Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van...

61
Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing van de MER-plicht

Transcript of Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van...

Page 1: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

Herinrichting Oosteroever Oostende

Verzoek tot ontheffing van de MER-plicht

Page 2: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

COLOFON

Opdracht:

Herinrichting Oosteroever Oostende

Verzoek tot ontheffing van de MER-plicht

Opdrachtgever:

Departement Mobiliteit en Openbare Werken

Maritieme Dienstverlening & Kust – Afdeling Kust

Vrijhavenstraat 3

8400 Oostende

Opdrachthouder:

Antea Belgium nv

Posthofbrug 10

2600 Antwerpen

T : +32(0)3 221 55 00

F : +32 (0)3 221 55 01

www.anteagroup.be

BTW: BE 414.321.939

RPR Antwerpen 0414.321.939

IBAN: BE81 4062 0904 6124

BIC: KREDBEBB

Antea Group is gecertificeerd volgens ISO9001

Identificatienummer:

1930933006/scl

Datum: status / revisie:

september 2012 definitief

November 2013 aangepast ontwerp

Januari 2014 definitief rapport na advies

Vrijgave:

Jan Parys, Business Manager

Controle:

Paul Arts, MER-deskundige

Projectmedewerkers:

Sofie Claerbout, adviseur

Paul Arts, MER deskundige

Antea Belgium nv 2014

Zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van Antea

Group mag geen enkel onderdeel of uittreksel uit deze tekst

worden weergegeven of in een elektronische databank

worden gevoegd, noch gefotokopieerd of op een andere

manier vermenigvuldigd.

Page 3: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

INHOUD

1 INLEIDING..................................................................................................................................... 2

1.1 AANLEIDING ....................................................................................................................................... 2 1.2 TOETSING AAN DE MER-PLICHT .............................................................................................................. 2 1.3 VERZOEK TOT ONTHEFFING: PROCEDURE EN DOELSTELLING ........................................................................... 2 1.4 INITIATIEFNEMER ................................................................................................................................. 2

2 PROJECTBESCHRIJVING..................................................................................................................... 2

2.1 RUIMTELIJKE SITUERING ........................................................................................................................ 2 2.2 BESCHRIJVING VAN HET PROJECT ............................................................................................................. 2 2.3 RELEVANTE ALTERNATIEVEN ................................................................................................................... 2 2.4 ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS..................................................................................................... 2

3 JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN ............................................................................. 2

4 OVERZICHT VAN MOGELIJKE EFFECTEN EN GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN ............................................... 2

5 BESCHRIJVING VAN DE BESTAANDE SITUATIE, EFFECTEN EN MAATREGELEN .................................................... 2

5.1 BODEM EN WATER ............................................................................................................................... 2 5.2 FAUNA EN FLORA ................................................................................................................................. 2 5.3 LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE .............................................................................. 2 5.4 MENS – SOCIAAL-ORGANISATORISCHE ASPECTEN ........................................................................................ 2

6 BESCHIKBAARHEID EN ACTUALITEIT VAN DE GEGEVENS............................................................................. 2

7 MAATSCHAPPELIJKE GEVOELIGHEID VAN HET PROJECT ............................................................................. 2

8 EINDCONCLUSIE ............................................................................................................................. 2

BIJLAGEN

Bijlage 1 Passende beoordeling

Verwijderd: 5

Verwijderd: 5

Verwijderd: 5

Verwijderd: 6

Verwijderd: 6

Verwijderd: 7

Verwijderd: 7

Verwijderd: 7

Verwijderd: 9

Verwijderd: 9

Verwijderd: 10

Verwijderd: 26

Verwijderd: 28

Verwijderd: 28

Verwijderd: 33

Verwijderd: 40

Verwijderd: 45

Verwijderd: 48

Verwijderd: 49

Verwijderd: 50

Page 4: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

TABELLEN

Tabel 3-1: juridische en beleidsmatige randvoorwaarden al dan niet van toepassing op het project(gebied) en

studiegebied..................................................................................................................................................................2

Tabel 4-1: Overzicht ingreep-effect relaties (mogelijke en te onderzoeken effecten) .................................................2

FIGUREN

Figuur 2-1: Aanduiding van het projectgebied op de orthofoto ...................................................................................2

Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en lay-out na suppletie (rode lijnen).........................................................2

Figuur 2-3: toekomstig ontwerp van het strand binnen het projectgebied..................................................................2

Figuur 3-1: Situering van het projectgebied op het gewestplan (bron: AGIV) ..............................................................2

Figuur 3-2: Situering van het projectgebied op het PRUP “Strand en Dijk” – deelplan 5: Oostende (bron: provincie

West-Vlaanderen) .........................................................................................................................................................2

Figuur 3-3: Uittreksel uit het GRUP “Strand Middenkust-Oost” – deelplan 1 (bron: ARP) ...........................................2

Figuur 3-4: Situering van het projectgebied op het GRUP Afbakening Regionaalstedelijk Gebied Oostende (bron:

ARP) ...............................................................................................................................................................................2

Figuur 5-1: bathymetrie referentiesituatie ter hoogte van het projectgebied .............................................................2

Figuur 5-2: duinafslagberekeningen sectie 121 (T4000 in 2050) – huidige toestand (links) en na aanleg van strand

tot +5m TAW en helling 1/50 ........................................................................................................................................2

Figuur 5-3: Situering van het projectgebied op de BWK en de Vogelatlas (zie kaart 4)................................................2

Figuur 5-4: Situering van het projectgebied t.o.v. beschermde natuurgebieden (zie kaart 5) .....................................2

Figuur 5-5: Situering van het projectgebied t.o.v. de Landschapsatlas en het bouwkundig erfgoed ...........................2

Figuur 8-1: Aanduiding van het projectgebied t.a.v. het SBZ-H (groen) en het SBZ-V (oranje) ....................................2

Verwijderd: 11

Verwijderd: 27

Verwijderd: 7

Verwijderd: 8

Verwijderd: 8

Verwijderd: 24

Verwijderd: 24

Verwijderd: 25

Verwijderd: 25

Verwijderd: 29

Verwijderd: 31

Verwijderd: 35

Verwijderd: 35

Verwijderd: 40

Verwijderd: 52

Page 5: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 5 van 61

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Onderhavig project heeft tot doel uitvoering te geven aan bepaalde onderdelen van het Plan m.b.t. de kustverdediging en maritieme toegankelijkheid van Oostende, waarvoor een plan-MER is

uitgevoerd, dat goedgekeurd werd in juni 20071. Het Plan heeft een drievoudige doelstelling:

• De beveiliging van Oostende tegen overstromingen als gevolg van een 1000-jarige storm;

• Het naar de toekomst toe garanderen van de economische leefbaarheid van de haven van

Oostende door het realiseren van een haventoegang voor schepen met een lengte tot 200

meter (cfr. het Strategisch Plan voor de haven van Oostende);

• Het realiseren van een geïntegreerd kustzonebeheer in Oostende.

Naar dit Plan wordt in dit ontheffingsdossier verder gerefereerd als het “OW-plan” (Openbare

Werken).

Vanuit de drie doelstellingen werden in het OW-Plan vijf planonderdelen uitgewerkt:

• Planonderdeel 1: ‘Kustverdediging Oostende Centrum’;

• Planonderdeel 2: ‘Renovatie Zeedijk Oostende Centrum’;

• Planonderdeel 3: ‘Geïntegreerd kustzonebeheer Oostende Oosteroever’;

• Planonderdeel 4: ‘Veiligheidsmaatregelen tegen overstroming van Oostende langs de

haven’;

• Planonderdeel 5: ‘Verbetering van de haventoegang Oostende’.

Onderhavig project geeft uitvoering aan planonderdeel 3: Geïntegreerd Kustzonebeheer Oostende Oosteroever. Hierbij wordt een strandsuppletie voorzien in de eerste secties ten oosten van de (in

aanbouw zijnde) oostelijke havendam.

Daarnaast werd er in het kader van het Geïntegreerd Kustveiligheidsplan (GKVP) een toetsing van

de zeewering en overstromingsrisicoberekeningen uitgevoerd, waarbij werd vastgesteld dat sectie

121 (de derde sectie ten oosten van de toekomstige oostelijke havendam) een zwakke schakel is. Bij

extreme stormen is er bresvorming en overstroming van het achterland mogelijk. Mogelijke maatre-

gelen werden onderzocht en zowel een duin- als een strandsuppletie kunnen een oplossing bieden.

Gezien het feit dat er in het kader van het OW-plan reeds een strandsuppletie in de naburige secties

gepland is, werd in het Masterplan Kustveiligheid voorgesteld deze strandsuppletie verder door te

trekken tot sectie 121 om op die plaats de veiligheid te verhogen.

Het project binnen dit ontheffingsdossier omvat bijgevolg volgende onderdelen:

• Het mogelijk maken van recreatie en het verhogen van de natuurwaarden op het nabij-

gelegen strand;

• Het verhogen van de kustveiligheid in het gebied door het uitvoeren van een strand-

suppletie in secties 119 -122.

1.2 Toetsing aan de MER-plicht

De lijst van MER-plichtige activiteiten is opgenomen in het Besluit van de Vlaamse Regering van 10

december 2004 (BS 17/02/2005). In dit besluit worden de projecten opgedeeld in Bijlage I-projecten

(MER altijd vereist) en Bijlage II-projecten (ontheffing van MER-plicht mogelijk na gemotiveerd

verzoek).

Volgens deze regelgeving moeten m.e.r.-plichtige inrichtingen en infrastructuurwerken (werken en

handelingen) een m.e.r.-proces doorlopen dat resulteert in een kennisgeving, een ontwerp-MER en

1 Belconsulting, Plan-MER Plan voor de kustverdediging en maritieme toegankelijkheid van Oostende

– Eindrapport, maart 2007

Page 6: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 6 van 61

een definitief goedgekeurd MER. Pas nadat de goedkeuring door de Dienst Mer is toegekend kan de

milieuvergunnings- of stedenbouwkundige vergunningsprocedure verder gezet worden.

Volgens §3 van artikel 4.3.3 van het MER/VR-decreet van 18 december 2002 kan de initiatiefnemer

evenwel in de gevallen bedoeld in artikel 4.3.2 van het decreet een gemotiveerd verzoek tot

ontheffing van de rapportageverplichting indienen bij de administratie. Volgens de bepalingen van

artikel 4.3.2 van het MER/VR-decreet valt voorliggend project onder de hiernavolgende categorie

van projecten:

Bijlage II.10 n) kustwerken om erosie te bestrijden en maritieme werken die de kust kunnen wijzigen

door aanleg van onder meer dijken, pieren, havenhoofden, havendammen en andere kustverdedi-

gingswerken, met uitzondering van instandhoudings-, herstel- of onderhoudswerken

Deze categorie van projecten behoort tot de bijlage II-projecten. Dit wil zeggen dat deze projecten

MER-plichtig zijn, maar dat voor deze projecten een gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de MER-

plicht kan worden ingediend, volgens artikel 4.3.2 §2 en §3 van het decreet. Dit is de procedure die

gevolgd wordt bij onderhavig project.

1.3 Verzoek tot ontheffing: procedure en doelstelling

De beslissing om dit project van de MER-plicht te ontheffen kan door de bevoegde administratie

worden genomen wanneer zij, op basis van de informatie in dit verzoek tot ontheffing, besluit dat

het voorgenomen project geen aanzienlijke gevolgen kan hebben voor het milieu en een project-

MER redelijkerwijze geen nieuwe of bijkomende gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan

bevatten. De bevoegde administratie neemt hiervoor een beslissing binnen de zestig dagen na

indiening van het verzoek tot ontheffing.

Er wordt verzocht dit project van de MER-plicht te ontheffen omwille van verschillende redenen, die

verder in dit document nader zullen worden toegelicht:

• er worden geen aanzienlijke milieueffecten verwacht,

• het opstellen van een project-MER zal redelijkerwijs geen nieuwe of bijkomende

gegevens over aanzienlijke milieueffecten, anders dan deze besproken in het dossier

m.b.t. verzoek tot ontheffing van de MER-plicht, opleveren.

1.4 Initiatiefnemer

De opdrachtgever voor dit ontheffingsdossier is:

Ministerie van Mobiliteit en Openbare Werken

IVA Maritieme Dienstverlening en Kust – Afdeling Kust

Vrijhavenstraat 3

8400 Oostende

Page 7: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 7 van 61

2 Projectbeschrijving

2.1 Ruimtelijke situering

Het project zal gerealiseerd worden op het grondgebied van Oostende, ten oosten van de haven en

ten noorden van de Spinoladijk.

Figuur 2-1: Aanduiding van het projectgebied op de orthofoto

2.2 Beschrijving van het project

De herinrichting van de Oosteroever omvat een strandsuppletie in secties 119 tot 122. Door de bouw

van de nieuwe oostelijke havendam komt sectie 118 binnen de haven te liggen. De suppletie zal tot

op een hoogte van 7,6 m TAW zijn. Er wordt gewerkt met korreldiameter 0,220 mm en het grootste

deel van het projectgebied zal een bijhorende flauwe strandhelling van 1/50 hebben.

In (het oosten van) sectie 119 zal er na uitvoering van de suppletie een breed droog strand aanwezig

zijn. Op een diepte van -2m TAW (of dieper indien meer naar het westen) sluit het suppletieprofiel

weer aan met het huidige strandprofiel. In sectie 121 is het droog strand smaller en gebeurt de

aansluiting met het huidige profiel ook iets eerder (d.w.z. ondieper).

De suppletie zal doorlopen tot aan de oostelijke strekdam. In de hoek die de dam vormt, zal

waarschijnlijk de nieuwe OSRC-club komen. Vandaar dat lokaal de suppletie (in de zuidwestelijke

hoek) ook hoger is. De nieuwe locatie van de OSRC-club komt wellicht in die uitsparing op het strand

te liggen. De herlocalisatie van de OSRC-club zelf behoort niet tot onderhavig ontheffingsdossier (de

club zal zelf voor de nodige vergunningen e.d. zorgen).

Het totaal suppletie-volume in situ bedraagt ca. 600.000 m³. Het grootste deel van het

suppletievolume situeert zich in sectie 119.

Page 8: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61

Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en lay-out na suppletie (rode lijnen)

Figuur 2-3: toekomstig ontwerp van het strand binnen het projectgebied

Page 9: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 9 van 61

De suppletie kan pas uitgevoerd worden na afwerking van de eerste fase van de oostelijke dam,

omdat deze het zand moet tegenhouden dat door de stroming van het strand wordt weggeërodeerd

én in de vaargeul kan terechtkomen. Anderzijds zal in de ruwbouwfase van de dam al een beperkte

zandsuppletie tegen de damkern gebeuren, om deze te beschermen tegen de golfslag.

Eerst wordt vanop zee met behulp van baggerschepen een onderwaterberm aangelegd met grof

zand. Ook de teen van de suppletie (tot maximaal -2 m TAW) kan vanuit zee aangelegd worden. De

hogere delen van het strand (boven de laagwaterlijn) worden opgespoten met behulp van een pers-

leiding. De zone tussen de laagwaterlijn en -2 m TAW zal deels door kleppen en deels op natuurlijke

wijze, door afschuiving van hoger gelegen zand, worden opgevuld.

De persleiding kan aangelegd worden vanaf een baggerschip in zee (drijvende leiding) of vanaf een

aanmeerplaats in de haven. De persleiding bestaat uit buizen van 12 m lengte, die per vrachtwagen

worden aangevoerd a rato van 12 buizen per vrachtwagen. De leiding wordt stelselmatig verlengd

naarmate de zandsuppleties vorderen. In de eerste week zullen een vijftal vrachtwagens met buizen

nodig zijn. Het baggerschip zal 2 à 3 keer per dag over en weer varen tussen de zandwinningsplaats

in zee en het projectgebied. Het opgespoten zand wordt geëgaliseerd met bulldozers. Omwille van

de veiligheid wordt het strand (gedeeltelijk) afgesloten tijdens de werken. De werken worden

uitgevoerd in periodes van 3 maand in het voor- en najaar (tussen het toeristisch hoogseizoen en het

stormseizoen). Voor en na elke suppletieperiode wordt de werf weer opgebouwd, resp. afgebroken

(mob- en demobfase).

2.3 Verantwoording en historiek

In 2012 werd reeds een ontheffingsdossier opgemaakt voor de strandsuppletie te Oostende. In dit

dossier waren twee varianten (A en B) opgenomen voor de suppletie en werden eveneens de

mogelijke effecten van de herlocalisatie van de surfclub (OSRC-club) mee besproken. In het huidig

dossier worden de mogelijke effecten van de herlocalisatie van de sufclub niet meer besproken en is

er geen sprake meer van twee varianten voor de strandsuppletie, maar wordt er een concreet

project beoordeeld.

De voornaamste reden voor de aanpassing van het dossier is dat de surfclub niet meer opgenomen is

in het dossier. Het oorspronkelijke ontheffingsdossier ging immers uit van een samenwerking tussen

afdeling Kust, maritieme toegang en de OSRC-club, waarbij maritieme toegang zou instaan voor het

rechttrekken van de strekdam waarop dan de nieuwe OSRC-club zou worden ingeplant. De OSRC-

club zou dan zelf instaan voor het ontwerp en de bouwvergunning van de nieuwe club. Afdeling Kust

tenslotte, zou dan instaan voor de strandsuppletie, en deze suppletie lokaal zodanig aanpassen dat

de toegankelijkheid naar de OSRC-club zo optimaal mogelijk was.

Sinds de goedkeuring van het oorspronkelijke ontheffingsdossier in 2012 is de exacte locatie van de

surfclub echter enkel malen gewijzigd. De strekdam zal immers niet rechtgetrokken worden,

waardoor de nieuwe locatie van de OSRC-club momenteel nog ‘strand’ is. Door de problemen met

de herlocalisatie van de surfclub, en het feit dat niet met de suppletie gewacht kanworden tot deze

situatie is uitgeklaard, werd beslist om de suppletie uit te voeren zonder rekening te houden met

een mogelijke herlocalisatie van de OSRC-club.

In het oorspronkelijke dossier was er sprake van twee varianten. Variant A was hierbij een ‘normale ‘

suppletie. Variant B was quasi hetzelfde, maar verschilde enkel in de strandsectie het dichtste bij de

oostelijke havendam. Variant B was immers bedoeld om de toegankelijkheid tot de OSRC-club te

optimaliseren, door het strand lokaal te versmallen en zo beter aan te sluiten op de geplande slipway

van de club. Aangezien de herlocalisatie van de OSRC-club echter niet meer tot deze ontheffing

behoort, is deze lokale aanpassing van weinig nut en vervalt variant B bijgevolg.

Doordat de herlocalisatie van de OSRC-club zodanig verweven was in de oorspronkelijke ontheffing,

was op de duur onduidelijk wat in de oorspronkelijke ontheffing nog al dan niet van toepassing was.

Hierdoor werd beslist om een nieuwe ontheffing op te stellen waarin deze werd weggelaten, om

aldus bij de uitvoering van de suppletie zeker op geen problemen te stuiten. Bovendien waren

Met opmaak:

opsommingstekens en

nummering

Met opmaak: Uitvullen

Met opmaak: Lettertype: 10

pt

Met opmaak: Lettertype: 10

pt

Met opmaak: Lettertype: 10

pt

Met opmaak: Lettertype: 10

pt

Met opmaak: Lettertype: 10

pt

Met opmaak: Lettertype: 10

pt

Page 10: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 10 van 61

ondertussen ook de definitieve suppletieprofielen beschikbaar, zoals deze aan de

baggermaatschappijen zullen worden bezorgd. Aangezien deze lichtjes verschilden van de eerste

berekeningen in het oorspronkelijke dossier, werden deze eveneens aangepast in het huidige

dossier.

2.4 Relevante alternatieven

De strandsuppletie is noodzakelijk in functie van de kustverdediging van Oostende-Oosteroever, naar

analogie met de suppleties die voorzien worden ten westen van de nieuwe havendammen, t.h.v.

Oostende-centrum. Zandsuppleties zijn een goedkopere, efficiëntere en flexibelere vorm van kust-

verdediging dan harde constructies zoals dijken. Bovendien laat deze vorm van kustverdediging toe

om de ecologische band te herstellen tussen het strand en de achterliggende duinen.

Op grond van deze argumenten wordt verder geen rekening gehouden met alternatieven.

2.5 Administratieve voorgeschiedenis

• Plan-MER voor de kustverdediging en de maritieme toegankelijkheid van Oostende, 2007

• Besluit en plan-MER verslag (Dept. LNE, Dienst Mer, dd 25/06/07) omtrent het plan-MER

• Ontheffingsdossier voor de herinrichting van de Oosteroever in Oostende, 2012 (waarbij er

gesuppleerd werd tot op 5 m TAW en de nieuwe locatie van OSRC zich op de oostelijke

strekdam bevond).

