Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewEerste demografische transitie: na...
Transcript of Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewEerste demografische transitie: na...
Samenleving: feiten en problemen
Inleiding Kenmerken van dit samenlevingsmodel (verzorgingsstaat):
1) De economische groeio Na WOII een snel tempoo Gevolgen:
Welvaartstoename voor het individu Ontstaan uitgebreid stelsel sociale voorzieningen
o Sociaalpsychologisch vlak meer levensruimte (zelfontplooiing) o Toenemende materiële onafhankelijkheid emancipatie
Vrouwen en jongeren Voordien gekenmerkt door afhankelijkheid Patriarchaal georganiseerde samenleving
o Econom. Groei mogelijk door snel tempo industrialisering Naar Kapitalistisch model Mentaliteit werkt door naar ook niet-economische gebieden
2) Maatschappelijk leven = gedifferentieerd o 1e plaats: arbeidsdeling o Gespecialiseerde instituties (deeltaken)o Bureaucratisering
3) De urbanisering o Afnemend: werkzaam in de agrarische sectoro Suburbanisering = verstedelijking van het plattelando Stedelijke samenleving anonimiteit
4) De massamediao Andere leefwijze, normen en waarden eigen gedrags- en houdingenpatroon in
sterke mate gerelativeerdo Aanvaarding van een grotere variatie o Pluriforme samenleving
5) Verwetenschappelijking en technologisering o Streven naar beheersing en planningo Rationele houding o Eigen bestaan planmatig in handen houden
6) Secularisering o = Waarden en normen worden herzieno Invloed van Kerk en religie (op handelen) sterk afgenomen
7) Tendens tot democratiseringo Veranderende opvattingen over gezag en positie van gezagsdragers o Tendens tot verkleining van de machtsverschillen tussen gezagsdragers en
ondergeschikten
= MACRO SOCIALE ONTWIKKELINGEN
Jaren 60, versneld tempo
Westerse samenleving
1
Van den Akker, van der Avort: Gemeenschappelijke noemers (grondslag)
1) Economische Groei
2) Individualisering
= Toename onafhankelijkheid v h individu ten aanzien van collectiviteiten
Ter discussie stellen van vanzelfsprekendheden
Eigen persoonlijkheid + recht op zelfbepaling
Grote vrijheid (uiteenlopende rollen)
3) Pluriformering= Ruimte om aan behoefte van individualisering tegemoet te komen
Meerder concrete manieren van denken, voelen, gedragen krijgen betekenis en legitimiteit
Traditionele patroon verliest zijn monopolypositie en vanzelfsprekendheid.
2 belangrijke opmerkingen
a) Geen volstrekte verdwijning van iedere maatschappelijke normering
Verschuiving van maatschappelijke voorschriften
Algemene gedragsvoorschriften: definiëren kader waarbinnen grote handelingsvrijheid
b) verwerking van de zelfbepalingswens: materiële mogelijkheden fungeren als randvoorwaarden
Streven naar grotere onafhankelijkheid, afhankelijk van een gunstige economische situatie in een samenleving
H1: Primaire relatiesInleiding
Opvattingen omtrent seksualiteit, huwelijk en gezin → sinds jaren ’60 → sterk veranderd oudere normen en waarden gaan verloren en ruimen plaats voor nieuwe denkbeelden en gedragspatronen
Betekenisverandering huwelijk Minder is het de intuïtie om samen te blijven ‘tot de dood ons scheidt ‘
o Echtscheiding= een reëel alternatief geworden voor een niet-bevredigend huwelijk Leefvormen in huwelijk veranderen ook
o Alleen wonen = resultaat van positieve keuze + éénoudergezinnen stijgeno Braakliggend terrein tussen niet-alleen en alleen wonen Latrelatie (living apart
together) door hola’s (huwelijken op loopafstand) Vruchtbaarheid
Sinds jaren ’70 vervagingsniveau Aantal kinderen daalt & vrijwillige kinderloosheid stijgt fenomeen dinks (double income
no kids) geboren Opvoedingsidealen minder reglementering + toleranter
Doel hoofdstuk Spectaculaire ontwikkelingen op het terrein van de relatievorming tussen mannen en
vrouwen beschrijven
2
Ontwikkelingen verklaren adhv maatschappelijke processen vanaf ‘601.1 De primaire relaties in cijfers Huishoudens en gezinnen
Huishouden = één persoon die alleen leeft, maar ook twee of meer personen die –al dan niet door familiebanden verbonden– in één woning samenleven.
Huishoudens sneller gestegen dan het aantal inwoners tussen 1846-2013 MAAR aantal inwoners per gezin daalt
Huishoudtypes
Private gezinnen ↔ collectieve huishoudens bv. homes, gevangenissen, bejaardtehuizen, weeshuizen,..
Familiekerno Bestaat uit een wettelijk gehuwd paar met of zonder ongehuwde kinderen, of één vader
en één moeder met of zonder ongehuwde kinderen ( eenpersoonsgezin )
Gezinsindividualisering= afzonderlijke gezinseenheden maken zich los uit patronen van samenwoning met anderen
Vroeger: vaak meerdere generaties (familiekernen) wonen samen in 1 woning
Nu: meestal samenwoning tussen leden van 1 familiekerno Dit resulteert in gezinsverdunning (= kleiner wordende gezinsomvang en dus afname
samenwoning tussen ouders en gehuwde kinderen) Aantal huishoudleden
Toename van alleenwonende: oorzakeno Verminderde huwelijksbereidheido Toename aantal echtscheidingeno Vermindering van hertrouwintensiteito Voorkeur voor zelfstandig wonen
Daling van huishoudens met vijf of meer ledeno Voorkeur aantal kinderen
o Gedaalde vruchtbaarheido Gezinsindividualisering
Huwelijkssluitingen
Brutohuwelijkscijfer = aantal huwelijkssluitingen per 1000 inwoners in een bepaald jaar.o Bevat hertrouw → twee situaties
nieuw huwelijk na het overleiden van een partner nieuw huwelijk na een scheiding. Hertrouwintensiteit dalende tendens van 1988 tot 1990 en dan stijging
o Jongeren blijven in huwelijk geloven, althans echtscheiding golf hevig toeneemt en het aantal huwelijken daalt
o ‘Tot de rechter ons uit elkaar haalt’
3
o Vanaf 2003 homohuwelijk in België toegestaan, vrouwenkoppels steken mannenkoppels sinds 2004 voor
Echtscheidingen
Oorzaken van stijging van echtscheidingen:o Juridische afbouw van scheidingsbelemmerende factoreno Scheiding werd een bereikbaar alternatief voor een niet-bevredigende huwelijksrelatieo Materiële condities
Toename tewerkstelling van vrouwen Grotere economische zelfstandigheid van de vrouw
o Daling huwelijksvruchtbaarheid Minder kinderen vermindert weerstand tegen echtscheiding
o Mentaliteitsverandering Echtscheiding is meer sociaal geaccepteerd
o Verhoogde sociale zichtbaarheid
3 vormen van echtscheiding sinds 1980 (allemaal verspoeld na WOII en later 2007)o Divorce sanction
echtscheiding op grond van bepaalde feiten echtscheiding op basis van onherstelbare ontwrichting
Versoepeling: afschaffing onderscheid overspel van mannen en vrouwen,..o Divorce d’accord
Echtscheiding door wederzijdse toestemming Was aan zeer strikte voorwaarden onderworpen destijds (toestemming
ouders, huwelijksduur, ..) + vervelende gevolgen bv. tijdsduur hertrouwen Versoepeling: afschaffing eigendomsoverdracht, ..
o ‘Echtscheiding op grond van twee jaar feitelijke’ scheiding echtscheiding op basis van onherstelbare ontwrichting
Versoepeling: vermindering termijn van 10 naar 5 naar 2 jaar
Gevolgen van toename aantal echtscheidingeno Kwantitatief: meer huishoudenso Kwalitatief: meer mensen met gezinsverledeno Individueel: onstabiele levensloopo Sociaal: veel opeenvolgende gezinscontexteno Voor gescheidenen zelf (ex-partners moeten nieuwe relatie opbouwen)o Voor anderen, o.a. leerkrachten vb ouderavond
Ongehuwd samenwonenDus in België sinds 1960: toename niet traditionele huishoudens, daling huwelijken, toename echtscheidingen, daling hertrouwintensiteit
Betekeniso Alternatief voor huwelijko Voorbereiding op huwelijk = pre-maritaal
4
o Na echtscheidingen of verweduwing = post-maritaal
Populariteit van jaren ‘70o Aantal samenlevingscontractanten in 2011: 78.884 / 2013: 79.323o Aantal huwenden in 2011: 80.614 / 2013: 75.708
Dus: wettelijke samenwoning zal populairder worden dan huwelijk
Maar: ongehuwd samenwonen is geen substituut voor het huwelijk
Weinig info en statistieken o Ongehuwd wonen niet officieel geregistreerd tenzij het wettelijk samenwoning of
geregisterd samenwoningscontract Niet geregistreerd: volgens surveys en rijksregister zijn 9% van alle huishoudens
ongehuwd samenwonend (grootste deel ongehuwd of pré-materiaal, daarna echtgescheiden koppels en daarna verweduwde)
Geregistreerd: geschrift binnen doen aan ambtenaar van de burgerlijke stand + notaris wordt ingeschakeld bij de regeling
Vruchtbaarheid
LVC: leeftijdsspecifiek vruchtbaarheidscijfer o Geboorten die zich in de loop van één kalanderjaar voordoeno Bij vrouwen tussen 15 en 45/50 ( waarom ouder? => omdat vrouwen tegenwoordig later
aan kinderen beginnen ) => cijfer blijft drastisch dalen
TVC ( totaal vruchtbaarheidscijfer )o = de som van alle afzonderlijke leeftijdsspecifieke vruchtbaarheidscijfers in een bepaald
jaar, het is dus de proportie van het aantal kinderen geboren uit vrouwen van een bepaalde leeftijd(sgroep) tov alle vrouwen van die leeftijd(sgroep)
o som van aantal kinderen geboren uit elke leeftijdsgroep van 15-49 jaar, dus de som van 30/35 LVC’s
o kan geïnterpreteerd worden als ‘gemiddeld aantal kinderen per vrouw’ ENKEL ALS de leeftijdsspecifieke vruchtbaarheidscijfers van het bepaalde jaar
onveranderd blijven.o geeft ons data over de mate waarin het vervangingsniveau van een bevolking wordt
bereikt = wanneer een cohorte van vrouwen precies genoeg dochters krijgt om zichzelf te vervangen
o Per 100 vrouwen→ 100 meisjes
→ 105 jongens→ +3 kinderen ter compensatie van vroeg sterfte
DUS: 100 + 105 + 3 = 208 = 2,08% ≈ 2,1 kind per vrouw
o Conclusie van dit: mensen worden ouder en hebben later kinderen en minder kinderen
5
Denataliteit (mensen worden ouder en hebben later en minder kinderen)o Eerste demografische transitie: na WO II was er een babyboom waardoor het
vruchtbaarheidscijfer enorm steeg (2 generaties vrouwen die normaal na elkaar kinderen op de wereld zouden moeten zetten deden het tegelijk ) => gevolg van babyboom: ongelofelijk veel mensen op de arbeidsmarkt rond de jaren 60 waardoor er veel overschot is.
