 -0,141 0,099 0,178 0,240 0,018 0,077 0,316 0,166 -0,154 0,230 -0,223 -0,099 -0,027 0,115 0,1783 49 0,038 -0,089 -0,111 -0,038 0,024 0,129 0,012 0,022 -0,029 0,071 -0,090 0,016 0,049 0,745 0,132 0,103 0,156 0,179 0,010 0,035 -0,024 -0,141

8 6 -0,239 0,146 -0,305 -0,315 0,252 0,095 0,202 -0,177 0,086 0,043 -0,086 -0,078 -0,027 0,147 0,305 -0,073 -0,030 0,041 0,228 -0,014 0,147 0,1276 50 0,144 0,045 0,147 0,430 -0,021 -0,342 0,145 0,059 0,052 -0,022 0,161 0,086 -0,128 0,141 0,447 -0,070 -0,022 0,092 0,069 -0,123 -0,078 -0,0353 80 0,181 -0,136 -0,015 -0,101 -0,143 0,149 0,037 0,000 -0,034 -0,115 0,038 -0,099 0,114 -0,004 0,649 0,170 -0,084 -0,097 -0,079 -0,043 -0,132 0,1026 25 -0,228 -0,137 -0,079 0,045 0,090 0,153 -0,002 -0,097 0,122 0,002 0,335 -0,147 -0,181 0,448 -0,340 0,001 -0,006 0,005 0,051 -0,043 -0,137 0,009

1 10 -0,066 0,084 -0,127 -0,023 0,165 -0,073 -0,158 0,106 0,094 0,384 0,094 0,090 0,052 0,305 -0,037 -0,400 0,043 -0,051 0,255 -0,017 0,093 0,1194 56 0,617 -0,069 0,077 0,374 -0,099 -0,085 0,105 0,033 0,038 -0,058 -0,127 -0,011 0,035 0,057 -0,101 0,316 0,041 0,086 0,088 -0,042 -0,014 -0,0463 69 0,130 0,123 0,069 -0,135 0,048 0,284 0,092 0,017 -0,030 0,108 -0,014 0,108 0,152 0,074 0,111 0,681 -0,051 0,015 -0,043 -0,052 -0,082 0,102

5 26 0,130 0,022 -0,286 0,063 -0,097 -0,006 0,369 0,116 -0,061 0,025 0,125 -0,327 0,003 0,242 -0,043 0,126 0,398 -0,011 0,061 -0,073 0,161 0,0121 32 -0,012 -0,026 -0,034 0,062 0,005 0,036 0,036 -0,052 0,040 0,078 -0,070 -0,002 -0,054 0,091 -0,053 -0,051 0,814 -0,013 -0,025 0,080 -0,114 0,015

6 64 0,105 -0,036 0,126 0,037 -0,236 -0,102 0,099 -0,022 0,041 0,212 0,320 0,021 0,000 -0,042 0,262 0,240 0,173 0,418 0,096 0,091 -0,081 -0,2217 72 0,071 0,102 -0,068 -0,020 -0,023 0,024 -0,011 0,087 0,006 -0,132 0,034 0,041 0,075 0,202 -0,075 -0,003 -0,047 0,806 -0,155 0,006 -0,091 0,087

1 4 -0,013 -0,053 -0,135 0,010 0,008 0,106 0,048 -0,169 0,170 0,022 0,044 -0,021 0,057 0,061 -0,052 -0,023 -0,041 -0,130 0,770 0,066 -0,079 -0,0382 5 0,122 0,438 0,175 -0,045 0,329 0,000 -0,369 0,031 0,108 -0,062 0,001 -0,015 -0,100 -0,127 0,094 -0,128 0,050 0,222 0,323 0,028 0,109 -0,0448 81 0,001 0,030 -0,431 -0,057 0,185 0,150 0,221 -0,356 0,075 0,247 0,018 0,075 -0,045 -0,110 -0,033 -0,075 0,148 -0,034 0,315 -0,008 0,285 0,056

5 7 0,113 -0,262 -0,033 0,473 0,004 -0,006 0,162 0,047 0,145 0,099 -0,080 -0,088 -0,018 -0,031 0,078 -0,161 0,018 0,016 0,076 0,395 -0,016 -0,2715 35 0,259 -0,007 0,077 0,148 -0,050 -0,116 0,240 -0,179 0,121 -0,098 -0,257 -0,035 0,213 0,191 0,069 0,046 0,181 0,131 -0,186 0,435 0,018 -0,0115 43 0,177 0,061 0,147 0,104 -0,030 0,209 0,064 0,295 0,061 0,019 0,073 0,071 0,068 -0,015 -0,207 -0,085 0,084 -0,007 0,246 0,624 0,063 0,0047 46 0,159 0,362 0,101 -0,041 -0,058 0,278 -0,056 -0,043 -0,088 0,047 0,299 0,167 0,043 0,098 0,202 0,182 0,136 0,109 -0,090 0,316 0,057 0,0552 83 0,087 0,526 0,079 0,277 -0,030 0,162 -0,013 0,066 0,144 0,231 -0,025 0,020 -0,100 0,076 0,062 0,027 -0,059 -0,160 -0,156 0,328 0,109 0,043

5 33 -0,113 0,189 -0,031 -0,010 0,040 0,270 0,041 -0,002 -0,048 0,050 -0,035 0,080 0,023 0,007 -0,096 -0,069 -0,125 -0,114 -0,083 0,051 0,740 -0,006

6 40 0,267 0,072 0,032 0,408 0,145 -0,267 -0,071 -0,064 0,218 0,015 0,134 0,013 0,035 0,213 -0,184 -0,046 -0,132 0,212 0,051 -0,006 0,189 -0,3137 65 -0,140 0,007 -0,105 -0,066 -0,062 0,080 0,070 -0,118 0,061 0,197 0,107 -0,099 0,002 -0,146 0,060 0,048 0,012 0,063 -0,027 -0,009 0,004 0,798

Page 34: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

4.1.2 Confirmatieve PCA Varimax analyse met 80 items van de Enneagramvragen en negen factoren

De Principale Componenten Analyse - PCA - is confirmatief gebruikt om de 80 items van de Enneagramvragen te

analyseren. De factoren zijn geroteerd met Varimax - zie tabel 4.1.2 -. Er is gekeken of de types terug te vinden

zijn in negen factoren, die 48,943% verklaarde variantie hebben. Er is gekozen voor negen factoren om de

mogelijke link met de negen Enneagramtypes te kunnen toetsen. De factoren zijn gelabeld van A tot en met I om

de factoren te kunnen benoemen. Per factor is gekeken naar items die hoger dan 0.30 scoren - zie tabel 4.1.2 -:

1. Factor A meet het type 8 zes keer en type 9 vijf keer op negentien items. Deze factor lijkt daarmee

betrekkelijk het sterkst het type 8 negatief te meten, type 9 positief te meten en inhoudelijk

'teruggetrokkenheid' te meten.

2. Factor C meet het type 2 zeven keer op zestien items. Deze factor lijkt daarmee betrekkelijk het

sterkst het type 2 te meten en inhoudelijk 'sociaal zijn' te meten.

3. Factoren B en D tot en met I lijken geen types te vertegenwoordigen. Factor B lijkt 'geen

zelfvertrouwen' te meten, factor D lijkt 'avontuurlijk zijn' te meten, E meet 'asociaal zijn', F meet

'rationaliteit', G meet 'discipline', H meet 'voorzichtigheid' en I meet 'calculerend zijn'.

De items 33 en 65 van de Enneagramvragen scoren op geen van de factoren boven de 0.30 en zijn niet bij een

factor ingedeeld. In de factoranalyse komen de types 1, 3, 4, 5, 6 en 7 niet naar voren.

Op basis van de analyse van de 80 items van de Enneagramvragen, met behulp van de confirmatieve PCA-

Varimax methode, zijn negen typevariabelen niet als zodanig terug te vinden. Het Enneagrammodel, met

betrekking tot de negen types, is op deze wijze niet teruggevonden. De eerste hypothese23 dient voorlopig op basis

hiervan verworpen te worden.

23 H1) De negen Enneagramtypes zijn valide en betrouwbaar te meten als negen verschillende variabelen

- 34 -

Page 35: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

- 35 -

Vraag A B C D E F G H I A B C D E F G H IT ype 1 4 -0,408 0,107 -0,143 0,161 -0,060 0,384 -0,029 0,059 -0,121 T ype 2 5 -0,009 0,199 0,393 0,018 -0,417 0,300 0,227 -0,104 -0,073

Type 8 6 -0,486 -0,159 0,026 0,341 0,041 0,039 0,158 -0,117 -0,085 T ype 4 8 0,168 0,287 0,094 0,098 0,398 0,270 0,052 -0,021 -0,142T ype 4 16 0,312 0,605 -0,060 -0,091 0,088 0,189 -0,142 0,007 -0,142 T ype 8 21 -0,118 0,218 -0,223 0,119 0,544 -0,092 0,123 -0,055 -0,238

Type 8 17 -0,797 -0,147 0,035 0,007 -0,019 -0,042 0,037 0,069 0,096 T ype 5 26 -0,181 -0,027 -0,094 0,038 0,497 0,121 -0,143 -0,017 0,217

Type 9 20 0,427 -0,003 0,232 -0,189 0,007 0,185 -0,157 -0,007 0,120 T ype 3 29 -0,109 -0,225 -0,397 0,252 0,374 0,116 0,198 -0,205 0,071

Type 9 28 0,598 0,244 -0,040 -0,039 -0,223 0,242 0,137 0,012 -0,172 T ype 1 32 -0,052 -0,140 0,008 -0,043 0,423 0,159 -0,049 0,118 0,090

Type 9 34 0,730 0,204 0,024 -0,022 -0,065 0,081 -0,017 0,201 0,051 T ype 5 35 0,066 0,295 -0,020 -0,024 0,339 0,109 -0,010 0,431 0,110

Type 9 38 0,628 0,301 0,016 0,002 -0,002 -0,016 -0,058 0,173 -0,098 T ype 9 44 0,101 -0,201 0,362 0,257 -0,427 0,054 -0,306 -0,193 0,037T ype 4 42 0,346 0,296 0,280 -0,007 0,159 -0,217 0,012 0,280 0,088 T ype 8 54 -0,379 0,096 -0,022 0,491 0,429 -0,181 -0,098 -0,038 -0,074

Type 9 48 0,380 0,193 -0,117 -0,083 0,088 0,104 -0,297 0,359 -0,059 T ype 8 74 -0,258 0,250 -0,069 0,090 0,550 -0,109 0,123 0,035 0,089

Type 8 51 -0,481 -0,282 0,096 0,315 0,200 -0,098 0,318 -0,236 0,004 T ype 5 76 0,390 0,230 -0,272 -0,230 0,314 0,222 -0,041 0,378 0,013

Type 8 54 -0,379 0,096 -0,022 0,491 0,429 -0,181 -0,098 -0,038 -0,074 T ype 4 77 0,278 0,182 -0,079 0,171 0,586 -0,138 -0,118 0,129 0,112T ype 5 57 0,325 0,014 -0,224 -0,397 0,008 0,376 -0,006 0,316 0,030 T ype 1 78 0,062 0,501 -0,092 -0,161 0,304 -0,134 0,145 -0,038 0,324Type 8 60 -0,419 -0,133 0,168 0,414 0,033 0,109 0,238 0,013 -0,192T ype 4 67 0,754 0,275 -0,017 0,028 0,026 -0,037 -0,100 -0,019 -0,013 T ype 1 4 -0,408 0,107 -0,143 0,161 -0,060 0,384 -0,029 0,059 -0,121T ype 6 70 0,379 0,508 -0,232 -0,159 -0,058 0,203 -0,111 0,334 0,018 T ype 2 5 -0,009 0,199 0,393 0,018 -0,417 0,300 0,227 -0,104 -0,073T ype 5 76 0,390 0,230 -0,272 -0,230 0,314 0,222 -0,041 0,378 0,013 T ype 5 7 0,062 0,172 -0,249 -0,212 0,245 0,317 0,079 0,317 -0,019

Type 8 81 -0,629 -0,046 0,070 0,190 0,299 0,178 0,165 -0,055 -0,168 T ype 1 10 -0,133 -0,259 0,151 -0,037 0,071 0,421 0,155 -0,134 0,066T ype 1 82 -0,310 0,013 0,057 0,329 0,281 0,245 0,150 -0,145 0,142 T ype 6 11 0,097 -0,090 0,011 -0,172 -0,042 0,586 0,368 0,137 0,241

T ype 9 13 0,142 0,330 -0,318 0,077 -0,094 0,516 0,013 0,049 0,073T ype 9 13 0,142 0,330 -0,318 0,077 -0,094 0,516 0,013 0,049 0,073 T ype 5 14 0,114 0,149 -0,247 0,063 0,012 0,593 -0,064 -0,102 -0,147T ype 4 16 0,312 0,605 -0,060 -0,091 0,088 0,189 -0,142 0,007 -0,142 T ype 6 25 -0,140 -0,331 -0,208 0,001 -0,013 0,331 0,150 -0,190 0,251T ype 6 25 -0,140 -0,331 -0,208 0,001 -0,013 0,331 0,150 -0,190 0,251 T ype 6 40 0,025 0,258 0,076 -0,357 -0,078 0,425 0,246 0,124 0,330T ype 4 30 0,066 0,590 0,016 0,090 0,269 0,092 -0,038 0,158 -0,011 T ype 5 43 0,226 0,165 0,180 0,080 0,237 0,408 -0,036 0,109 -0,176T ype 9 38 0,628 0,301 0,016 0,002 -0,002 -0,016 -0,058 0,173 -0,098 T ype 5 57 0,325 0,014 -0,224 -0,397 0,008 0,376 -0,006 0,316 0,030T ype 6 41 0,226 0,690 0,117 0,090 -0,015 0,006 -0,024 -0,043 0,017 T ype 1 73 -0,184 -0,136 0,033 -0,126 0,113 0,497 0,039 -0,388 0,160T ype 1 52 0,245 0,356 -0,069 0,306 0,012 -0,002 0,027 0,293 0,132 T ype 2 83 0,225 -0,035 0,445 0,148 0,065 0,370 -0,051 0,140 -0,074T ype 4 56 0,117 0,556 -0,047 -0,135 0,180 0,092 -0,055 0,302 0,228T ype 9 58 0,196 0,471 0,111 -0,074 0,010 0,036 -0,204 0,261 0,264 T ype 3 9 -0,202 -0,216 0,023 0,153 -0,064 0,043 0,721 -0,145 -0,068T ype 6 70 0,379 0,508 -0,232 -0,159 -0,058 0,203 -0,111 0,334 0,018 T ype 6 11 0,097 -0,090 0,011 -0,172 -0,042 0,586 0,368 0,137 0,241T ype 4 75 0,249 0,631 0,175 0,072 0,162 0,004 0,066 0,126 0,101 T ype 1 22 -0,091 -0,166 0,292 -0,098 -0,006 0,173 0,651 -0,196 0,067T ype 1 78 0,062 0,501 -0,092 -0,161 0,304 -0,134 0,145 -0,038 0,324 T ype 9 24 0,280 0,247 -0,242 -0,043 0,123 0,088 -0,405 0,430 0,109T ype 3 79 0,027 -0,521 0,123 0,178 0,271 0,087 0,050 -0,133 0,077 T ype 7 31 0,009 -0,129 0,061 0,076 0,037 -0,026 -0,666 -0,092 0,117T ype 3 80 0,068 0,302 -0,285 0,384 -0,045 -0,265 -0,212 -0,048 0,114 T ype 3 39 -0,236 -0,417 -0,001 0,509 0,097 0,014 0,340 0,199 0,073T ype 8 84 -0,190 -0,706 0,134 0,186 -0,013 0,031 -0,010 -0,075 -0,049 T ype 9 44 0,101 -0,201 0,362 0,257 -0,427 0,054 -0,306 -0,193 0,037

T ype 1 47 -0,191 0,005 -0,069 0,356 0,167 0,136 0,564 -0,058 0,101

Type 2 5 -0,009 0,199 0,393 0,018 -0,417 0,300 0,227 -0,104 -0,073 T ype 8 51 -0,481 -0,282 0,096 0,315 0,200 -0,098 0,318 -0,236 0,004T ype 7 12 -0,207 -0,219 0,456 0,157 -0,131 -0,159 0,073 -0,371 -0,044T ype 9 13 0,142 0,330 -0,318 0,077 -0,094 0,516 0,013 0,049 0,073 T ype 5 7 0,062 0,172 -0,249 -0,212 0,245 0,317 0,079 0,317 -0,019

