Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

65
Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? De mate van disclosure betreffende risicomanagement bij Europese pensioenfondsen vergeleken Masterscriptie Accountancy Oktober 2013 Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Economie en Bedrijfskunde Student: Luuk Egbers Studentnummer: 2070375 Begeleider: Gerrit-Jan van de Braak

Transcript of Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Page 1: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

De mate van disclosure betreffende risicomanagement

bij Europese pensioenfondsen vergeleken

Masterscriptie Accountancy Oktober 2013 Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Economie en Bedrijfskunde Student: Luuk Egbers Studentnummer: 2070375 Begeleider: Gerrit-Jan van de Braak

Page 2: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 2

Voorwoord Voor u ligt mijn afstudeerscriptie, het eindproduct van mijn studie Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen. In 2012 ben ik gestart met een afstudeeronderzoek naar Europese pensioenfondsen. Door berichtgeving over pensioenfondsen ben ik enthousiast geworden over dit onderwerp. Hierop volgde een nadere verdieping in Europese pensioenfondsen in combinatie met raadpleging van literatuur op dit gebied. Het onderzoek richt zich op het aspect externe verslaggeving van de studie accountancy. Door risicomanagement en pensioenfondsen te betrekken, is een specifiek onderwerp gekozen waar relatief weinig onderzoek naar was verricht. Middels deze weg wil ik iedereen bedanken die heeft bijgedragen aan het succesvol afronden van deze masterscriptie. Hieronder vallen mijn werkgever voor de geboden ruimte en input van collega’s. Een speciaal woord van dank gaat uit naar mijn scriptiebegeleider Gerrit-Jan van de Braak die mij uitstekend heeft begeleid, vooral in de aanloopfase van het onderzoek. Borculo, oktober 2013 Luuk Egbers

Page 3: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 3

Samenvatting Sinds het begin van de kredietcrisis staan pensioenfondsen onder druk. Deelnemers willen graag

weten waar ze aan toe zijn wanneer ze met pensioen gaan. De vraag is hoe pensioenfondsen

omgaan met de belangrijkste risico’s waarmee zij geconfronteerd worden en hoe zij hierover

rapporteren.

In het kader van mogelijke harmonisatie van Europese pensioenfondsen, is onderzocht in welke mate

pensioenfondsen rapporteren over risico’s en risk management. Het onderzoek is verricht onder vier

Europese lidstaten, te weten Denemarken, Finland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Door de

jaarverslagen uit 2010 en 2011 van in totaal 80 pensioenfondsen uit deze landen middels een

disclosure index te onderzoeken op disclosure omtrent risk management, zijn verbeterpunten en

onderlinge verschillen in kaart gebracht. Uit het onderzoek blijkt dat de mate van disclosure omtrent

risicomanagement in Nederland het hoogst was, gevolgd door Finland, Denemarken en als laatste

het Verenigd Koninkrijk.

Door het toetsen van een zevental hypotheses is onderzocht welke factoren de verschillen in de

mate van disclosure kunnen verklaren. Hierbij is zowel aandacht besteedt aan land- en

pensioenfondseigenschappen. Aangetoond is dat de omvang van het pensioenfond een significante

invloed heeft op de mate van disclosure. De mate van disclosure neemt toe naarmate de omvang van

het pensioenfonds toeneemt. Een hogere mate van disclosure is tevens onderkend wanneer het een

beroeps- of bedrijfstakpensioenfonds betreft in plaats van een ondernemingspensioenfonds (soort

pensioenfonds). Pensioenfondsen met een defined benefits pensioenregeling beschikken over een

hogere mate van disclosure dan defined contribution pensioenregelingen (type pensioenregeling).

Als laatste is een significant verband onderkend tussen de mate van disclosure omtrent risk

management en een hogere dekkingsgraad. Een significant verband tussen de mate van disclosure en

de mate van toezicht door de nationale toezichthouder, de kwaliteit van de accountingstandaarden

en de omvang van de accountantsorganisatie is niet aangetroffen.

Page 4: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 4

Inhoud

Voorwoord .............................................................................................................................................. 2

Samenvatting ........................................................................................................................................... 3

1 Inleiding ................................................................................................................................................ 6

1.1 Inleiding ......................................................................................................................................... 6

1.2 Aanleiding ...................................................................................................................................... 6

1.3 Probleemstelling ............................................................................................................................ 6

1.4 Conceptueel model ....................................................................................................................... 7

1.5 Begripsbepaling en afbakening ..................................................................................................... 7

1.6 Hoofdstuk indeling ........................................................................................................................ 7

2 Theoretische onderbouwing ................................................................................................................ 8

2.1 Inleiding ......................................................................................................................................... 8

2.2 Relevante wetenschappelijke theorieën ....................................................................................... 8

2.2.1 Agency theory ......................................................................................................................... 8

2.2.2 Voluntary disclosure ............................................................................................................... 9

2.2.3 Mandatory disclosure ........................................................................................................... 11

2.3 Relevant wetenschappelijke onderzoek over pensioenfondsen ................................................. 12

2.4 Toezicht en accountingstandaarden ........................................................................................... 13

2.4.1 Toezicht in Europa ................................................................................................................ 13

2.4.2 Accountingstandaarden ....................................................................................................... 14

2.5 Objectieve kenmerken van pensioenfondsen ............................................................................. 14

2.5.1 Omvang pensioenfonds ........................................................................................................ 14

2.5.2 Soort pensioenfonds ............................................................................................................ 15

2.5.3 Type pensioenregeling ......................................................................................................... 15

2.5.4 Omvang accountantsorganisatie .......................................................................................... 16

2.5.5 Dekkingsgraad ...................................................................................................................... 16

2.6 Eerder onderzoek ........................................................................................................................ 17

3 Onderzoeksaanpak ............................................................................................................................. 18

3.1 Pensioenfondsen in de Europese Unie ........................................................................................ 18

3.1.1 Europese Unie ...................................................................................................................... 18

3.1.2 Harmonisatie ........................................................................................................................ 18

3.1.3 Pensioenstelsels ................................................................................................................... 19

3.2 Selectie landen ............................................................................................................................ 19

3.4 Disclosure index ..................................................................................................................... 21

Page 5: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 5

3.4.1 Regelgeving en best practices .................................................................................................. 22

4 Hypotheses ......................................................................................................................................... 23

4.1 Conceptueel model ..................................................................................................................... 23

4.2 Controlevariabelen ...................................................................................................................... 23

4.2.1 Toezicht ................................................................................................................................ 23

4.2.2 Accountingstandaarden ....................................................................................................... 23

4.2.3 Omvang pensioenfonds ........................................................................................................ 24

4.2.4 Soort pensioenfonds ............................................................................................................ 24

4.2.5 Type pensioenregeling ......................................................................................................... 24

4.2.6 Omvang accountantsorganisatie .......................................................................................... 24

4.2.7 Dekkingsgraad ...................................................................................................................... 24

5 Uitvoering onderzoek ......................................................................................................................... 25

5.1 Mate van disclosure .................................................................................................................... 25

5.2 Meten van variabelen.................................................................................................................. 25

5.3 Schematische weergave van de variabelen ................................................................................ 26

5.4 Dataverzameling .......................................................................................................................... 26

6 Onderzoeksresultaten ........................................................................................................................ 28

6.1 Algemene uitkomsten ................................................................................................................. 28

6.2 Beschrijvende statistiek en correlatie ......................................................................................... 33

6.2.1 Correlatie matrix................................................................................................................... 34

6.2.2 Pearson correlatie matrix ..................................................................................................... 35

6.2.3 Spearman correlatie matrix .................................................................................................. 36

6.2.4 Regressie analyse ................................................................................................................. 37

7 Conclusie ............................................................................................................................................ 40

7.1 Conclusie met betrekking tot de hypotheses .............................................................................. 40

7.2 Bespreking resultaten en conclusie ............................................................................................. 41

7.3 Beperkingen en aanbevelingen ................................................................................................... 42

Literatuurlijst ......................................................................................................................................... 44

Bijlage 1: Disclosure index ................................................................................................................. 47

Bijlage 2: Toezicht index .................................................................................................................... 53

Bijlage 3: Landenselectie ................................................................................................................... 54

Bijlage 4: Onderbouwing regressie analyse ...................................................................................... 63

Page 6: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 6

1 Inleiding

1.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de aanleiding van mijn onderzoek, waarin wordt ingegaan op de

economische ontwikkelingen en de ontwikkelingen in de pensioensector. Vervolgens wordt naar

aanleiding hiervan een probleemstelling geformuleerd in paragraaf 1.3 en het conceptueel model

bepaald in paragraaf 1.4 Afsluitend wordt in paragraaf 1.5 de begrippen toegelicht en het onderzoek

afgebakend en in paragraaf 1.6 de indeling van de scriptie beschreven.

1.2 Aanleiding

Sinds het begin van de kredietcrisis, die zijn impact heeft op de wereldeconomie, staat de pensioensector onder druk. In de media wordt regelmatig bericht over de pensioenfondsen. Al in de beginjaren van de kredietcrisis was er sprake van het korten op pensioenen als gevolg van de kredietcrisis (Volkskrant, 22 maart 2008). Dit als gevolg van het slinken van de buffers en beleggingsportefeuille van pensioenfondsen. Destijds was er sprake van het mogelijk niet aanpassen van pensioenuitkeringen aan de inflatie. Meer recentere berichten laten een minstens vergelijkbaar beeld zien; wanneer omstandigheden niet verbeteren zullen een groot aantal pensioenfondsen genoodzaakt zijn te korten op pensioenen (Financieel Dagblad, 1 februari 2013). Een aantal pensioenfondsen past al jaren de inflatiecorrectie niet meer toe en zijn reeds genoodzaakt daadwerkelijk te korten op de uitkeringen. Er bestaat onrust bij gepensioneerden en werknemers, omdat beide groepen verder getroffen zullen worden wanneer de situatie voor de pensioenfondsen niet verbeterd. Het vertrouwen in de pensioensector is door de kredietcrisis en negatieve berichtgeving de laatste jaren afgenomen. De vraag is; was het vertrouwen wellicht minder geschaad door meer transparante berichtgeving, specifiek op het gebied van risicomanagement, in de jaarverslagen van pensioenfondsen? Om deze vraag te beantwoorden, zal met behulp van dit onderzoek de mate van risicorapportage van Europese pensioenfondsen in kaart worden gebracht.

1.3 Probleemstelling

De hoofdvraag richt zich voornamelijk op de verschillen in rapportage voor wat betreft risicomanagement van Europese pensioenfondsen. De hoofdvraag is als volgt geformuleerd: “Welke factoren verklaren verschillen in de mate waarin Europese pensioenfondsen verslag doen op het gebied van risicomanagement en welke factoren kunnen worden aangemerkt als de grootste obstakels in toekomstige harmonisatie?” Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden zijn de volgende deelvragen geformuleerd: 1. Welke wetenschappelijke theorieën zijn van belang in het kader van rapportage over

risicomanagement, specifiek voor pensioenfondsen? 2. Welke pensioensystemen zijn aanwezig in Europese landen en welke lenen zich voor vergelijking

van risicorapportage van pensioenfondsen? 3. Welke vereisten gelden er voor het jaarverslag ten aanzien van het rapporteren over

risico’s en het interne risico beheersingssysteem? 4. In welke mate rapporteren Europese pensioenfondsen over risico’s en hun interne

risicobeheersingssysteem? 5. Welke factoren kunnen verschillen in de mate van rapporteren over risico’s en het interne risico

beheersingssysteem verklaren? 6. Welke factoren ten aanzien van rapportage over governance kunnen worden aangemerkt als

verbeterpunten in het kader van harmonisatie?

Page 7: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 7

1.4 Conceptueel model

Figuur 1: Conceptueel model

In dit onderzoek wordt een verband gelegd tussen de mate van disclosure en de onderkende

variabelen in de vorm van land- en fondsvariabelen. De mate van disclosure wordt gemeten aan de

hand van een disclosure index.

1.5 Begripsbepaling en afbakening

Voor de nadere behandeling van de onderzoeksvragen, zal het onderzoek worden afgebakend:

De verschafte disclosure in een jaarrekening is op diverse manieren te bepalen. In dit onderzoek wordt de disclosure gemeten met behulp van een disclosure index en de in hoofdstuk 3 beschreven aanpak.

In het onderzoek zullen ondernemingen niet zijnde pensioenfondsen zoals banken en verzekeringsmaatschappijen worden uitgesloten. Dit gezien de specifieke wet- en regelgeving voor dit soort ondernemingen die invloed kan hebben op de uitkomsten van het onderzoek. Dit geldt ook voor pensioenfondsen die geen separate jaarrekening uitbrengen maar zijn opgenomen in de jaarrekening van de overkoepelende onderneming.

Het onderzoek zal zich richten op de mate van disclosure over risico’s bij pensioenfondsen binnen een aantal geselecteerde landen in de Europese Unie.

Het onderzoek zal zich richten op de jaarverslagen zoals gepubliceerd door pensioenfondsen. Andere communicatie zoals persberichten en informatie via de website wordt voor dit onderzoek buiten beschouwing gelaten.

1.6 Hoofdstuk indeling

In hoofdstuk 1 is het onderzoeksontwerp geïntroduceerd en zijn de probleemstelling en de

onderzoeksvragen geformuleerd. Hoofdstuk 2 beschrijft de theorie achter het onderzoek. In

hoofdstuk 3 wordt met behulp van vooronderzoek een selectie gemaakt van lidstaten van de

Europese Unie die onderwerp van het onderzoek zijn. In hoofdstuk 4 worden de hypotheses

geformuleerd aan de hand van het conceptueel model. Hoofdstuk 5 beschrijft de praktische

onderzoeksaanpak waar hoofdstuk 6 en 7 de resultaten bespreken en een conclusie gevormd wordt.

Mate van disclosure

Landeigenschappen

- toezicht

- accountingstandaarden

Fondseigenschappen

- omvang pensioenfonds

- soort pensioenfonds

- type pensioenregeling

- accountantsorganisatie

- dekkingsgraad

Page 8: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 8

2 Theoretische onderbouwing

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het theoretische kader beschreven rondom het verschaffen van disclosure in de jaarrekeningen van pensioenfondsen. Achtereenvolgens zal worden behandeld: 2.2 Wetenschappelijke theorieën omtrent verantwoording en disclosure. 2.3 Wetenschappelijke onderzoek op dit gebied specifiek voor pensioenfondsen. 2.4 Theoretische raamwerk omtrent toezicht in het kader van dit onderzoek. 2.5 Eerder onderzoek en verwijzingen.

2.2 Relevante wetenschappelijke theorieën

2.2.1 Agency theory

De agency theory kan als volgt worden gedefinieerd: De Agency theory gaat in op het ontwerpen van contracten om een rationele agent te motiveren om acties te ondernemen in het belang van de principaal, omdat de belangen van de agent conflicteren met de belangen van de principaal (Scott, 2006). De agency theory probeert problemen op te lossen door verschillende belangen te mitigeren. Met deze problemen wordt gedoeld op het tegengestelde belang tussen bestuurders en eigenaren van ondernemingen. Dit probleem ontstaat op het moment dat de feitelijke leiding en het eigenaarschap van de onderneming gescheiden worden. Het belangenconflict dat ontstaat bestaat tussen een tweetal partijen, namelijk de aandeelhouders en bestuurders van een onderneming. Aandeelhouders (principaal) streven naar waarde maximalisatie van de onderneming op de lange termijn, terwijl bestuurders en managers (agent) zich meer op de eigen carrière en welvaart op de korte termijn richten (Scott, 2006). Het probleem hierbij is dat bestuurders en managers over meer ondernemingsinformatie beschikken dan de aandeelhouders. Dit wordt ook wel informatieasymmetrie genoemd. Voor pensioenfondsen zijn andere belanghebbenden dan aandeelhouders als principalen aan te merken, zoals deelnemers en pensioengerechtigden. Ook ten aanzien van deze belanghebbenden speelt het informatieasymmetrie probleem. Scott onderkent twee soorten informatieasymmetrie, namelijk adverse selection en moral hazard. Bij adverse selection beschikt de ene partij over meer informatie dan de andere. Moral hazard beschrijft de situatie waar de ene partij de gevolgen van een zakelijke transactie wel kan overzien maar de andere kant niet. Aandeelhouders hebben niet genoeg inzicht in de dagelijkse bedrijfsvoering om te beoordelen of bestuurders zich optimaal inspannen om de waarde van de onderneming te maximaliseren. Doordat bestuurders de belangen van aandeelhouders niet optimaal behartigen en aandeelhouders geen optimale monitoring kunnen toepassen is er sprake van waardevernietiging, de zogenaamde agency costs (Jensen en Meckling 1976, Eisenhardt 1989). Van de hierboven beschreven problemen is informatieasymmetrie als onderliggende reden voor disclosure aan te merken. Scott (2006) beschrijft dat informatieasymmetrie verkleind kan worden door het verstrekken van informatie welke relevant en transparant is. Op deze manier wordt de informatiekloof tussen principaal en agent verkleind. Accounting informatie speelt een belangrijke rol ten aanzien van informatieasymmetrie volgens Beyer et al (2010). Accounting informatie geeft kapitaalverstrekkers de mogelijkheid om te beoordelen wat het te verwachten resultaat zal zijn voor een mogelijke investering. Ook geeft accounting informatie kapitaalverstrekkers de mogelijkheid om hun kapitaal te monitoren wanneer zij hebben geïnvesteerd.

Page 9: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 9

Dat accounting informatie en specifiek corporate governance wellicht een oplossing biedt voor het agency probleem door problemen tussen het management en aandeelhouders te verkleinen blijkt ook uit onderzoek van Gillan (2006). Hierin zijn destijds ontwikkelingen in corporate governance onderzocht. Dit onderzoek stelt dat informatieasymmetrie, en hiermee ook agency costs, deels met corporate governance verkleind kan worden. Dit gaat specifiek over het management en investeerders, maar het belang kan ook doorgetrokken worden naar andere belanghebbenden in pensioenmaatschappijen. Corporate governance beschrijft dan ook de relaties tussen het topmanagement van een onderneming en andere belanghebbenden (DeJong et al., 2001). Wanneer corporate governance ter verkleining van de informatieasymmetrie wordt ingezet, dient duidelijk te zijn welke mechanismen dit betreffen. In de theorie wordt onderscheid gemaakt tussen interne en externe mechanismen. Interne corporate governance betreft controles en toezicht op activiteiten van een onderneming om vervolgens corrigerende maatregelen te nemen om organisatorische doelen te bereiken. Externe corporate governance ziet vooral toe op controles die externe belanghebbenden (stakeholders) kunnen uitoefenen op de organisatie. In een artikel van Acharya, Myers en Rajan (2011) wordt gesteld dat interne governance het agency probleem kan verkleinen en waarborgen dat het bedrijf een substantiële waarde behoud, zelfs met weinig of geen externe governance. In mijn onderzoek zal de focus voornamelijk liggen op het interne corporate governance systeem, waar de pensioenfondsen over rapporteren. Interne corporate governance systemen dragen bij aan het beschermen van de belangen van investeerders door het geven van zekerheid over de betrouwbaarheid van verstrekte informatie. Tevens dwingt het bestuurders aandacht te geven aan identificatie, beoordeling en beheersing van risico’s die het behalen van organisatiedoelen kunnen bedreigen. Deze doelstellingen komen dan ook naar voren in wereldwijde raamwerken op dit gebied, zoals COSO ERM. Het interne systeem geeft hiermee een redelijke mate van zekerheid voor de investeerders dat doelstellingen behaald worden. Dit op de gebieden effectiviteit en efficiëntie van bedrijfsactiviteiten, de betrouwbaarheid van financiële verslaggeving en het voldoen aan de geldende wet- en regelgeving (COSO, 2004).

2.2.2 Voluntary disclosure

De voluntary disclosure theorie betreft de wens van het management om meer informatie te verstrekken dan minimaal noodzakelijk volgens de regelgeving. Het nadeel van voluntary disclosure kan zijn dat het wettelijke systeem geen volledige betrouwbaarheid van deze informatie kan garanderen. Ook heeft het management vaak bedenkingen bij de voluntary disclosure theorie vanwege de concurrentiepositie van de onderneming wanneer deze (te) veel informatie naar buiten brengt. Dit kan namelijk leiden tot het verslechteren van de concurrentiepositie (Scott, 2006). Deze bedenkingen vanwege de concurrentiepositie wordt in mindere mate onderkend bij pensioenfondsen, omdat er niet echt sprake is van onderlinge concurrentie. Financiële verslaggeving en overige niet-financiële informatie zijn een belangrijke manier om te communiceren met investeerders en andere belanghebbenden. Hiertoe verstrekken bedrijven wettelijk verplichte financiële rapporten maar ook vrijwillige communicatie, zoals (omzet/afzet) prognoses, presentaties van analisten, persberichten en specifiek voor pensioenfondsen publicaties over dekkingsgraden. De vraag naar het openbaar maken van informatie komt voort uit de reeds beschreven informatie asymmetrie en het agency conflict tussen managers en externe investeerders (Healy & Palepu, 2001; Francis, Khurana & Pereira, 2005). Hierdoor speelt het vrijgeven van informatie een belangrijke rol in het mitigeren van informatieasymmetrie en het agency probleem.

Page 10: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 10

In onderzoek van Beyer, Cohen & Walther (2010) zijn diverse onderzoeken naar vrijwillige openbaarmaking samengevoegd en worden een aantal redenen geïdentificeerd waarom bedrijven vrijwillig informatie openbaar maken:

Wanneer het openbaar maken van informatie kosteloos is.

Investeerders zijn zich bewust van het feit dat bedrijven over niet-openbare informatie beschikken.

Alle investeerders interpreteren de openbare informatie op dezelfde manier en bedrijven weten hoe investeerders deze openbare informatie interpreteren.

Managers willen de bedrijfswaarde maximaliseren.

Bedrijven kunnen betrouwbaar hun niet-openbare informatie openbaar maken.