o Tweede demografische transitie: Aantal geboortes loopt bijna gelijk met het aantal sterfte
o Drie fenomenen: minder kinderen, vergrijzing, vergrijzing van de vergrijzing.
Buitenechtelijke geboorten o = geboortes bij niet-gehuwde ouders o In België is het cijfer van het aantal buitenechtelijke geboortes 18x zo groot geworden in
50 jaar, In Vlaanderen 6x zo groot in 20 jaaro Conclusie: Toenemende mate ontkoppeling tussen huwelijk en vruchtbaarheid
1.2 Een sociaalwetenschappelijke duiding
Veruitwendiging van macrosociologische veranderingen op het vlak van de primaire relaties: een interpretatiekader
Drie centrale principes kenmerkend voor de westerse industriële samenleving sinds ‘60o Individualiseringo Pluriformiteito Economische groei
Aangaan en in stand houden van relaties: nieuwe motieven en hun legitimering
Toenemende individualisering of persoonlijke ontplooiing andere motieveno = mensen kennen zichzelf het recht toe om keuzes te maken die in overeenstemming
worden geacht met hun eigen persoonlijkheid, ongehinderd door traditie/gewoonten.o Gevolg: ‘Eisen’ tussen partners meer vrijheid en zelfstandigheid in relatie minder het
wij-gemeenschap karakter relatie= opener en bepaald vele minder het totale leven van de mens bestaansrecht zolang persoonlijke behoeften tegemoet komen
Pluriformiteit legitimering andere motieven o = binnen één samenleving bestaan verschillende normen-, waarden- en handelingssystemen
naast elkaar en worden ze geaccepteerd. Minder vastomlijnde rolmodellen leiden door eigen inzicht Afspraken na onderhandeling relaties geen vanzelfsprekende instituten, maar
eigen constructies positief: grote variaties vormgeving, negatief: hoge verwachtingen relatie-constructiewerk last op schouders: rekening houden met elkaars behoeften, gedrag, ..
Algemene kadernormen ter regulering (van procedure, niet van inhoud)
Gevolgen van deze tendensen o Machtsverschillen tussen mannen en vrouwen verkleinen
6
o Gezag van ouders tav kinderen moet door argumenten verworven worden
o Seksualiteit uit taboe-sfeer
Machtsverschillen tussen mannen en vrouwen
Individualisering en pluriformiteito resulteren in een verkleining van de machtsverschillen tussen mannen en vrouwen.
Traditionele rolmodellen vervagen door ontplooiingsmotief → gelijkere posities.
Onderhandelingsproces
o Man en vrouw komen tot een consensus die recht doet aan doelstellingen van beide partners.
Verkleining nieuwe norm in de relatie man-vrouw o Erkenning van zelfbepalingsrecht van de vrouw + man moet stuk van zijn macht afstaan
Seksualiteit Uit de sfeer van taboe Meer aanvaard als normale, positieve te waarderen behoefte Van groot belang = efficiënte en toegankelijke anticonceptiemiddelen Functionele, Reproductieve karakter plezierbeleving, zelfstandige waarde van de seksuele
beleving Seks wordt steeds minder aan de institutie huwelijk gekoppeld
Relaties ouders-kinderen Kinderen willen steeds meer verantwoordelijk zijn → gezag van ouder = geen
vanzelfsprekende zaak niet meer verschuiving van de machtsverhoudingen Vroegere opvoedingsstijl autoritair, nudemocratisch
1.3 Besluit: van ‘burgerlijk’ relatietype naar een ‘partnerschaps’-relatietype van der Avort → Relatietype= een karakteristieke constellatie van samenhangende kenmerken, herkenbaar in relaties, betreffende gehuldigde opvattingen, idealen, normen en verwachtingen, houdingen, morele noties en gedragspatronen ten aanzien van een aantal nader te definiëren aspecten of dimensies van een relatie.
Burgerlijk relatietypeo dominant in de jaren ‘50.o Sinds 18e eeuwo Huwelijk is ideaal en onverbreekbaaro Koppeling huwelijk - voortplanting – sexo Strikte rolverdeling
7
o Verdringing lustbeleving Partnerschapstype: behoud van individualiteit en kameraadschappelijkheid = centraal
o Sinds ’60o Persoonlijke vrijheido Zelfstandigheido Tijdelijk contracto Ontkoppeling huwelijk - voortplanting – sexo Gelijkwaardigo Plezierbelevingo Huidige relatiecultuur=explicitering volgens Van der Avort en niet bevrijding of
vrijblijvendheid Wilt zeggen dat mensen meer gaan reflecteren over aspecten van hun relatie
dat voordien vanzelfsprekend waren uitdrukkelijker geregelde relaties
Kanttekeningen
Afbrokkeling van traditionele huwelijken niet overdrijveno Vele relaties behouden een burgerlijk karaktero Bewustzijn dat een andere relatie mogelijk is betekent nog niet dat men zich daar ook
naar gedraagt ‘macht van zelfsprekendheid’o Slechts bepaalde aspecten van de relatie volgens partnerschapstype, anderen volgens het
traditionele patroon = bricolage
Trendsetters (relaties met partnerschapstype) vooral in hogere sociale milieus o Meer relativerend vermogen + veel financiële mogelijkheden
H2: Leven in een ouder wordende samenleving
2.1 Inleiding
Ontgroening en vergrijzing De bevolking evolueert veroudert door sociale zekerheid, de gezondheidszorg, de
welzijnszorg Tijdperk van de “oude Belgen” in de jaren o In jaren 60’ was 1/3 van de Belgische bevolking jonger dan 20 jaar, nu ¼ hoe zijn
we tot hier gekomen? Vergrijzing = Toenemend aandeel ouderen (60+) in de bevolking
2.2 De (toekomstige) vergrijsde samenleving
Een demografisch portret Vergrijzing is 1 van de zwaarste problemen voor de toekomst van onze samenleving,
veroudering blijft toenemen, ook opvallende toename hoogbejaarden (80+) Veroudering zal zich eerst voordoen in meer ontwikkelde landen Twee transitie- of overgangsperiodes
o Eerste demografische transitie
8
parallel met de 1e Industriële revolutie, behoud hoge vruchtbaarheid, daling zuigelingensterfte dankzij betere levensomstandigheden bevolkings aangroei
Geleidelijk dalen vruchtbaarheid: veel kinderen pasten niet meer in de verstedelijkte en geïndustrialiseerde samenleving
Einde: 1930 geboorte- en sterftecijfers zo laag stagnatie van bevolkingsaanwaso Tweede demografische transitie
tijdelijke heropleving vruchtbaarheid (voor 1965)babyboom daarna geboortedaling
verwachten: geboortecijfer dalen tot onder sterftecijfer leidt tot bevolkingsvermindering
Oorzaken van de bevolkingsveroudering/vergrijzing Dalende vruchtbaarheid
o Zwaarste probleem omdat aandeel ouderen hangt af van de aanwezigheid van kinderen en jongeren
o Vruchtbaarheid gemeten adhv TVC vervangingsniveau van 2,1 Vrouwen moeten 2,1 kinderen hebben om de vervanging van generaties te
voorzieno Ontgroening
De vermindering van het aantal jongeren door geboortedaling Ontgroening als gevolg van culturele factoren
o Streven naar verbetering autonome zelfontplooiingo Emancipatie vrouw
vergrootte vrijheid en keuzemogelijkheden hogere opleiding, toenemende beroepsactiviteit
o Veranderende maatschappelijke houding tov seksualiteit en voortplanting + op de markt komen van anticonceptiepil en verbetering anticonceptiva
o Later huwen Ontgroening als gevolg van economische factoren
o Toenemende arbeidsparticipatie van de vrouw beroepsarbeid gaat niet samen met het hebben van
meerdere kinderen o Zelfs als een verzoening van arbeidstaak met moederschap
mogelijk gemaakt wordt (bv. kinderopvang) , dan nog kinderaantal beperkt
o Nataliteitspolitiek: de oplossing? Pro-natalistisch beleid geringe effecten (negatief) doordat culturele en
economische factoren als positief ervaren worden beleid zorgt voor verhoogde vruchtbaarheid
o Maatregelen Op arbeidsduur: dertig en viertigjarigen krijgen meer
tijd voor de opvoeding
9
Sociale zekerheid Kinderopvang Financiële tegemoetkomingen ten gunste van grote
gezinnen zoals geboortepremies, kinderbijslagen,.. Pas merkbare resultaten op lange termijn (2030), als structuur van individuele voorkeuren
ongewijzigd blijft: natalistisch beleid weinig impact
Langere levensverwachtingo Gemiddelde levensverwachting
= statistische index die het gemiddelde aantal jaren weergeeft dat mensen van een bepaalde leeftijd nog te leven zullen hebben indien de sterftecijfers van het moment blijven duren: laatste jaren gestegen, bij vrouwen hoger (zie p. 34)
o Ouderen: geen homogene groep ‘Uistel’ vh overlijden groep ‘ouderen’ wordt heterogener
Oudste ouden van WOI, …. Heterogeniteit af te lezen aan de verschillen in opleiding, tewerkstelling en
gezinsontwikkeling Over de tijd: ouderen in kostwinnersgezinnen (vrouwen werkt thuis)
ouderen die beide verdienen Leeftijd: grote verscheidenheid
