HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8...

38
Handreiking installeren BMI

Transcript of HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8...

Page 1: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMI

Page 2: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 2 van 38

Inhoud

1. Inleiding 4

2. De regelgeving en de achtergronden 52.1. De wetten en regels in het kort 52.2. De Woningwet 52.3. Het Bouwbesluit 52.4. Algemeen over de normen 72.5. De toegepaste terminologie 8

3. Brand in een gebouw 93.1. Wat is brand 93.2. Het brandverloop 93.3. Soorten branden 103.4. Materiaalgedrag bij brand 103.5. Indeling in brandcompartimenten 11

4. Normen en praktijkrichtlijnen 134.1. NEN2535 134.2. NEN2575 134.3. NPR2576 134.4. Overige publicaties 13

5. Partijen betrokken bij brandbeveiliging 14

6. Het Programma van Eisen (PvE) 156.1. Algemeen 156.2. De geschiedenis 156.3. Het goedkeuren van een PvE 156.4. Het lezen van een PvE 15

7. De brandmeldinstallatie 227.1. Algemeen 227.2. Prestatie-eis brandgrootte en proefbranden 227.3. Projectie van brandmeldinstallatie 237.4. Het montagewerk in het algemeen 237.5. Sturingen en signaleringen 237.6. Doormelding 247.7. Transmissiewegen 247.8. Verbindingen en lasdozen 267.9. Functiebehoud 267.10. Handbrandmelders 287.11. Automatische melders 287.12. Nevenindicator 297.13. Het overnemen van een bestaande installatie 30

8. Brandbeveiligingsinstallaties 328.1. Algemeen 328.2. Ontruimingsalarminstallatie 328.3. Voorzieningen aan deuren 328.4. Luchtbehandelingsinstallatie 338.5. Overdrukinstallatie 338.6. Rook- en warmteafvoerinstallatie (RWA) 33

Page 3: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 3 van 38

8.7. Roltrappen, rolpaden en (brandweer) liften 348.8. De brandweeringang 34

9. Bouwkundige en organisatorische aspecten 359.1. Bouwkundige maatregelen 359.2. Beheer en onderhoud van BMI 35

10. De oplevering, de certificatie en de kwaliteitsborging 3710.1. Waarom certificeren na de oplevering 3710.2. Opleveren zonder certificaat 3710.3. Hoe ziet certificatie eruit? 37

Page 4: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 4 van 38

1. Inleiding

Beste lezers,

Voor u ligt de tweede druk van de Handreiking Installeren BMI. De eerste druk was geschreven mede op basisvan de wet- en regelgeving geldig in de periode november 2013. In deze tweede druk is de inhoud geactuali-seerd naar de stand van zaken per maart 2015. Ook zijn enkele kleine tekstuele aanpassingen gemaakt.

Het boek is bedoeld als ondersteuning van uw dagelijkse werkzaamheden. Het is niet de bedoeling dat dit boekde normen en de wet- en regelgeving vervangt. Daarom zijn in het boek zo weinig mogelijk tabellen, getallen,grenswaarden e.d. opgenomen. De Handreiking Installeren BMI geeft handvatten en uitleg hoe in praktijk nor-men en regelgeving worden geïnterpreteerd en hoe kan (meestal) worden omgegaan met onduidelijkheden engrijze gebieden.

De Handreiking gaat uit van een al aanwezige kennis bij de lezers op het niveau van Installatiedeskundige Brand-meldinstallaties. Het vaststellen van dit uitgangsniveau was noodzakelijk om het niveau en de inhoud van dehandreiking te kunnen bepalen. Het was niet de bedoeling dat het een vervanging van de opleiding tot installa-tiedeskundige vervangt.

Er wordt vanuit gegaan dat uw bedrijf in het bezit is van de normen NEN2535, NEN2654-1 en evt. -2, NEN2575en de praktijkrichtlijn NPR2576.

De handreiking is geschreven op een objectieve wijze. Dit wil zeggen dat het is geschreven geheel onafhankelijkvan producenten en / of leveranciers. Toch is het onvermijdelijk dat, in een werk als deze, ook afbeeldingen vandiverse producten worden gebruikt. Het enkele feit dat een product is afgebeeld in dit werk, impliceert geenenkel advies over of voor het gebruik ervan. Het is alleen illustratief voor het betreffend thema.

Adviesbureau Forta NovaAlex Ivanović RSEKrimpen aan den IJssel, maart 2015

Bestuur VEB

Woerden, maart 2015

Deze handreiking is met de meeste zorg samengesteld. Ondanks dat, is het mogelijk dat er fouten zijn ingeslo-pen in de tekst. De auteur noch de VEB kunnen aansprakelijk worden gehouden voor eventuele fouten. Boven-dien zijn bepaalde eisen uit de normen en regelgeving slechts summier weergegeven. Raadpleeg voor daad-werkelijk aanschaf en / of gebruik van diverse apparatuur en / of projectie- en installatiewerk altijd de gel-dende regelgeving en de documentatie en de installatievoorschriften van de fabrikant.

Hou vooral rekening met de regelmatig veranderende wet- en regelgeving!

Auteursrechten:Leden van VEB mogen deze handreiking gebruiken onder de voorwaarden zoals door het Bestuur van de VEBgesteld. De VEB, als opdrachtgever voor het opstellen van deze handreiking, mag de handreiking gebruiken envermenigvuldigen t.b.v. de activiteiten van de vereniging.

De auteursrechten berusten bij Forta Nova als auteur. Reproductie of overname van delen of van de geheleinhoud in andere publicaties op welke wijze dan ook is niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toe-stemming van de auteur.

Page 5: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 5 van 38

2. De regelgeving en de achtergronden

2.1. De wetten en regels in het kort

Het proces van het maken van een wet is een voornamelijk politiek proces en kan lang duren. Aan de wettenworden kwaliteitseisen gesteld. Zo moet een wet onder andere effectief, efficiënt, transparant maar ook tehandhaven zijn.

Een wet treedt niet in uitvoeringsdetails. Hiervoor gebruiken we een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).Een AMvB is een ministerieel besluit en wordt in het algemeen sneller tot stand gebracht. Hiermee is natuurlijkook het wijzigen van een AMvB gemakkelijker. Het Bouwbesluit bijvoorbeeld is een AMvB.

Belangrijk!

De overheid kan nooit meer eisen dan het wettelijk (minimum) niveau.

De andere betrokken partijen kunnen dat wel!

Maar de overheid mag ook niets minder dan dat minimum niveau accepteren!

2.2. De Woningwet

De kern van de wetgeving rondom bouwen is vastgelegd in de Woningwet.De Woningwet stelt de eigenaar van een bouwwerk als primair verantwoordelijke voor de veiligheid! Daar-naast is de gebruiker verantwoordelijk voor zover dit hem kan worden aangerekend. Dit heeft vergaande con-sequenties waarvan lang niet iedere gebouweigenaar bewust is. Praktisch betekent het dat de eigenaar (of evt.de gebruiker) zich niet zomaar kan verschuilen achter afgegeven certificaten, rapporten, (goed)keuringen e.d.

Dit is vastgelegd in de Woningwet, artikel 1a. Op de site www.wetten.overheid.nl kunt u de Woningwet doorle-zen.De Woningwet stuurt het Bouwbesluit aan (Woningwet, artikel 2).

2.3. Het Bouwbesluit

2.3.1. De hoofdstukkenDe huidige versie van het Bouwbesluit (BB) is in werking getreden per 1 april 2012. Met de invoering van dezeversie werd beoogd de regelgeving rondom het bouwen (dus ook rondom brandveiligheid) verder te stroomlij-nen en te vereenvoudigen.In het BB zijn voorschriften bepaald met betrekking tot:

Veiligheid (BB hoofdstuk 2).

Gezondheid (BB hoofdstuk 3).

Bruikbaarheid (BB hoofdstuk 4).

Energiezuinigheid en Milieu (BB hoofdstuk 5).

Installaties (BB hoofdstuk 6).

Gebruik van bouwwerken (BB hoofdstuk 7).

Voor ons zijn de hoofdstukken 2, 6 en 7 van belang.

2.3.2. GelijkwaardigheidVerder is van belang de gelijkwaardigheidsbepaling in het artikel 1.3. In het kort zegt dit artikel dat aan eenvoorschrift uit de hoofdstukken 2 t/m 7 niet behoeft te worden voldaan, als kan worden aangetoond dat eengelijkwaardig resultaat op een andere manier is bereikt. In brandbeveiliging wordt hiermee veel gewerkt. Letwel, dit is geen vrijbrief voor allerlei afwijkingen van de regels maar een mogelijkheid om in specifieke situatiesmaatwerkoplossingen te bieden. De gelijkwaardigheid moet zijn onderbouwd en aangetoond.

Het is de gemeente die als bevoegde autoriteit een gelijkwaardigheidsoplossing kan accepteren. Bij weigeringmoet de gemeente onderbouwen waarom is geweigerd.

Page 6: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 6 van 38

2.3.3. “Rechtens verkregen niveau”Het “van rechtens verkregen niveau” is een uitdrukking met een vrij lange, ingewikkelde definitie. Maar het wilnet zo veel zeggen als: bij wijziging van de regelgeving blijven voor een gebouw de voorschriften geldig ten tijdevan de realisatie nog steeds gelden. Er is dus geen noodzaak voor wijzigingen van bijvoorbeeld een installatieomdat er een nieuwe versie van de norm is verschenen.

Let op! Er moet wel volledig voldaan zijn aan de “oude” voorschriften. In praktijk levert dit veel misverstandenen problemen, omdat aan de “oude” voorschriften of normen vaak niet wordt voldaan. Ten onrechte wordtdan gezegd dat als gevolg van de “aanscherping” van de regels wijzigingen in het gebouw noodzakelijk zijn. Of,erger nog, dat een bestaande foute situatie zonder meer mag worden gehandhaafd.

2.3.4. De gebruiksfunctiesHet Bouwbesluit deelt de gebouwen in naar de gebruiksfunctie. In een gebouw kunnen meerdere gebruiksfunc-ties tegelijk aanwezig zijn. De indeling is van belang omdat de voorschriften per functie kunnen verschillen. Hetis de gebruiker die bepaald welke gebruiksfunctie een gebouw krijgt. De overheid (gemeente) toetst of ditovereenkomt met het werkelijk gebruik.

Voor ons werk (brandmeld- en ontruimingsalarminstallaties) is belangrijk de indeling weergegeven in de tabelvan de Bijlage 1 van het Bouwbesluit. In deze tabel staan de gebruiksfuncties vermeld, met de eventuele sub-verdeling.Het Bouwbesluit kent de volgende gebruiksfuncties:

Woonfunctie (let op de subverdeling).

Bijeenkomstfunctie (let op de subverdeling).

Celfunctie.

Gezondheidszorgfunctie (let op de subverdeling).

Industriefunctie (let op de subverdeling).

Kantoorfunctie.

Logiesfunctie (let op de subverdeling).

Onderwijsfunctie.

Sportfunctie.

Winkelfunctie.

Overige gebruiksfuncties (let op de subverdeling).

Bouwwerk geen gebouw zijnde.

In het Bouwbesluit, artikel 1.1 (begripsbepaling) zijn deze gebruiksfuncties nader gedefinieerd en beschreven.

Belangrijk: ga eerst na wat de gebruiksfunctie is van een bouwwerk, kijk dan pas welke voorschriften vantoepassing zijn! Combinaties (meerdere gebruiksfuncties in één gebouw) zijn mogelijk.

Let op! De gebruiksfuncties zijn ingevoerd met het Bouwbesluit van 2003. De oude versie van de normNEN2535 is van 1996, en het voorheen (tot 1 januari 2015) gebruikte certificatieschema is van 2002. Daarwordt nog steeds gesproken over gebouwsoort en dus niet over de gebruiksfuncties. Dit zorgt regelmatig voorverwarring. Het uitgangspunt moet de gebruiksfunctie zijn.

In de nieuwe NEN2535:2009 wordt uiteraard verwezen naar de gebruiksfuncties.

2.3.5. Het lezen van het BouwbesluitHet Bouwbesluit is on-line in te zien op www.bouwbesluitonline.nl.De site is gestructureerd opgezet met goede zoekfuncties.

Helaas is het Bouwbesluit lastig te lezen, met lange zinnen. Let op de belangrijke volgorde:

Ga na wat de gebruiksfunctie is.

Kijk dan in het zgn. “aansturingsartikel” of een eis van toepassing is voor de betreffende gebruiksfunc-tie.

Kijk dan in de volgende artikelen van de afdeling hoe de eis luidt.