Bedrijven kunnen zich niet vooraf committeren aan een specifieke disclosure policy. Het vrijwillig openbaar maken van informatie wordt tevens gevoed vanuit een negatief uitgangspunt. Indien geen informatie wordt verstrekt, wordt dit gezien als negatieve informatie. Dit is een stimulans voor managers om informatie vrijwillig openbaar te maken om zich te kunnen onderscheiden van andere managers. Het risico bestaat dat er twijfel is over de geloofwaardigheid van de uitgegeven informatie. Healy & Palepu (2001) onderscheiden twee potentiele mechanismes voor het verhogen van de geloofwaardigheid van vrijwillig vrijgegeven informatie:

De eerste is de zekerheid die derden kunnen verstrekken over de kwaliteit van de toelichtingen van het management, bijvoorbeeld in de vorm van een assurance rapport. Specifiek voor pensioenfondsen wordt naast een accountantsverklaring vaak een verklaring verstrekt inzake de juistheid van de berekening van de voorziening voor toekomstige pensioenverplichtingen.

Daarnaast kan ook validatie plaatsvinden van eerder verstrekte informatie door wettelijk vereiste financiële verslaggeving zelf. Bijvoorbeeld de uitgegeven prognose kan afgezet worden tegen de gerealiseerde resultaten na een verslagperiode. Voor pensioenfondsen kunnen mogelijke kortingen op de uitkeringen vooraf aangekondigd worden, waarna als de beleggingsresultaten over een verslagperiode bekend zijn deze wel of niet doorgevoerd worden en derhalve gevalideerd worden.

Naast de beschreven theorie is er empirisch onderzoek verricht naar voluntary disclosure, met name de motivaties om informatie wel of niet vrijwillig openbaar te maken. Uit onderzoek van Eng en Mak (2003) blijkt het eigendom van een onderneming invloed heeft op disclosure. Wanneer sprake is van significant meer overheidseigendom er sprake is van toenemende disclosure. Ook hier wordt de positieve relatie tussen de omvang van de onderneming en de mate van disclosure gevonden. Uit onderzoek van Bushman et all. (2004) blijkt een negatieve associatie tussen het niveau van beleggersbescherming en neigingen van insiders om activiteiten te verhullen. Dit verhullen kan onder andere plaatsvinden doormiddel van beperkte vrijwillige disclosure in de jaarrekening. Wanneer beleggersbescherming sterk is, beschikken bedrijven over meer stimulansen om informatie over interne controles vrijwillig openbaar te maken. Uit onderzoek van Deumes en Knechel (2008) naar vrijwillige rapportage over interne controle van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen blijkt een sterke correlatie met variabelen van agency kosten van eigen vermogen (dat wil zeggen het eigendom van het management en het percentage van de aandelen in handen van grote investeerders). Dit onderzoek van Deumes en Knechel (2008) onderzocht of vrijwillige rapportage over interne controle door het management beschouwd kan worden als een monitoring mechanisme dat het conflict tussen management, aandeelhouders en schuldeisers kan verminderen. Dit verband is dus aangetoond voor wat betreft het eigen vermogen, wat betekent dat voluntary disclosure kan bijdragen aan het oplossen van het agency probleem. Met behulp van bovenstaande onderzoeken zijn de kaders van het vrijwillig informatie verschaffen verstrekt. Wanneer geen sprake is van vrijwillige openbaarmaking van publicatie is er ruimte voor de verplichte informatieverschaffing, mandatory disclosure.

Page 11: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 11

2.2.3 Mandatory disclosure

Naar het verplicht stellen van informatieverschaffing is veel onderzoek gedaan. De vraag hierbij is of mandatory disclosure nodig is en of de gewenste effecten worden bereikt. Tot de gewenste effecten behoren onder andere het verkleinen van de informatieasymmetrie. Er bestaat vanuit de theorie geen standaardmodel voor mandatory disclosure. Het nut van mandatory disclosure wordt door de analyse van bestaande literatuur door Beyer et al (2010) onderkend. Ondanks eerder onderzoek dat stelde dat alleen voluntary disclosure voldoende was, wordt het volgende gesteld: Wanneer de prikkels (stimulansen) voor het management onvoldoende aanwezig zijn, is voluntary disclosure alleen niet voldoende. Dit kan de belangen voor gebruikers (investeerders, consumenten, etc.) schaden door onvoldoende informatieverstrekking. Ten aanzien van het wel of niet reguleren van de informatieverschaffing over risico’s en de beheersing van risico’s is ook onderzoek verricht. Uit onderzoek van Dobler (2008) worden drie redenen onderkend waarom managers niet alle beschikbare informatie openbaar maken:

De eerste reden is dat de manager (laat blijken dat hij) de informatie niet heeft. Om deze reden te ondervangen hebben regelgevers ten aanzien van risicomanagement vaak het opzetten en behouden van een intern risicobeheersingssysteem verplicht gesteld.

Ook kan de manager er bewust voor kiezen beschikbare informatie niet te publiceren vanwege praktische of geloofwaardigheidsproblemen Hiertoe zijn versterkingsmechanismen voor de geloofwaardigheid van informatie verplicht gesteld, zoals bijvoorbeeld verificatie door derden.

Als derde reden wordt onderkend dat de informatie nadelige gevolgen kan hebben voor de onderneming. Ook hiertoe heeft de regelgever het rapporteren over risico’s verplicht gesteld.

Terugkomend op de vraag of mandatory disclosure voldoende effect heeft om het gat van informatieasymmetrie na voluntary disclosure op te vullen, is veel onderzoek verricht. Deze richten zich niet op de vraag of de regels vanuit mandatory disclosure voldoende zijn, maar of ondernemingen wel voldoen aan de regels van mandatory disclosure. Specifiek op het gebied van risicorapportage deden Kajuter en Winkler (2003) onderzoek (de mate van verplichte risicorapportage door ondernemingen). Uit hun onderzoek bleek dat de mate van risicorapportage niet voldeed aan de eisen die vanuit de regelgeving werden gesteld. De focus van risicorapportage lag op kwalitatieve weergave van risico’s, en tevens waren de rapportages zeer divers. Er werd in de rapportages te weinig aandacht besteed aan het identificeren en beoordelen van risico’s. Mijn onderzoek zal zich in het verlengde van de agency theory richten op de mate van disclosure om

de informatieasymmetrie te verkleinen, zowel vanuit de wettelijke verplichtingen (mandatory

disclosure) als niet-verplichte disclosure (voluntary disclosure) aan de hand van ‘best practices’ en

onderzoek. Dit met behulp van de gehanteerde disclosure index, waarin deze aspecten verwerkt zijn.

Page 12: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 12

2.3 Relevant wetenschappelijke onderzoek over pensioenfondsen

Voor wat betreft mijn onderzoek zal ik gebruik maken van onderzoek dat is verricht op de gebieden

van de agency theory en disclosure zoals hiervoor beschreven, maar ook corporate governance en

risicomanagement specifiek voor pensionfondsen. Op deze gebieden is enige literatuur beschikbaar,

al gaat het meeste onderzoek over (beursgenoteerde) ondernemingen wereldwijd. Mijn onderzoek

richt zich op pensioenfondsen in de Europese Unie , het onderwerp risicomanagement en specifiek

de rapportage / disclosure hieromtrent. Ook in de trend van eventuele toekomstige Europese

harmonisatie van pensioenfondsen, en de regelgeving die hiervoor al aanwezig is.

Wanneer over pensioenfondsen gesproken wordt, is een belangrijk onderdeel het risico dat gelopen wordt over de investeringen die pensioenfondsen hebben uitstaan. Dit blijkt uit onderzoek van Menoncin (2005) waarin specifiek wordt ingegaan op het allocatie probleem en de investeringsstrategie. In dit onderzoek worden verbanden gevonden tussen de optimale investeringen gerelateerd met het risico in verhouding tot het percentage werkenden en gepensioneerden. Ondanks dat dit onderzoek op zeer specifieke onderwerpen ingaat, is het relevant dat pensioenfondsen adequaat rapporteren over de risico’s die zij (maar ook de deelnemers) lopen over de investeringen en verantwoording afleggen over het gevoerde beleid, de lopende investeringen en de toekomstige investeringen. De risico’s die zij lopen over de investeringen dienen adequaat toegelicht te worden als ook de werking van het eigen risicomanagementsysteem en bevindingen die hieruit komen. De werking van interne beheersing is een belangrijk gegeven voor investeerders om het management te beoordelen volgens onderzoek van Hammersley, Myers & Shakespeare (2008). Tevens wordt in ditzelfde onderzoek aangegeven dat de kans dat een manager informatie achterhoud over een tekortkoming in de interne beheersing klein is, aangezien accountants (deels) steunen op de effectiviteit van de interne beheersing en dit ook deels testen. De accountant zal deze informatie vrijgeven in zijn oordeelsvorming. Hierdoor is de rapportage omtrent de werking van de interne beheersing onderdeel van mijn onderzoek. De beoordeling van het management bij een pensioenfonds is in het belang van de belanghebbenden bij een pensioenfonds, niet zijnde investeerders. Dat corporate governance voor pensioenfondsen niet nieuw is blijkt al uit onderzoek van Guercio en

Hawkins (1999) waarin zij stellen dat pensioenfondsen hierin een actieve rol hebben. Zij onderzoeken

echter de impact en motivatie hiervan in de periode van 1987 tot 1993 en vinden het maximaliseren

van de waarde van het fonds (de beleggingen) als belangrijkste motivatiefactor. Voor andere

motivaties wordt geen bewijs gevonden. Gezien de doelstellingen van pensioenfondsen is dit een

relevant gegeven, en zal een belangrijke afweging zijn bij het onderzoeken van de risicoverslaggeving

van pensioenfondsen. Als belangrijkste theorieën steunt hanteert het onderzoek voornamelijk de

agency theory en voluntary disclosure theory.

Page 13: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 13

2.4 Toezicht en accountingstandaarden

In deze paragraaf zal het toezicht en de accountingstandaarden in het kader van dit onderzoek nader worden gedefinieerd. Na het beschrijven van toezicht in Europa zal de theorie omtrent de kwaliteit van accounting standaarden in relatie tot het juridische systeem worden beschreven.

2.4.1 Toezicht in Europa

In 2003 is de CEIOPS opgericht (Committee of European Insurance and Occupational Pensions Supervisors), welke in januari 2011 is vervangen door EIOPA (European Insurance and Occupational Pensions Authority). Deze vervanging was destijds één van de reacties van de Europese Commissie op de kredietcrisis. Tijdens die crisis bleek de samenwerking tussen nationale toezichthouders minder soepel te lopen dan gehoopt. Dit bleek onder andere uit een artikel van De Nederlandse bank, getiteld: Invloed EIOPA neemt toe (14 februari 2012). De informatie-uitwisseling verliep soms stroef en de reflex nationale belangen zwaar te laten wegen, bleek moeilijk te onderdrukken. Tot op heden houdt de EIOPA zich voornamelijk bezig met Solvency II: het nieuwe toezichtregime voor verzekeraars in Europa die geheel nieuwe en verregaande eisen stelt aan het vereiste kapitaal, risicomanagement en rapportages. Daarnaast is de taak van de EIOPA ook “grotere harmonisatie en coherente toepassing van de regels voor financiële instellingen en markten in de hele Europese Unie”. De adviesrol van de EIOPA is zichtbaar aan de verzekeringskant (getuige de adviezen die EIOPA heeft afgegeven over Solvency II) maar was duidelijk minder zichtbaar aan de pensioenkant. Daar is verandering in gekomen met de “Call for Advice” die de Europese Commissie in april 2011 aan EIOPA stuurde over de herziening van de pensioenrichtlijn. Het Europese beleid inzake pensioenfondsrichtlijnen kan vanuit verschillen hoeken vorm gegeven worden. Uit onderzoek van Haverland (2007) blijkt, naast het onderkende toenemende belang van tweede pijler pensioenen, er een spanningsveld bestaat tussen nationale verzorgingsstaten (lidstaten) en de Europese Unie brede regelgeving (interne markt). Het onderzoek richt zich op de vraag of het Europese pensioenbeleid in de eerste plaats wordt gevormd door de Europese Commissie en de agenda van het internationale bedrijfsleven (liberalisering van de markt) of dat regeringsvoorkeuren voor nationale autonomie doorklinken in het beleid. Geconcludeerd wordt dat de richtlijn de pensioenmarkt tot een zekere hoogte liberaliseert. Lidstaten zijn er grotendeels in geslaagd nationale bevoegdheden in het sociale beleid veilig te stellen. Deze uitkomst wordt verklaard doordat, zoals in het onderzoek wordt gesteld, de aard van nationale pensioenregelingen overheidsvoorkeuren vorm geven en zo eveneens de voorkeuren van het Europese Parlement. Het internationale bedrijfsleven bleek intern te versnipperd om een volledig liberaal beleid af te dwingen. Deze vorming van het Europese Beleid is een belangrijke factor in mijn onderzoek. Enerzijds gezien het feit dat als de regelgeving niet voortkomt uit nationale voorkeuren de toetsingscriteria wellicht teveel zouden afwijken van de situatie zoals deze nu is. Anderzijds zou bij onvoldoende liberalisering er wellicht sprake kunnen zijn van grote verschillen onderling waardoor geen vergelijking mogelijk is. De rol van EIOPA als toezichthoudende autoriteit is tot op heden adviserend en de taken richten zich voornamelijk op harmonisatie en consistente toepassing van regelgeving binnen de EU. De EOIPA is per 1 januari 2011 verankerd in de lokale regelgeving van de lidstaten. Het toezicht op pensioenfondsen is echter voorbehouden aan nationale instanties. Omdat niet elke lidstaat van de EU onderdeel is van mijn onderzoek, zal alleen het toezicht in de geselecteerde landen met behulp van een index worden beoordeeld. De verwachting is dat de mate van toezicht een positieve invloed heeft op de mate van disclosure. Dit wordt ondersteund door onderzoek van Kleffner et al (2003) welke een positieve relatie onderkend tussen de mate van disclosure ten aanzien van risk management en de aanwezigheid van een toezichthoudend orgaan.

Page 14: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 14

2.4.2 Accountingstandaarden

Een kenmerk dat voor ondernemingen veel in verband wordt gebracht met de kwaliteit van

disclosure betreft het geldende rechtssysteem binnen een land. Hierin worden twee hoofdsoorten

onderkend, te weten code law en common law. In eerder onderzoek is aangetoond dat het

rechtssysteem waaraan een onderneming in een land onderhevig is, van invloed is op het voldoen

aan wet en regelgeving (La Porta et all. 1998), Op basis van dit onderzoek heeft La Porta een index

opgesteld welke de kwaliteit van het juridisch systeem weergeeft. Na de selectie van landen bleek

echter dat de geselecteerde landen allen de hoogste score op deze index behaalden (10), waarbij het

Verenigd Koninkrijk een common law land betreft en de overige code law. Deze variabele leent zich

dus niet voor vergelijking. In dezelfde index van La Porta wordt echter ook de

accountingstandaarden beoordeeld, welke geïndexeerd worden op een schaal van 0 tot 100. Deze

zijn onderzocht aan de hand van zeven variabelen, waaronder verstrekte informatie. Deze ratings

verschillen bij de vijf geselecteerde landen en zijn vanwege de aard ook een relevant gegeven voor

het onderzoek, aangezien een hoge mate van accountingstandaarden in het betreffende land een

positieve invloed kan hebben op de disclosure bij pensioenfondsen.

Samen met het effect van toezicht is dit een relevant gegeven voor mijn onderzoek dat voor de

geselecteerde landen in kaart wordt gebracht.

2.5 Objectieve kenmerken van pensioenfondsen In deze paragraaf beschrijf ik de objectieve kenmerken van pensioenfondsen welke mogelijk invloed hebben de op de mate van disclosure. De objectieve kenmerken zijn met behulp van literatuuronderzoek bepaald en worden onderbouwd aan de hand van eerder empirisch onderzoek.

2.5.1 Omvang pensioenfonds

Voor reguliere ondernemingen is de grootte een kenmerk dat veelvuldig in verband wordt gebracht met kwaliteit van disclosure. Vaak wordt hiervoor het balanstotaal gebruikt. Uit het merendeel van de studies blijkt er een significantie positieve relatie te bestaat tussen het balanstotaal en de kwaliteit van disclosure (Cerf, 1961 en Singhvi, 1971). Uit meer recenter onderzoek in het Verenigd Koninkrijk blijkt ook het verband tussen de grootte van de onderneming en de kwaliteit van disclosure (Camfferman en Cooke, 2002). Specifiek voor Nederland blijkt uit onderzoek van Deumes en Knechel (2008) een significante correlatie tussen de omvang van de onderneming (Nederlandse beursgenoteerd) en de mate van vrijwillige rapportage over interne controle. In de theorie worden diverse redenen genoemd waardoor grote ondernemingen beter in staat worden geacht de kwaliteit van disclosure te waarborgen, waaronder:

De informatie wordt reeds gebruikt in interne processen, derhalve zijn de disclosure kosten beperkt (Cooke 1989a)

De onderneming staat meer in de publieke belangstelling, er is een verhoogde impuls aanwezig om te voldoen aan geldende wet- en regelgeving (Brammer en Pavelin, 2006)

De onderneming wil op deze manier de kosten van kapitaal verlagen (Botosan 1997) Voor pensioenfondsen wordt vaak de technische voorziening gebruikt in plaats van het balanstotaal om de grootte te bepalen. De technische voorziening betreft het totaal van de toekomstige pensioenverplichtingen van het pensioenfonds. Gezien de omvang van de technische voorziening ten opzichte van het balanstotaal en het belang van de post, is het gebruikelijk de hoogte van deze voorziening als graadmeter voor de omvang te gebruiken. Accountantsorganisaties hanteren als materialiteit een percentage van deze voorziening en ook De Nederlandse Bank als toezichthouder hanteert de voorziening als classificatie voor de bepaling van de omvang.

Page 15: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 15

2.5.2 Soort pensioenfonds

De pensioenfondsen sector is globaal op te delen in een drietal typen pensioenfondsen, te weten: ondernemingspensioenfondsen, bedrijfstakpensioenfondsen en beroepspensioenfondsen. Ondernemingspensioenfondsen zijn pensioenfondsen die de pensioenen verzorgen voor de

werknemers van één specifieke onderneming. In het bestuur zitten meestal vertegenwoordigers van

de werkgever en de werknemers van het bedrijf. Bedrijfstakpensioenfondsen zijn pensioenfondsen

die de pensioenen verzorgen van een hele bedrijfstak. Hierbij kunnen meerdere bedrijven (al dan

niet verplicht) aangesloten zijn. Beroepspensioenfondsen zijn pensioenfondsen die de pensioenen

verzorgen voor een bepaalde beroepsgroep. Afhankelijk van het land zijn bepaalde soorten fondsen

meer of minder aanwezig, de oorzaak hiervan ligt in factoren als de mogelijkheid van het oprichten

van dergelijke pensioenfondsen in het land destijds en de invloed van werkgevers of

werknemersorganisaties/vakbonden hierop.

Relevant onderzoek naar het soort pensioenfonds en de mate van disclosure is beperkt aanwezig,

ook omdat per land de verdeling per soort zeer beperkt kan zijn. Voor

ondernemingspensioenfondsen kan wellicht een lagere prikkel bestaan voor de mate van disclosure

aangezien dit via de onderneming deels ondervangen kan worden en de betrokkenheid van

pensioengerechtigden bij deze onderneming. Voor een beroeps- of bedrijfstakpensioenfonds kan

deze prikkel groter zijn doordat ondernemingen minder direct betrokken zijn en deze fondsen

verantwoordelijk zijn voor een grote groep werknemers met een bepaald beroep / in een bepaalde

bedrijfstak. Vanuit de agency theorie benaderd is in het geval van een beroeps- of

bedrijfstakpensioenfonds een grotere afstand tussen agent en principaal (het bestuur en

deelnemers/ pensioengerechtigden) te onderkennen. Voor mijn onderzoek maak ik geen

onderscheid tussen beroeps- of bedrijfstakpensioenfondsen, omdat hiertussen geen significant

verschil in afstand tussen agent en principaal is te onderkennen.

2.5.3 Type pensioenregeling

Een belangrijk onderscheid wat gemaakt wordt in de pensioenwereld wereldwijd is het onderscheid tussen defined contribution en defined benefits.

Defined contribution Defined contribution (beschikbare-premiesysteem) is een vorm van sparen voor een pensioen waarbij de pensioengerechtigde het beleggingsrisico en het transformatierisico voor zijn rekening neemt. Het beleggingsrisico betreft het risico dat gelopen wordt over het belegde pensioenvermogen, dat door ongunstige ontwikkelingen op de financiële markten kan verminderen. Het transformatierisico hangt samen met de rente op het moment van pensionering, die ook afhankelijk is de ontwikkelingen op de financiële markten. De bijdragen die de pensioengerechtigde levert zijn vast, echter de hoogte van de pensioenuitkering is afhankelijk van voorgenoemde variabelen.

Defined benefits Defined benefits (toegezegde pensioenregeling) is een vorm van sparen voor een pensioen waarbij het pensioenfonds voorgenoemde risico’s voor zijn rekening neemt. De pensioengerechtigde bouwt recht op een pensioen op waarvan de uiteindelijke hoogte afhankelijk is van factoren als de tijd dat de pensioengerechtigde lid was van het pensioenfonds en de hoogte van het loon.

Binnen lidstaten van de Europese Unie (maar ook wereldwijd) is naar aanleiding van wereldwijde sociaal-economische factoren een trend zichtbaar waarbij verschuiving plaatsvindt van defined

Page 16: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 16

benefits naar defined contribution. De Europese toezichthouder voor verzekerings- en pensioenmaatschappijen, de EIOPA, geeft aan dat er een herverdeling van risico’s plaatsvind waarbij verantwoordelijkheden worden verschoven naar de deelnemers (Risk related to DC pension plan members, DC Project, EIOPA, 8 juli 2011). De conclusie van het onderzoek van de EIOPA is dat defined contribution regelingen een hogere mate van aandacht van deelnemers vereisen. Deelnemers zijn namelijk zelf verantwoordelijk voor toekomstige voordelen. Door dit belangrijke verschil in het type pensioenregeling is dit onderscheid relevant voor mijn onderzoek. Ook uit onderzoek van Pons en Riel (2007) wordt de verschuiving van defined benefits naar defined contribution onderkend, specifiek in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Dit naar aanleiding van de dekkingsgraden waaraan pensioenfondsen moeten voldoen.

