Gie van den Berghe Een verschrikkelijk meesterwerk. De anatomische atlas …1).pdf · 2020. 1....
Transcript of Gie van den Berghe Een verschrikkelijk meesterwerk. De anatomische atlas …1).pdf · 2020. 1....
-
1
Gie van den Berghe
Een verschrikkelijk meesterwerk. De anatomische atlas van Eduard Pernkopf
De ‘Pernkopf atlas’ of Topografische Anatomie des Menschen (4 banden, 7 boeken, 1937-
1960), werd en wordt wereldwijd geprezen om zijn precisie, het detail en de schoonheid
van de circa achthonderd waterverftekeningen die door een nieuwe druktechniek een
verbazingwekkende kleurkwaliteit kregen (Hildebrandt-2016, 278, 281; Malina, 195;
Paterniti; Riggs, 385; Wade-1996; Williams, 2; Zhang, 2).1 De accuraatheid van de
verwerkte gegevens en tekeningen werd nooit in vraag gesteld, integendeel (Riggs, 382).
Ook de Engelse edities (1963, 1980, 1989, 1990) werden met lof overladen in medische
tijdschriften. 2Pernkopfs atlas werd in bredere kring bekend toen farmaciereus Boehringer
Ingelheim een driedelige editie liet drukken als relatiegeschenk voor artsen (minstens
vier drukken van 1963 tot 1991; in 1994 volgde nog een uitgave in één boekdeel).
(scan Universiteitsbibliotheek Gent)
1 Pernkopf begon er midden jaren 1930 aan als studieboek voor zijn studenten omdat hij de bestaande
anatomische tekeningen niet goed genoeg vond (Paterniti).
2 Het werk werd ook vertaald in het Japans en Italiaans.
-
2
dwarsdoorsnede buik (zelfgemaakte scan uit driedelige editie Boehringer Ingelheim)
-
3
dwarsdoorsnede borstkas (scan Universiteitsbibliotheek Gent)
dwarsdoorsnede borst (zelfgemaakte scan uit driedelige editie Boehringer Ingelheim)
-
4
doorsnede hals (scan Universiteitsbibliotheek Gent)
Midden jaren 1990 kwam de Pernkopf atlas in opspraak. De man bleek een gedreven
Oostenrijks nazi geweest te zijn en had voor de afbeeldingen in zijn werk lijken van
nazislachtoffers gebruikt. Er waren al langer geruchten maar die waren onder de mat
geveegd omwille van de vermaardheid, kwaliteit en bruikbaarheid van de atlas (Wade-
1996). Toen in 1952 de derde band verscheen, werd die bejubeld en de paar kritische
vragen over de herkomst van de lijken werden vrijwel meteen de kop ingedrukt. De
Oostenrijkse krant Der Montag reageerde furieus op elke kritiek: Oostenrijk moest trots
zijn op mannen die de ganse wereld dienen en helpen, in plaats van hen uit politieke
-
5
wraakzucht van alles te beroven en jarenlang in een zijkamertje te parkeren (Lamsa).
Naziprofessor
Eduard Pernkopf (1888–1955), geboren en getogen in Oostenrijk, was als student
geneeskunde (aan de Weense Medische School) lid van de nationalistische politieke
studentenbeweging Die Akademische Burschenschaft Allemania (Hubbard). In 1932 werd
hij steunend lid van de Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei (NSDAP, de
nazipartij), in 1933 trad hij toe tot de in Oostenrijk nog legale NSDAP en een jaar later
tot de verboden Sturmabteilung of SA (op 19 juni 1933 verbood Oostenrijk beide
organisaties en ze gingen ondergronds).
Als professor anatomie stond Pernkopf sinds 1933 aan het hoofd van het tweede
departement anatomie van de gerenommeerde universiteit van Wenen. Staf en
studenten van het departement hadden sinds eind 19de eeuw een ononderbroken
geschiedenis van rechtspolitiek extremisme. In de jaren 1920-30 blonken ze uit in
pangermanisme en antisemitisme. Na de Anschluss (de aanhechting van Oostenrijk bij
Duitsland, maart 1938) werd Pernkopf decaan van de medische faculteit. Hij hief het
liberaal-democratisch departement-I op, eiste dat elk personeelslid aantoonde van
Arische afstamming te zijn en iedereen moest trouw zweren aan de Führer. Wie hier
geen gevolg aan gaf, kwam op een zwarte lijst voor de rector te staan. Tegen eind
september 1938 waren de meeste leden van de faculteit (153 van de in totaal 197) aan
de deur gezet en waren velen geëmigreerd (Angetter-2000; Ernst-1995, Hildebrandt-
2016, 129, 278; Hubbard; Malina, 196; Wade-1996; Weindling, 122-123; Weissmann,
-
6
160; Williams, 9).
Achttien Engelse medici drukten op 26 maart 1938 in een schrijven in The Lancet hun
grote zorg uit over ‘het mogelijke lot van hun collega’s omwille van hun medische of
sociale visies, of omdat ze tot het joodse ras behoren’. Ze smeekten collega’s over de
hele wereld om door protest of hulp elk lid van de ‘professie’ te steunen die onder het
nieuwe regime gebukt ging. Op 2 april volgde een schrijven van een arts die zich zorgen
maakte over het grote aantal Duitse artsen die noodgedwongen hun beroep in het
Verenigd Koninkrijk moesten uitoefenen en in het ogen van het publiek hoger
gekwalificeerd waren dan Engelse artsen. De auteur had het over oneerlijke concurrentie.
Een week later viel een collega hem bij. In een commentaar wees The Lancet erop dat
sinds Hitler aan de macht was ‘187 Duitse artsen toelating hadden gekregen om hun
beroep in Engeland uit te oefenen, terwijl het (Brits) medisch register vijftigduizend
namen telt’. De auteur zegt ervan overtuigd te zijn dat niemand voorstander is van
onbeperkte toegang voor alle vluchtelingen maar dat het toch mogelijk moet zijn om
‘bepaalde zorgvuldig gekozen individuen toe te laten hier hun werk verder te zetten in
het belang van de medische wetenschap en het lenigen van menselijk leed. Op 23 april
wijdde The Lancet een editoriaal aan de kwestie (An overcrowed profession?): het gaat
inderdaad maar om een bijzonder klein aantal immigranten maar alle 187 Duitse artsen
hebben zich wel in een al door artsen overbevolkte chique wijk (Harley street) gevestigd.
Autochtone artsen beklagen zich over verlies van klandizie. The Lancet besluit dat
misschien enkele, maar zeer zeker niet veel Oostenrijkse artsen welkom kunnen zijn. In
juni verwelkomde The Lancet nog minstens één Oostenrijks arts: Sigmund Freud
(Weissmann, 163-164).
Op 6 April 1938, vier dagen na Pernkopfs benoeming tot decaan en minder dan een
maand na de Anschluss, zette Pernkopf in SA-uniform zijn medische en politieke visie
uiteen in een toespraak voor professoren, studenten en personeel van de faculteit
(Weissmann, 147-159). Na een lofrede op Adolf Hitler en de Anschluss – ‘het in
vervulling gaan van mijn jeugddroom’ – had Pernkopf het over 'elementen die niet tot
ons volk behoren', geestelijke krachten die 'des te verderfelijker zijn naarmate ze
wezensvreemd zijn aan eigen volkse krachten', zoals de atonale melodieën die de
'schone Duitse muziek dreigen te vernietigen' (Mahler, Berg, Schönberg…) (Weissmann,
153). Diezelfde verderfelijke invloed bedreigt, aldus Pernkopf, ook de wetenschap en de
geneeskunde. Geen l’art pour l’art, geen liberale vrijheid in de wetenschap, maar orde!
Wie een volwaardig arts van het Derde Rijk wil worden, moet beseffen dat
nationaalsocialisme behalve een politiek ook 'een wereldbeeld is dat ons hele willen en
streven, denken en handelen, dus ook elke uiting van ons geestesleven beïnvloedt,
doordringt en bevrucht'. Als arts moet je dus niet alleen de enkeling helpen maar 'het
ganse Volkskörper in zijn grootste lichamelijke nood'. In een tijdperk van
rassenvergiftiging, vergrijzing en geboortedaling moeten enkelingen verzorgd worden in
functie van het behoud van het geheel, het volk. Daarom zal het curriculum voortaan ook
rasfysiologie, raspsychologie, raspathologie en genetica omvatten. Artsen moeten het
Volkskörper begunstigen, in positieve zin door het bevorderen van erfelijk
hoogwaardigen, in negatieve zin door uitroeiing van erfelijk minderwaardigen en
gehandicapten. De mythe van het bloed, besloot Pernkopf, is dankzij 'de grootste zoon
van onze Heimat' - Hitler was een Oostenrijker - weer levendig, de heroïsche geest is
terug ontwaakt: 'Adolf Hitler, Sieg Heil, Sieg Heil, Sieg Heil!', terwijl hij en alle
aanwezigen eendrachtig de nazigroet brachten (Pernkopf-1938; Weissmann, 153).
-
7
Pernkopf tijdens zijn openingslezing als decaan van de medische faculteit. Wenen, 6 april 1938
aan het slot van die lezing
In 1942 voegde Pernkopf hier in een lezing voor studenten geneeskunde aan toe dat het
hun taak was 'de erfelijk en raciaal zieken te elimineren uit de bloedstroom van
individuele families en de natie, en de gezonden en alles wat een persoon gezond en
sterk hield te identificeren en te bevorderen, bijvoorbeeld door huwelijksvoorlichting’. De
arts, besloot hij, is nu ook de raadgever van de politieke wetgever en deelt dus in het
politieke leiderschap van de natie (Malina, 197).
In augustus 1945 werd Pernkopf – sinds maart ’43 rector van de universiteit - als
leidinggevend nazi gearresteerd door de Amerikanen en gedurende anderhalf jaar
opgesloten in een Amerikaans gevangenkamp in de omgeving van Salzburg (Camp
-
8
Marcus W. Orr ook Lager Glasenbach geheten), een kamp voor gewezen nazi's en
oorlogsmisdadigers. Pernkopf werd uit al zijn functies ontheven maar nooit concreet van
iets beschuldigd. Dankzij zijn goede connecties kwam hij vrij als 'kleine meeloper'
(Angetter-2000; Hubbard; Malina, 1998). Begin 1949 mocht hij als professor emeritus
zijn werk aan de anatomische atlas in alle stilte hervatten aan het Instituut voor
Neurologie van de Weense universiteit (Malina, 196). De artikels die hij toen nog schreef
werden gepubliceerd in de Wiener Klinische Wochenschrift en hij kreeg een pensioen
uitgekeerd (Hildebrandt-2016, 13). Alle kunstenaars die voor hem gewerkt hadden,
hervatten de samenwerking. Het Anatomie Instituut was weliswaar vernietigd door een
geallieerd bombardement maar er bleef genoeg menselijk 'materiaal' over om de atlas te
vervolledigen (Lamsa). Eind 1946 berichtte het instituut dat in de kelders nog een aantal
lijken lagen die voor lezingen en preparaten werden bewaard (Mühlberger, 64-65). Een
half jaar later waren er weer lijken te kort (Mühlberger, 65).
van links naar rechts: Karl Endtresser, Ludwig Schrott, Eduard Pernkopf, Werner Platzer, Franz Batke, 1952
Wir haben es nicht gewusst
Anatomen, chirurgen en artsen die tot in de jaren 1990 de atlas gebruikten, hadden vrij
makkelijk kunnen nagaan waar Pernkopf voor stond. Het was verre van een geheim dat
hij een prominent nationaalsocialistische academicus was. Zijn virulent antisemitische
maidenspeech als decaan was in het gerenommeerde Wiener Klinische Wochenschrift
gepubliceerd en dat was niet onopgemerkt gebleven. The Lancet had er twee maand
later aandacht aan besteed onder de hoofding New tests of scientific truth. Voor Pernkopf
en kompanen, luidde het, is bruikbaarheid voor een politiek regime het nieuwe criterium
voor wetenschappelijke en medische waarheid.3 Maar toen een kwart eeuw later de
Pernkopf atlas in het Engels verscheen, vond The Lancet dat het werk in geen enkele
medische school mocht ontbreken,4 zonder dat iemand, ook de redactie niet, enig
3 The Lancet, May 28, 1938, p. 1231
4 The Lancet, Vol I: May 9, 1964, p. 1024; Vol II: October 3, 1964, p. 738
-
9
verband legde met Pernkopfs mens- en wereldbeeld (Malina, 196). In 1959 kreeg een
van de illustrators, Erich Lepier, de titel van professor als erkenning voor zijn bijdrage
aan de wetenschap (Hildebrandt-2016, 280; Williams & Wilkins, 1997).
