FanTASTisch Ans Withagen werkt als orthopedagoog/GZ · 2020. 4. 2. · In 2008 heeft zij de...
Transcript of FanTASTisch Ans Withagen werkt als orthopedagoog/GZ · 2020. 4. 2. · In 2008 heeft zij de...
FanTASTischEen inspiratiebron voor ouders van blinde kinderen
Ans WithagenLieke HeinsAnneke BlokAnneke BettenAnnelies BuurmeijerMonique MulLilian Oosterlaak
Expertise en opleidingenKoninklijke Visioexpertisecentrum voor slechtziende en blinde mensen
Blinde kinderen worden niet vanzelfsprekend door aantrekkelijke
objecten in hun omgeving uitgelokt om op onderzoek uit te gaan.
Pas als zij expliciet gestimuleerd worden, gaan zij op eigen wijze
hun omgeving verkennen en leren zij hierin eigen voorwerpen,
zoals hun eigen rammelaar, te herkennen. Weer later gaan zij een
stap in de buitenwereld zetten, waar zij geconfronteerd worden
met nieuwe informatie, zoals hun eigen tuinhek. Vervolgens
merken ze dat er vele verschillende tuinhekjes bestaan en dat
deze niet allemaal dezelfde sluiting hebben. Buiten het tuinhek
komen ze meer vreemde objecten tegen, zoals bijvoorbeeld een
fietsenstalling: “Wat zijn toch die rare metalen buizen die uit de
grond komen en wat kun je daarmee doen?” Zoveel informatie
ligt er voor hen om te ontdekken. Betekenis is er niet altijd
eenvoudig aan te geven. Daarom is begeleiding door ouders bij
dit ontdekkingsproces van groot belang.
FanTASTisch, een inspiratiebron voor ouders van blinde kinderen,
beschrijft de tastontwikkeling van blinde kinderen. Het geeft
inzicht in de tast, als belangrijk informatiekanaal voor blinde
kinderen. In dit boek treft u drie verschillende delen aan.
Deel A geeft achtergrondinformatie over de tast als zintuig.
Ook beschrijft het de verschillende factoren die van invloed zijn
op de tastontwikkeling van uw kind. In deel B staan ideeën en tips
beschreven om de tastontwikkeling van uw kind te stimuleren.
Dit gedeelte geeft veel praktische informatie en is voorzien van
vele foto’s, waarin blinde kinderen verschillende activiteiten
uitvoeren. Tot slot treft u in deel C een viertal interviews aan
met ervaringen van ouders van blinde kinderen in verschillende
leeftijdsfases.
Mensen met een visuele beperking kunnen bij
Koninklijke Visio terecht. Ook als zij daarnaast
een verstandelijke, lichamelijke of andere
zintuiglijke beperking hebben. Visio helpt om een
goed antwoord op vragen te vinden. Bijvoorbeeld
over hulpmiddelen, onderwijs, wonen, werken of
hobby’s. Verspreid over heel Nederland vormen
Visio-medewerkers een deskundige partner voor
cliënten, bewoners, leerlingen en hun omgeving.
Vakmanschap, innovatie, bezieling en
samenwerking staan daarbij centraal.
Het schrijven van FanTASTisch is mogelijk
gemaakt door de Vereniging Gehandicaptenzorg
Nederland (VGN). In 2008 heeft zij de
Gezondheidszorgprijs toegekend aan het project
“Tactiel Profiel”. Met deze geldprijs is dit
boek gerealiseerd.
www.visio.org www.visio.orgFan
TAS
Tisch E
en in
spiratiebron
voor ou
ders van blin
de kinderen
Ans Withagen werkt als orthopedagoog/GZ
psycholoog bij Visio. Zij is werkzaam binnen
het onderwijs aan kinderen met een visuele
beperking en heeft de tast van blinde
kinderen tot haar aandachtsgebied gemaakt.
Lieke Heins-Bijkerk is orthopedagoog bij de
Ambulant Onderwijskundige Begeleidings-
dienst van Visio. Als gedragswetenschapper
doet ze onder meer onderzoek naar de
tactiele vaardigheden van blinde kinderen.
Anneke Blok werkt als ontwikkelings-
begeleidster en logopediste bij Visio. In
de vroegbegeleiding besteedt zij speciale
aandacht aan de tastontwikkeling van
blinde kinderen en het ontwikkelen van
tastboeken.
Anneke Betten heeft als ontwikkelings-
begeleidster bij Visio gewerkt. In deze
functie begeleidde ze regelmatig jonge
blinde kinderen.
Annelies Buurmeijer werkt als intern
begeleider bij Visio. Haar kennis van de tast
verkreeg zij door jarenlang les te geven en
door onderzoek naar en training geven in
tactiele vaardigheden.
Monique Mul werkt als ergotherapeute
bij Visio. Zij begeleidt kinderen en jongeren
met een visuele beperking, vooral in de
thuissituatie. Daarnaast heeft zij mensen
met een visuele en auditieve beperking
als aandachtsgebied.
Lilian Oosterlaak-Verheul werkt als
ambulant onderwijskundig begeleider bij
Visio. Zij is werkzaam in het onderwijs aan
slechtziende en blinde kinderen in alle
leeftijdsgroepen.
Personalia auteurs
041.008_fant_omslag_11mm.indd 1 26-11-18 16:18
12
Deel A Theorie
1 Wat is er bekend over de tast?
13
De reiziger
Hijgend kom ik het stationsgebouw binnen.
Ik voel hoe zweetdruppels langs mijn slapen
glijden en hoe mijn hart bonst. Het is druk in
de centrale hal. Het elektronische bord met de
dienstregeling geeft aan dat de eerstvolgende
trein naar Amsterdam vertrekt van spoor 2a. Ik
heb nog twee minuten om daar te komen, zie ik
op de grote stationsklok. De geur van koffie komt
me tegemoet. Ik heb moeite om er niet aan toe te
geven. Ik kan wel wat cafeïne gebruiken, maar ik
heb geen tijd.
In de brede hal, vanwaar de trappen naar
de perrons gaan, zigzag ik tussen groepjes
giechelende schoolmeisjes en traag lopende
mensen door. Mijn zware koffer wiebelt bij elke
stap. De trap naar het perron is afgesloten met
een groot hek. Ik neem de lift, waar naast de deur
nog meer mensen met grote koffers staan te
wachten. Als de lift opengaat, schikt iedereen wat
in, zodat ik er nog bij kan. De deuren kunnen net
dicht. Ik voel hoe de lift omhoog gaat.
Boven op het perron is het koud. Net als ik mijn
koffer heb neergezet onder het bordje 2a, kondigt
de stem van de omroeper aan dat de trein naar
Amsterdam een vertraging heeft van vijf minuten
en dat hij, in plaats van op spoor 2a, binnen zal
komen op spoor 7b. Moedeloos pak ik mijn koffer
weer op. Er staat al een grote groep mensen voor
de lift, zie ik, dus neem ik de trap aan de andere
kant van het perron.
De trap is breed en langs de kanten klimmen
mensen naar boven, of ze dalen af terwijl ze de
leuning vastpakken. Ik moet dus wel door het
midden. De koffer voelt extra zwaar op de trap.
Mijn schouder doet er pijn van. Ik heb moeite om
mijn evenwicht te bewaren. Er botst iemand van
achteren tegen me op. Door de schok laat ik mijn
koffer los. Die stuitert tree voor tree naar beneden
om onderaan de trap los te schieten, zodat al mijn
kleding en boeken over de grond rollen. “Sorry
hoor”, hoor ik een vrouwenstem achter me zeggen.
Haar parfum blijft nog even om me heen hangen,
terwijl ik haastig alles opraap en terugstop in de
koffer. Ik kijk nog even of er niets meer ligt en klik
de koffer weer dicht.
Ik ren de trap op naar spoor 7b en zet net mijn
koffer neer, als ik een klopje op mijn schouder
voel. Als ik omkijk herken ik de vrouw die daarnet
tegen me opbotste. Ze reikt me een bekertje
koffie aan. “Sorry. Koffie?” Ik lach en neem een
slok. De smaak is aangenaam pittig, mijn handen
warmen zich aan de beker. Ik voel de rust terug-
keren in mijn lijf. Ik kijk op de klok, terwijl ik
op de tast in mijn jaszak mijn geplastificeerde
treinabonnement vind tussen alle boodschappen-
briefjes. Over één minuut komt de trein.
Tekst: Renske Koornstra
14
Deel A Theorie
1.1Zintuigen, een brug naar de wereld
In ons dagelijkse leven krijgen we via onze
zintuigen op één moment allerlei soorten
informatie binnen. Hiermee vormen we ons een
beeld over de wereld. Elk zintuig zorgt voor
andere informatie: de zintuigen vormen een “brug
naar de wereld”. In het verhaal ziet de reiziger
bijvoorbeeld op het elektronische bord hoe laat
de trein vertrekt en door de luidsprekers op het
perron hoort hij dat er vertraging is. Hij ruikt de
koffie en het parfum van de vrouw die tegen hem
opbotst. Later krijgt de reiziger de koffie zelfs
te proeven, waardoor hij ervaart dat de smaak
aangenaam pittig is.
Naast de zintuigen gezichtsvermogen, gehoor,
reuk, tast en smaak, hebben we ook een aantal
minder bekende “lichamelijke zintuigen”. Dit
zijn: het zintuig dat de posities van de eigen
spieren waarneemt (of propriocepsis), het
evenwichtszintuig (of vestibulair systeem),
het pijngevoel en de temperatuurgevoeligheid.
Zo voelt de reiziger in het verhaal via zijn
spieren hoe zwaar de koffer is. En met zijn
evenwichtsorgaan voelt hij door de versnelling
van de zwaartekracht dat de lift zich omhoog
beweegt. De spieren geven hem informatie over
de plotselinge stop van de lift doordat dit zintuig
ervoor zorgt dat je je ingewanden voelt. Ook de
extra druk op zijn voeten neemt de reiziger met
dit zintuig waar.
Het waarnemen van informatieDe zenuwen in ons lichaam vangen de informatie,
ook wel prikkels genoemd, uit de zintuigen
op en verwerken deze. Maar om een prikkel te
kunnen opvangen, moet je die eerst opmerken.
Prikkels worden het snelst waargenomen bij een
verandering in de situatie, denk bijvoorbeeld aan
een beweging. Zo is een vogel soms lastig te zien
wanneer hij stil in een boom zit, maar zodra hij
opvliegt zie je hem vaak wel.
Wanneer we iets met onze zintuigen waarnemen,
koppelen we dit onbewust aan de kennis die we
al hebben. Hierdoor kunnen we er betekenis aan
geven. Zo is de geur van verse koffie voor de één
aantrekkelijk, omdat hij zich de opwekkende
werking ervan herinnert. Een ander, die maagpijn
krijgt van koffie, zal bij de geur van koffie juist
snel doorlopen om de vervelende herinnering
te vermijden. Zo’n betekenis wordt een “label”
genoemd. “Labels” zijn subjectief: ze zijn
gebonden aan de eigen ervaringen en kennis van
een persoon.
Verte- en nabijheidszintuigen Het gehoor en het gezichtsvermogen zijn
vertezintuigen, terwijl de tast en smaak
nabijheidszintuigen genoemd worden. Ook de reuk
hoort officieel bij de nabijheidszintuigen, ook al
kun je geuren soms over afstanden waarnemen:
op de markt ruik je de frietkraam al van verre.
De informatie die het ene zintuig je geeft, valt
meer op dan de informatie die via het andere
15
Zintuigen
Veraf:
Gehoor Gezichts-vermogen
Nabij:
Tast (gevoeligheid) Waarnemen via de huid
Reuk Smaak Evenwichtsgevoel/Vestibulair systeem
Propriocepsis/diep spiergevoel
zintuig binnenkomt. Hierdoor kunnen sommige
prikkels verdrongen worden. Voor veel mensen is
het gezichtsvermogen het meest overheersende
en daardoor ook belangrijkste zintuig. Doordat
het snel een goed overzicht van een situatie geeft,
vertrouwen we er vaak het meeste op. Deze
zogenaamde “visuele dominantie” is niet aan-
geboren, maar ontwikkelt zich in de loop der tijd.
Als één van de zintuigen beschadigd is, heeft dit
invloed op de manier waarop iemand zich een
beeld van de buitenwereld vormt. Zo zullen
kinderen die niet kunnen zien zich op een andere
manier een beeld van een voorwerp of ruimte
vormen dan een ziend kind dat zou doen. Blinde
kinderen moeten het gemis aan visuele informatie
over de omgeving immers compenseren met (of
vervangen door) hun andere zintuigen.
1.2De tast
Doordat we met een groot deel van ons lichaam
via de tast informatie kunnen opdoen, is het
ons grootste zintuig. Vergelijk de tastzin maar
eens met de ogen, oren of neus. Hierdoor is het
mogelijk om tegelijkertijd met meerdere delen
van het lichaam tastend waar te nemen,
16
bijvoorbeeld met je handen en je voeten. Aan de
binnenkant van de handen en in het gezicht is de
tast het meest gevoelig.
Bij de geboorte is de tastzin het invloedrijkste
zintuig. Maar omdat tastinformatie op een
heel directe manier binnenkomt, blijft het ook
daarna belangrijk. Bij ziende kinderen gaat het
gezichtsvermogen in de loop der jaren steeds
meer overheersen. Voor blinde kinderen blijft de
tast echter een heel belangrijke informatiebron.
Om deze kinderen te helpen hun tastzintuig
zo goed mogelijk te ontwikkelen, is speciale
aandacht en begeleiding nodig. Ouders kunnen
hieraan een grote en bijzondere bijdrage leveren
door hun kind een “tastrijke” opvoeding te geven.
1.3Verschillende vormen van tast
Met de tast kun je op twee manieren waarnemen:
cutaan en proprioceptief. Met “cutane tast”
doelen we op de tastgevoeligheid, de waarneming
van prikkels met de huid. Deze waarnemingsvorm
speelt bijvoorbeeld de hoofdrol bij het
onderscheiden van de kleine puntjes bij het
braille lezen.
Het “proprioceptieve tastzintuig” bevindt zich
in de gewrichten, pezen en spieren en geeft
informatie over de lichaamspositie en de
bewegingen. Dit zintuig is voor blinde kinderen
erg belangrijk bij het verkennen van de omgeving.
Zo voelt een kind hiermee verschil in hoogte
tussen twee gebouwde blokkentorens. Ook
voor het ervaren van afstanden, tussenruimtes,
posities van voorwerpen ten opzichte van elkaar
en de houding van het eigen lichaam, is het een
belangrijke informatiebron. En doordat tijdens het
voelen met de taststok informatie van de punt
van de stok bij de spieren terechtkomt, speelt
ook hier de proprioceptieve tast de grootste rol.
Het gaat daarbij om het voelen via de stok van
de ondergrond (hard, zacht) en het “opsporen”
van obstakels. De trillingen als gevolg van de
aanraking worden doorgegeven aan de hand.
Alle stokgebruikers hebben baat bij een goede
gevoelsoverbrenging.
Tast-informatie komt binnen via:
Cutane tast = Waarneming van prikkels met de
huid (cutis = huid).
Proprioceptieve tast = Het diepe spiergevoel,
opgebouwd via informatie uit spieren, pezen en
gewrichtskapsels.
