Gemeente ’s-Hertogenbosch · 2018-06-13 · Hoofdstuk 1 3 1. AANLEIDING 1.1 Inleiding Het...
Transcript of Gemeente ’s-Hertogenbosch · 2018-06-13 · Hoofdstuk 1 3 1. AANLEIDING 1.1 Inleiding Het...
Ruimtelijke onderbouwing Oude Vlijmenseweg 108a-110a Gemeente ’s-Hertogenbosch
Ruimtelijke onderbouwing Oude Vlijmenseweg 108a-110a Gemeente ’s-Hertogenbosch
Rapportnummer:
211x09450_6
Datum:
5 april 2018
Contactpersoon opdrachtgever:
De heer J. van Mensvoort (Lidl)
Projectteam BRO:
Jochem Rietbergen, Victor Wijdeveld
Trefwoorden:
Planologische afwijking, supermarkt
Bron foto kaft:
Abstract
Beknopte inhoud:
Ruimtelijke onderbouwing voor de beoogde vestiging
van een Lidl-supermarkt op het adres Oude Vlijmense-
weg 108a-110a te ‘s-Hertogenbosch
BRO
Hoofdvestiging
Bosscheweg 107
5282 WV Boxtel
T +31 (0)411 850 400
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave pagina
1. AANLEIDING 3 1.1 Inleiding 3 1.2 Projectgebied 3 1.3 Geldend bestemmingsplan 5 1.4 Leeswijzer 5
2. BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE 6 2.1 Ontstaansgeschiedenis 6 2.2 Oude Vlijmenseweg 108a-110a 6 2.3 Lidl supermarkt Boschmeerplein 7 2.4 Ontsluiting 8
3. BELEID 9 3.1 Rijksbeleid 9
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 9
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) 10
3.1.3 Ladder voor Duurzame Verstedelijking 10 3.2 Provinciaal beleid 11
3.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 11
3.2.2 Verordening Ruimte 2014 13 3.3 Gemeentelijk beleid 13
3.3.1 Ruimtelijke StructuurVisie ’s-Hertogenbosch 13
3.3.2 Nota Detailhandel ’s-Hertogenbosch 14
4. BESCHRIJVING PROJECT 15 4.1 Inleiding 15 4.2 Nieuwe ruimtelijke en functionele situatie 17
5. MILIEU EN WAARDEN 18 5.1 Luchtkwaliteit 18 5.2 Bodem 19 5.3 Bedrijven en milieuzonering 20 5.4 Externe veiligheid 21 5.5 Geluid (weg- en railverkeer) 23 5.6 Energie en duurzaam bouwen 23 5.7 Integraal waterbeheer 24 5.8 Verkeer en parkeren 24 5.9 Flora en fauna 27 5.10 Archeologie 29
Inhoudsopgave
5.11 Cultuurhistorie 30 5.12 Vormvrije m.e.r. beoordeling 30
6. ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID 34
Hoofdstuk 1 3
1. AANLEIDING
1.1 Inleiding
Het bestaande filiaal van Lidl aan het Boschmeerplein in ‘s-Hertogenbosch is in veel opzichten geda-
teerd. De zéér beperkt aanwezige ruimte in en om het filiaal resulteert in een aantal knelpunten waar-
door het huidige pand onvoldoende kan voorzien in een toekomstbestendige situatie. De knelpunten
voor de klanten, personeel en buurt maken het vestigingspunt in de huidige huisvestingsituatie in feite
onhoudbaar.
Het planvoornemen is om een nieuwe supermarkt te bouwen op het perceel Oude Vlijmenseweg
108a-110a te ’s-Hertogenbosch. Dit perceel, waar tot aan de zomer van 2017 een pand waarin een
tapijten- en gordijnenhandel was gevestigd, ligt momenteel braak. De nieuwe supermarkt wordt voor-
zien van een nieuw parkeerdek met 57 parkeerplaatsen.
Het voornemen om de supermarkt te verplaatsen en vergroten sluit aan bij het beleid om winkelcentra
in woonwijken zo mogelijk uit te breiden en (in ruimtelijke en kwalitatieve zin qua winkelaanbod) te ver-
beteren1. De vernieuwde Lidl-supermarkt biedt een breed en hoogwaardig voorzieningenaanbod die
de aantrekkelijkheid van het woon-, winkel- en leefmilieu zal gaan verhogen. De gemeente ’s-Herto-
genbosch heeft een onderzoeksrapport laten opstellen ten aanzien van het winkelaanbod in ’s-Herto-
genbosch-West: “Actualisatie winkelstructuur ’s-Hertogenbosch-West” (DTNP, 2017). Ook hier wordt
de uitbreiding van de Lidl in meegenomen. Het winkelcentrum aan het Boschmeerplein/Oude Vlijmen-
seweg is een belangrijke buurtvoorziening, die moet worden versterkt om een evenwichtig aanbod
aan winkelvoorzieningen in het stadsdeel West te kunnen behouden. Er is in het voortraject divers
contact geweest met de gemeente ’s-Hertogenbosch, die bereid is mee te werken aan de verplaatsing
en vergroting.
Het vigerende bestemmingsplan “Schutskamp-Kruiskamp” staat echter ter plaatse geen supermarkt
toe. De initiatiefnemer wil daarom een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmings-
plan. In het kader hiervan is een ruimtelijke onderbouwing noodzakelijk, die aantoont dat met het initi-
atief sprake is van een ´goede ruimtelijke ordening´. Voorliggend document betreft deze onderbou-
wing.
1.2 Projectgebied
Deze ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de percelen Oude Vlijmenseweg 108a-110a als-
mede de bedrijfshallen aan de Jan Rijpstraat 8 ,10, 12 in de wijk Schutskamp te ’s-Hertogenbosch,
kadastraal bekend als de percelen ’s-Hertogenbosch, sectie K, perceelnummers 2077, 2078, 1428,
2082 en 1962.
1 Dit volgt uit de ‘Ruimtelijke Structuurvisie s’-Hertogenbosch’
Hoofdstuk 1 4
De locatie ligt op fietsafstand van het centraal station van ’s-Hertogenbosch en het stadscentrum. Het
pand vormt de afronding van een winkelstrip die onderdeel is van het winkelcentrum, gelegen langs de
Oude Vlijmenseweg en Boschmeersingel. Het winkelcentrum dient als buurtsteunpunt en heeft een bij-
horend parkeerterrein. Op de plek van het projectgebied stond voorheen een pand van een tapijten- en
gordijnenhandel.
Figuur 1.1: Plangebied
Hoofdstuk 1 5
1.3 Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Kruiskamp-Schutskamp’, dat op 5 juli 2011 is vastgesteld door
de gemeenteraad van ‘s-Hertogenbosch. Het projectgebied heeft de bestemming ‘bedrijf’, ’gemengd -
2” en “verkeer”.
Binnen het projectgebied is binnen geen van deze bestemmingen een supermarkt toegestaan.
Figuur 1.2: Uitsnede geldend bestemmingsplan ‘Kruiskamp-Schutskamp’
1.4 Leeswijzer
Het tweede hoofdstuk bevat een beschrijving van de huidige situatie. Het derde hoofdstuk behandelt
het beleidskader. In hoofdstuk vier wordt het project beschreven, waarna in hoofdstuk 5 het initiatief
wordt getoetst aan diverse milieu- en waardenaspecten. Het document sluit af met een beschrijving
van de economische uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 6
2. BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE
2.1 Ontstaansgeschiedenis
De wijk Schutskamp is in de jaren ’60 gebouwd om de durende woningnood op te vangen. De Schuts-
kamp is onderdeel van de grootschalige, ruim opgezette woonwijken met ieder een eigen voorzienin-
genniveau. De wijkgedachte is een zelfstandig functionerende wijk, die losstaat van de binnenstad. Bij
de stedenbouwkundige inrichting van de Schutskamp is de ontsluitingsstructuur voor de auto leidend.
Het winkelcentrum aan de Boschmeersingel/Oude Vlijmenseweg is ontworpen als buurtsteunpunt.
