Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk...

97
Sociale psychologie - Theorie Inleiding Overt gedrag (overtus = open): gedragingen waarbij de persoon zelf weet dat hij het doet, maar iedereen die in de buurt is, het gedrag ook rechtstreeks kan waarnemen Voorbeeld: iemand gaat aula binnen. Persoon weet zelf dat hij aula binnen gaat, maar anderen in de buurt zien dit ook. Covert gedrag (covertus = bedekt): persoon zelf weet dat hij dit gedrag vertoont, maar anderen kunnen dit niet waarnemen. Voorbeeld: Persoon heeft een bepaald gevoel/gedachte/wens/… . Anderen kunnen dit niet rechtsreeks waarnemen. Onderzoeker moet andere manieren verzinnen om toch iets te weten te komen over hoe mensen denken Fundamentele sociale psychologie: theoriegericht onderzoek Toegepaste sociale psychologie: praktijkgericht onderzoek Kurt Lewin: fundamenteel en toegepast onderzoek zijn innig verbonden Sociale psychologen gebruiken vaak: Situaties hier-en-nu Experimenteel onderzoek Dieronderzoek Twee opties na resultaten sociaalpsychologisch onderzoek: 1) Komen de onderzoeksresultaten overeen met wat mensen op grond van hun ervaring weten vinden onderzoek banaal en nutteloos + “handsight bias” = altijd al geweten vooral wanneer mensen gemakkelijk voorbeelden herkennen uit hun eigen leven 2) Komen de onderzoeksresultaten niet overeen met wat mensen op grond van hun ervaring weten vinden dat onderzoek niet deugde en/of kwaadaardige bedoelingen Waarden

Transcript of Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk...

Page 1: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Sociale psychologie - Theorie InleidingOvert gedrag (overtus = open): gedragingen waarbij de persoon zelf weet dat hij het doet, maar iedereen die in de buurt is, het gedrag ook rechtstreeks kan waarnemen

Voorbeeld: iemand gaat aula binnen. Persoon weet zelf dat hij aula binnen gaat, maar anderen in de buurt zien dit ook.

Covert gedrag (covertus = bedekt): persoon zelf weet dat hij dit gedrag vertoont, maar anderen kunnen dit niet waarnemen.

Voorbeeld: Persoon heeft een bepaald gevoel/gedachte/wens/… . Anderen kunnen dit niet rechtsreeks waarnemen.

Onderzoeker moet andere manieren verzinnen om toch iets te weten te komen over hoe mensen denken

Fundamentele sociale psychologie: theoriegericht onderzoekToegepaste sociale psychologie: praktijkgericht onderzoek Kurt Lewin: fundamenteel en toegepast onderzoek zijn innig verbonden

Sociale psychologen gebruiken vaak: Situaties hier-en-nu Experimenteel onderzoek Dieronderzoek

Twee opties na resultaten sociaalpsychologisch onderzoek:1) Komen de onderzoeksresultaten overeen met wat mensen op grond van hun

ervaring weten vinden onderzoek banaal en nutteloos+ “handsight bias” = altijd al geweten vooral wanneer mensen gemakkelijk voorbeelden herkennen uit hun eigen leven

2) Komen de onderzoeksresultaten niet overeen met wat mensen op grond van hun ervaring weten vinden dat onderzoek niet deugde en/of kwaadaardige bedoelingen

Waarden Individuele waarden Tijdsgeest en veranderingen Waarden bepalen mee welke adviezen uit hun conclusie ze afleiden

Sociale psychologen laten enkel zien- Welke gevolgen bepaalde al dan niet zelfgekozen levensomstandigheden hebben op

specifiek omlijnde, meetbare dimensies van gedragingen- Welke principes ons gedrag sturen- Welke gevolgen sociale gedragingen hebben

Page 2: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Hoofdstuk 1: Methodes van sociaalpsychologisch onderzoek

1. ObservatieObservatieonderzoek = onderzoek waarbij de onderzoeker van een afstand toekijkt en niet ingrijpt.

Voordelen van observatieonderzoekEcologische validiteit = de mate waarin het onderzoek conclusies toelaat over het ‘natuurlijk’ voorkomende gedrag van mensen in situaties die ze ‘in het echte leven’ ook tegenkomen er wordt niet ingegrepen dus is ethisch verantwoord

Voorbeeld: Wanneer zijn mensen meest geneigd te doneren bij goede doel actie? Mogelijkheid = aan goede doelen jaarrekeningen vragen en algemeen overzicht maken.

Nadelen van observatieonderzoek1) De gedragingen waarin de onderzoeker geïnteresseerd is, zijn soms vrij zeldzaam =>

meestal zeer lang observeren om bruikbare gegevens te krijgen.Voorbeeld: Wat drijft mensen die bij een ongeval mensen in nood gaan helpen en daarbij hun eigen leven in gevaar brengen? Gebeurt maar heel zeldzaam

2) Vaak zeer moeilijk om conclusies te trekken over de oorzaken van het waargenomen gedraag of zelfs maar de precieze omstandigheden die ermee samenhangen. Elk concreet gedrag verschilt op zeer veel dimensies van elk ander gedrag en persoon

2. ZelfbeschrijvingenZelfbeschrijving = mensen vragen wat ze doen en waarom ze dat doen.

Voordelen van zelfbeschrijvingen1) Eenvoudige manier om toegang te krijgen tot coverte gedragingen. Ook kan men

zeldzame overte gedragingen of zeldzame omstandigheden bestuderen.

2) Kans is vrij groot dat de onderzoeker informatie krijgt over talrijke instanties van het bestudeerde gedrag of de bestudeerde omstandigheden.

Voorwaarden opdat een zelfbeschrijving valide is1) De ondervraagde moet het gedrag of de reden waarom hij/zij het vertoont, kunnen

beschrijven.2) Hij/zij moet de gelegenheid krijgen om dat gedrag te beschrijven.3) Hij/zij moet het gedrag willen beschrijven.

De beperkingen van zelfbeschrijvingen1) De eerste voorwaarde is niet vervuld als: een onderzoeker retrospectieve vragen stelt en

als de ondervraagde zicht het gedrag, de context van het gedrag, of de factoren die van invloed waren op het gedrag niet goed kan herinneren.

Page 3: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

2) De tweede voorwaarde is niet vervuld als: de vraagstelling de ondervraagde onvoldoende ruimte geeft om het eigen gedrag of factoren die daar een rol in hebben gespeeld te beschrijven.

Hoe kan dit opgelost worden? bij vragenlijsten een extra optie aanbieden ‘Anders, namelijk …’ zodat de dns hun antwoord kunnen toevoegen, moest die niet tussen de antwoordmogelijkheden staan

Sociale normen schrijven immers voor dat als iemand een vraag stelt, de ander zo goed mogelijk probeert te antwoorden onder invloed van die norm gokken/verzinnen dns soms liever

3) De derde voorwaarde is niet vervuld als: mensen ervaren dat anderen gunstig of ongunstig reageren op bepaalde zelfbeschrijvingen, zullen ze nadien ook meer of minder geneigd zijn om zich weer zo te beschrijven.

4) Wie zich sociaal wenselijk uitlaat, krijgt goedkeuring en waardering; wie zich sociaal onwenselijk uitlaat, stoot op allerlei vormen van afkeuring.

5) Juist omdat zelfbeschrijvingen zo sterk onder de bewuste controle staan van de handelende (in dit geval de sprekende) persoon, is het gemakkelijk ze aan te passen in functie van wat vermoedelijk in goede of slechte aard zal vallen. Zelfbeschrijvingen zijn daarom nog sterker dan andere gedragingen onderhevig aan sociale wenselijkheid.

Onderzoek van Feldman-Hall et al. (2012, studie 1b): zie overzicht experimenten

Het nut van zelfbeschrijvingenZelfbeschrijvingen zijn vrijwel altijd interessant als bron van inspiratie. In sommige gevallen is de zelfbeschrijving het gedrag dat een onderzoeker bestudeert. Het is daarom gedragswetenschappelijk waardevol te bestuderen wat mensen over zichzelf en anderen beweren - los van het feit of die beweringen overeenkomen met andere gedragingen die ze kunnen vertonen.

Mensen zijn bovendien meer geneigd om over gedrag waarover geen uitgesproken sociale norm bestaat, of waarbij de norm juist voorschrijft dat ze eerlijk moeten antwoorden, waarheidsgetrouw te rapporteren.

Day reconstruction method door Kahneman et al. (2004): zie overzicht experimenten

Event sampling = dns krijgen bieper of smartphone mee die hen op toevallige of vooraf bepaalde tijdstippen oproept om op vooraf bepaalde vragen te antwoorden. duurder

Day reconstruction method = dns moeten steeds de vorige dag beschrijven aan de hand van vooraf bepaalde vragen.

Beiden leveren vergelijkbare resultaten op die afwijken van globale zelfbeoordelingen.

Page 4: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

3. Correlationeel onderzoekCorrelationeel onderzoek = géén methode om gegevens te verzamelen, maar om verbanden tussen gegevens te bestuderen. Ze bestaat erin om van twee of meer variabelen te berekenen in hoeverre ze positief of negatief samenhangen.

Correlatiecoëfficiënt = een getal dat kan variëren van -1 tot +1. Als een correlatie significant hoger is dan 0 dan is de samenhang positief. Als een correlatie significant lager is dan 0 dan is de samenhang negatief. Als een correlatie ongeveer 0 dan is er geen verband.

!!! Een enkele correlatie zegt niets over een eventueel oorzakelijk verband en de richting daarvan NIET causaal interpreteren

Onderzoek van Kogut (2011, studie 1): zie overzicht experimenten

4. Het experimentEen experiment = een manier om gegevens te verzamelen waarvan de analyse (door middel van voor experimenten geëigende statistische technieken) uiteindelijk causale conclusies toelaat.

Basisredenering en -terminologie bij experimenteel onderzoekAls een variabele A van invloed is op variabele B dan moeten die variaties (die een onderzoeker creëert) in A ook variaties veroorzaken in B. Als een onderzoeker dus alleen A varieert en alle andere mogelijke andere invloeden op B constant houdt, dan kan hij/zij uit variaties in B afleiden of A van invloed is op B.

Onafhankelijke variabele (OV) = variabele waarvan de onderzoeker de invloed nagaat (hier: A)

Afhankelijke variabele (AV) = variabele waarop hij/zij de invloed nagaat (hier: B)

Manipulatie = het aanbrengen van variaties in A

Conditie = specifieke variaties elk experiment heeft er minstens 2

Voordelen van een experiment1) Laat causale conclusies toe

2) Kleine steekproeven volstaan om tot zinvolle conclusies te komen. Dit is mogelijk dankzij: Een experiment houdt alle andere invloeden op de afhankelijke variabele gelijk. De statistische technieken waarmee getoetst wordt of verschillen tussen de

condities significant zijn, houden rekening met de steekproefgrootte. hoe kleiner de steekproef, hoe groter het waargenomen verschil moet zijn om significant te zijn.

Onderzoeksvragen van experimenten zijn altijd: heeft A invloed op B?

Page 5: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

3) Experimenten meten de invloed van OV op gedrag en niet zelfbeschrijvingen over hoe die OV het gedrag beïnvloeden. Onderzoekers observeren het daadwerkelijke gedrag.

Nadelen van een experimentDns zijn in kunstmatige omstandigheden waarbij ze taken doen die in het dagelijkse leven zelden of nooit voorkomen.

De ecologische validiteit zou daarom onvermijdelijk beperkt zijn Mundane realism (alledaags realisme) is inderdaad vaak laag, MAAR kan ook

voordeel zijn. Een laag alledaags realisme garandeert dat alle dns in precies dezelfde omstandigheden deelnemen en het biedt de onderzoeker relatief veel speelruimtes voor manipulaties.

Experimental realism = de mate waarin een experimentele situatie zo meeslepend is dat mensen erin opgaan, zodat ze zich spontaan gedragen.

Voorbeeld: Onderzoek van Stanley Milgram: dns krijgen opdracht medemens elektrische schokken te geven

Manipulatiechecks en pretestsManipulatiechecks = metingen waarmee ze controleren of de dns in de diverse condities in de beoogde situatie terecht zijn gekomen of het beoogde gedrag hebben vertoond. Deze dienen niet alleen om na te gaan of de beoogde variabele goed gemanipuleerd is, maar ook om vast te stellen of per ongeluk andere variabelen mee gemanipuleerd zijn.

Pretests (pilootstudies of vooronderzoeken) = vooronderzoek waarbij de onderzoekers bij een steekproef van dns (die vergelijkbaar zijn met de eigenlijke dns) nagaan of de manipulatie ‘werkt’.

Tussen- en binnen-proefpersoons-manipulatiesTussen-proefpersoons-manipulatie = Op toevallige wijze dns toewijzen aan condities

Binnen-proefpersoons-manipulatie = Alle dns blootstellen aan elk van de verschillende condities. Ze worden niet in groepen verdeeld, maar maken achtereenvolgens alle condities van de onafhankelijke variabele mee.

Voordelen tussen-proefpersoons-manipulatieDe onderzoeker mag aannemen dat er gemiddeld genomen geen verschil bestaat tussen de groep in de ene conditie en de groep in de andere conditie.

Nadelen tussen-proefpersoons-manipulatieBij grote individuele variabiliteit nog altijd een probleem: ze vermindert immers de ‘power’ van het experiment.

Voordelen binnen-proefpersoons-manipulatie1) Omdat dezelfde mensen in de verschillende condities terechtkomen, kunnen

vastgestelde verschillen tussen de condities niet te wijten zijn aan individuele kenmerken van dns.

Page 6: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

2) Houdt individuele verschillen constant en kan daarmee subtielere effecten van de OV aan het licht brengen.

3) Minder deelnemers nodig

4) Voor deelnemers meer de moeite waard

5) Overtuigingskracht onderzoek relatie trekken-gedrag in diverse situaties

Nadelen binnen-proefpersoons-manipulatie1) Soms kunnen de dns te weten komen wat de OV is door de verschillende condities mee

te doen. Hierdoor is er een risico op sociaal wenselijk antwoorden/vraageffecten.

2) Minder geschikt bij taken waarbij sterke volgorde-effecten optreden Leereffecten Vermoeidheids- en vervelingseffecten Vraageffecten Sociale wenselijkheid Type gedrag gaat waarvan de eerste uitbrenging een sterke invloed heeft op een

latere uitbrenging Er kan anchoring optreden = steeds gelijkaardige numerieke waarden opnoemen Men kan dit tegen gaan dankzij contrabalanceren = systematisch variëren van

een variabele die niet de OV is, maar waarvan de onderzoeker vermoedt dat ze eveneens een invloed kan zijn op de AV, zodat hij/zij de invloed ervan wenst te neutraliseren.

Opmerkingen bij manipulatiesCruciaal is dat er manipulatie is van de OV + dat de dns op louter toevallige wijze verdeeld worden over de condities dan wel blootgesteld aan diverse condities van de OV, terwijl andere omstandigheden constant gehouden worden.

Metingen kunnen op zich reactief zijn (dit wil zeggen dat een meting op zich al van invloed is op hoe mensen op latere metingen of manipulaties reageren), waardoor voormetingen in bepaalde soorten onderzoek juist meer problemen kunnen veroorzaken dan ze voorkomen. Toch kunnen voormetingen zinvol zijn, met name wanneer grote individuele verschillen vermoed worden terwijl een binnen-proefpersoons-manipulatie onwenselijk lijkt.

Sommige beroemde ‘experimenten’ uit de sociale psychologie zijn in werkelijkheid geen echte experimenten: geen manipulatie aanwezig

Voorbeeld: befaamde studies van Milgram en Asch: geen 2 condities vergeleken, gewoon gedrag bestudeerd

De macrosituatie onder controle houdenSituationele factoren onder controle houden betekent ook dat de levenservaring waarmee de dns een onderzoekssessie binnenkomen onder controle moet worden gehouden.

Voorbeeld: onderzoekers onderzoeken de bereidheid van mensen om geld te doneren voor noodsituaties kan gebeuren dat tijdens de looptijd van het experiment een

Page 7: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

actualiteitenprogramma op televisie komt waarin praatgasten de problematiek bespreken kan het gedrag van dns anders maken dan van de dns die dit niet wisten

Mogelijkheden om met dit type storende variabelen om te gaan1) Experiment op zo kort mogelijke tijd voltooien, bij voorkeur op 1 dag.

2) Alle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke conditie te laten meedoen. Niet eerst alle dns van conditie 1 en dan pas alle dns van conditie 2.

De beperkingen van experimentenOnmogelijk om frequentie ve gedrag(sdeterminant) ih dagelijks leven te bestuderen

Soms is het moeilijk om te bedenken hoe een OV gemanipuleerd kan worden

Zelfs als een onderzoeker een experiment kan bedenken om een causale vraag te beantwoorden, en als hij/zij alle nodige pretests en/of manipulatiechecks kan bedenken, is het om ethische redenen echter soms onmogelijk of onwenselijk om een experiment te doen. Ook bij vragenlijst- en interviewstudies kunnen ethische problemen opduiken, omdat vragen over persoonlijke of gevoelige zaken mensen kunnen confronteren met situaties en gedragingen waar ze liever niet aan denken. ethische commissie

Een probleem waar experimenteel onderzoek (maar ook interview- of vragenlijststudies) mee te maken krijgt, zijn vraag- en proefleidereffecten.

Vraageffect = dns stemmen hun gedrag af op wat ze menen dat een onderzoeker wil vaststellen Onderzoekers proberen deze te vermijden door een strategische keuze voor tussen-proefpersoons-manipulaties en door dns zeker niet vooraf te vertellen wat ze hopen te observeren.

Proefleidereffect = betreft de invloed die onderzoekers opzettelijk of onopzettelijk hebben op het gedrag van hun dns. Vaak subtiele verschillen. Vermijden door proefleider de hypothese niet te vertellen of werken met schriftelijke/opgenomen instructies

Experimenten met meerdere OV en AVHoofdeffect = als uit statistische analyse blijkt dat een OV een significant effect heeft over de condities van de andere OV heen.

Interactie-effect = Als het effect van de ene OV qua optreden, sterkte en/of richting afhangt van de conditie van de andere OV.

Onderzoek van Zagefka et al. (2011, Experiment 4): zie overzicht experimenten

Page 8: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Opmerkingen bij het onderzoek van Zagefka et al. (2011, Experiment 4)Als er geen belangrijke reden is om bepaalde volgorde te hanteren, is het een goed idee om de volgorde te variëren. Zo kan een confounding (verstoring) van de aard van de meting en de volgorde ervan worden vermeden.

Bij dit onderzoek wel een reden om vaste volgorde te gebruiken: dns moesten indruk krijgen dat hun donatie deel uitmaakte van een echte liefdadigheidsactie en niet van een onderzoek. Een vaste volgorde is ook wenselijk als het gebruik van meerdere AV bedoeld is om een mediatie-analyse te kunnen doen.

Mediatie-analyse = een statistische analyse van de mate waarin een bepaalde AV een rol speelt bij het tot stand komen van het effect van de OV op een andere AV.

5. De empirische cirkelInductiefase van de theorieontwikkeling = het formuleren van een algemeen inzicht, een theorie, op grond van een specifieke bevinding of verzameling van bevindingen. Concreet algemeen.

Drie soorten discrepanties tussen de geobserveerde gegevens en de theorie1) De theorie is abstracter en daardoor algemener dan louter in termen van het

geobserveerde gedrag.

2) De gebruikte concepten zijn vaak analytischer dan wat louter de grond van de bevindingen te verantwoorden valt.

3) De theorie poneert een mechanisme dat beschrijft op welke manier het gedrag tot stand komt.

Problematisch? Neen! Ze typeren juist hoe een wetenschappelijk waardevolle theorie zich in een specifieke fase van de empirische cirkel verhoudt tot de gegevens. Een goede theorie doet immers meer dan samenvatten. Een goede theorie verklaart waarom bevindingen optreden en voorspelt welke bevindingen (nog) kunnen worden gedaan.

Volgende stappen in de empirische cirkelEenmaal de theorie is ontwikkeld, komt de volgende stap: de theorie toetsen. Een theorie toetsen houdt in dat onderzoekers er nieuwe hypothesen uit afleiden (deduceren). Ze formuleren voorspellingen over gedragingen die volgens de theorie geobserveerd zouden moeten worden. De theorie laat ook toe dat er falsifieerbare hypothesen uit afgeleid kunnen worden.

