Ethisch leren denken

61
Jan Ebskamp Syll Damave Ethisch leren denken

description

Met dit boek scholen studenten zich in het ethisch leren denken in de praktijk. Dit boek is gebaseerd op de mbo kwalificatiedossiers Welzijn 2011 voor de opleidingen Pedagogisch Werker (niveau 3 en 4), Medewerker Maatschappelijke Zorg (niveau 3 en 4), Onderwijsassistent (niveau 4), Sociaal Cultureel Werker (niveau 3 en 4) en Sociaal Maatschappelijke Dienstverlener (niveau 4). Het is een studieboek met veel oefen- en leermogelijkheden.

Transcript of Ethisch leren denken

Omslag TM • Ethisch leren denken • Eva Schouten, studio Pietje Precies bno, Hilversum

fictieve rugdikte: 9 mm • formaat 170 * 243 mm • fc

In de beroepsuitoefening van werkers spelen waarden en normen een grote rol. Een deel van die normen zijn in gedragscodes vastgelegd, zonder dat het om recepten gaat. Van belang is dat werkers zich tijdens de opleiding scholen in het professioneel hanteren van morele dilemma’s: hoe ga ik met vertrouwelijke informatie om, in hoeverre mag ik iemand dwingen, moet ik een rapportage eerst door een cliënt laten lezen?

Met dit boek scholen studenten zich in het ethisch leren denken in de praktijk. Dit boek is gebaseerd op de mbo kwalificatiedossiers Welzijn 2011 voor de opleidingen Pedagogisch Werker (niveau 3 en 4), Medewerker Maatschappelijke Zorg (niveau 3 en 4), Onderwijsassistent (niveau 4), Sociaal Cultureel Werker (niveau 3 en 4) en Sociaal Maatschappelijke Dienstverlener (niveau 4). Het is een studieboek met veel oefen- en leermogelijkheden. Bij elk hoofdstuk zijn opdrachten opgenomen om de leerstof te verwerken en toe te passen in praktijksituaties. Ook bevat het boek veel casussen waarin beroepsethische dilemma’s aan de orde komen.

Er verandert veel in de beroepen van hulpverlening, verzorging en sociale dienstverlening. Morele reflectie op die beroepsuitoefening vraagt om voortdurende aanpassingen en vernieuwingen. In deze vierde druk is de inhoud geheel herzien. De casussen zijn geactualiseerd. En er is met name meer aandacht voor de omgang met cliënten uit andere culturen, voor contacten waarin dwang en drang een grote rol spelen, voor management, kwaliteitszorg en voor de jeugdproblematiek. In dit boek is de Beroepscode voor de jeugdzorgwerker als bijlage opgenomen.

Jan EbskampSyll Damave

Jan Ebskamp, Syll D

amave

Ethisch leren denken

Ethisch leren denken

Ethisch leren denken

Jan Ebskamp

Syll Damave

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 3 12-03-13 10:01

Over ThiemeMeulenhoff

ThiemeMeulenhoff is dé educatieve mediaspecialist en levert educatieve oplossingen voor het Primair Onder-wijs, Voortgezet Onderwijs, Middelbaar Beroepsonder-wijs en Hoger Onderwijs. Deze oplossingen worden ontwikkeld in nauwe samenwerking met de onderwijs-markt en dragen bij aan verbeterde leeropbrengsten en individuele talentontwikkeling.

ThiemeMeulenhoff haalt het beste uit élke leerling.

Meer informatie over ThiemeMeulenhoff en een over-zicht van onze educatieve oplossingen:www.thiememeulenhoff.nl of via de Klantenservice 088 800 20 16

ISBN 978 90 06 95264 3Vierde druk, eerste oplage, 2013

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2013Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautoma-tiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toe-stemming van de uitgever.

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk ver-schuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compila-tiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl.

De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

AuteursJan EbskampSyll Damave

RedactieSingeling Tekstproducties, Amersfoort

OntwerpStudio Pietje Precies, Hilversum

OpmaakImago MediaBuilders, Amersfoort

IllustratiesBas van der SchotShutterstock

Deze uitgave is voorzien van het FSC-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw voor het gebruikte papier op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 4 12-03-13 10:01

5Inhoudsopgave

Inhoudsopgave

Inleiding bij de vierde, geheel herziene uitgave 9

Over de auteurs 13

1 Wat betekent moraal? 151.1 Inleiding 15

1.2 Het morele perspectief 18

1.3 Normen en waarden 18

1.4 Hoe komen we aan moraal? 20

1.5 Ontwikkelingsfasen van het moreel oordelen 21

1.6 Morele vorming als deel van beroepsvorming 23

1.7 Meerdere soorten moraal 24

1.8 Opdrachten 25

2 Communiceren over je keuze in morele dilemma’s 292.1 Inleiding 29

2.2 Hoe kom je tot een afweging in je keuze? 29

2.3 Stappenplan ‘ethisch leren denken’ 31

2.4 Moreel beraad in de praktijk 36

2.5 Het stappenplan in de praktijk 37

2.6 Opdrachten 42

3 Beroepsethiek 453.1 Ethiek: iets anders dan methodiek 45

3.2 Rechten van cliënten 46

3.3 Waarden van het beroep 47

3.4 Waarden van de hulpverlener 49

3.5 Beroepscode en instellingscode 53

3.6 Opdrachten 55

4 Respect als grondhouding 574.1 Inleiding 57

4.2 Eigen verantwoordelijkheid centraal 57

4.3 Verantwoordelijkheid in ontwikkeling 60

4.4 Valkuilen 61

4.5 Spanningsvelden 62

4.6 Respect voor eigen verantwoordelijkheid van demente ouderen 64

4.7 Respect voor eigen verantwoordelijkheid bij euthanasie en hulp bij

zelfdoding 66

4.8 Opdrachten 70

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 5 12-03-13 10:01

6 Ethisch leren denken

5 Omgaan met verschillen in cultuur, religie en politiek 735.1 Inleiding 73

5.2 Voorbeelden van culturele verschillen 74

5.3 Verschillen in levensovertuiging en religie 78

5.4 Verschillen in politieke opvattingen 81

5.5 Omgaan met verschillen in cultuur, religie en politiek 82

5.6 Tips voor het omgaan met verschillen 84

5.7 Opdrachten 85

6 Respect voor privacy, intimiteit en seksualiteit 896.1 Inleiding 89

6.2 Wat is privacy? 89

6.3 Zwijgplicht vanuit je beroep 90

6.4 Zwijgplicht en beroepsgeheim 92

6.5 Respect voor intimiteit in seksuele relaties 93

6.6 Seksuele hulpverlening 95

6.7 Gewenste en ongewenste intimiteit 96

6.8 Opdrachten 98

7 Omgaan met schriftelijke informatie over cliënten 1017.1 Inleiding 101

7.2 Observeren en rapporteren 101

7.3 Observeren is communiceren 103

7.4 Zorgvuldig omgaan met schriftelijke rapportages 104

7.5 De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) 106

7.6 Doorgeven van schriftelijke informatie 107

7.7 Informatie verzamelen via de computer 109

7.8 Opdrachten 110

8 Gedwongen hulpverlening 1118.1 Inleiding 111

8.2 Macht, dwang en drang 112

8.3 Kwaliteitscriteria voor gebruik van macht, dwang en drang 114

8.4 Voorbeelden van machtsgebruik en machtsmisbruik 116

8.5 Morele dilemma’s bij de opvang van verslaafden 119

8.6 Opdrachten 119

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 6 12-03-13 10:01

7Inhoudsopgave

9 De organisatie 1239.1 De hulpverleningsinstelling 123

9.2 Cliëntgericht is meer dan klantvriendelijk 123

9.3 Ethisch overleg in een hulpverleningsinstelling 125

9.4 Verantwoordelijkheden 125

9.5 Loyaliteit 126

9.6 Gewetensbezwaren 127

9.7 Collegialiteit 128

9.8 Samenwerken met vrijwilligers 129

9.9 Opdrachten 130

10 Relatie met de samenleving, signalering en preventie 13310.1 Inleiding 133

10.2 Het zal mij een zorg zijn 133

10.3 Maatschappelijke ontwikkelingen 136

10.4 Signalering en preventie als taak van de hulpverlening 138

10.5 Correcte beeldvorming van het beroep 142

10.6 Opdrachten 143

Literatuurlijst 145

Bijlage: Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker 147

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 7 12-03-13 10:01

9Inleiding bij de vierde, geheel herziene uitgave

Inleiding bij de vierde, geheel herziene uitgave

Normen en waarden staan op dit moment midden in de belangstelling. Dat geldt voor

de politiek en het openbare leven, maar evenzeer voor de beroepsuitoefening in de

verschillende sectoren van de samenleving. Gedragscodes in bedrijven en instellingen

voor gezondheidszorg behoren tot het dagelijks beleid. Beroepsopleidingen besteden

serieus aandacht aan de normen en waarden van de beroepsbeoefenaren. Dit boek is

gebaseerd op de kwalificatiedossiers Welzijn 2011 voor de opleidingen Pedagogisch

Werker (niveau 3 en 4), Medewerker Maatschappelijke Zorg (niveau 3 en 4), Onder-

wijsassistent (niveau 4), Sociaal Cultureel Werker (niveau 3 en 4) en Sociaal Maat-

schappelijke Dienstverlener (niveau 4). Omgaan met mensen vraagt uiterst zorgvuldig

gedrag van de werkers in deze sectoren. Beroepsethiek en kwaliteitszorg ondersteu-

nen het nadenken hierover. Welke houding, welke attitude mag er worden verwacht

van mij als professionele hulpverlener? En waarom? Wat zijn de ‘goede manieren’ van

mij als beroepsbeoefenaar?

Maar er is meer aan de hand. Waarom is ethiek zo ‘in’? Hebben wij behoefte aan een

nieuwe moraal, aan een gedragscode met geboden en verboden? Integendeel. Er komen

echter veel nieuwe vragen van morele aard op ons af: over de omgang met mensen uit

andere culturen, over gedwongen hulpverlening, over omgaan met agressie, over het

milieu, over hulp bij zelfdoding, over recht op privacy in een computermaatschappij,

over kunstmatige bevruchting, over genmanipulatie, enzovoort. Tegelijkertijd varen

individuele mensen niet meer op de koers van de groep, de omgeving, de kerkgemeen-

schap. Mensen willen zelf weten waarom het goed en verantwoord is om iets te doen of

te laten. Er is geen behoefte aan een nieuwe gebodenlijst. Er is behoefte aan een ethiek

die de discussie over morele kwesties begeleidt. Er is vraag naar een praktische handrei-

king bij discussies en argumentaties van morele aard. Een dergelijke ethiek levert geen

onveranderlijke zekerheden op, maar geeft wel houvast.

Hulpverleners, begeleiders, verzorgenden en sociale dienstverleners, maar ook vrijwil-

ligers werken voor het welzijn, het belang van de cliënt als hulpvrager. Wat betekent dat

voor hun handelen? Hoe verhoudt het belang van de cliënt zich tot hun eigen belangen?

Of tot de belangen van de instelling waarin zij werken? Mogen zij een cliënt tegen zijn

zin dwingen tot een activiteit? Mogen zij een rapport over iemand schrijven zonder het

hem te laten lezen? Dat zijn ethische vragen die in de dagelijkse praktijk al werkend

beantwoord moeten worden op basis van min of meer bewuste keuzes. Deze vragen

komen zowel bij beroepskrachten als bij vrijwilligers naar voren. Deze laatste groep is

sterk vertegenwoordigd in welzijnswerk en gezondheidszorg. Als vrijwilliger hebben zij

geen beroepsopleiding en geen beroepscode. Een beroepsethische reflectie, zoals in dit

boek wordt gegeven, kan hen echter helpen de ethische vragen in de omgang met cliën-

ten aan de orde te stellen.

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 9 12-03-13 10:01

10 Ethisch leren denken

De laatste jaren hebben beroepsverenigingen van activiteitenbegeleiders, groepslei-

ders, jeugdhulpverleners en spelleiders zich ingespannen een beroepscode te ont-

wikkelen voor hun beroepsgroep. Daarin staat kort omschreven welk gedrag mag

worden verwacht van werkers in deze sector. Ze hebben mede als richtlijn gefun-

geerd bij het samenstellen van deze vierde druk. Dit boek biedt de mogelijkheid

beroepsethische vragen in de opleiding meer systematisch aan de orde te stellen.

Het is een studieboek met veel oefen- en leermogelijkheden. Bij elk hoofdstuk zijn

opdrachten opgenomen om de leerstof te verwerken en toe te passen in praktijksitu-

aties. Ook stellen we met behulp van allerlei casussen beroepsethische dilemma’s

aan de orde. Het werken aan de casussen en de leervragen is een wezenlijk onder-

deel van het leerproces. In de praktijk van het onderwijs is dit boek goed te gebrui-

ken bij een modulaire opzet. Door de overzichtelijke indeling en de gerichtheid op

de beroepspraktijk kan de inhoud gemakkelijk over meerdere onderwijseenheden

worden verdeeld.

De eerste drie hoofdstukken bieden uitgangspunten om de ethische aspecten in de

beroepspraktijk te herkennen. In het eerste hoofdstuk komt vooral naar voren wat

wij onder moraal, waarden en normen verstaan. In hoofdstuk 2 komt het systema-

tisch kunnen communiceren over morele dilemma’s in de beroepspraktijk aan de

orde. In hoofdstuk 3 staan de centrale waarden en normen van het beroep centraal

om een goede hulpverlening te garanderen. De hoofdstukken 4 tot en met 8 behan-

delen de relatie tussen werker en cliënt. Daarbij komen aan de orde: respect voor

zelfbeschikking van de cliënt, omgaan met mensen uit andere culturen en godsdien-

sten, respect voor privacy en intimiteit, omgaan met schriftelijke informatie en het

gebruik/misbruik van machts -en dwangmiddelen. De laatste twee hoofdstukken

gaan over morele dilemma’s die kunnen optreden in de voorwaarden waaronder de

hulp- en dienstverlening plaatsvindt. Dan hebben we het over de waarden en nor-

men binnen de instelling en organisatie waarin je werkt. Het laatste hoofdstuk laat

zien welke keuzes wij als samenleving maken met betrekking tot de mensen die

hulp nodig hebben.

Daar we het storend vinden om in de tekst steeds naar literatuur te verwijzen, vind

je achter in het boek een overzicht van de geraadpleegde boeken. De aanspreekvorm

‘je’ wordt gebruikt omdat studenten en leerlingen in de opleidingen waarvoor dit

boek bestemd is meestal zo worden aangesproken. Waar in de tekst over ‘hij’ wordt

gesproken, kan ook ‘zij’ worden gelezen.

Er verandert veel in de beroepen van hulpverlening, verzorging en sociale dienstver-

lening. Morele reflectie op die beroepsuitoefening vraagt om voortdurende aanpas-

singen en vernieuwingen. Dat maakte een herziene uitgave noodzakelijk. Enkele

hoofdstukken werden geheel of gedeeltelijk herschreven. In de meeste hoofdstuk-

ken zijn veranderingen aangebracht. We hebben met name meer aandacht geschon-

ken aan de omgang met cliënten uit andere culturen, aan contacten waarin dwang,

drang en bemoeizorg een grote rol spelen en aan management en kwaliteitszorg. De

casussen zijn geactualiseerd en ook de vormgeving is aangepast. Bij de opdrachten

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 10 12-03-13 10:01

11Inleiding bij de vierde, geheel herziene uitgave

wordt meer gebruikgemaakt van informatie die via het internet is te vinden. We

hopen dat deze herziening studenten zal helpen bij een eigentijdse beroepsvorming.

We ontvangen dan ook graag opmerkingen, kritiek of suggesties voor verbeteringen.

Syll Damave en Jan Ebskamp

Voorjaar 2013

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 11 12-03-13 10:01

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 12 12-03-13 10:01

13Over de auteurs

Over de auteurs

Jan Ebskamp is jarenlang docent geweest aan de Hogeschool Haarlem. Hij gaf les in

beroepsethiek en methodiek activiteitenbegeleiding aan de opleidingen mbo-spw/ab en

hbo-sph/mwd. Daarnaast heeft hij zich als onderwijskundige intensief beziggehouden

met de ontwikkeling van het leerplan hbo-sph en de organisatie van die opleiding.

Sinds hij met pensioen is blijft hij als auteur actief betrokken bij ethische vraagstukken.

Zo heeft hij meegewerkt aan het boek Moresprudentie (2012) en het opstellen van de

Beroepscode voor Jeugdzorgwerkers (2010). In 2013 zal hij participeren in de implementa-

tie van deze beroepscode en tuchtrecht voor jeugdzorginstellingen.

Syll Damave heeft na de Sociale Academie vijf jaar gewerkt als groepswerker en zestien

jaar als maatschappelijk werker. Na haar studie docent/trainer omgangskunde heeft zij

les gegeven bij de Hogeschool Haarlem aan de Welzijn opleidingen op mbo 4 niveau.

Sinds twaalf jaar is zij als (BPV)docent en supervisor verbonden aan Hogeschool

INHOLLAND – School of Social Work, studierichting sph en mwd in de vakken metho-

diek en supervisie.

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 13 12-03-13 10:01

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 14 12-03-13 10:01

15Wat betekent moraal?

1 Wat betekent moraal?

1.1 Inleiding

Dit hoofdstuk gaat over moraal. Over het leven en werken van alledag, over bewustwor-

ding waarom je dingen doet zoals je ze doet. Maar wat heeft dat met moraal te maken?

Moraal is het geheel van opvattingen, beslissingen en handelen waarmee mensen

uitdrukken wat zij behoorlijk vinden. (Henk Kroon)

Moraal wordt gevormd door normen en waarden waarmee we ons eigen gedrag regule-

ren en dat van anderen beoordelen. Moraal gaat over de voorstellingen van goed of

kwaad. Moraal gaat over de vraag: wat is juist handelen? Wanneer doe je het goede, wan-

neer het kwade of het minst kwade? Vaak heeft de morele vraag de vorm van een dilem-

ma, een situatie waarin je moet kiezen tussen twee wegen, die beide grote bezwaren

opleveren.

Casus Abdul

In het kader van resocialisatie moeten bij een instelling voor jongeren gesprekken plaatsvin-

den tussen ouders en groepsleiding. Iedere jongere heeft een mentor en hij voert deze

gesprekken. Abdul is mentor van Sophie Verhagen. Sophies ouders hebben te kennen gege-

ven dat zij niet met een zwarte willen praten. Dit heeft meneer Verhagen tegen een collega

van Abdul gezegd. Binnen de instelling geldt als regel dat de mentor het gesprek met de

ouders voert, dit is ook aan de ouders van Sophie verteld. Ook is het belang van de gesprek-

ken met de mentor en hun dochter benadrukt.