Type 2 18 -0,042 -0,037 0,754 0,114 -0,047 0,057 -0,031 0,002 -0,125 T ype 7 12 -0,207 -0,219 0,456 0,157 -0,131 -0,159 0,073 -0,371 -0,044

Type 2 27 0,090 -0,029 0,726 -0,018 -0,157 0,054 0,091 -0,036 -0,038 T ype 9 24 0,280 0,247 -0,242 -0,043 0,123 0,088 -0,405 0,430 0,109T ype 3 29 -0,109 -0,225 -0,397 0,252 0,374 0,116 0,198 -0,205 0,071 T ype 5 35 0,066 0,295 -0,020 -0,024 0,339 0,109 -0,010 0,431 0,110

Type 2 36 -0,130 -0,105 0,611 0,266 -0,231 0,070 -0,086 -0,174 0,031 T ype 9 48 0,380 0,193 -0,117 -0,083 0,088 0,104 -0,297 0,359 -0,059T ype 7 37 -0,038 -0,042 0,428 0,381 -0,176 -0,050 0,031 -0,220 0,146 T ype 2 53 0,193 0,169 0,293 0,257 0,112 -0,024 -0,058 0,335 -0,057T ype 9 44 0,101 -0,201 0,362 0,257 -0,427 0,054 -0,306 -0,193 0,037 T ype 4 56 0,117 0,556 -0,047 -0,135 0,180 0,092 -0,055 0,302 0,228

Type 2 45 0,113 0,005 0,630 0,187 -0,103 -0,148 -0,116 0,015 0,013 T ype 5 57 0,325 0,014 -0,224 -0,397 0,008 0,376 -0,006 0,316 0,030T ype 7 46 0,154 0,134 0,389 0,387 0,075 0,094 -0,076 -0,095 0,234 T ype 6 63 0,015 -0,085 -0,009 0,052 -0,001 0,186 0,080 -0,644 0,184T ype 6 55 -0,012 0,097 0,438 0,156 -0,107 -0,002 0,169 -0,016 0,064 T ype 6 70 0,379 0,508 -0,232 -0,159 -0,058 0,203 -0,111 0,334 0,018

Type 2 62 -0,030 0,133 0,544 -0,030 0,138 -0,225 0,019 -0,150 0,066 T ype 1 73 -0,184 -0,136 0,033 -0,126 0,113 0,497 0,039 -0,388 0,160T ype 5 66 0,253 0,266 -0,436 0,190 0,253 0,070 -0,108 -0,100 -0,004 T ype 5 76 0,390 0,230 -0,272 -0,230 0,314 0,222 -0,041 0,378 0,013T ype 4 68 -0,110 -0,069 0,600 0,009 0,210 -0,116 0,104 0,187 0,064

Type 2 83 0,225 -0,035 0,445 0,148 0,065 0,370 -0,051 0,140 -0,074 T ype 6 40 0,025 0,258 0,076 -0,357 -0,078 0,425 0,246 0,124 0,330T ype 3 49 -0,111 -0,090 -0,045 0,221 0,150 0,138 0,089 0,233 0,592

T ype 8 6 -0,486 -0,159 0,026 0,341 0,041 0,039 0,158 -0,117 -0,085 T ype 6 64 0,144 0,190 -0,031 0,065 0,151 0,018 -0,183 -0,144 0,467T ype 7 15 -0,132 -0,224 0,104 0,603 0,085 0,023 0,000 -0,042 -0,254 T ype 2 71 0,260 0,190 0,239 0,105 -0,091 0,156 0,135 0,195 -0,428T ype 3 19 -0,139 -0,189 0,181 0,568 0,096 -0,213 -0,196 -0,188 -0,019 T ype 7 72 -0,012 0,124 0,209 -0,074 -0,016 -0,014 0,023 -0,049 0,471T ype 7 23 -0,072 0,098 0,113 0,638 0,043 0,150 0,116 0,016 -0,120 T ype 1 78 0,062 0,501 -0,092 -0,161 0,304 -0,134 0,145 -0,038 0,324T ype 7 37 -0,038 -0,042 0,428 0,381 -0,176 -0,050 0,031 -0,220 0,146T ype 3 39 -0,236 -0,417 -0,001 0,509 0,097 0,014 0,340 0,199 0,073 T ype 5 33 -0,056 -0,174 0,265 0,231 0,036 0,144 0,080 0,077 -0,256T ype 6 40 0,025 0,258 0,076 -0,357 -0,078 0,425 0,246 0,124 0,330 T ype 7 65 -0,096 -0,221 -0,090 0,209 0,187 0,024 -0,180 -0,280 -0,189T ype 7 46 0,154 0,134 0,389 0,387 0,075 0,094 -0,076 -0,095 0,234T ype 1 47 -0,191 0,005 -0,069 0,356 0,167 0,136 0,564 -0,058 0,101T ype 6 50 0,188 0,273 -0,061 -0,316 0,054 0,136 -0,017 -0,054 0,282T ype 8 51 -0,481 -0,282 0,096 0,315 0,200 -0,098 0,318 -0,236 0,004T ype 1 52 0,245 0,356 -0,069 0,306 0,012 -0,002 0,027 0,293 0,132T ype 8 54 -0,379 0,096 -0,022 0,491 0,429 -0,181 -0,098 -0,038 -0,074T ype 5 57 0,325 0,014 -0,224 -0,397 0,008 0,376 -0,006 0,316 0,030T ype 8 60 -0,419 -0,133 0,168 0,414 0,033 0,109 0,238 0,013 -0,192T ype 7 61 -0,124 -0,075 0,164 0,654 -0,021 0,070 0,035 -0,027 0,037T ype 3 69 0,140 0,101 0,102 0,584 0,061 -0,218 0,013 0,074 0,239T ype 3 80 0,068 0,302 -0,285 0,384 -0,045 -0,265 -0,212 -0,048 0,114T ype 1 82 -0,310 0,013 0,057 0,329 0,281 0,245 0,150 -0,145 0,142

Tabe 4.1.2: Conformatieve PCA-Variamax analyse met 80 items en negen factoren

Page 36: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

4.1.3 Confirmatieve PCA Varimax analyse met 80 items van de Enneagramvragen op basis van het ‘knik-

criterium’ en een ‘scree-plot’.

Op alle 80 items van de Enneagramvragen is confirmatieve Principale Componenten Analyse - PCA - toegepast.

De uitkomst is vervolgens geroteerd met Varimax - zie grafiek 4.1 -24. Na toepassing van zowel het ‘knik-

criterium’ als het scree-criterium’ - zie paragraaf 3.4 - zijn er acht factoren overgebleven - zie grafiek 4.1 en 4.1.3

-, deze verklaren 46,772% van de variantie. Op deze manier zijn factoren gevonden die volgens deze statistische

methode de optimale verdeling van de items over de factoren geeft. De factoren zijn gelabeld van A tot en met H

om de factoren te kunnen benoemen. Voor items die boven .30 scoren is de oplossing verder uitgewerkt, wat leidt

tot de volgende resultaten - zie tabel 4.1.3 -:

1. Factor A bestaat uit tweeëntwintig items, waarvan er zeven van het type 4 zijn. Deze factor lijkt daarmee

betrekkelijk het sterkst het type 4 te vertegenwoordigen en inhoudelijk 'weinig zelfvertrouwen' te meten.

2. Factor B bestaat voornamelijk uit de items van type 8 en 9. Van het negatief scorende type 8 zijn er vijf

en van het positief scorende type 9 zijn er zes op een totaal van negentien items. Deze factor lijkt daarmee

zowel type 8 als type 9 te vertegenwoordigen en inhoudelijk 'teruggetrokkenheid' te meten.

3. Factor C bestaat uit zes items van type 2 op de zeventien items. Deze factor lijkt daarmee het type 2 te

vertegenwoordigen en inhoudelijk 'sociaal zijn' te meten.

4. Factor D bestaat uit items 3, 7 en 8. Type 3 komt vijf keer voor, type 7 zes keer en type 8 vier keer op de

negentien. Deze factor lijkt daarmee zowel type 3, 7 en 8 te vertegenwoordigen en inhoudelijk

'avontuurlijk zijn' te meten.

5. Factor G bestaat uit vier items van het type 5 op de twaalf items. Deze factor lijkt daarmee het type 5 te

vertegenwoordigen en inhoudelijk 'asociaal zijn' te meten.

6. Factor E, F en H hebben geen uitgesproken types. E lijkt inhoudelijk gedisciplineerd zijn te meten, F lijkt

inhoudelijk rationeel zijn te meten en H lijkt inhoudelijk 'calculerend zijn' te meten.

Er zijn twee items - 33 & 53 - die op geen factor scoren. Er zijn een aantal factoren die niet scoren op specifieke

types - type 1 en 6 scoren nergens betrekkelijk uitgesproken -. Ook deze methode levert dus geen duidelijke

indeling in de negen types op. Op basis van de analyse van de 80 items van de Enneagramvragen, met behulp van

de confirmatieve PCA-Varimax methode, zijn negen typevariabelen niet als zodanig terug te vinden. Het

Enneagrammodel, met betrekking tot de negen types, is op deze wijze niet teruggevonden. De eerste hypothese25

dient voorlopig op basis hiervan verworpen te worden.

24Voor het gemak zijn alleen de 6de tot en met de 22ste factor weergegeven om een duidelijker beeld te krijgen.25 H1) De negen Enneagramtypes zijn valide en betrouwbaar te meten als negen verschillende variabelen

- 36 -

Page 37: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

Grafiek: 4.1.3: 'scree-criterium' en knik-citerium' van de 6de tot en met de 22ste factor van de 80 items

Het 'scree-plot' en het 'knik-cirterium' zijn tussen component 8 en 9.

- 37 -

component nummer

221814106

eige

nwaa

rde

2,5

2,0

1,5

1,0

Page 38: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

- 38 -

Vraag A B C D E F G H Vraag A B C D E F G H4 8 0,346 0,100 0,040 0,146 0,068 0,261 0,246 -0,066 8 6 -0,172 -0,476 0,035 0,351 0,188 0,077 -0,016 -0,0459 13 0,310 0,171 -0,258 -0,023 0,024 0,541 -0,044 0,064 7 15 -0,193 -0,122 0,111 0,630 0,042 0,074 0,037 -0,2164 16 0,597 0,263 -0,083 -0,079 -0,159 0,217 -0,073 -0,052 3 19 -0,178 -0,146 0,188 0,632 -0,149 -0,156 0,008 0,0709 24 0,335 0,306 -0,226 -0,107 -0,422 0,052 0,285 -0,083 7 23 0,132 -0,055 0,146 0,593 0,157 0,197 0,013 -0,1246 25 -0,360 -0,115 -0,167 -0,026 0,186 0,321 0,081 0,282 3 29 -0,187 -0,139 -0,421 0,325 0,242 0,132 0,258 0,1774 30 0,649 0,025 -0,010 0,074 -0,044 0,090 0,162 -0,038 7 37 -0,080 -0,026 0,474 0,351 0,069 -0,019 -0,171 0,2005 35 0,423 0,062 -0,041 -0,087 -0,023 0,035 0,448 -0,105 3 39 -0,324 -0,176 0,034 0,434 0,379 -0,014 0,279 -0,1099 38 0,346 0,616 0,009 -0,020 -0,076 -0,025 -0,004 -0,132 6 40 0,254 0,045 0,114 -0,492 0,235 0,351 0,094 0,2043 39 -0,324 -0,176 0,034 0,434 0,379 -0,014 0,279 -0,109 7 46 0,162 0,145 0,421 0,352 -0,033 0,094 0,095 0,2446 41 0,672 0,188 0,119 0,066 -0,033 0,044 -0,174 0,088 6 50 0,260 0,163 -0,061 -0,335 -0,026 0,104 0,054 0,2994 42 0,391 0,326 0,253 -0,039 -0,007 -0,275 0,204 -0,052 8 51 -0,276 -0,501 0,074 0,373 0,357 -0,081 0,088 0,0851 52 0,429 0,276 -0,030 0,201 0,029 -0,007 0,102 -0,024 8 54 0,163 -0,421 -0,064 0,575 -0,065 -0,140 0,241 -0,0224 56 0,624 0,107 -0,048 -0,213 -0,077 0,044 0,232 0,080 5 57 0,059 0,352 -0,216 -0,474 -0,032 0,302 0,211 -0,1249 58 0,514 0,204 0,136 -0,165 -0,221 -0,001 0,116 0,119 8 60 -0,117 -0,400 0,178 0,390 0,266 0,133 0,023 -0,2156 70 0,541 0,397 -0,209 -0,256 -0,144 0,186 0,025 -0,108 7 61 -0,050 -0,090 0,216 0,602 0,085 0,110 0,019 0,0148 74 0,339 -0,325 -0,139 0,155 0,132 -0,133 0,385 0,092 7 65 -0,240 -0,135 -0,122 0,333 -0,149 0,078 0,015 0,0024 75 0,682 0,211 0,162 0,030 0,057 -0,011 0,083 0,063 3 69 0,169 0,162 0,142 0,531 0,047 -0,202 0,105 0,1585 76 0,342 0,377 -0,304 -0,261 -0,063 0,151 0,400 -0,134 3 80 0,294 0,076 -0,251 0,385 -0,202 -0,187 -0,148 0,1604 77 0,319 0,215 -0,144 0,243 -0,103 -0,175 0,494 0,085 1 82 0,041 -0,331 0,059 0,331 0,198 0,250 0,222 0,1861 78 0,536 0,001 -0,130 -0,146 0,135 -0,162 0,166 0,3443 79 -0,468 0,012 0,104 0,237 0,096 0,052 0,316 0,105 3 9 -0,231 -0,192 0,027 0,124 0,737 0,043 -0,099 -0,0428 84 -0,696 -0,156 0,146 0,214 0,025 0,018 0,116 -0,065 1 22 -0,184 -0,106 0,283 -0,124 0,665 0,128 -0,010 0,103

9 24 0,335 0,306 -0,226 -0,107 -0,422 0,052 0,285 -0,0831 4 0,080 -0,376 -0,106 0,103 -0,017 0,420 -0,037 -0,140 7 31 -0,143 0,006 0,074 0,133 -0,646 -0,003 0,065 0,1708 6 -0,172 -0,476 0,035 0,351 0,188 0,077 -0,016 -0,045 3 39 -0,324 -0,176 0,034 0,434 0,379 -0,014 0,279 -0,1098 17 -0,162 -0,763 0,050 -0,026 0,038 -0,049 0,055 -0,002 1 47 0,046 -0,190 -0,058 0,311 0,598 0,134 0,132 0,0869 20 0,008 0,414 0,234 -0,200 -0,154 0,140 0,092 0,117 8 51 -0,276 -0,501 0,074 0,373 0,357 -0,081 0,088 0,0859 24 0,335 0,306 -0,226 -0,107 -0,422 0,052 0,285 -0,0839 28 0,219 0,604 -0,017 -0,091 0,125 0,258 -0,229 -0,130 1 4 0,080 -0,376 -0,106 0,103 -0,017 0,420 -0,037 -0,1409 34 0,255 0,740 0,043 -0,088 -0,029 0,048 0,041 -0,034 2 5 0,110 0,019 0,449 -0,085 0,227 0,321 -0,377 -0,0459 38 0,346 0,616 0,009 -0,020 -0,076 -0,025 -0,004 -0,132 1 10 -0,268 -0,133 0,160 -0,052 0,186 0,388 0,140 0,0934 42 0,391 0,326 0,253 -0,039 -0,007 -0,275 0,204 -0,052 6 11 -0,064 0,139 0,059 -0,313 0,381 0,505 0,206 0,0969 48 0,267 0,391 -0,120 -0,121 -0,318 0,072 0,200 -0,195 9 13 0,310 0,171 -0,258 -0,023 0,024 0,541 -0,044 0,0648 51 -0,276 -0,501 0,074 0,373 0,357 -0,081 0,088 0,085 5 14 0,115 0,111 -0,224 0,047 -0,043 0,632 -0,033 -0,0408 54 0,163 -0,421 -0,064 0,575 -0,065 -0,140 0,241 -0,022 6 25 -0,360 -0,115 -0,167 -0,026 0,186 0,321 0,081 0,2825 57 0,059 0,352 -0,216 -0,474 -0,032 0,302 0,211 -0,124 6 40 0,254 0,045 0,114 -0,492 0,235 0,351 0,094 0,2048 60 -0,117 -0,400 0,178 0,390 0,266 0,133 0,023 -0,215 5 43 0,223 0,197 0,157 0,073 -0,022 0,383 0,230 -0,1834 67 0,299 0,722 -0,026 0,046 -0,104 -0,029 -0,042 0,052 5 57 0,059 0,352 -0,216 -0,474 -0,032 0,302 0,211 -0,1246 70 0,541 0,397 -0,209 -0,256 -0,144 0,186 0,025 -0,108 1 73 -0,199 -0,216 0,037 -0,091 0,079 0,497 0,057 0,3335 76 0,342 0,377 -0,304 -0,261 -0,063 0,151 0,400 -0,134 2 83 0,019 0,230 0,456 0,093 -0,029 0,326 0,197 -0,1528 81 -0,026 -0,656 0,034 0,232 0,189 0,187 0,186 -0,1301 82 0,041 -0,331 0,059 0,331 0,198 0,250 0,222 0,186 2 5 0,110 0,019 0,449 -0,085 0,227 0,321 -0,377 -0,045