2.2 Oude Vlijmenseweg 108a-110a
Op de Oude Vlijmenseweg 108a-110a was een tapijten- en gordijnenhandel gevestigd. Het pand
maakte geen onderdeel uit van het winkelcentrum, maar grensde wel aan de winkelstrip langs de
Oude Vlijmenseweg. De tapijten- en gordijnenhandel, Tommy van Deursen &Zn. is inmiddels verhuisd
naar de Zuiderpassage. De panden zijn gesloopt en de locatie ligt braak. De locatie heeft als bestem-
ming “bedrijf” en gedeeltelijk de functieaanduiding ‘detailhandel’. De rest van het winkelcentrum/win-
kelstrip kent de bestemming “detailhandel”. Het voorterrein van het perceel is in gebruik als parkeer-
terrein.
Figuur 2.2: Parkeerplaatsen winkelcentrum
Figuur 2.1: Oude pand ter plaatse van de Oude Vlijmenseweg 108-110a
Hoofdstuk 2 7
2.3 Lidl supermarkt Boschmeerplein
De huidige locatie van de Lidl aan de Boschmeerplein 3-7 voldoet niet meer aan de eisen van de con-
sument en van de Lidl zelf. Het perceel is onderdeel van het winkelcentrum/winkelstrip Boschmeersin-
gel/Oude Vlijmenseweg. Het winkelcentrum bedient de directe omgeving van de wijk Schutskamp en
bestaat uit verschillende winkels, zoals een kapper, een kleine bouwmarkt, een stomerij, en een café.
Het winkelcentrum ligt in de nabije omgeving van nieuwbouwlocaties Willemspoort en Paleiskwartier.
Nu telt ’s-Hertogenbosch-West circa 20.500 inwoners, maar dit aantal gaat volgens prognoses groeien
naar 23.300 inwoners (Actualisatie winkelstructuur ’s-Hertogenbosch-West, DTNP 2017). Hiermee is
mede aangegeven dat er potentie en demografisch draagvlak voor een versterking van de detailhan-
delsstructuur in deze buurt is.
Figuur 2.3: Supermarkten 's-Hertogenbosch (DTNP, 2017)
Hoofdstuk 2 8
2.4 Ontsluiting
Het perceel aan de Oude Vlijmenseweg 108a-110a wordt momenteel ontsloten door de Oude Vlijmen-
seweg die bestaat uit een tweebaans weg, met aan weerszijden een fietspad. Aan de Oude Vlijmen-
seweg ligt tevens een bushalte: bushalte Boschmeersingel. Het parkeerterrein waar het plangebied is
te bereiken via een in- en uitgang, die ligt aan de Oude Vlijmenseweg. De noordzijde, de plek waar nu
de Lidl is gevestigd, wordt ontsloten door een andere weg namelijk de Boschmeersingel-Jan van Rie-
beecksingel.
Figuur 2.4: Ontsluiting Oude Vlijmenseweg (Google Maps)
Figuur 2.5: In- en uitgang parkeerterrein bij het beoogde projectgebied (Google Maps)
Hoofdstuk 3 9
3. BELEID
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen van de Rijksoverheid voor
ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale
overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een
selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk ver-
antwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden
beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuur-
lijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksver-
antwoordelijkheid aan de orde zijn indien:
een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en ge-
meenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke re-
gio’s rondom de mainports, brainports, greenports en valleys;
over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor
biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelrisico kent
ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie,
maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor
de middellange termijn (2028):
het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-eco-
nomische structuur van Nederland;
het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistori-
sche waarden behouden zijn.
Uit bovenstaande drie doelen zijn de nationale belangen naar voren gekomen. Voor de regio Brabant
zijn de volgende opgaven van nationaal belang:
het verbeteren van het vestigingsklimaat van de Brainport Zuidoost-Nederland;
versterking van de primaire waterkeringen;
deelprogramma’s Veiligheid, Zoetwater en Nieuwbouw en herstructurering van het Deltapro-
gramma;
EHS inclusief Natura 2000-gebieden;
buisleidingennetwerk ruimtelijk mogelijk maken;
Hoofdstuk 3 10
onderzoek naar goederenvervoer over het spoor;
hoofdenergienetwerk (380 KV) over de grens;
voorkeursgebieden grootschalige windenergie Westelijk Noord-Brabant.
Conclusie
Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van de door het Rijk gestelde 13 nationale belangen. De
opgaven die betrekking hebben op de regio Noord-Brabant zijn niet van toepassing op het projectge-
bied. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is geen belemmering voor het initiatief.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van ruimte-
lijke plannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. In het SVIR
wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om
beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro
bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
Conclusie
Zoals reeds is aangegeven bij de SVIR spelen er geen nationale belangen in het projectgebied en
daarom is het Barro niet van toepassing voor het initiatief.
3.1.3 Ladder voor Duurzame Verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstede-
lijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvul-
dige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De lad-
der is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een
‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling
wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of
zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzienin-
gen.” Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige
omvang moet zijn.2
Per 1 juli 2017 is een gewijzigde Ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de Ladder terugge-
bracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stede-
lijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet
binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: “De toelichting bij een bestemmingsplan
dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan
die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand
stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan
worden voorzien.” (artikel 3.1.6 lid 2 Bro).
2 O.a. ABRS 1 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1503), ABRS 18 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:428) en ABRS 24 augustus
2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2319).
Hoofdstuk 3 11
Onderzoek en conclusie
Het onderzoeksrapport “Actualisatie winkelstructuur ’s-Hertogenbosch-West” (hierna ‘onderzoeksrap-
port’ genoemd; zie bijlagen) geeft aan dat er een (toekomstige) uitbreidingsruimte voor de dagelijkse
sector in West berekend is van 1.800 à 2.500 m² wvo. In het onderzoeksrapport wordt deze uitbrei-
dingsruimte onder andere ingezet voor de versterking van het winkelcentrum Boschmeerplein/Oude
Vlijmenseweg door uitbreiding van de (Lidl)-supermarkt. De beoogde verplaatsing en uitbreiding van
de vestiging van Lidl maakt daarmee onderdeel uit van het geactualiseerde gemeentelijke beleid. Het
voorgaande wordt opgevat als een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan het planinitiatief.
Het onderzoeksrapport gaat niet specifiek in op de aanvaardbaarheid van eventuele effecten van de
modernisering van Lidl. Op basis van de gegevens uit het onderzoeksrapport, concludeert BRO dat de
eventuele effecten op de leegstand en in het verlengde daarvan het woon-, leef-, en ondernemers-
klimaat beperkt en aanvaardbaar zullen zijn. Er bestaat immers een aanzienlijke ruimte voor uitbrei-
ding in West. Voorts betreft het planinitiatief een beperkte uitbreiding van een bestaande winkel, waar-
door niet verwacht wordt dat de concurrentieposities drastisch wijzigen. Het overige winkelaanbod zal
voldoende economisch duurzaam blijven functioneren, waardoor er geen onaanvaardbaar uitval van
winkelaanbod wordt verwacht. Tot slot is van belang dat de aangetoonde behoefte wordt ingepast in
bestaand stedelijk gebied en zodoende wordt aangesloten bij het gedachtegoed van de ladder.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014
In de structuurvisie RO benoemt de provincie haar provinciale ruimtelijke belangen en de wijze
waarop zij deze behartigt. De structuurvisie is opgebouwd uit een ‘Deel A Visie en sturing’, waarin de
ruimtelijke visie, de belangen en de sturingsfilosofie is opgenomen. De ruimtelijke visie is uitgewerkt in
dertien provinciale ruimtelijke belangen:
1. Regionale contrasten;
2. Een multifunctioneel landelijk gebied;
3. Een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem;
4. Een betere waterveiligheid door preventie;
5. Koppeling van waterberging en droogtebestrijding;
6. Ruimte voor duurzame energie;
7. Concentratie van verstedelijking;
8. Sterk stedelijk netwerk: BrabantStad;
9. Groene geledingszones tussen steden;
10. Goed bereikbare recreatieve voorzieningen;
11. Economische kennisclusters;
12. (inter)nationale bereikbaarheid;
13. Beleefbaarheid stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur.
De wijze waarop de provincie deze ruimtelijke belangen behartigd is uitgewerkt in vier manieren van
sturen: regionaal samenwerken, ontwikkelen, beschermen en stimuleren. In ‘Deel B Structuren en be-
Hoofdstuk 3 12
leid’ staat op welke wijze de provincie stuurt op de functies in Noord-Brabant. Daarvoor zijn vier ruim-
telijke structuren opgesteld: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en
de infrastructuur. Het projectgebied maakt onderdeel uit van de stedelijke structuur.
Stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De verschillen tussen de
(middel)grote steden, suburbane kernen, dorpen en plattelandskernen, zowel in ruimtelijk, sociaal als
economisch opzicht, zijn een belangrijke kwaliteit van Brabant.