De afronding van een onderzoek en de terugkoppeling van de conclusies ervan naar de predictie, hypothese, en uiteindelijk theorie, betekenen niet dat de onderzoeker ‘klaar’ is. Als een theorie vervangen wordt door een andere theorie, of als de theorie aangepast wordt, zal de (deels) nieuwe theorie moeten worden getoetst.

Page 9: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Daardoor lijkt het onderzoeksproces meer op een cirkel dan op een lijn met begin- en eindpunt, en spreken we van de empirische cirkel.

Hoofdstuk 2: De psychologische betekenis van macht en onmacht

1. InleidingSociale macht = gevolgen van macht over of machteloosheid tegenover anderen

Autosociale macht = de betekenis van macht over het eigen gedrag of de eigen situatie

In de omgang met anderen zijn sociale en autosociale macht en onmacht vaak verweven - in die mate dat een onderzoeker soms onmogelijk kan achterhalen of een verschijnsel het gevolg is van de ervaring van autosociale of sociale (on)macht of zelfs van het gevoel in meerdere of mindere mate voorwerp te zijn van de sociale macht van anderen.

2. Beheersen en beheerst worden: instrumenteel lerenInstrumenteel gedrag (operant gedrag of operant) = gedrag waarmee mensen en dieren invloed uitoefenen op hun interne of externe omgeving, en dat ze niet louter vertonen als reactie op een antecedente (voorafgaande) uitlokkende prikkel (een prikkel is een identificeerbaar element in de interne of externe omgeving).

Instrumentele of operante conditionering = vorm van leren, waarbij kenmerken van operant gedrag veranderen onder invloed van gedragsuitkomsten.

Kern van instrumentaal leren = Als een individu zich op een bepaalde manier gedraagt, kunnen de gedragsuitkomsten daarvan appetitief (aangenaam) of aversief (onaangenaam) zijn.

Is het gevolg appetitief, dan neemt het gedrag toe. Is het gevolg aversief, dan neemt het gedrag af.

(Soorten) versterkers en straffenVersterker (bekrachtiger) = appetitief gevolg van een gedrag

Straf = aversief gevolg van een gedrag!!! Als mensen buiten een gedragswetenschappelijk context het woord ‘straf’ gebruiken, bedoelen ze vaak iets meer specifieks, namelijk wat gedragswetenschappers een sociale straf noemen.

Appetitief gevolgen Positieve versterking = een appetitieve prikkel treedt op of neemt toe, ‘iets komt

erbij’.bv. Hard studeren mooie studieresultaten

Negatieve versterking = een aversieve prikkel verdwijnt of vermindert, ‘iets gaat eraf’.bv. Hard studeren zorgelijke ouderlijke vragen over uitgaansleven nemen af

Page 10: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Aversief gevolgen Positieve straf = aversieve prikkel treedt op of neemt toe, ‘iets komt erbij’

bv. Wie veel drinkt kater Negatieve straf = appetitieve prikkel verdwijnt of vermindert, ‘iets gaat eraf’

bv. Wie veel drinkt verliest respect geliefden

Primaire en secundaire versterkers en straffenPrimaire versterker/straf = bevrediging of het gebrek daaraan van een natuurlijke behoeftetoestand deprivatiespecifiek

Voorbeeld: voedsel krijgen is bijvoorbeeld een primaire versterker en voedsel onthouden is een primaire straf.

Secundaire versterker/straf = heeft niets te maken met een natuurlijke behoeftetoestand en impliceert dus geen biologische meerwaarde of bedreiging, maar heeft betekenis gekregen door een eerder leerproces niet deprivatiespecifiek

Voorbeeld: Een compliment is een secundaire versterker, een nare geluidstoon is een secundaire straf.

Deprivatiespecifiek = Bij primaire versterkers en straffen. Bij secundaire is dit niet waardoor het leerproces eender wanneer en lang kan doorgaan.

Onderzoek van Insko (1965): zie overzicht experimenten

Opmerkingen bij onderzoek van Insko (1965)Uit dit onderzoek blijkt dat alles wat mensen zeggen over aspecten van hun leefwereld en over henzelf net zoals vele andere gedragingen opgevat kan worden als operant gedrag. Ook zelfbeschrijvingen zijn dus vatbaar voor instrumenteel leren. Dit lijkt vanzelfsprekend, maar de implicaties ervan worden vaak over het hoofd gezien door gedragswetenschappers:

1) Er is geen reden om aan te nemen dat zelfbeschrijvingen uitsluitend of zelfs maar tot op grote hoogte afhangen van innerlijke factoren, zoals attitudes, affectieve toestanden, kennis of motivationele toestanden (wensen, angsten). Als mensen ervaren dat bepaalde beweringen gevolgd worden door sociale versterkers, zullen ze meer geneigd zijn om deze gedachten, gevoelens en wensen uit te drukken. Als ze ervaren dat bepaalde beweringen gevolgd worden door sociale straffen, zullen ze die achterwege laten.

2) Versterkers en straffen die ten aanzien van zelfbeschrijvingen optreden kunnen soms anders zijn dan de versterkers en straffen die ten aanzien van andere gedragingen optreden, zelfs als het voorwerp van het gedrag identiek is. In die gevallen kan een discrepantie ontstaan tussen wat mensen zeggen en wat ze werkelijk doen.bv. Mensen zeggen dat ze met hun fiets niemand willen hinderen. Toch plaatsen ze hem op onhandige plaatsen zodat anderen er last van hebben incosistentie

De rol van contingentie en contiguïteitContingentie = logische samenhang

Page 11: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

ContingentieEen versterker of straf is contingent met een gedrag als de kans dat deze versterker of straf optreedt groter is als de handelende persoon het gedrag vertoont dan als die het gedrag niet vertoont.

Bij perfecte contingentie: wordt een operant altijd gevolgd door de bekrachtiger of een straf (= een continu belonings- of bestraffingsschema) en treedt de versterker of straf nooit op zonder het gedrag. instrumenteel leren gebeurt snel

Bij niet-perfecte contingentie: wordt gedrag niet altijd gevolgd door versterker of straf (= partieel/intermittent bekrachtigings-of bestaffingsschema) of treedt de versterker of straf weleens op zonder het gedrag

Geen contingentie (de straffen en versterkers treden wel of niet op ongeacht het gedrag): het individu leert niets en verandert zijn/haar gedrag dus niet. Tenzij:

1) Als de handelende persoon perongeluk een onbestaande contingentie waarneemt.

2) Als het ontbreken van contingentie tussen het gedrag en veranderingen in de omstandigheden de handelende persoon opvalt, bijvoorbeeld omdat het omstandigheden betreft waarover hij/zij graag macht zou willen hebben.

Extra opmerkingen bij contingentie1) Strikt genomen weerspiegelen gedragsveranderingen onder invloed daarvan (pas na

experiment de gedragsgevolgen meegedeeld) geen instrumentele conditionering, maar een vorm van leren die propositioneel leren genoemd wordt.

Propositioneel leren = iets leren door het meegedeeld te krijgen.

2) We weten dus dat mensen contingenties kunnen waarnemen, en ook dat waargenomen of meegedeelde contingenties van invloed zijn op gedrag. Daarmee weten we echter nog niet of de perceptie van contingentie altijd nodig is opdat deze contingenties hun operante gedrag zouden beïnvloeden.

ContiguïteitOperante conditionering werkt ‘beter’ als het gedrag snel gevolgd wordt door veranderingen in de situatie dan als deze pas na enige tijd optreden.

Het effect van temporele contiguïteit is zeer sterk, zodat mensen vaak gedragingen blijven vertonen die zeer snel banale versterkers opleveren en op termijn zware straffen met zich meebrengen, maar moeilijk te bewegen zijn tot gedragingen die onmiddellijk banale straffen opleveren en waarvan de beloningen op termijn aanzienlijk zijn.bv. Vroeg op semester beginnen met studeren: korte termijn straf want je kunt niets doen met vrienden – lange termijn beloning

Page 12: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Contiguïteit kan een rol spelen bij de perceptie van contingentie. Het is gemakkelijker om het logische verband tussen een gedrag en een verandering in de situatie waar te nemen als die verandering snel op het gedrag volgt dan als ze na enige tijd optreedt.

Commerciële toepassingen Uitgestelde en/of gespreide betalingen:

straf uitstellen/spreiden Spaarkaarten:

mensen krijgen stukje cadeau = beloning

Versterkers versus straffen?Zowel straffen als versterkers beïnvloeden gedrag, maar in veel omstandigheden is het effect van straffen minder sterk dan dat van versterkers. Dit heeft verschillende oorzaken:

1) Versterkers bevatten vaak meer informatie dan straffen. Bij versterkers weten mensen welk gedrag ze wel moeten vertonen, bij straffen is dit niet altijd zo. Het is zelfs mogelijk dat iemand na een straf een ander gedrag probeert, dat ook bestraft wordt, nog een ander gedrag probeer, dat weer bestraft wordt… Tot hij/zij denkt dat het niet uitmaakt wat hij/zij doet en eventueel het verschijnsel ‘aangeleerde machteloosheid’ vertoont.

2) Zowel versterkers als straffen brengen emotionele reacties met zich mee, maar negatieve emoties zijn vaak intenser dan positieve. Deze kunnen het leerproces verstoren.

3) Sociale versterkers volgen vaak sneller op het gedrag dan sociale straffen.

4) Bij sociale straffen is het niet altijd zo dat wat voor de toediener een straf is, dat ook is voor de gestrafte.

Alle besproken factoren maken dat dat straffen vaak minder effectief zijn dan versterkers.

Maar er is 1 domein waarin straffen soms beter werken dan versterkers en dat is bij het volgen van wetten en normen.

Sociale straffen suggereren daarmee een meer dwingende context dan sociale versterkers.

Onderzoek van Mulder (2008, Experiment 1): zie overzicht experimenten

Strategisch leren en afleren?Uitdoving = versterkings- en bestraffingscontingentie veranderen door straffen voor gewenst gedrag of versterkers voor ongewenst gedrag te verwijderen. Zodra het lerende individu waarneemt dat de contingentie tussen het gedrag en de straf of versterker niet meer geldt, gaat hij/zij het gedrag weer respectievelijk meer/minder vertonen.

Was er geen perfecte contingentie: dan zal het wegvallen ervan minder opvallen en blijft het gedrag langere tijd op het tot stand gebrachte niveau optreden.

Page 13: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Straffen en beloningen die intrinsiek verbonden zijn met een gedrag zijn allicht niet te veranderen. Toch zijn er ook dan ingrepen mogelijk in de versterkings- en bestraffingscontingenties.

Beperkingen en valkuilen: discriminatieve prikkels, S-delta’s en de beloon- en bestrafbaarheid van gedragDiscriminatieve prikkel (SD) = een prikkel die signaleert dat in een bepaalde situatie een bepaalde versterkings- of bestraffingscontingentie geldt.

S-delta = een prikkel die aangeeft dat de contingentie tussen het gedrag en de veranderingen niet geldt.

Soms treden er onbedoelde discriminatieve prikkels en S-delta’s op, wat een valkuil kan zijn bij toepassingen van instrumentele leerprincipes in organisaties en samenlevingen.bv. Medewerkers krijgen bonus als ze veilig werken. Ze werken enkel nog veilig als preventieadviseur er is (SD). Als hij afwezig is (S-delta) heeft zo werken toch geen nut.

Een beperking van sociale straffen en versterkers is dat ze alleen rechtstreeks kunnen aangrijpen op overt gedrag. Zolang het de bedoeling is dat gedrag te doen toe- of afnemen is dat geen probleem. Het probleem is dat de effectiviteit van het leerproces dan staat of valt met de geldigheid van de aanname dat het overte gedrag het coverte gedrag weerspiegelt. Dit probleem is inherent aan elke evaluatiemethode.bv. Rattenvangerprobleem: ze doodden niet meteen alle ratten zodat er meer werk was voor hun en bijgevolg meer beloningen. overt gedrag is misleidend

Probleem:beloningssysteem doet mensen soms vergeten dat ze ooit van het gedrag op zichzelf genoten hebben. Bv. beloning valt weg bij vrijwilligerswerk

3. Macht als middel en doel-op-zich: een lastig te onderzoeken kwestie

‘Ik doe het niet voor de macht’In onze cultuur bestaat er een sociale norm tegen streven naar of genieten van sociale macht-om-macht. vaker bestraft dan versterkt

Beter aanvaard: naar macht streven als middel om andere doelen te bereiken

Volgens zelfbeschrijvingen: autosociale macht belangrijker dan sociale macht. En bij autosociale macht zou onmacht een straf zijn, maar macht geen versterker.

Onderzoek van Okimoto en Brescoli (2010): zie overzicht experimenten

Keuzes, gedragsveranderingen en expressief gedragHet is met elektromyografie ter hoogte van de aangezichtsspieren bijvoorbeeld mogelijk om te meten of iemand de neiging heeft om te lachen, fronsen, of boos te kijken, zelfs als de persoon erin slaagt om zijn/haar gezicht voor de menselijke waarnemer neutraal te houden.

Page 14: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

De relevantie van onderzoek bij (zeer) jonge kinderenDe vraag of macht een primaire versterker en onmacht een primaire straf is, kan alleen worden beantwoord door na te gaan of macht en onmacht ook betekenis hebben bij individuen bij wie ze onmogelijk op grond van eerdere leerprocessen een waarde hebben gekregen. Daarom doen onderzoekers in het domein van macht en onmacht graag onderzoek bij jonge kinderen, vaak zelfs nog baby’s.

4. Het fijne van machtEen aangeboren voorkeur voor macht? Onderzoek van Singh (1970, Studie 4): zie overzicht experimenten Onderzoek van Singh (1970, Studie 3): zie overzicht experimenten Onderzoek van Voss en Homzie (1970): zie overzicht experimenten

MachtsgenoegenEr zijn drie mogelijke verklaringen waarom keuzevrijheid aantrekkelijk is:1) Kiezen op zichzelf is prettig

2) Het genot van het kiezen wordt geassocieerd met gebeurtenissen of objecten die samenhangen met die keuze.

Onderzoek van Leotti en Delgado (2011): zie overzicht experimenten

3) Het maken van een keuze verandert de aantrekkelijkheid van items omdat mensen geneigd zijn om eenmaal gemaakte en onomkeerbare keuzes in overeenstemming te brengen met wat ze over de diverse opties weten door de aantrekkelijke kantjes van het gekozen item en de onaantrekkelijke kantjes van de niet-gekozen items in de verf te zetten.

Onderzoek van Watson en Ramey (1972): zie overzicht experimenten

Volgens leotti, Iyengar en Ochsner: mogelijk dat streven naar macht overlevingswaarde heeft

Macht als bescherming tegen gevolgen van aversieve prikkelsSubjectieve macht = het gevoel macht te hebben

Is het mogelijk dat we minder last hebben van aversieve prikkels als we de indruk hebben dat we er invloed op kunnen uitoefenen? Onderzoek van Glass et al. (1969, Experiment 2): zie overzicht experimenten Onderzoek van Sherrod et al. (1977)

Niet alleen macht over een aversieve prikkel zelf, maar zelfs over de concrete remedie ertegen van invloed kan zijn op de mate waarin mensen onder de prikkel lijden. Onderzoek van Rose, Geers et al. (2012 en 2013): zie overzicht experimenten

Page 15: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

5. De gevolgen van onmachtIs een toestand van onmacht dan wel een acute ervaring van machtsverlies vooral een straf?

Lijden onder machtsverlies Onderzoek van DeCasper en Carstens (1981): zie overzicht experimenten Onderzoek van Crombez et al. (2008): zie overzicht experimenten

ReactantieReactantie = de motivatie om de bedreigde of aangetaste macht (keuzevrijheid) te beschermen of te herstellen, en het daaruit voortvloeiende gedrag.

Mensen ervaren waarschijnlijk het grootste acute machtsverlies als ze de indruk hebben dat anderen een sociale macht over hen uitoefenen (of dat proberen).

Reactantie treedt vooral op als een ervaring van (dreigend) machtsverlies in de context van sociale interacties.

Het vermogen van ervaringen van macht om in hun rol van primaire versterker operant gedrag te beïnvloeden, geldt vooral als een individu zich in een toestand van reactantie bevindt. Voorbeeld: Net zoals voedsel vooral effect heeft als het individu honger heeft.

Agressief gedrag levert een sterkere machtservaring op dan vriendelijk gedrag │ reactantie gaat gepaard met agressie

Soms kan reactantie mensen ertoe brengen om het tegenovergestelde te doen van wat er gevraagd wordt. Dit wordt ook wel het boemerangeffect genoemd.

Aangeleerde machteloosheidAangeleerde machteloosheid (hulpeloosheid) = een syndroom dat ontstaat als individu blootgesteld wordt aan een ingrijpende ervaring van onmacht (belangrijke gebeurtenissen blijken oncontroleerbaar of het individu ervaart telkens weer onmacht)

Onderzoek van Seligman en Maier (1967): zie overzicht experimentenLeergedrag wordt alleen verstoord als het lijden veroorzaakt werd door oncontroleerbare ervaringen. De ervaring van onmacht en niét de ervaring van nare gebeurtenissen veroorzaakt het leerprobleem.

Aangeleerde-machteloosheidstheorie – Seligman et al.Blootstelling aan afwezigheid contingentie gedraggevolgen

│Perceptie van afwezigheid van contingentie

│Veralgemening van perceptie van afwezigheid van contingentie

│Verwachting van afwezigheid van contingentie in de toekomst

│Aangeleerde machteloosheid

Page 16: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Drie problemen:1) Motivatieprobleem: individu doet geen moeite meer om erachter te komen of (en

welke) bepaalde gedragingen kunnen helpen om versterkers te verkrijgen en straffen te vermijden/ontvluchten

2) Cognitief/intellectueel probleem: als het individu blootgesteld wordt aan situaties waarin het eigen gedrag wel degelijk een invloed heeft op versterkers of traffen, dan neemt het individu die contingentie niet waar

3) Emotioneel probleem: het individu is teneergeslagen en vertoont fysiologische stressreacties

Discrepanties id inductiefase tussen de theorie en de observaties1) De theorie is algemener dan de bevindingen vh onderzoek: de theorie gaat over

gedrag in allerlei situaties. Het moeten zelfs geen nare gebeurtenissen zijn. Is van toepassing op alle soorten.

2) De gebruikte concepten zijn analytischer dan wat de bevinden verantwoorden.3) Theorie poneerde een hypothetisch mechanisme dat misschien wel te onderzoeken,

maar de facto nog niet geformuleerd was. Theorie ging verder dan samenvatting van eerdere observaties Hierna veel hypothesetoetsend onderzoek uitgevoerd Treedt ook op bij oncontroleerbare aangename prikkels Prikkels in de voorbehandelingsfase en test fase hoeven niet identiek te zijn.

Hoeven zelfs niet allebei aversief op appetitief te zijn. Het gaat niet om met welk gedrag je macht hebt leren uitoefenen, maar louter om de

ervaring van die macht

Onderzoek van Hiroto en Seligman (1975): zie overzicht experimenten

Minst getoetste elementen vd theoriea) De perceptie van de afwezigheid van contingentieb) De veralgemening van deze perceptiec) De verwachting dat deze afwezigheid ook in de toekomst zal bestaan

“Volhouden en opgeven”Onze samenleving hecht waarde aan volhouden bij tegenslag. ‘Een volhouder zijn’ wordt opgevat als een stabiele persoonseigenschap en bewonderd/gewaardeerd als een morele deugd. Opgeven wordt opgevat als een teken van zwakte.

Belangrijk te beseffen dat opgeven voor een deel tot stand is gekomen door ervaringen die individu heeft meegemaakt.

Volhouden niet altijd goed: zinloze inspanningen om een onbereikbaar doel te bereiken. In sommige omstandigheden is het de volhouder die zichzelf blootstelt aan herhaalde ervaringen van onmacht en daarmee aangeleerde machteloosheid kan ontwikkelen.

