Handreiking VIR in het onderwijs versie 1.0 (consultatie)

4
Verwijsindex in de zorgroute van het onderwijs 17-3-2011 pag 1 van 4 De Verwijsindex Risicojongeren in de zorgstructuur van het onderwijs Alleen bij multi-problematiek Afweging voor melden maken in zorgteam/ZAT Zorgcoördinator is de spil Zorgvuldige communicatie met jeugdige / ouders Inleiding De verwijsindex risicojongeren (VIR) is een digitaal systeem dat risicosignalen van professionals over jongeren (tot 23 jaar) bij elkaar brengt. Doel van de VIR is dat bij complexe problemen rond jeugdigen hulpverleners te weten kunnen komen of een jeugdige ook bekend is bij andere hulpverleners, waarmee voorkomen kan worden dat zij langs elkaar heen werken. De VIR werkt aanvullend op bestaande zorgstructuren rond het onderwijs en in wijken of gemeenten, zoals zorgteams en ZAT’s, centra voor jeugd & gezin en veiligheidshuizen. Daar ligt de eerste verantwoordelijkheid voor het in gang zetten en coördineren van hulpverlening; de VIR kan hierop een aanvulling vormen Sinds 2010 zijn alle Nederlandse gemeenten bij wet verplicht aan te sluiten op de Landelijke Verwijsindex Risicojongeren. Hiertoe is een wijziging van de Wet op de jeugdzorg van kracht geworden. De samenwerking rondom de Verwijsindex is lokaal geborgd door een samenwerkingsconvenant. Hierin staat op hoofdlijnen beschreven welke instanties binnen het gemeentelijke of regionale verband melden in de index, op welke gronden (doelbepaling), wie de verantwoordelijkheid draagt bij een match en hoe de coördinatie van zorg is georganiseerd. Aan de convenanten wordt voor het onderwijs een overeenkomst toegevoegd, met een handreiking voor het opstellen van een gedrags- of meldcode voor de scholen. Scholen zijn vaak de plaats waar eerste signalen van belemmeringen in de ontwikkeling van jeugdigen worden opgemerkt en aangepakt. Scholen willen die signalen soms delen met partijen in de zorg, bijvoorbeeld door middel van de verwijsindex. . Onderwijs en zorg verschillen echter in hun verhouding ten aanzien van jeugdigen en hun ouders Daarom vraagt de aansluiting van het onderwijs bij de VIR speciale aandacht. Daarover gaat deze notitie. Voor de aansluiting van het onderwijs op de Verwijsindex zijn geen nieuwe structuren nodig. De gangbare zorgroutes in en om de verschillende onderwijssectoren zijn hiervoor voldoende toegerust. We laten daarom zien hoe een melding bij de VIR een plek kan krijgen in de zorgstructuur van het onderwijs. Vermoedens delen Volgens de wet kan een meldingsbevoegde, waaronder professionals in het onderwijs, een jeugdige melden bij de verwijsindex indien hij ‘een gegrond vermoeden heeft dat de noodzakelijke condities voor een gezonde en veilige ontwikkeling van de jeugdige daadwerkelijk bedreigd worden.’ Meestal is daarbij niet één geïsoleerd probleem doorslaggevend, maar maakt een combinatie van problemen een situatie dermate ernstig dat een melding aan de verwijsindex overwogen moet worden. Er is dan ook geen simpele uitspraak te geven wanneer er wel of niet gemeld mag worden, elke situatie is uniek en elke keer zal de melder een eigen professionele afweging moeten maken. In de

Transcript of Handreiking VIR in het onderwijs versie 1.0 (consultatie)

Page 1: Handreiking VIR in het onderwijs versie 1.0 (consultatie)

Verwijsindex in de zorgroute van het onderwijs 17-3-2011 pag 1 van 4

De Verwijsindex Risicojongeren in de zorgstructuur van het onderwijs

• Alleen bij multi-problematiek • Afweging voor melden maken in zorgteam/ZAT • Zorgcoördinator is de spil • Zorgvuldige communicatie met jeugdige / ouders