De provincie vindt het belangrijk dat er in Noord-Brabant verschil blijft bestaan tussen de steden en de
kernen in het landelijk gebied. De provincie wil dat er verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor
wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied. Om zo bij te dragen aan een onderschei-
dend leef- en vestigingsklimaat ter versterking van de kenniseconomie in Brabant. Bij de opgave voor
wonen en werken wordt het accent sterker verlegd naar de te ontwikkelen kwaliteiten, de inzet op her-
structurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied.
De provincie onderscheidt de volgende gebieden:
Stedelijk concentratiegebied;
Kernen in het landelijk gebied.
Het projectgebied ligt binnen het stedelijk gebied van ‘s-Hertogenbosch. Het provinciaal beleid is al
jaren gericht op het bundelen van de verstedelijking. Enerzijds om de steden voldoende draagvlak te
geven voor hun functie als economische en culturele motor, anderzijds om het dichtslibben van het
landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent het uitgangspunt van bundeling van
verstedelijking dat het leeuwendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bij-
behorende infrastructuur moet plaatsvinden in de stedelijke concentratiegebieden. De stedelijke con-
centratiegebieden ziet de provincie als ruimtelijk samenhangende, verstedelijkte gebieden. Daarbin-
nen liggen mogelijkheden voor verdere verstedelijking.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Om het aansnijden van nieuwe ruimte in directe samenhang te bezien met de mogelijkheden voor in-
breiden en herstructurering, heeft het Rijk de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen in het
Besluit ruimtelijke ordening. De provincie gebruikt deze ladder voor haar afweging rondom zorgvuldig
ruimtegebruik. Dit geldt zowel op strategisch niveau (programmering en locatieafweging) als op opera-
tioneel niveau, zoals bij ruimtelijke besluiten en uitgifte. Voor die gevallen waar het hanteren van de
ladder leidt tot de keuze voor uitbreiding van verstedelijkingsruimte zijn in de Verordening ruimte zoek-
gebieden voor verstedelijking aangegeven.
Conclusie
De uitbreiding van de supermarkt is een initiatief dat past binnen het provinciale streven van verdere
verstedelijking van het stedelijk concentratiegebied. Uitvoering van het initiatief gebeurt namelijk bin-
nen bestaand stedelijk gebied.
Zie paragraaf 3.1.3. Het initiatief voldoet aan de eisen die de ladder van duurzame verstedelijking
stelt.
Hoofdstuk 3 13
3.2.2 Verordening Ruimte 2014
Algemeen
De Verordening ruimte is op 19 maart 2014 in werking getreden en herzien per 15 juli 2015. In de ver-
ordening staan onderwerpen uit de provinciale structuurvisie, waarbij is aangegeven welke belangen
de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening bestaat uit kaartmateriaal en re-
gels waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Onderzoek
Bij dit initiatief is de ladder van duurzame verstedelijking van toepassing. De verordening ruimte ver-
eist voor de kwalificatie van een “goede ruimtelijke ordening” dat voldaan wordt aan ladder van duur-
zame verstedelijking. Er is behoefte aan uitbreiding van de supermarkt, daarnaast vindt het initiatief
plaats binnen bestaand stedelijk gebied (zie ook paragraaf 3.1.3).
Conclusie
Daarmee voldoet het initiatief aan de Verordening Ruimte.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Ruimtelijke StructuurVisie ’s-Hertogenbosch
Algemeen
In juni 2003 heeft de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch de Ruimtelijke StructuurVisie vastgesteld,
met de ondertitel 'Stad tussen stromen'. De structuurvisie bestrijkt de periode tot 2010 en geeft een
doorkijk naar 2020. De Ruimtelijke StructuurVisie geeft richting aan de ruimtelijke ambities van de
stad. Het is een integratiekader voor sectoraal beleid en is een toetsingskader en leidraad voor ruimte-
lijke plannen van de gemeente, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen.
De ruimtelijke structuurvisie (RSV) hanteert de provinciale lagenbenadering bij verdere ruimtelijke ont-
wikkelingen in de gemeente 's-Hertogenbosch. Daarbij wordt gestreefd naar een compacte, contrast-
rijke en complete stad. Dit streven komt tot uiting in de volgende uitgangspunten:
in- en uitbreidingen van stedelijke functies dienen zoveel mogelijk binnen het bestaand verstede-
lijkt gebied plaatsvinden, met het accent op compact bouwen;
bestaande kwaliteiten en identiteiten worden gehanteerd als basis voor ruimtelijke ontwikkelingen;
ontwikkelingen dienen bij te dragen aan een compleet 's-Hertogenbosch die voldoet aan uiteenlo-
pende vragen, wensen en voorkeuren.
Actualisatie structuurvisie
Op 28 januari 2014 heeft de gemeenteraad de actualisatie van de structuurvisie uit 2003 vastgesteld.
In deze geactualiseerde structuurvisie integreert gemeente het provinciaal beleid. De geactualiseerde
structuurvisie bevat een integrale visievorming voor lange termijn, 10 jaar met een doorkijk naar 15 tot
20 jaar.
De structuurvisie bestaat uit het Ruimtelijk Casco, een visie geformuleerd op het plangebied van de
structuurvisie. Een ruimtelijke analyse van de stad en het gemeentelijk beleid vormen de input voor
Hoofdstuk 3 14
deze visie. De visie formuleert de ontwikkelingskoers, beschrijft een wensbeeld van de stad voor de
lange termijn en biedt het casco voor concrete projecten en plannen. Het is een toetsingskader, en te-
gelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkeling. Zo wordt bepaald waar strakke con-
touren ter bescherming van kwetsbare waarden liggen en kansen voor ontwikkeling. En worden loca-
ties aangeduid waar deze ontwikkeling tegen randvoorwaarden mogelijk zijn en afweegbare gebieden
voor uitbreidingen en intensiveringen aangewezen.
Het 'ruimtelijk motto' van compacte, complete en contrastrijke stad als het uitgangspunt voor de ruim-
telijke ontwikkeling voor de stad blijft gehanteerd, in de overtuiging dat dit de juiste basis biedt voor
een duurzame ruimtelijk hoofdstructuur.
Winkelcentra in woonwijken
In de structuurvisie wordt gesproken over winkelcentra in woonwijken. De structuurvisie stelt dat kleine
centra van groot belang zijn voor de leefbaarheid en ontmoetingsfunctie in wijken en buurten. Daar-
naast bepaalt een breed en hoogwaardig voorzieningenaanbod van winkels de aantrekkelijkheid van
het woon- en leefmilieu. ’s-Hertogenbosch scoort hoog op het gebied van stedelijke voorzieningen. De
structuurvisie streeft ernaar om de voorzieningen in de stad te houden en zo mogelijk uit te breiden en
te verbeteren.
Conclusie
Het planvoornemen sluit aan bij de opvatting van de Ruimtelijke Structuurvisie om de voorzieningen in
de stad te houden en zo mogelijk uit te breiden en verbeteren. De uitbreiding van de Lidl komt ten
goede aan de aantrekkelijkheid van het woon-, winkel- en leefmilieu van de wijk Schutskamp. Het is
mogelijk de Lidl-supermarkt uit te breiden, omdat er behoefte is aan een supermarkt van eigentijdse
omvang (zie paragraaf 3.1.3).
3.3.2 Nota Detailhandel ’s-Hertogenbosch
De Nota Detailhandel (2011) heeft een visie geschreven ten aanzien van het winkelcentrum aan de
Oude Vlijmenseweg/Boschmeersingel. De visie “juicht toe” dat zich er 10 jaar geleden een Lidl heeft
gevestigd. De Lidl “geeft levendigheid in de buurt”. De visie gaat verder niet in op eventuele uitbrei-
ding.
Conclusie
De nota legt geen directe link met het planvoornemen, al haalt het wel aan dat de Lidl meerwaarde
heeft voor de buurt. Om de Lidl toekomstbestendig te maken en te laten aansluiten op de (toekom-
stige) wens van de consument is nieuwbouw noodzakelijk.