6. Autosociale en sociale macht als communicerende vaten Onderzoek van Inesi et al. (2011, Experiment 1a): zie overzicht experimenten

Page 17: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Onderzoek van Inesi et al. (2011, Experiment 2a): zie overzicht experimenten

Als de behoefte aan macht autosociaal bevredigd is (bv. door grote keuzevrijheid) verlangen mensen minder naar sociale macht dan als de behoefte aan macht niet op autosociale manier bevredigd is. (en andersom)

7. Macht en onmacht in het ‘ware leven’De machteloze want verwende (of te slimme!) mensOuders verwennen kinderen: appetitieve prikkels treden op en aversie prikkels blijven weg. resultaat = toestand van aangeleerde machteloosheid kinderen zijn later minder in staat om problemen nop te lossen en uitdagingen aan te gaan= mishandeling-door-verwenningGevolgen zijn vaak niet meteen zichtbaar

‘Lekker’ niet doen wat wetgevers en hulpverleners zeggenReactantie vormt onder meer een probleem als in het algemene belang of het belang van het individu zelf (of beide) regelgeving ingesteld en gehandhaafd wordt. Mensen hebben het gevoel dat wetten en regels hun vrijheid beperken. Zelfs als de regels de vorm aannemen van adviezen, kan bij sommige mensen of in sommige omstandigheden reactantie optreden.

Niet-controlerend taalgebruik bevat suggesties en uitdrukkingen zoals ‘willen,’ en ‘kunnen.’ = goed om reactantie te vermijden

Reactantie kan ook ingezet worden als overredingstechniek

Reactantie is een bekend probleem in de gezondheidszorg. Gezondheidsproblemen bedreigen of beperken iemands autosociale en sociale macht. Als mensen dan nog leefregels of therapeutische activiteiten moeten volhouden, kan dat als een bijkomende bedreiging van hun macht voelen. Resultaat = agressie tegenover hulpverleners of weigeren gezonde richtlijnen te volgen. Door reactantie veroorzaakte ‘non-compliance’ komt zelfs frequent voor bij patiënten bij wie het negeren van medische adviezen ernstige risico’s inhoudt.

Werkstress, generatiearmoede en de ‘lamlendige werkloze’Mensen lijden onder het feit dat ze geen macht hebben over de planning en uitvoering van taken. Mensen die verworven macht moeten opgeven, kunnen meer stress ervaren dan mensen die nooit macht hebben gehad.

Aangeleerde machteloosheid kan een rol spelen in situatie met kansarme ouders. Hebben de indruk dat ze toestand van armoede of werkloosheid niet kunnen veranderen, ze voelen zich machteloos tegenover het lot of de arbeidsmarkt.

Onderzoek Infurna et al. (2016):Sommige werknemers vertonen na een ontslag een meetbare daling in hun waargenomen controle over eigen leven. Hoe groter die daling, hoe lager hun kansen om binnen het jaar weer aan het werk te zijn.

Page 18: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Macht in het woon- en zorgcentrum en in het ziekenhuisGevoel van macht over de omgeving, hun behandeling en de omstandigheden kan gunstige effecten hebben op het welbevinden en de gezondheid van zieke mensen. Onderzoek van Langer en Rodin (1976): zie overzicht experimentenKiest u maar… en niet tevreden, geld terug!Bedrijven en aanbieders van diensten spelen in op het verlangen naar (behoud van) macht door consumenten keuzevrijheid te bieden, ook als er niet echt iets te kiezen valt.Voorbeeld: ‘niet tevreden, geld terug’-garantie

8. SlotbeschouwingMacht uitoefenen gaat dus altijd gepaard met macht ondergaan.

Soms keuzestress.

Vast staat dat de mate waarin mensen macht ervaren lang niet altijd te koppelen is aan een objectief aantoonbare mate van macht.

Page 19: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Hoofdstuk 3: Sociale invloed1. Inleiding

Impliciete sociale invloed = een individu kan waarnemen dat anderen iets doen of laten, zonder dat deze expliciet vragen om mee te doen of hen na te doen.

Conformisme = als de anderen een meerderheid vormen.

Innovatie = als de anderen een minderheid vormen.

Expliciete sociale invloed = Een individu kan ook te maken krijgen met een verzoek vanwege anderen om iets te doen of te laten, al dan niet gepaard met de belofte van een beloning en/of de dreiging met straf.

Impliciete of expliciete sociale invloedMensen kunnen op 2 manieren uit het gedrag van anderen afleiden wat die anderen juist of goed vinden, of wat die anderen van hen willen:1) Impliciete sociale invloed

Conformisme Innovatie

2) Expliciete sociale invloed

Twee uitkomsten van conflictOnderzoekers bestuderen sociale invloed meestal in situaties waarin een conflict bestaat tussen wat het individu denkt en wil, en de impliciete of expliciete sociale druk.Er zijn 2 uitkomsten van dit conflict:1) Autonoom handelen = mensen laten zich leiden door wat ze zelf denken, willen of goed

vinden.

2) Niet-autonoom handelen = mensen laten zich leiden door wat anderen lijken te denken of te willen of goed te vinden.

Elliott Aronson betoogde in zijn boek *The social animal dat er een derde uitkomst mogelijk is.

3) Anti-conformistisch gedrag = Reactantie = mensen kunnen opzettelijk iets anders doen dan wat anderen lijken te willen of goed te vinden.

2. De invloed van de aanwezigheid van anderenTegenstrijdige bevindingen Onderzoek van Ader en Tatum (1963): zie overzicht experimenten

Opmerking bij onderzoek van Ader en Tatum (1963)Sociale inhibitie (sociale belemmering) = de aanwezigheid van iemand anders hinderde het in de gegeven situatie adaptieve gedrag.

Page 20: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Onderzoek van Pessin (1933): zie overzicht experimenten Onderzoek van Allport (1920): zie overzicht experimenten Onderzoek van Allport (1920, Experiment 3): zie overzicht experimenten

Opmerkingen bij onderzoeken van AllportSociale facilitatie = de aanwezigheid van iemand anders bevorderde het in de gegeven situatie adaptieve gedrag.

Op dit moment mogen we concluderen dat de aanwezigheid van anderen soms inhibeert en soms faciliteert. Gedragswetenschappers willen weten onder welke voorwaarden de aanwezigheid van anderen bevorderlijk is en onder welke voorwaarden hinderlijk. Ze willen dit niet alleen weten, maar ook kunnen verklaren.

Wanneer sociale inhibitie en sociale facilitatie Onderzoek van Allee en Masure (1936): zie overzicht experimenten Onderzoek van Chen (1937): zie overzicht experimenten

Wat maakt dan wel dat soms sociale inhibitie optreedt en soms sociale facilitatie? Hier zijn 3 denksporen van:1) Ligt het verschil in wat de anderen doen - meer bepaald of zij coactieve anderen zijn of

passief publiek? Nee: want bij Pessin en Allee&Masure trad er steeds sociale inhibitie op terwijl

Pessin werkte met passief publiek en Allee&Masure met coactieve anderen.

2) Intellectuele prestaties laten sociale inhibitie zien en motorische prestaties laten sociale facilitatie zien.

Ook niet: bij beide experimenten van Allport trad er sociale facilitatie op. Experiment 1 bevat enkel motorische prestaties, maar experiment 2 bevat ook intellectuele componenten.

3) Instinctieve gedragingen worden sociaal gefaciliteerd en ‘hogere’ gedragingen sociaal geïnhibeerd.

Ook niet: Soms trad er ook sociale facilitatie op bij ‘hogere’ gedragingen, zoals bij het experiment van Allport. Associaties opschrijven = ‘hogere’ gedraging

Wat is dan wel het cruciale verschil?*Zajonc sorteerde experimenten in functie van of ze sociale inhibitie of facilitatie opleverden. Hij vroeg zich af welk kenmerk de studies over sociale inhibitie gemeenschappelijk hadden en welk kenmerk de studies over sociale facilitatie. Geleidelijk aan kreeg hij de indruk dat in studies die sociale facilitatie opleverden, altijd gedrag gemeten werd dat gemakkelijk was voor de deelnemende mensen of dieren.

Gedrag is gemakkelijk als het instinctief is of als het individu het gedrag goed geleerd heeft.

Performantie = gemakkelijk gedrag.

Leergedrag = gedrag dat het individu nog moet leren of aan het leren is.

Page 21: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Hypothese Zajonc = aanwezigheid van anderen veroorzaakt sociale facilitatie bij performantie en sociale inhibitie bij leren.

Hypothese moet getoetst worden In dit geval is onderzoek nodig waarin een specifiek gedrag (a priori en op onbetwistbare gronden) als performantie dan wel als leren bestempeld kan worden, zodat vooraf te voorspellen is of er volgens de getoetste hypothese inhibitie of facilitatie moet optreden.

Onderzoek van Zajonc et al. (1969): zie overzicht experimenten Zajonc en zijn medewerkers slaagden erin om 2 keer binnen 1 proefopzet zowel

sociale facilitatie en inhibitie aan te tonen, en dat telkens in de omstandigheden waarin ze elk verschijnsel voorspeld hadden.

Onderzoek van Schmitt et al. (1986): zie overzicht experimenten

Waarom sociale inhibitie en facilitatie?Zajonc wilde ook weten waarom deze verschijnselen optreden. Hiervoor had hij 2 opties van verklaringen:1) Aparte verklaringen bedenken voor elk verschijnsel2) Een gemeenschappelijke verklaring zoeken

Hij koos voor de tweede optie.

Stap 1: Sociale activering van de dominante respons

Arousal = verhoogde fysiologische activiteit.

De theorie zegt dat:1) Het niveau van arousal verhoogt zodra het individu zich niet meer alleen in de ruimte

bevindt, maar in het gezelschap van een soortgenoot (‘socius’ of ‘sociale aanwezigheid’).

2) Verhoogde fysiologische activiteit de kans verhoogt dat een individu een dominante respons uitbrengt.

Een prikkel kan ten gevolge van eerdere leerprocessen en van nature meerdere reacties uitlokken.

Kan compatibel (verenigbaar) zijn = ze worden tegelijk uitgebracht. Kan incompatibel (onverenigbaar) zijn = ze kunnen niet tegelijk optreden. Dominante respons = als niet alle reacties even sterk met de prikkel geassocieerd

zijn, is de respons die bij een bepaald individu in een bepaalde situatie het sterkst met de prikkel geassocieerd is en dus de grootste kans heeft om uitgebracht te worden

Uitbrengingskans dominante respons

ArousalSociale aanwezigheid

Page 22: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Responscompetitie = als een individu geconfronteerd wordt met een prikkel die incompatibele reacties uitlokt.

Arousal verhoogt de uitbrengingskans vd dominante respons, die van alle id responscompetitie betrokken reacties al de grootste kans had om uitgebracht te worden, nog verder.

Stap 2: Identificatie van de dominante respons in leren en performantieDe tweede stap in de theorie is de analyse van leergedrag en performantie in termen van de rol van dominante en ondergeschikte responsen erin.

Als iemand een gedrag goed beheerst responsen verworven die nodig zijn om het gedrag te vertonen kans groter dat hij/zij die responsen gaat vertonen dan andere responsen juiste responsen zijn dominant

Als iemand een gedrag (nog) niet goed beheerst responsen die nodig zijn om dat gedrag te vertonen nog niet dominant de kans dat de juiste responsen vertoond worden is kleiner dan dat de verkeerde responsen vertoond worden verkeerde responsen zijn dominant

Combinatie van sociale activering met identificatie van dominante responsDe combinatie van deze twee stappen zorgt ervoor dat sociale inhibitie en facilitatie samen te verklaren zijn.

Dominante respons bij performantie is de juiste respons activering = toename van juiste responsen performantie verbetert sociale facilitatie

Dominante respons bij leergedrag is de verkeerde respons activering = toename van verkeerde responsen leren verslechtert sociale inhibitie

Juiste respons is dominant

Verkeerde respons is dominantLeren

Performantie

Gedrag

Sociale facilitatie

Activering dominante

respons

Juiste respons dominant

Activering dominante

respons

Verkeerde respons dominant

Sociale inhibitie

Page 23: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Hypothetisch-deductieve toetsing van theorie van de sociale activeringNet zoals de theorie van aangeleerde machteloosheid is de theorie tegelijk abstracter en analytischer dan de gedragsverschijnselen die de theorie beoogde te verklaren.

De aanwezigheid van anderen verhoogt de uitbrengingskans van dominante responsenVolgens Zajonc: dominante respons wordt vaker vertoond in aanwezigheid van anderen, wat het leren oplossen van een probleem bemoeilijkt en het uitvoeren van de associatietaak faciliteert.

Het toetsen van de stelling gaat alleen als de onderzoeker:1) Identificeert wat in een situatie de dominante respons is2) Een valide meting bedenkt van de uitbrenging van deze dominante respons

Identificeren van de dominante responsOnderzoeker kan dit op 3 manieren nagaan:1) Per deelnemer meten wat zijn/haar responshiërarchie in een gegeven situatie is

Tijdrovende bezigheid Per deelnemer verschillende responsen meten

2) Leerfase laten voorafgaan aan het onderzoek Leerfase moet bepaalde responsen dominant en andere ondergeschikt maken

3) Een stimulus aanbieden waarvan bekend is hoe de meeste deelnemers erop gaan reageren

Zajonc gebruikt de tweede benadering in Zajonc en Sales (1966) Onderzoek van Zajonc en Sales (1966): zie overzicht experimenten

Er is blijkbaar sociale activering van een dominante respons Er kan niet worden bepaald ‘hoe goed’ of ‘hoe slecht’ de dns presteren: géén

sociale inhibitie of sociale facilitatie

Onderzoek van Thomas et al. (2002): zie overzicht experimenten

Onderzoek van Chapman (1973): zie overzicht experimenten Dit onderzoek wordt vaak beschreven als een studie over sociale facilitatie, terwijl

het correcter is om het te beschrijven als een studie over sociale activering van dominante responsen.

De aanwezigheid van anderen verhoogt de fysiologische activiteitBij verhoogde fysiologische activiteit transpireren mensen meer, klopt hun hart sneller en stijgt hun bloeddruk. Voor de toetsing van de theorie is het dan bijvoorbeeld mogelijk om na te gaan of de transpiratie- of de hartslagmeting hogere waarden bereikt in sociale dan in alleensituaties.

Onderzoek van Martens (1969): zie overzicht experimenten Onderzoek van Bell et al. (1982): zie overzicht experimenten

Page 24: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Is ‘mere presence’ voldoende voor sociale activering, facilitatie en inhibitie?Al vrij snel nadat Zajonc zijn theorie en eerste toetsingsexperimenten publiceerde, kwam er kritiek omdat de uitgevoerde experimenten geen conclusie toelieten of het louter de aanwezigheid van anderen maakte dat er arousal werd veroorzaakt.

Onderzoek van Cottrell et al. (1968): zie overzicht experimenten

Opmerkingen bij het onderzoek van Cottrell et al. (1968) Conclusie: aanwezigheid van anderen is niet voldoende voor sociale activering, maar wel

de aanwezigheid van toekijkende anderen. Dit concept noemt hij evaluation apprehension (evaluatievrees).

Volgens hem is het de spanning die mensen voelen als ze menen dat anderen hen op grond van hun gedrag beoordelen, die een verhoogde fysiologische activiteit veroorzaakt en niet louter het feit dat anderen aanwezig zijn

Het onderzoek van Cottrell lijkt een falsificatie van de gedachte dat ‘mere presence’ voldoende is voor verhoging van de uitbrengingskans van dominante responsen. Het is een verklaring voor de onderzoeken van Zajonc.

Het concept ‘evaluatievrees’ plaatsen tussen ‘sociale aanwezigheid’ en ‘arousal’ zorgt voor een aantal implicaties:

Het zou impliceren dat sociale facilitatie en inhibitie vooral bij niet-coactieve anderen optreedt hiervoor is echter geen evidentie

Sociale facilitatie en inhibitie bij mensen op een andere manier verklaard moet worden dan bij dieren kritische analyse nodig

Een nauwkeurige lezing van Cottrell et al. (1968) brengt aan het licht dat de alleenconditie geen goede alleenconditie is. De afstand tussen dn en proefleider was niet groter dan de afstand tussen dn en het publiek in de sociale condities. De alleenconditie was dus eigenlijk ook een sociale conditie.

Vervolgonderzoek dat tegemoetkomt aan de methodologische kritiek van alle partijen op elkaars werken, moet aan deze eisen voldoen:1) Er moet een echte alleenconditie zijn2) ‘Mere presence’ moet ook gerealiseerd kunnen worden zonder dat het gepaard gaat met

‘evaluatievrees’ Dit kan op 2 manieren: Dierenonderzoek met dieren waarover onderzoekers het over eens zijn dat

evaluatievrees onwaarschijnlijk is en bij wie een alleenconditie goed realiseerbaar is.

Onderzoek doen bij mensen, maar ervoor zorgen dat de alleensituatie onmiskenbaar een echte alleensituatie is en dat er een ‘mere presence’-conditie is waarbij de dn zich niet geobserveerd kan voelen (bv. aanwezige ander met de rug naar de dn toe zelf geconcentreerd te laten werekn).

Page 25: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Is de sociale-activeringstheorie nu bewezen?Een theorie is nooit ‘bewezen’; hoogstens kan een theorie falsificatiepogingen overleven. De sociale-activeringstheorie is op dit ogenblik de theorie die de meeste falsificatiepogingen overleefd heeft.

3. Impliciete sociale invloed: meerderheidsinvloed*Solomon Asch had kritiek op onderzoek dat leek aan te tonen dat mensen zich vaak gedragen als kuddedieren. Methodologisch probleem: als je ergens niets vanaf weet, is de kans immers reëel dat er onder de andere mensen zijn die er meer vanaf weten dan jijzelf. Als je hen dan gaat napraten is dat geen conflict met wat je zelf denkt of wilt.

Asch veronderstelde dat als mensen geconfronteerd worden met een taak waarbij ze zichzelf in staat achtten om een concreet oordeel te vellen of een juiste beslissing te nemen, ze zich autonomer zouden gedragen dan in tot dan toe uitgevoerd onderzoek. Hij stelde dns bloot aan anderen die een ander oordeel velden. Hij verwachtte dat zijn dns vrijwel altijd juist zouden oordelen, ongeacht wat de anderen zeiden.

Het basisparadigma van Asch Onderzoek van Asch: zie overzicht experimenten

Informatieve invloed = gedrag van anderen als informatie gebruiken

Normatieve invloed = anderen volgen om aan de groepsnorm te voldoen en zo bij de groep te blijven behoren.

Determinanten van sociale invloedAls een onderzoeker iets vreemd vaststelt kan die meerdere dingen doen om tot een verklaring te komen:1) Achteroverleunen en door logisch redeneren een verklaring trachten te bedenken

Begrensd door de intellectuele creativiteit en de literatuurkennis van de onderzoeker

2) Dns vragen waarom ze gedaan hebben wat ze gedaan hebben of wat er had moeten gebeuren opdat ze zich anders zouden gedragen.

Zelfbeschrijvingen worden niet als valide beschouwd Kunnen toch onderzoekers inspireren over verklaringen

Asch volgde beide wegen.

Gelijk hebben en gelijk krijgenAsch verwachtte dat het voor mensen gemakkelijker zou zijn om bij hun standpunt te blijven als ze verwachtten dat hun gelijk achteraf zou blijken.

Variant 1 bij onderzoek van Asch 1 verandering: hij voegde toe dat op het einde alle dns feedback zouden krijgen

over de juiste of foute antwoorden Ook hier zeer veel fouten (36,7%) ongeveer evenveel als zonder feedback

Page 26: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

De steun van een geestverwant?Sommige dns zeiden dat de steun van 1 geestverwant al genoeg zou zijn om bij hun eigen oordeel te blijven.

Is een vreemde redenering, want als het van iemand anders afhangt of je ‘autonoom’ oordeelt, is je oordeel niet meer autonoom maar afhankelijk van het gedrag van die andere persoon

Variant 2 bij onderzoek van Asch 1 pseudodn voor echte dn die altijd juiste antwoord geeft ‘Maar’ 5% foute antwoorden (nog steeds veel voor simpele taak) Het effect van geestverwant bleef maar net zolang duren als die zich als

geestverwant bleef gedragen In interview achteraf ontkenden de dns dat ze dankzij de geestverwant juist

hadden geoordeeld. Ze gaven wel toe dat het hebben van hem aangenaam was. Verklaringen:

1) Doorbreken van unanimiteit van de meerderheid2) Het effect van een geestverwant hangt dus niet cruciaal samen met de

sociale steun die een individu aan hem/haar ontleent, maar met het doorbreken van de unanimiteit van de meerderheid.