2.5.4 Omvang accountantsorganisatie

Een ander kenmerk dat veelvuldig in verband wordt gebracht met de kwaliteit van disclosure is de omvang van de accountantsorganisatie (het accountantskantoor) die de onderneming controleert. Uit onderzoek van DeAngelo (1981) wordt gesteld dat grote accountantskantoren beter in staat worden geacht de kwaliteit van disclosure te waarborgen om de volgende redenen:

Zij hebben meer mogelijkheden om onafhankelijk te opereren en zijn minder afhankelijk van toekomstige kasstromen van bestaande klanten.

Meer mogelijkheden om nieuwe efficiëntere controletechnieken in te voeren.

Beter in staat om voordelen van schaalgrootte te realiseren.

Meer te verliezen bij oneerlijke rapporten, de prijs die wordt betaald voor reputatieschade is groter dan bij kleinere organisaties.

Verliezen kunnen gespreid worden over een groter aantal partners, zodat het verlies per partner laag is en de accountant onafhankelijk kan rapporteren.

Meer mogelijkheden om interne beheersingsmaatregelen in te voeren

Beschadiging van de merknaam van een groot kantoor heeft een grotere impact, grote kantoren zijn dus verondersteld meer risico-avers te zijn.

In het onderzoek van DeAngelo wordt niet beschreven hoe groot de accountantsorganisatie moet

zijn. Voor mijn onderzoek zal de focus liggen op het wel of niet gecontroleerd worden door een Big 4

kantoor. Dit wordt ondersteunt door onderzoek van Shingvi & Desai (1971) en Ashbaugh-Skaife et al.

(2007) waarin een significante positieve relatie onderkend wordt tussen het wel of niet

gecontroleerd worden door een Big 4 kantoor en de kwaliteit van disclosure.

2.5.5 Dekkingsgraad

Uit de theorie blijkt dat het publiceren van negatieve informatie (een lage dekkingsgraad) nadelige

gevolgen kan hebben voor de onderneming. Hierdoor zouden managers ervoor kunnen kiezen deze

informatie niet te publiceren. Hiervoor zijn echter vanuit de regelgeving verplichtingen gesteld.

Voor beursgenoteerde ondernemingen is veel onderzoek verricht naar de financial leverage (het

financiële hefboomeffect) in relatie tot de kwaliteit van disclosure. Leverage wordt veelal uitgedrukt

in een verhoudingsgetal tussen vreemd- en eigenvermogen of vreemd vermogen en activa. Uit

onderzoek van Jensen & Meckling (1976) wordt als reden voor een hoge kwaliteit van disclosure bij

een hoge leverage gegeven dat de onderneming kosten van toezicht willen reduceren middels

uitgebreide toelichting in de jaarrekening. Dit positieve effect wordt aangetoond in onderzoek door

Ahmed & Courtis (1999).

Voor pensioenfondsen kan dit verhoudingsgetal echter een vertekend beeld geven gezien de

specifieke aard van pensioenfondsen. Voor mijn onderzoek zal dan ook de dekkingsgraad van de

Page 17: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 17

pensioenfondsen gebruikt worden, een belangrijke graadmeter voor pensioenfondsen. Opgemerkt

moet worden dat deze dekkingsgraad in de geselecteerde landen op verschillende manieren

berekend kan worden, afhankelijk van factoren als de berekening en de gehanteerde rekenrente.

Voor mijn onderzoek is het echter niet relevant hoe deze berekend wordt, echter wel hoe de mate

van disclosure zich verhoudt tot dit percentage. Uit onderzoek van Vermeer et al. (2012) naar

verplichte disclosure van pensioenplannen van lokale overheden in de Verenigde Staten blijkt dat bij

pensioenregelingen die ondergefinancierd zijn, de mate van disclosure lager is. Ook de kwaliteit van

de disclosure in verplichte aanvullende informatie is lager dan de informatie in de jaarrekening. Deze

bevinding voor ondergefinancierde pensioenplannen voor lokale overheden kan ook doorgetrokken

worden naar de dekkingsgraad van pensioenfondsen. Ook uit onderzoek van Ambachtsheer et al.

(2008) bleek een positieve correlatie tussen de kwaliteit van governance en de prestaties van het

pensioenfonds.

2.6 Eerder onderzoek

Ter grondslag aan het idee van mijn onderzoek ligt de scriptie “risicoverslaggeving door

pensioenfondsen in Nederland (2011)”, van Erik-Jan Thalen. Hij onderzocht de risicoverslaggeving

door pensioenfondsen in Nederland waar mijn onderzoek zich richt op de Europese Unie. Met behulp

van veel interessante aanknopingspunten in deze scriptie, recenter onderzoek en de huidige

beschikbare jaarverslagen onderzoek ik de rapportage van pensioenfondsen in de Europese Unie in

het kader van toekomstige harmonisatie.

Page 18: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 18

3 Onderzoeksaanpak

3.1 Pensioenfondsen in de Europese Unie

Om inzicht te krijgen in het onderzoeksdoel worden in deze paragraaf de parameters uiteengezet. Er zal worden ingegaan op de Europese Unie, de mogelijke harmonisatie en in relatie hiertoe de regelgeving en toezichthoudende instantie, de pensioensystemen die er zijn en een uiteenzetting van systemen in lidstaten van de Europese Unie die zich lenen voor vergelijking.

3.1.1 Europese Unie

De Europese Unie is het economische en politieke partnerschap van 27 landen in Europa. Een

belangrijke eigenschap van de EU is de Europese interne markt, waarin het EU beleid zich richt op het

vrij laten bewegen van economische productiefactoren (arbeid, goederen, diensten en kapitaal).

Factoren van deze interne markt gelden middels verdragen soms ook voor andere landen binnen

Europa zoals Noorwegen, IJsland, en Zwitserland die geen lidstaat zijn. Voor mijn onderzoek beperk

ik mij tot de 27 huidige lidstaten. Dit vanwege het feit dat het onderzoek zich richt op mogelijke

harmonisatie van Europese Pensioenfondsen en landen geselecteerd worden die onder dezelfde

Europese richtlijnen vallen en aangesloten zijn bij dezelfde instituten en toezichthouders, zoals de

Europese Centrale Bank of de Europese toezichthouder voor verzekeraars en pensioenfondsen.

In bijlage 3 is een volledige lijst van EU-lidstaten opgenomen. Hier zullen tevens de pensioenstelsels

in een aantal EU-landen beschreven worden .

3.1.2 Harmonisatie

Europese pensioensystemen verschillen van land tot land, variërend van pensioenregelingen die door de staat worden gefinancierd tot landen waar mensen individueel sparen voor hun pensioen, en allerlei vormen hier tussenin. Belangrijk is dus in kaart te hebben welke systemen in Europese landen aanwezig zijn en welke zich lenen voor vergelijking van risicorapportage van pensioenmaatschappijen. Dat op de Europese pensioenmarkt op termijn harmonisatie gaat plaatsvinden, is echter al enige tijd de verwachting. Hierdoor zullen uiteindelijk de verschillen, in ieder geval voor de pensioenfondsen, op de lange termijn steeds minder worden. Specifiek met betrekking op pensioenfondsen staat EU-wetgeving het oprichten van grensoverschrijdende pensioenfondsen (zogenaamde Pan-Europees pensioenfondsen) sinds enige tijd toe. Op grond van Europees recht, met name de vrijheid van vestiging, mogen geen barrières worden opgeworpen tegen het onderbrengen van pensioenen bij uitvoerders in een ander land dan dat waar de werknemer werkt. In rechtszaken in 2007 is dit nog eens expliciet bevestigd door het Europees Hof van Justitie. Aldus een artikel van APS Pensioenteam, getiteld: “Pan-Europese pensioenfondsen, Nederland ideaal vestigingsland?” uit 2008. Een Europees pensioenfonds waarin alle pensioenregelingen van bijvoorbeeld een multinational opgaan in een overkoepelend pensioenfonds is hierdoor mogelijk. Tot op heden zijn er echter praktische bezwaren, zoals de diversiteit aan pensioensystemen in Europese lidstaten als ook de vele afwijkende fiscale regels. In het artikel over Pan-Europese pensioenfondsen van APS pensioenteam wordt onderzocht of Nederland een ideaal vestigingsland voor een dergelijk pensioenfonds zou kunnen zijn. Geconcludeerd werd dat dit vanuit het pensioenfonds zelf niet ideaal was, gezien het toezicht en de regelgeving in Nederland in de vorm van toezichthouders als De Nederlandsche Bank (DBN) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Ook worden er in Nederland aanvullende eisen gesteld aan governance van pensioenmaatschappijen. In dit kader kan worden gesteld dat Nederland hiermee vooroploopt.

Page 19: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 19

3.1.3 Pensioenstelsels

Pensioenstelsels zijn onder te verdelen in een drietal pijlers. Deze systematiek wordt gezien als meer effectief dan enkel het hebben van een staatspensioen (eerste pijler). Hieronder worden de drie verschillende pijlers uiteengezet. 1. De eerste pijler, de basisvoorziening van de overheid.

Een gestandaardiseerde, door de staat beheerd pensioenstelsel, dat basisdekking biedt en primair gericht is op het terugdringen van armoede.

2. De tweede pijler, de arbeidsgerelateerde pensioenregelingen. Een gefinancierd systeem dat de ontvangers (werknemers) en werkgevers betalen; dit omvat pensioenfondsen en beschikbare premieregelingen accounts / plannen.

3. De derde pijler betreft de vrijwillige, individuele pensioenvoorziening. Vrijwillige particulier gefinancierde pensioenregelingen, met inbegrip van individuele spaarplannen, verzekeringen, en dergelijke.

In Nederland bestaat de eerste pijler uit de Algemene Ouderdoms Wet (AOW), de verplichte, collectieve ouderdomspensioen dat de basis vormt voor de pensioenvoorziening. De tweede pijler betreft de aanvullende collectieve pensioenen en de derde pijler de particuliere pensioenproducten. Samen bepalen deze drie pijlers de hoogte van het pensioen dat iemand zal ontvangen. Het verdelen van risico’s, efficiëntie en collectieve regelingen zijn de belangrijkste kenmerken van de 2e pijler-systeem. Vrijwel alle lidstaten van de EU beschikken over een eerste pijler systeem. Echter onder andere de werking, hoogte van de uitkering en verhouding tot de tweede- en derde pijler kunnen sterk verschillen. De grootte van de tweede pijler wordt bepaald door wetgeving, traditie en beleid van de sociale partners. De derde pijler vormt een restcategorie. Mijn onderzoek zal zich voornamelijk richten op de tweede pijler, hierin bevinden zich namelijk pensioenfondsen die zich lenen voor onderlinge vergelijking. In paragraaf 3.2 wordt het pensioenstelsel per land beschreven teneinde inzicht te verkrijgen welke landen zich eventueel lenen voor vergelijking.

3.2 Selectie landen In bijlage 3 is door beoordeling van EU lidstaten een selectie gemaakt van vier landen die zich lenen

voor onderlinge vergelijking. Het criteria hiervoor is dat er sprake moet zijn van een relatief groot 2e

pijlersysteem. Immers wanneer het staatspensioen vrijwel uitsluitend de pensioenuitkering verzorgt,

zal er beperkt sprake zijn van pensioenfondsen die zich lenen voor vergelijking in mijn onderzoek.

De geselecteerde landen zijn: Denemarken, Finland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk. De keuze

voor deze landen wordt bevestigt door een tweetal recente rapportages over pensioensystemen en

pensioenfondsen, de Melbource Merces Global Pension Index (oktober 2012) en de Towers Watson

top 300 lijst (van pensioenfondsen, augustus 2012).

Page 20: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 20

In de Melbource Merces Global Pension Index worden pensioensystemen over de hele wereld vergeleken op drie aspecten: adequaatheid (Adequacy, 40%), Duurzaamheid (sustainability, 35%) en integriteit (Integrity, 25%). Met vijf indicatoren per aspect is het pensioensysteem per land beoordeeld, waarbij de vermelde percentages de weging in de totaalindex betreffen. De totaalbeoordelingen per land voor de geselecteerde landen is als volgt:

Denemarken 82,9

Nederland 78,9

Verenigd Koninkrijk 64,8 Finland is in deze totaalindex niet opgenomen. Denemarken valt in de hoogte categorie (A) wat wordt omschreven als een eerste klas en robuust pensioensysteem dat goede uitkeringen oplevert, duurzaam is en een hoge mate van integriteit heeft. Het Nederlandse systeem (B+) betreft een systeem met een goede structuur en veel goede eigenschappen, maar een aantal gebieden zijn voor verbetering vatbaar. Het Verenigd Koninkrijk valt met 0,2 punten net in de categorie C+ wat wordt omschreven als een systeem met een aantal goede eigenschappen, maar ook grote risico's/ tekortkomingen die moeten worden aangepakt. Zonder deze verbeteringen kan de duurzaamheid op lange termijn worden ondermijnd. In de Towers Watson top 300 lijst (van pensioenfondsen) wordt jaarlijks de omvang van de grootste pensioenfondsen ter wereld in kaart gebracht. Eind 2011 bestond de lijst uit de volgende gegevens voor de geselecteerde landen: Tabel 1: Geselecteerde landen in de Towers Watson top 300 lijst

Land Aantal fondsen Waarde in $ % totaal % EU

Denemarken 8 $282.708 2,2% 11% Finland 5 $144.195 1,1% 5% Nederland 13 $783.664 6,1% 30% Verenigd Koninkrijk 27 $704.750 5,5% 27%

Bron: P&I / TW 300 analysis – year end 2011, Towers Watson, augustus 2012.

Bovenstaande tabel geeft aan in hoeverre de geselecteerde landen in mijn onderzoek zijn vertegenwoordigt in de top 300 lijst van pensioenfondsen van 2011. Wereldwijd zijn Verenigde Staten (34,1%) en Japan (17,3%) veruit de grootste in deze lijst, waarna Nederland en het Verenigd Koninkrijk volgen en binnen de EU daarnaast ook Denemarken en Finland aanwezig zijn.

Page 21: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 21

De gegevens van de geselecteerde landen zijn hieronder samengevat: Tabel 2: Gegevens geselecteerde EU-lidstaten Inwoners

a) BBP index

b) Vermogen

2e pijler c)

Verhouding

pijlers d)

Selectie

Europese unie (27 lidstaten) 502.120.829 100

België 10.951.266 118 17%

Denemarken 5.552.037 125 n/a V

Duitsland 81.751.602 120 19% 85 / 5 / 10

Finland 5.375.276 116 59% V

Frankrijk 65.048.412 107 5% 79 / 6 / 15

Italië 60.626.442 101 5% 74 / 1 / 25

Nederland 16.655.799 131 136% 50 / 40 / 10 V

Oostenrijk 8.404.252 129 12%

Spanje 46.152.926 99 16% 92 / 4 / 4

Verenigd Koninkrijk 62.498.610 108 115% 65 / 25 / 10 V

Zweden 9.415.570 126 n/a

Bron: Eurostat, EFRP Annual Report 2011, Borsch-Supan (2004) Legenda a) Bevolking per 1 januari 2011. b) Bruto binnenlands product in 2011. Betreft het volume-indexcijfer van het BBP waarbij de EU op 100 is gesteld. c) Betreft de omvang van het vermogen van 2e pijler pensioenfondsen als percentage van het BBP in 2010 d) Betreft de verhouding van de pensioenen over de drie pijlers (indien beschikbaar, pijler 1 / 2 / 3) volgens onderzoek uit 2004

In bovenstaande tabel zijn de gegevens indien beschikbaar van de elf besproken landen samengevat.

De omvang van het vermogen van 2e pijler pensioenfondsen in verhouding tot het BBP van het

betreffende land geeft een goede indicator van de omvang van de sector. De verhouding van de drie

pijlers is in eerder onderzoek onderzocht voor een aantal landen, waarbij deze zijn weergeven bij

mijn selectie. Deze verhoudingen liggen in lijn met de bevindingen en geven ook een indicatie van de

omvang van de 2e pijler pensioenfondsen, en dus de relevantie van vergelijking van die sector met

andere landen.

3.4 Disclosure index

Het jaarverslagen onderzoek naar de mate van disclosure zal plaatsvinden middels een disclosure

index. Als basis heb ik de disclosure index van Erik-Jan Thalen uit zijn scriptie “risicoverslaggeving

door pensioenfondsen in Nederland (2011)” gehanteerd. Deze index is gebaseerd op Nederlandse

wet- en regelgeving en best practice codes voor Corporate Governance. Het hanteren van een zelf

vervaardigde disclosure index is een gebruikelijke methode om disclosure te meten (Botosan, 1997).

Slechts weinig studies hebben gekeken naar de risk management disclosures, laat staan voor

pensioenfondsen. Eerder onderzoek volgend heb ik de disclosure index van Erik-Jan Thalen als basis

gebruikt en deze afgezet tegen internationale wet- en regelgeving en best practice codes en waar

nodig aangepast en aangevuld. Elementen in de disclosure index die vanuit wet- en regelgeving

voortkomen betreffen mandatory disclosure elementen, terwijl vanuit best practices en codes dit

voluntary disclosure elementen zijn. De gehanteerde disclosure index is opgenomen in bijlage 1.

Page 22: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 22

3.4.1 Regelgeving en best practices

Zoals in paragraaf 2.4.1 is beschreven heeft de Europese toezichthouder voor

verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen (EIOPA) geen uitvoerende rol binnen de Europese

Unie in het kader van toezicht. Het toezicht is voorbehouden aan nationale instanties. Ook is er

binnen de EU geen uniforme (verplichte) wet- en regelgeving of verslaggevingsstandaard voor

pensioenfondsen. IFRS (International Financial Reporting Standards) als verslaggevingsstandaard is

door de Europese Unie vanaf 2005 verplicht gesteld voor beursgenoteerde ondernemingen. Daar

pensioenfondsen niet beursgenoteerd zijn, bestaat deze verplichting niet en blijkt in de praktijk dat

IFRS zelden wordt toegepast bij pensioenfondsen. Een vergelijking van disclosure op basis van IFRS

standaarden is dan ook niet mogelijk. Vereisten waaraan jaarverslagen van pensioenfondsen wel aan

moeten voldoen betreft dan de nationale regelgeving, GAAP (Generally Accepted Accounting

Principles). Hieronder vallen ook eventuele in de wet opgenomen specifieke regels voor

pensioenfondsen. Daarnaast kan er vanuit de toezichthouder of andere instanties codes of best

practices zijn voorgeschreven. Deze codes en best practices hebben een niet verplicht karakter. Het

kan voorkomen dat codes en best practices die in het verleden hiervoor zijn opgesteld, op een

gegeven moment in de wet zijn opgenomen.

Voor de vier geselecteerde landen (Denemarken, Finland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk) is

de disclosure index getoetst aan de hand van de OECD (Organisation for Economic Co-operation and

Development) Guidelines for Pension Fund Governance. Deze guidelines beschrijven algehele

richtlijnen waar het pensioenfonds en de controle van de nationale toezichthouder aan moet

voldoen. De guidelines bevatten 11 artikelen en beschrijft onder andere verantwoordelijkheden,

controle, integriteit, interne controle en ook rapportage en disclosure. De OECD is een wereldwijd

opererende organisatie voor internationale economische samenwerking. Vanuit de Europese

toezichthouder EIOPA wordt ook verwezen naar deze guidelines voor governance van

pensioenfondsen, derhalve zal voor wat betreft het toetsen van de disclosure index deze guidelines

gehanteerd worden. Dit om te garanderen dat de genoemde aspecten in de disclosure index niet

exclusief op Nederland van toepassing zijn. Opgemerkt moet worden dat geen onderscheid is

gemaakt tussen wettelijke verplichtingen en vrijwillige aanbevelingen op basis van best practices of

codes.

Page 23: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 23

4 Hypotheses

In dit hoofdstuk zal ik aan de hand van het conceptueel model dat is opgesteld op basis van het literatuuronderzoek de hypotheses formuleren.

4.1 Conceptueel model

4.2 Controlevariabelen

In hoofdstuk 2 zijn middels literatuuronderzoek land- en bedrijfskenmerken (controlevariabelen) onderkend die op basis van eerder uitgevoerd empirisch onderzoek in verband worden gebracht met de mate van disclosure. Voor elk van deze controlevariabelen zoals aanwezig in het conceptuele model is een hypothese geformuleerd.

4.2.1 Toezicht

Uit het literatuuronderzoek in paragraaf 2.4.1 is gebleken dat bij eerder onderzoek naar de relatie tussen de kwaliteit van disclosure en de invoering van toezicht een positieve relatie hiertussen bestaat. Op basis van deze onderzoeken wordt de volgende hypothese geformuleerd: H1: De mate van disclosure ten aanzien van risk management is positief gerelateerd aan de mate van toezicht van de in het land aanwezige controlerende instantie/het toezichthoudend orgaan.

4.2.2 Accountingstandaarden

Uit het literatuuronderzoek in paragraaf 2.4.2 wordt de relatie tussen het juridische systeem in een land en de kwaliteit van disclosure onderkend. Daar tussen de geselecteerde landen geen verschillen zijn op basis van de beoordeling van het juridische systeem (La Porta index), wordt de eveneens relevante index van accountingstandaarden gehanteerd. Op basis van dit onderzoek wordt de volgende hypothese geformuleerd: H2: De mate van disclosure ten aanzien van risk management is positief gerelateerd aan kwaliteit van accountingstandaarden in het betreffende land.

Mate van disclosure

Landeigenschappen

- toezicht

- accountingstandaarden

Fondseigenschappen

- omvang pensioenfonds

- soort pensioenfonds

- type pensioenregeling

- accountantsorganisatie

- dekkingsgraad

Page 24: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 24

4.2.3 Omvang pensioenfonds

Uit het literatuuronderzoek in paragraaf 2.5.1 is gebleken dat bij veel onderzoeken een positieve relatie wordt onderkend tussen de omvang van de onderneming en de kwaliteit van disclosure. Toegepast op pensioenfondsen wordt de technische voorziening als graadmeter voor de omvang gehanteerd. Op basis van deze onderzoeken wordt de volgende hypothese geformuleerd: H3: De mate van disclosure ten aanzien van risk management is positief gerelateerd aan de omvang van het pensioenfonds.

