Expeditie Benin: Op zoek naar de kracht van familiale landbouw

24
Expeditie Benin Op zoek naar de kracht van familiale landbouw Foto: Bernd Fink

description

Begin september trok een illuster gezelschap naar het West-Afrikaanse Benin. Dit gezelschap bestond uit Marianne Thyssen (Europarlementslid), Lut De Clercq (zaakvoerder Backstage Kitchen) , Jef Colruyt (voorzitter Colruyt Group), Piet Vanthemsche (voorzitter Boerenbond), Rik Van Cauwelaert (directeur Knack) en Luuk Zonneveld (directeur Vredeseilanden). Doelstelling van de reis: een zoektocht naar de kracht van boerenlandbouw. Het feit dat de Beninese Fairtrade rijst in de Colruyt winkels wordt verkocht, was de aanleiding voor de reis.

Transcript of Expeditie Benin: Op zoek naar de kracht van familiale landbouw

Page 1: Expeditie Benin: Op zoek naar de kracht van familiale landbouw

Expeditie Benin Op zoek naar de kracht van familiale landbouw

Foto

: Be

rnd

Fink

Page 2: Expeditie Benin: Op zoek naar de kracht van familiale landbouw

2

Vredeseilanden (VECO) in West-Afrika

Vredeseilanden is actief in West-Afrika sinds 1986. Sinds 2002 zet zij alles in op het zorgen voor een leefbaar inkomen en voedselzekerheid voor boerenfamilies in het Zuiden. Daartoe ondersteunt zij de boeren om door middel van duurzame landbouw hun producten te telen en die op de markt te verkopen voor een goede prijs. Om die vermarkting vlotter te laten verlopen werken Vredeseilanden en haar part-nerorganisaties samen met overheden en bedrijven. In Benin staat Vredeseilanden (zoals in de andere landen waar de organisatie actief is) bekend als VECO (VredesEilanden Country Office). In het regionaal kantoor van West-Afrika in Cotonou (de grootste stad van Benin en de officieuze hoofdstad) werken zeven mensen. Zij zijn verantwoordelijk voor de uitvoe-ring van het Vredeseilanden-programma in de verschillende landen in de regio: Benin, Togo, Burkina Faso en Niger. In Cotonou bestaat de programma-staf uit Amidou Diallo, de coördinator van het programma, Halima Hamza, regionaal communicatie- en lobbyverantwoordelijke, en Ousmane Ouédraogo, regionaal verant-woordelijke voor ketenontwikkeling. Daarnaast heeft VECO West-Afrika momenteel twee plaatselijke kantoren in Bohicon (Benin) en Dapaong (Noord-Togo). Zij werken rechtstreeks met de boerenorganisaties en lokale NGO’s samen.

VECO West Africa O1 B.P. 3550 FIDJROSSE-COTONOU Bénin ++229/21.03.83.03 [email protected]

Vredeseilanden vzw Blijde Inkomststraat 50 3000 Leuven België ++32(0)16/31.65.80 [email protected]

Page 3: Expeditie Benin: Op zoek naar de kracht van familiale landbouw

3

Inleiding

Vandaag lijden meer dan 1 miljard mensen honger. Dat is waanzinnig veel, en het hoogste cijfer Vandaag lijden meer dan 1 miljard mensen honger. Dat is waanzinnig veel, en het hoogste cijfer Vandaag lijden meer dan 1 miljard mensen honger. Dat is waanzinnig veel, en het hoogste cijfer Vandaag lijden meer dan 1 miljard mensen honger. Dat is waanzinnig veel, en het hoogste cijfer ooit sinds 1970, het eerste jaar waarin statistieken beschikbaar waren. De voedselcrisis, die haar ooit sinds 1970, het eerste jaar waarin statistieken beschikbaar waren. De voedselcrisis, die haar ooit sinds 1970, het eerste jaar waarin statistieken beschikbaar waren. De voedselcrisis, die haar ooit sinds 1970, het eerste jaar waarin statistieken beschikbaar waren. De voedselcrisis, die haar piek bereikte in 2007piek bereikte in 2007piek bereikte in 2007piek bereikte in 2007----08 maar in feite structureel is, en de wereldwijde economische groeivertra-08 maar in feite structureel is, en de wereldwijde economische groeivertra-08 maar in feite structureel is, en de wereldwijde economische groeivertra-08 maar in feite structureel is, en de wereldwijde economische groeivertra-ging deden het afgelopen jaar nog eens 100 miljoen mensen extra in de hongersnood belanden. ging deden het afgelopen jaar nog eens 100 miljoen mensen extra in de hongersnood belanden. ging deden het afgelopen jaar nog eens 100 miljoen mensen extra in de hongersnood belanden. ging deden het afgelopen jaar nog eens 100 miljoen mensen extra in de hongersnood belanden.

Meer dan twee derde van al die mensen, die moeten overleven met minder dan 1 dollar per dag, behoren tot een boerenfamilie en zijn voor hun inkomen afhankelijk van de landbouw. De ontwikkeling van de landbouwsector is dus cruci-aal voor veel ontwikkelingslanden: er moet vol-doende voedsel geproduceerd kunnen worden én er moeten leefbare inkomens uit gegenereerd kunnen worden. Voor onze en volgende generaties is het ook noodzakelijk om een duurzame landbouw te ont-wikkelen. Dat wil zeggen: voldoende voedsel produceren zonder het milieu te schaden en met een eerlijk inkomen voor alle schakels in de voedselketen. Een recente studie van 400 wetenschappers we-reldwijd (IAASTD*) toont aan dat het probleem van voedselonzekerheid opgelost kan worden door meer en beter te investeren in de ontwikke-ling van familiale landbouw. ‘Business as usual’ is geen optie meer. Het grootste deel van al het voedsel wereldwijd wordt nu al geproduceerd door familiale boeren, en door in hen te investe-ren niveau kan de voedselproductie verhogen en verduurzamen, wat een grote impact op de ont-wikkelingsdoelstellingen zal hebben. Vredeseilanden is ervan overtuigd dat we de arm-ste en zwakste boeren en boerinnen moeten hel-pen om voldoende en gezond voedsel te produce-ren op een duurzame manier en zo een waardig inkomen te verwerven. We kunnen familiale boe-ren en boerinnen lokaal zo sterk maken dat ze kunnen meespelen op de nationale en internatio-nale markt. Want zijn oogst verkopen is voor elke boer essentieel.

En u? Bent u overtuigd van de kracht van famili-ale landbouw? Kunnen boeren de wereld redden? Is investeren in familiale landbouw een goede manier om de landbouw in ontwikkelingslanden te moderniseren, mét respect voor mens en mili-eu? Of vindt u dat maar een naïeve gedachte, en moeten we doorgaan met de verdere uitbouw van het industriële landbouwmodel? We reizen enkele dagen met u mee naar het West-Afrikaanse Benin, waar, zoals in de meeste Afrikaanse landen, landbouw een centrale plaats inneemt in de nationale economie. Op bezoek bij overheden en het bedrijfsleven in Cotonou en bij rijstboeren op het platteland, gaan we op zoek naar de belangrijkste knopen in de voedselketen en de grootste uitdagingen waar boeren en boe-rinnen elke dag voor staan. Samen denken we na over mogelijke oplossingen, discussiëren we over wat een duurzame landbouw kan of moet inhou-den, en wie weet doen we ook wat inspiratie op over hoe we, elk vanuit onze eigen functie en specialisme, kunnen bijdragen aan een duurzaam inkomen voor miljoenen familiale boeren wereld-wijd. Dat zijn de ingrediënten voor expeditie Benin. Goede reis! *The International Assessment of Agricultural Knowledge, Science and Technology for Development (IAASTD) is een initiatief van de Wereldbank en de Voedsel- en Landbouwor-ganisatie van de Verenigde Naties (FAO) dat sinds 2002 een wereldwijd consultatieproces heeft opgezet om de impact te meten van onze voorbije, huidige en toekomstige landbouw-kennis, -wetenschap en –technologie op de armoede- en hongerbestrijding, op de verbetering van de levensstandaard en gezondheid op het platteland, en op duurzame ontwikke-ling op sociaal, milieu- en economisch vlak. Het was een onafhankelijk multistakeholder en multidisciplinair proces waarvan de finale intergouvernementele plenaire sessie plaatsvond in Johannesburg in april 2008.

IAASTD: “Business as usual is geen optie meer”

Familiale landbouw

De groep Inter-Réseaux Développement definieert familiale landbouw als volgt: “Familiale landbouw wordt gekenmerkt door enerzijds de overheersing van arbeid door gezinsleden en een familiale organisatie van het productieproces, en anderzijds het bestaan van een nauwe band tus-sen productie, gezinsconsumptie en reproductie van de huishoudelijke groep.”

Page 4: Expeditie Benin: Op zoek naar de kracht van familiale landbouw

4

1. Het leven als boer(in) in Benin … De armoedeDe armoedeDe armoedeDe armoede---- en ontwikkelingcijfers van Benin zijn onrustwekkend. Tussen 2002 en 2006 nam het en ontwikkelingcijfers van Benin zijn onrustwekkend. Tussen 2002 en 2006 nam het en ontwikkelingcijfers van Benin zijn onrustwekkend. Tussen 2002 en 2006 nam het en ontwikkelingcijfers van Benin zijn onrustwekkend. Tussen 2002 en 2006 nam het aantal mensen dat onder de armoedegrens leeft toe van 28,5 tot 37,4%. In 2008 bedroeg het aantal mensen dat onder de armoedegrens leeft toe van 28,5 tot 37,4%. In 2008 bedroeg het aantal mensen dat onder de armoedegrens leeft toe van 28,5 tot 37,4%. In 2008 bedroeg het aantal mensen dat onder de armoedegrens leeft toe van 28,5 tot 37,4%. In 2008 bedroeg het armoedecijfer gemiddeld 25% in de stedelijke gebieden, tegenover 39% op het platteland. De armoedecijfer gemiddeld 25% in de stedelijke gebieden, tegenover 39% op het platteland. De armoedecijfer gemiddeld 25% in de stedelijke gebieden, tegenover 39% op het platteland. De armoedecijfer gemiddeld 25% in de stedelijke gebieden, tegenover 39% op het platteland. De voedselarmoede is er ongekend groot. Minstens 33% van de gezinnen is niet in staat om in de voedselarmoede is er ongekend groot. Minstens 33% van de gezinnen is niet in staat om in de voedselarmoede is er ongekend groot. Minstens 33% van de gezinnen is niet in staat om in de voedselarmoede is er ongekend groot. Minstens 33% van de gezinnen is niet in staat om in de minimale voedselbehoeften te voorzien, ondanks het hoge aandeel dat voedsel inneemt in de minimale voedselbehoeften te voorzien, ondanks het hoge aandeel dat voedsel inneemt in de minimale voedselbehoeften te voorzien, ondanks het hoge aandeel dat voedsel inneemt in de minimale voedselbehoeften te voorzien, ondanks het hoge aandeel dat voedsel inneemt in de gezinsuitgaven (70%). 37% van de kinderen van 6 tot 59 maanden lijdt aan chronische onder-gezinsuitgaven (70%). 37% van de kinderen van 6 tot 59 maanden lijdt aan chronische onder-gezinsuitgaven (70%). 37% van de kinderen van 6 tot 59 maanden lijdt aan chronische onder-gezinsuitgaven (70%). 37% van de kinderen van 6 tot 59 maanden lijdt aan chronische onder-voeding, met groeiachterstand als gevolg. Op het vlak van voeding zijn vrouwen en kinderen de voeding, met groeiachterstand als gevolg. Op het vlak van voeding zijn vrouwen en kinderen de voeding, met groeiachterstand als gevolg. Op het vlak van voeding zijn vrouwen en kinderen de voeding, met groeiachterstand als gevolg. Op het vlak van voeding zijn vrouwen en kinderen de grootste slachtoffers. In 2006 leed 60% van de vrouwen tussen 15 en 49 jaar aan bloedarmoede. grootste slachtoffers. In 2006 leed 60% van de vrouwen tussen 15 en 49 jaar aan bloedarmoede. grootste slachtoffers. In 2006 leed 60% van de vrouwen tussen 15 en 49 jaar aan bloedarmoede. grootste slachtoffers. In 2006 leed 60% van de vrouwen tussen 15 en 49 jaar aan bloedarmoede. De ondervoeding en slechte gezondheid van moeders zorgt dan weer voor moeilijkheden bij zui-De ondervoeding en slechte gezondheid van moeders zorgt dan weer voor moeilijkheden bij zui-De ondervoeding en slechte gezondheid van moeders zorgt dan weer voor moeilijkheden bij zui-De ondervoeding en slechte gezondheid van moeders zorgt dan weer voor moeilijkheden bij zui-gelingen en jonge kinderen. Zo lijdt 78% van de jonge kinderen (tussen 6 maanden en 5 jaar) gelingen en jonge kinderen. Zo lijdt 78% van de jonge kinderen (tussen 6 maanden en 5 jaar) gelingen en jonge kinderen. Zo lijdt 78% van de jonge kinderen (tussen 6 maanden en 5 jaar) gelingen en jonge kinderen. Zo lijdt 78% van de jonge kinderen (tussen 6 maanden en 5 jaar) aan bloedarmoede.aan bloedarmoede.aan bloedarmoede.aan bloedarmoede.

