Geldzaken

95
Geldzaken

description

Geldzaken. Inhoud. Hoofdstuk 1: Wat is geld: vandaag Hoofdstuk 2: munten: 3 juni Hoofdstuk 3: bankbiljetten: 4 en 5 juni Hoofdstuk 4: giraal geld: 10 en 11 juni Hoofdstuk 5: geldschepping: 12 en 17 juni Hoofdstuk 6: inflatie: 18 en 19 juni SE: 26 juni (24 en 25 juni herhaling). - PowerPoint PPT Presentation

Transcript of Geldzaken

Page 1: Geldzaken

Geldzaken

Page 2: Geldzaken

Inhoud

• Hoofdstuk 1: Wat is geld: vandaag

• Hoofdstuk 2: munten: 3 juni

• Hoofdstuk 3: bankbiljetten: 4 en 5 juni

• Hoofdstuk 4: giraal geld: 10 en 11 juni

• Hoofdstuk 5: geldschepping: 12 en 17 juni

• Hoofdstuk 6: inflatie: 18 en 19 juni

• SE: 26 juni (24 en 25 juni herhaling)

Page 3: Geldzaken

Geld zaken: hoofdstuk 1

• Geld is alles waarmee ik kan betalen (in een bepaald land)

• In Nederland zijn dollars dus geen geld omdat ik daar bij de AH niet kan betalen

Page 4: Geldzaken

Geldfuncties

• Ruilmiddelen: betalen

• Rekenmiddel: waarde van iets uitdrukken in geld

• Spparmiddel

Page 5: Geldzaken

Geld zaken: hoofdstuk 1

• Giraal en chartaal geld

• Chartaal: munten en bankbiljetten

• Giraal geld: saldo op je bankrekening

• Bankrekening = lopende rekening = rekening courant

Page 6: Geldzaken

M.

• Maatschappelijke geldhoeveelheid: giraal en chartaal geld in handen van publiek en bedrijven

• Geld in handen van banken behoort niet tot maatschappelijke geldhoeveelheid (ik leg later uit waarom niet)

Page 7: Geldzaken

Maar eerst…

• De balans

• Wat is een balans…..

Page 8: Geldzaken

Balans

• Overzicht van bezittingen en het vermogen van een bedrijf op een bepaald moment

• Balans is dus momentopname

• Bezittingen noemen we activa.

• Vermogen noemen we passiva.

Page 9: Geldzaken

Balans voorbeeld

• Bakker Bart start een bedrijf: een bakkerij• Hij heeft € 250.000 gespaard. Dit eigen

geld stopt hij in zijn bedrijf en noemen we eigen vermogen

• Hij heeft € 250.000 geleend bij een bank. Dit noemen we vreemd vermogen.

• Het totale vermogen van € 500.000 zet hij eerst op de bankrekening van de bakkerij

• De balans van BB ziet er nu als volgt uit

Page 10: Geldzaken

Balans

Activa Passiva

Bankrekening 500.000 Eigen vermogen 250.000

Lening bank 250.000

500.000 500.000

Page 11: Geldzaken

Balans

• Balans laat dus zien welke bezittingen ik heb en hoe ik die heb betaald (met eigen geld of met een lening)

• En: eigen vermogen = bezittingen – vreemd vermogen

• Voorbeeld: eigen huis

Page 12: Geldzaken

Balans

• De balans is in balans

• Nu gaat BB iets kopen omdat hij anders niet kan bakken.

• Hij koopt een bakmachine voor € 100.000,

• Hij betaalt dat met zijn bankrekening.

• De balans ziet er nu als volgt uit

Page 13: Geldzaken

Balans

Activa Passiva

Bankrekening 400.000 Eigen vermogen 250.000

Machine 100.000 Lening bank 250.000

500.000 500.000

Page 14: Geldzaken

Balans

• Zijn bezittingen zijn nu anders geworden. Zijn bankrekening is lager geworden, maar hij heeft wel een machine.

• Zijn eigen en vreemd vermogen is het zelfde gebleven

Page 15: Geldzaken

Balans

• De balans is in balans

• Nu gaat BB nog iets kopen omdat hij anders niet kan bakken.

• Hij koopt meel voor € 5.000.

• Hij betaalt dat met zijn bankrekening.