Met opmaak: Lettertype: 10

pt

Met opmaak: Nederlands

(België)

Met opmaak: Standaard

Met opmaak:

opsommingstekens en

nummering

Met opmaak:

opsommingstekens en

nummering

Page 11: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 11 van 61

3 Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden

In het juridisch en beleidsmatig kader worden de verschillende relevante aspecten inzake het milieu-

beleid voor het project- en studiegebied toegelicht. Dit gebeurt vanuit vier invalshoeken:

• een eerste deel omvat de (korte) beschrijving van de wetgeving in het kader van de

ruimtelijke ordening.

• het tweede deel bevat een opsomming van de wettelijke bepalingen op het vlak van de

milieuhygiëne (recht dat ertoe strekt een aantal negatieve invloeden op het leefmilieu

te voorkomen/beperken).

• in het derde deel komen de bepalingen van het milieubeschermingsrecht aan bod

(recht dat het behoud/herstel van positieve elementen beoogt).

• In een laatste deel komen de beleidsmatige randvoorwaarden aan bod.

In Tabel 3-1 worden de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden opgesomd, samen met hun

relevantie voor dit project en een korte bespreking.

Page 12: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de oosteroever in Oostende pagina 12 van 61

Tabel 3-1: juridische en beleidsmatige randvoorwaarden al dan niet van toepassing op het project(gebied) en studiegebied

Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking

RUIMTELIJKE PLANNING

Vlaamse Codex Ruimtelijke

Ordening

De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (een

coördinatie van het decreet ruimtelijke ordening)

voert vernieuwingen in op drie belangrijke punten:

vergunningen, planologie en handhaving. Die

vernieuwingen beogen vooral vereenvoudigde en

transparantere procedures en een grotere

rechtszekerheid voor burgers en lokale besturen.

ja Beschrijft de procedure en voorwaarden voor aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning.

Verordenende plannen Plannen die de bestemming van de gronden in

Vlaanderen bepalen. Hieronder wordt verstaan

- Gewestplan

- Bijzonder plan van aanleg (BPA)

- Ruimtelijke Uitvoeringsplan (RUP)

ja

Zie figuren 3-1 t.e.m. 3-4

Het grootste deel van het projectgebied is niet bestemd op het gewestplan. Enkel de meest

zuidelijke strook, aansluitend op de Spinoladijk, wordt aangeduid, m.b. als natuurgebied.

Het projectgebied valt grotendeels binnen de afbakening van het Provinciaal RUP ”Strand en

Dijk”, goedgekeurd door de Vlaamse regering op 19/9/2005. In dit PRUP wordt sectie 119

ingekleurd als “specifiek centrumgebied voor dagrecreatie”, de zone ten oosten daarvan als

“overgangsgebied recreatie – natuur”. Op het definitief PRUP werd de bestemmingszone voor

de strandsectie 119 evenwel uitgesloten.

De Vlaamse regering heeft op 13 maart 2009 het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Natuur-

gebieden Strand Middenkust – Oost definitief vastgesteld. Hierbinnen wordt het oostelijk deel

van het projectgebied aangeduid als natuurgebied. Verder zijn er aanduidingen in overdruk van

grote eenheden natuur en natuurverwevingsgebied.

De opmaak van het gewestelijk RUP voor de afbakening van het regionaalstedelijk gebied

Oostende werd definitief goedgekeurd op 15 mei 2009. Dit GRUP kent aan sectie 119 –

uitgesloten uit het PRUP Strand en Dijk – een nieuwe bestemming toe, met name natuurgebied

met in overdruk grote eenheid natuur. Voor de zone ten oosten van de nieuwe oostelijke

havendam gelden bijkomend volgende bepalingen: in dit gebied is het stallen van boten en

materiaal in functie van de surf- en zeilclub toegelaten.

Het meest westelijk deel van het projectgebied is gelegen in het GRUP Afbakening

Zeehavengebied Oostende, dat op 22/03/2013 definitief werd vastgesteld door de Vlaamse

Regering. Binnen dit GRUP valt het meest westelijk deel binnen “gebied voor

Verwijderd: op heden niet

bestemd. Dit zal gebeuren in

Page 13: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de oosteroever in Oostende pagina 13 van 61

Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking

waterweginfrastructuur” met een overdruk in functie van watersportclubs. De nieuwe oostelijke

havendam zelf wordt in dit GRUP bestemd als gebied voor zeehaven- en watergebonden

bedrijven..

Stedenbouwkundige

vergunning

Concrete toepassing van de Vlaamse Codex

Ruimtelijke Ordening.

Neen Een stedenbouwkundige vergunning is vereist voor het aanmerkelijk wijzigen van het reliëf van

de bodem (art. 4.2.1.,4 van de VCRO°)

Cf. art. 10,9 van het vrijstellingsbesluit strand- en duinophogingen en strand- en

duinverbredingen op openbaar domein zijn vrijgesteld van stedenbouwkundige vergunning. Art.

1.1,7° van dit besluit bepaalt dat de zeestranden en duinen tot het openbaar domein behoren.

Herbevestigde agrarische

gebieden

Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen wil het

buitengebied vrijwaren voor de essentiële functies

landbouw, natuur en bos. Om dat doel te bereiken

wordt er o.a. 750.000 ha agrarisch gebied

afgebakend. Momenteel zijn reeds 510.00 ha herbe-

vestigd als agrarisch gebied.

Neen Het projectgebied is niet gelegen in Herbevestigd Agrarisch gebied

MILIEUHYGIËNERECHT

Bodemdecreet – Vlarebo

(uitvoeringsbesluit)

Regelt de bodemsanering, potentiële verontreini-

gingsbronnen, historisch verontreinigde gronden en

grondverzet in Vlaanderen.

Ja Bij een beoogde uitgraving zoals bedoeld in het Vlarebo (hoofdstuk X) dient er een technisch

verslag en een bodembeheerrapport opgesteld te worden als de uitgegraven bodem afkomstig

is van een verdachte grond of als de totale uitgraving op een niet-verdachte grond meer dan

250 m3 bedraagt, en dit om te bewijzen dat de grond voldoet aan de voorwaarden voor het

beoogde gebruik. Het technisch verslag wordt opgesteld door een erkende

bodemsaneringsdeskundige en het bodembeheerrapport wordt afgeleverd door een erkende

bodembeheerorganisatie (zoals Grondbank vzw).

Op basis van het technisch verslag en een vergelijking van de bodemkwaliteit met de

verschillende normen van VLAREBO wordt bepaald of de bodem mag hergebruikt worden

binnen de kadastrale werkzone en/of naar welke bodembestemmingstypes hij (buiten de

kadastrale werkzone) al dan niet mag afgevoerd worden.

Het bodembeheerrapport geeft de volledige transportketen weer van de bodem (oorsprong,

transport, bestemming, vervoerder,…).

Met opmaak:

opsommingstekens en

nummering

Verwijderd: in opmaak is

Verwijderd: ja

Verwijderd: project omwille

van:¶

Verwijderd: aanmerkelijk

wijzigen

Verwijderd: 99-4

Page 14: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de oosteroever in Oostende pagina 14 van 61

Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking

Deze wetgeving is van toepassing voor de aangevoerde grond, nodig voor de zandsuppletie.

Vlarema Het Vlaams Reglement inzake afvalvoorkoming en

beheer (uitvoeringsbesluit van het afvalstoffen-

decreet), regelt het beheer en voorkomen van

afvalstoffen in Vlaanderen. Ook het aanwenden van

afvalstoffen als secundaire grondstof wordt hierin

gereglementeerd.

Ja Indien de uitgegraven grond beschouwd wordt als bouwstof (ophogingen worden niet

beschouwd als toepassing als bouwstof, indien gebruikt bij infrastructuurbouwwerken is dit wel

een bouwstof) en als afvalstof (vb. baggerspecie – ruimingsspecie) is het Vlarema van

toepassing

Voor het gebruik als secundaire grondstof van bepaalde afvalstoffen is een gebruikscertificaat

noodzakelijk. Dit geldt o.a. voor ruimingsspecie en baggerspecie.

Vlarem I Vlarem I is een uitvoeringsbesluit van het milieu-

vergunningsdecreet. Hierin worden de procedures

voor de meldingen en milieuvergunningsaanvragen

vastgelegd

Ja Waterkwaliteitsdoelstellingen zijn van toepassing bij de evaluatie van de ingrepen.

Vlarem II en

milieuvergunningendecreet

Ook Vlarem II is een uitvoeringsbesluit van het

milieuvergunningsdecreet. Hierin worden de alge-

mene en sectorale voorwaarden beschreven waar-

aan vergunningsplichtige activiteiten moeten vol-

doen. Daarnaast bevat dit besluit ook milieukwali-

teitsnormen voor oppervlaktewater, grondwater,

lucht, geluid en bodem.

ja De voorwaarden en normen uit Vlarem II die relevant zijn voor het project, zullen worden

behandeld bij de effectbespreking in dit ontheffingsdossier.

Wet op de bescherming van

de oppervlaktewateren

Besluit van de Vlaamse

regering voor wat betreft de

wijziging van de

milieukwaliteitsnormen

Regelt de bescherming van oppervlaktewateren van

het openbaar hydrografisch net tegen verontreini-

ging. De wet op bescherming van de oppervlakte-

wateren tegen verontreiniging legt de basis voor o.a.

milieukwaliteitsnormen.

In dit besluit, als wijziging van Vlarem I en II, wordt

een wijziging opgenomen van de milieukwaliteits-

normen voor oppervlaktewater, waterbodems en

grondwater. Dit besluit werd goedgekeurd op 21/05/

2010.

neen

Niet van toepassing voor het project.

Wet op de onbevaarbare

waterlopen

Hierin wordt vastgelegd dat buitengewone werken

van wijziging van de waterlopen slechts kunnen

uitgevoerd worden nadat hiervoor een machtiging

neen Niet van toepassing voor het project.

Page 15: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de oosteroever in Oostende pagina 15 van 61

Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking

bekomen is vanwege de bevoegde overheid

Bevaarbare waterlopen Voor de bevaarbare waterlopen geldt o.a. een

besluit betreffende het toekennen van vergunnin-

gen, het vaststellen en innen van retributies voor het

privatieve gebruik van het openbaar domein van de

waterwegen en hun aanhorigheden

Janeen Niet van toepassing voor het project.

Grondwaterdecreet Regelt de bescherming van het grondwater, het

gebruik ervan en het voorkomen en vergoeden van

schade.

De procedure voor het aanvragen van een

vergunning voor de onttrekking van of infiltratie naar

het grondwater, evenals voor boringen naar

grondwater, is geïntegreerd in VLAREM (rubrieken

52 tot en met 55).

In verband met de te volgen vergunningsprocedure

worden de grondwaterwinningen in 3 categorieën

onderverdeeld naargelang het opgepompte debiet

(melding, vergunning klasse 1 en vergunning klasse

2). Specifieke voorwaarden voor hoger genoemde

activiteiten zijn opgenomen in de hoofdstukken 5.52

tot en met 5.55 van VLAREM II.

De afbakening van waterwingebieden en bescher-

mingszones valt onder het besluit van 27 maart

1985.

neen Het projectgebied en nabije omgeving liggen niet in waterwingebied of binnen een

beschermingszone.

Er zijn geen grondwaterwinningen gepland.

Page 16: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de oosteroever in Oostende pagina 16 van 61

Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking

Polders en Watering Polders zijn openbare instellingen die werden/

worden opgericht met het oog op instandhouding,

drooglegging en bevloeiing van de ingedijkte

gronden die op de zee en de aan getij onderhevige

waterlopen werden veroverd.

Wateringen zijn openbare instelling die buiten de

polderzones ingesteld zijn met het oog op het tot

stand brengen en handhaven, binnen de grenzen van

hun gebied, van een voor de landbouw en hygiëne

gunstige bewatering en met het oog op de

beveiliging van de grond tegen watersnood.

Neen Er zijn geen polders en wateringen actief in of in de directe omgeving van het projectgebied.

Decreet Integraal

Waterbeleid

Dit decreet is de implementatie van de Europese

Kaderrichtlijn Water in de Vlaamse wetgeving en legt

de doelstellingen, principes en structuren vast voor

een vernieuwd duurzaam waterbeleid. In dit decreet

wordt o.m. de watertoets als instrument voor een

integraal waterbeleid opgenomen. Voor een activi-

teit die wordt onderworpen aan een milieueffect-

rapportage geschiedt de analyse en evaluatie van

het al dan niet optreden van een schadelijk effect op

de kwantitatieve toestand van het grondwater en de

op te leggen voorwaarden om dat effect te ver-

mijden, te beperken, te herstellen of te compen-

seren in dit rapport.

Dit decreet houdt eveneens in dat de schade door

overstromingen zo veel mogelijk wordt beperkt door

oplossingen die aansluiten bij de natuur van het

watersysteem (o.a. aanpak aan de bron en het voor-

zien van buffering voor overtollig water).

Ook zorgt dit decreet ervoor dat de nodige ruimte

voor water planmatig wordt vastgelegd.

D.m.v. de watertoets (besluit van 20/06/2006) dient

ja Relevante aspecten worden desgevallend toegelicht in de discipline water.

In het kader van dit decreet dient door de vergunningverlenende overheid een ‘watertoets’

uitgevoerd te worden (art. 8).

De analyse en de evaluatie van het al dan niet optreden van een ‘schadelijk effect’ en de op te

leggen voorwaarden om dit effect te beperken, te herstellen of te compenseren moet cfr. art

8§4 van het decreet gebeuren in het MER.

De watertoets is niet van toepassing op de mariene wateren (federale bevoegdheid).

Page 17: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de oosteroever in Oostende pagina 17 van 61

Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking

de overheid na te gaan hoe het watersysteem zal

worden beïnvloed door het project. Het watersys-

teem is het geheel van alle oppervlaktewater

(gaande van water dat een helling afstroomt tot de

rivieren), het grondwater en de natuur die daarbij

hoort.

Besluit inzake

hemelwaterputten, infiltratie-

voorzieningen,

buffervoorzieningen en

gescheiden lozing van

afvalwater en hemelwater

Dit besluit gaat uit van het principe dat hemelwater

in eerste instantie dient hergebruikt te worden, in

tweede instantie in de bodem infiltreert en in laatste

instantie vertraagd wordt afgevoerd. Het besluit is

o.m. van toepassing op het bouwen of herbouwen

van gebouwen vanaf 75 m² dakoppervlakte, uitbrei-

dingen vanaf 50 m² dakoppervlakte en aanleg van

verharde grondoppervlaktes vanaf 200 m².

neen Niet relevant voor dit project

Gewestgrensoverschrijdende

effecten

m) Verdrag van Espoo.

Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensover-

schrijdend verband (UNECE, 1991)

Ja Er zullen gewestgrensoverschrijdende effecten, meer bepaald t.g.v. de zandwinning op het

Belgisch continentaal plat (federaal grondgebied) in functie van de zandsuppleties.

MILIEUBEHEERSRECHT

MER-decreet Dit decreet en bijhorende besluiten regelt de

opmaak van een milieueffectrapportage.

Ja Het betreffende project is project-MER-plichtig. Voor het desbetreffende project kan een

verzoek tot ontheffing van de MER-plicht ingediend worden. Daartoe wordt voorliggend onthef-

fingsdossier opgemaakt.

Natuurdecreet Dit decreet regelt het beleid inzake natuurbehoud en

vrijwaring van het natuurlijke milieu, inzake de

bescherming, de ontwikkeling, het beheer en het

herstel van de natuur en het natuurlijk milieu, inzake

de handhaving en het herstel van de daartoe

vereiste milieukwaliteit en inzake het scheppen van

een zo breed mogelijk draagvlak.

Het decreet regelt tevens de procedure van de

afbakening van de Speciale Beschermingszones. Het

gebiedsgericht beleid houdt ook de ontwikkeling van

Ja Bijna het volledige projectgebied wordt aangeduid als VEN-gebied (grote eenheid natuur of

natuurverwevingsgebied). De opmaak van een verscherpte Natuurtoets is bijgevolg vereist.

Het projectgebied grenst aan het Habitatrichtlijngebied”Duingebied inclusief IJzermonding en

Zwin”

In 2005 werd een nieuw (federaal) vogelrichtlijngebied afgebakend in zee voor de Belgische

kust, bestaande uit drie delen. Deelgebied SBZ V2 (144,8 km²) strekt zich uit voor de kust van

Oostende. Het doel van de beschermingsmaatregelen is de bescherming en instandhouding van

de vogelsoorten fuut, grote stern, visdief en dwergmeeuw.

Page 18: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de oosteroever in Oostende pagina 18 van 61

Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking

het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en het Inte-

graal Verwevings- en ondersteunend Netwerk (IVON)

in. Het natuurdecreet legt de voorschriften en

geboden in VEN en de Speciale Beschermingszones

vast.

Tevens regelt dit decreet het soortgericht natuur-

beleid (soortenbescherming).

Ramsargebieden

In uitvoering van de Conventie van Ramsar, werden

in België watergebieden afgebakend, die van

internationale betekenis zijn, in het bijzonder als

woongebied voor watervogels.

Neen De Vlaamse Banken in de kustwateren werden aangeduid als Ramsargebied. Omwille van hun

ligging vallen deze evenwel onder federale bevoegdheid. Op ca.400m ten (noord)westen van

het projectgebied is een Ramsargebied gelegen.

Duinendecreet De bedoeling van het Duinendecreet is om de druk

op de groene ruimte in de kuststreek te beperken.

In uitvoeringsbesluiten werden de te beschermen

duingebieden afgebakend. Deze besluiten werden

bekrachtigd door het Vlaams Parlement. De aan-

duiding als beschermd duingebied of als voor het

duingebied belangrijk landbouwgebied betekent dat

hiervoor een bouwverbod geldt, ongeacht de

bestemming van het goed volgens de bestemmings-

plannen (gewestplan, APA, BPA) of verleende ver-

kavelingsvergunningen

Ja Net ten zuiden van het projectgebied wordt een gebied aangeduid binnen het Duinendecreet.

Natuurreservaten Voor elk erkend / Vlaams natuurreservaat wordt een

beheersplan opgesteld.

m) Nee Er bevindt zich geen natuurreservaat in of nabij het projectgebied.

Bermbesluit Dit Besluit wil een natuurvriendelijker bermbeheer

stimuleren via een aangepast maaibeheer met

geschikt materieel en met verbod van biociden-

gebruik

Neen Dit is van toepassing op bermen en taluds langs wegen, waterlopen en spoorwegen, waarvan

het (on)kruidbeheer toebehoort aan publiekrechterlijke personen (vb. openbare besturen). Dit

besluit is niet van toepassingvoor dit project.

Bosdecreet Het bosdecreet heeft tot doel het behoud, de

bescherming, de aanleg en het beheer van de bossen

Neen Er bevindt zich geen bos in of nabij het projectgebied.

Page 19: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de oosteroever in Oostende pagina 19 van 61

Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking

in Vlaanderen te regelen.

Landschapsdecreet en

decreet tot bescherming van

monumenten, stads- en

dorpsgezichten.

Regelt de bescherming van landschappen en de

instandhouding, het herstel en het beheer van de in

het Vlaams Gewest gelegen beschermde landschap-

pen.

Regelt de bescherming van de monumenten, stads-

en dorpsgezichten.

De ‘erfgoedlandschappen’ vormen een onderdeel

van het Decreet inzake de landschapszorg. Nieuw

voor de landschapszorg is het behoud van de erf-

goedlandschappen via de tussenstap van aanduiding

van ‘ankerplaatsen’. Dat zijn de meest waardevolle

landschappen zoals weergegeven in de landschaps-

atlas. Vanaf de opname in ruimtelijke uitvoerings-

plannen worden deze ‘ankerplaatsen’ erfgoedland-

schappen genoemd. Op die manier wordt een

integratie van de landschapszorg in de ruimtelijke

ordening nagestreefd.

Ja Beschermde monumenten en landschappen in de omgeving worden verder toegelicht in het

overeenkomstig hoofdstuk van het ontheffingsdossier.

Page 20: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de oosteroever in Oostende pagina 20 van 61

Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking

Decreet op het archeologisch

patrimonium

Europese Conventie van

Malta (La Valetta, 1992)

Regelt de bescherming, het behoud en de instand-

houding, het herstel en het beheer van het archeo-

logisch patrimonium en organiseert en reglemen-

teert de archeologische opgravingen.

De vertaling van de Conventie van Malta naar

Vlaamse regelgeving is nog niet gebeurd. Vanuit de

Vlaamse Overheid wordt er wel naar gestreefd te

handelen ‘in de geest van Malta’. Er wordt hierbij in

de eerste plaats gestreefd naar het behoud van de

sites in situ, wat een inschakeling van archeologie in

de vroegste fasen van de ruimtelijke planning

vereist.

Daar waar behoud in situ niet mogelijk is, is het

enige mogelijke alternatief een preventief archeo-

logisch onderzoek van de bedreigde sites.

In het verdrag zijn tevens bepalingen opgenomen

m.b.t. de financiering van archeologisch onderzoek.

In art. 5 van het verdrag wordt verplicht te

waarborgen dat milieueffectrapportage en de daar-

uit voortvloeiende beslissingen ten volle rekening

houden met archeologische vindplaatsen en hun

context.