Tijdens het eerste gesprek kwamen meneer en mevrouw Verhagen niet opdagen. Per brief

zijn zij door Abdul nogmaals uitgenodigd voor een gesprek. De ouders hebben toen via de

maatschappelijk werker van de instelling laten weten niet met een zwarte te willen praten. De

coördinator heeft hierover gesproken met het management. In dit geval is de mening dat een

‘witte’ groepsleider de gesprekken moet gaan voeren. De groepsleiding is het hier niet mee

eens, zij willen niet meegaan in het gedrag van de ouders. De coördinator heeft daarom een

teamvergadering met de maatschappelijk werker, een lid van het managementteam en de

groepsleiding voorgesteld om tot een eenduidig standpunt te komen.

Het dilemma is hier: verzet de instelling zich tegen discriminerend gedrag en zal er dus

geen gesprek plaatsvinden, of weegt het belang om het gesprek door te laten gaan zwaar-

der? Daarover zal men zich binnen deze instelling een mening moeten vormen, om

daarna tot handelen over te gaan.

Moraal heeft betrekking op opvattingen, oordelen en beslissingen van waaruit we han-

delen en daarmee uitdrukken wat we goed vinden. Als je wilt weten of iemand koorts

heeft, kun je dat aflezen van een thermometer. Wat goed handelen is, kun je niet afle-

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 15 12-03-13 10:01

16 Ethisch leren denken

zen. Daarover moet je praten, denken en oordelen op grond van argumenten. Je maakt

afwegingen en keuzes. Soms heb je een spontane reactie, een morele intuïtie. Bijvoor-

beeld: ‘Wat de ouders van Sophie doen, kan absoluut niet.’ Het is belangrijk dat je je

bewust wordt van die intuïtie, dat morele aanvoelen. Die bewustwording ontstaat door

erover te denken en te praten, omdat je op deze manier je handelen kunt verantwoorden

naar jezelf en anderen.

Op een aantal gebieden kun je geen afwegingen en keuzes maken. Het pompen van je

hart en je spijsvertering gebeuren bijvoorbeeld zonder dat je daarover een beslissing

neemt. Zo kies je ook niet de tijd waarin en de plaats waar je geboren bent. Of je talen-

ten. Dit alles is voor jou bepaald. Daarnaast zijn er activiteiten die je zélf kunt bepalen,

maar die je doet zonder erbij na te denken. Je doet ze uit gewoonte; je loopt, eet en poetst

je tanden. Daarover maak je doorgaans geen afwegingen, al kun je natuurlijk ook naden-

ken over je gewoontes.

Niet alle afwegingen zijn morele afwegingen. Ga je op de fiets naar je werk of lopend?

Kies je voor groene stoelen in het dagcentrum of voor blauwe? Dat zijn geen afwegingen

over goed of kwaad, over wat mensen behoren te doen; het zijn niet-morele afwegingen.

Hieronder wordt dit in schema nog eens weergegeven.

is bepaald morele

activiteiten afweging

zelfbepaling

gewoonte niet-morele

Figuur 1.1

Een elementaire voorwaarde om morele afwegingen te kunnen maken, is vrijheid.

Immers, wanneer je geen vrijheid van handelen hebt, kun je geen gevolg geven aan de

keuze die je maakt. Vrijheid is ja of nee kunnen zeggen, kunnen beslissen: ‘ik doe het

op deze manier’.

Een morele afweging is een vorm van zelfbepaling. Wanneer je geen keuzevrijheid

hebt omdat alles al vastligt, kun je geen afwegingen maken. Binnen een instelling zul-

len bepaalde zaken vastliggen in bijvoorbeeld protocollen, maar veel zaken ook niet.

Zo worden mensen grotendeels bepaald door hun opvoeding, maar niet helemaal. Ze

kunnen nadenken over hun eerste reactie, over hun spontane mening. Dat is een

vorm van afwegen.

Abduls eerste reactie kan zijn: ‘Ik laat me niet discrimineren omdat ik zwart ben’. Mis-

schien heeft Abdul wel een hekel aan iemand als Sophie. Hij kan dan bij voorbaat

geneigd zijn niet zoveel voor het meisje te doen. Door zich van zijn eerste reactie bewust

te worden en hierover met collega’s te praten, kunnen Abdul en het team zo goed en zo

kwaad als het kan tot een eerlijke afweging komen.

Een discussie kan helpen je bewust te worden waarom je op een bepaalde manier over

iets denkt. Pas als je weet waardoor je handelen wordt bepaald, waarom je doet zoals je

doet, kun je je handelen ter discussie stellen en verantwoorden.

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 16 12-03-13 10:01

17Wat betekent moraal?

Feiten, normen en emoties

Wanneer er in het voorbeeld van Sophie Verhagen afwegingen gemaakt moeten wor-

den, is het belangrijk dat de groepsleiding en de maatschappelijk werker goed zicht

hebben op de situatie. In gesprekken over situaties waarin mensen centraal staan,

zijn altijd drie aspecten te onderscheiden en kunnen er vanuit drie perspectieven

vragen gesteld worden:

Perspectief Onderwerp Soort uitspraak

Kennis Feiten Feitelijke uitspraak Wat is waar?

Moreel oordelen Normen en waarden Normatieve uitspraak Wat is goed?

Ervaren Gevoelens Emotionele uitspraak Wat is waarachtig?

Figuur 1.2 Drie perspectieven

Samen geven deze drie aspecten een goed zicht op het totaal van een menselijke situatie.

• Wat is waar? Klopt het wat ik weet? Wat hebben meneer en mevrouw Verhagen pre-

cies gezegd? Wanneer spreek je van discriminatie?

• Wat is goed? Wat vinden we behoorlijk in zo’n situatie? Welke normen laten we gel-

den voor onszelf en voor anderen? En waarom? Welke hulp behoort de instelling aan

Sophie te geven?

• Wat is waarachtig? Wat voel je in deze situatie? Hoe reageer je intuïtief op zoiets als

discriminatie? Hoe beleef je zelf de verschillen in cultuur en levensstijl?

In alledaagse gesprekken lopen deze drie perspectieven door elkaar heen. Bijvoorbeeld

in de uitspraak: ‘in de groepsruimte mag niet gerookt worden want roken is slecht voor

de gezondheid, niet iedereen kan er tegen en het stinkt bovendien.’ Hier tref je in één

uitspraak een emotie (stinkt), een feit (de gezondheid schaden) en een norm (er mag

niet gerookt worden).

Feiten, normen en emoties vormen samen een menselijke situatie. Voor een moreel

oordeel moet je goed zicht hebben op de situatie in zijn geheel. Pas dan kun je gaan

afwegen welke norm hier geldt, wat je behoorlijk vindt, wat je goed vindt.

Over kwaliteit van het leven

Wanneer het team van de instelling de situatie rondom Sophie bespreekt, gaat het om

belangen van mensen. De belangen van Sophie én van mensen in de samenleving die

de dupe worden van discriminatie. Het gaat erom de kwaliteit van het leven zo optimaal

mogelijk te behartigen. Om goed te doen en niet te schaden. Dát is de inzet van moraal.

Moraal is dus geen kwestie van persoonlijke smaak. Moraal gaat over gedrag waarbij

gezocht wordt naar het meest menselijke, naar wat zo optimaal mogelijk de kwaliteit

van het leven van alle betrokkene behartigt. Zo kun je een morele afweging maken, een

moreel standpunt innemen.

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 17 12-03-13 10:01

18 Ethisch leren denken

1.2 Het morele perspectief

Er zijn heel goede redenen te geven waarom discriminatie niet wenselijk is. Toch is

discriminatie niet te bewijzen. Je moet het ook aanvoelen. Een moreel gevoel of een

morele intuïtie kun je ontwikkelen. Dat kan alleen als je ervoor openstaat, als je wilt

zoeken naar het meest menselijke, naar kwaliteit.

Je kunt het morele perspectief ook ontkennen. Wat je niet wilt zien, zie je niet. Bijvoor-

beeld door te stellen dat in het geval van Sophie alleen maar sprake is van verschillende

belangen. En dat ieder mens uit is op zijn eigen belang. In dit geval het belang van de

ouders om vast te houden aan hun overtuiging dat mensen met een donkere huidskleur

minderwaardig zijn, en het belang van Abdul om zich niet te laten discrimineren. Van-

uit deze standpunten kun je moeilijk morele vragen herkennen.

Naast een moreel perspectief is eenzelfde situatie ook vanuit een juridisch perspec-

tief te bezien. Is de instelling niet wettelijk verplicht Sophie zo goed mogelijk te

helpen?

En, vanuit het economisch perspectief: welke financiële consequenties kan het heb-

ben wanneer de instelling voet bij stuk houdt en niet ingaat op de eis van de ouders?

Loopt de instelling subsidiegelden mis wanneer zij de behandeling van Sophie niet

centraal stelt?

1.3 Normen en waarden

De coördinator vindt dat de instelling allereerst gericht moet zijn op de hulp aan jonge-

ren. ‘We zijn er voor de jongeren en niet voor de ouders, het belang van Sophie gaat voor

alles.’ Die waarde, hulp geven aan Sophie, gebruikt hij als criterium voor zijn beoorde-

ling. Aan die waarde ontleent hij de norm voor het handelen. Abdul en zijn collega’s

vinden het onbehoorlijk dat iemand op grond van zijn huidskleur wordt afgewezen. Dat

gaat over een andere waarde: gelijkwaardigheid.

Het goede (samen)leven: waarden

Waarden zijn een soort idealen. Het verwerkelijken van die idealen geeft het leven en het

samenleven kwaliteit. Dat maakt het de moeite waard. Waarden ordenen ons denken

over het leven: ze leveren ons prioriteiten aan. Zij geven richtlijnen voor ons oordelen.

Waarden motiveren en inspireren ook. De groepsleiders zijn zeer gemotiveerd om zich

te verzetten tegen discriminatie. Een dergelijk onderwerp leidt vaak tot heftige discus-

sies. Persoonlijke motieven komen aan bod: dat wat je echt raakt, wat voor jou waardevol

is. Die idealen en motieven vindt niet iedereen zelf uit. De samenleving, de groep waar-

in je leeft, de cultuur, reiken die aan. Het zijn gemeenschappelijke (collectieve) opvat-

tingen over wat goed is voor mensen.

Waarden zijn collectieve voorstellingen over het goede leven en de goede samenleving.

Normen zijn handelingsvoorschriften over wat wij in een bepaalde situatie behoren te

doen of te laten.

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 18 12-03-13 10:01

19Wat betekent moraal?

Handelingsvoorschriften: normen

Normen geven voorschriften voor concreet handelen. De min of meer abstracte idealen,

de waarden, moeten gerealiseerd worden. De collectieve voorstellingen over (goed)

samenleven vragen om regelingen voor bepaalde situaties. Dat je je belastingaangifte

naar waarheid invult, is een concretisering van de waarde rechtvaardigheid. Die papie-

ren juist invullen is de norm (gedrag).

Voor de bespreking van morele vragen kan het belangrijk zijn de waarden van de ander

en jezelf te (her)kennen. Als je weet welke waarden de ander nastreeft, begrijp je soms

beter waarom hij zo aan die norm vasthoudt. Een docent bijvoorbeeld, die rechtvaardig-

heid erg belangrijk vindt, zal het misschien moeilijk vinden een bepaalde student extra

ondersteuning te geven wanneer deze door eigen toedoen de stof niet beheerst.

Om goed te kunnen communiceren, is het nuttig te weten vanuit welke waarden de

ander oordeelt. Maar je hoeft het niet eens te zijn over die waarden om samen tot een

morele beoordeling te komen. Vaak komen oplossingen van een moreel vraagstuk, de

normen voor het handelen, tegemoet aan verschillende waarden. Als de docent uit het

voorbeeld een extra opdracht geeft aan een student en deze later met hem bespreekt,

wordt de student wel ondersteuning geboden maar moet hij er zelf ook iets voor doen.

Aan verschillende waarden wordt dan enigszins tegemoetgekomen.

Verschillende soorten waarden

Morele waarden en normen hebben betrekking op de kwaliteit van het bestaan, op goed

samenleven. Soms zijn ze aan het gedrag van de individuele mens toe te schrijven. Iets

voor een ander over hebben bijvoorbeeld, of trouw zijn aan je partner. Maar ook een

organisatie kan morele waarden realiseren, zoals openheid en zorgvuldigheid. De waar-

de van gelijkheid is een ideaal van de samenleving in zijn geheel. In sommige gevallen,

mensenrechten bijvoorbeeld, spreken we zelfs van universele waarden.

Iedere ochtend kun je in de krant de waarde van de euro lezen; die heeft echter niets met

een morele waarde te maken. Hier gaat het over de economische waarde, net als bij de

waarde van een huis. Studenten spreken over de maatschappelijke waarde van hun

diploma. Later over de wetenschappelijke waarde van hun scriptie. Nog veel later over de

historische waarde van beide.

Waarden kunnen gemakkelijk met elkaar botsen. Het scheppen van werkgelegenheid

door het aanleggen van de nieuwe weg kan botsen met de zorg voor het milieu. Het

centraal stellen van een bepaalde waarde kan een manier van denken typeren, een

levensbeschouwing bijvoorbeeld. Ook spelen belangen bijna altijd een grote rol. Voor

een morele discussie kan het wenselijk zijn die belangen te bespreken en die specifieke

manier van denken aan de orde te stellen. Een waarde leidt niet altijd tot dezelfde toepas-

sing van de norm. Je vindt misschien de waarde van gelijkwaardigheid heel belangrijk.

Maar zal je een collega niet eerder helpen dan een vreemde? Je maakt dan een andere

afweging en laat de waarde van collegialiteit zwaarder wegen.

Moraal is heel normaal. We zijn er dagelijks mee bezig. We maken regelmatig afwegingen,

keuzes, die betrekking hebben op wat we goed vinden. Steel je wel of geen fiets als de jouwe

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 19 12-03-13 10:01

20 Ethisch leren denken

gestolen is? Ben je eerlijk naar de ander, ook wanneer dat voor jou nadelig is? Moraal is

gericht op de kwaliteit van leven en samenleven, op waarden als eerlijkheid en rechtvaar-

digheid. En op normen die daarvan worden afgeleid, zoals niet stelen en niet liegen.

Daarbij maken mensen verschillende afwegingen. Islamitische ouders hebben vaak

strengere normen over de seksualiteit van hun dochters dan andere ouders. Orthodoxe

katholieken willen euthanasie verboden houden in ons land.

Is het goede dan voor iedereen verschillend? En hoe ga je om met die verschillen? Hoe

komen we eigenlijk aan onze waarden? Over dit soort vragen gaat het tweede deel van

dit hoofdstuk.

1.4 Hoe komen we aan moraal?

Het geweten

De moeder van Sophie laat weten dat zij wil praten. Zij heeft het er thuis met haar man

over gehad en het voelde niet goed zoals het gegaan was. Ze vertelt dat ze in het begin

niet met Abdul hadden willen praten en daarom hadden ze geen gehoor gegeven aan de

afspraak. Maar aan die beslissing had zij geen goed gevoel overgehouden. Ze had er spijt

van dat het zo gelopen was. Daarom wilde ze komen praten.

Iets in haar bleef knagen, haar geweten. Het weten over goed en kwaad. Je weet of iets

waar is door je kennis. Je weet of iets mooi is door je gevoel. Je weet of iets goed is door

je geweten.

Het geweten is een vorm van weten, een aspect van het bewustzijn, namelijk het morele

bewustzijn. Je kunt naar je geweten luisteren of ertegenin gaan. Tegen beter weten in

iets doen of laten. Wanneer je innerlijke stem opkomt, kun je die wegpraten. Je kunt je

geweten sussen. Het morele bewustzijn kan doven. Dan wordt het stelen van een fiets

of het bedriegen van je collega een doodgewone zaak.

We kunnen ook de situatie opnieuw overwegen, zoals meneer en mevrouw Verhagen

later deden. Aangespoord door het geweten maken we dan opnieuw onze afwegingen.

Zo kunnen we met ons geweten in het reine komen en weer een zuiver geweten krijgen.

Schuld en schuldgevoel

De ouders van Sophie voelden zich schuldig. Door tegen je geweten in te gaan, kan een

bepaald gevoel ontstaan, het schuldgevoel. Het geweten in een volwassen stadium kan

de bron zijn van een reëel schuldgevoel. Vanuit je eigen overtuiging beseffen dat je

anders had moeten handelen. ‘Ik weet dat het niet goed is om te discrimineren. Ik wil

daarom mijn excuses aanbieden.’ Mijn excuses, mijn veront-schuld-igingen. Dat je je

schuldig voelt in zo’n situatie is een uiting van gezond aanvoelen van wat goed is bij

mensen, wat kwaliteit van leven is.

Het schuldgevoel kan ook veel psychisch leed geven. Mensen kunnen gebukt gaan

onder schuldgevoelens die opvoeders hen hebben aangepraat om gehoorzaamheid af te

dwingen. Wanneer zij ‘nee’ zeggen tegen ouders (of een andere autoriteit) voelen zij

zich schuldig. Over dat soort schuldgevoel hebben wij het niet, omdat dit schuldgevoel

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 20 12-03-13 10:01

21Wat betekent moraal?

voortkomt uit druk die een ouder aan je opgelegd heeft. Bij dit soort schuldgevoel voel je

angst en schuld wanneer je nee zegt.

Een volwassene is verantwoordelijk voor de afwegingen die hij maakt. Daarom kan hij

schuldig zijn. Iedereen is onder normale omstandigheden toerekeningsvatbaar; in prin-

cipe kunnen wij verantwoordelijk gesteld worden voor wat wij doen. Verantwoordelijk

omdat wij anders hadden kunnen handelen. Schuldig omdat we anders hadden moeten

handelen.

Ouders zijn verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen. Soms zijn ze ook

schuldig aan een slechte opvoeding. Er kunnen ‘verzachtende omstandigheden’ zijn;

dan zijn ze niet schuldig.

Schaamte

Bij schaamte heeft een mens de neiging zijn daad te verbergen. Bij een schuldgevoel wil

hij juist voor de dag komen met zijn daad. Hij wil bekennen, het weer goed maken,

verontschuldiging aanbieden. Eventueel zelfs een genoegdoening geven. Dat wil hij om

geëxcuseerd te worden.

Het schuldgevoel betrekt ons bij de kwaliteit van leven en samenleven. Het laat een rood

lampje branden als onze inzet voor kwaliteit onder de maat is. De moeder van Sophie voelde

zich schuldig omdat zij discrimineerde. Ze wist in haar hart dat dit niet goed was. Haar gewe-

ten ging spreken. Daarom wilde zij praten. Eerst met haar man, later met de instelling.

Schuld leidt tot communicatie over het gedrag. Schaamte leidt tot verbergen. Schuld is

op het innerlijk gericht, schaamte is naar buiten gericht. ‘Wat zullen anderen hiervan

wel zeggen?’ In groepen met een sterke gemeenschapsidentiteit komt het gevoel van

schaamte veel voor. Dat geldt voor kleine christelijke groeperingen, maar ook voor een

hele cultuur zoals de Marokkaanse.