3) Zodra het individu tegenover een duidelijk meerderheid stond, maakte de groepsgrootte niet meer uit.

De doorslaggevende rol van de trivialiteit van een beoordelingstaakVolgens de dns was het onderzoek hen ‘ter harte’ gegaan. De spanning en de eenzaamheid die de dns ervoeren, laten zien dat het hen wel degelijk iets kon schelen hoe ze antwoordden en dat het conflict tussen wat ze konden waarnemen en wat de andere groepsleden zeiden een pijnlijk innerlijk gevecht opleverde.

Onderzoek van Nissani en Hoefler-Nissani (1992): zie overzicht experimenten

4. Impliciete sociale invloed: minderheidsinvloed Variant 3 bij onderzoek van Asch: zie overzicht experimenten

15 echte deelnemers met 1 pseudodeelnemer (plaats 7) Niemand maakte fouten onder invloed psdn en niemand ging aan eigen oordeel

twijfelen Wel invloed op sociale gedrag: echte dns kijken verrast, maken opmerkingen,

uitlachen, … Interessant want:

1) Laat zien hoe mensen reageren op iemand die als enige een minderheidsstandpunt inneemt

2) Toont aan hoe zelfverzekerd mensen kunnen beweren niet door anderen beïnvloed te zijn, zelfs als ze dat wel zijn

Hoe kan een minderheid invloed uitoefenen?Hoe is het mogelijk dat vernieuwende opvattingen zich in een samenleving verspreiden? Hoe kan het dat er af en toe iets verandert in een samenleving?

Page 27: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

*Serge Moscovici zei: er moeten omstandigheden zijn waarin minderheden op een of andere manier vat krijgen op het oordeel van de meerderheid. Zijn project was gericht op het identificeren van die omstandigheden.

Theoretische analyse via normatieve en informatieve weg privaat of publiek oordeel

Wat een meerderheid zegt, kan bruikbare informatie opleveren die een individu kan gebruiken om tot een oordeel te komen, en langs die weg het openlijk oordeel van dat individu te beïnvloeden (= informatieve invloed).

De meerderheid kan het individu zich ook op een bepaalde manier doen gedragen om niet door de groep uitgesloten te worden (= normatieve invloed).

Een meerderheid kan daarom invloed hebben op het overte oordeel van een individu door het private oordeel van de minderheid te veranderen (= bij informatieve invloed).

Een minderheid kan zich ook overt door de meerderheid laten beïnvloeden zonder op covert niveau het oordeel van de meerderheid over te nemen (= bij normatieve invloed).

Minderheidsinvloed kan enkel langs informatieve weg. Minderheidsstandpunt bevat informatie die de meerderheid niet (meer) kan negeren

minderheid zal oordeel meerderheid beïnvloeden Minderheid kan invloed hebben op meerderheid dankzij een consequente gedragsstijl:

onwrikbaar en intern unaniem op het eigen standpunt blijven staan

Het basisparadigma van Moscovici Onderzoek van Moscovici et al. (1969): zie overzicht experimenten

Het gaat om een verandering van het private oordeel en niet louter om een verandering van het publieke oordeel

Meerderheid vs. Minderheid: fundamenteel verschillend?Volgens Moscovici is een consequente gedragsstijl een specifieke determinant van minderheidsinvloed. Dit impliceert dat die gedragsstijl bij een meerderheid van minder belang is. Dit komt niet overeen met de resultaten van Asch.

Dat een meerderheid wel en een minderheid niet de macht heeft om iemand uit te sluiten lijkt vrij waarschijnlijk

Over het algemeen is meerderheidsinvloed in private omstandigheden inderdaad geringer dan in publieke omstandigheden

Meta-analyse van Wood et al. (1994): ook in private omstandigheden heeft een meerderheid meer invloed dan een minderheid

Onderzoek van Weaver et al. (2007): zie overzicht experimenten Het lijkt er dus op dat het horen herhalen van (argumenten voor) een standpunt

de indruk wekt dat meer groepsleden het standpunt delen. Een minderheid die een consequent standpunt inneemt kan met andere

woorden klinken als een grotere groep.

5. Expliciete sociale invloed: het inwilligen van verzoeken*Stanley Milgram had kritiek op onderzoek van Asch: zijn taak was te triviaal waardoor het de dns onverschillig liet of ze juist oordeelden.

Page 28: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Milgram neemt de studies van Asch over: taak waarin mensen het echt belangrijk vinden om juist te oordelen: beoordeling van auditieve prikkels zoals die konden worden gebruikt in geluidssignalen bij luchtverkeersleiding resultaten leken op die van Asch

Milgram vroeg zich af of Europeanen evenveel conformisme vertonen als Amerikanen onderzoek in Frankrijk en Noorwegen leverde resultaten op die sterk leken op die van Asch in Amerika

Besluit impliciete sociale invloed te bestuderen in een situatie waarin mensen een moreel gewichtige beslissing moeten nemen, waarvan mag aangenomen worden dat die beslissing hen persoonlijk raakt.

Mensen confronteren met iemands verzoek om een medemens te martelen. Hij wilde sommigen er in die situatie getuige van laten zijn dat anderen dit verzoek inwilligden.

Zoals velen worstelde Milgram met de vraag hoe het mogelijk was dat mensen onschuldige medeburgers zozeer ontmenselijkten, dat ze hen als een ‘op te lossen probleem’ gaan beschouwen. (tijdens WOII)

Tijdens de processen in Neurenberg tegen oorlogsmisdadigers beweerden meerdere nazi’s dat ze ‘alleen maar bevelen uitvoerden’.

Milgram wilde aan tonen dat mensen in de ‘juiste’ omstandigheden verbijsterend ver gaan in het martelen van een medemens.

Hij droomde van een indrukwekkend carrière id sociale psychologie.

Voorproeven: te goed gelukt. Al zijn dns gingen door met folteren tot de proefleider hen stopte Selecte groep van zeer ambitieuze en competitieve studenten Geen variabiliteit in foltergedrag: lastig om determinanten ervan te

bestuderen

Vervolgonderzoek: Meer representatieve steekproef Folteren geloofwaardiger Schrik dat zijn oorspronkelijke bevinding (heel ver gaan met folteren) niet

meer zou optreden: Sommige ingrepen moesten de kans verminderen dat de dns zouden blijven folteren, terwijl andere die kans juist moesten verhogen.

Karig met informatie over sommige studies Hij vermeldde niet expliciet dat hij de medewerkers veranderen

naar een proefleider die zakelijker en autoritairder overkwam en naar een lln die zwakker leek

*Obedience to authority (boek Milgram, 1974): beschreef zijn methode niet altijd precies. Veel onduidelijkheden.

Page 29: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Omdat de analyse van die documenten zo’n ander beeld van de milgramstudies heeft opgeleverd dan het beeld dat de meeste onderzoekers tot dan toe hadden, is er de laatste jaren een nieuwe stroom publicatie op gang gekomen over Milgram en diens onderzoek. special issue in tijdschrift Theory and Psychology

Het basisparadigma van Milgram en het ‘finale vooronderzoek’Deelnemers uit alle lagen van de bevolking overtuigendere resultaten

Finale vooronderzoek van Milgram: zie overzicht experimenten

Alle deelnemers gingen tot het uiterste maar Milgram vermeldde dat “vrijwel alle” deelnemers alle schokken toedienden. Zo konden ze voor hun omgeving de schijn ophouden als ze dat wilden dat zij daar niet bij hoorden.

De ‘officiële’ Milgramstudies Officiële Milgramstudies: zie overzicht experimenten

De psychologische nabijheid van de leerlingPsychologische nabijheid = de mate waarin de leraar via diverse zintuigen de door de leerling gegenereerde prikkels kan waarnemen.

Experiment 1 en al zijn varianties

Naarmate de psychologische nabijheid van de leerling toenam, verschoof de relatieve macht van proefleider en leerling in het voordeel vd leerling

Deelnemers: In publicaties: meesten vertonen tekenen van grote spanning; zweten,

beven, stotteren, kreunen, op lippen bijten, nagels in vlees drukken, nerveuze lachbuien

Toont aan dat de situatie realistisch was

De kwetsbaarheid van de leerlingDe leerling kondigt aan dat hij een zwak hart heeft, Experiment 2

Het geslacht van de deelnemersMeeste dns waren mannen. Ook studies met vrouwen. Resultaten waren vrijwel identiek. Experiment 3

De uitstraling van leerling en opdrachtgever Experiment 4

De psychologische nabijheid van de proefleider Experiment 5 Sommigen gaven minder ernstige schokken dan ze volgens de instructies moesten doen en verzwegen dat voor de proefleider = rebellerend gedrag

Page 30: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Experiment 6

De veiligheidsgarantie van Yale? Experiment 7Het foltergedrag van de dns in de oorspronkelijke proeven was niet uitsluitend toe te schrijven aan hun vertrouwen in Yale University

Een impliciet sociaal contract?Veel dns die tot het maximum gingen, verklaarden hun gedrag door achteraf te zeggen dat alle betrokkenen volwassen waren, die hadden afgesproken mee te doen aan het onderzoek.

Experiment 8

De inhoud van instructies Experiment 9

Welk verzoek of wiens verzoek?Waar komt het machtsoverwicht vandaan? Experiment 10 Experiment 11 Experiment 12 Experiment 13

Proefleider die door speling van het lot gedegradeerd wordt tot slachtoffer, wordt behandeld alsof hij van begin af aan niets te zeggen had

Experiment 14

Ik ben maar een radertje… Experiment 15 Experiment 16 Experiment 17

De ‘verdwenen’ MilgramstudiesEr moeten meer studies zijn waarover Milgram nooit publicaties heeft uitgevoerd. Experiment 18

Waarom niet gepubliceerd? Leverde een van de laagste folterniveaus op die hij ooit had geobserveerd. Hij had al veel kritiek gekregen over het ethische gehalte van zijn onderzoek. Een

vriendenstudie zou wss nog ernstiger beschouwd worden. Onderzoek kon ernstige schade in vriendschap dns teweeg brengen Moeilijk om vriendenparen te vinden familieparen Bewust van de mogelijke schade in relatie: hij raadde leraar aan te liegen tegen lln en

te zeggen dat hij van begin wist dat het geen echte schokken waren

Page 31: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Hij gebruikte ook dezelfde gegevens in meerdere artikels zonder expliciet mee te delen dat hij bestaand materiaal hergebruikte. Daarnaast stelde hij soms studies voor als condities van experimenten en later dan weer als experimenten op zich. Er is een zekere ambiguïteit in de interpretatie van de resultaten.

Andere ethische vragen over de Milgramstudies Sommige dns vertoonden extreme tekenen van spanning (werd echter geminimaliseerd

in zijn publicaties). Weleens geopperd dat Milgram daar niet verantwoordelijk voor is, maar

geldt alleen voor zijn eerste studies. Hierna kende hij de gevolgen. Om juridische problemen voor te zijn: liet dns een verklaring tekenen

waarin ze de universiteit ontsloegen van elke rechtsvervolging vanwege de mogelijke nadelige gevolgen van hun deelname.

Tijdens de studies kon een dn niet zomaar stoppen. Zodra een dn vertelde dat hij/zij wilde stoppen, kreeg die eerst de 4 aansporingen. Dit werd herhaald per stap.

Sommige dns kregen helemaal geen debriefing. Sommigen kwamen er pas jaren later achter dat ze in werkelijkheid geen schokken hadden toegediend.

Milgrams documentaire Beweerde tegenover NSF (zijn subsidieverstrekker) dat hij de documentaire wilde maken

om toekomstige onderzoekers te helpen die zelf vervolgonderzoek wilden doen.

Tijdens of na het draaien van de beelden kreeg Milgram een ander doel: de medewerkers van NSF en andere leden vd wetenschappelijke gemeenschap overtuigen van de waarde van zijn onderzoek.

Geen evenwichtige en authentieke registratie van onderzoeksprocedure. Wel een zorgvuldig ontworpen verhaal met een door hem uitgekiende boodschap.

Strategisch geknipt. Onware resultaten gedeeld.

Selecteerde de dns zorgvuldig zodat ze voor hem het gewenste gedrag vertoonden.

Gina Perry: Film is louter propaganda voor Milgrams onderzoek. De documentaire is een nieuwe vorm van misleiding.

Conceptuele replicaties van het Milgramonderzoek Meeus en Raaijmakers (Experiment 1): zie overzicht experimenten Meeus en Raaijmakers (Experiment 2): zie overzicht experimenten Brief et al. (2000 – experiment 1): zie overzicht experimenten Brief et al. (2000 – experiment 2): zie overzicht experimenten

Toont dat het nog steeds mogelijk is om onderzoek te doen over het inwilligen van verzoeken van partijen met tegenstrijdige belangen, zelfs als een van de partijen een verzoek formuleert dat immoreel genoemd kan worden.

Page 32: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Beauvois et al. (2012): zie overzicht experimenten

Naar een verklaring? Tegenwoordig wordt van onderzoekers verwacht dat ze een theoretische verklaring (of

een aanzet daartoe) voorstellen van hun bevindingen. Het onderzoek levert pas een zinvolle bijdrage als het aantoonbaar deel uitmaakt van de empirische cirkel. Dit was het minst favoriete deel van Milgram.

Volgens Milgram kan een mens op 2 manieren functioneren:1) Als autonoom individu2) Als uitvoerder (agent) van opdrachten van anderen

De gewone manier van handelen is als autonoom individu, maar dat kan onder de invloed van prikkels in de omstandigheden omslaan naar de toestand waarin iemand zich beschouwt als uitvoerder = agentic shift

De agentic shift kan ontstaan wanneer mensen in volgende situatie terechtkomen:1) Verwachten dat iemand de leiding neemt2) Deze persoon waargenomen wordt als iemand die in de gegeven omstandigheden in de

positie is om leiding te nemen3) Ze zichzelf definiëren als behorend4) De doelstellingen van de leiding-nemende in een zinvol breder kader passen5) De richtlijnen van de leiding-nemende inhoudelijk passen in zijn rol

Als gevolg van de agentic shift gaan mensen:1) Aannemen dat ze alleen verantwoording schuldig zijn aan diegene wiens wensen ze

uitvoeren: ze moeten dus enkel de leidinggevende zijn richtlijnen opvolgen2) Hun aandacht alleen focussen op aspecten van de situatie die relevant zijn voor het

uitvoeren van de richtlijnen3) Zich niet verantwoordelijk achten voor de gevolgen van hun daden4) Ervan uitgaan wat ze doen irrelevant is voor hoe ze zichzelf zien

Eenmaal in de uitvoerdersmodus is het moeilijk om eruit te stappen omdat dit een desavouering van de leider impliceert.

Agentic shift wordt makkelijker ongedaan gemaakt als de leerling psychologisch nabij is

Milgram heeft na ontwikkeling van zijn theorie geen moeite gedaan om toetsbare hypothesen af te leiden en die te toetsen.Theorie Reicher en Haslam (2011 en 2012)Mensen hebben de neiging om te doen wat ih belang van hun groep is, ook als dat ten koste gaat van niet-groepsleden.

De PL is een van de onzen, de pseudodeelnemer niet meer.Perceptie is fragiel en kan verbroken worden:

Pseudodn psychologisch nabij PL gaat weg en laat dn in de steek 2 PL’s oneens: geen hechte groepen

Page 33: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

PL staat op zijn strepen: staat boven de dn PL bevelende toon

o Analyse toont aan: 4de aansporing (als bevel geformuleerd): nooit succes

Drijfveren andere partijen Milgramstudies Milgram: beroemd wworden Pseudodn en PL:

o Grote loyauteit bv. 25 jaar in dienst van dezelfde werkgevero “Ze werkten mee aan nobel doel”o Konden aanvullend inkomen goed gebruikeno Frequente salarisverhogingo MAAR: 1 vd acteurs nam al snel ontslag omdat hij het niet eens was

Milgram en de Holocaust Het onderzoek van Milgram is weleens voorgesteld als onderzoek dat licht wierp op de Holocaust en meer bepaald op de vraag waarom ‘gewone’ mensen anderen gruwelijke dingen konden aandoen. Maar recent onderzoek heeft hier ernstige vraagtekens bij gezet.

6. Impliciete en expliciete invloed: fundamenteel verschillend?

Volgens Milgram is er een fundamenteel verschil tussen conformisme (impliciete meerderheidsinvloed) en gehoorzaamheid (expliciete meerderheidsinvloed):1) Rol van hiërarchie: impliciete beïnvloeding gebeurt tussen gelijken, expliciete in een

hiërarchie2) Rol van imitatie: impliciete houdt imitatie in, expliciete niet3) Zelf gerapporteerde sociale druk: als mensen zich impliciet laten beïnvloeden,

onderschatten ze die invloed; bij expliciet is het voor henzelf duidelijk dat ze onder externe druk stonden.

Volgens Milgram was die laatste reden de belangrijkste. Ze deden immers wat de proefleider vroeg.

Onderzoek van Pronin, Berger en Molouki (2007): zie overzicht experimenten

7. Slotbeschouwing Relativering

Sociale invloed in heel veel omstandigheden ook ten goede werkt: een artiest of atleet kan met publiek nog beter presteren dan tijdens uren van eenzame studie en training.

Het verschijnsel dat mensen elkaar nadoen heeft ook zijn nut: alleen zo kunnen ze immers leren door observatie en zo hun eigen en elkaars leven aangenaam maken.

Page 34: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Hoofdstuk 4: Attitudes1. InleidingAttitude = een evaluatieve houding, bestaand uit een cognitief en een affectief aspect, tegenover iets (een attitudeobject)

Cognitief aspect = wat iemand over het attitudeobject weet of meent te weten descriptieve kennis

Affectief aspect = de positieve of negatieve gevoelens die het attitudeobject bij een individu oproept evaluatieve component

Eender welk identificeerbaar element in iemands leefomgeving kan het voorwerp vormen van een attitude (en dus een attitudeobject zijn).

Voorbeelden: tastbare voorwerpen, levenswijzen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen, kunstvormen, maatschappelijke instituties, …

De belangstelling van attitudes ontstond toen onderzoekers getroffen werden door de soms opmerkelijke constantie van het evaluatieve gedrag van mensen tegenover objecten over situaties en tijdstippen heen, gecombineerd met grote individuele verschillen tussen mensen.

Terwijl vaardigheden en karaktertrekken geacht worden te beschrijven hoe een individu ‘op zichzelf’ is, worden attitudes geacht de houding weer te geven die het individu heeft tegenover een bepaald object.

De veronderstelling dat attitudes, eenmaal gevormd, langdurig blijven bestaan en niet gemakkelijk veranderen, leidt bovendien tot de veronderstelling dat het zo mogelijk is gedrag op vrij lange termijn te voorspellen. Meer nog, een verandering in een attitude zou ook het gedrag veranderen (de ‘mentaliteitswijziging’ die tot gedragsverandering leidt)

Psychologen zijn vooral geboeid door de vraag hoe attitudes ontstaan, door welke mechanismen ze veranderen, en hoe ze zich verhouden tot waarneembaar gedrag

2. De (voorspellende waarde van) metingen van attitudesHet probleem met attitudes is dat ze covert zijn en dus niet rechtstreeks te observeren voor anderen dan de persoon die de attitude heeft.

Dat betekent dat het gedragingen moet betreffen die bepaald worden door de attitude en niet door andere gedragsdeterminanten.

De mening van attitudes door zelfbeschrijvingenZelfbeschrijvingen kunnen op verschillende manieren gevraagd worden, maar gemeenschappelijk aan alle metingen is dat ze een beroep doen op wat respondenten verbaal meedelen.

Page 35: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Maar: zijn zelfbeschrijvingen van attitudes wel beïnvloed door attitudes en alleen daardoor?De veronderstelling dat zelfbeschrijvingen attitudes weerspiegelen kan worden opgedeeld in de volgende, vaak betwistbare deelveronderstellingen:1) Mensen weten wat hun attitude is

Over sommige attitudeobjecten weten we niet goed wat we ervan vinden of hebben we er nog nooit over nagedacht. Sociale norm om een antwoord te geven: bedenken ter plekke een antwoord terwijl ze eigenlijk niet goed weten wat hun attitude erover is.