4.2.4 Soort pensioenfonds

Uit het literatuuronderzoek in paragraaf 2.5.2 is gebleken dat de belanghebbenden en dus de belangen bij verschillende soorten pensioenfondsen verschillend zijn. Hierdoor kunnen er verschillen bestaan in de behoefte aan- en dus de mate van disclosure. Deze behoefte wordt hoger verondersteld bij beroeps- en bedrijfstakpensioenfondsen, in tegenstelling tot ondernemingspensioenfondsen. Op basis hiervan wordt de volgende hypothese geformuleerd: H4: De mate van disclosure ten aanzien van risk management is positief gerelateerd aan beroeps- en bedrijfstakpensioenfondsen.

4.2.5 Type pensioenregeling

Uit het literatuuronderzoek in paragraaf 2.5.3 is gebleken dat het verschil tussen een defined contribution of een defined benefits regeling groot is. De trend is verschuiving naar defined contribution regelingen, waarbij risico’s meer op de deelnemers betrekking hebben. Verondersteld wordt dat disclosure bij defined contribution pensioenregelingen derhalve minder van belang is, daar pensioenfondsen zelf geen verantwoording hebben over enkele belangrijke risico’s. Dit leidt tot de volgende hypothese: H5: De mate van disclosure ten aanzien van risk management is positief gerelateerd aan een defined benefits pensioenfondsen.

4.2.6 Omvang accountantsorganisatie

In paragraaf 2.5.4 is geconstateerd dat in veel empirisch onderzoek een positief verband is onderkend tussen de omvang van de accountantsorganisatie en de mate van disclosure. Dit leidt tot de volgende hypothese: H6: De mate van disclosure ten aanzien van risk management is positief gerelateerd aan de omvang van de accountantsorganisatie die de controle van het jaarverslag uitvoert.

4.2.7 Dekkingsgraad

In paragraaf 2.5.5 is geconstateerd dat in empirisch onderzoek een positief verband is onderkend tussen de prestaties van een onderneming en de mate van disclosure. De prestatie van de onderneming wordt veelal in kaart gebracht door het financial leverage verhoudingscijfer. Echter voor pensioenfondsen zal de dekkingsgraad gehanteerd worden, daar dit een specifieke graadmeter is voor organisaties in deze branche. Dit leidt tot de volgende hypothese: H7: De mate van disclosure ten aanzien van risk management is positief gerelateerd aan de dekkingsgraad van het betreffende pensioenfonds.

Om de gehanteerde hypotheses te kunnen onderzoeken, zal bij de keuze van jaarverslagen selectie van EU-landen plaatsvinden (hypothese 1 en 2) alsmede de omvang van het pensioenfonds (hypothese 3) en indien mogelijk het soort pensioenfonds (hypothese 4). Op basis van hypothese 5, 6 en 7 zal geen voorselectie plaatsvinden.

Page 25: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 25

5 Uitvoering onderzoek

In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksopzet praktisch beschreven. In paragraaf 5.1 wordt uiteengezet

hoe de mate van disclosure wordt gemeten. Paragraaf 5.2 beschrijft hoe de overige variabelen

worden gemeten en paragraaf 5.3 geeft de variabelen uit paragraaf 5.1 en 5.2 schematisch weer. In

paragraaf 5.4 wordt de dataverzameling beschreven die de basis vormt voor de resultaten van dit

onderzoek.

5.1 Mate van disclosure

De mate van disclosure zal worden gemeten met behulp van een disclosure index zoals beschreven in

paragraaf 3.4. De index is opgebouwd uit 30 toelichtingsfactoren waarop de jaarverslagen worden

beoordeeld. De uitkomst hiervan in de vorm van een totaalscore zal worden betrokken in de uit te

voeren analyse. De disclosure index is opgenomen in bijlage 1.

5.2 Meten van variabelen

Toezicht De mate van toezicht zal worden gemeten met behulp van een vragenlijst. Deze vragenlijst is deels gebaseerd op standaard No. 1 van de CESR (Committee of European Securities Regulators), de voorloper van de European Securities and Markets Authority (ESMA), een Europese toezichthoudende autoriteit. In de standaard zijn 21 principes benoemd waaraan landen dienen te voldoen voordat de invoering van toezicht volgens deze standaard is voltooid. De standaard ziet toe op het toezicht op beursgenoteerde ondernemingen. Voor het bepalen van de vragenlijst voor mijn onderzoek zijn enkel relevante onderdelen meegenomen. De mate van toezicht zal dan ook worden gemeten door middel van een toegekende score tussen de 0 en 10 per land. De vragenlijst voor toezicht is opgenomen in bijlage 2. Accountingstandaarden De accountingstandaarden van het vestigingsland van het pensioenfonds zullen worden gemeten aan de hand van de La Porta index op het gebied van accountingstandaarden. In dit onderzoek heeft La Porta een index ontwikkeld waarbij de kwaliteit van de accountingstandaarden van een land een score toegekend krijgen tussen de 0 en 100. Hoe hoger de toegekende score hoe sterker de accountingstandaarden worden verondersteld. Omvang pensioenfonds De omvang van het pensioenfonds zal worden gemeten aan de hand van de technische voorziening.

De technische voorziening in jaarverslagen die zijn opgesteld in een andere valuta worden

omgerekend tegen de koers op balansdatum.

Soort pensioenfonds Het soort pensioenfonds blijkt uit de taakomschrijving van het pensioenfonds en de toelichting in de jaarrekening. Wanneer sprake is van een ondernemingspensioenfonds zal expliciet benoemd zijn dat de pensioenregeling(en) die het fonds heeft voor (medewerkers van) een bepaald bedrijf van toepassing zijn. In alle andere gevallen is sprake van een beroeps- of bedrijfstakpensioenfonds. Type pensioenregeling Uit het jaarverslag zal het type pensioenregeling worden herleid (defined benefits of defined contribution). Indien beide vormen aanwezig zijn binnen een pensioenfonds zal de dominante regeling worden gehanteerd indien deze te herleiden is (toegelicht in het jaarverslag).

Page 26: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 26

Omvang accountantsorganisatie De grootte van de accountantsorganisatie (en dus de veronderstelde kwaliteit) zal in dit onderzoek

worden gemeten met behulp van een dummy variable. Jaarverslagen die zijn gecontroleerd door een

Big 4 kantoor (Ernst & Young, KPMG, Deloitte en PriceWaterhouseCoopers) krijgen de score 1

toegekend. Jaarrekeningen die niet door een Big 4 kantoor worden gecontroleerd krijgen de score 0.

Dekkingsgraad Uit het jaarverslag zal de dekkingsgraad op een bepaald moment worden herleid (meestal balansdatum). Deze dekkingsgraad is uitgedrukt in een percentage. Dit kan ook meer dan 100% zijn en zal dan ook als zodanig worden meegenomen in het onderzoek.

5.3 Schematische weergave van de variabelen

Afhankelijke variabele

Variabele Afkorting hypothese Methode

Mate van disclosure in de jaarrekening

DISCLOSURE(+) Middels toegekende score a.h.v. de disclosure index. Score tussen de 0 en 55 punten.

Controle variabelen

Variabele Afkorting hypothese Methode

Mate van toezicht in de lidstaat

TOEZICHT(+) Middels toegekende score a.h.v. de index. Score tussen de 0 en 10 punten.

Accountingstandaarden STANDAARDEN(+) Score tussen de 0 en 100 op basis van de La Porta index

Omvang van het pensioenfonds OMVANG(+) Omvang van de technische voorziening in miljoenen Euro’s

Soort pensioenfonds SOORT(+) 0 = ondernemingspensioenfonds 1 = bedrijfstak- of beroepspensioenfonds

Type pensioenregeling TYPE(+) 0 = DC regeling 1 = DB regeling

Omvang accountantsorganisatie

ACCOUNTANT(+) 0 = geen big 4 kantoor 1 = big 4 kantoor

Dekkingsgraad DEKKINGSGRAAD(+) Dekkingsgraad in percentage

5.4 Dataverzameling

Het onderzoek richt zich op pensioenfondsen in de geselecteerde landen (Denemarken, Finland,

Nederland en het Verenigd Koninkrijk). Als periode worden recente jaarverslagen geselecteerd. De

recentst beschikbare jaarverslagen ten tijde van het onderzoek betroffen veelal 2011. Ter uitbreiding

van de selectie zijn van de geselecteerde pensioenfondsen tevens de jaarverslagen van het

voorgaande jaar meegenomen, veelal 2010. In het Verenigd Koninkrijk sluiten relatief veel

Page 27: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 27

ondernemingen (en ook pensioenfondsen) het boekjaar af op 31 maart. Voor deze pensioenfondsen

zijn de meest recent beschikbare jaarverslagen meegenomen.

De pensioenfondsen zijn willekeurig geselecteerd uit de Towers Watson top 300 lijst (van

pensioenfondsen, augustus 2012) en gegevens van de landelijke toezichthouders. Van elk land zijn 10

pensioenfondsen geselecteerd. Er heeft geen voorselectie plaatsgevonden op basis van omvang of

soort pensioenfonds. Na de initiële selectie zijn een tweetal pensioenfondsen vervangen door andere

pensioenfondsen in hetzelfde land omdat deze qua omvang ver boven de rest van de populatie

uitstaken. Door deze aanpassing zijn de omstandigheden voor de gehele populatie nagenoeg gelijk.

Voor elk van de vier geselecteerde landen zijn tien pensioenfondsen geselecteerd. Doordat van elk

pensioenfonds de twee meest recente jaarverslagen zijn meegenomen, bestaat de populatie uit 80

jaarverslagen.

Page 28: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 28

6 Onderzoeksresultaten In dit hoofdstuk worden de uitkomsten van het onderzoek beschreven. In paragraaf 6.1 zal worden

ingegaan op de algemene uitkomsten van het onderzoek. In paragraaf 6.2 wordt de steekproef

uiteengezet en met behulp van een correlatieanalyse de onderlinge samenhang in kaart worden

gebracht. In paragraaf 6.3 worden de hypotheses getoetst aan de uitgevoerde verschillende

statistische analysetechnieken.

6.1 Algemene uitkomsten

Deze paragraaf geeft antwoord op de vierde deelvraag; In welke mate rapporteren Europese pensioenfondsen over risico’s en hun interne risicobeheersingssysteem? Voor deze vraag zal gekeken worden naar de totale score van de pensioenfondsen en deze vervolgens per onderdeel en item nader te analyseren. Hier zal tevens een uitsplitsing worden gegeven naar de behaalde scores per land. Hiermee wordt inzicht gegeven in de verschillen per land ter voorbereiding op de beantwoording van deelvraag 6: Welke factoren ten aanzien van rapportage over governance kunnen worden aangemerkt als verbeterpunten in het kader van harmonisatie? Deze deelvraag zal in hoofdstuk 7 beantwoord worden. Tabel 3a: scores disclosure index per onderdeel Scores disclosure index per onderdeel Maximale

score Gemiddelde

score %

A: Verantwoording ten aanzien van risk management

14 10,95 78%

B: Identificeren risico's 15 8,30 57%

C: Beheersing van de risico's 16 7,93 50%

D:Werking risicobeheersingsysteem 10 2,05 21%

Totaal 55 29,23 53%

Uit tabel 3a blijkt dat voornamelijk op onderdeel D, werking risicobeheersingssysteem, laag wordt

gescoord. De gemiddelde score over alle landen is 2,05 punten van de maximaal te behalen 10

punten. Op onderdeel A wordt relatief hoog gescoord met 78%, de onderdelen B en C gemiddeld

met 57% en 50%.

Tabel 3b: scores disclosure index per land Percentage score per land DK FI NL VK

A: Verantwoording ten aanzien van risk management

86% 84% 89% 53%

B: Identificeren risico's 53% 66% 83% 26%

C: Beheersing van de risico's 43% 52% 87% 18%

D:Werking risicobeheersingsysteem 20% 27% 29% 6%

Gemiddeld 50% 57% 72% 26%

Uit tabel 3b valt af te leiden dat Nederland het hoogste scoort met 72% gemiddeld, gevolgd door Finland (57%), Denemarken (50%) en het Verenigd Koninkrijk (26%). In de verdeling per onderdeel blijkt dat de geselecteerde Nederlandse pensioenfondsen het hoogste scoren op onderdeel D met een relatief lage score van 29% van het totaal te behalen punten. Het Verenigd Koninkrijk scoort op alle onderdelen relatief laag, een toelichting hierop zal met behulp van een nadere analyse van de scores per item worden gegeven.

Page 29: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 29

Tabel 4a: scores disclosure index verantwoording ten aanzien van risk management per item A: Verantwoording ten aanzien van risk management per item Maximale

score Gemiddelde

score %

A1: Opnemen rapportage corporate governance 2 1,40 70%

A2: Verantwoordelijkheid bestuur voor interne risicobeheersingsysteem

2 1,85 93%

A3: Wijze waarop wordt voldaan aan waarborging van goed bestuur 2 1,70 85%

A4: Opnemen doelstelling fonds in de risicoparagraaf 2 1,95 98%

A5: Verstrekken informatie over toekomstverwachtingen 2 1,43 71%

A6: Verstrekken informatie over de gehanteerde standaard 2 0,63 31%

A7: Openbaarheid van de verstrekte informatie 2 2,00 100%

Totaal 14 10,95 78%

In tabel 4a vallen een tweetal zaken op, een separate rapportage in de vorm van een paragraaf of hoofdstuk specifiek over corporate governance/risk management ontbreekt in 30% van de geselecteerde jaarverslagen. Tevens wordt in slechts 31% van de jaarverslagen de gehanteerde standaard beschreven. Een belangrijke aanbeveling uit dit onderdeel is het toelichten van de gehanteerde standaard die ter grondslag ligt aan het interne risico beheersingssysteem. Tabel 4b: scores disclosure index verantwoording ten aanzien van risk management per land A: Verantwoording ten aanzien van risk management per land DK FI NL VK

A1: Opnemen rapportage corporate governance 90% 100% 90% 0%

A2: Verantwoordelijkheid bestuur voor interne risicobeheersingsysteem

70% 100% 100% 100%

A3: Wijze waarop wordt voldaan aan waarborging van goed bestuur 90% 100% 100% 50%

A4: Opnemen doelstelling fonds in de risicoparagraaf 95% 95% 100% 100%

A5: Verstrekken informatie over toekomstverwachtingen 100% 85% 80% 20%

A6: Verstrekken informatie over de gehanteerde standaard 60% 10% 55% 0%

A7: Openbaarheid van de verstrekte informatie 100% 100% 100% 100%

Gemiddeld 86% 84% 89% 53%

Uit de tabel per land blijkt dat in de jaarverslagen van de geselecteerde pensioenfondsen uit het

Verenigd Koninkrijk geen aparte rapportage over corporate governance is opgenomen. Een

toelichting omtrent corporate governance wordt veelal opgenomen in bestaande hoofdstukken of in

de bijlage. Ook is de gehanteerde standaard niet geschreven in de geselecteerd jaarverslagen. Het

beschrijven van de standaard komt ook zelden voor in Finland met 10%. Denemarken en Nederland

scoren hierop beter met respectievelijk 60% en 55%.

Page 30: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 30

Tabel 5a: scores disclosure index identificeren risico’s per item B: Identificeren risico’s per item Maximal

e score Gemiddeld

e score %

B1: Strategische risico’s 1 0,60 60%

B2: Financiële risico’s 1 0,78 78%

B3: Operationele risico’s 1 0,78 78%

B4: (financiële) Rapportage risico’s 1 0,28 28%

B5: Compliance risico’s 1 0,59 59%

B6: Matchingsrisico 1 0,50 50%

B7: Concentratierisico 1 0,65 65%

B8: Beleggingsrisico’s 1 0,84 84%

B9: Uitbestedingrisico 1 0,35 35%

B10: Ontwikkelingen kredietcrisis 2 1,68 84%

B11: Impact kredietcrisis 2 0,93 46%

B12: aanvullende maatregelen/gewijzigd beleid door kredietcrisis 2 0,35 18%

Totaal 15 8,30 57%

Uit tabel 5a blijkt dat voornamelijk op de punten rapportage risico’s en uitbestedingsrisico slecht

wordt gescoord met respectievelijk 28% en 35% over de gehele populatie. Met het rapportagerisico

wordt bedoeld dat niet wordt voldaan aan verslaggevingseisen of corporate governance codes. Het

uitbestedingsrisico betreft het risico dat samenhangt met het uitbesteden van bepaalde diensten.

Een aanzienlijk deel van de geselecteerde pensioenfondsen besteden belangrijke taken uit, zoals

beleggingsbeheer of de deelnemersadministratie/uitvoeren van pensioenuitkeringen. Desondanks

wordt dit risico niet benoemd. De items B10 t/m B12 gaan over de kredietcrisis en, waar dit in de

meeste jaarverslagen wordt toegelicht, worden aanvullende maatregelen of een gewijzigd beleid

zelden toegelicht (18%).

Tabel 5b: scores disclosure index identificeren risico’s per land B: Identificeren risico’s per land DK FI NL VK

B1: Strategische risico’s 55% 85% 90% 10%

B2: Financiële risico’s 90% 90% 100% 30%

B3: Operationele risico’s 90% 95% 100% 25%

B4: (financiële) Rapportage risico’s 15% 80% 10% 5%

B5: Compliance risico’s 20% 70% 80% 65%

B6: Matchingsrisico 75% 30% 65% 30%

B7: Concentratierisico 80% 80% 90% 10%

B8: Beleggingsrisico’s 90% 100% 100% 45%

B9: Uitbestedingrisico 10% 40% 90% 0%

B10: Ontwikkelingen kredietcrisis 80% 75% 100% 80%

B11: Impact kredietcrisis 30% 45% 100% 10%

B12: aanvullende maatregelen/gewijzigd beleid door kredietcrisis 0% 5% 65% 0%

Gemiddelde 53% 66% 83% 26%

In tabel 5b vallen een aantal zaken op. Zo worden strategische risico’s zelden genoemd in de geselecteerde jaarverslagen van het Verenigd Koninkrijk (10%). Finland scoort opvallend goed met het benoemen van rapportage risico’s met 80%, evenals Nederland uitschiet met 65% score op toelichten van aanvullende maatregelen naar aanleiding van de kredietcrisis. Op basis van de jaarverslagen en verkregen informatie tijdens het onderzoek ligt de oorzaak hiervan waarschijnlijk in het feit dat vanuit de toezichthouders hier extra aandacht voor was en voorschriften zijn uitgevaardigd. Verder valt op dat in het Verenigd Koninkrijk het concentratierisico zelden wordt beschreven (10%) en het uitbestedingsrisico helemaal niet.

Page 31: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 31

Tabel 6a: scores disclosure index beheersing van de risico's per land C: Beheersing van de risico's per item Maximale

score Gemiddelde

score %

C1: Beheersing van de vijf algemene risico’s 4 2,05 51%

C2: Beheersing van de voor pensioenfondsen geldende specifieke risico’s

4 1,80 45%

C3: Informatie omtrent de gevoeligheid van de resultaten 2 1,30 65%

C4: ALM beleid en duration matching 2 0,93 46%

C5: Risico’s aangaande de dekkingsgraad 2 0,50 25%

C6: risicoprofiel en risicofactoren bij het beleggen 2 1,35 68%

Totaal 16 7,93 50%

Op onderdeel C: Beheersing van risico’s wordt gemiddeld gescoord op de beheersing van algemene risico’s (51%) en iets minder op risico’s specifiek voor pensioenfondsen (45%). De relatie van risico’s met de dekkingsgraad wordt niet vaak beschreven met een score van 25%. Tabel 6b: scores disclosure index beheersing van de risico's per land C: Beheersing van de risico's per land DK FI NL VK

C1: Beheersing van de vijf algemene risico’s 45% 78% 53% 30%

C2: Beheersing van de voor pensioenfondsen geldende specifieke risico’s 50% 45% 80% 5%

C3: Informatie omtrent de gevoeligheid van de resultaten 80% 80% 100% 0%

C4: ALM beleid en duration matching 25% 20% 90% 50%

C5: Risico’s aangaande de dekkingsgraad 0% 0% 100% 0%

C6: Risicoprofiel en risicofactoren bij het beleggen 55% 90% 100% 25%

Gemiddeld 43% 52% 87% 18%

Te zien is dat de geselecteerde jaarverslagen van Nederlandse pensioenfondsen op de meeste

onderdelen het hoogst scoort. Echter de beheersing van de benoemde algemene risico’s blijft achter

met 53%. Verder opvallend is, dat het ALM beleid vaak wel (50%) in het Verenigd Koninkrijk wordt

toegelicht, maar minder in Denemarken (25%) en Finland (20%).

Tabel 7a: scores disclosure index werking risicobeheersingsysteem per item D: Werking risicobeheersingsysteem per item Maximale

score Gemiddelde

score %

D1: Rapportage omtrent werking risicobeheersingsysteem 2 0,50 25%

D2: Expliciete verklaring inzake werking risicobeheersingsysteem 2 0,25 13%

D3: Rapportage belangrijke wijzigingen en verbeteringen risicobeheersingsysteem 2 0,53 26%

D4: Rapportage door het interne toezichtorgaan 2 0,65 33%

D5: Rapportage incidenten en tekortkomingen in het verslagjaar 2 0,13 6%

Totaal 10 2,05 21%

Onderdeel D, de werking van het risicobeheersingsysteem (in het algemeen en/of over het

verslagjaar), is het onderdeel waarop het laagst wordt gescoord. Voornamelijk een expliciete

verklaring dat het risicobeheersingssysteem werkt, of heeft gewerkt, ontbreekt in bijna alle gevallen.

In de 13% jaarverslagen waar deze wel aanwezig is, betreft dit een verklaring van het bestuur waarin

wordt beschreven dat het interne risicobeheersingsysteem adequaat en effectief heeft gewerkt en

een redelijke mate van zekerheid geeft dat de doelstellingen van het pensioenfonds zullen worden

behaald.

Page 32: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 32

Tabel 7a: scores disclosure index werking risicobeheersingsysteem per land D: Werking risicobeheersingsysteem per land DK FI NL VK

D1: rapportage omtrent werking risicobeheersingsysteem 10% 80% 0% 10%

D2: expliciete verklaring inzake werking risicobeheersingsysteem 40% 10% 0% 0%

D3: rapportage belangrijke wijzigingen en verbeteringen risicobeheersingsysteem

50% 35% 20% 0%

D4: rapportage door het interne toezichtorgaan 0% 10% 100% 20%

D5: rapportage incidenten en tekortkomingen in het verslagjaar 0% 0% 25% 0%

Gemiddeld 20% 27% 29% 6%

De genoemde verklaring van de werking van het risicobeheersingssysteem is voornamelijk in

Denemarken aanwezig met 40%, waarbij een rapportage omtrent de werking van het

risicobeheersingssysteem voornamelijk in Finland gebruikelijk is (80% van de geselecteerde Finse

jaarverslagen). Een rapportage van het interne toezichtsorgaan in de vorm van een

verantwoordingsorgaan of visitatiecommissie is zonder uitzondering in de geselecteerde

Nederlandse jaarverslagen aanwezig. Opvallend is dat enkel in Nederland in beperkte mate (25%)

geconstateerde tekortkoming of incidenten met betrekking tot (de werking van) het interne

risicobeheersingsysteem worden toegelicht.