• De balans ziet er nu als volgt uit

Page 16: Geldzaken

Balans

Activa Passiva

Bankrekening 395.000 Eigen vermogen 250.000

Machine 100.000 Lening bank 250.000

Meel 5.000

500.000 500.000

Page 17: Geldzaken

Bb

• Bakker Bart koopt voor € 1.000 gist bij een leverancier en spreekt af dat hij dat pas over een maand betaalt

Page 18: Geldzaken

BalansActiva Passiva

Bankrekening 395.000 Eigen vermogen 250.000

Machine 100.000 Lening bank 250.000

Gist 1.000 Crediteuren (schuld aan leverancier)

1.000

Meel 5.000

501.000 501.000

Page 19: Geldzaken

Balans scholierActiva Passiva

Bankrekening 500 Eigen vermogen 1.925

Scooter 2.000 Lening bij papa 1.000

Kas (geld in mijn portemonnee)

25

Telefoon 400

2.925 2.925

Page 20: Geldzaken

Opdracht

• Teken nu voor jezelf een balans

• Zet aan de activa kant al je bezittingen

• Zet aan de passiva kant je schulden (als je die hebt)

• Zet aan de passivakant je eigen vermogen (Bezittingen – schulden = eigen vermogen)

• Lever de balans in

Page 21: Geldzaken

Balans scholier:………….Activa Passiva

totaal totaal

Page 22: Geldzaken

JP

• Ga uit van de startbalans van JP

• Verwerk de transacties in de de balans en maak een nieuwe balans

• Doe dat samen met je buurman of – vrouw

• 15 minuten

• Daarna tekent een groepje de balans op het bord.

Page 23: Geldzaken

Startbalans JPActiva Passiva

Bankrekening 200.000 100.000

100.000

totaal 200.000 totaal 200.000

Page 24: Geldzaken

Balans

• Ga uit van de startbalans en maak de nieuwe balans van JP na de volgende transacties van de 1e week. – Hij pint € 2.000 en stopt die in de kassa van het restaurant. – Hij koopt – via zijn bankrekening - een winkelpand voor €

150.000 en inventaris voor € 20.000 (stoelen, bestek, bar e.d.)– Verder koopt hij bier en wijn in bij een groothandel voor € 5.000.

Hij betaalt dat pas na afloop van het tweede maand dat het restaurant open is.

– Hij koopt een 2e hands bestelbus voor € 4.000 en betaalt die met zijn bankrekening.

– Bij de lokale groenteboer koopt hij – contant/uit de kassa - groente en fruit voor € 400.

– JP krijgt een subsidie voor startende ondernemers. De gemeente stort € 10.000 op zijn bankrekening

Page 25: Geldzaken

Balans JPActiva Passiva

Bank 34.000 Eigen vermogen 110.000

Kas 1.600 Vreemd vermogen 100.000

Groente en fruit 400 Crediteuren 5.000

Busje 4.000

Bier 5.000

Pand 150.000

inventaris 20.000

totaal 215.000 totaal 215.000

Page 26: Geldzaken

Geldzaken: hoofdstuk 2

• Ruilhandel.

• Transactiekosten van ruilhandel zijn de te groot. – ik moet iemand vinden die met mij wil ruilen– Ik moet steeds waarde bepalen (1 brood

ruilen tegen twee vissen, 1 brood ruilen tegen 1 kilo vlees, 1 boord ruilen tegen twee liter water)

Page 27: Geldzaken

Geldzaken: hoofdstuk 2

• Ruilen met zout (sal)

• Salaris

• Soldaat (sol dare = zout geven); Soldaten werden uitbetaald in zout

• Betalen met schelpen

• Monutaschelpen (money)

• Betalen met schelpen gebeurde nog in 20e eeuw in Papua nieuw Guinea

Page 28: Geldzaken

Geldzaken

• Betalen met schelpen en zout is vaak lastig (zwaar, gaat kapot). Ook hoge transactiekosten.

• Betalen met munten

Page 29: Geldzaken

Geldzaken

• Nominale waarde: waarde die op de munt staat

• Intrinsieke waarde: waarde van het materiaal waarvan de munt is gemaakt.

Page 30: Geldzaken

Geldzaken: hoofdstuk 2

• Standaardmunten: nominale waarde = intrinsieke waarde (risico: mensen gaan rommelen met deze munten: goud en zilver eraf vijlen.)

• Tekenmunten: nominale waarde > intrinsieke waarde. Onze huidige munten zijn tekenmunten

Page 31: Geldzaken

Geldzaken. Hoofdstuk 3

• Munten zijn zwaar en gemakkelijk te roven.

• Daarom bankbiljet

Page 32: Geldzaken

Geldzaken: hoofdstuk 3

• Eigenaren van munten gaven munten in bewaring bij goudsmeden. Dan hoefden ze er niet mee rond te lopen.