Page 7: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 7 van 38

Een voorbeeld.Als we de afdeling 6.5 (“Tijdig vaststellen van brand, nieuwbouw en bestaande bouw”) nemen, zien we in hetartikel 6.19 (de aansturingsartikel) een tabel wanneer een brandmeldinstallatie (NEN2535) of rookmelders(NEN2555) vereist zijn.

Daarin zien we bijvoorbeeld dat in een woonfunctie voor kamergewijze verhuur geen brandmeldinstallatie(NEN2535) is vereist. Wel zijn vereist de rookmelders (NEN2555).

We zien ook dat er geen eisen zijn voor een lichte industriefunctie en een bouwwerk geen gebouw zijnde.

2.3.6. Bestaande bouw of nieuwbouw?Het bouwbesluit maakt onderscheid tussen bestaande bouw en de nieuwbouw. Veel eisen voor de bestaandebouw zijn lager dan voor de nieuwbouw. Dit is begrijpelijk, omdat het Bouwbesluit niet alleen geldt voor de re-centelijk gebouwde gebouwen, maar voor alle gebouwen (dus ook bijvoorbeeld de monumentale gebouwenzoals kastelen).

Het onderscheid is doorgaans goed aangegeven. Let wel ook op de woordkeuze.

Als er staat: “een te bouwen gebouw….” (of bouwwerk, of gebruiksfunctie etc.), dan wordt nieuw-bouw bedoeld. Het gebouw moet dus nog gebouwd worden.

Als er staat: “een gebouw…”(of bouwwerk, oef gebruiksfunctie etc.), dan geldt het voor zowel denieuwbouw als de bestaande bouw.

Voor de brandmeld- en ontruimingsalarminstallaties is het echter gemakkelijk: zowel voor de bestaande bouwals voor de nieuwbouw gelden dezelfde eisen. Wij hoeven dat onderscheid tijdens ons werk dus niet te maken.

Er is echter wel een “maar”. Bij het bepalen van de bewakingsomvang van de brandmeldinstallatie, (soms) bijhet indelen van detectiezones en bij sommige methodes van functiebehoud is de indeling in de brandcomparti-menten degelijk van belang. En daar maakt het Bouwbesluit onderscheid tussen bestaande bouw en nieuw-bouw. We komen hier nog op terug later in deze handreiking.

2.3.7. De Regeling Bouwbesluit 2012In de Regeling Bouwbesluit 2012 is onder meer aangegeven welke versie van een norm van kracht is in hetBouwbesluit. Let op, soms gaat het om alleen een deel van een norm (zoals bijvoorbeeld bij de NEN2654).

2.3.8. Wijzigingen in het BouwbesluitSinds de publicatie en de invoering is het Bouwbesluit 2012 gewijzigd.Het lastige van deze wijzigingen is dat zij worden doorgevoerd door de publicatie van de wijziging zelf (wat isanders) en niet door het herschrijven van de originele tekst. Dit maakt het lezen extra moeilijk, omdat in prin-cipe eerst de originele versie moet worden gelezen en dan moet worden gekeken of er wijzigingen zijn.

In praktijk is dat niet werkbaar en kan een bron van fouten zijn. Een integrale versie (met in de tekst verwerktewijzigingen) kan worden gedownload van de site www.rijksoverheid.nl.Op dit moment (maart 2015) is de wijziging van 1 april 2014 de laatste versie van het Bouwbesluit.

2.4. Algemeen over de normen

Een norm is een document waarin een verzameling afspraken over een onderwerp is vastgelegd door eennormcommissie. Een groep deskundigen uit de verschillende hoeken van de praktijk vormen gezamenlijk denormcommissie dat zich buigt over een onderwerp, bijvoorbeeld over de brandmeldinstallaties. De norm wordtook gezien als de “erkende regels der techniek”.

Voor alle duidelijkheid: een norm is op zichzelf niet bindend. Het is niets anders dan een verzameling afsprakenvastgelegd door de betreffende normcommissie. Een norm kan in principe op drie manieren bindend wordengemaakt:

De wetgever verklaart een norm van toepassing in een Regeling of Besluit (bijvoorbeeld het Bouwbe-sluit) of verordening (bijvoorbeeld de Bouwverordening).

Page 8: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 8 van 38

De norm wordt van toepassing verklaard in een project door deze op te nemen in een bestek, aanne-mingsovereenkomst of een ander contractueel document.

De norm wordt van toepassing verklaard in een erkenningsregeling of certificatieschema, de er-kende/gecertificeerde bedrijven verplichten zich dan conform de betreffende norm(en) te werken ente leveren.

Een norm wordt allen opgesteld als het nuttig is, bijvoorbeeld door voordeel op te leveren voor gezondheid,veiligheid, economische aspecten enz.

Naast de normen bestaan ook nog de zgn. “Praktijkrichtlijnen” (NPR). Deze praktijkrichtlijnen geven een aantalmogelijkheden en algemeen geaccepteerde technieken of oplossingen voor bepaalde vraagstukken. Belangrijkis dat de praktijkrichtlijnen niet in een dwingende schrijfstijl zijn geschreven (woordkeuze: “het behoort”).Verder zijn er ook Technische Afspraken (NTA). Ook hier wordt geen dwingende schrijfstijl gebruikt.

De normen zijn wel in een dwingende stijl geschreven (woordkeuze: “het moet”). Er is ook een verschil in dewijze hoe de normen, praktijkrichtlijnen en de technische afspraken ontstaan.

De praktijkrichtlijnen en de technische afspraken worden niet direct door de regelgeving vereist.

In tegenstelling tot het Bouwbesluit en de wetten, worden de normen niet gratis via het internet verspreid,maar moeten worden aangeschaft bij het NNI (www.nen.nl).

Bij opstellen van normen hanteert de NEN een checklist “Lastenarm maken van normen”. Onder andere wordtzo voorkomen dat een norm onnodige lasten voor de gebruiker brengt, dat er een verplichte winkelnering ont-staat, dat er bovenwettelijke eisen worden opgenomen etc. Ook inspectie- en keuringsfrequenties zouden ineen norm niet mogen voorkomen.

2.5. De toegepaste terminologie

Ook brandbeveiliging is niet vrij van eigen terminologie. Er moet echter steeds goed onderscheid worden ge-maakt tussen de officiële termen (zoals gedefinieerd in bijvoorbeeld het Bouwbesluit en de normen) en despreektaal.

In praktijk en in de spreektaal komen we nog benamingen van bewakingsomvang welke niet in de norm voor-komen. De hardnekkige voorbeelden zijn “totaaldetectie” of “totaaldetectie-principe”, “vluchtwegbewaking”en “partiële brandmeldinstallatie”. Bij de eerste twee wordt doorgaans volledige bewaking bedoeld. Bij de an-dere twee wordt soms gedeeltelijke bewaking bedoeld en soms de bewaking van alleen verkeersruimten(vluchtwegen).

Een ander “berucht” voorbeeld zijn de termen “synoptisch tableau”, “brandweerneventableau”(let bij dezevooral op het gebruik van twee woorden: brandweer en neven) etc. Hiermee wordt doorgaans een geografischbrandweerpaneel bedoeld.

Het gebruik van deze benamingen uit de spreektaak is fout, voor de simpele reden dat deze benamingen ner-gens exact zijn gedefinieerd: je weet dan niet exact wat wordt bedoeld. Gebruik deze benamingen absoluutniet, en zeker niet in officiële stukken zoals bestekken en offertes.

Page 9: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 9 van 38

3. Brand in een gebouw

3.1. Wat is brand

Brand is een chemische reactie die vrijwel altijd zal ontstaan als een gemakkelijk ontvlambaar materiaal in con-tact komt met een ontstekingsbron of hoge temperatuur in aanwezigheid van de zuurstof. Dit geeft ons de zo-genaamde “branddriehoek”, een verbeelding van de drie elementen nodig voor een brand. Als één van dezeelementen ontbreekt, dan is er geen brand. Dit is een belangrijk gegeven, want veel preventieve en repressieveacties hebben te maken met het wegnemen van één van deze elementen.

Figuur 3-1, branddriehoek

Deze driehoek kan verder met nog twee elementen worden uitgebreid: de katalysator en de mengverhouding.Dan is er sprake van de zogenaamde “brandvijfhoek”.

Bij brand komt warmte vrij. Het is een niet omkeerbaar proces: als we warmte terug zouden brengen naar hetmateriaal, krijgen we daarmee het verbrande materiaal niet terug!

3.2. Het brandverloop

De meeste branden verlopen op een soortgelijke manier. Ze ontstaan vrij klein en breiden tijdens de ontwikkel-periode uit. Bij het bereiken van ca. 300°C - 500°C vindt de zgn. “vlamoverslag” of “flash over” plaats. Als allebrandbare materiaal in de ruimte in brand staat, neemt natuurlijk de hoeveelheid van dat materiaal af en volgtde doofperiode.

Hieruit volgt een belangrijk punt: alle branden zullen eens doven!

Page 10: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 10 van 38

Figuur 3-2, de brandkromme

In het begin van de eerste fase (smeulen) kunnen we de brand alleen ruiken. De rook is nog niet goed zicht-baar. Kort daarop worden de rook deeltjes groter en rook zichtbaar. Bij temperatuurstadium kunnen we de ver-hoging van de temperatuur voelen. In de vlammen stadium kunnen we de brand ook horen knetteren.

Ruiken, voelen, horen en zien zijn vier van de vijf menselijke zintuigen. Dit maakt de mens een uitstekende(lees: beste!) brandmelder.

3.3. Soorten branden

De branden zijn ingedeeld in vijf soorten, afhankelijk van de stof dat in brand staat. De brandsoorten zijn:

A: vaste stoffen (hout, papier, textiel, kunststof).

B: vloeistoffen (benzine, alcohol, kaarsvet).

C: gassen (aardgas, butaan).

D: metalen (magnesium, aluminium, titanium).

F: plantaardige en dierlijke vetten (frituurvet).

Deze indeling is van belang bij het bepalen van de wijze van blussen.

3.4. Materiaalgedrag bij brand

Bij brand veranderen materialen van eigenschappen. Veel materialen zullen deelnemen aan het verbrandings-proces. Bij verbrandingsprocessen komen (vaak giftige) gassen vrij.Moeilijker brandbare materialen zoals metalen zullen uitzetten. De mechanische eigenschappen zullen ver-slechteren, wat kan leiden tot het instorten van constructies.

rookmelders

Tem

pe

ratu

ur

Tijdsmeulstadium

temperatuurstadium

vlammenstadium

ontwikkeling brandperiode doofperiode

ruiken

zien

voelen

horen

thermische melders

vlammenmelders

Vlamoverslag(“flash over”)

VLAM

WARMTE

ROOK

GASSEN

Page 11: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 11 van 38

Bij smelten van materialen moet worden ook rekening gehouden met de kans op druppelvorming, bijvoorbeeldbij kunststoffen. Druppelvorming boven aanwezige mensen in een gebouw is levensgevaarlijk.

Alle materialen kunnen branden, mits de temperatuur hoog genoeg is. Materialen zoals beton, staal en steenhebben hoge ontbrandingstemperaturen en kunnen praktisch als niet brandbaar worden beschouwd.

3.5. Indeling in brandcompartimenten

Een belangrijke bouwtechnische voorziening eis het indelen van het gebouw in brandcompartimenten. Ook bijbrandmeldinstallaties kunnen we de eisen aan compartimentering tegen komen, vandaar dat deze bouwkun-dige voorziening hier nog nader wordt toegelicht.

Een brandcompartiment is gedefinieerd als de maximale uitbreidingsgebied van brand.Indelen in compartimenten betekent dat we een gebouw kunnen zien als het ware ingedeeld in “dozen”. Tus-sen de dozen is er bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO).

De WBDBO betekent in feite dat brand gedurende een bepaalde tijd niet zal doorslaan of overslaan van eendeel van het gebouw (een doos) naar een ander deel (andere doos). Een “doos” heeft ook een maximale toege-stane oppervlakte. In principe geldt:

Voor de bestaande bouw: WBDBO van 20 minuten, max. oppervlakte van de “doos” 2.000 m2

Voor de nieuwbouw: WBDBO van 60 minuten, max. oppervlakte van de “doos” 1.000 m2.

LET OP! Er zijn uitzonderingen hierop bij de celfunctie en industriefunctie.

Een brandcompartiment mag zich spreiden over meerdere bouwlagen.