Ter voorbereiding op het toetsen van de hypotheses is hieronder een top vijf van hoogst- en laagst scorende pensioenfondsen weergegeven. De score is uitgedrukt in het aantal behaalde punten en percentage behaalde punten (ten opzichte van de maximale score van 55 punten). Tabel 8: Hoogst- en laagst scorende jaarverslagen Rang Land Naam Jaar Score Percentage

1 Nederland Grafische Bedrijven 2010 51 93%

2 Nederland Grafische Bedrijven 2011 48 87%

3 Finland Mandatum life 2011 45 82%

4 Nederland ABN Amro 2011 44 80%

5 Nederland Phillips Nederland 2011 44 80%

Rang Land Naam Jaar Score Percentage

76 Verenigd Koninkrijk BP 2010 10 18%

77 Verenigd Koninkrijk British Coal Pension Schemes 2011 9 16%

78 Denemarken Pensionskassen for sygeplejersker (PKA) 2011 8 15%

79 Denemarken Pensionskassen for sygeplejersker (PKA) 2010 8 15%

80 Verenigd Koninkrijk BBC Pension Scheme 2011 8 15%

Uit de hoogst scorende 5 jaarverslagen blijkt, naast de vertegenwoordiging van Nederlandse pensioenfondsen, dat de toelichting per verslagjaar (2011 tegenover 2010) kan verschillen. Het jaarverslag van het Pensioenfonds Grafische Bedrijven heeft over 2010 de hoogste score van 93%. Op alle onderdelen is het volledige aantal punten behaald, behalve onderdeel D: Werking risicobeheersingssysteem. Op de derde plek staat het Finse Pensioenfonds Mandatum Life met 82%. De laagst scorende jaarverslagen uit het Verenigd Koninkrijk zijn voornamelijk te wijten aan het feit dat belangrijke hoofdstukken en/of toelichtingen omtrent de risico’s, risicobeheersing en de werking van het risicobeheersingssysteem ontbreken. Het Deense jaarverslag betreft het jaarverslag voor verplegers (Nurses) en is zeer beperkt qua opzet.

Page 33: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 33

De vraag kan gesteld worden door welke invloedsfactoren bepaalde pensioenfondsen (veel) hoger

scoren dan anderen, over de gehele populatie maar ook per land. Deze mogelijke invloedsfactoren

zijn opgenomen in de hypotheses, zoals het soort pensioenfonds en de omvang. In de volgende

paragraaf worden de hypotheses getoetst en onderzocht of deze daadwerkelijk invloed hebben op

de behaalde scores.

6.2 Beschrijvende statistiek en correlatie

In deze paragraaf zal antwoord worden gegeven op de vijfde deelvraag: Welke factoren kunnen

verschillen in de mate van rapporteren over risico’s en het interne risico beheersingssysteem

verklaren? Met behulp van de hypotheses zoals omschreven in hoofdstuk 4 zal getoetst worden

welke factoren de verschillen in de scores kunnen verklaren. Ten behoeve van het toetsten of een

hypothese aangenomen of verworpen wordt, is gebruik gemaakt van een correlatieanalyse en een

regressieanalyse. Indien er een significant verband aanwezig is tussen de invloedsfactoren en de

behaalde scores zal dat op deze manier vastgesteld worden.

Page 34: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 34

6.2.1 Correlatie matrix

Met behulp van IBM SPSS Statistics zijn de analyses uitgevoerd. Het bestand gaat uit van de volgende waarden (beschrijvende statistische waarden): Tabel 9: Beschrijvende statistiek (N= 80) Minimum Maximum Mean Std. Deviation

Disclosure 8 51 29,23 11,374 Toezicht 8 10 9,00 1,006

Standaard 62 78 70,25 7,339

Omvang 199 77935 18441,29 15399,68

Soort 0 1 0,73 0,449

Type 0 1 0,70 0,436

Account 0 1 0,97 0,157 Dekking 0,66 1,653 1,04013 0,16045

Disclosure is de afhankelijke variabele en betreft de behaalde score op de disclosure index. Het minimum ligt op 8, zijnde de laagst behaalde waarde en het maximum op 51 wat overeenkomt met de hoogste en laagst scorende jaarverslagen. De onafhankelijke variabelen komen voort uit de hypotheses en zijn omschreven als Toezicht, Standaard, Omvang, Soort, Type, Account en Dekking.

Toezicht: De mate van disclosure ten aanzien van risk management is positief gerelateerd aan de mate van toezicht. De mate van toezicht is uitgedrukt in een schaal van 0 tot 10.

Standaard: De mate van disclosure ten aanzien van risk management is positief gerelateerd aan de accountingstandaarden in het geselecteerde land. De accountingstandaarden zijn ontleend aan de La Porta index. Deze index heeft een schaal van 0 tot 100.

Omvang: De mate van disclosure ten aanzien van risk management is positief gerelateerd aan de omvang het van pensioenfonds. De omvang is uitgedrukt in miljoenen Euro´s.

Soort: De mate van disclosure ten aanzien van risk management is positief gerelateerd aan beroeps- en bedrijfstakpensioenfondsen. Deze score kan 0 (ondernemingspensioenfonds) of 1 (beroeps- of bedrijfstakpensioenfonds) aannemen.

Type: De mate van disclosure ten aanzien van risk management is positief gerelateerd aan defined benefits pensioenregelingen. Deze score kan 0 (defined contribution) of 1 (defined benefits) aannemen.

Account: De mate van disclosure ten aanzien van risk management is positief gerelateerd aan het feit dat de jaarrekening wordt gecontroleerd door een Big-4 accountant. Deze score kan 0 (geen big 4 accountant) of 1 (big 4 accountant) aannemen.

Dekking: De mate van disclosure ten aanzien van risk management is positief gerelateerd aan de dekkingsgraad van het pensioenfonds. Deze dekkingsgraad is uitgedrukt in een percentage.

In de volgende tabel is de Pearson en Spearman correlatie matrix opgenomen. Correlatieanalyse geeft inzicht in de samenhang tussen twee variabelen. De analyse maakt duidelijk in welke mate variabelen met elkaar samenhangen en welke richting dit verband heeft (positief of negatief). De correlatie meet alleen de lineaire samenhang. Dit is de mate waarin het verband tussen twee variabelen in de vorm van een rechte lijn wordt weergegeven. Er is voor gekozen om zowel de Pearson als de Spearman test uit te voeren omdat in dit onderzoek gebruik wordt gemaakt van ordinale variabelen (dummy variabelen). De Pearson correlatie matrix veronderstelt namelijk onder meer dat is sprake is van interval- of ratiovariabelen (Huizingh, 2012). In de volgende tabel zijn beide tests weergegeven.

Page 35: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 35

Tabel 10: Correlatie matrix (Pearson en Spearman)

Disclosure Toezicht Standaard Omvang Soort Type Account Dekking

Disclosure

Pearson Correlation

Spearman rho -,478** -,443** ,025 ,116 ,094 -,036 ,443**

Sig. (2-tailed) ,000 ,000 ,828 ,306 ,405 ,748 ,000

Toezicht

Pearson Correlation -,493**

Spearman rho ,894** -,058 -,056 ,577** ,000 -,521**

Sig. (2-tailed) ,000 ,000 ,606 ,622 ,000 1,000 ,000

Standaard

Pearson Correlation -,479**

,994**

Spearman rho ,103 -,326** ,775** ,072 -,664**

Sig. (2-tailed) ,000 ,000 ,365 ,003 ,000 ,528 ,000

Omvang

Pearson Correlation ,018 -,022 -,010

Spearman rho -,129 ,035 ,239* -,385**

Sig. (2-tailed) ,874 ,846 ,928 ,256 ,758 ,033 ,000

Soort

Pearson Correlation ,161 -,056 -,117 -,032

Spearman rho -,356** -,099 ,183

Sig. (2-tailed) ,154 ,622 ,301 ,779 ,001 ,384 ,104

Type

Pearson Correlation ,034 ,577**

,653**

-,036 -,356**

Spearman rho ,092 -,397**

Sig. (2-tailed) ,761 ,000 ,000 ,749 ,001 ,415 ,000

Account

Pearson Correlation -,046 ,000 ,016 ,151 -,099 ,092

Spearman rho ,049

Sig. (2-tailed) ,683 1,000 ,885 ,180 ,384 ,415 ,669

Dekking

Pearson Correlation ,392**

-,497**

-,533**

-,292**

,248* -,431

** ,019

Spearman rho

Sig. (2-tailed) ,000 ,000 ,000 ,009 ,026 ,000 ,866

**. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).

*. Correlation is significant at the 0.05 level (2-tailed).

Uit beide tests blijkt dat Toezicht en Standaard een hoge mate van correlatie hebben (r > 0,800). Dit is logisch te verklaren doordat de score op toezicht en de accountingstandaarden per land aan elkaar gelijk zijn, de variabelen zijn direct aan elkaar gekoppeld. Voor beide variabelen zal een separate regressieanalyse uitgevoerd worden.

6.2.2 Pearson correlatie matrix

Op de regel Pearson Correlation staat weergegeven of er een positief, dan wel negatief verband

bestaat tussen de behaalde scores op de disclosure index (disclosure) en de onafhankelijke

variabelen. Allereerst worden de significante verbanden uit de Pearson correlatie matrix onderkend.

Een significant verband wordt verondersteld indien de Sig (2-tailed) waarde kleiner is dan 0,10.

Er is een significante negatieve correlatie op significantieniveau van 1% geconstateerd tussen de

afhankelijke variabele Disclosure en de onafhankelijke variabele Toezicht (mate van toezicht). Dit

verband houdt in dat deze variabelen negatief significant zijn gecorreleerd.

Page 36: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 36

Er is een significante negatieve correlatie op significantieniveau van 1% geconstateerd tussen de

afhankelijke variabele Disclosure en de onafhankelijke variabele Standaard (accountingstandaard).

Dit verband houdt in dat deze variabelen negatief significant zijn gecorreleerd.

Er is een significante positieve correlatie op significantieniveau van 1% geconstateerd tussen de

afhankelijke variabele Disclosure en de onafhankelijke variabele dekking (dekkingsgraad). Dit

verband houdt in dat deze variabelen positief significant zijn gecorreleerd.

De overige onafhankelijke variabelen vertonen een niet-significante positieve correlatie met de

afhankelijke variabele disclosure behalve account (accountant); deze vertoont een niet-significatie

negatieve correlatie. Alvorens hier dieper op in te gaan zal door middel van een analyse per land de

bijzonderheden in kaart worden gebracht.

Met behulp van de optie ‘split file’ in SPSS is het mogelijk de data te groeperen en dezelfde analyses

over alle groepen te verrichten. Nadat de data gegroepeerd is per land is nogmaals de

correlatieanalyse verricht. Een paar variabelen op totaalniveau worden middels de analyse per land

verklaard:

De variabelen toezicht en standaard geven geen uitkomst omdat deze constant (gelijk) zijn in het

land. Ook soort, type en accountant zijn in de meeste landen gelijk.

Een positieve relatie is te onderkennen tussen de uitkomst van de disclosure index en de omvang

in de meeste landen, soms zelfs significant. Enkel in Nederland is een negatieve relatie te

onderkennen. Uit bestudering van de brongegevens van Nederland blijkt dat de pensioenfondsen

met een kleinere omvang relatief bovengemiddeld scoren. Dit verklaart de negatieve waarde in

Nederland en de beperkte waarde op totaalniveau.

De laatste opvallende variabele, accountant, heeft een negatieve relatie in Denemarken en

Finland. Uit bestudering van de brongegevens blijkt dat de pensioenfondsen zonder big 4

accountant (2 in totaal, 1 in Denemarken en 1 in Finland) bovengemiddeld scoren. Dit verklaart

de negatieve waarde op totaalniveau. Op basis van eerder onderzoek (Thalen, 2011) is niet

gebleken dat er een significante relatie is te onderkennen tussen één van de big 4

accountantskantoren (PwC, KPMG, Ernst & Young en Deloitte) en de behaalde score. In dit

onderzoek is dan ook enkel onderscheid gemaakt tussen pensioenfondsen met wel of niet een

big 4 accountantskantoor als controlerend accountant.

Op grond van deze analyse per land zijn enkele opvallende uitkomsten nader geanalyseerd. Een

conclusie met betrekking tot de hypotheses zal op totaalniveau getrokken worden teneinde

antwoord te geven op deelvraag 4.

6.2.3 Spearman correlatie matrix

Aangezien in dit onderzoek gebruik is gemaakt van ordinale variabelen is tevens gebruik gemaakt van

de Spearman correlatie. Conform de verwachting op basis van de uitgevoerde Pearson correlatie zijn

weer significante negatieve correlaties geconstateerd tussen de onafhankelijke variabelen Standaard

en Toezicht en de afhankelijke variabele disclosure. Ook is de positieve correlatie tussen dekking en

disclosure hier significant.

Hieruit blijkt dat er enkele significante relaties zijn te onderkennen (positief en negatief). Met behulp

van een regressie analyse zal worden getoetst of hier inderdaad sprake van is.

Page 37: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 37

6.2.4 Regressie analyse

Regressieanalyse wordt gebruikt om een lineair verband te schatten tussen een afhankelijke variabele en één of meer onafhankelijke variabelen. De afhankelijke variabele is het verschijnsel dat we willen verklaren en wordt daarom ook wel de verklaarde variabele genoemd. De onafhankelijke variabelen verklaren dit verschijnsel en worden daarom ook wel verklarende variabelen genoemd. Bij de regressieanalyse wordt in tegenstelling tot de correlatieanalyse een causaal verband verondersteld. Twee belangrijke veronderstellingen bij een regressieanalyse betreffen het meetniveau van de variabelen en de vorm van het verband. De veronderstelling bij het meetniveau is dat zowel de afhankelijke als de onafhankelijke variabele interval of ratio zijn. De uitzondering hierop zijn dummy variabelen die met de waarden 1 of 0 aangeven of een bepaalde gebeurtenis zich heeft voorgedaan (Huizingh, 2012). Op basis van deze veronderstellingen is een regressieanalyse geschikt om toe te passen in dit onderzoek. Onderbouwing regressie analyse Nadat de data in SPSS opgenomen waren, zijn enkele spreidingsdiagrammen (scatterplots) gemaakt om normale verdeling van de data vast te stellen. De spreidingsdiagrammen van voornamelijk de disclosure gerelateerd aan de omvang en de disclosure gerelateerd aan de dekkingsgraad vertonen geen grote uitschieters. Deze normale verdeling is een vereiste voor het uitvoeren van de regressieanalyse. Aan de hand van deze spreidingsdiagrammen is tevens lineariteit vastgesteld hetgeen een tweede veronderstelling is voor het toepassen van een regressie analyse. Lineariteit houdt in dat de samenhang tussen de afhankelijke en de onafhankelijke variabele in de vorm van een rechte lijn kan worden weergegeven (Huizingh, 2012). Deze en onderstaande tests zijn zowel voor het model Toezicht als Standaard uitgevoerd en opgenomen in bijlage 4. Tevens is de multicollineariteit beoordeeld. De mate van multicollineariteit geeft de samenhang weer tussen de onafhankelijke variabelen. Hoe hoger de multicollineariteit , hoe sterker de onafhankelijke variabelen met elkaar samenhangen. Wanneer de waarden van de regressie coëfficiënten op zichzelf van belang zijn, brengt multicollineariteit problemen met zich mee. De schatting van de regressie coëfficiënten wordt onbetrouwbaar, wat grotere standaardfouten tot gevolg heeft. Hierdoor zullen de toetsen voor de regressie coëfficiënten minder snel significant zijn en de betrouwbaarheidsintervallen breder. Ook kan het toevoegen of verwijderen van een onafhankelijke variabele die hoog correleert met andere variabelen, sterke invloed hebben op de regressie coëfficiënten van die andere onafhankelijke variabelen (Huisman en de Vries, 2007). Multicollineariteit kan worden onderzocht met behulp van het beoordelen van de VIF waarde. Een VIF waarde welke hoger is dan 10 duidt op multicollineariteit. Voor dit model is dat niet geconstateerd. Zowel voor toezicht als standaard komen de VIF-waarden niet boven de 2,2. Bij multiple regressieanalyse dient de variantie van de residuen constant te zijn, en wel voor elke combinatie van waarden op elke onafhankelijke variabelen. De variantie van de residuen mag dus niet afhangen van de waarden op alle onafhankelijke variabelen. Is dit wel het geval dan is er sprake van heteroscedasticiteit (Huisman en de Vries, 2007). Middels scatterplots is vastgesteld dat de punten rond de nullijn liggen, daaruit kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een normale verdeling. Er is geen sprake van heteroscedasticiteit maar homocedasticiteit, de data is geschikt voor regressieanalyse. Als laatste is een residu analyse verricht en gecontroleerd op ‘outliers’. Tijdens de ‘casewise

diagnostic’ toets zijn geen outliers naar voren gekomen (afwijking meer dan 3x de

standaarddeviatie).

Page 38: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 38

Samenvatting model Op basis van de sterkte correlatie tussen de onafhankelijke variabelen Toezicht en Standaard zijn een tweetal regressieanalyses gemaakt. De uitkomsten zijn op de volgende pagina in een tabel opgenomen. Het model Toezicht is opgenomen zonder variabele Standaard en het model Standaard zonder variabele Toezicht. De R2 (R kwadraat) geeft weer welk deel van de variantie van de afhankelijke variabele wordt verklaard door de onafhankelijke variabelen. In deze modellen bedraagt de R2 .522 bij Toezicht en .546 bij het model Standaard. Dit houdt in dat de variatie van de mate van disclosure voor 52,2% respectievelijk 54,6% wordt verklaard door deze modellen. Tabel 11: Resultaten regressie analyse

Explanatory variable

Model Toezicht Model Standaard

Standardized Coefficient t-statistic

sig.

Standardized Coefficient t-statistic

sig.

(Constant)

4,351 5,040

,000 ,000

Toezicht

-,729

-6,911

,000

Standaard

-,820

-7,374

,000

Omvang

,143 ,145

1,677 1,747

,098 ,085

Soort

,288 ,275

3,324 3,283

,001 ,002

Type

,705 ,803

6,681 7,380

,000 ,000

Account

-,111 -,107

-1,383 -1,375

,171 ,173

Dekking

,306 ,277

3,032 2,791

,003 ,007

Number of observations 79 79

Probability > F 15,359 16,866

Adjusted R2 ,522 ,546

Page 39: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 39

Resultaten regressieanalyse In tabel 11 zijn de resultaten van de regressieanalyses met betrekking tot de onafhankelijke

variabele Toezicht en Standaard weergegeven. Zoals reeds aangegeven is er voor gekozen om voor

deze variabelen separate regressieanalyses te verrichten omdat uit de birivate analyses bleek dat

deze variabelen in hoge mate met elkaar correleren (multicollineariteit). Separate regressieanalyses

zorgen ervoor dat de uitkomsten betrouwbaar zijn.

Uit de resultaten blijkt, dat de variabelen omvang, soort, type en dekking, een positief verband

hebben met de afhankelijke variabele Disclosure. Dit blijkt uit het feit dat de coëfficiënten positief

zijn. De β (Standardized Coefficient) betreft een regressie coëfficiënt die weergeeft met hoeveel

eenheden de afhankelijke variabele toeneemt als de betreffende onafhankelijke variabele met één

toeneemt.

De variabelen Toezicht, Standaard en Account vertonen een negatief verband met de afhankelijke

variabele Disclosure. Significante positieve relaties zijn geconstateerd voor de variabelen omvang,

soort, type en dekking. De relaties met Toezicht en Standaard zijn ook significant, echter negatief.

Page 40: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 40

7 Conclusie In dit hoofdstuk wordt een conclusie geformuleerd die antwoord geeft op de probleemstelling van

het onderzoek. Hiervoor worden de geformuleerde hypotheses beantwoord in paragraaf 7.1 . In

paragraaf 7.2 worden de resultaten weergegeven en paragraaf 7.3 beschrijft de beperkingen van het

onderzoek en aanbevelingen voor vervolgonderzoek.

7.1 Conclusie met betrekking tot de hypotheses

Toezicht H1: De mate van disclosure ten aanzien van risk management is positief gerelateerd aan de mate van toezicht van de in het land aanwezige controlerende instantie/het toezichthoudend orgaan. Er is geen positief verband geconstateerd tussen de mate van disclosure en de mate van toezicht in het betreffende land. De hypothese dient derhalve verworpen te worden. Accountingstandaarden H2: De mate van disclosure ten aanzien van risk management is positief gerelateerd aan kwaliteit van accountingstandaarden in het betreffende land. Er is geen positief verband geconstateerd tussen de mate van disclosure en kwaliteit van accountingstandaarden in het betreffende land. De hypothese dient derhalve verworpen te worden. Omvang pensioenfonds H3: De mate van disclosure ten aanzien van risk management is positief gerelateerd aan de omvang van het pensioenfonds. Conform het literatuuronderzoek is er een significant positief verband geconstateerd tussen de mate van disclosure en de omvang van het pensioenfonds. De hypothese kan worden aangenomen. Soort pensioenfonds H4: De mate van disclosure ten aanzien van risk management is positief gerelateerd aan beroeps- en bedrijfstakpensioenfondsen. Conform het literatuuronderzoek is er een significant positief verband geconstateerd tussen de mate van disclosure en het soort pensioenfonds, namelijk beroeps- en bedrijfstakpensioenfondsen. De hypothese kan worden aangenomen. Type pensioenregeling H5: De mate van disclosure ten aanzien van risk management is positief gerelateerd aan een defined benefits pensioenfondsen. Conform het literatuuronderzoek is er een significant positief verband geconstateerd tussen de mate van disclosure en het type pensioenregeling, namelijk defined benefit. De hypothese kan worden aangenomen. Omvang accountantsorganisatie H6: De mate van disclosure ten aanzien van risk management is positief gerelateerd aan de omvang van de accountantsorganisatie die de controle van het jaarverslag uitvoert. Er is geen positief verband geconstateerd tussen de mate van disclosure en de omvang van de controlerende accountantsorganisatie. De hypothese dient derhalve verworpen te worden.