Schaamte beperkt zich niet tot degene die de daad stelt of die verantwoordelijk is.

Schaamte wordt ook opgeroepen door het gedrag van iemand die bij jou hoort. Een

Marokkaanse familie schaamt zich diep voor de vernielingen die een ander familielid

heeft aangericht. Priesters schamen zich voor seksuele vergrijpen van een collega. Een

ouder schaamt zich voor het stelen van zijn kind. Schuld en geweten zijn individuele

zaken. Schaamte heeft meer betrekking op het collectieve, op anderen of voor anderen.

Het kan zijn dat de ouders van Sophie geen zwarte hulpverlener willen uit schaamte

voor de familie. ‘Je gaat toch niet met een buitenlander over je kind praten, wat zal de

familie wel denken?’ Toch worden de ouders als individu op dit gedrag aangesproken.

Er wordt een beroep gedaan op hun geweten.

1.5 Ontwikkelingsfasen van het moreel oordelen

Angst voor straf

Hoe groeit het geweten? Dat het groeit, is duidelijk te zien bij de ontwikkeling van een

kind. We kunnen kleine kinderen nog niet verantwoordelijk stellen voor hun gedrag. Zij

handelen vanuit gevoelens van lust en onlust, weten nog niet wat ze doen. Een kind pakt

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 21 12-03-13 10:01

22 Ethisch leren denken

speelgoed van een ander kind of prikt met zijn vingertjes in de ogen van de kat. Zolang

alleen lust en onlust het gedrag bepalen, is er nog geen sprake van afwegen, van vrijheid

om te kiezen of van verantwoordelijkheid.

Angst voor straf of hoop op beloning laten het eerste afwegen ontstaan. Dat is de eerste

vorm van geweten. Tot een jaar of tien speelt het gezag van de ouders en leerkrachten

een zeer grote rol. Gehoorzaamheid aan het gezag is dan het belangrijkste motief voor

het morele handelen. Rond het tiende jaar dringt het besef door dat je er zelf voordeel

van kunt hebben als je anderen goed behandelt. Je houdt er wat aan over, namelijk zelf

ook goed behandeld worden. Het is de moraliteit van ‘voor-wat-hoort-wat’. Mensen bij

wie de groei van het geweten is mislukt, noemen we ontoerekeningsvatbaar.

Wat de groep vindt

In de puberteit ben je vooral gericht op de normen en waarden van de eigen groep. Je

wilt beantwoorden aan de verwachtingen van de mensen om wie je geeft. Je wilt graag

dat die mensen goed over je denken (sociale goedkeuring). Sociale goedkeuring maakt

dat je je ook goed over jezelf voelt (zelfwaardering).

In de laatste jaren van de puberteit kan het besef doordringen dat regels en wetten

belangrijk zijn voor het samenleven. In eerste instantie voor het samenleven in de groep

waartoe pubers behoren. Zij kunnen ook gaan beseffen dat ze medeverantwoordelijk

zijn voor de samenleving waar ze deel van uitmaken.

Jongvolwassenen kunnen bij morele overwegingen de rechten en waardigheid van ieder

individu centraal stellen. Menselijkheid en solidariteit worden dan de leidraad bij het

morele oordelen. De samenleving dient een rechtvaardige ordening te zijn, waardoor

iedereen de kans krijgt zich te ontplooien.

Van waarden overtuigd

Een volwassen geweten ten slotte kenmerkt zich door de bereidheid om waarden als

rechtvaardigheid op alle mensen te betrekken, en te zoeken naar een universele verwe-

zenlijking van menselijkheid en solidariteit. Tegelijkertijd staat het eigen morele oordeel

steeds ter discussie en wordt in een open communicatie gezocht naar een optimale

invulling van het goede leven en het goede samenleven.

Het geweten is een ingewikkeld proces. Het weten van goed en kwaad komt tot stand

door opvoeding en vorming. Het komt van buiten, maar vormt de kern van een persoon-

lijkheid. Vanuit die kern vormt ieder zelf zijn geweten door na te denken en zich door

anderen te laten beïnvloeden.

De lichamelijke ontwikkeling gaat bij iedereen praktisch vanzelf. Je wordt geboren,

groeit op en wordt vanzelf oud. Zo gaat het niet met de ontwikkeling van het morele

oordelen. Velen belanden niet of nauwelijks in de laatste stadia. Motieven uit vroegere

stadia blijven het denken en handelen van volwassenen kenmerken. Verschillende

motieven kunnen tegelijkertijd van invloed zijn op een handeling. We zetten de ontwik-

keling van motieven in verschillende stadia nog eens op een rij. Dat kan wellicht helpen

ze bij jezelf en anderen te herkennen:

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 22 12-03-13 10:01

23Wat betekent moraal?

• angst voor straf, zoeken naar beloning (peuter/kleuter);

• gehoorzaamheid aan het gezag (kleuter/basisschoolkind);

• eigen voordeel bij goed handelen (basisschoolkind/prepuberteit);

• wat mijn groep vindt, is goed (puber);

• regels voor intermenselijk verkeer zijn belangrijk (puber/adolescent);

• rechten en waardigheid van ieders individu respecteren (adolescent/jongvolwassene);

• in open gesprekken zoeken naar de hoogste vorm van menselijkheid (volwassene).

1.6 Morele vorming als deel van beroepsvorming

Morele vorming

In de kinderjaren is het denken en handelen sterk gericht op het eigenbelang. In de

puberteit wordt de groep waartoe je behoort het belangrijkst. Wat zullen anderen ervan

denken wat ik doe? Hoe hoor ik bij de groep? Hoe krijg ik een goed imago? De eigen

groep is de beste. Het eigen volk eerst. De eigen instelling eerst.

Het volwassen geweten steunt op een overtuiging. Niet de aanpassing van de groep, niet

het eigen voordeel is het uitgangspunt bij het morele oordelen, maar een zelfstandig

oordelen op basis van eigen inzicht en een persoonlijk gevoel. Dat is het individuele

aspect van het volwassen geweten. Het universele aspect betreft de bereidheid ieder

mens kwaliteit van leven te gunnen. Niet alleen de mensen in eigen land, ook de Derde

Wereld. Niet alleen de eigen belangen of de belangen van de eigen instelling, maar wil-

len denken aan de belangen van iedere betrokkene. Groepsleiders zullen niet alleen de

belangen van hun gediscrimineerde collega moeten zien, maar ook de belangen van de

familie Verhagen bij hun afweging moeten betrekken en zo beslissen welke waarden het

zwaarste wegen.

Willen, inzien en voelen

Moraal heeft te maken met willen; je maakt afwegingen, kiest in vrijheid en bent daar-

om verantwoordelijk. Moraal heeft te maken met inzicht; bij het maken van je afwegin-

gen spelen argumenten, redenen een grote rol. Moraal heeft te maken met gevoel; je

voelt je aangesproken, geraakt door het leed wat anderen wordt aangedaan. ‘Je zult zelf

maar gediscrimineerd worden op grond van je huidskleur’ zegt een van de teamleden.

Morele vorming is dus gericht op het willen, het inzicht en het gevoel.

Onderdeel van beroepsvorming

Morele vorming is een onderdeel van de beroepsvorming. Iemand die sociaal dienstverle-

ner wordt, zal de waarden van dat beroep ook echt moeten realiseren. Hij kiest er dan voor

om niet alleen hulp te bieden aan mensen die hij sympathiek vindt, maar aan iedere mens

die hij in zijn werk ontmoet. Morele waarden doen een beroep op het gevoel van de profes-

sionele hulpverlener voor de kwaliteit van het leven van de ander. Een hulpverlener moet

inzicht hebben in de morele aspecten van een praktijksituatie en in een morele discussie

argumenten kunnen aandragen voor een verantwoorde oordeelsvorming. In veel oplei-

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 23 12-03-13 10:01

24 Ethisch leren denken

dingen voor sociale beroepen wordt daarom aandacht geschonken aan beroepsethiek.

Ethisch verantwoord handelen in de hulpverlening vraagt om een goed gevormd geweten.

1.7 Meerdere soorten moraal

Cultuurgebonden moraal

In de subcultuur van de familie Verhagen tilt men niet zo zwaar aan discriminatie. ‘Ze

bezetten onze woningen en onze banen’ zo wordt gezegd. In de kring van de familie Ver-

hagen maakt men andere afwegingen dan in het team van Abdul. Er bestaan verschillende

soorten moraal in onze samenleving. Is de ene moraal beter dan de andere? Wie zal dat

bepalen? Wat geeft de ene groep het recht hun moraal aan de andere groep op te dringen?

En hoe kunnen we omgaan met meerdere soorten moraal in één samenleving?

Ook binnen een groep of een gezin kunnen verschillende opvattingen bestaan. Toen de

vijftienjarige Freya zwanger bleek te zijn, adviseerde haar moeder een abortus. Zij vond

dat kinderen echt gewenst moeten zijn en dat een vrucht van vier weken nog geen mens

is. Bovendien vond zij Freya veel te jong voor het moederschap. Haar vader stelde dat je

niet het recht hebt een menselijk leven te beëindigen, hoe pril dan ook. En dat het gebo-

ren worden van een kind niet mag afhangen van het gegeven of het moederschap je al

dan niet uitkomt.

Ook binnen een beroep werken mensen met verschillende soorten moraal. Fatima is

stagiaire mdgo in een verpleeghuis. Dat gaf eerst problemen, want ze wilde alleen vrou-

wen wassen. Als moslim mag zij een man niet in zijn mannelijkheid zien. Het afde-

lingshoofd was bereid hiermee rekening te houden.

Rechten van de mens

Velen vinden dat wij onze waarden niet mogen opdringen aan andere culturen. Waarom

zouden de onze beter zijn? Polygamie is in veel culturen de normale vorm van getrouwd

zijn. Waarom zou een huwelijk van een man met meer vrouwen, of van een vrouw met

meer mannen slechter zijn dan ons monogame huwelijk?

Zuid-Afrika is jarenlang geboycot vanwege de rassendiscriminatie. We vinden discrimi-

natie niet goed, moreel verwerpelijk. In onze cultuur, maar ook in andere culturen, mag

niet worden gediscrimineerd. Etnische zuiveringen mogen nergens plaatsvinden. Een

dergelijke waarde laten we gelden voor alle culturen, voor alle mensen. Zoals we ons ook

verzetten tegen martelen en het laten verhongeren van kinderen.

In de Universele verklaring van de rechten van de mens worden zulke waarden ver-

woord. Ten aanzien van de (culturele) verschillen in morele opvattingen nemen we deze

standpunten in. Soms respecteren we verschillen en soms verzetten we ons tegen ande-

re morele opvattingen dan de onze. Hoe is dat te verantwoorden?

Minimale moraal

Naast de verschillen in moraal zie je ook een aantal overeenkomsten. Iedere samenle-

ving regelt de bescherming van menselijk leven; moord wordt onderscheiden van ‘recht-

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 24 12-03-13 10:01

25Wat betekent moraal?

vaardig doden’. Je moet afblijven van de eigendommen van een ander; niet stelen. Je

moet de waarheid spreken; niet liegen. Incest is praktisch overal verboden en er zijn

verplichtingen tussen ouders en kinderen. Zulke morele regels heeft iedere samenle-

ving nodig. Voor het samenleven is deze moraal een minimale voorwaarde. Een mini-

male moraal. Het is redelijk om deze moraal van ieder lid in de samenleving te vragen,

omdat anders het samenleven onmogelijk wordt. Dat is een reden die aan een bepaalde

morele voorkeur voorafgaat. Een dergelijke moraal is niet aan een persoon of een cul-

tuur gebonden. Daarom is het volgens de meeste mensen verantwoord deze moraal aan

iedereen ‘op te dringen’.

Daarnaast zijn er waarden die misschien wel typisch westers zijn, maar die we van ieder

lid van onze cultuur vragen. Voor de manier waarop wij hier willen samenleven, zijn dat

minimale voorwaarden. Discriminatie op ras of sekse strijdt met een grondwaarde van

onze cultuur. Wij kennen de vrijheid van meningsuiting, van godsdienst en politieke

overtuiging; het recht op onderwijs en huisvesting. Dat zijn duidelijk gedeelde waarden

van onze cultuur. Soms zijn die grondwaarden in wetten vastgelegd, soms gaat moraal

verder dan de wet. Ook zijn er waarden die in hun oorsprong cultuurgebonden zijn,

maar die steeds meer iets ‘algemeen menselijks’ lijken te zijn. Daarom proberen we

andere culturen daarvan te overtuigen. Voorbeelden daarvan zijn de strijd van Amnesty

International tegen het martelen, of gelijke rechten voor mannen en vrouwen.

Ruimte voor verschillende soorten moraal

Ten slotte zijn er verschillen in morele opvattingen die we van elkaar kunnen tolereren.

De ouders van Freya komen tot tegengestelde oordelen over abortus. Voor beide opvat-

tingen is ruimte binnen onze cultuur. Wel moet er een beslissing worden genomen; wat

het zwaarst weegt zal de doorslag geven. (Hoe je zo’n beslissing neemt, komt aan de

orde in hoofdstuk 2.)

Fatima krijgt werk dat past bij haar waarden en normen als moslimvrouw. Waar moge-

lijk kunnen we verschillen in moraal tolereren. Tolerantie behoort tot de grondwaarden

van onze samenleving, van íedere samenleving.

We noemen vier manieren van omgaan met verschillende soorten moraal.

• Wat iedere samenleving nodig heeft, moet veiliggesteld worden (Rechten van de Mens).

• Grondwaarden voor de eigen cultuur moeten door ieder lid van de samenleving wor-

den nageleefd (westers: vrijheid van meningsuiting, godsdienst, enzovoort).

• Een aantal waarden lijkt algemeen menselijk; daar kunnen we anderen van proberen

te overtuigen (niet martelen, gelijkheid tussen man en vrouw).

• Waar enigszins mogelijk geven we ruimte aan verschillen in moraal (tolerantie).

1.8 Opdrachten

1 ‘In het gewone maatschappelijke verkeer worden situaties niet alleen beschreven

maar ook beoordeeld. Dan is men bezig met moraal.’ Is dit waar of onwaar? Moti-

veer je antwoord.

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 25 12-03-13 10:01

26 Ethisch leren denken

2 ‘Docenten moeten meer beschikbaar zijn voor studenten.’ Is dit een feitelijke uit-

spraak of niet? Motiveer je antwoord.

3 Zijn de volgende uitspraken normatief, feitelijk of emotioneel?

a Ethiek is een leuk vak

b Van de ouderen in Nederland is 40% dement.

c Ik heb vernomen, meneer de voorzitter, dat de nieuwe directeur van het jonge-

rencentrum ruim 4000 euro per maand gaat verdienen.

d Dat is een onredelijk hoge honorering.

e Ik vind dit bedrag afschuwelijk wanneer ik denk aan de bezuinigingen elders.

f Hij heeft toch een hbo-diploma.

g Maar hij moet wel heel veel presteren om zo’n salaris te rechtvaardigen.

4 Geef van onderstaande uitspraken aan of zij een waarde of een norm weergeven.

a Je moet je belastingpapieren eerlijk invullen

b Wij streven naar rechtvaardigheid.

c Obama mag als president niet liegen.

d Het gaat het team om gelijkwaardigheid.

e Freya voelt zich aangetast in haar integriteit.

5 Aan het begin van dit hoofdstuk staat de casus van de familie Verhagen. In de tekst

van dit hoofdstuk werd hierover enige aanvullende informatie gegeven. Beantwoord

de volgende vragen in kleine groepjes.

a Wat zijn de relevante feiten? Welke normen zijn in het geding? Welke emoties

spelen kennelijk een rol?

b Bespreek het voorbeeld in een groepje en formuleer een beslissing over wat het

jongerencentrum moet doen. Welke waarden wegen voor jullie het zwaarst?

Welke hebben minder gewicht? Wat zijn de belangrijkste argumenten?

6 Hoe oordeel jij over het gedrag van Joost en Dorien in onderstaande casus?

Casus

Joost zit wat krap bij kas. Het duurt nog twee weken voordat hij zakgeld van zijn ouders krijgt.

Bovendien heeft hij al een voorschot gehad en kan daar niet nog eens om vragen. Toch heeft hij

nu echt geld nodig om met zijn vrienden op vakantie te gaan. Dan bedenkt hij ineens dat zijn oma

regelmatig gul geeft van haar pensioen. Ze wordt ouder en bovendien vergeetachtig. Zij weet niet

meer dat ze hem twee weken geleden ook nog dertig euro heeft gegeven. ‘Dat kun je niet maken’,

vindt zijn vriendin Dorien. ‘Schaam je je niet dat je misbruik wilt maken van haar slechte geheu-

gen.’ Joost: ‘Ze heeft geld genoeg. Dat gaat anders toch maar naar die rijke familieleden. Ik voel

me daar helemaal niet schuldig over.’ Dorien: ‘Als je ouders daar achter komen, zullen zij zich

doodschamen voor de familie.’ Joost: ‘Ik laat mij geen schuldgevoel aanpraten door jou, ik ben

voor mezelf verantwoordelijk.’ Dorien: ‘Een mooie manier om je geweten te sussen.’

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 26 12-03-13 10:01

27Wat betekent moraal?

7 In dit hoofdstuk staat beschreven hoe je geweten zich ontwikkelt. Geef in een half

A4 aan hoe jij terugkijkt op je eigen gewetensontwikkeling. Geef aan in welk stadi-

um je op dit moment zit en waar je soms/vaak gebruikmaakt van argumenten uit

een eerder stadium.

Schrijf voor jezelf vijf waarden op en de daarbij behorende normen die je van huis

uit hebt meegekregen. Gelden ze voor jou nog steeds? Waarom?

8 Ga naar internet en zoek informatie onder andere over de film over de kwestie Brandon.

a Beschrijf in het kort het dilemma van de sociaal-pedagogische begeleidster van

Brandon.

b Welke waarden en normen staan in dit dilemma op het spel?

c Hoe heeft de begeleidster dit dilemma opgelost? Hoe beoordeel jij dit?

10 Ga naar internet en zoek informatie over de situatie van Mauro, die op negenjarige

leeftijd uit Angola als minderjarige asielzoeker naar Nederland komt en in een

pleeggezin wordt opgenomen. Hoe beoordeel jij de wijze waarop met hem is omge-

gaan?

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 27 12-03-13 10:01

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 28 12-03-13 10:01

29Communiceren over je keuze in morele dilemma’s

2 Communiceren over je keuze in morele dilemma’s

2.1 Inleiding

In hoofdstuk 1 hebben wij gezien wat moraal inhoudt, hoe je aan een moraal komt en

hoe jouw eigen moraal zich heeft ontwikkeld. Aan de hand van een praktijkvoorbeeld

zagen wij hoe jongerenwerker Abdul voor een moeilijk dilemma komt te staan: moet hij

toegeven aan de ouders van Sophie, die niet met een zwarte begeleider willen praten of

moet hij ‘zijn poot stijf’ houden. Dat is voor hem een dilemma: hij moet kiezen uit twee

alternatieven met ieder nadelige effecten.