2) Ze zijn bereid hun attitude mee te delen Zelfs als mensen weten wat hun attitude is, staat het niet vast dat ze die aan

de onderzoekers willen meedelen (omdat er vb. een sociale norm rond bestaat = sociaal wenselijkheidseffect).

Daarnaast vermoeden respondenten soms wat onderzoekers willen vaststellen. Dan geven ze de antwoorden die de onderzoeker graag lijken te krijgen = vraageffecten

3) Naast de attitude zijn er geen andere gedragsdeterminanten van de zelfbeschrijvingen Ook de situatie waarin iemand met een attitudeobject te maken krijg is van

invloed op het gedrag.

Zelfbeschrijvingen als metingen van attitudes berusten op veronderstellingen die niet altijd geldig zijn. Waarom kunnen zelfbeschrijvingen wel handig zijn? Om menselijk gedrag te begrijpen en weten waarom mensen bepaalde dingen tegen en over zichzelf en anderen zeggen

Attitudes en gedragProbleem: zelfbeschrijvingen kunnen evaluatief niet-verbaal gedrag tegenover attitudeobjecten vaak niet of nauwelijks voorspellen.

Correlatie tussen de gerapporteerde attitudes en de overte gedragingen was in veel gevallen laag.

Enkele bezwaren rond attitudes:1) Er is geopperd dat niet algemene attitudes tegenover attitudeobjecten iemands

gedragingen voorspellen, maar wel attitudes tegenover die concrete gedragingen zelf. Zodra een onderzoeker per te voorspellen gedrag een attitude moet gaan

meten, verliest het concept die kracht.2) Er is geopperd dat attitudemetingen moeten gebeuren in dezelfde situatie als het niet-

verbale gedrag en dat met een beperkte tussentijd. Doet afbreuk aan de kracht vh attitudebegrip, die mede stoelt op de gedachte

dat attitudes door hun duurzaamheid en situatie-onafhankelijkheid gedrag op termijn en in veel situaties kunnen voorspellen.

3) Attitudes voorspellen het gedrag enkel in samenhang met andere gedragsdeterminanten, voornamelijk:

Subjectieve norm over het gedrag = welk gedrag anderen wenselijk lijken te achten, gewogen in functie van hoe belangrijk het individu hun mening acht

Page 36: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Subjectieve macht over het gedrag = de mate waarin het individu meent het gedrag naar eigen wens te kunnen uitbrengen en hindernissen te kunnen overwinnen.

Hoe meer determinanten er in de gedragsvoorspelling moeten worden betrokken, hoe minder er overblijft van de veronderstelde eenvoud van een attitudebenadering van gedrag.

Er zijn 2 mogelijkheden:1) Ofwel zijn metingen van attitudes ondanks alle kritische overwegingen valide, maar

vormen ze geen belangrijke determinant van niet-verbaal gedrag2) Ofwel zijn attitudes misschien wel belangrijke determinanten van niet-verbaal gedrag,

maar vormen zelfbeschrijvingen geen goede meting ervan.

Indirecte meting van attitudesRemedies voor het probleem van zelfbeschrijvingen:1) Sommige onderzoekers nemen in hun vragenlijst een leugenschaal of een sociale

wenselijkheidsschaal op.2) Bogus pipeline = mensen worden in de waan gebracht dat de onderzoekers middelen

hebben om na te gaan dat hun antwoorden oprecht zijn bv. fysiologische meetapparatuur

Uiteindelijk is men op zoek gegaan naar andere metingen die niet berust zijn op zelfbeschrijvingen of wel gebaseerd op zelfbeschrijvingen maar waarbij ze niet weten dat het attitudemetingen zijn: indirecte metingen.

Indirecte meting = meten impliciete attitudes

Verschil impliciete en expliciete attitudes: Impliciete attitudes = attitudes waarvan mensen zich niet realiseren dat ze

die hebben Expliciete attitudes = attitudes waarvan mensen zich bewust zijn en die ze

kunnen rapporteren.

Als indirecte metingen andere attitudes aan het licht brengen dan zelfbeschrijvingen, dan kan dat er inderdaad op wijzen dat er attitudes of aspecten van attitudes zijn waar mensen geen rekenschap van geven en dus niet kunnen rapporteren. MAAR kan er ook op wijzen dat ze zich wel bewust zijn vd attitudes maar dat ze die niet willen rapporteren.

De uitkomsten van indirecte metingen zijn te ambigu om ze zonder meer ‘impliciete attitudes’ te noemen

Sommige indirecte metingen maken gebruik van kennis over fysiologische processen, andere van kennis over hoe mensen informatie verwerken.

Affective priming testEen van die laatste categorie noemt de: affective priming test (APT)

Page 37: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

De APT steunt op het verschijnsel dat als mensen nieuwe informatie verwerken ze dat gemakkelijker en sneller doen als ze net tevoren met gerelateerde informatie bezig waren.

Onderzoek van Fazio et al. (1995): zie overzicht experimenten

Wat te onderzoeken valt is of scores op de ATP gedragingen voorspellen die theoretisch afhangen van attitudes en of ze dat beter doen dan zelfbeschrijvingen.

Sinds het eerste onderzoek over ATP zijn er allerlei varianten van de test ontwikkeld De onderzoekers vergelijken dan de responstijden bij de combinaties van te

beoordelen/lezen/bekijken prikkels en voorafgaande items in plaats van veranderingen in responstijden

Attitudes en gedrag ‘revisited’Scores op ATP voorspellen soms niet-verbale overte gedragingen die scores op vragenlijsten niet kunnen voorspellen.

Bij de eerste studies met de ATP: Dns kwamen bij het verlaten van het laboratorium zwarte onderzoeker tegen (die

niet wist hoe ze gescoord hadden) en die met elke dn een kort gesprek aanknoopte De ATP-score voorspelde deze vriendelijkheid significant, terwijl de score op een

eveneens ingevulde racismevragenlijst dat niet deed

Ook gezichten beoordelen: zwarte personen minder aantrekkelijk. Scores op de ATP voorspelden de beoordeling niet

Het lijkt er dus op dat gedragingen die zelf een zelfbeschrijvingscomponent bevatten beter te voorspellen zijn door zelfbeschrijvingen, en dat andere gedragingen te voorspellen zijn door indirecte metingen

Ten slotte is het zo dat sociale wenselijkheid en vraageffecten antwoorden op vragenlijsten soms mee beïnvloeden, maar niet volledig bepalen.

Veel onderzoekers suggereren daarom dat een goede gedragsvoorspelling vooral mogelijk is met een combinatie van directe en indirecte metingen.

3. De vorming van attitudesDe overgrote meerderheid van onderzoekers neemt aan dat attitudes ontstaan door een leerproces. Dit leerproces kan allerlei vormen aannemen: propositioneel leren, expliciete of impliciete sociale beïnvloeding, eigen ervaringen met het attitudeobject of zelfs eigen gedragingen tegenover het attitudeobject.

Evaluatief lerenSignaal leren = vorm van klassieke conditionering waarbij een individu, door het verschijnsel dat een neutrale prikkel een aantal keren samen optreedt met een belangrijke want betekenisvolle gebeurtenis, leert dat de neutrale prikkel de gebeurtenis voorspelt.

Page 38: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Evaluatief leren = vorm van klassieke conditionering waarbij een neutrale prikkel een evaluatieve betekenis verwerft doordat hij een aantal keren samengaat met een betekenisvolle gebeurtenis.

Betekenisvolle gebeurtenis = een onvoorwaardelijke prikkel Hij lokt een onvoorwaardelijke respons uit

Op het moment dat iemand het verband geleerd heeft tussen de neutrale prikkel en de onvoorwaardelijke prikkel neutrale prikkel lokt een gedrag uit die hij eerder niet uitlokte (voorwaardelijke respons) neutrale prikkel is nu een ‘voorwaardelijke prikkel’ geworden voorwaardelijke prikkel krijgt betekenis doordat hij is samengegaan met de onvoorwaardelijke prikkel.

Onderscheid tussen signaalleren en evaluatief leren:1) Verschillende functies in het gedrag:

Signaalleren: een individu leert belangrijke gebeurtenissen te voorspellen en zich erop voor te bereiden. Vanuit biologisch oogpunt is hoe mensen met de onvoorwaardelijke prikkel omgaan van belang.

Evaluatief leren: Een individu leert gebeurtenissen te vermijden of op te zoeken. Levert ook biologische voordelen op.

2) Beide verlopen gemakkelijker naarmate de contiguïteit tussen de aanvankelijk neutrale prikkel en de belangrijke gebeurtenis sterker is.

3) Contingentie tussen aanvankelijk neutrale prikkel en belangrijke gebeurtenis: Signaalleren: logische samenhang is nodig. Evaluatief leren: logische samenhang is niet of in mindere mate nodig.

4) Als een prikkel een belangrijke gebeurtenis goed voorspelt, leert het individu niet meer gemakkelijk dat er andere prikkels die gebeurtenis ook kunnen voorspellen.

Signaalleren: blokkering treedt op. Evaluatief leren: blokkering treedt niet op.

Evaluatief leren lijkt een zeer algemene determinant van attitudes tegenover uiteenlopende attitudeobjecten.

Evaluatief leren is onder meer van invloed op hoe mensen andere mensen en groepen mensen zien, maar ook hoe ze producten en kenmerken evalueren.

Ten slotte is een via evaluatief leren ontwikkelde of veranderde attitude vrij robuust, in de zin dat ze niet zo gemakkelijk weer verandert onder invloed van latere ervaringen.

Onderzoek van Baeyens et al. (1990): zie overzicht experimenten Ontwikkeling van attitudes tegenover mensen

Onderzoek van Olson en Fazio (2006, studie 2): zie overzicht experimenten Evaluatief leren kan ook bijdragen aan de verandering van bestaande

attitudes

Page 39: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Prikkelveralgemening: het leerproces beïnvloedt de evaluatieve betekenis van prikkels die lijken op de prikkels die in het leerproces betrokken waren, maar die tijdens het leerproces zelf niet optraden. treedt vooral op als de neutrale prikkel die zelf niet gepaard gaat met de onvoorwaardelijke prikkel in de loop vh leerproces niet optreedt

Tegenovergestelde: prikkeldiscriminatie: een neutrale prikkel die lijkt op een in een leerproces betrokken prikkel, blijft dan neutraal of krijgt zelfs een tegenovergestelde betekenis

Evaluatief leren kan plaatsvinden zonder dat het lerende individu zich bewust is van het samen optreden van de neutrale en de onvoorwaardelijke prikkel.

Consensus over de gedachte dat contingentie niet nodig is voor evaluatief leren, en a fortiori de perceptie van contingentie niet.

ContactconditioneringContactconditionering = ‘mere exposure’ = wanneer een potentieel attitudeobject vrij nieuw is voor het individu, en niet van meet af aan sterke reacties uitlokt bij het individu, kan herhaalde blootstelling eraan voldoende zijn om een gunstige attitude tegenover het object te laten ontstaan.

Baanbrekende demonstraties van ‘mere exposure’ Onderzoek van Zajonc (Experiment 1, 2 en 3): zie overzicht experimenten

Experiment 1: Het ‘mere exposure’-effect trad met andere woorden sterker op bij nieuwe prikkels; nadien waren er steeds meer bijkomende aanbiedingen nodig om even grote veranderingen in de beoordeling uit te lokken.

‘Mere exposure’ is geen artefactDe artefactverklaring impliceert dat ‘mere exposure’ alleen optreedt:1) Bij mensen

Ook allerlei zoogdieren vertonen ‘mere exposure’-effecten

2) Als de aanbiedingsfrequentie binnen ppn wordt gemanipuleerd en alleen als de dns zich bewust zijn van de verschillende frequenties

Onderzoek van Moreland en Bach (1992): zie overzicht experimenten Meta-analyse: effecten wanneer mensen zich niet bewust zijn vd

verschillende frequenties zijn doorgaans sterker dan als mensen zich bewust zijn van de verschillende frequentie waarmee ze de attitudeobjecten waren tegengekomen

Onderzoek van Zajonc et al. (2000): zie overzicht experimenten

3) Als attitudes gemeten worden via zelfbeschrijvingen of andere gedragingen die dns willekeurig kunnen aanpassen

Onderzoek van Harmon-Jones en Allen (2001): zie overzicht experimenten Suggereert: herhaalde aanbieding tot een verhoging van positieve affectieve

reacties leidt, maar niet tot een afname van negatieve affectieve reacties.

Page 40: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

‘Mere exposure’ buiten het laboratorium: van het genieten van kunst tot in het stemhokje Onderzoek van Cutting (2003): zie overzicht experimenten

Meskin, Phelan, Moore en Kieran: patroon treedt NIET op wanneer de prikkels al bij aanvang uitgesproken negatief beoordeeld worden:Schilderijen die door de meeste mensen uitgesproken lelijk worden gevonden na herhaaldelijke projecties in de pauzes van colleges worden door de aanwezige studenten als nog lelijker beoordeeld dan zonder herhaaldelijke projectie.

Verschillende auteurs hebben hoge positieve relaties gerapporteerd tussen de frequentie waarmee politieke kandidaten in de media komen en hun succes bij verkiezingen. Onderzoek van Schaffner et al. (1981, studie 2): zie overzicht experimenten

Kenmerken van ‘mere exposure’‘Mere exposure’ is niet beperkt tot enkel visuele waarneming. Het is ook aangetoond bij geuren, smaken, tactiele informatie en auditieve informatie.

Onderzoek van Mita et al. (1977): zie overzicht experimenten Onderzoek van de Zilva et al. (2013, experiment 1): zie overzicht experimenten

Het weglaten van een contextprikkel verstoorde het ontstaan van ‘mere exposure’ dus niet, maar het veranderen van de contextprikkel deed dat wel.

Naar een verklaringEen toetsbare predictie is dat ‘mere exposure’ alleen optreedt als de herhaalde aanbieding in aangename omstandigheden plaatsvindt. Vindt ze in onaangename omstandigheden plaats, dan zou een omgekeerd effect moeten optreden.

Onderzoek van Saegert et al. (1973): zie overzicht experimenten Experimenten waarin evaluatief leren van ongunstige attitudes succesvol

verloopt, scheppen blijkbaar omstandigheden waarin het evaluatieve leerproces sterker is dan contactconditionering.

Volgens Harrison: neemt responscompetitie bij herhaald contact af omdat een respons(categorie) dominant wordt. De onaangename spanning neemt af, wat ertoe leidt dat aan het attitudeobject meer aantrekkelijkheid wordt toegeschreven.

Uit deze hypothese vallen allerlei toetsbare hypothesen uit af te leiden: Responscompetitie leidt tot een negatieve evaluatie van prikkels.

Herhaaldelijk getoetst en falsificatiepogingen doorstaan

Nieuwe prikkels lokken responscompetitie uit, die met herhaald contact daalt. Herhaaldelijk getoetst en falsificatiepogingen doorstaan

Nieuwe prikkels lokken negatieve evaluaties uit.

Page 41: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Als ‘mere exposure’ vooral optreedt ten aanzien van aanvankelijk neutrale objecten, hoezo kan dan worden beweerd dat de initiële attitude negatief was en dat dit essentieel is bij het ontstaan van ‘mere exposure’-effecten?

En hoe zou ‘mere exposure’ ontstaan bij zeer jonge kinderen en dieren, voor wie er toch ooit een echte ‘eerste keer’ is voor objecten en kenmerken van objecten?

Een afname van responscompetitie leidt tot minder negatieve evaluatie. Herhaaldelijk getoetst en falsificatiepogingen doorstaan

De positievere evaluatie van herhaald aangeboden prikkels is het gevolg van een daling van die negatieve evaluatie.

Herhaald contact doet een indicator van positief affect toenemen, maar doet een indicator van negatief affect niet afnemen.

Processing fluency = 1) Herhaald contact met prikkels vergemakkelijkt de verwerking van informatie over die

prikkels2) Vlotte informatieverwerking, vooral als die nog vlotter is dan het individu verwacht

had, is hedonistisch niet neutraal, maar lokt een positief affect uit.

‘Processing fluency’ verklaart waarom ‘mere exposure’ sterker is bij subliminale dan bij supraliminale aanbiedingen.

Als mensen beseffen dat ze een attitudeobject herhaaldelijk zijn tegengekomen, verrast het hen niet dat ze informatie over dat object vlot kunnen verwerken. Deze vlotte informatieverwerking lokt daardoor niet zoveel positief affect uit als wanneer ze als een verrassing komt.

Voor zover een positief affect optreedt, gaan mensen het niet zo gemakkelijk toeschrijven aan de aantrekkelijkheid van het attitudeobject zelf, want ze beseffen dat het aangename gemak veroorzaakt is door gewenning.

Verklaart ook effecten van andere determinanten, waarvan aan te nemen is dat ze de informatieverwerking vergemakkelijken. Bv. symmetrie

Het is dus een spaarzame interpretatie, want ze verklaart aan de hand van een beperkt aantal concepten een breed scala aan verschijnselen.

Een speciaal geval van contactconditionering: het waarheidseffectIs het zo dat mensen een bewering waaraan ze vaker blootgesteld zijn, daardoor meer waar vinden?

In studies over het waarheidseffect:Dns lezen/horen een aantal beweringen weer beweringen beoordelen of beweringen waar of vals zijn Van beweringen die al aangeboden zijn, denken dns vaker dat ze waar zijn dan van nieuwe beweringen.

Onderzoek van Begg en Armour (1991, studie 1): zie overzicht experimenten

Page 42: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Toont aan dat iemand een reputatie kan krijgen door beweringen over de verachtelijke of grootse daden die hij/zij niet heeft vertoond.

Het is een open vraag of iemand ook een reputatie kan krijgen op grond van voorspellingen over de verachtelijke of grootse daden die hij/zij in de toekomst vermoedelijk niet zal vertonen.

Hoe kan het waarheidseffect worden verklaard?1) Zoals bij affectieve mere exposure-effecten speelt ‘cognitive fluency’ een rol. Herhaling

zorgt ervoor dat een mededeling gemakkelijker verwerkt wordt, en dat veroorzaakt positief affect dat iemand voor een indicatie kan houden dat hij/zij ermee instemt.

2) Speelt ook mee dat mensen zich doorgaans beter herinneren wat ze gehoord/gelezen hebben dan van wie of waar ze het gehoord/gelezen hebben.

Herhaling kan de indruk wekken dat meerdere mensen die bewering onderschrijven, wat de bewering geloofwaardiger doet lijken.

4. Attitudeverandering via gedragsveranderingOnderzoekers hebben zich al vroeg gebogen over de mogelijkheid dat gedragingen op hun beurt attitudes beïnvloeden.

Cognitieve-consistentietheorie = gaat ervan uit dat mensen het onprettig vinden tegenstrijdigheden te ervaren tussen de elementen in wat ze over zichzelf en/of de wereld om hen heen menen te weten.

Een mogelijkheid om de tegenstrijdigheid op te heffen, is de attitude veranderen. Als dat gebeurt is de attitudeverandering een gevolg van overt gedrag.

De bekendste cognitieve-consistentietheorie is de cognitieve-dissonantie-theorie van Festinger (1957).

De cognitieve-dissonantietheorieUitgangspunt = dat iemands kennis een systeem is van cognitieve elementen (cognities).

Cognities zijn de kleinste eenheden van kennis die op zinvolle wijze te identificeren zijn. Sommige cognities gaan over het zelf, andere over de sociale of niet-sociale buitenwereld. De relatie tussen 2 cognities kan op 3 manieren:

Irrelevant = als uit de ene cognitie niets volgt ten aanzien van het andere Consonant = als uit de ene cognitie logischerwijze de andere volgt Dissonant = als uit de ene logischerwijze het tegengestelde van het andere

volgt

In iemands cognitieve systeem onderhouden de meeste cognities uiteraard relaties met meer dan 1 andere cognitie. Rond elk van die twee cognities hangt een cluster van cognities. Sprake van totale dissonantie in dat deel vh cognitieve systeem.

Page 43: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Een belangrijke veronderstelling van de theorie is dat de cognitieve dissonantie aversief is. Mensen trachten het ontstaan ervan te voorkomen, de toename te vermijden en de bestaande dissonantie te reduceren of te elimineren.