De analyse van Pernkopfs antisemitische toespraak als decaan, in 1985 door Gerald
Weissman (die de atlas maar heel even vermeldde en hem tedious noemde, p. 153),
bracht hier geen verandering in. Die kwam er ook niet toen David J. Williams, een
hoogleraar medische illustratie (Purdue University) die in Oostenrijk achthonderd
bewaard gebleven aquarellen bestudeerde en een van de tekenaars interviewde in de
hoop van hem zijn techniek te leren, drie jaar later Pernkopf en atlas aan de kaak stelde
(Hildebrandt-2016, 278; Wade-1996).
Nazisymbolen
Franz Batke, de geïnterviewde tekenaar, vertelde Williams dat Pernkopfs belangrijkste
illustrators (Erich Lepier, Ludwig Schrott, Karl Endtresser en Batke zelf) actieve
nazipartijleden waren geweest of aan de oorlog hadden deelgenomen (Hildebrandt-2016,
278; Wade-1996). Sommigen hadden aan hun handtekening op de aquarellen een
nazisymbool toegevoegd. Erich Lepier gebruikte nu en dan een hakenkruis dat de
eindletter van zijn naam verbond met ‘Wien’. Bij nazicht van de oorspronkelijke editie
bleek dat Lepier dat deed in het in 1941 gepubliceerde en in 1943 herdrukte tweede
volume van de atlas.5 Lepier ondertekende zowel zonder als met hakenkruis, dat laatste
op ‘tafel’ 2, 3, 16 en 18 in Band II, 1ste helft] Volgens Seidelman (-1999, tekst en noot
28) stonden de original unaltered signatures, complete with Nazi symbols ook in de
tweedelige Engelstalige editie uit 1964, de Atlas of Topographical and Applied Human
Anatomy. Bij nazicht bleek dit niet te kloppen. Op sommige tekeningen in deze editie
wordt Lepiers handtekening gevolgd door ‘Wien’ maar nergens door een swastika. Ook in
de uit 1963 daterende Duitse editie, waarop de Engelse publicatie teruggaat, zijn bij de
handtekeningen (E. Siber, Batke, Endtresser, W. Diets, L. Schrott en Lepier) weinig of
geen referenties aan het nazitijdperk terug te vinden. De eindletter van Lepier loopt
soms wat raar uit en komt een enkele keer (deel 2, p. 205) in de buurt van een half
hakenkruis. Op enkele andere pagina's (onder meer p. 222) zit tussen ‘Lepier’ en ‘Wien’
een witte vlek. Maar in die twee delen viel nergens een swastika te bespeuren.
5 Dit volgt indirect ook uit noten 23 en 24 in Seidelman-1999
-
10
-
11
Deze afbeelding uit de Pernkopf Atlas, II Band‚ Bauch, Becken, Beckengliedmaßen werd op 15 april 2013
gebruikt in een tekst bij Een speld in een hooiberg – 100 oorzaken van buikpijn, een aflevering van het
Oostenrijks radioprogramma Radiodoktor - Medizin und Gesundheit waaraan verscheidene Oostenrijkse artsen
deelnamen. In het programma werd met geen woord gerept over Pernkopfs verleden.
De bewering dat Karl Endtresser de dubbele S in zijn naam en Franz Batke de twee
laatste cijfers van het jaartal 1944 als SS bliksemschichten schreven (Hildebrandt-2016,
278; Israel, 137; Seidelman-1999; Weindling, 123) - de mythische Sig- of Siegrune - is
onjuist. Dat was nu eenmaal de schrijfwijze in het onder nazi’s gebruikte mythisch-
Germaanse schrift (Angetter-2000; Spann, 51). Boven de ‘44’ in vermeld jaartal staat
een horizontaal streepje, zoals boven andere jaartallen in Batke’s handtekening. De 4 in
het jaartal 1954 is op dezelfde wijze geschreven.
-
12
trigonum submandibulare - driehoekige regio onder de kaak (zelfgemaakte scan uit editie Boehringer Ingelheim)
-
13
de aan de oppervlakte liggende aders en zenuwen van de hals (scan Universiteitsbibliotheek Gent)
De relatief zeldzame toevoeging van een swastika aan een handtekening droeg bij aan
het hardnekkige gerucht dat er lijken van concentratiekampslachtoffers en joden waren
gebruikt voor de schetsen (Wade-1996). David J. Williams schonk hier geen geloof aan
omdat hij wist dat het Weense anatomie instituut tijdens de oorlog alleen lijken had
gebruikt van mensen die door het Wiener Landesgericht ter dood waren veroordeeld. Hij
stak voor alle zekerheid zijn licht op bij het Simon Wiesenthal's Documentation Center
(Wenen) en kreeg in 1982 van Wiesenthal te horen dat ‘de gevangenen in het Wiener
Landesgericht (…) niet-joodse Oostenrijkse patriotten, communisten en andere vijanden
van de nazi's waren' (Wade-1996). In 1998 stelde ook de senaatscommissie van de
Weense universiteit in haar grondig eindrapport (zie hieronder) dat de vermoedens dat
voor sommige afbeeldingen lijken van krijgsgevangenen of joodse slachtoffers zouden
zijn gebruikt, op persoonlijke indrukken en associaties berusten. Er is voor dergelijk
gebruik bewijs noch tegenbewijs (Spann, 51).
De bevindingen van Williams bleven zo goed als onopgemerkt, mogelijk omdat ze in een
-
14
minder bekend tijdschrift werden gepubliceerd (Wade-1996; Zang, 4), misschien ook
omdat men niet op prijs stelde dat hij de tekeningen in de atlas ‘absolute meesterwerken
van anatomische kunst’ had genoemd (Wade-1996; Zhang, 2, 4; Paterniti, passim).
Begeerde lijken
Experimenten op en ontleding van dieren en mensen ‘behoorden van bij het begin van de
wetenschappelijke geneeskunde in het Europese Avondland tot haar vanzelfsprekende
inventaris’ (Baader, 27). Eind negentiende eeuw begon men zich ethische vragen te
stellen over de experimenten op arme en zieke mensen (Baader, 33-34, 52). Stoffelijke
overschotten van terechtgestelden waren al eeuwenlang de eerste legale bron voor
anatomische dissectie (Hildebrandt-2008). Ze waren ook zeer gegeerd omdat exact
bekend was wanneer en hoe de persoon in kwestie gestorven was en het vaak om vrij
jonge mensen ging. Anatomen wilden de lijken zo vers mogelijk om perfecte specimens
te 'oogsten'. Sommigen werkten daarom vlakbij een executieplaats; anderen lieten de
lijken zo snel mogelijk overbrengen (Noack, 12; Spann, 46; Weindling, 119). Dat
anatomen tijdens het naziregime dankbaar gebruik maakten van het groter aanbod hoeft
dus niet te verbazen (Angetter-2000; Hildebrandt-2013). Hermann Voss, een anatoom
die onderzoek verrichtte aan de rijksuniversiteit van Posen en eveneens een leerboek
anatomie publiceerde (Taschenbuch der Anatomie), profiteerde van de vlakbij gelegen
Gestapo guillotine. Op 10 maart 1942 tekende hij in zijn dagboek enthousiast op: 'De
geprepareerde organen van de terechtgestelden waren mooier dan ik ooit in een
dissectiekamer had gezien’ (Malina, 197).
Ook in andere landen werd voor, tijdens en na WO-II ‘materiaal’ van terechtgestelden
gebruikt (Hildebrandt-2016, 238-240). Ze bleven tot in de jaren 1950 de ‘gouden
standaard’ (Redies & Hildebrandt, 2413-2414). In Anglo-Amerikaanse publicaties werd
dat verzwegen, maar ook in Britse en Amerikaanse anatomische collecties zitten nog
steeds specimens uit de achttiende, negentiende en twintigste eeuw (Hildebrandt-2016,
239-240).
Ook Duitse anatomen gebruikten dus lijken van terechtgestelden voor de nazi’s aan de
macht kwamen (Hildebrandt-2008). Maar er waren te weinig terechtstellingen, minder
dan tien in de laatste vijf jaar van Weimar Duitsland (Noack, 12). Enkele maanden na de
machtsovername drongen anatomen dan ook aan op automatische overdracht van lijken,
maar Justitie ging daar niet op in. Direct na een executie werden soms organen
weggenomen voor weefselonderzoek, maar de rest van het stoffelijk overschot ging naar
verwanten van de terechtgestelde (Noack, 12). Die rechthebbenden werden niet zelden
te laat ingelicht, ook al fulmineerden juristen daartegen (Noack, 12; Weindling, 120).
Vanaf 1943 mochten lijken van joden, Polen en verraders niet meer opgevraagd worden
door familie, maar wetenschappelijk gebruikt worden (Weindling, 120).
In 1935 bepaalde het Ministerie van Justitie (wet van 22.10.1935) dat lijken van
terechtgestelden moesten worden overgebracht naar de dichtst bijgelegen universiteit.
Sommige anatomische instituten geraakten hierdoor vrijwel verstoken van de toen nog
relatief zeldzame lijken (Noack, 14). In 1937 stelde Justitie dat het lijk van iemand die
was terechtgesteld wegens land- en hoogverraad automatisch richting anatomie ging
(Noack, 14). Om een eind te stellen aan het getouwtrek tussen anatomen beklemtoonde
een rondschrijven van het Rijksministerie voor Wetenschap, Opvoeding en Onderwijs
(dd. 18.2.1939) nogmaals dat de lijken op staande voet naar het dichtstbij gelegen
-
15
Anatomische Instituut moesten worden overgebracht voor wetenschappelijk onderzoek
en onderwijs (Spann, 46). Doordat de precieze verdeling werd overgelaten aan lokale
beambten kwam er geen eind aan het getwist. In april 1940 legden de Ministeries van
Wetenschap en Justitie quota's vast. De concurrentiestrijd ging nog door tot in 1941
omdat er door de moorden in het kader van het 'euthanasie'programma en de erop
volgende crematie almaar minder lijken beschikbaar waren uit ziekenhuizen en
verpleeginstellingen (Noack, 14), al werd in sommige anatomie instellingen ook gebruik
gemaakt van slachtoffers van dit programma (Angetter-2000, p. 1455).6
dwarsdoorsnede vrouwelijk bekken (zelfgemaakte scan uit driedelige editie Boehringer Ingelheim)
6 Dit moordprogramma werd kort voor de inval in Polen (1 september 1939) opgestart. Artsen en vroedvrouwen
moesten alle fysiek en mentaal misvormde kinderen aan de bevoegde instanties melden. Fysiek en mentaal
gehandicapte instellingskinderen werden systematisch onderworpen aan zogenaamde euthanasie (inspuitingen
met morfine, overdosis kalmeermiddelen of slaappillen). Een veertiental dagen na de inval in Polen was het de
beurt aan volwassen geesteszieken in Poolse instellingen. Kort daarna waren Duitse krankzinnigen aan de
beurt. De grensoverschrijdende, internationale oorlog ging gepaard met een burgeroorlog, een oorlog binnen de
grenzen. Deze Endlösung der sozialen Frage moest een honderdvijftig jaar oude droom in vervulling doen gaan,
de definitieve uitschakeling van alle ‘onbruikbaren’, al wie uit de boot viel van de industriële maatschappij (van
den Berghe, 303-305).