Benin is een van de minst ontwikkelde landen ter wereld. Volgens het UNDP-rapport van 2009 heeft het land een bruto nationaal product (BNP) per inwoner van 1312 dollar (2007) en staat het volgens de menselijke ontwikkelingsindex (HDI) op vlak van ontwikkeling op de 161ste plaats van 182 landen. Sinds 2003 kent het land een gemid-delde economische groei van 3%, en een bevol-kingsgroei van 3,25% per jaar. De bevolking, geschat op zo’n 7 miljoen inwoners, is jong en leeft voornamelijk op het platteland, ondanks de snelle verstedelijking, die geschat wordt op 5% per jaar. Landbouw speelt in Benin een belangrijke rol in het economische en sociale ontwikkelingsproces en stelt 70% van de actieve bevolking te werk. De sector is goed voor 39% van het BNP en 90% van de exportinkomsten van het land. Landbouw is ook goed voor 15% van de overheidsontvang-sten. Benin beschikt wel over een paar compara-tieve exportvoordelen, maar het gaat om slechts enkele producten: katoen en textiel, oliehouden-

de granen en fruit. Ondanks het grote aandeel in het BNP heeft de landbouwsector nog niet hetzelfde élan bereikt als andere ontluikende economische sectoren. De katoenteelt domineert nog steeds de land-bouwsector, goed voor 80% van de export. Daar-om is het belangrijk om de landbouwfilières te diversifiëren en te intensiveren, bijvoorbeeld door over te schakelen op rijst en groenten. Door zulke inspanningen zou de landbouw in staat moeten zijn om de groeiende bevolking te voe-den en tegelijk ook de inkomsten van landbouw-producenten te verbeteren. De landbouwsector telt ongeveer 400.000 land-bouwbedrijven, voornamelijk kleine ondernemin-gen van gemiddeld 3,3 hectare. De landbouwin-komsten en -productiviteit liggen laag en het beschikbare potentieel wordt maar gedeeltelijk benut, waardoor de landbouw-productie niet echt concurrentieel is. Boeren in Benin staan dan ook voor enorme uitdagingen.

Page 5: Expeditie Benin: Op zoek naar de kracht van familiale landbouw

5

1.1. De belangrijkste uitdagingen

Grote belemmeringen voor pro-ductie en productiviteit De Beninse landbouw kampt met geringe mecha-nisering, een slecht beheer van water, een slech-te toegang tot productiemiddelen, zwakke syste-men voor de overdracht van technologische inno-vatie, onvoldoende technische omkadering, een gebrek aan economische ontwikkelings-infrastructuur, een gebrekkige organisatie van alle betrokkenen in de keten, afgelegen produc-tiezones, achterstand in institutionele en organi-satorische hervormingen, en met ziektes zoals hiv/aids, malaria en onchocerciasis (rivierblindheid). Al die factoren belemmeren de productie, de productiviteit en het concurrentie-vermogen van Beninse landbouwproducten.

Gronden worden steeds schaarser Een ander groot probleem is de toenemende schaarste van gronden en hun snelle prijsstijging. De meeste kleine boeren uit West-Afrika hebben grondrechten op basis van gewoonterecht, en beschikken niet over officiële documenten. Daar-door staan ze kwetsbaar tegenover machtigere belangengroepen die gronden willen opkopen en die de middelen hebben om hun belangen te ver-dedigen via officiële procedures. De armere bevolking is vooral kwetsbaar in snel veranderende regio’s, zoals in verstedelijkte ge-bieden en zones die gedomineerd worden door commerciële teelten. De opkomst van investeer-ders uit de privésector, die op zoek zijn naar landbouwgronden in een groot deel van West-Afrika, zorgt voor een stijgende handelswaarde van die landbouwgronden, maar dat maakt de gronden ook onbetaalbaar voor de armste groe-pen.

Bijna totale afwezigheid van fi-nanciering voor familiale land-bouw Vooral sinds de verdwijning van de Beninse Ont-wikkelingsbank en de Caisse Nationale de Crédit Agricole is de financiering van de landbouwsector door de Beninese banken zeer laag en verspreid. De financiering van commerciële banken gaat niet zozeer naar de landbouwers zelf, maar naar actoren om hen heen, voor de import en verde-ling van productiemiddelen en, in mindere mate, de opbouw van moderne pluimveebedrijven. De

rechtstreekse deelname van klassieke banken aan de financiering van familiale landbouw - goed voor bijna de volledige landbouwproductie - is zo goed als onbestaande. Voor het beheer van der-gelijke financieringsportefeuilles zijn de klassieke banken slecht toegerust, ze beschouwen de fi-nanciering van de familiale landbouw als zeer risicovol en gepaard gaande met hoge beheers-kosten.

Analfabetisme en lage scholing van veel bewoners van het plat-teland Slechts 40,5% van de volwassenen in Benin is geletterd. Weinig boeren kunnen dus deelnemen aan de officiële sector, want commercialisering, contacten met producentenorganisaties of open-bare overheden zijn moeilijk voor wie niet kan lezen of schrijven. De lage alfabetiseringsgraad belemmert ook de toegang tot nieuwe technolo-gieën en innovatieve werkwijzen, en een efficiën-ter beheer van het landbouwbedrijf.

Zwakke organisatie van klein-schalige landbouwproducenten In een context die wordt gekarakteriseerd door een snelle en sterke integratie van de landbouw-productie en commercialisering vormt de zwakke organisatie van de kleinschalige landbouwprodu-centen een groot probleem. Vroeger speelden parapublieke ondernemingen een belangrijke rol als leveranciers van productie-middelen en kredieten en als kopers van bepaalde teelten. In het kader van de zgn. Structurele Aan-passings-Programmas verplichtten de Wereldbank en het IMF in jaren 80 van de vorige eeuw de Beninese regering echter om die ondernemingen te ontbinden en om hun functies te privatiseren. Omdat er geen goed ontwikkelde coöperatieve beweging is en er nauwelijks andere private acto-ren zijn die die functies overnamen, hebben kleinschalige boeren heel weinig georganiseerde hulp om te commercialiseren of om te onderhan-delen met de leveranciers van productiemiddelen en kopers van landbouwproducten. Sinds de jaren ’90 kennen landbouworganisaties in Benin een zekere dynamiek, dankzij verschil-lende overheidsprogramma’s ter herstructurering van de landbouwsector. Er bestaan twee soorten organisaties: degenen die te maken hebben met de katoenteelt en de rest. In 2006 creëerden koe-pelorganisaties en netwerken van nationale boe-renorganisaties het Plateforme Nationale des

Page 6: Expeditie Benin: Op zoek naar de kracht van familiale landbouw

6

Organisations Paysannes et de Producteurs Agri-coles du Bénin (PNOPPA-BENIN). PNOPPA heeft voor aanzienlijke vooruitgang gezorgd, maar heeft nog maar een beperkte macht binnen de markt.

Structurele aanpassing en liberalisering Vanaf de jaren ’80 hebben alle landen een struc-tureel aanpassingsproces doorgemaakt als gevolg van de liberalisering van de economie, de deva-luering van de CFA, en tal van bijbehorende maatregelen. Die liberalisering heeft ruimte ge-creëerd voor een toename van de economische actoren (kapitaalverstrekkers, handelaars) op alle plaatsen waar hun ondernemingen rendabel zijn. Maar met de afschaffing van een prijssysteem per zone kwamen de armste landbouwers in regio’s met een zwakker rendement in de moeilijkheden, omdat de diensten die verstrekt werden door parapublieke structuren niet werden overgeno-men door de privé-sector. In Benin is de liberaliseringspolitiek in de land-bouwsector officieel van start gegaan op 1 janua-ri 1995, de datum waarop het landbouwakkoord van de Wereldhandels-organisatie in werking is getreden. Dat liberaliseringsbeleid streeft naar een vermindering of zelfs afschaffing van de dou-anebelemmeringen, van subsidieregels, van im-portbeperkingen en van de afscherming van de interne markt. In Benin heeft die liberalisering

gezorgd voor een sterke concurrentie tussen de lokale productie en de import. Zwaar gesubsidi-eerde geïmporteerde rijst wordt verkocht tegen zodanig lage prijzen dat binnenlands geprodu-ceerde rijst daar onmogelijk mee kan concurre-ren.

Klimaatveranderingen Op het vlak van milieu, regenval, bodembedek-king en vegetatie zijn er aanzienlijke veranderin-gen opgetreden in heel West-Afrika in de voor-bije 30 jaar. Benin is bijzonder kwetsbaar voor klimaatveranderingen, in het bijzonder door de niet-geïrrigeerde landbouw, de lage ligging van de gronden - wat een risico inhoudt voor over-stromingen - en de oprukkende verwoestijning. Studies tonen aan dat 5.870 hectare gewassen overstroomd zijn in 2008, waarvan 3.843 ha voor altijd, en dat enkele haarden van droogte de kop hebben opgestoken in het noorden. Die omwen-telingen zorgen voor een grote desoriëntatie bij de landbouwers – die geen herkenningspunten meer hebben voor de seizoenen – en voor een stijging van landbouwverliezen en de dreiging van voedselonzekerheid.

“Benin is bijzonder kwetsbaar voor klimaatveranderingen, in het bijzonder door de niet-geïrrigeerde landbouw, de lage ligging van de gronden

en verwoestijning.“

Foto

: Ch

ris

Clae

s

Page 7: Expeditie Benin: Op zoek naar de kracht van familiale landbouw

7

De voedselcrisis van 2007-08 toonde aan hoe kwetsbaar de landbouw is als de overheid zich eruit terugtrekt. Die terugtrekking was het ge-volg van de structurele aanpassingsplannen, die de staat stimuleerden om zich terug te trekken uit de essentiële activiteiten van de landbouw-sector - met uitzondering van de steun aan de katoenfilière. Al vóór de recente prijscrisis was de regering van Benin zich bewust van de kwetsbaarheid van de landbouw en deed ze aanzienlijke nieuwe inves-teringen in de sector. Een Plan Stratégique de Relance du Secteur Agricole au Bénin (PSRSA) werd aangenomen, met 14 strategieën voor de versterking en modernisering van de landbouw-sector. Die strategieën hebben onder meer be-trekking op de toelevering en verdeling van spe-cifieke productiemiddelen, hydrologische infra-structuur, landbouwmechanisering en op de bouw van opslag- en verwerkingsinfrastructuur. Die aanzienlijke inspanningen en de politieke wil zijn zeker lovenswaardig. Om te anticiperen op de crisis van de voedselprij-zen keurde de regering van Benin eind december 2007 ook het Programme d’Urgence d’Appui à la Sécurité Alimentaire (PUASA) goed. Dat program-

ma, onder toezicht vanuit het presidentieel kabi-net, heeft de voorgenoemde landbouwstrategieën versterkt. Het PUASA richt zich hoofdzakelijk op de rijst- en maïsteelt, en is gebaseerd op drie maatregelen: de verdeling van verbeterde zaden, de organisatie van de toelevering van gesubsidi-eerde meststoffen, en de heractivering van ver-waarloosde geïrrigeerde gebieden. Aan die drie sleutelmaatregelen moeten nog twee elementen worden toegevoegd: de ondersteuning van de landbouwmechanisering en de heropbouw van omkaderende landbouwdiensten. De nieuwe in-vesteringen vallen dus voornamelijk binnen het model van de ‘groene revolutie’. Die programma’s worden gefinancierd uit een sterke stijging van het landbouwbudget. Dit bud-get, momenteel het tweede grootste publieke budget na onderwijs, is tussen 2007 en 2009 verdubbeld en bedraagt nu 1.200 miljard FCFA (12% van de nationale begroting). Die verhoging was mogelijk dankzij de verbeterde inning van douanerechten en belastingen in de haven van Cotonou. Bijkomende ontvangsten voor de land-bouw worden dus binnengehaald zonder andere sectoren te benadelen, zélfs in een land dat be-hoort tot de minst ontwikkelde landen. Boven-dien ondersteunen verschillende internationale