Cognities over de buitenwereld zijn moeilijker te veranderen dan cognities over het eigen gedrag.

Binnen cognities over het eigen gedrag zijn cognities over covert gedrag (gevoelens, …) makkelijker te veranderen dan cognitief over overt gedrag.

Een voor de hand liggende hypothese = dat mensen zich ongemakkelijk voelen bij een voldoende sterke dissonantie tussen twee clusters van cognities, en dat dit ongemak verdwijnt door attitudeverandering.

Onderzoek van Elliot en Devine (1994): zie overzicht experimenten

Er zijn ook andere hypothesen uit af te leiden:1) Als mensen ertoe verleid worden om gedrag te vertonen dat tegen hun attitude ingaat,

zullen ze hun attitude bijstellen zodat deze attitude meer conform wordt met het gedrag.2) Dit treedt des te meer op naarmate het gedrag minder beloond werd.3) Als mensen een onherroepelijke keuze maken tussen objecten die allebei aantrekkelijke

kanten hebben, zullen ze het niet-gekozen object devalueren en het gekozen object opwaarderen.

4) Dit verschijnsel is sterker naarmate de keuze moeilijker was5) Als mensen een gedrag nalaten omdat ze weten dat het bestraft wordt, zijn ze na het

wegvallen van de strafdreiging meer geneigd het gedrag te blijven nalaten naarmate de strafdreiging kleiner was.

Onderzoek geïnspireerd door de cognitieve-dissonantietheorieLeidt tegenattitudinaal gedrag tot attitudeverandering? Onderzoek van Festinger en Carlsmith (1959): zie overzicht experimenten

Leidt het maken van een keuze tot de re-evaluatie van de opties?Opwaardering van het gekozen en devaluatie van het niet-gekozen object Onderzoek van Brehm (1956): zie overzicht experimenten Onderzoek van Gawronski et al. (2007, experiment 1): zie overzicht experimenten Onderzoek van Schultz et al. (1999): zie overzicht experimenten Onderzoek van Coppin et al. (2010): zie overzicht experimenten Onderzoek van Egan et al. (2007): zie overzicht experimenten

In het begin van de 21ste eeuw is een methodologische kritiek geopperd op postdecisiere-evaluatie-experimenten:

Houdt in dat mensen na een moeilijke keuze de keuzeopties helemaal niet re-evalueren

Wat bij de tweede attitudemeting tot uiting komt, zou een vooraf bestaande voorkeur zijn die bij de eerste attitudemeting nog niet helemaal tot uiting was kunnen komen (vb. omdat de mensen moesten wennen aan de meetschaal).

Page 44: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Bovendien speelde mee dat dns het maken van een keuze eigenlijk een bijkomende attitudemeting doorliepen. De tweede meting was dus eigenlijk de derde meting.

Attitudeonderzoekers publiceren weerwoord in sociaalpsychologisch tijdschrift

Allerlei onderzoeksopzetten om de geldigheid van de kritiek te toetsen

Onderzoek van Shultz et al. (1999): zie overzicht experimenten Onderzoek van Sharot et al. (2010, experiment 1, 2, 3): zie overzicht experimenten Onderzoek van Egan et al. (2010): zie overzicht experimenten

Zelfperceptie, zelfaffirmatie en evaluatieve gedragsaanstekingBetekent dit dat de theorie bewezen is? Neen, theorie is nooit bewezen. Er zijn meerdere alternatieven voorgesteld.

ZelfperceptietheorieZelfperceptietheorie = mensen leiden hun attitudes af uit hun gedrag, net zoals ze attitudes van andere mensen afleiden uit het waarneembare gedrag van anderen.

Als het om een gedrag gaat waarvan ze niet denken dat het door dwingende situationele factoren uitgelokt is, kunnen ze afleiden dat ze ‘blijkbaar’ een bepaalde attitude hebben.

Volgens de theorie is een onaangename tegenspraak tussen wat iemand over de eigen attitude meent te weten en wat hij/zij over het eigen gedrag weet dus irrelevant voor de mate waarin gedrag attitudeverandering veroorzaakt.

Probleem: de zelfperceptietheorie maakt voor vele situatie exact dezelfde predicties als de cognitieve-dissonantietheorie en dat maakt het moeilijk om de theorieën tegenover elkaar af te zetten.

ZelfaffirmatietheorieZelfaffirmatietheorie = uitleggen waarom mensen ongemakkelijk worden van inconsistentie tussen wat ze weten dat ze hebben gedaan en wat ze weten dat ze aan overtuiging koesteren of verkondigen.

Als er tegenstrijdigheden zijn tussen wat mensen openlijk doen en wat ze bij zichzelf denken/zeggen wordt hun gevoel van morele goedheid bedreigd.

Ook hier enkele predicties hetzelfde als bij cognitieve-dissonantietheorie.

Interessant = de theorie doet een aantal voorspellingen over de omstandigheden waarin consistenties tussen gedrags- en attitudecognities tot meer attitudeverandering leiden.

Wie een hoge zelfwaardering heeft, of net aan de eigen kwaliteiten heeft gedacht, vertoont vaak vleiende cognities over het eigen zelf.

Page 45: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Evaluatieve gedragsaansteking Bleek dat het door de theorie voorspelde effect van de grootte van de beloning op

attitudeverandering na tegenattitudinaal gedrag niet optrad als de beloning verbijsterend groot was

Tegenattitudinaal gedrag bleek ook tot indrukwekkende attitudeverandering te leiden als mensen op eender welke manier van streek gemaakt werden. Bv. ook onverdiende straf

Het leidt weinig twijfel dat de ‘evaluatieve gedragsaanstekingshypothese’ een mechanisme betreft dat in menselijk gedrag soms optreedt.

5. Slotbeschouwing/

Page 46: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Hoofdstuk 5: Stereotypes1. Wat zijn stereotypes?Stereotype = een in het geheugen opgeslagen, georganiseerde en vereenvoudigde verzameling kennis over een groep personen; soort theorie over een groep.

Leden van een (sub)cultuur delen vaak stereotypes.

In de praktijk: mensen hebben vooral stereotypes over opvallende groepen.

Asymmetrische stereotypering = over de groep die als ‘basislijn’ geldt ontstaan vaak minder uitgesproken stereotypes dan over andere groepen.

Zelfstereotypering = zichzelf eigenschappen toewijzen op grond van hun stereotype van hun eigen groep.

Stereotypes bevatten vele soorten informatie:1) Declaratieve kennis: zowel informatie over de centrale tendens als over de variabiliteit2) Affectieve reacties: neiging om positief of negatief te staan tov leden ve groep3) Normatieve verwachtingen: de verwachtingen waaraan de groepsleden volgens de

waarnemer zouden moeten voldoen

Stereotypes zijn niet foutief, maar stereotypes wekken meestal een foutieve indruk over groepen omdat die tamelijk veel afwijken van de centrale tendens. De variabiliteitsinformatie stelt id meeste stereotypes de verschillen tss de groepsleden geringer voor dan ze in werkelijkheid zijn.

Veel onderzoek gaat over hoe stereotypes het gedrag van mensen ten onrechte beïnvloeden, wat de indruk kan wekken dat stereotypes altijd problematisch zijn.

Stereotypes zijn vaak moeilijk te veranderen. hoe komt dat?

Vooroordeel = als een oordeel over groepsleden louter of mede tot stand komt op grond van een stereotype en niet of te weinig gebaseerd is op individuele gedragingen of kenmerken.

Discriminatie = soms worden mensen op grond van hun groepslidmaatschap anders bejegend dan mensen die tot andere groepen behoren.

2. Hoe zijn stereotypes te meten?Stereotypes zijn covert en dus niet rechtstreeks waar te nemen.

2 soorten metingen mogelijk:1) Affective priming test: (uit het hoofdstuk attitudes) Het attitudeobject is de groep en de

attitude is het affectieve aspect van het stereotype van die groep.

Page 47: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

2) Impliciete associatietest (Greenwald, McGhee & Schwartz, 1998):kan niet enkel het affectieve aspect van stereotypes onderzoeken, maar ook de declaratieve elementen.

Onderzoek van Hein et al. (2011): zie overzicht experimenten Dns zagen mensen met mentale handicap negatiever

3. Waar komen stereotypes vandaan?Categorisering als eigenschap van informatieverwerkingMensen worden elke dag met veel info geconfronteerd. Informatie-elementen opdelen in groepen (categoriseren) en samenvattende info opslaan over die groepen in plaats van over elk individueel element, biedt de nodige vereenvoudiging.

Niemand kan functioneren zonder allerlei dingen als bekend te veronderstellen op grond vd groepen waartoe deze medemensen schijnbaar behoren.

Zodra mensen elementen categoriseren, hebben ze de neiging om verschillen tss groepen als groter waar te nemen dan die in werkelijkheid zijn en verschillen binnen groepen kleiner te zien dan ze in werkelijkheid zijn.

Het opbouwen van een (gunstig) zelfbeeldSociale identiteit = dat deel van iemands zelfbeeld dat gebaseerd is op het lidmaatschap van sociale groepen. Mensen streven naar positieve sociale identiteit.

Ingroep favoritisme = de neiging om gunstiger te denken over leden vd eigen groepen dan over leden van andere groepen

Het in stand houden van de maatschappelijke status quoSoms komen stereotypes over sociale groepen andere groepen goed uit, omdat ze rechtvaardiging bieden van maatschappelijke verhoudingen die deze andere groepen graag in stand willen houden of die psychologisch ongemakkelijk onder ogen te zien zijn. stereotypes die door bepaalde groepen strategisch worden gekoesterd

4. Stereotypes en de verwerking van informatie over personen

Wie het gedrag van mensen bestudeert, kan de indruk krijgen dat het doorgaans overduidelijk is wat ze aan het doen zijn. In werkelijkheid komt er bij de identificatie van gedrag heel wat interpretatie aan te pas.

Interpretatie is spontaan en vrijwel automatisch. Hierdoor hebben mensen te maken met negatief realisme.

Negatief realisme = de neiging om te denken dat de waargenomen werkelijkheid de objectieve werkelijkheid is.

Al deze interpretaties kunnen beïnvloed worden door stereotypes.

Page 48: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Stereotypes en de identificatie van gedrag Onderzoek van Plant et al. (2004, Experiment 1): zie overzicht experimenten Onderzoek van Duncan (1976): zie overzicht experimenten

Stereotypes sturen hoe mensen informatie aanvullenAls mensen informatieve aanvullen met het stereotype beseffen ze vaak achteraf niet meer dat het om een eigen aanvulling gaat en denken ze dat ze de info meegeleverd hebben gekregen, wat kan leiden tot valse herinneringen. Onderzoek van Dunning en Sherman (2007): zie overzicht experimenten

Stereotypes bepalen mee hoe mensen gedrag verklarenMensen stellen zich vaak de vraag waarom anderen (en zijzelf) doen wat ze doen.

Onderzoek van Barrett en Bliss-Moreau (2009): zie overzicht experimenten Voor de hand liggende conclusie: als een vrouw en een man dezelfde emotie

(lijken te) vertonen, mensen de emotie van de vrouw meer verklaren op grond van haar persoonlijkheid dan de emotie van de man.

5. Stereotypes bepalen mee hoe we mensen beoordelenAssimilatie = als stereotypes mee bepalen wat mensen lijken te doen, hoe hun gedrag te verklaren lijkt, en hoe waarnemers informatie aanvullen, ligt het voor de hand dat stereotypes mee het oordeel bepalen dat waarnemers over mensen vellen.

Onderzoek van Arbuckle en Williams (2003): zie overzicht experimenten

Stereotypes bevatten ook normatieve verwachtingen: ze zeggen hoe iemand zich zou moeten gedragen en wat de levensomstandigheden van die persoon zouden moeten zijn Onderzoek van Biernat et al. (1991, Experiment 2): zie overzicht experimenten

Verklaring waarom compliment soms denigrerend aanvoelt Extra pijnlijk bij “voor een vrouw” of “voor een man”

Dat stereotypes als norm functioneren kan ervoor zorgen dat contrast optreedt in plaats van assimilatie.

Contrast = als een groepslid in overdreven mate als afwijkend van de groep wordt gezien.

6. Stereotypes bepalen mee overt gedragStereotypes bepalen op grond van hun invloed op hoe mensen informatie verwerken en op grond van hun invloed op hoe mensen oordelen, ook hun gedrag tegenover anderen.

Mensen proberen ofwel niet te discrimineren ofwel te verbergen dat ze dat doen. Wie de ‘werkelijke’ invloed van stereotypes op gedrag wil bestuderen, zal daarom vaak moeten verbergen dat het onderzoek over stereotypes gaat.

Onderzoek van Gabriel en Banse (2006): zie overzicht experimenten Onderzoek van Hebl et al. (2002): zie overzicht experimenten

Page 49: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Zelfs als mensen onbevooroordeeld proberen te spreken/schrijven over groepen die ze steunen en groepen waar ze tegen zijn, maken ze onderscheid in hun taalgebruik tussen deze groepen.7. Wanneer beïnvloeden stereotypes informatieverwerking,

oordelen en gedrag?Stereotypes kunnen de informatieverwerking en iemands gedrag maar beïnvloeden als ze geactiveerd zijn. Of dat gebeurt hangt af van de context, de waarneembaarheid van het groepslidmaatschap en de mate waarin het stereotype eerder geactiveerd is.

Stereotypes die vaak geactiveerd worden, raken chronisch toegankelijk.= in veel situaties en tav veel mensen geactiveerd worden, ook als hun gedrag of uiterlijk hun groepslidmaatschap niet nadrukkelijk verraadt.

Chronische toegankelijkheid hangt ook af van kenmerken vd individuele waarnemende persoon.

Geactiveerde stereotypes bepalen de informatieverwerking en het overte gedrag van een waarnemer (W) tav een persoon (P) id volgende omstandigheden:- weinig info over P- W kan door tijdsdruk weinig individuerende info over P verwerken- stereotype lijkt valide en nuttige info over P te bevatten- W is weinig gemotiveerd om individuerende info over P te verwerken- gunstig voor zelfbeeld van W- W moet geen verantwoording afleggen- omdat W al heeft bewezen niet-stereotiep te denken

Stereotypes en de bescherming van het zelfbeeld Onderzoek van Sinclair en Kunda (2000, studie 2): zie overzicht experimenten Onderzoek van Sinclair en Kunda (2000, studie 1): zie overzicht experimenten

Stereotypes niet (meer) kunnen of proberen te onderdrukkenVeel mensen denken dat het niet goed is stereotypes toe te passen op medemensen en proberen veel stereotypes te onderdrukken in de omgang met anderen. De onderdrukking van stereotypes kan echter tijdelijk verzwakt raken doordat mensen zich ‘gerust’ voelen dat stereotypes geen invloed hebben op hun gedrag (bv. wanneer ze de indruk hebben al over zoveel individuerende info te beschikken dat hun oordeel volledig daardoor bepaald wordt).

Onderzoek van Darley en Gross (1983): zie overzicht experimenten Onderzoek van Macrae et al. (1994): zie overzicht experimenten

Moreel krediet1) Ofwel vinden mensen dat ze na het vertonen van moreel gewenst gedrag ‘recht’ hebben gekregen om ook moreel ongewenst gedrag te vertonen2) Ofwel vinden ze ve in principe ambigu gedrag in sterkere mate dat het om wenselijk gedrag gaat dan ze zouden hebben gedaan als ze geen moreel krediet opgebouwd hadden

Onderzoek van Mullen en Monin (2001, Experiment 2): zie overzicht experimenten

Page 50: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Het inzetten van moreel krediet treedt niet allen op stereotypering: “ik mag het onnodig licht laten branden want ik heb geen droogkast”

Gebruik van moreel krediet niet beperkt tot situaties van concrete gedragingen meteen op elkaar volgen. Louter de herinnering aan moreel gedrag volstaat. Zelfs verwachting in de toekomst is al genoeg.

Hypothese Mullen en Monin (2016)Het cruciale verschil ligt in hoe mensen naar hun eigen oorspronkelijke gedrag kijken. Als ze in abstracte termen over het gedrag denken en overwegen wat het zegt over de

aard van hun persoonlijke waarden, zullen ze zich eerder consequent gedragen. Als mensen in concrete termen over het gedrag denken en zich afvragen welke morele

prestatie ze ermee geleverd hebben, zullen ze moreel krediet inzetten. Vooral als ze morele waarde persoonlijk niet zo belangrijk vinden.

8. Stereotypes houden zichzelf in standZelfvervullende voorspellingenZelfvervullende voorspellingen treden op als mensen zich in hun gedrag laten leiden door hun verwachtingen, waarbij ze met dat gedrag net het voorspelde gedrag uitlokken. Daardoor lijkt het alsof de verwachtingen bevestigd worden.

Stereotype threat / bedreiging = wanneer leden van op een bepaald prestatiedomein negatief gestereotypeerde groep bij het leveren van een prestatie zo vrezen het stereotype over hun groep te bevestigen, dat ze niet optimaal presteren en het slechter doen dan leden van andere groepen.bv. Aziatisch-Amerikaanse vrouwen wiskundetaak:nadruk op Aziatisch: presteerden beternadruk op vrouwen: presteerden slechter+ treft vooral de meest gemotiveerden

Confirmatorische zoekstrategie Onderzoek van Zuckerman et al. (1995): zie overzicht experimenten

Nog een tactiek is niet vragen of iets waar is, maar wanneer iets waar is of hoe iets gebeurt.

Illusoire correlatiesMensen denken vaak ten onrechte dat er een verband is tussen de variabelen ‘dit gedrag’ en ‘lid van de groep.’ Zodra ze zich een voorbeeld voor de geest halen, concluderen ze al dat er een verband is.

ZelfstereotyperingMensen kunnen ook eigen gedrag volgens het stereotype waarnemen – zeker als ze niet meer goed weten hoe ze zich precies gedragen hebben.

Page 51: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Onderzoek van Robinson en al. (1998): zie overzicht experimenten

Instrumentele conditionering Onderzoek van Castelli et al. (2009): zie overzicht experimenten

9. Hoe kunnen stereotypes veranderen?Contacthypothese is verlaten omdat contact er niet altijd voor zorgt dat een stereotype vermindert. gedrag van leden vd andere groep wordt vertekend waargenomen ze lokken door zelfvervullende voorspellingen stereotiep gedrag uit ze krijgen door confirmatorische informatieverwerking vooral info die stereotypes bevestigt

Er kan bij contact met een andere groep competitie ontstaan: elke groep wilt zijn superioriteit tov andere aantonen.

Om tot verandering van stereotype te leiden, moet de afwijking vh stereotype niet alleen voldoende groot zijn, maar ook:

1) Niet zo extreem dat degenen die ze vertonen niet langer als echte groepsleden worden gezien

2) Optreden bij personen die duidelijke groepskenmerken vertonen3) Bij een voldoende aantal groepsleden voorkomen4) Optreden bij groepsleden die niet teveel op elkaar lijken, zodat er geen subtype kan

ontstaan

10. SlotbeschouwingSuiker consumeren, of alleen al de gedachte dat te doen, verminderde dus vooral een negatief oordeel bij die mensen die sterk bevooroordeeld waren.

Page 52: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Hoofdstuk 6: agressief gedrag1. Inleiding

Onderscheid tussen ‘vijandige agressie’ en ‘instrumentele agressie’.Vijandige agressie = agressie om de agressieinstrumentele agressie = agressie als middel tot een ander doel

Wetenschappelijk gezien is het echter problematisch om een gedrag te definiëren in termen van de achterliggende intentie, want een intentie is covert.

Wie agressie definieert als ‘gedrag met de intentie om te schaden’ loopt het risico om:1) Gedrag waarvan sterk invoelbaar is dat het onder agressie hoort te vallen daar niet bij te

rekenen bv. kindermishandeling: “disciplinerende maatregel”2) Het gedrag van de ene persoon agressiever te noemen dan dat van iemand anders,

louter omdat de ene persoon minder geleerd heeft of minder moeite doet om aangerichte schade als onbedoeld te beschrijven

3) Het gedrag van de ene agressiever te noemen dan dat van iemand anders omdat ze tot verschillende groepen behoren, in verschillende mate sympathiek lijken of als geestesverwanten aanvoelen, of aan verschillende mensen schade hebben berokkend

Alternatief: agressie definiëren als gedrag waarvan het voornaamste kenmerk is dat het de situatie van een of meer anderen aversiever maakt.