In de onderstaande figuur is een gebouw schematisch getekend. Plaatje 1 laat het gebouw zien waar geen en-kele brandwerende scheiding bestaat tussen de diverse delen. Eigenlijk is het gehele gebouw één groot brand-compartiment. Als er ergens in het gebouw brand ontstaat, zal de brand zich gemakkelijk en snel kunnen ver-spreiden naar de andere delen. Plaatje 2 laat deze situatie zien: het gehele gebouw staat in brand.Het plaatje 3 laat een betere situatie zien: het gebouw is ingedeeld in meerdere brandcompartimenten. Debouwkundige scheidingen zijn zodanig, dat aan de vereiste WBDBO wordt voldaan. Als er brand ontstaat in ééncompartiment, dan zal deze brand in ieder geval gedurende de tijd van de WBDBO beperkt blijven tot dit com-partiment (plaatje 4). Dit draagt bij aan de veiligheid van de mensen, de beperking van schade en (niet onbe-langrijk) de mogelijkheid voor de brandweer om de brand relatief snel onder controle te houden.

Figuur 3-3, principe van brandcompartimenten

Page 12: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 12 van 38

Bij de bouwkundige scheidingen tussen brandcompartimenten bestaat steeds het gevaar dat de scheiding teniet wordt gedaan, door bijvoorbeeld doorvoeringen voor leidingen e.d. Alle doorvoeringen moeten dus weerbrandwerend zijn gedicht. In praktijk is dit een lastige opgave!

Als er deuren zijn in de brandwerende scheidingen, dan moeten zij altijd zelfsluitend zijn.

Branddoorslag is een uitbreiding van brand door b.v. openingen in binnenwanden of bij het bezwijken van eenbinnenwand. Voor de installateur is belangrijk te beseffen dat het maken van openingen in de brandwerendescheidingen bij het doorvoeren van bijvoorbeeld de kabels de brandwerendheid in gevaar brengt. Alle openin-gen gemaakt in de brand- of rookwerende scheidingen moet na de werkzaamheden worden afgedicht.

Brandoverslag is een uitbreiding van brand door warmtestraling via open lucht.

Let op de vaak voorkomende spraakverwarring.

BRANDWERENDHEID is niet hetzelfde als WBDBO!!

Brandwerendheid is een eigenschap van de constructie. WBDBO is een prestatie-eis.

Page 13: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 13 van 38

4. Normen en praktijkrichtlijnen

4.1. NEN2535

Dit is de norm voor de brandmeldinstallaties. De volledige naam luidt: “Brandveiligheid van gebouwen. Brand-meldinstallaties. Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen”.

De NEN 2535 is voor het eerst uitgegeven in 1986, en is in 1996 in belangrijke mate uitgebreid. In 2002 is hetaanvullingsblad A1 uitgegeven, met daarin onder andere een aantal belangrijke wijzigingen over de keuze vanhet type melders en de aanleg van de bekabeling.

Nu is de versie 2009 van kracht (aangeduid met NEN2535:2009).NEN2535:2009 wordt nu vanuit het Bouwbesluit 2012 aangestuurd voor de nieuwe brandmeldinstallaties.

4.2. NEN2575

Dit is de norm voor de ontruimingsalarminstallaties. De volledige naam luidt: “Brandveiligheid van gebouwen.Ontruimingsalarminstallaties. Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen”.

Deze norm is voor het eerst uitgegeven in 2000 en in 2004 voor een deel gewijzigd. De belangrijkste wijzigingenbetroffen het vervallen van het type “C” ontruimingsalarminstallatie (over deze typen later meer), het aanpas-sen van de eisen voor het geluidsniveau van toonsignalen en de verwijzing naar de NPR2576 voor het realise-ren van het vereiste functiebehoud.

In 2006 is een correctieblad van deze norm uitgegeven.In 2012 is de nieuwe versie van de NEN2575 verschenen, maar deze wordt nu (maart 2015) nog niet aange-stuurd vanuit het Bouwbesluit. De verwachting is dat dit wel gebeurt later in 2015.

4.3. NPR2576

Dit is een praktijkrichtlijn over de mogelijkheden voor het behalen van het zgn. “functiebehoud” bij brand, metandere woorden het voorkomen dat een installatie of functie van een installatie uitvalt als gevolg van brand.De volledige naam luidt: “Functiebehoud bij brand – Richtlijn voor bekabeling, ophanging en montage vantransmissiewegen”. De inhoud van deze praktijkrichtlijn is voor het installatiewerk van zeer groot belang!

Echter, het is een praktijkrichtlijn en geen norm. De toepassing ervan kan niet zomaar worden “afgedwongen”door de overheid. De praktijk is wel dat de NPR2576 wordt gevolgd bij het ontwerpen en aanleggen van brand-meldinstallaties.

4.4. Overige publicaties

In praktijk komen we nog meer documenten en richtlijnen tegen. Enkele voorbeelden:

De uitgave “Brandbeveiligingsinstallaties” van de NVBR. Het boek geeft een verkort uitleg van eisen uitde normen en een toelichting voor alle aspecten die niet in de normen zijn behandeld.

De “Praktijkrichtlijn gelijkwaardigheid brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit voor mechanisch ge-ventileerde parkeergarages met een gebruiksoppervlakte groter dan 1000 m2“. Kortweg wordt dezeuitgave vaak genoemd “Richtlijn Parkeergarages”.

De SBR uitgave “Brandveiligheid in hoge gebouwen”. Het gaat in deze uitgave om een visie hoe gebou-wen hoger dan 70 m brandveilig kunnen worden gebouwd.

Model “Beheersbaarheid van brand 2007”.

Er zijn nog meer voorbeelden te geven. Deze handboeken en richtlijnen hebben zeker geen status van wet- enregelgeving. De inhoud is echter breed gedragen en wordt daarom vaak toegepast. Daarom worden deze uitga-ven vaak ook “pseudo regelgeving” genoemd.

Vooral bij brandmeldinstallaties zien we nogal vaak dat de brandweer “eist” dat aan de uitgave Brandbeveili-gingsinstallaties wordt voldaan. Dit zonder meer “eisen” is niet mogelijk en kan soms tot tegenstrijdige eisenleiden.

Page 14: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 14 van 38

5. Partijen betrokken bij brandbeveiligingBij het realiseren van brandbeveiliging in een gebouw zijn altijd meerdere partijen betrokken. Deze partijenhebben niet altijd dezelfde belangen, wat de realisatie niet zelden ingewikkeld maakt.

We hebben te maken met:

Een eigenaar en / of gebruiker (feitelijk is de gebruiker steeds een eisende partij!).

Één of meer andere eisende partijen (overheid, verzekeraars, anderen...).

De adviseur.

De installateur.

De leverancier van apparatuur (zoals een branddetectiebedrijf).

Eventuele leveranciers van overige apparatuur.

De inspectie – instelling (II).

De certificatie – instelling (CI).

De eigenaar / gebruiker is de partij dat het gebouw bezit en/of gebruikt. Het hoeft niet altijd één organisatie tezijn, denk bijvoorbeeld aan een verhuurder en een huurder. Hun belang op korte termijn is voornamelijk hetvoldoen aan de voorschriften, om zo het gebruiksvergunning te kunnen bemachtigen of een verzekeringspoliste kunnen afsluiten. Op langere termijn kunnen zaken als “continuïteit van de onderneming” of extra veiligheidvan eigen personeel en bezoekers en het invullen van de zgn. “zorgplicht” een grote rol spelen. De eisen hier-voor komen dan bovenop de minimum wettelijke eisen.

Vergeet niet dat de eigenaar / gebruiker de eindverantwoordelijke is voor de brandveiligheid van het ge-bouw! De eigenaar / gebruiker is daarom vaker een “eisende partij”, al is dat niet altijd duidelijk zichtbaar. Vaakis de eigenaar / gebruiker daarvan niet eens bewust!

De eisen van de overheid zijn vastgelegd in het Bouwbesluit 2012. Daarna zien we soms de verzekeraars als ei-sende partij optreden, met schadebeperking bij brand als belangrijk doel.

De adviseur is niet altijd betrokken. De betrokkenheid is afhankelijk van de grootte en complexiteit van het pro-ject, en de wensen van de klant.

De installateur installeert de installatie.Het branddetectiebedrijf levert de apparatuur, maakt de projectie van de brandmeldinstallatie en stelt het ge-heel in bedrijf. Daarnaast controleren zij of de installateur het installatiewerk conform de norm heeft aange-legd. Het is ook mogelijk dat de installateur en branddetectiebedrijf één organisatie zijn.

Als er specifieke apparatuur deel uitmaakt van de brandbeveiliging (bijvoorbeeld een personenzoekinstallatieof een geluidsinstallatie) wordt deze apparatuur vaak door een ander bedrijf dan het branddetectiebedrijf gele-verd.

Bij blusinstallaties (sprinkler, watermist, blusgas) is vaak een apart bedrijf betrokken in het project.

De inspectie – instelling inspecteert de installatie wanneer het vereist is (hierover later meer). In ieder gevalinspecteert de inspectie – instelling de brandbeveiliging op doelmatigheid en samenhang van het geheel enniet op functionaliteit alleen. Een inspectie-instelling mag niet betrokken zijn bij het ontwerp, advies, keuze vanfabricaten of leveranciers e.d. Deze betrokkenheid zou de onafhankelijkheid kunnen beïnvloeden. Het betekentook dat bij afwijkingen gevonden in een installaties de inspectie-instelling alleen de afwijking constateert, zon-der uitspraak over de mogelijke oplossingen.

De certificatie – instelling ziet (op afstand) er op toe dat de regels welke tot afgifte van een certificaat moetenleiden daadwerkelijk zijn gevolgd. Installaties worden alleen steekproefsgewijs geïnspecteerd.

Page 15: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 15 van 38

6. Het Programma van Eisen (PvE)

6.1. Algemeen

In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe een Programma van Eisen gelezen moet worden, en waar zijn de moge-lijke valkuilen.Het opstellen zelf is een apart vak, en wordt hier niet behandeld. Hou rekening mee dat het opstellen van eenPvE veel meer is dan alleen een formulier invullen. Het gaat om het daadwerkelijk uitwerken van de risico-ana-lyse en het vastleggen van de gemaakte keuzen. Hoe groter en complexer het project, hoe meer aandacht aanhet PvE moet worden besteed.

Hoewel naar de nieuwe regelgeving in principe iedereen een PvE mag opstellen, blijft het steeds noodzakelijkdat de PvE opsteller de juiste theoretische en praktische kennis en ervaring heeft. Niet met brandmeldinstalla-ties alleen, maar met brandveiligheid als geheel.

6.2. De geschiedenis

Het opstellen van een PvE, voorafgaand aan de realisatie, is verplicht sinds de invoering van de NEN2535 versie1996. In praktijk is dit niet altijd aangehouden en lange tijd was er een heersend misverstand dat een PvE al-leen verplicht is als de installatie moet worden gecertificeerd.

In de periode 2004-2006 heeft een ander document het daglicht gezien: een zgn. “basisdocument brandbeveili-ging”, afgekort BdB. Dit document werd ingevoerd door de inspectie-instellingen. De reden voor de invoeringvan dit document was gelegen in enkele praktische en commerciële aspecten. Het document zelf heeft geenofficiële status gekregen ondanks het feit dat vele installaties aan de hand daarvan zijn ontworpen en aange-legd. De inhoud van een BdB komt overeen met de inhoud van een PvE. BdB’s worden niet meer toegepast!

Met de verschijning van de NEN2535 versie 2009 is het model PvE aangepast aan de huidige behoeften. Be-langrijk is dat in de norm nu expliciet staat dat een PvE onderdeel mag zijn van een ander, breder documentover de brandveiligheid van het gebouw. De opbouw en de volgorde van gegevens mogen daardoor echter nietworden gewijzigd.

In de laatste jaren zien we steeds vaker de term Uitgangspuntendocument (UPD). Een UPD kan zo’n breder do-cument over brandveiligheid van het gebouw zijn; een PvE kan dus onderdeel zijn van een UPD.

Op dit moment (maart 2015) is het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (het CCV) bezig met hetmaken van een kwaliteitsmanagementsysteem voor bedrijven die de UPD willen opstellen. De eisen zullen zichrichten aan de kwaliteit van werkprocessen, competenties van de opsteller en de minimale inhoud van eenUPD.

6.3. Het goedkeuren van een PvE

Een PvE zou in beginsel goedgekeurd moeten zijn door de eisende partijen.Het Bouwbesluit 2012 stelt echter geen expliciete eis meer voor de goedkeuring van een PvE door het bevoegdgezag (gemeente / brandweer). In praktijk zien we nu (2015) verschillende werkwijzen bij gemeenten: somswordt het PvE ondertekend ter goedkeuring, soms niet.

Het zal per project nodig zijn om af te spreken met de gemeente hoe met de goedkeuring wordt omgegaan.

