Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van...
Transcript of Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van...
Herinrichting Oosteroever Oostende
Verzoek tot ontheffing van de MER-plicht
COLOFON
Opdracht:
Herinrichting Oosteroever Oostende
Verzoek tot ontheffing van de MER-plicht
Opdrachtgever:
Departement Mobiliteit en Openbare Werken
Maritieme Dienstverlening & Kust – Afdeling Kust
Vrijhavenstraat 3
8400 Oostende
Opdrachthouder:
Antea Belgium nv
Posthofbrug 10
2600 Antwerpen
T : +32(0)3 221 55 00
F : +32 (0)3 221 55 01
www.anteagroup.be
BTW: BE 414.321.939
RPR Antwerpen 0414.321.939
IBAN: BE81 4062 0904 6124
BIC: KREDBEBB
Antea Group is gecertificeerd volgens ISO9001
Identificatienummer:
1930933006/scl
Datum: status / revisie:
september 2012 definitief
November 2013 aangepast ontwerp
Januari 2014 definitief rapport na advies
Vrijgave:
Jan Parys, Business Manager
Controle:
Paul Arts, MER-deskundige
Projectmedewerkers:
Sofie Claerbout, adviseur
Paul Arts, MER deskundige
Antea Belgium nv 2014
Zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van Antea
Group mag geen enkel onderdeel of uittreksel uit deze tekst
worden weergegeven of in een elektronische databank
worden gevoegd, noch gefotokopieerd of op een andere
manier vermenigvuldigd.
INHOUD
1 INLEIDING..................................................................................................................................... 2
1.1 AANLEIDING ....................................................................................................................................... 2 1.2 TOETSING AAN DE MER-PLICHT .............................................................................................................. 2 1.3 VERZOEK TOT ONTHEFFING: PROCEDURE EN DOELSTELLING ........................................................................... 2 1.4 INITIATIEFNEMER ................................................................................................................................. 2
2 PROJECTBESCHRIJVING..................................................................................................................... 2
2.1 RUIMTELIJKE SITUERING ........................................................................................................................ 2 2.2 BESCHRIJVING VAN HET PROJECT ............................................................................................................. 2 2.3 RELEVANTE ALTERNATIEVEN ................................................................................................................... 2 2.4 ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS..................................................................................................... 2
3 JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN ............................................................................. 2
4 OVERZICHT VAN MOGELIJKE EFFECTEN EN GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN ............................................... 2
5 BESCHRIJVING VAN DE BESTAANDE SITUATIE, EFFECTEN EN MAATREGELEN .................................................... 2
5.1 BODEM EN WATER ............................................................................................................................... 2 5.2 FAUNA EN FLORA ................................................................................................................................. 2 5.3 LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE .............................................................................. 2 5.4 MENS – SOCIAAL-ORGANISATORISCHE ASPECTEN ........................................................................................ 2
6 BESCHIKBAARHEID EN ACTUALITEIT VAN DE GEGEVENS............................................................................. 2
7 MAATSCHAPPELIJKE GEVOELIGHEID VAN HET PROJECT ............................................................................. 2
8 EINDCONCLUSIE ............................................................................................................................. 2
BIJLAGEN
Bijlage 1 Passende beoordeling
Verwijderd: 5
Verwijderd: 5
Verwijderd: 5
Verwijderd: 6
Verwijderd: 6
Verwijderd: 7
Verwijderd: 7
Verwijderd: 7
Verwijderd: 9
Verwijderd: 9
Verwijderd: 10
Verwijderd: 26
Verwijderd: 28
Verwijderd: 28
Verwijderd: 33
Verwijderd: 40
Verwijderd: 45
Verwijderd: 48
Verwijderd: 49
Verwijderd: 50
TABELLEN
Tabel 3-1: juridische en beleidsmatige randvoorwaarden al dan niet van toepassing op het project(gebied) en
studiegebied..................................................................................................................................................................2
Tabel 4-1: Overzicht ingreep-effect relaties (mogelijke en te onderzoeken effecten) .................................................2
FIGUREN
Figuur 2-1: Aanduiding van het projectgebied op de orthofoto ...................................................................................2
Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en lay-out na suppletie (rode lijnen).........................................................2
Figuur 2-3: toekomstig ontwerp van het strand binnen het projectgebied..................................................................2
Figuur 3-1: Situering van het projectgebied op het gewestplan (bron: AGIV) ..............................................................2
Figuur 3-2: Situering van het projectgebied op het PRUP “Strand en Dijk” – deelplan 5: Oostende (bron: provincie
West-Vlaanderen) .........................................................................................................................................................2
Figuur 3-3: Uittreksel uit het GRUP “Strand Middenkust-Oost” – deelplan 1 (bron: ARP) ...........................................2
Figuur 3-4: Situering van het projectgebied op het GRUP Afbakening Regionaalstedelijk Gebied Oostende (bron:
ARP) ...............................................................................................................................................................................2
Figuur 5-1: bathymetrie referentiesituatie ter hoogte van het projectgebied .............................................................2
Figuur 5-2: duinafslagberekeningen sectie 121 (T4000 in 2050) – huidige toestand (links) en na aanleg van strand
tot +5m TAW en helling 1/50 ........................................................................................................................................2
Figuur 5-3: Situering van het projectgebied op de BWK en de Vogelatlas (zie kaart 4)................................................2
Figuur 5-4: Situering van het projectgebied t.o.v. beschermde natuurgebieden (zie kaart 5) .....................................2
Figuur 5-5: Situering van het projectgebied t.o.v. de Landschapsatlas en het bouwkundig erfgoed ...........................2
Figuur 8-1: Aanduiding van het projectgebied t.a.v. het SBZ-H (groen) en het SBZ-V (oranje) ....................................2
Verwijderd: 11
Verwijderd: 27
Verwijderd: 7
Verwijderd: 8
Verwijderd: 8
Verwijderd: 24
Verwijderd: 24
Verwijderd: 25
Verwijderd: 25
Verwijderd: 29
Verwijderd: 31
Verwijderd: 35
Verwijderd: 35
Verwijderd: 40
Verwijderd: 52
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 5 van 61
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Onderhavig project heeft tot doel uitvoering te geven aan bepaalde onderdelen van het Plan m.b.t. de kustverdediging en maritieme toegankelijkheid van Oostende, waarvoor een plan-MER is
uitgevoerd, dat goedgekeurd werd in juni 20071. Het Plan heeft een drievoudige doelstelling:
• De beveiliging van Oostende tegen overstromingen als gevolg van een 1000-jarige storm;
• Het naar de toekomst toe garanderen van de economische leefbaarheid van de haven van
Oostende door het realiseren van een haventoegang voor schepen met een lengte tot 200
meter (cfr. het Strategisch Plan voor de haven van Oostende);
• Het realiseren van een geïntegreerd kustzonebeheer in Oostende.
Naar dit Plan wordt in dit ontheffingsdossier verder gerefereerd als het “OW-plan” (Openbare
Werken).
Vanuit de drie doelstellingen werden in het OW-Plan vijf planonderdelen uitgewerkt:
• Planonderdeel 1: ‘Kustverdediging Oostende Centrum’;
• Planonderdeel 2: ‘Renovatie Zeedijk Oostende Centrum’;
• Planonderdeel 3: ‘Geïntegreerd kustzonebeheer Oostende Oosteroever’;
• Planonderdeel 4: ‘Veiligheidsmaatregelen tegen overstroming van Oostende langs de
haven’;
• Planonderdeel 5: ‘Verbetering van de haventoegang Oostende’.
Onderhavig project geeft uitvoering aan planonderdeel 3: Geïntegreerd Kustzonebeheer Oostende Oosteroever. Hierbij wordt een strandsuppletie voorzien in de eerste secties ten oosten van de (in
aanbouw zijnde) oostelijke havendam.
Daarnaast werd er in het kader van het Geïntegreerd Kustveiligheidsplan (GKVP) een toetsing van
de zeewering en overstromingsrisicoberekeningen uitgevoerd, waarbij werd vastgesteld dat sectie
121 (de derde sectie ten oosten van de toekomstige oostelijke havendam) een zwakke schakel is. Bij
extreme stormen is er bresvorming en overstroming van het achterland mogelijk. Mogelijke maatre-
gelen werden onderzocht en zowel een duin- als een strandsuppletie kunnen een oplossing bieden.
Gezien het feit dat er in het kader van het OW-plan reeds een strandsuppletie in de naburige secties
gepland is, werd in het Masterplan Kustveiligheid voorgesteld deze strandsuppletie verder door te
trekken tot sectie 121 om op die plaats de veiligheid te verhogen.
Het project binnen dit ontheffingsdossier omvat bijgevolg volgende onderdelen:
• Het mogelijk maken van recreatie en het verhogen van de natuurwaarden op het nabij-
gelegen strand;
• Het verhogen van de kustveiligheid in het gebied door het uitvoeren van een strand-
suppletie in secties 119 -122.
1.2 Toetsing aan de MER-plicht
De lijst van MER-plichtige activiteiten is opgenomen in het Besluit van de Vlaamse Regering van 10
december 2004 (BS 17/02/2005). In dit besluit worden de projecten opgedeeld in Bijlage I-projecten
(MER altijd vereist) en Bijlage II-projecten (ontheffing van MER-plicht mogelijk na gemotiveerd
verzoek).
Volgens deze regelgeving moeten m.e.r.-plichtige inrichtingen en infrastructuurwerken (werken en
handelingen) een m.e.r.-proces doorlopen dat resulteert in een kennisgeving, een ontwerp-MER en
1 Belconsulting, Plan-MER Plan voor de kustverdediging en maritieme toegankelijkheid van Oostende
– Eindrapport, maart 2007
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 6 van 61
een definitief goedgekeurd MER. Pas nadat de goedkeuring door de Dienst Mer is toegekend kan de
milieuvergunnings- of stedenbouwkundige vergunningsprocedure verder gezet worden.
Volgens §3 van artikel 4.3.3 van het MER/VR-decreet van 18 december 2002 kan de initiatiefnemer
evenwel in de gevallen bedoeld in artikel 4.3.2 van het decreet een gemotiveerd verzoek tot
ontheffing van de rapportageverplichting indienen bij de administratie. Volgens de bepalingen van
artikel 4.3.2 van het MER/VR-decreet valt voorliggend project onder de hiernavolgende categorie
van projecten:
Bijlage II.10 n) kustwerken om erosie te bestrijden en maritieme werken die de kust kunnen wijzigen
door aanleg van onder meer dijken, pieren, havenhoofden, havendammen en andere kustverdedi-
gingswerken, met uitzondering van instandhoudings-, herstel- of onderhoudswerken
Deze categorie van projecten behoort tot de bijlage II-projecten. Dit wil zeggen dat deze projecten
MER-plichtig zijn, maar dat voor deze projecten een gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de MER-
plicht kan worden ingediend, volgens artikel 4.3.2 §2 en §3 van het decreet. Dit is de procedure die
gevolgd wordt bij onderhavig project.
1.3 Verzoek tot ontheffing: procedure en doelstelling
De beslissing om dit project van de MER-plicht te ontheffen kan door de bevoegde administratie
worden genomen wanneer zij, op basis van de informatie in dit verzoek tot ontheffing, besluit dat
het voorgenomen project geen aanzienlijke gevolgen kan hebben voor het milieu en een project-
MER redelijkerwijze geen nieuwe of bijkomende gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan
bevatten. De bevoegde administratie neemt hiervoor een beslissing binnen de zestig dagen na
indiening van het verzoek tot ontheffing.
Er wordt verzocht dit project van de MER-plicht te ontheffen omwille van verschillende redenen, die
verder in dit document nader zullen worden toegelicht:
• er worden geen aanzienlijke milieueffecten verwacht,
• het opstellen van een project-MER zal redelijkerwijs geen nieuwe of bijkomende
gegevens over aanzienlijke milieueffecten, anders dan deze besproken in het dossier
m.b.t. verzoek tot ontheffing van de MER-plicht, opleveren.
1.4 Initiatiefnemer
De opdrachtgever voor dit ontheffingsdossier is:
Ministerie van Mobiliteit en Openbare Werken
IVA Maritieme Dienstverlening en Kust – Afdeling Kust
Vrijhavenstraat 3
8400 Oostende
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 7 van 61
2 Projectbeschrijving
2.1 Ruimtelijke situering
Het project zal gerealiseerd worden op het grondgebied van Oostende, ten oosten van de haven en
ten noorden van de Spinoladijk.
Figuur 2-1: Aanduiding van het projectgebied op de orthofoto
2.2 Beschrijving van het project
De herinrichting van de Oosteroever omvat een strandsuppletie in secties 119 tot 122. Door de bouw
van de nieuwe oostelijke havendam komt sectie 118 binnen de haven te liggen. De suppletie zal tot
op een hoogte van 7,6 m TAW zijn. Er wordt gewerkt met korreldiameter 0,220 mm en het grootste
deel van het projectgebied zal een bijhorende flauwe strandhelling van 1/50 hebben.
In (het oosten van) sectie 119 zal er na uitvoering van de suppletie een breed droog strand aanwezig
zijn. Op een diepte van -2m TAW (of dieper indien meer naar het westen) sluit het suppletieprofiel
weer aan met het huidige strandprofiel. In sectie 121 is het droog strand smaller en gebeurt de
aansluiting met het huidige profiel ook iets eerder (d.w.z. ondieper).
De suppletie zal doorlopen tot aan de oostelijke strekdam. In de hoek die de dam vormt, zal
waarschijnlijk de nieuwe OSRC-club komen. Vandaar dat lokaal de suppletie (in de zuidwestelijke
hoek) ook hoger is. De nieuwe locatie van de OSRC-club komt wellicht in die uitsparing op het strand
te liggen. De herlocalisatie van de OSRC-club zelf behoort niet tot onderhavig ontheffingsdossier (de
club zal zelf voor de nodige vergunningen e.d. zorgen).
Het totaal suppletie-volume in situ bedraagt ca. 600.000 m³. Het grootste deel van het
suppletievolume situeert zich in sectie 119.
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61
Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en lay-out na suppletie (rode lijnen)
Figuur 2-3: toekomstig ontwerp van het strand binnen het projectgebied
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 9 van 61
De suppletie kan pas uitgevoerd worden na afwerking van de eerste fase van de oostelijke dam,
omdat deze het zand moet tegenhouden dat door de stroming van het strand wordt weggeërodeerd
én in de vaargeul kan terechtkomen. Anderzijds zal in de ruwbouwfase van de dam al een beperkte
zandsuppletie tegen de damkern gebeuren, om deze te beschermen tegen de golfslag.
Eerst wordt vanop zee met behulp van baggerschepen een onderwaterberm aangelegd met grof
zand. Ook de teen van de suppletie (tot maximaal -2 m TAW) kan vanuit zee aangelegd worden. De
hogere delen van het strand (boven de laagwaterlijn) worden opgespoten met behulp van een pers-
leiding. De zone tussen de laagwaterlijn en -2 m TAW zal deels door kleppen en deels op natuurlijke
wijze, door afschuiving van hoger gelegen zand, worden opgevuld.
De persleiding kan aangelegd worden vanaf een baggerschip in zee (drijvende leiding) of vanaf een
aanmeerplaats in de haven. De persleiding bestaat uit buizen van 12 m lengte, die per vrachtwagen
worden aangevoerd a rato van 12 buizen per vrachtwagen. De leiding wordt stelselmatig verlengd
naarmate de zandsuppleties vorderen. In de eerste week zullen een vijftal vrachtwagens met buizen
nodig zijn. Het baggerschip zal 2 à 3 keer per dag over en weer varen tussen de zandwinningsplaats
in zee en het projectgebied. Het opgespoten zand wordt geëgaliseerd met bulldozers. Omwille van
de veiligheid wordt het strand (gedeeltelijk) afgesloten tijdens de werken. De werken worden
uitgevoerd in periodes van 3 maand in het voor- en najaar (tussen het toeristisch hoogseizoen en het
stormseizoen). Voor en na elke suppletieperiode wordt de werf weer opgebouwd, resp. afgebroken
(mob- en demobfase).
2.3 Verantwoording en historiek
In 2012 werd reeds een ontheffingsdossier opgemaakt voor de strandsuppletie te Oostende. In dit
dossier waren twee varianten (A en B) opgenomen voor de suppletie en werden eveneens de
mogelijke effecten van de herlocalisatie van de surfclub (OSRC-club) mee besproken. In het huidig
dossier worden de mogelijke effecten van de herlocalisatie van de sufclub niet meer besproken en is
er geen sprake meer van twee varianten voor de strandsuppletie, maar wordt er een concreet
project beoordeeld.
De voornaamste reden voor de aanpassing van het dossier is dat de surfclub niet meer opgenomen is
in het dossier. Het oorspronkelijke ontheffingsdossier ging immers uit van een samenwerking tussen
afdeling Kust, maritieme toegang en de OSRC-club, waarbij maritieme toegang zou instaan voor het
rechttrekken van de strekdam waarop dan de nieuwe OSRC-club zou worden ingeplant. De OSRC-
club zou dan zelf instaan voor het ontwerp en de bouwvergunning van de nieuwe club. Afdeling Kust
tenslotte, zou dan instaan voor de strandsuppletie, en deze suppletie lokaal zodanig aanpassen dat
de toegankelijkheid naar de OSRC-club zo optimaal mogelijk was.
Sinds de goedkeuring van het oorspronkelijke ontheffingsdossier in 2012 is de exacte locatie van de
surfclub echter enkel malen gewijzigd. De strekdam zal immers niet rechtgetrokken worden,
waardoor de nieuwe locatie van de OSRC-club momenteel nog ‘strand’ is. Door de problemen met
de herlocalisatie van de surfclub, en het feit dat niet met de suppletie gewacht kanworden tot deze
situatie is uitgeklaard, werd beslist om de suppletie uit te voeren zonder rekening te houden met
een mogelijke herlocalisatie van de OSRC-club.
In het oorspronkelijke dossier was er sprake van twee varianten. Variant A was hierbij een ‘normale ‘
suppletie. Variant B was quasi hetzelfde, maar verschilde enkel in de strandsectie het dichtste bij de
oostelijke havendam. Variant B was immers bedoeld om de toegankelijkheid tot de OSRC-club te
optimaliseren, door het strand lokaal te versmallen en zo beter aan te sluiten op de geplande slipway
van de club. Aangezien de herlocalisatie van de OSRC-club echter niet meer tot deze ontheffing
behoort, is deze lokale aanpassing van weinig nut en vervalt variant B bijgevolg.
Doordat de herlocalisatie van de OSRC-club zodanig verweven was in de oorspronkelijke ontheffing,
was op de duur onduidelijk wat in de oorspronkelijke ontheffing nog al dan niet van toepassing was.
Hierdoor werd beslist om een nieuwe ontheffing op te stellen waarin deze werd weggelaten, om
aldus bij de uitvoering van de suppletie zeker op geen problemen te stuiten. Bovendien waren
Met opmaak:
opsommingstekens en
nummering
Met opmaak: Uitvullen
Met opmaak: Lettertype: 10
pt
Met opmaak: Lettertype: 10
pt
Met opmaak: Lettertype: 10
pt
Met opmaak: Lettertype: 10
pt
Met opmaak: Lettertype: 10
pt
Met opmaak: Lettertype: 10
pt
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 10 van 61
ondertussen ook de definitieve suppletieprofielen beschikbaar, zoals deze aan de
baggermaatschappijen zullen worden bezorgd. Aangezien deze lichtjes verschilden van de eerste
berekeningen in het oorspronkelijke dossier, werden deze eveneens aangepast in het huidige
dossier.
2.4 Relevante alternatieven
De strandsuppletie is noodzakelijk in functie van de kustverdediging van Oostende-Oosteroever, naar
analogie met de suppleties die voorzien worden ten westen van de nieuwe havendammen, t.h.v.
Oostende-centrum. Zandsuppleties zijn een goedkopere, efficiëntere en flexibelere vorm van kust-
verdediging dan harde constructies zoals dijken. Bovendien laat deze vorm van kustverdediging toe
om de ecologische band te herstellen tussen het strand en de achterliggende duinen.
Op grond van deze argumenten wordt verder geen rekening gehouden met alternatieven.
2.5 Administratieve voorgeschiedenis
• Plan-MER voor de kustverdediging en de maritieme toegankelijkheid van Oostende, 2007
• Besluit en plan-MER verslag (Dept. LNE, Dienst Mer, dd 25/06/07) omtrent het plan-MER
• Ontheffingsdossier voor de herinrichting van de Oosteroever in Oostende, 2012 (waarbij er
gesuppleerd werd tot op 5 m TAW en de nieuwe locatie van OSRC zich op de oostelijke
strekdam bevond).
Met opmaak: Lettertype: 10
pt
Met opmaak: Nederlands
(België)
Met opmaak: Standaard
Met opmaak:
opsommingstekens en
nummering
Met opmaak:
opsommingstekens en
nummering
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 11 van 61
3 Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden
In het juridisch en beleidsmatig kader worden de verschillende relevante aspecten inzake het milieu-
beleid voor het project- en studiegebied toegelicht. Dit gebeurt vanuit vier invalshoeken:
• een eerste deel omvat de (korte) beschrijving van de wetgeving in het kader van de
ruimtelijke ordening.