-
16
Commotie
In de jaren 1980 stelden verscheidene Duitse wetenschappers, onder andere de
geneticus Benno Müller-Hill en de historicus Götz Aly, kritische vragen over de herkomst
van anatomische preparaten in het Kaiser-Wilhelm-Instituut voor Antropologie,
Menselijke erfelijkheidsleer en Eugenetica in Berlijn (nu de Charité). Het stilzwijgen van
de anatomen zelf werd voor het eerst doorbroken in 1988 door de universiteit Tübingen
(Hildebrandt-2016, 12-16; Redies & Hildebrandt, 2412, 2414). In datzelfde jaar
onthulden enkele media (lokale en nationale televisie) dat er in de pathologische
collecties van verscheidene Duitse instellingen nog specimens van nazislachtoffers zaten
en dat bij onderzoek en onderwijs nog steeds preparaten van dergelijk menselijk weefsel
werden gebruikt (Malina, 194; Noack, 9; Seidelman-1992, 275; Seidelman-2012).
Op verzoek van de Israëlische minister voor religie, Zevelin Hammer, vroeg de Duitse
bondskanselier Helmut Kohl aan alle staatsministeries om hun collecties na te kijken en
alle specimens van nazislachtoffers eruit te verwijderen. De stoffelijke overschotten
moesten worden overgedragen aan de joodse gemeenschap opdat die ze op geëigende
wijze kon begraven. In 1994 was het overzicht van alle ministeries klaar. Bleek dat in
twee deelstaten specimens van nazislachtoffers zaten en in zeven andere deelstaten
specimens die niet afdoend geïdentificeerd konden worden maar mogelijk tot dezelfde
groep behoorden (Hildebrandt-2016, 14).
In het Derde Rijk werden naar schatting in totaal 35.000 tot 40.000 lijken aan
anatomische departementen geleverd (Hildebrandt-2016, 187).7 Lijken van kinderen,
bijna uitsluitend vroeg-, fout- of doodgeborenen, werden niet als nazislachtoffers
beschouwd. In 1941 gingen 1.118 kinderlijken naar anatomische instellingen (Spann,
46). In totaal zou het om zevenduizend foetussen en kinderlijkjes gaan (Hildebrandt-
2016, 279).
Onderzoek
Vanaf de jaren 1980 nam in het Westen en in Israël de aandacht voor de joodse
slachtoffers van het naziregime zienderogen toe. Die Holocaust genoemde genocide8
verdrong langzaam maar zeker de kijk op andere dan joodse slachtoffers. Ook wat de
Pernkopf atlas betreft ging men er zomaar vanuit dat de man ook of uitsluitend lijken van
joodse slachtoffers had gebruikt (Redies & Hildebrandt, 2415). Om die reden lieten
steeds meer Duitse instellingen hun anatomische collectie plechtig begraven (Caplan-
1992, 92) en was er ook flink wat over te doen in de media (Hildebrandt-2016, 279).
In 1995 – de vijftigste verjaardag van het einde van WO-II, het moment ook waarop in
verscheidene landen Holocaustmusea werden opgericht en negationisme bij wet werd
verboden – vroeg Yad Vashem (Israel Holocaust and Martyrs Remembrance Authority)
7 In eerdere publicaties schatte Hildebrandt het aantal op 40.000 tot 45.000 (Hildebrandt-2009b; Hildebrandt-
2014).
8 ‘Holocaust’ is een slachtofferbegrip en betekent brandoffer; de daderterm is Endlösung der Judenfrage,
neutrale en wetenschappelijke termen zijn: jodenmoord, jodenuitroeiing, judeocide en nazigenocide op de
joden.
-
17
aan de universiteiten van Wenen en Innsbruck - waar zich nog resten van joodse lijken
zouden bevinden – een officieel onderzoek met buitenlandse experts in te stellen. Aan de
uitgever van de Pernkopf atlas werd gevraagd om het boek uit de handel te nemen. Eind
1996 drongen Howard Israel en William Seidelman in een gezamenlijk schrijven in JAMA
(American Medical Association) nog eens op dergelijk onderzoek en ze onderstreepten
dat er vermoedelijk ook joodse slachtoffers waren gebruikt. In naam van de uitgever van
de Amerikaanse editie van de atlas (Waverly Inc) liet Edward E. Hutton Jr. in hetzelfde
blad weten dat Pernkopf zonder twijfel een gedreven nazi was, dat de uitgeverij wou
meewerken aan een onderzoek naar de herkomst van de lijken en daar financieel aan
wou bijdragen maar onderscheid bleef maken tussen de man en zijn werk zolang niet
was bewezen dat het om slachtoffers van concentratiekampen ging. Mocht blijken dat dat
toch het geval was dan zou dat in volgende edities worden herdacht (Hutton;
Hildebrandt-2016, 278-279; Wade-1996).
Begin 1997 kondigde de universiteit van Wenen een grondige expertise aan. Een
universitaire senaatscommissie stelde een onderzoek in naar levering en gebruik van
lijken van slachtoffers aan de Weense universiteit en haar instellingen.9
Het onderzoek spitste zich aanvankelijk toe op joodse slachtoffers, maar al snel bleek dat
het voornamelijk of zelfs uitsluitend om lijken van niet-joden ging (Hildebrandt-2016,
191). Dat lag min of meer voor de hand. Het merendeel van de onder het nazibewind
voor anatomische doeleinden gebruikte lijken waren terechtgestelden, mensen die zich in
woord of daad tegen de nazi’s hadden verzet of daarvan werden verdacht. Joden die zich
verzetten riskeerden veel meer dan niet-joden en waren daardoor in de minderheid.
Bovendien bleven er in Duitsland, Oostenrijk en door Duitsland bezette gebieden almaar
minder joden over ten gevolge van de veelal gedwongen emigratie en de deportaties
richting getto’s en uitroeiingskampen (Hildebrandt-2016, 191). Nog belangrijker was
waarschijnlijk dat vanuit de racistische mensvisie van de nazi’s lijken van leden van het
in hun ogen minderwaardig joodse ras minder of niet geschikt waren voor anatomisch
onderzoek, behalve als dat hun racistische mensvisie kon staven. Zo trokken twee SS-
antropologen, medewerkers van Dr. August Hirt, SS-officier en directeur van het
anatomisch instituut van de universiteit van Straatsburg, in juni 1943 naar Auschwitz om
er een honderdtal ‘typische joden’ te selecteren die Hirts raciale skeletverzameling
moesten uitbreiden. Van de negentachtig ‘uitverkorenen’ overleefden drie personen de
reis niet, de andere zesentachtig werden vergast in het bij Straatsburg gelegen
concentratiekamp Natzweiler-Struthof, waar ook veel medische experimenten op niet-
joodse gevangenen werden verricht (Hildebrandt-2014; Hildebrandt-2016, 191, 242,
304; Redies & Hildebrandt, 2414).
9 De medische faculteiten van Graz en Innsbrück werden niet bij het onderzoek betrokken; die konden – zo
luidde het - als ze dat wilden daar zelf een initiatief voor nemen (Spann, 45).
-
18
frontale doorsnede borstkas (scan Universiteitsbibliotheek Gent)
Eindrapport
De universitaire senaatscommissie stelt in haar in 1998 afgerond eindrapport
(Senatsprojekt der Universität Wien: Untersuchungen zur anatomischen Wissenschaft in
Wien 1938-1945), gebaseerd op bewaard gebleven documenten en enkele getuigenissen,
dat sinds het begin van anatomische dissecties in Wenen, in het jaar 1404, lijken van
terechtgestelden werden gebruikt. Vanaf de 18de eeuw kwamen er stoffelijke
overschotten van in hospitalen overleden paupers bij. Een Pruisische wet uit 1877,
aangevuld door enkele lokale wetten, gaf de anatomische instellingen het recht lichamen
van terechtgestelden te gebruiken als niemand het lichaam had opgeëist (Hildebrandt-
2016, 56). Het Anatomie Instituut van de Weense universiteit was toen al vermaard
-
19
(Mühlberger, 33). In 1927 ontving het instituut gemiddeld tweehonderd lijken per
semester, al bleven er altijd te kort (Mühlberger, 33, 46, 48-49).
In 1928 al bepaalde een Oostenrijkse wet dat lijken van gevangenen die niet waren
opgevraagd door familie moesten worden overgedragen aan anatomische instellingen. De
wet werd in 1937 bekrachtigd. Ook na de Anschluss gold dat door familie opgevraagde
lijken, ook van terechtgestelden, niet naar anatomie gingen behalve die van personen
terechtgesteld wegens hoogverraad. Er werden geen schriftelijke aanvragen van
verwanten teruggevonden (Mühlberger, 30, 32). Vermoedelijk durfden in dergelijke
dictatoriale tijden weinig familieleden het aan het stoffelijk overschot van een door die
dictatuur gedode persoon op te vragen. Lijken van terechtgestelden werden doorgaans
zonder meer overgedragen aan anatomische instellingen, iets wat velen stilzwijgend als
een bijkomende straf beschouwden (Mühlberger, 38).
Aan verscheidene instellingen van de Weense universiteit werden preparaten
teruggevonden die met zekerheid van nationaalsocialistische dan wel twijfelachtige
herkomst waren (Spann, 49). Voor het jaar 1939 werden weinig lijken van
terechtgestelden gebruikt, de meeste stoffelijke overschotten waren van personen
geëxecuteerd wegens een halsmisdaad (Redies & Hildebrandt, 2014). Het totaal aantal
lijken dat aan anatomische departementen werd geleverd is niet gekend. Wel
gedocumenteerd is het anatomisch gebruik van 3.887 lijken van geëxecuteerden. Het
werkelijke aantal moet veel hoger liggen (Hildebrandt-2016, 189-190).
Het precieze aantal terechtgestelden dat aan het Anatomisch Instituut van de Weense
universiteit werd toegekend, viel niet sluitend te achterhalen omdat het lijkenboek
(LeichenEingangsbuch) van die instelling op 7 februari 1945 vernield werd door een
bomtreffer (Mühlberger, 40; Spann, 45, 48). Vast staat dat minstens 1.377 lichamen van
terechtgestelde burgers, waaronder acht van joodse herkomst, in het Weense
anatomiedepartement zijn beland (Spann, 47; Weindling, 123). De meesten waren
geguillotineerd, sommigen – onder andere Wehrmachtsoldaten – gefusilleerd door de
Gestapo.10
De meeste lijken kwamen van personen die om politieke redenen waren terechtgesteld,
meer dan de helft (526 personen) wegens verzet of hoogverraad. Dat was in oorlogstijd
een bijzonder rekbare term, vielen er bijvoorbeeld ook onder: Rassenschande, diefstal
gepleegd tijdens de verduistering, zwarte marktpraktijken, illegaal slachten, luisteren
naar vijandelijke radiozenders en dergelijke meer (Hildebrandt-2016, 58, 192; Spann,
48).