6.4. Het lezen van een PvE

In deze paragraaf is het model PvE uit de norm als voorbeeld genomen. Dit model kent vakjes bestemd voor detoelichting; deze vakjes zijn hier gebruikt voor het geven van de achtergrondinformatie over het lezen van hetPvE.

Page 16: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 16 van 38

Documentnummer: Belangrijk is dat uit het documentnummer ook de versie kan worden achterhaald. Zorg dat u

met de laatste goedgekeurde versie werkt.

Datum opmaak: De datum dat het PvE is opgesteld

Opsteller van het PvE: De naam van de opsteller en de organisatie war hij/zij werkt.

Certificaat vereist: Ja Indien JA

Risicocategorie: (deze risicocategorie staat in het model maar heeft nu geen

betekenis meer)

Nee

Bouwwerk: Hier dienen de gegevens van het object te worden ingevuld: adres, evt. naam, en de gebruiks-

functies.

Uit deze informatie moet duidelijk zijn over welk gebouw of deel van het gebouw het gaat.

Valkuil is een onvolledige beschrijving, zonder de nodige demarcaties. Demarcaties kunnen

ook op een tekening worden aangegeven, voor de duidelijkheid.

Doel installatie: Persoonlijke bescherming

Schadebeperking

Sturen brandbeveiligingsinstallaties

Bescherming milieu

Continuïteit bedrijfsvoering

Anders, ………………………………………………

De installaties vereist vanuit de overheid hebben hoofdzakelijk tot doel de persoonlijke be-

scherming en het sturen van brandbeveiligingsinstallaties.

Het goed bepalen en definiëren van het doel is resultaat van een voorafgaand adviestraject en

kan niet zonder meer worden ingevuld.

Bouwvergunning: Zeker bij bestaande gebouwen is praktisch heel erg moeilijk om de oorspronkelijke bouwver-

gunning te achterhalen.

Gebruiksvergunning: Een gebruiksvergunning (“omgevingsvergunning brandveilig gebruik”) is niet altijd verplicht.

Eigenaar/gebruiker Uit deze informatie moet duidelijk zijn welke organisatie de eigenaar en/of de gebruiker is van

het gebouw.

Een “beheerder” is bij het opstellen van het PvE vaak nog niet bekend.

Eisende partijen Bevoegde autoriteit (brandweer)

Verzekeraar

Eigenaar / gebruiker

De hier genoemde partijen moeten ook het PvE ter akkoord ondertekenen. Een valkuil is het

hier een partij benoemen die later het PvE niet goedkeurt.

In plaats van “brandweer” wordt vaak “gemeente” genoemd. Dit is dan ook correct.

Bijlagen

Hier moeten alle relevante bijlagen worden genoemd (zoals tekeningen of andere documenten).

Page 17: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 17 van 38

NEN2535:

2009

/C1:2010

Omschrijving Eis

10.2 Omvang van de brand-

meldinstallatie:

B = bevoegde autoriteit

V = verzekeraar

E = eigenaar

G = gebruiker

B V E G

Volledige bewaking

Gedeeltelijke bewaking

Ruimtebewaking (in relatie tot ont-

vluchten)

Niet-automatische bewaking

Ruimtebewaking (het bewaken van

een ruimte)

Objectbewaking (toelichten)

Toelichting:

Per eisende partij wordt aangegeven welk bewakingsomvang wordt vereist. De bevoegde autoriteit eist niet

meer dan wat wettelijk is vereist, maar de anderen kunnen dat wel.

Bij de zgn. “doodlopende einden” moet altijd ruimtebewaking in relatie tot ontvluchten worden aangevinkt.

Indien er deuren in brandwerende scheidingen open gehouden worden met b.v. kleefmagneten, dient bij

deze deuren objectbewaking te worden toegepast volgens de NEN2535:2009 bijlage C. Indien volledige be-

waking is toegepast, dan wordt al aan deze eis voldaan voor de projectie).

Hou hier verder rekening mee met mogelijke extra’s en afwijkingen!

Let op bij gedeeltelijke bewaking. Deze is beschreven als “…automatische melders in de verkeersruimten en

ruimten met verhoogd brandrisico”. In de norm is een overzicht gegeven van deze ruimten, echter dit is

geen uitputtend overzicht. Er zijn meer voorbeelden te bedenken. Daarom is bij gedeeltelijke bewaking

noodzakelijk dat er echt per ruimte wordt bekeken naar de risico's.

4.2 Brandgrootte1. Polyurethaan matten

2. Beukenhouten blokjes

5. PVC draad vlgs. BS6266

7. Brandspiritus

8. Andere brandgrootte(toelichten)

Ruimte(n) Nummer brandgrootte:

Overige ruimten 1 en/of 2

Toelichting proefbranden:

In principe is in alle ruimten bewaakt met automatische melders is de brandgrootte 1 en/of 2 van toepas-

sing (rookdetectie). Een uitzondering zijn ruimten waar door bijvoorbeeld rook of stof rookdetectie tot pro-

blemen zou kunnen leiden en ruimten waar brand zonder rook te verwachten is (bijvoorbeeld brand van

alcohol).

Verder moeten hier de niet-standaard ruimten worden beschreven.

Page 18: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 18 van 38

NEN2535:

2009

/C1:2010

Omschrijving Eis

4.3 Prestatie-eis onge-

wenste en onechte

brandmeldingen

Gebruiksfunctie:

Risicoklasse extern

A

B

C

Risicoklasse intern

B

D

E

Toelichting:

Aan de hand van de gebruiksfunctie wordt het maximale aantal ongewenste en onechte brandmeldingen

bepaald, zie de NEN2535. Bij meerdere gebruiksfuncties in een gebouw moeten hier meerdere regels wor-

den ingevuld.

10.11.3 Bijzondere omgevingsin-

vloeden voor het voor-

komen van ongewenste

en onechte meldingen

Ruimte Omstandigheden

Toelichting:

Hier wordt aangegeven welke maatregelen zullen worden genomen daar waar een kans op ongewenste of

onechte meldingen groot is.

4.4 Prestatie-eis voor systeembeschikbaarheid.

De prestatie-eis voor systeembeschikbaarheid is 99,7%.

Toelichting bijzondere situaties:

In principe moet de systeembeschikbaarheid 99,7% zijn. Als er bijzondere situaties zijn, dan wordt dit hier

aangegeven.

10.3 Indeling detectiezones

Zone 1.

Zone 2.

Zone 3.

Zone 4.

Zone 5.

Toelichting:

De indeling van detectiezones wordt hier ingevuld. Het is ook mogelijk om hier niets in te vullen en te ver-

wijzen naar de tekeningen in de bijlage waarop de detectiezones zijn ingetekend.

Valkuil is het stellen van de eis dat de detectiezones exact moeten zijn als de indeling van brandcomparti-

menten. Dit kan soms handig zijn, maar een eis is het niet. Het is ook niet zo dat en detectiezone niet groter

dan 1.000 m2 of 30 ruimten mag zijn. Deze getallen zijn volgens de norm slechts een indicatie.

Page 19: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 19 van 38

NEN2535:

2009

/C1:2010

Omschrijving Eis

8.6 Sturingen automatische

brandbeveiligingsinstal-

laties (C en/of G in figuur

1 van de NEN2535:2010)

Te sturen installatie en uit te

voeren actie

Alge-

meen

Detectiezone AM HM

Ontruimingsalarm

Doormelding

Flitslicht

Brandweerpaneel

Deurvastzetinrichtingen / kleef-

magneten

Brandwerende deuren chemi-

sche opslag

Deuren in vluchtroutes voorzien

van elektrische vergrendeling of

een toegangscontrole-installatie

Luchtbehandelinginstallatie

Lift(en) voorzien van automati-

sche deuren

Lift(en) voorzien van handbe-

diende deuren

Toelichting:

De stuurfuncties vanuit de brandmeldcentrale zijn altijd maatwerk, er is dus geen standaard voor de inde-

ling. Vaak wordt in het PvE alleen aangegeven welke installatie aangestuurd moet worden, maar niet welke

actie moet daaruit voortvloeien (bijvoorbeeld luchtbehandeling: naar 100% of uitschakelen?). Een goed PvE

geeft hierover uitsluiting.

Page 20: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 20 van 38

NEN2535:

2009

/C1:2010

Omschrijving Eis

10.7 Plaats brandweeringang Niet van toepassing.

Hoofdingang

Anders, namelijk:

Flitslicht brandweer-

ingang

Ja

Nee

Kleur: …..

Toelichting: geen.

Let op dat en brandweeringang altijd verplicht is volgens het Bouwbesluit artikel 6.36, tenzij bevoegd gezag

bepaalt dat het niet nodig. Dit staat dus los van de eisen aan de brandmeldinstallatie.

Brandweerpaneel ver-

eist

Ja

Nee (alleen als er geen doormelding is vereist)

Toelichting:

Locatie brandweerpa-

neel

………………..

Toelichting:

Doorgaans moet de locatie worden afgestemd met de brandweer.

Let op de valkuil bij geografische brandweerpanelen: deze zijn ontworpen voor een bepaalde oriëntatie

t.o.v. het gebouw en kunnen niet worden verplaatst naar een andere wand! De levertijd van geografische

brandweerpanelen is doorgaans minimaal 5-6 weken! Let daarom op de tijdige goedkeuring en vaste af-

spraak over de exacte plaatsing in het gebouw.

Uitvoering brandweer-

paneel

N.v.t.

Geen specifieke eisen (tekstpaneel of alfanumeriek paneel)

Tekstpaneel of alfanumeriek paneel met tekening.

Geografisch paneel

Toelichting:

Een brandweerpaneel is altijd verplicht als het gaat om een installatie met doormelding naar de brandweer.

Herstelmogelijkheid

voor de brandweer op

brandweerpaneel

N.v.t.

Noodzakelijk

Niet noodzakelijk

Toelichting:

Het gaat hier meestal om de zgn. “driehoek sleutelschakelaar” van de brandweer om de brandmeldinstalla-

tie te herstellen na een brandalarm. De eis is per veiligheidsregio verschillend.

Brandweerpaneel ter

goedkeuring aan de be-

voegde autoriteit

(brandweer)

N.v.t.

Ja

Nee

Toelichting:

Vooral de geografische brandweerpanelen dienen vooraf goedgekeurd te zijn door de brandweer.

Page 21: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 21 van 38

NEN2535:

2009

/C1:2010

Omschrijving Eis

6.2.2 Opties brandmeldcen-

trale

Verificatie van meldingen

Vertraging van de uitgangssignalen naar C en / of G

Vertraging van de uitgangssignalen naar E (aparte toestemming van de

brandweer vereist)

Toelichting:

De meeste uitgebreide moderne brandmeldcentrales zijn al voorzien van deze opties. Dat zegt nog niets

over het daadwerkelijk gebruiken van de opties.

Let vooral op met de vertraging van de doormelding. Programmeer dit nooit zonder schriftelijke toestem-

ming van de brandweer en de eigenaar/gebruiker.

8.2 Doormelding van storing

naar 24-uur bezet ont-

vangststation voor sto-

ringsmeldingen

Intern: locatie...........

Extern:

Particuliere alarmcentrale (PAC)

Andere locatie:

Toelichting

De doormelding van de storingen naar de PAC kan bijvoorbeeld worden uitgevoerd via de doormelding van

de elektronische inbraaksignalering.

8.4 Doormelding van het

brandalarm

Categorie

Geen doormelding vereist

Type 1

Type 2

Toelichting:

Doormelding naar een PAC is geen doormelding in de zin van de NEN2535!

10.6.2 Signalering interne orga-

nisatie

Brandmeldcentrale Locatie:

Bedienings- en signaleringspaneel Locatie:

Akoestische signaalgevers

Stil alarm ontruimingsalarminstallatie (NEN2575)

Luid alarm ontruimingsalarminstallatie (NEN2575)

Toelichting:

Hier wordt aangegeven hoe de interne alarmorganisatie wordt gealarmeerd. Het dwingt de PvE opsteller

om na te denken over de passende wijze van alarmering, afhankelijk van de situatie.

Opmerkingen: de aanvullende eisen en opmerkingen maken integraal deel uit van het PvE.

Soms worden hier adviezen geplaatst, maar dat is zeker niet correct. Een PvE is niet bedoeld als een adviesstuk.

Ook het noemen van fabricaten en types is in een PvE niet op zijn plaats!

Page 22: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 22 van 38

7. De brandmeldinstallatie

7.1. Algemeen

Voor de brandmeldinstallaties geldt de norm NEN2535: “Brandveiligheid van gebouwen. Brandmeldinstallaties.Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen”.