• Ze kregen van de goudsmid een bewijs van ontvangst. Tegen inlevering van het bewijs kregen ze de munten weer terug.

Page 33: Geldzaken

Geldzaken: hoofdstuk 3

• Het bewijs van ontvangst werd betaalmiddel. Je kon ermee betalen omdat de nieuwe eigenaar het tegen munten kon omruilen bij de goudsmid

• In feite was het ontvangstbewijs het eerste bankbiljet

Page 34: Geldzaken

Balans goudsmidActiva Passiva

Woning smid 50 Eigen vermogen 50

totaal 50 totaal 50

Page 35: Geldzaken

Balans van de smid

• Activa: eigendom van de smid. Ook de munten zijn zijn eigendom. Hij mag ermee doen wat hij wil, hij moet ze alleen terug betalen als erom wordt gevraagd.

• Passiva: middelen waarmee het eigendom is betaald. Een deel komt van de smid zelf (eigen vermogen), een deel is door derden er in gestopt (in dit geval degene die goud aan de smid in bewaring heeft gegeven)

• .

Page 36: Geldzaken

Balans goudsmidActiva Passiva

Munten (in bewaring gegeven)

100 Ontvangstbewijzen (schuld van de smid aan degenen die munten in bewaring heeft gegeven)

100

Woning smid 50 Eigen vermogen 50

totaal 150 totaal 150

Page 37: Geldzaken

Balans van de smid

• Tot 1936 kon je tegen inlevering van een bankbiljet een vaste hoeveelheid goud krijgen bij DNB (De Nederlandse Bank)

• Daarom stond er op bankbiljetten “aan toonder”

• Na 1936 niet meer: fiduciair geld; gebaseerd op vertrouwen.

Page 38: Geldzaken

Smid wordt bankier

• De smid wordt bankier. Hij gaat nieuwe ontvangstbewijzen uitgeven zonder dat daarvoor munten moeten worden ingeleverd.

• De smid schept geld want de ontvangstbewijzen zijn geld

• Stel de smid leent € 50 aan Mr X.• De balans van de smid ziet er dan als volgt

uit.

Page 39: Geldzaken

Balans goudsmidActiva Passiva

Munten (in bewaring gegeven)

100 Ontvangstbewijzen 150

Woning smid 50 Eigen vermogen 50

Lening aan Mr X 50

totaal 200 totaal 200

Page 40: Geldzaken

Smid wordt bankier

• Let op: nu staan er tegenover de 150 aan ontvangstbewijzen, nog maar 100 aan munten.

• Als elke eigenaar van ontvangstbewijzen, zijn munten wil opnemen, dan gaat de smid failliet

• Dit gebeurde met DSB

Page 41: Geldzaken

2.3

• Wisselkoers: waarde van de ene munt uitgedrukt in de waarde van een andere munt

• 1 florijn = 10 gram goud

• 1 nobel = 15 gram goud

• Voor 1 florijn (10 gram goud) krijg ik niet 1 nobel want die 15 gram goud maar 0,67 nobel. Immers 10/15 = 0,67

Page 42: Geldzaken

Smid wordt bankier

• Maken opdracht 3.1 t/m 3.5

Page 43: Geldzaken

Wonder

• Het wonder van geld bijdrukken.

• Er wordt niets letterlijk bijgedrukt.

• Het enige wat er gebeurt is dat banken meer geld uitlenen en er daardoor meer geld ontstaat

Page 44: Geldzaken

Ontwikkeling geld

• Ruilhandel

• Schelpen en zout

• Munten (hoofdstuk 2)

• Bankbiljetten (hoofdstuk 3)

• Giraal Geld (hoofdstuk 4)

Page 45: Geldzaken

Ontwikkeling geld

1. Steeds minder stoffelijk

2. Steeds minder transactiekosten

3. Steeds meer gebaseerd op vertrouwen (fiduciair geld)

Page 46: Geldzaken

Hoofdstuk 4: giraal geld

1. Mensen met chartaal geld kunnen dit op een bankrekening zetten/storten

2. Dit wordt dan giraal geld

3. Stel twee mensen openen een bankrekening en storten beiden € 1.000 op die rekening. Hoe ziet de balans van de bank er dan uit?