Ja Toevalsvondsten dienen gemeld te worden. Er dient rekening gehouden te worden met de

eventuele adviezen van het Agentschap Ruimtelijke ordening-Onroerend erfgoed

Ontheffingsdossiers en de daaruit voortvloeiende beslissingen dienen ten volle rekening te

houden met archeologische vindplaatsen en hun context (art. 5.3 van de conventie van Malta).

JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN ZEEGEBIEDEN

Wet Mariene Milieu De wet van 20/01/1999 tot bescherming van het

mariene milieu in de zeegebieden onder de

rechtsbevoegdheid van België biedt de rechtsbasis

om het Belgisch deel van de Noordzee te behoeden

tegen zeegebonden verontreiniging en om aan

natuurbehoud-, herstel- en –ontwikkeling te kunnen

doen

Ja De bepalingen uit deze wet zijn van toepassing op het studiegebied

Page 21: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de oosteroever in Oostende pagina 21 van 61

Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking

KB vergunningen en machti-

gingen activiteiten in de

Noordzee

In uitvoering van de Wet Mariene Milieu, bepaalt dit

KB de procedure voor vergunningen en machti-

gingen voor bepaalde activiteiten in de zeegebieden

onder rechtsbevoegdheid van België

Ja Hierin wordt o.a. een procedure beschreven voor volgende activiteiten:

- burgerlijke bouwkunde

- het graven van sleuven en het ophogen van de zeebodem

Voor bepaalde werken (vb. i.v.m. zeewering en haven) zijn deze procedures niet van toepassing

Zand- en grindexploitatie Dit KB bevat bepalingen voor de exploratie en

exploitatie van de minerale en niet-levende rijk-

dommen van de zeebodem en van de ondergrond

van de zee. Een concessie is o.a. vereist voor het

winnen van aggregaten uit zee.

Ja In geval de exploratie en exploitatie betrekking hebben op zand dat bestemd is voor haven- of

kustwerken uitgevoerd door of voor de Staat in afgebakende zones, wordt de aanvraag om

concessie vervangen door een aangifte.

Terugstorten baggerspecie in

zee

In uitvoering van de Wet Mariene Milieu bepaalt dit

KB van 12/03/2000 de bepalingen ivm het terug-

storten in de Noordzee van bepaalde materialen en

stoffen

Neen Bij terugstorten van baggerspecie dient dit KB nageleefd te worden

BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN

Ruimtelijk Structuurplan

Vlaanderen (RSV)

Het Structuurplan geeft de richtlijnen weer voor het

toekomstig gebruik van de ruimte in Vlaanderen

voor verschillende sectoren.

Ja In het RSV zijn volgende relevante bepalingen opgenomen voor het studiegebied:

De zeehaven van Oostende is opgenomen als poort op Vlaams niveau. Omwille van haar

bestaande of potentiële positie in het internationale communicatienetwerk (water, weg, spoor,

lucht, telecommunicatie) is zij een element van de economische structuur op internationaal

niveau en kan ze hoogwaardige internationale investeringen aantrekken. Volgens het RSV moet

het havengebied zodanig worden gedifferentieerd dat:

-de milieuhygiënische impact naar de nabij gelegen bebouwing door een interne zonering

geminimaliseerd wordt;

-bufferzones worden aangeduid waarin mogelijkheden worden aangegeven en

gerealiseerd;

-de ontsluitingsinfrastructuur (noodzakelijk voor het economisch functioneren) wordt

aangegeven;

-de structurele natuurelementen (o.a. Ramsargebieden) maximaal gevrijwaard blijven

- de ecologische infrastructuur blijft functioneren

Het regionaalstedelijk gebied Oostende maakt deel uit van het stedelijk netwerk op Vlaams

niveau ‘de Kust’. De rol van dit gebied ligt vooral in de kustgebonden toeristisch-recreatieve

ontwikkeling. Daarnaast is de transportfunctie, in het bijzonder de maritieme transportfunctie

rond de poorten belangrijk.

Page 22: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de oosteroever in Oostende pagina 22 van 61

Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking

In het RSV worden ook gebiedsspecifieke ontwikkelingsperspectieven geformuleerd met betrek-

king tot de natuurlijke structuur, meerbepaald voor de kustmilieus (inclusief de duinengordel).

Omwille van de zware druk op de waardevolle ecosystemen van het kustmilieu moeten de

ecologische waarden van het kustgebied optimaal worden versterkt.

Provinciaal Ruimtelijk Struc-

tuurplan (PRS) West-Vlaande-

ren

Het ruimtelijke structuurplan van de provincie West-

Vlaanderen werd op 12/06/2001 vastgesteld door de

provincieraad (gewijzigd op 29/11/2001) en

goedgekeurd door de Vlaamse regering op

29/11/2001.

Het plan is van kracht voor alle openbare besturen,

omdat het een beleidsplan is dat het ruimtelijk kader

weergeeft op langere termijn

Ja In het PRS zijn geen specifieke bepalingen opgenomen m.b.t. het studiegebied. Wel kunnen

bepalingen uit het PRS een rol spelen voor de relatie tussen het studiegebied en de omgeving

(vb. inzake toeristisch-recreatieve elementen, selecties van natuurverbindingsgebieden en

ecologische infrastructuur van bovenlokaal belang,…)

Afbakening regionaalstedelijk

gebied Oostende

Op 15 mei 2009 werd het PRUP Afbakening Regio-

naalstedelijk Gebied Oostende goedgekeurd.

Ja Binnen deze procedure GRUP werd voor de eerste strandsectie naast de Oostdam (gelegen in

deelgebied 2) een nieuwe bestemming toegekend (zie kaart 2.2), met name natuurgebied met

in overdruk grote eenheid natuur.

Gemeentelijk Ruimtelijk

Structuurplan Oostende

Het GRS van Oostende werd in juli 2006 goed-

gekeurd door de Bestendige Deputatie van West-

Vlaanderen.

Ja Het richtinggevend gedeelte vermeldt o.a. Het volgende:

Het toepassen van het geïntegreerd kustzonebeheer veronderstelt een groter strandoppervlak.

De stad Oostende gaat er van uit dat dit ruimer strandareaal ten volle kan worden ingezet om

haar positie van ‘stad aan zee’, toeristisch-recreatief te benutten. De dijken die door deze vorm

van kustzonebeheer steeds minder aan stormschade onderhevig zijn, komen dan ook voor een

meervoudig gebruik in aanmerking (geïntegreerde strandcabines,ondergrondse parkeer-

voorzieningen, clublokalen voor watersportverenigingen, bergplaatsen voor surfplanken en

kleine zeilboten, …).

Het strandleven op de oosteroever is momenteel weinig aantrekkelijk. Belangrijke elementen

voor de verdere ontwikkeling en attractiviteit van de oosteroever zijn:

-de kwalitatieve ontwikkeling van het strand;

-de vernieuwing van het Oosterstaketsel;

-benutten van de geplande nieuwe oostelijke strekdam als

kwalitatieve constructie met wandelpromenade;

-de realisatie van het maritiempark ‘Duin en Zee’ met het Fort Napoleon, de reconversie van het

militair hospitaal, het vakantiecentrum Duin en Zee, het Centrum van de aarde, het

Page 23: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de oosteroever in Oostende pagina 23 van 61

Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking

Vuurtorendok met jachthaven, de vuurtoren, …

-…

De verankering bij de inrichting met de eigen omgeving is belangrijk in functie van de eigen

identiteit van de plek. De specifieke zeewerende infrastructuur geeft andere mogelijkheden aan

de ontwikkeling van dit strandleven.

In het bindend gedeelte wordt opgenomen dat: Ten oosten van de havengeul heeft het

Kustfront veeleer nood aan reconversie van het bestaande militaire en maritieme erfgoed, een

beperkte ontwikkeling van toeristisch-recreatieve trekpleisters en tijdelijke verblijven ten zuiden

van de Halve Maandijk, het Vuurtorendok en het te realiseren Maritieme park. Deze opties en

de ambitie daarbij resoluut te kiezen voor ruimtelijke kwaliteit zal door de stad opgenomen

worden in ruimtelijke uitvoeringsplannen en/of stedelijke verordeningen.

Gemeentelijk Mobiliteitsplan

Oostende

Het gemeentelijk mobiliteitsplan Oostende werd

goedgekeurd in september 2001.

Ja De beleidskeuzes van het mobiliteitsplan werden overgenomen in het GRS.

Milieubeleidsplan 2003-2007-

2010 (MINA-plan 3)

Het gewestelijk milieubeleidsplan wordt opgesteld

met het oog op de bescherming en het beheer van

het milieu.

Ja De relevante acties worden in de toepasselijke disciplines van dit ontheffingsdossier

besproken..

Milieubeleidsplan provincie

West-Vlaanderen

De opstelling van een provinciaal milieubeleidsplan

werd verplicht gesteld door een Besluit van de

Vlaamse Regering van 14/06/2002. De provincies zijn

verplicht hun milieubeleid te voeren op basis van

een provinciaal milieubeleidsplan. Het provinciaal

milieubeleidsplan moet uiterlijk op 01/05/2004

worden vastgesteld.

Het milieubeleidsplan van de provincie West-

Vlaanderen werd vastgesteld door de provincieraad

op 28/01/1999 en beslaat de planperiode 1999-

2002.

Het nieuw milieubeleidsplan 2004-2008 werd

goedgekeurd door de provincieraad op 29/01/2004.

Ja In het milieubeleidsplan wordt gesteld dat de provincie het geïntegreerd kustzonebeheer zal

coördineren. Intussen werd hier ook concrete invulling aan gegeven. Verder is de relevantie van

het provinciale milieubeleidsplan voor onderhavig plan is eerder beperkt.

Ecosysteemvisie Vlaamse

Kust

Deze ecosysteemvisie (1996) is een

beleidsoriënterend wetenschappelijk referentiewerk

dat een aantal aanbevelingen formuleert voor de

Ja

Page 24: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de oosteroever in Oostende pagina 24 van 61

Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking

natuurontwikkeling langs de Vlaamse Kust.

Geïntegreerd kustzonebeheer Door het voormalige AWZ werd in 2000 een planolo-

gisch en juridisch kader voor het gebruik van de zee-

wering en in het bijzonder strand en dijk opgesteld.

Ja Het ontheffingsdossier kadert binnen dit ‘geïntegreerd kustzonebeheer’

Regionale Landschappen

Een regionaal landschap is een duurzaam samen-

werkingsverband ter bevordering van o.a. streek-

eigen karakter, natuur, beheer kleine landschaps-

elementen.

Ja Het projectgebied is niet gelegen in een regionaal landschap

Page 25: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 25 van 61

Figuur 3-1: Situering van het projectgebied op het gewestplan (bron: AGIV)

Figuur 3-2: Situering van het projectgebied op het PRUP “Strand en Dijk” – deelplan 5: Oostende (bron: provincie West-Vlaanderen)

De bestemmingszone “specifiek centrumgebied voor dagrecreatie” (bruin) werd door de Vlaamse

regering uitgesloten uit het definitief PRUP.

Page 26: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 26 van 61

Figuur 3-3: Uittreksel uit het GRUP “Strand Middenkust-Oost” – deelplan 1 (bron: ARP)

Figuur 3-4: Situering van het projectgebied op het GRUP Afbakening Regionaalstedelijk Gebied Oostende (bron: ARP)

Page 27: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 27 van 61

4 Overzicht van mogelijke effecten en grensoverschrijdende

effecten

Er zullen gewestgrensoverschrijdende effecten optreden, meer bepaald op het aanpalend maritiem

gebied, dat federaal grondgebied is. De gewestgrens wordt gevormd door de zgn. GLLWS (Gemid-

delde Laagste LaagWaterlijn bij Springtij in Oostende). Dit is ook de zeewaartse begrenzing van het

projectgebied.

Gebaseerd op de algemene locatiekarakteristieken en de projectbeschrijving worden hieronder de

voornaamste mogelijke effecten die t.g.v. het project redelijkerwijze kunnen verwacht worden in

een overzicht weergegeven (zie Tabel 4-1.).

(T = tijdelijk ; P = permanent)

Verwijderd: Tabel 4-1

Page 28: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 28 van 61

Tabel 4-1: Overzicht ingreep-effect relaties (mogelijke en te onderzoeken effecten)

Ingreep Direct effect Discipline Indirect effect Discipline

Strandsuppletie

Aanvoer van materialen / zand

Uitkleppen van zand in zee

Aanleg infrastructuur/ werkzone voor

zandsuppletie langs landzijde

Opspuiten en effecten van zand

Ontruimen van de werf

Verontreiniging door lekken machines

Grondverzet + risico op verspreiding

verontreiniging

Wijziging (zee)bodem

Wijzigende belevingskwaliteit

Sedimentatie + erosieprocessen

Wijziging stromingspatroon

Aantasting Natura 2000 – gebieden +

aantasting benthos

Verstoring geluidsklimaat

Bodem en

grondwater (P)

Landschap,

Bouwkundig Erfgoed

en Archeologie (P)

Bodem (P)

Water (P)

Fauna en flora (P)

Geluid (T)

Verkeershinder

Rustverstoring

Landschapsbeleving

Wijziging erfgoedwaarde

Hinderbeleving

Mens (T)

Fauna en Flora (T)

Mens (P)

Landschap, Bouwkundig

Erfgoed en Archeologie

(P)

Mens (T)

Page 29: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 29 van 61

5 Beschrijving van de bestaande situatie, effecten en

maatregelen

Onderstaande beschrijving geeft per discipline een beschrijving van de bestaande situatie, de

toekomstige toestand, een beschrijving van de effecten die verwacht worden en een overzicht van

de maatregelen die (waar nodig) genomen dienen te worden.

De discipline geluid wordt buiten beschouwing gelaten. De afgeleide effecten van de aanleg- en

exploitatiefase of mens en fauna en flora worden wel besproken bij de resp. disciplines.

5.1 Bodem en water

5.1.1 Beschrijving van bestaande toestand

Voor de beschrijving van de huidige toestand is de beschikbare informatie relatief beperkt. De

bodemkaart, geologische kaart, grondwaterkwetsbaarheidskaart, hydrografische kaart, watertoets-

kaarten,… geven geen relevante informatie over het projectgebied. Het zee- en strandgedeelte van

het projectgebied is niet gekarteerd. Het landgedeelte (de oeverstrook op Oosteroever) is, net als de

rest van de Oostendse agglomeratie, aangeduid als “antropogeen”, en is niet gekarteerd op de quar-

tairgeologische kaart. De geologische kaart (met de pre-quartaire afzettingen) is niet relevant voor

het projectgebied, aangezien het Quartair in Oostende een dikte heeft van minstens 35 m.

Volgens de beschikbare kaarten op de internetsite van BMM (Beheerseenheid van het Mathematisch

Model van de Noordzee; www.mumm.ac.be) kunnen ter hoogte van de kustzone voor Oostende de

volgende karakteristieken afgeleid worden:

• De korrelgrootte van de zanddeeltjes van de kustzone voor Oostende wordt gekenmerkt als

fijn zand; hoe verder op zee, hoe groter de korrelgrootte.

• T.h.v. de kustzone voor Oostende wordt er een zone met een hoog slibgehalte waar-

genomen (25 tot 50 % slib, in suspensie of op de bodem), zodat de bodem er gekenmerkt

wordt als een slibhoudende zandbodem.

• Tot op ca. 5 km van de kustlijn varieert de diepte van de zeebodem tussen de 5 en de 10 m.

Plaatselijk en evenwijdig aan de kustlijn komen er banken voor waar de diepte 2 tot 5 m

bedraagt.

• De stromingsrichting voor de kust van Oostende verloopt in hoofdzaak parallel aan de

kustlijn.

Door de oriëntatie van de kustlijn (WZW-ONO) en de dominante richting van zeestromingen en

winden, verloopt de stromingsrichting voor de kust van Oostende in hoofdzaak parallel aan de kust-

lijn, bij vloed naar het ONO (richting Schelde-estuarium) en bij eb naar het WZW (richting Nauw van

Calais).

Binnen het projectgebied zelf worden secties 119 tot 122 gekenmerkt door een flauw hellend strand,

een zeer smal droog strand en een dijk tussen het strand en de achterliggende duinen (de Spinola-

dijk). De verschillende secties worden van elkaar gescheiden door strandhoofden.

Wat betreft kustveiligheid vormt de lokale verlaging in de duinen in sectie 121 een aandachtspunt.

Ongeveer in het midden van sectie 121 vertoont de achterliggende duin een kleiner duinvolume. Dit

leidde ertoe dat deze sectie in het kader van het Geïntegreerd Kustveiligheidsplan (GKVP) geïdentifi-

ceerd werd als zwakke schakel. Bij de toetsing van deze zone, uitgevoerd in het kader van het GKVP,

bleek dat er zich geen problemen stellen bij een storm met terugkeerperiode 1000 jaar, ook niet na

30 cm zeespiegelstijging (in 2050). Enkel bij een storm met terugkeerperiode 4000 jaar inclusief

30cm zeespiegelstijging (in 2050) is het duinvolume te klein om de veiligheid nog te kunnen garan-

deren, en kan er mogelijk een bres ontstaan. De overstromingsrisicoberekeningen gaven aan dat er

bij de Spinoladijk risico’s zijn ten gevolge van de overstromingen door enerzijds de bres in profiel

121.1 (Duin en Zee) en anderzijds de overslagdebieten over de top van de zeewering in profiel 119.1.

Page 30: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 30 van 61

Figuur 5-1: bathymetrie referentiesituatie ter hoogte van het projectgebied

De kustduinen bevatten algemeen belangrijke (ondiepe) zoetwaterreservoirs. Hiervan bevinden de

grootste zoetwaterreservoirs zich tussen de Franse grens en de IJzermonding. Deze

zoetwatervoorraden ontstaan als gevolg van een neerslagoverschot (de neerslag min de totale

verdamping). Doordat het duinmassief zich relatief hoog boven het strand- en polderniveau verheft

en door het ontbreken van drainerende waterlopen, kan de bovengrens van deze zoetwatermassa

(de grondwatertafel), boven het zeeniveau uitreiken. Deze neemt (geïdealiseerd) een lensvorm aan

(zoetwaterlens, drijvend op het ‘zwaardere’ brakke en zoute grond-water). In de evenwichtstoestand

stroomt steeds een deel van deze zoetwatermassa af naar zee, een ander deel in de richting van de

polders.

De ondergrens van de waterlens wordt in eerste instantie bepaald door de geologische opbouw van

het kustgebied. Het kwartair (grondwater)reservoir is in het Belgische kustgebied algemeen

opgebouwd uit een afwisseling van doorlatende en slecht doorlatende lagen. De onderste

doorlatende laag, rustend op het ondoorlatend tertiair (klei)substraat, bestaat voornamelijk uit

middelmatig tot grof zand met grind en schelp-fragmenten. In de doorlatende lagen gebeurt de

grondwaterstroming hoofdzakelijk horizontaal, in de slecht doorlatende lagen voornamelijk

verticaal. De samenstelling van die slecht doorlatende lagen kan variëren van fijne, leemhoudende

zanden over leem naar kleilagen. De verticale hydraulische doorlatendheid is dan ook zeer gering.

Deze slecht doorlatende lagen vertonen een discontinu verloop, wat als gevolg heeft dat het

hydrologisch systeem plaatselijk min of meer afgesloten is.

Op het grondgebied van Oostende dringt het regenwater zeer snel in het duinenzand en er ontstaat

een zoetwaterstroom naar de polders. In de polders wordt de waterhuishouding kunstmatig

geregeld. De kreek-ruggen, die een dikke zoetwaterlaag hebben, worden hierdoor niet beïnvloed, de

klei-op-veengebieden meestal wel.

Vanuit de hoger gelegen duinen treedt een zoetwaterstroom op naar de lager gelegen

poldergronden. Omdat er onder de zoetwaterlaag zoute of brakke waters voorkomen (2 tot 30m

dikte), verzilt het opper-vlaktewater in de bodem. In Oostende situeert dit grensvlak zich op zeer

Page 31: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 31 van 61

sterk en snel wisselende diepte. Het grensvlak bevindt zich zeer ondiep (minder dan 2m) in grote

gedeelten van de historische polders, maar anderzijds op meer dan 20m diepte ter hoogte van

Raversijde Bad en ten zuiden van Stene.

De problemen met de afwatering in de kustvlakte, ingevolge het vlakke reliëf, lagen aan de basis van

het ont-staan van de zogenaamde wateringen of polderbesturen. Het waren grondeigenaars die zich

verenigden om dijken op te richten, kanalen te graven en de goede afwatering te waarborgen. In het

begin gebeurde de afwatering in de bestaande waterlopen. Later ontstond een onafhankelijk net van

sloten, grachten en vaarten. Door de plaatsing van sluizen wordt de waterstand en de ontwatering

kunstmatig geregeld.

Momenteel wordt de waterhuishouding in de polders vooral bepaald vanuit het oogpunt van de

landbouw-voering. Ontwateringsproblemen zijn grotendeels verholpen. Overstromingen kunnen zich

nog voordoen in het gebied rond de Gouwelozekreek en de Zwaanhoekpolder. Door ingrepen in de

waterafvoer van het gebied wordt de grondwaterstand kunstmatig op peil gehouden.