• het tweede deel bevat een opsomming van de wettelijke bepalingen op het vlak van de
milieuhygiëne (recht dat ertoe strekt een aantal negatieve invloeden op het leefmilieu
te voorkomen/beperken).
• in het derde deel komen de bepalingen van het milieubeschermingsrecht aan bod
(recht dat het behoud/herstel van positieve elementen beoogt).
• In een laatste deel komen de beleidsmatige randvoorwaarden aan bod.
In Tabel 3-1 worden de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden opgesomd, samen met hun
relevantie voor dit project en een korte bespreking.
193093 – OHD Herinrichting van de oosteroever in Oostende pagina 12 van 61
Tabel 3-1: juridische en beleidsmatige randvoorwaarden al dan niet van toepassing op het project(gebied) en studiegebied
Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking
RUIMTELIJKE PLANNING
Vlaamse Codex Ruimtelijke
Ordening
De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (een
coördinatie van het decreet ruimtelijke ordening)
voert vernieuwingen in op drie belangrijke punten:
vergunningen, planologie en handhaving. Die
vernieuwingen beogen vooral vereenvoudigde en
transparantere procedures en een grotere
rechtszekerheid voor burgers en lokale besturen.
ja Beschrijft de procedure en voorwaarden voor aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning.
Verordenende plannen Plannen die de bestemming van de gronden in
Vlaanderen bepalen. Hieronder wordt verstaan
- Gewestplan
- Bijzonder plan van aanleg (BPA)
- Ruimtelijke Uitvoeringsplan (RUP)
ja
Zie figuren 3-1 t.e.m. 3-4
Het grootste deel van het projectgebied is niet bestemd op het gewestplan. Enkel de meest
zuidelijke strook, aansluitend op de Spinoladijk, wordt aangeduid, m.b. als natuurgebied.
Het projectgebied valt grotendeels binnen de afbakening van het Provinciaal RUP ”Strand en
Dijk”, goedgekeurd door de Vlaamse regering op 19/9/2005. In dit PRUP wordt sectie 119
ingekleurd als “specifiek centrumgebied voor dagrecreatie”, de zone ten oosten daarvan als
“overgangsgebied recreatie – natuur”. Op het definitief PRUP werd de bestemmingszone voor
de strandsectie 119 evenwel uitgesloten.
De Vlaamse regering heeft op 13 maart 2009 het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Natuur-
gebieden Strand Middenkust – Oost definitief vastgesteld. Hierbinnen wordt het oostelijk deel
van het projectgebied aangeduid als natuurgebied. Verder zijn er aanduidingen in overdruk van
grote eenheden natuur en natuurverwevingsgebied.
De opmaak van het gewestelijk RUP voor de afbakening van het regionaalstedelijk gebied
Oostende werd definitief goedgekeurd op 15 mei 2009. Dit GRUP kent aan sectie 119 –
uitgesloten uit het PRUP Strand en Dijk – een nieuwe bestemming toe, met name natuurgebied
met in overdruk grote eenheid natuur. Voor de zone ten oosten van de nieuwe oostelijke
havendam gelden bijkomend volgende bepalingen: in dit gebied is het stallen van boten en
materiaal in functie van de surf- en zeilclub toegelaten.
Het meest westelijk deel van het projectgebied is gelegen in het GRUP Afbakening
Zeehavengebied Oostende, dat op 22/03/2013 definitief werd vastgesteld door de Vlaamse
Regering. Binnen dit GRUP valt het meest westelijk deel binnen “gebied voor
Verwijderd: op heden niet
bestemd. Dit zal gebeuren in
193093 – OHD Herinrichting van de oosteroever in Oostende pagina 13 van 61
Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking
waterweginfrastructuur” met een overdruk in functie van watersportclubs. De nieuwe oostelijke
havendam zelf wordt in dit GRUP bestemd als gebied voor zeehaven- en watergebonden
bedrijven..
Stedenbouwkundige
vergunning
Concrete toepassing van de Vlaamse Codex
Ruimtelijke Ordening.
Neen Een stedenbouwkundige vergunning is vereist voor het aanmerkelijk wijzigen van het reliëf van
de bodem (art. 4.2.1.,4 van de VCRO°)
Cf. art. 10,9 van het vrijstellingsbesluit strand- en duinophogingen en strand- en
duinverbredingen op openbaar domein zijn vrijgesteld van stedenbouwkundige vergunning. Art.
1.1,7° van dit besluit bepaalt dat de zeestranden en duinen tot het openbaar domein behoren.
Herbevestigde agrarische
gebieden
Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen wil het
buitengebied vrijwaren voor de essentiële functies
landbouw, natuur en bos. Om dat doel te bereiken
wordt er o.a. 750.000 ha agrarisch gebied
afgebakend. Momenteel zijn reeds 510.00 ha herbe-
vestigd als agrarisch gebied.
Neen Het projectgebied is niet gelegen in Herbevestigd Agrarisch gebied
MILIEUHYGIËNERECHT
Bodemdecreet – Vlarebo
(uitvoeringsbesluit)
Regelt de bodemsanering, potentiële verontreini-
gingsbronnen, historisch verontreinigde gronden en
grondverzet in Vlaanderen.
Ja Bij een beoogde uitgraving zoals bedoeld in het Vlarebo (hoofdstuk X) dient er een technisch
verslag en een bodembeheerrapport opgesteld te worden als de uitgegraven bodem afkomstig
is van een verdachte grond of als de totale uitgraving op een niet-verdachte grond meer dan
250 m3 bedraagt, en dit om te bewijzen dat de grond voldoet aan de voorwaarden voor het
beoogde gebruik. Het technisch verslag wordt opgesteld door een erkende
bodemsaneringsdeskundige en het bodembeheerrapport wordt afgeleverd door een erkende
bodembeheerorganisatie (zoals Grondbank vzw).
Op basis van het technisch verslag en een vergelijking van de bodemkwaliteit met de
verschillende normen van VLAREBO wordt bepaald of de bodem mag hergebruikt worden
binnen de kadastrale werkzone en/of naar welke bodembestemmingstypes hij (buiten de
kadastrale werkzone) al dan niet mag afgevoerd worden.
Het bodembeheerrapport geeft de volledige transportketen weer van de bodem (oorsprong,
transport, bestemming, vervoerder,…).
Met opmaak:
opsommingstekens en
nummering
Verwijderd: in opmaak is
Verwijderd: ja
Verwijderd: project omwille
van:¶
Verwijderd: aanmerkelijk
wijzigen
Verwijderd: 99-4
193093 – OHD Herinrichting van de oosteroever in Oostende pagina 14 van 61
Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking
Deze wetgeving is van toepassing voor de aangevoerde grond, nodig voor de zandsuppletie.
Vlarema Het Vlaams Reglement inzake afvalvoorkoming en
beheer (uitvoeringsbesluit van het afvalstoffen-
decreet), regelt het beheer en voorkomen van
afvalstoffen in Vlaanderen. Ook het aanwenden van
afvalstoffen als secundaire grondstof wordt hierin
gereglementeerd.
Ja Indien de uitgegraven grond beschouwd wordt als bouwstof (ophogingen worden niet
beschouwd als toepassing als bouwstof, indien gebruikt bij infrastructuurbouwwerken is dit wel
een bouwstof) en als afvalstof (vb. baggerspecie – ruimingsspecie) is het Vlarema van
toepassing
Voor het gebruik als secundaire grondstof van bepaalde afvalstoffen is een gebruikscertificaat
noodzakelijk. Dit geldt o.a. voor ruimingsspecie en baggerspecie.
Vlarem I Vlarem I is een uitvoeringsbesluit van het milieu-
vergunningsdecreet. Hierin worden de procedures
voor de meldingen en milieuvergunningsaanvragen
vastgelegd
Ja Waterkwaliteitsdoelstellingen zijn van toepassing bij de evaluatie van de ingrepen.
Vlarem II en
milieuvergunningendecreet
Ook Vlarem II is een uitvoeringsbesluit van het
milieuvergunningsdecreet. Hierin worden de alge-
mene en sectorale voorwaarden beschreven waar-
aan vergunningsplichtige activiteiten moeten vol-
doen. Daarnaast bevat dit besluit ook milieukwali-
teitsnormen voor oppervlaktewater, grondwater,
lucht, geluid en bodem.
ja De voorwaarden en normen uit Vlarem II die relevant zijn voor het project, zullen worden
behandeld bij de effectbespreking in dit ontheffingsdossier.
Wet op de bescherming van
de oppervlaktewateren
Besluit van de Vlaamse
regering voor wat betreft de
wijziging van de
milieukwaliteitsnormen
Regelt de bescherming van oppervlaktewateren van
het openbaar hydrografisch net tegen verontreini-
ging. De wet op bescherming van de oppervlakte-
wateren tegen verontreiniging legt de basis voor o.a.
milieukwaliteitsnormen.
In dit besluit, als wijziging van Vlarem I en II, wordt
een wijziging opgenomen van de milieukwaliteits-
normen voor oppervlaktewater, waterbodems en
grondwater. Dit besluit werd goedgekeurd op 21/05/
2010.
neen
Niet van toepassing voor het project.
Wet op de onbevaarbare
waterlopen
Hierin wordt vastgelegd dat buitengewone werken
van wijziging van de waterlopen slechts kunnen
uitgevoerd worden nadat hiervoor een machtiging
neen Niet van toepassing voor het project.
193093 – OHD Herinrichting van de oosteroever in Oostende pagina 15 van 61
Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking
bekomen is vanwege de bevoegde overheid
Bevaarbare waterlopen Voor de bevaarbare waterlopen geldt o.a. een
besluit betreffende het toekennen van vergunnin-
gen, het vaststellen en innen van retributies voor het
privatieve gebruik van het openbaar domein van de
waterwegen en hun aanhorigheden
Janeen Niet van toepassing voor het project.
Grondwaterdecreet Regelt de bescherming van het grondwater, het
gebruik ervan en het voorkomen en vergoeden van
schade.
De procedure voor het aanvragen van een
vergunning voor de onttrekking van of infiltratie naar
het grondwater, evenals voor boringen naar
grondwater, is geïntegreerd in VLAREM (rubrieken
52 tot en met 55).
In verband met de te volgen vergunningsprocedure
worden de grondwaterwinningen in 3 categorieën
onderverdeeld naargelang het opgepompte debiet
(melding, vergunning klasse 1 en vergunning klasse
2). Specifieke voorwaarden voor hoger genoemde
activiteiten zijn opgenomen in de hoofdstukken 5.52
tot en met 5.55 van VLAREM II.
De afbakening van waterwingebieden en bescher-
mingszones valt onder het besluit van 27 maart
1985.
neen Het projectgebied en nabije omgeving liggen niet in waterwingebied of binnen een
beschermingszone.
Er zijn geen grondwaterwinningen gepland.
193093 – OHD Herinrichting van de oosteroever in Oostende pagina 16 van 61
Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking
Polders en Watering Polders zijn openbare instellingen die werden/
worden opgericht met het oog op instandhouding,
drooglegging en bevloeiing van de ingedijkte
gronden die op de zee en de aan getij onderhevige
waterlopen werden veroverd.
Wateringen zijn openbare instelling die buiten de
polderzones ingesteld zijn met het oog op het tot
stand brengen en handhaven, binnen de grenzen van
hun gebied, van een voor de landbouw en hygiëne
gunstige bewatering en met het oog op de
beveiliging van de grond tegen watersnood.
Neen Er zijn geen polders en wateringen actief in of in de directe omgeving van het projectgebied.
Decreet Integraal
Waterbeleid
Dit decreet is de implementatie van de Europese
Kaderrichtlijn Water in de Vlaamse wetgeving en legt
de doelstellingen, principes en structuren vast voor
een vernieuwd duurzaam waterbeleid. In dit decreet
wordt o.m. de watertoets als instrument voor een
integraal waterbeleid opgenomen. Voor een activi-
teit die wordt onderworpen aan een milieueffect-
rapportage geschiedt de analyse en evaluatie van
het al dan niet optreden van een schadelijk effect op
de kwantitatieve toestand van het grondwater en de
op te leggen voorwaarden om dat effect te ver-
mijden, te beperken, te herstellen of te compen-
seren in dit rapport.
Dit decreet houdt eveneens in dat de schade door
overstromingen zo veel mogelijk wordt beperkt door
oplossingen die aansluiten bij de natuur van het
watersysteem (o.a. aanpak aan de bron en het voor-
zien van buffering voor overtollig water).
Ook zorgt dit decreet ervoor dat de nodige ruimte
voor water planmatig wordt vastgelegd.
D.m.v. de watertoets (besluit van 20/06/2006) dient
ja Relevante aspecten worden desgevallend toegelicht in de discipline water.
In het kader van dit decreet dient door de vergunningverlenende overheid een ‘watertoets’
uitgevoerd te worden (art. 8).
De analyse en de evaluatie van het al dan niet optreden van een ‘schadelijk effect’ en de op te
leggen voorwaarden om dit effect te beperken, te herstellen of te compenseren moet cfr. art
8§4 van het decreet gebeuren in het MER.
De watertoets is niet van toepassing op de mariene wateren (federale bevoegdheid).
193093 – OHD Herinrichting van de oosteroever in Oostende pagina 17 van 61
Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking
de overheid na te gaan hoe het watersysteem zal
worden beïnvloed door het project. Het watersys-
teem is het geheel van alle oppervlaktewater
(gaande van water dat een helling afstroomt tot de
rivieren), het grondwater en de natuur die daarbij
hoort.
Besluit inzake
hemelwaterputten, infiltratie-
voorzieningen,
buffervoorzieningen en
gescheiden lozing van
afvalwater en hemelwater
Dit besluit gaat uit van het principe dat hemelwater
in eerste instantie dient hergebruikt te worden, in
tweede instantie in de bodem infiltreert en in laatste
instantie vertraagd wordt afgevoerd. Het besluit is
o.m. van toepassing op het bouwen of herbouwen
van gebouwen vanaf 75 m² dakoppervlakte, uitbrei-
dingen vanaf 50 m² dakoppervlakte en aanleg van
verharde grondoppervlaktes vanaf 200 m².
neen Niet relevant voor dit project
Gewestgrensoverschrijdende
effecten
m) Verdrag van Espoo.
Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensover-
schrijdend verband (UNECE, 1991)
Ja Er zullen gewestgrensoverschrijdende effecten, meer bepaald t.g.v. de zandwinning op het
Belgisch continentaal plat (federaal grondgebied) in functie van de zandsuppleties.
MILIEUBEHEERSRECHT
MER-decreet Dit decreet en bijhorende besluiten regelt de
opmaak van een milieueffectrapportage.
Ja Het betreffende project is project-MER-plichtig. Voor het desbetreffende project kan een
verzoek tot ontheffing van de MER-plicht ingediend worden. Daartoe wordt voorliggend onthef-
fingsdossier opgemaakt.
Natuurdecreet Dit decreet regelt het beleid inzake natuurbehoud en
vrijwaring van het natuurlijke milieu, inzake de
bescherming, de ontwikkeling, het beheer en het
herstel van de natuur en het natuurlijk milieu, inzake
de handhaving en het herstel van de daartoe
vereiste milieukwaliteit en inzake het scheppen van
een zo breed mogelijk draagvlak.
Het decreet regelt tevens de procedure van de
afbakening van de Speciale Beschermingszones. Het
gebiedsgericht beleid houdt ook de ontwikkeling van
Ja Bijna het volledige projectgebied wordt aangeduid als VEN-gebied (grote eenheid natuur of
natuurverwevingsgebied). De opmaak van een verscherpte Natuurtoets is bijgevolg vereist.
Het projectgebied grenst aan het Habitatrichtlijngebied”Duingebied inclusief IJzermonding en
Zwin”
In 2005 werd een nieuw (federaal) vogelrichtlijngebied afgebakend in zee voor de Belgische
kust, bestaande uit drie delen. Deelgebied SBZ V2 (144,8 km²) strekt zich uit voor de kust van
Oostende. Het doel van de beschermingsmaatregelen is de bescherming en instandhouding van
de vogelsoorten fuut, grote stern, visdief en dwergmeeuw.
193093 – OHD Herinrichting van de oosteroever in Oostende pagina 18 van 61
Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking
het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en het Inte-
graal Verwevings- en ondersteunend Netwerk (IVON)
in. Het natuurdecreet legt de voorschriften en
geboden in VEN en de Speciale Beschermingszones
vast.
Tevens regelt dit decreet het soortgericht natuur-
beleid (soortenbescherming).
Ramsargebieden
In uitvoering van de Conventie van Ramsar, werden
in België watergebieden afgebakend, die van
internationale betekenis zijn, in het bijzonder als
woongebied voor watervogels.
Neen De Vlaamse Banken in de kustwateren werden aangeduid als Ramsargebied. Omwille van hun
ligging vallen deze evenwel onder federale bevoegdheid. Op ca.400m ten (noord)westen van
het projectgebied is een Ramsargebied gelegen.
Duinendecreet De bedoeling van het Duinendecreet is om de druk
op de groene ruimte in de kuststreek te beperken.
In uitvoeringsbesluiten werden de te beschermen
duingebieden afgebakend. Deze besluiten werden
bekrachtigd door het Vlaams Parlement. De aan-
duiding als beschermd duingebied of als voor het
duingebied belangrijk landbouwgebied betekent dat
hiervoor een bouwverbod geldt, ongeacht de
bestemming van het goed volgens de bestemmings-
plannen (gewestplan, APA, BPA) of verleende ver-
kavelingsvergunningen
Ja Net ten zuiden van het projectgebied wordt een gebied aangeduid binnen het Duinendecreet.
Natuurreservaten Voor elk erkend / Vlaams natuurreservaat wordt een
beheersplan opgesteld.
m) Nee Er bevindt zich geen natuurreservaat in of nabij het projectgebied.
Bermbesluit Dit Besluit wil een natuurvriendelijker bermbeheer
stimuleren via een aangepast maaibeheer met
geschikt materieel en met verbod van biociden-
gebruik
Neen Dit is van toepassing op bermen en taluds langs wegen, waterlopen en spoorwegen, waarvan
het (on)kruidbeheer toebehoort aan publiekrechterlijke personen (vb. openbare besturen). Dit
besluit is niet van toepassingvoor dit project.
Bosdecreet Het bosdecreet heeft tot doel het behoud, de
bescherming, de aanleg en het beheer van de bossen
Neen Er bevindt zich geen bos in of nabij het projectgebied.
193093 – OHD Herinrichting van de oosteroever in Oostende pagina 19 van 61
Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking
in Vlaanderen te regelen.
Landschapsdecreet en
decreet tot bescherming van
monumenten, stads- en
dorpsgezichten.
Regelt de bescherming van landschappen en de
instandhouding, het herstel en het beheer van de in
het Vlaams Gewest gelegen beschermde landschap-
pen.
Regelt de bescherming van de monumenten, stads-
en dorpsgezichten.
De ‘erfgoedlandschappen’ vormen een onderdeel
van het Decreet inzake de landschapszorg. Nieuw
voor de landschapszorg is het behoud van de erf-
goedlandschappen via de tussenstap van aanduiding
van ‘ankerplaatsen’. Dat zijn de meest waardevolle
landschappen zoals weergegeven in de landschaps-
atlas. Vanaf de opname in ruimtelijke uitvoerings-
plannen worden deze ‘ankerplaatsen’ erfgoedland-
schappen genoemd. Op die manier wordt een
integratie van de landschapszorg in de ruimtelijke
ordening nagestreefd.
Ja Beschermde monumenten en landschappen in de omgeving worden verder toegelicht in het
overeenkomstig hoofdstuk van het ontheffingsdossier.
193093 – OHD Herinrichting van de oosteroever in Oostende pagina 20 van 61
Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking
Decreet op het archeologisch
patrimonium
Europese Conventie van
Malta (La Valetta, 1992)
Regelt de bescherming, het behoud en de instand-
houding, het herstel en het beheer van het archeo-
logisch patrimonium en organiseert en reglemen-
teert de archeologische opgravingen.
De vertaling van de Conventie van Malta naar
Vlaamse regelgeving is nog niet gebeurd. Vanuit de
Vlaamse Overheid wordt er wel naar gestreefd te
handelen ‘in de geest van Malta’. Er wordt hierbij in
de eerste plaats gestreefd naar het behoud van de
sites in situ, wat een inschakeling van archeologie in
de vroegste fasen van de ruimtelijke planning
vereist.
Daar waar behoud in situ niet mogelijk is, is het
enige mogelijke alternatief een preventief archeo-
logisch onderzoek van de bedreigde sites.
In het verdrag zijn tevens bepalingen opgenomen
m.b.t. de financiering van archeologisch onderzoek.
In art. 5 van het verdrag wordt verplicht te
waarborgen dat milieueffectrapportage en de daar-
uit voortvloeiende beslissingen ten volle rekening
houden met archeologische vindplaatsen en hun
context.