Hoofdstuk 4 15
4. BESCHRIJVING PROJECT
4.1 Inleiding
Het bestaande filiaal van de Lidl aan het Boschmeerplein in ‘s-Hertogenbosch is in alle opzichten ge-
dateerd. Het is de bedoeling dat er een nieuwe Lidl supermarkt komt op de Oude Vlijmenseweg 108a-
110a. Op deze plek was tapijten- en gordijnenhandel Tommy van Deursen &Zn gevestigd. Het pand
van de tapijten- en gordijnenhandel is inmiddels gesloopt en het gebied ligt op dit moment braak. De
supermarkt blijft op deze manier onderdeel uitmaken van het winkelcentrum Oude Vlijmense-
weg/Boschmeersingel en krijgt door de ligging ‘op de kop’ een meer prominente plaats, waardoor de
Lidl nog meer een ‘trekkersfunctie’ kan krijgen. De beoogde supermarkt sluit aan bij de aanwezige de-
tailhandelfuncties van het winkelcentrum aan de Oude Vlijmenseweg/Boschmeersingel.
Figuur 4.1: Begane grond
Hoofdstuk 4 16
Figuur 4.2: 1e verdieping
Hoofdstuk 4 17
4.2 Nieuwe ruimtelijke en functionele situatie
Het planvoornemen is om de Lidl te verplaatsen en te vergroten. De nieuwe supermarkt wordt ge-
bouwd van (hoog)waardige bouwmaterialen met een transparante vliesgevel. De ingang van de su-
permarkt is te vinden aan de voorzijde van het gebouw (zijde van het parkeerterrein). Het gebouw sluit
aan op de rest van het winkelcentrum. Het planvoornemen voorziet daarnaast in een parkeerdek met
57 parkeerplaatsen, inpandig bereikbaar via een roltrap (tapis roulants). De ingang van het parkeer-
dek zit eveneens aan de voorzijde (zijde parkeerterrein). Komende vanaf de Oude Vlijmenseweg kun-
nen auto’s direct het parkeerdek oprijden.
Het voorterrein bij het winkelcentrum wordt opnieuw ingericht, waarbij het aantal parkeerplaatsen toe-
neemt met 25. Aan de voorkant is er tevens ruimte voorzien voor de realisatie van 40 fietsparkeerplek-
ken.
Het laden en lossen vindt plaats aan de rechterzijde van het pand. De vrachtwagenchauffeur rijdt
vooruit de weg in en kan de wagen vervolgens achteruit de expeditieruimte insteken. Er komen 2-3
vrachtwagens per dag.
Figuur 4.3: Voor- en achtergevel
Hoofdstuk 5 18
5. MILIEU EN WAARDEN
Bij de afweging van het al dan niet toelaten van ruimtelijke functies dient aandacht te worden besteed
aan diverse omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt daarop ingegaan.
5.1 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
Hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer
(hoofdstuk 5 Wm). Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor
de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden, dat luchtkwaliteit ‘niet in betekenende
mate’ aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’
(Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoerings-
regels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.
De nieuwe regels maken onderscheid in projecten die wel en ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij-
dragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Als een project NIBM aan de luchtkwaliteit bij-
draagt, hoeft geen uitgebreid luchtonderzoek meer uitgevoerd te worden.
Figuur 5.1: NIBM-tool
Hoofdstuk 5 19
Onderzoek
Om te onderzoeken of het aantal extra verkeersbewegingen en het aandeel vrachtverkeer een belem-
mering vormen wordt gebruik gemaakt van de NIBM-tool. Uit de tool komt naar voren dat er geen na-
der onderzoek nodig is. Voor een berekening van de verkeersgeneratie wordt verwezen naar de para-
graaf ‘verkeer en parkeren’.
Conclusie
De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
5.2 Bodem
In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder d) is bepaald dat voor de uitvoerbaarheid
van een plan rekening gehouden moet worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij func-
tiewijzigingen dient te worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en
moet worden bepaald of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. In de Wet bo-
dembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm
voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt
door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op
schone grond te worden gerealiseerd. Derhalve is een bodemonderzoek conform de NEN 5740 richt-
lijnen noodzakelijk.
Op de locatie is in het verleden (1997) een bodemsanering uitgevoerd. Daarbij is een restverontreini-
ging ontstaan van minerale olie in de grond, die zich deels onder de bebouwing bevindt. Uit het ver-
kennend bodemonderzoek van NIPA van 25 november 20131, blijkt dat op de locatie, naast de be-
kende restverontreiniging met minerale olie, sprake is van licht verhoogde concentraties van PAK
en/of lood in boven- en/of ondergrond. In het grondwater is sprake van een licht verhoogde concentra-
tie van tetrachlooretheen. Tijdens de uitvoering van de sloopwerkzaamheden bleek ter plaatse van het
buitenterrein toch sprake te zijn van de aanwezigheid van asbest2 in de bodem. Deze asbestverontrei-
niging is in augustus 2017 gesaneerd. De bekende restverontreiniging met minerale olie in de grond is
in juni/juli 2017 gesaneerd en er is geen sprake meer van een olieverontreiniging. Beide saneringen
zijn door het bevoegd gezag, de gemeente ’s-Hertogenbosch, goed gekeurd en als afgerond be-
schouwd waarbij er geen sprake is van nazorg of een gebruiksbeperking.
Conclusie
De nog aanwezige licht verhoogde concentraties in grond en grondwater (NIPA-onderzoek) zijn geen
reden tot nader onderzoek. De milieuhygiënische bodemkwaliteit van de locatie is hiermee voldoende
vastgelegd en vormt geen belemmering voor de geplande nieuwbouw en de bijbehorende gebruiks-
functie.
Hoofdstuk 5 20
5.3 Bedrijven en milieuzonering Toetsingskader
Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluiduitstraling van de supermarkt (Windmill, rap-
portnmr. 17.224.01.-03, 15 maart 2018). Onderstaand worden de belangrijkste conclusies weergege-
ven.
Het onderzoek richt zich onder andere op de volgende activiteiten en installaties:
Installaties van de supermarkt: koelcondensors, airconditioning;
Parkeren: rijden van auto’s, dichtslaan van autodeuren en rijden van winkelwagens;
Bevoorrading.
Onderzoek
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau
Uit de berekeningen volgt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van de woningen
bedraagt 48 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 35 dB(A) in de nachtperiode be-
draagt. Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarde voor gemengd gebied van 50 dB(A) uit stap 2 van
de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” en aan de standaard normstelling uit het Activiteiten-
besluit milieubeheer.
Maximaal geluidniveau- Goede ruimtelijke ordening
Uit de berekeningen volgt dat het maximaal geluidniveau ter plaatse van de woningen ten hoogste 65
dB(A) in de dagperiode en 58 dB(A) in de avondperiode bedraagt. In de nachtperiode treden geen re-
levante piekgeluiden op. Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarde voor gemengd gebied van 70
dB(A) uit stap 2 van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Eveneens wordt voldaan aan de
normstelling uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Maximaal geluidniveau – Activiteitenbesluit milieubeheer
Het hoogst berekende maximale geluidniveau (LAmax) bedraagt eveneens 58 dB(A) in de dag- en 58
dB(A) in de avondperiode. Bij de toetst aan het Activiteitenbesluit milieubeheer worden de optredende
maximale geluidniveaus ten gevolge van het laden en lossen niet meegenomen. De hoogst bere-
kende maximale geluidsniveaus worden veroorzaakt door het dichtslaan van autoportieren. Hiermee
wordt voldaan aan de standaard normstelling uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Openbare parkeerplaats
Het hoogst berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) bedraagt 49 dB(A) in de dag-
en 47 dB(A) in de avondperiode (52 dB(A) etmaalwaarde). Voor de beoordeling van de geluidbelas-
ting wordt aangesloten bij de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. De richtwaarde van 50
dB(A) etmaalwaarde uit stap 2 wordt niet gerespecteerd. De richtwaarde uit stap 3 van 55 dB(A) wordt
gerespecteerd.
Het hoogst berekende maximale geluidniveau (LAmax) bedraagt 67 dB(A) in de dag- en avondperi-
ode. Voor de beoordeling van de geluidbelasting wordt aangesloten bij de VNG-publicatie “Bedrijven
en milieuzonering”. De richtwaarde van 70 dB(A) in de dagperiode uit stap 2 wordt gerespecteerd. De
richtwaarde van 65 dB(A) in de avondperiode wordt niet gerespecteerd. De maatgevende pieken wor-
den veroorzaakt door het dichtslaan van autoportieren op de reeds in de huidige situatie aanwezige
Hoofdstuk 5 21
parkeerplaatsen. Hierdoor verandert het woon- en leefklimaat ten aanzien van de maximale geluidni-
veaus niet ten opzichte van de huidige situatie. Derhalve zou kunnen worden aangesloten bij de richt-
waarde uit stap 3 van de VNG-publicatie.