Als je echt met een probleem zit, waarbij je moet kiezen tussen goed en minder, of als

je moet kiezen uit twee kwaden, dan heb je een ethisch dilemma. Je kunt een opdracht

uitvoeren of weigeren. Vaak ook kun je alternatieven bedenken, mogelijkheden waar-

uit je vervolgens weer kunt kiezen. Er zijn situaties waarin het zaak is even goed na te

denken over de gevolgen, bijvoorbeeld omdat het welzijn van jezelf of van anderen in

het geding is. Zo’n situatie kan ontstaan wanneer je collega ziek is en je voor de derde

achtereenvolgende week wordt gevraagd naast je bestaande werk een weekenddienst

over te nemen. Of er staat een zwaar gehandicapte vrouw bovenaan de wachtlijst van

het gezinsvervangend tehuis en je hebt de mogelijkheid te kiezen voor nummer twee,

die aanmerkelijk minder zorg vraagt. Of je bent het totaal oneens met het beleid van

de instelling, waarin bewoners worden betutteld en klein gehouden en je overweegt

ontslag te nemen.

In dit tweede hoofdstuk gaan wij kijken hoe je nu in zo’n situatie tot een afweging

moet komen, wat geeft de doorslag om voor het één of voor het ander te kiezen? Hoe

kom je tot een verantwoorde keuze? Dit laatste is mede belangrijk om tegenover

andere mensen, collega’s, management, cliënten, te kunnen beargumenteren waar-

om je kiest voor dit en niet voor het andere alternatief. In privésituaties hoef je je

keuze vaak alleen voor jezelf te verantwoorden, in je werk dien je standpunten ook

naar anderen te kunnen verwoorden en beargumenteren. Daarom leer je in dit

hoofdstuk ook hoe je over morele problemen kunt communiceren met collega’s en

andere mensen. Aan de hand van een stappenplan kun je systematisch tot een besluit

komen in deze vaak lastige kwesties.

2.2 Hoe kom je tot een afweging in je keuze?

In het algemeen gelden in dit soort situaties drie perspectieven:

• Perspectief 1: gevolgen.

• Je kijkt naar de gevolgen, welk alternatief levert het meeste voordeel op voor zoveel

mogelijk mensen?

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 29 12-03-13 10:01

30 Ethisch leren denken

• Perspectief 2: plichten en normen.

• Welke principes, regels en normen gelden in dit soort situaties en welke zijn voor jou

de belangrijkste?

• Perspectief 3: persoonseigenschappen.

• Wat voor persoon wil ik zijn, ben ik in de keuze die ik maak?

Deze drie perspectieven zijn onderling heel verschillend en zij vullen elkaar aan om tot

een verantwoord besluit te komen. Je kunt ze niet eenvoudig bij elkaar optellen. Zij heb-

ben alle drie hun voor- en nadelen. Samen geven zij je een verantwoord besluit in een

dilemma.

Wij zullen ze alle drie kort bespreken aan de hand van een concreet praktijkvoorbeeld.

Casus

In leefgroep ‘Harlekijn’ van het MKD wordt Danny (12 jaar) op een middag gepest door

enkele groepsgenoten. Danny is geen lieverdje, een grote pestkop die altijd anderen loopt te

treiteren. Ingrid werkt als groepsleidster in deze groep en ziet dit gebeuren. Zij heeft een

hekel aan Danny omdat hij altijd de zaak verziekt en een grote mond heeft. Nu wordt hij een

keer gepest, net goed, denkt Ingrid. Het liefst wil zij de groep jongens laten begaan, maar

eigenlijk vindt Ingrid ook dat ze moet ingrijpen, zoals ze normaliter ook zou doen en moet

opkomen voor Danny.

Wat moet ze nu doen: moet zij ingrijpen of de groep zijn gang laten gaan?

Je kunt vanuit drie verschillende perspectieven naar dit dilemma kijken.

Perspectief 1: Vanuit de gevolgen (gevolgenethiek)

Wanneer Ingrid niet ingrijpt en de groep zijn gang laat gaan, kan dat wel eens flink uit

de hand lopen en dan heb je de poppen echt aan het dansen. Dan is de ‘schade’ voor

Danny en voor de andere jongens wellicht groot. Danny raakt waarschijnlijk helemaal

overstuur en de andere kunnen hun ongenoegens tegenover Danny kwijt.

Wanneer Ingrid wel ingrijpt en de andere kinderen verbiedt om Danny nog langer te

treiteren, dan helpt ze Danny uit zijn benarde positie en stelt ze de andere jongens een

klein beetje teleur.

In dit geval is duidelijk dat het tweede alternatief: ‘ingrijpen’ als leidster het minste

schade berokkent zowel voor Danny als de andere jongens. Deze laatste leren dat je niet

door treiteren de problemen onderling oplost.

Deze manier om moeilijke vragen op te lossen lijkt in eerste instantie erg simpel. Je

maakt als het ware een eenvoudige rekensom, je telt dingen bij elkaar op en dat leidt dan

vanzelf tot een besluit. Zo eenvoudig is het echter meestal niet. Eén van de mogelijke

problemen die zich voordoen is de vraag: naar welke gevolgen kijk je? Kijk je alleen naar:

‘plezier, pijn, genot, vreugde’ of kijk je ook naar bijvoorbeeld de financiële gevolgen. In

dit voorbeeld gaat het vooral om plezier of verdriet. Welk alternatief Ingrid ook kiest dat

heeft geen financiële gevolgen.

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 30 12-03-13 10:01

31Communiceren over je keuze in morele dilemma’s

Perspectief 2: vanuit de waarden en normen (plichtethiek)

In de leefgroep zijn in het verleden een aantal afspraken gemaakt op basis waarvan de

groepsleiding gemeenschappelijk handelt zowel naar elkaar, de kinderen als de ouders.

Het voorkomen en afstraffen van pestgedrag behoort duidelijk tot de gedragscode van

de groepsleiding, omdat pestgedrag als afkeurenswaardig wordt gezien. Op grond van

dit ‘principe’, dat in een afspraak is vastgelegd, dient Ingrid in te grijpen. Het is een

plicht en een norm, die voor alle leidsters geldt.

Ingrid is het daar ook mee eens. De vraag al of niet ingrijpen, is daarmee al beantwoord.

Er gelden op dat punt bepaalde principes/beginselen/plichten, bijvoorbeeld alle kinde-

ren gelijk behandelen, niet discrimineren, geen schade toebrengen.

Het is niet altijd gemakkelijk om voor jezelf duidelijk te krijgen hoe je in zo’n situatie

moet handelen. Een goede manier om daar achter te komen is de vraag te stellen: stel

dat ik in de schoenen van Danny zou staan, hoe zou ik dan behandeld willen worden?

Het antwoord op die vraag is vaak een goede richtlijn voor je eigen handelen. Het is de

zogenaamde gouden regel: ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.’

Perspectief 3: vanuit de persoonseigenschappen (deugdethiek)

Danny eens lekker pesten door niet in te grijpen, een soort ‘wraak’ of ‘compensatie’ voor

alle ellende die hijzelf door zijn pestgedrag heeft veroorzaakt in het verleden, is een

houding die je van een groepsleider niet verwacht. Een groepsleider behoort boven dit

soort ‘oog om oog, tand om tand’ gedrag te staan. Zij dient haar eigen gevoelens van

‘vergelding’ te beheersen. Dat is een basishouding die je van iedere opvoeder mag ver-

wachten. Het is goed te begrijpen dat Ingrid stiekem denkt: ‘Laat die Danny nu maar

eens op de blaren zitten. Hij is zo vaak lastig geweest ook voor mij.’

Van groepsleidsters mogen wij verwachten dat het personen zijn die een mentaliteit en

een houding hebben, die boven het platvloerse ‘oog om oog, tand om tand’ staan. Zoals

je van een goede arts mag verwachten dat hij geduld kan opbrengen om naar een patiënt

te luisteren, mag je van een groepsleidster verwachten dat deze geen ‘wraakgevoelens’

naar de groepsleden toont... Goede artsen, groepsleiders, verpleegkundigen en thera-

peuten worden door hun cliënten in de eerste plaats herkend op grond van hun kwali-

teiten als persoon.

Conclusie

Op grond van deze drie afwegingen mag je concluderen dat Ingrid voor het alternatief

‘ingrijpen’ kiest in dit dilemma.

2.3 Stappenplan ‘ethisch leren denken’

Nu je hierboven hebt geleerd hoe je vanuit de drie perspectieven tot een afweging en

besluit komt, gaan we kijken hoe je hierover communiceert met anderen, zoals je col-

lega’s in een teamvergadering. Meestal neem je belangrijke beslissingen niet alleen,

maar overleg je met collega’s of anderen mensen. Hiervoor kun je gebruikmaken van

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 31 12-03-13 10:01

32 Ethisch leren denken

een stappenplan om tot een verantwoord besluit te komen. In zo’n plan ga je stap voor

stap na welke vragen je moet stellen waarop je een antwoord moet formuleren. Bovenge-

noemde drie perspectieven zijn verwerkt in dit stappenplan. Het is een praktisch hulp-

middel dat je behoedt voor ondoordacht handelen waar je later spijt van hebt. Bovendien

biedt het je de mogelijkheid aan anderen je keuze te verantwoorden. Het geeft aan hoe jij

met vrijheid en verantwoordelijkheid bent omgegaan. Bovendien biedt dit stappenplan je

een leidraad om met collega’s gezamenlijk een dilemma te bespreken.

Om een ethische discussie goed te kunnen voeren, is het gemakkelijk die discussie in

stappen te onderscheiden. De onderstaande vijf stappen volgen logisch op elkaar. De

volgorde is belangrijk voor het ordelijk analyseren en bespreken van de problemen.

STAPPENPlANStap 1: wat zijn de feiten en wat is precies het dilemma voor wie?

Stap 2: welke handelingsmogelijkheden zijn er en welke overwegingen spelen daarbij een rol?

Stap 3: welke waarden en normen staan er op het spel; wat weegt het zwaarst; wat zegt je beroepscode hierover; welke gevolgen wegen het zwaarste voor wie; wat voor persoon ben ik wanneer ik voor het ene of het andere alternatief kies?

Stap 4: beslissen en toetsen;

Stap 5: uitvoeren van het besluit en evaluatie.

Hieronder worden de vijf stappen afzonderlijk toegelicht. In het tweede gedeelte van dit

hoofdstuk zullen we het stappenplan toepassen op een concreet dilemma in de beroeps-

praktijk.

Stap 1: wat zijn de feiten en wat is precies het dilemma voor wie?

Wat is er aan de hand? Verkenning en beschrijving van de situatie is een eerste vereiste

voor het proces van ethisch oordelen. Het gaat dan om feiten die relevant zijn voor het

probleem. Een uiteindelijk oordeel kan anders uitpakken wanneer er nieuwe feiten aan

het licht komen. Op het eerste gezicht lijkt dit vrij gemakkelijk. Bij nader inzien vereist

dit een behoorlijke vaardigheid. Wij kennen allemaal het voorbeeld van het verkeerson-

geluk. Verschillende mensen hebben eenzelfde ongeluk gezien, wanneer ze later bij de

politie moeten getuigen, hebben ze ieder hun eigen verhaal van het gebeuren. Dat komt

doordat onder meer emoties, verwachtingen, ervaringen uit het verleden de bril kleuren

waardoor we de wereld om ons heen bekijken. Wij kunnen dan ook beter spreken van

een zo objectief mogelijke beschrijving van de situatie. Maak onderscheid tussen de

feiten en de interpretatie van de feiten. Het gaat in deze fase alleen om het beschrijven

van de situatie, niet om een oordeel.

De eerste stap eindigt met nog eens heel kort het ethisch dilemma te omschrijven. Het

beste kan dat in de vorm van een vraag : moet x wel of niet ...? Dat werkt in de praktijk

goed. Er dient in aantoonbaar gedrag te worden aangegeven wat het dilemma is en voor

wie. Dus niet: moet er voor mezelf of voor het belang van de cliënt worden gekozen?

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 32 12-03-13 10:01

33Communiceren over je keuze in morele dilemma’s

Deze formulering is niet concreet genoeg, geeft geen aantoonbaar gedrag aan en er

wordt niet aangegeven voor wie het een dilemma is. Dus: moet ik wel of niet deze cliënt

blijven begeleiden?

Casus Marian

Stel: groepsleidster Marian heeft op het dagverblijf voor ouderen ’s middags een vervelend

contact (ruzie) met de ouders van een bezoeker. Het gaat er nogal heftig en emotioneel aan

toe. Er komen zaken uit de thuissituatie aan de orde die duidelijk tot de privacy van het gezin

behoren. Het zit Marian heel erg dwars. ’s Avonds heeft zij een verjaardagsfeestje met vrien-

den. Mag zij daar haar hart luchten en over dit conflict praten?

• Wat is hier het dilemma en voor wie?

• Mag Marian op het feestje met vrienden praten over deze ruzie of moet zij daarover

zwijgen?

• Figuur 2.1

Stap 2: welke handelingsmogelijkheden zijn er; welke overwegingen spelen daarbij een

rol?

Voordat je de vraag stelt: ‘Wat moet ik doen?’ beantwoord je eerst de vraag: ‘wat kan ik

doen?’ Wat de handelingsmogelijkheden betreft, moet je nagaan of er sprake is van een

zekere vrijheid van handelen of dat die vrijheid juist ontbreekt. Waar geen alternatieven

zijn, daar is geen keuze en speelt de moraal geen rol. Ook is het van belang na te gaan

of het in de gegeven situatie realistische alternatieven zijn, of ze in principe uitvoerbaar

zijn.

In bovengenoemd voorbeeld (stap 1) heeft Marian twee mogelijkheden:

1 Zij kan op het verjaardagsfeestje haar hart luchten en vertellen over de ruzie op het

werk. Een overweging daarbij is dat zij meer ontspannen aan het feestje kan deelne-

men. Ze kan haar opgekropte emoties kwijt.

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 33 12-03-13 10:01

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 132 12-03-13 10:01

133Relatie met de samenleving, signalering en preventie

10 Relatie met de samenleving, signalering en preventie

10.1 Inleiding

Als hulpverlener werk je niet alleen als individuele werknemer maar ook als lid van een

hulpverleningsinstelling in een samenleving. Meestal word je betaald door die samenle-

ving en werk je in opdracht daarvan. De verantwoordelijkheid voor zorg en hulpverle-

ning wordt mede als een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid gezien. Wanneer

ouderen hulp nodig hebben, is dat zowel een zaak van individuen (bijvoorbeeld familie)

als van de samenleving, die meer verpleeghuizen bouwt en professionele zorg subsidi-

eert. De politiek is mede verantwoordelijk.

Wat geldt voor de hulpverlening, gaat ook op voor de problemen en ziektes waarmee

mensen te maken hebben. Wanneer iemand in de WIA terechtkomt, is dat enerzijds een

zaak van die individuele persoon, maar dat hij ziek is geworden kan te maken hebben

met slechte arbeidsomstandigheden. Er zijn maatschappelijke ontwikkelingen die posi-

tief of negatief werken met betrekking tot de gezondheid van mensen.

Deze maatschappelijke dimensie van de hulpverlening is onderwerp van dit laatste

hoofdstuk. Aan de orde komen: rol zorg-samenleving, maatschappelijke ontwikkelin-

gen, signalering en preventie en beeldvorming van de hulpverlening in de samenleving.

10.2 Het zal mij een zorg zijn

Casus

In een nieuwbouwwijk van de jaren zestig van de vorige eeuw wonen in verhouding veel

allochtone jongeren. Al jaren is er sprake van achterstand in scholing, werkgelegenheid en is

er veel agressiviteit en onveiligheid op straat. Steeds zijn er weer nieuwe groepen die proble-

men veroorzaken: drugsdealers, zwervers, verslaafden, dak- en thuislozen. De autochtone

bevolking trekt steeds meer weg uit deze wijk en van een spreidingsbeleid komt niet veel

terecht. Er zijn wel allerlei projecten van maatschappelijk werk en jeugdzorg. De gemeente

staat daar welwillend tegenover, maar het resultaat is: pappen en nathouden.

Dak-en thuislozen naast de deur. Twintig jaar geleden was dit een onbekend verschijn-

sel. Nu lopen wij er dagelijks bij langs. Maar ervaren wij het ook als onze verantwoorde-

lijkheid of is het meer: ieder zijn keuze, het zal mij een zorg zijn, wat heb ik ermee te

maken ?

Aan de ene kant is er een grote tolerantie tegenover mensen met afwijkend gedrag, bij-

voorbeeld van zwervers: ieder heeft het recht zelf zijn leefwijze te kiezen. Van de andere

kant is een dergelijk bestaan voor veel betrokkenen niet leuk. Ze doen het meestal niet

voor de lol, het is vaak een mislukte poging om problemen in de persoonlijke leefsfeer

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 133 12-03-13 10:01

134 Ethisch leren denken

op te lossen. Hetzelfde geldt voor drugsgebruikers. Een zekere tolerantie ten aanzien

van drugsgebruikers is wel te verdedigen, maar de meeste zijn maar wat graag van hun

verslaving af. Een uitbehandelde psychiatrische patiënt die voorbijgangers lastig valt,

wordt vaak als een probleem ervaren. Al deze groepen die gebruikmaken van de publie-

ke ruimte veronderstellen een basispakket van waarden en normen om ‘normaal’ met

elkaar te kunnen communiceren.

Welk moreel appel doet dit op ons? Er bestaat een actieve en een passieve acceptatie van

deze problemen. De eerste betekent: afzijdig houden, ieder gaat zijn eigen gang. De

tweede is: probeer actief hulp te bieden door de onderliggende problemen aan te pak-

ken. Kernpunt hierbij is dat niet alleen vanuit de individuele kant naar het probleem

wordt gekeken, maar ook vanuit de maatschappelijke invalshoek. De laatste jaren is het

maatschappelijk klimaat veranderd: de tolerantie is afgenomen. Er is meer een houding

ontstaan van: ‘aanpakken die problemen’. Bij Justitie wordt steeds vaker een ‘lik op stuk’

beleid gevoerd, zero tolerance. In de hulpverlening wordt meer gewerkt vanuit een out-

reachende benadering: meer bemoeizorg, eropaf met drang en dwang ( zie hoofdstuk

8). De veranderende houding in de relatie hulpverlening-samenleving van de afgelopen

halve eeuw staat hieronder schematisch weergegeven.