Ja Toevalsvondsten dienen gemeld te worden. Er dient rekening gehouden te worden met de
eventuele adviezen van het Agentschap Ruimtelijke ordening-Onroerend erfgoed
Ontheffingsdossiers en de daaruit voortvloeiende beslissingen dienen ten volle rekening te
houden met archeologische vindplaatsen en hun context (art. 5.3 van de conventie van Malta).
JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN ZEEGEBIEDEN
Wet Mariene Milieu De wet van 20/01/1999 tot bescherming van het
mariene milieu in de zeegebieden onder de
rechtsbevoegdheid van België biedt de rechtsbasis
om het Belgisch deel van de Noordzee te behoeden
tegen zeegebonden verontreiniging en om aan
natuurbehoud-, herstel- en –ontwikkeling te kunnen
doen
Ja De bepalingen uit deze wet zijn van toepassing op het studiegebied
193093 – OHD Herinrichting van de oosteroever in Oostende pagina 21 van 61
Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking
KB vergunningen en machti-
gingen activiteiten in de
Noordzee
In uitvoering van de Wet Mariene Milieu, bepaalt dit
KB de procedure voor vergunningen en machti-
gingen voor bepaalde activiteiten in de zeegebieden
onder rechtsbevoegdheid van België
Ja Hierin wordt o.a. een procedure beschreven voor volgende activiteiten:
- burgerlijke bouwkunde
- het graven van sleuven en het ophogen van de zeebodem
Voor bepaalde werken (vb. i.v.m. zeewering en haven) zijn deze procedures niet van toepassing
Zand- en grindexploitatie Dit KB bevat bepalingen voor de exploratie en
exploitatie van de minerale en niet-levende rijk-
dommen van de zeebodem en van de ondergrond
van de zee. Een concessie is o.a. vereist voor het
winnen van aggregaten uit zee.
Ja In geval de exploratie en exploitatie betrekking hebben op zand dat bestemd is voor haven- of
kustwerken uitgevoerd door of voor de Staat in afgebakende zones, wordt de aanvraag om
concessie vervangen door een aangifte.
Terugstorten baggerspecie in
zee
In uitvoering van de Wet Mariene Milieu bepaalt dit
KB van 12/03/2000 de bepalingen ivm het terug-
storten in de Noordzee van bepaalde materialen en
stoffen
Neen Bij terugstorten van baggerspecie dient dit KB nageleefd te worden
BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN
Ruimtelijk Structuurplan
Vlaanderen (RSV)
Het Structuurplan geeft de richtlijnen weer voor het
toekomstig gebruik van de ruimte in Vlaanderen
voor verschillende sectoren.
Ja In het RSV zijn volgende relevante bepalingen opgenomen voor het studiegebied:
De zeehaven van Oostende is opgenomen als poort op Vlaams niveau. Omwille van haar
bestaande of potentiële positie in het internationale communicatienetwerk (water, weg, spoor,
lucht, telecommunicatie) is zij een element van de economische structuur op internationaal
niveau en kan ze hoogwaardige internationale investeringen aantrekken. Volgens het RSV moet
het havengebied zodanig worden gedifferentieerd dat:
-de milieuhygiënische impact naar de nabij gelegen bebouwing door een interne zonering
geminimaliseerd wordt;
-bufferzones worden aangeduid waarin mogelijkheden worden aangegeven en
gerealiseerd;
-de ontsluitingsinfrastructuur (noodzakelijk voor het economisch functioneren) wordt
aangegeven;
-de structurele natuurelementen (o.a. Ramsargebieden) maximaal gevrijwaard blijven
- de ecologische infrastructuur blijft functioneren
Het regionaalstedelijk gebied Oostende maakt deel uit van het stedelijk netwerk op Vlaams
niveau ‘de Kust’. De rol van dit gebied ligt vooral in de kustgebonden toeristisch-recreatieve
ontwikkeling. Daarnaast is de transportfunctie, in het bijzonder de maritieme transportfunctie
rond de poorten belangrijk.
193093 – OHD Herinrichting van de oosteroever in Oostende pagina 22 van 61
Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking
In het RSV worden ook gebiedsspecifieke ontwikkelingsperspectieven geformuleerd met betrek-
king tot de natuurlijke structuur, meerbepaald voor de kustmilieus (inclusief de duinengordel).
Omwille van de zware druk op de waardevolle ecosystemen van het kustmilieu moeten de
ecologische waarden van het kustgebied optimaal worden versterkt.
Provinciaal Ruimtelijk Struc-
tuurplan (PRS) West-Vlaande-
ren
Het ruimtelijke structuurplan van de provincie West-
Vlaanderen werd op 12/06/2001 vastgesteld door de
provincieraad (gewijzigd op 29/11/2001) en
goedgekeurd door de Vlaamse regering op
29/11/2001.
Het plan is van kracht voor alle openbare besturen,
omdat het een beleidsplan is dat het ruimtelijk kader
weergeeft op langere termijn
Ja In het PRS zijn geen specifieke bepalingen opgenomen m.b.t. het studiegebied. Wel kunnen
bepalingen uit het PRS een rol spelen voor de relatie tussen het studiegebied en de omgeving
(vb. inzake toeristisch-recreatieve elementen, selecties van natuurverbindingsgebieden en
ecologische infrastructuur van bovenlokaal belang,…)
Afbakening regionaalstedelijk
gebied Oostende
Op 15 mei 2009 werd het PRUP Afbakening Regio-
naalstedelijk Gebied Oostende goedgekeurd.
Ja Binnen deze procedure GRUP werd voor de eerste strandsectie naast de Oostdam (gelegen in
deelgebied 2) een nieuwe bestemming toegekend (zie kaart 2.2), met name natuurgebied met
in overdruk grote eenheid natuur.
Gemeentelijk Ruimtelijk
Structuurplan Oostende
Het GRS van Oostende werd in juli 2006 goed-
gekeurd door de Bestendige Deputatie van West-
Vlaanderen.
Ja Het richtinggevend gedeelte vermeldt o.a. Het volgende:
Het toepassen van het geïntegreerd kustzonebeheer veronderstelt een groter strandoppervlak.
De stad Oostende gaat er van uit dat dit ruimer strandareaal ten volle kan worden ingezet om
haar positie van ‘stad aan zee’, toeristisch-recreatief te benutten. De dijken die door deze vorm
van kustzonebeheer steeds minder aan stormschade onderhevig zijn, komen dan ook voor een
meervoudig gebruik in aanmerking (geïntegreerde strandcabines,ondergrondse parkeer-
voorzieningen, clublokalen voor watersportverenigingen, bergplaatsen voor surfplanken en
kleine zeilboten, …).
Het strandleven op de oosteroever is momenteel weinig aantrekkelijk. Belangrijke elementen
voor de verdere ontwikkeling en attractiviteit van de oosteroever zijn:
-de kwalitatieve ontwikkeling van het strand;
-de vernieuwing van het Oosterstaketsel;
-benutten van de geplande nieuwe oostelijke strekdam als
kwalitatieve constructie met wandelpromenade;
-de realisatie van het maritiempark ‘Duin en Zee’ met het Fort Napoleon, de reconversie van het
militair hospitaal, het vakantiecentrum Duin en Zee, het Centrum van de aarde, het
193093 – OHD Herinrichting van de oosteroever in Oostende pagina 23 van 61
Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking
Vuurtorendok met jachthaven, de vuurtoren, …
-…
De verankering bij de inrichting met de eigen omgeving is belangrijk in functie van de eigen
identiteit van de plek. De specifieke zeewerende infrastructuur geeft andere mogelijkheden aan
de ontwikkeling van dit strandleven.
In het bindend gedeelte wordt opgenomen dat: Ten oosten van de havengeul heeft het
Kustfront veeleer nood aan reconversie van het bestaande militaire en maritieme erfgoed, een
beperkte ontwikkeling van toeristisch-recreatieve trekpleisters en tijdelijke verblijven ten zuiden
van de Halve Maandijk, het Vuurtorendok en het te realiseren Maritieme park. Deze opties en
de ambitie daarbij resoluut te kiezen voor ruimtelijke kwaliteit zal door de stad opgenomen
worden in ruimtelijke uitvoeringsplannen en/of stedelijke verordeningen.
Gemeentelijk Mobiliteitsplan
Oostende
Het gemeentelijk mobiliteitsplan Oostende werd
goedgekeurd in september 2001.
Ja De beleidskeuzes van het mobiliteitsplan werden overgenomen in het GRS.
Milieubeleidsplan 2003-2007-
2010 (MINA-plan 3)
Het gewestelijk milieubeleidsplan wordt opgesteld
met het oog op de bescherming en het beheer van
het milieu.
Ja De relevante acties worden in de toepasselijke disciplines van dit ontheffingsdossier
besproken..
Milieubeleidsplan provincie
West-Vlaanderen
De opstelling van een provinciaal milieubeleidsplan
werd verplicht gesteld door een Besluit van de
Vlaamse Regering van 14/06/2002. De provincies zijn
verplicht hun milieubeleid te voeren op basis van
een provinciaal milieubeleidsplan. Het provinciaal
milieubeleidsplan moet uiterlijk op 01/05/2004
worden vastgesteld.
Het milieubeleidsplan van de provincie West-
Vlaanderen werd vastgesteld door de provincieraad
op 28/01/1999 en beslaat de planperiode 1999-
2002.
Het nieuw milieubeleidsplan 2004-2008 werd
goedgekeurd door de provincieraad op 29/01/2004.
Ja In het milieubeleidsplan wordt gesteld dat de provincie het geïntegreerd kustzonebeheer zal
coördineren. Intussen werd hier ook concrete invulling aan gegeven. Verder is de relevantie van
het provinciale milieubeleidsplan voor onderhavig plan is eerder beperkt.
Ecosysteemvisie Vlaamse
Kust
Deze ecosysteemvisie (1996) is een
beleidsoriënterend wetenschappelijk referentiewerk
dat een aantal aanbevelingen formuleert voor de
Ja
193093 – OHD Herinrichting van de oosteroever in Oostende pagina 24 van 61
Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking
natuurontwikkeling langs de Vlaamse Kust.
Geïntegreerd kustzonebeheer Door het voormalige AWZ werd in 2000 een planolo-
gisch en juridisch kader voor het gebruik van de zee-
wering en in het bijzonder strand en dijk opgesteld.
Ja Het ontheffingsdossier kadert binnen dit ‘geïntegreerd kustzonebeheer’
Regionale Landschappen
Een regionaal landschap is een duurzaam samen-
werkingsverband ter bevordering van o.a. streek-
eigen karakter, natuur, beheer kleine landschaps-
elementen.
Ja Het projectgebied is niet gelegen in een regionaal landschap
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 25 van 61
Figuur 3-1: Situering van het projectgebied op het gewestplan (bron: AGIV)
Figuur 3-2: Situering van het projectgebied op het PRUP “Strand en Dijk” – deelplan 5: Oostende (bron: provincie West-Vlaanderen)
De bestemmingszone “specifiek centrumgebied voor dagrecreatie” (bruin) werd door de Vlaamse
regering uitgesloten uit het definitief PRUP.
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 26 van 61
Figuur 3-3: Uittreksel uit het GRUP “Strand Middenkust-Oost” – deelplan 1 (bron: ARP)
Figuur 3-4: Situering van het projectgebied op het GRUP Afbakening Regionaalstedelijk Gebied Oostende (bron: ARP)
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 27 van 61
4 Overzicht van mogelijke effecten en grensoverschrijdende
effecten
Er zullen gewestgrensoverschrijdende effecten optreden, meer bepaald op het aanpalend maritiem
gebied, dat federaal grondgebied is. De gewestgrens wordt gevormd door de zgn. GLLWS (Gemid-
delde Laagste LaagWaterlijn bij Springtij in Oostende). Dit is ook de zeewaartse begrenzing van het
projectgebied.
Gebaseerd op de algemene locatiekarakteristieken en de projectbeschrijving worden hieronder de
voornaamste mogelijke effecten die t.g.v. het project redelijkerwijze kunnen verwacht worden in
een overzicht weergegeven (zie Tabel 4-1.).
(T = tijdelijk ; P = permanent)
Verwijderd: Tabel 4-1
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 28 van 61
Tabel 4-1: Overzicht ingreep-effect relaties (mogelijke en te onderzoeken effecten)
Ingreep Direct effect Discipline Indirect effect Discipline
Strandsuppletie
Aanvoer van materialen / zand
Uitkleppen van zand in zee
Aanleg infrastructuur/ werkzone voor
zandsuppletie langs landzijde
Opspuiten en effecten van zand
Ontruimen van de werf
Verontreiniging door lekken machines
Grondverzet + risico op verspreiding
verontreiniging
Wijziging (zee)bodem
Wijzigende belevingskwaliteit
Sedimentatie + erosieprocessen
Wijziging stromingspatroon
Aantasting Natura 2000 – gebieden +
aantasting benthos
Verstoring geluidsklimaat
Bodem en
grondwater (P)
Landschap,
Bouwkundig Erfgoed
en Archeologie (P)
Bodem (P)
Water (P)
Fauna en flora (P)
Geluid (T)
Verkeershinder
Rustverstoring
Landschapsbeleving
Wijziging erfgoedwaarde
Hinderbeleving
Mens (T)
Fauna en Flora (T)
Mens (P)
Landschap, Bouwkundig
Erfgoed en Archeologie
(P)
Mens (T)
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 29 van 61
5 Beschrijving van de bestaande situatie, effecten en
maatregelen
Onderstaande beschrijving geeft per discipline een beschrijving van de bestaande situatie, de
toekomstige toestand, een beschrijving van de effecten die verwacht worden en een overzicht van
de maatregelen die (waar nodig) genomen dienen te worden.
De discipline geluid wordt buiten beschouwing gelaten. De afgeleide effecten van de aanleg- en
exploitatiefase of mens en fauna en flora worden wel besproken bij de resp. disciplines.
5.1 Bodem en water
5.1.1 Beschrijving van bestaande toestand
Voor de beschrijving van de huidige toestand is de beschikbare informatie relatief beperkt. De
bodemkaart, geologische kaart, grondwaterkwetsbaarheidskaart, hydrografische kaart, watertoets-
kaarten,… geven geen relevante informatie over het projectgebied. Het zee- en strandgedeelte van
het projectgebied is niet gekarteerd. Het landgedeelte (de oeverstrook op Oosteroever) is, net als de
rest van de Oostendse agglomeratie, aangeduid als “antropogeen”, en is niet gekarteerd op de quar-
tairgeologische kaart. De geologische kaart (met de pre-quartaire afzettingen) is niet relevant voor
het projectgebied, aangezien het Quartair in Oostende een dikte heeft van minstens 35 m.
Volgens de beschikbare kaarten op de internetsite van BMM (Beheerseenheid van het Mathematisch
Model van de Noordzee; www.mumm.ac.be) kunnen ter hoogte van de kustzone voor Oostende de
volgende karakteristieken afgeleid worden:
• De korrelgrootte van de zanddeeltjes van de kustzone voor Oostende wordt gekenmerkt als
fijn zand; hoe verder op zee, hoe groter de korrelgrootte.
• T.h.v. de kustzone voor Oostende wordt er een zone met een hoog slibgehalte waar-
genomen (25 tot 50 % slib, in suspensie of op de bodem), zodat de bodem er gekenmerkt
wordt als een slibhoudende zandbodem.
• Tot op ca. 5 km van de kustlijn varieert de diepte van de zeebodem tussen de 5 en de 10 m.
Plaatselijk en evenwijdig aan de kustlijn komen er banken voor waar de diepte 2 tot 5 m
bedraagt.
• De stromingsrichting voor de kust van Oostende verloopt in hoofdzaak parallel aan de
kustlijn.
Door de oriëntatie van de kustlijn (WZW-ONO) en de dominante richting van zeestromingen en
winden, verloopt de stromingsrichting voor de kust van Oostende in hoofdzaak parallel aan de kust-
lijn, bij vloed naar het ONO (richting Schelde-estuarium) en bij eb naar het WZW (richting Nauw van
Calais).
Binnen het projectgebied zelf worden secties 119 tot 122 gekenmerkt door een flauw hellend strand,
een zeer smal droog strand en een dijk tussen het strand en de achterliggende duinen (de Spinola-
dijk). De verschillende secties worden van elkaar gescheiden door strandhoofden.
Wat betreft kustveiligheid vormt de lokale verlaging in de duinen in sectie 121 een aandachtspunt.
Ongeveer in het midden van sectie 121 vertoont de achterliggende duin een kleiner duinvolume. Dit
leidde ertoe dat deze sectie in het kader van het Geïntegreerd Kustveiligheidsplan (GKVP) geïdentifi-
ceerd werd als zwakke schakel. Bij de toetsing van deze zone, uitgevoerd in het kader van het GKVP,
bleek dat er zich geen problemen stellen bij een storm met terugkeerperiode 1000 jaar, ook niet na
30 cm zeespiegelstijging (in 2050). Enkel bij een storm met terugkeerperiode 4000 jaar inclusief
30cm zeespiegelstijging (in 2050) is het duinvolume te klein om de veiligheid nog te kunnen garan-
deren, en kan er mogelijk een bres ontstaan. De overstromingsrisicoberekeningen gaven aan dat er
bij de Spinoladijk risico’s zijn ten gevolge van de overstromingen door enerzijds de bres in profiel
121.1 (Duin en Zee) en anderzijds de overslagdebieten over de top van de zeewering in profiel 119.1.
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 30 van 61
Figuur 5-1: bathymetrie referentiesituatie ter hoogte van het projectgebied
De kustduinen bevatten algemeen belangrijke (ondiepe) zoetwaterreservoirs. Hiervan bevinden de
grootste zoetwaterreservoirs zich tussen de Franse grens en de IJzermonding. Deze
zoetwatervoorraden ontstaan als gevolg van een neerslagoverschot (de neerslag min de totale
verdamping). Doordat het duinmassief zich relatief hoog boven het strand- en polderniveau verheft
en door het ontbreken van drainerende waterlopen, kan de bovengrens van deze zoetwatermassa
(de grondwatertafel), boven het zeeniveau uitreiken. Deze neemt (geïdealiseerd) een lensvorm aan
(zoetwaterlens, drijvend op het ‘zwaardere’ brakke en zoute grond-water). In de evenwichtstoestand
stroomt steeds een deel van deze zoetwatermassa af naar zee, een ander deel in de richting van de
polders.
De ondergrens van de waterlens wordt in eerste instantie bepaald door de geologische opbouw van
het kustgebied. Het kwartair (grondwater)reservoir is in het Belgische kustgebied algemeen
opgebouwd uit een afwisseling van doorlatende en slecht doorlatende lagen. De onderste
doorlatende laag, rustend op het ondoorlatend tertiair (klei)substraat, bestaat voornamelijk uit
middelmatig tot grof zand met grind en schelp-fragmenten. In de doorlatende lagen gebeurt de
grondwaterstroming hoofdzakelijk horizontaal, in de slecht doorlatende lagen voornamelijk
verticaal. De samenstelling van die slecht doorlatende lagen kan variëren van fijne, leemhoudende
zanden over leem naar kleilagen. De verticale hydraulische doorlatendheid is dan ook zeer gering.
Deze slecht doorlatende lagen vertonen een discontinu verloop, wat als gevolg heeft dat het
hydrologisch systeem plaatselijk min of meer afgesloten is.
Op het grondgebied van Oostende dringt het regenwater zeer snel in het duinenzand en er ontstaat
een zoetwaterstroom naar de polders. In de polders wordt de waterhuishouding kunstmatig
geregeld. De kreek-ruggen, die een dikke zoetwaterlaag hebben, worden hierdoor niet beïnvloed, de
klei-op-veengebieden meestal wel.
Vanuit de hoger gelegen duinen treedt een zoetwaterstroom op naar de lager gelegen
poldergronden. Omdat er onder de zoetwaterlaag zoute of brakke waters voorkomen (2 tot 30m
dikte), verzilt het opper-vlaktewater in de bodem. In Oostende situeert dit grensvlak zich op zeer
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 31 van 61
sterk en snel wisselende diepte. Het grensvlak bevindt zich zeer ondiep (minder dan 2m) in grote
gedeelten van de historische polders, maar anderzijds op meer dan 20m diepte ter hoogte van
Raversijde Bad en ten zuiden van Stene.
De problemen met de afwatering in de kustvlakte, ingevolge het vlakke reliëf, lagen aan de basis van
het ont-staan van de zogenaamde wateringen of polderbesturen. Het waren grondeigenaars die zich
verenigden om dijken op te richten, kanalen te graven en de goede afwatering te waarborgen. In het
begin gebeurde de afwatering in de bestaande waterlopen. Later ontstond een onafhankelijk net van
sloten, grachten en vaarten. Door de plaatsing van sluizen wordt de waterstand en de ontwatering
kunstmatig geregeld.
Momenteel wordt de waterhuishouding in de polders vooral bepaald vanuit het oogpunt van de
landbouw-voering. Ontwateringsproblemen zijn grotendeels verholpen. Overstromingen kunnen zich
nog voordoen in het gebied rond de Gouwelozekreek en de Zwaanhoekpolder. Door ingrepen in de
waterafvoer van het gebied wordt de grondwaterstand kunstmatig op peil gehouden.