1.2. Landbouwbeleid in Benin

“Het gebrek aan investeringen in de landbouwsector is de belangrijkste oorzaak van honger en “Het gebrek aan investeringen in de landbouwsector is de belangrijkste oorzaak van honger en “Het gebrek aan investeringen in de landbouwsector is de belangrijkste oorzaak van honger en “Het gebrek aan investeringen in de landbouwsector is de belangrijkste oorzaak van honger en ondervoeding in Afrika”, verklaart Jacques Diouf, algemeen directeur van de Organisatie van de ondervoeding in Afrika”, verklaart Jacques Diouf, algemeen directeur van de Organisatie van de ondervoeding in Afrika”, verklaart Jacques Diouf, algemeen directeur van de Organisatie van de ondervoeding in Afrika”, verklaart Jacques Diouf, algemeen directeur van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Voedsel en Landbouw (FAO). In Benin bedroeg de totale investering in de Verenigde Naties voor Voedsel en Landbouw (FAO). In Benin bedroeg de totale investering in de Verenigde Naties voor Voedsel en Landbouw (FAO). In Benin bedroeg de totale investering in de Verenigde Naties voor Voedsel en Landbouw (FAO). In Benin bedroeg de totale investering in de landbouwsector, die toch beschouwd wordt als de motor van de nationale economie, tussen 1993 landbouwsector, die toch beschouwd wordt als de motor van de nationale economie, tussen 1993 landbouwsector, die toch beschouwd wordt als de motor van de nationale economie, tussen 1993 landbouwsector, die toch beschouwd wordt als de motor van de nationale economie, tussen 1993 en 2006 minder dan 2% (gemiddeld en per jaar) van het bruto binnenlands product (BNP), vér en 2006 minder dan 2% (gemiddeld en per jaar) van het bruto binnenlands product (BNP), vér en 2006 minder dan 2% (gemiddeld en per jaar) van het bruto binnenlands product (BNP), vér en 2006 minder dan 2% (gemiddeld en per jaar) van het bruto binnenlands product (BNP), vér onder de 10% waartoe de Afrikaanse staatshoofden zich geëngageerd hebben in Maputo in 2003. onder de 10% waartoe de Afrikaanse staatshoofden zich geëngageerd hebben in Maputo in 2003. onder de 10% waartoe de Afrikaanse staatshoofden zich geëngageerd hebben in Maputo in 2003. onder de 10% waartoe de Afrikaanse staatshoofden zich geëngageerd hebben in Maputo in 2003. Maar anno 2010 is in Benin verbetering in zicht.Maar anno 2010 is in Benin verbetering in zicht.Maar anno 2010 is in Benin verbetering in zicht.Maar anno 2010 is in Benin verbetering in zicht.

Foto

: Gr

eet

Pluy

mer

s

Page 8: Expeditie Benin: Op zoek naar de kracht van familiale landbouw

8

“De kleinschalige boeren maken het mogelijk om de afhankelijkheid van de lokale bevolking van geïmporteerd voedsel te beperken en om de kwetsbaarheid

van die mensen voor prijsschommelingen te beperken.

organisaties, inclusief de FAO en de Wereldbank, die landbouwprogramma's financieel en tech-nisch. Er bestaan twee visies over de plannen ter stimu-lering van de landbouw en de maatregelen die daaruit voortvloeien. De eerste visie is gebaseerd op het idee dat de ontwikkeling van Benin gebeurt door publieke steun aan het ontstaan van industriële en com-merciële landbouw, waarbij de belangrijkste spe-lers de ondernemers, grote producenten en privé-investeerders zijn. De tweede visie is die van een sterke publieke ondersteuning van de familiale landbouw. In dit model zijn kleinschalige boeren de belangrijkste actoren, althans als ze ondersteund worden door de staat. De twee visies kunnen complementair zijn, maar verschillen qua gevolgen, vooral wat de toewij-zing van budgetten, en de doelgroepen van de publieke programma’s betreft. Ook al worden kleinschalige boeren de laatste tijd regelmatig ondersteund via projecten, toch lijken sommige overheidsverantwoordelijken de visie te volgen dat kleinschalige familiale land-bouw gedoemd is om te verdwijnen, dat de klein-schalige boeren geen rol kunnen spelen in de landbouwmodernisering. Dat idee vormt een ob-stakel bij de herstelbeleidsinspanningen, die net gericht moeten worden op de boerenfamilies met de grootste behoeften. Deze visie belemmert ook de creativiteit van kleinschalige boeren en hun mogelijkheden om deel te nemen aan een her-stelplan, een potentieel dat ze elders nochtans getoond hebben. Er wordt ook geen rekening gehouden met het feit dat de grootste landbouw-bedrijven vaak een kleiner deel van de gronden gebruiken voor de belangrijkste voedselproducten en groenten in vergelijking met kleinschalige bedrijven. Terwijl de kleinschalige boeren het dus eigenlijk beter mogelijk maken om de afhanke-lijkheid van de lokale bevolking van geïmpor-teerd voedsel te beperken en om de kwetsbaar-heid van de bevolking voor prijsschommelingen te beperken.

Het industriële landbouwmodel gaat er ook van uit dat kleinschalige boeren die de landbouwsec-tor zouden verlaten automatisch andere werk zouden vinden, bijvoorbeeld in steden. Die hypo-these blijkt tot nu toe echter maar zelden te kloppen, vanwege de zwakke industriële en dien-stensector in Benin. Dat kan liggen aan een ge-brek aan regionale integratie, en aan het feit dat Benin zich probeert te industrialiseren op het ogenblik dat andere staten al aanzienlijke schaaleconomieën hebben kunnen realiseren. Als de steden geen arbeiders meer kunnen absor-beren, moet men niet alles investeren in een ontwikkelingsstrategie die stedelijke werkgele-genheid creëert, maar ook in acties die de situa-tie verbeteren van alle boeren, in het bijzonder de meest kwetsbare. Als men een nationale strategie uitwerkt om het recht op voeding te garanderen zou men daarbij ook een publiek debat moeten voeren over de heroriëntering van landbouw. Daarbij moet men rekening houden met alle dimensies (sociaal, milieu en volksgezondheid), én alternatieven overwegen. Die alternatieven bestaan: Benin zou bijvoor-beeld grote winst kunnen halen uit verschillende landbouwtechnieken en agro-ecologische ver-nieuwingen die zich richten op de natuurlijke troeven van ecosystemen. Zo zou men een einde kunnen maken aan het systematische gebruik van dure externe productiemiddelen zoals meststof-fen en pesticiden. De ecologische alternatieven krijgen evenwel een te klein deel van de budgetten van het PSRSA. Ze vormen overigens niet alleen een belangrijk potentieel voor landbouw in het algemeen, maar zijn ook bijzonder belangrijk om de situatie te verbeteren van de meest kwetsbare zones en/of groepen. Door hun natuurlijke omgeving te be-schermen en systemen te creëren die meer be-stand zijn tegen klimaatschokken kunnen ze op langere termijn het recht op voedsel beter garan-deren dan de industriële landbouw.

Page 9: Expeditie Benin: Op zoek naar de kracht van familiale landbouw

9

1.3. De rijstfilière

Dat de consumptiepatronen door de globalisering snel kunnen veranderen is algemeen geweten, Dat de consumptiepatronen door de globalisering snel kunnen veranderen is algemeen geweten, Dat de consumptiepatronen door de globalisering snel kunnen veranderen is algemeen geweten, Dat de consumptiepatronen door de globalisering snel kunnen veranderen is algemeen geweten, maar in Afrika is die evolutie wel heel sterk. En wat daarbij opvalt is dat vooral tarwe en rijst de maar in Afrika is die evolutie wel heel sterk. En wat daarbij opvalt is dat vooral tarwe en rijst de maar in Afrika is die evolutie wel heel sterk. En wat daarbij opvalt is dat vooral tarwe en rijst de maar in Afrika is die evolutie wel heel sterk. En wat daarbij opvalt is dat vooral tarwe en rijst de plaats van het lokale basisvoedsel innemen. Aangezien de meeste Westplaats van het lokale basisvoedsel innemen. Aangezien de meeste Westplaats van het lokale basisvoedsel innemen. Aangezien de meeste Westplaats van het lokale basisvoedsel innemen. Aangezien de meeste West----Afrikaanse landen onvol-Afrikaanse landen onvol-Afrikaanse landen onvol-Afrikaanse landen onvol-doende rijst produceren om aan hun eigen behoeften te voldoen, is import noodzakelijk. Elk jaar doende rijst produceren om aan hun eigen behoeften te voldoen, is import noodzakelijk. Elk jaar doende rijst produceren om aan hun eigen behoeften te voldoen, is import noodzakelijk. Elk jaar doende rijst produceren om aan hun eigen behoeften te voldoen, is import noodzakelijk. Elk jaar voeren die landen ongeveer 40% in van wat ze nodig hebben. voeren die landen ongeveer 40% in van wat ze nodig hebben. voeren die landen ongeveer 40% in van wat ze nodig hebben. voeren die landen ongeveer 40% in van wat ze nodig hebben.

Tussen 2001 en 2005 werd de rijstimport in West-Afrika geraamd op ongeveer 3.074.956 ton (in equivalent verwerkte rijst). In 2006 steeg die naar 4.737.111 ton (ADRAO, 2007). Dat toont dat West-Afrika meer afhankelijk is geworden van rijstimport. Die almaar toenemende vraag – een jaarlijkse groei van ongeveer 6% - wordt veroor-zaakt door regelmatige tekorten in traditionele granen (sorghum, gierst, maïs) en de toegeno-men verstedelijking, die geleid heeft tot verande-ringen in het voedselregime. Volgens een studie van Abiassi en Eclou (2006) was rijst in 2000 al goed voor een derde van het totale graanverbruik in West-Afrika, wat de import aanmoedigt en de afhankelijkheid van derde landen versterkt. In 2008 was de rijstprijs historisch hoog. Enkele Aziatische landen hebben toen de export stopge-zet om hun eigen bevolking te beschermen. In verschillende West-Afrikaanse landen, zoals Mali en Senegal, is het momenteel evenwel onmogelijk om aan de binnenlandse vraag te voldoen met alleen de nationale productie. Door die situatie werd het systeem in vraag ge-steld. Is het redelijk om de nationale voedsel-voorziening te laten afhangen van de productie van een land aan het andere uiteinde van de pla-neet? Is het normaal dat West-Afrikanen zich voornamelijk voeden met rijst uit Azië - verkocht tegen een lagere prijs dan lokaal geproduceerde rijst? Men kon niet langer volledig zeker zijn van internationale toelevering, en daardoor ontdek-ten de West-Afrikaanse staten de voordelen van zelfvoorziening.

Benin heeft de rijstfilière gekozen als prioritaire filière in het herstelplan voor de landbouwsector. Rijst is momenteel het derde graan op productie-vlak, na maïs en sorghum. De sector bestaat vooral uit kleinschalige producenten en verwer-kers en kan een grote toegevoegde waarde creë-ren, voornamelijk op het platteland, maar ook op het vlak van productie en verwerking. Rijst wordt geteeld op verschillende gronden (regen, geïrri-geerd, laaglanden) en over heel Benin. Rijst staat steeds vaker op het menu, zowel in de steden als op het platteland. Toch bestaat er nog steeds een grote kloof tussen productie en consumptie: de productie kan niet voldoen aan de binnenlandse vraag. Al wat nodig is voor een productiestijging en kwaliteitsverbetering van lokale rijst is in Benin aanwezig. Benin heeft veel troeven voor de rijst-productie en de ontwikkeling van de filière in het algemeen: grote oppervlakken exploiteerbare laaglanden voor de productie, gunstige klimaats-omstandigheden, een sterke vraag waarop nog niet is ingespeeld, het bestaan van grensover-schrijdende markten met Nigeria en Niger, onder-zoekscentra die werken aan een verbetering van het rendement en de productiviteit, de huidige belangstelling van verschillende geldschieters, de wil van de producenten om van rijst een rendabe-le filière te maken. Maar de behoeften van de rijstproducenten op het vlak van productie-investeringen zijn enorm en vragen kredieten op middellange en lange

Page 10: Expeditie Benin: Op zoek naar de kracht van familiale landbouw

10

termijn. De staatssubsidies liggen aanzienlijk onder de normen die internationaal aanbevolen worden voor de subregio en zijn ook moeilijk te mobiliseren. Het huidige aanbod betreft vooral microfinanciering, met voornamelijk korttermijn kredieten aan 80% rente/jaar. Verder wordt het merendeel van de kleinschalige producenten, beheerders van familiale landbouwbedrijven, re-gelmatig uitgesloten aangezien de banken ze als een verhoogd risico zien. Een ander knelpunt, op het gebied van verwer-king, is het niet kunnen naleven van kwaliteits-normen (in het bijzonder de HACCP-normen). Er is ook een tekort aan geschikte opslaginfrastruc-tuur. De meeste uitrustingen zijn oud en hebben een zwakke verwerkingscapaciteit.