KENMERKEN SOCIAlE HUlP NA 1945

1945 – 1965: wederopbouw en bevoogding ERBOVENOP

1965 – 1985: emancipatie en identificatie ERNAAST

1985 – 2002: no-nonsense, markt en distantie ERVANDAAN

2002 – nu: herontdekking leefwereld, betrokkenheid en professionaliteit EROPAF

Van der lans, 2008

Eropaf

‘Je ziet het in het maatschappelijk werk, je ziet het in de sociale zekerheid, je ziet het

in de achterstandsgebieden alias prachtwijken, je ziet het in de groeiende professio-

nele belangstelling om ‘achter de voordeur’ te komen. Huisbezoek is weer normaal

aan het worden. Zijn we daarmee terug bij af? Mogen we weer bemoeizuchtig,

paternalistisch te werk gaan?’

Van der lans, 2008

Die angst om bemoeizuchtig, paternalistisch te werk te gaan, is volgens Van der Lans

onterecht, omdat burgers mondiger zijn geworden en professionals professioneler. De

nieuwe sociaal werker zal, als het goed is:

‘Sturen, trekken, sleuren en onderhandelen, maar nooit dicteren. (…) Het vraagt om

nieuwe vormen van leidinggeven, die ruimte mogelijk maken voor professioneel

handelen en tegendruk leveren aan bureaucratie. (…) Het vraagt om andere profes-

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 134 12-03-13 10:01

135Relatie met de samenleving, signalering en preventie

sionals. Het vraagt vooral om durf, durf om het anders te doen, durf om te ontrege-

len, durf om risico’s te nemen. Dat is niet minder dan een kleine ontregelrevolutie.

Waarvan we nog maar pas aan het begin staan.’Van der lans, 2008

Netwerkbenadering

Mensen met een chronische psychiatrische aandoening of verstandelijk gehandicapten

dienen zoveel mogelijk in de gewone samenleving te wonen en te werken. Het is niet

alleen hun individuele problematiek, het gaat evenzeer om de sociale context waarin

deze mensen met hun problemen leven. Zijn er aangepaste woon- en werkvoorzienin-

gen? Zij ervaren door hun handicap veel belemmeringen; mensen kunnen echter ook

veel zelf doen wanneer de sociale context daarop wordt aangepast. Dan blijkt dat met de

nodige hulpstructuren veel mogelijk is: begeleiding bij aangepast wonen, dagbesteding,

scholing en werk. Veel cliënten blijken na rehabilitatieprogramma’s meer te kunnen

dan zij zelf of hun familie voor mogelijk hielden. Het vraagt een samenwerking van de

professionele hulpverlening met het sociale netwerk van de cliënt. Hulpverleners zullen

meer dienen samen te werken met andere maatschappelijke organisaties zoals sociale

diensten, politie, uitkeringsinstanties. Voor de samenleving is het beter dat mensen met

problemen in hun maatschappelijk functioneren zichtbaar blijven in de samenleving.

De professionele hulpverlening als afschuifsysteem

Wanneer oudere mensen in een verzorgingshuis dement worden, zeker wanneer dit

ernstige vormen gaat aannemen, wordt het steeds moeilijker om contact met hen te

krijgen. Dat ervaren de werkers in het verpleeghuis, maar ook de familie, buren en ken-

nissen. Dat kan ertoe leiden dat de familie steeds minder op bezoek komt, vanuit de

onuitgesproken gedachte ‘Wat heb ik eraan om nog op bezoek te gaan, we kunnen toch

nergens meer over praten, moeder weet niet meer dat ik er geweest ben. Het is zelfs de

vraag of ze mij nog kent. De werkers in het verpleeghuis weten veel beter hoe ze met

moeder moeten omgaan, zij hebben ervoor geleerd en worden ervoor betaald.’

In deze gedachtegang kan de professionele hulpverlening de plaats gaan innemen van

de ‘normale’ zorg voor elkaar, bijvoorbeeld tussen ouders en kinderen. Dat het contact

met diepdemente ouderen moeilijk is, is juist. Dat de zorg voor diepdemente ouderen

eenzijdig wordt afgeschoven op de professionele hulpverlening, is ethisch gezien

onjuist. Werkers dienen ervoor te waken dat zij ongemerkt in deze positie worden

gedrongen. Een gesprek tussen werkers en familie zal die gemeenschappelijke zorg en

ieders bijdrage daarin kunnen verhelderen. Er zijn verpleeghuizen die onder druk van

de bezuinigingen familie van bewoners verplicht hebben hun cliënten minimaal twee

keer per maand te bezoeken. Natuurlijk roept deze verplichting ook weer vragen op:

sommige cliënten hebben geen familie of wonen erg ver weg.

In zijn algemeenheid kunnen we stellen dat de primaire verbanden waarin mensen

leven, zoals woonmilieu, onderwijs en arbeidsmilieu, voor het welzijn en de gezondheid

van mensen ook de primaire verantwoordelijkheid hebben. Dat kan en mag de profes-

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 135 12-03-13 10:01

136 Ethisch leren denken

sionele hulpverlening niet overnemen. Dat een dergelijke afweging niet gemakkelijk is,

blijkt uit het volgende voorbeeld.

Casus

Een gezin doet een beroep op gezinszorg voor een aantal uren per dag. De moeder ligt in het

ziekenhuis, de kinderen zijn overdag naar school en de vader werkt alleen ’s morgens (50%

afgekeurd). De leidster van de gezinszorg komt op bezoek en overlegt over de hulpvraag. In

het gesprek blijkt dat er geen professionele hulp nodig is wanneer de vader meer huishoude-

lijke taken op zich neemt. Daar voelt hij niets voor. Voor een paar dagen prima, maar het ziet

ernaar uit dat het langer gaat duren. Hij heeft dat nooit gedaan en vindt het ook geen man-

nenwerk. Bovendien moet hij dan altijd ’s middags thuis blijven.

10.3 Maatschappelijke ontwikkelingen

Dubbele vergrijzing

Mensen worden steeds ouder; er komen dus meer ouderen bij in de samenleving. Dat

legt een grote druk op de hulpverlening. Het is met name deze groep die veel gebruik-

maakt van allerlei zorgvoorzieningen. Dat roept in de samenleving de vraag op hoe men

met ouderen en met name hulpbehoevende ouderen wil omgaan. Dat is enerzijds een

technisch probleem van organisatie en efficiënt beleid, anderzijds is het een zingeving-

probleem. Bij dit laatste komen vragen naar voren als: hoe waarderen wij het ouder

worden en welke plaats nemen en krijgen ouderen in de vele sectoren van de samenle-

ving? Worden zij nog serieus genomen?

De laatste tijd laten ouderen meer van zich horen, bijvoorbeeld door middel van de

ouderenbonden en politieke partijen. Oudere mensen kunnen door een betere gezond-

heid ook nog veel langer actief zijn op allerlei terreinen, bijvoorbeeld in de zorg voor

kleinkinderen en in het vrijwilligerswerk. Onze samenleving is echter erg gericht op

dynamiek, jong zijn, snelheid, vooruitgang en succes. Stilstand is achteruitgang. De

plaats in het productieproces en de arbeidsmarkt bepaalt je maatschappelijke positie. Bij

sollicitaties gaan jongeren voor. In vergelijking daarmee kan ouderdom alleen maar

gezien worden als een proces van achteruitgang en aftakeling. Dan worden ouderen

mensen die het niet kunnen bijbenen, die achterblijven en afhankelijk worden van de

hulpverlening.

Deze vrij negatieve beoordeling van het ouder worden, staat in schril contrast met ande-

re culturen waarin ouderen in de samenleving belangrijke posities innemen in het

bestuur van het land. Door hun levenservaring en wijsheid hebben zij een waardevolle

en specifieke inbreng. Ouder worden heeft zijn eigen ontwikkelingsmogelijkheden.

Ouderen kunnen op enige afstand nieuwe ontwikkelingen beter relativeren en op waar-

de schatten. Zij maken zich minder druk om uiterlijkheden en hebben scherper door

waar het in het leven echt om gaat.

De betekenis die de samenleving aan het ouder worden toekent, komt mede tot uiting

in de plaats van de hulpverlening aan ouderen. Dan rijzen morele vragen als: mag bij de

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 136 12-03-13 10:01

137Relatie met de samenleving, signalering en preventie

keuzes in de hulpverlening het leeftijdscriterium een rol gaan spelen? Hebben jongeren

meer en eerder recht op hulp dan ouderen? Is de samenleving bereid zoveel geld ter

beschikking te stellen aan verpleeg- en verzorgingshuizen dat ouderen daar zelf hun

eigen leefwereld kunnen bepalen en bijvoorbeeld voldoende privacyruimte hebben?

Zijn wij bereid dementerende ouderen zoveel mogelijk zelf hun leven te laten bepalen,

ook al kost dat veel begeleiding?

Een veilige samenleving vol angst

De moderne mens is welvarend, ziet er goed uit, voorzien van een koffiebeker, laptoptas,

smartphone. Hij is druk, druk ,druk, onderweg van zijn werk naar een bruisend sociaal

leven. Hij twittert en facebookt en is alleen tussen zes en acht offline. Hij is reuze flexi-

bel, efficiënt en dynamisch, maar ook neurotisch. Zo typeert hoogleraar Paul Verhaeghe

de moderne mens in zijn boek Identiteit (Verhaeghe, 2012). Het leidt tot veel mensen

met depressies, burn-out of angststoornis. Meer dan een miljoen mensen hebben

ADHD. Tussen 1996 en 2011 steeg het gebruik van antidepressiva in Nederland met

230 procent. Deze stoornissen zijn uitingen van een verziekte samenleving. Depressies

komen vaak voort uit stress op het werk of arbeidsconflicten. Er is een enorme toename

van het medicijngebruik bij kinderen vanwege problemen in de opvoeding. Ouders dur-

ven moeilijk grenzen te stellen, kinderen krijgen via de flatscreen te horen dat zij alles

kunnen krijgen, dat ze perfect kunnen zijn. Lukt je dat niet, dan maken ze elkaar uit

voor loser. Er is in heel de samenleving een verplichting om permanent te genieten, alles

moet leuk zijn. Er ontstaat een illusie dat deze perfectie mogelijk is en die wordt via de

reclame en rolmodellen voortdurend voorgehouden. Dit in tegenstelling tot alle grote

ideologieën en religies uit het verleden waarin je moest leren leven met onvervulde ver-

langens, uitstel van behoeftebevrediging en het ontwikkelen van zelfbeheersing.

Wachtlijsten in de jeugdzorg

In januari 2002 stonden 1770 gezinnen op een wachtlijst voor screening door het

Bureau jeugdzorg en wachtten 632 gezinnen op nader onderzoek door het Advies- en

meldpunt kindermishandeling. Daarnaast stonden 473 families op de lijst voor daghulp,

wachtten 619 kinderen op een plek in een internaat en 474 kinderen op pleegzorg. In

2011 stonden bijna 3000 kinderen langer dan 9 weken op de wachtlijst. Dat zijn er 100

meer dan in 2010. Er wordt een steeds groter beroep op de jeugdzorg gedaan (Trouw, 13

maart 2012).

Hier ligt enerzijds een financieel probleem: hoeveel geld willen wij als samenleving aan

jeugdzorg besteden om de wachtlijsten weg te werken? Anderzijds ligt er een verant-

woordelijkheidsprobleem. In Nederland is het niet gebruikelijk je te bemoeien met

andermans kinderen. Het gezin is heilig. Zelfs in gezinnen waarvan je zeker weet dat

alleen dwang helpt, worden ouders niet altijd door de Raad van de kinderbescherming

gedwongen hulp te accepteren. Het blijkt echter dat vrijwillige hulpverlening niet altijd

werkt. Het lijkt soms dweilen met de kraan open, omdat de overheid zich niet bemoeit

met de opvoeding van kinderen. Dit is de taak van de ouders. Nu heeft iedere ouder

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 137 12-03-13 10:01

138 Ethisch leren denken

recht op kinderen, dus ook ouders waarbij keer op keer de kinderen uit huis worden

geplaatst: verstandelijk gehandicapten, drugsverslaafden, psychiatrisch zieke mensen.

Zou het daarom beter zijn wanneer de overheid zich zou bezighouden met de vraag wie

wel of niet kinderen mogen krijgen? Wie zijn wel en wie zijn geen goede opvoeders? Of

is het voldoende wanneer de overheid preventieve opvoedcursussen aan jonge ouders

aanbiedt? En moet de overheid sneller ingrijpen wanneer het misgaat?

Commercialisering in de hulpverlening

De laatste tijd zien we op verschillende terreinen naast de gesubsidieerde instellingen

ook particuliere instellingen op commerciële basis hulpverlenen, bijvoorbeeld in de

gezinszorg. Deze concurrentie daagt de instellingen uit een zo goed mogelijk hulpverle-

ningsaanbod te doen. Het dwingt tot een goede kwaliteit. Ethisch gezien is dat een

goede zaak. Er zitten echter ook enkele aspecten aan die ethische vragen oproepen. De

eigen financiële bijdrage voor de hulpverlening kan er bijvoorbeeld toe leiden dat

bepaalde vormen van hulpverlening voor kansarme groepen niet meer bereikbaar en

betaalbaar zijn. Dan ontstaat er een tweedeling in de maatschappij. Dat is strijdig met de

belangrijke waarden van gelijkheid en wederkerigheid. Er dreigt een soort tweedeling in

de zorg. Mensen met veel geld kunnen meer van de hulpverlening gebruikmaken dan

mensen met een kleine beurs. Ook kan de subsidiëring per prestatie ertoe leiden dat de

voorgeschreven prestaties kunstmatig worden opgeschroefd. Het gevaar is dan niet

denkbeeldig dat cliënten worden geronseld of dat hulpvragers langer aan het lijntje wor-

den gehouden dan ethisch verantwoord is. De hulpverlening is er niet voor om werkloze

hulpverleners bezig te houden.

10.4 Signalering en preventie als taak van de hulpverlening

De sociale dienstverlener die merkt dat bij heel veel cliënten een bepaalde regeling, bij-

voorbeeld de voordeurdeling, niet goed functioneert, kan daarvoor bij iedere individuele

cliënt opnieuw oplossingen zoeken. Hij kan zoiets ook binnen het team aan de orde

stellen. De dienst kan dan als geheel actie ondernemen naar de gemeente of naar de

rijksoverheid om hier verandering in te brengen.

De werker ontdekt in zo’n geval dat de hulpvraag van de individuele cliënt voortkomt uit

maatschappelijke situaties die voor veel meer cliënten gelden. De werker heeft dan de

ethische plicht een signaal af te geven naar de desbetreffende instantie.

De laatste jaren is steeds duidelijker geworden dat de hulpverlening zich niet alleen kan

beperken tot enkel individuele hulpverlening, omdat die vaak alleen maar ‘oplapwerk’,

symptoombestrijding of niet meer dan een tijdelijk noodverband is. Het is dan slechts

een druppel op een gloeiende plaat. Dat is vooral het geval in situaties waarin hulpvra-

gers het slachtoffer zijn van ontoereikende wetgeving, van structurele tekorten en van

onrechtvaardige ellende in de samenleving. Natuurlijk zal de werker in eerste instantie

oog hebben voor de individuele nood van de cliënt. Daarnaast zal hij meestal samen met

collega’s een signaal afgeven om de structurele kant van het probleem aan te pakken.

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 138 12-03-13 10:01

139Relatie met de samenleving, signalering en preventie

We hebben mondigere professionals nodig

De beroepscode voor de sociaalagogisch werker benoemt de signaleringsplicht niet

expliciet. De toelichting bij deze code stelt wel dat juist sociaalagogisch werkers dienen

op te komen voor de belangen van doelgroepen als geestelijk, lichamelijk en maatschap-

pelijk gehandicapten. Signaleren van zaken die hun belangen tegengaan, is dan een

impliciete norm. De beroepscode voor de jeugdzorgwerker (zie bijlage) omschrijft de

signaleringsplicht wel expliciet.

De sociaal werker doet zijn werk in een samenleving die hem daartoe legitimeert en dat

– via diverse (financiering)vormen – van hem vraagt. Die samenleving mag daarom ook

van hem verwachten dat hij knelpunten of misstanden in zijn werk of in de samenleving

signaleert. Knelpunten of misstanden die (potentiële) cliënten belemmeren om tot hun

recht te komen. Hij stelt die signalen normaal gesproken eerst binnen zijn organisatie

met collega’s en leiding aan de orde, doet zo nodig nader onderzoek en zet daarna –

zoveel mogelijk samen met de leiding – stappen naar buiten. Bijvoorbeeld om bepaalde

bureaucratische procedures of werkvormen die haaks staan op de waarden van het werk

bij de eigen instelling of andere instanties aan de orde te stellen.

VASTGEBONDEN AAN MUUR: BRANDONHet tv-programma ‘Uitgesproken EO’ toonde de achttienjarige verstandelijk gehandicapte Bran-don, die met een riem is vastgeketend aan een muur. Het personeel zou bang zijn voor zijn gedrag. De Tweede Kamer gaat met spoed over dit beleid in instellingen praten en van alle kan-ten volgen commentaren. Terecht, want er zijn genoeg vragen. Maar minstens zo belangrijk is het feit dát het verhaal naar buiten komt. Sociaalagogisch werker Iris Mourits heeft Brandon eerst intern (directie en inspectie) en daarna extern (EO) op de maatschappelijke agenda geplaatst.

Hulpverleners hebben inderdaad de plicht om (grote en kleine) maatschappelijke gebreken en inadequate beleidskeuzes naar buiten te brengen. Maar anno 2011 hebben veel hulpverleners daar moeite mee. Want de druk is groot door belangen en eisen van werkgevers. En die druk neemt onder meer door bureaucratie alleen maar toe. Dit betekent minder professionele ruimte om volgens ethische en kwalitatieve beroepsrichtlijnen te werken. Moet je als werker meebui-gen met interne bureaucratische ‘normen’ of vasthouden aan beroepsnormen?

Iris Mourits gaf aan collega hulpverleners het voorbeeld hoe het moet. Haar verhaal lijkt op dat van maatschappelijk werker (en klokkenluider) Fred Spijkers, die weigerde de weduwe van een militair voor te liegen over de oorzaak van de dood van haar man. Spijkers werd met een psychi-atrische diagnose ontslagen. Uiteindelijk kreeg hij eerherstel.

Ik hoop dat het optreden van Iris Mourits met haar moed om sector en samenleving een spiegel voor te houden wél direct op juiste waarde wordt geschat. Iris Mourits en Fred Spij-kers tonen collega’s, cliënten en samenleving dat beroepsethiek een serieuze zaak is. Hulp-verleners hebben de plicht er alles aan te doen de cliënt zoveel mogelijk tot zijn recht te laten komen. Als dat actie tegen gevestigde belangen inhoudt (bijvoorbeeld van de werkge-ver), dan moet dat. Maar de samenleving in casu de politiek, doet er goed aan die kant van dit verhaal ook tot zich door te laten dringen en hulpverleners die hun ethiek in stand hou-den te beschermen.