De specimens van de nazislachtoffers die door het onderzoek van de anatomische
verzamelingen aan de verschillende instellingen van de Weense universiteit
teruggevonden waren, kregen in 2012 een laatste rustplaats in een door de stad Wenen
ter beschikking gesteld eregraf (Hildebrandt-2016, 280).
10 Een rondschrijven van het Reichsjustizministerium dd. 28.12.36 legde onthoofding door guillotine op als
algemene terechtstellingsmethode. Alleen in speciale omstandigheden werd gefusilleerd. Opknoping werd
gereserveerd voor de meest gruwelijke misdaden (Hildebrandt-2016, 57).
-
20
Bijna vierduizend andere lijken die in de periode 1938-1945 aan het Weense
anatomiedepartement werden geleverd, kwamen uit traditionele en legale bron: mensen
die een natuurlijke dood waren gestorven in hospitalen, rust- en verzorgingstehuizen,
psychiatrische instellingen of door zelfdoding, mensen van wie het lichamelijk overschot
niet was opgevraagd door verwanten (3.964 zogenaamde Freileichen). Daarnaast ook
enkele lichamen van mensen die het aan de wetenschap hadden geschonken. De meeste
lijken werden gebruikt voor onderwijs en onderzoek, enkele waren 'onbruikbaar'
(Angetter-2000, 1455-1456; Hildebrandt-2008; Hildebrandt-2016, 279; Spann, 46).
Pernkopfs anatomisch instituut heeft ook samengewerkt met de nabij Wenen gelegen
kindereuthanasie-inrichting Am Spiegelgrund (Spann, 50). Anders dan sommigen
vermoedden of suggereerden kwamen er geen lijken uit concentratiekamp Mauthausen of
bijkamp (Aussenlager) Gusen. Uit dat laatste oord gingen vermoedelijk wel stoffelijke
overschotten richting anatomisch instituut in Graz (Spann, 50. Mühlberger, 41).
De Duitse uitgever van de Pernkopf atlas, Urban & Schwarzenberg, stelde voor het
universitair senaatsonderzoek alle bewaard gebleven originele aquarellen ter beschikking.
Bleek dat van de in totaal 791 tekeningen ongeveer de helft voor de Anschluss was
gemaakt (Spann, 51), voor 1937, het jaar waarin het eerste deel van de atlas werd
gepubliceerd (Angetter-2000). De andere tekeningen konden niet gedateerd worden of
werden tijdens het naziregime gemaakt (Spann, 51). Eenenveertig aquarellen droegen
data uit de naziperiode en sommige van de op die tekeningen afgebeelde personen
waren vermoedelijk terechtgestelde nazislachtoffers (Hildebrandt-2016, 281; Spann, 51).
Rond het jaar 2000 besloot de uitgever de atlas niet meer te drukken ‘omdat er mogelijk
nazislachtoffers waren gebruikt voor de schepping ervan’ (Hildebrandt-2016, 281).11
11 De stad Wenen besteedt op haar website behoorlijk wat aandacht aan Pernkopf, vermeldt zijn beroemde
atlas maar rept met geen woord over de herkomst van de gebruikte lijken
https://www.geschichtewiki.wien.gv.at/Eduard_Pernkopf (geraadpleegd op 11.1.2020)
https://www.geschichtewiki.wien.gv.at/Eduard_Pernkopf
-
21
-
22
dwarsdoorsnede romp van een volwassene ter hoogte van de 12de rib rechts (scan Universiteitsbibliotheek Gent)
De praktijk
Op 12 mei 1934, voor de Anschluss dus, beklaagden Pernkopf en Schmeidel (de leider
van departement I) zich bij het college van professoren over het tekort aan lijken, een
klacht die ze tot in 1941 herhaalden (Mühlberger, 34, 51-52, 55). In oktober 1939 vroeg
Pernkopf nadrukkelijk dat zijn instituut niet alleen bevoorraad zou worden door de
Weense gevangenis maar ook door andere gevangenissen en oorden. Eén maand na de
Duitse inval in Polen had Pernkopf al oog voor de vele Polen die terechtgesteld zouden
worden. Zijn verzoek werd afgewezen (Mühlberger, 38-39, 41, 45) of achterhaald door
de in Wenen toegenomen executies (Carstens, Hildebrandt-2008; Israel).
Pernkopf drong meermaals aan op meer geld voor het transport van en de vergoeding
voor de lijken. Aan de strafinstelling waar de terechtstelling werd uitgevoerd werd in
1941 ‘6,67 RM betaald voor een ongeschonden lijk, een som die kon oplopen tot 10 RM
als het lijk snel ter beschikking werd gesteld. Voor een onthoofd lichaam (einen dem
Körper entnommenen Rumpf) werd 25 RM neergeteld; voor een lijk van een ongeboren
kind 0,67 RM’ (Pernkopfs woorden uit een schrijven van 13.3.1941 - Mühlberger, 59). In
februari 1943 drong Pernkopf aan op een verhoging van de ‘lijkensubsidie’
(Leichensubvention) van 45.000 naar 60.000 RM, voornamelijk bedoeld voor het
-
23
lijkentransport en de doodkisten die aan de gemeente Wenen moesten worden betaald.
Hij herhaalde zijn verzoek op 22 maart 1943 (Mühlberger, 62-63).
‘Köpfe – zur Vorbereitung zum Präparieren’, 1943, tekening door Leopold Metzenbauer12
Tot grote tevredenheid van Pernkopf nam tijdens het academiejaar 1941-42 het aantal
terechtgestelden in de gevangenis van Wenen toe. In 1942 zaten de opslagruimten van
het Anatomisch Instituut vol en Pernkopf aanvaardde geen lijkentransporten
(Mühlberger, 39, 41). Daarom zouden sommige terechtstellingen uitgesteld geweest zijn
(Hildebrandt-2016, 279; Metzenbauer in Mühlberger, 62). Ook in Jena, Innsbrück en
Königsberg was er een tijdje te veel ‘materiaal’ (Hildebrandt-2016, 299) omdat met het
keren van de oorlogskansen in 1942 het aantal executies sterk toegenomen was. In
maart 1943 was de behoefte van de anatomie instellingen volledig gedekt. Eind
november 1943 besliste Justitie dat familieleden niet meer op de hoogte gebracht
moesten worden van een terechtstelling (Noack, 15).
12 Leopold Metzenbauer (1910-1993) Oostenrijks tekenaar, illustrator, schilder en filmarchitect. Werkte van
1936 tot ‘38 als textieltekenaar. Vanaf 1943 begon hij geneeskundig-anatomische tekeningen/studies te maken
aan het instituut van Pernkopf. In 1949 was chefarchitect bij Wien-Film en maakte vanaf 1953 filmdecoraties.
Vanaf 1965 tekende hij opnieuw voor geneeskundige vakwerken. In 1981 werd hij door de stad Wenen tot
professor genoemd. Deze en de volgende tekeningen werden me ter beschikking gesteld door Ursulua Storch
van Wienmuseum, verzameling van de Kulturabteilung der Stadt Wien.
-
24
tekening door Leopold Metzenbauer, 1943
Een terechtstelling in de Weense gevangenis duurde ongeveer drie minuten. De executies
begonnen om 17u30 en eindigden om 20u (Mühlberger, 61). Op sommige dagen,
bijvoorbeeld op 8 december 1941, waren er tot 33 Justifizierungen (justificaties). Het
Anatomisch Instituut werd vierentwintig uur van tevoren, maar vaak pas de dag zelf op
de hoogte gebracht van nieuwe leveringen en dan werd iemand naar de executieplaats
gestuurd om ‘het onderzoeks- en onderwijsmateriaal’ in ontvangst te nemen. In het
instituut werden de lijken als houtblokken op elkaar gestapeld (Hildebrandt-2016, 58-60;
Metzenbauer, 62; Mühlberger, 54).
-
25
tekening van een terechtgestelde, in 1943 gemaakt door Leopold Metzenbauer
In het Anatomisch Instituut werden de lijken op vakkundige wijze van vlees ontdaan.
Abfleischer in rubberschorten verwijderden met messen het meeste vlees, kookten
hoofden uit om ze vervolgens te bleken. De geprepareerde hoofden gingen naar het
Rassenforschungsinstitut. Delen van lijken en lijken op overschot werden met de tram of
vrachtwagens naar de centrale begraafplaats vervoerd en in massagraven onder de
grond gestopt (Metzenbauer in Mühlberger, 62).
Leopold Metzenbauer, 1943 “Die Abfleischer – Mussten die Köpfe der Justifizierten vom Fleisch säubern’
Grenzeloze grensoverschrijding
In nazi-Duitsland gingen veel artsen hun boekje te buiten. Artsen die tijdens de
sterilisatiecampagne gehandicapten selecteerden werden per stuk betaald en gingen
overhaast te werk. Aktion T4, het 'euthanasie'programma (zie hierboven), bood
onderzoekkansen op afgeschreven mensen en kinderen voor ze vermoord werden.
Hersenen, organen en weefsels werden 'gerecupereerd' voor wetenschappelijk
onderzoek. Dit wordt nog steeds onderschat en er is ook weinig onderzoek naar gebeurd
(Weindling 7, 36). Op het perron van Auschwitz-Birkenau bepaalde een arts in een
handomdraai wie direct de gaskamer in moest en wie nog slavenarbeid kon leveren.
-
26
Hersenen werden gericht verstuurd naar instellingen. Professor Julius Hallervorden
(nazipartijlid sinds 1939) werkte met breinen van ‘euthanasie’- en oorlogsslachtoffers en
startte almaar nieuw onderzoek op. Soms besliste hij bij een bezoek aan een instelling
wie gedood moest worden. Na de oorlog deed Hallervorden zich voor als een opportunist,
iemand die wetenschappelijke waarde wou puren uit dodingen waar hij niets mee te
maken had. Hoe meer hersenen hoe beter, vond hij (Weindling, 39). Breinen van
depressieve mensen, mentaal gehandicapten, mensen met de ziekte van Parkinson,
vroege kinderziekten en hersentumors noemde hij 'prachtig materiaal'. In de jaren 1940-
44 ontving hij minstens 697 breinen uit één 'euthanasie'centrum. (Hanauske-Abel-1996,
6-7).
De hersenen van slachtoffers van onderdrukexperimenten in Dachau gingen naar
gerenommeerde Kaiser Wilhelm instituten. Het KWI voor psychiatrie ontving in de
periode 1940-45 circa vierhonderd mensenbreinen. Duitsland werd doorkruist door
hersenen en delen ervan; van instituut naar instituut, tot 1990 en later (Weindling, xiii,
35, 37, 39-40).
De honger van wetenschappers naar lichaamsdelen was niet te stillen. Begin 1941
maakte Eugen Fischer, de directeur van het KWI voor Antropologie, plannen voor een
grote erfelijk-biologische collectie van organen van kinderen en volwassenen, vooral
tweelingen (Weindling, 130). Er was een overvloed aan ‘materiaal’. Dr. Eberhard Karl van
de universiteit van Tübingen ontving in totaal 1.077 lijken van terechtgestelden. Veel
lichaamsonderdelen en preparaten werden nog lang na de oorlog gebruikt (Hanauske-
Abel-1996, 6-7) wegens een nijpend tekort aan ‘materiaal’ (Hildebrandt-2016, 260).