5 7 0,250 0,061 -0,270 -0,259 0,062 0,258 0,328 -0,1542 5 0,110 0,019 0,449 -0,085 0,227 0,321 -0,377 -0,045 5 26 0,047 -0,224 -0,133 0,096 -0,114 0,085 0,462 0,2197 12 -0,292 -0,228 0,453 0,217 0,098 -0,123 -0,240 0,114 1 32 -0,048 -0,080 -0,033 -0,011 -0,033 0,095 0,471 0,0242 18 -0,032 -0,053 0,747 0,100 -0,020 0,031 -0,006 -0,145 5 35 0,423 0,062 -0,041 -0,087 -0,023 0,035 0,448 -0,1058 21 0,285 -0,204 -0,319 0,249 0,127 -0,072 0,249 -0,119 9 44 -0,285 0,147 0,438 0,219 -0,279 0,103 -0,326 0,0962 27 -0,044 0,085 0,730 -0,054 0,094 0,018 -0,090 -0,057 3 49 0,005 -0,057 0,018 0,088 0,123 0,065 0,430 0,3483 29 -0,187 -0,139 -0,421 0,325 0,242 0,132 0,258 0,177 4 68 0,016 -0,128 0,565 -0,006 0,106 -0,198 0,301 -0,0792 36 -0,156 -0,113 0,654 0,233 -0,055 0,089 -0,181 0,068 8 74 0,339 -0,325 -0,139 0,155 0,132 -0,133 0,385 0,0927 37 -0,080 -0,026 0,474 0,351 0,069 -0,019 -0,171 0,200 5 76 0,342 0,377 -0,304 -0,261 -0,063 0,151 0,400 -0,1349 44 -0,285 0,147 0,438 0,219 -0,279 0,103 -0,326 0,096 4 77 0,319 0,215 -0,144 0,243 -0,103 -0,175 0,494 0,0852 45 0,015 0,114 0,640 0,167 -0,107 -0,161 -0,049 -0,024 3 79 -0,468 0,012 0,104 0,237 0,096 0,052 0,316 0,1057 46 0,162 0,145 0,421 0,352 -0,033 0,094 0,095 0,2446 55 0,094 -0,006 0,459 0,100 0,179 -0,013 -0,072 0,031 3 49 0,005 -0,057 0,018 0,088 0,123 0,065 0,430 0,3488 62 0,137 -0,089 0,499 0,026 0,021 -0,246 0,023 0,131 6 63 -0,193 -0,036 -0,001 0,137 0,127 0,243 -0,203 0,4985 66 0,289 0,214 -0,452 0,247 -0,091 0,118 0,081 0,117 6 64 0,201 0,123 -0,009 0,060 -0,156 0,010 0,147 0,5014 68 0,016 -0,128 0,565 -0,006 0,106 -0,198 0,301 -0,079 2 71 0,213 0,263 0,229 0,067 0,119 0,160 -0,103 -0,4645 76 0,342 0,377 -0,304 -0,261 -0,063 0,151 0,400 -0,134 7 72 0,123 -0,009 0,241 -0,135 0,033 -0,056 0,078 0,4132 83 0,019 0,230 0,456 0,093 -0,029 0,326 0,197 -0,152 1 73 -0,199 -0,216 0,037 -0,091 0,079 0,497 0,057 0,333

1 78 0,536 0,001 -0,130 -0,146 0,135 -0,162 0,166 0,344

5 33 -0,143 -0,048 0,259 0,224 0,096 0,140 0,069 -0,2862 53 0,267 0,204 0,293 0,198 -0,058 -0,058 0,210 -0,223

Tabe l 4.1.3: C onformatie ve PC A-Variamx analyse me t 80 ite ms op basis van 'knik'-cri terium en 'scree '-plot

Page 39: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

4.2 Factoranalyse en betrouwbaarheid per typevariabele

Uit de voorgaande analyses - zie paragraaf 4.1 - is gebleken dat het Enneagrammodel niet terug te vinden is aan

de hand van de 80 items van de Enneagramvragen. Om studie twee te kunnen uitvoeren wordt er nu per schaal

van typevariabelen gekeken naar de consistentie van de afzonderlijke negen typevariabelen.

Er is eerst gekeken naar 'alle' achterliggende factoren, volgens de PCA-Varimax methode. Hierna is gekeken naar

één achterliggende factor, volgens de confirmatieve PCA-Varimax analyse. Elke schaal is tevens getoetst op

betrouwbaarheid met Cronbach’s Alpha: passen de items bij elkaar, meten ze het zelfde? Op basis hiervan is

gekeken welke items wel of niet thuis horen in de schaal of typevariabele - zie paragraaf 3.4 -.

4.2.1 Type 1: De perfectionist

Op basis van explorerende PCA Varimax analyse blijken er drie achterliggende factoren te zijn bij typevariabele

1, die 50,505% van de variantie verklaren - zie tabel 4.2.1 -. Als de factorstructuur tot één factor gedwongen

wordt, met behulp van confirmatieve PCA Varimax analyse, vallen de items 32, 52 en 78 weg - zie tabel 4.2.1 -.

De Cronbach’s Alpha van alle negen items van typevariabele 1 is .5157. Dit is niet betrouwbaar volgens De Heus

e.a. (2002). Als de items 32, 52 en 78 worden weggelaten uit de analyse, stijgt de Cronbach’s Alpha marginaal

naar .6108. Dit is een stijging die groter is dan .05 en boven de .60 uitkomt. Volgens De Heus e.a. (2002) is dit

een verbetering van de Cronbach’s Alpha en de aangepaste schaal wordt als betrouwbaar beschouwd.

Zowel uit de factoranalyse als de betrouwbaarheidsanalyse blijkt dat de typevariabele 1 sterker wordt als de items

32, 52 en 78 worden weggelaten. Om hypothese vijf26 te kunnen toetsen, wordt er een schaal gemaakt van deze

typevariabelen, waarbij de items 32, 52 en 78 worden weggelaten.

Tabel: 4.2.1: De achterliggende factoren van typevariabele 1

4.2.2 Type 2: De gever

Op basis van explorerende PCA Varimax analyse blijken er drie achterliggende factoren te zijn bij typevariabele

2, die 61,055% van de variantie verklaren - zie tabel 4.2.2 -. Als de factorstructuur gedwongen wordt tot één

26 H5) Typevariabele ‘type 1’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Consciëntieusheid van de FFM.

- 39 -

Explorat ief

Vraag 1 2 3 14 0,465 0,102 0,134 0,470 0,4796

10 0,608 -0,205 -0,020 0,594 0,465222 0,618 -0,195 -0,186 0,555 0,476632 0,027 0,042 0,832 0,265 0,518147 0,631 0,231 0,017 0,579 0,433752 0,076 0,764 -0,294 -0,099 0,553773 0,447 -0,329 0,440 0,589 0,476378 -0,008 0,712 0,325 0,009 0,527582 0,663 0,097 0,216 0,682 0,4207

0,5157

Confir Alpha

Page 40: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

factor, met behulp van confirmatieve PCA Varimax analyse, dan scoren de items 53 en 71 veel lager dan de rest -

zie tabel 4.2.2 -.

De Cronbach’s Alpha van alle negen items van typevariabele 2 is .7495. Dit is betrouwbaar volgens De Heus e.a.

(2002). Als de items 53 en 71 worden weggelaten uit de analyse, stijgt de Cronbach’s Alpha naar .7701. Dit is een

stijging die tussen de .01 en .05 ligt, de betrouwbaarheid van de schaal blijft daardoor boven de .60. Volgens De

Heus e.a. (2002) kan een dergelijke stijging verdedigd worden als voldoende, de schaal wordt in ieder geval als

betrouwbaar beschouwd.

Zowel uit de factoranalyse als de betrouwbaarheidsanalyse blijkt dat de typevariabele 2 sterker wordt als de items

53 en 71 worden weggelaten. Om de hypotheses zes en zeven27 te kunnen toetsen wordt er een schaal gevormd en

daarin worden de items 53 en 71 weggelaten.

Tabel 4.2.2: De achterliggende factoren van typevariabele 2

4.2.3 Type 3: De presteerder

Op basis van explorerende PCA Varimax analyse blijken er drie achterliggende factoren te zijn bij typevariabele

3, die 57,060% van de variantie verklaren - zie tabel 4.2.3 -. Als de factorstructuur gedwongen wordt tot één

factor, met behulp van confirmatieve PCA Varimax analyse, dan valt item 80 weg - zie tabel 4.2.3 -.

De Cronbach’s Alpha van alle acht28 items van typevariabele 3 is .5822. Dit is niet betrouwbaar volgens De Heus

e.a. (2002). Als item 80 wordt weggelaten uit de analyse, stijgt de Cronbach’s Alpha naar .5982. Dit is een

stijging die groter is dan .01, maar waardoor de schaal niet boven de .60 uitkomt. Volgens De Heus e.a. (2002) is

dit een mogelijke verbetering van de Cronbach’s Alpha, maar de aangepaste schaal wordt nog steeds niet als

betrouwbaar beschouwd. In het vervolgonderzoek kan de schaal van type 3 niet gebruikt worden.

27 H6) Typevariabele ‘type 2’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Dominantie van de FFM.

H7) Typevariabele ‘type 2’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Altruïsme van de FFM. 28 In het onderzoek één vraag minder gesteld voor het type 3

- 40 -

Explorat ief

Vraag 1 2 3 15 0,757 -0,141 0,072 0,546 0,7336

18 0,683 0,432 0,056 0,786 0,692527 0,709 0,310 0,125 0,763 0,694936 0,629 0,348 -0,057 0,665 0,719545 0,251 0,732 0,219 0,654 0,712653 -0,096 0,283 0,823 0,325 0,757062 0,110 0,802 -0,049 0,498 0,742771 0,362 -0,245 0,697 0,369 0,749183 0,487 0,122 0,324 0,548 0,7295

0,7495

Confir Alpha

Page 41: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

Tabel 4.2.3: De achterliggende factoren van typevariabele 3

4.2.4 Type 4: De romanticus

Op basis van explorerende PCA Varimax analyse blijken er twee achterliggende factoren te zijn bij typevariabele

4, die 48,112% van de variantie verklaren - zie tabel 4.2.4 -. Als de factorstructuur gedwongen wordt tot één

factor, met behulp van confirmatieve PCA Varimax analyse, dan valt item 68 weg - zie tabel 4.2.4 -.

De Cronbach’s Alpha van alle negen items van typevariabele 4 is .7346. Dit betrouwbaar volgens De Heus e.a.

(2002). Als item 68 wordt weggelaten uit de analyse, stijgt de Cronbach’s Alpha naar .7752. Deze stijging, die

tussen de .01 en .05 ligt, is volgens De Heus e.a. (2002) te verdedigen als voldoende.

Zowel uit de factoranalyse als de betrouwbaarheidsanalyse blijkt dat de schaal voor typevariabele 4 sterker wordt

als item 68 wordt weggelaten. Om de hypotheses negen, tien en elf29 te kunnen toetsen wordt er een schaal

gemaakt waarin item 68 wordt weggelaten.

Tabel 4.2.4: De achterliggende factoren van typevariabele 4

29 H9) Typevariabele ‘type 4’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Neuroticisme van de FFM

H10) Typevariabele ‘type 4’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Dominantie van de FFMH11) Typevariabele ‘type 4’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Consciëntieusheid van de FFM

- 41 -

Explorat ief

Vraag 1 2 18 0,431 0,092 0,440 0,7289

16 0,720 -0,041 0,694 0,696230 0,709 0,026 0,697 0,691942 0,490 0,524 0,593 0,699556 0,685 0,066 0,683 0,696767 0,600 -0,073 0,569 0,715268 -0,107 0,917 0,097 0,775475 0,741 0,275 0,783 0,666877 0,520 0,106 0,531 0,7137

0,7346

Confir Alpha

Explorat ief

Vraag 1 2 3 19 0,669 -0,076 0,113 0,461 0,5733

19 0,185 0,745 0,031 0,561 0,527829 0,343 -0,101 0,693 0,504 0,547439 0,679 0,346 0,246 0,769 0,478449 0,006 0,126 0,763 0,440 0,559969 0,042 0,787 0,029 0,488 0,545479 0,644 0,209 0,017 0,559 0,548480 -0,474 0,427 0,418 0,123 0,5982

0,5822

Confir Alpha

Page 42: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

4.2.5 Type 5: De observeerder

Op basis van explorerende PCA Varimax analyse blijken er drie achterliggende factoren te zijn bij typevariabele

5, die 51,963% van de variantie verklaren - zie tabel 4.2.5 -. Als de factorstructuur tot één factor gedwongen

wordt, met behulp van confirmatieve PCA Varimax analyse, dan vallen de items 26 en 33 weg - zie tabel 4.2.5 -.

De Cronbach’s Alpha van alle negen items van typevariabele 5 is .5637. Dit is niet betrouwbaar volgens De Heus

e.a. (2002). Als de items 26 en 33 worden weggelaten uit de analyse, stijgt de Cronbach’s Alpha naar .6706. Dit is

een stijging die groter is dan .05, waardoor de betrouwbaarheid van de schaal boven de .60 uitkomt.

Zowel uit de factoranalyse als de betrouwbaarheidsanalyse blijkt dat de typevariabele 5 sterker wordt als de items

26 en 33 worden weggelaten. Om hypothese twaalf30 te kunnen toetsen wordt er een schaal gemaakt waarin de

items 26 en 33 worden weggelaten.

Tabel 4.2.5: De achterliggende factoren van typevariabele 5

4.2.6 Type 6: De sceptische loyalist

Op basis van explorerende PCA Varimax analyse blijken er vier achterliggende factoren te zijn bij typevariabele

6, die 65,795% van de variantie verklaren - zie tabel 4.2.6 -. Als de factorstructuur tot één factor gedwongen

wordt, met behulp van confirmatieve PCA Varimax analyse, dan vallen de items 25, 55, 63, 64 weg - zie tabel

4.2.6 -.

De Cronbach’s Alpha van alle negen items van typevariabele 6 is .4763. Dit is niet betrouwbaar volgens De Heus

e.a. (2002). Als de items 25, 55, 63 en 64 worden weggelaten uit de analyse, stijgt de Cronbach’s Alpha

ruimschoots naar .6029. Dit is een stijging die groter is dan .05, waardoor de betrouwbaarheid van de schaal

boven de .60 uitkomt. Volgens De Heus e.a. (2002) is dit een verbetering van de Cronbach’s Alpha en de schaal

wordt als betrouwbaar beschouwd. Zowel uit de factoranalyse als de betrouwbaarheidsanalyse blijkt dat de

typevariabele 6 sterker wordt als de items 25, 55, 63 en 64 worden weggelaten. Om de hypotheses dertien,

30 Correlatie hebben met de variabele Dominantie van de FFM.

- 42 -

Explorat ief

Vraag 1 2 3 17 0,685 0,139 -0,077 0,700 0,4773

14 0,339 0,376 -0,575 0,416 0,541326 0,196 0,188 0,792 0,207 0,577033 -0,302 0,702 0,083 -0,170 0,633535 0,525 -0,029 0,267 0,504 0,532143 0,293 0,583 -0,048 0,395 0,534057 0,728 -0,188 -0,167 0,685 0,508866 0,397 0,264 0,086 0,437 0,535076 0,831 0,097 0,050 0,833 0,4346

0,5637

Confir Alpha

Page 43: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

veertien en vijftien31 te kunnen toetsen wordt er een schaal gemaakt waarin de items 25, 55, 63 en 64 worden

weggelaten.