Page 41: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 41

Dekkingsgraad H7: De mate van disclosure ten aanzien van risk management is positief gerelateerd aan de dekkingsgraad van het betreffende pensioenfonds. Conform het literatuuronderzoek is er een significant positief verband geconstateerd tussen de mate van disclosure en de hoogte van de dekkingsgraad. De hypothese kan worden aangenomen.

7.2 Bespreking resultaten en conclusie

Door de selectie van landen en onderlinge verschillen is voor zowel de mate van toezicht als de accountingstandaarden een negatieve relatie onderkend. Dit is reeds beschreven in paragraaf 6.2.2. Voor wat betreft toezicht zijn de scores per land (2 landen met een 8 en 2 landen met een 10) te weinig onderscheidend. Tevens is geconstateerd dat in de landen met de lagere toezicht score de beter scorende pensioenfondsen aanwezig zijn. Hogere accountingstandaarden in een land garanderen niet per definitie betere disclosure omtrent risk management bij pensioenfondsen. Dit zou wellicht wel het geval zijn bij een grotere steekproef van beursgenoteerde, reguliere ondernemingen. Uit veel onderzoeken blijkt er een significantie positieve relatie te bestaan tussen de grootte van de onderneming en de kwaliteit van disclosure (Camfferman en Cooke, 2002, Cerf, 1961 en Singhvi, 1971). Uit de resultaten van de regressie analyse in paragraaf 6.2.4 blijkt dat de omvang van een pensioenfonds tevens een positieve invloed heeft op de mate van disclosure. Hierdoor wordt aan eerder onderzoek toegevoegd, dat ook de mate van disclosure bij pensioenfondsen omtrent risk management, hoger is bij fondsen met een grotere omvang. Vanuit de agency theorie is beredeneerd dat in het geval van een beroeps- of bedrijfstakpensioenfonds een grotere afstand tussen agent en principaal (het bestuur en deelnemers/ pensioengerechtigden) is te onderkennen dan bij een ondernemingspensioenfonds. Hierdoor zou men een hogere mate van disclosure verwachten bij beroeps- of bedrijfstakpensioenfondsen. Dit blijkt ook uit de resultaten welke een significant positief verband laten zien. Hetzelfde geldt voor het type pensioenregeling. Bij defined benefits pensioenregelingen heeft het pensioenfonds verantwoording over enkele belangrijke risico’s. De verwachte hogere mate van disclosure is dan ook aangetroffen bij defined benefits pensioenregelingen. Uit onderzoek van DeAngelo (1981) wordt gesteld dat grote accountantskantoren beter in staat worden geacht de kwaliteit van disclosure te waarborgen. Uit de resultaten is echter gebleken dat er geen significante positieve relatie aanwezig is. Dit is tevens al verklaard in paragraaf 6.2.2., daar er slechts 2 van de 80 waarnemingen géén Big-4 accountant betreffen. Voor wat betreft de dekkingsgraad toonde onderzoek van Jensen & Meckling (1976) aan dat bij een hoge leverage (hefboomeffect) een onderneming kosten wil besparen door uitgebreide disclosure in de jaarrekening. Ook uit onderzoek van Ambachtsheer et al. (2008) bleek een positieve correlatie tussen de kwaliteit van governance en de prestaties van het pensioenfonds. Uit de resultaten van de regressie analyse in paragraaf 6.2.4 wordt dit beeld bevestigd; pensioenfondsen met een hogere dekkingsgraad hebben een hogere mate van disclosure. Terugkomend op de hoofdvraag: “Welke factoren verklaren verschillen in de mate waarin Europese pensioenfondsen verslag doen op het gebied van risicomanagement en welke factoren kunnen worden aangemerkt als de grootste obstakels in toekomstige harmonisatie?” Zijn in voorgaande paragrafen de verschillen in de mate waarin Europese pensioenfondsen verslag doen op het gebied van risicomanagement onderzocht en toegelicht. In paragraaf 6.1 zijn de verschillen per onderdeel en land toelicht. In dit kader zijn per land en onderdeel verbeterpunten te

Page 42: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 42

onderkennen. De grootste verbetering is mogelijk op het onderdeel werking risicobeheersingssysteem. De gemiddelde score bedroeg hier 21%, waarbij het Verenigd Koninkrijk het laagst scoort (6%). De onderdelen verantwoording ten aanzien van risk management en het identificeren van risico’s laten een voldoende score zien van 78% en 57%. Ook hier scoort het Verenigd Koninkrijk laag met 26% en 18%. De scores van Denemarken en Finland liggen niet heel ver uit elkaar en Nederland is een positieve uitschieter. Het onderdeel beheersing van risico’s scoort 50% voor alle landen samen. Obstakels in het kader van toekomstige harmonisatie op het gebied van disclosure omtrent risk management, liggen op het gebied van disclosure omtrent welk risk management systeem gehanteerd wordt, hoe deze gefunctioneerd heeft en wat de belangrijkste wijzigingen hierin zijn in het boekjaar. Daarnaast beschrijven de meeste pensioenfondsen wel enkele risico’s in het jaarverslag, maar ontbreken veelal strategische, compliance- en risico’s die de dekkingsgraad bedreigen. Een aanbeveling zou zijn op deze gebieden meer disclosure te bieden in het jaarverslag. Terugkomend op de vraag uit de aanleiding: “Was het vertrouwen wellicht minder geschaad door meer transparante berichtgeving, specifiek op het gebied van risicomanagement, in de jaarverslagen van pensioenfondsen?” kan het volgende gesteld worden. Meer transparante berichtgeving, specifiek over welke risico’s een pensioenfonds loopt, welke beheersingsmaatregelen hiervoor aanwezig zijn en of deze gewerkt hebben, zou het publiek meer inzicht verschaffen welke risico’s aanwezig zijn en wanneer deze voorkomen. Hierdoor zou het vertrouwen wellicht minder geschaad zijn.

7.3 Beperkingen en aanbevelingen

Het onderzoek is verricht naar pensioenfondsen in de Europese Unie, in totaal 80 pensioenfondsen

verdeeld over vier landen. Bij een grotere omvang van de selectie van jaarverslagen zouden andere

resultaten mogelijk zijn. Vervolgonderzoek waarin meer jaarverslagen van pensioenfondsen worden

onderzocht, zouden de conclusies kunnen aansterken, dan wel verwerpen. Dit zou ook toegepast

kunnen worden over meer landen, of meer pensioenfondsen per land. Door middel de disclosure

index zou een dergelijk onderzoek relatief eenvoudig herhaald kunnen worden.

Een andere beperking is dat niet alle factoren die mogelijk van invloed zijn op de mate van disclosure

omtrent risk management. Factoren als de omvang en samenstelling van het bestuur en het

aanwezig zijn van een Chief Risk Officer (CRO) zijn niet separaat onderzocht. Uit onderzoek van onder

andere Kleffner et al (2003) komen deze factoren naar voren. In vervolgonderzoek zou, afhankelijk

van een specifieke richting, dergelijke factoren meegenomen kunnen worden. Tevens is het

onderzoek beperkt tot disclosure omtrent risk management. Risk management is een belangrijk,

maar zeer specifiek onderwerp. Bij een vervolgonderzoek zou disclosure in zijn algemeenheid of op

andere gebieden onderzocht kunnen worden. Deels kunnen dan wellicht dezelfde factoren

meegenomen worden.

Aanbevelingen kunnen worden onderkend voor pensioenfondsen op het gebied van disclosure. Een

uitgebreidere beschrijving van de risico’s, het beheersingssysteem en de werking hiervan zouden

belanghebbenden meer inzicht verschaffen. Deze aanbevelingen zijn relevant voor zowel

pensioenfondsen, toezichthouders en accountantsorganisaties in de diverse landen. Een

onderverdeling per item is weergegeven in paragraaf 6.1. Hieruit kan worden afgeleid op welke

punten de grootste verbetering mogelijk is.

Page 43: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 43

Een aanbeveling op het gebied van harmonisatie op Europees niveau is niet kort te geven. Hier

komen meer factoren bij kijken dan de disclosure omtrent risk management. Tevens staat de

harmonisatie van pensioenfondsen nog in de kinderschoenen. Met de voorgenoemde aspecten zou

in de toekomst echter wel rekening gehouden kunnen worden door de betrokken landen. Middels

vervolgonderzoek zouden sterke en zwakke punten per land in kaart kunnen worden gebracht om

het proces van harmonisatie te ondersteunen.

Een laatste aanbeveling naar toezichthouders, ook op Europees niveau, zou het nadrukkelijker

toezien op uniforme naleving van wet- en regelgeving als ook best practices. Het is de taak van

nationale toezichthouders om toe te zien op de disclosure in jaarverslagen en pensioenfondsen

hierop aan te spreken. Hierbij kan ook de controlerend accountant worden betrokken.

Page 44: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 44

Literatuurlijst Acharya, V.V., Myers, C.S., en Rajan, R.G., 2011. The Internal Governance of Firms, Journal of Finance, American Finance Association, vol. 66(3), 689-720, 06. Ahmed, K. en Courtis, J. 1999. Associations between corporate characteristics and disclosure levels in annual reports: a meta-analysis. The Britisch Accounting Review, vol 31, no 1. P 35 – 61. Amalric, F., 2006. Pension funds, corporate responsibility and sustainability. Ecological economics 59: 440-450 Ambachtsheer, K., Capelle, R., Lum, H., 2008. The Pension Governance Deficit: Still With Us. Rotman International Journal of Pension Management, volume 1, issue 1 (fall 2008). Ashbaugh-Skaife, H., Collins, D.W., Kinney Jr., W.R. 2007. The discovery and reporting of internal control deficiencies prior to SOX-mandated audits. Journal of Accounting & Economics, 44: 166-192. Beyer, A., Cohen D.A., Lys T.Z., Walther, B.R. 2010. The Financial Environment: Review of the Recent Literature. Botosan, C.A. 1997. Disclosure level and the cost of capital. The Accounting Review, 72: 323-349. Bushman, R.M., Piotroski, J.D., & Smith, A.J. 2004. What determines corporate transparency? Journal of Accounting Research, 42, 207-252. Brammer, S. en Pavelin, S. 2006. Voluntary environmental disclosures by large UK companies. Journal of business finance and accounting, nr. 7/8, September/oktober. Bronson, S.N., Carcello, J.V. and Raghunandan, K. 2006. Firm Characteristics and Voluntary Management Reports on Internal Control, Auditing: a journal of practice and theory, 25(2), 25-39. Camfferman, K. en Cooke, E.2002. An analysis of disclosure in het annual reports of u.k. and dutch companies. Journal of international accounting research 2002 vol 1 3 - 30. Cerf, A.R. Corporate Reporting and investment decisions, The University of California Press, 1961. Clark, G.L., Bennet, P. 2001 Dutch sector-wide supplementary pensions: fund governance, European competition policy, and the geography of finance, Environment and Planning 33, 27-48. Cooke, T.E. 1989a Disclosure in the corporate annual reports of Swedish companies. Accounting and Business Research (Spring): 113.124 DeAngelo, L.E., 1981. Auditor size and audit quality, Journal of Accounting and Economics 3: 183 - 199.

De Jong, D., De Jong, A., Mertens, G. & Wasley, C. (2001). Corporate governance in Nederland: governance en financiële prestaties, Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 75 (3), 103-116.

Page 45: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 45

Deumes, R. & Knechel, W.R. 2008. Economic incentives for voluntary reporting on internal risk management and control systems. Auditing: A Journal of Theory and Practice, 27, 35-66. Dobler, M. 2008. Incentives for risk reporting, A discretionary disclosure and cheap talk approach, The International Journal of Accounting, vol. 43, 184–206 Eisenhardt, K.M. 1989. Agency Theory: An Assessment and Review, Academy of Management Review, Vol 14 no. 1, 57 - 74. Eng, L.L., Mak, Y.T., 2003. Corporate governance and voluntary disclosure, Journal of Accounting and Public Policy 22, 325-345. Erkens, D. H., Hung, M. and Matos, P. P.,2012. Corporate Governance in the 2007-2008 Financial Crisis: Evidence from Financial Institutions Worldwide. Journal of Corporate Finance, Vol. 18, 2012. Francis, J.R., Khurana, I.K., & Pereira, R. 2005. Disclosure incentives and effects on cost of capital around the world. The Accounting Review, 80 (4), 1125-1162. Gillan, S.L. 2006. Recent Developments in Corporate Governance: an Overview, Journal of Corporate Finance, 12(3), 381-402. Guercio, D.D., Hawkins, J., 1999. The motivation and impact of pension fund activism. Journal of Financial Economics 52 293-340. Hammersley, J.S., Myers, L.A., & Shakespeare, C. 2008. Market reactions to the disclosure of internal control weaknesses and to the characteristics of those weaknesses under section 302 of the Sarbanes Oxley Act of 2002. Review of Accounting Studies, 13(1): 141-165. Haverland, M. 2007. When the welfare state meets the regulatory state: EU occupational pension policy. Paper to be presented at the EUSA Tenth Biennial International Conference, Montreal, Canada, May 17-May 19, 2007 Healy & Papelu, 2001. Information asymmetry, corporate disclosure, and the capital markets: A review of the empirical disclosure literature, Journal of Accounting and Economics 31. Huizingh, E. 2012. Inleiding SPSS 20 voor IBM SPSS Statistics.

Jensen, M., Meckling, W. 1976. Theory of the firm: managerial behavior, agency costs, and ownership structure”, Journal of the Financial Economics, 3 305-360. Kleffner, A. E., Lee, R. B., & McGannon, B. (2003). The Effect of Corporate Governance on the Use of Enterprise Risk Management : Evidence From Canada. Risk Management and Insurance Review, 6(1), 53-73 La Porta, R., Lopez-de-Silanes, F., Scheifler, A., Vishny, W. 1998. Law and finance, Journal of Political Economy, vol. 106 p 1113-1155. La Porta, R., Lopez-de-Silanes, F., Scheifler, 2006. What works in securities law? The journal of finance, vol. LXI, p 1 – 32 Menoncin, F. 2005. Cyclical risk exposure of pension funds: A theoretical framework, Insurance: Mathematics and Economics 36, 469-484.

Page 46: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s? 46

Michelon, G., Beretta, S., Bozzolan, S. 2008. Disclosure on Internal Control Systems as a Substitute of Alternative Governance Mechanisms, Working Paper. Available on SSRN.com.

Scott, W.R. 2008. Financial Accounting Theory. (5th Edition). Toronto: Prentice Hall Singhvi, S.S. en B. Desai, 1971. An empirical Analyses of the Quality of Corporate Financial Disclosure. The Accounting Review, januari 1971. Thalen, E., 2011. Risicoverslaggeving door pensioenfondsen in Nederland. Ponds, E.H.M., Riel, B. van (2007). The recent evolution of pension funds in the Netherlands: The

trend to hybrid DB-DC plans and beyond. Boston: Center for Retirement Research

Vermeer, T.E., Styles, A.K., Patton, T.K., 2012. Do local governments present required disclosures for

defined benefits pension plans? J. Account Public Policy 31 (2012) 44-68.

Page 47: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Bijlage 1: Disclosure index

A: Verantwoording ten aanzien van risk management Item A1: Opnemen rapportage corporate governance In de OECD Guidelines for Pension Fund governance (hierna: Guidelines) artikel 11 wordt beschreven dat het bestuur relevante informatie dient te vermelden aan alle betrokken partijen (met name deelnemers en pensioengerechtigden, toezichthouders) in een duidelijke, nauwkeurige en tijdige manier. Als relevante informatie wordt onderkend de verantwoordelijkheden en het interne beheersingssysteem. Om hieraan te voldoen verdiend het de aanbeveling de rapportage over corporate governance in een apart hoofdstuk op te nemen. 0: de rapportage over corporate governance is niet als afzonderlijk hoofdstuk in het jaarverslag opgenomen 2: de rapportage over corporate governance is wel als afzonderlijk hoofdstuk in het jaarverslag opgenomen Item A2: Verantwoordelijkheid bestuur voor interne risicobeheersingsysteem In de Guidelines artikel 9 wordt beschreven dat het pensioenfonds een adequaat stelsel van interne controles moet hebben om ervoor te zorgen dat wordt gehandeld in overeenstemming met de doelstellingen van het pensioenfonds en de wet- en regelgeving. Artikel 3 beschrijft de verantwoordelijkheden van het bestuur. Het bestuur kan zijn verantwoordelijkheid expliciet in het jaarverslag benadrukken. 0: Het bestuur neemt niet expliciet in het jaarverslag de verantwoording voor het interne risicobeheersingsysteem. 2: Het bestuur neemt wel expliciet in het jaarverslag de verantwoording voor het interne risicobeheersingsysteem. Item A3: Wijze waarop wordt voldaan aan waarborging van goed bestuur In het jaarverslag dient informatie opgenomen te zijn over de wijze waarop is voldaan aan de eisen met betrekking tot waarborging van goed bestuur (artikel 1 van de Guidelines) is voldaan. Risicomanagement is een belangrijk onderdeel van goed bestuur, waardoor het relevant is te verantwoorden op welke wijze hier invulling aan wordt gegeven. Dat risicomanagement belangrijk is wordt eveneens benoemd in artikel 1 van de Guidelines (Good pension fund governance should be risk-based). 0: er is geen informatie opgenomen in het jaarverslag over de wijze waarop is voldaan aan de eisen met betrekking tot waarborging van goed bestuur (inrichten risicobeheersingssysteem) 2: er is wel informatie opgenomen in het jaarverslag over de wijze waarop is voldaan aan de eisen met betrekking tot waarborging van goed bestuur (inrichten risicobeheersingssysteem) Item A4: Opnemen doelstelling fonds in de risicoparagraaf Artikel 1 van de Guidelines beschrijft dat een pensioenfonds zijn belangrijkste doelen duidelijk moet beschrijven. Artikel 9 benoemt dat de interne controles toegespitst moeten zijn op deze doelen. Voor zover dit niet reeds elders in de jaarrekening of het jaarverslag is opgenomen zal middels dit item getoetst worden of de doelstellingen van het fonds zijn opgenomen in het jaarverslag. 0: het pensioenfonds heeft haar doelstellingen niet verantwoord in het jaarverslag 2: het pensioenfonds heeft haar doelstellingen wel verantwoord in het jaarverslag

Page 48: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Item A5: Verstrekken informatie over toekomstverwachtingen Artikel 3 beschrijft dat een pensioenfonds informatie dient te verstrekken over plannen die een materiële impact hebben op toekomstige pensioenuitkeringen. In een breder kader kan gesteld worden dat, aangezien de toekomstverwachtingen belangrijk zijn voor het onderkennen van de belangen van de geïdentificeerde risico’s, toelichting hieromtrent relevant is. 0: het pensioenfonds heeft in haar jaarverslag geen informatie opgenomen aangaande de toekomstverwachtingen 2: het pensioenfonds heeft in haar jaarverslag wel informatie opgenomen aangaande de toekomstverwachtingen Item A6: Verstrekken informatie over de gehanteerde standaard Veel organisaties hanteren een standaard zoals COSO of Solvency II bij de inrichting van het risicomanagement en interne beheersing. Om de opzet van het risk management van een pensioenfonds te beoordelen is het voor de stakeholders van belang, welke standaard dit is. 0: in het jaarverslag is niet aangegeven welke standaard wordt gehanteerd voor de inrichting van het risicomanagement en interne beheersing. 2: in het jaarverslag is wel aangegeven welke standaard wordt gehanteerd voor de inrichting van het risicomanagement en interne beheersing. Item A7: Openbaarheid van de verstrekte informatie De Guidelines beschrijven de verplichting tot het informeren van en rapporteren aan alle betrokken partijen (artikel 11). In dit kader verdient het de aanbeveling om het jaarverslag op de website van het pensioenfonds te publiceren. Indien het jaarverslag wel veel informatie geeft, maar niet openbaar is voor bijvoorbeeld de deelnemers, zou de verstrekte disclosure niet het gewenste effect hebben. Het openbaar maken van het jaarverslag op de eigen website van het pensioenfonds, is daarom een belangrijke voorwaarde ten aanzien van informatieverstrekking. 0: het pensioenfonds heeft (recente) jaarverslagen niet op haar website gepubliceerd. 2: het pensioenfonds heeft (recente) jaarverslagen wel op haar website gepubliceerd. B: Identificeren risico’s Het onderzoek ‘risicomanagement in tijden van crisis’ (2009), uitgevoerd in opdracht van Rijksuniversiteit Groningen, Nyenrode, Nivra en PricewaterhouseCoopers, stelt dat risico’s in een breed kader in beeld moeten worden gebracht. Zij onderscheiden vijf risicogebieden welke onderdeel zouden moeten zijn van een goed risicobeheersingsysteem. Om voldoende disclosure te bieden, zouden pensioenfondsen in hun jaarverslag aan kunnen geven, hoe zij invulling geven aan deze vijf risico’s. Uit het onderzoek is gebleken dat er sterk onderscheid bestaat tussen de ontwikkeling van risicobeheerssystemen ten aanzien van deze risico’s. Om te toetsen of dit onderscheid ook bestaat ten aanzien van de disclosure, is er per risicogebied een afzonderlijk toets item opgesteld. Item B1: Strategische risico’s 0: het pensioenfonds geeft in haar jaarverslag geen beschrijving van de belangrijkste strategische risico’s. 1: het pensioenfonds geeft in haar jaarverslag wel een beschrijving van de belangrijkste strategische risico’s. Item B2: Financiële risico’s 0: het pensioenfonds geeft in haar jaarverslag geen beschrijving van de belangrijkste financiële risico’s. 1: het pensioenfonds geeft in haar jaarverslag wel een beschrijving van de belangrijkste financiële risico’s.

Page 49: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Item B3: Operationele risico’s 0: het pensioenfonds geeft in haar jaarverslag geen beschrijving van de belangrijkste operationele risico’s. 1: het pensioenfonds geeft in haar jaarverslag wel een beschrijving van de belangrijkste operationele risico’s.