1.4 Functies van de tast
In de vroege ontwikkeling van een kind, in de
fase van de hechting aan de moeder, de vader
of een andere vaste verzorger, heeft de tast
een belangrijke functie. Door de combinatie van
rustige bewegingen, warmte en stevige diepe
Deel A Theorie
17
Functie van de tast
Beschermende tast = Dit systeem geeft informatie over het feit dat we aangeraakt worden of zelf iets aanraken
en zorgt ter bescherming voor een terugkeerreactie.
Discriminatieve tast = Dit tastsysteem geeft informatie over datgene wat we aanraken en over de verschillende
functies van objecten (hiermee voelen we bijvoorbeeld hoe heet iets is en of gebobbeld materiaal grove of fijne
bobbels heeft).
Van 0 tot ongeveer 4 jaar overheerst het beschermend systeem,
overleven is het belangrijkst.
Met 4 jaar komen de systemen in evenwicht en begint het kind beter
te voelen wat het precies voelt.
Met ongeveer 8 jaar is de tastontwikkeling voltooid en overheerst het
discriminatieve systeem waardoor het kind heel precies kan voelen.
V db
V
b
d
V
d
b
b = beschermende tast d = discriminatieve tast
druk tijdens de verzorging, kan een kind zich veilig
gaan voelen onder aanraking. Een draagzak is een
goed middel om een kind deze geborgenheid en
veiligheid te bieden; het kind krijgt direct reactie
van de drager. Een hangmat geeft ook een prettig
tactiel gevoel, want die geeft een kind veel druk-
en tastinformatie over zichzelf.
Naast de verdeling in de proprioceptieve en
cutane tast, is er ook een onderscheid te maken
op basis van de taak die de tast heeft. Zo kun
je een “beschermend” en een “discriminatief”
tastsysteem onderscheiden. Het beschermende
systeem vertelt ons dat we aangeraakt worden
of zelf iets aanraken en zorgt ter bescherming
voor een terugtrekreactie. Ook zorgt het ervoor
dat we waakzaam worden op het moment dat
er gevaar kan zijn: “Oeps, dit is heet! Dat moet
ik verder niet aanraken.” Het discriminatieve
tastsysteem geeft ons meer informatie over dat
wát we aanraken, bijvoorbeeld hoe glad of ruw
een voorwerp is.
De tast heeft in het begin vooral een
beschermende taak, gericht op de veiligheid en
“instandhouding” van de persoon. Hierdoor geeft
18
een aanraking in de eerste levensjaren vaak een
terugtrekreactie: “Pas op, een aanraking”.
Het kind maakt dan nog geen verschil tussen
een veilige en onveilige aanraking. Zo rond het
vierde levensjaar komen het beschermende en
het discriminatieve tastsysteem in evenwicht.
Een ouder kind zal bij het tasten vooral het
discriminatieve systeem gebruiken, waardoor
het beschermende systeem vanzelf op de
achtergrond raakt. Daardoor kan het kind de
omgeving meer verkennen en via de tast op
onderzoek uitgaan naar de dingen om hem heen.
Ook geeft het discriminatieve tastsysteem
informatie over de verschillende functies van
voorwerpen, zoals rollen, vallen, geluid maken.
1.5Reactie op prikkels
Wanneer het beschermende tastsysteem bij
aanrakingen te veel alarmsignalen geeft, is er
sprake van “tactiele afweer”. De tastervaringen
worden dan als vervelend of pijnlijk ervaren
en zorgen voor een terugtrekreactie. Tactiele
afweer komt vooral in verhouding voor bij te
vroeg geboren kinderen die lang in de couveuse
hebben gelegen. Omdat de afweer een sterke,
negatieve invloed kan hebben op de hele
tastontwikkeling van een kind, is het belangrijk
deze te verminderen. Vooral voor blinde kinderen,
die via de tast veel informatie over hun omgeving
krijgen, is het van groot belang dat de tast een
discriminatieve functie krijgt (zie 2.4). Zolang de
beschermende functie teveel op de voorgrond
aanwezig blijft, is dit niet mogelijk.
Verhoogde tastgevoeligheidEr bestaan twee verschillende vormen van
tactiele afweer. De eerste vorm komt voort
uit een verhoogde tastgevoeligheid of
hyperregistratie van tastprikkels. Normale
prikkels worden dan als vervelend of zelfs pijnlijk
ervaren. Deze verhoogde tastgevoeligheid kan
over het hele lichaam voorkomen, maar ook alleen
op bepaalde delen van het lichaam. Vooral de
handpalmen en/of vingertoppen, het hoofd, het
gebied rond de mond en de voetzolen zijn plekken
waar hyperregistratie veel voorkomt. Doordat een
kind hierdoor voorwerpen liever niet zal aanraken
en ook de aanrakingen van anderen probeert te
vermijden, zal het minder snel iets leren over de
wereld om hem heen. Bovendien zorgen de vele
sterke tastprikkels voor spanning en onrust bij
het kind, waardoor de concentratie afneemt.
Verminderde tastgevoeligheidDe tweede vorm van tactiele afweer wordt
juist veroorzaakt door een verminderde
tastgevoeligheid of hyporegistratie van prikkels.
Het gevolg is dat het kind aanrakingen niet goed
voelt en daarom op zoek gaat naar sterkere
tastprikkels door bijvoorbeeld in hard materiaal te
knijpen. Ook hebben kinderen met hyporegistratie
over het algemeen een voorkeur voor voorwerpen
met een harde en/of ruwe buitenkant en
verwonden zij zichzelf bewust (om op die manier
toch prikkels te kunnen ervaren) of onbewust.
Deel A Theorie
19
Reactie op prikkels
Hyperregistratie van prikkels = een verhoogde tastgevoeligheid, waarbij normale prikkels als
onaangenaam of zelfs pijnlijk ervaren worden; kinderen vermijden
aanraken.
Hyporegistratie van prikkels = een verlaagde tastgevoeligheid, waarbij tastprikkels juist niet
goed gevoeld worden; kinderen gaan vaak op zoek naar sterke prikkels.
Wat te doen bij verhoogde of verminderde tastgevoeligheid?Als u vermoedt dat uw kind een verhoogde
of verminderde tastgevoeligheid heeft,
is het belangrijk dit te bespreken met de
ontwikkelingsbegeleider of een fysio- of
ergotherapeut. Zij zijn deskundig en in overleg is
na te gaan of nader onderzoek gewenst is.
1.6Manieren van tasten
Actief en passief tastenJe kunt op een heel actieve, maar ook op een
passieve manier tasten. Deze beide vormen
van tasten leveren verschillende informatie
op. Zo kun je door passief te tasten heel goed
temperaturen waarnemen, maar het is veel
moeilijker om op die manier een goed beeld van
de vorm van een voorwerp te krijgen. Daarvoor
is de actieve tast meer geschikt. Dan betast
een kind objecten of materialen met het doel er
meer informatie over te verkrijgen: “Is het rond?
Kan het rollen? Of zitten er misschien grappige
gaatjes in waar je je vinger door kunt steken?”
De ontwikkeling van taststrategieën bij kinderenAl op jonge leeftijd gebruiken kinderen gerichte
taststrategieën om informatie over voorwerpen
te verkrijgen, al doen zij dit nog op een andere
manier dan volwassenen. In de eerste maanden
zet een kind vooral zijn mond in bij het tasten,
maar wanneer het wat ouder wordt, begint het
ook gebruik te maken van de handen: het tasten
met mond en handen wordt gecombineerd. Weer
iets oudere kinderen tasten vooral met hun
handen om een goed beeld van een object te
krijgen.
De manier waarop een kind een rammelaar
leert kennen, laat deze ontwikkeling goed zien.
Tijdens het bewegen in de box komt het kind de
rammelaar toevallig tegen. Geleidelijk leert het
de rammelaar zelf te pakken. Het brengt het
voorwerp naar de mond en onderzoekt het ook
20
Deel A Theorie
met de handen. Op een gegeven moment krijgt
het kind aandacht voor details als knopjes, een
belletje, uitsteeksels of oppervlaktestructuren
en gaat het deze onderzoeken. Ook merkt het
kind dat het leuk is om met de rammelaar te
manipuleren (of te spelen), bijvoorbeeld door
kleine onderdelen als belletjes of kraaltjes rond
te draaien. Hierdoor ontdekt het dat je er ook
geluid mee kunt maken. Naarmate het kind ouder
wordt, krijgt hij een fijnere motoriek en worden
de taststrategieën ook steeds specifieker. In
het praktische deel van dit boek (deel B) wordt
uitgelegd op welke manier u de tastontwikkeling
kunt stimuleren.
Specifieke taststrategieënEen Canadese en een Amerikaanse psychologe,
Susan Lederman en Roberta Klatzky, hebben
uitgebreid onderzoek gedaan naar de manieren
waarop mensen informatie over materialen
proberen te verkrijgen. Zo ontdekten zij
dat iedereen dezelfde handbewegingen (of
exploratieschema’s) gebruikt om bijvoorbeeld
de hardheid van een voorwerp te onderzoeken.
Om te kunnen ontdekken hoe zwaar een object
is, worden weer heel andere handbewegingen
gebruikt. Uit de eerste resultaten van recent
Nederlands onderzoek naar exploratieschema’s
blijkt dat er veel overeenkomsten zijn tussen
de taststrategieën die (slechtziende en blinde)
kinderen en volwassenen inzetten bij onderzoek
naar materiaaleigenschappen.
Onderstaande foto’s laten iets zien van de
taststrategieën (of handbewegingen) die
volwassenen gebruiken als ze op zoek zijn naar
specifieke informatie over materialen.
Taststrategieën
Heen en weer bewegenmet duimen/vingertoppen of wrijven bij Textuur
Omvatten van het object voor informatie over het Volume
Optillen en eventueel heen en weer bewegen geeft informatie over Gewicht
Het met de vingers volgen van de contouren geeft informatie over de Exacte Vorm
Het indrukken van materialen geeft informatie over de Hardheid
Het statisch aanraken van objecten geeft informatie over de Temperatuur
21
Materiaaleigenschappen die met de tast kunnen worden waargenomen:
1. Trillingen snel langzaam
2. Oppervlaktestructuren ruw glad
3. Natheid/Droogte nat droog
4. Oppervlaktetemperatuur heet koud
5. Vorm complex eenvoudig
6. Helling stijl vlak
7. Kromming gebogen recht
8. Hardheid/Zachtheid hard zacht
9. Gewicht zwaar licht
10. Elasticiteit elastisch vast
11. Buigzaamheid buigzaam stijf
Tastmatjes
Doorgaans zijn we hier niet bewust mee bezig: we
leren de eigenschappen van voorwerpen kennen
door verschillende handbewegingen met elkaar
af te wisselen. Door een nieuw voorwerp even
aan te raken, voelen we bijvoorbeeld direct of
het warm of koud is. En om te zien of het kan
vervormen, drukken we er even in, waarna we het
omvatten om een idee te krijgen van de grootte
en de vorm.
Sinds kort zijn er tastmatjes te verkrijgen
die verschillende actieve taststrategieën bij
jonge kinderen uitlokken. Uit onderzoek naar
deze matjes is gebleken dat kinderen meer
uitgebreidere strategieën ontwikkelen en gaan
inzetten als ze er wat langere tijd mee hebben
geoefend.
22
1.7Kenmerken van de tast
Eerder stelden we al dat het tastzintuig, in
vergelijking met onze andere zintuigen, een
enorm grote oppervlakte inneemt. Hoewel de
uiteinden van onze gevoelszenuwen over het hele
lichaam verspreid zijn, is het niet zo dat we met
alle delen van ons lijf even goed kunnen voelen.
Op plaatsen waar veel receptoren liggen, voelen
we het meest en is de tastgevoeligheid het
hoogst. Vooral met onze vingertoppen en onze
mond kunnen we goed kleine details waarnemen.
Baby’s en peuters gebruiken vaak ook hun
voorhoofd, wangen of andere delen van hun
lichaam om voorwerpen te leren kennen.
Sequentieel waarnemenVia onze ogen krijgen we tegelijkertijd
gedetailleerde informatie en overzicht. Dat wordt
“simultane gewaarwording” genoemd. Bij het
tasten is het niet mogelijk om grote voorwerpen
in één keer te omvatten. Je moet het dan stukje
voor stukje verkennen.
Dit betekent dat de informatie in kleine delen
ná elkaar binnenkomt; dat heet “sequentiële
waarneming”. Om vervolgens een indruk van
het totale voorwerp te krijgen, moeten al deze
delen tot één geheel gevormd worden. Dit maakt
dat de tast een veel sterker beroep doet op het
geheugen dan het gezichtsvermogen: waar we via
onze ogen in één keer een groot voorwerp, zoals
een nieuwe auto, overzien, moeten we het via de
tast stukje bij beetje verkennen en onthouden.
Daarom vraagt de tactiele waarneming niet
alleen veel van het geheugen, maar ook van het
concentratievermogen. Als de aandacht tijdens
het verkennen verslapt, gaat een deel van de
informatie verloren en raakt het beeld van het
totale voorwerp verstoord.
Het is niet zo dat je met je ogen altijd alles in
één keer overziet en vervolgens ook opslaat. Voor
het verkrijgen van specifieke informatie, zoals
het aantal spiegels dat in en aan die nieuwe auto
zit, zijn gerichte kijkstrategieën nodig. Maar over
het algemeen werk je tijdens het kijken van het
geheel naar de kleinere onderdelen, terwijl dit
bij het tasten juist andersom is. Dit verschil is
duidelijk zichtbaar bij een spel als dammen. Een
ziende heeft hier veel voordeel van de informatie
die hij via het kijken direct over de posities van
alle damstenen krijgt. Maar een blinde moet
bij het dammen alle posities van de stenen en
veranderingen hiervan steeds opnieuw opslaan en
bijstellen. Dat is geen onmogelijke opgave, maar
het vergt wel veel van het concentratievermogen,
het ruimtelijk inzicht en het geheugen.
Net als informatie via de tast, komt ook informatie
via het gehoor achtereenvolgens binnen. Bij het
gehoor is de volgorde erg belangrijk: als je bij taal
of muziek letters of tonen omwisselt, heeft dat
invloed op de totale boodschap. De zin of melodie
verandert hierdoor. Dit geldt niet voor de tast: een
kind mag een voorwerp op verschillende manieren
verkennen om tot dezelfde conclusie te komen
(dat het bijvoorbeeld echt zijn eigen broodtrommel
is die hij in zijn handen heeft).
Deel A Theorie
23
Waarnemen in drie dimensiesEen typisch kenmerk voor de tast is het
driedimensionaal waarnemen. Dit betekent dat
voorwerpen die in één keer met de handen omvat
kunnen worden, tegelijkertijd van de voor- en
achterkant kan worden “bekeken”. Met de ogen
is dit niet mogelijk. Een raam aan de achterkant
van een driedimensionaal huisje kun je met de
tast bijvoorbeeld direct ontdekken, maar om het
te kunnen zien, moet je het huisje omdraaien. Bij
kleine objecten geeft de tast dus meer informatie
over het voorwerp “aan alle kanten”, dan de
visuele waarneming.
Ziende mensen houden over het algemeen weinig
rekening met het gegeven dat blinde personen
wél driedimensionaal kunnen waarnemen. Bijna
alles wordt direct naar iets tweedimensionaals
vertaald, zoals plattegronden en wiskundige
tekeningen. Zo tekent men een driedimensionale
kubus in de wiskunde tweedimensionaal. En
om de achterkant weer te geven, die vanaf
de voorkant niet te zien is, gebruikt men een
gestippelde lijn. Hoe is dit te begrijpen voor een
blinde, die de kubus altijd in één keer omvat
en het in zijn totaal voelt? Voor blinden is een
tweedimensionale afbeelding niet herkenbaar.