Page 47: Geldzaken

Balans bankActiva Passiva

Kas 2000 Rekening courant A 1000

Rekening courant B 1000

totaal 2000 totaal 2000

Page 48: Geldzaken

Balans bank

• De bank heeft nu € 2.000 in kas. Is haar eigendom

• De bank heeft een schuld van € 2.000 aan de twee mensen want ze kunnen dat geld opnemen wanneer ze dat willen.

Page 49: Geldzaken

Balans bank

• De bank leent nu giraal € 4.000 aan A

• De bank stort dit op de bankrekening van A.

• De bank schept giraal geld want de maatschappelijke geldhoeveelheid neemt toe.

• De balans van de bank ziet er nu als volgt uit

Page 50: Geldzaken

Balans bankActiva Passiva

Kas 2000 Rekening courant A 5000

Lening aan A 4000 Rekening courant B 1000

totaal 6000 totaal 6000

Page 51: Geldzaken

Balans bank

• De bank heeft nu 2.000 aan kasgeld en 6.000 aan rekening courant tegoeden

• Als alle rekeninghouders tegelijkertijd hun geld willen opnemen, dan heeft de bank onvoldoende kas en gaat de bank failliet.

• Dit gebeurde met DSB

Page 52: Geldzaken

Balans bank

• Daarom zegt De Nederlandse Bank (DNB) dat een bank altijd voldoende geld in kas (liquide middelen) moet hebben tegenover de banktegoeden van de klanten.

• De bank kan dan altijd de rekening-houders betalen als die geld willen opnemen (pinnen)

• DNB gebruikt daarvoor een minimum liquiditeitspercentage.

Page 53: Geldzaken

Balans bank

- DNB verplicht banken tot een minimum liquiditeitspercentage.

• Liquiditeitspercentage = (kas + tegoed dnb)/rekening courant tegoeden

• In ons voorbeeld (nog zonder tegoed DNB) is het percentage: 2000/6000 x 100% = 33%.

• DNB schrijft minimaal 20% voor. Dus de bank voldoet aan de eis

Page 54: Geldzaken

Kredietcrisis

• Voor de kredietcrisis hadden banken te weinig liquide middelen (kas plus tegoed DNB) en kwamen ze in gevaar.

• Banken moeten nu meer liquide middelen aanhouden. Dan voor de kredietcrisis.

Page 55: Geldzaken

planning

• Huiswerk: 4.1 t/m 4.3

Page 56: Geldzaken

Nieuwe betaalmiddelen

• Pinloos betalen met pinpas of mobiel?

• Ing.nl

• Lees artikel en beantwoord de vraag:

• Hoe gaan we pinloos betalen: met smartphone of pinpas en waarom?

Page 57: Geldzaken

H5. Geldscheppen

• Banken lenen geld uit en scheppen daarmee geld.

• We zeggen ook wel dat de maatschappelijke geldhoeveelheid daardoor toeneemt.

• Maatschappelijke geldhoeveelheid:giraal en chartaal geld in handen van burgers en bedrijven

Page 58: Geldzaken

Balans bankActiva Passiva

Kas 2.000 Rekening courant tegoeden 8.000

Tegoed bij DNB 2.000 Spaartegoeden 1.000

Debiteuren 6.000 Eigen vermogen bank 1.000

totaal 10.000 totaal 10.000

Page 59: Geldzaken

H5. Geldscheppen

• Maatschappelijke geldhoeveelheid is € 8.000

Page 60: Geldzaken

Balans debet

• Kas: munten en bankbiljetten in de kas van de bank

• Tegoed DNB: geld dat de bank op de rekening bij DNB heeft staan. (zeg maar de bankrekening van de bank zelf)

• Debiteuren: bedrag dat de bank heeft uitgeleend aan gezinnen en bedrijven.

Page 61: Geldzaken

Balans credit

.

• Rekening courant tegoeden: giraal geld van gezinnen en banken. Dit is een schuld van de bank aan de gezinnen. Is dus vreemd vermogen

• Spaartegoeden: geld dat mensen op hun spaarrekening hebben staan. De bank moet dat terug betalen. Is dus ook vreemd vermogen

Page 62: Geldzaken

Geldscheppen

.

• De bank leent 1.000 aan A

• De balans komt er nu als volgt uit te zien

Page 63: Geldzaken

Balans bankActiva Passiva

Kas 2.000 Rekening courant tegoeden 9.000

Tegoed bij DNB 2.000 Spaartegoeden 1.000

Debiteuren 7.000 Eigen vermogen bank 1.000

totaal 11.000 totaal 11.000

Page 64: Geldzaken

H5. Geldscheppen

• Maatschappelijke geldhoeveelheid is nu € 9.000

• Conclusie: door geld uit te lenen neemt de maartschappelijke geldhoeveelheid toe; er komt meer geld in omloop

• Banken scheppen dus geld!!!!!!!!