Fenomeen ‘vergrijzing van de vergrijzing’ = tweede veroudering in bejaardengroep in de toekomst sterke toename hoogbejaarden (80+) in groep v ouderen
o Babyboomers op pensioen Conjuncturele bovenop structurele veroudering
o Uitstel van sterfte: een succes Dankzij verbeterde levensomstandigheden, vooruitgang geneeskunde en de
gezondheidsvoorzieningen en meer aandacht voor hygiëne Migratie
o Gemeten door migratiesaldo Het verschil tss aantal immigranten (vestigen) en aantal emigranten
(vertrekken)o Immigratie(beleid) kan bijdragen tot de verjonging vd bevolking
Bepaald pos migratiesaldo kan aandeel van 65-jarigen stabiel houden = niet realistisch en evenmin een oplossing
Immigranten worden ook ouder + geïmmigreerde bevolking past vruchtbaarheidsgedrag aan aan het nieuwe thuisland
2.3 De uitdagingen van een vergrijsde samenleving
Welke uitdagingen? Door bevolkingsveroudering/vergrijzing houdbaarheid verzekeringssysteem in gevaar
o Verzekeringssysteem steunt op opeenvolgende generaties #jongeren niet krimpen
10
Een steeds kleiner aandeel jongeren zullen voor de groeiende groep ouderen moet betalen
Uitgaven voor pensioenen en gezondheidszorg stijgen, terwijl inkomsten uit socialezekerheidsbijdragen verminderen door het krimpen vd beroepsactieve bevolking
Verhoogde mantelzorg (familie verzorgt hoogbejaarden familieleden) + nood aan zorg en hulp in vormen van poetshulp, rusthuizen, …
Ondanks dit een nieuw beleid: langer werken minder pensioenuitgaven en meer bijdragen voor sociale zekerheid
De uitdagingen in cijfers Vergrijzingscoëfficiënt = drukt de verhouding tss het aantal ouderen (60+) en het aantal
jongeren (0-19j) (60+/0-19)x100o Geeft weer dat er meer ouderen dan jongeren zijn bv. tegenover 100 jongeren al
131,50 ouderen o Aanleiding tot intensiteit vd vergrijzing (dubbele vergrijzing) = verhouding tss 60 en
80 plussers Vergrijzing van de vegrijzing= verhouding 60+ en 80+ (80+/60+)x100
o Bovenste coëfficiënten van belang bij het berekenen vd sociale uitgaven Pensioenlastindex = verhouding tussen 60+ en de actieve beroepsbevolking (20-59), verwijst
naar financiering van pensioenen door inkomsten van de huidige werkenden (60+/20-59)x100
Vergrijzing van de bevolkingsgroep op actieve leeftijd = verhouding tss oudste groep binnen de beroepsbevolking tegenover de jongere groep (20-39) (40-59/20-39)x100
4 belangrijkste demografische indicatoren die worden gebruikt om de weerslag van vegrijzing aan te tonen (tabel)
o Stijgen allemaal meer en meer zeker tot 2060 Kan ook aangetoond worden door een bevolkingspiramide (zie p. 39)
o Bevolking wordt, links de mannen rechts de vrouwen, ingedeeld naar leeftijdscategorie (piramide natuurlijke vorm (elke leeftijdsklasse is een draagvlak voor zijn bovenste leeftijdscategorie wordt een rechthoek)
Een aantrekkelijke oude dag Loop van de ’90: nadruk op het ‘actief’ en ‘zelfstandig’ ouder worden
o Gestegen levensverwachting, verbeterde levenskwaliteit en verruimde
mogelijkheden inzake tijdbesteding voor ouderen (na beroepsbaan en
zelfstandigheid kinderen kan men nog steeds participeren in sport, cultuur, hobby,
toerisme, …)
Resultaat
Ouder worden ≠ rusten, toename afhankelijkheid en ‘het einde’ vd
rit ontstaan van ‘anders-actief’ zijn
Pensioen ≠ armoede, ze hebben een welvarende actieve periode
achter de rug
11
2.4 Toekomstige betaalbaarheid van de pensioenen
Het Belgische pensioenlandschap Opgesteld om de problematiek vd houdbaarheid vd pensioenen ten volle te begrijpen
Beschreven door de theorie vd pijlers
o Nulde pijler: aanduiding vd sociale bijstandsregel die aan ouderen het
minimuminkomen garandeert
Regeling staat los van de uitoefening van professionele arbeid en is
afhankelijk van onderzoek naar de bestaansmiddelen
o Eerste pijler: gevormd door de wettelijke pensioenen, waarbij alle WN,
zelfstandigen en ambtenaren verplicht zijn aangesloten
Omvat alle pensioenregelingen (georganiseerd door overheid, financiële
stromen gecontroleerd door publieke instituties)
o Tweede en derde pijler: pensioensregelingen waarbij de relevante financiële
stromen worden gecontroleerd door private instituties, overheid komt veelal op
onrechtstreekse wijze tussenbeide
2de; pensioenen georganiseerd op niveau van
onderneming/bedrijfstak/beroepsgroep
3de; ieder individu kan vrij deelnemen, omvat pensioenvoorzieningen door
overheid gereglementeerd, initiatief volledig bij individu (lange-termijn-
sparen)
De eerste pijler De werknemerspensioenen
o Aansluiting is verplicht
o Rechthebbend: werknemers + contr. ambtenaren
Voorwaarden
Pensioenleeftijd bereikt (65), vervroegd mogelijk bij het invullen van
een loopbaan (42 dienstjaren) op 63 jarige leeftijd
Beroepsactiviteit gestopt (rustpensioen)
o Berekening
Beroepsloopbaan: obv voltijdse werkdagen (312
dagen in één jaar), gelijkgestelde periode bv.
moederschapsverlof wordt toch meegeteld
12
Loon: loopbaanbreuk 1/45 toegepast op het loon
van elke loopbaanjaar (loongrenzen: forfaitair
basispension) geherwaardeerd en geplafonneerd
Gezinssituatie: 75% voor gezin (gezinspensioen),
60% voor alleenstaande (en alle anderen)
o Wordt gefinancierd op basis van repartitie = huidige gepensioneerden worden
gefinancierd door de huidige generatie (beroeps)actieven
o Sluit zeer sterk aan bij het concept van sociale verzekering
Verzekeringskarakter uitgehold door invoering werknemerspensioenen
loongrenzen → ‘forfaitair basispensioen’
Minimumpensioen → ‘gewaarborgd minimumpensioen’
Pensioenen van de zelfstandigen
o Verplicht stelsel
o Rechthebbend: zelfstandigen en helpers
o Voorwaarden en uitzonderingen: idem als voor WN
Berekening: vergelijkbaar WN (enige verschil: bedrijfsinkomsten ipv loon)
o Financiering door bijdragen
Noot: Lagere bijdragen dan WN+WG lager pensioen
o Repartitie
Het ambtenarenpensioen
o Verplicht
o Rechthebbenden: statutaire ambtenaren (vastbenoemde personeelsleden vd
federale overheid) na 5 jaar dienst
= geen homogeen geheel: rechthebbenden konden pensioen pas opnemen
vanaf (60 jaar) veranderd
Nu 41/42 j gewerkt moeten hebben
Ambtenaren die def. arbeidsongeschikt zijn: krijgen rustpensioen
o Berekening
Enkel brutolonen vd laatste 10j in rekening
Pensioen vaak gezien als uitgesteld loon
Gefinancierd door de lopende overheidsbegroting
Beloning vd overheid gunstig pensioen
Geen onderscheid ngl gezinssituatie
o Perequatie: ambtenarenpensioenen stijgen als ambtenarenlonen stijgen
13
De nulde pijler: het vangnet van de sociale bijstand Rechthebbenden: nooit tot professionele categorie behoord, wel gewerkt, maar
onvoldoende pensioenrechten inkomensgarantie voor ouderen of IGO
Voorwaarden
o Min 65 jaar oud, banden met België vereist, geen of onvoldoende bestaansmiddelen
(pensioen inkomsten, andere inkomensvorm) anders GEEN uitkering
Berekening
o Forfaitair bedrag
Hieruit bestaat de inkomensgarantie uit; behoort niet tot sociale zekerheid
en wordt niet gefinancierd obv bijdragebetalingen, maar uit algemene
middelen
o Gezinssituatie
Stijgende pensioenuitgaven Aanhoudende vergrijzing: pensioenen zullen langer uitbetaald moeten worden + intrede
arbeidsmarkt uitgesteld (door langdurige scholing)
o Resultaat: afhankelijkheidsratio vd ouders is fors gestegen en zo blijven
Rijpingsproces vd pensioenen: bij berekening wordt er rekening gehouden met werkelijke
loon
Gestegen arbeidsparticipatie van vrouwen: eerst pensioenbijdrage, later 2x60=120%
Tewerkstelling in overheidsdiensten:
o Na oorlog sterk gegroeid
o Ambtenarenkorps begint te verouderen #overheidspensioenen neemt fors toe
(hogere pensioenen)
Vervroegde uittreding: brugpensioenen en vervroegde pensionering (onmiddellijke kost)
o Brugpensioen = gelijkgestelde jaren dus uitgestelde kost
= stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag = SWT
Een zoektocht naar oplossingen Het debat repartitie – kapitalisatie
o Repartitie (omslag) = het pensioen van de huidige generatie gepensioneerden wordt
gefinancierd door de huidige (beroeps)actieve generatie
Gevoelig voor demografische en arbeidsmarktevoluties bv. dalende
geboortecijfers
14
o Kapitalisatie= elke generatie betaalt zijn eigen pensioen tijdens loopbaan reserves
aanleggen
Gevoelig voor inflatie en beleggingsrisico
80’ toename uitgaven, stagnatie bijdragen privatisering van de pensioensector waarbij private
instellingen zich zouden bedienen als kapitalisatietechnieken?