Zij moeten symbolen en wiskundige tekeningen
apart leren begrijpen. Ook in het dagelijks leven
wordt veel informatie beeldend weergegeven,
zoals het gebruik van pictogrammen op
verkeersborden en websites. Dit geldt ook voor
informatie over de route naar de bus op het
station.
1.8Verschillende vormen van “persoonlijke tast”
De tast is niet alleen belangrijk voor het opdoen
van informatie, maar ook voor onze dagelijkse
contacten. Zo zijn handen schudden, elkaar
omhelzen of een zoen geven bij een begroeting
Hand-onder-handbegeleiding
24
allemaal vormen van “persoonlijke tast”. In deze
paragraaf lichten we een aantal voorbeelden
van persoonlijke tast kort toe. Om dingen aan
blinde kinderen duidelijk te maken, gebruiken
begeleiders vaak het lichamelijk contact.
Bij “hand-op-handbegeleiding” bijvoorbeeld legt
een volwassene zijn hand op die van het kind om
hem te sturen bij het bekijken van een voorwerp.
Het is hierbij belangrijk om na te gaan of het
kind dit prettig vindt. Sommige kinderen leggen
liever de hand op die van de volwassene. Het
kind kan op die manier voorzichtig over de rand
van de hand van de volwassene “meekijken” en
zelf bepalen of het met een groot of klein deel
van de hand gaat verkennen. Met name kinderen
met tactiele afweer, vinden deze “hand-onder-
handbenadering” vaak prettiger, omdat ze zo zelf
de hoeveelheid tastindrukken kunnen bepalen.
Een ander voorbeeld van “persoonlijke tast” dat
iedereen kent, is de zogenaamde “protectieve
tast”. Deze vorm van tasten heeft als functie
een ander te beschermen. Wanneer een
kind bijvoorbeeld bovenaan de trap door een
volwassene wordt tegengehouden om te
voorkomen dat het naar beneden valt, spreken we
van protectieve tast. Iemand de hand schudden
valt onder de categorie “sociale tast”.
Met “intieme tast” doelt men op het uitdrukken
van intimiteit door middel van de tast. Hierbij kan
men denken aan een liefdevolle omhelzing of een
troostende omarming. De “recreatieve tast” heeft
als belangrijkste functie iemand te plezieren,
zoals wanneer we een kind op de buik kietelen.
En dan is er nog de “verzorgende” of
“koesterende” tast. Deze is erop gericht een
hechte emotionele band op te bouwen met een
ander. Een kind op schoot wiegen of het heel dicht
tegen je aanhouden, zijn hier voorbeelden van.
De blinde reiziger
Ik volg de ribbels in het trottoir die me de
stationshal binnenvoeren. De geluiden van
stemmen, de omroepinstallatie en voetstappen
weerkaatsen in een galmende echo tegen de hoge
muren en het plafond, waarna ze zich met elkaar
vermengen. Mijn rugzak drukt zwaar op mijn
schouders, gelukkig heb ik zo mijn handen vrij.
Het is druk, de mensen rennen links en rechts
langs me heen. Ik ben, zoals altijd, ruim op tijd.
Met mijn taststok maak ik een schrapend geluid,
dit levert mij akoestische informatie. Hierdoor weet
ik wanneer de gidslijn langs een muur loopt. Helaas
herkennen de omstanders dit geluid niet: ze gaan
maar mondjesmaat aan de kant. Ik bulder: “Pas op,
sorry!”. Dat helpt. Nu kan ik doorlopen.
Ik weet dat mijn trein van spoor 2a zal vertrekken.
Dat is na de koffiecorner de tweede trap links. De
geur van koffie wijst me waar ik ben. Ik heb moeite
om niet toe te geven aan mijn behoefte aan cafeïne.
Ik stel het uit, ik weet dat er op het perron ook
koffie wordt verkocht.
Deel A Theorie
25
Als ik bijna bij de tweede trap ben, raakt mijn stok
een obstakel. Ik zoek de weg er omheen. Het is
wel erg groot. Hier moet de trap zijn want ik voel
de wind die vanaf het perron in het trapgat blaast.
Ik voel met mijn handen welk obstakel me de weg
verspert. Het is een plank, en daaronder nog een,
bijeengehouden door een stalen constructie met
uitstekende poten. Het is een groot hek, dat het
volledige trapgat verspert. “Hier kunt u niet naar
boven”, zegt een mannenstem. “Ze maken een
roltrap. U kunt de lift nemen.” Ik blijf staan en
oriënteer me. Als het hek voor de trap staat en ik
met mijn rug tegen het hek sta dan is de lift aan de
overkant van de drukke gang.
Terwijl ik de oversteek waag, weet ik nog net een
groepje giechelende schoolmeisjes te ontwijken. Er
staan meer reizigers bij de lift te wachten. Ik laat
me met de groep mee naar binnen voeren als de
deuren opengaan. Iedereen staat dicht op elkaar.
Ik ruik de natte winterjassen en verschillende
soorten aftershave en één parfum. Hierdoor weet
ik dat er één vrouw in deze lift staat. De deuren
gaan bijna geruisloos dicht. Dit merk ik doordat
de mensen nog iets verder inschikken. Ik voel hoe
de lift omhoog gaat en afremt als hij bijna boven
is. Meteen na de aankomst openen de deuren
zich, ik voel de koude wind van het perron. De
opeengepakte groep maakt zich los van elkaar
en er is weer frisse lucht om me heen. Tussen de
voetstappen hoor ik één paar hakjes. Ze klinken
helder en lopen om de liftkoker naar de andere
zijde. Daar moet ik ook naar toe. Ik volg het geluid
van de hakjes, tot ik weer ribbels voel.
Ik hoor links van me een dubbeldekkertrein
binnenkomen. Dan hoor ik opeens mijn vriend John:
“Kees, wat zie jij er netjes uit! Reizen we samen?
Wil je koffie?” De hakjes lopen verder. John rent
naar de automaat, vliegensvlug haalt hij koffie.
Ik hoor de koplopertrein al binnenkomen, ik ga er
vanuit dat John nooit meer op tijd kan zijn. Terwijl
ik met mijn hand langs de trein ga, zoek ik de deur.
Jammer, nu zal mijn hand nog de hele dag naar ijzer
stinken. Ik stap maar vast naar binnen. Soepel
schuift John achter me aan. “Je wilde er toch niks
in hè?”
Ik loop vooruit de wagon in en ga met mijn
stok langs de banken tot ik twee lege plaatsen
tegenover elkaar voel. We gaan zitten. Terwijl ik
in mijn portemonnee tussen de stuivers en centen
nog net genoeg muntjes van twintig cent vind, zet
de trein zich in beweging en ruik ik de koffie.
Tekst: Renske Koornstra en Gerben de Boer
26
2 Een voorstelling van de omgeving vormen
2.1De waarneming bij blinde kinderen
Mensen gebruiken al hun zintuigen om een beeld
te krijgen van de wereld om hen heen. Ieder
zintuig is verantwoordelijk voor een uniek deel van
de informatie over een voorwerp, een begrip of de
omgeving. Zo komen er via het gezichtsvermogen
gegevens binnen over de vorm, de grootte en
de kleur, terwijl het gehoor trillingen, echo’s of
geluiden opmerkt die de objecten voortbrengen.
Door aan objecten te ruiken en te proeven, leren
we de geur en de smaak hiervan kennen. Met
behulp van de tast kunnen we, net zoals met
het gezichtsvermogen, iets te weten komen over
de vorm en de grootte van een object, echter
niets over de kleur, maar weer wel over de
oppervlaktestructuur (textuur) en de temperatuur.
Op basis van de waarnemingen door de
verschillende zintuigen bouwen we “concepten”
op: we krijgen inzicht in de wereld en hoe deze in
elkaar steekt. Deze zogenaamde conceptvorming
verloopt bij blinde kinderen gedeeltelijk anders
dan bij ziende kinderen. Dat komt doordat zij veel
voorwerpen en andere zaken in de nabije of verre
omgeving op een andere manier waarnemen.
Het volgende voorbeeld illustreert dat de
conceptvorming anders verloopt. Het verschil
tussen een spiegel en een ruit is voor ziende
mensen eenvoudig waar te nemen. Een blind
meisje vertelde echter het volgende: “Een van
de meest ingewikkelde dingen om te leren waren
de begrippen spiegel en ruit. Voor mij voelen ze
hetzelfde aan: ze zijn allebei glad en vaak een
beetje koud. Ik weet nu, dat ziende mensen
zichzelf kunnen zien in een spiegel: als je ervoor
staat zie je je eigen gezicht van de voorkant,
maar je kunt er niet doorheen naar buiten kijken.
Een ruit voelt voor mij hetzelfde aan, maar jullie
kunnen erdoor naar buiten kijken. Ik kan me er
niets bij voorstellen, voor mij voelt een ruit
hetzelfde aan als een spiegel, waar je dus niet
doorheen, naar buiten, kunt kijken. Ik vond het in
het begin ook zó gek, dat ik buiten was geweest
en dat mijn moeder toch wist wat ik had gedaan,
terwijl zij er niet bij was geweest.”
Dit soort verschillen in de functie van objecten zijn
voor blinde kinderen heel lastig, omdat ze
al tastend nauwelijks onderscheid kunnen
waar-nemen. Blinde kinderen leren de verschillen
alleen kennen door er zelf ervaringen mee op te
doen. Wanneer je bijvoorbeeld bepaalde houdingen
achter een raam aanneemt, weet je moeder wat je
doet. Een spiegel geeft dit effect niet.
Deel A Theorie
27
2.2Het belang van ervaringen opdoen
Blinde kinderen hebben extra aandacht en
ondersteuning nodig om de wereld te leren
kennen. Taal is hierbij natuurlijk een hulpmiddel.
Maar wanneer begrippen alleen vanuit taal
opgebouwd worden, kunnen woorden heel
misleidend zijn. Eenzelfde woord geeft soms
meerdere begrippen weer.
Neem bijvoorbeeld het woord “zwemmen”. Als
je zelf zwemt, is je lijf onder water en je hoofd
boven water, maar vissen zwemmen helemaal
onder water. Als eendjes zwemmen, drijven ze
eigenlijk op het water. Maar toch noemen we dat
zwemmen. En ook al drijft een varend schip ook
op het water, dat noemen we geen zwemmen,
maar varen. Als een schip zinkt, zwemt het dan?
Wat is het verschil tussen drijven en zinken? En
is iets gezonken wanneer het stil op de bodem
ligt? Hoe zit het dan met een dier op de bodem
van de zee, zoals een platvis of een rog? Zijn
die gezonken? Aan een ziend kind kun je deze
begrippen vertellen en als ondersteuning plaatjes
of een filmpje laten zien. Ook zou je het kind
mee kunnen nemen naar een vijver of een haven.
Maar een blind kind mist deze verduidelijkende
beelden. Er is dus meer nodig.
Een kind kan het beste kennis over een onderwerp
opbouwen door verschillende ervaringen op te
doen. Hierdoor wordt een begrip steeds verder
verrijkt en “zo breed mogelijk gevuld”. Vanuit de
ontwikkelingsbegeleiding krijgen ouders niet voor
niets het advies, hun kind waar mogelijk mee op
stap te nemen. Mee naar de markt en niet alleen
aan de hand lopen, maar juist alle kramen op de
tast verkennen, is hiervan een voorbeeld. “Oh,
ziet een hele bloemkool er zo uit?” Maar ook een
bezoek aan de bakker en dan als deze het goed
vindt, even heel voorzichtig de broodsnijmachine
bekijken, biedt het kind de kans nieuwe kennis
over brood op te doen. Ze leren hierdoor
bijvoorbeeld dat boterhammen niet los worden
gebakken en dat een heel brood in sneetjes kan
worden gesneden. Met dit soort activiteiten kun
je al op hele jonge leeftijd beginnen. Kinderen
leren de begrippen dan spelenderwijs en hebben
ook nog geen enkele schaamte. Oudere kinderen
vinden het soms een beetje gênant wanneer
ouders hen nog van alles willen laten ervaren.
Vaak willen ze dan net zoals anderen zijn en niet
steeds opvallen of extra aandacht krijgen.
2.3Woorden en begrippen
Woorden kunnen op verschillende manieren
ingedeeld worden, maar voor de blinde kinderen
maken we het volgende onderscheid:
dichtbije woorden (bijvoorbeeld sok, bal, boek)
verderweg-woorden (bijvoorbeeld paard, flat,
wolk)
abstracte woorden ( bijvoorbeeld tijd, idee, omdat)
Uiteraard is het onderscheid niet altijd scherp.
Een woord kan voor het ene kind nabij zijn,
bijvoorbeeld “paard”, omdat het op een boerderij
woont, terwijl het voor een ander een verderweg-
woord is.
28
Dichtbije woordenDe aandacht zal bij kleine kinderen gericht zijn
op de begrippen die nog dicht bij de eerste
behoeften en hun alledaagse belevingen liggen.
Deze zogenaamde “nabij-concepten” zijn voor
blinde kinderen goed te vullen, vooral als ze veel
verschillende ervaringen kunnen opdoen met
hetzelfde voorwerp. Toch is het ook belangrijk om
als volwassene “oog te hebben” voor informatie
die voor zienden zo vanzelfsprekend is, maar die
blinde kinderen vaak ontgaat. Doordat bij blinde
kinderen informatie beetje bij beetje binnenkomt,
ontgaat hen vaak de aaneenschakeling in
gebeurtenissen. Denk bijvoorbeeld aan een
prullenbak. Daar gooi je afval in, heeft het kind
geleerd. Maar als je niet de hele “route van het
huisvuil” laat zien, lijkt het voor een blind kind
alsof je eindeloos je rommel in de prullenbak kan
blijven gooien, die dan zomaar verdwijnt. Je zou
als ouder samen met het kind het zakje uit de
prullenbak kunnen verwisselen (overigens een
hele lastige opgave, die een groot beroep doet
op het ruimtelijk inzicht). Vervolgens kun je dan
samen het volle zakje buiten in de grote container
gooien. Daarna zou je het kind ook mee kunnen
nemen naar de vuilniswagen op het moment dat
de container geleegd gaat worden. En om de
cyclus compleet te maken zou je ook nog samen
de vuilstortplaats kunnen bezoeken.
Verschillende verschijningsvormenSommige voorwerpen zijn er in verschillende
soorten en maten. Zo zal een kind het woord
“beker” in eerste instantie leren kennen als
zijn eigen plastic beker die twee oren heeft om
goed vast te kunnen pakken. Uit zichzelf kan
het niet bedenken dat een beker ook van steen
kan zijn of in plaats van twee oren, één oor kan
hebben. Ook een ei heeft veel verschillende
verschijningsvormen. Het is bijna niet te geloven
dat een spiegelei, van hetzelfde ei gemaakt wordt
als een gekookt eitje, dat in plakjes op je brood
ligt. Dat ei, dat ovaal aanvoelt en dat je in je hand
kunt houden, kan dus ook plat op je boterham
liggen! Het lijkt wel toveren. En een stoel die is
omgevallen en met zijn poten schuin de lucht
insteekt, is nog steeds een stoel, al voelt hij heel
anders aan.