Jaap Buitink, de Volkskrant, 2011

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 139 12-03-13 10:01

140 Ethisch leren denken

Signaleren en emancipatie

Emancipatie is de bevrijding uit een als onrechtvaardig ervaren achtergestelde of onderdrukkende situatie door middel van het opheffen of verminderen van de machtsongelijkheid. Emancipatie is gericht op een streven naar basale gelijk­heid met optimale individuele vrijheid en zo weinig mogelijk privileges en dis­criminatie.

Dit houdt in dat de sociaal werker opkomt voor sociale gelijkheid ten koste van ongebrei-

delde individuele vrijheid. Vrijheid wordt nagestreefd voor zover zij ongelijkheid niet

bevordert; gelijkheid wordt nagestreefd voor zover zij onvrijheid niet bevordert De soci-

aal werker staat voor emancipatorische hulpverlening; hij streeft er in zijn handelen

naar dat cliënt(en) zich beter bewust worden van hun maatschappelijke positie en is uit

op het uitbreiden van hun handelingsvermogen.

Emancipatie en integratie liggen dan dicht bij elkaar. De sociaal werker streeft ernaar dat

(potentiële) cliënten in een achtergestelde situatie (meer) aansluiting krijgen bij sociale

verbanden. Dit zonder de eigenheid van cultuur en waarden geweld aan te doen. Inte-

gratie betekent ook ‘ontmoeten’ in de ruimste zin van het woord: een verstandelijk

gehandicapte die gaat werken in een supermarkt zal zich zoveel mogelijk aan moeten

passen aan de normen in dat bedrijf. Maar andere medewerkers in het bedrijf zullen

zich ook moeten aanpassen. Zij zullen hun gehandicapte collega moeten accepteren

met zijn eigenheid en mogelijkheden.

Internethulpverlening is emanciperende hulpverlening

De initiatieven op het gebied van internethulpverlening geven aan dat sociaal werkers

zich inderdaad bewust zijn van de maatschappelijke positie van cliënten en uit zijn op

de uitbreiding van hun handelingsvermogen. Want via nieuwe digitale wegen bereiken

ze ook nieuwe doelgroepen, die op deze manier eerder worden bereikt dan via de regu-

liere weg. Anonieme hulpverlening via internet blijkt in een behoefte te voorzien en

draagt daardoor bij aan emancipatie. Denk bijvoorbeeld aan een doelgroep als chronisch

zieken, die via deze weg beter bereikt worden.

Er bestaan verschillende vormen van internethulpverlening (of welke naam ze ook krij-

gen), zoals digitale hulpverlening, digihulp, e-health, telemedicine, e-mental health,

e-hulp, online hulp en online hulpverlening. De belangrijkste aanleidingen om online

hulpverlening aan te bieden, zijn (Schalken, 2010):

• doelgroepen bereiken die tot nu toe beperkt bereikt werden;

• een effectieve manier van hulpverlening bieden;

• aanbod laten aansluiten op de leefwereld van de doelgroep;

• keuzemogelijkheid bieden naast bestaande vormen van hulpverlening;

• zelfredzaamheid van hulpvragers stimuleren;

• verzorgingsgebied van de organisatie vergroten;

• hulpverlening goedkoper kunnen aanbieden.

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 140 12-03-13 10:01

141Relatie met de samenleving, signalering en preventie

Meer over internethulpverlening is bijvoorbeeld te vinden op www.e-hulp.nl. Wij wijzen

hier nog kort op de beroepsethische kanten van de online hulp. Deze hulp wordt als

anoniem en veilig aangemerkt. Anoniem is het in principe wel, maar over de veilige

kant van internet wordt veel discussie gevoerd. Als aanbieders van internethulpverle-

ning bijvoorbeeld vragen om een postcode en een e-mailadres, kun je je afvragen of die

combinatie echt wel zo veilig is.

Hoewel nog wel eens opgemerkt wordt dat voor internethulpverlening eigenlijk nog

geen beroepsethiek is ontwikkeld, stellen wij dat de beroepscode volledig van toepassing

is op internethulpverlening. Er is geen artikel dat niet van toepassing is. De beroepscode

voor de maatschappelijk werker wijst er – op het gebied van vertrouwelijkheid – op dat

e-mail extra attentie vraagt bij het kunnen realiseren van de artikelen 10 (geheimhou-

ding gegevens in intern automatiseringssysteem) en 12 (blijvend zorgvuldig omgaan

met een toestemming). Het is belangrijk dat sociaal werkers beroepsethische aspecten

van internethulpverlening gaan uitwisselen, om daardoor meer specifieke aandachts-

punten te verzamelen. Vragen bij e-hulp zouden bijvoorbeeld kunnen zijn:

• Hoe kan de wisselwerking met de omgeving van de cliënt voldoende aandacht krij-

gen?

• Welke invloed heeft de deskundigheid van de werker op de professionele relatie?

• Hoe kun je het beste goede informatie over de hulpverlening bieden?

• Hoe kan de rechtspositie van de cliënt worden gewaarborgd?

• Hoe kan worden ingegrepen bij signaleren van geweld?

• Is er een digitale mogelijkheid het dossier in te zien?

Het verzamelen en bespreken van ethische dilemma’s kunnen interessante aankno-

pingspunten bieden over alle beroepsethische aspecten van internethulpverlening.

Voorbeelden van websites voor hulpverlening via internet zijn www.internethulpverle-

ning.nl en www.alcoholdebaas.nl. Maar er zijn er veel meer.

HUlPVRAGEN VIA INTERNET- ‘Ik beleef een heel slecht gevoel als er thuis ruzie is. Ik heb vier zussen en een broer. Daar

klikt het gelukkig nog mee. Met mijn mama klikt het ook nog als ze niet dronken is en mijn papa is gestorven. Mijn mama gaat elke avond op café waardoor ze ons slaat, en ons zelf voor dagen verlaat en we niet weten wat we moeten doen. Waardoor ik me ben beginnen snij-den en drinken, drugs.’

- ‘Ik wil al ongeveer zes maanden dood maar ik weet niet of ik et wel durf. Mijn twee beste vrienden hebben zelfmoord gepleegd zonder hun heb ik egt niks meer behalve mijn vriendje. Hij is de enige reden dat ik nu nog leef maar ja hij woont in een ander land en ik heb hem nog nooit in het echt gezien. Mijn leven is gewoon kut het is waarschijnlijk beter als ik dood ben want het kan niemand iets schelen.’

- ‘Ik word al maandenlang bedreigd via internet door een onbekende jongen. Hij stuurt mails met dreigementen zoals dat hij me komt verkrachten of vermoorden. Het is begonnen sinds ik een vriend heb, die hij ook bedreigd en zelfs bij hem inbreekt op zijn computer. Hij houdt maar niet op en zegt telkens dat hij in de buurt is. Dus dit maakt me nogal bang. Ik zou graag willen weten wat ik eraan kan doen.’

- ‘Ik heb een zoontje van 13 jaar. Het is naar zomer vakantie heel erg veel gebeurd ik ben een zomer vakantie geen moeder meer geen nichtjes een hij ok niet hij is zo depressief hij wil

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 141 12-03-13 10:01

142 Ethisch leren denken

niet meer naar school hij wil liefste dood gaan een ik ben zo moe omdat dat ik niet kan hel-pen want alles wat ik zeg verkeerd hij wil met niemand praten ik ben echt kapot van verdriet ik kan gewoon niet.’

www.internethulpverlening.nl

10.5 Correcte beeldvorming van het beroep

Elke sociaal werker heeft er belang bij dat zijn beroep op een juiste manier naar bui-

ten komt en dat de beeldvorming over het werk klopt. Waarom is dit belangrijk? Ten

eerste om potentiële cliënten een correct beeld te geven van wat ze kunnen verwach-

ten wanneer ze een beroep kunnen of – bij gedwongen hulpverlening – moeten doen

op hulp- en dienstverlening. Daarnaast draagt een correcte beeldvorming bij aan het

bestaansrecht van de organisatie en daarmee van een blijvende financiering. Niet op

de laatste plaats is het belangrijk dat je eigen beroep de aandacht en waardering

krijgt die het verdient. Professionals kunnen op dit gebied samenwerken binnen de

organisatie en binnen de professie. Om deze beroepswaarden in collectief verband

– en collectieve kracht – te realiseren, is het lidmaatschap van een beroepsvereniging

belangrijk.

De in de NVMW verenigde jeugdzorgwerkers namen bijvoorbeeld het initiatief geza-

menlijk een positief tegengeluid te laten horen tegen alle negatieve media-aandacht over

de jeugdzorg. Zij verzamelden ervaringen van collega’s en cliënten en bundelden die in

een gemakkelijk leesbaar boekje met positieve verhalen uit de sector Jeugdzorg (NVMW,

2009). Het boekje haalde zelfs de landelijke media. Enkele citaten eruit:

‘Ik ben gelukkig dat we ons niet laten meezuigen in cynisme en beseffen hoe waar-

devol ons werk is.’

‘Mijn visie is dat de media vooral de negatieve zaken uitgebreid belichten. Maar wie

is er geïnteresseerd in de zaken die goed aflopen, kinderen die goed terechtkomen?

Als ik trots vertel dat ik na een ondertoezichtstelling van twee jaar, met een puber die

zelfs gesloten geplaatst is geweest, ter afscheid heb paardgereden, vallen mensen

echt van hun stoel. Dat deze cliënt mij vertelde dat ze me echt heeft gehaat, maar wel

erg dankbaar en trots is op wat ze bereikt heeft, is een mooi compliment voor mij als

gezinsvoogdijwerker.’

Vanuit de beroepsethiek is het vanzelfsprekend dat je actief bijdraagt aan een goede

beeldvorming over het beroep. Dit kan zowel collectief als individueel. Bijvoorbeeld door

(mee te werken aan) onderzoek of publicaties en het publiceren van leerzame casussen

uit de praktijk. Dit laatste is nuttig voor zowel (beginnende) collega’s als potentiële cliën-

ten en andere mogelijke geïnteresseerden uit de samenleving (politici, samenwerkings-

partners, enzovoort). Bijdragen aan een goede beeldvorming doe je ook als je knelpun-

ten in zorg en welzijn of de samenleving signaleert en op een verantwoorde wijze naar

buiten brengt.

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 142 12-03-13 10:01

143Relatie met de samenleving, signalering en preventie

‘SITUATIES WAARIN WE KOMEN ZIJN NOOIT ZWART-WIT’Het imago van de jeugdzorg is niet altijd goed geweest. Jeugdzorg zou zomaar kinderen uit huis plukken. Of juist ‘uit de neus eten’ als er echt wat aan de hand is. Gezinsvoogd Paul Philip-sen: ‘De situaties zijn altijd complex. Bovendien gun je het kinderen altijd om bij de ouders op te groeien.’

Philipsen is gezinsvoogd bij Bureau Jeugdzorg Flevoland. Hij werkt met gezinnen die onder toe-zicht zijn gesteld (OTS) door de rechter of waarbij de ouders ontheven zijn uit de voogdij. ‘Ik krijg te maken met extreme emoties en zeer complexe problematiek. Situaties waarbij de ont-wikkeling van het kind wordt belemmerd. Mensen hebben geen weet van wat gezinsvoogden soms tegenkomen. Het is heel zwaar werk, maar voor mij ook een uitdaging om er samen met de ouders goed uit te komen.’ (….)

De samenwerking met ouders verloopt niet altijd goed. Soms zie je al bij stap een dat het mis-loopt, stelt Philipsen. ‘Als ik mijn zorgen uit en de ouders bagatelliseren het probleem of werken niet mee, dan zal ik uiteindelijk dwang moeten gebruiken. In het ergste geval moet ik een uit-huisplaatsing aanvragen bij de kinderrechter.’ Dat zijn geen simpele beslissingen, vindt de gezinsvoogd. (…)

Het imago van de jeugdzorg is de afgelopen tijd iets verbeterd, vindt Philipsen. ‘De media presenteren sommige gebeurtenissen nog heel zwart-wit, terwijl het juist aan hen is om nuance aan te brengen.’ De simpele voorstelling van geëscaleerde situaties, daar wordt het werk niet beter van, vindt de voogd. ‘Natuurlijk heeft gedwongen hulpverlening altijd met een vorm van stigmatisering te maken. Gezinnen die te maken krijgen met jeugdzorg krijgen al snel een label opgeplakt en voelen zich weggezet. Dat is lastig, maar we moeten een kind kunnen garanderen dat er voor hem wordt gezorgd en dat hij zich normaal kan ontwikkelen.’

De gezinsvoogd hoopt dat in de toekomst niet wordt getornd aan de verbeteringen die al zijn bereikt in de jeugdzorg. ‘Het is nog onduidelijk of en hoe de verantwoordelijkheid terechtkomt bij de gemeente. De caseload is in de laatste jaren langzaam gedaald van dertig à vijfendertig naar vijftien à zeventien kinderen per voogd. Ik vind dat trouwens nog hoog. We moeten ons goed verantwoorden, maar ook de tijd nemen voor ieder gezin.’

www.zorgwelzijn.nl

10.6 Opdrachten

1 Welke veranderingen hebben de besproken maatschappelijke ontwikkelingen de

laatste tijd veroorzaakt in de instelling waar jij werkt of stage loopt? Welke morele

keuzes zijn daarbij gemaakt?

2 Als leidster van de gezinszorg merk je dat steeds meer mensen die samenleven met

een dementerende oudere, huishoudelijke hulp aanvragen. De zorg voor de demen-

terende vader of moeder valt hen zwaar. Jij merkt echter dat het geven van huishou-

delijke hulp niet een passende hulpverlening is. Het probleem zit in de onmacht om

de dementerende vader of moeder op te vangen. De familieleden voelen zich vaak

schuldig, voelen zich tekortschieten en denken dat het aan hen zelf ligt. Verschil-

lende gezinsverzorgsters hebben dit signaal bij jou als leidinggevende afgegeven.

Wat doe jij?

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 143 12-03-13 10:01

144 Ethisch leren denken

3 Stel dat in de instelling waar jij werkt of stage loopt het budget met 10 procent wordt

verminderd. Jij zit in de commissie die een voorstel moet maken om deze bezuini-

ging door te voeren. Op welke onderdelen ga jij de hulp- en dienstverlening vermin-

deren en op grond van welke argumenten?

4 Welke taken heeft in jouw sector de professionele hulpverlening overgenomen van

de vrijwilligers? Hoe is de afstemming tussen deze twee op dit moment en hoe oor-

deel je daarover?

5 ‘Hoe meer professionele hulpverlening, hoe meer mensen er een beroep op doen.’

Zij doen minder zelf. In hoeverre gaat die stelling op in jouw sector?

6 Signaleren is niet alleen een taak van de individuele hulpverlener maar ook van het

team en de instelling. Op welke wijze wordt daar in jouw werkplek vorm aan gege-

ven?

7 Is er in jouw sector een vorm van commerciële hulpverlening? Is dat beroepsethisch

gezien een vooruitgang? Geef argumentatie.

8 Zoek meer websites die internethulpverlening aanbieden dan in dit hoofdstuk

genoemd zijn en wat zij zeggen over aspecten van privacy en vertrouwelijkheid

Formuleer je eigen mening over beroepsethiek en internethulpverlening

9 Noem vier redenen waarom een goede beeldvorming over je werk belangrijk is. Geef

ook aan waarom een hulpverlener daar zelf een eigen verantwoordelijkheid in heeft

en wat daarbij het belang van een beroepsvereniging is.

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 144 12-03-13 10:01

145literatuurlijst

Literatuurlijst

Arend, A. van der (1997). Ethisch zorg verlenen. 3e druk. Nijkerk.

Bauduin, D., & Kanne, M. (2010). Tijd voor reflectie. Amsterdam: SWP.

Bergmans, R. (2001). Kwaliteit van dwang en drang in de psychiatrie. Eindrapport GGZ

Nederland.

Boerman, R., & Ebskamp, J. (2002). Een waardevolle leraar. Baarn: HBuitgevers.

Buitink, J.A. (2011). Vastgebonden aan muur. Volkskrant, 20 januari.

Buitink, J., & Ebskamp, J. (2012). Beroepscode voor de jeugdzorgwerker. Utrecht: NVMW.

Buitink, J., Ebskamp, J., & Groothoff, R. (2012). Moresprudentie. Amersfoort: Thieme-

Meulenhoff.

Dohle, M. (1999). Opvoeden tot moreel besef. Heemstede: Esstede.

Drost, J. (2002). Morele paniek over opvoeding en criminaliteit onterecht. SPH, tijd-

schrift voor sociaal pedagogische hulpverlening, 46(juni), 22-27.

Dunning, A.J. (1991). Kiezen en delen. Rijswijk: Ministerie van WVC.

Ebbers, S. (2002). Seksualiteit en seksueel misbruik. Baarn: HBuitgevers.

Ebskamp, J., & Kroon, H. (1999). Beroepsethiek voor sociale & pedagogische hulpverlening.

Nijkerk.

Ebskamp, J. (2012). Basisboek Beroepsethiek voor Social Work. Amersfoort: ThiemeMeu-

lenhoff.

Heyl, B. (1993). Interculturele samenwerking in gezondheidszorg en dienstverlening. Baarn.

Jansen, J.H.G. (2007). De nieuwe code gedecodeerd. Nijkerk: HBuitgevers.

Kolen, M. (2001). Zingeving en ethiek in de jeugdzorg. Maarssen: Elsevier.

Lans, J. van der (2008). Ontregelen. De herovering van de werkvloer. Amsterdam: Augus-

tus.

Manschot, H. & Dartel, H. van (2003). In gesprek over goede zorg. Amsterdam: Boom.

Nussbaum, M. (1999). Wat liefde weet. Emoties en moreel oordelen. Amsterdam: Boom.

Nationaal Ziekenhuis Instituut (1992). Ethiek in de top. Utrecht.

NVMW (2009). Gewoon Professioneel. Positieve verhalen uit de sector Jeugdzorg. Utrecht:

Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers.

Oosterik, H., & Schilder, L. (2001). Leren van dilemma’s in de onvrijwillige hulpverlening.

Arnhem.

Rothfusz, J. (2008). Ethiek in sociaal-agogische beroepen. Amsterdam: Pearson Education.

Roumen, T. (1988). Ethos en Eros. Kampen.

Sandel, M.J. (2010). Rechtvaardigheid. Wat is de juiste keuze? Utrecht: Ten Have.

Savater, F. (1996). Het goede leven. Utrecht: Bijleveld.

Schaaf, J. (2002). Dilemma’s en keuzes. Damon.

Schalken, F. (2010). Handboek online hulpverlening. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

Struijs, A., & Brinkman, F. (1996). Botsende waarden. Utrecht: NIZW.

Tenwolde, H. (1993). Met alle respect. Nijkerk.

Tonkens, E. (2008). Mondige burgers, getemde professionals. Amsterdam: Van Gennep.

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 145 12-03-13 10:01

146 Ethisch leren denken

Verhaeghe, P. (2012). Identiteit. Amsterdam: De Bezige Bij.

Verhagen, A.(1999). Communiceren over morele dilemma’s. Amsterdam: Elsevier/Tijd-

stroom.