Of een situatie aversief is, valt op het eerste gezicht af te leiden uit de observatie van ontwijkings- of ontvluchtingsgedrag.

Mogelijke specificatie: het gedrag mag niet louter reactief zijn

Velen verstaan onder ‘agressie’ agressie met direct fysiek contact, maar er bestaat ook verbale agressie, niet-verbale agressie zonder fysiek contact en indirecte agressie.

Waarom? fysieke agressie heeft een gemakkelijker aantoonbaar karakter. Ook vatten mensen verbaal gedrag vaak op als uiting van hun gedachten waarbij ze de vrijheid van denken en de vrijheid om gedachten te uiten als een belangrijk goed zien.

2. Hoe valt agressief gedrag te bestuderen?Sterke sociale norm: onderzoekers moeten agressie ofwel in natuurlijke omstandigheden observeren ofwel experimenteel onderzoek doen.

Experimenteel onderzoek: stellen mensen in verschillende mate bloot aan factoren waarvan ze vermoeden dat die van invloed zijn op agressie via agressiemetingen nagaan of de manipulaties het verwachte effect hebben

In experimenten over hoe mensen reageren op agressie door anderen, creëren ze bijvoorbeeld een geloofwaardige situatie waarin iemand (doorgaans een psdn) zich agressief gedraagt tegenover hen en observeren ze hoe de ‘slachtoffers’ reageren.

Page 53: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Juridische overwegingen beletten onderzoekers vaak om dat in de vorm van fysieke agressie te doen daarom proberen ze verbale of indirecte agressie uit te lokken. Het is ook moreel gezien niet verantwoord om mensen fysieke agressie te laten ondergaan.De meting van agressieHot sauce-methode (Lieberman, Solomon, Greenberg & McGregor, 1999) =dns denken dat ze net hebben meegewerkt aan een smaaktest. Ze moeten pikante saus klaarzetten voor ‘de volgende deelnemer.’ Ze moeten een hoeveelheid uit een kom in een proefbeker gieten. Mogen binnen de grenzen van wat id proefbeker past zelf bepalen hoe groot de portie is. Ze weten dat de volgende deelnemer op vragentest heeft aangeduid niet te houden van pikante smaken. Hoeveelheid saus bepaalt hoe aversief de situatie is gelden als meting van agressie

Eender welke score bestaat uit minstens 3 componenten:1) Prestatie2) Foutenvariabiliteit3) Systematische ‘fouten’

In experimenten is het wel mogelijk om agressie te onderscheiden van prestatie en foutenvariabiliteit. De prestatie is constant (alle dns moeten in alle condities zelfde werkstuk of antwoorden beoordelen). Omdat foutenvariabiliteit per definitie niet-systematisch is en wel bijdraagt tot de variabiliteit tussen de scores maar de scores niet in een bepaalde richting vertekent, is bovendien te verwachten dat ze niet zal leiden tot verschillen tussen de condities. Als er verschillen optreden tussen de condities zijn deze dus alleen op te vatten als indicaties van meer of minder agressief gedrag.

In plaats van aversieve prikkels kunnen ze de dns ook appetitieve prikkels laten uitdelen. Het meer of minder uitdelen van die prikkels wijst dan op meer of minder agressief gedrag.

De manipulatie van ervaren agressie2 technieken:1) Dns eerst een taak laten doen die iemand anders evalueert

Het succes valt of staat met de geloofwaardigheid van de beoordeling en de mate waarin een negatieve beoordeling echt als agressief wordt ervaren.

2) ‘Per ongeluk’ opgevangen gesprek Deze aanpak is geloofwaardig omdat veel mensen weleens onaardige dingen

zeggen over afwezigen, zodat het onaangenaam maar niet kunstmatig overkomt als ze merken dat een ander dat over hen doet.

Agressie uitlokkenSommige onderzoekers stellen dns bloot aan een factor (= provocatie) waarvan uit eerder onderzoek is gebleken dat het een effectieve manier is om agressie uit te lokken.

Een complicatie van dergelijke experimenten is dat de onderzoekers op hun hoede moeten zijn voor veralgemening van hun resultaten.

Sommige onderzoekers doen hun experiment onder een dekmantel vb. stress.

Page 54: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Een voorbeeld van onderzoek Onderzoek van Berkowitz en Frodi (1977)

‘Eyeopener’: spreekt 2 kenmerken tegen die vaak aan agressie worden toegeschreven, namelijk: dat agressie uitgelokt wordt door antecedente ervaringen en dat het om een gedrag gaat dat voortvloeit uit negatieve gevoelens

Agressie staat ook onder controle van consequente prikkels, namelijk van straffen en beloningen die in het verleden op het gedrag zijn gevolgd.

Negatieve emoties zijn geenszins nodig voor agressie.

3. De freudiaanse visie op agressie*Sigmund Freud beweert dat iedere mens geboren wordt met 2 even krachtige driften: levensdrift (eros) en doodsdrift (thanatos). Een individu moet op elk moment een manier vinden om met deze tegenstrijdige krachten om te gaan.

Volgens de theorie van Freud kunnen mensen het conflict tussen eros en thanatos oplossen door hun doodsdrift te verschuiven van het zelf naar de anderen = de bron van agressie

Agressie = iets dat van binnenuit opborrelt en dat gepaard gaat met negatieve gevoelens.

Vernietigingsdrang verschuift van mensen uit de onmiddellijke omgeving naar mensen of andere wezens van wie het welbevinden minder gevolgen heeft voor de persoon zelf. Deze levende of levenloze objecten = secundaire objecten

Sublimatie = mensen kunnen hun doodsdrift verder actief uitleven in een vorm waar anderen geen direct nadeel van ondervinden en die zelfs gewaardeerd worden in de samenleving. Voorbeeld: agressieve muziek, literatuur, films of beeldende kunst.

Catharsis = ‘zuivering’ = de tijdelijke afname van de doodsdrift dankzij het feit dat hij uitgeleefd is.

De freudiaanse visie op agressie is om 2 redenen problematisch:1) Grotendeels niet toetsbaar.2) Voor zover er toetsbare predictie uit afgeleid kunnen worden, de resultaten van

onderzoek er vaak tegen ingaan.

Onderzoek van Bushman (2002): zie overzicht experimenten Dit onderzoek spreekt tegen dat ‘boosheid afreageren’ maakt dat iemand zich

nadien minder agressief gedraagt en minder boos voelt. Het biedt ook geen steun voor de gedachte dat mensen hun boosheid en de ermee samenhangende agressie kunnen afreageren door te sporten.

4. De frustratie-agressie hypotheseFrustratie-agressie hypothese = dat mensen agressief reageren als ze er niet in slagen een begerenswaardig doel te bereiken.

Page 55: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Hoewel de hypothese een andere oorsprong van agressie vooropstelt dan de freudiaanse visie, omvat ze ook het idee van catharsis. Volgens de hypothese doet agressie het gevoel van frustratie afnemen, waardoor de neiging om zich later agressief te gedragen vermindert.Maar is het wel zo dat frustratie tot agressie leidt? Onderzoek van Dill en Anderson (1995): zie overzicht experimenten

Louter gedwarsboomd worden bij het bereiken van een doel blijkt voldoende om agressie uit te lokken

Onderzoek van Muller et al. (2012, studie 2): zie overzicht experimenten

5. Provocatie en agressieAgressie als reactie op een niet door henzelf uitgelokte maar wel in hun nadeel vertoonde agressie door anderen, waarbij ze agressie opvatten als opzettelijk toegebrachte schade. Hun agressie als reactie op een dergelijke ‘provocatie.’

Het lijkt erop dat mensen denken dat ze zich beter voelen door represailles en dat ze het leed beter achter zich kunnen laten als ze de dader gestraft hebben dan als ze dat niet hebben gedaan.

De perceptie van provocatieMensen blijken allerlei indicatoren te gebruiken om te bepalen of gedrag door anderen ‘met opzet’ vertoond is of niet.

Onderzoek van Zechmeister et al. (2004): zie overzicht experimenten

Provocatie en de waargenomen ernst van de schade Onderzoek van Ames en Fiske (2013, experiment 1): zie overzicht experimenten

Intentioneel aangerichte schade werd louter omdat ze intentioneel was als groter beoordeeld

Onderzoek van Ames en Fiske (2013, experiment 5): zie overzicht experimenten

Alleen agressie tegen de provocateur?De gedachte dat agressie een straf of vergelding is voor agressie door anderen impliceert ook dat de agressie enkel gericht is tegen degene die zich eerst agressief heeft gedragen. Deze visie is tegengesteld aan die van Freud.

Triggered displaced aggression = verplaatste agressie lijkt vooral op te treden als het slachtoffer de agressor ook ietwat geprovoceerd heeft, maar zo licht dat deze provocatie op zich geen meetbare agressie zou uitlokken.

Onderzoek van Pedersen et al. (2000, experiment 1): zie overzicht experimenten

Er zijn zaken die de meeste mensen geen reden tot agressie vinden, maar wel de lichte ergernis kunnen wekken die hen agressief kan laten reageren als iemand anders hen beledigt.

Er zijn zelfs studies die een vermindering van verplaatste agressie na provocatie aantonen.

Page 56: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Meta-analyse van Marcus-Newhall, Pedersen, Carlson en Miller (2000):verplaatste agressie is sterker naarmate het slachtoffer, hoe oppervlakkig ook, op de provocateur lijkt. Ook de ernst vd oorspronkelijke provocatie speelt een rol. Hoe erger die is, hoe geringer de verplaatste agressie.

Als de oorspronkelijke provocatie zeer ernstig was, lijkt een onschuldige derde alleen al door het contrast moreel zo hoogstaand dat mensen hem/haar minder agressief bejegenen dan als ze niet geprovoceerd waren.

Was de provocatie niet zo ernstig, dan is het contrast met de provocateur niet zo groot en krijgt de onschuldige derde niet de aureool van iemand met een hoge morele waarde.

Is agressie propositioneel aan de provocatie?In werkelijkheid hangt de mate waarin provocatie agressie uitlokt af van allerlei factoren.

Onderzoek van Doob en Gross (1968): zie overzicht experimenten Onderzoek van Deaux (1971): zie overzicht experimenten

Voelen we ons beter na een agressieve reactie op provocatie? Carlsmith et al. (2008, experiment 3): zie overzicht experimenten

Straf uitdelen maakt dus dat iemand zich slechter voelt in plaats van beter zoals veel mensen verwachten

Vicieuze cirkel: gedachten over de dader die voortvloeien uit het geven van straf voeden negatieve gevoelens en die negatieve gevoelens voeden op hun beurt gedachten over de dader.

5. Agressie, macht en onmachtNuttin: agressie heeft mogelijk te maken met de problematiek van macht en onmacht.

De opvatting dat agressie te maken heeft met macht en onmacht is consistent met de observatie dat provocatie een robuuste determinant is van agressie.

Oncontroleerbare aversieve prikkels doen agressie toenemen Onderzoek van Donnerstein en Wilson (1976, studie 2): zie overzicht experimenten

Reduceert subjectieve macht over aversieve prikkels de door uitsluiting veroorzaakte agressie?Als uitsluiting tot agressie leidt dan kan dat met elk van deze kenmerken te maken hebben.

Onderzoek van Warburton et al. (2005): zie overzicht experimenten

Meta-analyse:agressie als reactie op sociale uitsluiting moet vooral opgevat worden als machtsherstel

Onmacht maakt vijandige humor leukHet feit dat sommige grappen kwetsend zijn voor individuen of groepen maakt echter dat ze wel degelijk als een vorm van agressie kunnen worden opgevat.

Page 57: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Als agressie de behoefte aan macht bevredigt, impliceert dit dat mensen vooral na confrontatie met onmacht genieten van vijandige grappen.

Onderzoek van Weinstein et al. (2011): zie overzicht experimenten Conclusie = mensen vinden niet-vijandige grappen doorgaans leuker dan

vijandige grappen, tenzij ze net hebben moeten denken aan hoezeer hun gedrag extern gecontroleerd wordt.

6. Het ‘General Aggression Model’ en computerspellenGeneral Aggression Model (G.A.M.) – Anderson et al. = doel van de ontwikkelaars was inzichten over agressie integreren in een model dat geobserveerde effecten spaarzaam verklaarde en toeliet nieuwe hypothesen te formuleren.

Kernmechanismen in het G.A.M.Volgens het G.A.M. kunnen persoonsgebonden en situationele factoren via 3 processen of routes agressie uitlokken of intensifiëren:1) Agressieve gedachten toegankelijk maken2) Agressie-gerelateerde affectieve toestanden opwekken of intensifiëren3) Arousal verhogen

Primary appraisal = arousal, gevoelens en gedachten bepalen iemands interpretatie van zijn/haar situatie en daarmee zijn/haar spontane reactie

Secundary appraisal = de actor beraadt zich over de juistheid van de initiële interpretatie en zijn/haar spontane reactie, weegt de voor- en nadelen van alternatieve manieren om met de situatie om te gaan, en/of overweegt de gevolgen van een (niet-)agressieve reactie.

In deze fase kan voorafgaande instrumentele conditionering een rol spelen: als het individu geleerd heeft dat agressie beloond of bestraft wordt zal de persoon deze kennis allicht toepassen bij de afweging van mogelijke reacties.

Op het eerste gezicht voorziet het GAM alleen maar categorieën waarin onderzoekers determinanten van agressie, zoals die uit onderzoek naar voren zijn gekomen, kunnen klasseren. Bij nader inzien gaat het model verder om 4 redenen:1. Het kan schijnbaar tegenstrijdige invloeden op agressie incorporeren.

Zo kan het verklaren waarom zowel verlies als winst in een wedstrijd soms agressie-verhogend werken

2. Het kan effecten van situationele factoren verklaren die anders lastig te verklaren zijn. Wapeneffect: de waarneming van een wapen kan agressie doen toenemen zelfs

als het wapen op een afbeelding te zien is

3. Het kan verklaren waarom agressie de neiging heeft om toe te nemen nadat het eenmaal in gang gezet is, iets wat andere benaderingen niet goed kunnen verklaren.

Openlijke agressie kan immers arousal en agressieve gedachten en gevoelens doen toenemen: er ontstaat vicieuze cirkel.

Page 58: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

4. Aan iedere route van determinant naar agressie zijn specifieke predicties verbonden over de richting van de te verwachten invloed en over de omstandigheden waarin de invloed zou moeten optreden p. 370 en 371 lezen

Gewelddadige computerspellen: inleidende opmerkingenRedenen waarom onderzoek over agressieve computerspellen zo controversieel blijft:1) Financiële belangen: als uit onderzoek onbetwistbaar blijkt dat agressieve

computerspellen tot ongewenste gedragingen leiden, kan daaruit volgen dat de maatschappelijke bezorgdheid tot regelgeving leiden die de markt van computerspellen inperkt en daarmee de te maken winst bedreigt.

2) Veel mensen (ook onderzoekers en ppn) ze spelen

Uit een meta-analyse blijkt dat computerspellen nauwelijks invloed hebben op agressieEffecten van gewelddadige computerspellen op agressie had als uitkomst dat die effecten er nauwelijks waren. Maar metingen waren ook vaak zelfbeschrijvingen van agressie en deze kunnen beïnvloed zijn door sociale wenselijkheid.

‘Er zijn talloze dingen die meer agressie uitlokken dan gewelddadige spellen’Dat gewelddadige spellen tot agressie leiden betekenisloos zijn omdat andere activiteiten ook of nog meer agressie met zich meebrengen. Maar onderzoekers beseffen ook wel dat er heel wat factoren van invloed kunnen zijn op agressie. Ze willen enkel toetsen of agressie een effect heeft, niet het sterkste effect.

‘Vroeger, toen er geen computerspellen waren, gedroegen mensen zich ook agressief’Wie aantoont dat gewelddadige computerspellen van invloed zijn op agressief gedrag, zegt daarmee niet dat het de enige determinant is van agressief gedrag. Mogelijk dat gewelddadige computerspellen voldoende zijn om agressie te doen toenemen, maar dat betekent niet dat ze noodzakelijk zijn opdat agressie zou optreden. ‘Er zijn veel mensen die gewelddadige spellen spelen en geen misdadigers worden’Agressieonderzoek betreft vaak veel alledaagsere vormen van agressie (dus niet alleen schietpartijen en etc.). Maar onderzoekers gebruiken wel vaak de schietpartijen als promotie voor hun onderzoeken.

De gebruikte agressiemetingen maken het onderzoek irrelevant voor het ‘echte leven’Sociaalpsychologen zijn vaak meer geboeid door doorgaans bescheiden agressie ih dagelijkse leven die vaak niet eens bestrafbaar is. Lijkt banaal maar komt vaak voor en heeft invloed op het welbevinden vd betrokkenen.

Page 59: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

‘Volwassenen kennen echt wel het verschil tussen de virtuele en echte wereld’Deze kritiek verwart de vaststelling van een effect echter met de verklaring van dat effect. Denken dat het in het spel vertoonde gedrag ook in reallife toelaatbaar is is NIET de enige omstandigheid waarin computerspellen tot agressie leiden.

‘Psychologen moeten niet voorschrijven hoe mensen hun vrije tijd besteden’Mensen gaan ervanuit dat een factor blootleggen die agressie doet toenemen tot het advies leidt die factor te bestrijden.

Toetsing van het GAM: gewelddadige spellen lokken agressie uit Onderzoek van Anderson en Dill (2000, studie 2): zie overzicht experimenten Onderzoek van Hasan et al. (2013): zie overzicht experimenten

Agressieve gedachten mediëren het effect van een gewelddadig spel op agressief gedrag

Gewelddadige spellen lokken ook arousal en agressie-gerelateerde gevoelens uit Eerste- of derdepersoonsspel maakt niet uit Rol held of schurk maakt niet uit Zowel volwassenen als kinderen op langere termijn agressiever gedrag

Maar ik voel me helemaal niet agressief!Mogelijk: instrumentele waarde van zelfbeschijvingenHandelende persoon kan het zelf niet merken: “spelletjes laten agressie net afnemen”

Onderzoek van Greitemeyer (2014): zie overzicht experimenten Een gewelddadig spel spelen maakte dus dat dns allerlei gedragingen minder

agressief vonden, waardoor ze zich agressiever gedroegen.

7. Slotbeschouwing/

Page 60: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Hoofdstuk 7: Altruïstisch gedrag1. Inleiding

Altruïstisch gedrag = gedrag dat veel mensen ervaren als tegenovergestelde van agressie, namelijk niet-louter-reactief gedrag waarvan het belangrijkste kenmerk is dat het de situatie van anderen appetitiever maakt.

Voorbeeld: hulpverlening in noodsituaties, wegschenken van tastbare en niet-tastbare goederen (zoals tijd of geld, maar ook bloed of organen)

2. De definitie van altruïstisch gedragGedrag dat vertoond wordt met de bedoeling om de situatie appetitiever te maken.Discussie welke persoonlijke voordelen meegerekend moeten worden om niet-echt-altruïstisch gedrag uit te sluiten.

3. Methodologie van onderzoek over altruïsmeSociale norm promoot altruïsme

Dns worden in de context van een onderzoek (dat schijnbaar over iets heel anders gaat) toevallig geconfronteerd met iemand in een ernstige of minder ernstige acute noodsituatie of met een keuzesituatie waarbij ze hun eigen belangen kunnen behartigen of (ook) die van anderen.

4. De ‘altruïstische intentie’ en de beoordeling van gedrag Onderzoek van Newman en Cain (2014, studie 1): zie overzicht experimenten

5. Waarom helpen mensen?Evolutionaire visie: overleving van hun genen

Versterkers en straffen voor helpend gedragEen invloedrijke visie over altruïstisch gedrag is dat mensen meer geneigd zijn iemand te helpen als ze verwachten dat dit overwegend gunstige gevolgen zal hebben voor hen en niet als ze verwachten dat het overwegend ongunstige gevolgen zal hebben.

Anderen helpen kan de kans vergroten om in geval van nood zelf geholpen te worden, waardoor mensen elkaar volgens deze visie helpen omdat ze in een ruilverhouding staan met anderen.

Versterkers en straffen kunnen van sociale aard en niet-sociale aard zijn. Mensen wegen deze af tegen de straffen/kosten die helpen met zich meebrengt.