Het veralgemeniseren (generaliseren) van de
begrippen door het kind, vraagt daarom extra
aandacht. Probeer er als ouder waar mogelijk aan
te denken, uw kind meerdere voorbeelden van
hetzelfde begrip te laten ervaren: “Je hebt nu een
broek aan, maar papa heeft ook een broek. Papa’s
broek is veel groter dan die van jou en bovendien
van andere stof gemaakt. Voel maar. En bekijk
ook de zakken maar eens, die zijn verstopt
omdat ze erin genaaid zijn. Bij jouw broek zitten
ze er gewoon bovenop.” Ontdek samen met
uw kind welke overeenkomstige kenmerken er
zijn en maak een omschrijving van het begrip.
Bijvoorbeeld: een beker is iets waar drinken in zit
met een oor eraan om hem vast te houden, en een
stoel is een meubelstuk om op te zitten.
Andere ervaringenHet ene concept is eenvoudiger dan het andere.
Deel A Theorie
29
Het begrip “bal”, bijvoorbeeld, lijkt eenvoudig.
Omdat het een voorwerp is dat je kunt
vastpakken, ontdekken blinde kinderen, net als
ziende kinderen, vrij snel dat een bal kan rollen.
Maar toch kunnen ziende en blinde kinderen
hun ervaringen met de bal heel verschillend
beoordelen. Ziende kinderen vinden het vaak
leuk om achter een bal aan te rennen, hem op te
pakken en weer weg te gooien. Maar voor blinde
kinderen kan dit frustrerend zijn, want zij kunnen
hem daardoor kwijt raken.
ZweeftaalTrek vooral niet te snel de conclusie dat een
kind een woord helemaal begrijpt. Als gevolg
van kleine misvattingen, kunnen kinderen zich
een afwijkend beeld van de wereld vormen.
Dit kan gemakkelijk leiden tot verkeerde
conclusies. Vroeger sprak men over “lege taal”
als blinde kinderen de precieze inhoud van
bepaalde begrippen niet helemaal bleken te
kennen. Tegenwoordig gebruiken we het woord
“zweeftaal”. Daarmee bedoelen we dat het kind
wel verschillende kenmerken van een voorwerp
kent en herkent, maar dat er ook informatie
ontbreekt. Denk hierbij aan het voorbeeld van de
paraplu uit het voorwoord van dit boek.
Het boek “Zweeftaal en andere raadsels in het
woordbegrip van blinde kinderen”, geschreven
door Clara Linders (zie de verwijzingen achter in
dit boek), geeft veel achtergrondinformatie over
de manier waarop de begripsvorming bij blinde
kinderen verloopt.
Verderweg-woordenDe zogenaamde “verderweg-woorden” zijn de
lastigste begrippen voor blinde kinderen. Dat
komt voornamelijk doordat ze niet vast te pakken
of te omvatten zijn. Het is voor hen dus niet
mogelijk om concrete ervaringen op te doen om
het “concept te vullen”. Bij het aanleren van deze
woorden is het van belang om het nieuwe begrip
te laten aansluiten bij ervaringskennis die het
kind al heeft.
Van klein naar grootWanneer u bijvoorbeeld het woord “stad” wilt
uitleggen, begint u eerst op bekend terrein. Het
ligt het meest voor de hand uit te gaan van uw
eigen huis.
Een van de geïnterviewde ouders ging
bijvoorbeeld wekelijks met zijn kinderen naar een
nieuwbouwproject kijken om hen te laten ervaren
hoe een huis gebouwd wordt. Hier ligt een schat
aan nieuwe ervaringskennis voor blinde kinderen.
Ze kunnen een heel huis dat je niet in één keer
kunt omvatten, in stapjes zien bouwen. Hierdoor
krijgen ze een beter zicht op het geheel. Eerst
is er alleen een fundering, vervolgens komen de
muren en alle aansluitingen op de plek waar de
keuken gaat komen. Door meerdere verdiepingen
te bekijken, kan het kind ervaren dat wat voor de
ene kamer het plafond is, de vloer voor de andere
kamer vormt. Het is ook leuk en leerzaam om
het textuurverschil tussen “kale” en gestuukte
muren te ervaren.
30
Deel A Theorie
Zelfgemaakt huis en vuurtoren
Na het eigen huis kom je al snel bij het lastige
begrip van “huizen in een rijtje”. Een dochter
van één van de geïnterviewde ouders vond het
moeilijk te begrijpen dat een huizenblok uit vijf
verschillende huizen bestaat. Om dit voor haar
duidelijk te maken, liep haar moeder samen met
haar de straat door, beginnend bij de buurman
op de hoek en eindigend bij het laatste huis
van het huizenblok. Met haar hand op de muur,
kon het meisje nu zelf ervaren dat er vijf huizen
aan elkaar zitten, met elk een eigen voordeur
en tuin. Vanuit het begrip “straat” kun je
weer doorborduren op een woonwijk. Bij veel
nieuwbouwwijken zijn er voelbare plattegronden.
Dit kan een mogelijk “uitstapje” zijn binnen de
uitleg van het begrip stad. U zou straten en
afstanden in de wijk op de plattegrond kunnen
laten voelen en deze vervolgens zelf gaan lopen.
Op de school van Koninklijke Visio in Huizen
mogen kinderen tijdens handvaardigheidles ook
altijd zelf een huis bouwen met kleine steentjes;
verdieping voor verdieping wordt het huis
besproken. Dit blijkt voor veel kinderen leerzaam
én moeilijk; wat is het verschil tussen een schuin
en een plat dak, hoe zien dakpannen eruit en
hoe vormen ze samen een dak? Vragen als deze
komen regelmatig tijdens het bouwproces aan
de orde. Sommige kinderen hebben een kelder
thuis, eigenlijk is dit nog een extra verdieping,
maar dan onder het huis. Uiteraard wordt er ook
naar verhoudingen gekeken: hoe hoog en breed
moet de deur worden, en hoe groot zijn de ramen?
Kinderen vinden het doorgaans erg leuk om hun
eigen huis te bouwen. Sommigen leven zich
helemaal uit in dit project; zo staat er op school
nog steeds een vuurtoren met vier verdiepingen
van ongeveer 75 centimeter hoog, geschonken
door een oud-leerling.
SchaalmodellenSoms gebruikt men schaalmodellen om blinde
kinderen de “verderweg-woorden” toch te
laten ervaren. Zo kun je een echte auto niet
omvatten, maar is dit wel mogelijk met een
speelgoedautootje. Het is goed om, waar
mogelijk, vanuit het model een relatie te leggen
met het grote en werkelijke begrip. In het geval
31
van de auto kun je de speelgoedauto mee naar
buiten nemen. Na de wielen bij de speelgoedauto
gevoeld te hebben, kan het kind die ook bij een
echte auto opzoeken. “Zouden de wielen aan de
onderkant van de auto zitten? En wat zijn die
langwerpige platen aan de voor- en achterkant?
Hebben andere auto’s in de straat die ook?
En geldt dat ook voor mijn speelgoedauto?”
TekenmapNaast schaalmodellen gebruikt men soms de
tekenmap. Hiermee kunnen op reliëfpapier
voelbare tekeningen gemaakt worden. Zo kunt
u voor uw kind een windmolen natekenen, zodat
hij deze kan voelen en vervolgens met de map
naar de molen gaan. Kinderen die nog over enig
gezichtsvermogen beschikken of pas op latere
leeftijd blind zijn geworden, ervaren de tekenmap
vaak als een prettige aanvulling. Voor kinderen
die blind geboren zijn, heeft de tweedimensionale
weergave van een tekening niets te maken
met het driedimensionale object. Zij vinden
tekeningen daardoor vaak lastig te interpreteren.
Het is geen weergave van de werkelijkheid,
maar eerder een soort “symbool”, zoals letters
of cijfers. Zoals we in het vorige hoofdstuk al
opmerkten, is de driedimensionale waarneming
een typisch kenmerk van de tast.
DierenOok de namen van dieren zijn vaak “verder-weg
woorden”. Vogels kun je niet vasthouden, die
vliegen in de lucht en zijn daardoor niet te
omvatten. Soms laat men dan maar opgezette
dieren zien om een idee te geven over de grootte,
de snavel, het soort veren. Allemaal prima
natuurlijk, want zo krijgen de kinderen wel een
idee over een vogel. Maar bepaalde begrippen zijn
op die manier niet over te brengen.
Ten eerste voelen dode dieren echt anders
aan dan levende dieren; denk maar eens aan
de temperatuur en hardheid. Daarnaast is het
lastig om de dieren ook voor te stellen als ze in
beweging zijn. Het sluipen van een luipaard is
lastig uit te leggen. Door het kind verschillende
manieren van lopen te laten ervaren, kan het
beeld over het dier verder worden uitgebreid.
Soms besef je als volwassene totaal niet dat
kinderen heel afwijkende voorstellingen over
bewegingen hebben. Dit bleek bijvoorbeeld bij
een bijeenkomst met meerdere blinde kinderen
bij de kleuterdagrevalidatie. Zij mochten allerlei
soorten vissen voelen, die bij de visboer waren
gekocht. Het zijn niet zulke gangbare dieren om
te betasten en geen van de kinderen had er dan
ook ooit een in zijn handen gehad. Bij de opdracht:
“Doe eens net alsof de vis gaat zwemmen”,
zetten alle kleuters de vis rechtop. Dus met
de kop omhoog en de staart naar beneden. Ze
dachten allemaal dat vissen zich, net als mensen,
rechtop voortbewegen. En zo werd ook tijdens een
gesprekje in de kleuterklas duidelijk dat een blind
meisje een hele concrete voorstelling had van een
vogel die “op een takje zit”. Op de vraag: ”Hoe zit
een vogel dan op een tak?” zei ze: ”Nou gewoon.”
Op de vervolgvraag: ”Net zoals jij op een stoel
zit?” zei het meisje heel vanzelfsprekend: ”Ja”.
32
Deel A Theorie
Abstracte woordenDe betekenis van abstracte woorden ontdekken
kinderen ook niet via tastbare ervaringen omdat
ze niet concreet aanwezig zijn. Kinderen leren
deze woorden door uitleg van anderen en door
de manier waarop de woorden in de taal gebruikt
worden. Dit is voor blinde kinderen niet moeilijker
dan voor ziende kinderen. Een uitzondering hierbij
vormen die groep woorden die het aanduiden
van plaatsen betreft. Hierbij valt te denken aan
woorden als “dat” en “die” of “hier” en “daar”. Je
zegt zo gemakkelijk: ”De laptop staat daar”, maar
waar is daar?
2.4De houding van het kind zelf
Vanzelfsprekend is de houding van het kind zelf
ook sterk van invloed op de begripsvorming.
Is het nieuwsgierig? Gaat het uit zichzelf op
onderzoek uit? Stelt het honderd en één vragen,
waar je als ouder soms horendol van wordt?
De concepten worden het rijkst gevuld wanneer
een kind geïnteresseerd in de wereld staat.
Ook zelf op onderzoek uitgaan door nieuwe
voorwerpen te verkennen of te gaan spelen met
losse delen aan een voorwerp draagt hieraan
bij. De combinatie van zelf onderzoeken en
daarbij vragen stellen als “Wat is dit?” “Waar
wordt dit voor gebruikt?” en “Is dat net zoals
bij ...?” is de beste houding. In de begeleiding
van blinde kinderen is het belangrijk om deze
nieuwsgierige, verkennende houding zoveel
mogelijk te stimuleren. Om op ontdekkingstocht
te kunnen gaan, is het belangrijk dat de omgeving
waarin dit gebeurt veilig is. Kinderen die zich
niet veilig voelen, bijvoorbeeld omdat zij veel
onaangename ervaringen hebben opgedaan,
of omdat ze te vaak de waarschuwing: ”Pas op
hoor, wees voorzichtig!“ hebben gehoord, durven
niet spontaan op pad te gaan en wachten af
tot iets bij hen wordt gebracht. Ook kinderen
met tactiele afweer gaan liever niet op eigen
initiatief op verkenningstocht en dan blijft veel
informatie onontdekt. Daarom is het belangrijk
deze kinderen extra aandacht en ondersteuning
te geven, zodat de afweer vermindert en ook zij
op onderzoek willen gaan.
33
3 Invloeden op de tastontwikkeling van blinde kinderen
3.1Leefwereld
De intelligentie van een kind (ook wel: cognitieve
mogelijkheden) wordt bepaald door zijn aanleg en
door de omgeving. Dit betekent dat de inrichting
van de omgeving invloed heeft op de ontwikkeling
van een kind. Daarom is het belangrijk dat u de
leefwereld van uw kind zó inricht, dat het zelf op
onderzoek uit kan gaan. Anders gezegd: u moet
het kind verlokken om zélf de wereld te gaan
verkennen met zijn zintuigen. De tast is hierbij
belangrijk.
Bied veiligheid De inrichting van de woonkamer en de eigen
slaapkamer van het kind zijn een belangrijk
aandachtspunt. Wil het kind zich veilig genoeg
voelen om op verkennings- en ontdekkingstocht
te gaan, dan moet die overzichtelijk zijn. Als u
meubels een vaste plek geeft en die niet vaak
verplaatst, krijgt het kind de kans zelfstandig
door de kamer te kruipen of te lopen. Zo kan het
vertrouwd raken met die bekende omgeving.
Het kind mag daarbij niet allerlei enge obstakels
tegenkomen waaraan het zich kan bezeren.
Verandert er toch iets aan de inrichting, dan
kunt u het beste de nieuwe situatie samen met
het kind langslopen. Ook voor speelgoed en ander
materiaal is het verstandig een vaste (opberg)
plek te gebruiken.
Als het kind z’n spullen kan terugvinden,
motiveert dat om ernaar op zoek te gaan.
Stimuleer uw kind op pad te gaanDe omgeving biedt niet alleen veiligheid en
structuur, maar heeft ook een stimulerende
functie. Een manier om het kind aan te moedigen
zelf in huis op onderzoek uit te gaan, is het
inrichten van een vaste speelhoek met zowel
bekend als nieuw speelgoed. Voor jonge kinderen
is een afgebakende plek hiervoor het beste,
bijvoorbeeld een mat of een met een kast
afgeschermde hoek. Zodra het kind zelf in staat is
de speelhoek te vinden, is het minder afhankelijk
van volwassenen. Ook voor de ontwikkeling van
het gevoel “Ik kan het zelf!” (autonomie) is het
goed dat een kind, wanneer hij dat zelf wil, naar
een speelhoek kan kruipen.
Een kind kan op weg door het huis verrast worden
door leuke spulletjes die het tegenkomt, zoals
een schaal met schelpen of dennenappels of
een voelbaar schilderijtje (dat het kind zélf kan
maken). Ook een keukenkastje met onbreekbare
keukenspulletjes zoals plastic bakjes, allerlei
34
lepels, een vergiet en bakvormpjes is een leuke
en leerzame plaats om steeds naartoe te kruipen
of te lopen – zeker als vader of moeder aan het
koken is. De combinatie met lekkere kookluchtjes
en proefhapjes maakt het helemaal leuk! Ook
door braille-etiketjes op allerlei voorwerpen
in het huis te plakken, geeft u uw kind extra
informatie. Maar het is voor jonge blinde kinderen
in de kleuterleeftijd ook gewoon leuk om voelbare
letters tegen te komen. Ziende kinderen worden
immers ook overal geconfronteerd met letters,
bijvoorbeeld in de supermarkt, in het verkeer en
in de klas.