Tabel 4.2.6: De achterliggende factoren van typevariabele 6

4.2.7 Type 7: De optimist

Op basis van explorerende PCA Varimax analyse blijken er drie achterliggende factoren te zijn bij typevariabele

7, die 53,233% van de variantie verklaren - zie tabel 4.2.7 -. Als de factorstructuur tot één factor gedwongen

wordt, met behulp van confirmatieve PCA Varimax analyse, dan vallen de items 31, 65 en 72 weg - tabel 4.2.7 -.

De Cronbach’s Alpha van alle negen items van typevariabele 7 is .6294. Dit is betrouwbaar volgens De Heus e.a.

(2002). Als de items 31, 65 en 72 worden weggelaten uit de analyse, stijgt de Cronbach’s Alpha ruimschoots

naar .7014. Dit is een stijging die groter is dan .05, de betrouwbaarheid blijft hierdoor boven de .60. Volgens De

Heus e.a. (2002) is dit een verbetering van de Cronbach’s Alpha en de schaal wordt als betrouwbaar beschouwd.

Zowel uit de factoranalyse als de betrouwbaarheidsanalyse blijkt dat de typevariabele 7 sterker wordt als de items

31, 65 en 72 worden weggelaten. Om hypotheses zestien, zeventien en achttien32 te kunnen toetsen wordt er een

schaal gemaakt waarin de items 31, 65 en 72 worden weggelaten.

31 H13) Typevariabele ‘type 6’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Openheid van de FFM

H14) Typevariabele ‘type 6’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Dominantie van de FFM

H15) Typevariabele ‘type 6’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Neuroticisme van de FFM 32 H16) Typevariabele ‘type 7’ zal een positieve correlatie hebben met de variabelen Dominantie van de FFM

H17) Typevariabele ‘type 7’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Openheid van de FFMH18) Typevariabele ‘type 7’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Consciëntieusheid van de FFM.

- 43 -

Explorat ief

Vraag 1 2 3 4 111 0,827 -0,081 -0,044 0,017 0,571 0,376725 0,483 -0,612 -0,035 -0,039 0,017 0,493940 0,774 0,231 0,121 0,099 0,746 0,331741 0,077 0,686 0,105 0,203 0,455 0,474750 0,368 0,334 0,469 -0,341 0,645 0,417355 0,086 0,059 0,021 0,916 0,007 0,497063 0,189 -0,463 0,538 0,264 0,014 0,468164 -0,085 0,093 0,819 -0,007 0,231 0,475470 0,332 0,709 -0,023 -0,265 0,675 0,4515

0,4763

Confir Alpha

Page 44: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

Tabel 4.2.7: De achterliggende factoren van typevariabele 7

4.2.8 Type 8: De beschermer

Op basis van explorerende PCA Varimax analyse blijken er twee achterliggende factoren te zijn bij typevariabele

8, die 53,267% van de variantie verklaren - zie tabel 4.2.8 -. Als de factorstructuur tot één factor gedwongen

wordt, met behulp van confirmatieve PCA Varimax analyse, dan vallen de items 21 en 74 weg - zie tabel 4.2.8 -.

De Cronbach’s Alpha van alle negen items van typevariabele 1 is .7613. Dit is betrouwbaar volgens De Heus e.a.

(2002). Als de items 21 en 74 worden weggelaten uit de analyse, stijgt de Cronbach’s Alpha marginaal naar .

7802. Dit is een stijging die tussen de .01 en .05 ligt, de betrouwbaarheid van de schaal blijft hierdoor boven de .

60. Volgens De Heus e.a. (2002) is een dergelijke stijging te verdedigen als voldoende, de schaal wordt in ieder

geval als betrouwbaar beschouwd.

Zowel uit de factoranalyse als de betrouwbaarheidsanalyse blijkt dat de typevariabele 8 sterker wordt als de items

21 en 74 worden weggelaten. Om de hypotheses negentien en twintig 33te kunnen toetsen wordt er een schaal

gemaakt waarin de items 21 en 74 worden weggelaten.

Tabel 4.2.8: De achterliggende factoren van typevariabele 8

33 H19) Typevariabele ‘type 8’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Dominantie van de FFM

H20) Typevariabele ‘type 8’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Neuroticisme van de FFM- 44 -

Explorat ief

Vraag 1 2 16 0,682 0,143 0,683 0,7280

17 0,655 0,014 0,608 0,741221 -0,027 0,801 0,290 0,766251 0,731 0,147 0,730 0,717554 0,391 0,625 0,605 0,729660 0,675 0,142 0,677 0,728474 0,081 0,737 0,364 0,764781 0,736 0,285 0,788 0,703484 0,619 -0,325 0,442 0,7621

0,7613

Confir Alpha

Explorat ief

Vraag 1 2 3 112 0,189 0,720 -0,135 0,542 0,595115 0,768 0,137 0,002 0,646 0,587823 0,724 0,111 0,112 0,630 0,585731 -0,001 0,046 0,798 0,264 0,630137 0,233 0,718 -0,010 0,610 0,578246 0,242 0,453 0,336 0,555 0,582961 0,672 0,339 0,254 0,774 0,534765 0,117 -0,027 0,573 0,238 0,639072 -0,412 0,519 0,251 0,094 0,6588

0.6294

Confir Alpha

Page 45: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

4.2.9 Type 9: De bemiddelaar

Op basis van explorerende PCA Varimax analyse blijken er twee achterliggende factoren te zijn bij typevariabele

9, die 47,292% van de variantie verklaren - zie tabel 4.2.9 -. Als de factorstructuur tot één factor gedwongen

wordt, met behulp van confirmatieve PCA Varimax analyse, dan valt item 44 weg - zie tabel 4.2.9 -.

De Cronbach’s Alpha van alle negen items van typevariabele 9 is .7011. Dit is betrouwbaar volgens De Heus e.a.

(2002). Als item 20 en 44 worden weggelaten uit de analyse, stijgt de Cronbach’s Alpha marginaal naar .7559.

Dit is een stijging die groter is dan .05, de betrouwbaarheid van de schaal blijft hierdoor boven de .60. Volgens

De Heus e.a. (2002) is dit een verbetering van de Cronbach’s Alpha en de schaal wordt als betrouwbaar

beschouwd.

Zowel uit de factoranalyse als de betrouwbaarheidsanalyse blijkt dat de typevariabele 9 sterker wordt als item 44

wordt weggelaten. Uit de betrouwbaarheidsanalyse blijkt ook dat item 20 eruit gelaten zou moeten worden. Bij

bestudering van de confirmatieve PCA Varimax analyse - zie tabel 4.2.9 - valt het op dat item 20 weliswaar boven

de .30 scoort, maar relatief laag is in vergelijk met de andere items. Om de hypotheses 21, 22 en 2334 te kunnen

toetsen wordt er een schaal ontwikkeld waarin de items 20 en 44 worden weggelaten.

Tabel 4.2.9: De achterliggende factoren en Alpha's van typevariabele 9

4.3 Emotiecentrum analyses

Om de hypothese twee, drie en vier35, uit de eerste studie, te kunnen toetsen wordt gekeken of de drie

emotiecentra terug te vinden zijn in de data. Dit zou het Enneagrammodel kunnen aantonen, daarbij is gekeken of

binnen de drie emotiecentra de drie behorende typevariabelen terug te vinden zijn. Als eerste gekeken op basis

van de 80 items, ten tweede is gekeken aan de hand van de geconstrueerde schalen uit paragraaf 4.2.

34 H21) Typevariabele ‘type 9’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Altruïsme van de FFM

H22) Typevariabele ‘type 9’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Neuroticisme van de FFMH23) Typevariabele ‘type 9’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Dominantie van de FFM35 H2) Het emotiecentrum hart en de Enneagramtypes 2, 3 en 4 hangen positief met elkaar samen.H3) Het emotiecentrum hoofd en de Enneagramtypes 5, 6 en 7 hangen positief met elkaar samen.H4) Het emotiecentrum buik en de Enneagramtypes 8, 9 en 1 hangen positief met elkaar samen.

- 45 -

Explorat ief

Vraag 1 2 113 0,131 0,535 0,459 0,691820 0,460 0,024 0,355 0,705324 0,188 0,695 0,609 0,671928 0,744 0,185 0,673 0,644634 0,638 0,425 0,758 0,637538 0,685 0,346 0,738 0,643844 0,542 -0,533 0,038 0,735448 0,179 0,711 0,614 0,672258 0,423 0,403 0,584 0,6630

0,7011

Confir Alpha

Page 46: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

4.3.1 Emotiecentra op basis van 80 items.

Confirmatieve PCA Varimax analyse is toegepast om de 80 items van de Enneagramvragen te verdelen over drie

factoren, die mogelijk de emotiecentra kunnen meten - zie tabel 4.3.1 -. Deze drie factoren verklaren 29,421% van

de variantie. De factoren zijn gelabeld om de factoren te kunnen benoemen. In de analyse van de factoren is alleen

gekeken naar items die meer dan .30 scoren op de factoren - zie tabel 4.3.1 -:

1. De eerste factor A meet elf harttypes - waarvan acht keer het type 4 -, veertien buiktypes - waarvan

zeven keer het type 9 - en negen hoofdtypes - waarvan vijf keer het type 5 -. Er lijkt een lichte

voorkeur te zijn voor de buikcentrum types, maar dit is niet overtuigend.

2. De tweede factor B meet zeven harttypes - waarvan vijf keer het type 3 -, veertien buiktypes - waarvan

acht keer het type 8 - en zes hoofdtypes - waarvan drie keer het type 7 -. Dit centrum lijkt

voornamelijk de buikcentrum types te meten.

3. De derde factor C meet twaalf harttypes - waarvan acht keer het type 2 -, één buiktype - type 9 - en elf

hoofdtypes - waarvan zes keer het type 7 -. Dit centrum is niet eenduidig maar meet in ieder geval

geen buikcentrum types.

Van achttien items is niet bekend in welke factor ze thuis horen, omdat ze geen lading boven de 0,3 hebben.

Hierin zitten drie harttypes - waarvan twee keer het type 3 -, vier buiktypes - type 1 - en elf hoofdtypes - waarvan

zes keer het type 6 -. De hoofdtypes scoren blijkbaar niet hoog op één van de emotiecentra. De types 1 en 6 lijken

niet terug te komen in één van de drie factoren. De hypotheses twee, drie en vier kunnen voorlopig niet aanvaard

worden.

4.3.2 Emotiecentra gebaseerd op acht typevariabelen

Gebaseerd op paragraaf 4.2 zijn er acht schalen ontwikkeld die de types representeren36. Op basis van deze

schalen zijn er nieuwe typevariabelen ontwikkeld. Als eerste is gekeken naar de onderlinge correlaties tussen de

acht typevariabelen - zie paragraaf 4.3.2 -. Vervolgens is er exploratief gekeken met PCA-Varimax en PCA-

Oblimin naar de achterliggende factoren. Uit zowel de de geroteerde componenten matrix van PCA-Varimax -

tabel 4.3.2b -, als de structuur - tabel 4.3.2c - en patroon matrix - tabel 4.3.2d - van de PCA-Oblimin blijken de

zelfde typevariabelen in de drie gevonden componenten te zitten. Tevens is een overlap van types tussen de drie

verschillende componenten. Dit komt overeen met de gevonden correlaties. Alleen in de correlatiematrix - tabel

4.3.2a - lijkt er ook een verband te zijn tussen typevariabelen 7 en 8.

.1 In de eerste component komen typevariabelen 4, 5, 6, 8 en 9 voor. Dit komt overeen met de onderlinge

correlaties. Dit komt niet overeen met één van de emotiecentra. Het valt hierbij ook op dat

typevariabele 8 negatief is gerelateerd met het component. Inhoudelijk lijkt dit component

'voorzichtigheid' te meten.

.2 In de tweede component komen de typevariabelen 2 en 7 voor en er is een negatieve zwakke relatie

met typevariabele 5. Dit komt niet overeen met één van de emotiecentra. Inhoudelijk lijkt dit

component 'openheid/sociaalheid' te meten.

36De schaal voor type 3 is niet betrouwbaar.

- 46 -

Page 47: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

.3 In derde component komen de typevariabelen 1 en 8 voor en er is een zwakke negatieve relatie met het

typevariabele 9. Dit komt overeen met het emotiecentrum 'buik'.

De emotiecentra zijn op deze manier niet als zodanig terug te vinden. De hypotheses twee, drie en vier kunnen

voorlopig niet aanvaard worden.

Tabel 4.3.2a Correlatie matrix tussen de acht typevariabelen

- 47 -

TYPE1 TYPE2 TYPE4 TYPE5 TYPE6 TYPE7 TYPE8 TYPE9 TYPE1 Correlatie TYPE2 Correlatie ,130 TYPE4 Correlatie -,166 ,017 TYPE5 Correlatie ,006 -0,276* 0,51* TYPE6 Correlatie ,072 -,018 0,486* 0,52* TYPE7 Correlatie 0,223* 0,473* -,101 -0,266* -0,227* TYPE8 Correlatie 0,454* ,106 -0,443* -0,357* -0,426* 0,431* TYPE9 Correlatie -0,275* -,011 0,633* 0,566* 0,548* -0,227* -0,645*

* = significantie op 0,01 levelVetgedrukt = significant op 0,01 level en correlatie groter dan [0,3]

Tabel 4.3.2b Geroteerde componenten matrix met PCA-Varimax 1 2 3

TYPE1 ,029 ,085 ,915 TYPE2 ,026 ,889 -,025 TYPE4 ,783 ,109 -,210 TYPE5 ,771 -,356 ,093 TYPE6 ,810 -,068 ,042 TYPE7 -,184 ,768 ,262 TYPE8 -,534 ,168 ,665 TYPE9 ,797 -,054 -,390

Tabel 4.3.2c Structuur matrix PCA-Oblimin Tabel 4.3.2d Patroon matrix PCA-Oblimin 1,000 2,000 3,000 1,000 2,000 3,000

TYPE1 -,100 ,134 ,912 TYPE1 ,109 ,064 ,929 TYPE2 -,048 ,880 ,003 TYPE2 ,102 ,905 -,063 TYPE4 ,792 ,028 -,266 TYPE4 ,800 ,182 -,114 TYPE5 ,779 -,417 ,020 TYPE5 ,771 -,299 ,213 TYPE6 ,800 -,136 -,024 TYPE6 ,833 -,001 ,153 TYPE7 -,283 ,795 ,300 TYPE7 -,103 ,757 ,206 TYPE8 -,630 ,252 ,710 TYPE8 -,484 ,108 ,596 TYPE9 ,844 -,146 -,453 TYPE9 ,787 ,023 -,288

Vetgedrukt = samenhang boven de [0,3]

Vetgedrukt = samenhang boven de [0,3] Vetgedrukt = samenhang boven de [0,3]

Page 48: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

Tabel 4.3.1: De achterliggende drie factoren van de 80 items

4.4 Analyses met de FFM variabelen

De afzonderlijke typevariabelen zijn getoetst op validiteit en betrouwbaarheid in paragraaf 4.2. Deze worden

gecorreleerd aan de gebruikte FFM variabelen. Op deze manier wordt de samenhang tussen de typevariabelen en

FFM variabelen gemeten om zodoende de wetenschappelijkheid van het Enneagrammodel te onderbouwen.

Als op de FFM-items explorerende PCA Varimax analyse wordt toegepast dan blijken er zes factoren te zijn,

gelabeld van A tot en met F - zie tabel 4.4b -. In het laatste hoofdstuk zal hier dieper op ingegaan worden.

De FFM-variabele ‘Openheid’ verdeelt zich over de eerste factor - item 5e -, de vijfde factor - item 5c en 5d - en

zesde factor - item 5a en 5b -.

Als de factorstructuur met confirmatieve PCA Varimax analyse wordt gedwongen tot een vijf-factor oplossing,

dan scoort de FFM-variabele ‘Openheid’ op zowel de eerste factor - item 5b en 5e - als de vijfde factor - item 5a,

5c en 5d -. De ‘Openheid’-variabelen zijn niet met zekerheid te gebruiken als items van de FFM-variabele

'Openheid', want ze vormen blijkbaar niet één schaal. Vandaar dat deze verder buiten het onderzoek worden

gelaten. Deze schaal, getoetst op betrouwbaarheid, levert een Cronbach’s Alpha op van .703, waarbij alle items

een positieve bijdrage leveren - zie tabel 4.4a -.