De ‘interne beloning’ van het gedrag kan echter ook positief opgevat worden: als mensen psychologisch zo in elkaar zitten dat ze genieten van het helpen van anderen.

Onderzoek van Dunn et al. (2008): zie overzicht experimenten Onderzoek van Aknin et al. (2012): zie overzicht experimenten

Page 61: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Van onderzoek over het aantal getuigen in noodsituaties naar een beslissingsmodel van hulpverleningJohn Darley en Bibb Latané: zou het kunnen dat weten dat er meerdere getuigen zijn een proces in werking zet waardoor mensen minder (snel) hulp verlenen aan iemand in nood?

De mythe van Kitty GenoveseIn NY op weg naar huis: aangevallen door man met een mas. Kon ontkomen, maar aanvaller haalde haar in en viel haar weer aan. 35 minuten na eerste aanval overleed ze. Kranten schreven dat 38 burgers de moord vanuit hun raam zagen. Eerst telefonische oproep vond plaats 30 minuten na het begin van de aanval.

Werkelijkheid: slechts handvol mensen had de eerste aanval gezien. Sommigen iets gehoord, maar zagen niet wat. Na eerste aanval schreeuwde iemand uit raam dat aanvaller moest ophouden. Daarna ging ze de hoek om, konden haar niet meer zien. Getuigen beweren dat ze meteen hebben gebeld. Mediaberichten die Darley en Latané inspireerden, klopten niet.

Kort overzicht van onderzoek over het ‘bystander effect’ Onderzoek van Darley en Latané (1968): zie overzicht experimenten

Naarmate er meer getuigen waren, mensen minder geneigd om hulp te bieden én het duurde het ook langer voordat degenen die hulp boden in actie kwamen.

Diffusie van verantwoordelijkheid = dns dachten dat anderen verantwoordelijkheid zouden nemen

Onderzoek van Darley en Latané (1968): zie overzicht experimenten Aanwezigheid van andere getuigen in het rookonderzoek zorgde vooral voor

een nadelig effect bij de tweede stap.

Onderzoek van Latané en Rodin (1969): zie overzicht experimenten Iemand moest weten hoe te helpen voor hij/zij kon beslissen om te helpen, en

dat het beslissingsproces tot stilstand kon komen als iemand tot de slotsom kwam dat niet te weten of bang te zijn voor hoe anderen op zijn hulppogingen zouden reageren.

Het ‘bystander effect’ = denken dat anderen verantwoordelijkheid zullen nemen/iemand anders zou helpen

Effect is ook aangetoond in noodsituaties waarbij iemand het slachtoffer werd van een misdrijf

Noodsituatie Zich verantwoordelijk achten Beslissing te helpen

Onderzoek van Latané en Rodin (rookexperiment): zie overzicht experimentenNoodsituatie De situatie interpreteren als een noodsituatie Zich verantwoordelijk achten Beslissing te helpen

Onderzoek van Latané en Rodin (gevallen vrouw - experiment): zie overzicht experimenten

Page 62: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Noodsituatie De situatie interpreteren als een noodsituatie Zich verantwoordelijk achten Zichzelf bekwaam achten om te helpen Beslissing te helpen

Onderzoek van Blair et al. (2005): zie overzicht experimenten Onderzoek van Plötner et al. (2015): zie overzicht experimenten Onderzoek van Chekroun en Brauer (2002, studie 2): zie overzicht experimenten

‘Bystander effect’ houdt mensen minder tegen in hun reactie op een normovertreding als ze zich persoonlijk benadeeld voelen

Kritische bedenkingen bij het model van Darley en Latané Niet experimenteel getoetst Sommige zelfbeschrijvingen ronduit ongeloofwaardig Wat mensen achteraf zeggen over de determinanten van hun gedrag in een noodsituatie

kan dus wel hypothesen over dat gedrag inspireren, maar nooit een overtuigende toetsing van de validiteit van die hypothesen bieden.

Onderzoek van Ross (1971): zie overzicht experimenten

Priming = activeren van ih geheugen opgeslagen kennis door het aanbieden ve prikkel die met die kennis geassocieerd is. Priming beïnvloedt het daaropvolgende gedrag omdat de geactiveerde kennis hun interpretatie vd gedragssituatie beïnvloedt. Onderzoek van Garcia et al. (2002, experiment 3): zie overzicht experimentenBesproken onderzoeken impliceren daarom vraagtekens bij het nut van het concept ‘diffusie van verantwoordelijkheid’ om het ‘bystander effect’ te verklaren.

Van het General Agression Model naar het General Learning ModelMensen vertonen na het spelen van gewelddadige computerspelletjes minder altruïsme dan na het spelen van niet-gewelddadige spelletjes.

GLM = hoe iemand onder invloed van allerlei factoren kan leren om een gedrag (agressief of altruïstisch) te vertonen.

Altruïsme als het uitoefenen van macht- Net als agressief gedrag kan altruïstisch gedrag een gevoel geven van sociale macht

omdat iemand ingrijpt in het welbevinden van iemand anders of anderen.- Te extreme of te dwingende verzoeken kunnen reactantie oproepen en de kans

verkleinen dat het gevraagde altruïstische gedrag wordt vertoond.- Hoe belangrijk de rol van ervaren macht is bij altruïstisch gedrag, blijkt onder meer

uit het verschijnsel dat mensen liever hulp bieden aan een identificeerbare enkeling of voor de aanschaf van identificeerbare hulpmiddelen dan aan een abstract beschreven ‘goed doel’.

- Het is dus niet het geven op zich dat een prettig gevoel geeft, maar wel de vrijwillige keuze daarvan.

6. SlotbeschouwingConflict tussen verzoeken: wie help ik?

Page 63: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Hoofdstuk 8: Sociale vergelijking1. Inleiding

*Festinger ontwikkelde in de jaren ’50 de sociale vergelijkingstheorie.Deze theorie is zelden kritisch geëvalueerd.

2. De sociale vergelijkingstheorie, geformuleerd door Festinger

Het uitgangspunt = mensen hebben de behoefte om hun meningen en vaardigheden te toetsen.

In eerste instantie proberen ze tot deze evaluatie te komen door hun meningen en vaardigheden te toetsen aan de fysieke wereld (‘de objectieve werkelijkheid’). Als er geen objectieve, niet-sociale middelen beschikbaar zijn om tot een evaluatie te komen, dan vergelijken mensen hun meningen en vaardigheden met die van anderen.

Als er meerdere potentiële vergelijkingspatronen beschikbaar zijn, zal iemand degene kiezen wiens meningen of vaardigheden het meest lijken op die van hem/haarzelf (gelijkaardige anderen).

Als een beoordeling in termen van ‘objectieve’ gegevens mogelijk is, zullen mensen zichzelf niet vergelijken via sociale vergelijking.

Sociale vergelijking gebeurt in 2 stappen:1) Mensen stellen ruwweg vast of een mogelijke vergelijkingsander voldoende op hen lijkt2) Als het antwoord daarop bevestigend is, volg de ‘definitieve’ vergelijking

Hoe bepalen mensen op grond van sociale vergelijking de kwaliteit van hun vaardigheden en meningen?1) Bij meningen wensen mensen het liefst uniformiteit.

In het geval van meningen is er geen conflict tussen het zich willen omringen met mensen met een vergelijkbare mening en de wens dat uit deze vergelijking uiteindelijk de ‘juistheid’ van de mening blijkt.

Als hun mening afwijkt van wat modaal is in de vergelijkingsgroep, stellen ze hun mening bij

Stellen ze vast dat er verschillen van mening in de groep zijn, maar zelf een modale positie denken te hebben, dan proberen ze de meningen van anderen te beïnvloeden in hun eigen richting.

2) Mensen willen dat anderen tegelijk dezelfde vaardigheden hebben als niet dezelfde vaardigheden.

Mensen zijn het meest tevreden als ze licht superieur zijn aan de doorsneegroep

3) Groepsleden van de vergelijking uitsluiten die te sterk verschillen van eigen mening of vaardigheid.

Vaak vijandigheid mee gepaard. Alleen als vergelijkingsander vaardiger lijkt of andere mening heeft.

Page 64: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

De strategie om mensen uit de vergelijkingsgroep te weren wordt vaker gekozen als iemand zichzelf ziet als extreem ten opzichte van modaal dan als hij/zij meent modaal te zijn.

De neiging om de ‘range’ van vergelijkingsanderen in te perken is nog sterker als de mensen van wie de mening of vaardigheid sterk verschilt van eigen mening of vaardigheid, daarnaast op nog andere attributen die consistent zijn met de divergentie van de eigen attributen lijken te verschillen.

4) Wat als mensen noch een fysieke referentie hebben om hun mening of vaardigheid te evalueren, noch aan sociale vergelijking kunnen doen?

Hun evaluatie wordt instabiel

De druk tot uniformiteit is niet altijd even sterk volgens Festinger; groter naarmate: De neiging om een mening of vaardigheid te evalueren sterker is (wat onder meer

afhangt van het belang ervan of van zijn onmiddellijke relevantie voor gedrag) Het belang van de groep als vergelijkingsgroep voor een bepaalde mening of

vaardigheid groter is (wat onder meer afhangt van de mate waarin het individu zich aangetrokken voelt tot de groep en de mate waarin de mening of vaardigheid relevant is voor die groep)

3. Kritische evaluatie van de theorie van de sociale vergelijking

Enkele conceptueel-theoretische bedenkingenHeel de theorie is op zich conceptueel onduidelijk, want vaardigheden en meningen zijn niet observeerbaar. Strikt genomen gaan de gegevens dus over verbale beschrijvingen van meningen en vaardigheden. Die weerspiegelen niet noodzakelijk welke meningen en vaardigheden iemand echt denkt te hebben.

1) Geen ruimte voor sociale vernieuwing Als mensen de juistheid van niet-objectief toetsbare meningen laten afhangen

van hoeveel anderen ze delen, wordt elke ‘nieuwe’ mening in de kiem gesmoord De geschiedenis leert dat er altijd weer nieuwe meningen opduiken die soms een

stille dood sterven, maar soms ook wereldverspreid geraken.

2) Neiging om verschillen tussen meningen en vaardigheden van groepsleden te verminderen

Waarom zouden ze dat echter doen, als ze via sociale vergelijking alleen maar willen weten of hun meningen en vaardigheden waardevol zijn?

Theorie verschuift naar “een zo uniform mogelijke mening binnen de eigen groep tot stand brengen”

3) Hun eigen menig evalueren Als ze hun mening vergelijken om vast te stellen of ze juist is, dan zouden ze bij de

vaststelling dat ze zelf een extreme positie aanhangen, hun mening moeten bijstellen. Waarom zouden ze dan anderen willen ‘bekeren’ als zij een modale positie innemen en anderen een extreme?

Page 65: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

4) Theorie gaat enkel over mensen Ook bij dieren zichtbaar

Empirische basisIn principe hoeft een theorie niet op onderzoek te zijn gebaseerd. Het is denkbaar dat een onderzoeker zich verwondert over verschijnselen die hij/zij in menselijk gedrag meent te observeren en dat hij/zij er een theorie over ontwikkelt zonder dat de verschijnselen al het voorwerp zijn geweest van eerder onderzoek.

Het onderscheid tussen de inductie- en deductiefase van een theorie is voor iemand die wetenschappelijke literatuur bestudeert soms minder helder dan wenselijk is of dan op grond van methodologische uiteenzettingen lijkt.

Ook Festinger deed in zijn beroemdste artikel over sociale vergelijking zijn best om aan te tonen dat zijn theorie talrijke reeds bekende maar vooralsnog onbegrepen verschijnselen kon verklaren, en dat de studies die in zijn laboratorium waren uitgevoerd om de theorie te toetsen die theorie in elk geval niet tegenspraken.

De stelling dat er geen sociale vergelijking optreedt als meningen of vaardigheden aan een objectieve standaard getoetst kunnen worden, onderbouwde Festinger niet voor vaardigheden en slechts met 1 niet-gepubliceerd onderzoek voor meningen.

Onderzoek:deelnemers hoorden dat ze goed/slecht op de hoogte waren ve bepaald thema en moesten vervolgens hun mening over dat thema opschrijven. Daarna kregen ze info over wat andere deelnemers geschreven hadden. De mening van anderen was altijd oneens met hen. Daarna mochten dns een definitief standpunt innemen. Resultaten: die te horen kregen dat ze goed op de hoogte waren, veranderen minder vaak hun mening dan degenen die “slecht” op de hoogte waren.

Maar objectieve informatie was een verbale mededeling door de onderzoeker. Kon door dns beschouwd worden als een vergelijk van deelnemers.

De stelling dat een subjectief precieze evaluatie van een vaardigheid of mening niet mogelijk is als de enige haalbare vergelijking zeer divergent is, onderbouwde Festinger enkel voor vaardigheden (over meningen zei hij geen evidentie te vinden).

Onderzoek van Dreyer (niet-gepubliceerd): zie overzicht experimenten

Gerapporteerde aspiratieniveau Beoordeelde vaardigheid vaak via zelf gerapporteerde aspiratieniveau (hij vroeg

welke prestatie ze de volgende keer nastreefden) Aspiratieniveau weerspiegelt naast een inschatting van wat iemand kan zijn ook wat

hij/zij zou willen kunnen of wat hij/zij met oefening ooit verwacht te kunnen. Iemands gerapporteerde aspiratieniveau weerspiegelt zelfs niet noodzakelijk diens

‘echte’ aspiratieniveau Sociale vergelijking is van invloed op wat mensen meedelen over hun aspiratieniveau

Page 66: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

StudiesFestinger verwees ook naar studies over aspiratieniveaus om te onderbouwen dat de evaluatie van een vaardigheid instabiel wordt als ‘objectieve’ toetsing én sociale vergelijking onmogelijk zijn.

Als deelnemers geen info kregen over hoe andere mensen de taak deden, en als hun prestatie niet extreem boven of onder hun aspiratieniveau lag, fluctueerde hun gerapporteerde aspiratieniveau in functie van de voorafgaande prestatie.

!! Term “instabiliteit” = misleidend. Het is rationeel om dit te doen. Als deelnemers wel info kregen over hoe ‘anderen zoals zij’ presteerden en dit

afweek van hoe de deelnemers het gedaan hadden, bewoog het gerapporteerde aspiratieniveau in de richting vd prestatie vd anderne.

Hypothetisch-deductieve toetsingEen behoefte om meningen en vaardigheden te evalueren?Er zijn 2 bedenkingen bij de aanname dat mensen een ‘drive’ hebben om hun meningen en vaardigheden te evalueren:1) Mensen ervaren veel meningen niet als meningen = naïef realisme

Mensen zien vaak geen verschil tussen de ‘realiteit’ en de ‘realiteit zoals zij het zien’.

2) Meningen zijn niet makkelijk te vergelijken Mensen kunnen een mening meer of minder overtuigd toegedaan zijn, maar het

is niet duidelijk hoe mensen kwalitatief verschillende meningen zouden kunnen vergelijken.

Beoordelen mensen vaardigheden op vergelijkende wijze?‘grote vis in een kleine vijver’-effect= Zwakkere studenten aan prestigieuze en selectieve onderwijsinstellingen schatten hun academische kwaliteiten lager dan sterkere studenten aan minder selectieve instellingen, zelfs als ze objectief vergelijkbaar of zelfs beter presteren.Bv. Leerlingen vanuit middelbare school waar zij bij de top van de klas hoorden trekken naar onderwijsinstelling die alleen de allerbeste studenten toelaat: hebben vaker negatief beeld van hun capaciteiten dan tevoren

Onderzoek van Alicke et al. (2010): zie overzicht experimenten

In onderzoek kan niet ondubbelzinnig worden aangetoon dat mensen aangeboden vergelijkingsinformatie willen gebruiken, laat staan dat er een soort behoefte (drive) is.

Alleen vergelijking met vergelijkbare anderen?Volgens de theorie maken mensen een initiële classificatie van anderen als vergelijkbaar of niet vergelijkbaar en gaan ze over tot sociale vergelijking als ze vergelijkbare anderen identificeren.

Onderzoeken van Gilbert et al. (1995): zie overzicht experimenten Hypothese: sociale vergelijking treedt altijd en overal op als mensen een indruk

willen vormen van hun vaardigheden en dat ze achteraf prestatievergelijkingen

Page 67: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

onderdrukken die ze niet informatief achten omdat de ander bij nader inzien niet vergelijkbaar was.

Blijkbaar vergelijken mensen zich met zowel vergelijkbare als onvergelijkbare anderen en onderdrukken ze de vergelijking als ze zich realiseren dat die geen bruikbare informatie oplevert.

Blijkt uit hun affectieve reacties.

4. Een rekbare theorie?Sociale vergelijking van emoties?*Schachter wilde emoties begrijpen door een patroon van fysiologische activiteit te verbinden met specifieke emoties. Dit bleek niet goed mogelijk, maar Schachter meende dat de sociale vergelijkingstheorie hierbij kon helpen.

Schachters toepassing van de theorie op emoties hield in: emoties ontstaan als mensen een verhoogde fysiologische activiteit gewaarworden (arousal/fysiologische opwinding).

Verklaren hoe gelijkaardige activiteitspatronen tot subjectief verschillende emoties leiden.

Onderzoek van Schachter en Singer (1962): zie overzicht experimenten Onderzoek van Marshall en Zimbardo (1979): zie overzicht experimenten

Beide bovenstaande onderzoeken mogen als achterhaald worden aanschouwd: opwinding was niet nodig opdat mensen emoties zouden ervaren en een reductie van opwinding leidt evenmin tot een vermindering van emoties, hoewel opwinding de ervaring van een door iets anders uitgelokte emotie kan intensifiëren.

Sociale vergelijking van rijkdom, schoonheid en opleiding…Maakt geld gelukkig?

Easterlinparadox = ondanks de afwezigheid van een correlatie tussen de welvaart en het geluk van de inwoners van een land over de tijd heen, is er wel een correlatie tussen het inkomen van mensen en hun gerapporteerde geluk.

Het is niet de absolute koopkracht die van belang is, maar wel de relatieve koopkracht. Het is belangrijk hoeveel mensen bezitten in vergelijking met anderen.

Onderzoek van Boyce, Brown en Moore (2010): zie overzicht experimenten Geld en geluk gaan wel degelijk samen

Hoe verklaart dit alles de Easterlinparadox? als de welvaart in een samenleving omhoog gaat, evalueren mensen hun nieuwe welvaart eerst nog met het oorspronkelijke vergelijkingsmateriaal. Zodra mensen zich realiseren dat de stijging ook voor anderen geldt, verschuift hun vergelijkingsbasis. als iedereen rijker wordt, behoudt iedereen in principe dezelfde rangorde.

Recent ook andere verklaring: stijgende welvaart gaat ook vaak gepaard met toenemende ongelijkheid in een samenleving. Nettobalans van geluk is dan onveranderd.

Page 68: Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen (FOSO) · Web viewAlle verschillende condities gelijk ‘op te vullen’. Het is dus beter om afwisselend een of enkele dns van elke

Sociale vergelijking van gedragsuitkomsten: bij de honden af of in de aap gelogeerd? Onderzoek van Range et al. (2008): zie overzicht experimenten

Honden protesteren tegen ongelijkheden waarvan zijzelf het slachtoffer zijn

Onderzoek apen:voldoende dat andere aap een betere beloning krijgt om te stoppen met werken

Sociale vergelijking altijd omwille van zelfevaluatie?3 motieven om sociale vergelijking te doen:1) Zelfverheffing = mensen vergelijken zich met anderen in de hoop zichzelf te kunnen

vleien met de vaststelling beter (af) te zijn dan anderen.

2) Zelfbevestiging = mensen vergelijken zich met anderen in de hoop het beeld dat ze al van zichzelf hadden te kunnen bevestigen zodat ze dit zeker niet moeten bijstellen.

3) Zelfverbetering = mensen vergelijken zich met anderen in de hoop hier aanwijzingen in te vinden over wat ze moeten doen om beter (af) te worden in de toekomst.

Draait alles om het zelf?Lezen

5. SlotbeschouwingPositief dat Festinger de rol van vergelijkingsprocessen heeft belichtMAAR De theorie schiet (ondanks zijn populariteit) op veel gebieden tekortbv. Elementen hangen niet logisch samen