Indirecte hinder
De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer van en naar de inrichting (indirecte hinder) bedraagt
ten hoogste 44 dB(A) etmaalwaarde. De richtwaarde van 50 dB(A) uit de VNG-publicatie “Bedrijven en
milieuzonering” wordt hiermee gerespecteerd.
Conclusie
Het plan overschrijdt de normen van het langtijdgemiddelde, maximale geluidsniveau en de indirecte
hinder niet. Op de openbare parkeerplaats wordt de richtwaarde voor het langtijdgemiddelde geluids-
niveau in de avondperiode uit stap 2 niet gerespecteerd, de richtwaarde uit stap 3 wel. Ditzelfde geldt
voor het hoogst berekende maximale geluidsniveau in de avondperiode. De pieken worden veroor-
zaakt door het dichtslaan van autoportieren op de reeds aanwezige parkeerplaatsen. Daardoor is
geen sprake van een veranderend woon-en leefklimaat ten aanzien van de maximale geluidsniveaus.
Het aspect “akoestiek” vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
5.4 Externe veiligheid
Toetsingskader
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met
gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide
categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.
In de landelijke wet- en regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veilig-
heid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden bloot-
gesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen
met:
activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water.
Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de
plaatsing van windmolens ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.
De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico en het groepsri-
sico. Het plaatsgebonden risico kan op de kaart worden weergeven met zogeheten risicocontouren:
lijnen die punten verbinden met eenzelfde plaatsgebonden risico. Via het plaatsgebonden risico wordt
een basisbeschermingsniveau gewaarborgd. Bij het groepsrisico wordt wel beoordeeld hoeveel perso-
nen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het groepsrisico geldt geen
grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kun-
nen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het
bevoegd gezag. Samen met de hoogte van groepsrisico moet andere kwalitatieve aspecten worden
meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en
Hoofdstuk 5 22
bestrijdbaarheid. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico.
Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen
met gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid van een persoon is fictief. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwe-
zigheid van een persoon feitelijk is.
Er zijn uiteenlopende risico’s waaraan men in de dagelijkse leefomgeving bloot kan staan. Het betreft
hierbij onder meer risico’s van gevaarlijke stoffen in bedrijven en bij transport van deze stoffen. Deze
risico’s zijn verbonden aan een bepaalde plaats. Voor het transport zijn dat de wegen, het spoor, de
waterwegen en de buisleidingen.
Risicovolle activiteiten
In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van
risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle acti-
viteiten worden toegestaan.
Voor het plangebied en de omgeving is beoordeeld of er relevante bronnen van risico aanwezig zijn.
Buiten de planlocatie op het industrieterrein de Rietvelden, aan de Koenendelseweg 29 is Enthone
gevestigd. Enthone is een bedrijf voor onder meer de ontwikkeling van processen en de levering van
Nieuwe Lidl
Figuur 5.2: Risicokaart
Planlocatie
Enthone
890 meter
Hoofdstuk 5 23
de bijbehorende chemicaliën ten behoeve van de galvanische industrie. Vanwege een chemicaliënop-
slag van meer dan 10 ton valt het bedrijf onder de werkingssfeer van het Bevi. Uit de kwantitatieve ri-
sicoanalyse blijkt dat er een plaatsgebonden risico is. De plaatsgebonden risicocontour valt net buiten
het eigen perceel van Enthone. Maar dus niet over de planlocatie. Het groepsrisico is laag en ruim on-
der de toetsingswaarde; de oriëntatiewaarde. De maximale effectafstand is voor zeer stabiel weer ge-
lijk aan 930 meter. Voor neutraal weer is deze afstand 10 keer zo klein (90 meter). Het plangebied ligt
op circa 890 meter afstand van het Bevi-bedrijf Enthone. Dit betekent nog net binnen het invloedsge-
bied van het groepsrisico (930 meter).
Bij het groepsrisico is een aanname gedaan naar het gemiddeld aantal personen per hectare in een
woonwijk. De mogelijkheden die zijn voorzien binnen de voorzieningenstroken liggen in de rede van
wat een woonwijk behelst en geven derhalve geen reden om deze aanname te veranderen. Ook ge-
zien de grote afstand tot het bedrijf en het feit dat in het verleden een bedrijfsfunctie met kantoor op
deze locatie was gevestigd zal het groepsrisico niet of nauwelijks wijzigingen. Daarnaast ligt het
groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde. Verdere verantwoording van het groepsrisico is derhalve
niet aan de orde.
Conclusie
Buiten Enthone om valt de planlocatie niet binnen het invloedsgebied van risicovolle activiteiten.
Enthone ligt op 890 meter afstand van de planlocatie en valt hiermee binnen het invloedgebied van
het groepsrisico. Het groepsrisico zal niet of nauwelijks wijzigen en ligt ruim onder de oriëntatie-
waarde, verdere verantwoording is niet nodig. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering
voor onderhavig planvoornemen.
5.5 Geluid (weg- en railverkeer)
In het planvoornemen gaat het niet om een geluidsgevoelige functie, want het gaat om een super-
markt. Geluid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
5.6 Energie en duurzaam bouwen
Op 31 januari 2017 heeft de gemeenteraad van ’s-Hertogenbosch het document energietransitiepro-
gramma 2016-2020 vastgesteld. Dit is de opvolger van het Energie- en Klimaatprogramma 2008-
2015, wat voorheen gold als visiedocument voor het energiebeleid. Het doel van beide documenten is
nog steeds hetzelfde, namelijk toe naar een klimaatneutraal ‘s-Hertogenbosch in 2050. Nieuwe ont-
wikkelingen moeten niet van negatieve invloed zijn op het klimaat. Dit betekent concreet dat ontwikke-
lingen niet leiden tot extra broeikasgassen. In dit programma voor 2016-2020 ligt de focus op het be-
langrijkste broeikasgas CO2, afkomstig van het gebruik van elektra, aardgas en andere brandstoffen.
Voor energieneutrale kantoren, andere utiliteitsgebouwen en industrie heeft de gemeente ’s-Hertogen-
bosch de volgende ambities:
Ontwikkelen/stimuleren van de vraag naar energieneutrale utiliteitsgebouwen (bij renovatie en
nieuwbouw);
Hoofdstuk 5 24
Kennis ontwikkelen over geschikte methoden, technieken en wijze van financiering (bijv. ESCO’s
of een lokaal energiebedrijf) voor energieneutrale utiliteitsgebouwen samen met marktpartijen;
Stimuleren van de benutting van lokale duurzame warmtebronnen en restenergie;
Kennis opdoen over mogelijkheden voor lokale duurzame energienetten, waarbij de vraag naar
energie wordt ingevuld met lokaal aanbod van duurzame bronnen en opwekking;
Wet- en regelgeving aanpassen om energietransitie mogelijk te maken en te stimuleren.
Doorwerking plangebied
De Lidl laat de TU Delft adviseren om te komen tot een circulaire bedrijfsvoering. Zo bouwt Lidl de
meest duurzame distributiecentra en zijn alle medewerkers getraind om energiebewust te werken. De
nieuwe supermarkt wordt voorzien van energiezuinige installaties en wordt goed geïsoleerd. De
warmte binnen de supermarkt wordt hergebruikt en de koelinstallaties zullen minder energie gaan ge-
bruiken voor het koelen.
5.7 Integraal waterbeheer
Onderhavig plan betreft de bouw van een nieuwe Lidl supermarkt aan de Oude Vlijmenseweg in ’s-
Hertogenbosch. Deze waterparagraaf omvat alleen de bouw van de nieuwe Lidl supermarkt. Het pand
wordt herbouwd en het verhard oppervlak van de Lidl neemt naar verwachting met 290 m² toe. Voor al
deze bouwactiviteiten geldt de gemeentelijke verordening hemelwater. Daarin staat dat het hemelwa-
ter (tot 60 mm) op eigen terrein verwerkt moet worden. In het rapport van Aeres Milieu [15 maart,
2018] staan met betrekking tot waterbeheer verschillende maatregelen genoemd om het hemelwater
op eigen terrein te verwerken. In later stadium wordt gekeken welke maatregelen kunnen worden toe-
gepast. Naar verwachting is er op dit terrein onvoldoende ruimte om de hele hemelwateropgave in te
vullen. Bij de bouw wordt zoveel mogelijk hemelwater op eigen terrein verwerkt. Het overtollige hemel-
water wordt gescheiden aangesloten op de nieuwe gemeentelijke hemelwaterriolering in de weg. Het
vuilwater wordt gescheiden aangeleverd op de erfgrens. De exacte plaats en hoogte van de aanslui-
tingen worden met de gemeente afgestemd.