5.1.2 Beschrijving van de toekomstige toestand en de verwachte effecten

5.1.2.1 Strandsuppletie

Wijziging zeebodem en kustlijn

De zandsuppletie zorgt voor wijzigingen in het niveau van de zeebodem en de ligging van de kustlijn.

Er wordt gewerkt met een korreldiameter van ongeveer 0,220mm en voor het grootste deel een

bijhorende flauwe strandhelling van 1/50.

Het effect van de suppletie op het strand en de zeebodem wordt als neutraal beschouwd.

Stromingspatroon en stroomsnelheden rondom de oostelijke havendam

In het kader van het OW-plan Oostende werd er in 2004 een morfologische studie uitgevoerd waarin

ook de stromingsmodellering werd besproken. In verband met de Oosteroever werd er opgemerkt

dat er zich een zgn. neer vormt achter de oostelijke havendam bij vloed. In een meer recente studie

werd het stromingsmodel verder verfijnd. Hoewel de focus hier op de stroming in de haventoegang

lag, kan ook hier de neervorming rondom de oostelijke dam bij vloed geobserveerd worden.

Het effect van een gewijzigde bathymetrie door de strandsuppletie wordt op eenzelfde manier nage-

gaan als bij de effecten van de havendammen: voor een aantal configuraties worden bij maximale

vloed en maximale eb de verschillen in stroming tussen het voorgestelde ontwerp en de bestaande

toestand uitgerekend en vergeleken.

De stroomrichting en snelheid bij maximale vloedstroom werden bepaald. Na aanleg van de

suppletie zal er neervorming rondom de oostelijke dam optreden. In de eerste twee secties ten

oosten van de oostelijke havendam is er een wijziging in de stroomsnelheden te verwachten: door

aanleg van de strandsuppletie wordt er extra droog strand gecreëerd en schuiven de

hoogtecontouren iets meer zeewaarts op. Daarom is er dicht tegen de kust een afname van de

stroomsnelheden te zien ten gevolge van ondieper water (ordegrootte -0,05m/s) en is er een kleine

verhoging net zeewaarts van deze zone door contractie van de stroomlijnen (ordegrootte 0,075m/s).

Vergeleken met de maximale vloedsnelheid rondom het gebied van de nieuwe vaargeul – in de

huidige toestand 0,6–0,7m/s – zijn deze verschillen echter klein.

De verschillen in stroomsnelheid (t.o.v. de referentiesituatie) bij maximale ebstroom zijn van dezelf-

de grootteorde als deze bij maximale vloedstroom (0,05m/s). Wat betreft de uitgestrektheid is er

niet alleen invloed lokaal bij de suppletie, maar is er ook invloed merkbaar tot voor de haveninkom.

In het grootste deel van dit gebied gaat het om een beperkte verlaging van de stroomsnelheid.

Lokaal ten westen van de westelijke havendam is er een beperkte verhoging van de stroomsnelheid.

Vergeleken met de huidige stroomsnelheid van 0,5-0,6m/s rond de ligging van de nieuwe vaargeul is

deze wijziging niet significant.

Page 32: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 32 van 61

De aanleg van de suppletie op de Oosteroever heeft dus een zeer beperkte invloed op de stroming

rondom de oostelijke havendam. Er worden dan ook geen significante effecten verwacht.

Grondverzet

Het totaal suppletievolume bedraagt ca. 600.000m³. Er wordt verondersteld dat dergelijke

hoeveelheden zand met korrel-grootte ca. 200 µm kunnen worden gewonnen in de huidige

concessiezones in de Noordzee, maar qua grondbalans wordt het ontginnen van een dergelijk

volume toch als matig negatief beoordeeld.

Bescherming tegen stormen

In functie van kustverdediging wordt opgelegd dat bresvorming in de zwakkere sectie 121 moet

vermeden worden.

Het minimaal vereist profiel in sectie 121 wordt bepaald met behulp van duinafslagberekeningen

uitgevoerd met het model Duros-plus. De berekeningen worden uitgevoerd met een tijdshorizon tot

2050, waarbij er rekening gehouden wordt met een zeespiegelstijging van 30cm en een terugkeer-

periode van 4000 jaar, conform de duintoets uitgevoerd in het kader van het GKVP. Het resultaat van

de duinafslagberekeningen in de huidige toestand toont dat de veiligheidslijn in het grensprofiel ligt,

zodat de veiligheid niet gegarandeerd is. Na aanleg van een strand met helling 1/50 tot +5m TAW

(korrelgrootte 0,220mm) zal het grensvolume zeewaarts van de veiligheidslijn gelegen zijn, waardoor

de toestand dus wel veilig is. Er wordt dus verwacht dat de effecten op de kustverdediging positief zullen zijn.

Figuur 5-2: duinafslagberekeningen sectie 121 (T4000 in 2050) – huidige toestand (links) en na aanleg van strand tot +5m TAW en helling 1/50

Zeewaterkwaliteit

Door de vergroting van de strandoppervlakte vergroot de kans dat het zeewater vóór het

projectgebied zal gebruikt worden voor recreatie. Er kan evenwel niet gegarandeerd worden dat de

kwaliteit van het zeewater vóór het strand van Oostende ten allen tijde zal voldoen aan de vereiste

kwaliteitsnormen, en dit vooral door de aanwezigheid van totale en fecale coliformen en fecale

streptokokken. De waterkwaliteit van het zeewater voor de kust van Oostende wordt sterk

beïnvloed door de waterkwaliteit van het oppervlaktewater dat via het kanaal Brugge-Oostende

vanuit het binnenland wordt aangevoerd en uitmondt in zee t.h.v. de geplande havendammen. Uit

Page 33: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 33 van 61

metingen van de VMM t.h.v. het Klein Strand blijkt immers dat de norm voor bovenvermelde

parameters geregeld overschreden wordt (5 maal op 42 analyses in 2004)2.

Door de zich ver in zee uitstrekkende havendammen en de vnl. NO gerichte zeestroming lijkt de kans

echter vrij klein dat vervuild havenwater in het zeewater vóór het projectgebied terecht komt;

vermoedelijk wordt het dadelijk weggespoeld en verdund.

De zeewaterkwaliteit t.h.v. het suppletiegebied wordt grotendeels bepaald door de kwaliteit van het

geloosde oppervlaktewater en is dus niet direct gekoppeld aan het project. Maar het is hoe dan ook

van belang dat de zeewaterkwaliteit wordt opgevolgd. De keuze van de te bepalen parameters en de

frequentie van analyse wordt best overeen gekomen met de Gezondheidsinspectie en de VMM. Bij

overschrijding kunnen dan de nodige maatregelen (vb. zwemverbod) getroffen worden.

Wijziging grondwater

Het strand wordt door de suppletie zeewaarts verbreed. Door de suppletie zal de grondwaterstand

in het nieuwe strandgedeelte stijgen, maar ook erachter in de bestaande duinen. Er wordt niet

verwacht dat de stijging van de grondwaterstand tot grondwateroverlast zal leiden. Aanleunend

bestaand lager (duin)gebied kan op termijn wel wat vochtiger worden.

Ten gevolge van de suppletie kan een eventueel aanwezige zoetwaterlens meer landinwaarts lokaal

worden vergroot. De stijging van de zoetwaterlens is een proces dat tijd nodig heeft. De snelheid

waarmee de zoet-waterlens ter plaatse van de suppletie groeit, is afhankelijk van de hoeveelheid

grondwateraanvulling (infil-tratieoppervlakte). De tijd die benodigd is om een nieuwe

evenwichtssituatie te bereiken ligt in de grootte-orde van 100 jaar.

Bij stijgende grondwaterstanden kan de grondwaterafvoer naar de eventuele duinmeren en de

duinrellen (zoet- en brakwaterafvoergeulen naar de polder) toenemen. Rekening houdend met de

beperkte omvang van de suppletie en het min of meer verstedelijkt bodemgebruik t.h.v. de

suppletiezone zal dit effect echter niet relevant zijn voor het projectgebied.

Ter hoogte van de Oosteroever te Oostende wordt zand vanuit de zee aangebracht op de huidige

zeebodem. Gezien er geen zoetwaterlenzen aanwezig zijn ter hoogte van de huidig zeebodem is

verzilting van eventuele zoetwaterlenzen niet van toepassing.

De uitbreiding van het areaal duingebied zal een vergroting in diversiteit aan duinhabitats en –

soorten tot gevolg hebben. Deze uitbreiding zal ook een verandering in hydrologie in het gebied met

zich meebrengen. De zeewaartse verbreding van het duingebied kan immers leiden tot verhoging

van grondwaterstanden in het achterliggende duingebied door de vorming van een zoetwaterbel in

de nieuwe duinen. Dit heeft meestal positieve effecten op de flora van het duingebied, maar is sterk

afhankelijk van de mate van grondwater-standstijging. In laag gelegen gebieden kan dit een

vernatting veroorzaken. Dit heeft een verhoging van de biologische kwaliteit van

grondwatergebonden habitats tot gevolg, met ontwikkeling van vochtige duin-valleien.

5.1.3 Besluit

Er kan gesteld worden dat inzake bodem- en wateraspecten geen aanzienlijke negatieve effecten te

verwachten zijn van het project. Inzake kustverdediging zal de strandsuppletie een positief effect

hebben.

Voor de discipline bodem en water kan gesteld worden dat een MER-onderzoek geen nieuwe of

bijkomende gegevens zal opleveren voor de beoordeling van de milieueffecten.

2 Bron: Mondelinge mededeling M. Verdivel, VMM, dd. 17/05/2005.

Page 34: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 34 van 61

5.2 Fauna en flora

5.2.1 Beschrijving van de bestaande toestand

5.2.1.1 Huidige natuurwaarden

Binnen het projectgebied komen volgende beschermde habitattypes voor:

• habitattype 1110: Permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken

(komt voor in het subtidaal);

• habitattype 1140: Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten (komt voor in het intertidaal).

Macrobenthos

Algemeen domineren polychaeten en crustaceeën het macrobenthos van de Vlaamse stranden. Er

wordt een transversale gradiënt onderscheiden waarbij boven in de intergetijdenzone een zeer

soortenarme, maar zeer dense gemeenschap voorkomt. Op de Vlaamse stranden wordt deze

gedomineerd door de Gemshoornworm Scolelepis squamata, de Agaatpissebed Eurydice pulchra en

de vlokreeftjes Bathyporeia pilosa en B. sarsi. Volgens een onderzoek van de Universiteit van Gent3

werden in het najaar 2012 op het strand van Oostende op de Oosteroever 21 soorten gevonden.

Macrobenthische organismen (zoals Ensis directus, Macoma balthica en Spisula subtruncata) uit het

intertidaal zijn een voedselbron voor heel wat meeuwensoorten, steltlopers en sternachtigen. Het

zijn soorten die te verwachten zijn in habitattype 1140. Dit geldt in principe ook voor de zone waarin

de werken gepland worden.

De aanwezige strandhoofden herbergen een ander type macrobenthos. Door een verhoogde

oppervlakte aan stenig materiaal, wijzigt de diversiteit aan macrofauna. Bij een vergelijking van de

macrofauna van artificiële harde substraten en de omringende zandstranden worden op harde

constructies bijna dubbel zoveel soorten geteld als op de stranden en worden slechts 5

gemeenschappelijke soorten gevonden. De epibenthische macrofauna van de artificiële harde

substraten langs de Belgische kust wordt in meer of mindere mate, afhankelijk van de graad van

expositie, gedomineerd door kosmopolitische soorten die alle eigenschappen hebben van goede

kolonisatoren. Het feit dat de successie in een vroeg stadium blijft hangen en er geen

climaxgemeenschap tot ontwikkeling komt, wijst in de richting van een onstabiel milieu. Een

mogelijke verklaring hiervoor is de sterke golfwerking en de aanwezigheid van zand en slib van de

omringende stranden.

Meiobenthos

De meiofauna van zandstranden wordt gedomineerd door nematoden (rondwormen) en

harpacticide copepoden (roeipootkreeftjes). Nematoden domineren in fijnere sedimenten,

harpacticiden domineren in grover sediment. Nematoden voeden zich met bacteriën,

microfytobenthos, andere meiofaunaorganismen, detritus en opgelost organisch materiaal, terwijl

copepoden voornamelijk microfytobenthos eten. Een scheiding tussen de voedselwebben van

macrofauna enerzijds en meiofauna en bacteriën anderzijds wordt gesuggereerd door de beperkte

invloed van het voedingsgedrag van macrofauna op de bacteriële densiteiten. De meiofauna is

meestal abundanter dan de macrofauna, terwijl de macrofauna een groter deel van de totale

biomassa uitmaakt.

Hyperbenthos

3 Bijdrage tot een “Passende beoordeling Blankenberge”, Sarah Vanden Eede-Liesbet Colson –

Magda Vincx

Page 35: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 35 van 61

De totale densiteit wordt grotendeels bepaald door de aasgarnaal Mesopodopsis slabberi, Clupeïden

(haringachtigen), de postlarvae van Crangon crangon (Grijze garnaal) en Pleuronectes flesus (Bot) en

voornamelijk de aasgarnaal Schistomysis kervillei.

Epibenthos

Langs de Belgische kust, vormt de Grijze garnaal (Crangon crangon) met overschot de meest

abundante soort van het epibenthos. Dit is ook het geval in Blankenberge. Vaak maakt de soort meer

dan 80% uit van alle epibenthische organismen. Staalnamepunten met de hoogste turbiditeit hebben

vaak de hoogste densiteiten gezien turbiditeit bescherming biedt tegen predatoren. Verder komen

o.m. Noordzeekrab (Cancer pagurus), Strandkrab (Carcinus maenas), Gewone zwemkrab (Liocarcinus

holsatus), Fluwelen zwemkrab (Necora puber) en Kleine heremietkreeft (Diogenes pugilator) voor

t.h.v. de strandhoofden.

Avifauna

Het strand, de strandhoofden, de dijken en de zone vlak voor de kust van Oostende spelen in de

eerste plaats een rol als voedselbron voor een aantal hogere organismen. Zo zijn de huidige zeedijk,

de strandhoofden en het Westerstaketsel van belang als fourageergebied voor een aantal vogel-

soorten: Steenloper, Paarse Strandloper, Scholekster,…4 De meest opmerkelijke vogelsoort is de

Paarse strandloper, met een belangrijke overwinteringspopulatie van 100-150 exemplaren.

Paarse strandlopers (Calidris maritima) zoeken voedsel bij laagwater, uitsluitend in de getijdenzone.

Bij vloed trekken ze naar hoogwatervluchtplaatsen (staketsels, hogere gedeelten van dijken en

strandhoofden), die zo dicht mogelijk bij de getijdenzone moeten aansluiten. De binding aan deze

zone is zo sterk dat waarnemingen van Paarse strandlopers enkele honderden meter landinwaarts

van het strand al tot de grote uitzonderingen behoren. Deze wintergasten leven bij dag en nacht in

een zuiver getijdenritme. Hun activiteitenprogramma is van jaar tot jaar uiterst stereotiep. Zo kan de

plaatstrouw aan een welbepaalde hoogwatervluchtplaats tientallen jaren aanhouden. De Paarse

strandloper is buiten de broedtijd zeer strikt gebonden aan zeekusten met natuurlijke of kunst-

matige rotsformaties. Trek vindt plaats in de periode juli-oktober. Terugtrek heeft plaats van midden

april tot eind mei. Juniwaarnemingen zijn zeer zeldzaam. Er zijn geen broedgevallen bekend aan de

Belgische kust. In Oostende wordt de Paarse strandloper aangetroffen in de zone rond het voormalig

Oosterstaketsel, waar hij foerageert op de strandhoofden en bij hoogwater vlucht naar hoger

gelegen plaatsen. O.a. op strandhoofden 1 tot en met 5 voor Oostende Halve Maan werden duidelijk

hogere aantallen Paarse Strandlopers waargenomen dan elders langs de Belgische kust.

Steenlopers blijken duidelijk afhankelijk te zijn van strandhoofden; het gemiddelde aantal dat op de

strandhoofden zat lag boven de 80%. Veel vogels die op het strand werden geteld, zaten in de

onmiddellijke omgeving van een strandhoofd. Meestal foerageerden ze dan op het aanspoelsel dat

tegen het strandhoofd lag, op die manier zijn zij eigenlijk ook afhankelijk van de strandhoofden. Op

de strandhoofden foerageren ze bij laag tij zowel op de vlakke delen als op en tussen de grote

blokken natuursteen. O.a. op strandhoofden 1 tot en met 5 voor Oostende Halve Maan werden

hogere aantallen Steenlopers geteld dan elders langs de Belgische kust.

De Scholekster blijkt minder afhankelijk te zijn van de aanwezigheid van strandhoofden in vergelij-

king met de Steenlopers en Paarse strandlopers. Gemiddeld zat minder dan 50% van het totaal

aantal op de strandhoofden, waar de Scholekster voornamelijk op de meer vlakke delen foerageert.

4 Bron: Engledow H., Spanoghe G., Volckaert A., Coppejans E., Degraer S., Vincx M. & Hoffmann M.,

Onderzoek naar (1) de fysische karakterisatie en (2) de biodiversiteit en andere harde constructies

langs de Belgische kust, 2001

Page 36: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 36 van 61

O.a. op de strandhoofden 1 tot en met 7 vanaf het Oosterstaketsel te Oostende werden hogere

aantallen Scholeksters geteld dan elders langs de Belgische kust.

De Drieteenstrandloper, die in vergelijking met de vorige soorten het minst gebruik maakt van de

strandhoofden (gemiddeld zat minder dan 30% op de strandhoofden), werd eveneens o.a. op de

strandhoofden 1 tot en met 7 vanaf het Oosterstaketsel te Oostende in hogere aantallen waargeno-

men dan elders langs de Belgische kust.

Zilvermeeuwen blijken sterk afhankelijk te zijn van strandhoofden als foerageergebied. De vier

andere algemene meeuwensoorten (Kleine en Grote Mantelmeeuw, Stormmeeuw en Kokmeeuw)

zoeken hun voedsel voornamelijk op zee. Het gebruik van de strandhoofden door deze soorten is

minimaal; het betreft hoofdzakelijk rustende vogels of vogels die foerageren op het aanspoelsel aan

de randen van de strandhoofden.

Uit het voorgaande blijkt dus dat de strandhoofden in het projectgebied – de eerste 5 strandhoofden

ten oosten van het voormalig Oosterstaketsel – een zeer belangrijk fourageergebied zijn voor de

Paarse Strandloper, de Steenloper, de Drieteenstrandloper, de Scholekster en de Zilvermeeuw.

5.2.1.2 Biologische waarderingskaart en Vogelatlas

Het strandgedeelte van het projectgebied wordt op de biologische waarderingskaart (versie 2.2)

aangeduid als biologisch waardevol. De zuidrand van het projectgebied, bestaande uit de duinrand,

is gekarteerd als complex van biologisch waardevolle en zeer waardevolle elementen. Het project-

gebied heeft daarbij ook een belangrijke faunistische waarde (zie hiervoor).

Volgens de Vogelatlas (versie 2010) loopt er over het westen van het gebied een slaap- en voedsel-

trekroute. Verder wordt de Vismijn van Oostende (op ca. 500m ten zuidwesten van het project-

gebied) aangeduid als pleistergebied en wordt er hier ook melding gemaakt van een slaapplaats voor

meeuwen en broedkolonies van de Zilvermeeuw en de Kleine Mantelmeeuw.

Figuur 5-3: Situering van het projectgebied op de BWK en de Vogelatlas (zie kaart 4)

5.2.1.3 Internationaal beleid (SBZ’s), regionaal beleid (VEN) en Duinendecreet

De zuidelijke rand van het projectgebied (ca. 0,3ha) is gelegen binnen het Habitatrichtlijngebied

‘Duingebieden inclusief IJzer-monding en Zwin’. Verder bevindt zich ten noorden van het project-

gebied het Vogelrichtlijngebied ‘SBZ-2’.

Het projectgebied bevindt zich eveneens binnen het VEN-gebied “De Middenkust”. Wanneer VEN-

gebieden een eventuele invloed van werkzaamheden kunnen hebben, dient in een natuurtoets te

worden afgewogen of:

• de werken inderdaad een effect (schade) genereren

• de schade herstelbaar is, en

• er bij de werken groot openbaar belang aan de grondslag ligt

Figuur 5-4: Situering van het projectgebied t.o.v. beschermde natuurgebieden (zie kaart 5)

In 1993 werd door het Instituut voor Natuurbehoud een inventaris opgemaakt van de knelpunten

tussen het natuurbehoud en de gewestplannen binnen de maritieme duinstreek. Deze inventaris

werd als basis gebruikt voor de aanduiding van beschermde gebieden in het kader van het duinen-

decreet. Hierbij werden twee categorieën onderscheiden: ‘voor het duingebied belangrijk landbouw-

gebied’ en ‘beschermd duingebied’. In het beschermde duingebied geldt een algemeen bouwverbod

ten behoeve van kustverdediging of natuurbehoud. Ter hoogte van het oud Fort Napoleon is een

beschermd duingebied aanwezig. Dit duingebied grenst aan een duinengordel die reeds als natuur-

gebied is aangeduid op het gewestplan. In totaal gaat het om 12 ha ‘beschermd duingebied’.