- 48 -

Type E-centrum A B C Type E-centrum A B C4 ♥ 0,622 -0,071 -0,164 8 B 0,108 0,716 0,0932 ♥ 0,393 0,053 0,343 1 B -0,044 0,528 0,0114 ♥ 0,500 -0,143 0,248 8 B -0,428 0,622 0,1444 ♥ 0,618 0,136 -0,013 5 H 0,234 -0,405 -0,4013 ♥ 0,307 0,171 -0,023 7 H -0,019 0,451 0,4024 ♥ 0,551 0,261 -0,078 7 H 0,142 0,455 0,3384 ♥ 0,666 -0,020 0,165 5 H 0,121 0,382 -0,2114 ♥ 0,560 -0,384 0,091 6 H 0,633 -0,352 -0,2584 ♥ 0,609 -0,212 -0,082 7 H -0,128 0,473 0,3284 ♥ 0,422 0,176 0,0363 ♥ -0,393 0,305 0,071 2 ♥ -0,080 -0,205 0,6529 B 0,557 -0,178 -0,261 3 ♥ 0,282 0,318 0,3529 B 0,551 -0,206 0,052 2 ♥ 0,049 0,025 0,4598 B -0,453 0,416 -0,063 2 ♥ -0,224 0,037 0,6738 B -0,331 0,519 0,109 2 ♥ -0,066 -0,026 0,6981 B 0,452 0,075 -0,199 3 ♥ -0,125 0,434 0,4089 B 0,341 -0,050 -0,275 3 ♥ -0,108 0,514 -0,3298 B -0,589 0,208 0,175 2 ♥ -0,068 -0,215 0,4008 B -0,428 0,622 0,144 2 ♥ 0,393 0,053 0,3439 B 0,556 -0,360 0,085 4 ♥ 0,004 0,126 0,4569 B 0,531 -0,448 0,082 2 ♥ 0,046 -0,089 0,6731 B -0,321 0,088 0,176 2 ♥ 0,184 -0,059 0,4031 B 0,526 0,063 0,071 9 B -0,226 -0,205 0,5309 B 0,350 -0,442 0,042 7 H -0,128 0,473 0,3289 B 0,491 -0,269 -0,142 5 H 0,234 -0,405 -0,4017 H -0,427 0,121 0,510 7 H 0,252 0,156 0,4885 H 0,319 -0,012 -0,412 6 H 0,017 0,029 0,4595 H 0,566 -0,178 -0,407 5 H 0,566 -0,178 -0,4076 H 0,590 -0,100 0,176 5 H 0,319 -0,012 -0,4125 H 0,513 0,110 -0,141 7 H -0,427 0,121 0,5106 H -0,337 0,144 -0,237 7 H -0,123 0,139 0,5776 H 0,633 -0,352 -0,258 7 H -0,019 0,451 0,4025 H 0,422 0,150 -0,311 7 H 0,142 0,455 0,3385 H 0,362 0,015 0,116 5 H 0,422 0,150 -0,311

3 ♥ -0,125 0,434 0,408 3 ♥ -0,274 0,261 0,1193 ♥ -0,108 0,514 -0,329 2 ♥ 0,250 -0,156 0,2863 ♥ -0,259 0,555 0,141 3 ♥ -0,274 0,261 0,1193 ♥ -0,393 0,305 0,071 1 B -0,249 0,111 -0,1144 ♥ 0,560 -0,384 0,091 1 B 0,080 0,221 -0,1393 ♥ 0,282 0,318 0,352 1 B -0,262 0,110 0,0323 ♥ 0,102 0,312 -0,057 1 B -0,066 0,277 -0,1348 B -0,331 0,519 0,109 7 H -0,181 0,269 -0,0079 B 0,556 -0,360 0,085 6 H 0,170 -0,239 -0,1539 B 0,531 -0,448 0,082 6 H 0,266 -0,252 -0,2038 B -0,453 0,416 -0,063 5 H 0,179 -0,006 -0,2328 B 0,253 0,466 -0,237 6 H -0,008 -0,111 -0,1519 B 0,350 -0,442 0,042 7 H 0,081 -0,047 0,1309 B 0,201 -0,385 0,139 7 H 0,007 -0,053 0,0921 B -0,022 0,551 0,066 6 H 0,287 0,041 -0,0238 B -0,233 0,626 -0,005 6 H -0,238 0,083 0,0318 B 0,262 0,515 -0,157 6 H 0,266 -0,252 -0,2038 B -0,250 0,511 0,256 5 H -0,105 0,166 0,298

Page 49: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

De FFM-variabele ‘Dominantie’ heeft een betrouwbaarheid van Cronbach’s Alpha 0,87. De FFM-variabele

‘Altruïsme’ heeft een Cronbach’s Alpha van .79. De FFM-variabele ‘Consciëntieusheid’ heeft een Cronbach’s

Alpha van .89. De FFM-variabele ‘Neuroticisme’ heeft een Cronbach’s Alpha van .82. Zie voor een overzicht van

de Cronbach's Alpha's tabel 4.4a. Om de hypotheses vijf tot en met 2337, uit studie twee te toetsen zijn de

correlaties tussen de acht typevariabelen en de vier FFM variabelen vastgesteld in tabel 4.4c.

Tabel 4.4a: Cronbach's Alpha's van de vijf FFM variabelen en zes factoren

Tabel 4.4b: De achterliggende factoren van de FFM variabelen.

37 H5) Typevariabele ‘type 1’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Consciëntieusheid van de FFM.

H6) Typevariabele ‘type 2’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Dominantie van de FFM.H7) Typevariabele ‘type 2’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Altruïsme van de FFM. H8) Typevariabele ‘type 3’ heeft met geen enkele variabele van de FFM een correlatie. H9) Typevariabele ‘type 4’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Neuroticisme van de FFMH10) Typevariabele ‘type 4’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Dominantie van de FFMH11) Typevariabele ‘type 4’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Consciëntieusheid van de FFM H12) Typevariabele ‘type 5’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Dominantie van de FFM. H13) Typevariabele ‘type 6’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Openheid van de FFMH14) Typevariabele ‘type 6’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Dominantie van de FFMH15) Typevariabele ‘type 6’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Neuroticisme van de FFM H16) Typevariabele ‘type 7’ zal een positieve correlatie hebben met de variabelen Dominantie van de FFMH17) Typevariabele ‘type 7’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Openheid van de FFMH18) Typevariabele ‘type 7’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Consciëntieusheid van de FFM. H19) Typevariabele ‘type 8’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Dominantie van de FFMH20) Typevariabele ‘type 8’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Neuroticisme van de FFMH21) Typevariabele ‘type 9’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Altruïsme van de FFMH22) Typevariabele ‘type 9’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Neuroticisme van de FFMH23) Typevariabele ‘type 9’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Dominantie van de FFM

- 49 -

Alpha 6 factoren Alpha 5 factorenDominantie 0,86 0,87Altruïsme 0,79 0,79Consciëntieusheid 0,90 0,89Neuroticisme 0,82 0,82Openheid 0,70 0,70Openheid (5a & 5b) 0,73Openheid (5c & 5d) 0,87

Page 50: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

Tabel: 4.4c: De correlatie tussen de vier FFM variabelen en de acht typevariabelen

Neuroticisme is negatief gesteld en dient andersom gelezen te worden.

- 50 -

1 2 3 4 5 6 1 2 3 4 5 FFM1a: "Dominantie" 0,019 0,701 0,297 -0,003 0,081 0,248 0,062 0,696 0,351 -0,031 0,163 FFM1b: "Dominantie" 0,036 0,824 0,094 0,125 0,137 -0,008 0,024 0,825 0,079 0,142 0,121 FFM1c: "Dominantie" 0,060 0,743 0,237 -0,122 0,082 0,229 0,097 0,740 0,285 -0,144 0,155 FFM1d: "Dominantie" 0,076 0,805 -0,024 0,269 0,069 0,041 0,086 0,802 -0,013 0,261 0,091 FFM1e: "Dominantie" 0,099 0,817 0,005 0,234 0,111 -0,084 0,074 0,819 -0,027 0,259 0,071

0,113 0,334 -0,078 0,730 0,031 -0,108 0,099 0,331 -0,101 0,735 0,0030,122 0,125 0,081 0,796 -0,002 0,156 0,167 0,114 0,131 0,749 0,0750,237 0,013 0,156 0,638 0,033 -0,031 0,226 0,012 0,137 0,647 0,0080,175 0,059 0,165 0,730 0,203 0,201 0,213 0,050 0,207 0,699 0,267-0,041 -0,017 0,295 0,591 0,352 0,085 -0,040 -0,020 0,292 0,599 0,350

0,850 0,025 0,010 0,095 -0,035 0,063 0,842 0,029 0,000 0,112 -0,050

0,872 0,034 0,098 0,161 -0,114 0,054 0,863 0,038 0,086 0,177 -0,131

0,855 0,071 0,071 0,130 0,027 0,097 0,849 0,075 0,064 0,147 0,017

0,907 0,065 0,096 0,062 0,029 0,015 0,877 0,073 0,060 0,103 -0,023

0,660 0,034 0,036 0,100 0,168 0,162 0,668 0,035 0,046 0,105 0,1840,116 0,010 0,870 0,097 0,046 0,075 0,094 0,017 0,844 0,138 0,0080,035 0,233 0,849 0,137 0,051 0,023 0,005 0,240 0,812 0,184 -0,0010,017 0,169 0,844 0,192 -0,002 0,025 -0,007 0,175 0,814 0,232 -0,0450,155 0,334 0,539 -0,092 0,088 0,254 0,182 0,334 0,575 -0,098 0,1420,093 -0,377 0,520 0,284 0,021 0,259 0,135 -0,381 0,571 0,255 0,092

FFM5a: "Openheid" 0,060 0,177 0,105 0,072 0,018 0,861 0,261 0,149 0,353 -0,106 0,380 FFM5b: "Openheid" 0,366 0,004 0,200 0,123 0,034 0,718 0,519 -0,015 0,388 -0,006 0,308 FFM5c: "Openheid" -0,013 0,192 0,011 0,113 0,878 0,050 -0,050 0,197 -0,034 0,171 0,814 FFM5d: "Openheid" 0,100 0,160 0,092 0,161 0,886 0,020 0,049 0,167 0,031 0,235 0,797 FFM5e: "Openheid" 0,490 0,181 0,011 0,170 0,323 0,420 0,559 0,172 0,096 0,122 0,449

FFM2a: "altruisme" FFM2b: "altruisme" FFM2c: "altruisme" FFM2d: "altruisme" FFM2e: "altruisme" FFM3a: "conscientieusheid" FFM3b: "conscientieusheid" FFM3c: "conscientieusheid" FFM3d: "conscientieusheid" FFM3e: "conscientieusheid" FFM4a: "neuroticisme" FFM4b: "neuroticisme" FFM4c: "neuroticisme" FFM4d: "neuroticisme" FFM4e: "neuroticisme"

Page 51: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

Uit tabel 4.4c blijkt het volgende:

1. Type 1 heeft een zwakke positieve samenhang met Consciëntieusheid. Hypothese vijf38 is hiermee aanvaard.

2. Type 2 heeft een zwakke positieve samenhang met Altruïsme. Hypothese zes39 is hiermee niet aanvaard.

Hypothese zeven40 is hiermee aanvaard.

3. Type 4 heeft een zwakke negatieve samenhang met Dominantie en een middelmatige negatieve samenhang

met Neuroticisme. Hypothese negen41 kan hiermee aanvaard worden. Hypothese tien42 kan hiermee aanvaard

worden. Hypothese elf43 kan hiermee niet aanvaard worden.

4. Type 5 heeft een middelmatige negatieve samenhang met Dominantie. Hypothese twaalf44 kan hiermee

aanvaard worden.

5. Type 6 heeft een zwakke negatieve samenhang met Dominantie. Hypothese veertien45 kan hiermee aanvaard

worden. Hypothese vijftien46 kan hiermee niet aanvaard worden.

6. Type 7 heeft een zwakke positieve samenhang met Dominantie. Hypothese zestien47 kan hiermee aanvaard

worden. Hypothese achttien48 kan hiermee niet aanvaard worden.

7. Type 8 heeft een zwakke positieve samenhang met zowel Dominantie als Neuroticisme. Hypothese

negentien49 kan hiermee aanvaard worden. Hypothese twintig50 kan hiermee aanvaard worden.

8. Type 9 heeft een zwakke negatieve samenhang met zowel Dominantie als Neuroticisme. Hypothese 2151 kan

hiermee niet aanvaard worden. Hypothese 2252 kan hiermee niet aanvaard worden. Hypothese 2353 kan

hiermee aanvaard worden.

Door het ontbreken van een betrouwbare schaal voor typevariabele 3 kan hypothese acht54 niet besproken worden

- zie paragraaf 4.2.3 -. Door het ontbreken van een betrouwbare schaal voor de FFM-variabele Openheid kunnen

de hypotheses dertien55 en zeventien56 niet gemeten worden - zie paragraaf 4.4 -. In het slothoofdstuk wordt

ingegaan op het verschil tussen resultaten van Newgent (2001) en dit onderzoek wat betreft de correlatie tussen de

Enneagramtypes en de FFM variabelen.

38 H5) Typevariabele ‘type 1’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Consciëntieusheid van de FFM.39 H6) Typevariabele ‘type 2’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Dominantie van de FFM.40 H7) Typevariabele ‘type 2’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Altruïsme van de FFM.41 H9) Typevariabele ‘type 4’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Neuroticisme van de FFM42 H10) Typevariabele ‘type 4’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Dominantie van de FFM43 H11) Typevariabele ‘type 4’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Consciëntieusheid van de FFM44 H12) Typevariabele ‘type 5’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Dominantie van de FFM.45 H14) Typevariabele ‘type 6’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Dominantie van de FFM46 H15) Typevariabele ‘type 6’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Neuroticisme van de FFM47 H16) Typevariabele ‘type 7’ zal een positieve correlatie hebben met de variabelen Dominantie van de FFM48 H18) Typevariabele ‘type 7’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Consciëntieusheid van de FFM.49 H19) Typevariabele ‘type 8’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Dominantie van de FFM50 H20) Typevariabele ‘type 8’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Neuroticisme van de FFM51 H21) Typevariabele ‘type 9’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Altruïsme van de FFM52 H22)Typevariabele ‘type 9’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Neuroticisme van de FFM53 H23)Typevariabele ‘type 9’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Dominantie van de FFM54 H8) Typevariabele ‘type 3’ heeft met geen enkele variabele van de FFM een correlatie.55 h13) Typevariabele ‘type 6’ zal een negatieve correlatie hebben met de variabele Openheid van de FFM56 H17) Typevariabele ‘type 7’ zal een positieve correlatie hebben met de variabele Openheid van de FFM

- 51 -

Page 52: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

4.5 Demografische variabelen

Om de hypotheses 2457 te toetsen, wordt per type gekeken hoe de verdeling van de groepen wat betreft leeftijd is -

zie tabel 4.5a -. Hierbij valt typevariabele 3 weg - zie paragraaf 4.2.3 -. Volgens Huizingh (2002) houdt een

significantie die lager is dan 5% - in dat de groepen niet gelijk verdeeld zijn over de afhankelijke variabele, de

typevariabelen.

Bij de types 1, 2, 4, 5, 6 en 8 is de significantie boven de .05 en wordt dus aangenomen dat de verdeling over

leeftijd overeenkomt met de verwachte verdeling. Op basis hiervan kan de hypothese 24 aanvaard worden. Bij

type 7 en 9 is de significantie niet boven .05 en wordt dus aangenomen dat de verdeling over leeftijd niet

overeenkomt met de verwachte verdeling. Uiteindelijk kan op basis hiervan hypothese 24 niet aanvaard worden.

Om de hypotheses2558 te toetsen wordt per type gekeken hoe de verdeling van de groepen wat betreft sekse is -

zie tabel 4.5b -. Hierbij valt typevariabele 3 weg - zie paragraaf 4.2.3 -.

57 H24) Leeftijd heeft geen significante invloed op de typevoorkeur

H25) Sekse heeft geen significante invloed op de typevoorkeur.58 H25) Sekse heeft geen significante invloed op de typevoorkeur.