Artsen werden niet gestuurd door een centrale autoriteit en niemand werd gedwongen
om medische experimenten uit te voeren op weerloze mensen. Duitse en Oostenrijkse
artsen volgden hun eigen weg, geleid door wetenschappelijke agenda’s en professionele
rivaliteit. Ze waren er als de kippen bij om gebruik te maken van de onderzoekkansen die
de massale zuivering van het volk bood en zetten zich actief in voor de ontplooiing van
een ‘nieuwe orde’ met als centrale waarden eigen ras en gezondheid. Ze streden
onderling om financiering, posities en eretitels; intriges en bittere rivaliteit waren zelden
uit de lucht (Weindling, 22-23). Duitse medische tijdschriften publiceerden artikels
waarin de onvrijwillige deelname van patiënten ternauwernood was toegedekt (Caplan-
1992, 55; Hanauske-Abel-1986, 272; Weindling, xi, 11-12, 65).
Het ging ook niet om enkele rotte appels, het merendeel der artsen had boter op het
hoofd. In 1929, vier jaar voor de nazi's aan de macht kwamen, was al 6% van de Duitse
artsen lid van de dat jaar opgerichte nationaalsocialistische artsenliga. De
machtsovername door de nazi’s begin 1933 werd van harte begroet door de Duitse
Artsenkamer. In 1937 waren de artsen als beroepsgroep oververtegenwoordigd bij de SS
(zeven keer talrijker dan andere beroepen) en ze speelden een steeds belangrijker rol
aan universiteiten en in de regering (Cohen-2010; Hanauske-Abel-1986, 271). Aan het
eind van de oorlog, in mei 1945, waren meer dan 38.000 Duitse artsen, bijna de helft
van het hele contingent, lid van de nazipartij. Meer dan 7% van de artsengemeenschap
was toen bij de SS, tegenover minder dan 0,5% van de hele bevolking (Caplan-1992,
90; van den Berghe-1995, 109-113; van den Berghe-2008, 159).
Een andere mythe wil dat de medische experimenten geen wetenschap maar
pseudowetenschap waren. Alle uit die ‘onechte’ wetenschap voortgekomen resultaten
-
27
zouden van nul en generlei waarde zijn. ‘Vergeten’ werd dat de Duitse geneeskunde al
sinds de tweede helft van de 19de eeuw tot de beste en meest vooruitstrevende van de
hele wereld behoorde (Hildebrandt-2016, 236-237). Nationaalsocialistische artsen en
wetenschappers waren verre van onbekwaam, laat staan waanzinnig. Velen hadden een
uitstekende reputatie, ook internationaal (Caplan-1992, 55). Ook de anatomen waren
topwetenschappers. Hun werk was wetenschappelijk waardevol, ze onderhielden nauwe
contacten met Zweedse collega’s, woonden internationale bijeenkomsten in Italië en
Hongarije bij. (Hildebrandt-2016, 237).
Bij vergelijking met artsen die medische experimenten uitvoerden is Pernkopf klein grut.
Hoe verachtelijk de man en zijn ideologie ook geweest mogen zijn, hij was een gedegen
academicus en een vooraanstaand anatoom. Hij was ‘een nauwgezette en veeleisende
chef die achttien uur per dag werkte en nieuwe dissectie- en voorstellingstechnieken
ontwikkelde (Hildebrandt-2016, 129), een ‘geobsedeerd perfectionist die zijn werk onder
om het even welke politieke omstandigheden zou hebben voorgezet’ (Hildebrandt-2016,
281).
Ook andere anatomen maakten van de gelegenheid gebruik. Robert Heinrich Johannes
Sobotta (1869-1945), auteur van dat andere meesterwerk der anatomie, de Atlas der
deskriptiven Anatomie des Menschen (1904), vertaald in vele talen en tot voor kort
gebruikt in de opleiding geneeskunde (Sobotta Atlas of Human Anatomy, 21ste uitgave),
heeft tijdens het Derde Rijk enkele lijken van terechtgestelde verzetsstrijders gebruikt of
dat als directeur van het Anatomisch Instituut van de universiteit van Bonn toegelaten.
Sobotta was geen nazipartijlid maar hij bemoeide zich van bij het begin van de
machtsovername met de concurrentiestrijd om lijken. Toen begin oktober 1933 wettelijk
geregeld werd dat lijken van terechtgestelden naar de dichtst bijgelegen universiteit
moesten worden overgebracht, vroeg Sobotta een uitzonderingsmaatregel omdat ‘zijn’
Bonn minder lijken zou krijgen dan Keulen, terwijl daar beduidend minder studenten
geneeskunde waren (Forsbach, 528-529). Sobotta's verzoek werd afgewezen omdat, zo
luidde het, Bonn hoe dan ook meer lijken zou ontvangen dan ooit tevoren.
Op 30 november 1933 werden de lijken van zes in de gevangenis van Keulen
terechtgestelde communisten overgebracht naar Sobotta's anatomisch instituut. Een
katholieke gevangenispater drong er schriftelijk op aan de lijken snel vrij te geven om ze
kerkelijk te kunnen begraven. Sobotta antwoordde op nogal barse toon dat hij daar niet
kon op ingaan. De lijken waren afgestaan voor wetenschappelijk onderwijs en hij had
geen verplichting om ze te laten begraven. Alleen na betaling van 'meerdere honderden
mark voor conservering, kisten en transport van de lijken' wou hij de stoffelijke
overschotten eventueel vrijgeven, maar in elk geval pas nadat hun 'anatomische waarde'
volledig benut was (Forsbach, 532).
Een ander vermaard anatoom, Max Clara, sinds 1935 professor anatomie aan de
universiteit van Leipzig (vanaf 1942 in München), was nazipartijlid en dankte zijn carrière
minstens ten dele daaraan (Winkelmann). Zijn openingstoespraak in Leipzig, in SA-
uniform en bijgewoond door vertegenwoordigers van alle nazi-organisaties, was een
politieke demonstratie. Hij verwelkomde de 'nationaalsocialistische revolutie van 1933',
riep wetenschappers op 'om de marcherende colonnes van onze Führer te vervoegen' en
zijn redevoering werd – zoals die van Pernkopf enkele jaren later - integraal afgedrukt in
een gerenommeerd medisch tijdschrift. In 1942 schreef Clara er trots op te zijn dat de
-
28
wetenschap bijdroeg tot de grootse plannen van de Führer en hij riep wetenschappers op
om zich aan te sluiten bij de heersende ideologie en 'zowel intellectueel als door de
politiek van geweld' klaar te zijn voor de Duitse aanspraak op Europees leiderschap. De
man profiteerde van de toegenomen voorraad lijken en rekte de legale grenzen op door
het gebruik ervan te verzwijgen voor verwanten. Hij ijverde voor de nazi's in het
Anatomische Gesellschaft, de gemeenschap van Duitssprekende anatomen, en vormde in
1939 samen met Pernkopf de helft van het comité van die vereniging (Winkelmann).
Geen ander anatoom heeft zich na de oorlog zozeer moeten verantwoorden als Hermann
Stieve. In de Duitse Democratische Republiek werd hij vanaf 1949 beschuldigd door
studenten en gewezen verzetsstrijders. Stieve was van 1935 tot 1952 (het jaar van zijn
schielijke dood) hoofd van het anatomisch instituut van het beroemde Charité hospitaal
in Berlijn (hij had voorrang gekregen op Max Clara). Daar gebruikte hij voor onderzoek
en onderwijs lijken van criminelen, krijgsgevangenen en concentratiekampgevangenen.
Overblijfselen van in Plötzensee gefolterde en terechtgestelde verzetsvrouwen zette hij in
om zijn hypothese te toetsen dat vrouwen onafhankelijk van de menstruatiecyclus
zwanger kunnen worden (Noack, 19; Panush-2003). Na de oorlog verklaarde Stieve zijn
houding als volgt: ‘De anatoom (…) probeert alleen maar resultaten te bekomen uit die
incidenten [de executies] die tot de triestigste ervaringen uit de geschiedenis van de
mensheid behoren. Ik moet op geen enkele manier beschaamd zijn over het feit dat ik
door lichamen van terechtgestelden in staat was nieuwe gegevens te vinden, feiten die
voordien onbekend waren en nu door de hele wereld worden erkend’ (Hildebrandt-2008,
10-11).
Stieve was, zoals veel Duitse hoogleraren, nationaalconservatief en schoot goed op met
nazi’s maar trad nooit toe tot de partij. Hij had minder op zijn kerfstok dan Pernkopf en
Clara. Hij was waarschijnlijk de enige anatoom die de verbrande resten van de lijken
respectvol in urnen bewaarde (Noack, 19, 21-24). Dat hij toch fel aan de kaak werd
gesteld had mogelijk te maken met de vermaardheid van het Charité hospitaal en met
het feit dat hij in zijn wetenschappelijke publicaties bijzonderheden had vermeld over de
doodstrijd van de slachtoffers, hun lijden aanschouwelijk had gemaakt (Noack, 25 & 30;
Weindling, 122 & 181).
Het Weense instituut voor anatomie was een van de veelgebruikers, maar alle Duitse
anatomiedepartementen en zo goed als alle in nazi-Duitsland actieve anatomen hebben
lijken van terechtgestelde politieke gevangenen gebruikt (Hildebrandt-2016, 3, 186-187,
236, 298-299). Pernkopf was een van de velen en sommige anatomen en artsen gingen
een stuk verder dan hij. Tal van andere medische disciplines (forensische geneeskunde,
neuropathologie, pathologie…) hebben van de gelegenheid geprofiteerd (Hildebrandt-
2016, 243).
De wereldvermaardheid van de Pernkopf atlas en het feit dat de man, anders dan andere
anatomen die stoffelijke overschotten van nazislachtoffers hebben gebruikt, een virulent
nationaalsocialist was, dat zorgde ervoor dat de Pernkopf-affaire uitgroeide tot hét
voorbeeld van Oostenrijkse Vergangenheitsbewältigung (Malina) en het gedrag van
andere anatomen toedekte.
Over lijken gaan
Blijft de ethische vraag of de Pernkopf atlas verder gebruikt mag worden of, algemener,
-
29
men hier en nu gebruik mag of moet maken van relevante resultaten en inzichten van
onethisch onderzoek en misdadige experimenten.
Nogal wat medische technieken en geneesmiddelen danken hun bestaan aan
experimenten die ondertussen ethisch veroordeeld worden. Enkele voorbeelden uit vele.
James Marion Sims (1813-1884), een befaamd chirurg, vader van de moderne
gynaecologie, uitvinder van het vaginaal speculum en een naar hem genoemde positie bij
de bevalling, voerde van 1845 tot 1849 experimentele operaties uit op veertien zwarte
slavinnen om een techniek te ontwikkelen waarmee vesicovaginale fistulae (zweertjes
tussen urineblaas en vagina) verwijderd konden worden. Sims had de meeste slavinnen
gekocht om ze te opereren in zijn privéhospitaal, één vrouw liefst dertig keer, zonder
enige verdoving. Volgens Sims konden zwarten heel veel pijn verdragen. Eens hij de
techniek onder de knie had, opereerde hij ook witte vrouwen, nu wel met verdoving
(Card; Sartin; West & Irvine). De techniek heeft talloze vrouwen en baby’s het leven
gered.