Het gebruik van speelgoedEen blind kind wordt niet zoals een ziend kind
“vanzelf” door materialen uitgenodigd om op
ontdekkingstocht te gaan. Ziende kinderen
komen in actie door de aantrekkingskracht van
speelgoed. Blinde kinderen moeten het speelgoed
veel nadrukkelijker aangeboden krijgen. Houd
daarom, als u een blind kind wilt uitnodigen om
te gaan spelen, bij de keuze van het speelgoed
rekening met de voorkeuren van het kind. Is het
kind bijvoorbeeld vooral auditief ingesteld, geef
dan speelgoed dat geluid maakt. Pas wanneer
een kind plezier beleeft aan het spelen, zal het
gemotiveerd raken om ook zelf op onderzoek uit
te gaan.
Bij de keuze van spelmateriaal is het belangrijk
erop te letten dat het speelgoed voldoende
gevarieerd is. Zo kunnen voorwerpen die alleen
geluid maken, leiden tot een passieve houding
van het kind. Kies dus ook voor speelgoed dat het
kind uitdaagt tot meer activiteit dan alleen maar
één knopje indrukken. Sommige creatieve ouders
maken zelf speelgoed waarvan zij denken dat
het voor hun kind leuk is om te voelen. De foto
hieronder is een voorbeeld hiervan.
Deel A Theorie
Herfsttafel
Zelfgemaakte voelplankjes
35
3.2Lichamelijke gesteldheid
De invloed van de lichamelijke gesteldheid op het tastenDe lichamelijke gesteldheid van een kind is
van invloed op het tastend onderzoeken. De
gezondheid en de conditie spelen een rol bij de
aandacht die het kind voor een tasttaak heeft.
En zonder aandacht kan het niet voldoende
waarnemen en dus minder signalen opvangen.
Professionele begeleiders van blinde kinderen
hebben opgemerkt dat ook een verkoudheid
of oorontsteking van invloed kan zijn op de
tastgevoeligheid. Hier is nog geen bewijs of
verklaring voor gevonden.
Een goede fijne motoriek is een voorwaarde voor
goede tastwaarnemingen. Het is vooral belangrijk
dat het kind z’n duim en vingers op verschillende
manieren en los van elkaar kan bewegen. Ook
een goede samenwerking tussen de linker- en
de rechterhand is van belang. Dan kunnen beide
handen verschillende taken krijgen, bijvoorbeeld
bij het opendraaien van een jampotje. De ene
hand houdt het potje vast (fixerende hand),
terwijl de andere hand het deksel eraf draait
(dynamische hand). Ook bij het oppakken van
heel kleine voorwerpen of het onderscheiden van
prikkels, speelt de fijne motoriek een grote rol.
De invloed van een lichamelijke beperkingSommige kinderen hebben naast de visuele
beperking nog een andere beperking. Een
dergelijke beperking, bijvoorbeeld een motorische
of verstandelijke, is vaak van invloed op de
tactiele waarneming. Met name neurologische
(zenuw-)aandoeningen maken vaak dat het kind
tactiele informatie niet goed kan verwerken. Bij
kinderen met een verlaagde spierspanning als
gevolg van spasticiteit of verlamming, komen
tastprikkels bijvoorbeeld niet op een normale
manier binnen. Zelfs lichte afwijkingen in
spierspanning kunnen al grote invloed uitoefenen
Opendraaien van een jampotje
36
op de ervaring (vervelend of juist prettig) van
verschillende tastprikkels.
In eerste instantie lijken problemen met de grove
motoriek niet veel invloed op de tastwaarneming
te hebben. Toch kan een kind met dit soort
problemen moeilijkheden ondervinden bij
sommige tastopdrachten. Denk bijvoorbeeld
aan allerlei spelletjes die het lichaamsbesef
stimuleren. Zo is een taak als het aannemen van
allerlei vreemde houdingen en posities, waarmee
een kind zijn lichaam leert ontdekken, vaak
lastig. “Als ik onder de tafel door wil kruipen,
zonder mijn hoofd te stoten, hoe klein moet ik me
dan maken? En lukt het mij ook in deze houding
onder de stoel door te kruipen, of moet ik me dan
nog kleiner maken? Kan dat?” Ook het aftasten
van grote voorwerpen of het waarnemen van
hoogteverschillen kan moeilijker zijn als een
kind problemen heeft met de grove motoriek.
Behalve de grove motoriek zelf, is het richten en
“het onder controle houden” van bewegingen van
groot belang voor het tactiel functioneren.
Dit evenwichtsgevoel wordt aangestuurd vanuit
de motorische schors in de hersenen.
3.3Persoonlijkheidskenmerken
De persoonlijkheid van een kind is van invloed
op de manier waarop het gebruik maakt van de
tast. Afhankelijk van eerdere ervaringen kan
de persoonlijkheid een stimulerende of een
remmende invloed hebben op de tastontwikkeling
van het kind. Wanneer een kind bijvoorbeeld
onzeker van aard is, zal het anders met een
negatieve ervaring omgaan dan een zelfverzekerd
kind. Hieronder benoemen we enkele
persoonlijkheidskenmerken die invloed kunnen
hebben op de tastontwikkeling. Het zijn slechts
enkele voorbeelden. Het voert te ver om hier op
alle persoonlijkheidstypen in te gaan.
Interesse in de omgevingWanneer een kind geïnteresseerd is in zijn
omgeving, raakt het gemotiveerd om op onderzoek
uit te gaan. Het begripsvermogen heeft invloed op
de belangstelling van een kind. Immers, een kind
zal minder belangstelling voor iets nieuws tonen,
als hij er geen betekenis aan kan verlenen. Als u
als ouder uw kind wilt stimuleren om initiatieven
te nemen, dan is het ook van belang aan te
sluiten bij de interesse van het kind. Daarna kunt
u langzamerhand proberen de interessegebieden
van uw kind uit te breiden. Zo kunt u als ouder zijn
algemene ontwikkeling en kennis vergroten.
Vertrouwen in eigen mogelijkhedenHet vertrouwen in eigen mogelijkheden wordt
voor een groot deel bepaald door eerdere
succeservaringen. Succes werkt immers heel
positief op het zelfvertrouwen. Er zijn echter
ook kinderen (én volwassenen) die succes niet
toeschrijven aan hun eigen bekwaamheid,
maar altijd aan toevalligheden en factoren
buiten zichzelf (zoals: “Die vraag heb ik goed
beantwoord, omdat het gewoon een gemakkelijke
vraag was.”). Deze houding is zeer beslissend
voor de benadering van nieuwe tasttaken
Deel A Theorie
37
en tastontdekkingen. Dit geldt ook voor het
toeschrijven van mislukkingen aan eigen falen
(“Ik ben ook zo onhandig!”).
Zelfverzekerde kinderen zullen over het algemeen
vaak op zoek gaan naar nieuwe ervaringen. Dit
heeft doorgaans een positieve invloed op de
ontwikkeling van de tast. Maar wanneer een kind
onzeker is, bijvoorbeeld omdat hij steeds minder
gaat zien en moet overschakelen op de tast, is
juist negatief van invloed op het tasten. Deze
kinderen hebben de tast niet eerder op die manier
gebruikt. Daardoor vinden ze het vaak moeilijk om
er volledig op te gaan vertrouwen.
Niet alleen het vertrouwen in eigen mogelijkheden,
maar ook het doorzettingsvermogen, de concen-
tratie en de frustratietolerantie (dat is de mate
waarin een kind kan omgaan met “tegenvallers”
of lastige problemen) zijn doorslaggevend voor de
taakbenadering van een kind.
Omgaan met de visuele beperkingKinderen die vanaf de geboorte blind zijn, kennen
de visuele wereld niet. Hierdoor hebben zij vaak
geen verzet tegen de manier waarop zij al tastend
de omgeving moeten verkennen. Kinderen die
op latere leeftijd blind worden, bijvoorbeeld als
gevolg van een tumor of operatie, hebben vaak
een heel andere houding. Deze kinderen hebben
regelmatig moeite hun visuele beperking te
accepteren. Ze voelen zich beperkt en ze zijn
boos. Zij kunnen afwijzend staan tegenover het
gebruik van de tast en vertonen “tastverzet” of
“tastangst”. Dat blokkeert de informatie die te
verkrijgen is via het tastzintuig.
Sommige kinderen vinden het eng om op
de tast te gaan vertrouwen: ze hebben een
onuitgesproken vrees dat ze dan “echt blind
worden”. In de begeleiding van deze kinderen is
het van belang om na te gaan wat de oorzaak is
van hun angst of verzet tegen tasten. Wanneer
deze kinderen gedwongen worden over hun
grenzen heen te gaan, krijgen ze vaak veel last
van weerstand en stress. Dit heeft een negatieve
invloed op hun ontwikkeling.
In het verleden werden kinderen soms
gedwongen volledig over te stappen op braille
en hun restvisus (het kleine beetje zicht dat
ze nog over hadden) niet meer te gebruiken.
In de praktijk werkte dit echter averechts.
Tegenwoordig proberen we beter aan te sluiten
bij het verwerkingsproces van het kind. In overleg
met de ouders en de betrokken deskundigen
wordt dan een beleid bepaald. Zo kan het een
goede strategie zijn, dat het kind bij wiskunde
en aardrijkskunde zijn gezichtsvermogen kan
gebruiken, eventueel met behulp van een loep,
maar dat het de Nederlandse taal in braille krijgt
aangeboden.
3.4Verstandelijke mogelijkheden en ontwikkeling
Het leren ontdekken van de omgevingEen pasgeboren kind maakt nog geen onderscheid
tussen het eigen lichaam en dat van de moeder.
Maar naarmate het ouder wordt, leert het kind
38
dat het een eigen lichaam heeft met eigen
ervaringen. En langzamerhand begint het kind
zijn eigen persoonlijkheid te ontdekken en krijgt
het de wil om onafhankelijk te worden. Ook
leert het eigenschappen kennen van de mensen,
dingen, dieren en ruimte om hem heen. Hoe meer
ervaringen een kind opdoet, hoe meer nieuwe
begrippen het leert kennen en hoe beter het deze
zal begrijpen: “Een hond heeft vier poten, een
bek om mee te eten of te bijten en een staart.
Een koe heeft ook vier poten, een staart en een
bek, maar het is geen hond. Het zijn wel allebei
dieren, dat is iets anders dan een mens. Een vogel
lijkt niet op een hond of een koe. Een vogel kan
vliegen, maar het is toch een dier. Een vliegtuig
kan ook vliegen, maar dat is geen vogel, het is
een ding dat door mensen is gemaakt.”
Persoons- en objectconstantieHeel jonge baby’s ervaren zoiets als: “Als mijn
moeder niet bij mij is, bestaat ze niet meer. Als
ik ga huilen, komt ze weer terug.” Een belangrijk
verschil tussen ziende en blinde kinderen is het
tempo waarin ze leren beseffen dat een voorwerp
of een persoon niet zomaar verdwijnt. Ziende
baby’s zien dat hun moeder als ze naar de keuken
loopt, er nog wel is, maar iets verderop. Ook
een bal die een stukje wegrolt, blijft nog steeds
aanwezig. Maar voor een blinde baby is dit niet
vanzelfsprekend. Zodra hij het lichaam van zijn
moeder niet meer voelt en haar stem niet hoort,
is ze verdwenen. Ze is voor hem alleen aanwezig
als ze te horen of te voelen is. En ook een bal die
wegrolt en buiten zijn bereik komt, is voor een
jong blind kind helemaal verdwenen. De bal zendt
immers geen signaal uit waardoor het kind zou
kunnen weten dat hij nog bestaat.
Het besef dat zowel moeder als de bal er nog wel
zijn, ook al zijn ze niet te voelen, wordt persoons-
en objectconstantie genoemd. Dit is een zeer
belangrijke stap in de cognitieve ontwikkeling.
Blinde kinderen zetten die stap over het
algemeen wat later dan ziende kinderen.
Verstandelijke ontwikkelingHet vermogen om betekenis te geven aan
ervaringen, de wereld te begrijpen, dingen te
onthouden en hiermee te redeneren noemen
we intelligentie, verstandelijke ontwikkeling
of cognitieve mogelijkheden. Deze intelligentie
kan gemeten worden met behulp van een
intelligentietest.
Er zijn verschillende soorten intelligentie. De
verbale intelligentie is gericht op het begrijpen
en logisch denken in taal. Algemene kennis en
woordenschat spelen hierbij een rol. Er is ook
een meer handelingsgerichte vorm van cognitie,
de performale intelligentie. Deze vorm heeft te
maken met ruimtelijk en technisch inzicht. Als
een kind veel informatie in taal krijgt aangeboden
en minder eigen ervaringen opdoet, zal de verbale
intelligentie zich sterk ontwikkelen, maar de
performale intelligentie achterblijven. Juist het
ruimtelijk inzicht is echter van groot belang voor
het leren lezen en rekenen. Bovendien komt het
van pas bij het ontwikkelen van zelfredzaamheid
en bij het bedenken en toepassen van handige
(tast)strategieën.
Deel A Theorie
39
De cognitieve mogelijkheden van een kind zijn
voor een deel aangeboren, maar zijn ook voor
een deel te beïnvloeden door een stimulerende
omgeving. Zie het als gereedschap: de ene mens
wordt geboren met gereedschap van goede
kwaliteit, de ander moet het met wat minder
goed gereedschap doen. Maar het gaat er bij
de cognitieve mogelijkheden om – net als bij
gereedschap – dat je moet leren het goed te
gebruiken om er iets aan te hebben. Dit doe je
door veel te oefenen: door zelf op onderzoek uit
te gaan en ervaringen op te doen, ontdek je wat
je mogelijkheden en grenzen zijn (en wat je wel en
niet zelf kan).
Het ene kind kan meer nieuwe informatie
verwerken dan het andere. Dit heeft te maken
met het geheugen, maar ook met de ervaring en
kennis die het kind al heeft opgedaan. Een jong
kind heeft moeite met sommetjes tot tien, terwijl
een leerling van het voortgezet onderwijs met
ingewikkelde wiskundige formules kan werken.
Een kind met betere cognitieve mogelijkheden
kan complexere informatie aan en kan deze
bovendien beter onthouden.
De rol van de volwasseneOm zelf op onderzoek uit te gaan, moet een
kind nieuwsgierig zijn. Een ziend kind wordt
uitgedaagd door iets interessants dat hij ziet
(gebeuren). Voor een blind kind werkt dit niet.
Hoewel ook geluiden interessant en uitdagend
kunnen zijn, zijn ze soms ook bedreigend. Zeker
als het kind niet van een veilige afstand kan
onderzoeken wat er precies aan de hand is, kan
het er angstig door worden. Om te kunnen tasten,
moet je immers dicht bij een voorwerp of situatie
komen. Dit kan gevaarlijk zijn. Daarom heeft een
blind kind, om zonder gevaar nieuwe ervaringen
op te doen, de volwassenen veel harder nodig dan
een ziend kind.
Als een blind kind in de dierentuin de huid van
een slang mag voelen, doet hij ervaringen op met
dit dier. En wanneer het deze nieuwe ervaringen
koppelt aan de kennis die het al over slangen
heeft, krijgt het er een goed beeld van. Wanneer
de oppasser de slang vasthoudt, kan het kind
bijvoorbeeld voelen dat de schubben op de rug
van de slang anders zijn dan die aan de buikzijde.
De schubben op de buik hebben uitstulpingen,
waardoor de slang zich snel over de ondergrond
kan bewegen. Hiermee heeft hij zoveel grip dat hij
zelfs in een boom omhoog kan glijden en in het
water kan zwemmen.