5.8 Verkeer en parkeren
Verkeersaantrekkende werking
De toename aan functies zorgt voor extra verkeer. De berekening van de verkeersgeneratie van de
huidige functies is gebaseerd op CROW kengetallen.3 De rekenformules van het CROW gaan uit van
een minimum en maximum en deze hebben een behoorlijke bandbreedte.
Den Bosch wordt door het Centraal Bureau Statistiek aangeduid als sterk stedelijk gebied. De ver-
keersgeneratie van een fullservice supermarkt met een laag prijsniveau ligt volgens de CROW-publi-
catie op gemiddeld 58,1 motorvoertuigen per etmaal. Omdat er niet alleen sprake is van een toevoe-
ging, maar ook van amovering van functies, is in de berekeningen uitgegaan van een saldering tussen
de bestaande verkeersaantrekkende werking en de nieuwe.
3 CROW publicatie 317 ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’, oktober 2012.
Hoofdstuk 5 25
Tabel: Verkeersaantrekkende huidige situatie
Eenheid Verkeersgeneratie (norm) Aantallen mtv/et-
maal
Tapijten en gordijnen-
handel
1.350 m² Gem. 8,2 mvt per 100 m² bvo 111
Huidige Lidl 960 m2 Gem. 58,1 mvt per 100 m² bvo 558
Bedrijfsloodsen 850 m2 Gem. 9,2 mvt per 100 m² bvo 78
Tabel: Verkeersaantrekkende werking nieuwe situatie
Eenheid Verkeersgeneratie (norm) Aantallen mtv/et-
maal
Planvoornemen Lidl
op de Oude Vlijmen-
seweg 108a-110a
2.530 m² Gem. 58,1* mvt per 100 m² bvo 1.470
Huidige Lidl nieuwe
invulling als Detail-
handel algemeen
960 m2 Gem. 61,2,1* mvt per 100 m²
bvo
587
* Bij de gemiddelde verkeersgeneratie van een tapijten- en gordijnenhandel is uitgegaan van de gemiddelde verkeersgenera-
tie van een meubel- en woonboulevard.
Onderzoek
Om de netto verkeersgeneratie uit te rekenen wordt de verkeerstaantrekkende werking van de be-
staande situatie afgetrokken (2.057-747) van die van het planvoornemen. Het aandeel vrachtverkeer
is 1,0% op basis van 2-3 vrachtwagens (= maximaal 6 bewegingen) per etmaal. Het aantal verkeers-
bewegingen neemt met 1.310 toe. Dit aantal kan worden opgevangen op de bestaande infrastructuur.
Conclusie verkeersaantrekkende werking
De extra verkeersaantrekkende werking van het planvoornemen vormt geen belemmering.
Autoparkeren
De gemeente heeft, blijkens de Nota parkeernormering, ervoor gekozen om de gemeente in te delen
in verschillende parkeerzones. Het projectgebied valt onder zone 3: “overig bebouwde kom”. Voor het
berekenen van het aantal parkeerplaatsen wordt een beroep gedaan op de Nota parkeernormering
(2016). Daarin staat dat er rekening gehouden mag worden met de bestaande situatie. De parkeerbe-
hoefte van de bestaande functies mag in dit geval verrekend worden met de parkeerbehoefte van de
nieuwbouw (zie paragraaf 5.1 van de parkeernota). Het benodigd aantal aanvullende parkeerplaatsen
wordt berekend door het aantal parkeerplaatsen van de nieuwe Lidl te salderen met de parkeerbe-
hoefte van de gesloopte tapijten- en gordijnenhandel (met bovenwonen), de wegvallende magazijnen
aan de Jan Rijpstraat, en de lagere parkeerbehoefte van het te verlaten pand aan het Boschmeer-
plein.
Voor de nieuwe supermarkt geldt een parkeernorm van 5,6 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. De su-
permarkt is circa 2.530 m² bvo groot en heeft daarmee 142 parkeerplaatsen nodig.
De parkeerbehoefte van de gesloopte tapijten- en gordijnenhandel met de woningopbouw, en de weg-
vallende magazijnen is normatief bepaald op (afgerond) 47 parkeerplaatsen, en de nieuwe invulling
Hoofdstuk 5 26
van de oude Lidl met reguliere detailhandel heeft een parkeerbehoefte die 18 parkeerplaatsen lager
uitvalt dan de eerdere invulling van de Lidl supermarkt. Onder invloed van de verplaatsing en uitbrei-
ding van de Lidl en de herinvulling van het te verlaten pand, stijgt de maximale parkeerbehoefte van
het winkelcentrum c.a. per saldo met 77 parkeerplaatsen. Hierin zal voorzien worden op het parkeer-
dek van de nieuwbouw met 57 autoparkeerplekken en door het realiseren van 25 extra plaatsen op
het parkeerterrein aan de voorzijde van het winkelcentrum aan de Oude Vlijmenseweg. Met het toe-
voegen van de 25 parkeerplaatsen zal ruimschoots worden voldaan aan de extra 20 parkeerplaatsen
die moeten worden toegevoegd aan de voorzijde. In totaal wordt er voorzien in 82 extra parkeer-
plaatsen.
Figuur 5.3: Aantal auto- en fietsparkeerplaatsen aan de voorzijde (bron: Lidl).
Conclusie autoparkeren
Het planvoornemen voorziet in de benodigde capaciteit voor het autoparkeren.
Fietsparkeren
In de Nota parkeernormering (2016) van de gemeente Den Bosch staan tevens parkeernormen voor
de fiets. In zone 3 wordt voor een supermarkt een parkeernorm gehanteerd van 2,9 fietsparkeerplek-
ken per 100 m² bvo. De nieuwe Lidl zou – op grond van de nota – met circa 2.530 m² bvo, 74
(2,9x25,3) fietsparkeerplekken nodig hebben. De fietsparkeerbehoefte van de bestaande situatie mag
worden afgetrokken van de parkeerbehoefte van de nieuwbouw (zie paragraaf 5.1, nota parkeernor-
mering 2016). Voor de bestaande situatie gold dat er in feite 35 parkeerplekken nodig waren. Het to-
tale benodigd aantal komt daarmee uit op 39 fietsparkeerplaatsen. Met de 40 fietsparkeerplaatsen in
het ontwerp voldoet het planvoornemen aan de parkeereis (na saldering).
Fietsparkeren
25 extra pp.
Hoofdstuk 5 27
Conclusie fietsparkeren
Er is voorzien in voldoende fietsparkeerplaatsen en dit aspect vormt geen belemmering voor het plan-
voornemen.
5.9 Flora en fauna
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet natuurbe-
scherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een
uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Omtrent houtopstanden is de voormalige
nationale Boswet eveneens in de Wet natuurbescherming opgenomen. Daarnaast vindt beleidsmatige
gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Eco-
logische Hoofdstructuur (EHS).
Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming, betrekking op de Europees
beschermde Natura 2000-gebieden. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Neder-
land gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten,
plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart ge-
bracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect
hebben op de beschermde natuur in een Nature 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.
Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid
Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen gedeputeerde staten in hun provincie
zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk,
genaamd ‘Natuurnetwerk Nederland’ (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)). Het Natuurnet-
werk is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. De planolo-
gische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk loopt via het traject van de provin-
ciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Na-
tuurnetwerk Brabant en de Groenblauwe Mantel zijn ruimtelijk vastgelegd in de hernieuwde Verorde-
ning Ruimte 2014. Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten
hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitige-
rende maatregelen.
Bescherming houtopstanden vanuit de Wet natuurbescherming
De bescherming van houtopstanden, conform de Wet natuurbescherming, heeft betrekking alle zelf-
standige eenheden van bomen, boomvormers of struiken van een oppervlakte van tien are of meer of
rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat, gelegen buiten de bebouwde kom. Wanneer houtop-
standen worden geveld, niet vallende onder artikel 4.1 van de Wet natuurbescherming, geldt een mel-
dingsplicht bij Gedeputeerde Staten van desbetreffende provincie (artikel 4.2 Wnb). Indien er geen be-
zwaar is om de houtopstanden te kappen, verplicht artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming om bin-
nen 3 jaar na het vellen of tenietgaan van de houtopstand op dezelfde grond houtopstanden opnieuw
aan te planten. Er geldt een algehele vrijstelling van de herplantplicht voor houtopstanden die gekapt
worden in het kader van natuurbeheer en natuurbehoud.