In 1937 ontdekte Max Clara bij weefselonderzoek van terechtgestelden een tot dan
onbekende cel in de bronchiën, de kleinste vertakkingen in de longen. Deze naar hem
genoemde Clara cel (of clubcel) maakt proteïnen aan. In de voorbije twintig jaar hebben
verscheidene medici zich ingespannen om de cel te herbenoemen. Anderen daarentegen
vonden dat de geschiedenis niet herzien moet worden en dat Derde-Rijk eponiemen juist
herinneren aan een tijd dat de geneeskunde alle ethische grenzen overschreed (Pringle-
2010). In 2012 beslisten Amerikaanse en Europese artsenverenigingen dat de benaming
Clara cel nog twee jaar tussen haakjes mocht volgen op club cel, maar vanaf 2015 taboe
werd (Pringle; Winkelmann).
We danken essentiële kennis over het effect van radioactieve straling op mensen aan een
studie op overlevenden van de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki. Moeten die
gegevens verworpen worden omdat het gebruik van nucleaire wapens ondertussen
veroordeeld wordt? (Kaplan in Caplan-1992; Moe, 7). Moet je betrouwbare gegevens
over pellagra negeren omdat ze voortkomen uit criminele experimenten op gezonde
gevangenen (in 1915 in Mississippi)? Zullen we bruikbare inzichten over hepatitis
verwaarlozen omdat ze het resultaat zijn van opzettelijke besmetting van achterlijke
kinderen in New York? (Greene, 159). Mogen we een techniek, een methode, een
remedie toepassen die minder goed werkt? (Freedman, 144). Mag je resultaten van
onethisch onderzoek naast je neerleggen als mensen erdoor geholpen of gered kunnen
worden? (Greene, 158-159). Dergelijk schuldig verzuim, dat zou pas onethisch zijn. Als
door gebruikmaking van dergelijke gegevens ook maar één mensenleven gered kan
worden en je doet dat niet dan breid je het leed alleen maar verder uit (Riggs, 383).
Wie alle ethisch besmeurde geneeskundige praktijken afzweert zou bijzonder weinig
geneeskunde overhouden (Card, 204; Kaplan in Caplan-1992). Trek je de maatregel
toegepast op de Clara cel consequent door op alle onethisch anatomisch en medisch
onderzoek, dan ‘zou je de helft van de medische leerboeken moeten verscheuren. Beter
is toe te geven dat onze medische en ethische standaarden in de loop der tijd evolueren’
(Moe, 7).
Je kunt uit al die ellende toch maar beter iets positiefs puren (Freedman, 152; Moe, 7).
Vermoedelijk zouden ook slachtoffers dat toegejuicht hebben, zeker als het om unieke
onderzoeksresultaten gaat, onder meer omdat dergelijk onderzoek niet meer mag
-
30
(Caplan-1992, 64; Kaplan in Caplan-1992; Moe, 7; Pozos-1992, 103; Tyson). Overigens
werd in heel wat naoorlogse wetenschappelijke studies gebruik gemaakt van gegevens
uit nazi-experimenten (Moe, 5-7).
De Pernkopf atlas is een probleem van een andere orde. De man experimenteerde niet
op mensen, heeft voor zover bekend niemand gedood en maakte samen met zijn
illustrators een meesterwerk van anatomische kunst (Ernest April in Vedantam; Wade).
Akkoord, als fervent nazi steunde hij de vervolging van velen, maar als anatoom en
auteur van de atlas is hij niet schuldiger dan collega’s die geen atlas nalieten maar wel
lijken gebruikten van slachtoffers van het naziregime (Riggs, 385).
dwarsdoorsnede buikwand (scan Universiteitsbibliotheek Gent)
De Pernkopf atlas uit circulatie nemen, verandert niet het verleden maar wel heden en
toekomst. Het werk leert anatomie aan en doet dat zeer goed. Als de geschiedenis van
de atlas niet verzwegen wordt dan is zijn gebruik een eerbetoon aan de slachtoffers, hoe
indirect ook, en een blijvend gedenkteken én waarschuwing (Mahnmal in het Duits) dat
we ethisch bewust moeten blijven, steeds op onze hoede voor ontmenselijkende en
mensonterende ideologieën (Riggs, 384-385).
-
31
sagitale doorsnede schouder (scan Universiteitsbibliotheek Gent)
Toch willen sommigen de atlas weg uit bibliotheken, boekhandels en privécollecties
(Riggs, 380-381). Het werk zou niet te scheiden zijn van Pernkopfs politieke overtuiging
en werd daarom effectief uit enkele bibliotheken verwijderd (Malina, 195-196). Anderen
menen dat het gebruik van de atlas de gruwel retrospectief ongedaan kan maken en zo
een herhaling van dit soort ‘misdaden’ in de toekomst kan rechtvaardigen (Abraham
Foxman, in Atlas). Het eventueel verlies voor de geneeskunde zou minder zwaar wegen
dan het morele verlies (in Beecher).
Stel dat je de Pernkopf atlas uit de rekken haalt, wat moet je dan met andere
anatomische werken waar Pernkopfs illustrators aan meegewerkt hebben? De tekeningen
van Erich Lepier en Karl Endtresser staan in verscheidene atlassen, ook in de uitgave van
-
32
Sobotta's Anatomy uit 1997. Moet je dan ook die werken op de brandstapel gooien?
(Atlas; Hildebrandt-2016, 280; Riggs,382; Williams & Wilkins, 1997). Het is ook zeer de
vraag of je de kennis opgedaan uit de Pernkopf atlas voor die in opspraak kwam zomaar
uit je hoofd kunt bannen (Dr. Malcolm Hast, in Wade).
Tegenstanders van het gebruik van de Pernkopf atlas voeren soms aan dat het werk
voorbijgestreefd is door computersimulaties zoals het Visible Human Project. Dit in 1989
door de US National Library of Medicine opgestarte initiatief leverde vijf jaar later de
Visible Human Male op: 1.871 gedigitaliseerde, driedimensionaal uitgebeelde
dwarsdoorsnedes van een mannelijk lichaam. Het jaar daarop volgde de Visible Human
Female. Beider lichaam was direct na hun overlijden bevroren en in dunne plakjes
gesneden. Die werden digitaal gefotografeerd en gereconstrueerd in een
computerbestand dat tegen betaling op Cd-Rom en het internet geraadpleegd kon
worden.
Maar ook dit project verliep niet zonder problemen. Het door de National Library of
Medicine aangestelde comité had uit zeven mannelijke en drie vrouwelijke lijken de best
geproportioneerde man en vrouw geselecteerd. De vrouw was een 59-jarige huisvrouw
en haar lichaam was door haar echtgenoot ter beschikking gesteld van de wetenschap.
Of de vrouw hier ooit mee ingestemd had blijft onduidelijk. Het mannelijk lijk was dat
van Joseph Paul Jernigan, een mechanieker die in 1993 werd terechtgesteld wegens een
in 1981 gepleegde moord. Jernigan had kort voor hij de dodelijke injectie kreeg
toegediend de raad van een gevangeniskapelaan opgevolgd en zijn lichaam aan de
wetenschap geschonken om alsnog een bijdrage te leveren aan de maatschappij. Toen
het tot het comité doordrong dat hun ideale man een moordenaar was, besliste het dat
er geen ethisch bezwaar was tegen verder gebruik aangezien de man zijn lichaam
vrijwillig had afgestaan (Atlas-2001; Hildebrandt 2008; McConnell, The Lancet in een
korte voorstelling van het project, 1994).
Men wou Jernigans identiteit en crimineel verleden geheimhouden maar de media
kwamen er vrij snel achter. Juristen en medici stelden de ethische geldigheid van het
project in vraag, minder omdat het om een moordenaar ging dan wel omwille van de
omstandigheden waarin Jernigan toestemming had gegeven en ook omdat hem nooit
verteld was wat er met zijn stoffelijk overschot zou gebeuren. In bepaalde instellingen
bogen medisch-ethische comité's zich over de vraag of het Visible Human Project
gebruikt mocht worden. De Noorse Medische Associatie vond in 2009 van wel, op
voorwaarde dat het hele verhaal en het ethische dilemma uit de doeken werd gedaan
(Markestad).
Een gezien het onderwerp van dit artikel interessante reactie kwam uit de universiteit
van Wenen. Artsen uit het departement spoedgeneeskunde spraken in The Lancet hun
verontwaardiging uit over het feit dat volgens een in dat tijdschrift verschenen artikel
(McConnell) anatomische beelden van een terechtgestelde moordenaar op het internet
stonden. Het Weense departement noemde de doodstraf en elke medische deelname aan
executie onethisch; informed consent kan daar niets aan veranderen (Atlas-2001;
Roeggla).
Anderen betwijfelden of er bij iemand die op het punt staat terechtgesteld te worden
überhaupt sprake kan zijn van instemming (Hildebrandt-2008, 11). Men had ook relatief
makkelijk voor een ander lichaam kunnen kiezen, zoals blijkt uit het Korean Visible
-
33
Human Project waarbij het lichaam werd gebruikt van een 33-jarige man die aan
leukemie was overleden (Hildebrandt 2008, 11). Hildebrandt besluit dat 'gezien de
geschiedenis en de ethische controverses, moderne departementen anatomie met body
donation programs, in de toekomst zouden moeten afzien van het gebruik van lichamen
van terechtgestelden (Hildebrandt-2008, 11).
Vergelijk je het werk van Vesalius, Pernkopf en het Visible Human Project dan blijkt dat
de hele anatomie bezaaid is met ethische dilemma's en dat die zelden op bevredigende
wijze werden opgelost. Om de wonderen van de menselijke anatomie zo perfect mogelijk
voor te stellen besteedden anatomen vaak weinig of geen aandacht aan de 'details van
welvoeglijkheid en morele regels' (Arango e.a.).
Howard Israel, een Amerikaans oor- en kaakchirurg die de Pernkopf atlas als student
gebruikte en dat meer dan twintig jaar bleef doen bij zijn operaties (en ook als een der
eersten Pernkopfs naziverleden aan het licht bracht) zegt dat er zaken in staan die niet te
vinden zijn in andere anatomische atlassen (Israel, 133; Israel & Seidelman;
Hildebrandt-2016, 281). Hierdoor kan een chirurg soms beter werk afleveren (Atlas-
2001). Deze 'besmeurde kennis' niet gebruiken als ze betere medische beslissingen
mogelijk maakt, dat noemt ook hij onethisch (Howard Israel, in Atlas).
De gegevens in de Pernkopf atlas mogen gezien hun intrinsieke waarde niet verspild
worden maar moeten, voorzien van een streng editoriaal commentaar in hun
oorspronkelijke vorm gepubliceerd worden, nazisymbolen inbegrepen (Beecher, 372;
Caplan-1992, 64; Daniel S. Cutler in Malina, 196; Israel; Hildebrandt-2016, 281). Zo
herinneren ze aan de gruwel waaraan ‘objectieve’ wetenschap zich schuldig maken kan
(Atlas, Riggs, Greene en anderen). Vervals de geschiedenis niet, maar leg ze uit aan
artsen in opleiding in de hoop hen te behoeden voor deelname aan dergelijk kwaad
(Hildebrandt-2016, 281; Spiro, in Atlas). Verspreid kennis over het medische
naziverleden in medische scholen. Geef er les over, niet in een speciale cursus ethiek of
geschiedenis, maar in de lessen anatomie, fysiologie, pathologie, microbiologie en
farmacologie. 'Het bestond. Het gebeurde gisteren. Het was 'medisch' en
'wetenschappelijk', vrijwel gelijktijdig met de ontwikkeling van penicilline' (Greene, 169).