Widdershoven, G.A.M., & Abma, T.A. (2008). Hulp en dwang vanuit zorgethisch per-

spectief. Justitiële Verkenningen, 8(3).

Internetsites:

www.alcoholdebaas.nl

www.casusconsult.nl

www.ethiek.nl

www.euthanasie.pagina.nl

www.metwaardenhelen.nl

www.nvmw.nl

www.nvve.nl

www.wetwegwijzer.nl

www.nrc.nl

www.volkskrant.nl

www.intermediar.nl

www.internethulpverlening.nl

www.privacy.pagina.nl

www.internetprivacy.nl

www.parnassia.nl

www.minjust.nl

www.rechter.kub.nl

www.zorgwelzijn.nl

www.zorgethiek.nl

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 146 12-03-13 10:01

147Bijlage: Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker

Bijlage: Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker

InleidingIdeaal

Jeugdzorg is een kwestie van beschaving. Wie in de jeugdzorg werkt, in welk beroep dan

ook, draagt namens de samenleving en de overheid zorg voor jeugd en jongeren. Bijvoor-

beeld als hun eerst verantwoordelijke ouders of verzorgers daarom vragen of daartoe niet

of onvoldoende in staat zijn. Opdat de fundamentele kinderrechten van deze kwetsbare

jonge mensen gerespecteerd worden en zij tot hun recht komen; Opdat zij beschermd

worden als dat nodig is; Opdat zij optimaal de kans krijgen zich te ontwikkelen tot gezon-

de zelfstandige mensen die verantwoordelijkheid kunnen dragen voor zichzelf, anderen

en de samenleving. De centrale doelstelling bij dit alles is om voor de jeugdige te komen

tot veiligheid, bescherming en ontwikkeling. Hoe moeilijk haalbaar dit soms ook kan

zijn. Dit is het ideaal van de jeugdzorg waar we als samenleving naar streven.

Inspiratiebron, leidraad en toetssteen

Goed werk in de jeugdzorg getuigt van professionele deskundigheid en vindt plaats bin-

nen de geldende wettelijke kaders. Daarnaast komt goed werk in de jeugdzorg overeen

met de beroepsethische opvattingen die professionals in de sector er op na houden. De

Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker vormt daarvan een bindende uitdrukking, zodat

sprake is van een (met name beroepsethische) consensus binnen de jeugdzorg.

Wie in de jeugdzorg werkt en lid is van de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk

werkers/NVMW en/of geregistreerd staat in het Beroepsregister van Agogisch en Maat-

schappelijk werkers/BAMw neemt deze Beroepscode voor Jeugdzorgwerker als inspira-

tiebron, leidraad en toetssteen voor eigen morele reflectie en oordeelsvorming omtrent

zijn beroepsmatig handelen en zijn werkhouding. Hij is bereid zich tegenover cliënten,

collega’s, leidinggevenden en de samenleving te verantwoorden in termen van de

beroepscode. Hij is door zijn lidmaatschap en/of registratie toetsbaar middels het tucht-

recht, wanneer tuchtrechtelijke toetsing van zijn handelen en houding als jeugdzorg-

werker gevraagd wordt.

De beroepscode voor de Jeugdzorgwerker vormt geen handleiding met precieze richtlijnen,

maar is een ethische leidraad die professionals vanuit hun verantwoordelijkheid aanzet tot

continue nadenken over het professionele handelen. De code staat naast wet- en regelge-

ving, richtlijnen en organisatorische kaders. Vanzelfsprekend kunnen tussen deze kaders

spanningen ontstaan. De beroepscode kan deze spanningen niet wegnemen of uitsluiten.

Het behoort tot de professionele vaardigheden om in dit spanningsveld te opereren.

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 147 12-03-13 10:01

148 Ethisch leren denken

Kernkwaliteiten en voorwaarden

Wie werkt in de jeugdzorg kan te maken krijgen met ingewikkelde situaties en moeilijke

vragen. Het getuigt van professionaliteit om daar goed mee om te gaan. Een professio-

nele jeugdzorgwerker beschikt over de competenties die in het competentieprofiel van

de jeugdzorgwerker(3) geformuleerd zijn. Daarnaast beschikt een jeugdzorgwerker over

professionele en persoonlijke kwaliteiten, zoals:

• Betrokkenheid bij het welzijn en de ontwikkeling van jeugd en jongeren en hun soci-

ale omgeving.

• Betrouwbaarheid voor cliënten en relevante anderen.

• Moed om, zo nodig, lastige beslissingen te nemen en om er doortastend naar te han-

delen.

• Bezonnenheid en zelfstandig oordeelsvermogen om bij tegenstrijdige belangen en

conflicterende normen en waarden, afgewogen en te verantwoorden beslissingen te

nemen, in overleg met cliënten en in samenspraak met collega’s. Daarbij is het ideaal

van de jeugdzorg richtinggevend.

Met deze kernkwaliteiten kunnen jeugdzorgwerkers hun verantwoordelijkheid nemen

voor goede jeugdzorg. Voorwaarde is wel dat ze de ruimte en het vertrouwen krijgen om

naar eigen deskundig inzicht te oordelen en te handelen. Dat zij de eigen kracht en

verantwoordelijkheid van jeugdigen, hun ouders/opvoeders en andere betrokkenen

serieus nemen en stimuleren en dat ze de volmacht van de samenleving en de overheid

krijgen. In het competentieprofiel ‘jeugdzorgwerker’ wordt beschreven welke compe-

tenties de jeugdzorgwerker dient te hebben om zijn werk adequaat uit te voeren. In deze

Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker wordt beschreven welke onderliggende waarden

en normen hieraan ten grondslag liggen, wat er van een beroepskracht mag worden

verwacht en welke intenties en principes een beroepskracht dient te bezitten. Beroeps-

code en competentieprofiel vullen elkaar aan. Ondanks alle kwaliteitsmaatregelen kan

nooit worden voorkomen dat er toch dingen misgaan. Wij leven niet in een totaal maak-

bare samenleving, dus ook niet in een totaal maakbare jeugdzorg.

Landschapskenmerken van de jeugdzorg

De jeugdzorg heeft enkele kenmerken die de beroepsethiek, respectievelijk het gehele

beroepsmatig handelen in deze sector een eigen kleur geven. Ze hangen mede samen

met de professionele relatie tussen jeugdzorgwerkers, cliënten en hun sociale omge-

ving:

• De jeugdige cliënt maakt bijna altijd deel uit van een sociale omgeving met andere

mensen, in het bijzonder met ouders, verzorgers en eventueel andere gezinsleden.

De wettelijke vertegenwoordigers hebben daarbij een specifieke zorgverantwoorde-

lijkheid voor en gezag over de jeugdige cliënt. Ook genoemde mensen uit die sociale

omgeving kunnen cliënt zijn van de jeugdzorgwerker.

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 148 12-03-13 10:01

149Bijlage: Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker

• Wie ook de cliënt is van de professional en welke specifieke zorgverantwoordelijkheid

voor en gezag over het kind deze cliënt ook heeft, voor de jeugdzorgwerker vormen,

mede gelet op het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), in

het bijzonder artikel 3, de belangen van het kind de eerste overweging.

• Jeugdzorg speelt zich bij uitstek af op het speelveld van meerdere, vaak tegenstelde

belangen. Wanneer de jeugdzorgwerker niet alleen de jeugdige maar ook leden uit

bijvoorbeeld het gezinssysteem als cliënt heeft, neemt hij een houding aan van meer-

voudige partijdigheid. Dat betekent dat hij in dergelijke gevallen het gemeenschap-

pelijk belang van het gezin behartigt, maar daarbij de belangen van het kind voorop

stelt zonder die van andere leden van het gezin uit het oog te verliezen. Zo zal bijvoor-

beeld een gezinsvoogd die een Ondertoezichtstelling (OTS) professioneel uitvoert

deze houding van meervoudige partijdigheid aannemen.

• De professionele relatie tussen de jeugdzorgwerker en zijn cliënt(en) ontstaat lang

niet altijd voor vrije keus en op initiatief van de cliënt(en) zelf. Jeugd en jongeren die

bescherming nodig hebben, kunnen bijvoorbeeld ook cliënt worden zonder daar zelf

om gevraagd te hebben. Regelmatig ontstaat een professionele relatie door een door

de rechter opgelegde maatregel en zijn cliënten niet vrij deze op eigen initiatief te

verbreken. Dit geldt in het bijzonder voor jeugdzorgwerkers in de justitiële hulp- en

dienstverlening; zoals bij beperking van het ouderlijk gezag door de kinderrechter, bij

informatie uitwisseling in strafrechtelijk kader of bij adviezen voor het Hof of recht-

bank in gezags- en omgangszaken.

• Het gezag dat de professionele jeugdzorgwerker heeft in verhouding tot zijn cliënt(en)

berust in belangrijke mate op zijn professionele deskundigheid. Wanneer de jeugd-

zorgwerker echter op gezag van autoriteiten optreedt, is hij/zij een jeugdzorgwerker

met bestuursrechtelijke bevoegdheden. Of cliënten dat nu erkennen of niet. Een

begeleider in de gesloten jeugdzorg of justitiële jeugdinrichting werkt bijvoorbeeld

met jongeren die daar op gezag van de (kinder)rechter verblijven.

• In de jeugdzorg is vaak sprake van ketenzorg waarbij achtereenvolgens verschillende

hulpverleners en professionele relatie met dezelfde cliënt(en) aangaan. Daarnaast komt

het vaak voor dat verschillende professionals tegelijkertijd een professionele relatie met

dezelfde cliënt(en) aangaan. Goede samenwerking, informatie-uitwisseling en overdracht

is bij een dergelijke ‘meervoudige professionaliteit’ van groot belang. Vertrouwelijkheid

tussen elk van de betrokken professionals en zijn cliënt(en) is dat echter ook. Meervou-

dige professionaliteit in de jeugdzorg vereist daarom zorgvuldige regie, goede afstem-

ming en transparante verdeling en toeschrijven van (eind)verantwoordelijkheden.

• In de jeugdzorg zijn meerdere beroepen actief in verschillende voorzieningen en

functies. Deze functie hebben ieder hun unieke karakter en focus. Zo zijn sommige

jeugdzorgwerkers hoofdzakelijk preventief bezig om op voorhand te voorkomen dat

er problemen ontstaan, zij bieden gezinnen ondersteuning bij de opvoeding. Andere

jeugdzorgwerkers zijn hoofdzakelijk bezig de hulpvraag helder te krijgen en de

gewenste hulp- of dienstverlening vast te stellen, bijvoorbeeld door middel van een

indicatiebesluit of advies aan de (kinder)rechter. Weer andere jeugdzorgwerkers hou-

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 149 12-03-13 10:01

150 Ethisch leren denken

den zich primair bezig met het uitvoeren van interventies om een onwenselijke situ-

atie op te lossen (zie competentieprofiel jeugdzorgwerker pagina 18). De beroepsethi-

sche normen in deze beroepscode zijn onverminderd van toepassing op alle taken.

Deze kenmerken samen maken de jeugdzorg tot een gecompliceerd beroepsethisch

landschap, op macro en op micro (instellingsniveau). Als de jeugdzorgwerker over de

genoemde kernkwaliteiten beschikt kan hij goed werk verrichten in dit landschap.

Tuchtrechtspraak in de jeugdzorg

Het klachtrecht in de jeugdzorg is geregeld in de Wet op de Jeugdzorg. Door het indie-

nen van een klacht kan een cliënt opkomen voor zijn belangen, met een beoogd positief

effect op de kwaliteit van de zorg. Dit kunnen klachten zijn over procedures of gedragin-

gen van alle voor de betreffende organisatie werkzame personen. Een goede interne

klachtbehandeling voorkomt verdere stappen van de cliënt. Als cliënten daarna of daar-

naast het idee hebben dat specifiek jeugdzorgwerkers niet werken of handelen conform

hun beroepswaarden, zoals vastgelegd in deze beroepscode, dan kunnen ze een schrif-

telijke klacht indienen bij het College van Toezicht van de NVMW – een onafhankelijk

tuchtcollege waar klachten over jeugdzorgwerkers worden behandeld.

Met tuchtrechtspraak borgen professionals zelf de kwaliteit van hun beroepsuitoefe-

ning. Door de tuchtrechtspraak voor jeugdzorgwerkers die lid zijn van de beroepsvereni-

ging NVMW en/of ingeschreven zijn in het BAMw-register te bundelen, wordt eenheid

en transparantie van kwaliteitsborging in de sector en een gelijke beoordeling van jeugd-

zorgwerkers nagestreefd, ongeacht of ze nu een opleiding maatschappelijk werker of

sociaal agogisch werker hebben.

Er is nauwe verwantschap tussen deze Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker en de gene-

rieke beroepscodes voor respectievelijk de maatschappelijk werker en de sociaal agogisch

werker. Veel jeugdzorgwerkers hebben een opleiding maatschappelijk werker of sociaal

agogisch werker. Bij de ontwikkeling van deze code is daarom gebruik gemaakt van beide

beroepscodes. De inhoud en indeling van de artikelen komt bijvoorbeeld in grote lijnen

overeen met de volgorde en inhoud van artikelen uit die beroepscodes. Tuchtrechtspraak

voor jeugdzorgwerkers zal alleen toetsen op grond van de artikelen uit de Beroepscode voor

de Jeugdzorgwerker en niet op grond van verwante artikelen uit andere beroepscodes.

Ethische leidraad

In de beschrijving van de inhoud van deze beroepscode worden artikelsgewijs normen

geformuleerd voor de jeugdzorgwerker. Bij de tuchtrechtelijke toetsing voor geregis-

treerde jeugdzorgwerkers zijn deze normen leidend. Deze Beroepscode voor Jeugdzorg-

werker functioneert niet alleen als tuchtrechtelijk toetsingsinstrument, maar bovenal

ook als ethische leidraad bij het werk in de jeugdzorg. Zo bezien is deze beroepscode

geënt op de beroepsethiek van maatschappelijk werkers en sociaal agogisch werkers.

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 150 12-03-13 10:01

151Bijlage: Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker

Leeswijzer

Met de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker is het mogelijk om de beroepspraktijk te

duiden aan de hand van artikelen verdeeld over zes hoofdstukken, waarbij de volgorde

niets zegt over de belangrijkheid van de artikelen. In sommige hoofdstukken zijn artike-

len op basis van verschillende deelaspecten gegroepeerd. Het is voor de toepassing van

de beroepscode van belang de artikelen in hun onderlinge samenhang te lezen. Per

artikel wordt onderscheid gemaakt tussen de gedragsregel in strikte zin en een daarmee

nauw verbonden toelichting. Bij het lezen van de artikelen is kennisname van de verkla-

rende begrippenlijst raadzaam.

1 AlgemeenA Jeugdige cliënt tot zijn recht laten komen

De jeugdzorgwerker bevordert dat de jeugdige cliënt in zijn opvoeding en ontwikkeling

tot zijn recht komt en werkt daartoe samen met diens sociale omgeving.

Toelichting

• Meer nog dan voor volwassen cliënten is de sociale omgeving voor het welzijn en de

ontwikkeling van jeugd en jongeren van groot belang.

De jeugdzorgwerker verstaat onder het bevorderen van het tot zijn recht komen van

de cliënt dat hij en diens sociale omgeving actief bijdraagt aan een zo groot mogelijke

eigen verantwoordelijkheid, respectievelijk zelfredzaamheid van de cliënt.

De jeugdzorgwerker baseert zich zoveel mogelijk op de eigen kracht van de jeugdige

en diens sociale omgeving.

B Bevordering deskundigheid

De jeugdzorgwerker oefent zijn beroep deskundig uit op basis van actuele kennis en in

nauwe aansluiting op ontwikkelingen in de jeugdzorg.

Toelichting

• De jeugdzorg is sterk in ontwikkeling. Dit vraagt van de jeugdzorgwerker speciale

aandacht om recente kennis, inzichten en maatschappelijke behoeften bij zijn des-

kundigheidsbevordering te betrekken. Met name de groeiende culturele verscheiden-

heid vraagt extra aandacht. Het deskundig uitoefenen van het beroep is gebaseerd op

de beroepsstandaard.

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 151 12-03-13 10:01

152 Ethisch leren denken

C Bereid iedere cliënt te helpen

De jeugdzorgwerker toont ten aanzien van iedere cliënt gelijke bereidheid te helpen bij

opvoedings- en ontwikkelingsvragen.

Toelichting

• Gelijke bereidheid impliceert dat iedereen gelijke kansen behoort te krijgen tot het

aangaan van een professionele relatie. Dit betekent dat de jeugdzorgwerker geen

onderscheid maakt op grond van ras, etniciteit, seksuele geaardheid, aard van de pro-

blemen, geslacht, handicap, ziekte, levens- of politieke overtuiging bij het aangaan

van de relatie.

• Gelijke bereidheid impliceert ook dat de jeugdzorgwerker zelf het initiatief kan

nemen voor het aangaan van een professionele relatie.

D Bevorderen van het vertrouwen in de jeugdzorg

De jeugdzorgwerker bevordert door het naleven van de beroepsnormen – en door daar

persoonlijk verantwoording over af te leggen – het vertrouwen in de jeugdzorg.

Toelichting

• De jeugdzorg wordt gekenmerkt door een gecompliceerd beroepsethisch landschap

(zie inleiding). Daarom is het belangrijk dat elke jeugdzorgwerker zich bewust is van

zijn verantwoordelijkheid een bijdrage te leveren aan het vertrouwen in de jeugdzorg.

De basis voor die bijdrage ligt in het werken vanuit de beroepswaarden en –normen,

zoals geformuleerd in de beroepsstandaard.

• De jeugdzorgwerker legt verantwoording af over de naleving van dit artikel conform

met name artikel S.

2 Relatie met de jeugdige cliënt en ouders/opvoeders

E Respect

De jeugdzorgwerker respecteert de persoon van:

• de jeugdige cliënt met diens kwetsbaarheid, groeiende zelfstandigheid en eigen ver-

antwoordelijkheid;

• de ouder/opvoeder met zijn eigen verantwoordelijkheid en opvoedingsvisie, voor

zover niet in strijd met wettelijke kaders.

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 152 12-03-13 10:01

153Bijlage: Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker

Toelichting

• ‘Respect’ kan in situaties waarin het welzijn van kwetsbare jeugdigen wordt bedreigd

ook actieve ‘bescherming’ betekenen.

• De jeugdzorgwerker zal – ook in geval van ontheffing uit de ouderlijke macht – bin-

nen de wettelijke kaders zoeken naar mogelijkheden om de ouderrol vorm te geven.

• Indien de rechter het gezag van de ouders heeft beperkt, blijft de jeugdzorgwerker

binnen de wettelijke kaders zoeken naar mogelijkheden om de ouderrol vorm te

geven.

• De jeugdzorgwerker respecteert dat ieder gezin binnen de grenzen van de wet eigen

keuzes maakt in de opvoeding en ontwikkeling van jeugdigen.