Page 65: Geldzaken

Geldscheppen

.

• Het uitlenen van geld noemen we ook wel wederzijdse schuldaanvaarding– De bank moet geld op de rekening van de

klant storten.– De klant moet de lening weer terug betalen

aan de bank.

Page 66: Geldzaken

Balans bankActiva Passiva

Kas 2.000 Rekening courant tegoeden 10.000

Tegoed bij DNB 2.000

Debiteuren 6.000

totaal 10.000 Totaal 10.000

Page 67: Geldzaken

Geldscheppen

.

• Liquiditeitspercentage: (4.000/10.000) x 100% = 40% (= best hoog)

• Stel dat het liquiditeitspercentage minimaal 10% moet zijn, hoeveel mag de bank dan nog giraal uitlenen?

Page 68: Geldzaken

Geldscheppen

• Ga uit van hoeveelheid kas + tegoed DNB• Kas en tegoed DNB is nu 4.000• Kas en tegoed DNB moet dan minimaal 10% zijn

van Rekening courant tegoeden• Als 4.000 minimaal 10% is van de rekening

courant tegoeden, dan is 1% 400 en 100% 40.000• Rekening courant mag dus zijn 40.000. De bank

mag dus nog 30.000 giraal uitlenen• .

Page 69: Geldzaken

Geldscheppen

.

• Liquiditeitspercentage: (4.000/10.000) x 100% = 40% (= best hoog)

• Stel dat het liquiditeitspercentage minimaal 10% moet zijn, hoeveel mag de bank dan nog chartaal (uit de kas van de bank) uitlenen?

Page 70: Geldzaken

Geldscheppen

- Ga uit van Rekening courant tegoeden.

- Deze zijn 10.000

- Van de 10.000 aan rekening courant tegoeden, moet 10% in kas zitten. Dat is 1.000.

- Er zit nu 4.000 in kas. Dus de bank mag nog 3.000 chartaal (uit de kas) uitlenen.

Page 71: Geldzaken

Geldscheppen

- Opdracht 5.8 t/m 5.10

Page 72: Geldzaken

Som 5.9

Page 73: Geldzaken

Balans bankActiva Passiva

Kas 1.500 Rekening courant tegoeden 5.000

Tegoed bij DNB 200 Lang spaargeld 1.000

Tegoed ECB 100

Vreemde valuta 400

Debiteuren 2.000

totaal Totaal

Page 74: Geldzaken

5.9

a. (1500 + 200 + 100)/(5.000) x 100% = 36%

b. Chartaal uitlenen (uitlenen uit de kas). Er moet minimaal 30% van rekening courant in kas zijn. 30% van 5.000 is 1.500. Er is nu 1.800 in kas. Dus de bank mag 300 chartaal uitlenen.

c.

Page 75: Geldzaken

5.9

- Giraal uitlenen. Er is 1.800 in kas. Dit moet 30% zijn van de rekening courant tegoeden.

- Als 30% = 1.800, dan 100% = 6.000.

- De rekening courant tegoeden mogen maximaal 6.000 zijn. Dus de bank mag nog 1.000 uitlenen

- Check: 1.800/6.000 x 100% = 30%

Page 76: Geldzaken

Balans bankActiva Passiva

Kas 200 Rekening courant tegoeden 4.000

Tegoed bij DNB 500 Lang spaargeld 1.000

Gebouwen 300

Vreemde valuta 1.000

Debiteuren 3.000

totaal 5.000 Totaal 5.000

Page 77: Geldzaken

Opdracht

1. Bereken het liquiditeitspercentage

2. Het minimale liquiditeitspercentage is 10%– Hoeveel kan de bank nog giraal uitlenen– Hoeveel kan de bank nog chartaal uitlenen

3. Waar gaat de voorkeur van de bank naar uit. Giraal of chartaal uitlenen?

4. Hoe hoog is de maatschappelijke geldhoeveelheid bij deze balans?

Page 78: Geldzaken

5. Wat zijn de gebouwen op de activa kant van de balans?

6 Een klant koopt voor € 100 aan dollars en rekent giraal af. Welke balansposten veranderen er?

7. Wat gebeurt er met de maatschappelijke geldhoeveelheid na de koop van dollars?

Page 79: Geldzaken

Inflatie

• Wat is het

• Gevolgen

• Oorzaken

Page 80: Geldzaken

Inflatie

• Prijzen stijgen

• Gemeten door Centraal Bureau Statistiek

Page 81: Geldzaken

Inflatie: gevolgen

• Door inflatie daalt onze koopkracht. (wanneer prijzen sneller stijgen dan ons inkomen). We kunnen minder kopen met ons inkomen. Ons reële inkomen daalt.