Bibliografie
Alliance for Human Research Protection - 1913–1951: Dr. Leo Stanley,
http://ahrp.org/1913-1951-dr-leo-stanley/ (geraadpleegd op 7.11.2016)
Alliance for Human Research Protection - 1932: U.S. Public Health, Tuskegee Syphilis
Experiment, http://ahrp.org/1932-u-s-public-health-tuskegee-syphilis-experiment/
(geraadpleegd november 2016)
Alliance for Human Research Protection – 1933-1953: Eduard Pernkopf’s Atlas— 'a
tainted beauty' http://ahrp.org/1933-1953-eduard-pernkopfs-atlas-of-topographical-and-
applied-human-anatomy-a-tainted-beauty/ (geraadpleegd op 12.8.2016)
Alliance for Human Research Protection - 1940s: Fiendish “Refrigeration” experiments on
mental patients at Harvard, U. of Cincinnati http://ahrp.org/1940s-a-series-of-
hypothermia-experiments-at-harvard-and-the-university-of-cincinnati-subjected-mental-
http://ahrp.org/1913-1951-dr-leo-stanley/http://ahrp.org/1932-u-s-public-health-tuskegee-syphilis-experiment/http://ahrp.org/1933-1953-eduard-pernkopfs-atlas-of-topographical-and-applied-human-anatomy-a-tainted-beauty/http://ahrp.org/1933-1953-eduard-pernkopfs-atlas-of-topographical-and-applied-human-anatomy-a-tainted-beauty/http://ahrp.org/1940s-a-series-of-hypothermia-experiments-at-harvard-and-the-university-of-cincinnati-subjected-mental-patients-prolonged-to-freezing-temperatures/http://ahrp.org/1940s-a-series-of-hypothermia-experiments-at-harvard-and-the-university-of-cincinnati-subjected-mental-patients-prolonged-to-freezing-temperatures/
-
34
patients-prolonged-to-freezing-temperatures/ (geraadpleegd november 2016)
Alliance for Human Research Protection – U.S. Radiation Experiments
http://ahrp.org/category/scientific-racism/us-radiation-experiments-atomic-energy-
commission/ (geraadpleegd november 2016)
Angetter, Daniela C. (2000) – 'Anatomical science at University of Vienna 1938–45' in,
The Lancet, Vol 355, April 22, 2000, p. 1454-1457
Arango, Dillon; Greiffenstein, Patrick & O’Leary, James Patrick (2013) – 'Selected
Anatomists At the Boundary of Contemporary Ethics', JAMA SURG, vol 148, n° 1, jan
2013 http://medicine.fiu.edu/_assets/docs/selected-anatomists-at-the-boundary-of-
contemproary-ethics.pdf
Atlas, Michel C. (2001) – 'Ethics and access to teaching materials in the medical library:
the case of the Pernkopf atlas', Bull Med Libr Assoc 89(1) January 2001, 89(1), p. 51-58
http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC31704/ (geraadpleegd op 13 juli 2016)
Baader, Gerhard – ‘Versuch – Tierversuch – Menschenversuch’, Osnowski, Rainer (Hrsg.)
– Menschenversuche. Wahnsinn und Wirklichkeit, Köln, Kölner Volksblatt, p. 14-45
Baader, Gerhard – ‘Das Humanexperiment in den Konzentrationslagern’, Osnowski, BBC4
Beecher, Henry K. (1996) – Ethics and Clinical Research, in The New England Journal of
Medicine, vol 274, June 16, 1966, nr 24, p. 1354-1360 (herdrukt in de Bulletin of the
World Health Organization, 2001, 79 (4), p. 367-371)
Caplan, Arthur L. (1989) - 'The meaning of the Holocaust for bioethics', Hastings Center
Report, July/August 1989, p. 2-3
Caplan, Arthur L (ed.) (1992) – When Medicine Went Mad. Bioethics and the Holocaust,
New York, Springer Science+Business Media
Caplan, Arthur L. – 'How did medicine go so wrong?' in, Caplan-1992, p. 53-92
Card, Claudia – The Atrocity Paradigm. A theory of evil, Oxford, Oxford UP, 2002
Cohen, Baruch C – 'The ethics of using medical data from nazi experiments', Jewish Law
Articles,1997 http://www.jlaw.com/Articles/NaziMedEx.html (geraadpleegd 11 april
2017)
Cohen, Michael – 'Overview of German, Nazi, and Holocaust Medicine' in, American
Journal of Medical Genetics, 2010, p. 687–707
Editorial - 'Anatomy in the Third Reich' in, Annals of Anatomy 194 (2012) p. 225-227
Ernst E. – 'A leading medical school seriously damaged: Vienna, 1938', Ann Intern Med,
1995, 122: 789–792 http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1002/ar.1157/full
(geraadpleegd op 20 juli 2016)
Forsbach, Ralf - Medizinische Fakultät der Universität Bonn im 'Dritten Reich', München,
Oldenbourg Verlag, 2006
http://ahrp.org/1940s-a-series-of-hypothermia-experiments-at-harvard-and-the-university-of-cincinnati-subjected-mental-patients-prolonged-to-freezing-temperatures/http://ahrp.org/category/scientific-racism/us-radiation-experiments-atomic-energy-commission/http://ahrp.org/category/scientific-racism/us-radiation-experiments-atomic-energy-commission/http://medicine.fiu.edu/_assets/docs/selected-anatomists-at-the-boundary-of-contemproary-ethics.pdfhttp://medicine.fiu.edu/_assets/docs/selected-anatomists-at-the-boundary-of-contemproary-ethics.pdfhttp://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC31704/http://www.jlaw.com/Articles/NaziMedEx.htmlhttp://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1002/ar.1157/full
-
35
Freedman, Benjamin – 'Moral Analysis and the Use of Nazi Experimental Results' in,
When Medicine Went Mad. Bioethics and the Holocaust, New York, Springer
Science+Business Media, 1992, p. 141-154
Greene, Velvl (sic) W. – 'Can Scientists Use Information Derived from the Concentration
Camps?' in, When Medicine Went Mad. Bioethics and the Holocaust, New York, Springer
Science+Business Media, 1992, p. 155-170
Hanauske-Abel, Hartmut M – 'From Nazi Holocaust to Nuclear Holocaust: A Lesson to
Learn?' in, The Lancet, August 2, 1986, 271-273
Hanauske-Abel, Hartmut M. – 'Not a Slippery Slope or Sudden Subversion: German
Medicine and National Socialism in 1933', A5 Medicine & Global Survival, 1996; Vol. 3, 13
p. http://ippnw.org/pdf/mgs/3-hanauske-abel.pdf (geraadpleegd op 20.8.2016)
Hildebrandt, Sabine – 'How the Pernkopf controversy facilitated a historical and ethical
analysis of the anatomical sciences in Austria and Germany: A recommendation for the
continued use of the Pernkopf atlas' in, Clinical Anatomy, Vol 19, issue 2, pp 91-100,
March 2006
Hildebrandt, S. – 'Capital Punishment and Anatomy: History and Ethics of an Ongoing
Association' in, Clinical Anatomy 21:5-14 (2008)
Hildebrandt, Sabine – 'Research on Bodies of the Executed in German Anatomy: An
Accepted Method That Changed During the Third Reich. Study of Anatomical Journals
From 1924 to 1951' in, Clinical Anatomy 26:304–326 (2013)
Hildebrandt, Sabine – 'Current Status of Identification of Victims of the National Socialist
Regime Whose Bodies Were Used for Anatomical Purposes', in, Clinical Anatomy 27:514–
536 (2014)
Hildebrandt, Sabine – The anatomy of murder. Ethical transgressions and anamotical
science during the Third Reich, New York, Berghahn Books, 2016
Hubbard, Chris – 'Eduard Pernkopf's atlas of topographical and applied human anatomy:
The continuing ethical controversy' in, The Anatomical Record, Vol 265, Issue 5, pages
207–211, 15 October 2001 http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1002/ar.1157/full
Hutton, Edward B. – ‘Nazi origins of an anatomy text: The Pernkopf Atlas’ [reply to Israel
& Seidelman], JAMA, 1996, Vol 276, n° 20, p. 1634
Israel, Howard A. – 'The Nazi Origins of Eduard Pernkopf's Topographische Anatomie des
Menschen: The Biomedical Ethical Issues', in The Reference Librarian, 29:61-62, p. 131-
146 - April 1998
Israel, Howard & Seidelman W. – 'Nazi Origins of an Anatomy Text: The Pernkopf Atlas',
JAMA, 1996, Vol 276, n° 20, p. 1633
Katz, Jay & Pozos, Robert S. – 'The Dachau Hypothermia Study. An Ethical and Scientific
Commentary' in, Caplan, Arthur - When Medicine Went Mad. Bioethics and the Holocaust,
New York, Springer Science+Business Media, 1992, p. 135-139
http://ippnw.org/pdf/mgs/3-hanauske-abel.pdfhttp://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1002/ar.1157/full
-
36
Katz, Jay - 'Abuse of Human Beings for the Sake of Science' in: Caplan, Arthur L (ed.) –
When Medicine Went Mad. Bioethics and the Holocaust, New York, Springer
Science+Business Media, 1992, p. 233-270
Katz, Jay – 'Informed consent - Must it remain a fairy tale?', Journal of Contemporary
Health Law and Policy, 69, 1994 – p. 69-91
Kaysser, Katharina – 'Johannes Sobotta (1869-1945) - Leben und Wirken unter
besonderer Berücksichtigung seiner Würzburger Zeit', Würzburg, doctoral thesis 2003,
https://opus.bibliothek.uni-wuerzburg.de/frontdoor/index/index/docId/871
Lamsa, Wolfgang - 'Pernkopf-Atlas. Die Inaugurationsrede des Eduard Pernkopf und
seine "wissenschaftliche" Arbeit', in: Siegfrieds Köpfe - Rechtsextremismus, Rassismus
und Antisemitismus an der Universität Wien, Wien 2002, Context XXI, (WUV), 135–
145 http://www.contextxxi.at/context/content/view/162/93/index.html
Malina, Peter (1998) – 'Eduard Pernkopf's atlas of anatomy or: the fiction of "pure
science"', Wien Klin Wochenschr, 110(4-5), p. 193-201 (in 1997 in hetzelfde tijdschrift in
het Duits verschenen, Heft 24, p. 935-943)
Markestad, T. (2009) – 'Use of the dataset 'The Visible Human Project' in research' [in
het Noors] Tidsskr Nor Laegeforen, 129(6):505 http://tidsskriftet.no/article/1811256
(geraadpleegd en door Google vertaald op 20.7.2016)
McConnell, John (1994) – 'Prison cell to pixel', The Lancet, vol 344, december 10, 1994,
p 1632
Metzenbauer, [Leopold] – [Getuigenis over zijn ervaringen in het Anatomie Instituut van
de universiteit Wenen, dd. 8.8.1946 voor de senaatscommissie van de universiteit van
Wenen], in Mühlberger, p. 61-62
Moe, Kristine – 'Should the nazi research data be cited?', The Hastings Center Report,
Vol. 14, n° 6, December 1984, p. 5-7. JSTOR, www.jstor.org/stable/3561733
Mühlberger, Kurt – ‘II. Die Belieferung des Anatomischen Instituts der Universität Wien
mit Studienleichen in der Zeit von 1938-1946. 1. Regelungen und Massnahmen bezüglich
der Beschaffung von Leichen für das Anatomische Institut’, Senatsprojekt der Universität
Wien: Untersuchungen zur anatomischen Wissenschaft in Wien 1938-1945, ed.