5.1.2 Beschrijving van de toekomstige toestand en de verwachte effecten
5.1.2.1 Strandsuppletie
Wijziging zeebodem en kustlijn
De zandsuppletie zorgt voor wijzigingen in het niveau van de zeebodem en de ligging van de kustlijn.
Er wordt gewerkt met een korreldiameter van ongeveer 0,220mm en voor het grootste deel een
bijhorende flauwe strandhelling van 1/50.
Het effect van de suppletie op het strand en de zeebodem wordt als neutraal beschouwd.
Stromingspatroon en stroomsnelheden rondom de oostelijke havendam
In het kader van het OW-plan Oostende werd er in 2004 een morfologische studie uitgevoerd waarin
ook de stromingsmodellering werd besproken. In verband met de Oosteroever werd er opgemerkt
dat er zich een zgn. neer vormt achter de oostelijke havendam bij vloed. In een meer recente studie
werd het stromingsmodel verder verfijnd. Hoewel de focus hier op de stroming in de haventoegang
lag, kan ook hier de neervorming rondom de oostelijke dam bij vloed geobserveerd worden.
Het effect van een gewijzigde bathymetrie door de strandsuppletie wordt op eenzelfde manier nage-
gaan als bij de effecten van de havendammen: voor een aantal configuraties worden bij maximale
vloed en maximale eb de verschillen in stroming tussen het voorgestelde ontwerp en de bestaande
toestand uitgerekend en vergeleken.
De stroomrichting en snelheid bij maximale vloedstroom werden bepaald. Na aanleg van de
suppletie zal er neervorming rondom de oostelijke dam optreden. In de eerste twee secties ten
oosten van de oostelijke havendam is er een wijziging in de stroomsnelheden te verwachten: door
aanleg van de strandsuppletie wordt er extra droog strand gecreëerd en schuiven de
hoogtecontouren iets meer zeewaarts op. Daarom is er dicht tegen de kust een afname van de
stroomsnelheden te zien ten gevolge van ondieper water (ordegrootte -0,05m/s) en is er een kleine
verhoging net zeewaarts van deze zone door contractie van de stroomlijnen (ordegrootte 0,075m/s).
Vergeleken met de maximale vloedsnelheid rondom het gebied van de nieuwe vaargeul – in de
huidige toestand 0,6–0,7m/s – zijn deze verschillen echter klein.
De verschillen in stroomsnelheid (t.o.v. de referentiesituatie) bij maximale ebstroom zijn van dezelf-
de grootteorde als deze bij maximale vloedstroom (0,05m/s). Wat betreft de uitgestrektheid is er
niet alleen invloed lokaal bij de suppletie, maar is er ook invloed merkbaar tot voor de haveninkom.
In het grootste deel van dit gebied gaat het om een beperkte verlaging van de stroomsnelheid.
Lokaal ten westen van de westelijke havendam is er een beperkte verhoging van de stroomsnelheid.
Vergeleken met de huidige stroomsnelheid van 0,5-0,6m/s rond de ligging van de nieuwe vaargeul is
deze wijziging niet significant.
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 32 van 61
De aanleg van de suppletie op de Oosteroever heeft dus een zeer beperkte invloed op de stroming
rondom de oostelijke havendam. Er worden dan ook geen significante effecten verwacht.
Grondverzet
Het totaal suppletievolume bedraagt ca. 600.000m³. Er wordt verondersteld dat dergelijke
hoeveelheden zand met korrel-grootte ca. 200 µm kunnen worden gewonnen in de huidige
concessiezones in de Noordzee, maar qua grondbalans wordt het ontginnen van een dergelijk
volume toch als matig negatief beoordeeld.
Bescherming tegen stormen
In functie van kustverdediging wordt opgelegd dat bresvorming in de zwakkere sectie 121 moet
vermeden worden.
Het minimaal vereist profiel in sectie 121 wordt bepaald met behulp van duinafslagberekeningen
uitgevoerd met het model Duros-plus. De berekeningen worden uitgevoerd met een tijdshorizon tot
2050, waarbij er rekening gehouden wordt met een zeespiegelstijging van 30cm en een terugkeer-
periode van 4000 jaar, conform de duintoets uitgevoerd in het kader van het GKVP. Het resultaat van
de duinafslagberekeningen in de huidige toestand toont dat de veiligheidslijn in het grensprofiel ligt,
zodat de veiligheid niet gegarandeerd is. Na aanleg van een strand met helling 1/50 tot +5m TAW
(korrelgrootte 0,220mm) zal het grensvolume zeewaarts van de veiligheidslijn gelegen zijn, waardoor
de toestand dus wel veilig is. Er wordt dus verwacht dat de effecten op de kustverdediging positief zullen zijn.
Figuur 5-2: duinafslagberekeningen sectie 121 (T4000 in 2050) – huidige toestand (links) en na aanleg van strand tot +5m TAW en helling 1/50
Zeewaterkwaliteit
Door de vergroting van de strandoppervlakte vergroot de kans dat het zeewater vóór het
projectgebied zal gebruikt worden voor recreatie. Er kan evenwel niet gegarandeerd worden dat de
kwaliteit van het zeewater vóór het strand van Oostende ten allen tijde zal voldoen aan de vereiste
kwaliteitsnormen, en dit vooral door de aanwezigheid van totale en fecale coliformen en fecale
streptokokken. De waterkwaliteit van het zeewater voor de kust van Oostende wordt sterk
beïnvloed door de waterkwaliteit van het oppervlaktewater dat via het kanaal Brugge-Oostende
vanuit het binnenland wordt aangevoerd en uitmondt in zee t.h.v. de geplande havendammen. Uit
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 33 van 61
metingen van de VMM t.h.v. het Klein Strand blijkt immers dat de norm voor bovenvermelde
parameters geregeld overschreden wordt (5 maal op 42 analyses in 2004)2.
Door de zich ver in zee uitstrekkende havendammen en de vnl. NO gerichte zeestroming lijkt de kans
echter vrij klein dat vervuild havenwater in het zeewater vóór het projectgebied terecht komt;
vermoedelijk wordt het dadelijk weggespoeld en verdund.
De zeewaterkwaliteit t.h.v. het suppletiegebied wordt grotendeels bepaald door de kwaliteit van het
geloosde oppervlaktewater en is dus niet direct gekoppeld aan het project. Maar het is hoe dan ook
van belang dat de zeewaterkwaliteit wordt opgevolgd. De keuze van de te bepalen parameters en de
frequentie van analyse wordt best overeen gekomen met de Gezondheidsinspectie en de VMM. Bij
overschrijding kunnen dan de nodige maatregelen (vb. zwemverbod) getroffen worden.
Wijziging grondwater
Het strand wordt door de suppletie zeewaarts verbreed. Door de suppletie zal de grondwaterstand
in het nieuwe strandgedeelte stijgen, maar ook erachter in de bestaande duinen. Er wordt niet
verwacht dat de stijging van de grondwaterstand tot grondwateroverlast zal leiden. Aanleunend
bestaand lager (duin)gebied kan op termijn wel wat vochtiger worden.
Ten gevolge van de suppletie kan een eventueel aanwezige zoetwaterlens meer landinwaarts lokaal
worden vergroot. De stijging van de zoetwaterlens is een proces dat tijd nodig heeft. De snelheid
waarmee de zoet-waterlens ter plaatse van de suppletie groeit, is afhankelijk van de hoeveelheid
grondwateraanvulling (infil-tratieoppervlakte). De tijd die benodigd is om een nieuwe
evenwichtssituatie te bereiken ligt in de grootte-orde van 100 jaar.
Bij stijgende grondwaterstanden kan de grondwaterafvoer naar de eventuele duinmeren en de
duinrellen (zoet- en brakwaterafvoergeulen naar de polder) toenemen. Rekening houdend met de
beperkte omvang van de suppletie en het min of meer verstedelijkt bodemgebruik t.h.v. de
suppletiezone zal dit effect echter niet relevant zijn voor het projectgebied.
Ter hoogte van de Oosteroever te Oostende wordt zand vanuit de zee aangebracht op de huidige
zeebodem. Gezien er geen zoetwaterlenzen aanwezig zijn ter hoogte van de huidig zeebodem is
verzilting van eventuele zoetwaterlenzen niet van toepassing.
De uitbreiding van het areaal duingebied zal een vergroting in diversiteit aan duinhabitats en –
soorten tot gevolg hebben. Deze uitbreiding zal ook een verandering in hydrologie in het gebied met
zich meebrengen. De zeewaartse verbreding van het duingebied kan immers leiden tot verhoging
van grondwaterstanden in het achterliggende duingebied door de vorming van een zoetwaterbel in
de nieuwe duinen. Dit heeft meestal positieve effecten op de flora van het duingebied, maar is sterk
afhankelijk van de mate van grondwater-standstijging. In laag gelegen gebieden kan dit een
vernatting veroorzaken. Dit heeft een verhoging van de biologische kwaliteit van
grondwatergebonden habitats tot gevolg, met ontwikkeling van vochtige duin-valleien.
5.1.3 Besluit
Er kan gesteld worden dat inzake bodem- en wateraspecten geen aanzienlijke negatieve effecten te
verwachten zijn van het project. Inzake kustverdediging zal de strandsuppletie een positief effect
hebben.
Voor de discipline bodem en water kan gesteld worden dat een MER-onderzoek geen nieuwe of
bijkomende gegevens zal opleveren voor de beoordeling van de milieueffecten.
2 Bron: Mondelinge mededeling M. Verdivel, VMM, dd. 17/05/2005.
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 34 van 61
5.2 Fauna en flora
5.2.1 Beschrijving van de bestaande toestand
5.2.1.1 Huidige natuurwaarden
Binnen het projectgebied komen volgende beschermde habitattypes voor:
• habitattype 1110: Permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken
(komt voor in het subtidaal);
• habitattype 1140: Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten (komt voor in het intertidaal).
Macrobenthos
Algemeen domineren polychaeten en crustaceeën het macrobenthos van de Vlaamse stranden. Er
wordt een transversale gradiënt onderscheiden waarbij boven in de intergetijdenzone een zeer
soortenarme, maar zeer dense gemeenschap voorkomt. Op de Vlaamse stranden wordt deze
gedomineerd door de Gemshoornworm Scolelepis squamata, de Agaatpissebed Eurydice pulchra en
de vlokreeftjes Bathyporeia pilosa en B. sarsi. Volgens een onderzoek van de Universiteit van Gent3
werden in het najaar 2012 op het strand van Oostende op de Oosteroever 21 soorten gevonden.
Macrobenthische organismen (zoals Ensis directus, Macoma balthica en Spisula subtruncata) uit het
intertidaal zijn een voedselbron voor heel wat meeuwensoorten, steltlopers en sternachtigen. Het
zijn soorten die te verwachten zijn in habitattype 1140. Dit geldt in principe ook voor de zone waarin
de werken gepland worden.
De aanwezige strandhoofden herbergen een ander type macrobenthos. Door een verhoogde
oppervlakte aan stenig materiaal, wijzigt de diversiteit aan macrofauna. Bij een vergelijking van de
macrofauna van artificiële harde substraten en de omringende zandstranden worden op harde
constructies bijna dubbel zoveel soorten geteld als op de stranden en worden slechts 5
gemeenschappelijke soorten gevonden. De epibenthische macrofauna van de artificiële harde
substraten langs de Belgische kust wordt in meer of mindere mate, afhankelijk van de graad van
expositie, gedomineerd door kosmopolitische soorten die alle eigenschappen hebben van goede
kolonisatoren. Het feit dat de successie in een vroeg stadium blijft hangen en er geen
climaxgemeenschap tot ontwikkeling komt, wijst in de richting van een onstabiel milieu. Een
mogelijke verklaring hiervoor is de sterke golfwerking en de aanwezigheid van zand en slib van de
omringende stranden.
Meiobenthos
De meiofauna van zandstranden wordt gedomineerd door nematoden (rondwormen) en
harpacticide copepoden (roeipootkreeftjes). Nematoden domineren in fijnere sedimenten,
harpacticiden domineren in grover sediment. Nematoden voeden zich met bacteriën,
microfytobenthos, andere meiofaunaorganismen, detritus en opgelost organisch materiaal, terwijl
copepoden voornamelijk microfytobenthos eten. Een scheiding tussen de voedselwebben van
macrofauna enerzijds en meiofauna en bacteriën anderzijds wordt gesuggereerd door de beperkte
invloed van het voedingsgedrag van macrofauna op de bacteriële densiteiten. De meiofauna is
meestal abundanter dan de macrofauna, terwijl de macrofauna een groter deel van de totale
biomassa uitmaakt.
Hyperbenthos
3 Bijdrage tot een “Passende beoordeling Blankenberge”, Sarah Vanden Eede-Liesbet Colson –
Magda Vincx
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 35 van 61
De totale densiteit wordt grotendeels bepaald door de aasgarnaal Mesopodopsis slabberi, Clupeïden
(haringachtigen), de postlarvae van Crangon crangon (Grijze garnaal) en Pleuronectes flesus (Bot) en
voornamelijk de aasgarnaal Schistomysis kervillei.
Epibenthos
Langs de Belgische kust, vormt de Grijze garnaal (Crangon crangon) met overschot de meest
abundante soort van het epibenthos. Dit is ook het geval in Blankenberge. Vaak maakt de soort meer
dan 80% uit van alle epibenthische organismen. Staalnamepunten met de hoogste turbiditeit hebben
vaak de hoogste densiteiten gezien turbiditeit bescherming biedt tegen predatoren. Verder komen
o.m. Noordzeekrab (Cancer pagurus), Strandkrab (Carcinus maenas), Gewone zwemkrab (Liocarcinus
holsatus), Fluwelen zwemkrab (Necora puber) en Kleine heremietkreeft (Diogenes pugilator) voor
t.h.v. de strandhoofden.
Avifauna
Het strand, de strandhoofden, de dijken en de zone vlak voor de kust van Oostende spelen in de
eerste plaats een rol als voedselbron voor een aantal hogere organismen. Zo zijn de huidige zeedijk,
de strandhoofden en het Westerstaketsel van belang als fourageergebied voor een aantal vogel-
soorten: Steenloper, Paarse Strandloper, Scholekster,…4 De meest opmerkelijke vogelsoort is de
Paarse strandloper, met een belangrijke overwinteringspopulatie van 100-150 exemplaren.
Paarse strandlopers (Calidris maritima) zoeken voedsel bij laagwater, uitsluitend in de getijdenzone.
Bij vloed trekken ze naar hoogwatervluchtplaatsen (staketsels, hogere gedeelten van dijken en
strandhoofden), die zo dicht mogelijk bij de getijdenzone moeten aansluiten. De binding aan deze
zone is zo sterk dat waarnemingen van Paarse strandlopers enkele honderden meter landinwaarts
van het strand al tot de grote uitzonderingen behoren. Deze wintergasten leven bij dag en nacht in
een zuiver getijdenritme. Hun activiteitenprogramma is van jaar tot jaar uiterst stereotiep. Zo kan de
plaatstrouw aan een welbepaalde hoogwatervluchtplaats tientallen jaren aanhouden. De Paarse
strandloper is buiten de broedtijd zeer strikt gebonden aan zeekusten met natuurlijke of kunst-
matige rotsformaties. Trek vindt plaats in de periode juli-oktober. Terugtrek heeft plaats van midden
april tot eind mei. Juniwaarnemingen zijn zeer zeldzaam. Er zijn geen broedgevallen bekend aan de
Belgische kust. In Oostende wordt de Paarse strandloper aangetroffen in de zone rond het voormalig
Oosterstaketsel, waar hij foerageert op de strandhoofden en bij hoogwater vlucht naar hoger
gelegen plaatsen. O.a. op strandhoofden 1 tot en met 5 voor Oostende Halve Maan werden duidelijk
hogere aantallen Paarse Strandlopers waargenomen dan elders langs de Belgische kust.
Steenlopers blijken duidelijk afhankelijk te zijn van strandhoofden; het gemiddelde aantal dat op de
strandhoofden zat lag boven de 80%. Veel vogels die op het strand werden geteld, zaten in de
onmiddellijke omgeving van een strandhoofd. Meestal foerageerden ze dan op het aanspoelsel dat
tegen het strandhoofd lag, op die manier zijn zij eigenlijk ook afhankelijk van de strandhoofden. Op
de strandhoofden foerageren ze bij laag tij zowel op de vlakke delen als op en tussen de grote
blokken natuursteen. O.a. op strandhoofden 1 tot en met 5 voor Oostende Halve Maan werden
hogere aantallen Steenlopers geteld dan elders langs de Belgische kust.
De Scholekster blijkt minder afhankelijk te zijn van de aanwezigheid van strandhoofden in vergelij-
king met de Steenlopers en Paarse strandlopers. Gemiddeld zat minder dan 50% van het totaal
aantal op de strandhoofden, waar de Scholekster voornamelijk op de meer vlakke delen foerageert.
4 Bron: Engledow H., Spanoghe G., Volckaert A., Coppejans E., Degraer S., Vincx M. & Hoffmann M.,
Onderzoek naar (1) de fysische karakterisatie en (2) de biodiversiteit en andere harde constructies
langs de Belgische kust, 2001
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 36 van 61
O.a. op de strandhoofden 1 tot en met 7 vanaf het Oosterstaketsel te Oostende werden hogere
aantallen Scholeksters geteld dan elders langs de Belgische kust.
De Drieteenstrandloper, die in vergelijking met de vorige soorten het minst gebruik maakt van de
strandhoofden (gemiddeld zat minder dan 30% op de strandhoofden), werd eveneens o.a. op de
strandhoofden 1 tot en met 7 vanaf het Oosterstaketsel te Oostende in hogere aantallen waargeno-
men dan elders langs de Belgische kust.
Zilvermeeuwen blijken sterk afhankelijk te zijn van strandhoofden als foerageergebied. De vier
andere algemene meeuwensoorten (Kleine en Grote Mantelmeeuw, Stormmeeuw en Kokmeeuw)
zoeken hun voedsel voornamelijk op zee. Het gebruik van de strandhoofden door deze soorten is
minimaal; het betreft hoofdzakelijk rustende vogels of vogels die foerageren op het aanspoelsel aan
de randen van de strandhoofden.
Uit het voorgaande blijkt dus dat de strandhoofden in het projectgebied – de eerste 5 strandhoofden
ten oosten van het voormalig Oosterstaketsel – een zeer belangrijk fourageergebied zijn voor de
Paarse Strandloper, de Steenloper, de Drieteenstrandloper, de Scholekster en de Zilvermeeuw.
5.2.1.2 Biologische waarderingskaart en Vogelatlas
Het strandgedeelte van het projectgebied wordt op de biologische waarderingskaart (versie 2.2)
aangeduid als biologisch waardevol. De zuidrand van het projectgebied, bestaande uit de duinrand,
is gekarteerd als complex van biologisch waardevolle en zeer waardevolle elementen. Het project-
gebied heeft daarbij ook een belangrijke faunistische waarde (zie hiervoor).
Volgens de Vogelatlas (versie 2010) loopt er over het westen van het gebied een slaap- en voedsel-
trekroute. Verder wordt de Vismijn van Oostende (op ca. 500m ten zuidwesten van het project-
gebied) aangeduid als pleistergebied en wordt er hier ook melding gemaakt van een slaapplaats voor
meeuwen en broedkolonies van de Zilvermeeuw en de Kleine Mantelmeeuw.
Figuur 5-3: Situering van het projectgebied op de BWK en de Vogelatlas (zie kaart 4)
5.2.1.3 Internationaal beleid (SBZ’s), regionaal beleid (VEN) en Duinendecreet
De zuidelijke rand van het projectgebied (ca. 0,3ha) is gelegen binnen het Habitatrichtlijngebied
‘Duingebieden inclusief IJzer-monding en Zwin’. Verder bevindt zich ten noorden van het project-
gebied het Vogelrichtlijngebied ‘SBZ-2’.
Het projectgebied bevindt zich eveneens binnen het VEN-gebied “De Middenkust”. Wanneer VEN-
gebieden een eventuele invloed van werkzaamheden kunnen hebben, dient in een natuurtoets te
worden afgewogen of:
• de werken inderdaad een effect (schade) genereren
• de schade herstelbaar is, en
• er bij de werken groot openbaar belang aan de grondslag ligt
Figuur 5-4: Situering van het projectgebied t.o.v. beschermde natuurgebieden (zie kaart 5)
In 1993 werd door het Instituut voor Natuurbehoud een inventaris opgemaakt van de knelpunten
tussen het natuurbehoud en de gewestplannen binnen de maritieme duinstreek. Deze inventaris
werd als basis gebruikt voor de aanduiding van beschermde gebieden in het kader van het duinen-
decreet. Hierbij werden twee categorieën onderscheiden: ‘voor het duingebied belangrijk landbouw-
gebied’ en ‘beschermd duingebied’. In het beschermde duingebied geldt een algemeen bouwverbod
ten behoeve van kustverdediging of natuurbehoud. Ter hoogte van het oud Fort Napoleon is een
beschermd duingebied aanwezig. Dit duingebied grenst aan een duinengordel die reeds als natuur-
gebied is aangeduid op het gewestplan. In totaal gaat het om 12 ha ‘beschermd duingebied’.