F Informatievoorziening over de hulp- en dienstverlening

De jeugdzorgwerker verschaft de jeugdige cliënt en diens wettelijke vertegenwoordigers

de voor een goede professionele relatie relevante informatie, zoveel mogelijk in een voor

de cliënt(en) begrijpelijke taal.

Toelichting

• Het verschaffen van informatie vindt plaats op basis van wetgeving, kwaliteitskaders,

instellingsbepalingen en beroepswaarden. Met informatie op basis van beroepswaar-

den wordt ten minste bedoeld:

– de mogelijkheden en vormen van de hulp- en dienstverlening en eventuele kosten;

– informatie over deze Code en het daaraan gekoppelde Tuchtrecht;

– de (rechts)positie van de cliënt (met name in de gedwongen (jeugd)hulpverlening

of jeugdzorg), zoals privacy, dossier en klachten;

– informatie over in- of externe ketensamenwerkingsverbanden (met als consequen-

tie dat mogelijk meerdere professionals een relatie aan kunnen gaan met de cliënt);

– informatie over wie waar voor verantwoordelijk is.

• Alle informatievoorziening vindt plaats in voor de cliënt(en) zoveel mogelijk begrijpe-

lijke en duidelijke taal en in afstemming met de sociale omgeving, zoals bedoeld in

artikel A; daarbij gaat de jeugdzorgwerker na of de jeugdige cliënt en diens wettelijke

vertegenwoordigers de informatie hebben begrepen.

G Overeenstemming/instemming omtrent hulp- en dienstverlening

De jeugdzorgwerker overlegt met de jeugdige cliënt en/of met diens ouders/opvoeders

om tot overeenstemming/instemming te komen over de hulp- en dienstverlening of

andere (wettelijk opgelegde) taken.

Toelichting

• In geval van door de rechter opgelegde jeugdzorg, bijvoorbeeld een gedwongen plaat-

sing, is er meestal geen sprake van overeenstemming/instemming.

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 153 12-03-13 10:01

154 Ethisch leren denken

• Waar mogelijk zal de jeugdzorgwerker bij de jeugdige cliënt (en zo nodig diens

ouders/opvoeders en andere betrokkenen) proberen een proces op gang te brengen

met als doel mee te werken aan de hulp- en dienstverlening.

• Wettelijk bepaalde leeftijdsgrenzen bepalen of de jeugdzorgwerker met de jeugdige

cliënt zelf en/of met diens wettelijke vertegenwoordiger(s) overlegt.

H Macht en afhankelijkheid in de professionele relatie

De jeugdzorgwerker wendt het gezag en de invloed die hij ten opzichte van cliënt(en)

heeft ten positieve aan en misbruikt deze niet. Hij is zich er van bewust dat de (jeugdige)

cliënt mogelijk zeer afhankelijk van hem is.

Toelichting

• De professionele relatie tussen jeugdzorgwerker en jeugdige cliënt is meer nog dan

de professionele relatie met een volwassen cliënt asymmetrisch, zeker in het geval

van gedwongen hulpverlening. De jeugdzorgwerker heeft gezag en invloed, de jeug-

dige cliënt is (soms) sterk van hem afhankelijk.

• Mocht het gebruik van fysieke machtsmiddelen als uiterste middel noodzakelijk zijn,

dan verantwoordt en beargumenteert de jeugdzorgwerker dit als zijnde geen machts-

misbruik.

I Beëindiging van de professionele relatie

De jeugdzorgwerker is verantwoordelijk voor een zorgvuldige afsluiting van de hulpver-

lening als hij niet (meer) kan voldoen aan de hulpvraag. Hij verantwoordt zijn beslissing

tegenover de cliënt, begeleidt deze eventueel bij een verwijzing en is bereid tot nazorg.

Toelichting

• Onder een ‘zorgvuldige afsluiting van de hulpverlening’ wordt verstaan dat de jeugd-

zorgwerker de hulpverlening niet onnodig laat voortduren als voldoende aan de hulp-

vraag is voldaan en dat hij er op toeziet dat de cliënt met voldoende eigen verantwoor-

delijkheid en zelfredzaamheid tot zijn recht kan komen (zie artikel A).

• Met name in de jeugdzorg is sprake van een grote mate van afhankelijkheid in de

relatie tussen jeugdige cliënt en hulpverlener. Een zorgvuldige afsluiting betekent

onder andere dat de jeugdzorgwerker vanuit vakmatig of persoonlijk oogpunt de

grenzen van zijn mogelijkheden bewaakt in relatie tot datgene wat de cliënt vraagt of

nodig heeft.

• Onder het niet meer kunnen voldoen aan de hulpvraag wordt ook verstaan dat de

jongere meerderjarig is geworden, een kinderbeschermingsmaatregel is opgeheven

of een justitiële titel wordt beëindigd, bijvoorbeeld in geval van schorsing, voorlopige

hechtenis of niet verlengen van een ‘Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdi-

gen’(zogenaamde pij-maatregel).

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 154 12-03-13 10:01

155Bijlage: Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker

• De jeugdzorgwerker geeft in zijn verantwoording over de beslissing aan de cliënt aan

in welke mate de afsluiting of verwijzing bijdraagt aan het belang van de jeugdige

cliënt.

J Vertrouwelijkheid

De jeugdzorgwerker behandelt informatie over de jeugdige cliënt, diens ouders/opvoe-

ders en hun omstandigheden vertrouwelijk.

• Hij informeert of zijn cliënt in geval van door wet- en regelgeving verplichte rappor-

tage aan of overleg met derden.

• Hij vraagt toestemming aan zijn cliënt en/of aan zijn wettelijke vertegenwoordiger als

hij meent dat het noodzakelijk is om met derden vertrouwelijke informatie uit te wis-

selen.

• Toestemming is in het geval van een (voorbereiding of uitvoering van een) kinderbe-

schermingsmaatregel of opname in een justitiële jeugdinrichting niet vereist.

Toelichting

• De doorgaans grotere kwetsbaarheid en afhankelijkheid van de jeugdige cliënt legt

extra nadruk op vertrouwelijkheid.

• Wettelijk bepaalde leeftijdsgrenzen bepalen of de jeugdzorgwerker aan de jeugdige

cliënt zelf en/of aan diens wettelijke vertegenwoordiger(s) toestemming vraagt.

• De jeugdzorgwerker legt uit waarom en aan wie gegevens (moeten) worden verstrekt,

voor zover nodig voor het realiseren van de overeengekomen doelstelling van de hulp-

verlening.

• De jeugdzorgwerker wisselt slechts cliëntgegevens uit in overleg- en samenwerkings-

contacten, indien de andere hulpverleners eveneens een functionele professionele

relatie met dezelfde cliënt hebben en de cliënt hiervan op de hoogte is, bijvoorbeeld

bij overleg binnen de instelling.

• Bij externe samenwerkings- en overlegsituaties vindt verstrekking van informatie

plaats op basis van toestemming van de cliënt (of wettelijke vertegenwoordiger) en

voor zover noodzakelijk voor de te bieden hulp of het afstemmen van de hulp.

• Krijgt de jeugdzorgwerker geen toestemming voor dit overleg, of kan toestemming

niet worden gevraagd, dan verstrekt hij slechts gegevens van een cliënt aan een derde

indien:

– de cliënt of een gezinslid in een ernstige situatie verkeert en dringend op hulp of

bescherming is aangewezen en

– deze hulp en bescherming alleen kan worden gerealiseerd door het aan een derde

verstrekken van informatie (zie hierover ook artikel K).

• In het kader van justitiële hulp- en dienstverlening vindt overleg plaats, zoals is gere-

geld in de Wet Bescherming Persoonsgegevens (met in achtneming van het eerste

punt van dit artikel).

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 155 12-03-13 10:01

156 Ethisch leren denken

K Vermoeden kindermishandeling

De jeugdzorgwerker bespreekt een vermoeden van fysieke, seksuele en/of psychische

kindermishandeling met de betrokken minderjarige en relevante betrokkenen uit het

cliëntsysteem, tenzij dit alles niet in het belang van de minderjarige is.

Toelichting

• De jeugdzorgwerker handelt bij een vermoeden van fysiek of psychisch geweld con-

form de beroepsstandaard (met name: voert relevant overleg).

• De jeugdzorgwerker past de geldende meld code toe als het vermoeden blijft bestaan

of wordt bevestigd en meldt zijn vermoeden bij een regulier meldpunt.

L Beroep op plicht om vertrouwelijk om te gaan met informatie

De jeugdzorgwerker doet indien hij door een rechter als getuige wordt opgeroepen een

beroep op zijn plicht om vertrouwelijk om te gaan met informatie over de cliënt, indien

hij meent dat hij daartoe, alle belangen afwegend, verplicht is.

Toelichting:

• De rechter beoordeelt of de jeugdzorgwerker terecht een beroep doet op zijn plicht

om vertrouwelijk om te gaan met informatie over zijn cliënt.

M Verslaglegging/dossiervorming

De jeugdzorgwerker geeft de jeugdige cliënt desgevraagd de gelegenheid tot inzage in

en aanvulling of correctie van het dossier, voor zover nodig na overleg met en instem-

ming van de ouder(s) en/of wettelijke vertegenwoordiger(s).

Toelichting:

• Verslaglegging en dossiervorming vinden plaats conform de beroepsstandaard.

• Bij het toepassen van deze norm weegt de jeugdzorgwerker zorgvuldig af of inzage in

het dossier er toe bijdraagt dat de jeugdige cliënt tot zijn recht komt.

• Bij aanvullingen en/of correcties (inclusief verwijderingen) van tekst in het dossier,

geeft de jeugdzorgwerker aan van wie aanvullingen en/of correcties afkomstig zijn.

• De jeugdzorgwerker let er op dat de cliënt geen privacygevoelige informatie over der-

den in het dossier kan inzien.

• Afhankelijk van de leeftijd van de jeugdige cliënt worden ouder(s) en/of wettelijke

vertegenwoordiger(s) wel of niet betrokken bij de inzage in het dossier.

• Met name in de vrijwillige hulp- en dienstverlening wordt de cliënt in de informatie-

verschaffing attent gemaakt op de mogelijkheid tot inzage. Dit wordt veelal geregeld

in het kader van kwaliteitsbeleid.

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 156 12-03-13 10:01

157Bijlage: Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker

• In de gedwongen hulpverlening kan op basis van wettelijke bepalingen worden afge-

weken van deze norm. De wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en specifieke

regels in strafrechtzaken gelden als minimumgrens bij het kunnen voldoen aan dit

artikel.

3 Samenwerking in de hulp- en dienstverlening

N Samenwerking in de hulp- en dienstverlening

De jeugdzorgwerker zet zich in voor een goede en efficiënte samenwerking en een dui-

delijke verdeling van de verantwoordelijkheden en draagt daarmee bij aan een transpa-

rante en eenduidige regie van de hulpverlening.

Toelichting:

• In de jeugdzorg is sprake van ketenhulpverlening. Mede gelet op de extra afhankelijke

positie van de jeugdige cliënt heeft de jeugdzorgwerker mede de verantwoordelijk-

heid om er voor zorg te dragen dat duidelijk is wie de regie/coördinatie heeft, wie

inhoudelijk eindverantwoordelijk is, wie aanspreekpunt is voor de cliënt en dat het

tijdspad duidelijk is. In geval de jeugdzorgwerker ook de casemanager bij betreffende

cliënt is, draagt hij die verantwoordelijkheid zelf en draagt hij tevens zorg voor een

regelmatige evaluatie van de samenwerking.

O Beroepsuitoefening en samenwerking

De jeugdzorgwerker draagt vanuit zijn eigen deskundigheid bij aan de ketenhulpverle-

ning, erkent daarbij de grenzen van zijn eigen expertise en is bereid zijn professionele

oordelen ter discussie te stellen.

Toelichting:

• De inzet en erkenning van de eigen beroepsdeskundigheid van de jeugdzorgwerker is

essentieel voor de kwaliteit van de jeugdzorg en draagt bij aan goede samenwerking,

zoals in artikel N genoemd.

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 157 12-03-13 10:01

158 Ethisch leren denken

4 Relatie met de organisatieP Aanvaarding organisatie als beleidskader

De jeugdzorgwerker aanvaardt de organisatie als het kader voor zijn beroepsuitoefening

en werkt mee aan de beleidsdoelstellingen voor zover in overeenstemming met de

beroepsstandaard.

Toelichting:

• In geval dat de jeugdzorgwerker een tegenstrijdigheid signaleert, overlegt hij dit met

collega’s en stelt hij dit via de gebruikelijke kanalen binnen de instelling aan de orde.

• Met name bij de aanvaarding van een functie toetst de jeugdzorgwerker of deze func-

tie overeenkomt met zijn beroepsstandaard. In de jeugdzorg betekent dit vooral of hij

artikel A kan realiseren: het bevorderen dat de (jeugdige) cliënt in zijn opvoeding en

ontwikkeling tot zijn recht komt.

Q Toetsing beroepsmatig en functioneel handelen aan de waarden en normen van het beroep

De jeugdzorgwerker toetst bij het ontwikkelen en uitvoeren van het beleid van zijn orga-

nisatie of dit overeenkomt met de beroepsstandaard.

Toelichting:

• Dit artikel legt de nadruk op het blijvend toetsen of functie en beroepsstandaard over-

eenkomen. Het legt daarmee een belangrijke verantwoordelijkheid bij de jeugdzorg-

werker om dit te beoordelen en is daarmee een echte kwaliteitsnorm: als functie en

beroepsstandaard niet (meer) overeenkomen kan de kwaliteit van het werk onder

druk komen te staan.

• Zodra de jeugdzorgwerker signaleert dat er een spanning is tussen functie en beroeps-

standaard bespreekt hij dit met beroepsgenoten en leiding en wijst hij op de gevolgen

voor de (met name jeugdige) cliënten.

R Verantwoording aan werkgever

De jeugdzorgwerker verantwoordt zijn werk aan de leiding van de organisatie en ver-

strekt relevante gegevens voor de ontwikkeling en evaluatie van het beleid.

Toelichting:

• De verantwoording betreft gevraagde en ongevraagde rapportages over niet tot indivi-

duele personen herleidbare gegevens ten behoeve van beleidsontwikkeling en het

kunnen realiseren van de gezamenlijke doelstelling: verantwoorde zorg aan cliënten.

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 158 12-03-13 10:01

159Bijlage: Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker

5 Relatie tot beroepsgenotenS Collegiale toetsing en beroepsethische reflectie

De jeugdzorgwerker toetst zijn beroepsmatig handelen aan het professioneel en

beroepsethisch oordeel van zijn collega’s.

Toelichting:

• De jeugdzorgwerker is er zich van bewust dat in de hulpverlening aan jeugdige cliën-

ten maatschappelijke normen en waarden een grote rol spelen.

• Beroepsethische reflectie in collegiaal verband zal er toe bijdragen dat de jeugdzorg-

werker beter toegerust is om zorgvuldig en verantwoord met morele kwesties in de

jeugdzorg om te gaan.

T Schending vertrouwen in het beroep en de jeugdzorg door een collega

De jeugdzorgwerker is attent op signalen die erop wijzen dat collega’s met het schenden

van de beroepsstandaard het vertrouwen in de jeugdzorg schaden en onderneemt rele-

vante stappen.

Toelichting:

• Het schenden van de beroepsstandaard houdt bijvoorbeeld in dat een collega jeugd-

zorgwerker onvoldoende de normen in deze code naleeft en daarmee de belangen van

de jeugdige cliënt schaadt.

• De jeugdzorgwerker gaat zorgvuldig om met betreffende signalen: hij zal deze met

betreffende collega bespreken. En indien nodig daarna ook met andere collega’s en/

of deskundigen. Leidt dit niet tot een bevredigende oplossing, dan meldt hij dit aan de

leidinggevende (indien het een collega betreft binnen de eigen organisatie). Mocht

ook dat niet tot verbetering leiden dan kan via de beroepsvereniging of beroepsregis-

ter een beroep worden gedaan op het College van Toezicht. Over deze en over andere

stappen die hij zet, licht hij zijn collega in.

• Deze norm ligt in het verlengde van artikel D en is daarmee in het belang van het

vertrouwen in de jeugdzorg.

U Medewerking aan professionalisering van de jeugdzorg

De jeugdzorgwerker ondersteunt – en werkt mee aan – activiteiten die ten goede komen

aan de professionalisering van de jeugdzorg.

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 159 12-03-13 10:01

160 Ethisch leren denken

Toelichting:

• Elke jeugdzorgwerker beseft dat een gezamenlijke investering in de voorwaarden

voor een goede beroepsuitoefening noodzakelijk is om de kwaliteit en het imago van

de jeugdzorg te verbeteren.

• De jeugdzorgwerker draagt, via het ter beschikking stellen van kennis aan – en het

begeleiden van – stagiaires, eveneens bij aan de professionalisering van de jeugd-

zorg.

6 Relatie met de samenlevingV Ondersteuning maatschappelijke activiteiten

De jeugdzorgwerker signaleert en ondersteunt maatschappelijke activiteiten die de

emancipatie van kinderen en jongeren met een geestelijke, lichamelijke en/of maat-

schappelijke beperking of achterstand, bevorderen.

Toelichting:

• Mede afgeleid van artikel A impliceert dit artikel dat de jeugdzorgwerker meewerkt

aan onderzoek en voorlichting over de beoogde emancipatie. Dit alles vanuit en gere-

lateerd aan zijn professionele deskundigheid en werk.

W Signalering misstanden in de jeugdzorg

De jeugdzorgwerker signaleert misstanden in de jeugdzorg en beijvert zich er voor dat

de hulpverlening in de jeugdzorg zo toegankelijk mogelijk is.

Toelichting:

• De jeugdzorgwerker gaat in overleg met collega’s en leidinggevende zo nodig over tot

passende actie in geval van misstanden.

• De jeugdzorgwerker draagt door realisering van deze norm bij aan de imageverbete-

ring van de jeugdzorg in de samenleving (zie ook artikel X).

X Voorlichting over de jeugdzorg

De jeugdzorgwerker werkt actief mee aan een juiste beeldvorming over de jeugdzorg.

Toelichting:

• De jeugdzorgwerker draagt bij aan het realiseren van deze norm door relevante

meningen en informatie te geven en daarbij de kernwaarden in de jeugdzorg uit te

dragen.

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 160 12-03-13 10:01

161Bijlage: Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker

• Realisering van deze norm gaat niet zonder overleg en afstemming met collega’s en

niet zonder bijdragen aan gezamenlijke acties voor een bijdrage aan een juiste beeld-

vorming over de jeugdzorg.

• Onder jeugdzorg dient in eerste instantie de eigen deelsector te worden verstaan.

Bijdragen aan de beeldvorming van de eigen deelsector dragen ook bij aan verbete-

ring van de beeldvorming van de totale jeugdzorg.

Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker. NVMW, 2012

14219_BW_Ethisch leren denken.indd 161 12-03-13 10:01