Page 37: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 37 van 61

5.2.2 Beschrijving van de toekomstige toestand en de verwachte effecten

5.2.2.1 Aanleg en uitvoering van het project

Ten gevolge van de geplande strandsuppletie zal een tijdelijke verstoring van het benthos optreden

als volledige mortaliteit van de macrofauna door de bedekking met het zandpakket. Er wordt echter

verwacht dat de macrobenthosgemeenschappen zich grotendeels kunnen herstellen (onder de vorm

van herkolonisatie). Compleet herstel van de gemeenschap is er binnen maximaal 4 à 5 jaar omwille

van de langlevende organismen die zich niet elk jaar succesvol voortplanten. Het herstel kan echter

nog langer uitblijven als de oorspronkelijke milieuomstandigheden grondig gewijzigd worden. Hierbij

zijn voornamelijk de mediane korrelgrootte en het profiel van het strand van belang.

Voor de zandsuppletie te Oostende wordt aangenomen dat er een negatieve invloed kan zijn op de

drie molluskensoorten die typisch zijn voor het gebied: Ensis directus, Macoma balthica en Spisula

subtruncata:

• Begraven worden onder het opgespoten zand: Als de schelpen onder het opgespoten zand

terecht komen zullen zij slechts gedeeltelijk in staat zijn om voldoende omhoog te kunnen

kruipen zodat zij weer kunnen fourageren op de zeebodem. Slagen zij daar niet in omdat de

opgespoten laag te dik is, dan zullen zij sterven.

• Terechtkomen in zand van een andere korrelgrootte: De 3 schelpsoorten hebben bepaalde

preferenties wat betreft de samenstelling en korrelgrootte van het sediment waarin zij

leven. Wordt deze door het nieuw opgespoten zand voor hun nadelig veranderd, kan dit

eveneens tot verdwijnen van de schelpen leiden. Voor de zandsuppletie op de Oosteroever

zal de korrelgrootte van het zand evenwel overeenkomen met de karakteristieken van het

huidige zand, waardoor de effecten minimaal zullen zijn.

• Belemmering van foerageren door verhoogde deeltjesconcentratie: De suppletiewerkzaam-

heden verstoren het leefmilieu van de schelpen. Door een verhoogde concentratie van

(anorganische, niet-voedzame) deeltjes in de waterkolom kan de fourageerefficiëncy van de

schelpen belemmerd worden. Dit kan leiden tot een beperking van de voortplanting en tot

verhongeren.

Dit zijn per definitie kortstondige effecten, tijdens en net na de aanleg of het onderhoud van de

suppleties, en tijdens stormmomenten. Nadien stelt zich immers een nieuwe evenwichtssituatie in.

Bovenstaande effecten worden als zwak negatief beoordeeld.

De aanwezige strandhoofden in het projectgebied zullen gedeeltelijk onder het zand verdwijnen. Dit

zorgt voor een volledige mortaliteit van de aanwezige macrofauna op de strandhoofden en voor

verstoring van het foerageergedrag van verschillende vogelsoorten. Gezien het beperkt aantal

strandhoofden dat zal ingenomen worden, wordt dit effect zwak negatief beoordeeld.

Door de geplande werkzaamheden kan tijdens het opspuiten van zand de turbiditeit tijdelijk

toenemen, waardoor er mogelijk effecten zijn op de aanwezige vispopulatie. Er wordt echter

verwacht dat deze toename eerder beperkt zal zijn. Het systeem aan de Belgische kust wordt immers

reeds gekenmerkt door een hoge turbiditeit. De aanwezig vissoorten zijn bijgevolg ook aangepast

aan deze omstandigheden. Er wordt dus geen belangrijke tijdelijke verstoring van de vissoorten

verwacht ten gevolge van de aanlegwerkzaamheden. Indirect kan de tijdelijke mortaliteit en afname

van benthos ook een beperkte invloed hebben op de foerageermogelijkheden van vissoorten, maar

gezien de tijdelijkheid ervan en de mobiliteit van de soorten, verwachten we geen belangrijke

effecten.

Belangrijke parameters voor de soortsamenstelling en densiteiten van de aanwezige visfauna zijn

voornamelijk de korrelgrootte van het zand en de steilheid van het strand. Gezien deze in de meeste

zones niet aanzienlijk zullen wijzigen ten gevolge van de geplande strandsuppletie, verwachten we

hier geen belangrijke effecten.

Page 38: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 38 van 61

De effecten van het project op de avifauna tijdens de aanlegfase hebben vooral te maken met

geluidshinder en verstoring door werfverkeer, die een effect kunnen hebben op (broedende)

avifauna.

Het projectgebied wordt momenteel gekenmerkt door weinig verstoring. Er is enkel wat rust-

verstoring door recreanten. De meest potentiële verstoring komt van transporten voor aanvoer van

materiaal voor de strandsuppletie. De mogelijke aan- en afvoerroutes over land van deze zone lopen

via de N34 en de Hendrik Baelskaai doorheen stedelijk gebied en havengebied, en zullen over dit

traject geen invloed hebben op fauna en flora. Omdat het grootste deel van de zandaanvoer

daarnaast vanop zee zal plaatsvinden, wordt de aanvoer over land beschouwd als een tijdelijk zwak negatief effect.

De tijdelijke mortaliteit van de bodemfauna in de intertidale en subtidale zone zorgen voor een

lokaal verminderd aanbod aan foerageermogelijkheden voor bijvoorbeeld Paarse strandloper en

Steenloper. Ook het gedeeltelijk verdwijnen van de strandhoofden zorgt voor een afname van de

hoge voedselbeschikbaarheid op het hard substraat voor o.a. meeuwen, scholeksters en

strandlopers.

Aangezien de verwachte effecten tijdens de aanlegfase tijdelijk zijn en vogels mobiel zijn, worden

geen aanzienlijke effecten verwacht. Uit een literatuurstudie is bovendien gebleken dat op lange

termijn vaak vastgesteld wordt dat opspuitingen in havengebieden en ten behoeve van

natuurontwikkeling, een relatief snelle bezetting door foeragerende steltlopers kennen wanneer de

opspuitingen met een gunstige korrelgrootte gebeuren (Speybroeck et al. 2007). Daarenboven kan

op de suppletieplaats tijdelijk een gunstig foerageergebied ontstaan voor opportunistische soorten

zoals meeuwen daar veel dode organismen via de pijplijn op het strand worden gebracht.

In het subtidaal kan een beperkte, tijdelijke vertroebeling van de waterkolom verwacht worden. Een

aantal vogelsoorten zijn aangewezen voor hun voedsel op organismen die zich in de waterkolom

bevinden. Hoe meer het water vertroebeld is, hoe moeilijker het wordt voor deze soorten om

voedsel te vinden. Over het algemeen zijn de aanwezige vogelsoorten aangepast aan de bestaande

hoge mate van turbiditeit in de strandzone (Speybroeck et al., 2005). Er zijn bijgevolg geen

belangrijke effecten te verwachten op het foerageersucces van de aanwezige avifauna.

5.2.2.2 Exploitatie- en beheerfase

Ten gevolge van de strandsuppletie zal een tijdelijke oppervlakte-inname optreden (ca. 3,2ha).

Binnen deze zone zijn t.g.v. de zandsuppletie verschuivingen te verwachten in oppervlakte supra-

litoraal, litoraal en infralitoraal.

In de supratidale zone (ook supralitorale zone genoemd) is er een vrij belangrijke vergroting van de

oppervlakte droog strand, dat recreatief zal benut worden. De potenties in Oostende van het

supratidaal worden hoe dan ook zeer beperkt door de sterke antropogene verstoring. Het is duidelijk

dat soorten als strandplevier of dwergstern er niet tot broeden kunnen komen. Die moge-lijkheid

kan enkel gecreeëerd worden mits aangepast beheer en beperking van de toegankelijkheid, wat

binnen het project niet het geval is. Verder is het supratidaal ook van belang voor sommige

vogelsoorten om te overtijen of als verzamelplaats om dan in groep naar een hoogwatervluchtplaats

te vliegen. Sommige soorten foerageren op de vloedmerklijn. De toename van de oppervlakte supra-

tidaal brengt in de gegeven omstandigheden geen meerwaarde naar fauna en flora toe.

De intertidale zone (ook littorale zone of nat strand genoemd) is een belangrijk deel van het mariene

ecosysteem. Bij de geplande zandsuppletie wordt een nieuw intertidaal gebied gecreëerd, waarbij

het bestaande intertidaal gebied begraven wordt. Het benthos dat zich in deze zone bevindt, zal naar

verwachting onderhevig zijn aan volledige mortaliteit. De kwaliteit van het nieuwe intertidale gebied

hangt af van de korrelgrootte van het suppletiemateriaal (hoe grover, hoe lager de ecologische kwa-

liteit) en van de frequentie waarmee er onderhoudssuppleties moeten gebeuren. Voor de Ooster-

oever wordt dezelfde korrelgrootte nagestreefd als in de bestaande situatie en zal in principe weinig

of geen onderhoud nodig zijn. Er wordt verwacht dat macrobenthosgemeenschappen zich kunnen

herstellen onder de vorm van herkolonisatie. In het intertidaal is de Gemshoornworm (Scolelepis

squamata) één van de belangrijkste soorten. Deze worm is een belangrijk prooidier voor de

Page 39: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 39 van 61

Drieteenstrandloper. Veranderingen in de dichtheid van deze soort zouden van invloed kunnen zijn

op de voedselvoorziening van deze typische strandvogel.

Door zandsuppletie in de subtidale zone (sublittorale zone) kunnen o.a. dichte banken van de

schelpkokerworm (Lanice conchilega) beïnvloed worden..Inzake de voorkomende visfauna wordt

aangenomen dat de belangrijkste parameters voor de soortsamenstelling en densiteiten voorname-

lijk de korrelgrootte van het zand zijn en de steilheid van het strand. Gezien deze in de meeste zones

van het projectgebied niet aanzienlijk zullen wijzigen, worden geen belangrijke effecten verwacht.

5.2.2.3 Natuurtoets: Effecten op de afbakening van het Vlaams Ecologisch Netwerk

Het projectgebied overlapt gedeeltelijk met de Grote Eenheid Natuur ‘De Middenkust’ (GEN en Natuurverwevingsgebied) uit het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN). In het Natuurdecreet verwijzen

artikels 25 en 26bis naar een aantal voorschriften en geboden in VEN-gebied. De procedure voor

VEN-ontheffing werd reeds schematisch weergegeven in §5.2.1.3. In onderstaande paragraaf wordt

beoordeeld of er onvermijdelijke/onherstelbare schade optreedt op VEN ten gevolge van voorlig-

gend project.

Is er verandering?

Ja, door de suppletie zal het droog strand ter hoogte van de oostelijke strekdam breder worden en

verhoogt het strand Het strand binnen het VEN-gebied heeft momenteel een recreatief mede-

gebruik en dit zal ook in de toekomst zo blijven.

Is de verandering nadelig?

Door de zandsuppletie wordt een belangrijke oppervlakte bijkomend droog strand gecreëerd. De

oppervlaktetoename is het grootst tegen de oostelijke strekdam. Gezien het strand hier een

recreatief medegebruik zal hebben, zal er enige rustverstoring zijn in de exploitatiefase, dit is echter

momenteel ook al het geval. Hierdoor brengt de toename van de oppervlakte droog strand in de

gegeven omstandigheden geen meerwaarde naar fauna en flora toe. In de oostelijker delen van het

projectgebied is de uitbreiding van het droog strand veel beperkter. Het globaal effect ten opzichte

van de bestaande situatie wordt als neutraal beschouwd.

Het bestaande intertidaal gebied zal begraven worden. Het benthos dat zich in de oorspronkelijke

zone bevindt, zal naar verwachting onderhevig zijn aan volledige mortaliteit. Er wordt een nieuw

intertidaal gecreëerd dat in oppervlakte groter is dan het bestaande intertidaal. De kwaliteit van dit

nieuwe intertidale gebied zal gelijkaardig zijn aan het huidige, gezien de korrelgrootte van het

suppletiemateriaal gelijkaardig zal zijn aan de huidige korrelgrootte. Daarnaast wordt er niet

verwacht dat er regelmatig onderhoudswerken zullen nodig zijn. Het globale effect op de intertidale

zone wordt als neutraal beschouwd.

Sommige beschermde soorten gebruiken het gebied als voedselzoekareaal. Fuut, Jan Van Gent,

duikers, Alk, Zeekoet, Aalscholvers, sternen en in mindere mate meeuwensoorten behoren tot de

groep van vogels die in en op de waterkolom voedsel zoeken. Duikeenden, te weten Toppereend,

Zwarte zeeëend en de Eidereend, duiken naar o.a. schelpdieren op en in de bodem, zoals klompjes

mosselen en Spisula subtruncata die in het substraat leeft. De beïnvloeding van de soorten die de

waterkolom gebruiken, loopt met name via troebeling. Indien het zicht minder wordt, kunnen

soorten minder goed door het water heen kijken om hun prooi te vinden. De duikeenden zullen met

name last hebben van het afdekken van de bodem waarop en waarin hun prooien leven, de situatie

kan zich echter voor deze dieren snel herstellen. Of dit ook daadwerkelijk gebeurt, valt niet in te

schatten. Voor alle hier genoemde soorten geldt uiteraard dat indien er een afname van de hoeveel-

heid bruikbare biomassa plaats vindt dit een negatief effect sorteert op deze soorten.

Is deze schade vermijdbaar (bv. qua uitvoering, locatie)?

Zoals hierboven bepaald, zal de eventuele schade zich vooral voordoen tijdens de aanlegfase. Er

wordt verwacht dat de effecten in de exploitatiefase eerder neutraal zullen zijn. Het project geeft

uitvoering aan de maatregelen zoals bepaald in het OW-plan en het Geïntegreerd Kustveiligheids-

plan. Eventuele alternatieven werden hierin onderzocht maar niet weerhouden.

Page 40: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 40 van 61

Is deze verandering herstelbaar?

Er wordt verwacht dat de eventuele schade tijdens de aanlegfase zich min of meer zal herstellen in

de exploitatiefase.

Is het project van groot openbaar belang?

Groot openbaar belang wil zeggen dat dit op Vlaams niveau van openbaar belang moet zijn met

inbegrip van redenen van sociaal en economische aard. Het spreekt voor zich dat het verminderen

van overstromingsproblemen als groot openbaar belang kan aanzien worden.

Zijn schadebeperkende maatregelen noodzakelijk?

Gezien er verwacht wordt dat de eventuele schade tijdens de aanlegfase zich min of meer spontaan

zal herstellen in de exploitatiefase, zijn geen schadebeperkende maatregelen noodzakelijk.

5.2.2.4 Passende beoordeling

Het project zal ook invloed hebben op Speciale Beschermingszones, met name:

• Habitatrichtlijngebied ‘Duingebieden inclusief IJzer-monding en Zwin’

• Vogelrichtlijngebied ‘SBZ-2’

Daarom wordt dit project onderworpen aan een Passende Beoordeling. Voor de integrale Passende

Beoordeling verwijzen we naar Bijlage 1. De Passende Beoordeling leverde volgende conclusies op:

Het meest zuidelijke deel van het projectgebied (ca. 0,3ha) overlapt met het SBZ-H. In deze zone

vindt een strandsuppletie plaats, waardoor er een beperkte oppervlakte-inname zal gebeuren. Het

project heeft echter geen effect op de voorkomende habitats binnen het SBZ-H. De effecten ten

gevolge van de zandsuppletie op de voorkomende habitats (buiten SBZ-H) worden neutraal

beoordeeld. Samenvattend wordt geen betekenisvolle aantasting van het SBZ-H verwacht ten

gevolge van de uitvoering van het project.

Uit deze passende beoordeling blijkt dat de meeste effecten van de zandsuppletie als neutraal te

beoordelen vallen op het SBZ-V. Echter de graad van troebeling van het zeewater is van belang. Een

aantal van de aangemelde soorten zijn aangewezen voor hun voedsel op organismen die zich in de

waterkolom bevinden. Hoe meer het water vertroebeld is, hoe moeilijker het wordt voor deze

soorten om voedsel te vinden. Dit effect kan echter moeilijk op voorhand duidelijk ingeschat worden

en wordt beperkt negatief beoordeeld. Samenvattend wordt geen betekenisvolle aantasting van het

SBZ-V verwacht ten gevolge van de uitvoering van het project.

5.2.2.5 Besluit

Er wordt besloten dat:

• Er tijdelijke zwak negatieve effecten zijn ten gevolge van de strandsuppletie op de macro-

benthos. Na verloop van tijd herstelt zich echter een nieuw evenwicht.

• In de aanlegfase kan er voor de aanwezige avifauna eveneens rustverstoring optreden, deze

is evenwel tijdelijk en wordt zwak negatief beoordeeld.

• De verschuivingen in oppervlakte supralitoraal, litoraal en infralitoraal door de

zandsuppletie worden neutraal beoordeeld.

• Er in de exploitatiefase enige vorm van verstoring zal zijn, zowel rustverstoring voor de

avifauna, als een mogelijke verhoging van de betreding van de duinen. Deze vormen van

verstoring bestaan momenteel ook al en zullen niet in die mate toenemen dat ze voor een

significant negatief effect zullen zorgen na de uitvoering van het project.

Hierdoor dient vanuit de discipline Fauna en flora geconcludeerd te worden dat de werkzaamheden

en de projectrealisatie geen significant effect hebben op de aanwezige toestand van de

natuurwaarden. Voor de discipline Fauna en flora wordt dan ook gesteld dat een MER-onderzoek

geen nieuwe of bijkomende gegevens zal opleveren voor de bespreking van de milieueffecten.

Page 41: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 41 van 61

5.3 Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie

5.3.1 Beschrijving van de bestaande toestand

5.3.1.1 Landschappelijke structuren en relaties

Situering op macroniveau

De situering op macro- en mesoniveau gebeurt op basis van de Landschapsatlas. Het projectgebied

behoort tot geen enkel “traditioneel landschap”, omdat de zee en het strand buiten de indeling in

traditionele landschappen gehouden zijn. De zone ten zuiden van het projectgebied, behoort tot het

traditioneel landschap Middenkust, meer bepaald de subeenheid Westelijke Middenkust (code

11040).

Figuur 5-5: Situering van het projectgebied t.o.v. de Landschapsatlas en het bouwkundig erfgoed

Op macroniveau wordt de omgeving van het projectgebied gekenmerkt door drie verschillende

landschaptypes met elk hun karakteristieken. De te onderscheiden landschaptypes zijn haven, stad

en strand en zee. Deze landschappen staan niet ieder op zich. Tussen deze landschappen is er een

wisselwerking, die kan leiden tot spanningsvelden en/of synergieën.

De haven van Oostende is een zeehaven in het midden van de Vlaamse Kust. Zoals alle zeehavens

wordt ze gekenmerkt door typische infrastructuur (dokken, kaaimuren, sluizen, havenkranen,…) en

activiteiten (binnen- en buitenvarende schepen, laden, lossen en opslag van containers,

bulkgoederen, auto’s,…). Typisch voor een havenlandschap is haar grootschalig karakter. De haven

van Oostende kent, in tegenstelling tot b.v. de havens van Antwerpen en Gent, weinig grootschalige

zware industrie, althans niet in het gedeelte dat van belang is voor het projectgebied.

Het landschapstype stad strekt zich uit ten westen en oosten van de haven, waarbij de haven een

fysieke barrière vormt tussen beide gedeelten van het stedelijk weefsel. Ten westen van de haven

bevindt zich het historisch stadscentrum van Oostende. Het bestaat overwegend uit gesloten

bebouwing (naast woonfunctie ook en vooral commerciële voorzieningen), talrijke pleinen en enkele

parken. Ten oosten van de haven liggen een aantal recentere en meer residentiële wijken (o.a.

OPEX-wijk), wat zich manifesteert in meer halfopen en open bebouwing. Deze wijken horen nog bij

de stad Oostende maar zijn intussen vergroeid met de bebouwing van de buurgemeente Bredene.

Ten noorden en noordwesten van deze drie landschapstypes zijn er het strand en de zee. Dit

landschapstype wordt gekenmerkt door weidsheid en gave vergezichten die enkel beperkt worden

door de horizon. Het strand wordt intensief recreatief benut. De zee ter hoogte van Oostende is een

zeer drukke scheepvaartroute (o.a. richting Schelde-estuarium) en wordt dan ook gekenmerkt door

heel wat scheepstrafiek.

Situering op meso- en microniveau

De bespreking van de bestaande toestand op mesoniveau gaat enerzijds dieper in op de aanwezige

relicten, ankerplaatsen,… volgens de Landschapsatlas, en anderzijds op de aanwezige landschappe-

lijke structuren en kenmerken binnen ieder landschapstype.

Volgende landschappelijk waardevolle elementen liggen in de directe omgeving van het project-

gebied en kunnen als relevant beschouwd worden voor het ontheffingsdossier (zie figuur 5-5):

• Ankerplaatsen: A30052 “Duinbossen tussen Oostende en Wenduine met concessie De

Haan” (inclusief site Halve Maan);

• Relictzones: R30001 “Duinen Oostkust”;

• Lijnrelicten: geen;

• Puntrelicten: P30053 “Fort Napoleon”, ca. 60 m ten zuiden van het projectgebied.