Maar een blind kind dat geleerd heeft dat slangen
heel gevaarlijk zijn, zal de slang niet willen
aanraken. Het voelt zich niet veilig en laat een
belangrijke ervaring aan zich voorbij gaan. Het
kind neemt genoegen met de uitleg die anderen
hem over slangen hebben gegeven. Zo zal hij zijn
theoretische kennis over de slang niet aanvullen
met tastervaringen. Daardoor kan het kind zich
niet vanuit zijn eigen ervaringen een voorstelling
van het dier maken. En het leert ook niet om van
daaruit verder te bedenken hoe andere soorten
slangen eruit zien, of waarin een slang verschilt
van een worm.
40
Het is dan ook belangrijk dat u als ouder uw
blinde kind de gelegenheid biedt om zoveel
mogelijk ervaringen op te doen. Hoe meer dit
gebeurt, hoe meer interessante dingen het kind
zal opmerken en hoe nieuwsgieriger het op
onderzoek zal uitgaan.
3.5Taststrategie
Het plannen van handelingenDe taststrategie is de manier waarop een kind
de tast inzet bij een opdracht of een spelletje.
Hoewel je misschien zou verwachten dat een
kind een taak op de meest efficiënte manier
aanpakt, is dit niet altijd het geval. Sommige
kinderen beginnen bijvoorbeeld, nog voordat ze
weten wat er precies van hen verwacht wordt,
met het vluchtig aftasten van een oppervlakte of
voorwerp. Hiermee proberen ze zo snel mogelijk
overzicht en controle te krijgen. En kinderen die
een weerstand hebben tegen het tasten, raken
een object alleen maar even kort aan. Zij stellen
veel liever vragen over het materiaal dat voor hen
ligt, dan dat ze het zelf aftasten.
Bij het uitvoeren van een praktische taak is
het belangrijk om eerst te bedenken in welke
volgorde je de verschillende handelingen uit
gaat voeren. Zo voorkom je chaos en verwarring.
Denk maar aan het inschenken van een beker
melk. Om dit goed te kunnen doen, moet je eerst
een plannetje in je hoofd maken. Allereerst
moet het pak open. En al zijn veel kartonnen
melkpakken tegenwoordig gemakkelijk te openen
met een draaidop, sommige pakken moeten
opengevouwen worden. Ruimtelijk gezien is
dit geen gemakkelijke opdracht voor een blind
kind. Bovendien vergt die taak veel geduld en
concentratie. Verliest het kind z’n aandacht, dan
loopt het mis en ligt de melk op tafel. Als het
pak geopend is, kan het kind de melk in het glas
schenken. Ook dit vraagt veel van de planning en
de taststrategie. De beker is immers veel kleiner
dan het grote pak melk en je moet voorkomen
dat de beker omvalt of dat je hem te vol schenkt,
zodat hij overloopt. Daarom moet het kind vooraf
goed bedenken hoe het deze opdracht gaat
uitvoeren. Soms helpt het wanneer je het kind
vooraf een aantal richtvragen stelt: “Hoe kun
je de beker nu het best vasthouden als je de
melk gaat inschenken? En hoe kan je erachter
komen of een beker bijna vol is? Waar leg je jouw
wijsvinger dan?”. Na verloop van tijd zijn deze
richtvragen niet meer nodig, maar kan het kind de
taak zelfstandig uitvoeren.
Gestructureerd werkenOm moeilijke taken zo handig mogelijk te kunnen
verrichten, moet een blind kind gestructureerd
leren werken. Zo werk je bij schooltaken altijd van
links naar rechts en van boven naar beneden. En
ook bij het tafeldekken gebruik je altijd dezelfde
volgorde en liggen de borden, de messen en de
vorken allemaal op hun eigen, vaste plaats.
Toch heeft het ene kind meer moeite om zelf te
bedenken hoe het een opdracht het best kan
starten en uitvoeren dan het andere kind. Het
Deel A Theorie
41
heeft hier extra hulp bij nodig. Een volwassene
moet bijvoorbeeld samen met hem bekijken
welke aanpak het handigste is en hem deze
vervolgens laten oefenen. Uiteraard is het
de taak van de juf of meester, samen met de
ontwikkelingsbegeleider of ambulante begeleider,
om het kind dit soort oplossingsstrategieën
aan te leren. Zo leert de leerkracht de kinderen
in de kleuterklas sorteren in sorteerbakken en
later leren kinderen bij aardrijkskunde hoe je een
landkaart het beste kunt verkennen.
Maar ook als ouder kunt u uw kind thuis helpen
om bij sommige activiteiten een handige
werkwijze te vinden. Denk bijvoorbeeld aan het
spelen met lego. Door de verschillende blokjes
in bakjes te sorteren, wordt het zoeken van het
passende steentje met het juiste aantal nopjes
gemakkelijker.
Verschillende taststrategieënOver het algemeen heeft elk kind een voorkeur
voor een bepaalde taststrategie. Zo is het ene
kind meer gericht op het globaal (grofweg)
betasten van een voorwerp, terwijl de ander
juist begint bij de details. Maar uiteindelijk
moet een kind beide manieren van verkenning
leren gebruiken. Sommige opdrachten doen een
groot beroep op de detailwaarneming, terwijl
het bij andere taken veel belangrijker is om goed
overzicht te houden. Vaak is het verstandig een
voorwerp eerst even globaal te betasten om
een idee te krijgen van de grootte en pas daarna
gerichter naar de details te kijken.
Bij veel schoolse taken moet het kind een
combinatie van deze strategieën gebruiken. Het
is bijvoorbeeld verstandig de grove waarneming
te gebruiken als je wilt weten hoe groot iets is, of
waar de knikkers ongeveer op tafel te vinden zijn.
Maar als je precies wilt weten hoeveel knikkers
er voor je liggen, geeft een gedetailleerde manier
van tasten meer informatie.
ReferentiepuntenHet is voor blinde kinderen prettig als ze leren
werken met zogenaamde “referentiepunten”. Dit
zijn plaatsen waarop ze zich kunnen oriënteren,
zodat ze niet steeds helemaal opnieuw hoeven
te beginnen met zoeken. Zo is het aan te raden
om de beker van het kind tijdens het eten altijd
rechts boven het bord neer te zetten.
Op die manier kan het kind de beker gemakkelijk
terugvinden door het bord als referentiepunt te
gebruiken.
Op school besteedt men in de tasttraining aan
blinde kinderen extra aandacht aan het gebruik
van dit soort referentiepunten. De kinderen
krijgen uitgelegd dat zij bij elk voorwerp een vast
ankerpunt moeten zoeken. Als je bijvoorbeeld je
jas aan wilt trekken, zoek je eerst de capuchon.
Door deze vervolgens op je hoofd te doen, kun je
de juiste arm in de bijpassende mouw stoppen.
Bij een knuffelbeer kunnen de oren bijvoorbeeld
als referentie dienen. Zo kunnen kinderen zelf
ontdekken of de beer zit of ligt. Maar ook later,
bij het bekijken van reliëfkaarten bij het vak
aardrijkskunde, is het handig om te werken
met referentiepunten waar je altijd naar kunt
terugkeren. Zo is Nederland goed herkenbaar
42
door de provincie Zeeland met haar delta en
de Waddeneilanden. Beide kunnen goed als
referentiepunt dienen op de kaart.
Verschillende verschijningsvormenHet “in je hoofd kunnen draaien van objecten”
(mentaal roteren) is vaak erg lastig voor blinde
kinderen. Hierdoor hebben ze meer moeite
om grip te krijgen op de omgeving en de
gebeurtenissen om hen heen. Dat kan de wereld
heel verwarrend maken. Neem een omgekeerde
stoel: doordat deze heel anders aanvoelt met
de poten schuin omhoog, zullen blinde kinderen
hem vaak niet als stoel herkennen. U kunt als
ouder uw kind helpen door het een voorwerp op
verschillende manieren te laten voelen. Zo kan
uw kind ontdekken dat een voorwerp hetzelfde
blijft, zelfs als het op allerlei manieren gedraaid
is. Alleen door hiermee zelf ervaring op te doen,
zowel thuis als op school, groeit het begrip
hiervoor bij kinderen.
Concentratie en aandachtConcentratie en aandacht spelen voor iedereen
een belangrijke rol bij het opdoen van nieuwe
informatie. Voor blinden geldt dit echter in
het bijzonder, omdat er bijna de hele dag een
groot beroep op hun concentratievermogen
wordt gedaan. Er zijn maar weinig activiteiten
(zoals het luieren in een stoel of schommelen
in een hangmat) waarbij ze zich niet hoeven te
concentreren. Zomaar een wandelingetje in het
bos om te ontspannen, zit er niet in. Een blinde
persoon moet immers altijd opletten waar hij
is en hoe hij loopt om de weg terug naar huis
te kunnen vinden. Vanwege het feit dat blinde
kinderen de hele dag “hun hoofd erbij moeten
houden”, is het noodzakelijk dat er in de dag
verschillende rustmomenten worden ingebouwd.
Het overzien van grote gehelenIn hoofdstuk 1 gingen we al in op het grote
verschil tussen het gezichtsvermogen en de tast.
Met het gezichtsvermogen kun je in één keer veel
informatie opnemen, maar bij het tasten komen
de indrukken ná elkaar. Dit maakt het overzien
van grote gehelen lastiger. Om bijvoorbeeld te
achterhalen wat er allemaal op een eettafel
staat, moet deze eerst deel voor deel worden
afgetast. Pas daarna is het mogelijk om op basis
van al deze deelindrukken een totaalbeeld te
vormen. Zowel het concentratievermogen als
het geheugen speelt hierin een zeer belangrijke
rol. Immers, als je je één stukje van de tafel niet
meer weet te herinneren, kan het zijn dat je de
suikerpot niet meer terug kunt vinden.
Wat heeft invloed op het concentratievermogen?Hoe lang een kind aandachtig kan werken, hangt
vaak af van het soort taak en de interesse van
het kind voor de opdracht. Doorgaans neemt
deze “spanningsboog” toe naarmate het kind
ouder wordt. Naast de spanningsboog heeft
ook de mate van afleidbaarheid invloed op het
concentratievermogen. Daar waar ziende kinderen
eerder afgeleid worden door visuele prikkels,
worden blinde kinderen in de regel sneller
Deel A Theorie
43
en sterker door geluiden (auditieve prikkels)
afgeleid. Dit is duidelijk zichtbaar als kinderen
tijdens het tasten soms even verstillen als er
opvallende geluiden te horen zijn. Bij de ene taak
is het voor een kind gemakkelijker de draad weer
op te pakken en direct verder te werken dan bij
de andere. Als het kind bijvoorbeeld tijdens het
braille lezen afgeleid raakt, zal het terug moeten
gaan naar het begin van de zin om weer in het
verhaal te komen. Geluiden leiden niet altijd
alleen maar af. Ze geven ook extra informatie over
de omgeving. Als blinde kinderen geconcentreerd
luisteren, draaien ze doorgaans één oor richting
een bepaald geluid: vaak vertonen ze een
typische luisterhouding, waarbij het hoofd schuin
gebogen is. Deze gerichte auditieve aandacht
vraagt veel van het concentratievermogen.
3.6Geheugen
Van jongs af aan trainen we ons geheugen.
Doordat herkenning ervoor zorgt dat niet alle
informatie steeds nieuw voor ons is, geeft het
geheugen ons rust. Ook helpt het ons overzicht te
krijgen: ”Hier bovenaan is een label met opdruk te
voelen, dus dit is mijn jas.”
Het verbale en het non-verbale geheugenEr zijn verschillende soorten geheugens te
onderscheiden. Zo is er een geheugen voor
verbale informatie (woorden en taal) en een ander
geheugen voor non-verbale informatie (visuele
beelden, tastindrukken, bewegingen). Sommige
kinderen zijn gericht op taal en kunnen zich al een
voorstelling van een voorwerp maken wanneer
alleen de naam ervan genoemd wordt. Anderen
kunnen zich dingen beter herinneren door te
voelen (“Oh ja, dat was een muziekdoosje. Daar
wil ik mee spelen!”).
Om informatie beter door te laten dringen,
kunnen beide geheugens gecombineerd worden.
Dan versterken ze elkaar. Een voorbeeld: je kunt
een kind alleen vertéllen wat er allemaal in de
speelgoedkist bij tante An te vinden is, waarmee
je alleen het taalgeheugen aanspreekt. Maar je
kunt het speelgoed ook stuk voor stuk uit de
kist pakken, het kind het speelgoed laten voelen
en tegelijkertijd vertellen wat het is. Dan doe je
zowel een beroep op het verbale, als ook het non-
verbale geheugen.
Het korte- en het langetermijngeheugenHet is ook mogelijk het geheugen in te delen
op basis van de manier waarop we informatie
opslaan. Het kortetermijngeheugen gebruiken we
voor het opslaan van nieuwe informatie, terwijl
het langetermijngeheugen informatie opslaat en
bewaart, totdat het op een later moment weer
nodig is. Hoe ouder iemand is, hoe minder goed
het kortetermijngeheugen voor nieuwe informatie
functioneert. Veel oudere mensen kunnen zich
bijvoorbeeld nog precies herinneren wie er
vroeger bij hen in de straat woonde, maar ze zijn
wel steeds de naam van de nieuwe buurvrouw in
het verzorgingshuis kwijt.
44
Een combinatie van indelingen van het geheugen Beide indelingen van het geheugen (de ordening
naar het type geheugen en naar het proces
van opslaan) kunnen worden gecombineerd.
Iedereen heeft zowel een korte- als een
langetermijngeheugen voor woorden en taal, maar
ook voor niet-verbale informatie. Geuren werken
bijvoorbeeld heel sterk op het geheugen en roepen
onmiddellijk herinneringen op. Zo heb je aan een
vleugje van de geur van draadjesvlees al genoeg
om direct te denken aan het draadjesvlees zoals
alleen oma het kan klaarmaken.
Nieuwe ervaringen aan bestaande kennis koppelenHet geheugen heeft een belangrijke functie in het
herkennen van voorwerpen en symbolen. Je moet
immers een nieuwe indruk die je via de tast opdoet,
aan een eerdere tastherinnering koppelen om een
voorwerp te kunnen herkennen. Een blind kind dat
zo verbanden kan leggen en deze leert te ordenen,
krijgt meer greep op de wereld om hem heen.
Ook voor de begripsvorming is het van groot
belang dat het kind ervaringen en indrukken kan
koppelen door ordening aan te brengen. Het leert
indrukken meer te abstraheren, bijvoorbeeld “Een
beker is niet alleen het voorwerp waar ik uit drink,
maar ook het ding waar mama uit drinkt heet een
beker. Op school hebben we ook bekers. Een beker
kan één oor hebben of twee, maar er bestaan ook
bekers die helemaal geen oor hebben en die heten
ook bekers.”
Om voorwerpen in categorieën in te delen,
bijvoorbeeld de categorie “beker”, is het
herkennen en opslaan van kenmerken erg
belangrijk (enkele kenmerken van een beker zijn
bijvoorbeeld dat je eruit kunt drinken, dat ze geen
schoteltje hebben, dat ze meestal groter zijn dan
een kopje en dat ze zowel mét en zónder oren
bestaan). Kortom, het (tactiel) geheugen speelt
een zeer grote rol bij het indelen van voorwerpen
in categorieën. Deze indeling maakt de wereld
overzichtelijk en herkenbaar.
Het ruimtelijk geheugenNaast de genoemde geheugens, bestaat er ook
nog een specifiek “ruimtelijk geheugen”. In dit
geheugen slaan we informatie op over ruimtelijke
posities. Zo leert een kind door rond te kruipen in
de huiskamer waar de stoelen staan en waar het
boxkleed ligt. Aanvankelijk zijn alle voorwerpen
die het kind tijdens die verkenningstochten
tegenkomt nieuw. Maar op een gegeven moment
gaat het kind dingen herkennen en gaat het
onthouden wát zich op welke plek in huis bevindt.