Andere obstakels bij de promotie van de Beninese rijstteelt zijn de import van Aziatische en Ameri-kaanse rijst, en het beheer van de rijsthoeveelhe-den die als voedselhulp het land binnenkomen. Benin importeert nog steeds enorme hoeveelhe-den levensmiddelen en consumptiegoederen om aan de voedingsbehoeften te voldoen. De import (uitgezonderd wederexport) van witte rijst was in 2007 meer dan 50.000 ton, vandaar de afhanke-lijkheid van de import voor 40% van de nationale consumptie. Rijst blijft dus heel kwetsbaar voor (externe) schokken. Die import maakt het voor lokale producenten

onmogelijk om goede prijzen te krijgen (aangezien geïmporteerde rijst meestal wordt verkocht onder de productieprijs in Benin) en inkomsten te verwerven om aan de elementaire voedselbehoeften te voldoen. En hoewel voedselhulp het rijsttekort bij de be-volking gedeeltelijk aanvult, lijkt het een nega-tieve impact te hebben op de lokale rijstteelt. De rijst uit voedselhulp kost tweemaal minder dan lokale rijst, waarvan de productiekost 158F/kg bedraagt. De geschonken rijst wordt verkocht tegen een lagere prijs en creëert oneerlijke con-currentie. Om die concurrentie terug te dringen en een echte ontwikkeling van de rijstfilière in Benin op gang te brengen zijn acties op korte, middellange en lange termijn nodig om de inves-tering in de rijstfilière te verbeteren.

Daarom is er meer technische en financiële on-dersteuning nodig, voor diversificatie en voor de aanpassing van de financieringsbronnen aan de behoeften van de sleutelactoren. De rijstsector heeft een enorm potentieel en er bestaan goede exportmogelijkheden naar de regionale markt. Nigeria importeert bijvoorbeeld jaarlijks gemid-deld 1,2 miljoen ton rijst uit derde landen. De toepassing van het TEC CEDEAO (zie infra) zou de handel tussen die landen en Benin vlotter kunnen maken, vooral dankzij een betere toepassing van het vrij goederenverkeer.

Page 11: Expeditie Benin: Op zoek naar de kracht van familiale landbouw

11

Rijsthandel internationaal

• Rijst is één van de belangrijkste voedingsproducten wereldwijd. Er wordt wereldwijd jaarlijks 650-700 miljoen ton rijst geproduceerd, grotendeels geconsumeerd door de producerende lan-den. India en China exporteren alleen hun surplus, die de laatste jaren aan het slinken is (de urbanisatie in China en India stuwt de interne rijstvraag omhoog).

• 250 miljoen boeren zijn afhankelijk van de rijstproductie. De grootste exportlanden zijn Thai-land, Vietnam, Pakistan, India en de VS.

• Dit jaar is de rijstprijs (voorlopig) vrij stabiel, heel anders dan in 2007-08, toen bepaalde rijst-soorten maar liefst zes keer zo duur verkocht werden op de internationale markt. In landen als Senegal (maar ook in Haïti en de Filippijnen) leidde dat tot volksopstanden.

• Op mondiale schaal komen de productiecurve en de consumptiecurve van rijst steeds dichter bij elkaar. Als die situatie blijft voortduren en als er geen grotere investeringen gemaakt worden om de productiviteit te verhogen, zal de vraag het aanbod overstijgen.

Rijstproductie en -consumptie in Afrika

• 40% van de rijstconsumptie in Afrika is afkomstig van import. Er zijn enorme verschillen op het Afrikaanse continent: Senegal importeert bijna zijn totale rijstproductie, terwijl Mali zo goed als zelfvoorzienend is.

• De voedselcrisis van 2008 trof alle Afrikaanse landen, maar niet in gelijke mate. Mali, dat minder afhankelijk is van geïmporteerde rijst, bleek beter bestand dan bijvoorbeeld Ivoorkust of Gambia. In een recente studie in PNAS werd uitgezocht waarom Mali minder afhankelijk is van import (ondanks een gelijkaardige neoliberale politiek). Het antwoord dat de auteurs in het artikel naar voren schuiven is drieledig:

1. Omdat Mali een ‘landlocked country’ is (zonder toegang tot de zee), wordt import be-moeilijkt en dus de nationale rijstproductie gestimuleerd.

2. Er is de voorbije jaren veel geïnvesteerd in Mali’s wegennetwerk, wat zorgt voor lagere kosten om de rijst naar de lokale markt te krijgen.

3. De Malinese consumenten in de stad verkiezen de lokale rijst boven de geïmporteerde rijst, zelfs als die eerste duurder is (tot op zekere hoogte). Bovendien zijn de consumen-ten in de stad sneller dan in de buurlanden geneigd om over te schakelen op andere granen zoals sorghum als de rijstprijs stijgt (sinds de ineenstorting van de katoenmarkt is sorghum overvloedig aanwezig in Mali).

Zonder het belang van de macro-economische context te willen onderschatten, toont dit voorbeeld mooi aan dat een land ook heel wat eigen mechanismen heeft om bepaalde sectoren te versterken.

Page 12: Expeditie Benin: Op zoek naar de kracht van familiale landbouw

12

2. Regionale en internationale dimensie

van de West-Afrikaanse landbouwmarkt

In 2003 beslisten de Afrikaanse staatsleiders op de conferentie van Maputo om van landbouw een ontwikkelingspijler te maken door zich te enga-geren om 10% van de begroting te besteden aan de landbouwsector. Naar aanleiding van die con-ferentie lanceerde de Communauté Economique des Etats de l’Afrique de l’Ouest (CEDEAO) een proces rond de ontwikkeling van een gemeen-schappelijk landbouwbeleid (ECOWAP). Dat beleid werd in 2005 aangenomen in Accra (Ghana) en draait om drie interventie-assen: de toename van de productiviteit en het concurrentievermogen van landbouw, de invoering van een intracommu-nautair handelsstelsel, en de aanpassing van het externe handelsstelsel. Het regionale aspect van landbouw biedt op be-paalde punten een comparatief voordeel en be-rust op verschillende vaststellingen. De CEDEAO-regio beschikt over een immens landbouwpoten-tieel en over troeven die nog te weinig benut worden. Zo bestaat er bijvoorbeeld een grote diversiteit aan ecosystemen die gunstig zijn voor de productie of kweek van een grote variëteit aan planten en dieren. Er is ook een overvloed aan natuurlijke grondstoffen (landbouwgronden, boven- en ondergrondse watervoorraden) en er is nog een groot potentieel aan landbouwgronden. Er is ongeveer 236 miljoen hectare landbouw-gronden en 119 miljoen hectare graaslanden. De regio heeft ook een groot potentieel aan arbeids-krachten, met een groeiend aantal vrouwen dat actief is in de sector. Voor het eerst in zijn geschiedenis beschikt de Afrikaanse landbouw over een belangrijke groep stedelijke consumenten, een sterk groeiende afzetmarkt die kan helpen bij de modernisering van de landbouwsector. West-Afrika heeft zich

ook geëngageerd om ruimte te creëren voor vrij verkeer van mensen en goederen. De regio heeft een uniek extern handelsbeleid uitgewerkt, via het Tarif Extérieur Commun (TEC), om de econo-mische integratie te vervolmaken en regionale ontwikkeling te promoten. Op 12 januari 2006 hebben de staats- en rege-ringsleiders van de CEDEAO beslist om het TEC van de Union Economique et Monétaire Ouest Africaine (UEMOA*) uit te breiden. Dat is een belasting die wordt betaald door importeurs voor ieder product dat de UEMOA-zone binnenkomt, voor alle lidstaten van CEDEAO (15 landen in de subregio). Het TEC telt vier schalen, waarvan de hoogste 25% is. Een overgangsperiode van twee jaar werd voorzien voor de toepassing van het TEC CEDEAO, een periode die moest aflopen op 31 december 2007. In januari 2008 hebben de staatsleiders gevraagd aan de commissie van de CEDEAO om een nieuwe tariefschaal in te stellen met een hoger percentage dan het hoogste per-centage van de UEMOA. Het Gezamenlijk Comité UEMOA/CEDEAO heeft in november 2008 een percentage van 35% aange-nomen voor de vijfde schaal. Het Réseau des Organisations Paysannes et des Producteurs d’Afrique de l’Ouest (ROPPA), dat ook deelneemt aan de debatten, heeft het percentage van 35% verworpen en een minimumpercentage voorge-steld van 50% voor het TEC, teneinde de land-bouw in de regio beter te beschermen. “Het eni-ge wat het TEC-UEMOA (met een maximumper-centage van 25%) ons geleerd heeft, is dat het niet volstaat om onze landbouw te beschermen en onze regionale markt te concretiseren”, ver-klaart Bassi Ka Dao, voorzitter van de Confédéra-tion Paysanne du Faso (CPF).

Net als in Benin bekleedt landbouw ook een belangrijke plaats in de economie van de andere Net als in Benin bekleedt landbouw ook een belangrijke plaats in de economie van de andere Net als in Benin bekleedt landbouw ook een belangrijke plaats in de economie van de andere Net als in Benin bekleedt landbouw ook een belangrijke plaats in de economie van de andere WestWestWestWest----Afrikaanse landen. Als belangrijke bron van tewerkstelling staat de landbouw in de eerste Afrikaanse landen. Als belangrijke bron van tewerkstelling staat de landbouw in de eerste Afrikaanse landen. Als belangrijke bron van tewerkstelling staat de landbouw in de eerste Afrikaanse landen. Als belangrijke bron van tewerkstelling staat de landbouw in de eerste plaats toe om de bevolking voldoende te voeden. Landbouw is goed voor 35% van het BNP en plaats toe om de bevolking voldoende te voeden. Landbouw is goed voor 35% van het BNP en plaats toe om de bevolking voldoende te voeden. Landbouw is goed voor 35% van het BNP en plaats toe om de bevolking voldoende te voeden. Landbouw is goed voor 35% van het BNP en 15,3% van de exportontvangsten van producten en diensten van de regio.15,3% van de exportontvangsten van producten en diensten van de regio.15,3% van de exportontvangsten van producten en diensten van de regio.15,3% van de exportontvangsten van producten en diensten van de regio. Ondanks die belangrijke rol bestond er geen enkel landbouwbeleid dat die naam verdiende in Be-Ondanks die belangrijke rol bestond er geen enkel landbouwbeleid dat die naam verdiende in Be-Ondanks die belangrijke rol bestond er geen enkel landbouwbeleid dat die naam verdiende in Be-Ondanks die belangrijke rol bestond er geen enkel landbouwbeleid dat die naam verdiende in Be-nin en Westnin en Westnin en Westnin en West----Afrika vóór het einde van de jaren ’90, buiten een aantal programma’s en strategieën Afrika vóór het einde van de jaren ’90, buiten een aantal programma’s en strategieën Afrika vóór het einde van de jaren ’90, buiten een aantal programma’s en strategieën Afrika vóór het einde van de jaren ’90, buiten een aantal programma’s en strategieën die gedragen werden door intergouvernementele organisaties. Pas aan het einde van de jaren ’90 die gedragen werden door intergouvernementele organisaties. Pas aan het einde van de jaren ’90 die gedragen werden door intergouvernementele organisaties. Pas aan het einde van de jaren ’90 die gedragen werden door intergouvernementele organisaties. Pas aan het einde van de jaren ’90 ontstond er in de regio meer wil om landbouw te bevorderen en om de standpunten van de lid-ontstond er in de regio meer wil om landbouw te bevorderen en om de standpunten van de lid-ontstond er in de regio meer wil om landbouw te bevorderen en om de standpunten van de lid-ontstond er in de regio meer wil om landbouw te bevorderen en om de standpunten van de lid-staten op het vlak van landbouwbeleid op één rij te krijgen.staten op het vlak van landbouwbeleid op één rij te krijgen.staten op het vlak van landbouwbeleid op één rij te krijgen.staten op het vlak van landbouwbeleid op één rij te krijgen.