De NEN2535 definieert de brandmeldinstallatie al een autonome installatie. Een installatie dus, dat niet geïnte-greerd mag worden met andere installaties (zoals een gebouwbeheersysteem of een inbraakalarminstallatie).De belangrijkste reden is dat een autonome installatie het gemakkelijkst kan worden beheerd door bevoegdepersonen en er geen risico is van onverwachte beïnvloeding via andere installaties.

Er zijn twee uitzonderingen:

De integratie in een netwerk met bijvoorbeeld ontruimingsalarminstallatie zoals genoemd in deNEN2535.

De volledige integratie van een brandmeldinstallatie en een ontruimingsalarminstallatie Type B vol-gens de NEN2575.

7.2. Prestatie-eis brandgrootte en proefbranden

Feitelijk zegt deze eis “hoe groot mag een brand worden, voordat deze wordt gedetecteerd door een automati-sche brandmelder”. Voor het ontwerp van de brandmeldinstallatie moet deze eis voor iedere ruimte voorzienvan een automatische melder worden bepaald. Het is natuurlijk mogelijk om deze eis verschillend de stellenvoor de verschillende tijdstippen (bijvoorbeeld de dag- en nachtsituatie in het gebouw).

Er zijn 4 brandgroottes bepaald in de norm. De vijfde is een “vrij te kiezen” brandgrootte, voor zeer specifiekesituaties.

Brandgrootte 1: polyurethaan brandmatten (betreft de toepassing van rookmelders).

Brandgrootte 2: beukenhouten blokjes (betreft de toepassing van rookmelders).

Brandgrootte 5: PVC-draad (betreft de toepassing van hooggevoelige rookmelders).

Brandgrootte 7: brandspiritus (betreft de toepassing van thermische melders of vlammenmelders).

Brandgrootte 8: een vrij te kiezen brandgrootte, voor speciale toepassingen.

In eerste instantie kiezen we altijd voor de brandgrootte 1 of 2, voor rookdetectie dus. In de meeste situatieshebben we dan een snelle detectie in een beginnend stadium van de brand (zie de brandkromme).

Alleen in situaties dat rookmelders veel ongewenste meldingen zouden veroorzaken, of daar waar we brandzonder rook verwachten (denk aan vluchtige stoffen), wordt voor thermische melders gekozen. Hooggevoeligerookmelders kunnen worden toegepast in bijzondere situaties zoals behuizingen van computers of stofvrije la-boratoria.

De aanduiding met een nummer heeft geen relatie met de daadwerkelijke grootte (proefbrand 1 is niet per de-finitie kleiner dan 8). Het zijn alleen volgnummers. Brandgroottes 3, 4 en 6 waren beschreven in de oude versievan de norm maar zijn nu vervallen. Om misverstanden te voorkomen is voor de overgebleven brandgroottesde oude nummering aangehouden.

Als aan de projectierichtlijnen uit de norm niet kan worden voldaan of een detectiemethode wordt toegepastwelke niet in de norm is beschreven (bijvoorbeeld de zgn. “aspiratiemelders”, ASD), moet met een proefbrandworden aangetoond dat aan de prestatie-eis brandgrootte toch nog wordt voldaan.Een proefbrand houden in een bestaande situatie is niet altijd eenvoudig.

Er is een overlast voor de gebruiker, denk aan de rookontwikkeling en de geur. De geur van de beu-kenhouten blokjes kan erg lang blijven “hangen”, zeker in textiel. De kleding verliest de geur alleen nawassen.

Bij polyurethaan matten en spiritus wordt daadwerkelijk met open vlammen gewerkt. Zorg voor deaanwezigheid van voldoende kleine blusmiddelen en haal brandbare voorwerpen weg!

De open vlammen leiden tot een temperatuursverhoging waarop ook een eventuele sprinklerinstalla-tie in het gebouw zou kunnen reageren!

Page 23: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 23 van 38

7-1 Proefbrand met polyurethaan matten 7-2 proefbrand met beuken houten blokjes

In nieuwbouwsituatie is dit eenvoudiger, maar dan is er soms een risico dat de situatie niet exact overeenkomtmet de daadwerkelijke situatie uit de praktijk (bijvoorbeeld door onvolledig ingerichte ruimten).

7.3. Projectie van brandmeldinstallatie

Bij de projectie van een installatie wordt bepaald:

Welke componenten zullen worden gebruikt.

Waar deze componenten moeten worden geplaatst.

Bij de projectie van de automatische brandmelders kan worden afgeweken van de norm. In dat geval moet welmet de proefbranden worden aangetoond dat de installatie goed werkt. Met andere woorden: zomaar afwij-ken van de projectierichtlijnen van de norm kan niet.

De eerste stap is het vastleggen van belangrijke uitgangspunten in het Programma van Eisen. Pas daarna kantot projectie worden overgegaan.

Het projecteren is in principe voorbehouden aan een “projecteringsdeskundige”.

7.4. Het montagewerk in het algemeen

Bij het aanleggen van en brandmeldinstallatie moeten steeds een aantal belangrijke uitgangspunten in achtworden genomen:

De installatie moet een hoge mate van bedrijfszekerheid hebben (immers, het gaat om een veilig-heidsinstallatie).

De installatie moet functioneren binnen de gestelde prestatie-eisen.

De aanleg en de opbouw moeten systematisch en logisch zijn. Immers, ook een monteur die de instal-latie niet kent moet systematisch en efficiënt een uitbreiding of wijziging kunnen realiseren en eeneventuele storing moet kunnen vinden en oplossen.

De eisen gesteld in de norm aan de montage, projectie, afscherming van componenten en de af te geven admi-nistratieve bescheiden zijn (mede) erop gericht om aan deze uitgangspunten te kunnen voldoen.

7.5. Sturingen en signaleringen

De brandmeldinstallatie wordt met andere installaties en systemen gekoppeld, via stuurfuncties. Deze stuur-functies activeren andere brandbeveiligingsinstallaties en de doormelding bij brand en geven de nodige waar-schuwingen bij eventuele storingen.

Page 24: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 24 van 38

In iedere specifieke situatie zal moeten worden bepaald welke stuurfunctie wordt aangestuurd bij brand uiteen detectiezone. Een sturing kan algemeen zijn (uitgevoerd bij iedere brandalarm) of selectief per één of meerdetectiezones (uitgevoerd alleen bij brandalarm uit de gespecificeerde zones). Er kan ook een onderscheid wor-den gemaakt tussen sturingen geactiveerd bij iedere brandalarm of alleen bij brandalarm van bijvoorbeeld dehandbrandmelders.

In principe worden alle sturingen direct geactiveerd. Bij een eventuele vertraging van de sturing, dient dit apartte zijn vermeld in het PvE. Vertraging van sturingen van afzonderlijke brandbeveiligingsinstallaties is iets andersdan de vertraging van de doormelding naar de brandweer!

7.6. Doormelding

Als de doormelding van brandalarmen is vereist, dan moet dit zijn naar een 24 uur per dag bezette ontvangst-station. Het gaat dan in ieder geval niet om een Particuliere Alarm Centrale (PAC). De PAC is geen ontvangst-station voor brandmeldingen in de zin van de NEN2535:2009 en het Bouwbesluit!

De storingsmeldingen moeten worden doorgemeld naar een permanent (dus 24 uur per dag) bezette ont-vangststation. Dit mag een PAC zijn, maar ook een interne post (zoals de portiersloge) die permanent is bezeten waarvandaan acties kunnen worden genomen.

De vertraging van de doormelding is alleen toegestaan na schriftelijke toestemming van de bevoegde autori-teit! Dit kan zijn vastgelegd in het PvE of later via een apart schrijven. Let wel dat de duur van de vertragingook moet zijn vastgelegd.

7.7. Transmissiewegen

7.7.1. Bedrijfszekerheid van transmissiewegenEen transmissieweg dient voor het transport van informatie en/of energie. De NEN2535:2009 geeft nu explicietde mogelijkheid om ook draadloze en glasvezeltransmissiewegen toe te passen (voorheen was dat niet expli-ciet in de norm beschreven en leidde daarom vaak tot discussies). Als er draadloze transmissie wordt gebruikt,kan de installatie last hebben van diverse storende invloeden. Het is de verantwoordelijkheid van het brandde-tectiebedrijf om deze invloeden te beperken. Uiteindelijk moet een draadloze installatie even betrouwbaar zijnals een bekabelde installatie.

De bedrijfszekerheid van de transmissiewegen is essentieel voor de goede werking van de gehele installatie. Alser toch nog een storing optreedt, dan moeten de gevolgen zo beperkt mogelijk blijven. De eisen richten zichdan vooral op de beperking van de omvang van een transmissieweg, het beperken van het aantal melders datmag uitvallen bij storing en (waar nodig) het redundant (dubbel) uitvoeren van de bekabeling.De eisen zijn hoog, omdat:

Beschadiging in een kabel op termijn kan leiden tot een storing;

Storingen in bekabeling zijn vaak moeilijk op te sporen.

De prestatie-eis voor de systeembeschikbaarheid kan daardoor in gevaar komen.

Er gelden twee belangrijke eisen:

De bekabeling moet zijn aangelegd volgens de NEN1010.

De bekabeling moet zijn aangelegd zodanig dat de kans op beschadiging minimaal is.

De NEN1010 dekt echter niet alle eisen relevant voor een brandmeldinstallatie. Daarom worden vanuit denorm nog een aantal nadere eisen gesteld. Het gaat om:

De specificaties van signaalkabel.

De aanleg van leidingen.

Onderlinge beïnvloeding.

Merken van kabels.

Lassen en aansluiten van aders.

Ringleidingen.

Functiebehoud van transmissiewegen.

Page 25: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 25 van 38

Sinds de invoering van de NEN2535:2009 worden er geen eisen meer gesteld aan kabels buiten de gebouwen(voorheen was er een eis voor “afdoende” overspanningsbeveiliging).

7.7.2. Aanleg van leidingenDe aanleg van alle kabels met een geleiderdoorsnede < 1,5mm2 moet zijn in een gesloten buis of koker of ineen kabelgoot of ladderbaan. Boven verlaagde plafonds en onder verhoogde vloeren zijn bochten van maxi-maal 50 x 50 mm toegestaan.

De praktische problemen kunnen bijvoorbeeld ontstaan bij:

Overvolle kabelgoten, vooral bij bochten komen dan onbeschermde stukken voor.

Grote afstand tussen een kabelgoot of buis aan het bouwkundig plafond en de melder (>0,5 m), zon-der deugdelijke bevestigingsmogelijkheden (dit komen we vaak tegen boven verlaagde plafonds).

Een eenduidige oplossing voor alle situaties is niet te geven. Bedenk wel dat deze problemen kunnen leiden toteen afkeur van de installatie. Besteed daarom hier aandacht aan en overleg met andere betrokken partijenover de mogelijke oplossingen (al dan niet gedeeltelijke oplossingen).

7-3 grote afstand tussen bouwkundig pla-fond en melder

7-4 geen scheiding tussen kabels met verschillende spanningsbereiken

De NEN2535 stel als eis dat in een kabelgoot er een scheiding is tussen kabels van verschillende spanningsbe-reiken: minimaal 50 mm of een scheiding in de vorm van een schot tussen laag en hoog spanningsbereik. Letvooral op in bestaande gebouwen: vaak is aan deze eis praktisch niet te voldoen zonder de bekabeling van debrandmeldinstallatie in aparte buis of goot aan te leggen.

Page 26: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 26 van 38

7-5 open bochten 7-6 overvolle kabelgoot

De NEN2535 verwijst naar NEN1010. Omgekeerd is het toepassingsgebied NEN1010 “alle vaste bekabeling enbedrading van telecommunicatie-, besturings- en signaleringsinstallaties”.

De toe te passen gereedschappen en werkwijzen zijn niet in de norm beschreven. Er wordt vanuit gegaan datvolgens de principes van “goed vakmanschap” zal worden gewerkt, al staat dat niet expliciet beschreven.

7.7.3. Merken van kabelsEen van de uitgangspunten is dat ook een monteur die de installatie niet kent, een eventuele storing systema-tisch kan opzoeken en oplossen.Naast de eis voor het gebruik van rode of rood gemerkte kabels, dienen de kabels ook te zijn gecodeerd. Let op,de codering is geen eenduidige eis uit norm, maar volgt uit het uitgangspunt voor systematisch kunnen werkenaan de installatie.

7.8. Verbindingen en lasdozen

Verbindingen in kabels kunnen een potentiële bron van storingen zijn. Daarom is vaak het beste om de lasdo-zen en verbindingen in kabels te vermijden, tenzij dat het echt niet anders kan.