Daarom is het zo belangrijk dat alle meubels en
voorwerpen in huis zoveel mogelijk een vaste plek
krijgen: zij zorgen voor houvast in de herinnering
van het kind.
De leefwereld van een kind breidt zich langzaam
steeds verder uit. Kent het kind aanvankelijk
alleen de woonkamer en de eigen slaapkamer,
later leert hij ook buiten steeds meer posities
van vaste voorwerpen kennen. Zo weet een kind
bijvoorbeeld dat als hij het muurtje langs de
school volgt en dan een paadje oversteekt, hij bij
de schommels uitkomt. Zo maakt het ruimtelijk
Deel A Theorie
45
geheugen een blind kind mobieler en vrijer. Een
kind dat zelf routes kan aanleren en onthouden,
is minder afhankelijk van de ander.
Het ruimtelijk geheugen gaat niet alleen over
het geheugen voor posities in grote ruimtes,
maar ook op kleine schaal. Neem bijvoorbeeld
de brailleletters. De puntjes staan steeds in een
andere positie ten opzichte van elkaar en hebben
hierdoor een andere betekenis. Staan puntjes één
en twee onder elkaar, dan heb je de letter b. Maar
als er twee puntjes naast elkaar op de eerste en
vierde positie staan, dan vormen ze de letter c.
3.7Motorische vaardigheden
Als ouder hoop je dat je kinderen vrij bewegend
door het leven kunnen gaan. Het is een lust om
naar kinderen te kijken die zich met tomeloze
energie allerlei motorische vaardigheden eigen
proberen te maken: “Kijk eens mama, nu kan ik
niet alleen met mijn rechter, maar ook met mijn
linkerbeen hinkelen!” Kinderen kijken elkaars
kunstjes af en oefenen heel hard om dezelfde
trucjes te leren: steeds zijn ze bezig met het
verleggen van hun grenzen en het opdoen van
nieuwe ervaringen.
Het aanleren van nieuwe vaardighedenVoor kinderen met een ernstige visuele beperking
is het niet altijd even eenvoudig om motorische
vaardigheden onder de knie te krijgen. Ze kunnen
de kunstjes niet bij anderen “afkijken”.
En bovendien hebben ze niet de mogelijkheid
om hun bewegingen te controleren met hun
gezichtsvermogen. Dit maakt dat blinde kinderen
soms in hun eigen lichaam “gevangen” lijken te
zitten. Zomaar vrijuit ergens keihard opaf rennen
is immers niet mogelijk als je niet kunt zien of
je een obstakel op je pad kan tegenkomen. Een
van de gevolgen hiervan is dat kinderen bij het
springen “op de plaats blijven”. Zelfs de voeten
(tenen) houden vaak contact met de grond.
Blinde kinderen hebben bewegingservaringen
nodig om een goed ruimtelijk inzicht en
oriëntatievermogen te krijgen. Daarom wordt
er, zowel bij de ontwikkelingsbegeleiding als op
school, veel aandacht besteed aan motorische
vaardigheden. Zo moet een kind zich leren
oriënteren rond “de middellijn”, een denkbeeldige
verticale as die door het lichaam loopt.
Hierdoor leert het dat het twee verschillende
lichaamshelften heeft en ontwikkelt het vaak een
voorkeur voor één van beide lichaamshelften.
Daarnaast is het belangrijk dat het kind
onafhankelijke bewegingen met de afzonderlijke
lichaamsdelen leert maken, zoals het strekken
van de ene arm terwijl de andere buigt. Spelletjes
waarbij je de houding van een ander moet nadoen,
stimuleren het lichaamsbesef. Geleidelijk leert
het kind zijn lichaam kennen in relatie tot de
ruimte om hem heen, bijvoorbeeld: “Ben ik met
mijn hoofd dichter bij de grond als ik sta, of als
ik zit?”. En ook: ”Als ik tegenover iemand sta en
ik hoor de stem van die persoon boven mij, dan is
die persoon langer dan ik.”
46
Motorische spelletjesAls het kind nog heel jong is, geven allerlei
schootspelletjes veel motorische belevenissen,
bijvoorbeeld “naar voren en naar achteren” en
“omhoog en omlaag”. Het kind voelt met het
lijf dat het dichterbij en verder weg komt van
de volwassene. En als het helemaal achterover
duikelt, kan het met de handen bij de grond
komen. Spelenderwijs leert het kind op deze
manier veel van het eigen lichaam in relatie tot
de ander en de omgeving. Het is belangrijk dat
het kleine kind zich bij het opdoen van dit soort
bewegingservaringen veilig voelt: eerst door de
handen van de volwassene, later door een veilige
ondergrond, zoals een matras of dikke mat. Zo
kan het vrij bewegen en oefenen met vallen en
zich opvangen zonder angst voor stoten.
Leuke ideeën voor bewegingservaring met
(jonge) kinderen zijn te vinden op de website van
Veronica Sherborne (zie paragraaf 15.1).
TweehandigheidTweehandigheid is een belangrijke motorische
vaardigheid. Is de tweehandigheid goed
ontwikkeld, dan werken beide handen
gelijkwaardig samen. Vaak is er bij het uitvoeren
van handelingen een bepaalde “rolverdeling”
tussen de twee handen. Om bijvoorbeeld een
beker melk in te schenken, functioneert de ene
hand als de fixerende hand (de hand die de beker
vasthoudt) en de andere als de dynamische hand
(de hand die de melk inschenkt).
Voor blinde kinderen is het oefenen van dit
samenspel tussen beide handen extra belangrijk.
Alleen al voor het braille-lezen zijn beide handen
nodig als je tot een goed tempo wil komen. Maar
bij het bekijken van alle objecten die niet in één
hand te vatten zijn, is een goede samenwerking
van beide handen noodzakelijk om er een zo
volledig mogelijke voorstelling van te krijgen.
Deel A Theorie
Circusact
47
3.8Tastgebieden
Omdat blinde personen tijdens het lezen beide
handen gebruiken, wordt vaak gedacht dat
de vingertoppen het belangrijkste tastgebied
vormen. Echter, het lezen is niet de enige
vaardigheid waarbij zij de tast inzetten: om
informatie over de omringende wereld te
vergaren, wordt gebruik gemaakt van veel meer
tastgebieden van het lichaam.
De vingertoppenDe vingertoppen zijn van belang voor het
onderscheiden van kleine, voelbare, details (de
verfijnde waarneming). Doordat de vingers veel
tastlichaampjes en zenuwuiteinden bevatten,
is de tastgevoeligheid hier heel hoog. Bij veel
mensen is de wijsvinger het meest gevoelig voor
de cutane waarneming (zie ook hoofdstuk 1
voor informatie over cutane en proprioceptieve
tast). Bij sommigen is echter de middelvinger
gevoeliger. Aangezien de vingertoppen een
belangrijk informatiekanaal zijn voor blinde
kinderen, is het belangrijk dat ze niet beschadigd
raken door prikken of infusen.
De handenDe handen spelen een grote rol bij het verkrijgen
van informatie over de afmeting, het soort
materiaal, de vorm en de oppervlaktestructuur
van middelgrote voorwerpen. Het is van belang
om na te gaan of een jong kind het wel prettig
vindt voorwerpen van sensopatisch materiaal
(zoals zand of scheerschuim) vast te pakken.
Zo niet, dan zal het kind het materiaal proberen
te vermijden en de vingers overstrekken. Dat kan
een uiting van tactiele afweer zijn. Zie voor meer
informatie hierover paragraaf 1.5.
De voetenBehalve de handen, zijn ook de voeten een
belangrijk tastgebied. Via de voetzolen komt
veel informatie binnen over de verschillende
oppervlaktestructuren, op basis waarvan een
blind kind zich kan oriënteren: “Ik voel nu weer
het ribbelige tapijt, dus ben ik terug in de kamer”.
Blinde kinderen maken voor hun oriëntatie
uiteraard ook veel gebruik van hun gehoor, maar
dat laten we in dit boek buiten beschouwing,
omdat het hier om de tast gaat.
De mondHet eerste “omvatten van voorwerpen” doet een
kind met de mond. Denk bijvoorbeeld aan een
speen, een tepel of iemands vinger. De mond
en het mondgebied zijn zeer gevoelig en soms
zelfs overgevoelig. De samenwerking tussen de
handen en de mond speelt een belangrijke rol in
de motorische ontwikkeling. Bij blinde kinderen
moet deze ontwikkeling soms extra worden
gestimuleerd, omdat deze niet altijd vanzelf op
gang komt. Deze kinderen worden immers niet
visueel geprikkeld of op ideeën gebracht.
Het hoofdAan de mogelijkheid om met het hoofd het tactiel
waar te nemen, wordt meestal niet gedacht.
48
Toch gebruiken met name zeer jonge kinderen dit
tastgebied regelmatig. Ze houden een voorwerp
bijvoorbeeld tegen het gezicht (vaak de mond of
de wang), of ze voelen het met het voorhoofd.
Baby’s en peuters gebruiken deze vorm van
tasten ook wel tijdens het verkennen van de
ruimte: zo gaan ze soms met de wang langs een
zachte bank. Daarnaast worden ook de mond
en lippen vaak ingezet bij het meer specifiek
verkennen van materialen.
Het gehele lichaamNaast het waarnemen met deelgebieden van het
lichaam, is het ook mogelijk om met het gehele
lichaam te tasten. Denk bijvoorbeeld aan op een
matras liggen, bewegen in het zwembad of langs
een muur lopen. Net zoals bij tastervaringen
waarbij alleen de handen of de mond wordt
gebruikt, kan ook hierbij soms tactiele afweer
voorkomen. Zo willen kinderen soms niet op een
zachte ondergrond liggen. Als dat het geval is, is
het raadzaam dit met de ontwikkelingsbegeleider
te bespreken.
Ook trillingen (vibraties) worden met het hele
lichaam waargenomen. Denk bijvoorbeeld aan
het moment dat je bij de spoorbomen staat en
er een trein komt aangedenderd. Ook sterke
baspartijen in muziek zijn met het hele lichaam
te voelen. Kinderen vinden het soms heerlijk om
met hun hele lijf tegen een grote trommel aan
te staan, liefst met het hoofd of het oor op het
slagvel. Niet alleen het luisteren is leuk, maar
ook het ervaren van de trillingen wordt door hen
als prettig ervaren. Zo was er een blind meisje
op de school van Koninklijke Visio in Huizen die
het liefst draaiende wasmachines voelde: door
helemaal tegen de wasmachine aan te hangen
terwijl deze aan het centrifugeren was, kon ze de
trillingen het beste voelen.
3.9Tastervaring
Tactiele geschiedenisDe “tactiele geschiedenis” van een kind is van
grote invloed op zijn tastwaarneming. Die wordt
bepaald door de hoeveelheid tastervaring die het
kind heeft opgedaan en doordat het al dan niet
last van “tactiele afweer” heeft. Ook het moment
waarop het kind blind is geworden, is onderdeel
van de tactiele geschiedenis van een kind. Het
maakt veel uit of het kind nooit heeft kunnen zien
of dat het pas op latere leeftijd blind is geworden.
En in het laatste geval ook, of het nog enige
visuele herinneringen heeft.
De verhouding tussen positieve en negatieve
tastervaringen, is bepalend voor de houding van
het kind tegenover het tasten. Een vervelende
tastervaring, bijvoorbeeld het tegenkomen van
een cactus op de vensterbank, kan tastverzet of
tastangst oproepen. Als gevolg hiervan kan het
kind zich niet vrij voelen om in een onbekende
ruimte alle planken en kasten af te voelen. Maar
een kind dat veel positieve ervaringen heeft,
doordat het op zijn verkenningstochten juist veel
interessante voorwerpen tegen is gekomen, zal
veel meer geneigd zijn om weer op onderzoek
uit te gaan. Hiermee doet het kind weer nieuwe
Deel A Theorie
49
ervaringen op, die het kan koppelen aan al
bestaande kennis. En dat is nodig om zich een
goed beeld van de omgeving te kunnen vormen
(zie hoofdstuk 2).
Verschillende ervaringen met één objectHet komt veel voor dat jonge blinde kinderen
nieuw speelmateriaal afwijzen. Pas als het
kind na een paar keer met het nieuwe speeltje
vertrouwd is geraakt, zal het er iets mee doen.
Het is dus van belang iets nieuws herhaalde
malen aan te bieden, maar óók voorzichtig te
vernieuwen.
Hoe meer tastervaringen een kind met een
bepaald voorwerp, persoon of product heeft
opgedaan, des te “gevulder en vollediger” zijn
begrip hiervan zal zijn. Neem bijvoorbeeld een
appel. Vaak krijgen jonge kinderen een appel
geschild en in partjes gesneden aangeboden
in een bakje. Hierdoor leren ze dat die stukjes
“appel” heten. Maar hoeveel meer leer je van
een appel als je ook de hele appel hebt gevoeld
en misschien zelfs de boom waaraan ze groeien.
Door meerdere soorten appels te bekijken, ontdek
je bovendien dat ze per ras een iets andere schil
hebben – de ene is veel gladder dan de andere –
en dat ze verschillend ruiken. Het zelf schillen van
een appel geeft weer nieuwe informatie over de
schil en de vorm. En als je een appel doormidden
snijdt, ontdek je dat hij dan heel anders aanvoelt
en bovendien wordt dan het klokhuis zichtbaar.
Het is leuk om te ontdekken dat er in de appel
kleine pitjes zitten. Dit voorbeeld laat zien
hoeveel verschillende ervaringen je kunt opdoen
aan de hand van één eenvoudig begrip. Een kind
dat alle hier beschreven ervaringen met de appel
heeft opgedaan, heeft een vollediger beeld van
wat een appel is, dan een kind dat alléén de
stukjes appel in het bakje kent.
De rol van de ouderEerdere ervaringen van het kind worden vaak
zichtbaar in de strategie die het gebruikt bij de
tactiele verkenning. Wanneer je zegt: “Ik heb
hier een hele watermeloen voor je”, zal een kind
dat eerder een watermeloen heeft gevoeld, met
open armen en handen klaar gaan staan. Hij weet
immers al dat deze vrucht groot en zwaar is.
Een kind dat de watermeloen nog niet kent, zal
misschien verwachten dat hij ongeveer zo groot
is als een sinaasappel. Hij zal maar één hand
ophouden voor ontvangst.
Als ouder hebt u een belangrijke rol: u kunt uw
kind veel verschillende tastervaringen laten
opdoen. Het gaat hierbij niet om aparte excursies.
U kunt uw kind al veel bijbrengen door het
mee te nemen in het leven van alledag. Neem
bijvoorbeeld de markt met alle fruit-, groente- en
bloemenkraampjes. Hier valt veel te horen, ruiken
en te voelen. Maar je kunt er ook regelmatig iets
proeven. Zo staan er vaak bakjes met wat klein
gesneden fruit om te kunnen ervaren hoe het
smaakt. Natuurlijk hoeft een blind kind niet alles
tactiel waar te nemen wat wij kunnen zien, dat
zou veel te vermoeiend zijn. Maar uw kind bij elk
bezoekje aan de markt weer een kleine nieuwe
ervaring meegeven, is leuk en leerzaam. Zo wordt
50
het voor uw kind ook spannend en leuk om weer
mee naar de markt te gaan. Zijn kennis wordt op
deze manier langzaam opgebouwd, uitgebreid en
rijker gemaakt.