Item B4: (financiële) Rapportage risico’s 0: het pensioenfonds geeft in haar jaarverslag geen beschrijving van de belangrijkste (financiële) rapportage risico’s. 1: het pensioenfonds geeft in haar jaarverslag wel een beschrijving van de belangrijkste (financiële) rapportage risico’s. Item B5: Compliance risico’s 0: het pensioenfonds geeft in haar jaarverslag geen beschrijving van de belangrijkste compliance risico’s. 1: het pensioenfonds geeft in haar jaarverslag wel een beschrijving van de belangrijkste compliance risico’s. Aanvullend is het voor pensioenfondsen verplicht om een aantal risico’s te beschrijven. Op grond van de Guidelines en nationale wetgeving dient het pensioenfonds de voornaamste risico’s en onzekerheden op te nemen in het jaarverslag. Onderstaande items zullen ingaan op het verplicht opnemen van een beschrijving van deze risico’s: Item B6: Matchingsrisico 0: het matchingsrisico is niet beschreven in het jaarverslag 1: het matchingsrisico is wel beschreven in het jaarverslag Item B7: Concentratierisico 0: het Concentratierisico is niet beschreven in het jaarverslag 1: het Concentratierisico is wel beschreven in het jaarverslag Item B8: Beleggingsrisico’s, zoals renterisico, prijsrisico, kredietrisico en liquiditeitsrisico. 0: de Beleggingsrisico’s zijn niet beschreven in het jaarverslag 1: de Beleggingsrisico’s zijn wel beschreven in het jaarverslag Item B9: Uitbestedingrisico. 0: het Uitbestedingrisico is niet beschreven in het jaarverslag 1: het Uitbestedingrisico is wel beschreven in het jaarverslag Gezien de impact van de kredietcrisis, zou te verwachten zijn dat een pensioenfonds informatie verstrekt aangaande de crisis. De volgende drie items gaan op in op de mate van disclosure ten aanzien van de kredietcrisis. Item B10: Ontwikkelingen kredietcrisis In het jaarverslag kan een beschrijving worden opgenomen van de belangrijkste ontwikkelingen ten aanzien van de kredietcrisis in het boekjaar. 0: in het jaarverslag is geen informatie opgenomen over de ontwikkeling ten aanzien van de kredietcrisis in het verslagjaar. 2: in het jaarverslag is wel informatie opgenomen over de ontwikkeling ten aanzien van de kredietcrisis in het verslagjaar.

Page 50: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Item B11: Impact kredietcrisis In het jaarverslag kan verslag worden gedaan van de impact van de crisis en de gevolgen voor het betreffende pensioenfonds (inkomsten, strategie, bestedingen, etc.) 0: in het jaarverslag is geen informatie opgenomen over de gevolgen van de kredietcrisis voor het pensioenfonds. 2: in het jaarverslag is wel informatie opgenomen over de gevolgen van de kredietcrisis voor het pensioenfonds. Item B12: aanvullende maatregelen/gewijzigd beleid door kredietcrisis De meeste pensioenfondsen hebben aanvullende maatregelen en beleidswijzigingen doorgevoerd om de impact van de crisis te beperken en nieuwe invloeden te voorkomen (gewijzigd beleggingsstrategie, nieuwe beheersmaatregelen, verscherpt toezicht, etc.). Om voldoende disclosure te bieden, zouden deze aanvullende maatregelen toegelicht moeten worden in het jaarverslag. 0: in het jaarverslag is geen informatie opgenomen over de gewijzigde beheersmaatregelen en wijzigingen in het beleid als reactie op de kredietcrisis. 2: in het jaarverslag is wel informatie opgenomen over de gewijzigde beheersmaatregelen en wijzigingen in het beleid als reactie op de kredietcrisis. C: Beheersing van de risico’s Naast het identificeren van de voornaamste risico’s, is het van belang dat wordt beschreven op welke wijze deze risico’s worden beheerst. Item C1: Beheersing van de vijf algemene risico’s Onder item B1 tot en met B5 is aangegeven dat de strategische-, financiële-, operationele-, rapportage- en compliance- risico’s beschreven zouden kunnen worden. Dit item toetst of voor deze risico’s is aangegeven op welke wijze de risico’s worden beheerst. Gezien het belang dat de risico’s in brede zin worden beheerst, worden 4 punten toegekend indien voor alle vijf de risico’s de beheersing wordt beschreven. 0: er is in het jaarverslag niet aangegeven op welke wijze de vijf algemene risico’s worden beheerst. 2: er is in het jaarverslag voor enkele algemene risico’s (meer dan 1, maar niet alle) aangegeven op welke wijze deze risico’s worden beheerst. 4: er is in het jaarverslag voor alle vijf de algemene risico’s aangegeven op welke wijze deze risico’s worden beheerst.’ Item C2: Beheersing van de voor pensioenfondsen geldende specifieke risico’s Onder item B6 tot en met B9 zijn vier specifieke voor pensioenfonds geldende risico’s beschreven. Dit item toetst of voor deze risico’s is aangegeven op welke wijze de risico’s worden beheerst. Gezien het belang dat de risico’s in brede zin worden beheerst, worden 4 punten toegekend indien voor alle vier de risico’s de beheersing wordt beschreven. 0: er is in het jaarverslag niet aangegeven op welke wijze de risico’s worden beheerst. 2: er is in het jaarverslag voor enkele risico’s (meer dan 1, maar niet alle) aangegeven op welke wijze deze risico’s worden beheerst. 4: er is in het jaarverslag voor alle vier de risico’s aangegeven op welke wijze deze risico’s worden beheerst. Item C3: Informatie omtrent de gevoeligheid van de resultaten Naast bovenstaande beheersing van specifieke risico’s, zijn er tevens voorschriften en best practices ten aanzien van risicobeheersing in het algemeen. De Guidelines adviseren het bestuur om te rapporteren over de gevoeligheid van de resultaten van het pensioenfonds ten aanzien van externe omstandigheden en variabelen. 0: In het jaarverslag is geen informatie opgenomen over de gevoeligheid van de resultaten van het

Page 51: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

pensioenfonds ten aanzien van externe omstandigheden en variabelen. 2: In het jaarverslag is wel informatie opgenomen over de gevoeligheid van de resultaten van het pensioenfonds ten aanzien van externe omstandigheden en variabelen. Item C4: ALM beleid en duration matching Het pensioenfonds dient een toelichting op te nemen over het ALM-beleid en de duration matching. (ALM = Asset liabilty management) 0: het ALM-beleid en de duration matching zijn niet toegelicht in het jaarverslag 2: het ALM-beleid en de duration matching zijn wel toegelicht in het jaarverslag Item C5: Risico’s aangaande de dekkingsgraad Een erg belangrijk item voor pensioenfondsen betreft de dekkingsgraad. Ook ten aanzien van de dekkingsgraad en samenhangende risico’s zijn er specifieke vereisten. Het pensioenfonds dient een toelichting te geven op het beleid van het fonds ten aanzien van de beheersing van risico’s aangaande de dekkingsgraad. 0: de toelichting op het beleid van het fonds ten aanzien van de beheersing van risico’s aangaande de dekkingsgraad is niet opgenomen in het jaarverslag. 2: de toelichting op het beleid van het fonds ten aanzien van de beheersing van risico’s aangaande de dekkingsgraad is wel opgenomen in het jaarverslag. Item C6: risicoprofiel en risicofactoren bij het beleggen De doelstellingen van het beleggingsbeleid worden vastgesteld in het kader van het algehele beleid van het pensioenfonds. De formulering van het beleid gaat uit van een geïntegreerde benadering van de bezittingen en de verplichtingen van het pensioenfonds. Het bestuur gaat in zijn beleggingsbeleid onder meer in op het risicoprofiel van de beleggingsportefeuille en het omgaan met risicofactoren bij het beleggen. 0: in het jaarverslag zijn geen risicoprofiel van de beleggingsportefeuille en geen beschrijving van het omgaan met risicofactoren opgenomen. 2: in het jaarverslag is wel een risicoprofiel van de beleggingsportefeuille en is er wel een beschrijving van het omgaan met risicofactoren opgenomen. D: Werking risicobeheersingsysteem Item D1: rapportage omtrent werking risicobeheersingsysteem De Guidelines beschrijven in artikel 11 dat de interne controle afgestemd moet zijn op de pensioenregeling, het fonds en de aard en omvang van de risico’s. In artikel 3 wordt de verantwoording beschreven en geadviseerd om te rapporteren in het jaarverslag over de werking van het interne risicobeheersingssysteem in het boekjaar en in te gaan op de vraag of die systemen adequaat en effectief zijn. 0: Het bestuur heeft in het jaarverslag niet gerapporteerd over de werking van het interne risicobeheersingssysteem in het boekjaar en gaat niet in op de vraag of die systemen adequaat en effectief zijn. 2: Het bestuur rapporteert in het jaarverslag over de werking van het interne risicobeheersingssysteem in het boekjaar en gaat in op de vraag of die systemen adequaat en effectief zijn. Item D2: expliciete verklaring inzake werking risicobeheersingsysteem Het bestuur of het verantwoordelijke orgaan kan in het jaarverslag expliciet een verklaring afleggen inzake de effectieve werking van het interne risicobeheersingsysteem. Het bestuur of het verantwoordelijke orgaan kan verklaren dat het interne risicobeheersingsysteem adequaat en effectief heeft gewerkt of een redelijke mate van zekerheid geeft dat de doelstellingen van het pensioenfonds worden behaald.

Page 52: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

0: Het jaarverslag bevat geen expliciete verklaring ten aanzien van de effectiviteit van het interne risicobeheersingsysteem. 2: Het jaarverslag bevat wel een expliciete verklaring ten aanzien van de effectiviteit van het interne risicobeheersingsysteem. Item D3: rapportage belangrijke wijzigingen en verbeteringen risicobeheersingsysteem In het kader van het risicobeheersingsysteem verdient het de aanbeveling aan te geven welke belangrijke wijzigingen zijn aangebracht en welke belangrijke verbeteringen worden beoogd. 0: in het jaarverslag is niet beschreven welke belangrijke wijzigingen zijn aangebracht en welke belangrijke verbeteringen worden beoogd ten aanzien van het risicobeheersingsysteem. 2: in het jaarverslag is wel beschreven welke belangrijke wijzigingen zijn aangebracht en welke belangrijke verbeteringen worden beoogd ten aanzien van het risicobeheersingsysteem. Item D4: rapportage door het interne toezichtorgaan Artikel 2 van de Guidelines beschrijft het bestuursorgaan van het pensioenfonds wie uiteindelijk verantwoordelijk is voor het waarborgen van de nalevering van voorwaarden en wet- en regelgeving van het pensioenfonds, ook in relatie tot de doelen. Ook wordt hier het interne toezicht benoemd. Het interne toezicht beoordeelt onder andere de wijze waarop door het bestuur wordt omgegaan met de risico’s op de lange termijn. In het jaarverslag kan het pensioenfonds verslag doen van de bevindingen van het interne toezicht. 0: De bevindingen van het interne toezichtorgaan ten aanzien van de wijze waarop door het bestuur wordt omgegaan met de risico’s op de lange termijn, zijn niet opgenomen in het jaarverslag. 2: De bevindingen van het interne toezichtorgaan ten aanzien van de wijze waarop door het bestuur wordt omgegaan met de risico’s op de lange termijn, zijn wel opgenomen in het jaarverslag. Item D5: rapportage incidenten en tekortkomingen in het verslagjaar In het jaarverslag heeft het pensioenfonds de kans openheid te geven over de belangrijkste incidenten en tekortkomingen die zich hebben voorgedaan in het verslagjaar. 0: in het jaarverslag is niet verantwoord welke belangrijke incidenten en tekortkomingen zich hebben voorgedaan in het verslagjaar. 2: in het jaarverslag is wel verantwoord welke belangrijke incidenten en tekortkomingen zich hebben voorgedaan in het verslagjaar

Page 53: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Bijlage 2: Toezicht index

Vestigingsland van het pensioenfonds Item T1: Aanwezigheid controlerende instantie Op basis van eerder onderzoek kan gesteld worden dat landen waar controlerende en/of toezichthoudende instanties actief zijn dit een positieve invloed op disclosure heeft. De taken en verantwoordelijkheden van de controlerende instantie zijn tevens in de nationale wetgeving opgenomen (Standaard no. 1 van de CESR, hierna Standaard no. 1) 0: het vestigingsland beschikt niet over een controlerende instantie die in de wet is vastgelegd. 2: het vestigingsland beschikt wel over een controlerende instantie die in de wet is vastgelegd. Item T2: Mogelijkheden controlerende instantie De effectiviteit van de controlerende instantie wordt verder vergroot door de mogelijkheid om sancties (boetes, openbare publicatie) op te leggen (Principle 2 van de Standaard no. 1). Dit zal bepaald worden aan de hand van een review van de CESR zelf op de invoering van de principles. 0: de controlerende instantie heeft geen mogelijkheden om sancties op te leggen 2: de controlerende instantie heeft mogelijkheden om sancties op te leggen Item T3: Onafhankelijkheid controlerende instantie De bevoegde instantie beschikt over voldoende onafhankelijkheid van de overheid en marktdeelnemers (principle 6) Dit zal bepaald worden aan de hand van een review van de CESR zelf op de invoering van de principles.2 0: de controlerende instantie is onvoldoende onafhankelijk van de overheid en/of marktdeelnemers 2: de controlerende instantie is voldoende onafhankelijk van de overheid en/of marktdeelnemers Item T4: Sectorkennis controlerende instantie Een algemene toezichthouder voor de gehele financiële sector zonder specifieke kennis van de pensioensector kan als minder effectief worden verondersteld. 0: de controlerende instantie benoemt (controle op-) de pensioensector niet expliciet in zijn taakomschrijving 2: de controlerende instantie benoemt (controle op-) de pensioensector expliciet in zijn taakomschrijving Item T5: Controle van de controlerende instantie Wanneer de controlerende instantie zich alleen maar bezighoudt met financiële kengetallen (dekkingsgraad, rekenrentes) en niet met corporate governance kan het toezicht in het kader van disclosure als minder effectief worden verondersteld. 0: de controlerende instantie benoemt de (controle op-) verslaggeving en/of rapportage over riskmanagement niet expliciet in zijn taakomschrijving 2: de controlerende instantie benoemt de (controle op-) verslaggeving en/of rapportage over riskmanagement expliciet in zijn taakomschrijving

Page 54: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Bijlage 3: Landenselectie

De Europese Unie bestaat uit 27 lidstaten. Hieronder is een tabel opgenomen met deze lidstaten met het inwonersaantal, het bruto-binnenlandsproduct in indexcijfer en de pensioenuitgave. Tabel: Gegevens EU-lidstaten Inwoners

a) BBP index

b)

Pensioen- uitgave

c)

Besch-rijven

Europese unie (27 lidstaten) 502.120.829 100 2.750

België 10.951.266 118 3.213 V

Bulgarije 7.369.431 45 273

Cyprus 839.751 92 1.227

Denemarken 5.552.037 125 4.163 V

Duitsland 81.751.602 120 3.393 V

Estland 1.340.194 67 650

Finland 5.375.276 116 3.557 V

Frankrijk 65.048.412 107 3.650 V

Griekenland 11.309.885 82 2.216

Ierland 4.480.858 127 2.120

Italië 60.626.442 101 3.280 V

Kroatië 4.412.137 61 n/b

Letland 2.074.605 58 394

Litouwen 3.244.601 62 580

Luxemburg 511.840 274 5.917

Malta 417.617 83 1.124

Nederland 16.655.799 131 3.735 V

Oostenrijk 8.404.252 129 4.228 V

Polen 38.200.037 65 803

Portugal 10.572.157 77 1.827

Roemenië 21.413.815 49 183

Slovenië 2.050.189 84 1.316

Slowakije 5.392.446 73 685

Spanje 46.152.926 99 1.780 V

Tsjechië 10.485.489 80 1.024

Verenigd Koninkrijk 62.498.610 108 2.609 V

Zweden 9.415.570 126 3.503 V

Bron: Eurostat. Gegevens van september 2012, geraadpleegd 18 september 2012

Legenda: a) Bevolking per 1 januari 2011. b) Bruto binnenlands product in 2011. Betreft het volume-indexcijfer van het BBP waarbij de EU op 100 is gesteld. c) Betreft de uitgave aan 'pensioenen' in Euro's per hoofd van de bevolking in 2009 (geen recentere gegevens beschikbaar). Toelichting: het BBP-indexcijfer van Griekenland betreft een voorlopig cijfer. De gegevens inzake pensioenuitgave van Kroatië zijn niet beschikbaar voor 2009.

Page 55: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

De keuze voor de gegevens, zoals opgenomen in de tabel, dient voor het inzicht in de Europese Unie en welke landen zich eventueel lenen voor onderlinge vergelijking. Op basis van het inwonersaantal en de BBP-index is een selectie gemaakt van landen waarvan het pensioenstelsel kort beschreven zal worden. Hierbij heb ik de volgende criteria gehanteerd: meer dan 5 miljoen inwoners én een BBP index hoger dan 100. Uitzondering hierop is Spanje, datvanwege het hoge aantal inwoners en de BBP zeer dicht in de buurt van de 100 toch beschreven zal worden. Dit vanwege de mogelijkheid dat het land zich leent voor vergelijking in mijn onderzoek vanwege deze eigenschappen. Door de criteria vallen Luxemburg en Ierland af. Op basis van de beschrijvingen per land wordt een keuze gemaakt van landen die zich lenen voor onderlinge vergelijking. De component ‘Pensioenuitgave ‘ in de tabel is opgenomen ter indicatie van de mate van sociale uitkeringen. Een hogere uitkering per hoofd van de bevolking is een indicatie van een groot eerste-pijler systeem of een omvangrijk pensioenstelsel in het betreffende land. Omdat dit naast ouderdomspensioenuitkeringen (sociale-, staatsuitkeringen) ook overige sociale uitkeringen betreffen, zijn deze cijfers niet relevant voor het verdere onderzoek, enkel indicatief. In de volgende deelparagrafen worden de aanwezige pensioensystemen van de geselecteerde

lidstaten kort uiteengezet. De gegevens zijn onder andere ontleend aan de ‘Pensions at a glance’

2011 rapportages van het OECD, rapportages van het European Federation for Retirement Provision

(EFRP), waaronder het Annual repport 2011, onderzoek van Xiaohong Huang en Borsch-Supan (2004)

en een rapportage van Delta Loyd over de pensioensystemen in de Europese Unie.

Delen van deze OECD rapportages beschrijven het pensioensysteem zoals aanwezig in 2008.

Onderstaande uiteenzetting is dan ook ter indicatie van de werking van het systeem en of het

pensioenstelsel zich leent voor vergelijking in mijn onderzoek. De factoren zoals relevant voor mijn

onderzoek, dat wil zeggen de werking van het systeem en de omvang van het tweede-pijler systeem,

zijn ondanks recente ontwikkelingen sinds 2008 niet wezenlijk gewijzigd.

België Het pensioenstelsel bestaat uit twee componenten: een loonsgebonden publiek stelsel met een minimum pensioen (hieronder beschreven) en een inkomensafhankelijke vangnet.

De basispensioenuitkering, het loonsgebonden openbare stelsel, is gebaseerd op het aantal jaren premiebetaling en het verdiende loon. Het model dat hier gehanteerd wordt, is gemiddelde levensduur beloning. Inkomsten uit eerdere jaren worden geherwaardeerd op basis van de huidige prijzen en tegelijkertijd wordt een herwaarderingscoëfficiënt toegepast om ouderen te compenseren voor stijging van de levensstandaard. Deze coëfficiënt veranderd per jaar. Om recht te hebben op een volledig pensioen dient de pensioengerechtigde een volledige loopbaan te hebben gewerkt en premies te hebben afgedragen. Een volledige loopbaan wordt in België gesteld op 45. Aanvullende pensioenvoorzieningen komen in vergelijking met andere landen in beperktere mate voor, onder andere door het relatief lange basispensioentraject. Aanvullende pensioenvoorziening komen voorval voor bij mensen met een hoger salaris.

Pensioengerechtigde leeftijd 65

Overheidsuitgaven pensioen 8,9% van het BBP

Bevolking ouder dan 65 jaar 28,8% van de beroepsbevolking

Page 56: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Belgische tweede-pijler mogelijkheden zijn groepsverzekeringen en sinds 2007 het zogenaamde Organisme for the Financiering van Pensioenen (OFP). De groepsverzekeringen betreffen voornamelijk bedrijfspensioenfondsen, waarvan er circa 250 in België zijn. Alle zijn relatief klein en vaak industrie georiënteerd. Circa twee miljoen werknemers maken deel uit van de tweede pijler pensioenfondsen. Het OFP is in 2007 opgericht na goedkeuring van de binnenlandse pensioenfondsen. Het dient vanaf 2012 te fungeren als Institutions for occupational retirement provision (IORP), omdat de binnenlandse pensioenfondsen hier nog te weinig mee te maken hadden. Vanwege de relatief hoge mate van de basispensioenuitkering (eerste pijler) en de (hiermee samenhangende) door de toezichthouder zelf beschreven beperkte aanvullende pensioenvoorzieningen zal België niet meegenomen worden in de vergelijking van pensioenfondsen. Denemarken Denemarken beschikt over een publieke basispensioenregeling en daarnaast een inkomensafhankelijke, aanvullende pensioenuitkering voor de financieel meest achtergestelde gepensioneerden. Tevens heeft Denemarken een pensioenregeling op basis van individuele bijdrages (bij de ATP, zie hieronder). Bovendien bestrijken verplichte bedrijfsregelingen (in het kader van collectieve overeenkomsten) ongeveer 90% van de fulltime medewerkers.