De economie van de vergrijzing: 3 alternatieven van Myles
o Fixed Replacement Rate model (FRR): vast vervangingsratio voor gepensioneerden
hebben recht op een uitkering die een bepaalde percentage van tijdens het
loopbaan verdiende loon weerspiegelt
Hoogte vd bijdragen worden bepaald door de hoogte vd uitkering
Veroudering hogere bijdragen
o Fixed Contribution Rate (FCR): beroepsactieve bevolking staat een vast deel af om
de gepensioneerden te onderhouden vast bijdrage ratio voor beroepsbevolking
Hoogte van de uitkeringen bepaald door hoogte van bijdragen
Veroudering lagere uitkeringen
o Fixed Relative Position model (Musgrave):
Uitkering voor gepensioneerden / inkomen vd actieve = fixed
Veroudering grote bijdragen, kleinere uitkering
Overheidsinitiatieven
o Beleidsingrepen nodig met oog op afbouw overheidsschuld en beheersing
uitgavenstijging in sociale zekerheid
Minder pensioenuitgaven d.m.v verhoging pensioenuitgave, loongrens op
vlak van pensioenprestaties, …
Nieuwe inkomstenbronnen bv. verhoging pensioenbijdragen
Uitdagingen op het vlak van werkgelegenheidsbeleid
o Eindloopbaanproblematiek
Gemiddelde uittredingsleeftijd = 59,6 jaar (2 jaar vroeger dan gemiddeld in
de EU) grote kost aan verbonden, aangezien de bevolkingsveroudering de
zeer lage werkzaamheidsgraad van 55+ leidt tot aanzienlijke kraptes op de
arbeidsmarkt vertraging economische groei
Lage activiteitsgraad van de 55-plussers
Vloeit voor uit de economische crisis van de jaren ’70: vervroegde
pensioenen om arbeidsplaatsen vrij te maken voor jongeren
Nu nood aan verlenging loopbaan ouderen voordelen
15
o Bijdrage mogelijkheden om rustpensioenen te financieren
o Voorkomt sociale uitsluiting
o Investering in opleiding/bijscholing ouderen
Privatisering van de pensioenen
o Uitbouwing aanvullende pensioensregeling (2de en 3de pijler) aanmoedigen als
oplossing van financiële crisis
Angsten
Inperking 1ste pijler en uitbouw 2de en 3de leidt tot duale samenleving
van in-en outsiders
Keuze deelname 2de pijler niet individueel maar afhankelijk WG
overheid streeft naar democratisering hiervan door WAP (wet op
aanvullende pensioenen)
3de pijler; voor hogere inkomens eenvoudiger om geld opzij te zetten
Genuanceerde blik op de toekomst
o Genuanceerde blik vormen langetermijnprognoses van het LT prognoses federaal
Planbureau:
Demografische evolutie
Maar ook belangrijkste voorwaarden
Economische groei
Randvoorwaarden
o afbouw staatsschuld
o Opdrijven activiteitsratio
Conclusie: Evenwicht is niet onmogelijk
2.5 Ouderen en zorg Realiteit van ouderen: pensioen, ouderdom, ziekte, afhankelijkheid van anderen
Tijgende levensverwachting grotere behoeften inzake zorg
o Blijven langer in goede gezondheid, maar levenseinde duurt langer
Zelfzorg Ouderen verrichten veel dagdagelijkse taken zelf
o Vooral persoonsgebonden handelingen
o Huishoudelijke taken (uitgezonderd zware taken)
o Groot aantal doet nog steeds zelf financiële verrichtingen en kopen materiële zaken
aan
16
Vrouwen doen meer aan zelfzorg (= doen bijna alle activiteiten zelf) dan mannen als ze
samenwonen, alleen wonend is het gelijk
Hoe hoger de leeftijd, hoe minder zelfredzaam
Mantelzorg Mantelzorg = zorg die gegeven wordt aan een hulpbehoevende door één of meerdere
mensen uit zijn/haar omgeving, leven rondom ouderen en vormen hun mantel
o Het gaat om niet-medische hulp verleend door de partner (= voornaamste
mantelzorger), kinderen, familie, vrienden of buren
Moeilijker door afname #kinderen per gezin
Vrouwen participeren hier meer in dan mannen
Professionele zorg Informele zorgt primeert op formele hulp, toch hierop beroep gedaan bij complexere en
intensievere zorgtaken, vooral bij een langere duur van nood aan hulp of permanent (omdat ze hun kinderen niet willen lastigvallen)
o Voorkeur professionele hulp neemt naarmate de zorgduur toeneemt en bij activiteiten die te maken hebben met persoonsverzorging
Intramurale of extramurale zorg Ouderen kiezen, als het nu gaat over mantelzorg of professionele hulp, voor thuiszorg
o Leidt tot ontwikkeling van extramurale voorzieningen (gezins-en bejaardenhulp),
specifieke huisvestigingsvormen (serviceflats of wooncomplexen met
dienstenverlening) en semimurale of transmurale voorzieningen (dag en
avondopvang)
o In 1985 deze gedachte geconsacreerd in “het bejaardendiscreet”
Voorheen rustte het zorgsysteem voor ouderen op twee pijlers
o Thuiszorg
o Opname in een tehuis
Zeker niet de voorkeur
Schakel tss de twee door subsidiering en planning van dienstencentra, serviceflats, …
Intramurale voorzieningen = omvat de dienstverlening die gepaard gaat met tijdelijke of
definitieve opname in een zorginstelling
o 2 soorten instellingen
Rustoorden voor bejaarden (ROB): collectieve woonst (huishouden) met
vereiste huiselijke verzorging
17
Rust- en verzorgingstehuis (RVT): bij langdurige aandoening, sterk
afhankelijke van hulp van derden, zware zorgbehoevendheid op fysiek en/of
psychisch vlak
Het bejaardendiscreet: “woonzorgcentra moet voorbehouden worden voor hulpbehoevenden
ouderen waarbij zelfstandige huisvesting onmogelijk is”
Ouderen als zorgverleners Ook zelf aanbieders van zorg (soms ook buiten huishouden)
o In eerste instantie een engagement van bejaarden ten aanzien van eigen kinderen en
kleinkinderen, hoogbejaarde ouders en schoonouders
Vergrijzing (ook) een probleem voor de zorg? Bevolkingsveroudering en dus langer leven
o zorggraad neemt toe
o Heeft sterke impact op de kost van en de behoefte aan zorg
financiële haalbaarheid van zorg, door Planbureau en Studiecommissie van
vergrijzing voorspelde uitgavengroei in de gezondheidszorg moet worden
afgeremd
o Opletten op de gevolgen van eventuele kostenbesparende maatregelen op de
toegang van de zorg
Hoge kost van professionele bejaardenzorg is immers al een
knelpunt voor vele ouders
o Tegemoetkoming: zorgverzekering = gedeeltelijke of gehele
dekking van niet-medische zorg, werking door zorgkassen
met verplichte aansluiting boven 25j
o Stijgende kost gezondheidszorg door: algemene stijging welvaart, ontwikkeling medische technologie en betere toegankelijkheid van de zorg
o Vrees tekort aan zorgverleners door toenemende vergrijzing
H3: Over mannen en vrouwen 1ste feministische golf: midden 19de eeuw
o Motivatie: gelijkschakeling formele rechten tussen man en vrouw bv. politiek
stemrecht (cfr. The suffragettes movement)
2de feministische golf: vanaf jaren ‘60
18
o Motivatie: vergroting van de maatschappelijke waardering van de vrouw + de
verhoudingen tss man en vrouwen ter discussie stellen
Patriarchale maatschappelijk
o = maatschappij waarin het overheersende patroon vd verhoudingen tss de seksen
gebaseerd is op normen, waarden en gedragswijzen, die voor vrouwen een
inferieure en voor mannen een superieure plaats en betekenis tot gevolg hebben
3.1 Vrouwen en mannen in de hedendaagse maatschappij
De arbeidsmarkt Eén vd meest ingrijpende sociale verandering sinds begin ’60: sterk toegenomen
arbeidsparticipatie van de vrouwen in geïndustrialiseerd landen
o Grafiek: evolutie van de activiteitsgraad vd Belgische mannen en vrouwen
Kloof op de arbeidsmarkt lijkt te dichten
Toch zet ongelijkheid zich verder onder andere manier
o Veel vrouwen doen routinewerk
o Werken deeltijds
o Flexibele arbeid = mooi woord voor onregelmatig en onzeker werk (meer deeltijds en
meer tijdelijke contracten)
o Sterk ondervertegenwoordigd in leidinggevende functies
Sekssegregatie
o Verticaal: vrouwen ondervertegenwoordigd in lagere functies en
ondervertegenwoordigd in leidinggevende posities
Door ‘glass ceiling’of glazen plafond = het onzichtbare plafond als gevolg van
een complex geheel van structuren in door mannen gedomineerde
organisaties vrouwen belet op te klimmen naar leidinggevende functies
(geen doorgroei mogelijkheid)
Vaak verwijzing naar het bottleneckeffect
= het aandeel vrouwen mag wel toenemen aan de basis van
organisaties, maar vermindert wnr men dichter bij de concrete
machtsuitoefening komt
MAAR barsten in het glazen plafond (vrouwen die toch doorstromen naar