Ervaringen met de functie van een voorwerpHet is ook heel belangrijk ervaringen op te doen
met hoe een voorwerp werkt. Jonge kinderen
beginnen vaak met de ervaring van dingen ergens
instoppen en er weer uithalen. Handelingen als
“deurtje... open en deurtje... dicht” worden vaak
eindeloos herhaald en toegepast op verschillende
deurtjes. Ook het rollen van een bal of het draaien
van de wieltjes van een speelgoedauto proberen
ze op allerlei manieren uit. Al proberend komt een
kind er dan achter dat niet alles kan rollen: een
Deel A Theorie
Ontdekken van de functie van een zeef
51
voorwerp moet hiervoor toch echt een ronde kant
hebben.
Op de foto hiernaast is te zien, hoe kinderen bij de
zandtafel de functie van een zeef ontdekken. Met
de handen voelen ze hoe het zand door de gaatjes
loopt.
3.10Sequentieel waarnemen
Het aftasten van grote voorwerpen doet een
sterk beroep op het zogenaamd “sequentieel
waarnemen” (achtereenvolgens waarnemen).
Dit geldt niet voor kleine voorwerpen, aangezien
het kind deze met de handen kan omvatten en
ze dus in één keer volledig kan waarnemen.
Maar bij het bekijken van grotere gehelen, zoals
plattegronden, ruimtes of grote voorwerpen,
is het niet mogelijk alle informatie in één keer
te overzien. Het tasten verloopt dan meestal in
gedeelten, waardoor er een opeenvolging van
tactiele indrukken ontstaat. Het kind moet dan
al deze kleine stukjes informatie samenvoegen
tot één geheel. Dit proces doet een groot
beroep op het geheugen, omdat het kind de
informatiefragmenten moet onthouden en daarna
samenvoegen (zie ook paragraaf 3.7). Om een
kloppend tactiel plaatje in het hoofd te kunnen
vormen, moet het kind de informatie op de juiste
manier ordenen. Als het een klein stukje van de
informatie vergeet, is het plaatje niet compleet.
Als een kind bijvoorbeeld de reliëftekening van
een huis mag voelen en dan de vraag krijgt: “Had
het huis een schoorsteen of niet?” moet het dit
deel van de vorm goed in zich hebben opgenomen
om deze vraag te kunnen beantwoorden.
VerwerkingscapaciteitNiet alle kinderen kunnen evenveel indrukken
in het geheugen opslaan en tot een beeld
samenvoegen. De hoeveelheid informatie
die een kind kan opslaan en begrijpen, wordt
“verwerkingscapaciteit” genoemd. Doorgaans
neemt deze verwerkingscapaciteit van de
hersenen toe naarmate het kind ouder wordt,
onder meer als gevolg van oefening en training.
Wanneer een kind bijvoorbeeld voor het eerst
de kaart van Nederland ziet, is alle informatie
nog nieuw. Het zal hem dan veel tijd kosten om
de precieze vormen in zich op te nemen en deze
te herkennen. Als hij de kaart tien keer bekeken
heeft, is het veel makkelijker. Het kind zal na het
voelen van een paar Waddeneilanden, snel door
hebben dat hij het meest noordelijke deel van de
kaart van Nederland voor zich heeft. Vervolgens
kan hij de kaart gedetailleerder gaan verkennen.
Dit voorbeeld maakt duidelijk dat tastindrukken
gekoppeld worden aan eerdere ervaringen en
bestaande kennis. Dit is ook terug te zien in het
leesproces. Aanvankelijk zijn alle lettervormen
nieuw en is een blind kind veel tijd kwijt met het
bestuderen van de letters. Dit vraagt veel van de
verwerkingscapaciteit, terwijl de stukjes tekst
die het kind tot zich kan nemen nog maar kort
zijn. Zodra de letters bekender worden, kan het
kind ook de woorden sneller herkennen en lezen.
Dan gaat het tempo van het braille lezen omhoog.
Ook kan het kind dan grotere stukken tekst lezen.
52
Het tempo van waarnemenHet tempo waarin een reeks van tastindrukken
wordt waargenomen, heeft een grote invloed op
de beleving en interpretatie van de informatie.
Wanneer je bijvoorbeeld met je vinger een lijn
volgt, moet je je snelheid aanpassen om de
kromming in de lijn te ontdekken. Als het tempo
te laag ligt, kan je een richtingsverandering
namelijk nauwelijks opmerken. Ook bij het lopen
kun je dit merken: als je langzaam loopt merk
je nauwelijks dat je een bocht omgaat. Maar
voor het waarnemen van details is juist een laag
tempo noodzakelijk, omdat de nauwkeurigheid
van de tastindrukken bij een lage tastsnelheid
toeneemt.
3.11Tactiele databank
In de “tactiele databank” wordt de informatie
opgeslagen die tijdens het tasten binnenkomt.
De ervaringen die het kind heeft opgedaan,
vullen dit gegevensbestand. Maar daarbij speelt
ook het vermogen om informatie te verwerken
en te begrijpen een rol. Elk kind neemt nieuwe
informatie op zijn eigen manier tot zich en slaat
die op zijn eigen wijze op. De manier waarop
een kind dit doet, hangt af van zijn kennis,
voorkeuren, eerdere ervaringen, interesses,
intelligentie en persoonlijkheid.
Kortom, ieder kind groepeert de verschillende
waarnemingen en ervaringen op zijn eigen manier
tot betekenisvolle kennis.
De grootte van de tactiele databankDe tactiele databanken van blinde kinderen
kunnen verschillen in grootte, doordat de
hoeveelheid opgeslagen informatie per kind
verschilt. Daarop is de mate waarin een kind
gestimuleerd wordt om nieuwe ervaringen op
te doen van grote invloed. Als ouder kunt u
een actieve rol spelen in het uitbreiden van de
databank van uw kind, bijvoorbeeld over algemene
omgevingsinformatie. Wanneer een kind altijd
in zijn wipstoeltje zit, blijft de informatie over
“ondergronden” beperkt tot het materiaal van de
wipstoel. Haalt u het kind echter regelmatig uit
het stoeltje en legt u het op de vloer, dan zal het
snel ontdekken dat niet alle vloeren het zelfde
zijn. Soms is een vloer hard, dan weer zacht;
een ondergrond voelt koud aan of juist warm;
de ene vloer is glad, terwijl de andere heel harig
is. Een kind dat op deze manier zelf verschillen
in ondergronden en texturen ervaart, kan de
informatie in zijn databank flink uitbreiden.
Ook de persoonlijkheid van het kind bepaalt de
inhoud van zijn databank. Is het kind nieuwsgierig
naar de omgeving? Durft het op verkenning uit
te gaan of blijft het afwachtend? Is het angstig,
bijvoorbeeld door een nare tastervaring, en blijft
het hierdoor bij het bekende en vertrouwde?
Voor sommige blinde kinderen is de drempel om
zelf op onderzoek uit te gaan hoog: ze vinden het
eng en worden niet tot verkenning uitgenodigd,
doordat ze geen visuele stimulans hebben. Met
behulp van geluiden kunt u als ouder proberen
uw kind nieuwsgierig te maken en ergens heen te
lokken. Vaak is de nabijheid van een ouder nodig
Deel A Theorie
53
om het kind het zelfvertrouwen te geven om
echt tot actie over te gaan. Dit geldt zeker voor
jonge kinderen. Kortom, als ouder kunt u uw kind
aanmoedigen, uitlokken en begeleiden bij zijn
verkenningstochten. Als het kind niet uit zichzelf
op ontdekkingstocht gaat, kun u ook “de wereld
meer naar het kind toe brengen”. Zo zorgt u er
toch voor dat uw kind verschillende ervaringen
opdoet, die het uit zichzelf niet snel opzoekt.
Bij kinderen met een motorische beperking, naast
de visuele, verdient dit extra aandacht.
Naast de persoonlijkheid van het kind, zijn ook
het intelligentieniveau en de
verwerkings-capaciteit van grote invloed op de
hoeveelheid informatie die het kan verwerken en
in zijn tactiele databank kan opslaan.
De ervaringen die een kind met een onbekend
voorwerp opdoet, bepalen hoe dat voorwerp
in het geheugen wordt opgeslagen. Neem
bijvoorbeeld een plant of een bos bloemen.
Wanneer een kind tijdens zijn verkenningstocht
een plant tegenkomt waarvan de blaadjes
onverwachts tegen de huid prikken, kan het
schrikken en terugdeinzen. Deze nare ervaring
met de plant wordt in het geheugen opgeslagen
als iets negatiefs. Maar als het kind van tevoren
al op de plant is gewezen, zal het veel minder
schrikken wanneer het de plant voelt. En als
het kind dan samen met zijn vader of moeder
alle knoppen en prachtige bloemen van de plant
gaat bekijken, beleeft hij de plant heel anders.
Daardoor slaat hij de ervaring ook heel anders in
de databank op. Het kind zou in dat geval zelfs
aan een van de ouders kunnen vragen of deze
wil vertellen wanneer de knoppen van de plant
opengaan en er nieuwe bloemen uitkomen.
De kwaliteit van de tactiele databankDe opgeslagen informatie in de tactiele databank
van blinde kinderen varieert niet alleen in
hoeveelheid, maar ook in kwaliteit. Wanneer de
kennis over een bepaald onderwerp toeneemt
(zie ook hoofdstuk 2), verandert de ordening en
samenstelling van de databank. De voorstellingen
worden steeds verder uitgebreid en daarmee ook
rijker en specifieker. Verschillende factoren zijn
van invloed op dit kwaliteitsverbeteringproces.
Zo is het geheugen van belang voor het kunnen
terugvinden van eerdere ervaringen, zodat er
weer nieuwe kennis aan gekoppeld kan worden.
Voelen aan de plant
54
Het inzicht en de al aanwezige kennis zijn
bepalend voor de manier waarop iemand nieuwe
informatie beoordeelt. Is het kind bijvoorbeeld in
staat om bij een nieuw voorwerp onderdelen te
ontdekken die het eerder al eens ergens anders
heeft gezien? Denk hierbij bijvoorbeeld aan een
kind dat ontdekt dat er gaatjes in een zandzeef
zitten, waardoorheen het zand wegloopt.
Als het kind vervolgens een relatie ziet met een
vergiet, waarbij water door de gaatjes wegloopt,
krijgt de gaatjesstructuur er voor het kind een
betekenis bij.
Hoe meer ervaringen en belevenissen een kind
heeft, hoe beter de kwaliteit van de databank
wordt. Immers, hoe meer stoelen een kind
tegenkomt, hoe uitgebreider en vollediger
het begrip “stoel” wordt. Bij het begeleiden
van een blind kind is het daarom van belang
het kind bewust te wijzen op de verschillende
verschijningsvormen van eenzelfde voorwerp.
Laat het maar eens alle verschillende soorten
stoelen in een meubelzaak voelen. Zo kan het
kind ontdekken dat er bijvoorbeeld stoelen met
en zonder spijlen bestaan. Ook weet het dan dat
sommige stoelen van riet en andere van hout of
metaal zijn gemaakt; dat er hoge en lage stoelen
zijn; en dat er drie-, maar ook vierpotige stoelen
bestaan. Dit soort ervaringen stimuleren de
conceptvorming en verhogen de kwaliteit van de
informatie in de tactiele databank.
3.12Visuele databank
Kinderen die als gevolg van een ziekte, een
ongeluk of een teruglopend gezichtsvermogen
blind of zeer slechtziend zijn geworden, hebben
vaak nog een redelijk grote “visuele databank”. In
deze databank zijn alle herinneringen, ervaringen
en begrippen opgeslagen die zijn opgedaan met
het kijken. Als een kind een visuele databank
heeft opgebouwd, is het belangrijk om na te gaan
of en op welke manier het hiervan gebruikmaakt.
In hoeverre is de informatie bijvoorbeeld nog
en bruikbaar en in welke periode is de kennis
opgedaan? Maakt het kind ook gebruik van
eerder opgeslagen visuele informatie, als het nu
via de tast nieuwe kennis opdoet door tactiele
informatie te “visualiseren”?
VisualiserenMet “visualiseren” bedoelen we dat mensen
over het algemeen de neiging hebben om dat
wat ze voelen, om te zetten in visuele beelden.
Wanneer je bijvoorbeeld je ogen dicht doet en
een perforator voelt, zie je hier in gedachten
waarschijnlijk een plaatje van. Niet alleen ziende
mensen doen dit, maar ook kinderen die als hun
gezichtsvermogen slechter wordt van het kijken
naar het tasten overgaan. Doordat hun tactiele
databank in het begin nog maar klein is, hebben
zij vaak moeite om tastinformatie alleen vanuit
de tast te begrijpen. Vaak vertrouwen zij daarom
in eerste instantie meer op hun vertrouwde
visuele zintuig, waarvan de databank veel groter
Deel A Theorie
55
is. Zij weten wel hoe een perforator eruit ziet
en zullen dit voorwerp op de tast herkennen: ze
kunnen de tastindrukken in hun hoofd vertalen
naar het visuele plaatje van een perforator.
Overschakeling naar de tastVeel kinderen vinden het eng om over te
schakelen van het vertrouwde kijken, naar
het nieuwe en nog onbekende tastzintuig.
Het is lastig om te gaan vertrouwen op de
informatie die via dit zintuig binnenkomt. Dit
geldt vooral voor kinderen met een progressieve
aandoening (een oogheelkundige ziekte
waardoor het gezichtsvermogen vermindert).
Al is het gezichtsveld nog maar klein en de
gezichtsscherpte erg laag, ter controle kijkt een
kind kijkt vaak toch nog even.
Het is belangrijk dat u als ouder deze
overschakeling van het ene naar het andere
zintuig goed volgt en niet forceert. Wanneer
kinderen gedwongen worden om tijdens het
tasten niet meer te kijken, kunnen ze namelijk
in verzet gaan. Een logisch verzet, dat vaak
veroorzaakt wordt door de angst voor het
onbekende. Ze hebben nog niet veel vertrouwen
in het nieuwe informatiekanaal (de tast).
Daarom willen ze graag controle houden via
het gezichtsvermogen. Ook lijken sommige
kinderen bang te zijn dat ze het laatste restje
gezichtsvermogen verliezen als ze helemaal op de
tast zouden overstappen.
Soms moet een kind, als gevolg van een ernstige
ziekte of ongeluk, heel plotseling volledig
overschakelen van het visuele naar het tactiele
zintuig. Uiteraard heeft een kind dan emotioneel
veel te verwerken. Hiervoor is tijdens de
tastlessen extra aandacht nodig. Vaak heeft het
kind nog wel een goed gevulde visuele databank,
die het in het begin goed kan gebruiken. De
meeste kinderen vinden dit prettig en bovendien
kunnen de visuele beelden hen helpen bij het
begrijpen van nieuwe tastinformatie.
De visuele databank gebruiken náást de tastEr bestaat een groep zeer slechtziende
kinderen die door hun geringe gezichtsscherpte
aangewezen zijn op braille. Toch kunnen zij
ook door te kijken nog informatie opdoen. De
waarneming van contouren of kleuren kan
hen bijvoorbeeld helpen bij de oriëntatie of
de herkenning van een voorwerp of persoon.
Het helpt bijvoorbeeld als je de kleur van een
sinaasappel herkent, naast de geur en de manier
waarop het voelt. Het is dus altijd van belang het
gezichtsvermogen dat er nog is, naast de tast, te
stimuleren.