2.1. Regionale integratie

Page 13: Expeditie Benin: Op zoek naar de kracht van familiale landbouw

13

Een studie van ROPPA uit 2008 over vijf gevoeli-ge producten zoals granen, oliegewassen en rundvlees heeft aangetoond dat alleen een doua-nerecht van 50% die producten beter zou be-schermen. Volgens ROPPA wordt de landbouw momenteel slecht beschermd en zou een nieuwe tariefschaal de gevoelige producten beter kunnen ondersteunen. “Deze producten zullen te maken krijgen met oneerlijke concurrentie op onze markt, ondanks dat zij bijdragen tot de voeding van boeren, tot plattelandsontwikkeling en tot het behoud van onze culturele waarden en nor-men.” De gevoelige exportproducten van CE-DEAO-landen zijn onder meer, katoen, koffie, aardnoot, ui, tomaat en niébé. Volgens de boerenorganisaties van de subregio kan subregionale voedselsoevereiniteit alleen gerealiseerd worden door het aannemen van een nieuw TEC en van effectieve controlemaatrege-len. Een hoger TEC zou binnenlandse productie van meer dan 60% van de landbouwvoedselpro-ducten en meer dan 80% van de voedselproduc-ten op basis van granen beter tegen al te goed-kope import beschermen. De boerenorganisaties vragen ook een aanpas-singsperiode van meer dan tien jaar voor de de-gressieve beschermingsbelasting van CEDEAO, om

een herstructurering en verbetering van het con-currentievermogen van de productiesectoren mo-gelijk te maken. ROPPA meent dat de externe tarifering niet zal volstaat voor regionale voedselsoevereiniteit, hoewel dat is opgenomen in de perspectieven van ECOWAP. De staatsleiders van CEDEAO gaven vorig jaar aan dat het TEC een ontwikkelingsinstrument is en dat het uitgewerkt zou moeten worden volgens de noden van de verschillende landbouwsecto-ren. De opbouw van ECOWAP hangt echter niet alleen af van de invoering van economische in-strumenten voor regionale integratie zoals het TEC. Een andere factor is de uitdagingen van de handelsbesprekingen met de EU (Economische Partnerschapsakkoorden) en de Wereldhandelsor-ganisatie. * UEMOA is een organisatie van acht landen uit West-Afrika, opgericht om de economische integratie te promoten tussen landen met een gemeenschappelijke munt, de FCFA. UEMOA werd opgericht naar aanleiding van het verdrag ondertekend in Dakar, Senegal, op 10 januari 1994 door de staats- en regeringsleiders van Benin, Burkina Faso, Ivoorkust, Mali, Niger, Senegal en Togo. Op 2 mei 1997 is Guinee-Bissau de achtste lidstaat geworden.

Regionale Afrikaanse boerenorganisaties Heel wat boerenorganisaties structureren zich op subregionaal niveau, maar met een zeer uiteenlopend tempo. In 2000 hebben de nationale federaties van tien West-Afrikaanse landen het Réseau des Organi-sations Paysannes et des Producteurs Agricoles d’Afrique de l’Ouest (ROPPA) opgericht. Één van de eer-ste daden van ROPPA was haar deelname aan het uitwerkingsproces van het UEMOA-landbouwbeleid. ROPPA wilde betrokken worden bij de lopende besprekingen en kreeg van de verantwoordelijken van UEMOA inspraak in de indeling van de kalender. Recenter speelde ROPPA een heel actieve rol bij de uitwerking van het CEDEAO-landbouwbeleid. De West-Afrikaanse ervaring is een schoolvoorbeeld. In 2005 werden het Plate-forme Régionale des Or-ganisations Paysannes d’Afrique Centrale (PROPAC) en de Eastern Africa Farmers Federation (EAFF) op-gericht na een proces van jaren. Die organisaties bewijzen de sterke motivatie van boeren om invloed uit te oefenen op het landbouwbeleid in hun regios. Ze zorgen bovendien voor een toename van de tussenkomsten in de debatten bij landbouwonderhandelingen binnen de WHO. Een aantal onder hen zijn eveneens betrokken bij de besprekingen over de Economische Partnerschapsakkoorden (EPA) met de Europese Unie. De deelname van boerenorganisaties aan de internationale debatten heeft nog twee andere resultaten: enerzijds maakt het een progressieve en gedeelde uitwerking mogelijk, binnen de desbetreffende orga-nisaties, van een Afrikaanse ‘landbouwvisie’ en van zijn toekomst (om het met de woorden van ROPPA te zeggen). Anderzijds stimuleert het ook de federatieve dynamiek op nationaal vlak en draagt het bij tot de erkenning binnen de verschillende landen van het recht van boeren om deel te nemen aan be-leidsontwikkeling en besluitvorming m.b.t. landbouw.

Page 14: Expeditie Benin: Op zoek naar de kracht van familiale landbouw

14

2.2. EPA met de Europese Unie:

instrument of obstakel voor de landbouw?

Deze akkoorden moeten ervoor zorgen dat de ACP-landen toegang krijgen tot de Europese markt zonder invoerrechten en quota, voor alle producten behalve rijst, bananen en suiker. Als tegenprestatie zouden de ACP-landen ook hun markten moeten openstellen voor Europese pro-ducten. De Europese Commissie drong aanvanke-lijk aan op een liberalisering van minstens 80% over 15 jaar, maar heeft zijn eisen moeten verla-gen en stelt nu aan West-Afrika een liberalisering voor van 70%. Dat zou onvermijdelijk leiden tot een daling van de douane-inkomsten in de regio (in West-Afrika een heel belangrijk deel van de publieke ontvangsten) en meer concurrentie tus-sen de import uit de EU en de lokale productie. Na vijf jaar onderhandelen zijn de twee partijen er nog altijd niet in geslaagd om tot een akkoord te komen. Ivoorkust en Ghana hebben wel een bilaterale interim-EPA afgesloten met de EU zo interne solidariteit van het regionale blok op de proef gesteld. De onderhandelingen lopen mo-

menteel verder, met als einddoel een volledig regionale EPA die de interim-akkoorden ver-vangt. Zoals in andere ACP-regio’s zijn het maatschap-pelijk middenveld en de boerenorganisaties van West-Afrika heel ongerust over de lopende EPA-onderhandelingen, aangezien een EPA belangrij-ke gevolgen zou hebben voor de landbouw in de regio. De boeren ondervinden nu al hinder van de Europese invoer. Vooral de import van graan, kippenvlees, melk, plantaardige oliën en toma-tenconcentraat beschouwen ze als bedreigend voor de lokale productie. Als de West-Afrikaanse landen hun invoertaksen op Europese producten moeten afschaffen zou de situatie alleen maar erger worden. Zelfs al gaat het over kleine hoe-veelheden, dan nog kan de goedkope invoer een sterke impact hebben op de lokale prijzen en dus op het inkomen van de boeren en het ontwikke-lingspotentieel van de betrokken sectoren, want investeerders gaan hun geld niet steken in de

Sinds 2002 onderhandelt de Europese Unie (EU) zogenaamde Economische Partnerschapsakkoor-Sinds 2002 onderhandelt de Europese Unie (EU) zogenaamde Economische Partnerschapsakkoor-Sinds 2002 onderhandelt de Europese Unie (EU) zogenaamde Economische Partnerschapsakkoor-Sinds 2002 onderhandelt de Europese Unie (EU) zogenaamde Economische Partnerschapsakkoor-den (EPA’s) met 76 landen uit Afrika, de Caraïben en de Stille Oceaan (ACPden (EPA’s) met 76 landen uit Afrika, de Caraïben en de Stille Oceaan (ACPden (EPA’s) met 76 landen uit Afrika, de Caraïben en de Stille Oceaan (ACPden (EPA’s) met 76 landen uit Afrika, de Caraïben en de Stille Oceaan (ACP----landen). EPA’s zijn in landen). EPA’s zijn in landen). EPA’s zijn in landen). EPA’s zijn in hoofdzaak vrijhandelsakkoorden, ter vervanging van het unilaterale voorkeursregime ten behoeve hoofdzaak vrijhandelsakkoorden, ter vervanging van het unilaterale voorkeursregime ten behoeve hoofdzaak vrijhandelsakkoorden, ter vervanging van het unilaterale voorkeursregime ten behoeve hoofdzaak vrijhandelsakkoorden, ter vervanging van het unilaterale voorkeursregime ten behoeve van de ACPvan de ACPvan de ACPvan de ACP----landen geregeld in de Conventies van Yaoundé (1967landen geregeld in de Conventies van Yaoundé (1967landen geregeld in de Conventies van Yaoundé (1967landen geregeld in de Conventies van Yaoundé (1967----1974) en de Akkoorden van Lo-1974) en de Akkoorden van Lo-1974) en de Akkoorden van Lo-1974) en de Akkoorden van Lo-mé (1975mé (1975mé (1975mé (1975----2000). Maar de EU stelde dit systeem in vraag, beschouwde het in strijd met de regels 2000). Maar de EU stelde dit systeem in vraag, beschouwde het in strijd met de regels 2000). Maar de EU stelde dit systeem in vraag, beschouwde het in strijd met de regels 2000). Maar de EU stelde dit systeem in vraag, beschouwde het in strijd met de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WHO), en onderhandelt nu met 6 ACPvan de Wereldhandelsorganisatie (WHO), en onderhandelt nu met 6 ACPvan de Wereldhandelsorganisatie (WHO), en onderhandelt nu met 6 ACPvan de Wereldhandelsorganisatie (WHO), en onderhandelt nu met 6 ACP----regio’s, waaronder Westregio’s, waaronder Westregio’s, waaronder Westregio’s, waaronder West----Afrika, regionale EPA’s. Afrika, regionale EPA’s. Afrika, regionale EPA’s. Afrika, regionale EPA’s.

Page 15: Expeditie Benin: Op zoek naar de kracht van familiale landbouw

15 uitbouw van een sector die - vanwege de concur-rentie met goedkopere Europese import - geen perspectieven biedt. Zo zouden bijvoorbeeld tra-ditionele veehouders in Burkina Faso, Mali, Niger en Senegal geen kansen meer krijgen om hun melkproductie verder te ontwikkelen en zo hun lokale markten en de steden te bevoorraden. Er is tijd nodig om een dergelijke sector uit te bou-wen, maar als de sector niet tenminste tijdelijk beschermd wordt, zal er van uitbouw geen sprake zijn. De negatieve gevolgen van ongetarifeerde invoer uit de EU zouden trouwens niet alleen de West-Afrikaanse boeren, maar ook de verwerken-de industrie in de regio treffen. Zo zouden Euro-pese bloem of pasta de lokale bloemmolens en graanverwerkers onderuit halen. In november van vorig jaar waren boerenorgani-saties blij met het idee van de West-Afrikaanse onderhandelaars om een nieuw voorstel uit te werken voor tariefliberalisering dat de komende 25 jaar slechts 67% van de import uit de EU zou betreffen. Men wacht momenteel op een ant-woord van de EU op dit voorstel.

De regio heeft aan de EU ook een bedrag van 9,5 miljard euro gevraagd om een vijfjarig ontwikke-lingsprogramma (PAPED) te financieren. Dat pro-gramma zou o.a. voor de landbouwsector de schokken moeten verzachten van de handelslibe-ralisering in het kader van het EPA. Volgens het West-Afrikaanse maatschappelijk middenveld is dit bedrag de optelsom van alle bilaterale en regionale Europese fondsen die door de EU reeds bestemd waren voor de regio en de staten van West-Afrika. Die middelen zouden dus sowieso toegekend worden via traditionele sa-menwerkingskanalen, met of zonder EPA. Zonder PAPED zouden er te weinig vangnetten voorzien zijn voor de gevolgen van verdere libe-ralisering voor kleinschalige boeren. Er is geen nood aan een EPA die de familiale landbouw nog verder in moeilijkheden brengt, wel aan een ak-koord dat de ontwikkeling van het platteland doelbewust bevordert.

2.3. De impact van agribusiness

Meer en meer kiezen bedrijven voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, een positieve evo-Meer en meer kiezen bedrijven voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, een positieve evo-Meer en meer kiezen bedrijven voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, een positieve evo-Meer en meer kiezen bedrijven voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, een positieve evo-lutie die ook mogelijkheden biedt voor een duurzame voedsellutie die ook mogelijkheden biedt voor een duurzame voedsellutie die ook mogelijkheden biedt voor een duurzame voedsellutie die ook mogelijkheden biedt voor een duurzame voedsel---- en landbouwproductie. Daarvoor is en landbouwproductie. Daarvoor is en landbouwproductie. Daarvoor is en landbouwproductie. Daarvoor is een goed en eerlijk samenspel nodig tussen boeren en bedrijven die actief zijn in de landbouw, een goed en eerlijk samenspel nodig tussen boeren en bedrijven die actief zijn in de landbouw, een goed en eerlijk samenspel nodig tussen boeren en bedrijven die actief zijn in de landbouw, een goed en eerlijk samenspel nodig tussen boeren en bedrijven die actief zijn in de landbouw, de voedselverwerking en de distributie. Maar de plaats van boeren in de voedselketen is vandaag de voedselverwerking en de distributie. Maar de plaats van boeren in de voedselketen is vandaag de voedselverwerking en de distributie. Maar de plaats van boeren in de voedselketen is vandaag de voedselverwerking en de distributie. Maar de plaats van boeren in de voedselketen is vandaag allesbehalve optimaal. Landbouwers worden geconfronteerd met bedrijven die almaar meer econo-allesbehalve optimaal. Landbouwers worden geconfronteerd met bedrijven die almaar meer econo-allesbehalve optimaal. Landbouwers worden geconfronteerd met bedrijven die almaar meer econo-allesbehalve optimaal. Landbouwers worden geconfronteerd met bedrijven die almaar meer econo-mische macht verwerven.mische macht verwerven.mische macht verwerven.mische macht verwerven.