Page 42: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 42 van 61

De relictzone “Duinen Oostkust” (R3001) bestaat uit een duinenreep tegen een stelsel van zee-

werende dijken, waaronder de Spinoladijk t.h.v. het project-gebied. De relictzone ligt binnen de veel

ruimer afgebakende ankerplaats “Duinbossen tussen Oostende en Wenduine met Concessie De

Haan” (A30052), die zich uitstrekt langs de gehele middenkust, tussen de havens van Oostende en

Zeebrugge, en die naast de duinen ook het strand omvat.

De duinengordel zorgt voor een visuele overgang van het strand naar het achterliggende polder-

landschap. In de duinen komt een rijke, typische en diverse flora voor (duinbos, duinstruweel, kalk-

rijk duingrasland). Van op de duinen zijn er panoramische zichten naar de zee en de Polders. Volgens

de Relictenatlas is het wenselijk dat het beleid aandacht heeft voor:

• het behoud en de bescherming van de duinen (geomorfologisch en ecologisch);

• maximaal behoud van de natuurwaarden verbonden aan het duinbiotoop;

• het tegengaan van erosie van de duinen als gevolg van overbetreding.

De duinen ten zuiden van het projectgebied worden bijkomend gekenmerkt door de aanwezigheid

van verschillende militaire relicten. Enerzijds is er het Fort Napoleon, daterend uit het begin van de

19de

eeuw. Anderzijds liggen hier ook twee bunkercomplexen, gebouwd door de Duitsers tijdens de

Tweede Wereldoorlog: batterij Hundius en batterij Halve Maan.

De haven van Oostende bestaat uit een havenmond (toegang), een voorhaven en een achterhaven

met spuikom. De voorhaven bestaat uit een centraal kanaal, dat de verbinding vormt met de

achterhaven, en een aantal zijdokken, waaronder het Vuurtorendok, net ten zuiden van het project-

gebied.

Ca. 200 m ten zuiden van het projectgebied staat de vuurtoren, die met zijn 70 meter hoogte een

baken in het landschap vormt. De haventoegang wordt/werd begrensd door twee staketsels:

enerzijds het beschermde houten Westerstaketsel, met een taverne op de kop, en anderzijds het

betonnen Oosterstaketsel, dat in 2007 in het kader van de vervroegde werken werd afgebroken. Ter

hoogte van de voet van het voormalig Oosterstaketsel staat een radartoren.

5.3.1.2 Cultuurhistorische ontwikkeling

Het projectgebied zoals we het nu kennen is ontstaan door het samenspel van twee ontwikkelingen:

de bescherming tegen de zee en de uitbouw van de haven van Oostende. De huidige duinenreep, die

het projectgebied in het zuiden begrenst, ontwikkelde zich pas vanaf de 14de

eeuw tegen een stelsel

van zeewerende dijken. Die moesten de Vlaamse kust beschermen tegen grote stormvloeden, als

gevolg waarvan o.a. de oudste stadskern van Oostende grotendeels verdwenen was.

Oostende werd nogmaals totaal verwoest bij het beleg van Oostende (1601-1604) in het kader van

de 80-jarige oorlog. Bij de heropbouw van de stad werd de haven, die zich voordien aan de westzijde

van de stad bevond, verplaatst naar de oostzijde. Stelselmatige verbreding van de vaargeul en de

aanleg van dokken zou uiteindelijk leiden tot de huidige haven. In de 18de

eeuw werden de voor-

lopers van het Wester- en Oosterstaketsel gebouwd, en de eerste strandhoofden aangelegd.

In 1810-14 werd op bevel van Napoleon het Fort Impérial (nu Fort Napoleon) gebouwd in de duinen-

gordel ten oosten van de havengeurl. Eveneens ten oosten van de havengeul werd in de 19de

eeuw

een opvangbekken of spuikom aangelegd, die aan de zeezijde beschermd werd door een nieuwe

dijk: de Halve Maandijk. In 1861 werd de vuurtoren van Oostende, die voordien op het huidig Zee-

heldenplein stond, verplaatst naar de rand van de duinengordel. In de 20ste

eeuw werd het opvang-

bekken gedempt en vervangen door de huidige dokken en haventerreinen. Tijdens WO II werden

door de Duitsers de bunkercomplexen Hundius en Halve Maan gebouwd.

De recentste ontwikkeling is wellicht de meest ingrijpende voor het projectgebied: de bouw van de

nieuwe havendammen ter vervanging van het Wester- en Oosterstaketsel. Samen met de verdieping

van de vaargeul moet dit de haven van Oostende toegankelijk maken voor schepen van 125 m

lengte. Het Oosterstaketsel werd in 2008 afgebroken; de bouw van de oostelijke havendam is in

volle gang.

Page 43: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 43 van 61

5.3.1.3 Bouwkundig erfgoed

De volgende beschermde monumenten en landschappen liggen in de visuele invloedssfeer van het

project en ondergaan er daardoor mogelijks effecten van (zie ook figuur 3-4):

• Fort Napoleon (monument) en omgeving (landschap) (B.S. 14/9/1976)

• Batterij Hundius (B.S. 22/1/1998)

• Batterij Halve Maan (B.S. 22/1/1998)

• Vuurtoren “Lange Nelle” (B.S. 22/2/2005)

Hierna volgt een beknopte beschrijving van deze monumenten (bron: Inventaris Bouwkundig Erf-

goed, VIOE, 2009).

Fort Napoleon

Vesting gelegen in de duinen ten oosten van de havengeul; gebouwd als “Fort Impérial” tussen 1810

en begin 1814 in opdracht van Napoleon in het kader van zijn plannen voor een invasie van Enge-

land. Gebouwd samen met de verdwenen tegenhanger Fort Royal, na Waterloo door de Engelsen

afgewerkt en omgedoopt tot Fort Wellington, ten westen van de stad ter hoogte van de huidige

Wellingtonrenbaan. Beide forten behoren typologisch tot de "tours et redoutes modèle 1811", een

door het "Comité central des fortifications" in samenwerking met Napoleon ontworpen vesting-

concept van torenforten. Pas klaar voor ingebruikname bij de val van het Keizerrijk. In 1814, na het

vertrek van de Fransen, wordt het korte tijd door de Engelsen bezet, later volgen Nederlandse

troepen en tenslotte een Belgisch garnizoen. De inrichting tot Duits hoofdkwartier tijdens WO I gaat

gepaard met werken die resulteren in een luxueuze verblijfplaats.

Na de Wapenstilstand staat het fort, ontdaan van enig militair belang, bloot aan verzanding,

plundering en vandalisme. In 1927 in concessie overgedragen aan het Oostends stadsbestuur;

restauratiewerken in 1929-1932; in 1932 inrichting tot (succesvol) heemkundig museum onder

impuls van Carlo Loontiens. Museum door de Duitsers opgedoekt in 1940 en fort opnieuw als hoofd-

kwartier gebruikt; loopt schade op ten gevolge van bombardementen. Na WO II blijft het leegstaand

fort militair domein en sinds 1958 ontoegankelijk; verdere aftakeling waaraan ook de bescherming

als monument in 1976 niet verhelpt. De Vlaamse regering besluit op 8 maart 1995 om Fort Napoleon

te onteigenen van de federale overheid, waarna het in erfpacht wordt gegeven aan de Stichting

Vlaams Erfgoed. Volledige restauratie in 1996-2000, met als belangrijkste ingreep het doorbreken

van de omwallingmuur voor een nieuwe inkompartij en vergaderruimte (ontwerp Architectuurburo

Govaert en Vanhoutte, inrichting door F. Van Severen). Officiële opening als monument met educa-

tieve duiding in voorjaar 2000.

Vijfhoekige bakstenen vesting met de punt op zee gericht; oorspronkelijk voorzien van glacis.

Deels verzonken torenfort met vijf zijden van elk 28 meter en twee bouwlagen voorzien van plat-

form, rondom een vijfzijdige binnenplaats met waterput, en aan de buitenzijde omgeven door droge

gracht van 10 meter breed, met daarrond 8 meter hoge ring- en schoormuur. Vanaf het midden van

de vijf zijden van de centrale constructie loopt een caponnière (een overdekte galerij met schiet-

gaten) naar het midden van de corresponderende zijde van de ringmuur. De heraanleg van het glacis

wordt voorzien in het kader van het Waterfrontproject.

Batterij Halve Maan en Batterij Hundius

Twee voormalige militaire domeinen ten oosten van de havengeul: duingebieden met bunkers,

bakstenen bouwwerken en loopgraven, onderdeel van de Atlantikwall, opgetrokken door de Duitsers

tijdens WO II.

Batterij Halve Maan is de enige resterende Duitse luchtafweer- of "FLAK-batterij" ("Flugabwehr-

kanone") in België. Gelegen ter hoogte van gelijknamig 17de

eeuws halfcirkelvormig verdedigings-

werk (Beleg van Oostende, 1601-1604); tijdens WO I stond hier Duitse batterij "Eylau". Vanaf juli

1943 uitgebouwd tot hoofdkwartier, met vrij zeldzame manschappenbunker "R656" voor 15 solda-

ten, commandobunker "R610" (na de oorlog heringericht als coördinatiecentrum voor de Belgische

Marine), machinegeweerbunker "R515", observatie-posten, flankeringkazemat en verschillende bak-

Page 44: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 44 van 61

stenen gebouwen. Radarstation van de Marine ten behoeve van de militaire scheepvaart en om de

kust te bewaken.

Batterij Hundius ligt tussen batterij Halve Maan en Fort Napoleon; genoemd naar Paul Hundius, Duits

duikbootcommandant, omgekomen tijdens WO I. Schoolvoorbeeld van een Marinekustbatterij: bijna

perfect symmetrisch uitgebouwde batterij met centrale vuurleidingpost waarrond vier geschuts-

kazematten type "R671" op open bedding. Bij elk kanon hoort een munitiebunker van het type

"R134"; per twee kanonnen een manschappenbunker type "R205". Nu in gebruik door Belgische

Marine (bouw elektriciteitscentrale en krachtig radiocommunicatiestation).

Vuurtoren “Lange Nelle”

Vuurtoren uit 1947 (in dienst sinds 1949), in opvolging van twee voorgangers op die plaats, resp. ver-

woest tijdens WO I en WO II, en van de eerste vuurtoren van Oostende, opgericht in 1771 op de

plaats van het huidig Zeeliedenmonument. In 1994 gerestaureerd en beschilderd naar ontwerp van I.

Van Isacker. Cilindervormige betonnen toren op polygonale voet (lichthoogte: 65 m, torenhoogte:

57,50 m, 324 treden). Twee Fresnellenzen met nog bewaarde oude aandrijving. De oorspronkelijke

lichtinstallatie van de vorige toren werd opnieuw gemonteerd.

5.3.1.4 Archeologie

Voor de archeologische aspecten werd de Centrale Archeologische Inventaris (CAI)5 van VIOE, de

Wrakkendatabank van Afdeling Kust en de databank van maritieme archeologie van het VIOE

geraadpleegd. De CAI geeft geen archeologische vondsten aan in het projectgebied.

Uit de wrakkendatabank van de Afdeling Kust (december 2008) en de databank voor maritiem archeologisch erfgoed van het VIOE (december 2008) blijkt dat er voor de havenmond van Oostende

zeven scheepswrakken aanwezig zijn. De HMS Plumpton (B114/255b), een mijnenveger type Ascott

(77,18 meter op 8,78 meter) van de British Navy (Groot-Brittannië), gebouwd in 1916 en vergaan op

19/10/1918, ligt voor de kust van het projectgebied.

Wrakken gelegen voor de havenmond van Oostende (Wrakkendatabank Afdeling Kust)

5 De CAI is een inventaris van tot nog nu gekende archeologische vindplaatsen. Vanwege het specifieke karakter

van het archeologisch erfgoed dat voor ons verborgen zit in de ondergrond, is het onmogelijk om op basis van

de CAI uitspraken te doen over de aan- of afwezigheid van archeologische sporen. De aan- of afwezigheid van

archeologische sporen dient met verder onderzoek vastgesteld te worden.

Page 45: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 45 van 61

5.3.2 Beschrijving van de toekomstige toestand en de verwachte effecten

5.3.2.1 Structuur- en relatiewijzigingen

In vergelijking met de bestaande toestand leidt de zandsuppletie tot een vergroting van de

strandoppervlakte en een toename van de afstand tussen de dijk en de branding. Qua effect op de

landschappelijke structuren en relaties dient deze wijziging als zwak negatief beschouwd te worden.

De huidige relatie dijk-zee zal namelijk verzwakt worden. .

5.3.2.2 Wijziging perceptieve kenmerken

Om de kustverdediging te Oostende te verbeteren wordt voorgesteld om het strand ten oosten van

de nieuw aan te leggen oostdam met zandsuppleties op te hogen. Hierbij wordt een flauwe strand-

helling van 1/50 behouden.

Naar perceptie toe heeft een verbreding van het droog strand wel enig effect, maar dit kan zowel

positief als negatief beoordeeld worden. In de ene interpretatie wordt het strand, als belangrijk

onderdeel van de kustmorfologie, versterkt. In de andere interpretatie wordt door de verbreding van

het strand de perceptieve band tussen de zee en de dijk verzwakt. Het effect van de suppleties

wordt daarom als zwak negatief tot zwak positief beoordeeld.

5.3.2.3 Wijziging erfgoedwaarde

De zandsuppletie leidt niet tot een significante wijziging van de erfgoedwaarde. Op het strand zelf

bevinden zich immers geen waardevolle erfgoedelementen (eronder misschien wel, maar hiervoor

verwijzen we naar §5.3.2.4).

Het projectgebied grenst aan het beschermd landschap “Omgeving van Fort Napoleon”. Het fort zelf

ligt gedeeltelijk verzonken en wordt gescheiden van de Noordzee door hoger liggende duinen. In de

omgeving van het Fort zijn kleinere wandelwegen, vanwaar momenteel wel zicht op het strand en de

zee mogelijk is. Door de suppletie zal dit uitzicht wijzigen vanaf de wandelwegen, maar niet vanuit of

naar het fort zelf. Hetzelfde geldt voor de beschermde monumenten Batterij Halve Maan en Batterij

Hundius, die eveneens verzonken liggen. Aangezien er geen rechtstreeks visuele relatie is tussen het

strand en de beschermde monumenten in de duinengordel anderzijds, zijn de effecten qua

erfgoedwaarde niet significant.

Vanaf de voet van de vuurtoren “Lange Nette” is er geen zicht op het strand. Hierdoor worden geen

negatieve effecten op dit beschermd monument verwacht.

5.3.2.4 Effecten m.b.t. archeologie

De zandsuppletie heeft geen negatief effect omdat de mogelijk aanwezige relicten enkel (nog meer)

worden afgedekt, maar niet verstoord.

5.3.2.5 Besluit

• De effecten van de suppletie kunnen als zwak negatief tot zwak positief beoordeeld

worden;

• Inzake archeologie worden geen negatieve effecten verwacht, aangezien er geen

vergraving, enkel ophoging plaatsvindt.

Vanuit de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie kan geconcludeerd worden dat

de werkzaamheden en de projectrealisatie geen aanzienlijke effecten zullen hebben.

Er kan gesteld worden dat een MER-onderzoek voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed

en archeologie geen nieuwe of bijkomende gegevens zal opleveren voor de beoordeling van de

milieueffecten.

Page 46: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 46 van 61

5.4 Mens – sociaal-organisatorische aspecten

5.4.1 Beschrijving van de bestaande toestand

5.4.1.1 Bestemming

Dit is een zeer specifiek project omdat het gewestplan voor het grootste deel van het projectgebied

geen juridische bestemming geeft (zie kaart 3-1). Enkel de zuidrand, overeenkomend met de Spinola-

dijk, is bestemd als natuurgebied.

Het strandgedeelte (aan zeezijde begrensd door de GLLWS-lijn, de grens van het Vlaams gewest),

kreeg nadien wel een bestemming, in drie afzonderlijke ruimtelijke uitvoeringsplannen:

• Sectie 119: “natuurgebied” in het GRUP “Afbakening Regionaalstedelijk Gebied Oostende”,

met specifiek voorschrift dat het stallen van boten en materiaal t.b.v. de zeil- en surfclub

toelaat

• Secties 120 en 121: “overgangszone recreatie – natuur” in het PRUP “Strand en Dijk”

• Sectie 122 (en 123): “natuurgebied” in het GRUP “Strand Middenkust”

Zoals aangegeven in tabel 3-1 was sectie 119 oorspronkelijk opgenomen in het PRUP “Strand en

Dijk” en bestemd als “specifiek centrumgebied voor recreatie”, maar deze zone werd uit het PRUP

geschrapt, en later opgenomen in het GRUP “Afbakening RSG Oostende”, maar dus met een andere,

zachtere bestemming.

5.4.1.2 Gebruikswaarde en functionele aspecten

Het projectgebied is gelegen op de grens tussen land en zee. De belangrijkste functies in en rond het

gebied zijn recreatie en natuur.

De Spinoladijk is in wezen een monofunctionele ruimte. Ze wordt enkel gebruikt door wandelaars en

fietsers. Dit zijn ook de enige verkeersactiviteiten die zijn toegelaten. Op de Spinoladijk zijn er geen

commerciële activiteiten zoals terrassen van horecazaken of verkoopsstandjes. De kwaliteit van dit

deel van de dijk is eerder matig te noemen. Dit heeft er onder meer mee te maken dat de dijkopper-

vlakte vaak beschadigd wordt door het overslaande water.

Voor de dijk ligt een verharde strook en een zogenaamd ‘nat strand’, een strand dat bij vloed onder

water ligt en bij eb boven water. Het gebruik van het strand is dus afhankelijk van de getijden. Bij

laag water kan er gewandeld worden op het strand en heeft het gebied een recreatieve functie, bij

hoog water heeft het geen functie. De strandzone van de Oosteroever heeft momenteel echter een

beperkte recreatieve functie, aangezien baden er verboden is en ze nauwelijks ontsloten is.

Ten zuiden van het projectgebied is het Fort Napoleon een belangrijke toeristische trekpleister.

Ten zuidoosten van het projectgebied is de N34 (Kustweg) gelegen. Deze weg heeft een belangrijke

verbindende functie tussen de verschillende kustgemeenten en verbindt een deel van de kust met

de A10/E40 autosnelweg.

5.4.1.3 Beeld- en belevingswaarde

De beeldwaarde van een gebied wordt in grote mate bepaald door een aantal beeldbepalende

elementen of visuele ankerpunten. Het belangrijkste beeldbepalend element in Oostende – en

overal langs de Vlaamse kust – is de Noordzee. Een “zeelandschap” wordt gekenmerkt door

weidsheid, monotonie, gebrek aan reliëf en een indruk van oneindigheid doordat de maximale

zichtafstand enkel beperkt wordt door de capaciteit van het menselijk oog en de kromming van de

aarde. Relatief grote objecten op zee die boven het wateroppervlak uitsteken vallen door de

vlakheid van de zee automatisch sterk op. Ter hoogte van Oostende zijn dit enerzijds schepen, en

anderzijds het honderden meters in zee uitstekend Westerstaketsel.

Page 47: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 47 van 61

In de omgeving van het projectgebied zijn de beeldbepalende elementen de radartoren aan de Halve

Maan en de vuurtoren Lange Nelle. De bouwwerken in het duinengebied (Fort Napoleon, batterijen

Halve Maan en Hundius) liggen grotendeels verscholen tussen de duinen en zijn van buitenaf niet of

moeilijk te zien.

De belevingswaarde van een gebied of ruimtelijk element hangt af van diverse factoren als vorm,

verhoudingen, schaal, barrièrewerking, contrast, variatie en harmonie. Belevingswaarde is bij uitstek

subjectief, omdat elk individu aan elk van deze factoren een verschillend belang en waardeoordeel

hecht. De belevingswaarde vertrekt dus van de “objectieve” beeldwaarde, maar geeft daar bovenop

een subjectieve beoordeling mee.

De belevingswaarde is afhankelijk van de getijden. Bij hoog water komt de zee tot bijna tegen de

Spinoladijk. Bij laag water is de zee verder verwijderd van de dijk en ligt er een strand tussen de dijk

en de zee. Het aspect barrièrewerking kan hier positief benaderd worden in de betekenis van

grensbeleving. Die grensbeleving tussen land en zee verschuift dus al naar gelang het tij, van de dijk

bij hoog water naar de branding van het nat strand bij laag water.

In het kader van het plan-MER werd in juli 2006 een enquête uitgevoerd bij ca. 300 passanten en ca.

300 bewoners (zowel permanente als tijdelijke). Het overgrote deel van de respondenten hechtte

veel belang aan het weids uitzicht op zee (als rustgevend element), en vonden ingrepen die de

horizon onderbreken storend, maar een badstrand werd niet als storend ervaren.