De norm vereist dat de toepassing van de lasdozen en verbindingen vooraf wordt goedgekeurd door de be-voegde autoriteit. In principe is dit een vreemde eis, omdat de “bevoegde autoriteit” (doorgaans de brandweerof de gemeente) moet nu oordelen over risico’s die mogelijk verbonden zijn aan elektrotechnische aspectenvan een las. De norm NEN2535:2009 geeft dit echter expliciet aan1.

Hou rekening mee in de norm geen eis is gesteld aan het aangeven van een lasdoos op de installatieplattegron-den en het blokschema. Logisch is om dit toch te doen, zodat latere uitbreidingen, aanpassingen en het oplos-sen van eventuele storingen eenvoudiger kunnen worden uitgevoerd.

7.9. Functiebehoud

De definitie van functiebehoud is: binnen een bepaalde tijd (30 minuten) na het ontstaan van brand mag geenstoring optreden als gevolg van de kortsluiting of onderbreking van de bekabeling.

1 De norm NEN2575-2:2012 (de nieuwe versie van de norm voor de ontruimingsalarminstallaties) stelt geen eis meer aan

de goedkeuring van en las door de bevoegde autoriteit. Deze norm stelt het eenvoudig: de lassen zijn niet toegestaan,tenzij ze niet te vermijden zijn. Er wordt wel de eis gesteld om de plaats van de las op de projectietekening / installatiete-kening aan te geven. Het is niet uit te sluiten dat in de toekomst deze twee normen op dit onderdeel worden gelijkgetrok-ken.

Page 27: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 27 van 38

Let op de vaak gemaakte denkfout.Ten onrechte wordt gesteld dat een storing wordt gesignaleerd en dat daarom functiebehoud niet nodig zouzijn. De signalering van een storing heeft niets met functiebehoud te maken.

De signalering van een storing in de bekabeling heft te maken met en situatie dat er GEEN brand is in het ge-bouw.

Functiebehoud heeft te maken met de situatie dat er WEL brand is in het gebouw.

Het functiebehoud kan op verschillende manieren worden bereikt. De meest geaccpeteerde manieren zijn be-schreven in de praktijkrichtlijn NPR2576:2005. Deze praktijkrichtlijn geeft meerdere mogelijkheden:

7.9.1. Gecertificeerde kabelsysteemoplossingEen kabelsysteemoplossing, waarbij gebruik wordt gemaakt van gecertificeerde combinaties van functiebehou-dende kabel en functiebehoudende kabelgoten en buizen gemonteerd op de voorgeschreven wijze. Let op, om-dat het gaat om gecertificeerde systemen, moet de uitvoering exact overeenkomen met de beschrijving dat bijhet certificaat hoort (de gecertificeerde uitvoering, dus). Denk daarom aan de juiste combinaties van fabrica-ten, bevestigingsmiddelen e.d. Afwijkingen kunnen leiden tot een afkeur! Een bijzondere uitdaging in de be-staande gebouwen is het vinden van een kabeltracé boven alle andere installaties (ook ventilatiekanalen, bui-zen e.d.). Immers, deze kunnen instorten bij brand en de functiebehoudende bekabeling alsnog beschadigen.

7-7, let op de toegepaste buis (PVC), openbocht, ondergrond voor de montage

7.9.2. Bouwkundige oplossingenBij de bouwkundige oplossingen zijn er grofweg twee opties: de kabel wordt afgeschermd met een bouwkun-dige constructie (zoals en koof) of de kabel wordt via gescheiden brandcompartimenten in een ringleiding aan-gelegd. Bij de tweede optie is van belang de vraag hoe de brandcompartimenten daadwerkelijk liggen in hetgebouw en of de brandwerende scheidingen intact zijn. Dit vraagt bijna altijd om nader onderzoek en vooral inde bestaande gebouwen!

Als kabel wordt beschermd door een instorting in beton (vloer of wand), maak vooraf afspraken met de be-trokken partijen hoe u kunt aantonen dat de kabel zich op voldoende diepte bevindt! Dit zou bijvoorbeeld kun-nen door een controle voor de instorting of met een foto, eventueel met een meetlat ernaast zodat de dieptewordt afgelezen.

7.9.3. SprinklerinstallatieEen sprinklerinstallatie heeft tot doel om een beginnende brand te blussen of beheersbaar te houden (en dusuitbreiding te voorkomen). Daarom kan een sprinklerinstallatie ook voorkomen dat de temperatuur bij eenbrand zo hoog wordt dat de bekabeling of de ophanging ervan beschadigd. Echter: een sprinklerinstallatie zaldit niet altijd onverkort kunnen doen. Raadpleeg altijd een deskundig sprinkleradviseur voordat u besluitsprinkler toe te passen als methode voor functiebehoud. Als sprinkler voor functiebehoud wordt toegepast,dan moet dit zijn vastgelegd in het PvE / uitgangspuntendocument van de sprinklerinstallatie. De NPR2576 da-teert uit 2005. In de laatste jaren zien we steeds meer watermistinstallaties toegepast in gebouwen, maar deze

Page 28: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 28 van 38

staan niet in de NPR2576 genoemd. In principe is er geen bezwaar om ook deze installatie te gebruiken als me-thode voor functiebehoud. Maar ook hier geldt: raadpleeg en deskundig adviseur!

7.9.4. Fail safe“Fail safe” is en methode waarbij bij een storing door kortsluiting of onderbreking de gestuurde installatie auto-matisch overgaat naar de “veilige” situatie. Een voorbeeld van een “fail safe” zijn de kleefmagneten bij brand-werende deuren. Nadeel van fail safe is dat de gestuurde installatie handmatig (aan de installaties zelf) moetworden gebracht in de oorspronkelijke status; bijvoorbeeld het handmatig weer openen van deuren of het in-drukken van een herstelknop op de installatie. Met andere woorden: de installatie wordt niet automatisch her-steld door het herstellen van het brandalarm op de brandmeldcentrale.

7.10. Handbrandmelders

Handbrandmelders dienen om een brandalarm te kunnen geven als de brand door een persoon is ontdekt. Zijmoeten voldoen aan de norm EN54-11 en zijn herkenbaar aan de rode kleur (de vroeger gebruikte blauwedrukknoppen zijn nu niet toegestaan!). De bediening is eenvoudig: door het breken van het ruitje aan de voor-kant, komt een schakelaar los en er wordt een alarmmelding gegenereerd.

De handbrandmelders moeten worden geplaatst op bereikbare plaatsen in de verkeersruimten, binnen 2 mafstand van de brandslanghaspels. Daar waar geen brandslanghaspels zijn (in het hele gebouw of in een deelervan), moeten de handbrandmelders binnen 2 m afstand van de uitgangen en nooduitgangen worden ge-plaatst. Handbrandmelders moeten ook worden geplaatst op een plaats waar telefonische brandmeldingenkunnen komen (bijvoorbeeld de receptie of de portiersloge).De handbrandmelders moeten van een type moeten zijn dat na één handeling alarm geeft. Dit maakt het ge-bruik van slaghamertjes, deksels welke opgetild moeten worden e.d. in principe niet toegestaan.

Het kan soms nodig zijn bijzondere maatregelen te treffen om ongewenste meldingen door onbedoelde active-ring en/of misbruik van handbrandmelders te voorkomen (bijvoorbeeld juist door een melder met een deksel-tje). De NEN2535:2009 geeft hiervoor wel de mogelijkheid. Deze maatregelen moeten dan in het Programmavan Eisen zijn beschreven.

7-8 handmelder afgeschermd tegen beschadi-ging

7-9 handmelder afgeschermd tegen onbe-wuste bediening

7.11. Automatische melders

Het verbrandingsproces gaat altijd gepaard met een aantal fysische verschijnselen, zoals:

Ruiken van rook.

Voelen van temperatuur.

Zien van rook.

Zien van vlammen.

Ontstaan van verbrandingsproducten.

Een detectie – apparaat die één of meer van deze verschijnselen kan detecteren en na detectie een signaal kangeven aan de centrale apparatuur is een automatische brandmelder.

Page 29: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 29 van 38

Duidelijk is dat een melder niet moet reageren op al deze verschijnselen en ook niet mag reageren op een ver-schijnsel dat in geringe mate voorkomt. Zo is niet iedere verhoging van temperatuur het begin van een brand,denk aan het aanslaan van de verwarming. En ook niet ieder wolkje rook is brand, denk aan een sigaret ofdamp uit een waterkoker. Daarom is in de delen van de EN54 welke gaan over de automatische melders vast-gelegd wanneer een melder in alarm moet komen.

Er zijn drie soorten automatische melders:

Rookmelders.

Thermische melders.

Vlammenmelders.

Daarnaast kunnen we de melders verdelen in:

Puntmelders.

Lineaire melders.

Iedere genoemde soort is in verschillende uitvoeringen verkrijgbaar.

De NEN2535:2009 stelt in het artikel 4.2.2 dat primair moet worden gekozen voor een brandmeldinstallatiemet rookmelders, met uitzondering van bijzondere situaties. Dit heeft te maken met het feit dat de meestebranden als een “smeulbrand” ontstaan. Daarbij is rook als eerste brandverschijnsel waarneembaar. Meteen rookmelder worden deze branden dus het snelst ontdekt.

7.11.1. Rookdetectie op basis van luchtbemonstering (zgn. “aspiratiemelders”, ASD)Het ASD systeem is gebaseerd op een principe waarbij lucht uit de te beveiligen ruimte wordt aangezogen engebracht naar een rookdetector buiten de ruimte. Als zich in de aangezogen lucht rookdeeltjes bevinden, resul-teert dat in een alarmmelding.De aangezogen lucht wordt via een stelsel van leidingen gebracht naar de meetkamer van de melder. In demeetkamer bevindt zich een xenon flitsbuis of een laser. Het licht wordt door de binnengekomen rookdeeltjesverstrooid, wat een alarmmelding geeft.

De energievoorziening van ASD systeem is ook een onderdeel van de brandmeldisntallatie. Voor de capaciteitvan de secundaire energievoorziening van een ASD systeem gelden dezelfde eisen als voor de secundaiareenergievoorziening van de brandmeldinstallatie.

ASD systemen kunnen bijvoorbeeld worden toegepast in ruimten met een hoge luchtsnelheid, daar waar zeerhoge gevoeligheid van detectie nodig is of in zeer hoge ruimten. Voor een ASD systemen zijn geen projectie-richtlijnen opgenomen in de norm. Dit betekent dat er altijd met een proefbrand zal moeten worden aange-toond dat aan de prestatie-eis brandgrootte wordt voldaan.

7.11.2. Thermische meldersDe thermische melders reageren op een ander symptoom van brand: de verhoging van de temperatuur. Er zijnsituaties denkbaar wanneer rookdetectie niet mogelijk is. Denk aan branden van vloeistoffen zoals alcohol ofhet branden van gassen: hierbij komt geen rook vrij, dus rookdetectie is niet mogelijk. In deze situaties kunnenthermische melders een oplossing bieden. Ook in de situaties wanneer we kunnen vooraf verwachten dat eenrookmelder “problemen” zal geven (zoals bij veelvuldig vormen van damp in een ruimte), bieden de thermischemelders een mogelijke uitkomst.

Meestal zijn de thermische melders uitgevoerd als puntmelders. In de laatste tijd echter, zien we steeds vakereen vorm van “lijndetectie” met diverse soorten kabels.

7.12. Nevenindicator

Een nevenindicator is noodzakelijk als de indicator op de melder vanuit de verkeersruimte en direct bij het be-treden van de ruimte niet te zien is. Let wel dat de huidige versie van de norm (2009) ook twee situaties kentwaar geen nevenindicatoren nodig zijn:

Page 30: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 30 van 38

Bij ruimtebewaking in relatie tot ontvluchten (zgn. “doodlopend einde”), tenzij dat de installatie voor-zien is van een doormelding naar de brandweer.

Bij ruimten in een woning of logiesverblijf (één nevenindicator boven de toegangsdeur tot de woningof logiesverblijf is voldoende tot maximaal 5 ruimten met een maximale oppervlakte van 100 m2)

Waar onduidelijkheid kan ontstaan over de locatie van de bijbehorende melder, moeten tekstplaatsjes wordentoegepast (duidelijk zichtbaar en leesbaar).

7-10, nevenindicatoren met tekstplaatjes

Pas op met ruimten waar in of naast de toegangsdeur een glasstrook zich bevindt. Er is vaak de neiging om testellen dat er geen nevenindicator nodig is, want de indicator op de melder is zichtbaar door het glas. In hetgebruik van het gebouw echter is de glasstrook vaak afgeplakt met folie of posters of er wordt een obstakelachter het gas gezet (zoals een kast of een kapstok). De norm geeft geen uitsluiting hoe hiermee om te gaan.Vaak is het beste om toch een nevenindicator te plaatsen, om alle discussies achteraf te voorkomen.