Zo vormen in de voedingssector steeds minder en steeds machtigere inkoopcentrales de flessenhals tussen de boeren en de consumenten. In West-Europa zijn bijvoorbeeld slechts 110 inkoopcen-trales verantwoordelijk voor 85% van de voedsel-aankopen. Zij verbinden 3,2 miljoen producenten met 160 miljoen consumenten. Een kwart van de volledige voeding- en drankverkoop in de wereld is in handen van amper tien bedrijven, en zo-maar eventjes 8% van wat mensen aankopen in de hele wereld, wordt aangeschaft in een Wal Mart-supermarkt. Supermarkten en inkoopcentra-les worden steeds machtiger en gebruiken hun economische macht vaak om hun marges te ver-groten ten nadele van de afhankelijk gemaakte boeren, die geen kant op kunnen omdat hun onderhandelingspositie zwak is geworden. De producenten van voedingsmiddelen en de consumenten hebben een onderhandelingsvermo-gen dat heel wat lager ligt dan dat van kopers en verdelers. Daarom kunnen de verdelers relatief lage prijzen blijven betalen aan producenten,

zelfs bij stijgende prijzen op regionale of inter-nationale handelsmarkten. Ze kunnen ook hoge prijzen opleggen aan consumenten, zelfs als hun inkoopprijzen dalen. Één van de belangrijkste redenen waarom de consumentenprijzen in ont-wikkelingslanden hoog gebleven zijn ondanks de scherpe daling van de prijzen van grondstoffen sinds medio 2009 is de dominante positie van een relatief klein aantal verwerkers en retailers in deze landen. Het afgelopen decennium heeft de agro-industriële sector belangrijke inspanningen gele-verd om normen en systemen voor de traceer-baarheid en certificering door derden in het le-ven te roepen, om de wereldhandel van fruit, groenten en verse vis te omkaderen en te verge-makkelijken. Een belangrijk initiatief in dat op-zicht was een protocol van Europese distributeurs over goede landbouwpraktijken (EurepGAP, hui-dig GLOBALGAP). Dat protocol is een certifice-ringsysteem dat de volledige landbouwfilière dekt, van de aankoop van productiemiddelen tot

Page 16: Expeditie Benin: Op zoek naar de kracht van familiale landbouw

16

het moment waarop de producten de boerderij verlaten. Over het algemeen gaat men ervan uit dat de uitwerking van normen een goed middel is om hoge sociale en ecologische criteria te waar-borgen binnen gemondialiseerde voedselketens. Tot nog toe ligt het accent van de ingevoerde normen en systemen echter vooral op hygiëne en voedselveiligheid. Bovendien is de ontwikkeling van de normen vaak gebeurd zonder rekening te houden met kleinschalige boeren die doorgaans onvoldoende kapitaal hebben om te investeren in noodzakelijke infrastructuur om die normen na te leven. Daardoor hebben veel exportondernemin-gen aangezet om hun kleinschalige leveranciers af te stoten ten gunste van grote commerciële bedrijven. Om de kloof tussen familiale boeren en de mo-derne voedselmarkt te overbruggen zijn twee dingen noodzakelijk. Ten eerste moeten bedrij-ven, boeren en overheid nieuwe vormen van sa-menwerking uitproberen. En ten tweede komt het erop aan om een zakelijke aanpak te combineren met een ontwikkelingsbeleid. Zowel de overheid als niet-gouvernementele organisaties (zoals Vredeseilanden in Benin) kunnen daarin een rol spelen. Want de voedselmarkten in Benin zitten dan misschien nog maar in een beginfase van modernisering (er is nog maar één moderne su-permarkt in Cotonou), de ingevoerde producten – waaronder rijst – zijn afkomstige van moderne markten die beantwoorden aan specifieke stan-daarden en normen qua kwaliteit en voedselvei-ligheid, en hun prijs is ook nog eens heel compe-titief. Wil een land als Benin voor een groot deel in zijn eigen voedsel voorzien, dan is het belang-

rijk dat de lokale producten met die producten kunnen concurreren, zowel qua kwaliteit als qua prijs. En dat veronderstelt efficiëntere lokale voedsel-ketens die aan dezelfde standaarden en normen voldoen, en efficiënte logistieke syste-men. Als dat niet verwezenlijkt wordt, zullen consumenten in de grote bevolkingscentra blij-ven opteren voor de geïmporteerde producten. Een groots opgezet en wereldwijd onderzoek tus-sen 2004 en 2008 naar de modernisering van de voedselmarkten (www.regoverningmarkets.org) concludeerde dat de markten overal ter wereld de laatste 20 à 30 jaar sterk aan modernisering en herstructurering onderhevig geweest zijn. De concentratie en verticalisatie binnen die markten vindt, net zoals in Europa en de Verenigde Sta-ten, ook met een versneld tempo plaats in La-tijns-Amerika en Azië. In Latijns-Amerika is het aandeel van voedsel dat via supermarktketens verkocht wordt bijvoorbeeld ook al meer dan 65%. Hoe groter de modernisering, hoe meer kleinschalige, familiale landbouw in het Zuiden uit deze markten buitengesloten wordt, vooral door de ‘economies of scale’, die vereist zijn om de grote spelers te kunnen bevoorraden, en de kwaliteitsstandaarden en –normen die door die spelers gehanteerd worden (GlobalGap, HACCP etc.). Voor Sub-Sahara-Afrika concludeerde dit onder-zoek dat de informele, niet-gemoderniseerde markten het overgrote aandeel van de voedsel-verkoop voor hun rekening blijven nemen. Maar in landen zoals Zuid-Afrika en Kenia en in de grote Afrikaanse steden is die situatie ook heel snel aan het veranderen.

Het betreft hier 85 % van de voedselverkoop in Nederland, België, Frankrijk, Duitsland, Groot-Brittanië en Oostenrijk. Bron: Power in the food system, Understanding trends and improving accountability. Background paper by Tom MacMillan, 2005

Consumenten: 160.000.000Consumenten: 160.000.000Consumenten: 160.000.000Consumenten: 160.000.000 Klanten: 89.000.000Klanten: 89.000.000Klanten: 89.000.000Klanten: 89.000.000 Winkels: 170.000Winkels: 170.000Winkels: 170.000Winkels: 170.000 SupermarktSupermarktSupermarktSupermarkt----ketens: 600ketens: 600ketens: 600ketens: 600 Aankopers: 110Aankopers: 110Aankopers: 110Aankopers: 110 Verwerkers: 8.600Verwerkers: 8.600Verwerkers: 8.600Verwerkers: 8.600 HalfHalfHalfHalf----verwerkers: 80.000verwerkers: 80.000verwerkers: 80.000verwerkers: 80.000 Aanbieders: 160.000Aanbieders: 160.000Aanbieders: 160.000Aanbieders: 160.000 Landbouwers/producenten: 3.200.000Landbouwers/producenten: 3.200.000Landbouwers/producenten: 3.200.000Landbouwers/producenten: 3.200.000

Page 17: Expeditie Benin: Op zoek naar de kracht van familiale landbouw

17

Maar zelfs in de landen waar markten nog volop informeel zijn, zijn producten die lokaal geprodu-ceerd worden onderhevig aan de kwaliteitstan-daards en –normen van moderne markten, omdat ze moeten concurreren met ingevoerde producten die relatief goedkoop zijn en aan die voorwaar-den voldoen. Dat is zeker zo in het geval van rijst, waarbij in een land als Benin slechts 40% van de rijst komt van lokale productie en de rest geïmporteerd is. Die geïmporteerde rijst bevoor-raadt vooral de grote bevolkingscentra, die het grootste deel van de rijst consumeren. En die rijst is dus afkomstig van landen met moderne

normen en standaarden en aantrekkelijke verpak-kingen. Wil een land als Benin ooit haar voedsel-soevereiniteit bereiken, en de nationale rijstpro-ductie doen ‘boomen’, zal de inheemse rijst echt moeten kunnen concurreren met die ingevoerde rijst. Marktafscherming door middel van import-heffingen zal nodig blijven totdat die concurren-tiekracht realiteit is.

Rijst uit Benin in uw Colruyt

Zoals elders in dit dossier beschreven staan familiale boeren voor heel wat uitdagingen. Veel boeren in Be-nin gaan deze uitdagingen aan, met name in de rijstsector omdat daar grote kansen liggen. Ook Vredesei-landen zet daarop in. Zo leveren leverden enkele Beninese boerenorganisaties met ondersteuning van Vre-deseilanden deze zomer 36 ton rijst aan supermarktketen Colruyt, en zal die rijst waarschijnlijk in septem-ber in uw plaatselijke supermarkt liggen. Benin beschikt over ongeveer 322.000 ha land dat geschikt is voor de rijstteelt. Daarvan is nu nog geen 10% in gebruik. Als het totale potentieel zou worden gerealiseerd, zou Benin volledig in zijn eigen rijstbe-hoefte kunnen voorzien. Maar voor het zover is moet er nog heel wat gebeuren, vooral op het gebied van rijstkwaliteit. De rijstmarkt in Benin wordt gedomineerd door Japanse rijst, die het land binnenkomt als gift, maar vervolgens toch wordt verkocht. De Aziatische rijst is goedkoper en beter van kwaliteit dan de plaatselijke rijst. Voor de consument is de keuze dus snel gemaakt. Maar er is hoop op verandering. Vredeseilanden ondersteunt samen met supermarktketen Colruyt rijstboeren en –boerinnen uit de dorpen Tchètti en Kpataba, die hun rijst verbouwen in de zogenaamde bas-fonds. Dat zijn laaggelegen gronden die tijdens elk regenseizoen overstromen en zo de ideale voedingsbodem vormen voor de waterrijke rijstteelt. De rijst die nu in Tchètti en Kpataba wordt geproduceerd verschilt als dag en nacht met die van vier jaar geleden. Colruyt levert de knowhow die nodig is voor de kwaliteitsverbetering. Vroeger liet de rijst zich moeilijk bereiden, zat hij vol zand, zwarte korrels, breuk, enzovoorts. Zelfs tegen een lage prijs raakte hij nauwelijks verkocht. Nu laat de rijst zich beter stomen, en het droogproces en de opslag verlopen veel vlot-ter, zodat het breukpercentage beperkt blijft. Vredeseilanden hoopt dat het voorbeeld van Tchètti en Kpataba navolging zal vinden in andere regio’s. Het probleem van de Japanse ‘gift’ blijft voorlopig bestaan. Een lading Japanse rijst wordt verkocht voor 200 à 225 CFA per kilo, terwijl de lokale rijstboeren hun rijst voor 400 à 450 CFA verkopen. Vredeseilanden pleit er samen met de boerenorganisaties voor dat de import van de Japanse rijst belast wordt, en dat die inkomsten aangewend worden voor investeringen in de lokale landbouw. Zo kan iets wat de lokale land-bouw schaadt de boeren toch nog ten goede komen. In Benin is de rijstketen intussen ook goed georganiseerd, zowel op lokaal als nationaal niveau. Rijst is deel gaan uitmaken van de voedingsgewoonten van de bevolking van Benin en zijn buurlanden. Dat trekt veel financiële en technische hulp aan, al is de coördinatie tussen de verschillende partners nog voor ver-betering vatbaar. Andere werkpunten zijn de noodzakelijke investeringen in landbouwmateriaal, opslag-plaatsen en machines.

Page 18: Expeditie Benin: Op zoek naar de kracht van familiale landbouw

18

3. Welke toekomst voor kleinschalige

boeren (in Benin en elders)?