een leidinggevende functie)
Gepaard met ‘glass cliff’
19
o = vrouwen komen opmerkelijk vaker terecht in
leidinggevende posities die riskanter en moeilijker zijn dan
de posities waarvoor mannen worden benoemd
o Verklaring: vrouwen maken geen deel uit van het informele
netwerk binnen de organisatie minder sociale
bescherming en steun
dus ze krijgen lastigere banen met een grote kans op
falen, vooroordelen: sommige vrouwen halen top
wel, eigen schuld als het jou niet lukt
o Horizontaal: het bestaan van ‘mannen – en vrouwenbanen’ en op de scheve
verdeling van mannen en vrouwen over de verschillende sectoren
Vrouwen banen (diëtiste, kleuterjuf, secretaresse) mannen banen
(metselaar, elektricien, vuilnisophaler)
Jobs waarin vrouwen oververtegenwoordigd zijn: lagere status en lagere
beloningen dan mannenberoepen
Vrouwen toestromen naar mannenberoepen degradatie
Mannen toestromen naar vrouwenberoepen statusverhoging
o Mannen stromen sneller door in vrouwenberoepen naar
leidinggevende functies
Loonkloof = gender pay gap van België 6,6%
= verschil gemiddelde brutoloon tss man en vrouw
Deels te wijten aan objectieve factoren zoals ploegendienst
De taakverdeling in het gezin Huishouden en zorg blijven vrouwentaken
o Huishouden: koeken poetsen, wassen
o Zorgtaken: voeden, kinderen helpen bij hun huiswerk
o Zelfs voltijdswerkende vrouwen besteden meer dan zes uur meer tijd aan
huishoudelijke taken dan voltijds werkende mannen vrouwen dubbele dagtaak of
schaduwarbeid
Mannentaken zijn er nu ook nog
o Tuinieren, klusjes, boodschappen
Stagnatie te maken met psychisch diepgewortelde voorstellingen die mannen en vrouwen
(niet alleen qua taakverdeling, maar in het algemeen) van elkaar en van zichzelf hebben
20
o ‘Compensatie’/balancing’= vrouwen die in hun werk veel succes hebben en die meer
verdienen dan hun mannen, doen vaak thuis méér dan andere vrouwen (ze maken
goed wat ze “misdoen”, nl. buitenshuis de man overtreffen) + mannen die hun
identiteit op deze manier bedreigd worden gaan minder ‘vrouwenwerk’ doen in huis
om dit te compenseren
Politieke besluitvorming 1948: vrouwen volledig stemrecht
Vrouwen blijven tot op heden ondervertegenwoordigd in de besluitvormingsorganen op
verschillende politieke niveaus
o Demonstatie dat formele gelijkheid nog niet leidt tot een effectief evenwaardige
participatie
30% alleen gehaald in het Federale en Vlaams parlement
Acties voor de verbetering positie vrouw in politieke besluitvorming
o Quotum waarbij 1/3 van de verkiezingslijsten naar vrouwen moest gaan
o Kieswet: #kandiaten van elke geslacht op de verkiezingslijsten mag niet groter zijn
dan 1
o 1e drie kandidaten op elke lijst mogen niet van hetzelfde geslacht zijn
Acties van het beleid
o Gelijk loon voor gelijk werk” (EU-richtlijn 1975):
gelijke kansenbeleid
Gender mainstreaming
o Goedkeuring quotawet (federale parlement 2011):
Overheidsbedrijven moeten 30% vrouwen in de raad van bestuur hebben.
Voor grote beursgenoteerde bedrijven geldt die regel vanaf 2016, voor
kleine beursgenoteerde bedrijven vanaf 2018.
o Voorstellen voor quotawetten (Europese Commissie 2012):
Tegen 2018 minstens 40% vrouwen aan de top in overheidsbedrijven
Tegen 2020 in raden van bestuur van Europees beursgenoteerde bedrijven
Onderwijs Hier liggen de zaken op het vlak van de emancipatie van de vrouw veel beter
Opmerkelijk jaren voor vrouwelijke participatie aan het universitair onderwijs
o 1882: voor de eerste maal een vrouw ingeschreven aan de unif
o 1990: 1ste keer meer vrouwelijke dan mannelijke generatiestudenten
21
= Studenten die zich voor de eerste maal inschrijven in het eerste jaar van
een basisopleiding in het hoger onderwijs
MAAR vrouwen opteren nu eerder voor een professionele bachelor dan een academische
MAAR geslachtsgebonden studiekeuzes
o Ondervertegenwoordiging: wetenschappen, economie, godsdienst
o Oververtegenwoordiging: Taal en letterkunde, psychologie, pedagogie
Geweld tegen vrouwen en mannen Vrouwenmishandeling kreeg de recente jaren mediabelangstelling
o Aanleiding naar onderzoek oer de vraag in welke mate mannen en vrouwen het
slachtoffer zijn van geweld: bij vrouwen is het gerapporteerde geweld toegenomen
tussen 1988 en 1998, tussen 1988 en 2009 niet noodzakelijke daling, maar verschil in
methodologie en gehanteerde definities
Seskueel geweld: bijna uitsluitend vrouwen
Fysiek geweld: vooral mannen
Pleger van geweld:
Bij vrouwen vaker de partner zowel fysiek als seksueel
Bij mannen eerder van andere bekeneden (buiten relatie of familie)
of onbekenden
Conclusie: geweld vooral bij mensen die elkaar goed kennen of in intieme relaties
3.2 Op zoek naar een verklaring Nature
o Menselijk gedrag is aangeboren
o Verschillen M/V zijn natuurlijk (=SEKSE)
= biologische eigenschap + vaststaand natuurlijk verschil tss mannen en
vrouwen
o Sociobiologische theorieën: sociale ongelijkheid is gevolg van natuurlijke verschillen
en dus de biologien
Nurture
o Menselijk gedrag is aangeleerd
o Verschillen M/V zijn cult/soc constructie (= GENDER)
= sociale classificatie van mensen in ‘mannelijke en vrouwelijke categorie’
o Soc. en soc.-psychologische theorieën: sociale ongelijkheid gevolg van aangeleerde
verschillen
22
De nature-benadering Binnen deze benadering onderscheid tussen ..
o Proximate oorzaken = de directe anatomische en fysiologische oorzaken van gedrag
o Ultimate oorzaken = gesitueerd op de langere termijn in de evolutie en de
natuurlijke selectie
Beide oorzaken van menselijk gedrag kunnen als complementair beschouwd worden
Oorzaken van sekseverschillen
o Proximate oorzaken
Bedrading van de hersenen verschilt:
Vrouwen: taalvaardiger, beter gehoord, betere tastzin, emotionele
vermogens beter ontwikkeld
Mannen: beter ruimtebesef, doelgerichter denken, beter in
abstracte denkprocessen
Hormonale verschillen: causale samenhang van hormonen en hersenen
Determineren secundaire en primaire geslachtskenmerken
Determineren structuur hersenen invloed eigenschappen en
gedragen
o Mannen agressiever vrouwen emotioneler
o Ultimate biologische oorzaken (sociobiologie)
Verderliggende (ultimate) oorzaken: natuurlijke selectie (survival of the
fittest)
Biologische basis bij de evolutietheorie: gedragspatronen zijn
adaptief, kenmerken van de menselijke soort ontstaan door een
voortdurend aanpassingsproces
Sociale ongelijkheden zijn natuurlijke verschillen die vastliggen in de genen (Becker)
Socialisatie heeft een secundaire rol, patriarchale verhoudingen groeien ook uit genetische sekseverschillen
Kritiek op de sociobiologische theorie
o Stellingen over de biologische gedetermineerdheid van het menselijk gedrag zwaar
onder vuur
Men verwijt de sociobiologie: genetisch determinisme bevat argumenten
voor racisme, seksisme en verdediging van de maatschappelijke status-quo
Bv. craniometrie (schedelmeetkunde): herseninhoud van vrouwen
kleiner niet genoeg om te kunnen studeren dit argument hield
23
niet eer stand dus schoof op naar de vrouwelijke fysiologie: vrouwen
te kwetsbaar en te emotioneel om te studeren verschoof
vervolgens naar de endocrinologie (hormonenleer): elk geslacht
eigen hormoon MAAR verworpen want beide geslachten maken
beide hormonen aan
Enkele andere kritische beschouwingen
o Post-hoc-verklaring: sociobiologie hanteert sekseverschillen die reeds langer bekend zijn
Zwakte: theorie selectief gebruikt kan worden om de geldigheid ervan aan te tonen, maar zijn zo abstract en dubbelzinnen dat net het tegengestelde te kunnen verklaren
o Weinig harde bewijzen voor sociobiologische stellingeno Niet mogelijk aan te tonen dat geconstateerde en veronderstelde eigenschappen en
gedragingen van de 2 seksen universeel zijn (in elke historische fase en cultuur) eigenschappen en taakverdeling zijn typisch westers
o Veel van sociobiologische stellingen zijn gebaseerd op dierproeveno Hormonen zijn onderhevig aan invloeden van sociale en andere omgevingsfactoren:
we hebben niet genoeg genen om biologisch determinisme vol te houden omgeving cruciale rol!