5.4.1.4 Verkeer

Het Oostends stedelijk gebied en havengebied wordt ontsloten door drie hoofdassen. De A10 vormt

de bovenlokale verbinding met de E40. De ontsluiting op stedelijk niveau wordt enerzijds verzorgd

door de kustbaan N34/N340, die in Oostende een slingerbeweging maakt rond de historische

binnenstad en de haven, terwijl hij ten westen en oosten van Oostende parallel aan en vlak tegen de

kust verloopt.

De ontsluiting van de Oosteroever zelf verloopt via de Hendrik Baelskaai, die langs de oostzijde van

het Visserijdok loopt en aantakt op de N34 (oost). De Hendrik Baelskaai loopt aan de zeezijde uit op

de Vuurtorenweg, waarop op hun beurt de Halve Maandijk en de Spinoladijk aantakken. Deze dijken

zijn niet toegankelijk voor autoverkeer.

Uit verkeerstellingen uitgevoerd in 2008 in het kader van het project-MER ‘Kustverdediging en mari-

tieme toegankelijkheid van Oostende’ bleek dat de verkeersintensiteit op de Vuurtorenweg beperkt

was tot slechts enkele tientallen voertuigen per uur. De Hendrik Baelskaai verwerkt vnl. havengebon-

den verkeer, met naar schatting enkele honderden voertuigen per uur. Er doen zich dus totaal geen

doorstromingsproblemen voor in de nabijheid van het projectgebied. Een knelpunt is wel het sluik-

parkeren van recreanten langs de Vuurtorenweg, binnen het beschermd duinengebied.

5.4.2 Beschrijving van de toekomstige toestand en de verwachte effecten

5.4.2.1 Bestemming

De geplande functies en activiteiten in het projectgebied zijn in overeenstemming met de bestem-

mingen volgens de bestaande (strandzone) en in opmaak zijnde ruimtelijke uitvoeringsplannen.

De zone voorbij de “basislijn” behoort tot het federaal grondgebied (Belgisch continentaal plat), en

hier geldt de Wet op het Mariene Milieu (MMM). Door de uitbreiding van het strand t.h.v. Oostende

verschuift de “basislijn” en dus ook de grens tussen het Vlaams gewest en het federaal grondgebied.

Een deel van het projectgebied behoort momenteel dus tot het federaal grondgebied, maar zal door

de geplande suppletie uiteindelijk Vlaams grondgebied worden.

5.4.2.2 Gebruikswaarde en functionele aspecten

Door de zandsuppletie wordt een belangrijke oppervlakte bijkomend droog strand gecreëerd. De

oppervlaktetoename is het grootst in sectie 119 tegen de oostelijke strekdam. Verder oostwaarts is

de uitbreiding van het droog strand marginaal. Maar omdat grote delen van het strand en de duinen

Page 48: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 48 van 61

beschermd natuurgebied zijn en blijven, is het zeker niet de bedoeling dat de Oosteroever een zone

voor massatoerisme wordt. Enkel zachte recreatie wordt wenselijk geacht. De toegankelijkheid van

deze strandzone wordt met opzet beperkt gehouden (zie verder).

Vanuit het aspect gebruikswaarde (m.b. recreatief gebruik) kan de uitbreiding van het droog strand

als een zwak positief effect beoordeeld worden.

5.4.2.3 Beeld- en belevingswaarde

Door de zandsuppletie wordt het strand op de Oosteroever hoger en breder, vooral in de meest

westelijke zone. Naar belevingswaarde toe kan de uitbreiding van het strand zowel positief als nega-

tief beoordeeld worden, afhankelijk van de appreciatie van de waarnemer. Gezien het statuut als

natuurgebied zal op de Oosteroever geen nieuw badstrand met zwemzones gecreëerd worden. Het

blijft dus, in vergelijking met de strandzones ten westen van de haven, een zone die gericht is op

zachte recreatie van beperkte omvang. Maar door de verbreding van het droog strand wordt het

gebied wel gedurende langere periodes toegankelijk voor wandelaars e.d.. Wellicht zal dit een

beperkt positief effect hebben op de belevingswaarde.

5.4.2.4 Verkeer

Tijdens de uitvoeringsfase van de strandsuppletie gebeurt de aanvoer van materiaal maximaal via

het water. Het zand wordt per baggerschip aangevoerd vanuit de zandwinningsconcessies op zee, en

wordt rechtstreeks op het strand gestort via een zinkerleiding vanop het schip. Aanvoer vanop land

gebeurt via een persleiding vanaf een aanlegplaats in de haven. Met uitzondering van rollend

materieel om het uitgestorte zand te egaliseren, zal er dus geen vrachtverkeer op het strand zelf

plaatsvinden.

De aanlooproutes naar het projectgebied, de N34 en de Hendrik Baelskaai, zijn wegen met een grote

verkeerscapaciteit en weinig of geen doorstromingsproblemen. Langs de Baelskaai en in de directe

omgeving van het projectgebied bevindt zich bovendien weinig of geen bewoning, waardoor de

effecten inzake (verkeers)leefbaarheid als niet significant kunnen beoordeeld worden.

5.4.2.5 Besluit

Er wordt besloten dat:

• Het project positieve effecten heeft op het vlak van de gebruikswaarde en functionele

aspecten. De strandoppervlakte neemt toe en daardoor ook de sportief-recreatieve waarde

van het gebied, hoofdzakelijk in het westen van het projectgebied, zij het in beperkte mate

omdat het strand als (hoofd)bestemming natuurgebied heeft.

• De beoordeling op het vlak van beeld- en belevingswaarde zal wellicht zwak positief zijn.

Hierdoor dient vanuit de discipline Mens geconcludeerd te worden dat het project geen significant

negatieve effecten heeft. Voor de discipline Mens wordt gesteld dat een MER-onderzoek geen

nieuwe of bijkomende gegevens zal opleveren voor de bespreking van de milieueffecten.

Page 49: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 49 van 61

6 Beschikbaarheid en actualiteit van de gegevens

Voorliggend verzoek tot ontheffing werd vnl. opgemaakt op basis van het op 25 juni 2007 goed-

gekeurde Plan-MER “Plan voor de kustverdediging en maritieme toegankelijkheid van Oostende”,

het op 3 augustus 2009 goedgekeurde project-MER “kustverdediging en maritieme toegankelijkheid

van Oostende” en de nota van IMDC i.v.m. de effecten inzake kustverdediging en zeestromingen van

het project Oosteroever.

Verder werd voor dit dossier m.b.t. verzoek tot ontheffing van de MER-plicht hoofdzakelijk gebruik

gemaakt van bestaande en vrij beschikbare gegevens, omdat er wordt verondersteld dat op basis

van de beschikbare gegevens en de bovenvermelde studies een voldoende onderbouwd dossier kan

worden opgesteld. Verder werden er dan ook geen bijkomende metingen en onderzoeken uitge-

voerd.

Er kan verondersteld worden dat m.b.t. de in dit verzoek tot ontheffing van de MER-plicht behan-

delde disciplines geen fundamenteel andere conclusies zullen worden getrokken dan bovenstaande,

wanneer zou overgegaan worden tot een meer gedetailleerde analyse van het project in het kader

van een volwaardig MER.

Page 50: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 50 van 61

7 Maatschappelijke gevoeligheid van het project

Tijdens de openbare onderzoeken van de bouw- en milieuvergunningsaanvraag zal er voldoende

mogelijkheid zijn tot inspraak voor de belanghebbenden. Met relevante opmerkingen zullen de

vergunningverlenende overheden rekening houden vooraleer de vergunningen toe te kennen.

Page 51: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende pagina 51 van 61

8 Eindconclusie

Wanneer de verschillende behandelde disciplines in overweging worden genomen en wanneer hun

effecten op een evenwaardige manier met elkaar worden vergeleken, kan gesteld worden dat de

voorgenomen activiteit in zijn totaliteit beperkt negatieve, maar niet aanzienlijke effecten – en in

een aantal gevallen positieve effecten – zal hebben op de elementen die werden vastgesteld in de

referentiesituatie.

Er wordt geconcludeerd dat de aanlegfase en projectrealisatie zoals voorgesteld in dit dossier geen

aanzienlijke milieueffecten met zich meebrengt. Het opstellen van een project-MER zal redelijker-

wijze geen nieuwe of bijkomende inzichten over aanzienlijke milieueffecten, andere dan besproken

in dit dossier m.b.t. verzoek tot ontheffing van de MER-plicht, opleveren.

Page 52: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 52

Bijlage 1 Passende beoordeling

Het MER-richtlijnenboek ‘Fauna en Flora’ schrijft dat de Passende Beoordeling integraal deel

uitmaakt van het effectenhoofdstuk van het MER. Het is hierbij gebruikelijk de Passende beoorde-

lingsparagrafen stapsgewijs te doorlopen in het MER. Vanuit het oogpunt van ‘zorgvuldigheid’ wordt

geopteerd om niet alleen voor de SBZ-gedeelten die effectief worden aangesneden een Passende

Beoordeling uit te voeren, maar ook voor de SBZ-gedeelten die in de nabijheid van het projectgebied

zijn gelegen en dus potentieel een negatief effect kunnen ondervinden.

We kozen voor de volgende opbouw voor de Passende Beoordeling:

• Algemeen kader van de Passende Beoordeling

• Beoordelings- en toetsingscriteria

• Analyse SBZ-H

• Bespreking Instandhoudingsdoelstellingen

• Beoordeling van de effecten van de ingreep op SBZ-H’

• Beoordeling van eventuele cumulatieve / lange termijneffecten op de SBZ’s / Natura2000-

gebieden

• Conclusies Passende Beoordeling (hier opgenomen in conclusie van de volledige discipline)

Algemeen

De Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG) inzake het behoud van de in het wild levende soorten en

natuurlijke habitats verplicht de EU-lidstaten voor de in bijlage bij deze richtlijn vermelde, bijzonder

te beschermen soorten en habitats speciale beschermingsmaatregelen te treffen. Het besluit van de

Vlaamse regering van 1996 duidt 38 speciale beschermingszones (i.c. Habitatrichtlijngebieden) aan.

Ten noorden van het projectgebied is het SBZ-V “SBZ-2” gelegen.

Het SBZ-H “Duinengebied inclusief Ijzermonding en Zwin” overlapt net met het zuidelijk deel van het

projectgebied. Echter de grens van het Habitatrichtlijngebied is moeilijk vast te stellen.

De omschrijving van het gebied bij aanmelding luidt: dit complex omvat alle interessante

duingebieden aan onze kust, inclusief de IJzermonding, het Zwin en enkele binnenduinen. Het

kustmilieu is gekenmerkt door de grote verscheidenheid aan milieutypes en een aantal zeer

specifieke milieuomstandigheden en processen. Bepalend voor deze verscheidenheid zijn de

overgangen van strand (met lokaal voorduinen) over kalkrijke en meer kalkarme duinen tot polder,

zoutwaterslikken en -schorren en de zeer gevarieerde geomorfologie van het duingebied zelf.

In de Passende Beoordeling voor de Plan-MER “Plan voor de kustverdediging en de maritieme

toegankelijkheid van Oostende” wordt gesteld dat de Spinoladijk deel uit maakt van het

Habitatrichtlijngebied omdat voor de egale betonnering op de bakstenen dijk zich tal van belangrijke

plantensoorten konden vestigen.

Page 53: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 53

Figuur 8-1: Aanduiding van het projectgebied t.a.v. het SBZ-H (groen) en het SBZ-V (oranje)

Volgens Bijlage III van art. 6 van Natura 2000, volgens het nieuwe natuurdecreet en volgens het

nieuwe MER-richtlijnenboek dienen een aantal stappen te worden doorlopen bij de afweging van de

geplande werkzaamheden aan de Natura 2000-bepalingen. Voor een uitgebreidere kwantificering

van de effecten verwijzen we naar de eerder vermelde algemene en specifieke effecten op de

discipline Fauna en Flora van het MER.

Het is duidelijk dat het project gevolgen kan hebben voor het gebied. Maar zijn er ook significante

effecten op de in het kader van de twee Europese richtlijnen aangemelde habitats en soorten? (zie

verder)

Beoordelings- en toetsingscriteria

Ontwikkeling criteriaset

In de Passende Beoordeling dienen de effecten op aangemelde/aangewezen soorten en habitats te

worden onderzocht. Van bijzonder belang is hierbij te onderzoeken in hoeverre de gunstige staat van

instandhouding van de betreffende soorten of habitats wordt aangetast. Hierbij wordt het begrip

‘significantie’ gehanteerd als te toetsen kader en daarnaast ook of de natuurlijke kenmerken van het

gebied behouden blijven (zie de EU-brochure 'Beheer van Natura 2000-gebieden, criterium 4 voor

habitats en de in dit rapport gehanteerde criteria’ (bijlage 1)). De Habitatrichtlijn geeft echter geen

specifieke criteria voor de beoordeling van deze significantie.

Wat is significant?

Het beoordelingskader van zowel de Vogel- als de Habitatrichtlijn is gebaseerd op het voorzorgs-

principe: 'nee, tenzij...'. In de Vogel- en Habitatrichtlijn spelen de begrippen 'significant effect op de

instandhoudingsdoelstelling' en 'aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied' een

hoofdrol. Daarom dienen we de term ‘significant’ nader te verduidelijken. Een significant effect kan

in zijn algemeenheid als volgt worden omschreven:

veranderingen in abiotische situatie en de ruimtelijke structuur, die de natuurlijke dynamiek

te boven gaan en het leefmilieu van planten- en/of diersoorten zodanig beïnvloeden dat er

Page 54: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 54

letterlijk unieke situaties verloren dreigen te gaan of ecologische processen blijvend worden

verstoord, of het voortbestaan van populaties van nationaal zeldzame soorten of voor dat

systeem kenmerkende soorten op termijn niet meer op hetzelfde niveau verzekerd is, dan

wel de betekenis van een gebied voor soorten aanmerkelijk afneemt (naar EU 2000).

Uitwerking criteriaset

De centrale vraag is: Is er betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de SBZ?

Hierbij wordt nagegaan of er een aantasting plaatsgrijpt die meetbare en aantoonbare gevolgen

heeft voor de natuurlijke kenmerken van het SBZ, in de mate er meetbare en aantoonbare gevolgen

zijn voor de staat van instandhouding van de soort(en) of de habitat(s) waarvoor de betreffende SBZ

is aangewezen of voor de staat van instandhouding van de soort(en) vermeld in bijlage III van het

Decreet Natuurbehoud (= soorten van de Bijlage IV van de Habitatrichtlijn) die in de betreffende SBZ

voorkomen.

De ‘natuurlijke kenmerken van een SBZ’ is het geheel van biotische en abiotische elementen, samen

met hun ruimtelijke en ecologische kenmerken en processen, die nodig zijn voor de instandhouding

van:

• de natuurlijke habitats en de habitats van de soorten waarvoor de betreffende SBZ is aange-

wezen (zijn per gebied opgelijst in de wetenschappelijke rapporten van de aanwijzing van

de SBZ-V en de SBZ-H)

• de soorten vermeld in bijlage III

• de coherentie van het Natura 2000-netwerk

De begrippen ‘instandhouding’, ‘staat van instandhouding van een soort’ en ‘staat van instand-

houding van een habitat’ zijn gedefinieerd in art. 2 van het Decreet Natuurbehoud.

Instandhouding: het geheel van maatregelen die nodig zijn voor het behoud of herstel van habitats en

populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding. De staat van

instandhouding van een habitat wordt als gunstig beschouwd wanneer:

• het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habitat binnen dat

gebied stabiel zijn of toenemen;

• de nodige specifieke structuur en functies voor behoud op lange termijn bestaan en in de

afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan;

• de staat van instandhouding van de voor die habitat gunstige typische soorten gunstig is.

De staat van instandhouding van een soort wordt als gunstig beschouwd wanneer:

• uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog altijd een levensvatbare

component is van de habitat waarin de soort voorkomt en dat vermoedelijk op lange termijn zal

blijven;

• het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te

zullen worden;

• er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van

die soort op lange termijn in stand te houden;

Staat van instandhouding van een habitat: de som van de invloeden die op de betrokken habitat en de daar

voorkomende typische soorten inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de

natuurlijke verspreiding, de structuur en de functies van die habitat of die van invloed kunnen zijn op het

voortbestaan op lange termijn van de betrokken typische soorten in het Vlaamse Gewest;

Staat van instandhouding van een soort: het effect van de som van de invloeden die op de betrokken soort

inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de verspreiding en de grootte van

de populaties van die soort in het Vlaamse Gewest;

Het betekenisvolle karakter van een aantasting moet worden vastgesteld in het licht van de

instandhoudingsdoelstellingen van het gebied zelf, en in het licht van de bijdrage die het gebied

Page 55: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 55

levert aan de ecologische samenhang van het Natura 2000-netwerk. Het is daarom niet mogelijk om

per habitat of soort een overal geldende kwantificering te doen van die significantie. Het belang van

een vermindering van de oppervlakte die door de habitats of de leefgebieden van soorten in kwestie

in de SBZ ingenomen wordt, wordt (voor ieder SBZ afzonderlijk) geëvalueerd in het licht van de

totale oppervlakte van deze SBZ en van de integriteit van het gebied.

Teneinde te bepalen of een aantasting betekenisvol is in het licht van de doelstellingen van de

richtlijn, wordt gebruik gemaakt van volgende factoren:

• de omvang van het natuurlijk verspreidingsgebied van het habitat (hierbij wordt ook

gekeken naar de voor dat habitat typische soorten - zie habitatfiches)

• de omvang van het natuurlijk verspreidingsgebied van die soort (de voor die soort geschikte

habitats - zie soortenfiches)

• de populatieomvang van de betrokken soort(en)

• het bestaan van een voldoende groot habitat om de populaties van die soort op lange

termijn in stand te houden en

• het belang van het netwerk hierin.

Zie art. 2, 36°, Decreet Natuurbehoud dat bepaalt wanneer de staat van instandhouding van een

habitat en van een soort als gunstig wordt beschouwd (zie lijst achteraan). Neem de randvoorwaar-

den en verzachtende maatregelen die gesteld worden aan de activiteit of het plan op in de steden-

bouwkundige voorschriften of de vergunning - zodat werken en handelingen die mogelijk een

betekenisvolle aantasting kunnen hebben op de habitats en soorten waarvoor het SBZ is aange-

wezen of op de Bijlage III soorten die daar voorkomen niet gepland/vergunbaar zijn.

Analyse SBZ-H

Op figuur 8-1 wordt de situering van het Habitatrichtlijngebied ‘Duingebieden inclusief IJzermon-ding en Zwin’, met een oppervlakte van 3737 ha, weergegeven ten opzichte van het projectgebied.

Dit Habitatrichtlijngebied overlapt met de zuidelijke rand van het projectgebied.

Deze Speciale Beschermingszone werd door de beschikking van de Europese Commissie van 7

december 2004 officieel aanvaard zoals het werd aangemeld. De afbakening werd bekrachtigd door

het Besluit van de Vlaamse regering van 24 mei 2002. Dit gebied werd als Habitatrichtlijngebied

aangeduid op basis van het voorkomen van volgende habitats en soorten:

Beschermde habitats:

• Prioritair habitattype 2130: Vastgelegde duinen met kruidvegetaties (‘grijze’ duinen)

• Prioritair habitattype 2150: Eu-Atlantisch vastgelegde, ontkalkte duinen (Galluno-Ulicetea)

• Niet prioritair habitattype 1130: Estuaria

• Niet prioritair habitattype 1140: Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten

• Niet prioritair habitattype 1310: Eénjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met

Salicornia-soorten en andere zoutminnende planten

• Niet prioritair habitattype 1320: Schorren met Slijkgrasvegetaties (Spartinion)

• Niet prioritair habitattype 1330: Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia maritimae)

• Niet prioritair habitattype 2110: Embryonale, wandelende duinen

• Niet prioritair habitattype 2120: Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria

(‘witte’ duinen)

• Niet prioritair habitattype 2160: Duinen met Hippophae rhamnoïdes

• Niet prioritair habitattype 2170: Duinen met Salix arenaria

• Niet prioritair habitattype 2180: Beboste duinen van het Atlantisch kustgebied

• Niet prioritair habitattype 2190: Vochtige duinvalleien

• Niet prioritair habitattype 3140: Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara-

ceeënvegetatie

Beschermde soorten:

• Amfibieën en reptielen: Soort 11660: Kamsalamander (Triturus cristatus)

Page 56: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 56

• Invertebraten: Soort 1014: Nauwe korfslak (Vertigo angustior)

• Planten: Soort 1614: Kruipend moerasscherm (Apium repens)

Tot voor enkele jaren bevond zich net ten westen van het projectgebied, rondom de Halve Maan-

bunker, een natte depressie, gevoed door binnenstromend zeewater waardoor zich schorren-

vegetaties ontwikkelden. Dit betekent dat hier het niet prioritair habitattype 1310 (‘Eénjarige

pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met Salicornia-soorten en andere zoutminnende

planten’) voorkwam. Deze schorrenvegetatie bestond uit volgende halofyten: Zeekraal (Salicornia

sp.), Gewone zoutmelde (Halimione portulacoides), Zeekool (Crambe maritima), Strandbiet (Beta

vulgaris subsp. maritima), Strandmelde (Atriplex littoralis), Spiesmelde (Atriplex prostata) en Strand-

duizendguldenkruid (Centaurium littorale).