Hoofdstuk 5 28
Soortenbescherming vanuit de Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft soortenbescherming, betrekking op alle in Neder-
land in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, li-
bellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een
aantal vaatplanten. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die niet onder de aangewezen be-
scherming vallen, of die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt de zogenaamde ‘algemene
zorgplicht’ (art. 1.10 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen
neemt om schade aan aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat
het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap,
de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en
voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als
er een ontheffing of vrijstelling is verleend.
Vanaf 1 januari 2017 moet, onder de Wet natuurbescherming, bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de
zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten vanuit natio-
naal en Europees oogpunt. Beschermde soorten vanuit nationaal oogpunt betreffen soorten uit ‘bijlage
A en B’ van de Wet natuurbescherming. Beschermde soorten vanuit Europees oogpunt betreffen
soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage
1 verdrag van Bonn, en alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn).
Op de ‘Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten’ van het Ministerie van LNV (augustus
2009) wordt onderscheid gemaakt in verschillende categorieën vogelnesten. Van de meeste vogel-
soorten zijn de nesten uitsluitend beschermd wanneer deze tijdens de broed- en nestperiode in ge-
bruik zijn. Het gaat om soorten die jaarlijks nieuwe nesten maken. Van een aantal soorten roofvogels
en uilen, koloniebroeders en gebouw bewonende vogelsoorten (‘categorie 1-4 soorten’) zijn de nesten
en de functionele leefomgeving jaarrond beschermend. Tenslotte is er een categorie nesten van vo-
gelsoorten die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed,
maar die over voldoende flexibiliteit beschikken om, als die broedplaats verloren is gegaan, zich el-
ders te vestigen (‘categorie 5-soorten’). Vooralsnog is het uitgangspunt dat deze indeling gehandhaafd
blijft, totdat de provincies deze hebben aangepast en vastgesteld.
Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor, dan is de eerste vraag of de
voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op, dan dient er
gekeken te worden of er passende maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de
voortplantings- en/of vaste rust en verblijfplaats te garanderen.
Beoordeling
Wettelijke gebiedsbescherming
Het dichtstbijzijnde wettelijk beschermde natuurgebied, het Natura 2000-gebied ‘Vlijmens Ven, Moer-
putten & Bossche Broek’ liggen op meer dan 700 meter afstand. Gezien de ligging in de kern van ste-
delijk gebied en de aard van de plannen zal het project geen negatieve invloed hebben op de instand-
houdingsdoelen van Natura 2000-gebieden. Wegens de afwezigheid van bomen en ligging binnen de
bebouwde kom is toetsing aan het onderdeel houtopstanden (voormalige Boswet) is bij dit plan even-
min aan de orde.
Hoofdstuk 5 29
Planologische gebiedsbescherming
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabants (voormalig EHS) en tevens buiten de Groen-
blauwe mantel zoals deze is vastgesteld op de kaart van de Verordening ruimte 2014. Gezien de lig-
ging in stedelijk gebied, buiten de begrensde planologische gebiedsbescherming en de aard van de
plannen zal het project geen negatieve invloed hebben op de wezenlijke waarden en kenmerken van
het Natuurnetwerk.
Soortenbescherming
Het terrein is braakliggend en bestaat uit verharding en zand. Begroeiing heeft zich nog niet kunnen
vestigen in het plangebied, na de recente sloop. Hierdoor zijn er in de huidige situatie geen potentiele
nestlocaties aanwezig voor gebouw bewonende soorten als huismus, gierzwaluw, kerkuil, steenuil,
zwarte roodstaart etc. Tevens is hierdoor de aanwezigheid vaste rust- en verblijfplaatsen van gebouw
bewonende vleermuissoorten als gewone dwergvleermuis, laatvlieger en gewone grootoorvleermuis
uitgesloten. Ook is een verblijfplaats van een steenmarter hierdoor uit te sluiten. Binnen het plange-
bied zijn door de recente opschoning tevens geen bomen, struiken of een andere vormen van beplan-
ting/vegetatie aanwezig. Hierdoor zijn binnen het plangebied geen nestlocaties voor vogels of schuil-
mogelijkheden voor zoogdieren, amfibieën of andere grondgebonden soorten aanwezig. Door de af-
wezigheid van elementen als (gras)vegetatie, opgaand groen en oppervlaktewater vormt het plange-
bied ook geen (onderdeel van het) leefgebied/(foerageer)habitat voor beschermde flora en fauna. Ge-
zien het ontbreken van bebouwing en begroeiing, in combinatie met de locatie, gelegen tussen woon-
wijken, en de recente bebouwde staat van het plangebied, is enig effect op de gunstige staat van in-
standhouding van de flora en fauna bij uitvoer van de plannen uitgesloten.
Conclusie
Vervolgonderzoek naar het voorkomen van verschillende soortgroepen wordt niet noodzakelijk ge-
acht. Evenmin is er sprake van een noodzaak tot het indienen van een ontheffingsaanvraag voor over-
treding van verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming ten aanzien van soorten dan wel een
vergunningsaanvraag in het kader van gebiedsbescherming. Het onderdeel houtopstanden is bij dit
plan niet aan de orde. De Wet natuurbescherming en het provinciaal beleid voor wat betreft be-
schermde gebieden (NNB) vormen op basis van de huidige situatie geen belemmering voor de uitvoe-
ring van het project.
5.10 Archeologie
Beleidskader
In Europees verband is het zogenaamde ‘Verdrag van Malta’ tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit
verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het
bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeo-
logisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.
Onderzoek
In het kader van de beoogde nieuwe supermarkt is er archeologisch onderzoek verricht. Uit dit onder-
zoek blijkt dat de bodem voor een deel behoorlijk verstoord is, maar dat bij werkzaamheden onder een
bepaalde diepte het bodemarchief nog intact is en dat archeologische resten daarom niet uit te sluiten
zijn. Er dient een proefsleuvenonderzoek gedaan te worden. Er een Programma van Eisen (PvE) voor
Hoofdstuk 5 30
het proefsleuvenonderzoek opgesteld, dat is afgestemd met het bevoegd gezag. Deze is te vinden in
de bijlagen. In later stadium zal het onderzoek uitgevoerd worden.
Conclusie
Uit het verkennend archeologisch onderzoek blijkt dat het aantreffen van archeologische resten niet
uit te sluiten is, het doen van een proefsleuvenonderzoek is noodzakelijk. Er is een Programma van
Eisen opgesteld, dat is afgestemd met het bevoegd gezag. Het onderzoek wordt in later stadium uit-
gevoerd.
5.11 Cultuurhistorie
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, Bro) dient in het
plan rekening gehouden te worden met cultuurhistorie. Cultuurhistorie heeft onder andere betrekking
op de historische stedenbouwkundige en historisch geografische waarden in het gebied. In het plan
moet beschreven worden hoe met de in het gebied aanwezige waarden en de aanwezige of te ver-
wachten monumenten wordt omgegaan.
De Erfgoedwet bevat de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en ar-
cheologie in Nederland. Het is op basis hiervan verplicht om de facetten historische (steden)bouw-
kunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel be-
schermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Het beleid van de provincie Noord-Brabant sluit aan op het nationale beleid voor de archeologische
monumentenzorg. De provincie richt zich op de bescherming van objecten en de bescherming, benut-
ting en ontwikkeling van structuren en ensembles van een grotere schaal.
Cultuurhistorische waarden
De Schutskamp en De Kruiskamp vormden, voor de bouw, vroeger het Bossche Veld en waren onder-
deel van het buurtschap Deuteren. Dit was een laaggelegen drassig gebied. Het gebied bestond toen-
tertijd uit verspreide lintbebouwing van boerderijen. Van deze lintbebouwing is weinig meer over. Al-
leen boerderij Klein Deuteren enkele verspreide woningen doen denken aan de vroegere nederzet-
ting. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van de genoemde waarden.
Conclusie
De verplaatsing van de supermarkt doet geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarden.