De nurture-benadering De roltheorie = gedrag is gekoppeld aan maatschappelijke verwachtingen
o Rolconcept maakt de verbinding tussen individueel gedrag en de sociale omgeving
o Rol= een geheel van verwachtingen mbt het gedrag van een individu in een bepaalde
sociale positie
o Structureel functionalisme: Parsons elke geslacht specifieke taken en privilege
Mannen = kostwinnersrol met harde eigenschappen
Vrouwen = verzorgende rol met zachte eigenschappen
Rolverdeling tss mannen en vrouwen verklaard vanuit het doel of functie van
deze verdeling, met name het behoud van de samenleving
De socialisatietheorie
Rollen moeten geleerd worden dmv socialisatie, individu is bij de geboorte immers een
onbeschreven blad
Socialisatie
o = het proces waarin mensen tot leden van een maatschappij en ook tot leden van
hun specifieke milieu in streek, buurt, beroep, sociale klasse en geslacht worden
‘gemaakt’
24
Tijdens dit proces leert men taal, het gedrag en de sociale vaardigheden
afhankelijk van gezin, school, leefmilieu,…
o Proces van internalisatie
= de identiteit die iemand opbouwt door bepaalde normen en waarden als
van zich zelf gaat beschouwen (het gewoon worden van wat ik vreemd vond
bv. tafelmanieren)
o Individuatie
Kleine kinderen: eigen wil ontdekken, men trekt lering uit ervaringen, bij
tegenstrijdige invloeden moet men zelf een oplossing zoeken, pas vanaf 10j
kan men normen bewust en beredeneerd afwijzen en daar andere
opvattingen tegenover stellen
Kritische beschouwingen
o Functionalistische interpretatie van het rolconcept: problematisch, want genderrollen worden verklaard vanuit functie die ze hebben voor het behoud van een bepaalde maatschappelijke status-quo
o Machtsverhoudingen worden te veel uit het oog verloreno Nadruk op bewusten socialisatieprocesseno Biologische aspecten worden volkomen genegeerd
3.3 Besluit Tot nu toe wordt ervan uit gegaan dat gedrag een eindresultaat is van sociale en biologische
(nature-nurture) verschillen klopt dit?
Transformatief model: gedrag wordt niet meer voorgesteld als een eindproduct van
biologische en sociale omstandigheden, maar gaat zelf een actieve rol spelen de drie
hebben invloed op elkaar
o Bv. vrouwelijke marathonlopers: vrouwen zijn gaan trainen (gedrag) effect op
individuele fysiologie (biologie) maar ook op algemene verwachtingen van ouders
over de mogelijkheden van hun dochters (omgeving)
25
H4: Over Belgen en vreemdelingen
Inleiding In België: toename bevolking
van vreemde nationaliteit
(11,7%) vd de totale bevolking
Vreemdelingen
o Italianen, Turken,
Marokkanen:
arbeidskrachten door
actieve immigratie
politiek vd Belgische
overheid in ‘60
o Congolesen: koloniale verleden
Socioloog Hertogen: herbereking van het aantal vreemdelingen in België
o ‘vreemdeling’ is al wie bij de geboorte niet de Belgische nationaliteit had
o Naar zijn definitie moeten het aantal Niet Belgen vermeerderd worden met het
aantal vreemdelingen die de laatste 25 jaar Belg zijn geworden (genaturaliseerde of
‘nieuwe Belgen’)
Kinderen van de niet Belgen worden niet in de berekening opgenomen
o Kritiek: Er is geen rekening gehouden met sterfte en emigratie onder deze nieuwe
Belgen bij berekening
Vluchtelingen (asielaanvragers) # schommelt van 1990-2016
o Stijging tot 1993: vallen vh communistische blok
o Daling tot 1997 door verharding asielprocedure
o Stijging tot 2000: Oorlog in ex-Joegoslavië
o Drastische daling tot 2007 door regeringsbeslissing om financiële steun aan
asielzoekers te vervangen door materiële steun
o Sinds 2007 (piek 2011) stijging: Arabische Lente
o 2015 stijging: Afghanistan, Irak en Syrië (oorlog
Asielvragers worden negatief bestempeld: concurrenten voor ‘onze’ werkgelegenheid, ‘onze
huisvesting, ‘ons’ onderwijs en sociale zekerheid en als oorzaak van de stijgende onveiligheid
en criminaliteit
26
o Resultaat: politieke partijen maken ‘het migratieprobleem’ een centraal
programmapunt (vooral Vlaams Belang)
Nieuw type van sociale verhoudingen naast geslacht, klassen en leeftijdsgroepen
onderscheid etniciteit
4.1 Enkele terminologische verduidelijkingen ‘Ras’ is vanuit biologisch oogpunt een onaanvaardbare term
o Huidskleur = een te verwaarlozen demarcratiecriterium om mensen biologisch te
onderscheiden
Daarom spreken we van etnische groepen of etnie
o Gekenmerkt door gemeenschappelijk taal, gewoonten, overtuigingen en cultuur
Racisme:
o Racisme als vooroordeel (mirconiveau)
Gebruikt voor negatieve houdingen tegenover allerlei raciale/etnische
minderheidsgroepen. Het gaat hierover attitudes van (een deel) vd
bevolking, over hun opvattingen en opinies
o Racisme als discriminatie (mesoniveau)
Gedragingen tov migranten: de mate waarin zij ongelijk behandeld of zelfs
uitgesloten worden omwille van hun huidskleur en/of nationaliteit
klasseren (=scheiden en rangschikken) (discriminatie)
o Racisme als ideologie (macroniveau)
Aanduiden van een theorie of ideologie, die aan bepaalde groepen
ongunstige eigenschappen en vaak een lage maatschappelijke status
toeschrijft op basis van raciale/etnische, dus collectieve, aangeboren fysieke
kenmerken ( extreem rechts)
Een verklaring vh ene niveau kan niet altijd de andere verklaren
o Bv het ontstaan van een partij van een racistische partij niet perse door de
achtergestelde positie van Niet-Europeanen
De drie niveaus beïnvloeden elkaar
27
o Verspreiding van vooroordelen kan niet afdoende worden verklaard zonder
discriminatie en politiek-ideologische strijd in rekening te brengen
o Discriminatie is niet mogelijk in een maatschappij waar democratie en gelijke
kansen als basiswaarden gelden zonder enige vorm van ideologische legitimering en
steunt ze steeds op grote groepen individuen die deze discriminatie aanvaarden
o Politieke bewegingen gebaseerd op racistische ideologieën maken slechts kans
wanner ze hun pijlen richten op een zichtbare groep levert legitieme slachtoffers
op
4.2 Racisme als vooroordeel (microniveau)
Houdingen: stereotype, vooroordelen, discriminatie, etnocentrisme Attitudes of houdingen
o Cognitieve component: stereotypen = simplificatie of een reconstructie vd waarheid,
generalisatie betreffende het gedrag of andere karakteristieken vd leden van een
bepaalde groep
o Evaluatieve component: vooroordeel = een explicatie oordeel dat aan een gevormd
stereotype wordt toegevoegd
= dubbele generalisering, een kenmerk of gedragswijze wordt veralgemeend
naar een ganse groep en dat kenmerk/gedrag van die groep wordt
daarenboven (meestal) als negatief bestempeld
o Gedragintentionele component: gaat om een predispositie tot handelen die niet
noodzakelijk gelijk is aan het uitgesteld gedrag
Etnocentrisme: incorporeert de begrippen stereotype en vooroordeel
o Relatief consistente manier van denken betreffende vreemden in het algemeen
o Niet enkel negatief geëvalueerde stereotypen ten aanzien van ‘outgroups’ , maar
ook positief geëvalueerde stereotypen tav ‘ingroup’ (superioriteit van eigen groep)
Houding tov de migranten Survey Sociaal-Culturele verschuiving in Vlaanderen (SCV-survey)
o Studiedienst vd Vlaamse regering peilt via een face-to-face enquête in Vlaams en
BHS gewest
Instituut voor sociaal en politiek Opinieonderzoek (ISPO)
o Opinies onderzoek bij Vlaamse kiezers over migranten
28
ISPO: APS survey: Ambivalente gevoelens van Vlaming tov etnische minderheden
(verduidelijkt in SVC-survey)
o Bijv. “leefwijzen zijn onverenigbaar” versus “culturele diversiteit is een verrijking”
Verreiking stijgt, profiteren van sociale zekerheid daalt maar de stijging dat
onze cultuur bedreigd wordt staat hiermee in contrast
Migranten bedreiging, inburgering gewenst
Verschillen tussen Walen en Vlamingen
o European Social Survey (EES-survey) 2002: verschillende houdingen tss Vlamingen en
Walen
Walen: meer open voor een beleid dat ‘velen’ toelaat
Vrouwen staan positiever tov asielzoekers dan mannen
(Laaggeschoolde) ouderen positiever dan(laaggeschoolde) jongeren