• Door inflatie neemt de waarde van ons vermogen af. Stel ik heb € 10.000 aan spaargeld op de bank en ik krijg 2% rente. Bij een inflatie van meer dan 2%, daalt de waarde van mijn vermogen.

Page 82: Geldzaken

Inflatie: gevolgen

• Door inflatie kunnen winsten van bedrijven afnemen omdat hun kosten hoger worden en zij niet in de verkoopprijzen kunnen doorrekenen.

• Dit geldt vooral voor supermarkten omdat daar veel concurrentie is.

Page 83: Geldzaken

Som

• Stel dat mijn loon toeneemt met 3% en de prijzen stijgen met 2%. Met hoeveel procent stijgt mijn reële inkomen (=koopkracht)

• Je gebruikt dan indexcijfers. Je telt bij de percentage 100 op:

• Reële inkomen = 103/102 x 100 = 100,98

• En je trekt er dan 100 van af: 0,98%

Page 84: Geldzaken

Som

• Als het inkomen stijgt met 5% en de prijzen stijgen met 2%, dan neemt mijn koopkracht niet toe met 3%, maar met 2,94% (105/102 x 100 = 102,94)

Page 85: Geldzaken

Som

• Stel ik heb € 10.000 en een product kost € 2, dan kan ik er 5.000 kopen.

• Mijn inkomen stijgt met 5% en wordt daarna € 10.500. Stel het product stijgt met 2% tot € 2,04. dan kan ik er daarna 5.147 kopen.

• Dat is een stijging van 2,94% en dus geen 3%.

Page 86: Geldzaken

Opdracht 6.4

• Maak nu opdracht 6.4 (a en b)

Page 87: Geldzaken

6.4

• (106/102,4) x 100% = 103,51 = 3,51%

• (100/104) x 100% = 96,15 = - 3,85%

Page 88: Geldzaken

Inflatie

• Een beetje inflatie is niet erg. DNB streeft naar een inflatie van maximaal 2%

• Als de prijzen dalen (deflatie), dan stellen mensen hun consumptie uit (producten worden straks immers goedkoper). Dis deflatie willen we ook niet

Page 89: Geldzaken

Hyperinflatie

• Zeer hoge inflatie

• Veroorzaakt omdat de overheid

• Gevolg: mensen vertrouwen het geld niet meer en gaan over op: ruilhandel, gebruiken buitenlandse valuta.

Page 90: Geldzaken

Inflatie: oorzaken

• Bestedingsinflatie: er is veel vraag naar producten en er kunnen geen extra producten worden geproduceerd op korte termijn omdat de productiecapaciteit volledig is bezet

• Bestedingsinflatie ontstaat vaak omdat er veel geld wordt gecreëerd (veel geld wordt uitgeleend: b.v. huizenmarkt).

Page 91: Geldzaken

Inflatie: oorzaken

• Kosteninflatie:– Bedrijven rekenen extra kosten door in de

prijzen (b.v. hogere grondstofprijzen en olieprijzen)

– Overheid verhoogt accijnzen en btw

Page 92: Geldzaken

Som…..

• Salarisverhoging in 2013 lager dan inflatie

• Nederlandse werknemers krijgen naar verwachting in het nieuwe jaar een salarisstijging van 2,8%. Dat is 0,1% minder dan de inflatieberekeningen

• Bereken de procentuele koopkrachtdaling in 2012.

Page 93: Geldzaken

Voor morgen

• Opdracht 6.2, 6.3 en 6.7

Page 94: Geldzaken

6.2

a. 20% (24-20)/20 x 100% = 20%

b. 20

c. (100/120 ) x 100 = 83,3 → 83,3 -100 = 16,66% of (20-24)/24 x 100% = -16,66%

d. (100/1950) x 100 = 5,1 -100 = 94,9%

Page 95: Geldzaken

6.7

a. 4% (10% van 40%)

b. Stijging arbeidsproductiviteita. Lonen € 40 en productie 10 →→ loonkosten

per product € 4

b. Lonen € 44 en productie 10 →→ loonkosten per product € 4,40

c. Lonen € 44 en productie 11 →→ loonkosten per product € 4