De pensioenleeftijd bedraagt evenals in de meeste landen 65 jaar. Het zal geleidelijk worden verhoogd naar 67 jaar in de periode 2024-2027. Om in aanmerking te komen voor een volledig publiek ouderdomspensioen wordt 40 jaar ingezetenschap vereist. Bij minder jaren komt de pensioengerechtigde in aanmerking voor een uitkering naar rato. Bijzonder aan de situatie in Denemarken is de opname van de aanvullende, werk gerelateerde pensioenuitkering via pensioenfonds ATP in de wet. Deze regeling is in 1964 ingevoerd. ATP (Arbejdsmarkedets Tillægspension) is een wettelijke, op collectieve verzekeringen gebaseerde, gedefinieerde-bijdrageregeling. ATP zorgt voor een levenslang pensioen vanaf de leeftijd van 65 jaar en een overlevingspensioen voor nabestaanden. De regelingen van ATP hebben betrekking op alle werknemers en bijna alle ontvangers van sociale uitkeringen. Het tweede pijler systeem in Denemarken betreft op defined contribution gebaseerde systemen op basis van collectieve overeenkomsten die door de sociale partners zijn afgesloten. Pensioenfondsen in Denemarken zijn hoofdzakelijk georganiseerd per beroepsgroep. De Deense pensioenfondsen worden door de wet gedwongen rentegaranties te geven (minimaal 2%). Daarmee verkrijgt de deelnemer een gegarandeerd pensioen. Opvallend is de voorbereiding van Deense pensioenfondsen voor Solvency II, vanwege de eisen die daarin gesteld worden (kapitaal garanderen tot 60-70% van het geïnvesteerde vermogen). Daarom zijn per 1 januari 2011 Deense pensioenfondsen verplicht hun spaarders te wijzen op mogelijke risico's, kosten en gegarandeerde rente. Te onderkennen valt dat de tweede pijler bij Denemarken relatief fors is. Naast het ATP zijn er meerdere pensioenfondsen aanwezig, ontstaan uit behoeftes van werkgevers- en werknemersorganisaties. Op basis van het relatief lagere percentage van overheidsuitgaven voor pensioenen (eerste pijler), en ook uit de sterk geprofessionaliseerde tweede-pijler pensioensystemen zoals ATP, zal Denemarken meegenomen worden in de vergelijking van pensioenfondsen.

Pensioengerechtigde leeftijd 65

Overheidsuitgaven pensioen 5,6% van het BBP

Bevolking ouder dan 65 jaar 26,8% van de beroepsbevolking

Page 57: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Duitsland Het wettelijke, publieke pensioensysteem van Duitsland is inkomensafhankelijk en betreft een zogenaamd Pay-as-you-go systeem. Dit wil zeggen dat er geen staatsfinanciering plaatsvindt en uitkeringen worden betaald door contributies van werkgevers en werknemers. Voor gepensioneerden met een lager inkomen beschikt Duitsland over een sociaal vangnet.

De pensioenleeftijd bedraagt 65 jaar, maar zal in de periode tot 2024 geleidelijk worden verhoogd naar 67 jaar. Uitgezonderd worden mensen die in 1964 of eerder geboren zijn. Om in aanmerking te komen voor het basispensioen dient tenminste vijf jaar contributie te zijn betaald. Het publieke pensioensysteem is afhankelijk van het inkomen en het aantal jaren premiebetaling. Het wordt berekend op basis van de gemiddelde verdiensten waaraan punten worden toegekend. Deze zogenaamde pensioenpunten worden jaarlijks opgewaardeerd in lijn met de brutolonen als uitgangspunt maar ook twee bijkomende factoren, namelijk de wijzigingen van de premies aan de wettelijke pensioenregeling en de afhankelijkheidsratio (de verhouding tussen gepensioneerden en premiebetalers). De tweede pijler in Duitsland kwam voornamelijk voort omdat in 1850 een aantal grote bedrijven zoals Krupp en Siemens hun werknemers pensioenregelingen aanboden. Net als in andere landen, is het aantal defined benefits regelingen afgenomen, gesloten voor nieuwe toetreders, of vervangen door defined contribution regelingen. Om de ontwikkeling van de tweede pijler te verbeteren, heeft in 2001 een hervorming plaatsgevonden. Sindsdien zijn werknemers in staat om bij de werkgever een tweede pijler pensioenregeling af te dwingen. Duitse werkgevers hebben diverse keuzes voor tweede pijler pensioenregelingen. Pensioenfondsen in diverse vormen, directe verzekeringen, beleggingsfondsen of balans reserveringen in de onderneming. Specifieke pensioenfondsen zijn er circa 150. Dit betreffen zowel bedrijfs- als industrie brede fondsen. De omvang van het eerste-pijler systeem is fors, zoals valt te zien aan het relatief hoge percentage overheidsuitgaven aan pensioenen. De afgelopen jaren en dankzij de uitgestelde compensatieregeling, is het aantal mensen die hebben zich aangesloten bij een bedrijfspensioenregeling verhoogd. De tweede pijler speelt echter nog steeds een kleine rol: de omvang van de eerste pijler bedraagt 85%, de tweede 5% en de derde pijler 10%. Op basis van de beperkte omvang van het tweede pijlersysteem zal Duitsland niet meegenomen worden in de vergelijking van pensioenfondsen. Finland Finland beschikt over een inkomensafhankelijk basispensioen van de overheid (nationaal pensioen), met daarnaast een reeks van wettelijke, inkomens gerelateerde regelingen. De regelingen voor de particuliere sector medewerkers worden gedeeltelijk vooraf gefinancierd, terwijl de publieke pensioenregelingen evenals in Duitsland volgens het Pay-as-you-go systeem worden gefinancierd.

Het nationale pensioen is onderworpen aan een ingezetenschap-test, maar er worden geen bijdrage eisen gesteld. Bij het nationale pensioen wordt rekening gehouden met pensioeninkomen uit

Pensioengerechtigde leeftijd 65

Overheidsuitgaven pensioen 11,4% van het BBP

Bevolking ouder dan 65 jaar 32,2% van de beroepsbevolking

Pensioengerechtigde leeftijd 65

Overheidsuitgaven pensioen 8,3% van het BBP

Bevolking ouder dan 65 jaar 27,4% van de beroepsbevolking

Page 58: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

inkomens gerelateerde regelingen (in mindering gebracht). Het nationale pensioen wordt uitgekeerd vanaf 65 jaar, maar het is mogelijk een vervroegde pensioenuitkering te krijgen vanaf 62 jaar. Opvallend aan het nationale Pay-as-you-go pensioensysteem van Finland is de aanwezigheid van bufferfondsen om toekomstige verhogingen van de pensioenbijdragen op te vangen. In tegenstelling tot Duitsland, neemt het eerste pijler systeem van Finland een minder grote rol in. Het percentage van vermogen dat in handen is van de tweede pijler (pensioenfondsen) bedraagt 59% van het BBP. Het tweede pijlersysteem in Finland is opgericht in 1962 en kent ondernemingspensioenfondsen, bedrijfstakpensioenfondsen en pensioenverzekeraars. Er bestaat specifieke regelgeving voor bepaalde beroepsgroepen. Financiering vindt plaats door zowel werkgevers als werknemers. De hoogte van uiteindelijke pensioen is gebaseerd op het middelloon. Op basis van de omvang van het tweede pijlersysteem zal Finland meegenomen worden in de vergelijking van pensioenfondsen, waarbij rekening wordt gehouden met een mogelijke vergelijking van het soort pensioenfonds. Frankrijk In de private sector van Frankrijk bestaat het pensioenstelstel uit twee lagen: loonsgebonden, openbare pensioenstelsels en verplichte bedrijfspensioenregelingen. Het publieke systeem heeft daarnaast ook een minimumpensioen waarbij het inkomen niet wordt getoetst. Daarnaast is er een gericht minimuminkomen voor ouderen.

De pensioengerechtigde leeftijd ligt relatief laag op 60 jaar. Om een volledig pensioen te ontvangen geldt een vereiste van 40 jaar premiebetaling (in 2003 ingevoerd). Op de korte termijn wordt deze termijn waarschijnlijk verhoogt naar 41 jaar. Na 2012 zijn er plannen deze termijn telkens te verhogen in lijn met de hogere levensverwachting. Van 60 tot 65 jaar wordt een minimum premievrij pensioen uitbetaald . Vanaf 65 jaar gaat het reguliere pensioen in. Naast het staatspensioen zijn er verplichte pensioenfondsen voor afzonderlijke sectoren van de economie en daarbovenop speciale pensioenregelingen voor werknemers in overheidsdienst. De aanwezige regelingen zijn voornamelijk defined contribution regelingen. De rol van (particuliere) pensioenvoorzieningen op basis van fondsvorming is gering. Evenals in Duitsland is de rol van de tweede pijler klein: de omvang van de eerste pijler bedraagt 79%, in verhouding tot 6% voor de tweede en 15% voor de derde pijler. Op basis van de relatief beperkte omvang van het tweede pijler systeem zal Frankrijk niet meegenomen worden in de in de vergelijking van pensioenfondsen.

Pensioengerechtigde leeftijd 60

Overheidsuitgaven pensioen 12,5% van het BBP

Bevolking ouder dan 65 jaar 28,2% van de beroepsbevolking

Page 59: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Italië Het nieuwe Italiaanse pensioenstelsel is gebaseerd op zogenaamde notional berekeningen. Premiebetalers ontvangen een uitkering gerelateerd aan de BBP-groei. Bij pensionering wordt het opgebouwde kapitaal omgezet in een lijfrente, rekening houdend met de gemiddelde levensverwachting. De regeling geldt onverkort voor arbeidsmarkt deelnemers vanaf 1996.

Als pensioenleeftijd geldt vanaf 2008 60 jaar voor vrouwen en 65 jaar voor mannen. Net als in andere Zuid-Europese landen is de omvang van het eerste pijler systeem fors. Het tweede pijler systeem ontwikkelde zich pas echt vanaf1992/1993. Op dit moment zijn er meer dan 600 pensioenfondsen in Italië waarbij meer dan een kwart van de Italiaanse werknemers is aangesloten. Sommige fondsen bieden nog steeds defined benefits regelingen aan, maar het merendeel betreft defined contribution regelingen. Ondanks deze ontwikkeling is de omvang van de Italiaanse tweede pijler nog steeds beperkt. De omvang van de eerste pijler bedraagt 74%, de tweede pijler 1% en de derde pijler 25%. De relatief hoge omvang van de derde pijler kan voortkomen uit historische- of fiscale aspecten. Vanwege de zeer beperkte omvang van de tweede pijler zal Italië niet meegenomen worden in de vergelijking van pensioenfondsen. Nederland Het pensioenstelsel heeft twee belangrijke lagen, bestaande uit een forfaitaire publieke regeling en loongerelateerde beroepsmatige pensioenregelingen. Hoewel er geen wettelijke verplichting voor werkgevers is voor het aanbieden van een pensioenregeling aan hun werknemers, is de dekking in Nederland van deze pensioenregelingen op werknemers hoog (91%). In dit opzicht kunnen deze regelingen worden gezien als quasi-verplicht.

De basis ouderdomspensioen is betaalbaar vanaf 65-jarige leeftijd. Deze leeftijd wordt vanaf 2013 geleidelijk verhoogd tot uiteindelijk 67 in 2023. De pensioenleeftijd bij de meeste beroepsmatige pensioenregelingen is meestal ook 65. Alle ingezetenen komen in aanmerking voor deze uitkering. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Duitsland en Frankrijk is de tweede pijler in Nederland fors. De omvang van de eerste pijler bedraagt 50%, de tweede pijler 40% en de derde pijler 10%. Het percentage van vermogen dat in handen in van de tweede pijler (pensioenfondsen) bedraagt 136% van het BBP van Nederland, wat tot één van de hoogste van Europa behoort. De tweede pijler is dan ook sterk ontwikkeld en volledig gefinancierd. De tweede pijler in Nederland wordt gedomineerd door de industrie-brede verplichte pensioenfondsen. Uitvoering van de tweede pijler pensioensregelingen in Nederland kan worden onderverdeeld diverse categorieën, zoals ondernemingspensioenfondsen, bedrijfstakpensioenfondsen, beroepspensioenfondsen en algemene pensioen instellingen. Op basis van de omvang van het tweede pijlersysteem zal Nederland meegenomen worden in de vergelijking van pensioenfondsen.

Pensioengerechtigde leeftijd 65

Overheidsuitgaven pensioen 4,7% van het BBP

Bevolking ouder dan 65 jaar 24,1% van de beroepsbevolking

Pensioengerechtigde leeftijd 65 (vrouwen: 60)

Overheidsuitgaven pensioen 14,1% van het BBP

Bevolking ouder dan 65 jaar 33,0% van de beroepsbevolking

Page 60: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Oostenrijk Het pensioenstelsel van Oostenrijk betreft een publiek stelsel dat bestaat uit een toegezegde bijdrage. Voor gepensioneerden met een laag inkomen is een inkomensafhankelijk vangnet aanwezig.

De mormale pensioenleeftijd is 65 jaar voor mannen. Voor vrouwen is de pensioengerechtigde leeftijd momenteel 60 jaar, die tussen 2024 en 2033 wordt verhoogd naar 65 jaar. Voor pensioenuitkering geldt een dekkingsvoorwaarde voor betaling van premies: 15 jaar in de laatste 30 jaar of 25 jaar gedurende de levensduur. De Oostenrijkse tweede pijler, opgericht in de vroege jaren 1990, bestaat uit vrijwillige bedrijfspensioenregelingen op gebaseerd op defined contribution. De werkgever en de werknemers moeten de oprichting van een tweede pijler pensioenregeling regelen door het opstellen van een contract tussen de werkgever en de werknemersvertegenwoordiging van een bedrijf. Er zijn verschillende manieren voor de vrijwillige arbeidsgerelateerde pensioenvoorziening, waaronder pensioenfondsen, balansreservering bij de onderneming en directe verzekeringscontracten. Circa 780.000 Oostenrijkse werknemers zijn lid van één van de twintig pensioenfondsen die samen minder dan 20% van de Oostenrijkse pensioenvoorziening beslaan. Het percentage van vermogen dat in handen in van de tweede pijler (pensioenfondsen) bedraagt 12,44% van het BBP van Oostenrijk, wat onder het gemiddelde van de Europese Unie ligt. Op basis van de omvang van het tweede pijlersysteem zal Oostenrijk niet meegenomen worden in de vergelijking van pensioenfondsen. Spanje Het Spaanse publieke pensioenstelsel bestaat uit een enkele, loongerelateerde pensioenuitkering. Deze is afhankelijk van het bijdrage niveau en kent een inkomensafhankelijke minimumpensioen. Er is ook een sociale inkomensafhankelijke pensioenvoorziening waarvoor geen contributie verplicht is. Deze laatste vervangt de bijzondere bijstandsregeling zoals Spanje die kende.

De pensioengerechtigde leeftijd voor een volledige uitkering is 65 jaar voor mannen en vrouwen. Als vereiste voor pensioenuitkering geldt 15 jaar contributieverplichting. Nog meer dan in Duitsland en Frankrijk is de eerste pijler in Spanje fors. De eerste pijler in Spanje bedraagt 92%, de tweede en derde elk 4%. Het percentage vermogen in handen van de tweede pijler (pensioenfondsen) bedraagt wel 15,61% van het BBP. Dit kan worden verklaard door het inwonersaantal en het BBP. Minder dan 10% van de werknemers in Spanje hebben aanvullende bedrijfspensioenen. Volgens de Spaanse toezichthouder is vanwege de lage lonen in Spanje in combinatie met de royale eerste pijler pensioenen, de noodzaak van aanvullend pensioenregelingen klein. Op basis van de omvang van het tweede pijlersysteem zal Spanje niet meegenomen worden in de vergelijking van pensioenfondsen.

Pensioengerechtigde leeftijd 65

Overheidsuitgaven pensioen 12,3% van het BBP

Bevolking ouder dan 65 jaar 27,6% van de beroepsbevolking

Pensioengerechtigde leeftijd 65

Overheidsuitgaven pensioen 8,0% van het BBP

Bevolking ouder dan 65 jaar 26,8% van de beroepsbevolking

Page 61: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Verenigd Koninkrijk De publieke pensioenregeling in het Verenigd Koninkrijk kent twee niveaus; een forfaitair basispensioen en een inkomensafhankelijk aanvullend pensioen. Deze worden aangevuld met een groot aantal vrijwillige particuliere pensioenuitkeringen. De meeste werknemers besteden de pensioenregeling van het 2e pijler systeem uit aan verschillende private pensioensoorten. Evenals andere landen in de EU beschikt het Verenigd Koninkrijk over een sociaal, inkomens gerelateerde pensioenuitkering voor gepensioneerden met een lager inkomen.

De pensioengerechtigde leeftijd bedraagt momenteel 60 jaar voor vrouwen geboren vóór 5 april 1950 en 65 jaar voor mannen. De regeling wordt geleidelijk gelijkgetrokken (vanaf 2010 tot 2020) naar 65 jaar voor alle mannen en vrouwen. Als gevolg van de pensioenwet zal de leeftijd verder omhooggaan vanaf 2024 (2024-2048 66 jaar, 2034 – 2035 67 jaar en 68 jaar tussen 2044 en 2046). Om in aanmerking te komen voor het basispensioen moeten mensen voldoen aan één van drie criteria: (1) contributie hebben betaald voor-, of (2) behandeld zijn als te hebben betaald voor sociale zekerheid of (3) punten te hebben opgebouwd voor ongeveer negen tiende van hun potentiële beroepsbevolkingsleven. Evenals in Nederland is de omvang van de 2e pijler fors. De eerste pijler in het Verenigd Koninkrijk bedraagt 65%, in verhouding tot 25% voor de 2e en 10% voor de 3e pijler. Het percentage van vermogen dat in handen in van de tweede pijler (pensioenfondsen) bedraagt 114,52% van het BBP. In het afgelopen decennium zijn de meeste defined benefits regelingen gesloten voor nieuwkomers en / of omgezet in defined contribution regelingen, als gevolg van onder financiering en IFRS regelgeving. Bijzonder aan het systeem van het Verenigde Koninkrijk is het destijds door de Turner Commissie geïntroduceerde opt-in en opt-out principe. De opt-in regeling houdt in dat de pensioenregeling is geïntegreerd in de arbeidsovereenkomst. Door middel van de opt-out regeling kan de werknemer hiervan afzien. Bij opt-out draagt de werkgever niet meer bij aan de regeling. Op basis van de omvang van het tweede pijlersysteem zal het Verenigd Koninkrijk meegenomen worden in de vergelijking van pensioenfondsen. Zweden Zweden beschikt over een pensioensysteem waarvan het inkomens gerelateerde deel is gebaseerd op notional berekeningen (evenals Italië). Daarnaast is er een kleine bijdrage verplicht aan individuele, gefinancierde pensioenen. Beroepsmatige pensioenplannen (2e pijler) hebben een brede dekking in Zweden.

Het inkomens gerelateerde- en ook het aanvullende pensioen kan ontvangen worden vanaf de leeftijd van 61. Om in aanmerking te komen voor het basispensioen dient voldaan te worden aan de eis van drie jaar ingezetenschap. Het is mogelijk om vanaf de leeftijd van 65 jaar een gegarandeerd pensioen te krijgen. Om voor het maximum basispensioen in aanmerking te komen dient voldaan te worden aan 40 jaar ingezetenschap. Proportionele vermindering van de uitkering vindt plaats indien deze periode korter is (naar gelang de periode).

Pensioengerechtigde leeftijd 65

Overheidsuitgaven pensioen 5,4% van het BBP

Bevolking ouder dan 65 jaar 27,3% van de beroepsbevolking

Pensioengerechtigde leeftijd 61

Overheidsuitgaven pensioen 7,2% van het BBP

Bevolking ouder dan 65 jaar 30,2% van de beroepsbevolking

Page 62: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Aanvullende tweede pijler pensioenen zijn voornamelijk het resultaat van collectieve arbeidsovereenkomsten. Deze aanvullende pensioenregelingen zijn soms verplicht. Deze regelingen worden gefaciliteerd door pensioenfondsen, pensioenverzekeraars of balansreserveringen. Pensioenfondsen en verzekeraars maken hoofdzakelijk gebruik van defined benefits regelingen. Evenals in Denemarken en Finland zijn de overheidsuitgaven voor het pensioen relatief laag in verhouding tot het BBP. Echter na bestudering van gegevens van de toezichthouder blijken er maar zeven echte pensioenfondsen aanwezig te zijn in Zweden. Hierdoor heeft Zweden te weinig pensioenfondsen welke zich lenen voor vergelijking; derhalve zal Zweden niet meegenomen worden.

Page 63: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Bijlage 4: Onderbouwing regressie analyse

Lineariteit (scatterplots)

Page 64: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Multicollineariteit

Toezicht - Coefficients (Dependent Variable: Disclosure)

Model Unstandardized

Coefficients

Standardized

Coefficients

t Sig. Correlations Collinearity

Statistics

B Std. Error Beta Zero-

order

Partial Part Tolerance VIF

1

(Constant) 67,590 15,535 4,351 ,000

Toezicht -8,239 1,192 -,729 -6,911 ,000 -,493 -,629 -,538 ,544 1,838

Omvang ,000 ,000 ,143 1,677 ,098 ,018 ,193 ,131 ,836 1,196

Soort 7,302 2,197 ,288 3,324 ,001 ,161 ,363 ,259 ,804 1,244

Type 18,409 2,755 ,705 6,681 ,000 ,034 ,616 ,520 ,543 1,840

Account -8,010 5,792 -,111 -1,383 ,171 -,046 -,160 -,108 ,946 1,057

Dekking 21,685 7,151 ,306 3,032 ,003 ,392 ,334 ,236 ,595 1,681

Standaard - Coefficients (Dependent Variable: Disclosure)

Model Unstandardized

Coefficients

Standardized

Coefficients

t Sig. Correlations Collinearity

Statistics

B Std. Error Beta Zero-

order

Partial Part Tolerance VIF

1

(Constant) 82,904 16,450 5,040 ,000

Standaard -1,271 ,172 -,820 -7,374 ,000 -,479 -,653 -,559 ,464 2,154

Omvang ,000 ,000 ,145 1,747 ,085 ,018 ,200 ,132 ,838 1,193

Soort 6,974 2,124 ,275 3,283 ,002 ,161 ,359 ,249 ,815 1,227

Type 20,948 2,839 ,803 7,380 ,000 ,034 ,654 ,559 ,485 2,060

Account -7,756 5,640 -,107 -1,375 ,173 -,046 -,159 -,104 ,946 1,057

Dekking 19,632 7,033 ,277 2,791 ,007 ,392 ,311 ,211 ,583 1,715

Page 65: Europese pensioenfondsen: Adequate rapportage over risico’s?

Homocedasticiteit

Toezicht

Standaard