Onrustige woonsituatie negatieve houding tov asielzoekers
Vrijzinnigen, ongelovigen en kerkelijken positief
Hogere mate van integratie vh middenveld positief
Hoger opgeleide positiever ivm lagergeschoolde
Hoe beter de financiële situatie, hoe positiever
Enkele verklaring Psychologische verklaring
o Psychische processen die zich in het individu afspelen
o Frustratie-agressie theorie: vooroordeel tov raciale/etnische groepen gevolg van een
dieperliggend conflict in de persoonlijkheidsstructuur 3 concepten staan centraal
Frustratie doordat mensen niet bereiken wat ze wensen (bv. financieel)
Agressie die niet geuit kan worden
Projectie op een zwakkere minderheidsgroep
interne conflict van de gefrustreerde gereduceerd door de agressie die wordt afgereageerd op de
zondebok
Sociologische verklaring
o Theorieën van sociaal structurele aard
Men zoekt onderlinge verhouding van concurrentie en conflict tss de
verschillende groepen in de samenleving: groep die (denkt dat ze) in haar
belangen geschaad wordt door de leden van een etnische groep kan daarop
reageren met een rasvooroordeel
29
v
Rasvooroordeel (xenofobie= angst voor het vreemde) is groter in
onderste regionen van de samenleving aangezien daar alle
immigranten intreden, hogere regionen zijn toleranter omdat zij hen
niet als concurrentie ervaren
Zelfstandige invloed die een bepaalde culturele opvattingen
uitoefenen op de meningsvorming omtrent raciale/etnische groepen
bv in literatuur, berichtgeving, humor, etc
4.3 Racisme als discriminatie (mesoniveau) Discriminatie heeft als synoniem achterstelling
De achterstelling van migranten in de Belgische samenleving wordt vanuit vier inzichten
bestudeerd manieren van ruimtelijke spreiding
o Vreemdelingen zijn niet gelijkmatig verspreid, maar wonen veelal geconcentreerd in
welbepaalde buurten van steden
o Mate van concentratie verschilt: laatst aangekomenen zijn minder verspreid dan
vroeger aangekomenen
o Ze wonen gegroepeerd, maar niet afgezonderd van andere bevolkingsgroepen
o Wonen in buurten met relatief de slechtste woonomstandigheden
Arbeidsmarktpositie van migranten Duale arbeidsmarkt structuur
o Primaire arbeidsmarkt
Best gewaardeerde jobs en werkomstandigheden
o Secundaire arbeidsmarkt
Slechtere werkomstandigheden, gebrek aan werkzekerheid en lage
arbeidsstatus
30
Arbeidsmarktsegmentatie onderzoek: arbeidsmarkt zit vele complexer in elkaar dan
hierboven gezegd wordt
o Toont aan dat etnische minderheden oververtegenwoordigd worden in het
secundaire deel = ETNOSTRATIFICATIE
Dus in de bouw, metaalsectoren en horeca vooral
Etnostratificatie komt nog verder tot uiting in de loon verschillen per nationaliteit
o Algemene regel: hoe hoger de gemiddelde lonen in een sector, hoe minder
vreemdelingen er naar verhouding in vertegenwoordigd zijn + zijn ook meer
werkloos
4.4 Racisme als ideologie (macroniveau)
Biologisch en cultureel racisme Ideologie
o Verwijst naar racisme als de doctrine die stelt dat het gedrag van een individu
gedetermineerd wordt door erfelijke eigenschappen die voortvloeien uit het
behoren tot welbepaalde radicale groepen, groepen die verschillende eigenschappen
hebben en waartussen een relatie van superioriteit en inferioriteit bestaat
o Racisme bestaat uit drie componenten
Menselijk gedrag is biologisch gedetermineerd
Gedragingen zijn erfelijk bepaald
Verhoudingen van ongelijkheid
o Twee soorten racisme
Klassieke of biologisch racisme: benadrukken superioriteit van het blanke
ras
Bepaalde ‘rassen’ zijn van nature lui of minder intelligent
Sociaal darwinistisch idee over rassen controversiëler nadat geen
enkel wetenschappelijk bewijs dit kon staven
Cultureel (zachtere) racisme: het idee dat verschillende culturen
onverzoenbaar zijn
Islam Westerse cultuur
Huidig: biologisch determinisme cultureel
Racisme en de ideologie van extreem rechts Hier wordt racisme gezien als: het geloof in erfelijke superioriteitsverschillen tussen rassen,
‘biologisch gegronde ongelijkheid
31
Volksnationalisme: het idee van de volksgemeenschap als een door de natuur gegeven,
waardevolle en onvervangbare samenlevingsvorm
o Bij extreem rechts: mythe van de homogene volksgemeenschap
Romantisering van de volksaard, waaraan extreem positieve eigenschappen
worden toegeschreven
Homogeniteit creëert een sterk gevoel van samenhorigheid en
lotsverbondenheid en dient beschermt te worden tegen alles wat deze
eenheid zou kunnen aantasten, het individu is ondergeschikt aan het
grootse, krachtige, verenigde volk
Sterk leiderschap: autoritaire, overtuiging van 2 soorten mensen: leiders en volgelingen
Antidemocratisch en anti parlementaire instellingen (verwerping vd parlementaire
democratie): enkel van één sterke leider wordt de oplossing van onze maatschappelijke
problemen verwacht
Antipluralistische opstelling (verwerping alles wat ‘links’ is) + gepaard met hierboven
Vijf aspecten staan niet los van elkaar, samen vormen ze deelaspecten van eenzelfde logisch met
elkaar verbonden ideologie (vloeien in elkaar door)
Verwijzen allemaal naar eenzelfde basiswaarde: geloof in de fundamentele ongelijkheid van
individuen, groepen en volkeren (elitarisme of ongelijkheidsdenken)
De strategie van extreem rechts Strategie van ‘het dubbele gezicht’
o Waarom? Sinds WO II extreem rechts organisaties worden geconfronteerd met
een maatschappelijk klimaat dat vijandig is tov hun ideologie DUS ‘dubbel gezicht’
om te kunnen blijven bestaan en groeien
Nood aan kiezers (voor machtsbasis) en militanten (ideologie uitdragen)
Ideologische afkomst zoveel mogelijk verbergen: naar buiten gematigd opgesteld
o Facisme of nazisme schrikt af
o Keerzijde: verregaande verloochening van ideologische beginselen en dat kan leiden
tot teleurstelling van de militanten (door terugtrekking extreem karakter)
OPLOSSING: om actieve aanhang te behouden naar binnen toe reële en
radicale gezicht tonen
o Fronstage backstage politiek
Fronstage: gematigd, fatsoenlijk gezicht om in de kiezersgunst te komen
Back-stage: ware, racistische aard komt naar boven
32
Ze profileren zich als populistische partijen die zeggen wat u denkt, tweede beweging: populaire denkbeelden via intensieve campagne geleidelijk aan pogen te verruimen, om ze termijn opnieuw hun ‘oude’ extreem rechtse betekenis terug te geven
4.5 Besluit Overheid poogt migrantenproblematiek in te dijken
o 1981: Wet Moureaux tot bestraffing van door racisme en xenofobie ingegeven daden
o 1989: Koninklijk Commissariaat voor Migrantenbeleid
o 1993: Centrum Gelijkheid van kansen en Racismebestrijding
o discussie rond Cordon Sanitaire
o Identiteitskwestie hoog op de politieke agenda
Inleiding Deel 2: het arbeidsstelsel Dat wat betrekking heeft op arbeid:
o Complex geheel van structuren, processen, mechanismen en regels
o dat richting geeft aan de wijze waarop in de samenleving goederen en diensten
worden geproduceerd
Deelterreinen:
o (H5) Bedrijf: WN en WG
o (H6) Arbeidsmarkt: Vraag en Aanbod + afspraken
o (H7) Arbeidsverhoudingen: WN- en WGorganisaties + Collectief overleg
33
C
onbetaalde arbeid
arbeidsmarkt arbeidsorganisatie
arbeidsverhoudingen
sociaal systeem
economisch
systeem
cultureel
systeem
politiek systeem
Omgevingsfactoren: economische en technische ontwikkelingen
5.1 Hoe het begon… Sociaal wetenschappelijke kader: aandacht voor
o Werkgevers en werknemers (spanningsrelatie)o Organisatorische dimensie: structuuro Voorwaarden waaronder mensen worden ingeschakeld in het productieproces
Beginprobleem: WG afhankelijk van WNo Hoe minder afhankelijk van werknemers bij maximaliseren van winst?o Hoe productie optimaler kunnen beheersen?
Toenemende behoefte aan een ‘rationele’ benadering van managementproblemen
Taylorisme, de wetenschappelijke bedrijfsvoering Ambachtelijke productie: goede gang van zaken rustte op kennis, vakbekwaamheid en de
goodwill van de geschoolde arbeiders (machtige stem in het bedrijfsgebeuren) NIET MEER!