Landbouw op industriële schaal verhoogt de af-hankelijkheid van boeren van financiële instellin-gen voor de aanschaf van zaaigoed en andere dure landbouwinputs, verzwakt het sociale weef-sel en versterkt de plattelandsvlucht. Industriële landbouw richt zich in Afrika voornamelijk op cash crops voor export, zodat de competitie voor grond voor voedselproductie groter wordt. Op die manier draagt industriële landbouw bij tot voed-selonzekerheid. Toch blijven een aantal vooraanstaande econo-men, zoals Paul Collier, erbij dat er voor de op-lossing van het Afrikaanse voedselprobleem méér liberalisering van de landbouwmarkt nodig is, niet minder. De productie van voedselgewassen moet volgens hem een ‘boost’ krijgen, zoals in China of Brazilië, waar grote, technologisch hoogontwikkelde agro-industriële bedrijven de wereldvoedselmarkt bevoorraden. Ook in Afrika zijn er nog grote gebieden vruchtbaar land die veel productiever gebruikt zouden kunnen wor-den als ze gemanaged zouden worden door grote bedrijven, volgens Collier. Familiale landbouw omschrijft Collier als “een romantisch tableau”. Nochtans kunnen kleine en middelgrote boerde-rijen productiever en efficiënter zijn dan grote industriële exportbedrijven. In Brazilië bijvoor-beeld zijn 85% van alle landbouwbedrijven fami-lieboerderijen. Die beschikken over slechts 42% van de grond, maar slagen erin om bijna 40% van de landbouwproductie voort te brengen en ruim de helft van de basisvoedselproductie. Dat klinkt alsof de familiale landbouwers wel even goed maar niet beter presteren dan de industrië-le landbouw, maar 40% van die familiebedrijven doet aan overlevingslandbouw, wat helemaal geen financieel inkomen oplevert en zo goed als geen deel uitmaakt van de markt. Als je de agro-industrie dan vergelijkt met het één derde van de familiale boeren dat wél over voldoende midde-len beschikt, blijkt dat de productiviteit van de familiale landbouw opmerkelijk groter is dan die van grootschalige landbouw.

Voor de economische, sociale en ecologische duurzaamheid van onze planeet zou het dus toch wel eens beter kunnen zijn om te investeren in familiale landbouw. Dat is in elk geval de mening geworden van de belangrijkste internationale organisaties op dit gebied: meer investeren in kleine boeren is de sleutel om de voedselonze-kerheid aan te pakken, zo zeggen nu ook de FAO en de Wereldbank (Worldbank, World Develop-ment Report 2008: Agriculture for Development). Volgens het al eerder vermelde IAASTD-rapport is het verhogen van de landbouw-productiviteit de eerste prioriteit voor Sub-Sahara-Afrika. Maar een duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding is enkel mogelijk als de landbouw focust op meer dan alleen de productie. Landbouw moet in een breder perspectief worden geplaatst, waarbij de hele landbouwketen van productie, verwerking en marketing in rekening wordt gebracht, en waarbij er rekening wordt gehouden met de verschillende functies die landbouw heeft, zowel op econo-misch als sociaal en ecologisch vlak. IAASTD geeft aan dat armoede bestreden kan worden door mogelijkheden voor innovatie en onderne-merschap speciaal gericht op arme boeren te creëren. Daarvoor moet er worden geïnvesteerd in markttoegang, opleidingen, kredietverlening, verzekeringen en in natuurlijke hulpbronnen zo-als land en water. Want het grote probleem met familiale landbouw is de toegang tot productie-middelen (grond, water, zaad, meststof, kre-diet...) en het vinden van afzet voor producten (marktinfrastructuur, haalbare prijzen, kwaliteits-vereisten...). Voor de ontwikkeling van duurzame familiale landbouw moeten zowel overheden als private actoren op lokaal, nationaal en internationaal niveau hun verantwoordelijkheid opnemen. *Paul Collier (1949) is een Brits econoom. Hij is als hoogle-raar economie verbonden aan de universiteit van Oxford (onder meer als directeur van de afdeling ontwikkelingson-derzoek). Hij is tevens (co-)auteur van verschillende belang-rijke boeken over de armoede in Afrika. Van 1998 tot 2003 was hij hoofd van de Development Reseach Group van de Wereldbank.

De groene revolutie in de landbouw heeft vooral in Azië en LatijnsDe groene revolutie in de landbouw heeft vooral in Azië en LatijnsDe groene revolutie in de landbouw heeft vooral in Azië en LatijnsDe groene revolutie in de landbouw heeft vooral in Azië en Latijns----Amerika de productiviteit Amerika de productiviteit Amerika de productiviteit Amerika de productiviteit sterk verhoogd. Maar de kleinschalige familiale landbouw heeft die revolutie grotendeels aan zich sterk verhoogd. Maar de kleinschalige familiale landbouw heeft die revolutie grotendeels aan zich sterk verhoogd. Maar de kleinschalige familiale landbouw heeft die revolutie grotendeels aan zich sterk verhoogd. Maar de kleinschalige familiale landbouw heeft die revolutie grotendeels aan zich voorbij zien gaan, vooral door het gebrek aan financiële middelen om de revolutionaire techni-voorbij zien gaan, vooral door het gebrek aan financiële middelen om de revolutionaire techni-voorbij zien gaan, vooral door het gebrek aan financiële middelen om de revolutionaire techni-voorbij zien gaan, vooral door het gebrek aan financiële middelen om de revolutionaire techni-sche hoogstandjes te kunnen toepassen. Daarenboven blijken de ecologische nadelen en de soci-sche hoogstandjes te kunnen toepassen. Daarenboven blijken de ecologische nadelen en de soci-sche hoogstandjes te kunnen toepassen. Daarenboven blijken de ecologische nadelen en de soci-sche hoogstandjes te kunnen toepassen. Daarenboven blijken de ecologische nadelen en de soci-aaaalllleeee kosten van het huidige dominante industriële landbouwmodel heel hoog. Want industriële kosten van het huidige dominante industriële landbouwmodel heel hoog. Want industriële kosten van het huidige dominante industriële landbouwmodel heel hoog. Want industriële kosten van het huidige dominante industriële landbouwmodel heel hoog. Want industriële landbouw kan op korte termijn wel een aantal voordelen hebben, maar veroorzaakt op lange ter-landbouw kan op korte termijn wel een aantal voordelen hebben, maar veroorzaakt op lange ter-landbouw kan op korte termijn wel een aantal voordelen hebben, maar veroorzaakt op lange ter-landbouw kan op korte termijn wel een aantal voordelen hebben, maar veroorzaakt op lange ter-mijn doorgaans grote problemen op het gebied van milieu en werkgelegenheid. mijn doorgaans grote problemen op het gebied van milieu en werkgelegenheid. mijn doorgaans grote problemen op het gebied van milieu en werkgelegenheid. mijn doorgaans grote problemen op het gebied van milieu en werkgelegenheid.

Page 19: Expeditie Benin: Op zoek naar de kracht van familiale landbouw

19

• Er moet meer geld worden geïnvesteerd in de opleiding van boeren in duurzame landbouw-technieken, in het kader van regionaal of nati-onaal landbouwbeleid of met andere (internationale) fondsen. De technieken van duurzame landbouw worden nog onvoldoende benut. Het verspreidingspotentieel van die technieken bij kleinschalige boeren is enorm en zou een productieve, ecologische landbouw doen ontstaan, bestand tegen economische en klimatologische schokken. Bijzondere aandacht kan daarbij gaan naar de duurzaamheid van pilootprojecten uitgevoerd door lokale gemeen-schappen of ngo’s, waarbij dan de beste me-thoden die werden ontwikkeld op lokaal niveau verder verspreid worden op regionaal en/of nationaal niveau. Men zou ook praktische vor-mingen moeten promoten over agroforestry en het gebruik van peuldragende bomen, gebruik van trekdieren, bodembescherming, composte-ren, dekkende teelten,etc. De vorming van boe-rengroepen moet ook een belangrijke rol spe-len. Het doel is uiteindelijk om een productie-verhoging te bereiken over de hele keten, door de invoering van moderne technologieën.

• Op het vlak van landbouwonderzoek moet meer

gebruik worden gemaakt van participatief on-derzoek. De kenniskloof tussen de industriële landen en de ontwikkelingslanden groeit. De geringe investeringen in onderzoek en de be-perkte internationale overdracht van technolo-gie hebben ervoor gezorgd dat de graanoog-sten in zwart Afrika relatief stagneren ten op-zichte van de rest van de wereld. Grotere in-

vesteringen in participatief landbouwonderzoek moeten dan ook bovenaan op de beleidsagenda komen. Maar daarmee is slechts een deel van het pro-bleem opgelost. De huidige investeringen in onderzoek en technologietransfer komen vooral uit de privé-sector, en worden gedreven door commerciële belangen, met maar een beperkte impact op de productiviteit van kleine boeren in de ontwikkelingslanden. Ook deze privé-investeringen moeten daarom meer gericht worden op de familiale landbouw.

• Het is belangrijk om boerenorganisaties te on-

dersteunen zodat zij sterke producentenorgani-saties kunnen worden. Als verschillende produ-centenorganisaties samenwerken kan dat de transactiekosten verminderen, kunnen ze een groter marktaandeel verwerven, en zich laten vertegenwoordigen in nationale en internatio-nale beleidsfora. Voor kleine boeren zijn produ-centenorganisaties van essentieel belang om concurrentieel te worden. Ondanks de groei en het succes van boerenorganisatie in de voor-bije jaren kunnen deze organisaties nog altijd hun volle potentieel niet bereiken, om verschil-lende redenen: wettelijke beperkingen, een lage managementcapaciteit en een dominante elite. Donoren en regeringen kunnen hulp bie-den door het recht van boeren om zich te orga-niseren te erkennen, door leiders te trainen, en de zwakkere leden te versterken, vooral vrou-wen en jonge boeren. De uitdaging bestaat er vooral in om hen bijstand te bieden zonder afhankelijkheid te creëren.

Er is nood aan degelijke opleiding, voorlichting, onderzoek, en bege-

leiding van boeren en boerenorganisaties

• Om de aansluiting te verbeteren tussen boeren en de markt en om ondersteuning te geven aan duurzame landbouw moeten het nationaal/regionaal landbouwbeleid en donoren de ont-wikkeling van publieke goederen ondersteunen: diensten voor landelijke omkadering, infra-structuur voor opslag en communicatie, insti-tutionele ontwikkeling van de filières, etc.

• Ook de toegang tot informatie van boeren en

verwerkers van landbouwproducten over de afzet - bvb. over de voorkeuren van consumen-

ten en prijzen - via bijvoorbeeld lokale radio-stations - moet worden gestimuleerd.

• Voor de ontwikkeling van de markt is er ook

nood aan infrastructuurontwikkeling, vooral van wegen en van het elektriciteitsnet in lan-delijke regio’s. Er bestaat een sterke correlatie tussen de ontwikkeling van transportinfrastruc-tuur en de intensivering van landbouw. Sub-Sahara Afrika heeft immers de laagste dicht-heid van geasfalteerde wegen in de wereld.

De toegang tot de markten moet goed georganiseerd zijn

(opslag, marktinformatie, transport, …)

Page 20: Expeditie Benin: Op zoek naar de kracht van familiale landbouw

20

• Het nationaal/regionaal landbouwbeleid en de internationale donoren kunnen maatregelen nemen die landbouwers betere toegang bieden tot gronden, zaden, technologie, enz.

• Verder moeten zij kleinschalige boeren helpen

om toegang te krijgen tot kredieten voor lang-termijn investeringen en productverbetering. Kleine boeren hebben nauwelijks toegang tot krediet en dat is één van de belangrijkste hin-dernissen om hun concurrentiepositie te ver-sterken. Door het ter ziele gaan van speciale kredietlijnen voor de landbouw via overheidsprogramma’s of staatsbanken is er een grote kloof geslagen in de financiële dien-

sten, en ondanks institutionele innovaties is die kloof nog niet gedicht. De revolutie van de microfinanciering heeft voor miljoenen arme mensen, vooral vrouwen, de deur geopend naar leningen, maar er worden nog onvoldoende landbouwers bereikt. Bovendien zijn kleine boeren ook altijd kwetsbaar voor onverwachte gebeurtenissen als natuurrampen, gezond-heidsproblemen, demografische veranderingen, wispelturige prijzen en beleidswijzigingen. In dit opzicht is het goed dat er de laatste jaren hier en daar in Sub-sahara Afrika geëxperimen-teerd wordt met contractlandbouw en met steunprogramma's voor kleinschalige boeren die de toegang tot kredieten en markten ga-randeren.

Boeren moeten betere toegang krijgen tot landbouwinputs en kre-

dietmogelijkheden

• Meestal zorgt een product met een kwaliteits-garantie of een verwerkt product voor een ho-gere verkoopprijs. De overheid kan de waarde van landbouwproducten verhogen door via steunprogramma’s te investeren in verwer-kingsinstallaties. Dat zorgt tot een verbetering van het concurrentievermogen en de organisa-tie van de boeren.