Inleiding De verwijsindex risicojongeren (VIR) is een digitaal systeem dat risicosignalen van professionals over jongeren (tot 23 jaar) bij elkaar brengt. Doel van de VIR is dat bij complexe problemen rond jeugdigen hulpverleners te weten kunnen komen of een jeugdige ook bekend is bij andere hulpverleners, waarmee voorkomen kan worden dat zij langs elkaar heen werken. De VIR werkt aanvullend op bestaande zorgstructuren rond het onderwijs en in wijken of gemeenten, zoals zorgteams en ZAT’s, centra voor jeugd & gezin en veiligheidshuizen. Daar ligt de eerste verantwoordelijkheid voor het in gang zetten en coördineren van hulpverlening; de VIR kan hierop een aanvulling vormen Sinds 2010 zijn alle Nederlandse gemeenten bij wet verplicht aan te sluiten op de Landelijke Verwijsindex Risicojongeren. Hiertoe is een wijziging van de Wet op de jeugdzorg van kracht geworden. De samenwerking rondom de Verwijsindex is lokaal geborgd door een samenwerkingsconvenant. Hierin staat op hoofdlijnen beschreven welke instanties binnen het gemeentelijke of regionale verband melden in de index, op welke gronden (doelbepaling), wie de verantwoordelijkheid draagt bij een match en hoe de coördinatie van zorg is georganiseerd. Aan de convenanten wordt voor het onderwijs een overeenkomst toegevoegd, met een handreiking voor het opstellen van een gedrags- of meldcode voor de scholen. Scholen zijn vaak de plaats waar eerste signalen van belemmeringen in de ontwikkeling van jeugdigen worden opgemerkt en aangepakt. Scholen willen die signalen soms delen met partijen in de zorg, bijvoorbeeld door middel van de verwijsindex. . Onderwijs en zorg verschillen echter in hun verhouding ten aanzien van jeugdigen en hun ouders Daarom vraagt de aansluiting van het onderwijs bij de VIR speciale aandacht. Daarover gaat deze notitie. Voor de aansluiting van het onderwijs op de Verwijsindex zijn geen nieuwe structuren nodig. De gangbare zorgroutes in en om de verschillende onderwijssectoren zijn hiervoor voldoende toegerust. We laten daarom zien hoe een melding bij de VIR een plek kan krijgen in de zorgstructuur van het onderwijs. Vermoedens delen Volgens de wet kan een meldingsbevoegde, waaronder professionals in het onderwijs, een jeugdige melden bij de verwijsindex indien hij ‘een gegrond vermoeden heeft dat de noodzakelijke condities voor een gezonde en veilige ontwikkeling van de jeugdige daadwerkelijk bedreigd worden.’ Meestal is daarbij niet één geïsoleerd probleem doorslaggevend, maar maakt een combinatie van problemen een situatie dermate ernstig dat een melding aan de verwijsindex overwogen moet worden. Er is dan ook geen simpele uitspraak te geven wanneer er wel of niet gemeld mag worden, elke situatie is uniek en elke keer zal de melder een eigen professionele afweging moeten maken. In de

Page 2: Handreiking VIR in het onderwijs versie 1.0 (consultatie)