Ten gevolge van zandoverslagactiviteiten werd deze natte slenk echter grotendeels gedempt met

opgewaaid zand. Het stockeren van zand en het weer afgraven veroorzaakte een permanente

verstoring waardoor enkel ruderale pioniersvegetaties met Kruipertje (Hordeum murinum) en Akker-

distel (Cirsium arvense) zich konden ontwikkelen. Door de zandoverslagactiviteit konden ecologisch

waardevolle duin- en zoutminnende vegetatietypes zich echter niet langer ontwikkelen. Ter hoogte

van een tijdelijke gracht, waar het zeewater op regelmatige tijdstippen via een systeem van commu-

nicerende vaten wordt afgevoerd naar de vaargeul, hebben enkele halofytische soorten zich tijdelijk

kunnen vestigen: Deens lepelblad (Cochlearia danica), Zeeaster (Aster tripolium) en Zeepostelein

(Honckenya poploides). Maar een volwaardige schorrenvegetatie kon zich niet langer ontwikkelen,

zodat het habitattype 1310 enkel nog in relictvorm voorkomt.

De opgehoogde zone centraal in het duingebied ‘Halve Maan’ is van groot belang in fucntie van

natuurbehoud:

• Vegetatietype: affiniteit met het habitattype 2170 (niet prioritair) ’Duinen met Salix

arenaria’ en het habitattype 2110 (niet prioritair) ‘Embryonale, wandelende duinen’

• Flora: Akkerhoornbloem (Cirsium arvense), Geel walstro (Galium verum)

Hertshoornweegbree (Plantago coronopus), …

• Vlinders: Heivlinder, Oranje en Bruin zandoogje, Icarusblauwtje, Groot dikkopje,

Zwartsprietdikkopje, …

• Sprinkhanen: Duinsabelsprinkhaan, Zuidelijk spitskopje, Ratelaar, …

Knelpunten zijn echter gebrek aan maaibeheer, vandalisme, roestende ijzeren buizen afkomstig van

de zandoverslagactiviteiten die verspreid liggen in het gebied (zie foto).

Het duingebied verder oostwaarts richting Fort Napoleon, ten zuiden van het projectgebied, is

eveneens van groot belang voor natuurbehoud:

• Flora: relictpopulaties van Zeewinde (Calystegia soldanella) en Blauwe zeedistel (Eryngium

maritimum)

• Fauna: broedvogelsoorten, intussen verdwenen door toenemende urbanisatie: Kuif-

leeuwerik, Roodborsttapuit, Graspieper en Kneu. Zwarte roodstaart houdt als broedvogel

nog net stand; vrij rijk aan vlinder- en sprinkhanensoorten.

De Halvemaandijk en de Spinoladijk zijn mee opgenomen in het HRL-gebied omdat zich op de vroe-

gere bakstenen dijk tal van belangrijke plantensoorten konden vestigen. Maar na de betonnering van

het wegdek gebeurt dit enkel nog waar deze betonplaten onderbroken zijn. Soorten die zich in deze

smalle stroken gevestigd hebben, zijn: Blauwe zeedistel (Eryngium maritimum), Biestarwegras

(Elymus farctus), Zeepostelein (Honckenya poploides), Hertshoornweegbree (Plantago coronopus),…

Binnen het projectgebied, maar buiten het Habitatrichtlijngebied, komen volgende beschermde

habitattypes voor:

• habitattype 1110: Permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken

(komt voor in het subtidaal);

• habitattype 1140: Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten (komt voor in het

intertidaal).

Page 57: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 57

Het meest zuidelijk deel van het projectgebied dat nog net overlapt met het projectgebied bestaat

uit het type 2110 (“Embryonale wandelende duinen”). Maatregelen ten noorden van deze zone (dus

binnen het projectgebied, maar buiten Habitatrichlijngebied) kunnen een impact hebben op het type

2120 (“wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria (‘witte duinen’)) ofwel direct

(nieuwvorming) ofwel indirect (meer zanddynamiek in de bestaande zeereepduinen).

Voor een algemene beschrijving inzake het voorkomen van het benthos en avifauna binnen het

projectgebied wordt verwezen naar §5.2.1.1.

Op ca. 550m ten noordwesten van het projectgebied is het marien Habitatrichtlijngebied “Trapegeer Stroombank” gelegen.

Analyse SBZ-V

Op figuur 8-1 wordt de situering van het Vogelrichtlijngebied ‘SBZ-2’ (oppervlakte 144,80 km²) weer-

gegeven ten opzichte van het projectgebied met als basislijn de gemiddelde laagwaterlijn van 2003

(D11-nullijn). Dit Vogelrichtlijngebied is net ten noorden van het projectgebied gelegen.

Het omvat zowel de zandbanken als de depressies tussen de zandbanken. Bij laagwater bevinden de

toppen of kruinzones van deze zandbanken zich op nauwelijks enkele meters diepte en komen bij

laagwater soms plaatselijk boven water. De banktoppen, geulen en watermassa hebben een eigen

fauna die belangrijk is als voedselbron voor de verschillende zeevogels.

Dit gebied is ingesteld door het KB van 14 oktober 2005 als speciale beschermingszone SBZ2 of

Vogelrichtlijngebied, conform de EU-Vogelrichtlijn (79/409/EEG). Het KB van 14 oktober 2005 stelt

de speciale beschermingszone in voor de bescherming van de Fuut, de Grote Stern, de Visdief en de

Dwergmeeuw. Het Natura 2000 Standaard Gegevensformulier (Natura 2000 Standard Data Form)

stelt dit gebied voor als potentieel gebied van communautair belang omwille van het voorkomen van

de Fuut (A), Roodkeelduiker, Dwergmeeuw, Grote Stern, Visdief en Zwarte Zee-eend (B) en

Parelduiker en Zeekoet (C)6.

Volgens de studie van Haelters et al. (2004)7 bevindt zich t.h.v. Oostende één van de drie ornitholo-

gisch belangrijke Belgische zeegebieden. Dit gebied situeert zich tussen het strand en circa 6 mijl uit

de kust van Middelkerke tot Bredene en bestrijkt 164,5 km². Dit gebied is van belang voor zowel

Zwarte zeeëend (zuidwestelijk gedeelte), Fuut (noordoostelijk gedeelte), en in mindere mate voor

Visdief, Grote stern en Dwergmeeuw.

Fuut (Podiceps cristatus) komt voor in het volledige kustgebied, met de hoogste dichtheden binnen

de 8 mijl van de kust. De soort komt ter hoogte van Oostende met hogere dichtheden voor in het

gebied van de zuidelijke tot de westelijke Wenduinebank (86 km², 22 % van de Futen). Dit gebied

wordt, samen met het gebied t.h.v. de westelijke Nieuwpoortbank, de Smalbank en het gebied ten

noorden van de Broersbank (61 km², 18 % van de Futen), als belangrijkste en meest geschikte

gebieden beschouwd op basis van het aantal vogels en de oppervlakte van de gebieden.

Visdief (Sterna hirundo) komt vooral voor in het meest nabije kustgebied. Naast de voorhaven van

Zeebrugge (45 km², 32 % van de Visdieven), komt als gebied met belangrijke concentratie het

zeegebied rond de haven van Oostende (15 km², 16 % van de Visdieven) duidelijk naar voor.

Grote stern (Sterna sandvicensis) wordt waargenomen in een zeer ruim gebied, vnl. vanaf de laag-

waterlijn tot 22 mijl uit de kust. Het gebied met hogere concentratie t.h.v. Oostende bevindt zich

6 Globale evaluatie van het gebied voor de soorten van bijlage I en migrerende soorten die regelmatig in het

gebied verblijven. A (zeer belangrijk), B (belangrijk), C (minder belangrijk).

7 Haelters, J. Vigin, L., Stienen, E.W.M., Scory, S., Kuijken, E. & Jacques, T.G. (2004). Ornithologisch belang van de

Belgische zeegebieden. Identificatie van mariene gebieden die in aanmerking komen als Speciale

Beschermingszones in uitvoering van de Europese Habitatrichtlijn. Bulletin van het Koninklijk Belgisch Instituut

voor Natuurwetenschappen Biologie, volume 74: 90 p.+ bijlage

Page 58: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 58

rond de haven van Oostende (22 km², 8 % van de Grote sternen). Het voorkomen van de soort is het

duidelijkst gerelateerd aan een specifiek habitat (ondiepe zandbanken) in het gebied tussen de Smal-

bank en de Trapegeer.

Dwergmeeuw (Larus minutus) komt in de Belgische zeegebieden zeer verspreid voor, maar voorna-

melijk binnen de 12 mijl uit de kust. In de meer offshore gelegen gebieden wordt deze soort zelden

waargenomen. Als twee concentratiegebieden, die echter beperkt zijn qua omvang en aantallen

vogels (kan te verklaren zijn door het foerageergedrag van Dwergmeeuwen) zijn er het gebied rond

de voorhaven van Zeebrugge en het gebied buiten de haven van Oostende (7 km², 5 % van de

Dwergmeeuwen).

Zwarte zeeëend (Melanitta nigra) komt zeer geconcentreerd voor binnen de 5 à 6 mijl uit de kust.

De verspreidingskaart van deze soort toont aan dat slechts één gebied als zeer belangrijk beschouwd

kan worden: het gebied van de Stroombank tot de oostelijke Nieuwpoortbank (57 km², 59 % van de

populatie). De Zwarte zeeëend, die destijds dan ook de voornaamste aanleiding was voor het

afbakenen van het Ramsargebied voor de Belgische kust, overwintert voor onze kusten in vrij groot

aantal. Pleisterende vogels worden in grote concentraties gezien op ondiepe plaatsen voor de kust,

met name op de Vlaamse Banken en voor de kust van Oostende en Nieuwpoort. Vanuit deze

plaatsen kan uitwisseling mogelijk zijn met gebieden voor de Franse en de Nederlandse kust. De

soort komt overwegend voor in niet te diepe wateren, waar weinig verstoring door de scheepvaart

(Balandbank, Trapegeer). Voorjaarstrek in vrij groot aantal is uitgesproken in februari en maart, doch

kan sterk verlaten tot midden april. Najaarstrek vindt hoofdzakelijk plaats tussen augustus en

oktober, doch kan bij uitzonderlijk strenge winters de hele winter plaatsgrijpen. Tijdens de zomer is

de Zwarte zeeëend in vrij klein aantal aanwezig voor de kust.

Instandhoudingsdoelstellingen

Het vastleggen van de natuurdoelen gebeurt in twee stappen. In eerste instantie werden geweste-

lijke instandhoudingsdoelstellingen opgemaakt. Deze geven weer wat in het totaal nodig is om in

Vlaanderen de bedreigde Europeese soorten en habitats een toekomst te geven. In een volgende

stap worden deze globale natuurdoelen verfijnd per Natura 2000-gebied.

Voor het habitatrichtlijngebied worden momenteel gebiedspecifieke instandhoudingsdoelstellingen

opgemaakt (S-IHD). Deze rapporten zijn nog in opmaak en kunnen nog niet als definitief beschouwd

worden. Op deze basis volgt dan de definitieve aanmelding.

Het natuurrichtplan voor de VEN-gebieden, speciale beschermingszone, groen-, park-, en bos-

gebieden in de “Duinen van de Middenkust tussen Oostende en Blankenberge” vermeldt enkele

ecologische concepten voor deze gebieden:

• Het behouden en ontwikkelen van een samenhangend duinlandschap met aandacht voor

spontane processen, overgangszones en het in mozaïek voorkomen van de diverse succesie-

stadia;

• Het behouden en ontwikkelen van de specifieke duin – polder overgang;

• Het tegengaan van degradatie en versnippering van het duinengebied door wildparkeren,

zwerfvuil en vertuining;

• Het optimaal structureren van recreatieve voorzieningen in de duinen

Hierin wordt eveneens het volgende vermeld: In de speciale beschermingszone wordt gestreefd naar

de instandhouding van de habitats en soorten waarvoor deze gebieden werden aangeduid, en dit op

basis van de instandhoudingsdoelstellingen voor de speciale beschermingszone ‘Habitatrichtlijn-

gebied Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin’ (code BE2500001).

Voor de bepaling van de instandhoudingsdoelstellingen wordt het natuurrichtplangebied onder-

verdeeld in twee deelgebieden, namelijk deelgebied kustduinen en deelgebied d’Heye. Voor het

deelgebied “Kustduinen” worden echter enkel volgende aangemelde habitattypes vermeld: 2110,

2120, 2130, 2160, 2170, 2180 en 2190. Van deze habitattypes zijn de habitattypes “Embryonale

duinen” (2110) en “Witte duinen” (2120) eventueel van belang voor het projectgebied, waarbij

respectievelijk een behoud van de huidige oppervlakte (2110) of uitbreiding door verwijderen of

Page 59: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 59

overstuiven verharde infrastructuren of uitbreiding door terugdringen exoten-struwelen en opslag,

oa. Rimpelroos (2120) wordt nagestreefd. In de Specifieke Gebiedsvisie is bij de bindende bepalingen

het volgende opgenomen: “waar zandsuppleties en rijsthout worden voorzien om de netto kustafslag

te compenseren, wordt het ontwikkelen van dit habitat alsnog gestimuleerd door het zoneren van de

recreatie (selectieve toegankelijkheid).”

Het KB van 14 oktober 2005 tot instelling van het Vogelrichtlijngebied SBZ-2 vermeldt de volgende

instandhoudingsdoelstellingen (art. 3):

• De bescherming en de instandhouding van biotopen en leefgebieden van de beschermde

vogelsoorten;

• De instandhouding of brengen van de beschermde vogelsoorten op een niveau dat

beantwoordt aan de ecologische, wetenschappelijke en culturele eisen, waarbij rekening

gehouden wordt met economische en recreatieve eisen;

• Het instandhouden of brengen van een voldoende gevarieerdheid en omvang van leef-

gebieden voor de beschermde vogelsoorten.

De beschermde vogelsoorten waarnaar in art 3 van het KB verwezen wordt zijn de Fuut, de Grote

Stern, de Visdief en de Dwergmeeuw.

Effecten op SBZ-H

De zandsuppletie vindt bijna volledig plaats ten noorden van het Habitatrichtlijngebied, er zal

bijgevolg slechts een minimum aan rechtstreekse oppervlakte-inname gebeuren. In het gedeelte van

het projectgebied dat tot het Habitatrichtlijngebied behoort (de meest zuidelijke zone van het

projectgebied ten noorden van de Spinoladijk), wordt een suppletie voorzien waarbij gemiddeld een

ophoging van ca. 1m zal plaatsvinden.

Wandelaars kunnen zich in de duinen (binnen het SBZ-H) begeven, doch slechts binnen een

afgebakende zones en wandelpaden. De meest kwetsbare gedeeltes van het gebied werden via

kastanjehekwerk afgesloten om betreding en de hieraan verbonden effecten te vermijden. Hieruit

kan men besluiten dat de verstoring van waardevolle habitats door betreding hier nauwelijks aan de

orde is en geen specifiek verband kan hebben met de strandsuppletie op zich.

De instandhoudingsdoelstellingen die vermeld worden in het natuurrichtplan hebben enkel betrek-

king op habitats die momenteel niet voorkomen in het projectgebied. Er worden geen rechtstreekse

effecten verwacht op de voorkomende habitats binnen het Habitatrichlijngebied. Hierdoor kan

gesteld worden dat de instandhouding en het behalen van de doelstellingen binnen het gebied van

het natuurrichtplan geen rechtstreekse impact zal ondervinden door uitvoering van het project.

Binnen het projectgebied komt het habitattype 1140 “Bij eb droogvallende slikwadden en zand-

platen” voor, weliswaar buiten het SBZ-H. De effecten op dit habitattype worden als neutraal

beschouwd, zie §5.2.2.1 en §5.2.2.2.

Studies hebben uitgewezen dat strandsuppleties in sommige gevallen potenties hebben om zich te

ontwikkelen tot embryonale duinen8 (habitattype 2110). Dit is een habitattype waarvoor het

habitatrichtlijngebied werd aangemeld. De eerste randvoorwaarden voor het ontstaan van

embryonale duinen zijn de aanvoer van zand vanuit zee én een geëxposeerde ligging ten opzichte

van de wind. Intensieve betreding en strandreiniging verhinderen dan weer de embryonale

duinvorming, evenals de aanwezigheid van barrières, in dit geval de Spinoladijk. Het is bijgevolg

onzeker dat er ook effectief embryonale duinvorming zal optreden in het projectgebied.

Indien embryonale duinvorming is opgetreden, is het bijgevolg ook mogelijk dat er witte duinen

(2120) kunnen ontstaan, gezien zij de embryonale duinen opvolgen in het proces van de duinvor-

8 Bron: www.natuurkennis.nl + “Effecten van suppleties op de geomorfologische ontwikkeling van

duinen: samenvatting en synthese”

Page 60: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 60

ming. Embryonale duinen kunnen ontstaan op het hoogste gedeelte van het strand die bij verdere

opstuiving kunnen overgaan in witte duinen.

Effecten op SBZ-V

Sommige van de beschermde soorten gebruiken het projectgebied mogelijks als voedselzoekareaal.

Door de zandsuppletie zal er een verandering optreden in dit areaal. Fuut, Jan van Gent, duikers, Alk,

Zeekoet, Aalscholver, sternen en in mindere mate meeuwensoorten behoren tot de groep van vogels

die in en op de waterkolom voedsel zoeken. Duikeenden (Toppereend, Zwarte Zeeëend en Eider-

eend) duiken naar o.a. schelpdieren op en in de bodem, zoals klompjes mosselen en Spisula

subtruncata die in het substraat leven. De beïnvloeding van de soorten die de waterkolom gebruiken

hangt vooral samen met vertroebeling van het water, naar aanleiding van de suppletie. Indien het

zicht minder wordt, kunnen soorten minder goed door het water heen kijken om hun prooi te

vinden. De duikeenden zullen met name last hebben van het afdekken van de bodem waarop en

waarin hun prooien leven.

Er kunnen zich tijdelijk ook positieve effecten voordoen: het gesuppleerde zand afkomstig uit de

zandwinningsgebieden in zee, is rijk aan mariene fauna. Bij eerdere zandsuppleties kon dan ook

vastgesteld worden dat meeuwen e.d. in grote getale voedsel komen zoeken in het opgespoten

zand.

Duiding cumulatieve effecten op Speciale Beschermingszones

In een Passende Beoordeling dienen kort de mogelijke effecten van de voorgenomen activiteit te

worden beschouwd in combinatie met effecten van andere ingrepen. Immers kunnen enkele kleine

ingrepen gezamenlijk wel een significant effect hebben op de natuurwaarden. De beoordeling van

deze cumulatieve effecten in en langs het projectgebied is een complexe opgave. Deze afweging is

echter gemaakt tijdens de opmaak van het plan-MER voor de kustverdediging en maritieme

toegankelijkheid van Oostende en de bijhorende Passende Beoordeling. Kort samengevat werd er

voor het geheel aan ingrepen binnen dit plan natuurcompensatie voorzien aan de Ijzermonding te

Lombardsijde.

Conclusie Passende Beoordeling

Het zuidelijke deel van het projectgebied (ca. 0,3 ha) overlapt met het SBZ-H. De geplande werken

bevinden zich beperkt binnen het SBZ-H, waardoor de rechtstreekse oppervlakte-inname beperkt is.

Het project heeft geen rechtstreeks effect op de voorkomende habitats binnen het SBZ-H. De

effecten ten gevolge van de zandsuppletie op de voorkomende habitats (buiten SBZ-H) worden

neutraal beoordeeld. Mogelijk is er binnen het projectgebied (in aansluiting met het SBZ-H) vorming

van embryonale duinen (2110) of witte duinen (2120) wat positief te beoordelen valt. Samenvattend

wordt geen betekenisvolle aantasting van het SBZ-H verwacht ten gevolge van de uitvoering van het

project.

Uit deze passende beoordeling blijkt dat de meeste effecten van de zandsuppletie als neutraal te

beoordelen vallen op het SBZ-V. Echter de graad van troebeling van het zeewater is van belang. Een

aantal van de aangemelde soorten zijn aangewezen voor hun voedsel op organismen die zich in de

waterkolom bevinden. Hoe meer het water vertroebeld is, hoe moeilijker het wordt voor deze

soorten om voedsel te vinden. Dit effect kan echter moeilijk op voorhand duidelijk ingeschat worden

en zal zich enkel voordoen tijdens de aanlegfase. Hierdoor wordt het effect beperkt negatief

beoordeeld. Samenvattend wordt geen betekenisvolle aantasting van het SBZ-V verwacht ten

gevolge van de uitvoering van het project.

Page 61: Herinrichting Oosteroever Oostende Verzoek tot ontheffing ... · 193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 8 van 61 Figuur 2-2: huidige lay-out (blauwe lijnen) en

193093 – OHD Herinrichting van de Oosteroever in Oostende 1