- 52 -

Tabel 4.5a: F-toets met de demografische variabele leeftijd en de typevariabelen

,657 4 ,164 ,499 ,73677,964 237 ,32978,621 2413,506 4 ,876 2,131 ,078

98,289 239 ,411101,795 243

3,482 4 ,871 2,087 ,08397,607 234 ,417

101,089 238,937 4 ,234 ,772 ,545

71,332 235 ,30472,269 2392,328 4 ,582 1,402 ,234

95,861 231 ,41598,188 2358,605 4 2,151 5,719 ,000

90,280 240 ,37698,885 2444,026 4 1,006 2,351 ,055

98,038 229 ,428102,064 233

3,941 4 ,985 3,190 ,01473,203 237 ,30977,144 241

Between Groups

Within Groups

Total

Between Groups

Within Groups

Total

Between Groups

Within Groups

Total

Between Groups

Within Groups

Total

Between Groups

Within Groups

Total

Between Groups

Within Groups

Total

Between Groups

Within Groups

Total

Between Groups

Within Groups

Total

TYPE1

TYPE2

TYPE4

TYPE5

TYPE6

TYPE7

TYPE8

TYPE9

Sum of Squares df Mean Square F Sig.

Page 53: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

Bij de types 1, 5, 7 en 9 is de significantie boven de 5% en wordt dus aangenomen dat de verdeling man/vrouw

overeenkomt met de verwachte verdeling. Op basis hiervan kan hypothese 25 aanvaard worden. Bij types 2, 4, 6

en 8 is de significantie niet boven de 5% en wordt dus aangenomen dat de verdeling man/vrouw niet overeenkomt

met de verwachte verdeling. Uiteindelijk kan dus op basis hiervan hypothese 25 niet aanvaard worden.

- 53 -

Tabel 4.5b: T-toets met demografische variabele sekse en de typevariabelen

,911 ,341 1,236 243 ,218 ,0948 ,07673 -,05632 ,245961,198 151,965 ,233 ,0948 ,07918 -,06162 ,25126

,268 ,605 -3,222 245 ,001 -,2741 ,08507 -,44168 -,10655-3,221 167,609 ,002 -,2741 ,08510 -,44212 -,10611

1,627 ,203 -2,784 240 ,006 -,2435 ,08747 -,41580 -,07120-2,858 168,753 ,005 -,2435 ,08521 -,41171 -,07529

,501 ,480 -,402 241 ,688 -,0300 ,07462 -,17698 ,11698-,393 156,367 ,695 -,0300 ,07627 -,18066 ,12066

2,788 ,096 -2,392 236 ,018 -,2116 ,08846 -,38593 -,03736-2,497 178,206 ,013 -,2116 ,08477 -,37893 -,04436

,254 ,615 ,581 246 ,562 ,0495 ,08515 -,11825 ,21718,590 177,693 ,556 ,0495 ,08388 -,11606 ,21499

,003 ,957 2,678 235 ,008 ,2423 ,09047 ,06408 ,420552,645 151,086 ,009 ,2423 ,09160 ,06134 ,42329

2,340 ,127 -,761 243 ,448 -,0587 ,07724 -,21088 ,09339-,794 186,280 ,428 -,0587 ,07395 -,20463 ,08714

Equal variances assumed

Equal variances not assumed

Equal variances assumed

Equal variances not assumed

Equal variances assumed

Equal variances not assumed

Equal variances assumed

Equal variances not assumed

Equal variances assumed

Equal variances not assumed

Equal variances assumed

Equal variances not assumed

Equal variances assumed

Equal variances not assumed

Equal variances assumed

Equal variances not assumed

TYPE1

TYPE2

TYPE4

TYPE5

TYPE6

TYPE7

TYPE8

TYPE9

F Sig.

Levene's Test for Equalityof Variances

t df Sig. (2-tailed)Mean

DifferenceStd. ErrorDifference Lower Upper

95% Confidence Intervalof the Difference

t-test for Equality of Means

Page 54: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

Om de hypotheses2659 te toetsen, wordt per type gekeken hoe de verdeling van de groepen wat betreft opleiding is

- zie tabel 4.5c -. Hierbij valt typevariabele 3 weg - zie paragraaf 4.2.3 -. Volgens Huizingh (2002) houdt een

significantie die lager is dan 5% in dat de groepen niet gelijk verdeeld zijn over de afhankelijke variabele –

typevariabelen -.

Bij de types 1, 2, 5 en 6 is de significantie boven de 5% en wordt dus aangenomen dat de verdeling over

opleiding overeenkomt met de verwachte verdeling. Op basis hiervan kan hypothese 26 aanvaard worden. Bij de

types 4, 7, 8 en 9 is de significantie niet boven de 5% en wordt dus aangenomen dat de verdeling over opleiding

niet overeenkomt met de verwachte verdeling. Uiteindelijk kan op basis hiervan kan hypothese 26 niet aanvaard

worden.

59 H26) Het opleidingsniveau heeft geen significante invloed op de typevoorkeur.

- 54 -

Tabel 4.5c: F-toets met de demografische variabele opleiding en de typevariabelen

2,456 3 ,819 2,563 ,05576,007 238 ,31978,463 241

1,666 3 ,555 1,342 ,26299,330 240 ,414

100,995 2434,427 3 1,476 3,595 ,014

96,473 235 ,411100,900 238

,551 3 ,184 ,606 ,61271,446 236 ,30371,997 239

2,590 3 ,863 2,061 ,10696,775 231 ,41999,365 234

6,083 3 2,028 5,219 ,00293,635 241 ,38999,719 244

4,435 3 1,478 3,419 ,01899,432 230 ,432

103,866 2334,725 3 1,575 5,055 ,002

74,146 238 ,31278,870 241

Between Groups

Within Groups

Total

Between Groups

Within Groups

Total

Between Groups

Within Groups

Total

Between Groups

Within Groups

Total

Between Groups

Within Groups

Total

Between Groups

Within Groups

Total

Between Groups

Within Groups

Total

Between Groups

Within Groups

Total

TYPE1

TYPE2

TYPE4

TYPE5

TYPE6

TYPE7

TYPE8

TYPE9

Sum of Squares df Mean Square F Sig.

Page 55: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

5. Conclusie

Het Enneagram is één van de persoonlijkheidsmodellen, die gebruikt worden binnen HRM. Het Enneagram is

echter niet wetenschappelijk onderbouwd. Het onderzoek probeert dat gat op te vullen, door op zoek te gaan naar

een wetenschappelijke basis voor het Enneagrammodel. Dit onderzoek probeert dan ook een antwoord te vinden

op de volgende probleemstelling:

In hoeverre bestaat er een wetenschappelijke basis voor het Enneagrammodel?

Er is gekozen voor een kwantitatieve insteek. Door middel van een vragenlijst is gekeken of het Enneagrammodel

terug te vinden is binnen de Nederlandse beroepsbevolking. Dit hoofdstuk geeft de conclusies weer die, aan de

hand van hypotheses, volgen uit het onderzoek. Gevolgd door een discussie naar aanleiding van de conclusies,

met een aantal mogelijke aanbevelingen. Het hoofdstuk sluit af met de relevantie van dit onderzoek voor de

wetenschap en praktijk.

De uiteindelijke conclusie, op basis van dit onderzoek, is dat er geen wetenschappelijke basis te vinden is

voor het Enneagrammodel.

Wat hieronder verder zal worden toegelicht.

5.1 Studie één

De eerste hypothese – de negen Enneagramtypes zijn valide en betrouwbaar te meten als negen verschillende

variabelen – is onderzocht door te kijken of er in de dataset van de Enneagramvragen achterliggende factoren te

vinden zijn die de negen types representeren. Uit de gegevens van paragraaf 4.1 blijkt dat er geen negen

onderscheidende typevariabelen te vinden zijn.. Er is gekeken of de negen typevariabelen naar voren konden

worden gebracht door de data te dwingen tot een negen factor structuur. Hierbij bleken de negen types als zodanig

niet naar voren te komen. Als laatste is gekeken naar de ideaal verdeling van de items over de factoren. Dit

leverde niet het verwachte resultaat op.

De conclusie is dat de negen typevariabelen van het Enneagram niet als negen verschillende factoren terug

te vinden zijn.

De tweede, derde en vierde hypothese zijn onderzocht door te kijken hoe de items zich zouden verdelen over een

drie factor structuur. Hierbij bleken de items zich niet zoals verwacht volgens de Enneagramtheorie te verdelen

over de drie factoren en konden dus de drie emotiecentra als zodanig niet terug gevonden worden.

De conclusie is dat het Enneagram als drie verschillende emotiecentra niet terug te vinden is.

- 55 -

Page 56: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

Onderzocht is of de afzonderlijke typevariabelen valide en betrouwbare schalen vormen. De gevormde schalen

per type zijn valide en betrouwbaar, behalve voor de typevariabele 3 - zie paragraaf 4.2.3 -. Deze schalen zijn

bekeken hoe die zich verdelen over een drie factor structuur - emotiecentra -. Hieruit blijkt dat de verwachte

typevariabelen - schalen - niet bij elkaar voorkomen in de zelfde factor. Ook op basis hiervan kan het Enneagram

niet als zodanig worden aangetoond.

De eindconclusie van studie één is dat het Enneagram geen wetenschappelijke basis heeft.

5.1.1 Vervolgonderzoek

Individuen of types verschillen van elkaar, maar komen ook overeen op een aantal punten. Deze overeenkomsten

zorgen ervoor dat types in dit onderzoek niet goed van elkaar te onderscheiden zijn. Voor vervolgonderzoek is het

aan te raden om een andere onderzoeksopzet te kiezen. Het onderzoek zou zo ingericht moeten worden dat er per

type een aantal eigenschappen worden gedefinieerd. Types zullen mogelijk een aantal eigenschappen delen met

elkaar. Waar op gelet moet worden, is dat per type de mix van eigenschappen uniek is. Het zou dan mogelijk

moeten zijn om een cluster van eigenschappen per type terug te vinden.

Er kan ook gekozen worden voor een opzet waarin er op theoretische basis één of een aantal unieke

eigenschappen per type worden geconstrueerd. Deze unieke eigenschappen zouden dan als zodanig terug te

vinden moeten zijn.

5.2 Studie twee

De hypotheses van studie twee gaan over de correlatie tussen twee persoonlijkheidsmodellen: het

Enneagrammodel en FFM, waarvan de laatste een wetenschappelijke basis kent. De hypotheses veronderstellen

dat de typevariabelen van het Enneagrammodel positief dan wel negatief samenhangen met één of meer

variabelen van het FFM.

Studie twee gebaseerd op studie één is als zodanig niet uit te voeren, want het Enneagram is niet aangetoond. De

tweede studie is toch uitgevoerd, dit is gedaan op basis van de afzonderlijk gevonden typevariabelen, de schalen

uit paragraaf 4.2.

Uit de resultaten blijkt dat de schaal van typevariabele 3 niet betrouwbaar genoeg is om verder mee te nemen in

het onderzoek - zie paragraaf 4.2.3 -. Tevens is gebleken dat de schaal voor de FFM-variabele ‘Openheid’ geen

eenduidig beeld opleverde en teveel samenhing met de vier andere FFM variabelen - zie paragraaf 4.5.1 -.

De overige acht typevariabelen en overige vier FFM variabelen correleren met elkaar. Er is een zwakke correlatie

tussen: de typevariabelen 4, 6, 7, 8 en 9 en de FFM-variabele ‘Dominantie’. Er blijkt een zwakke correlatie te zijn

tussen typevariabele 2 en de FFM-variabele ‘Altruïsme’. Een zwakke correlatie tussen typevariabele 1 en de FFM-

variabele ‘Consciëntieusheid’ is gevonden. Tussen typevariabele 4, 8 en 9 en de FFM-variabele ‘Neuroticisme’ is

een zwakke correlatie - zie paragraaf 4.5.2 - gevonden. Er is een middelmatige correlatie tussen typevariabele 5 en

FFM-variabele 'Dominantie' en er blijkt een middelmatige correlatie te zijn tussen typevariabele 4 en FFM-

variabele 'Neuroticisme' - zie paragraaf 4.5.2 -.

Hoewel het niet helemaal overeenkomt met de hypotheses, is er statistische samenhang gevonden tussen de

afzonderlijke acht typevariabelen en de vier FFM variabelen. Dit onderzoek vindt sterkere verbanden tussen de- 56 -

Page 57: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

Enneagramtypes en de FFM variabelen dan Newgent (2001). Voor een deel is dit te verklaren door de hogere

respons - 343 tegenover 287 - en de aanpassingen in de vragenlijst - zie paragraaf 3.2 -. Naast de globale

overeenkomsten tussen beide onderzoeken zijn er een aantal opvallende verschillen tussen beide studies. In het

onderzoek van Newgent (2001, zie tabel 5.2) is er een middelmatige samenhang tussen Dominantie en het type 2,

terwijl in dit onderzoek er geen samenhang wordt gevonden. Tevens is er een middelmatige samenhang tussen

Altruïsme en het type 9 in haar onderzoek terwijl in dit onderzoek er geen samenhang wordt gevonden. Ook

Consciëntieusheid en het type 7 in haar onderzoek hebben zwakke samenhang terwijl dat in dit onderzoek verder

niet naar voren komt. Daarentegen zijn er in dit onderzoek een aantal samenhangen gevonden die niet

overeenkomen met het onderzoek van Newgent (2001). Er is een zwakke samenhang is tussen Dominantie en

types 6, 8 en 9. Tevens is er in dit onderzoek een zwakke samenhang gevonden tussen Altruïsme en het type 2.

Als laatste is er in dit onderzoek ook nog een zwakke samenhang tussen Neuroticisme en types 8 en 9. De

verklaring die hiervoor is te geven, is dat zij zich bij het vergelijken van de variabelen gebaseerd heeft op alle - 32

- items die bij een type-variabele horen60. Terwijl in dit onderzoek de schalen opnieuw geconstrueerd zijn en pas

nadat er een aantal verwijderd waren zijn ze gebruikt voor de vergelijking met de FFM variabelen. Met als

resultaat kleinere meer valide en betrouwbare schalen.

5.2.1 Vervolgonderzoek

Bij bestudering van tabel 5.2 valt het op dat een aantal types hetzelfde patroon – dezelfde FFM variabelen -

vertonen, gebaseerd op de vier FFM variabelen. De types 7 en 8 scoren allebei positief op de FFM-variabele

Dominantie. De types 5 en 6 scoren negatief op de FFM-variabele Dominantie. En de types 4 en 9 scoren allebei

negatief op de FFM-variabele Neuroticisme als Dominantie. Er is op basis van deze uitkomsten geen uniek

patroon van FFM variabelen per type te maken. Als de vijfde FFM-variabele ‘Openheid’ meegenomen wordt kan

mogelijk voor elk type een uniek patroon van FFM variabelen zichtbaar worden.

Zoals besproken in paragraaf 2.3 komt in dit onderzoek ook naar voren dat er zes achterliggende factoren zijn, zie

paragraaf 4.4. In tabel 4.4a en 4.4b is te zien dat de vijfde factor - Openheid - uit de FFM zich splitst in een vijfde

en zesde factor. De vijfde factor meet 'Creativiteit' en de zesde meet 'Verstandigheid'. In overeenstemming met het

60Dit vormde zodoende niet valide en niet betrouwbare schalen.

- 57 -

Tabel 5.2: Correlaties tussen de typevariabelen en de FFM-variabelen vqn Newgent (2001) en CremersDominantie Altruïsme Consciëntieusheid Neuroticisme* Openheid

1 -.15 / .12 -.11 / -.10 .46 / .34 -.25 / .10 -.09 / 2 -.10 / .15 .12 / .04 .09 / 3 -.13 / ...... -.19 / ...... .25 / .... -.17 / ..... -.14 / 4 -.31 / -.35 -.15 / -.14 .10 / 5 -.39 / -.50 -.11 / -.16 -.18 / .13 .04 / -.18 .18 / 6 -.02 / -.04 .07 / .19 -.38 / 7 .45 / .41 .03 / .19 -.02 / .06 .33 / 8 -.27 / -.04 .18 / . 09 -.07 / 9 .01 / -.18 -.04 /

Newgent / Cremers* Neuroticisme is tegenovergesteld geschaald in de twee onderzoeken

Type ׀ FFM

.43 / .20 .10 / -.39

-.36 / -.29 .49 / -.56

-.29 / -.41 -.30 / -.25-.30 /-.04

.24 / .47 -.24 / .31-.14 / -.48 .46 / -.02 -.14 / -.40

Page 58: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

onderzoek van Ashton, Lee, Perugini Szarota, de Vries, Blas, Boies en de Raad (2004) blijkt ook in dit onderzoek

dat de FFM-variabele openheid wegvalt, maar juist in dit onderzoek zijn de overige vier FFM variabelen wel heel

stabiel. De conclusie is dat er verder onderzoek gedaan moet worden naar het FFM en de mogelijke zesde factor.