Verwijsindex in de zorgroute van het onderwijs 17-3-2011 pag 2 van 4

‘handreiking voor het melden aan de Verwijsindex zijn voor het leefgebied ‘Onderwijs’, waartoe ook de kinderopvang en buitenschoolse opvang gerekend worden, criteria benoemd voor de afweging of gemeld moet worden. Deze criteria zijn te algemeen voor een goede weging en besluitvorming rond melding door de school in de verwijsindex. Bij vermoedens van belemmeringen in de ontwikkeling van jeugdigen zal een school niet als eerste stap een melding doen bij de VIR, maar eerst gebruik maken van de zorgstructuur in en om het onderwijs. De zorgstructuur in het onderwijs Elke school heeft een structuur waarin zorg en begeleiding voor leerlingen ingezet kan worden, zowel zorg vanuit het onderwijs zelf of van het speciaal onderwijs, maar ook van partners uit de lokale zorg of jeugdzorg . In de zorg in en om de school is de docent in de klas de basis; hij/zij heeft (intensief) contact met de jeugdige en vaak ook met de ouders. De docent signaleert en intervenieert op onderwijsniveau. Indien nodig kan de docent anderen inschakelen voor advies of handelingsplanning, zoals collega-docenten, de zorgcoördinator, de (preventief) ambulant begeleider, de schoolmaatschappelijk werker, de jeugdverpleegkundige of jeugdarts, enz. De leerling kan dan aangemeld worden bij het (intern) zorgteam of zorg- en adviesteam (ZAT). In deze multidisciplinaire teams werken verschillende hulpverleningspartners samen, die informatie over de jeugdige/het gezin kunnen uitwisselen en bij elkaar brengen. De zorgteams/ZAT’s beoordelen de signalen van de school en zetten zo nodig extra begeleiding, onderwijszorg en hulpverlening in voor de leerling, de ouders en de docent. Deze zorgstructuur, met de zorgteams en ZAT’s, biedt een goede basis voor het afwegen van een melding bij de Verwijsindex. Communicatie met leerling/ouders Professionals in scholen staan in een andere relatie tot jeugdigen/ouders dan hulpverleners. Voor een school begint die relatie met ouders, anders dan voor hulpverleners, al lang voor het moment van signaleren of aanpakken van een probleemsituatie. Scholen hebben als partners in de opvoeding belang bij een goede verstandhouding en samenwerking van de docent en zorgcoördinator met de ouders. En vanuit hun pedagogische taak zeker ook met de leerling. Dat maakt dat scholen zorgvuldig omgaan met en de leerling en ouders optimaal betrekken bij het zorgtraject en dus ook met het opvragen/verstrekken van informatie bij/aan andere partijen, onder meer via de Verwijsindex risicojongeren. Het ligt voor scholen in de lijn om ouders en leerlingen eerst zelf te vragen of er al hulpverleners bij de jeugdige of het gezin betrokken zijn (geweest). Gebruik van de Verwijsindex zal dan snel opgevat kunnen worden als een motie van wantrouwen. Juist de samenwerking met leerling/ouders en de vertrouwensband die er is met de school zijn van groot belang voor een goed hulptraject. Die moet niet in de waagschaal worden gesteld door een melding bij de Verwijsindex. Scholen zullen daarom pas overgaan tot melding in de VIR nadat ouders overtuigd zijn van het nut en de noodzaak. Daarnaast kan de VIR van belang zijn voor situaties waarin het belang van het kind het belang van medewerking door ouders overstijgt. Voor een melding bij de Verwijsindex risicojongeren is toestemming of instemming van ouders en bij 16 jaar of ouder ook van de leerling zelf nodig. Toestemming is natuurlijk de meest verkieslijke variant, maar omdat het bij de Verwijsindex risicojongeren alleen om zogenaamde ‘buitenkantinformatie’ gaat is instemming ook voldoende. Dit betekent dat de VIR alleen de melding geeft dat de jeugdige bij die instantie bekend is, maar geen inhoudelijke informatie over de aard van de problematiek of het hulpverleningstraject. Het moet voor de leerling/ouders wel duidelijk zijn wat de Verwijsindex risicojongeren is en welke partijen daar toegang toe hebben. Goede informatie aan en communicatie met ouders en (oudere) leerlingen rond doel en gebruik van de Verwijsindex risicojongeren is dus van cruciaal belang. Alleen wanneer het belang van de jeugdige zodanig in het geding is en zij of hun ouders elke medewerking weigeren kan, goed beargumenteerd, afgeweken worden van dit toestemmings/instemmingsvereiste.

Page 3: Handreiking VIR in het onderwijs versie 1.0 (consultatie)

Verwijsindex in de zorgroute van het onderwijs 17-3-2011 pag 3 van 4

Wanneer melden bij de Verwijsindex? Melden bij de Verwijsindex risicojongeren kan vanuit twee invalshoeken gebeuren: • Een melding doen bij de VIR om daarmee te weten te komen of er andere instanties zijn (geweest),

die zich zorgen maakten over deze jongere, • Een melding doen bij de VIR om anderen te laten weten dat jij je zorgen maakt over een jongere,