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 37 van 61
5.2.2 Beschrijving van de toekomstige toestand en de verwachte effecten
5.2.2.1 Aanleg en uitvoering van het project
Ten gevolge van de geplande strandsuppletie zal een tijdelijke verstoring van het benthos optreden
als volledige mortaliteit van de macrofauna door de bedekking met het zandpakket. Er wordt echter
verwacht dat de macrobenthosgemeenschappen zich grotendeels kunnen herstellen (onder de vorm
van herkolonisatie). Compleet herstel van de gemeenschap is er binnen maximaal 4 à 5 jaar omwille
van de langlevende organismen die zich niet elk jaar succesvol voortplanten. Het herstel kan echter
nog langer uitblijven als de oorspronkelijke milieuomstandigheden grondig gewijzigd worden. Hierbij
zijn voornamelijk de mediane korrelgrootte en het profiel van het strand van belang.
Voor de zandsuppletie te Oostende wordt aangenomen dat er een negatieve invloed kan zijn op de
drie molluskensoorten die typisch zijn voor het gebied: Ensis directus, Macoma balthica en Spisula
subtruncata:
• Begraven worden onder het opgespoten zand: Als de schelpen onder het opgespoten zand
terecht komen zullen zij slechts gedeeltelijk in staat zijn om voldoende omhoog te kunnen
kruipen zodat zij weer kunnen fourageren op de zeebodem. Slagen zij daar niet in omdat de
opgespoten laag te dik is, dan zullen zij sterven.
• Terechtkomen in zand van een andere korrelgrootte: De 3 schelpsoorten hebben bepaalde
preferenties wat betreft de samenstelling en korrelgrootte van het sediment waarin zij
leven. Wordt deze door het nieuw opgespoten zand voor hun nadelig veranderd, kan dit
eveneens tot verdwijnen van de schelpen leiden. Voor de zandsuppletie op de Oosteroever
zal de korrelgrootte van het zand evenwel overeenkomen met de karakteristieken van het
huidige zand, waardoor de effecten minimaal zullen zijn.
• Belemmering van foerageren door verhoogde deeltjesconcentratie: De suppletiewerkzaam-
heden verstoren het leefmilieu van de schelpen. Door een verhoogde concentratie van
(anorganische, niet-voedzame) deeltjes in de waterkolom kan de fourageerefficiëncy van de
schelpen belemmerd worden. Dit kan leiden tot een beperking van de voortplanting en tot
verhongeren.
Dit zijn per definitie kortstondige effecten, tijdens en net na de aanleg of het onderhoud van de
suppleties, en tijdens stormmomenten. Nadien stelt zich immers een nieuwe evenwichtssituatie in.
Bovenstaande effecten worden als zwak negatief beoordeeld.
De aanwezige strandhoofden in het projectgebied zullen gedeeltelijk onder het zand verdwijnen. Dit
zorgt voor een volledige mortaliteit van de aanwezige macrofauna op de strandhoofden en voor
verstoring van het foerageergedrag van verschillende vogelsoorten. Gezien het beperkt aantal
strandhoofden dat zal ingenomen worden, wordt dit effect zwak negatief beoordeeld.
Door de geplande werkzaamheden kan tijdens het opspuiten van zand de turbiditeit tijdelijk
toenemen, waardoor er mogelijk effecten zijn op de aanwezige vispopulatie. Er wordt echter
verwacht dat deze toename eerder beperkt zal zijn. Het systeem aan de Belgische kust wordt immers
reeds gekenmerkt door een hoge turbiditeit. De aanwezig vissoorten zijn bijgevolg ook aangepast
aan deze omstandigheden. Er wordt dus geen belangrijke tijdelijke verstoring van de vissoorten
verwacht ten gevolge van de aanlegwerkzaamheden. Indirect kan de tijdelijke mortaliteit en afname
van benthos ook een beperkte invloed hebben op de foerageermogelijkheden van vissoorten, maar
gezien de tijdelijkheid ervan en de mobiliteit van de soorten, verwachten we geen belangrijke
effecten.
Belangrijke parameters voor de soortsamenstelling en densiteiten van de aanwezige visfauna zijn
voornamelijk de korrelgrootte van het zand en de steilheid van het strand. Gezien deze in de meeste
zones niet aanzienlijk zullen wijzigen ten gevolge van de geplande strandsuppletie, verwachten we
hier geen belangrijke effecten.
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 38 van 61
De effecten van het project op de avifauna tijdens de aanlegfase hebben vooral te maken met
geluidshinder en verstoring door werfverkeer, die een effect kunnen hebben op (broedende)
avifauna.
Het projectgebied wordt momenteel gekenmerkt door weinig verstoring. Er is enkel wat rust-
verstoring door recreanten. De meest potentiële verstoring komt van transporten voor aanvoer van
materiaal voor de strandsuppletie. De mogelijke aan- en afvoerroutes over land van deze zone lopen
via de N34 en de Hendrik Baelskaai doorheen stedelijk gebied en havengebied, en zullen over dit
traject geen invloed hebben op fauna en flora. Omdat het grootste deel van de zandaanvoer
daarnaast vanop zee zal plaatsvinden, wordt de aanvoer over land beschouwd als een tijdelijk zwak negatief effect.
De tijdelijke mortaliteit van de bodemfauna in de intertidale en subtidale zone zorgen voor een
lokaal verminderd aanbod aan foerageermogelijkheden voor bijvoorbeeld Paarse strandloper en
Steenloper. Ook het gedeeltelijk verdwijnen van de strandhoofden zorgt voor een afname van de
hoge voedselbeschikbaarheid op het hard substraat voor o.a. meeuwen, scholeksters en
strandlopers.
Aangezien de verwachte effecten tijdens de aanlegfase tijdelijk zijn en vogels mobiel zijn, worden
geen aanzienlijke effecten verwacht. Uit een literatuurstudie is bovendien gebleken dat op lange
termijn vaak vastgesteld wordt dat opspuitingen in havengebieden en ten behoeve van
natuurontwikkeling, een relatief snelle bezetting door foeragerende steltlopers kennen wanneer de
opspuitingen met een gunstige korrelgrootte gebeuren (Speybroeck et al. 2007). Daarenboven kan
op de suppletieplaats tijdelijk een gunstig foerageergebied ontstaan voor opportunistische soorten
zoals meeuwen daar veel dode organismen via de pijplijn op het strand worden gebracht.
In het subtidaal kan een beperkte, tijdelijke vertroebeling van de waterkolom verwacht worden. Een
aantal vogelsoorten zijn aangewezen voor hun voedsel op organismen die zich in de waterkolom
bevinden. Hoe meer het water vertroebeld is, hoe moeilijker het wordt voor deze soorten om
voedsel te vinden. Over het algemeen zijn de aanwezige vogelsoorten aangepast aan de bestaande
hoge mate van turbiditeit in de strandzone (Speybroeck et al., 2005). Er zijn bijgevolg geen
belangrijke effecten te verwachten op het foerageersucces van de aanwezige avifauna.
5.2.2.2 Exploitatie- en beheerfase
Ten gevolge van de strandsuppletie zal een tijdelijke oppervlakte-inname optreden (ca. 3,2ha).
Binnen deze zone zijn t.g.v. de zandsuppletie verschuivingen te verwachten in oppervlakte supra-
litoraal, litoraal en infralitoraal.
In de supratidale zone (ook supralitorale zone genoemd) is er een vrij belangrijke vergroting van de
oppervlakte droog strand, dat recreatief zal benut worden. De potenties in Oostende van het
supratidaal worden hoe dan ook zeer beperkt door de sterke antropogene verstoring. Het is duidelijk
dat soorten als strandplevier of dwergstern er niet tot broeden kunnen komen. Die moge-lijkheid
kan enkel gecreeëerd worden mits aangepast beheer en beperking van de toegankelijkheid, wat
binnen het project niet het geval is. Verder is het supratidaal ook van belang voor sommige
vogelsoorten om te overtijen of als verzamelplaats om dan in groep naar een hoogwatervluchtplaats
te vliegen. Sommige soorten foerageren op de vloedmerklijn. De toename van de oppervlakte supra-
tidaal brengt in de gegeven omstandigheden geen meerwaarde naar fauna en flora toe.
De intertidale zone (ook littorale zone of nat strand genoemd) is een belangrijk deel van het mariene
ecosysteem. Bij de geplande zandsuppletie wordt een nieuw intertidaal gebied gecreëerd, waarbij
het bestaande intertidaal gebied begraven wordt. Het benthos dat zich in deze zone bevindt, zal naar
verwachting onderhevig zijn aan volledige mortaliteit. De kwaliteit van het nieuwe intertidale gebied
hangt af van de korrelgrootte van het suppletiemateriaal (hoe grover, hoe lager de ecologische kwa-
liteit) en van de frequentie waarmee er onderhoudssuppleties moeten gebeuren. Voor de Ooster-
oever wordt dezelfde korrelgrootte nagestreefd als in de bestaande situatie en zal in principe weinig
of geen onderhoud nodig zijn. Er wordt verwacht dat macrobenthosgemeenschappen zich kunnen
herstellen onder de vorm van herkolonisatie. In het intertidaal is de Gemshoornworm (Scolelepis
squamata) één van de belangrijkste soorten. Deze worm is een belangrijk prooidier voor de
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 39 van 61
Drieteenstrandloper. Veranderingen in de dichtheid van deze soort zouden van invloed kunnen zijn
op de voedselvoorziening van deze typische strandvogel.
Door zandsuppletie in de subtidale zone (sublittorale zone) kunnen o.a. dichte banken van de
schelpkokerworm (Lanice conchilega) beïnvloed worden..Inzake de voorkomende visfauna wordt
aangenomen dat de belangrijkste parameters voor de soortsamenstelling en densiteiten voorname-
lijk de korrelgrootte van het zand zijn en de steilheid van het strand. Gezien deze in de meeste zones
van het projectgebied niet aanzienlijk zullen wijzigen, worden geen belangrijke effecten verwacht.
5.2.2.3 Natuurtoets: Effecten op de afbakening van het Vlaams Ecologisch Netwerk
Het projectgebied overlapt gedeeltelijk met de Grote Eenheid Natuur ‘De Middenkust’ (GEN en Natuurverwevingsgebied) uit het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN). In het Natuurdecreet verwijzen
artikels 25 en 26bis naar een aantal voorschriften en geboden in VEN-gebied. De procedure voor
VEN-ontheffing werd reeds schematisch weergegeven in §5.2.1.3. In onderstaande paragraaf wordt
beoordeeld of er onvermijdelijke/onherstelbare schade optreedt op VEN ten gevolge van voorlig-
gend project.
Is er verandering?
Ja, door de suppletie zal het droog strand ter hoogte van de oostelijke strekdam breder worden en
verhoogt het strand Het strand binnen het VEN-gebied heeft momenteel een recreatief mede-
gebruik en dit zal ook in de toekomst zo blijven.
Is de verandering nadelig?
Door de zandsuppletie wordt een belangrijke oppervlakte bijkomend droog strand gecreëerd. De
oppervlaktetoename is het grootst tegen de oostelijke strekdam. Gezien het strand hier een
recreatief medegebruik zal hebben, zal er enige rustverstoring zijn in de exploitatiefase, dit is echter
momenteel ook al het geval. Hierdoor brengt de toename van de oppervlakte droog strand in de
gegeven omstandigheden geen meerwaarde naar fauna en flora toe. In de oostelijker delen van het
projectgebied is de uitbreiding van het droog strand veel beperkter. Het globaal effect ten opzichte
van de bestaande situatie wordt als neutraal beschouwd.
Het bestaande intertidaal gebied zal begraven worden. Het benthos dat zich in de oorspronkelijke
zone bevindt, zal naar verwachting onderhevig zijn aan volledige mortaliteit. Er wordt een nieuw
intertidaal gecreëerd dat in oppervlakte groter is dan het bestaande intertidaal. De kwaliteit van dit
nieuwe intertidale gebied zal gelijkaardig zijn aan het huidige, gezien de korrelgrootte van het
suppletiemateriaal gelijkaardig zal zijn aan de huidige korrelgrootte. Daarnaast wordt er niet
verwacht dat er regelmatig onderhoudswerken zullen nodig zijn. Het globale effect op de intertidale
zone wordt als neutraal beschouwd.
Sommige beschermde soorten gebruiken het gebied als voedselzoekareaal. Fuut, Jan Van Gent,
duikers, Alk, Zeekoet, Aalscholvers, sternen en in mindere mate meeuwensoorten behoren tot de
groep van vogels die in en op de waterkolom voedsel zoeken. Duikeenden, te weten Toppereend,
Zwarte zeeëend en de Eidereend, duiken naar o.a. schelpdieren op en in de bodem, zoals klompjes
mosselen en Spisula subtruncata die in het substraat leeft. De beïnvloeding van de soorten die de
waterkolom gebruiken, loopt met name via troebeling. Indien het zicht minder wordt, kunnen
soorten minder goed door het water heen kijken om hun prooi te vinden. De duikeenden zullen met
name last hebben van het afdekken van de bodem waarop en waarin hun prooien leven, de situatie
kan zich echter voor deze dieren snel herstellen. Of dit ook daadwerkelijk gebeurt, valt niet in te
schatten. Voor alle hier genoemde soorten geldt uiteraard dat indien er een afname van de hoeveel-
heid bruikbare biomassa plaats vindt dit een negatief effect sorteert op deze soorten.
Is deze schade vermijdbaar (bv. qua uitvoering, locatie)?
Zoals hierboven bepaald, zal de eventuele schade zich vooral voordoen tijdens de aanlegfase. Er
wordt verwacht dat de effecten in de exploitatiefase eerder neutraal zullen zijn. Het project geeft
uitvoering aan de maatregelen zoals bepaald in het OW-plan en het Geïntegreerd Kustveiligheids-
plan. Eventuele alternatieven werden hierin onderzocht maar niet weerhouden.
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 40 van 61
Is deze verandering herstelbaar?
Er wordt verwacht dat de eventuele schade tijdens de aanlegfase zich min of meer zal herstellen in
de exploitatiefase.
Is het project van groot openbaar belang?
Groot openbaar belang wil zeggen dat dit op Vlaams niveau van openbaar belang moet zijn met
inbegrip van redenen van sociaal en economische aard. Het spreekt voor zich dat het verminderen
van overstromingsproblemen als groot openbaar belang kan aanzien worden.
Zijn schadebeperkende maatregelen noodzakelijk?
Gezien er verwacht wordt dat de eventuele schade tijdens de aanlegfase zich min of meer spontaan
zal herstellen in de exploitatiefase, zijn geen schadebeperkende maatregelen noodzakelijk.
5.2.2.4 Passende beoordeling
Het project zal ook invloed hebben op Speciale Beschermingszones, met name:
• Habitatrichtlijngebied ‘Duingebieden inclusief IJzer-monding en Zwin’
• Vogelrichtlijngebied ‘SBZ-2’
Daarom wordt dit project onderworpen aan een Passende Beoordeling. Voor de integrale Passende
Beoordeling verwijzen we naar Bijlage 1. De Passende Beoordeling leverde volgende conclusies op:
Het meest zuidelijke deel van het projectgebied (ca. 0,3ha) overlapt met het SBZ-H. In deze zone
vindt een strandsuppletie plaats, waardoor er een beperkte oppervlakte-inname zal gebeuren. Het
project heeft echter geen effect op de voorkomende habitats binnen het SBZ-H. De effecten ten
gevolge van de zandsuppletie op de voorkomende habitats (buiten SBZ-H) worden neutraal
beoordeeld. Samenvattend wordt geen betekenisvolle aantasting van het SBZ-H verwacht ten
gevolge van de uitvoering van het project.
Uit deze passende beoordeling blijkt dat de meeste effecten van de zandsuppletie als neutraal te
beoordelen vallen op het SBZ-V. Echter de graad van troebeling van het zeewater is van belang. Een
aantal van de aangemelde soorten zijn aangewezen voor hun voedsel op organismen die zich in de
waterkolom bevinden. Hoe meer het water vertroebeld is, hoe moeilijker het wordt voor deze
soorten om voedsel te vinden. Dit effect kan echter moeilijk op voorhand duidelijk ingeschat worden
en wordt beperkt negatief beoordeeld. Samenvattend wordt geen betekenisvolle aantasting van het
SBZ-V verwacht ten gevolge van de uitvoering van het project.
5.2.2.5 Besluit
Er wordt besloten dat:
• Er tijdelijke zwak negatieve effecten zijn ten gevolge van de strandsuppletie op de macro-
benthos. Na verloop van tijd herstelt zich echter een nieuw evenwicht.
• In de aanlegfase kan er voor de aanwezige avifauna eveneens rustverstoring optreden, deze
is evenwel tijdelijk en wordt zwak negatief beoordeeld.
• De verschuivingen in oppervlakte supralitoraal, litoraal en infralitoraal door de
zandsuppletie worden neutraal beoordeeld.
• Er in de exploitatiefase enige vorm van verstoring zal zijn, zowel rustverstoring voor de
avifauna, als een mogelijke verhoging van de betreding van de duinen. Deze vormen van
verstoring bestaan momenteel ook al en zullen niet in die mate toenemen dat ze voor een
significant negatief effect zullen zorgen na de uitvoering van het project.
Hierdoor dient vanuit de discipline Fauna en flora geconcludeerd te worden dat de werkzaamheden
en de projectrealisatie geen significant effect hebben op de aanwezige toestand van de
natuurwaarden. Voor de discipline Fauna en flora wordt dan ook gesteld dat een MER-onderzoek
geen nieuwe of bijkomende gegevens zal opleveren voor de bespreking van de milieueffecten.
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 41 van 61
5.3 Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie
5.3.1 Beschrijving van de bestaande toestand
5.3.1.1 Landschappelijke structuren en relaties
Situering op macroniveau
De situering op macro- en mesoniveau gebeurt op basis van de Landschapsatlas. Het projectgebied
behoort tot geen enkel “traditioneel landschap”, omdat de zee en het strand buiten de indeling in
traditionele landschappen gehouden zijn. De zone ten zuiden van het projectgebied, behoort tot het
traditioneel landschap Middenkust, meer bepaald de subeenheid Westelijke Middenkust (code
11040).
Figuur 5-5: Situering van het projectgebied t.o.v. de Landschapsatlas en het bouwkundig erfgoed
Op macroniveau wordt de omgeving van het projectgebied gekenmerkt door drie verschillende
landschaptypes met elk hun karakteristieken. De te onderscheiden landschaptypes zijn haven, stad
en strand en zee. Deze landschappen staan niet ieder op zich. Tussen deze landschappen is er een
wisselwerking, die kan leiden tot spanningsvelden en/of synergieën.
De haven van Oostende is een zeehaven in het midden van de Vlaamse Kust. Zoals alle zeehavens
wordt ze gekenmerkt door typische infrastructuur (dokken, kaaimuren, sluizen, havenkranen,…) en
activiteiten (binnen- en buitenvarende schepen, laden, lossen en opslag van containers,
bulkgoederen, auto’s,…). Typisch voor een havenlandschap is haar grootschalig karakter. De haven
van Oostende kent, in tegenstelling tot b.v. de havens van Antwerpen en Gent, weinig grootschalige
zware industrie, althans niet in het gedeelte dat van belang is voor het projectgebied.
Het landschapstype stad strekt zich uit ten westen en oosten van de haven, waarbij de haven een
fysieke barrière vormt tussen beide gedeelten van het stedelijk weefsel. Ten westen van de haven
bevindt zich het historisch stadscentrum van Oostende. Het bestaat overwegend uit gesloten
bebouwing (naast woonfunctie ook en vooral commerciële voorzieningen), talrijke pleinen en enkele
parken. Ten oosten van de haven liggen een aantal recentere en meer residentiële wijken (o.a.
OPEX-wijk), wat zich manifesteert in meer halfopen en open bebouwing. Deze wijken horen nog bij
de stad Oostende maar zijn intussen vergroeid met de bebouwing van de buurgemeente Bredene.
Ten noorden en noordwesten van deze drie landschapstypes zijn er het strand en de zee. Dit
landschapstype wordt gekenmerkt door weidsheid en gave vergezichten die enkel beperkt worden
door de horizon. Het strand wordt intensief recreatief benut. De zee ter hoogte van Oostende is een
zeer drukke scheepvaartroute (o.a. richting Schelde-estuarium) en wordt dan ook gekenmerkt door
heel wat scheepstrafiek.
Situering op meso- en microniveau
De bespreking van de bestaande toestand op mesoniveau gaat enerzijds dieper in op de aanwezige
relicten, ankerplaatsen,… volgens de Landschapsatlas, en anderzijds op de aanwezige landschappe-
lijke structuren en kenmerken binnen ieder landschapstype.