5.12 Vormvrije m.e.r. beoordeling
Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht geldt voor activiteiten die zijn opgenomen in het Besluit m.e.r.
bijlage D. Voor deze activiteiten bepaalt het bevoegd gezag of een milieueffectrapport gemaakt moet
worden. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen
belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een m.e.r.-proce-
dure nodig is. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Hoofdstuk 5 31
belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen milieueffectrapportage noodzake-
lijk;
belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een milieueffectrappor-
tage worden opgesteld.
Het planvoornemen om een nieuwe supermarkt te bouwen en de nieuwe supermarkt te voorzien van
een nieuw parkeerdek met 57 parkeerplaatsen is aan te merken als stedelijk ontwikkelingsproject en
is opgenomen in het Besluit m.e.r. bijlage D: categorie D.11.2.
In deze paragraaf wordt getoetst of op basis van de criteria die zijn genoemd in bijlage III van de EEG-
richtlijn milieueffectbeoordeling een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd moet worden. Het gaat hierbij om
de volgende criteria (zie ook onderstaande tabel):
1. de kenmerken van het project;
2. de plaats van het project;
3. de kenmerken van het potentiële effect.
Kenmerken van het project
Omvang van het project
Cumulatie met andere projecten
Gebruik van natuurlijke grondstoffen
Productie van afvalstoffen
Verontreiniging en hinder
Risico van ongevallen, mede gelet op de gebruikte stoffen en technologieën
Plaats van het project
Bestaand grondgebruik
Relatieve rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied
Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor gevoelige gebieden (wetlands, kust-
gebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, Habitat- en Vogelrichtlijngebieden), gebieden waarin bij
communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden, gebieden met een
hoge bevolkingsdichtheid, landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang
Kenmerken van het potentiële effect
Bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking)
Grensoverschrijdende karakter van het effect
Waarschijnlijkheid van het effect
Duur, frequentie en de omkeerbaarheid van het effect
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgesteld op basis van de onderzoeken die zijn uitgevoerd in het
kader van het ruimtelijke plan. In de onderstaande tabellen vindt de beoordeling/toets plaats aan de
criteria die zijn genoemd in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
Hoofdstuk 5 32
Kenmerken van het project
Kenmerken van het project
Criteria Toets
Omvang van het project Het initiatief heeft een omvang van 2.530 m2 bvo.
Cumulatie met andere pro-
jecten
Nee.
Gebruik van natuurlijke hulp-
bronnen
N.v.t. Bij de ontwikkeling wordt niet permanent gebruik gemaakt van natuurlijke hulpbron-
nen.
Productie van afvalstoffen Naast het reguliere afval van de toekomstige bebouwing en functies zal geen sprake zijn
van de productie van andere afvalstoffen.
Verontreiniging en hinder Er is een verkennend en aanvullend bodemonderzoek gedaan. Uit de bodemonderzoeken
komt niet naar voren dat de bodemkwaliteit het planvoornemen belemmert. De verontrei-
niging voor de werkplaats is afgenomen de afgelopen jaren en er is geen asbest aange-
troffen. Indien de restverontreiniging na sloop van het pand nog bereikbaar wordt, dient er
volgens het saneringsplan nog worden gesaneerd.
Risico van ongevallen Risicobronnen liggen ver verwijderd van het planvoornemen.
Plaats van het project
Plaats van het project
Criteria Toets
Bestaand grondgebruik Het projectgebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied.
Relatieve rijkdom aan kwaliteit
en het regeneratievermogen
van de natuurlijke hulpbronnen
van het gebied
N.v.t.
Het opnamevermogen van het
natuurlijke milieu, met in het bij-
zonder aandacht voor:
gevoelige gebieden (wet-
lands, kustgebieden, berg-
en bosgebieden, reserva-
ten en natuurparken, Habi-
tat- en Vogelrichtlijngebie-
den)
N.v.t.
gebieden waarin bij com-
munautaire wetgeving
vastgestelde normen in-
zake milieukwaliteit reeds
worden overschreden
N.v.t.
gebieden met een hoge
bevolkingsdichtheid
De locatie van het planvoornemen is een braakliggend, daarnaast ligt het projectgebied niet
in het centrum of de schil ervan.
landschappen van histo-
risch, cultureel of archeo-
logisch belang
Het plangebied ligt niet of nabij historische, culturele of archeologische waarden.
Hoofdstuk 5 33
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig
gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de na-
tuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.
Gevoelig gebied (conform onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r.)
Gevoelig gebied Toets
Beschermd natuurmonument N.v.t.
Habitat en vogelrichtlijngebieden Het plangebied ligt niet in de nabijheid van deze gebieden.
Watergebied van internationale beteke-
nis
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van watergebieden met internationale bete-
kenis.
Natuurnetwerk Nederland
(voormalige EHS)
De EHS ligt op verre afstand van het plangebied.
Landschappelijk waardevol gebied Het planvoornemen vindt plaats in stedelijk gebied en ligt niet inde nabijheid van
een landschappelijk waardevol gebied.
Waterwinlocaties. waterwingebieden,
en grondwaterbeschermingsgebieden
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van waterwinlocaties. waterwingebieden, en
grondwaterbeschermingsgebieden.
Beschermd monument Het planvoornemen betreft nieuwbouw.
Belvedere-gebied Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van een Belvedere-gebied.
Kenmerk van het potentiële effect
Kenmerken van het potentiële effect
Criteria Toets
Bereik van het effect (geografische
zone en grootte van de getroffen bevol-
king)
Het initiatief is van een relatief kleinschalig karakter, aangezien het planvoornemen
het voorzieningen binnen een wijkwinkelcentrum moet versterken.
Grensoverschrijdende karakter van het
effect
Het planvoornemen, in de vorm van de nieuwe Lidl, is bedoeld als voorziening voor
een wijk. Het grensoverschrijdend karakter is minimaal.
Waarschijnlijkheid van het effect De supermarkt draagt bij aan een breed en hoogwaardig voorzieningenaanbod.
Duur, frequentie en de omkeerbaarheid
van het effect
Het planvoornemen moet voor lange tijd onderdeel gaan worden van het wijkwinkel-
centrum Oude Vlijmenseweg/Boschmeersingel.
Gezien de ligging van de ontwikkelingslocatie in het stedelijk gebied op voor bedrijvigheid, detailhan-
del en verkeersfuncties bestemde gronden en bezien in relatie met de ‘reguliere’ drempelwaarden uit
onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er, rekening houdend met:
1. de kenmerken van het project;
2. de plaats van het project; en
3. de kenmerken van het potentiële effect;
sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen (factor > 100) minder
grootschalig is. Bij elk plan is sprake van invloed op het milieu, maar deze is niet zodanig dat normen
worden overschreden. De potentiële effecten van het plan, in relatie tot de kenmerken en de plaats
van het plan, zijn dusdanig beperkt van aard en omvang dat dit geen belangrijk nadelige milieugevol-
gen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Hoofdstuk 6 34
6. ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID
Financieel economische haalbaarheid
Onderzoek is ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan. Hierbij is inzicht verkregen
in de opbrengsten en kosten die hiermee verband houden.
Financieel economische haalbaarheid
Kostenverhaal
Op grond van afdeling 6.4. van de Wro geldt voor de gemeente de verplichting tot kostenverhaal in de
gevallen die zijn aangewezen in het Bro. Het Bro stelt kostenverhaal verplicht in geval er sprake is van
een van de volgende bouwplannen:
de bouw van één of meer woningen en andere hoofdgebouwen;
de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte of met één of
meer woningen;
de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik
of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik
of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumu-
latieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte.
Het initiatief betreft de bouw van een nieuwe supermarkt. De bruto-vloeroppervlakte de nieuwe super-
markt bedraagt circa 2.530 m2 bvo. Deze oppervlakte ligt boven de grens van 1.500 m2, zodat er een
noodzaak is voor het vaststellen van een exploitatieplan. Er is met de gemeente ’s-Hertogenbosch
een anterieure overeenkomst gesloten waarin één en ander met betrekking tot het kostenverhaal is
geregeld en anderszins in het wettelijke kostenverhaal is voorzien.
Financiële haalbaarheid
De initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de functiewijziging te kunnen realiseren. Er
zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bij-
dragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aange-
toond. De haalbaarheid van de gehele grondexploitatie is kostendekkend.
Hoofdstuk 6 35
BRO heeft vestigingen in Boxtel | Amsterdam | Tegelen | Oldenzaal www.bro.nl