zodat er mogelijk een match ontstaat wanneer ook anderen melden en er afgestemd kan worden . Ook voor het onderwijs kunnen beide invalshoeken van toepassing zijn. Hoofdregel is dat scholen hun vermoedens of signalen vroegtijdig delen met hulpverleners in het zorgteam/ZAT om een goede afweging van de risico’s en aanpak van de situatie te kunnen maken en een melding bij de VIR te overwegen. Soms kan het echter zinvol zijn te melden bij de VIR voorafgaand aan de zorgteam- of ZAT-bespreking. De zorgcoördinator of intern begeleider kan die afweging maken, eventueel samen met de schoolmaatschappelijk werker of andere deskundige in de school. Dit kan het geval zijn wanneer: • De leerling/ouders niet meer precies weten welke instanties er eerder betrokken waren en zij

toestemming geven om hiervoor de VIR te raadplegen, • Het problematiek betreft waarbij andere partners betrokken zijn dan die in het zorgteam of ZAT

vertegenwoordigd zijn; dit is dan aan de ouders uitgelegd en zij stemmen hiermee in, • Wanneer het vermoeden bestaat dat meer informatie beschikbaar is bij andere partijen dan die in

het zorgteam/ZAT vertegenwoordigd zijn, bijvoorbeeld in andere gemeenten, en leerling/ouders hiermee instemmen,

• Wanneer de leerling/ouders, na optimale inzet van de school hiervoor, elke medewerking aan zorg weigeren en de school zich toch ernstige zorgen maakt over de gezonde en veilige ontwikkeling van de leerling. De melding kan dan worden gedaan zonder toestemming van de ouders, voorafgaand aan de zorgteam/ZAT-bespreking. Argumenten hiervoor worden vastgelegd en leerling/ouders worden hierover geïnformeerd.

Wanneer in het zorgteam of ZAT wordt besloten om te melden bij de VIR, ook als via die teams al hulp op gang is gekomen, is dat meestal om ook voor partijen die niet deelnemen aan zorgteam of ZAT kenbaar te maken dat er zorgen zijn over die jongere. Zeker wanneer een jongere in een andere gemeente of regio naar school gaat dan waar hij woont of z’n vrije tijd doorbrengt is dit van belang. Het kan ook zinvol zijn wanneer bekend is dat een jeugdige binnenkort zal verhuizen. In het zorgteam en ZAT moet ook de afweging worden gemaakt of het zinvol is om meerdere leden van het team te laten melden; bijvoorbeeld de school en het schoolmaatschappelijk werk of de jeugdgezondheidszorg. Dit kan van belang zijn om coördinatie van zorg op te starten doordat er een zogenaamde match ontstaat. Daarnaast geeft het een completer beeld ingeval er een match ontstaat met een andere regio waar het kind bekend is. Bij melding vanuit een bovenschools ZAT, zoals vooral in het PO vaak voorkomt, is het van belang namens de school van de leerling te melden, om afstemming tussen de juiste partijen tot stand te brengen. Het zorgteam of ZAT is ook de partij die kan besluiten een eerdere melding in de VIR weer te annuleren. Die afweging moet een vaste plek krijgen in de werkwijze van het zorgteam en ZAT. De melding blijft in principe twee jaar geldig, tenzij de melder aangeeft dat dit korter moet zijn. De melding verdwijnt wanneer de melder de melding annuleert, wanneer de jongere 23 jaar wordt of overlijdt. De Verwijsindex in de zorgroute van het onderwijs Hieronder worden de verschillende stappen in de zorgroute van het onderwijs beschreven, met daarin opgenomen de momenten waarop een afweging met betrekking tot melden bij de VIR wordt gemaakt.

Stap 1: Signaleren Signaleren van belemmeringen in de ontwikkeling van een jeugdige en dit met ouders/de leerling bespreken vormt een belangrijk onderdeel van de beroepshouding van docenten, mentoren en zorgcoördinatoren. Deze beroepshouding wordt in elk contact met de leerling en de ouders

Page 4: Handreiking VIR in het onderwijs versie 1.0 (consultatie)