7.13. Het overnemen van een bestaande installatie

Er zijn veel redenen waarom een bestaande installatie door een installateur wordt overgenomen. Vaak zijnhiermee interessante commerciële aspecten gemoeid, denk aan een onderhoudscontract of een aanstaandevervanging van de oude installatie. Een installatie overnemen is vaak de ingang bij een nieuwe klant, of uitbrei-ding van werk bij een bestaande klant.

Ondanks de aantrekkelijkheid, zijn met de overname ook enkele risico’s verbonden: de bekende addertjes on-der het gras. Deze risico’s moet de installateur goed in kaart brengen, voordat tot overname wordt overgegaan.Iedere installatie is een apart project en heeft eigen kenmerken, maar er zijn toch enkele algemene aandachts-punten voor deze situaties.

Is het bekend wie de vorige installateur is/was en heeft deze installateur alle nodige documenten overgedragenaan de klant? Het gaat met name om het Programma van Eisen, actuele tekeningen en blokschema’s, rappor-ten van oplevering en onderhoud, eventuele inspectierapporten en certificaten. Let op met installaties waarveelvuldig storingen en/of ongewenste en onechte meldingen voorkomen.

Kijk het PvE kritisch na: klopt de beschreven installatie met de huidige situatie in het gebouw (gebruiksfunctie,bewakingsomvang, de te sturen installaties, indeling detectiezones, wel/geen doormelding, wel/geen inspectie-certificaat). Vraag indien nodig een deskundige om hulp.Let op dat tot voor kort zeer gebruikelijk was om allerlei afwijkingen van de norm in het PvE vast te leggen endoor de bevoegde autoriteit (brandweer) te laten goedkeuren. Zomaar afwijken van de norm mag niet. Eventu-eel mag een gelijkwaardige oplossing voor de afwijking worden toegepast.

Test de installatie functioneel, en maak de nodige metingen. Controleer daarbij goed of de installatie werktconform het PvE.

Let op met aanleg van de bekabeling. Open bochten, overvolle kabelgoten, geen functiebehoud daar waar no-dig en onvoldoende scheiding tussen kabels van verschillende spanningsbereiken en “verborgen” lasdoosjeszijn de vaak aangetroffen problemen. Deze problemen oplossen is doorgaans kostbaar en tijdrovend.

Page 31: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 31 van 38

Bij koppelingen van verschillende brandmeldinstallaties, kijk goed na of de koppeling voldoet aan de eisen uitde norm. Een netwerk is toegestaan, maar het moet een ringnetwerk zijn. Vaak zijn bij bestaande installatiessternetwerken gemaakt. Bovendien kunnen installaties soms ook als een “externe melder” worden aangeslo-ten. Zorg dat dit goed en eenduidig is vastgesteld in het PvE en op de tekeningen en blokschema’s.

Als algemene richtlijn kan worden aangehouden dat hoe ouder een installatie, hoe meer kans er is dat er afwij-kingen en “vrije interpretaties” van de normen en certificatieschema’s gevonden kunnen worden.

Page 32: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 32 van 38

8. Brandbeveiligingsinstallaties

8.1. Algemeen

Naast de brandmeldinstallaties zijn nog meer installaties welke direct (zoals een ontruimingsalarminstallatie ofeen sprinklerinstallatie) of indirect (zoals een lift of een ventilatiesysteem) te maken hebben met de brandbe-veiliging van een gebouw. In dit hoofdstuk zullen we met een aantal van deze installaties kennis maken.

8.2. Ontruimingsalarminstallatie

Het doel van deze installatie is het alarmeren van de aanwezigen in en gebouw bij brand of een andere calami-teit. Deze installatie wordt vaak in één adem met de brandmeldinstallaties genoemd en vaak gaat het om eenintegratie van deze twee installaties. Toch, een ontruimingsalarminstallatie wordt vanuit het Bouwbesluit 2012en vanuit de normen gezien als een aparte installatie. Voor de ontruimingsalarminstallaties geldt de NEN2575.De versie van 2004 is nu nog (maart 2015) aangestuurd vanuit het Bouwbesluit. Inmiddels is een nieuwe versiebeschikbaar (2012-2013), maar het is nu nog niet bekend wanneer deze versie opgenomen zal worden in hetBouwbesluit. De verwachting is dat het in de loop van 2015 zal gebeuren.

Voor de bekabeling van de ontruimingsalarminstallatie gelden nagenoeg dezelfde eisen als voor die van debrandmeldinstallatie.

Een ontruimingsalarminstallatie Type B (luid alarm met slow whoop toonsignaal) is doorgaans geïntegreerdmet de brandmeldinstallatie. Hou rekening met de prestatie-eis voor het geluidsniveau van toonsignalen, mini-maal 65 dB(A) in iedere ruimte binnen het ontruimingsgebied, min. 6 dB(A) boven het achtergrond geluidsni-veau van de ruimte. Dit is doorgaans alleen te bereiken met signaalgevers (slow whoops) in nagenoeg iedereruimte. Bij veel oudere installaties is dit niet het geval en wordt niet voldaan aan deze prestatie-eis uit denorm!

Relatief nieuw is de ontruimingsalarminstallatie Type B, maar dan met de mogelijkheid dat een vooraf gepro-grammeerd bericht wordt uitgezonden uit de signaalgevers. Dit wordt vaak in de spreektaal Type B+ genoemd.

Let op! Deze installatie is niet zonder meer gelijkwaardig aan een ontruimingsalarminstallatie Type A (ontrui-mingsalarminstallatie met luid alarm met combinatie van toonsignaal en gesproken woord)!

Deze “gelijkwaardigheid” wordt vaak opgevoerd, maar is lang niet altijd terecht.

Vaak krijgen gewone geluids- en omroepinstallaties in gebouwen onterecht het predicaat “Type A”. DeNEN2575 stelt eisen aan deze installaties, de meeste standaard geluids- en omroepinstallaties voldoen hier nietaan!

8.3. Voorzieningen aan deuren

8.3.1. VergrendelingenAan de nooddeuren worden diverse eisen gesteld, welke terug te voeren zijn tot een aantal kernzaken. Belang-rijk zijn:

Veilig kunnen vluchten uit het gebouw bij brand of andere calamiteit.

De brandweer bij een repressieve actie toegang te verschaffen tot het gebouw of een deel ervan.

In de uitgave Brandbeveiligingsinstallaties wordt op een aantal aspecten ingegaan, zoals:

De relatie met de inbraakbeveiliging.

De problemen met de toepassing van sleutels (het is bovendien niet toegestaan om sleutels toe tepassen in de nooddeuren).

Er wordt gesteld dat bij gebruik van elektrische vergrendelingen, deze vergrendelingen moeten functionerenconform het zgn. ruststroomprincipe (ofwel spanningsloos ontgrendeld; als de spanning wegvalt, is de deurontgrendeld). Dit principe voorkomt het blokkeren van deuren bij een spanningsuitval.

Page 33: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 33 van 38

Bij elektrisch vergrendelde deuren moet een ontgrendelknop aanwezig zijn in de directe nabijheid van de deur(binnen 50 cm van de deurkruk, op een hoogte tussen 0,9 en 1,2 meter). Dit is vaak niet haalbaar 9denk aandubbele deuren)! De knop kan zijn uitgevoerd als een handbrandmelder, en dient de groene kleur te hebben.

De gestelde eisen kunnen tegenstrijdig met elkaar zijn. Daarom moet aan dit onderwerp de nodige aandachtworden besteed bij het ontwerpen van de brandbeveiliging.

8.3.2. DeurvastzetinrichtingenIn een gebouw bevinden zich vaak deuren in een brand- of rookwerende scheiding. Deze deuren moeten dichtzijn, anders hebben ze geen nut. Echter, dit kan problemen geven bij het dagelijks gebruik (denk aan een grotestroom mensen dat door deze deuren loopt, een ziekenhuisbed dat wordt verreden of intern transport in demagazijnen). De gebruiker wil deze deuren graag open houden in de normale situaties. Om dit mogelijk te ma-ken en ook nog de “zekerheid” hebben dat de deuren sluiten bij brand, worden deurvastzetinrichtingen zoalskleefmagneten toegepast. De deurvastzetinrichtingen moeten worden uitgeschakeld bij een brandalarm, waar-door de deuren automatisch sluiten.

Hierbij is de vrijloop van de deur van wezenlijk belang. Als de deur vastloopt tegen de vloerbedekking, vuil inde geleidingen (bij schuifdeuren), niet goed kan sluiten door een obstakel enz. dan is van doelmatige brand-werende scheiding geen enkele sprake!

8.4. Luchtbehandelingsinstallatie

Deze installatie zijn van belang voor een goed klimaat in het gebouw. Bij brand kunnen ze echter voor proble-men zorgen door de aantasting van de compartimenten door de luchtkanalen of bijvoorbeeld door het ver-spreiden van rook.

In de meeste gevallen zal bij brand de luchtbehandelingsinstallatie worden gestuurd naar maximale toeren(100% afvoer en toevoer), omdat hiermee het verspreiden van rook het best wordt tegengegaan. Dit uitleg isoverigens de laatste tijd niet meer altijd geaccepteerd. Steeds vaker wordt geëist dat de luchtbehandeling bijbrand altijd volledig wordt uitgeschakeld. Dit heeft te maken met het mogelijk rustiger opstijgen van rook naarhet plafond bij uitgeschakelde ventilatie, waardoor de vluchtroute toch langer met minder rook te makenheeft. Dit is een uitstekend voorbeeld van het feit dat de realisatie van sturingen altijd een maatwerk is en kentgeen standaard oplossingen.

Een uitzondering hierop is een brandmelding van de melder in het luchtinlaatkanaal. Deze melding moet inprincipe het geheel stoppen van de installatie tot gevolg hebben.Vaak zal de brandweer eisen dat op het brandweerpaneel schakelaars zijn gemonteerd waarmee bij repressiefoptreden de installatie kan worden in- of uitgeschakeld. Zo krijgt de brandweer invloed op de luchtstroom inhet gebouw (toevoeren van verse lucht betekent ook toevoeren van zuurstof!).

Kortom, goed overleg met de betrokkenen is noodzakelijk voor het uitvoeren van de aansturing van de luchtbe-handeling bij een brandalarm.

8.5. Overdrukinstallatie

Deze installatie dient om een ruimte in een gebouw bij brand rookvrij te houden. Denk hierbij hoofdzakelijk aaneen trappenhuis. Met de overdrukinstallatie wordt de luchtdruk in deze ruimten verhoogd ten opzicht van dedruk in andere ruimten. Zo wordt voorkomen dat de rook binnendringt.

8.6. Rook- en warmteafvoerinstallatie (RWA)

Met deze installaties worden via openingen in het dak rook en warmte uit een gebouw afgevoerd. Door hetafvoeren van rook, vormt zich onderin een rookvrije laag. Een RWA installatie kan twee doelen hebben, name-lijk:

Het ondersteunen van vluchten uit brandcompartimenten.

Het ondersteunen van de inzet van de brandweer.

Natuurlijk is een combinatie van beide mogelijk.

Page 34: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 34 van 38

Verwar niet de klimaatluiken e.d. met een RWA installatie. Deze fout wordt namelijk vaak gemaakt. Voor hetontwerpen van een RWA installatie zijn bijvoorbeeld specifieke berekeningen uitgevoerd en er is altijd eenluchttoevoer noodzakelijk. Klimaatluiken e.d. zijn met een geheel ander doel ontworpen.

8.7. Roltrappen, rolpaden en (brandweer) liften

Deze voorzieningen in een gebouw dienen voor het verticaal transport van personen en goederen. In geval vanbrand mogen ze echter niet zomaar blijven functioneren.

Voor de roltrappen en -paden geldt dat, indien zij bij brand plotseling tot stilstand komen, de personen welkezich erop bevinden kunnen vallen. Daarom is een sturing vanuit de brandmeldinstallatie niet zonder meer wen-selijk. Indien een geleidelijke stilstand mogelijk blijkt, dan biedt dat waarschijnlijk de oplossing. De roltrap zon-der meer laten doorlopen is ook geen goede oplossing, omdat deze de personen erop juist naar de verdiepingwaar brand is of in de richting van rookverspreiding kan brengen. Voor de juiste oplossing is een goede analysevan mogelijke scenario’s noodzakelijk.

Voor de liften geldt dat deze bij een brandmelding worden gestuurd naar de verdieping waar de brandweer-ingang zich bevindt, en daar stil blijven met de geopende deuren en uitgeschakelde bediening. Zo worden ertwee doelen bereikt:

De brandweer kan bij binnenkomst vaststellen dat er geen personen zijn opgesloten in een lift tussende verdiepingen.