Volgende landschappelijk waardevolle elementen liggen in de directe omgeving van het project-
gebied en kunnen als relevant beschouwd worden voor het ontheffingsdossier (zie figuur 5-5):
• Ankerplaatsen: A30052 “Duinbossen tussen Oostende en Wenduine met concessie De
Haan” (inclusief site Halve Maan);
• Relictzones: R30001 “Duinen Oostkust”;
• Lijnrelicten: geen;
• Puntrelicten: P30053 “Fort Napoleon”, ca. 60 m ten zuiden van het projectgebied.
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 42 van 61
De relictzone “Duinen Oostkust” (R3001) bestaat uit een duinenreep tegen een stelsel van zee-
werende dijken, waaronder de Spinoladijk t.h.v. het project-gebied. De relictzone ligt binnen de veel
ruimer afgebakende ankerplaats “Duinbossen tussen Oostende en Wenduine met Concessie De
Haan” (A30052), die zich uitstrekt langs de gehele middenkust, tussen de havens van Oostende en
Zeebrugge, en die naast de duinen ook het strand omvat.
De duinengordel zorgt voor een visuele overgang van het strand naar het achterliggende polder-
landschap. In de duinen komt een rijke, typische en diverse flora voor (duinbos, duinstruweel, kalk-
rijk duingrasland). Van op de duinen zijn er panoramische zichten naar de zee en de Polders. Volgens
de Relictenatlas is het wenselijk dat het beleid aandacht heeft voor:
• het behoud en de bescherming van de duinen (geomorfologisch en ecologisch);
• maximaal behoud van de natuurwaarden verbonden aan het duinbiotoop;
• het tegengaan van erosie van de duinen als gevolg van overbetreding.
De duinen ten zuiden van het projectgebied worden bijkomend gekenmerkt door de aanwezigheid
van verschillende militaire relicten. Enerzijds is er het Fort Napoleon, daterend uit het begin van de
19de
eeuw. Anderzijds liggen hier ook twee bunkercomplexen, gebouwd door de Duitsers tijdens de
Tweede Wereldoorlog: batterij Hundius en batterij Halve Maan.
De haven van Oostende bestaat uit een havenmond (toegang), een voorhaven en een achterhaven
met spuikom. De voorhaven bestaat uit een centraal kanaal, dat de verbinding vormt met de
achterhaven, en een aantal zijdokken, waaronder het Vuurtorendok, net ten zuiden van het project-
gebied.
Ca. 200 m ten zuiden van het projectgebied staat de vuurtoren, die met zijn 70 meter hoogte een
baken in het landschap vormt. De haventoegang wordt/werd begrensd door twee staketsels:
enerzijds het beschermde houten Westerstaketsel, met een taverne op de kop, en anderzijds het
betonnen Oosterstaketsel, dat in 2007 in het kader van de vervroegde werken werd afgebroken. Ter
hoogte van de voet van het voormalig Oosterstaketsel staat een radartoren.
5.3.1.2 Cultuurhistorische ontwikkeling
Het projectgebied zoals we het nu kennen is ontstaan door het samenspel van twee ontwikkelingen:
de bescherming tegen de zee en de uitbouw van de haven van Oostende. De huidige duinenreep, die
het projectgebied in het zuiden begrenst, ontwikkelde zich pas vanaf de 14de
eeuw tegen een stelsel
van zeewerende dijken. Die moesten de Vlaamse kust beschermen tegen grote stormvloeden, als
gevolg waarvan o.a. de oudste stadskern van Oostende grotendeels verdwenen was.
Oostende werd nogmaals totaal verwoest bij het beleg van Oostende (1601-1604) in het kader van
de 80-jarige oorlog. Bij de heropbouw van de stad werd de haven, die zich voordien aan de westzijde
van de stad bevond, verplaatst naar de oostzijde. Stelselmatige verbreding van de vaargeul en de
aanleg van dokken zou uiteindelijk leiden tot de huidige haven. In de 18de
eeuw werden de voor-
lopers van het Wester- en Oosterstaketsel gebouwd, en de eerste strandhoofden aangelegd.
In 1810-14 werd op bevel van Napoleon het Fort Impérial (nu Fort Napoleon) gebouwd in de duinen-
gordel ten oosten van de havengeurl. Eveneens ten oosten van de havengeul werd in de 19de
eeuw
een opvangbekken of spuikom aangelegd, die aan de zeezijde beschermd werd door een nieuwe
dijk: de Halve Maandijk. In 1861 werd de vuurtoren van Oostende, die voordien op het huidig Zee-
heldenplein stond, verplaatst naar de rand van de duinengordel. In de 20ste
eeuw werd het opvang-
bekken gedempt en vervangen door de huidige dokken en haventerreinen. Tijdens WO II werden
door de Duitsers de bunkercomplexen Hundius en Halve Maan gebouwd.
De recentste ontwikkeling is wellicht de meest ingrijpende voor het projectgebied: de bouw van de
nieuwe havendammen ter vervanging van het Wester- en Oosterstaketsel. Samen met de verdieping
van de vaargeul moet dit de haven van Oostende toegankelijk maken voor schepen van 125 m
lengte. Het Oosterstaketsel werd in 2008 afgebroken; de bouw van de oostelijke havendam is in
volle gang.
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 43 van 61
5.3.1.3 Bouwkundig erfgoed
De volgende beschermde monumenten en landschappen liggen in de visuele invloedssfeer van het
project en ondergaan er daardoor mogelijks effecten van (zie ook figuur 3-4):
• Fort Napoleon (monument) en omgeving (landschap) (B.S. 14/9/1976)
• Batterij Hundius (B.S. 22/1/1998)
• Batterij Halve Maan (B.S. 22/1/1998)
• Vuurtoren “Lange Nelle” (B.S. 22/2/2005)
Hierna volgt een beknopte beschrijving van deze monumenten (bron: Inventaris Bouwkundig Erf-
goed, VIOE, 2009).
Fort Napoleon
Vesting gelegen in de duinen ten oosten van de havengeul; gebouwd als “Fort Impérial” tussen 1810
en begin 1814 in opdracht van Napoleon in het kader van zijn plannen voor een invasie van Enge-
land. Gebouwd samen met de verdwenen tegenhanger Fort Royal, na Waterloo door de Engelsen
afgewerkt en omgedoopt tot Fort Wellington, ten westen van de stad ter hoogte van de huidige
Wellingtonrenbaan. Beide forten behoren typologisch tot de "tours et redoutes modèle 1811", een
door het "Comité central des fortifications" in samenwerking met Napoleon ontworpen vesting-
concept van torenforten. Pas klaar voor ingebruikname bij de val van het Keizerrijk. In 1814, na het
vertrek van de Fransen, wordt het korte tijd door de Engelsen bezet, later volgen Nederlandse
troepen en tenslotte een Belgisch garnizoen. De inrichting tot Duits hoofdkwartier tijdens WO I gaat
gepaard met werken die resulteren in een luxueuze verblijfplaats.
Na de Wapenstilstand staat het fort, ontdaan van enig militair belang, bloot aan verzanding,
plundering en vandalisme. In 1927 in concessie overgedragen aan het Oostends stadsbestuur;
restauratiewerken in 1929-1932; in 1932 inrichting tot (succesvol) heemkundig museum onder
impuls van Carlo Loontiens. Museum door de Duitsers opgedoekt in 1940 en fort opnieuw als hoofd-
kwartier gebruikt; loopt schade op ten gevolge van bombardementen. Na WO II blijft het leegstaand
fort militair domein en sinds 1958 ontoegankelijk; verdere aftakeling waaraan ook de bescherming
als monument in 1976 niet verhelpt. De Vlaamse regering besluit op 8 maart 1995 om Fort Napoleon
te onteigenen van de federale overheid, waarna het in erfpacht wordt gegeven aan de Stichting
Vlaams Erfgoed. Volledige restauratie in 1996-2000, met als belangrijkste ingreep het doorbreken
van de omwallingmuur voor een nieuwe inkompartij en vergaderruimte (ontwerp Architectuurburo
Govaert en Vanhoutte, inrichting door F. Van Severen). Officiële opening als monument met educa-
tieve duiding in voorjaar 2000.
Vijfhoekige bakstenen vesting met de punt op zee gericht; oorspronkelijk voorzien van glacis.
Deels verzonken torenfort met vijf zijden van elk 28 meter en twee bouwlagen voorzien van plat-
form, rondom een vijfzijdige binnenplaats met waterput, en aan de buitenzijde omgeven door droge
gracht van 10 meter breed, met daarrond 8 meter hoge ring- en schoormuur. Vanaf het midden van
de vijf zijden van de centrale constructie loopt een caponnière (een overdekte galerij met schiet-
gaten) naar het midden van de corresponderende zijde van de ringmuur. De heraanleg van het glacis
wordt voorzien in het kader van het Waterfrontproject.
Batterij Halve Maan en Batterij Hundius
Twee voormalige militaire domeinen ten oosten van de havengeul: duingebieden met bunkers,
bakstenen bouwwerken en loopgraven, onderdeel van de Atlantikwall, opgetrokken door de Duitsers
tijdens WO II.
Batterij Halve Maan is de enige resterende Duitse luchtafweer- of "FLAK-batterij" ("Flugabwehr-
kanone") in België. Gelegen ter hoogte van gelijknamig 17de
eeuws halfcirkelvormig verdedigings-
werk (Beleg van Oostende, 1601-1604); tijdens WO I stond hier Duitse batterij "Eylau". Vanaf juli
1943 uitgebouwd tot hoofdkwartier, met vrij zeldzame manschappenbunker "R656" voor 15 solda-
ten, commandobunker "R610" (na de oorlog heringericht als coördinatiecentrum voor de Belgische
Marine), machinegeweerbunker "R515", observatie-posten, flankeringkazemat en verschillende bak-
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 44 van 61
stenen gebouwen. Radarstation van de Marine ten behoeve van de militaire scheepvaart en om de
kust te bewaken.
Batterij Hundius ligt tussen batterij Halve Maan en Fort Napoleon; genoemd naar Paul Hundius, Duits
duikbootcommandant, omgekomen tijdens WO I. Schoolvoorbeeld van een Marinekustbatterij: bijna
perfect symmetrisch uitgebouwde batterij met centrale vuurleidingpost waarrond vier geschuts-
kazematten type "R671" op open bedding. Bij elk kanon hoort een munitiebunker van het type
"R134"; per twee kanonnen een manschappenbunker type "R205". Nu in gebruik door Belgische
Marine (bouw elektriciteitscentrale en krachtig radiocommunicatiestation).
Vuurtoren “Lange Nelle”
Vuurtoren uit 1947 (in dienst sinds 1949), in opvolging van twee voorgangers op die plaats, resp. ver-
woest tijdens WO I en WO II, en van de eerste vuurtoren van Oostende, opgericht in 1771 op de
plaats van het huidig Zeeliedenmonument. In 1994 gerestaureerd en beschilderd naar ontwerp van I.
Van Isacker. Cilindervormige betonnen toren op polygonale voet (lichthoogte: 65 m, torenhoogte:
57,50 m, 324 treden). Twee Fresnellenzen met nog bewaarde oude aandrijving. De oorspronkelijke
lichtinstallatie van de vorige toren werd opnieuw gemonteerd.
5.3.1.4 Archeologie
Voor de archeologische aspecten werd de Centrale Archeologische Inventaris (CAI)5 van VIOE, de
Wrakkendatabank van Afdeling Kust en de databank van maritieme archeologie van het VIOE
geraadpleegd. De CAI geeft geen archeologische vondsten aan in het projectgebied.
Uit de wrakkendatabank van de Afdeling Kust (december 2008) en de databank voor maritiem archeologisch erfgoed van het VIOE (december 2008) blijkt dat er voor de havenmond van Oostende
zeven scheepswrakken aanwezig zijn. De HMS Plumpton (B114/255b), een mijnenveger type Ascott
(77,18 meter op 8,78 meter) van de British Navy (Groot-Brittannië), gebouwd in 1916 en vergaan op
19/10/1918, ligt voor de kust van het projectgebied.
Wrakken gelegen voor de havenmond van Oostende (Wrakkendatabank Afdeling Kust)
5 De CAI is een inventaris van tot nog nu gekende archeologische vindplaatsen. Vanwege het specifieke karakter
van het archeologisch erfgoed dat voor ons verborgen zit in de ondergrond, is het onmogelijk om op basis van
de CAI uitspraken te doen over de aan- of afwezigheid van archeologische sporen. De aan- of afwezigheid van
archeologische sporen dient met verder onderzoek vastgesteld te worden.
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 45 van 61
5.3.2 Beschrijving van de toekomstige toestand en de verwachte effecten
5.3.2.1 Structuur- en relatiewijzigingen
In vergelijking met de bestaande toestand leidt de zandsuppletie tot een vergroting van de
strandoppervlakte en een toename van de afstand tussen de dijk en de branding. Qua effect op de
landschappelijke structuren en relaties dient deze wijziging als zwak negatief beschouwd te worden.
De huidige relatie dijk-zee zal namelijk verzwakt worden. .
5.3.2.2 Wijziging perceptieve kenmerken
Om de kustverdediging te Oostende te verbeteren wordt voorgesteld om het strand ten oosten van
de nieuw aan te leggen oostdam met zandsuppleties op te hogen. Hierbij wordt een flauwe strand-
helling van 1/50 behouden.
Naar perceptie toe heeft een verbreding van het droog strand wel enig effect, maar dit kan zowel
positief als negatief beoordeeld worden. In de ene interpretatie wordt het strand, als belangrijk
onderdeel van de kustmorfologie, versterkt. In de andere interpretatie wordt door de verbreding van
het strand de perceptieve band tussen de zee en de dijk verzwakt. Het effect van de suppleties
wordt daarom als zwak negatief tot zwak positief beoordeeld.
5.3.2.3 Wijziging erfgoedwaarde
De zandsuppletie leidt niet tot een significante wijziging van de erfgoedwaarde. Op het strand zelf
bevinden zich immers geen waardevolle erfgoedelementen (eronder misschien wel, maar hiervoor
verwijzen we naar §5.3.2.4).
Het projectgebied grenst aan het beschermd landschap “Omgeving van Fort Napoleon”. Het fort zelf
ligt gedeeltelijk verzonken en wordt gescheiden van de Noordzee door hoger liggende duinen. In de
omgeving van het Fort zijn kleinere wandelwegen, vanwaar momenteel wel zicht op het strand en de
zee mogelijk is. Door de suppletie zal dit uitzicht wijzigen vanaf de wandelwegen, maar niet vanuit of
naar het fort zelf. Hetzelfde geldt voor de beschermde monumenten Batterij Halve Maan en Batterij
Hundius, die eveneens verzonken liggen. Aangezien er geen rechtstreeks visuele relatie is tussen het
strand en de beschermde monumenten in de duinengordel anderzijds, zijn de effecten qua
erfgoedwaarde niet significant.
Vanaf de voet van de vuurtoren “Lange Nette” is er geen zicht op het strand. Hierdoor worden geen
negatieve effecten op dit beschermd monument verwacht.
5.3.2.4 Effecten m.b.t. archeologie
De zandsuppletie heeft geen negatief effect omdat de mogelijk aanwezige relicten enkel (nog meer)
worden afgedekt, maar niet verstoord.
5.3.2.5 Besluit
• De effecten van de suppletie kunnen als zwak negatief tot zwak positief beoordeeld
worden;
• Inzake archeologie worden geen negatieve effecten verwacht, aangezien er geen
vergraving, enkel ophoging plaatsvindt.
Vanuit de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie kan geconcludeerd worden dat
de werkzaamheden en de projectrealisatie geen aanzienlijke effecten zullen hebben.
Er kan gesteld worden dat een MER-onderzoek voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed
en archeologie geen nieuwe of bijkomende gegevens zal opleveren voor de beoordeling van de
milieueffecten.
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 46 van 61
5.4 Mens – sociaal-organisatorische aspecten
5.4.1 Beschrijving van de bestaande toestand
5.4.1.1 Bestemming
Dit is een zeer specifiek project omdat het gewestplan voor het grootste deel van het projectgebied
geen juridische bestemming geeft (zie kaart 3-1). Enkel de zuidrand, overeenkomend met de Spinola-
dijk, is bestemd als natuurgebied.
Het strandgedeelte (aan zeezijde begrensd door de GLLWS-lijn, de grens van het Vlaams gewest),
kreeg nadien wel een bestemming, in drie afzonderlijke ruimtelijke uitvoeringsplannen:
• Sectie 119: “natuurgebied” in het GRUP “Afbakening Regionaalstedelijk Gebied Oostende”,
met specifiek voorschrift dat het stallen van boten en materiaal t.b.v. de zeil- en surfclub
toelaat
• Secties 120 en 121: “overgangszone recreatie – natuur” in het PRUP “Strand en Dijk”
• Sectie 122 (en 123): “natuurgebied” in het GRUP “Strand Middenkust”
Zoals aangegeven in tabel 3-1 was sectie 119 oorspronkelijk opgenomen in het PRUP “Strand en
Dijk” en bestemd als “specifiek centrumgebied voor recreatie”, maar deze zone werd uit het PRUP
geschrapt, en later opgenomen in het GRUP “Afbakening RSG Oostende”, maar dus met een andere,
zachtere bestemming.
5.4.1.2 Gebruikswaarde en functionele aspecten
Het projectgebied is gelegen op de grens tussen land en zee. De belangrijkste functies in en rond het
gebied zijn recreatie en natuur.
De Spinoladijk is in wezen een monofunctionele ruimte. Ze wordt enkel gebruikt door wandelaars en
fietsers. Dit zijn ook de enige verkeersactiviteiten die zijn toegelaten. Op de Spinoladijk zijn er geen
commerciële activiteiten zoals terrassen van horecazaken of verkoopsstandjes. De kwaliteit van dit
deel van de dijk is eerder matig te noemen. Dit heeft er onder meer mee te maken dat de dijkopper-
vlakte vaak beschadigd wordt door het overslaande water.
Voor de dijk ligt een verharde strook en een zogenaamd ‘nat strand’, een strand dat bij vloed onder
water ligt en bij eb boven water. Het gebruik van het strand is dus afhankelijk van de getijden. Bij
laag water kan er gewandeld worden op het strand en heeft het gebied een recreatieve functie, bij
hoog water heeft het geen functie. De strandzone van de Oosteroever heeft momenteel echter een
beperkte recreatieve functie, aangezien baden er verboden is en ze nauwelijks ontsloten is.
Ten zuiden van het projectgebied is het Fort Napoleon een belangrijke toeristische trekpleister.
Ten zuidoosten van het projectgebied is de N34 (Kustweg) gelegen. Deze weg heeft een belangrijke
verbindende functie tussen de verschillende kustgemeenten en verbindt een deel van de kust met
de A10/E40 autosnelweg.
5.4.1.3 Beeld- en belevingswaarde
De beeldwaarde van een gebied wordt in grote mate bepaald door een aantal beeldbepalende
elementen of visuele ankerpunten. Het belangrijkste beeldbepalend element in Oostende – en
overal langs de Vlaamse kust – is de Noordzee. Een “zeelandschap” wordt gekenmerkt door
weidsheid, monotonie, gebrek aan reliëf en een indruk van oneindigheid doordat de maximale
zichtafstand enkel beperkt wordt door de capaciteit van het menselijk oog en de kromming van de
aarde. Relatief grote objecten op zee die boven het wateroppervlak uitsteken vallen door de
vlakheid van de zee automatisch sterk op. Ter hoogte van Oostende zijn dit enerzijds schepen, en
anderzijds het honderden meters in zee uitstekend Westerstaketsel.
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 47 van 61
In de omgeving van het projectgebied zijn de beeldbepalende elementen de radartoren aan de Halve
Maan en de vuurtoren Lange Nelle. De bouwwerken in het duinengebied (Fort Napoleon, batterijen
Halve Maan en Hundius) liggen grotendeels verscholen tussen de duinen en zijn van buitenaf niet of
moeilijk te zien.
De belevingswaarde van een gebied of ruimtelijk element hangt af van diverse factoren als vorm,
verhoudingen, schaal, barrièrewerking, contrast, variatie en harmonie. Belevingswaarde is bij uitstek
subjectief, omdat elk individu aan elk van deze factoren een verschillend belang en waardeoordeel
hecht. De belevingswaarde vertrekt dus van de “objectieve” beeldwaarde, maar geeft daar bovenop
een subjectieve beoordeling mee.
De belevingswaarde is afhankelijk van de getijden. Bij hoog water komt de zee tot bijna tegen de
Spinoladijk. Bij laag water is de zee verder verwijderd van de dijk en ligt er een strand tussen de dijk
en de zee. Het aspect barrièrewerking kan hier positief benaderd worden in de betekenis van
grensbeleving. Die grensbeleving tussen land en zee verschuift dus al naar gelang het tij, van de dijk
bij hoog water naar de branding van het nat strand bij laag water.
In het kader van het plan-MER werd in juli 2006 een enquête uitgevoerd bij ca. 300 passanten en ca.