Als deze zesde variabele ook zou worden meegenomen in vervolgonderzoek is de kans groter om een uniek

patroon per typevariabele te krijgen. Dit zou het onderzoek naar de negen verschillende types kunnen versterken -

zie ook paragraaf 5.1 -.

In dit onderzoek is alleen de link gelegd tussen het FFM en het Enneagram. Het is voor vervolgonderzoek een

aanbeveling om te proberen het Enneagram met meerdere persoonlijkheidsmodellen te vergelijken, om zodoende

een helderder beeld te krijgen over de plaats van het Enneagram in de persoonlijkheidsleer. Hierbij valt te denken

aan de FFM of de 'opvolger' in de vorm van de 'BigSix', maar ook Teamrollen (Belbin, 1998) en Holland

Occupational Types (Barrick, Mount en Gupta, 2003).

5.3 Generaliseerbaarheid

De laatste groep hypotheses betreft de demografische variabelen, die betrekking hebben op de

generaliseerbaarheid van het gehele onderzoek. Het doel van elk kwantitatief onderzoek is om de gevonden

resultaten te kunnen generaliseren naar de gehele onderzoekspopulatie, in dit geval de Nederlandse

beroepsbevolking. Gezien de aard van de populatie – de Nederlandse beroepsbevolking – is het voor

vervolgonderzoek aan te raden om ook het soort organisatie of branche mee te nemen, dit is namelijk een

specifiek kenmerk van de populatie, omdat de organisatie waar iemand werkt een verband heeft met het werk dat

iemand doet.Er hebben relatief teveel vrouwen, hoger opgeleide mensen en jonge mensen meegedaan aan dit

onderzoek - zie paragraaf 3.3.1 -.

Dit kan een gevolg zijn van de manier van verspreiden van de vragenlijst. De onderzoeker, die in eerste instantie

vanuit zijn eigen netwerk heeft gewerkt, behoort tot de jonge en hoger opgeleide Nederlandse beroepsbevolking.

De reden dat meer vrouwen aan het onderzoek hebben meegewerkt is niet te verklaren. Er zou in

vervolgonderzoek meer aandacht besteed moeten worden aan de verdeling over de populatie. Dit is lastig te

bewerkstelligen als de sneeuwbal methode wordt gehanteerd, omdat de controle uit handen wordt gegeven en aan

het toeval van verspreiding wordt overgelaten.

Een suggestie is om naast deze methode, zorg te besteden aan specifieke verspreiding onder bepaalde

doelgroepen. Het aantal respondenten - 343 - heeft er aan bijgedragen dat de resultaten als significant konden

worden benoemd. Dit draagt, volgens De Heus e.a. (2002) bij aan de kracht – de kans op het terecht verwerpen

van de nulhypothese - van het onderzoek. De hier gehanteerde methode van het 'sneeuwbaleffect' door middel van

een internetsite heeft als positief effect gehad dat er een grote groep respondenten is bereikt.

Dat het onderzoek een lage generaliseerbaarheid heeft, hoeft niet meteen als nadelig te worden beschouwd.

Gezien de prille status van het wetenschappelijk onderzoek naar het Enneagram is het belangrijkste dat in de

eerste plaats er een valide instrument wordt ontwikkeld.

- 58 -

Page 59: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

5.4 Gehanteerde methode

De oorspronkelijke - bestaande - Enneagramvragenlijst (Riso & Hudson, 2001) heeft het nadeel dat mensen

gedwongen worden een keuze te maken tussen twee stellingen ofwel types. Het gevolg van gedwongen keuze is

dat respondenten ook keuzes maken voor stellingen die niet bij hen passen. Er ontstaat zodoende een vertekend

beeld van de respondenten.

In dit onderzoek, is op basis van een deel van die vragen, de respondenten de vrije keuze geboden bij het

beantwoorden van de stellingen. Het voordeel van gedwongen keuze, waarbij je twee extremen met elkaar

vergelijkt, wordt hier gemist. De kans bestaat dat respondenten nu uit ‘voorzichtigheid’ niet een extreem antwoord

geven en er weinig onderscheid te maken is tussen de antwoorden. Kortom, voor vervolgonderzoek is het van

belang beide methoden af te wegen.

Het Enneagram is een complex model. Met complex wordt hier bedoeld dat er per type te weinig vragen worden

gesteld om 'alle' kenmerken van een type te dekken. Dit laatste kan tevens een verklaring zijn waarom er geen

onderscheid mogelijk is tussen de verschillende types. Er zouden dus wellicht meer vragen gesteld moeten

worden.

Een andere onderzoeksmethode zou kunnen zijn dat men uitgaat van het bestaan van het Enneagram en deze

probeert te vergelijken met andere persoonlijkheidsvragenlijsten - zie paragraaf 5.2 -. Op basis van semi-

gestructureerde interviews en zelfindeling kan men een aantal respondenten selecteren die horen bij de

verschillende types van het Enneagram. Deze respondenten, van wie het type bekend is, zouden dan een

persoonlijkheidsvragenlijst kunnen invullen om zodoende te kijken naar de persoonlijkheidskenmerken, die

empirisch kwantitatief geaccepteerd zijn. Op deze manier is er via een andere methode een mogelijke

wetenschappelijke basis te leggen voor het bestaan van het Enneagram.

5.5 Persoonlijkheidsonderzoek

Het Enneagram gaat over de diepste drijfveren en die zijn zodoende niet makkelijk te meten. Zoals Schouten

(2003) het zegt “Een vragenlijst invullen om je eigen type te ontdekken is zinloos. Je kunt pas betrouwbaar een

vragenlijst invullen als je geen blinde vlekken hebt en je volkomen bewust bent van jezelf”. Dit is een paradox die

ten dele waar is. Veel mensen zijn zich onvoldoende bewust van zichzelf om een vragenlijst over hun interne

drijfveren te kunnen beantwoorden. De onderzoeker gaat er van uit dat mensen veelal hun eigen gedrag als

zichzelf beschouwen, of sociaal wenselijk antwoorden - dit zou type afhankelijk kunnen zijn -.

Wellicht is het niet mogelijk een vragenlijst te ontwikkelen, over dieperliggende drijfveren, omdat men eerst

zichzelf moet leren kennen, maar daar heeft men het model bij nodig. Maar om het model te snappen moet men

zichzelf kennen. Kortom, op het moment dat men zichzelf kent aan de hand van het model, 'gelooft' men blijkbaar

in de werking hiervan.

Het is daarom aan te bevelen om meer aandacht te besteden aan de dieperliggende kenmerken van elk type en

deze te verwerken in het onderzoek of de vragenlijst.

- 59 -

Page 60: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

Daarbij moet er worden opgelet om ethisch te blijven. Volgens Vijselaar (1990) is er een ethisch bezwaar aan

persoonlijkheids onderzoek. Vaak komen er zaken aan het licht die niet relevant zijn voor de selectie van de

werknemer, er komt meer naar boven dan er nodig is.

5.6 Relevantie: wetenschappelijk

Dit onderzoek heeft een aantal wetenschappelijk relevante zaken opgeleverd. Ten eerste zijn er een aantal nieuwe

items voor de Enneagramtypes ontwikkeld. Van de dertien ontwikkelde vragen - zie bijlage - bleken er drie - zie

paragraaf 4.2 - weg te vallen - item 26, 65 en 80 -. De overige tien blijken goed in hun schaal te passen van het

betreffende type - zie paragraaf 4.2 -.

Ten tweede zijn er voor elk type een aantal items ‘ontdekt’, die samen een betrouwbare schaal vormen voor één

specifiek type, uitgezonderd type 3 - zie paragraaf 4.2 -.

Ten derde is gebleken dat de 'sneeuwbalmethode' door middel van internet een grote groep respondenten kan

bereiken. Uiteindelijk zijn ongeveer 1200 mensen bereikt, terwijl de onderzoeker er ongeveer 100 heeft

aangeschreven. Van deze 1200 mensen hebben uiteindelijk 343 mensen de vragenlijst volledig ingevuld, waarvan

ongeveer 300 onbekenden.

Ten vierde is er meer duidelijkheid ontstaan over de link tussen de typevariabelen en de FFM variabelen - zie

paragraaf 4.5.2 -.

5.7 Relevantie: maatschappelijk

Het model heeft al zijn intrede gedaan in de managementliteratuur en het zou goed zijn als het ook voor de

sceptici meer basis zou krijgen. Ofman en van Weijck (2000, 2004) beschrijven de link tussen het Enneagram en

het kernkwadrant. Het is een concreet voorbeeld hoe er gewerkt kan worden met het Enneagram, er wordt een

praktische methode geboden. Onderzoek naar het Enneagram binnen de context van HRM is dus een goede

uitbreiding op de al bestaande kennis over HRM en de Enneagrampraktijk. Het kan op deze manier weer

inspiratie geven voor meer onderzoek ernaar.

5.8 Afsluiting

In mijn voorwoord heb ik geschreven dat ik aan de ene kant de critici van het model meer helderheid en

duidelijkheid over het Enneagram wil bieden en aan de andere kant het met ze eens ben dat er een

wetenschappelijke basis nodig is. Ik wil me daarom tot besluit aansluiten bij de scepticus Nanninga (juni 2000,

www.skepsis.nl)

“Bestudering van het Enneagram hoeft niet bij voorbaat nutteloos te zijn. Het kan ons bewust maken van

bepaalde verschillen tussen mensen, het kan begrip kweken voor het gedrag van anderen, het kan een manier zijn

om orde te scheppen in de chaos, of het kan ertoe bijdragen dat we beter naar onszelf gaan kijken en misschien

pogingen ondernemen negatieve aspecten te veranderen. Het lijkt mij echter verstandig om zulke doelen met wat

minder occulte en meer wetenschappelijke middelen na te streven.”

- 60 -

Page 61: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

6. Literatuur

Armstrong, K., (1993). Een geschiedenis van god: vierduizend jaar jodendom, christendom en islam., Baarn:

Athos.

Ashton, M.C., Lee, K. & Son, C., (2000). Honesty as the Sixth Factor of Personality: correlations with

Machiavellianism, primary psychopathy, and social Adroitness, European Journal of Personality, 14, p.359

-368.

Ashton, M.C. & Lee, K., (2001). A theoretical basis for the major dimensions of personality, European Journal of

Personality, vol. 15, p.327 – 353.

Ashton, M.C., Lee, K., Perugini, M., Szarota, P., de Vries, R.E., Di Blas, L., Boies, K., & de Raad, B., (2004). A

six factor structure of personality-descriptive adjectives: Solutions from psycholexical studies in seven

languages, Journal of Personality and Social Psychology, 86, 356 – 366.

Austin, N.K., (1996). The numbers game., Incentive, 170 (2), p.23 - 25.

Bakker, P., (2004), 9 redenen waarom het Enneagram niet werkt, IntermediairPW, 15, november 2004.

Baron, J.N. & Kreps, D.M., (1999). Strategic Human Resources, Frameworks for general Managers, New-York:

John Wiley & Sons, Inc.

Barrick, M.R., Mount, M.K. & Gupta, R., (2003). Meta-analysis of the relationship between the five-factor model

of personality and Holland's occupational types, Personnel pyschology, p. 45 – 74.

Bartelink, G.J.M., (1988). Prisma van de mythologie, een alfabetische rangschikking van personen, verhalen,

plaatsen en begrippen uit de diverse mythologieen, Zwolle: Tulip Pocket.

Bauer, M.W. & Gaskell, G., (2000). Qualitative researching with text, image and sound, a practical handbook,

London: Sage Publications.

Beardwell, I. & Holden, L., (1997). Human Resource Management: A Contemporary Perspective, London: Pitman

publishing.

Belbin, M.R., (1998). Teamrollen op het werk, Schoonhoven: Academic Service.

Biessen, P.G.A., (1992). Oog voor de menselijke factor: achtergrond, constructie en validering van de

Basisvragenlijst Amsterdam. Amsterdam: Swets & Zeitlinger.

Bloemers, W., (2001). de kleine assessmentgids, Amsterdam: AMBO.

Boersma, M., (2001). Teamroltheorieën zorgen voor de juiste chemie, PW, 31 maart, p. 44 – 47.

Bradford, M., (2001). Employers trying new ways to create office harmony, Business Insurance, 35 (3), p. 3 - 20

Brokken, F.B., (1978). The language of personality, Ongepubliceerde dissertatie, Universiteit van Groningen,

Groningen.

Buunk, A.P. & Yperen, N.W., (1992). Arbeid en Organisaties. In R.W. Meertens & J. von Grumbkow (red.),

Sociale Psychologie. (p. 395 – 408), Groningen: Wolters-Noordhoff.

Carver, C.S. & Scheier, M.F., (1996). Perspectives on personality, Boston: Allyn and Bacon.

CBS (2005). http://statline.cbs.nl, 28 juli 2005

Chalmers, A., (1999). Wat heet wetenschap, Amsterdam: Boom.

- 61 -

Page 62: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

Claessen, H., (2004). Inzicht in de eigen persoonlijkheid: de sleutel tot succes?, Doctoraalscriptie Universiteit van

Tilburg: Tilburg

Clegg, S.R., (1999). Studying Organization, theory & method, London: Sage Publications.

Collins, D., (1998). Organizational change, sociological perspectives, Londen: Routledge

Costa, P.T. & McCrae, R.R., (1989). The NEO-PI/NEO-FFI manual supplement, Odessa, FL: Psychological

Assessment Resources.

Creswell, J.W., (1998). Qualitative inquiry and research design: choosing among five traditions, London: Sage

Publications.

Daft, R.L., (2001). Organisatietheorie en -ontwerp, Schoonhoven: Academic Service.

Daniels, D. & Price, V. (2000). The Essential Enneagram: The Definitive Personality Test and Self-Discovery

Guide, San Francisco: HarperSanFrancisco.

de Fruty, F. & Mervielde, I., (1999). RIASEC types and big five traits as predictors of employment status and

natur..., Personnel Psychology, 52-3, p. 701 - 727.

de Heus, P., van der Leeden, R. & Gazendam, B. (2002). Toegepaste data-analyse, technieken voor niet-

experimenteel onderzoek in de sociale wetenschappen., ’s-Gravenhage: Elsevier.

de Vries, R., (2004). Leadership: in- or outside the interpersonal circumplex, the 12th European Conference on

Personality, Rijksuniversiteit Groningen, July 18-22

de Vries, R.E., Roe, R.A., Taillieu, T.C.B. & Nelissen N.J.M., (2004). Behoefte aan leiderschap in organisaties:

wie heeft het en waarom?, Gedrag en Organisatie, vol. 17, p 204 – 226.

Flautt, T. & Richards, J., (2001). Myers-Briggs and Enneagram Type, their type and complementary use,

Enneagram Monthly, 76, pp. 1.

Gabbard, L., (2001). Enneagram patterns in MBTI® Type Tables, Aruade: eLCie.

Gilen (2005), Human Resource Management, www.gilen.be/economica/doc/HRM_Leen.doc

Goldberg, L.R., (1989). Standard Markers of the Big-Five Factor Structure, Paper, Universiteit van Groningen.

Haagenaars, J.A., (2003). De weggecijferde mens: rede in verkorte vorm uitgesproken ter gelegenheid van 76ste

Dies Natalis van Universiteit Tilburg, http://www.uvt.nl/universiteit/redes/diesrede/hagenaars.pdf. 1 juni

2005

Harding, P., (1995), What’s your sign? Personnel Journal, 74 (9), 66

Hatch, M.J., (1997). Organization theory : modern, symbolic, and postmodern perspectives, Oxford: Oxford

University Press.

Hogan, R., (1986). Hogan Personality Inventory Manual, Minneapolis, MN: National Computer Systems.

Horney, K., (1995). De neurotische persoonlijkheid van deze tijd, Utrecht: Bijleveld.

Horney, K., (1999). Onze innerlijke conflicten, Utrecht: Bijleveld.

Hurley, K.V. & Dobson, T.E., (1999). Welk type ben ik? Het Enneagram als sleutel tot de negen

persoonlijkheidstypes, Deventer: Ankh-Hermes bv.

Jackson, D,N., Paunonen, S.V., Fraboni, M. & Goffin, R.D., (1996). A five-factor versus six-factor model of

personality structure, Personal Individual Differences, vol. 20, n. 1, p. 33 – 45.

- 62 -

Page 63: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

John, O.P., (1990). The Big-Five factor taxonomy: Dimensions of personality in the natural language and in

questionnaires, in Pervin, L.A. (Ed.), Handbook of personality theory and research, pp. 66-100, New-York,

NY: Guilford Press.