Akademischer Senat der Universität Wien, 1998, p. 29-66, ongepubliceerd manuscript
Müller-Hill, Benno – ‘Tödliche Wissenschaft’, Die Zeit, Nr. 29, 13 juli 1984
Müller-Hill, Benno – Tödliche Wissenschaft. Dei Aussonderung von Juden, Zigeunern und
Geisteskranken 1933-1945, 1984 (in 1988 in het Engels vertaald en nadien in veel
andere talen)
'New tests of scientific truth', The Lancet, May 28, 1938, p. 1231
Noack, Thorsten - 'Begehrte Leichen. Der Berliner Anatom Hermann Stieve (1886-1952)
und die medizinische Verwertung Hingerichteter im Nationalsozialismus', Med. Gesell.
Gesch., 2007, 26, 9–35.
https://opus.bibliothek.uni-wuerzburg.de/frontdoor/index/index/docId/871http://www.contextxxi.at/context/content/view/162/93/index.htmlhttp://tidsskriftet.no/article/1811256
-
37
Panush RS, Paraschiv D, Dorff – 'The tainted legacy of Hans Reiter' in, Semin Arthritis
Rheum, 32, 2003, pp. 231–236 https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/12621586
Paterniti, Michael – ‘The most dangerous beauty’, GQ, September 28, 2002
https://www.gq.com/story/pernkopfs-anatomy-nazi-history (geraadpleegd op 4.10.2019)
Pernkopf, Eduard – 'Nationalsozialismus und Wissenschaft ' in, Wiener Klinische
Wochenschrift, Wien, Julius Springer, 1938, 51 Jahrgang, nr 20, p. 545-548, Wien, 20.
Mai 1938
Pernkopf, Eduard - Topografische Anatomie des Menschen. Lehrbuch und Atlas der
regionär-stratigraphischen Präparation, Wien/Berlin/München, Urban und
Schwarzenberg, 1937-1960 (4 banden, 7 boeken – 4de band vervolledigd na het
overlijden van de auteur en gepubliceerd in twee delen, 1956 en 1960)
Pernkopf, Eduard; Helmut Ferner (ed.) – Atlas der topographischen und angewandten
Anatomie des Menschen, München, Urban und Schwarzenberg, 1963-1964 (2 banden)
Pernkopf, Eduard; Helmut Ferner (ed.) - Atlas of Topographical and Applied Human
Anatomy, Philadelphia & London, W.B. Saunders, 1964 (2 banden)
Pernkopf, Eduard; Helmut Ferner & Harry Monsen (ed.) - Atlas of Topographical and
Applied Human Anatomy, Baltimore, Urban and Schwarzenberg , 1964
Platzer, Werner (Hrsg.) – Pernkopf Anatomie. Atlas der topographischen und
angewandten Anatomie des Menschen, Wien/Baltimore, Urban & Schwarzenberg, 1991
(drie delen)
Platzer, Werner (Hrsg.) – Pernkopf Anatomie. Atlas der topographischen und
angewandten Anatomie des Menschen. 3., neubearbeitete und erweiterte Auflage mit
804 meist mehrfarbigen Zeichnungen in einem Band, München – Wien – Baltimore,
Urban & Schwarzenberg, 1994
Pozos, Robert S – 'Scientific Inquiry and Ethics. The Dachau Data' in, When Medicine
Went Mad. Bioethics and the Holocaust, New York, Springer Science+Business Media,
1992, p. 95-108
Pringle, Heather – 'The Dilemma of Pernkopf's Atlas', (July 15, 2010) Science 329
(5989), 274-275
Redies, Christoph; Hildebrandt, Sabine – ‘Anatomie im Nationalsozialismus: Ohne
jeglichen Skrupel’, Deutsches Ärzteblatt 2012; 109(48): A 2413-2415
https://www.aerzteblatt.de/archiv/132996/Anatomie-im-Nationalsozialismus-Ohne-
jeglichen-Skrupel#literatur
Riggs, Garrett – 'What should we do about Eduard Pernkopf's Atlas', in: Academic
Medicine, Vol. 73, N° 4, april 1998, p. 380-386
Roberts, Elizabeth – 'Human Dissection – From Galen to the Great Revelations of Andreas
Vesalius', August 20, 2011, part 2 http://brainblogger.com/2011/09/17/human-
dissection-part-2-murderers-body-snatchers-and-burkers/
https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/12621586https://www.gq.com/story/pernkopfs-anatomy-nazi-historyhttps://www.aerzteblatt.de/archiv/132996/Anatomie-im-Nationalsozialismus-Ohne-jeglichen-Skrupel#literaturhttps://www.aerzteblatt.de/archiv/132996/Anatomie-im-Nationalsozialismus-Ohne-jeglichen-Skrupel#literaturhttp://brainblogger.com/2011/09/17/human-dissection-part-2-murderers-body-snatchers-and-burkers/http://brainblogger.com/2011/09/17/human-dissection-part-2-murderers-body-snatchers-and-burkers/
-
38
Roeggla G., U. Landesmann and M. Roeggla -'Ethics of executed person on Internet',
[Letter]. The Lancet. 28. January 1995; 345(0):260
Sartin, Jeffrey S – 'J. Marion Sims, the Father of Gynecology: Hero or Villain?', Southern
Medical Journal, 2004;97(5)
Seidelman, William E – '"Medspeak" for Murder. The Nazi Experience and the Culture of
Medicine', in Caplan, Arthur L (ed.) – When Medicine Went Mad. Bioethics and the
Holocaust, New York, Springer Science+Business Media, 1992, p. 271-279
Seidelman, William E. – 'Medicine and Murder in the Third Reich', Dimensions. A Journal
of Holocaust Studies, Vol. 13, n° 1, 1999
http://archive.adl.org/braun/dim_medicine_murder.html (geraadpleegd op 11.9.2016 -
niet meer te vinden op 15.9.2019)
Dit artikel kreeg later licht gewijzigde titel: ‘The Holocaust: Medicine and murder
in the Third Reich’, Jewish Virtual Library,
https://www.jewishvirtuallibrary.org/medicine-and-murder-in-the-third-reich
(geraadpleegd op 15.9.2019)
Seidelman, William E. – 'Dissecting the history of anatomy in the Third Reich—1989–
2010: A personal account', Annals of Anatomy 194 (2012), 228–236
Spann, Gustav – 'Untersuchungen zur Anatomischen Wissenschaft in Wien 1938-1945.
Senatsprojekt der Universität Wien. Eine Zusammenfassung' (Auszug aus:
Dokumentationsarchiv des österreichischen Widerstandes, p. 43-52)
https://www.doew.at/cms/download/3of0q/spann_jb_1999.pdf
Strauss, Ivo – 'Das “Visible Human Project” – Leichen für die Wissenschaft', Marvellous
Med Tech, 29 april 2013 (in Swanenburg, W. – 'Anatomisch theater te Leiden', Museum
Boerhaave, s.d. http://www.museumboerhaave.nl/object/anatomisch-theater-te-leiden-
p07803/ (geraadpleegd op 9 juli 2016)
Tyson, Peter - 'Results of Death-Camp Experiments: Should they be used?' in: Holocaust
on Trial, NOVA on line, 31 october 2000 -
http://www.pbs.org/wgbh/nova/holocaust/experiments.html (geraadpleegd op
22.8.2016)
van den Berghe, Gie – ‘Gott mit uns’, in: De Zot van Rekem, Houtekiet, 1995
Van den Berghe, Gie – De mens voorbij, Antwerpen, Meulenhoff/Manteau, 2008
Vedantam, S. – ‘Panel examining issue of science using knowledge gained by unethical
means’, 1997, July 29 [Knight-Ridder/Tribune News Service]. Retrieved January 13,
2000, from NewsBank online database (NewsFile Collection. Record No.
008430D1D26761664CC75) op het Internet:
Wade, Nicholas – 'The Editorial Notebook; The Errors of Nazi Science', New York Times,
May 27, 1990 http://www.nytimes.com/1990/05/27/weekinreview/l-the-editorial-
notebook-the-errors-of-nazi-science-822891.html (geraadpleegd in juli 2016)
Wade, Nicholas – 'Doctors Question Use Of Nazi's Medical Atlas', New York Times,
http://archive.adl.org/braun/dim_medicine_murder.htmlhttps://www.jewishvirtuallibrary.org/medicine-and-murder-in-the-third-reichhttps://www.doew.at/cms/download/3of0q/spann_jb_1999.pdfhttp://www.museumboerhaave.nl/object/anatomisch-theater-te-leiden-p07803/http://www.museumboerhaave.nl/object/anatomisch-theater-te-leiden-p07803/http://www.pbs.org/wgbh/nova/holocaust/experiments.htmlhttp://http/infoweb.newsbank.comhttp://www.nytimes.com/1990/05/27/weekinreview/l-the-editorial-notebook-the-errors-of-nazi-science-822891.htmlhttp://www.nytimes.com/1990/05/27/weekinreview/l-the-editorial-notebook-the-errors-of-nazi-science-822891.html
-
39
(Science Times), 26.11.1996 http://www.nytimes.com/1996/11/26/science/doctors-
question-use-of-nazi-s-medical-atlas.html (geraadpleegd in juli 2016)
Warner, John Harley – 'Witnessing Dissection. Photography, Medicine, and American
Culture', in Warner, John Harley & Edmonson, James M. – Dissection. Photographs of a
Rite of Passage in American Medicine: 1880-1930, New York, Blast Books, 2009, p. 7-29
Weindling, Paul – Victims and Survivors of Nazi Human Experiments. Science and
Suffering in the Holocaust, London/New York, Bloomsbury, 2015
Weissmann, Gerald – 'Springtime for Pernkopf', Hospital Practice, October 15, 1985,
p. 142–168
Weissmann, Gerald – 'Origins of the Pernkopf Anatomy Atlas', JAMA, 1997;
277(14):1122
West, MJ & Irvine, LM – 'The eponymous Dr James Marion Sims MD, LLD (1813–1883)',
Journal of Medical Biography, February 2015, Vol. 23 no 1, 35-45
Williams, David J. – 'The History of Eduard Pernkopf's Topographische Anatomie des
Menschen', in The Journal of Biocommunication (JBC), Spring 1988, p. 2-19
Winkelmann, Andreas & Noack, Thorsten - 'The Clara cell - a 'Third Reich eponym'?' in,
European Respiratory Journal Express, March 11, 2010, p. 1-22,
http://erj.ersjournals.com/content/erj/early/2010/03/11/09031936.00146609.full.pdf
(geraadpleegd op 12.8.2016)
Zhang, Kathleen – ‘Beyond death: The aesthetics of the human corpse’, Mercer Street,
2013-14, p. 1-6 (NYU, College of Arts & Science) http://cas.nyu.edu/content/dam/nyu-
as/casEWP/documents/zhangbeyond12.pdf (geraadpleegd op 4.10.2019)
http://www.nytimes.com/1996/11/26/science/doctors-question-use-of-nazi-s-medical-atlas.htmlhttp://www.nytimes.com/1996/11/26/science/doctors-question-use-of-nazi-s-medical-atlas.htmlhttp://erj.ersjournals.com/content/erj/early/2010/03/11/09031936.00146609.full.pdfhttp://cas.nyu.edu/content/dam/nyu-as/casEWP/documents/zhangbeyond12.pdfhttp://cas.nyu.edu/content/dam/nyu-as/casEWP/documents/zhangbeyond12.pdf