300 bewoners (zowel permanente als tijdelijke). Het overgrote deel van de respondenten hechtte
veel belang aan het weids uitzicht op zee (als rustgevend element), en vonden ingrepen die de
horizon onderbreken storend, maar een badstrand werd niet als storend ervaren.
5.4.1.4 Verkeer
Het Oostends stedelijk gebied en havengebied wordt ontsloten door drie hoofdassen. De A10 vormt
de bovenlokale verbinding met de E40. De ontsluiting op stedelijk niveau wordt enerzijds verzorgd
door de kustbaan N34/N340, die in Oostende een slingerbeweging maakt rond de historische
binnenstad en de haven, terwijl hij ten westen en oosten van Oostende parallel aan en vlak tegen de
kust verloopt.
De ontsluiting van de Oosteroever zelf verloopt via de Hendrik Baelskaai, die langs de oostzijde van
het Visserijdok loopt en aantakt op de N34 (oost). De Hendrik Baelskaai loopt aan de zeezijde uit op
de Vuurtorenweg, waarop op hun beurt de Halve Maandijk en de Spinoladijk aantakken. Deze dijken
zijn niet toegankelijk voor autoverkeer.
Uit verkeerstellingen uitgevoerd in 2008 in het kader van het project-MER ‘Kustverdediging en mari-
tieme toegankelijkheid van Oostende’ bleek dat de verkeersintensiteit op de Vuurtorenweg beperkt
was tot slechts enkele tientallen voertuigen per uur. De Hendrik Baelskaai verwerkt vnl. havengebon-
den verkeer, met naar schatting enkele honderden voertuigen per uur. Er doen zich dus totaal geen
doorstromingsproblemen voor in de nabijheid van het projectgebied. Een knelpunt is wel het sluik-
parkeren van recreanten langs de Vuurtorenweg, binnen het beschermd duinengebied.
5.4.2 Beschrijving van de toekomstige toestand en de verwachte effecten
5.4.2.1 Bestemming
De geplande functies en activiteiten in het projectgebied zijn in overeenstemming met de bestem-
mingen volgens de bestaande (strandzone) en in opmaak zijnde ruimtelijke uitvoeringsplannen.
De zone voorbij de “basislijn” behoort tot het federaal grondgebied (Belgisch continentaal plat), en
hier geldt de Wet op het Mariene Milieu (MMM). Door de uitbreiding van het strand t.h.v. Oostende
verschuift de “basislijn” en dus ook de grens tussen het Vlaams gewest en het federaal grondgebied.
Een deel van het projectgebied behoort momenteel dus tot het federaal grondgebied, maar zal door
de geplande suppletie uiteindelijk Vlaams grondgebied worden.
5.4.2.2 Gebruikswaarde en functionele aspecten
Door de zandsuppletie wordt een belangrijke oppervlakte bijkomend droog strand gecreëerd. De
oppervlaktetoename is het grootst in sectie 119 tegen de oostelijke strekdam. Verder oostwaarts is
de uitbreiding van het droog strand marginaal. Maar omdat grote delen van het strand en de duinen
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 48 van 61
beschermd natuurgebied zijn en blijven, is het zeker niet de bedoeling dat de Oosteroever een zone
voor massatoerisme wordt. Enkel zachte recreatie wordt wenselijk geacht. De toegankelijkheid van
deze strandzone wordt met opzet beperkt gehouden (zie verder).
Vanuit het aspect gebruikswaarde (m.b. recreatief gebruik) kan de uitbreiding van het droog strand
als een zwak positief effect beoordeeld worden.
5.4.2.3 Beeld- en belevingswaarde
Door de zandsuppletie wordt het strand op de Oosteroever hoger en breder, vooral in de meest
westelijke zone. Naar belevingswaarde toe kan de uitbreiding van het strand zowel positief als nega-
tief beoordeeld worden, afhankelijk van de appreciatie van de waarnemer. Gezien het statuut als
natuurgebied zal op de Oosteroever geen nieuw badstrand met zwemzones gecreëerd worden. Het
blijft dus, in vergelijking met de strandzones ten westen van de haven, een zone die gericht is op
zachte recreatie van beperkte omvang. Maar door de verbreding van het droog strand wordt het
gebied wel gedurende langere periodes toegankelijk voor wandelaars e.d.. Wellicht zal dit een
beperkt positief effect hebben op de belevingswaarde.
5.4.2.4 Verkeer
Tijdens de uitvoeringsfase van de strandsuppletie gebeurt de aanvoer van materiaal maximaal via
het water. Het zand wordt per baggerschip aangevoerd vanuit de zandwinningsconcessies op zee, en
wordt rechtstreeks op het strand gestort via een zinkerleiding vanop het schip. Aanvoer vanop land
gebeurt via een persleiding vanaf een aanlegplaats in de haven. Met uitzondering van rollend
materieel om het uitgestorte zand te egaliseren, zal er dus geen vrachtverkeer op het strand zelf
plaatsvinden.
De aanlooproutes naar het projectgebied, de N34 en de Hendrik Baelskaai, zijn wegen met een grote
verkeerscapaciteit en weinig of geen doorstromingsproblemen. Langs de Baelskaai en in de directe
omgeving van het projectgebied bevindt zich bovendien weinig of geen bewoning, waardoor de
effecten inzake (verkeers)leefbaarheid als niet significant kunnen beoordeeld worden.
5.4.2.5 Besluit
Er wordt besloten dat:
• Het project positieve effecten heeft op het vlak van de gebruikswaarde en functionele
aspecten. De strandoppervlakte neemt toe en daardoor ook de sportief-recreatieve waarde
van het gebied, hoofdzakelijk in het westen van het projectgebied, zij het in beperkte mate
omdat het strand als (hoofd)bestemming natuurgebied heeft.
• De beoordeling op het vlak van beeld- en belevingswaarde zal wellicht zwak positief zijn.
Hierdoor dient vanuit de discipline Mens geconcludeerd te worden dat het project geen significant
negatieve effecten heeft. Voor de discipline Mens wordt gesteld dat een MER-onderzoek geen
nieuwe of bijkomende gegevens zal opleveren voor de bespreking van de milieueffecten.
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 49 van 61
6 Beschikbaarheid en actualiteit van de gegevens
Voorliggend verzoek tot ontheffing werd vnl. opgemaakt op basis van het op 25 juni 2007 goed-
gekeurde Plan-MER “Plan voor de kustverdediging en maritieme toegankelijkheid van Oostende”,
het op 3 augustus 2009 goedgekeurde project-MER “kustverdediging en maritieme toegankelijkheid
van Oostende” en de nota van IMDC i.v.m. de effecten inzake kustverdediging en zeestromingen van
het project Oosteroever.
Verder werd voor dit dossier m.b.t. verzoek tot ontheffing van de MER-plicht hoofdzakelijk gebruik
gemaakt van bestaande en vrij beschikbare gegevens, omdat er wordt verondersteld dat op basis
van de beschikbare gegevens en de bovenvermelde studies een voldoende onderbouwd dossier kan
worden opgesteld. Verder werden er dan ook geen bijkomende metingen en onderzoeken uitge-
voerd.
Er kan verondersteld worden dat m.b.t. de in dit verzoek tot ontheffing van de MER-plicht behan-
delde disciplines geen fundamenteel andere conclusies zullen worden getrokken dan bovenstaande,
wanneer zou overgegaan worden tot een meer gedetailleerde analyse van het project in het kader
van een volwaardig MER.
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 50 van 61
7 Maatschappelijke gevoeligheid van het project
Tijdens de openbare onderzoeken van de bouw- en milieuvergunningsaanvraag zal er voldoende
mogelijkheid zijn tot inspraak voor de belanghebbenden. Met relevante opmerkingen zullen de
vergunningverlenende overheden rekening houden vooraleer de vergunningen toe te kennen.
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 51 van 61
8 Eindconclusie
Wanneer de verschillende behandelde disciplines in overweging worden genomen en wanneer hun
effecten op een evenwaardige manier met elkaar worden vergeleken, kan gesteld worden dat de
voorgenomen activiteit in zijn totaliteit beperkt negatieve, maar niet aanzienlijke effecten – en in
een aantal gevallen positieve effecten – zal hebben op de elementen die werden vastgesteld in de
referentiesituatie.
Er wordt geconcludeerd dat de aanlegfase en projectrealisatie zoals voorgesteld in dit dossier geen
aanzienlijke milieueffecten met zich meebrengt. Het opstellen van een project-MER zal redelijker-
wijze geen nieuwe of bijkomende inzichten over aanzienlijke milieueffecten, andere dan besproken
in dit dossier m.b.t. verzoek tot ontheffing van de MER-plicht, opleveren.
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 52
Bijlage 1 Passende beoordeling
Het MER-richtlijnenboek ‘Fauna en Flora’ schrijft dat de Passende Beoordeling integraal deel
uitmaakt van het effectenhoofdstuk van het MER. Het is hierbij gebruikelijk de Passende beoorde-
lingsparagrafen stapsgewijs te doorlopen in het MER. Vanuit het oogpunt van ‘zorgvuldigheid’ wordt
geopteerd om niet alleen voor de SBZ-gedeelten die effectief worden aangesneden een Passende
Beoordeling uit te voeren, maar ook voor de SBZ-gedeelten die in de nabijheid van het projectgebied
zijn gelegen en dus potentieel een negatief effect kunnen ondervinden.
We kozen voor de volgende opbouw voor de Passende Beoordeling:
• Algemeen kader van de Passende Beoordeling
• Beoordelings- en toetsingscriteria
• Analyse SBZ-H
• Bespreking Instandhoudingsdoelstellingen
• Beoordeling van de effecten van de ingreep op SBZ-H’
• Beoordeling van eventuele cumulatieve / lange termijneffecten op de SBZ’s / Natura2000-
gebieden
• Conclusies Passende Beoordeling (hier opgenomen in conclusie van de volledige discipline)
Algemeen
De Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG) inzake het behoud van de in het wild levende soorten en
natuurlijke habitats verplicht de EU-lidstaten voor de in bijlage bij deze richtlijn vermelde, bijzonder
te beschermen soorten en habitats speciale beschermingsmaatregelen te treffen. Het besluit van de
Vlaamse regering van 1996 duidt 38 speciale beschermingszones (i.c. Habitatrichtlijngebieden) aan.
Ten noorden van het projectgebied is het SBZ-V “SBZ-2” gelegen.
Het SBZ-H “Duinengebied inclusief Ijzermonding en Zwin” overlapt net met het zuidelijk deel van het
projectgebied. Echter de grens van het Habitatrichtlijngebied is moeilijk vast te stellen.
De omschrijving van het gebied bij aanmelding luidt: dit complex omvat alle interessante
duingebieden aan onze kust, inclusief de IJzermonding, het Zwin en enkele binnenduinen. Het
kustmilieu is gekenmerkt door de grote verscheidenheid aan milieutypes en een aantal zeer
specifieke milieuomstandigheden en processen. Bepalend voor deze verscheidenheid zijn de
overgangen van strand (met lokaal voorduinen) over kalkrijke en meer kalkarme duinen tot polder,
zoutwaterslikken en -schorren en de zeer gevarieerde geomorfologie van het duingebied zelf.
In de Passende Beoordeling voor de Plan-MER “Plan voor de kustverdediging en de maritieme
toegankelijkheid van Oostende” wordt gesteld dat de Spinoladijk deel uit maakt van het
Habitatrichtlijngebied omdat voor de egale betonnering op de bakstenen dijk zich tal van belangrijke
plantensoorten konden vestigen.
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 53
Figuur 8-1: Aanduiding van het projectgebied t.a.v. het SBZ-H (groen) en het SBZ-V (oranje)
Volgens Bijlage III van art. 6 van Natura 2000, volgens het nieuwe natuurdecreet en volgens het
nieuwe MER-richtlijnenboek dienen een aantal stappen te worden doorlopen bij de afweging van de
geplande werkzaamheden aan de Natura 2000-bepalingen. Voor een uitgebreidere kwantificering
van de effecten verwijzen we naar de eerder vermelde algemene en specifieke effecten op de
discipline Fauna en Flora van het MER.
Het is duidelijk dat het project gevolgen kan hebben voor het gebied. Maar zijn er ook significante
effecten op de in het kader van de twee Europese richtlijnen aangemelde habitats en soorten? (zie
verder)
Beoordelings- en toetsingscriteria
Ontwikkeling criteriaset
In de Passende Beoordeling dienen de effecten op aangemelde/aangewezen soorten en habitats te
worden onderzocht. Van bijzonder belang is hierbij te onderzoeken in hoeverre de gunstige staat van
instandhouding van de betreffende soorten of habitats wordt aangetast. Hierbij wordt het begrip
‘significantie’ gehanteerd als te toetsen kader en daarnaast ook of de natuurlijke kenmerken van het
gebied behouden blijven (zie de EU-brochure 'Beheer van Natura 2000-gebieden, criterium 4 voor
habitats en de in dit rapport gehanteerde criteria’ (bijlage 1)). De Habitatrichtlijn geeft echter geen
specifieke criteria voor de beoordeling van deze significantie.
Wat is significant?
Het beoordelingskader van zowel de Vogel- als de Habitatrichtlijn is gebaseerd op het voorzorgs-
principe: 'nee, tenzij...'. In de Vogel- en Habitatrichtlijn spelen de begrippen 'significant effect op de
instandhoudingsdoelstelling' en 'aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied' een
hoofdrol. Daarom dienen we de term ‘significant’ nader te verduidelijken. Een significant effect kan
in zijn algemeenheid als volgt worden omschreven:
veranderingen in abiotische situatie en de ruimtelijke structuur, die de natuurlijke dynamiek
te boven gaan en het leefmilieu van planten- en/of diersoorten zodanig beïnvloeden dat er
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 54
letterlijk unieke situaties verloren dreigen te gaan of ecologische processen blijvend worden
verstoord, of het voortbestaan van populaties van nationaal zeldzame soorten of voor dat
systeem kenmerkende soorten op termijn niet meer op hetzelfde niveau verzekerd is, dan
wel de betekenis van een gebied voor soorten aanmerkelijk afneemt (naar EU 2000).
Uitwerking criteriaset
De centrale vraag is: Is er betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de SBZ?
Hierbij wordt nagegaan of er een aantasting plaatsgrijpt die meetbare en aantoonbare gevolgen
heeft voor de natuurlijke kenmerken van het SBZ, in de mate er meetbare en aantoonbare gevolgen
zijn voor de staat van instandhouding van de soort(en) of de habitat(s) waarvoor de betreffende SBZ
is aangewezen of voor de staat van instandhouding van de soort(en) vermeld in bijlage III van het
Decreet Natuurbehoud (= soorten van de Bijlage IV van de Habitatrichtlijn) die in de betreffende SBZ
voorkomen.
De ‘natuurlijke kenmerken van een SBZ’ is het geheel van biotische en abiotische elementen, samen
met hun ruimtelijke en ecologische kenmerken en processen, die nodig zijn voor de instandhouding
van:
• de natuurlijke habitats en de habitats van de soorten waarvoor de betreffende SBZ is aange-
wezen (zijn per gebied opgelijst in de wetenschappelijke rapporten van de aanwijzing van
de SBZ-V en de SBZ-H)
• de soorten vermeld in bijlage III
• de coherentie van het Natura 2000-netwerk
De begrippen ‘instandhouding’, ‘staat van instandhouding van een soort’ en ‘staat van instand-
houding van een habitat’ zijn gedefinieerd in art. 2 van het Decreet Natuurbehoud.
Instandhouding: het geheel van maatregelen die nodig zijn voor het behoud of herstel van habitats en
populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding. De staat van
instandhouding van een habitat wordt als gunstig beschouwd wanneer:
• het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habitat binnen dat
gebied stabiel zijn of toenemen;
• de nodige specifieke structuur en functies voor behoud op lange termijn bestaan en in de
afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan;
• de staat van instandhouding van de voor die habitat gunstige typische soorten gunstig is.
De staat van instandhouding van een soort wordt als gunstig beschouwd wanneer:
• uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog altijd een levensvatbare
component is van de habitat waarin de soort voorkomt en dat vermoedelijk op lange termijn zal
blijven;
• het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te
zullen worden;
• er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van
die soort op lange termijn in stand te houden;
Staat van instandhouding van een habitat: de som van de invloeden die op de betrokken habitat en de daar
voorkomende typische soorten inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de
natuurlijke verspreiding, de structuur en de functies van die habitat of die van invloed kunnen zijn op het
voortbestaan op lange termijn van de betrokken typische soorten in het Vlaamse Gewest;
Staat van instandhouding van een soort: het effect van de som van de invloeden die op de betrokken soort
inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de verspreiding en de grootte van
de populaties van die soort in het Vlaamse Gewest;
Het betekenisvolle karakter van een aantasting moet worden vastgesteld in het licht van de
instandhoudingsdoelstellingen van het gebied zelf, en in het licht van de bijdrage die het gebied
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 55
levert aan de ecologische samenhang van het Natura 2000-netwerk. Het is daarom niet mogelijk om
per habitat of soort een overal geldende kwantificering te doen van die significantie. Het belang van
een vermindering van de oppervlakte die door de habitats of de leefgebieden van soorten in kwestie
in de SBZ ingenomen wordt, wordt (voor ieder SBZ afzonderlijk) geëvalueerd in het licht van de
totale oppervlakte van deze SBZ en van de integriteit van het gebied.
Teneinde te bepalen of een aantasting betekenisvol is in het licht van de doelstellingen van de
richtlijn, wordt gebruik gemaakt van volgende factoren:
• de omvang van het natuurlijk verspreidingsgebied van het habitat (hierbij wordt ook
gekeken naar de voor dat habitat typische soorten - zie habitatfiches)
• de omvang van het natuurlijk verspreidingsgebied van die soort (de voor die soort geschikte
habitats - zie soortenfiches)
• de populatieomvang van de betrokken soort(en)
• het bestaan van een voldoende groot habitat om de populaties van die soort op lange
termijn in stand te houden en
• het belang van het netwerk hierin.
Zie art. 2, 36°, Decreet Natuurbehoud dat bepaalt wanneer de staat van instandhouding van een
habitat en van een soort als gunstig wordt beschouwd (zie lijst achteraan). Neem de randvoorwaar-
den en verzachtende maatregelen die gesteld worden aan de activiteit of het plan op in de steden-
bouwkundige voorschriften of de vergunning - zodat werken en handelingen die mogelijk een
betekenisvolle aantasting kunnen hebben op de habitats en soorten waarvoor het SBZ is aange-
wezen of op de Bijlage III soorten die daar voorkomen niet gepland/vergunbaar zijn.
Analyse SBZ-H
Op figuur 8-1 wordt de situering van het Habitatrichtlijngebied ‘Duingebieden inclusief IJzermon-ding en Zwin’, met een oppervlakte van 3737 ha, weergegeven ten opzichte van het projectgebied.
Dit Habitatrichtlijngebied overlapt met de zuidelijke rand van het projectgebied.
Deze Speciale Beschermingszone werd door de beschikking van de Europese Commissie van 7
december 2004 officieel aanvaard zoals het werd aangemeld. De afbakening werd bekrachtigd door
het Besluit van de Vlaamse regering van 24 mei 2002. Dit gebied werd als Habitatrichtlijngebied
aangeduid op basis van het voorkomen van volgende habitats en soorten:
Beschermde habitats:
• Prioritair habitattype 2130: Vastgelegde duinen met kruidvegetaties (‘grijze’ duinen)
• Prioritair habitattype 2150: Eu-Atlantisch vastgelegde, ontkalkte duinen (Galluno-Ulicetea)
• Niet prioritair habitattype 1130: Estuaria
• Niet prioritair habitattype 1140: Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten
• Niet prioritair habitattype 1310: Eénjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met
Salicornia-soorten en andere zoutminnende planten
• Niet prioritair habitattype 1320: Schorren met Slijkgrasvegetaties (Spartinion)
• Niet prioritair habitattype 1330: Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia maritimae)
• Niet prioritair habitattype 2110: Embryonale, wandelende duinen
• Niet prioritair habitattype 2120: Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria
(‘witte’ duinen)
• Niet prioritair habitattype 2160: Duinen met Hippophae rhamnoïdes
• Niet prioritair habitattype 2170: Duinen met Salix arenaria
• Niet prioritair habitattype 2180: Beboste duinen van het Atlantisch kustgebied
• Niet prioritair habitattype 2190: Vochtige duinvalleien
• Niet prioritair habitattype 3140: Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara-
ceeënvegetatie
Beschermde soorten:
• Amfibieën en reptielen: Soort 11660: Kamsalamander (Triturus cristatus)
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 56
• Invertebraten: Soort 1014: Nauwe korfslak (Vertigo angustior)
• Planten: Soort 1614: Kruipend moerasscherm (Apium repens)
Tot voor enkele jaren bevond zich net ten westen van het projectgebied, rondom de Halve Maan-
bunker, een natte depressie, gevoed door binnenstromend zeewater waardoor zich schorren-
vegetaties ontwikkelden. Dit betekent dat hier het niet prioritair habitattype 1310 (‘Eénjarige
pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met Salicornia-soorten en andere zoutminnende
planten’) voorkwam. Deze schorrenvegetatie bestond uit volgende halofyten: Zeekraal (Salicornia
sp.), Gewone zoutmelde (Halimione portulacoides), Zeekool (Crambe maritima), Strandbiet (Beta
vulgaris subsp. maritima), Strandmelde (Atriplex littoralis), Spiesmelde (Atriplex prostata) en Strand-
duizendguldenkruid (Centaurium littorale).