Jovchelovitch, S. & Bauer, M.W., (2000). Narrative interviewing, in Bauer, M.W., Gaskell, G. (red.), A Practical

Handbook. (p. 57 – 74), London: Sage Publication.

Jung, C .G., (1979). Psychologische types, Katwijk: Servire.

Kline, P., (1994). An easy guide to factor analysis, London: Routledge.

Lammers, C.J., Mijs, A.A. & Noort, W.J., (1997). Organisaties vergelijkenderwijs, Ontwikkeling en relevantie

van het sociologisch denken over organisaties, Utrecht: Het Spectrum.

Laszlo, E., (2004). Wetenschap en het Akasha veld, Deventer: Ankh-Hermes.

Lee, K., Gizzarone M. & Ashton, M.C., (2003). Personality and the likelihood of sexual Harass, Sex Roles, vol.

49, p. 59 - 69.

Lee, K. & Ashton, M.C., (2004). Psychometric Properties of the HEXACO Personality Inventory, Multivariate

Behavioral research, vol 39, p. 329 – 358.

Legge, K., (1995). Human Resource Management: Rhetorics and Realities, London: Macmillan Business.

Levine, J., (1999). The Enneagram intelligences, Understanding personality for effective teaching and learning,

Westport, Connecticut * London: Bergin & Carvey.

Mervielde, I., (1992), The B5BBS-25: A flemisch set of bipolar markers for the “big-five” personality factors,

Psychology Belgium, XXXII - 2, p. 195 - 210.

Mulder, B., (2004). Context, ontvangen 09-09-2004,

http://www.mediamatic.nl/workshops/archief/1998_99/ws_1context/verslag_n.html

Morgan, G., (1997). Images of Organizations, London: Sage publications.

Morgan, G. & Burrell, G., (1979). Sociological paradigms and organisational analysis, London: Heinemann

Educational Books Ltd.

Nathans, H., (2000). Persoonlijk effectiever met het Enneagram, Opleiding & Ontwikkeling, 12, p. 11 – 15.

Nathans, H., Auer, C., (2002), Adviescompetenties en de persoon van de P&O’er, Issue paper, HRM in de

praktijk, Kluwer, nummer 29.

Nathans, H., (2005), Reacties op artikel ‘9 redenen waarom het Enneagram niet werkt’., IntermediairPW,

http://www.pwnet.nl/rubriek.jsp?art=73624

Newgent, R.A. (2001). An investigation of the reliability and the validity of the Riso-Hudson Enneagram type

indicator, A dissertation presented to the graduate faculty of the university of Akron, Ann Arbor: Bell &

Howell Information and Learning Company.

Nijdam, B. & van Buuren, H., (1997). Statistiek: Voor de Sociale Wetenschappen., Alphen aan de Rijn/Diegem:

SamSom.

Ofman, D., (2000). De kernkwaliteiten van het Enneagram, Schiedam: Scriptum.

Ofman, D. & Weck-Capitein, R., (2003). ORGANISATIE-ALIBI’S, de kracht van enneaculturen, Schiedam:

Scriptum.

- 63 -

Page 64: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

Olijerhoek, M., (2003). Buiten het arbeidscontract om?! : een onderzoek naar de determinanten en mate van

tevredenheid, affectieve betrokkenheid, persoonlijk initiatief en ontwikkeling van de werknemers van

Philips SCM & CIO Office. scriptie Personeelwetenschappen, Katholieke Universiteit Brabant: Tilburg.

Ostendorf, F., (1990). Sprache und Persönlichkeitstruktur: zur Validität des Fünf-Faktoren-Modells der

Persönlichkeit, Regensburg, Germany: Roderer.

Palmer, H., (1988). Enneagram, understanding yourself and the others in your life, New York:

HarperSanFrancisco.

Palmer, H. & Brown, P.B., (1999). Het Enneagram in bedrijf & organisatie : de negen persoonlijkheidstypes in

samenwerkingsverband en teamvorming, Utrecht: Servire.

Pervin, L.A. & John, O.P. (Eds.). (1999). Handbook of Personality, theory and research (2nd ed.). New York /

London: The Guilford Press.

Piers, A., (1998). Het Enneagram, Management support magazine, december, p. 20 – 23.

Reiche, H.M.J.K.I., (1982). Stress aan het werk; over de effecten van de persoonlijkheid en sociale ondersteuming

op strains, Lisse: Swets & Zeitlinger B.V.

Riso, D.R., (1996). Personality types, Bloemendaal: J.H. Gottmer/ H.J.W. Becht BV.

Riso, D.R. & Hudson, (2000). The wisdom of the Enneagram, New York: Bantam Books.

Schabracq, M., (2005), Het Enneagram, de motieven, http://www.humanfactor.nl/content/leesverder.asp?id=27

Schaper, F. & Ressang, A., (2003). Het team in jezelf, ontdek je veelzijdigheid met het Enneagram. Een kritische

blik op een populair model, Schiedam: Scriptum.

Schoots, J.J.F. red., (2002). Handboek Psychologie van de volwassen ontwikkeling & veroudering, Assen:

Koninklijke van Gorcum.

Schouten, M., (2003). De psychologie van het Enneagram, Utrecht: Servire.

Schuler, R.S., Jackson, S.E., (1999). Strategic Human Resource Management, Masschachusetts: Blackwell.

Stacey, R.D., (2003). Strategic management and organizational dynamics, the challenge of complexity, Harlow:

Prentice Hall.

Stewart, G.L., Manz, C.C. & Sims, H.P. (1999). Team work and group dynamics, New York: John Willey & Sons

Inc.

Thornton, P.J., (1996). The physiological, psychological and work stress of primary school principals, The

international journal of educational management, 10 (6), 42.

Tom, (2004). http://www.new-thought.org/articles.and.sample.lessons/Enneagram.lesson.html, 1 mei 2005

Tolomeo, D., Gervais, P. & de Roo, R.J., (2001). Biblical characters and the Enneagram, images of

transformation, Victoria, British Columbia, Canada: Newport Bay Publishing Limited.

Trapnell, P.D. & Wiggin, J.S., (1990). Extension of the interpersonal Adjective Scales to include the big five

dimensions of personality, Journal of Personality and Social Psychology, 59, p. 781-790.

Ulrich, D., (2001). The HR scorecard : linking people, strategy, and performance, Boston: Harvard Business

School Press

van Assen, M.A.L.M., (2002). College aantekeningen MTO-05, Katholieke Universiteit Brabant: Tilburg.

van Dale, (1990). Handwoordenboek hedendaags Nederlands, Utrecht/Antwerpen: Van Dale Lexicografie.

- 64 -

Page 65: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

van Ruysseveldt, J., De Witte, M. & Von Grumbkow, J., (1998). Organiseren van mens en arbied, hedendaagse

benaderingen van de kwaliteit van de arbeid, Heerlen: Kluwer Bedrijfsinformatie.

Vijselaars, H., (1990). Instrumenten in het personeelsmanagement, Alphen aan de Rijn: SamSom.

Voermans, M.M.G., (2004). Onderzoek naar determinanten voor de vorming van een attitude ten aanzien van

Electronische Human Resource Management Systemen : getoetst binnen Philips Electronics Nederland en

Philips Nederland. scriptie Personeelwetenschappen. Katholieke Unversiteit Brabant: Tilburg

Wagner, J.P., (1994). The Wagner Enneagram Personality Scales (WEPSS) ©.

Wagner, J.P., (2004). http://www.Enneagramspectrum.com.

Watson, T.J., (1997). Sociology, work and industry, New York: Routledge.

Wester, F. & Hijmans, E., (2003). Rapporteren over kwalitatief onderzoek, Utrecht: Lemma.

- 65 -

Page 66: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

7. Bijlage

De vragenlijst

Variabele Nº Vraag Geslacht 1 Wat is uw geslacht?

Leeftijd 2 Wat is uw leeftijd?

Opleiding 3 Wat is uw hoogst genoten opleiding?

Type 1 4 Ik ben serieus en gedraag me gereserveerd, alhoewel ik graag in discussie treed. Type 2 5 Anderen tot dienst zijn en voor ze zorgen heeft een hoge prioriteit voor mij.

Type 8 6 Ik geef er de voorkeur aan om de leiding te nemen.

Type 5 7 Ik bewaar een zekere afstand tot mensen

Type 4 8 Ik merk dat ik anders ben dan de mensen die ik ken, met ben ik anders dan mijn familie.

Type 3 9 Ik ben een zeer gemotiveerde doorzetter.

Type 1 10 Ik zie me zelf als een serieus en respectabel persoon.

Type 6 11 Ik ben methodisch en handel voorzichtig.

Type 7 12 Ik ben spontaan en vrolijk

Type 9 13 Uit vrees dat er problemen uit voort komen, ga ik niet af op wat mijn gevoel mij ingeeft.

Type 5 14 Ik reduceer mijn gevoelens omdat die niet passen in rationele manier van dingen aanpakken.*

Type 7 15 Ik ben avontuurlijk en neem risico's.

Type 4 16 Door mijn gebrek aan zelfvertrouwen heb ik de neiging om te stoppen met mijn handelingen.

Type 8 17 Bij conflicten met anderen, trek ik me terug. (omgekeerde vraag)

Type 2 18 Ik help anderen, ben gul en zoek een diepgaand contact met anderen.

Type 3 19 Het voelt natuurlijk om in het middelpunt van de belangstelling te staan.

Type 9 20 Ik vind het vervelend om onder druk gezet te worden, dus dat doe ik ook niet bij anderen

Type 8 21 Ik jaag mensen weg door te agressief te zijn.

Type 1 22 Ik ben oprecht en zelfgedisciplineerd.

Type 7 23 Ik word nerveus als er niet voldoende spanning en sensatie is.

Type 9 24 Ik ben te passief en niet betrokken.

Type 6 25 Ik ben pragmatisch en nuchter.

Type 5 26 Ik leef in mijn eigen wereld omdat ik duidelijk mijn eigen grenzen stel.*

Type 2 27 Ik wil mensen graag laten zien hoe veel ik om ze geef.

Type 9 28 Ik kom niet genoeg voor mezelf op.

Type 3 29 Ik ben meer doelgericht dan relatiegericht.

Type 4 30 Ik heb de neiging om in mijn gevoelens te wroeten en ze lang vast te houden.

Type 7 31 Ik ben makkelijk en toegeefelijk voor mezelf.

Type 1 32 Ik sluit geen compromissen met betrekking tot wat juist is, zelfs niet omwille van vriendschap.

Type 5 33 Alternatieve manieren vinden om dingen anders te zien en te doen, heeft een hoge prioriteit voor mij.

Type 9 34 In discussies met vrienden houd ik mijn mening voor me om maar geen kwaad bloed te zetten.

Type 5 35 Anderen komen vreemd op mij over. *

Type 2 36 Mensen zijn in mij geïnteresseerd omdat ik sociaal, onderhoudend en in hen geïnteresseerd ben.

Type 7 37 Als ik een vreemde ontmoet ben ik gezellig en onderhoudend.

Type 9 38 Ik geef snel toe en laat anderen met me sollen.

- 66 -

Page 67: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

Type 3 39 Ik ben zelfbewust en gedreven om uit te blinken.

Type 6 40 Ik ben voorzichtig en probeer onvoorziene problemen voor te zijn.

Type 6 41 Ofschoon ik successen heb, twijfel ik aan mijn eigen kunnen.

Type 4 42 Ik moet eerst mijn gevoelens verwerken, voordat ik in staat ben om iets te doen.

Type 5 43 Ik besteed mijn meeste tijd met het observeren van de zaken die om mij heen gebeuren.*

Type 9 44 Ik ben makkelijk in de omgang en meegaand.

Type 2 45 Ik heb de neiging mijn affectie makkelijk te laten zien en in anderen op te gaan.

Type 7 46 Ik probeer mijn pijn te voorkomen door leuke dingen te gaan doen.*

Type 1 47 Ik ben gedreven en erg hard voor mezelf.

Type 9 48 Mensen vinden mij traag en slaperig.*

Type 3 49 Als een nieuwe uitdaging zich aandient, dan vraag ik me als eerste af of ik er bij gediend ben.

Type 6 50 Stabiliteit en zekerheid zijn belangrijker voor mij dan het nastreven van mijn persoonlijke interesses.

Type 8 51 Ik ben gedreven en assertief.

Type 1 52 Ik maak me zorgen dat anderen me zullen afleiden van wat ik moet doen.

Type 2 53 In het verleden heb ik teveel intimiteit in mijn vriendschappen geëist.

Type 8 54 Ik heb de neiging om vrijpostig en overheersend te zijn.

Type 6 55 Als ik niet zeker ben van wat te doen, dan vraag ik advies aan anderen.

Type 4 56 Ik ben pessimistisch ingesteld.

Type 5 57 Ik ben een stil en rustig persoon. *

Type 9 58 Serieuze tegenspoed ontmoedigt me en maakt me berustend.

Type 8 60 Wanneer situaties er om gaan spannen, stap ik er midden in.

Type 7 61 Ik probeer mijn leven snel, intens en spannend te houden.

Type 2 62 Ik laat vaak mijn emoties zien.

Type 6 63 Ik probeer dingen draaiende te houden, vandaar dat mijn gedachten praktisch en eenvoudig zijn.

Type 6 64 Ik kies voor dingen waarvan ik weet dat ik ze leuk vind; waarom teleurgesteld worden door iets dat ik niet ken.

Type 7 65 Ik ervaar geen belemmeringen en beperkingen. *

Type 5 66 Ik heb weinig intimiteit in mijn leven omdat ik niet de kennis heb daarop te vertrouwen.*

Type 4 67 Bij conflicten met anderen heb ik de neiging om me terug te trekken.

Type 4 68 Een van mijn sterkste punten is mijn vermogen om innerlijke gevoelens te omschrijven.

Type 3 69 Het is belangrijk dat mensen me bewonderen en ik populair ben. *

Type 6 70 Ik heb de neiging om terughoudend en aarzelend te zijn.

Type 2 71 Ik ben zo met anderen bezig, dat ik mezelf verwaarloos.

Type 7 72 Als een nieuwe uitdaging zich aandient, vraag ik me af of ik het leuk zal vinden.

Type 1 73 Ik volg mijn verstand en geweten.

Type 8 74 Wanneer ik iemand met iets moet confronteren ben ik te bot en direct.

Type 4 75 Ik heb de neiging om lang over mijn problemen te blijven tobben.

Type 5 76 Ik ben teruggetrokken en gereserveerd.*

Type 4 77 Ik heb de neiging me teveel op mezelf te concentreren.

Type 1 78 Ik vind het moeilijk om dingen op zijn beloop te laten en flexibel te zijn.

Type 3 79 Ik ben bekwaam in alles wat ik doe.*

Type 3 80 Om mijn eigen falen te verbloemen, ga ik flexibel met de waarheid om. *

Type 8 81 Ik ga confrontaties aan.

Type 1 82 Ik heb sterke overtuigingen en een gevoel over hoe het zou moeten zijn.

Type 2 83 Ik word gewaardeerd om mijn stille kracht en uitzonderlijke gulheid.

Type 8 84 Ik heb vertrouwen in mezelf.

- 67 -

Page 68: Het Enneagram - Tilburg University

Doctoraal Scriptie PEW, M. Cremers

FFM 1 85a Bedeesd - zelfverzekerdDominantie 85b Stil - spraakzaam

85c Onderdanig - assertief

85d Geremd - spontaan

85e Introvert - extravert

FFM 2 86a Koel - hartelijk

Altruïsme 86b Onvriendelijk - vriendelijk

86c Zelfzuchtig - onzelfzuchtig

86d Tegenwerkend - meewerkend

86e Strak - soepel

FFM 3 87a Onnauwkeurig - nauwkeurig

Consciëntieusheid 87b Achteloos - nauwgezet

87c Nalatig - grondig

87d Onzorgvuldig - zorgvuldig

87e Lui - ijverig

FFM 4 88a Zenuwachtig - rustig

Neuroticisme 88b Nerveus - op zijn gemak

88c Gespannen - ontspannen

88d Onstandvastig - standvastig

88e Opvliegend - kalm

FFM 5 89a Onintelligent - intelligent

Openheid 89b Onverstandig - verstandig

89c Fantasieloos - fantasierijk

89d Oncreatief - creatief

89e Ongeïnteresseerd - leergierig

* = nieuw ontwikkelde vraag.

- 68 -