Ambachtelijke productie van Taylor maakt plaats voor: o Scheiding van de organisatie van het productieproces en de kennis van de
werknemers Kennis van de werkvloer moet gedraineerd worden naar de
managementafdelingeno Scheiding van het uitdenken en het uitvoeren van het werk
Uitdenken door gespecialiseerde stafafdelingen Uitvoeren door werknemers
o De verdere opsplitsing van het uitvoerende werk in elementaire deelbewerkingen Complexe uitvoerende werk uitrafelen tot ondeelbare, eenvoudige taken:
vermijdt tijdverlies
‘Time and motion studies’: zodra de taken in het productieproces bepaald en vastgelegd zijn methodenstudie en tijdstudie, deze maken het mogelijk om voor elke deelbewerking de ‘one best way’ te bepalen
Prestatiebeloning : hoogte van het loon wordt gekoppeld aan arbeidsprestaties, streven naar productiviteitsverhoging (motiveren)
Intensivering van de arbeid : verhogen van het aantal per tijdseenheid afgewerkte producten, hoe productiever de arbeider, hoe hoger zijn loon moet zijn
kortcyclische, routinematige taken waarvoor overwegend ongeschoolde of ongeoefende arbeid vereist is en die van bovenaf vastgesteld en opgelegd kunnen worden
34
5.1.2 Fordisme , de assemblagelijn en massaproductie Lopende bandsysteem of assemblagelijn: plaatsgebonden arbeid, voorraad op arbeidsplekArbeidsritme wordt volledig mechanisch gereguleerd (enkel mogelijk wanneer het product standaardiseerbaar is) verstevigt beheersing productieproces door de ondernemer, bevordert verdere opsplitsing uitvoerend werk (arbeidsdeling in meest extreme vorm)Ford werkt met vaste en vooraf bepaalde beloning: ‘five dollar day’ (toen een ongekend hoge vergoeding) lager arbeidsverzuim, lager verloop arbeidskrachten en lokaas voor goede gewillige en gedisciplineerde arbeidersVoorwaarden voor deze beloning:
- Verhoging enkel voor meerderjarige mannen die langer dan 6 maanden in dienst zijn- Persoonlijke gedrag van de arbeider: verbod van activiteiten die schade toebrengen aan de
gezondheid- Arbeider moet kunnen getuigen van een goede, morele levenswandel Gewone arbeiders moeten zich steviger aan de onderneming binden, verhoging koopkracht
‘fordistisch maatschappijmodel’: massaconsumptie en massaproductieHierdoor nieuw consumptiepatroon: verkoop duurzame consumptiegoederen nam toe
rationalisering en bureaucratisering
5.1.3 De grenzen van de klassieke bedrijfsorganisatieSociale grenzen:
- Het verzet vanwege de arbeiders tegen de arbeidersomstandigheden op de werkplek- Geen autonomie- Eenvoudige en afstompende deeltaken- Vervreemding- Stress- Ziekteverzuim- Sabotage
Efficiëntiegrenzen:- Arbeidssplitsing te complex grotere kans op storingen- Bureaucratisering: iedereen voert slechts uit wat formeel is voorgeschreven- Paraplu-systeem: verantwoordelijkheden worden systematisch naar boven geschoven- Verlies creativiteit en flexibiliteit
Veranderde marktvoorwaarden (marktgrens) jaren ‘70:- Gestandaardiseerde productie is niet flexibel genoeg om in te spelen op
marktveranderingen, gebrek aan flexibiliteit omdat machine is afgestemd op een gestandaardiseerd product (door verscherpte concurrentie op verzadigde markt)
35
Hogere
koopkrac
Hogere
consump
Massa-
productie
5.2 Macro-economische veranderingen
5.2.1 Economische aspectGlobale socio-economische verandering: mondialisering van
1. Economie/financiën: verhoogde mobiliteit van kapitaalstromen op wereldschaal2. Concurrentieverhoudingen: aantal en aard van mededingers wijzigt (‘outsourcing’) 3. Tewerkstelling: ontwikkeling naar een postindustrieel socio-economisch model, niet-
industriële sectoren nemen een steeds groter deel van de tewerkstelling voor hun rekening, automatisering en nieuwe internationale arbeidsdeling
4. Informatiemaatschappij: verhandelen van informatie (informatie-industrie) 5. Flexibiliteit: klanten willen een geïndividualiseerd product, onderneming moet voortdurend
innoveren werknemers moeten levenslang leren 6. Kennis: belangrijkste productiefactor7. Vernetwerking: (samenwerking van toeleveranciers en klanten)
5.2.2 Organisatorische aspectNieuwe arbeidsorganisatiestructuren en -conceptenTot jaren ’70: nadruk op arbeidskwaliteit, aandacht voor nieuwe concepten1973: oliecrisis = signaal einde economische groei, organisatiemodellen Ford en Taylor aanpassen aan vereisten van de marktJaren ’80: grote werkloosheid nadruk automatisering (ook administratie beïnvloeden) Jaren ’90: resultaten van investering in automatisering zijn teleurstellend: nood aan creativiteit en flexibiliteit ‘eerst organiseren dan automatiseren’
- Teamwork- Just-in-time: geen stock, direct afleveren van het juiste product is goedkoper: beide bedrijven
zijn afhankelijk van elkaar- Toeleggen op kernactiviteiten: activiteiten waarin onderneming uitblinkt (afslankoperaties)
5.2.2.1 Outsourcing= een middel tot flexibilisering van de ondernemingsactiviteit, de onderneming concentreert zich op de activiteiten die zij het best beheerst (core business) en besteedt de andere uit aan bedrijven die daarvan (een van) hun hoofdactiviteit(en) maken.Onderscheid tussen kernactiviteiten en ondersteunende activiteiten: kans dat onderneming kernactiviteit volledig zelf uitvoert is grootDankzij uitbestedingen ontstaan er nieuwe ondernemingen die zich specialiseren in specifieke dienstverlening
5.2.2.2 Telewerk= elke vorm van werk dat op afstand van een bedrijfsvestiging wordt uitgevoerd, wordt gemanaged vanuit die vestiging en waarbij ICT wordt gebruikt om het betreffende werk te ontvangen en/of in te leverenVerschillende ladingen:
- Telethuiswerken (permanente thuiswerkers)
36
- Mobiel of nomadisch werk van werknemers: uiteenlopende werkplekken, arbeidscontract met werkgever
- (fre)eLancers, freelance mobiel of nomadisch werk: zelfstandigenstatuut- Werknemers in telecottages of telecentra: kantoren die door derden ter beschikking gesteld- Werknemers in back-offices van bedrijven of sattelietkantoren: door bedrijf ter beschikking
gestelde kantoren- eDiensten geleverd door bedrijven: uitbestede informatieactiviteiten
Grote verschillen tussen beroepsgroepen: managementfuncties meer dan bedieners van machinesThuiswerk ≠ telewerk!
5.2.3 Technologische aspectInschakeling ICT in productieproces:
- Productinnovatie : toenemend gebruik van elektronica in producten vermindering productonderdelen en arbeidstijd
- Procesinnovatie : robots ipv mensen (werken sneller en nauwkeuriger)Flexibele productieautomatisering
- Integratie/computergeïntegreerde productie: databank, keten van geïntegreerde machinesystemen
- Flexibiliteit: mogelijkheid om snel op veranderingen te reageren, aanpassingen op maatg van de klant
5.3 Gevolgen van de economische veranderingen
5.3.1 Internationale aanbodketens (gevolgen voor het bedrijf)
37
Industriel
e dynamiek
Lokale en mondiale ontwikkeling van communicatie- en logistieke
Internationale
aanbodketens
- Uitbestedingsnetwer
5.3.2 Impact op de professionele biografie (gevolgen voor de werknemers)
- Degradatiethese : toenemend gebruik van de computer, minder ruimte voor creativiteit, eigen inbreng en autonomie, taken worden uitgehold
- Upskillingstheorie : inzet van nieuwe technologieën heeft hoger opgeleide werknemers nodig om machines te ontwerpen en bedienen
- Polariseringsthese : evenwicht tussen beide theorieën, technologische ontwikkelingen zorgen voor een degradatie van bepaalde functies en een regradatie van andere functiesOndernemingen worden lerende organisaties, voortdurende innovatie: polarisering in de kwaliteit van arbeid en in de functiestructuur:
o Hypertaylorisering: bij laagopgeleideno Empowerment bij hoogopgeleide kenniswerknemers (= meer initiatiefruimte)
eenvoudig werk is nog lang niet verdwenen, onze economie is geen kenniseconomie, overgang naar een kennismaatschappij is een leerproces
polariseringsthese: achterhaald: kloof tussen beide functieniveaus evolueert: hogere functieniveaus groeien sneller dan de lagere kloof steeds groter
H6: De arbeidsmarkt
6.0 Inleiding Arbeids vervult cruciale functies: inkomen, sociale status, persoonlijke identiteit, geeft een
temporele structuur aan het dagelijkse leven en verrijkt het de sociale contacten van de
werkende uitwisseling aanbieden arbeidskracht en arbeidsplaatsen beschikbaar:
verandering arbeidsmarkt
Wat is de arbeidsmarkt
o Vraag (WG) en aanbod (WN)
o Werklozen is aanbod van arbeid
38
- Delokalisatie tewerkstellingsverlies
- Procesvernieuwing
- Productvernieuwi
Arbeid wordt verkocht (ik als leerkracht verkoop/verhuur mijn vermogen om arbeid uit te
voeren)
6.1 Evoluties op de arbeidsmarkt
Het einde van een sociaal compromis? Sociaal compromis: 4 samenlevingselementen midden 20 e eeuw (Na WO II)
o Industrieel ipv landbouwgericht
o Kapitalistische eigendomsstelsel
o Liberaal institutionele structuur
o Burgerschapsrechten
Compromis krijgt gestalte in combinatie van instituties
o Tayloristische en fordistsiche productiemethodes
Productie winsten niet zomaar voor kapitalisten, maar de grote massa
profiteert er ook van
o Keynesiaans economisch beleid: economische cycli stabiliseren en vertrouwen van
pproducten en consumenten versterken
Staat die inspringt wanneer economisch beter kan
o Welvaartstaat
o Vakbonlidmaatschap
Evolutie van werkloosheid Economische definitie van werklozen = mensen die zich op de arbeidsmarkt bevinden en die
dus meedingen naar baan en zo de prijs van arbeid beïnvloeden, maar die feitelijk geen baan
hebben
Definitie van werkloosheid wijzigt:
o Tussen twee instanties: sommige categorieë, wel/niet opgenomen
o Doorheen de tijd: Economische definite: wie vraagt naar arbeid
o Def sociaal beleid: wie recht op uitkering heeft als r
Verschillende categorieën binnen de uitkeringsgerechtigde werklozen
o Administratieve werkloosheidsgraad: verhouding tussen niet-werkenden
Oorzaken van werkloosheid Dalende vraag naar arbeid
o Vertraagde economische groei na 1975
o Technologische veranderingen
39
+ toenemende aanbod van arbeid, momenteel een kantelpunt
o Structuur beroepsbevolking wijzigt
Beroepsbevolking: leeftijd 15-64 jaar
Aanbod van arbeid: omvang beroepsbevolking Demografische factoren
o Omvang beroepsbevolking bepaald door demografische ontwikkelingen, evolutie
aantal geboortes (daling)
o Vanaf ’70: 1e babyboomgeneratie op zoek naar werk (tem midden jaren ’80)
uitzonderlijke toestroming van jongeren viel samen met ‘abnormaal’ lage uittreding
(hoge werkloosheid hierdoor
o Ommekeer verwacht: dichtbevolkte leeftijdsklassen verlaten de arbeidsmarkt
maken plaats voor jongeren drastische inkrimping actieve bevolking
Hierdoor: houdbaarheid van de welvaartheidsstaat en pensioensector onder
druk omdat er dan minder mensen bv in de verzorgingssector gaan werk
Aanbod van arbeid: evolutie van activiteitsgraden Activiteitsgraad = het percentage van de totale bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64) dat werkt of bereid is te werken (ruimer dan de werkgelegenheidsgraad = het percentage van de bevolking op beroepsactieve leeftijd dat werkt)Dalende activiteitsgraad in uiterste leeftijdscategorieën vooral opvallend bij mannen, emancipatiebeweging bij vrouwen + moeilijk om mee te draaien in de welvaartstaat obv 1 inkomen stijgende actieve vrouwelijk beroepsbevolking in middelste leeftijdscategorieënHoge activiteitsgraden bij vrouwen tss 25 en 35 jaar (daarna nam deze beroepsbevolking in het verleden af), nu steeds minder
40
Segmentering
41