Ten gevolge van zandoverslagactiviteiten werd deze natte slenk echter grotendeels gedempt met
opgewaaid zand. Het stockeren van zand en het weer afgraven veroorzaakte een permanente
verstoring waardoor enkel ruderale pioniersvegetaties met Kruipertje (Hordeum murinum) en Akker-
distel (Cirsium arvense) zich konden ontwikkelen. Door de zandoverslagactiviteit konden ecologisch
waardevolle duin- en zoutminnende vegetatietypes zich echter niet langer ontwikkelen. Ter hoogte
van een tijdelijke gracht, waar het zeewater op regelmatige tijdstippen via een systeem van commu-
nicerende vaten wordt afgevoerd naar de vaargeul, hebben enkele halofytische soorten zich tijdelijk
kunnen vestigen: Deens lepelblad (Cochlearia danica), Zeeaster (Aster tripolium) en Zeepostelein
(Honckenya poploides). Maar een volwaardige schorrenvegetatie kon zich niet langer ontwikkelen,
zodat het habitattype 1310 enkel nog in relictvorm voorkomt.
De opgehoogde zone centraal in het duingebied ‘Halve Maan’ is van groot belang in fucntie van
natuurbehoud:
• Vegetatietype: affiniteit met het habitattype 2170 (niet prioritair) ’Duinen met Salix
arenaria’ en het habitattype 2110 (niet prioritair) ‘Embryonale, wandelende duinen’
• Flora: Akkerhoornbloem (Cirsium arvense), Geel walstro (Galium verum)
Hertshoornweegbree (Plantago coronopus), …
• Vlinders: Heivlinder, Oranje en Bruin zandoogje, Icarusblauwtje, Groot dikkopje,
Zwartsprietdikkopje, …
• Sprinkhanen: Duinsabelsprinkhaan, Zuidelijk spitskopje, Ratelaar, …
Knelpunten zijn echter gebrek aan maaibeheer, vandalisme, roestende ijzeren buizen afkomstig van
de zandoverslagactiviteiten die verspreid liggen in het gebied (zie foto).
Het duingebied verder oostwaarts richting Fort Napoleon, ten zuiden van het projectgebied, is
eveneens van groot belang voor natuurbehoud:
• Flora: relictpopulaties van Zeewinde (Calystegia soldanella) en Blauwe zeedistel (Eryngium
maritimum)
• Fauna: broedvogelsoorten, intussen verdwenen door toenemende urbanisatie: Kuif-
leeuwerik, Roodborsttapuit, Graspieper en Kneu. Zwarte roodstaart houdt als broedvogel
nog net stand; vrij rijk aan vlinder- en sprinkhanensoorten.
De Halvemaandijk en de Spinoladijk zijn mee opgenomen in het HRL-gebied omdat zich op de vroe-
gere bakstenen dijk tal van belangrijke plantensoorten konden vestigen. Maar na de betonnering van
het wegdek gebeurt dit enkel nog waar deze betonplaten onderbroken zijn. Soorten die zich in deze
smalle stroken gevestigd hebben, zijn: Blauwe zeedistel (Eryngium maritimum), Biestarwegras
(Elymus farctus), Zeepostelein (Honckenya poploides), Hertshoornweegbree (Plantago coronopus),…
Binnen het projectgebied, maar buiten het Habitatrichtlijngebied, komen volgende beschermde
habitattypes voor:
• habitattype 1110: Permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken
(komt voor in het subtidaal);
• habitattype 1140: Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten (komt voor in het
intertidaal).
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 57
Het meest zuidelijk deel van het projectgebied dat nog net overlapt met het projectgebied bestaat
uit het type 2110 (“Embryonale wandelende duinen”). Maatregelen ten noorden van deze zone (dus
binnen het projectgebied, maar buiten Habitatrichlijngebied) kunnen een impact hebben op het type
2120 (“wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria (‘witte duinen’)) ofwel direct
(nieuwvorming) ofwel indirect (meer zanddynamiek in de bestaande zeereepduinen).
Voor een algemene beschrijving inzake het voorkomen van het benthos en avifauna binnen het
projectgebied wordt verwezen naar §5.2.1.1.
Op ca. 550m ten noordwesten van het projectgebied is het marien Habitatrichtlijngebied “Trapegeer Stroombank” gelegen.
Analyse SBZ-V
Op figuur 8-1 wordt de situering van het Vogelrichtlijngebied ‘SBZ-2’ (oppervlakte 144,80 km²) weer-
gegeven ten opzichte van het projectgebied met als basislijn de gemiddelde laagwaterlijn van 2003
(D11-nullijn). Dit Vogelrichtlijngebied is net ten noorden van het projectgebied gelegen.
Het omvat zowel de zandbanken als de depressies tussen de zandbanken. Bij laagwater bevinden de
toppen of kruinzones van deze zandbanken zich op nauwelijks enkele meters diepte en komen bij
laagwater soms plaatselijk boven water. De banktoppen, geulen en watermassa hebben een eigen
fauna die belangrijk is als voedselbron voor de verschillende zeevogels.
Dit gebied is ingesteld door het KB van 14 oktober 2005 als speciale beschermingszone SBZ2 of
Vogelrichtlijngebied, conform de EU-Vogelrichtlijn (79/409/EEG). Het KB van 14 oktober 2005 stelt
de speciale beschermingszone in voor de bescherming van de Fuut, de Grote Stern, de Visdief en de
Dwergmeeuw. Het Natura 2000 Standaard Gegevensformulier (Natura 2000 Standard Data Form)
stelt dit gebied voor als potentieel gebied van communautair belang omwille van het voorkomen van
de Fuut (A), Roodkeelduiker, Dwergmeeuw, Grote Stern, Visdief en Zwarte Zee-eend (B) en
Parelduiker en Zeekoet (C)6.
Volgens de studie van Haelters et al. (2004)7 bevindt zich t.h.v. Oostende één van de drie ornitholo-
gisch belangrijke Belgische zeegebieden. Dit gebied situeert zich tussen het strand en circa 6 mijl uit
de kust van Middelkerke tot Bredene en bestrijkt 164,5 km². Dit gebied is van belang voor zowel
Zwarte zeeëend (zuidwestelijk gedeelte), Fuut (noordoostelijk gedeelte), en in mindere mate voor
Visdief, Grote stern en Dwergmeeuw.
Fuut (Podiceps cristatus) komt voor in het volledige kustgebied, met de hoogste dichtheden binnen
de 8 mijl van de kust. De soort komt ter hoogte van Oostende met hogere dichtheden voor in het
gebied van de zuidelijke tot de westelijke Wenduinebank (86 km², 22 % van de Futen). Dit gebied
wordt, samen met het gebied t.h.v. de westelijke Nieuwpoortbank, de Smalbank en het gebied ten
noorden van de Broersbank (61 km², 18 % van de Futen), als belangrijkste en meest geschikte
gebieden beschouwd op basis van het aantal vogels en de oppervlakte van de gebieden.
Visdief (Sterna hirundo) komt vooral voor in het meest nabije kustgebied. Naast de voorhaven van
Zeebrugge (45 km², 32 % van de Visdieven), komt als gebied met belangrijke concentratie het
zeegebied rond de haven van Oostende (15 km², 16 % van de Visdieven) duidelijk naar voor.
Grote stern (Sterna sandvicensis) wordt waargenomen in een zeer ruim gebied, vnl. vanaf de laag-
waterlijn tot 22 mijl uit de kust. Het gebied met hogere concentratie t.h.v. Oostende bevindt zich
6 Globale evaluatie van het gebied voor de soorten van bijlage I en migrerende soorten die regelmatig in het
gebied verblijven. A (zeer belangrijk), B (belangrijk), C (minder belangrijk).
7 Haelters, J. Vigin, L., Stienen, E.W.M., Scory, S., Kuijken, E. & Jacques, T.G. (2004). Ornithologisch belang van de
Belgische zeegebieden. Identificatie van mariene gebieden die in aanmerking komen als Speciale
Beschermingszones in uitvoering van de Europese Habitatrichtlijn. Bulletin van het Koninklijk Belgisch Instituut
voor Natuurwetenschappen Biologie, volume 74: 90 p.+ bijlage
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 58
rond de haven van Oostende (22 km², 8 % van de Grote sternen). Het voorkomen van de soort is het
duidelijkst gerelateerd aan een specifiek habitat (ondiepe zandbanken) in het gebied tussen de Smal-
bank en de Trapegeer.
Dwergmeeuw (Larus minutus) komt in de Belgische zeegebieden zeer verspreid voor, maar voorna-
melijk binnen de 12 mijl uit de kust. In de meer offshore gelegen gebieden wordt deze soort zelden
waargenomen. Als twee concentratiegebieden, die echter beperkt zijn qua omvang en aantallen
vogels (kan te verklaren zijn door het foerageergedrag van Dwergmeeuwen) zijn er het gebied rond
de voorhaven van Zeebrugge en het gebied buiten de haven van Oostende (7 km², 5 % van de
Dwergmeeuwen).
Zwarte zeeëend (Melanitta nigra) komt zeer geconcentreerd voor binnen de 5 à 6 mijl uit de kust.
De verspreidingskaart van deze soort toont aan dat slechts één gebied als zeer belangrijk beschouwd
kan worden: het gebied van de Stroombank tot de oostelijke Nieuwpoortbank (57 km², 59 % van de
populatie). De Zwarte zeeëend, die destijds dan ook de voornaamste aanleiding was voor het
afbakenen van het Ramsargebied voor de Belgische kust, overwintert voor onze kusten in vrij groot
aantal. Pleisterende vogels worden in grote concentraties gezien op ondiepe plaatsen voor de kust,
met name op de Vlaamse Banken en voor de kust van Oostende en Nieuwpoort. Vanuit deze
plaatsen kan uitwisseling mogelijk zijn met gebieden voor de Franse en de Nederlandse kust. De
soort komt overwegend voor in niet te diepe wateren, waar weinig verstoring door de scheepvaart
(Balandbank, Trapegeer). Voorjaarstrek in vrij groot aantal is uitgesproken in februari en maart, doch
kan sterk verlaten tot midden april. Najaarstrek vindt hoofdzakelijk plaats tussen augustus en
oktober, doch kan bij uitzonderlijk strenge winters de hele winter plaatsgrijpen. Tijdens de zomer is
de Zwarte zeeëend in vrij klein aantal aanwezig voor de kust.
Instandhoudingsdoelstellingen
Het vastleggen van de natuurdoelen gebeurt in twee stappen. In eerste instantie werden geweste-
lijke instandhoudingsdoelstellingen opgemaakt. Deze geven weer wat in het totaal nodig is om in
Vlaanderen de bedreigde Europeese soorten en habitats een toekomst te geven. In een volgende
stap worden deze globale natuurdoelen verfijnd per Natura 2000-gebied.
Voor het habitatrichtlijngebied worden momenteel gebiedspecifieke instandhoudingsdoelstellingen
opgemaakt (S-IHD). Deze rapporten zijn nog in opmaak en kunnen nog niet als definitief beschouwd
worden. Op deze basis volgt dan de definitieve aanmelding.
Het natuurrichtplan voor de VEN-gebieden, speciale beschermingszone, groen-, park-, en bos-
gebieden in de “Duinen van de Middenkust tussen Oostende en Blankenberge” vermeldt enkele
ecologische concepten voor deze gebieden:
• Het behouden en ontwikkelen van een samenhangend duinlandschap met aandacht voor
spontane processen, overgangszones en het in mozaïek voorkomen van de diverse succesie-
stadia;
• Het behouden en ontwikkelen van de specifieke duin – polder overgang;
• Het tegengaan van degradatie en versnippering van het duinengebied door wildparkeren,
zwerfvuil en vertuining;
• Het optimaal structureren van recreatieve voorzieningen in de duinen
Hierin wordt eveneens het volgende vermeld: In de speciale beschermingszone wordt gestreefd naar
de instandhouding van de habitats en soorten waarvoor deze gebieden werden aangeduid, en dit op
basis van de instandhoudingsdoelstellingen voor de speciale beschermingszone ‘Habitatrichtlijn-
gebied Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin’ (code BE2500001).
Voor de bepaling van de instandhoudingsdoelstellingen wordt het natuurrichtplangebied onder-
verdeeld in twee deelgebieden, namelijk deelgebied kustduinen en deelgebied d’Heye. Voor het
deelgebied “Kustduinen” worden echter enkel volgende aangemelde habitattypes vermeld: 2110,
2120, 2130, 2160, 2170, 2180 en 2190. Van deze habitattypes zijn de habitattypes “Embryonale
duinen” (2110) en “Witte duinen” (2120) eventueel van belang voor het projectgebied, waarbij
respectievelijk een behoud van de huidige oppervlakte (2110) of uitbreiding door verwijderen of
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 59
overstuiven verharde infrastructuren of uitbreiding door terugdringen exoten-struwelen en opslag,
oa. Rimpelroos (2120) wordt nagestreefd. In de Specifieke Gebiedsvisie is bij de bindende bepalingen
het volgende opgenomen: “waar zandsuppleties en rijsthout worden voorzien om de netto kustafslag
te compenseren, wordt het ontwikkelen van dit habitat alsnog gestimuleerd door het zoneren van de
recreatie (selectieve toegankelijkheid).”
Het KB van 14 oktober 2005 tot instelling van het Vogelrichtlijngebied SBZ-2 vermeldt de volgende
instandhoudingsdoelstellingen (art. 3):
• De bescherming en de instandhouding van biotopen en leefgebieden van de beschermde
vogelsoorten;
• De instandhouding of brengen van de beschermde vogelsoorten op een niveau dat
beantwoordt aan de ecologische, wetenschappelijke en culturele eisen, waarbij rekening
gehouden wordt met economische en recreatieve eisen;
• Het instandhouden of brengen van een voldoende gevarieerdheid en omvang van leef-
gebieden voor de beschermde vogelsoorten.
De beschermde vogelsoorten waarnaar in art 3 van het KB verwezen wordt zijn de Fuut, de Grote
Stern, de Visdief en de Dwergmeeuw.
Effecten op SBZ-H
De zandsuppletie vindt bijna volledig plaats ten noorden van het Habitatrichtlijngebied, er zal
bijgevolg slechts een minimum aan rechtstreekse oppervlakte-inname gebeuren. In het gedeelte van
het projectgebied dat tot het Habitatrichtlijngebied behoort (de meest zuidelijke zone van het
projectgebied ten noorden van de Spinoladijk), wordt een suppletie voorzien waarbij gemiddeld een
ophoging van ca. 1m zal plaatsvinden.
Wandelaars kunnen zich in de duinen (binnen het SBZ-H) begeven, doch slechts binnen een
afgebakende zones en wandelpaden. De meest kwetsbare gedeeltes van het gebied werden via
kastanjehekwerk afgesloten om betreding en de hieraan verbonden effecten te vermijden. Hieruit
kan men besluiten dat de verstoring van waardevolle habitats door betreding hier nauwelijks aan de
orde is en geen specifiek verband kan hebben met de strandsuppletie op zich.
De instandhoudingsdoelstellingen die vermeld worden in het natuurrichtplan hebben enkel betrek-
king op habitats die momenteel niet voorkomen in het projectgebied. Er worden geen rechtstreekse
effecten verwacht op de voorkomende habitats binnen het Habitatrichlijngebied. Hierdoor kan
gesteld worden dat de instandhouding en het behalen van de doelstellingen binnen het gebied van
het natuurrichtplan geen rechtstreekse impact zal ondervinden door uitvoering van het project.
Binnen het projectgebied komt het habitattype 1140 “Bij eb droogvallende slikwadden en zand-
platen” voor, weliswaar buiten het SBZ-H. De effecten op dit habitattype worden als neutraal
beschouwd, zie §5.2.2.1 en §5.2.2.2.
Studies hebben uitgewezen dat strandsuppleties in sommige gevallen potenties hebben om zich te
ontwikkelen tot embryonale duinen8 (habitattype 2110). Dit is een habitattype waarvoor het
habitatrichtlijngebied werd aangemeld. De eerste randvoorwaarden voor het ontstaan van
embryonale duinen zijn de aanvoer van zand vanuit zee én een geëxposeerde ligging ten opzichte
van de wind. Intensieve betreding en strandreiniging verhinderen dan weer de embryonale
duinvorming, evenals de aanwezigheid van barrières, in dit geval de Spinoladijk. Het is bijgevolg
onzeker dat er ook effectief embryonale duinvorming zal optreden in het projectgebied.
Indien embryonale duinvorming is opgetreden, is het bijgevolg ook mogelijk dat er witte duinen
(2120) kunnen ontstaan, gezien zij de embryonale duinen opvolgen in het proces van de duinvor-
8 Bron: www.natuurkennis.nl + “Effecten van suppleties op de geomorfologische ontwikkeling van
duinen: samenvatting en synthese”
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 60
ming. Embryonale duinen kunnen ontstaan op het hoogste gedeelte van het strand die bij verdere
opstuiving kunnen overgaan in witte duinen.
Effecten op SBZ-V
Sommige van de beschermde soorten gebruiken het projectgebied mogelijks als voedselzoekareaal.
Door de zandsuppletie zal er een verandering optreden in dit areaal. Fuut, Jan van Gent, duikers, Alk,
Zeekoet, Aalscholver, sternen en in mindere mate meeuwensoorten behoren tot de groep van vogels
die in en op de waterkolom voedsel zoeken. Duikeenden (Toppereend, Zwarte Zeeëend en Eider-
eend) duiken naar o.a. schelpdieren op en in de bodem, zoals klompjes mosselen en Spisula
subtruncata die in het substraat leven. De beïnvloeding van de soorten die de waterkolom gebruiken
hangt vooral samen met vertroebeling van het water, naar aanleiding van de suppletie. Indien het
zicht minder wordt, kunnen soorten minder goed door het water heen kijken om hun prooi te
vinden. De duikeenden zullen met name last hebben van het afdekken van de bodem waarop en
waarin hun prooien leven.
Er kunnen zich tijdelijk ook positieve effecten voordoen: het gesuppleerde zand afkomstig uit de
zandwinningsgebieden in zee, is rijk aan mariene fauna. Bij eerdere zandsuppleties kon dan ook
vastgesteld worden dat meeuwen e.d. in grote getale voedsel komen zoeken in het opgespoten
zand.
Duiding cumulatieve effecten op Speciale Beschermingszones
In een Passende Beoordeling dienen kort de mogelijke effecten van de voorgenomen activiteit te
worden beschouwd in combinatie met effecten van andere ingrepen. Immers kunnen enkele kleine
ingrepen gezamenlijk wel een significant effect hebben op de natuurwaarden. De beoordeling van
deze cumulatieve effecten in en langs het projectgebied is een complexe opgave. Deze afweging is
echter gemaakt tijdens de opmaak van het plan-MER voor de kustverdediging en maritieme
toegankelijkheid van Oostende en de bijhorende Passende Beoordeling. Kort samengevat werd er
voor het geheel aan ingrepen binnen dit plan natuurcompensatie voorzien aan de Ijzermonding te
Lombardsijde.
Conclusie Passende Beoordeling
Het zuidelijke deel van het projectgebied (ca. 0,3 ha) overlapt met het SBZ-H. De geplande werken
bevinden zich beperkt binnen het SBZ-H, waardoor de rechtstreekse oppervlakte-inname beperkt is.
Het project heeft geen rechtstreeks effect op de voorkomende habitats binnen het SBZ-H. De
effecten ten gevolge van de zandsuppletie op de voorkomende habitats (buiten SBZ-H) worden
neutraal beoordeeld. Mogelijk is er binnen het projectgebied (in aansluiting met het SBZ-H) vorming
van embryonale duinen (2110) of witte duinen (2120) wat positief te beoordelen valt. Samenvattend
wordt geen betekenisvolle aantasting van het SBZ-H verwacht ten gevolge van de uitvoering van het
project.
Uit deze passende beoordeling blijkt dat de meeste effecten van de zandsuppletie als neutraal te
beoordelen vallen op het SBZ-V. Echter de graad van troebeling van het zeewater is van belang. Een
aantal van de aangemelde soorten zijn aangewezen voor hun voedsel op organismen die zich in de
waterkolom bevinden. Hoe meer het water vertroebeld is, hoe moeilijker het wordt voor deze
soorten om voedsel te vinden. Dit effect kan echter moeilijk op voorhand duidelijk ingeschat worden
en zal zich enkel voordoen tijdens de aanlegfase. Hierdoor wordt het effect beperkt negatief
beoordeeld. Samenvattend wordt geen betekenisvolle aantasting van het SBZ-V verwacht ten
gevolge van de uitvoering van het project.
193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 1