• De agro-voedingssector zou ook krachtige

maatregelen moeten nemen om kleinschalige boeren die zich willen integreren in de wereld-wijde toeleveringsketens te ondersteunen. Men zou kunnen beginnen met een diepgaande eva-luatie van de effecten van de bestaande nor-men op voedselzekerheid. Daarbij zouden de kleinschalige boeren moeten worden uitgeno-digd, aangezien zij het best geplaatst zijn om te vertellen over de obstakels waarmee ze ge-confronteerd worden bij de toepassing van allerhande normen. De sector zou ook meer kunnen doen om de relaties met kleinschalige boeren drastisch te hervormen. Zo zouden ze bijvoorbeeld de capa-citeit van leveranciers kunnen versterken om sociale en ecologische normen beter in acht te

nemen. Distributiebedrijven of -ketens zouden hun knowhow ter beschikking kunnen stellen om een product op de markt te brengen. Een voorbeeld is de Belgische distributeur Colruyt, die in haar winkels Beninese rijst zal introdu-ceren in het kader van haar inspanningen voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (zie supra).

• Als landbouwers verschillende soorten produc-

ten kweken, kunnen ze hun inkomensbasis di-versifiëren en lopen ze minder risico’s. Ze zijn dan ook beter in staat om hun oogst plaatselijk te verwerken en om ze investeren in product-ontwikkeling - om een meerwaarde te creëren, dus. Ontwikkelingssamenwerking moet vol-doende middelen reserveren voor capaciteits-opbouw en kennisversterking, zodat ontwikke-lingslanden duurzame, kwaliteitsvolle produc-ten op de markt kunnen brengen. Diversifiëring is gemakkelijker als er middelen worden vrijge-maakt voor het versterken van de infrastruc-tuur, het transport en de distributie voor de lokale markt.

Stimuleer een hogere kwaliteit van de producten en meerwaarde-

creatie op de boerderij

Page 21: Expeditie Benin: Op zoek naar de kracht van familiale landbouw

21

• Het verenigen van producenten in organisaties en coöperatieven heeft tal van voordelen, vooral voor kleinschalige boeren. Zo worden de transactiekosten die vaak gepaard gaan met kleinschalige landbouw, aanzienlijk vermin-derd. Het helpt ook om te voldoen aan de ei-sen op het gebied van kwaliteit en kwantiteit van moderne markten. Kleinschalige boeren kunnen bovendien hun productiemiddelen aan-kopen tegen lagere prijzen en hun producten verkopen voor hogere prijzen. Andere voorde-len zijn de spreiding van de risico’s tussen de leden, de organisatie van trainingsprogramma’s en de verstrekking van diensten, in het bijzon-der op het vlak van infrastructuur (bijvoorbeeld opslag- of verwerkingsinstallaties), en versprei-ding van informatie over prijzen en commercia-lisering van producten.

• Overheden zouden de oprichting van land-

bouwcoöperatieven of andere producenten–organisaties kunnen ondersteunen. Ook be-schikken zij over andere instrumenten om de positie van familiale boeren te versterken en hen toe te laten een groter aandeel van de toegevoegde waarde van produkten te behou-den. Zoals hierboven vermeld is de verspreiding van prijsinformatie en de verbetering van com-municatie-infrastructuur essentieel, omdat ze producenten de kans geven om hun onderhan-

delingspositie tegenover de kopers te verbete-ren. Zo kunnen ze ook hun producten gemakke-lijker naar markten brengen waar ze betere prijzen krijgen bij andere kopers. Tevens kunnen overheden openbare aanbeste-dingen gebruiken om kleinschalige boeren te ondersteunen. De overheidssector is immers een belangrijke consument van goederen en diensten, aangezien haar verbruik tussen 10 en 15% van het BNP ligt.

• Ook commerciële aankoopcentrales zouden de

regionale en wereldwijde markten beter bereik-baar kunnen maken voor kleinschalige boeren, door hen bijvoorbeeld te betrekken bij het uit-werken van normen voor voedselveiligheid, arbeid en milieu. Ze zouden hen kunnen aan-moedigen door de toegang tot wereldwijde toeleveringsketens te vergemakkelijken, of door er minstens voor te zorgen dat het opleg-gen van bepaalde normen de kleinschalige boe-ren niet uitsluit. Groothandelaars kunnen een premie invoeren die de naleving van de normen compenseert, gedurende minimaal de eerste vijf jaar na hun toepassing, en technische on-dersteuning bieden om de naleving te vereen-voudigen.

Geef landbouwers een verbeterde machtspositie in de keten

• Sommige boeren hebben de kansen die er kwa-men door de terugtrekking van de overheid en de liberalisering gegrepen, maar voor veel an-deren zijn de productie- en bestaansvoorwaar-den verslechterd. Voor wat voedingsmiddelen betreft werken de marktregels - en vooral die van de internationale markt - nog altijd niet goed. De prijzen zijn onstabiel en meestal veel te laag. Daarom zijn er regels of mechanismen nodig om rendabele prijzen te verzekeren en voorraden te beheren. Het oogstrendement kan immers sterk schommelen van jaar tot jaar. Men zou nieuwe grondstoffenakkoorden kunnen overwegen, zoals het koffieakkoord, dat gedu-rende lange tijd goed heeft gewerkt. De koffie-producenten kregen toen betere prijzen en konden beter leven van hun oogst. Bovendien verhoogden de grondstoffenakkoorden de con-sumentenprijzen niet substantieel.

• We mogen de toekomst van de Afrikaanse land-bouw niet hypothekeren door onbedachtzaam EPA’s of andere vrijhandelsakkoorden over landbouw af te sluiten. De Wereldhandelsorga-nisatie, het Internationaal Monetair Fonds en vele landen zijn voorstander van een volledig vrije landbouwhandel. Maar zij zouden zich toch ook moeten realiseren dat rijke landen altijd hun landbouw hebben beschermd – ook als dat betekent dat ze hun voedsel duurder betalen – en dat hen dat niet heeft belet om rijk te worden. Zij hebben hun beschermde landbouw productiever gemaakt, om daarop hun industrialisering en welvaart te bouwen. Terwijl vrijhandelsakkoorden vaak voorbij gaan aan investeringen die nodig zijn om ontwikke-ling op het platteland te stimuleren.

Landbouwers moeten stabiele en lonende prijzen krijgen

Page 22: Expeditie Benin: Op zoek naar de kracht van familiale landbouw

22

Foto

: Gr

eet

Pluy

mer

s

• Landen en regio’s moeten het recht hebben om hun landbouw in eigen handen te nemen. Zo vragen Afrikaanse landen aan de WTO om toe-stemming voor instrumenten om het im-portaanbod te beheersen. Ze willen steun om grondstoffen te verwerken in de ontwikkelings-landen zonder dat ze daarbij hogere importtak-sen te hoeven vrezen in het Noorden, en ze vragen fondsen om over te schakelen op alter-natieve gewassen. Zo kunnen ze voorrang ge-ven aan het produceren van voedsel voor de eigen bevolking en dumpingpraktijken voorko-men. Dit is geen pleidooi voor gesloten economie, wel voor het voorrang geven aan een lokale en regionale marktwerking boven de wereldmarkt, voor een goede economische ontwikkeling en duurzaamheid. Haal daarom landbouw en voed-selproductie uit de Wereldhandels-organisatie, want voedsel is geen koopwaar zoals alle ande-re. Geef die fakkel door aan de wereldvoedsel-organisatie FAO en geef haar de opdracht om een beleid te ontwikkelen waarin duurzame familiale landbouw zijn potentieel kan waarma-ken.

• Hoewel het aandeel van producten uit ‘eerlijke handel’ nog altijd relatief bescheiden is, krijgt het een alsmaar belangrijkere positie in de voedselmarkt. De groei van die sector is spec-taculair verlopen. Eind 2008 bedroeg haar aan-

deel in de wereldhandel ongeveer 5,88 miljard US$. Hoewel het aandeel momenteel minder dan 1% bedraagt van de totale handel en hoofdzakelijk bestaat uit koffie, bananen, ca-cao, thee, suiker en verschillende andere vruchten en sappen, groeit het aantal produc-ten in Fair Trade gestaag. Boeren die participe-ren in eerlijke handel beleven aanzienlijke ver-beteringen in hun leefomstandigheden. In te-genstelling tot andere certificeringmechanis-men als SA8000, Rainforest Alliance of UTZ, doet eerlijke handel (zoals gedefinieerd in het Handvest van de Principes van de Eerlijke Han-del) meer dan het waarborgen van bepaalde ecologische en sociale normen. Er wordt ook een minimumprijs gewaarborgd voor de produ-cent, vaak aanzienlijk hoger dan de prijs op de wereldmarkt. Die minimumprijs moet volstaan om de kosten van duurzame productie en van het levensonderhoud te dekken. Akkoorden van eerlijke handel zijn contracten op lange ter-mijn, waardoor de producenten een planning kunnen opstellen en leefbare productiepraktij-ken kunnen hanteren. Om al die redenen zou-den zowel regeringen als distributeurs meer moeten doen om eerlijke handel te promoten.

Page 23: Expeditie Benin: Op zoek naar de kracht van familiale landbouw

23

Referenties Abiassi, E. et S. Eclou (2006), Etude sur les instruments de régulation des importations commerciales de riz

au Bénin, CCR-B/FUPRO, 85p.

Aertsen, J., et Barrez, D, Wie zorgt er voor een échte groene revolutie?, MO* paper, nummer 20, juni 2008.

Afrique en Ligne, Benin: L’agriculture menace par les changements climatiques, Cotonou, 21/12/2009.

Balié,J., et Ricoy, A., Les Politiques Agricoles Communes en Afrique: mythes et réalités, Congrès International EuropAfrica, Rome, octobre 2008.

Boris, J.-P., “L’Afrique, le riz et le marché mondial”, Le Monde Diplomatique, 7 avril 2010.

Boutsen, S., Kunnen boeren de wereld redden? De Wereldbank over de plaats van de landbouw in ontwikkeling en armoedebestrijding, MO* paper, nummer 17, februari 2008.

CEDEAO, République du Bénin, et l’Union Africaine, Benin: Revue des efforts de développement dans le sec-teur agricole.

Collier, P., “The Politics of Hunger. How Illusion and Greed Fan the Food Crisis” in Foreign Affairs, November/December 2008.

CTA, Accès au marché européen: principaux enjeux pour les pays ACP, Agritrade note de synthèse, mars 2010.

CTA, Enjeux des négociations APE entre l’Afrique de l’Ouest et l’UE, Agritrade note de synthèse, février 2010.

De Schutter, O., Rapport du Rapporteur special sur le droit à l’alimentation. Mission au Bénin, Nations Unies, 2009.

De Schutter, O., Report of the Special Rapporteur on the right to food. Agribusiness and the right to food, United Nations, 22 December 2009.

FAO, High Food Prices and food security - Threats, opportunities and budgetary implications for sustainable agriculture, Luanda, Angola, May 2010.

FAO, The State of Food Insecurity in the World 2009.

FAO, World Bank, e.a., International Assessment of Agricultural Knowledge, Science and Technology for Deve-lopment (IAASTD), Sub-Saharan Africa Summary for Decision Makers, 2008.

Mazoyer, M., Protéger la paysannerie pauvre dans un context de mondialisation, FAO, 2001.

Mercoiret, M.-R., « Les organisations paysannes et les politiques agricoles » in Afrique contemporaine, 1/2006 (no 217), p. 135-157.

République du Bénin, Ministère du Développement rural, Déclaration de Politique de développement rural, Juillet 2000.

ROPPA, OSCAF, e.a., Memorandum des organizations de la société civile de l’Afrique de l’Ouest sur l’APE UE/AO à la suite du comité ministerial de suivi de Bamako du 3 au 7 mai 2010.

Toulmin, C. et Guèye, B., Transformations de l’ agriculture ouest-africaine et rôle des exploitations familiales, IIED, 2003, dossier no. 123.

UNDP, Human Development Report 2009.

Vredeseilanden, Rijst uit Benin. De zoektocht naar een sociale marktlogica, 2010.

Worldbank, World Development Report 2008: Agriculture for Development, Washington, oktober 2007.

www.acp-eu-trade.org, Les négociations des APE: état des lieux.

Page 24: Expeditie Benin: Op zoek naar de kracht van familiale landbouw

24

RedactieRedactieRedactieRedactie Saartje Boutsen - in samenwerking met Halima Hamza, Chris Claes, Karen Janssens, Luuk Zonneveld en Jan Wyckaert. Augustus 2010

Foto: Chris Claes