Er kan geen gebruik worden gemaakt van de lift bij het vluchten (dit staat nu even los van de discussieof liften toch nog gebruikt zouden kunnen worden voor het vluchten bij brand).

Een brandweerlift is noodzakelijk in een gebouw als de hoogste vloer zich op meer dan 20 m hoogte bevindt(eis voor nieuwbouw!). Deze lift is op de verdieping waar de brandweeringang zich bevindt voorzien van scha-kelaar om de lift alsnog in gebruik te kunnen nemen bij brand door de brandweer.

Voor de brandweerlift gelden speciale eisen. Zo moet deze lift voldoen aan de EN81-72. De liftmachinekamervan de brandweerlift en de laagspanningsruimte van deze lift (indien deze zich op de 2e verdieping of hoger be-vindt) moeten als een aparte detectiezone van de brandmeldinstallatie worden aangemerkt.

8.8. De brandweeringang

Het uitgangspunt is dat voor een snelle inzet van de brandweer, deze moet beschikken over een eenvoudigemogelijkheid het gebouw te betreden.

De vaak gebruikte methode is het openen van de toegang met de brandweersleutel dat zich bevindt in eensleutelkluis of sleutelbuis naast de entree. Er bestaan ook kluizen met twee deurtjes. Het buitendeurtje wordtontgrendeld voor opening door de brandmeldcentrale, het binnendeurtje wordt door de brandweer met eeneigen sleutel geopend.

Ook kan de brandweeringang geheel worden ontgrendeld of geopend met een sturing vanuit de brandmeld-centrale.

Het is van wezenlijk belang dat de locatie en de wijze van opening worden afgestemd met de brandweer. Debrandweeringang wordt meestal aangeduid met een flitslicht.

Volgens het Bouwbesluit 2012 heeft en gebouw altijd een brandweeringang, tenzij de bevoegde autoriteit be-paalt dat het niet noodzakelijk is. Dit staat dus los van de vraag of er een brandmeldinstallatie is in het gebouwen zo ja, of deze installatie de brandalarmen doormeldt naar de brandweer.

Page 35: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 35 van 38

9. Bouwkundige en organisatorische aspecten

9.1. Bouwkundige maatregelen

9.1.1. AlgemeenDe bouwkundige maatregelen (in relatie tot een brandmeldinstallatie) zullen meestal zijn gericht op:

Een brandweeringang (plaats, de wijze van ontsluiting).

Brandwerende constructies voor het afschermen van bekabeling (bij functiebehoud).

Brandwerende constructies tussen delen van een gebouw met verschillende bewakingsomvang en/ofverschillende gebruiksfuncties.

9.1.2. De brandweeringangNa een brandmelding moet de brandweer het gebouw kunnen betreden. Daarom wordt een brandweeringangaangewezen. Vaak wordt de opening van de ingang gerealiseerd via een sturing van de brandmeldinstallatie.

Ook bij gebouwen met een brandmeldinstallatie zonder doormelding van brandalarmen naar de brandweer isaltijd een brandweeringang verplicht (deze eis volgt direct uit het Bouwbesluit 2012, artikel 6.36). Zie ook in hetvorig hoofdstuk.

9.1.3. Brandwerende constructies bij functiebehoudFunctiebehoud van bekabeling kan op twee manieren via bouwkundige maatregelen worden gedaan: door af-scherming in een brandwerende constructie (zoals een koker) of aanleggen van kabels via verschillende brand-compartimenten.

In beide gevallen is de brandwerendheid van de constructies cruciaal.Bij aanleg via verschillende brandcompartimenten zijn er enkele valkuilen:

De brandcompartimenten liggen niet exact zoals op de tekeningen aangegeven.

De brandcompartimenten hebben niet (meer) de juiste brandwerendheid. Dit komt b.v. door doorbra-ken, fouten in constructies etc. Het is vaak lastig om dit exact te beoordelen, de beoordeling vereistvaak specialistische deskundigheid.

9.1.4. Brandwerende constructies bij verschillend bewakingsomvang en gebruiksfunctiesZowel de NEN2535 als het Bouwbesluit 2012 stellen dat als in een brandcompartiment meerdere gebruiksfunc-ties zijn, dan telt voor de brandmeldinstallatie de “zwaarste eis” als het gaat om de bewakingsomvang, door-melding en certificatie.

Ruimten uitsluitend van buitenaf betreedbaar, brandwerend afgescheiden van de rest van het gebouw volgenshet Bouwbesluit, behoeven niet te worden bewaakt (NEN2535). Hiervan is bijvoorbeeld sprake als het gaat omtraforuimten van het energiebedrijf.

Ook in deze situaties zijn er valkuilen zoals de ligging van scheidingen anders dan aangegeven en de daadwer-kelijke brandwerendheid van de scheiding.

9.2. Beheer en onderhoud van BMI

Het zal snel duidelijk zijn dat uitgevoerde beveiligingsmaatregelen na oplevering van een installatie langzaammaar zeker zullen minder goed presteren als er niet wordt gedaan aan het beheer en onderhoud. Voorbeeldenzijn vervuiling van melders, wijzigingen in de bouwkundigen situatie of gebruik van het gebouw enz.

Om te voorkomen dat hierdoor de genomen maatregelen dalen onder een acceptabel niveau, zijn doelmatigbeheer en onderhoud van de brandmeld- en ontruimingsalarminstallaties vereist. Beheer en onderhoud heb-ben tot doel om de installaties in de zgn. “nominale staat” te houden.

Voor beheer en onderhoud wordt gebruikt de norm NEN2654-1. De wettelijke verplichting voor beheer en on-derhoud volgt uit het Bouwbesluit 2012. Hierin is vastgelegd dat deze werkzaamheden plaats moeten vindenvolgens de norm NEN2654-1.

Page 36: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 36 van 38

Maar let goed op! De Regeling Bouwbesluit 2012 stuurt niet de gehele norm aan, maar slechts een aantal on-derdelen. Zo behoeft een installatie nu niet meer per definitie aan de NEN2535 te voldoen om onderhouden teworden volgens de NEN2654-1 en is er geen verplichting tot het afsluiten van een contract! De delen van denorm NEN2654 waarin een onderhoudscontract wordt verplicht gesteld zij nu niet aangestuurd door de Rege-ling Bouwbesluit 2012.

Page 37: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 37 van 38

10. De oplevering, de certificatie en de kwaliteitsborging

10.1. Waarom certificeren na de oplevering

De oplevering van de installatie kan plaats vinden na volledige inbedrijfstelling.

De partijen betrokken bij de brandbeveiliging, en vooral de eisende partijen, moeten na de realisatie van debeveiliging de zekerheid krijgen dat deze voldoet aan alle vooraf gestelde eisen. Een mogelijkheid hiervoor is deafgifte van een certificaat, ofwel certificeren.

De wetten en normen zeggen zelden (of nooit) iets over de kwaliteit van bijvoorbeeld een installateur of leve-rancier. Ook wordt zelden iets genoemd over hoe het kwaliteitsniveau van bijvoorbeeld een installatie aange-toond kan worden. Zie ook de checklist Lastenarm maken van normen van de NEN.

Met een certificatieschema of een inspectieschema is dat wel mogelijk.

10.2. Opleveren zonder certificaat

In beginsel moet een brandmeldinstallatie voldoen aan de NEN2535. De norm stelt de kwaliteitseisen van deinstallatie (aanleg, projectie, prestatie-eisen). In de NEN2535, bijlage B is een model van Rapport van Inbedrijf-stelling / Oplevering opgenomen. De Bijlage B is een normatieve bijlage, dus verplicht om op te volgen. Alle on-derdelen genoemd in het model moeten worden opgenomen in uw eigen Rapport.

Volgens de norm mag de bevoegde autoriteit bepalen op welke wijze de installatie moet zijn gecontroleerd alszonder certificaat wordt geleverd. Bovendien moet het branddetectiebedrijf een installatie-attest leveren vol-gens de Bijlage B, B.5.

10.3. Hoe ziet certificatie eruit?

10.3.1. Over de certificatieDit kunnen we uitleggen aan de hand van het certificeren van brandmeldinstallaties.Hier kunnen we onderscheid maken tussen:

Een installatiecertificaat, afgegeven door een gecertificeerd bedrijf.

Een inspectiecertificaat, afgegeven door een geaccrediteerde inspectie-instelling.

Een installatiecertificaat is vanuit het Bouwbesluit 2012 niet verplicht.

Een inspectiecertificaat is allen verplicht in een aantal specifieke gevallen. Het gaat om gebouwen met hogererisico’s zoals ziekenhuizen, gebouwen met hoge concentraties van personen etc. In de tabel Bijlage 1 van hetBouwbesluit 2012 kan worden gelezen wanneer een inspectiecertificaat is vereist.

Let op dat de vroegere eis voor certificatie alleen in gevallen dat doormelding van brandalarmen naar debrandweer is vereist niet meer geldt. Dit principe is losgelaten.

10.3.2. InstallatiecertificaatVoor de afgifte van een installatiecertificaat is noodzakelijk dat het bedrijf gecertificeerd is volgens het certifi-catieschema. Dit houdt in dat het bedrijf kan aantonen over voldoende goed opgeleid personeel te beschikkenen dat het kwaliteitssysteem aan een aantal voorwaarden voldoet. De certificatie van het bedrijf wordt gedaandoor een certificatie-instelling (CI). De CI controleert regelmatig of aan voorwaarden wordt voldaan. Dit vindtplaats door controles van het kwaliteitssysteem bij het bedrijf zelf, en door steekproefsgewijze inspecties.

Met de huidige certificatieschema’s kan een bedrijf zich laten certificeren voor een of meer van onderstaandemogelijkheden:

Voor het leveren (de gehele installatie wordt gecertificeerd).

Voor het installeren (alleen installatiewerk wordt gecertificeerd).

Voor het onderhouden (alleen het onderhoud wordt gecertificeerd).

Page 38: HandreikinginstallerenBMI - Home | VEB · Algemeen over de normen 7 2.5. Detoegepasteterminologie 8 3. Brand in een gebouw 9 3.1. Wat isbrand 9 3.2. Het brandverloop 9 3.3. Soorten

Handreiking installeren BMIMaart 2015 versie 1.1A

VEB, Woerden 2015 Pag. 38 van 38

Deze schema’s worden beheerd door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (het CCV) inUtrecht.

Een installatiecertificaat zegt per definitie alleen iets over datgene wat het branddetectiebedrijf heeft gele-verd. Er wordt niet gekeken naar het samenspel met andere aspecten van brandveiligheid (bijvoorbeeld naarhet verrichten van sturingen).

Let op bij het onderhoud. Met deze nieuwe certificatieschema’s wordt bij onderhoud niet meer de installatiegecertificeerd, maar de dienst onderhoud.

10.3.3. InspectiecertificaatVoor de afgifte van een inspectiecertificaat wordt de installatie geïnspecteerd door een geaccrediteerde in-spectie-instelling. De accreditatienorm waaraan de inspectie-instelling moet voldoen is de NEN-EN-ISO-IEC17020 norm. Het gaat om een accreditatie van het Type A, wat wil zeggen: onafhankelijk en niet betrokken bijhet ontwerpen, leveren en installeren van de installatie. Deze onafhankelijkheid moet breed worden opgevat.Een inspectie-instelling mag niet adviseren, ook niet over de oplossingen voor de afwijkingen welke zij consta-teren. En evenmin mogen zij betrokken zijn bij de keuze van leveranciers of fabricaten. Het geeft een heel smalgebied waarop de inspectie-instelling het werk moet uitvoeren.

Een inspectiecertificaat gaat over het geheel. Dus ook over de stuurfuncties, de relevante bouwkundigemaatregelen en relevante organisatorische aspecten.

Ook de inspectieschema’s worden beheerd door het CCV.

10.3.4. Omgaan met certificatieOp dit moment (maart 2015) hebben we te maken met slechts één formele mogelijkheid voor een certificaat:de inspectiecertificaat volgens het CCV schema brandbeveiliging.

Het betekent dat er vanuit het Bouwbesluit geen eisen zijn gesteld aan het advies, ontwerp, levering, montageen onderhoud. Alleen in gevallen dat het Bouwbesluit dat expliciet vereist (zie de bijlage 1 van het Bouwbesluit2012) is en inspectiecertificaat vereist. Aan de inspectie-instelling en de inspecteur zijn via het inspectieschemaeisen gesteld.

Een bedrijf wel of niet laten certificeren volgens één of meer nieuwe schema’s is een strategische beslissing datieder bedrijf zelf moet maken; de overwegingen daarvoor vallen buiten het bestek van deze handreiking.