Verwijsindex in de zorgroute van het onderwijs 17-3-2011 pag 4 van 4

verondersteld. Aan het in kaart brengen van de signalen gaat vaak een ‘niet pluis’ gevoel vooraf. De waargenomen signalen en eventueel van ouders verkregen informatie vormen de basis voor verdere actie. Stap 2: Collegiale consultatie De docent/mentor bespreekt de waargenomen signalen met collega’s en/of de zorgcoördinator. Dat kan een andere docent zijn of de docent zijn waarbij de leerling het jaar daarvoor in de klas heeft gezeten, of de docent/mentor van een broertje of zusje. De zorgcoördinator kan zo nodig de jeugdverpleegkundige, jeugdarts of schoolmaatschappelijk werker van de school consulteren. Stap 3: Gesprek met de leerling /ouders De docent bespreekt de signalen vervolgens (nogmaals) met de ouder(s). Dit doet zij vaak samen met de zorgcoördinator. In de meeste gevallen is het onduidelijk wat de oorzaken zijn van de signalen. Veel signalen kúnnen wijzen op een probleem in de thuissituatie, maar ook een andere oorzaak hebben. Door ouders te informeren over de signalen, te vragen naar de thuissituatie en informatie uit te wisselen over de ontwikkeling van hun kind, kunnen zorgen verduidelijkt, ontkracht of bevestigd worden. De ouders/leerling wordt verteld dat de school een zorgroute kent, waarbij de juiste hulp aan de leerling wordt geboden. Een melding in de verwijsindex kan hier onderdeel van zijn. De ouders of leerling worden op de hoogte gesteld van het doel en de werking van de verwijsindex en wanneer gezamenlijk besloten wordt tot een melding krijgen zij hiervoor ook een brochure mee. Stap 4: Weging en risicotaxatie in multidisciplinair zorgteam en/of ZAT De volgende stap is de signalen, het ingewonnen advies bij collega’s en de informatie uit het gesprek met de ouders te bespreken in het zorgteam of het ZAT. De aard en de ernst van de signalen en de risico’s worden daarin multidisciplinair afgewogen. Er wordt in het zorgteam / ZAT afgesproken of en door wie er een melding wordt gemaakt in de verwijsindex. In geval van een match wordt direct contact opgenomen met de andere meldende partij(en), wanneer die nog geen deel uitmaken van het zorgteam of ZAT, en de ketencoördinator van de VIR. Stap 5: Beslissen: hulp bieden en handelingsgerichte adviezen voor de leerkracht De expertise van de partners wordt gebundeld en optimaal benut. Op basis daarvan wordt er in het zorgteam of ZAT een afgestemde aanpak vastgesteld, gericht op ondersteuning van de jeugdige, de ouders en de docent/mentor. Het zorgteam of het ZAT organiseert de noodzakelijke hulp en geeft handelingsadviezen aan de docent/mentor, eventueel in overleg met de zorgcoördinator Stap 6: Volgen Wanneer vanuit het zorgteam of ZAT hulp wordt geboden is in het team afgesproken wie de zorg coördineert. Het zorgteam/ZAT volgt de effecten van deze hulp en stelt de aanpak zo nodig bij. Ten slotte wordt er nazorg geboden en wordt de aanpak geëvalueerd. Ook wordt vastgesteld of de leerling bij de VIR afgemeld kan worden.

Deze zorgroute is in principe de standaardroute bij elk soort signaal of vermoeden van problematiek bij jeugdigen. De route biedt daarmee ook het kader voor toepassing van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Daar is echter het AMK de instantie waarbij zo nodig gemeld wordt en hier is dat de verwijsindex risicojongeren. Aanbevelingen Wanneer het onderwijs via een convenant is aangesloten bij de Verwijsindex risicojongeren is het aan te bevelen dat in de procedures/beslisboom opgenomen wordt dat bij elke match in de VIR altijd de afweging wordt gemaakt of de school van de betreffende jongere wordt betrokken voor het opvragen van informatie, het inschakelen van zorgteam/ZAT en/of het geven van handelingsadviezen aan scholen. Wanneer de zorgstructuur van het onderwijs wordt benut voor de bespreking en aanpak van een casus ligt de ketencoördinatie bij voorkeur bij een partij die deelneemt in de zorgteams/ZAT’s in het onderwijs, bijvoorbeeld de jeugdgezondheidszorg, het (school)maatschappelijk werk of bureau jeugdzorg.