EINDRAPPORTAGE Huurprijs als verhuisprikkel · 1000 CV Amsterdam 020 522 11 11 [email protected] ....
Transcript of EINDRAPPORTAGE Huurprijs als verhuisprikkel · 1000 CV Amsterdam 020 522 11 11 [email protected] ....
RIGO Research en Advies Woon- werk- en leefomgeving www.rigo.nl
EINDRAPPORTAGE
Huurprijs als verhuisprikkel
Evaluatie van de inkomensafhankelijke huurverhoging
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij RIGO. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toe-
lichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt
vermeld. RIGO aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
RIGO Research en Advies BV De bewoonde omgeving www.rigo.nl
RIGO Research en Advies Woon- werk- en leefomgeving www.rigo.nl
EINDRAPPORTAGE
Huurprijs als verhuisprikkel
Evaluatie van de inkomensafhankelijke huurverhoging
Opdrachtgever
Ministerie van BZK, DGWB, Directie Woningmarkt
Auteurs
Steven Kromhout
Peter Berkhout
Miriam Dorigo
Eline van Kessel
Wilma Bakker
Rapportnummer
P33010
Uitgave
28 juni 2016
RIGO Research en Advies BV
De Ruyterkade 112C
1011 AB Amsterdam
Postbus 2805
1000 CV Amsterdam
020 522 11 11
[email protected] www.rigo.nl
Inhoud
Samenvatting en conclusies 2
1 Inleiding 5
2 Toepassing extra huurverhoging 8
3 Huurprijzen en kwaliteit 12
4 Doorstroming 18
4.1.1 Trends op macroniveau 18
4.1.2 Effecten op microniveau 20
4.2.1 Trends in tevredenheid en verhuisplannen 22
4.2.2 Huurders aan het woord 24
5 Procedure en privacy 30
1.1 Inkomensafhankelijke huurverhoging 5
1.2 Opzet evaluatie 6
1.3 Leeswijzer 7
2.1 Toepassing door verhuurders 9
2.2 Huurders 10
3.1 Landelijke cijfers 12
3.2 Verhuurders en huurders aan het woord 16
4.1 Huishoudens en verhuizingen 18
4.2 Woontevredenheid en verhuisgeneigdheid 22
4.3 Ervaringen van verhuurders 27
5.1 Algemeen oordeel 30
5.2 Suggesties voor verbetering 31
5.3 Privacy 33
6 Draagvlak 35
Bijlage 1 Methodische verantwoording 42
Bijlage 2 Analyse effect op doorstroming 47
6.1 Meningen van huurders 35
6.2 Meningen van verhuurders 38
2
Samenvatting en conclusies
Welke effecten heeft de inkomensafhankelijke huurverhoging op de huur-
prijzen en de doorstroming in de gereguleerde huurvoorraad?
Drie jaar inkomensafhankelijke huurverhoging
Sinds 2013 kunnen verhuurders bij de jaarlijkse huuraanpassing voor zittende huur-
ders van gereguleerde huurwoningen1 een extra huurverhoging doorvoeren bij huur-
ders met een middeninkomen (€33.614-€43.000) of hoger inkomen (vanaf €43.000).
Deze inkomensafhankelijke huurverhoging (IAH) is in de eerste plaats bedoeld om
huurders met een relatief hoog inkomen te stimuleren om te verhuizen naar de vrije
huur- of koopsector, zodat de doorstroming verbetert en meer sociale huurwoningen
beschikbaar komen voor huishoudens met een lager inkomen. Huurders met een mid-
den- of hoger inkomen zijn niet verplicht te verhuizen, maar dan vindt het kabinet het
redelijk dat zij een huurprijs betalen die meer past bij de kwaliteit van de woning. Dat
is de tweede doelstelling.
Evaluatie
Volgens de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte moet de IAH na drie jaar worden
geëvalueerd. Daarbij ligt de focus op de doeltreffendheid en de effecten in de prak-
tijk. Om die te onderzoeken is voor deze evaluatie gebruikgemaakt van diverse bron-
nen en methoden. Ten eerste hebben kwantitatieve analyses plaatsgevonden op twee
landelijke datasets: het Woon Onderzoek Nederland en de Huurenquête. In d e twee-
de plaats zijn voor deze evaluatie online enquêtes gehouden onder huurders en ver-
huurders. Ten slotte zijn telefonische interviews afgenomen bij verhuurders.
Toepassing
Niet alle verhuurders maken gebruik van de IAH. Aanvankelijk werd de IAH vooral
toegepast bij huurders van woningcorporaties. Inmiddels hebben particuliere ver-
huurders een inhaalslag gemaakt. In 2015 werden naar schatting 40% van de huurders
met een middeninkomen en 60% van de huurders met een hoger inkomen op grond
van de IAH geconfronteerd met een hogere huurverhoging.
Verhuurders hebben diverse redenen om af te zien van de IAH. Die variëren van pro-
blemen bij de uitvoering tot principiële bezwaren tegen het maken van onderscheid
tussen inkomensgroepen. Een kwart van de verhuurders geeft aan dat de extra huur-
opbrengsten niet opwegen tegen de kosten en moeite van de uitvoering.
1 Zelfstandige huurwoningen die verhuurd zijn met een niet-geliberaliseerd contract, d.w.z. bij
aanvang van het huurcontract geen hogere huurprijs hadden dan de destijds geldende liberalisa-
tiegrens.
3
Prijs en kwaliteit
Als gevolg van de IAH zijn de huurprijzen die huurders met een midden - of hoger in-
komen betalen sneller gestegen dan van huurders met een laag inkomen. In 2015
bedroeg de gemiddelde huurstijging (zonder huurharmonisatie) van huurders met een
middeninkomen 2,2% en van huurders met een hoger inkomen 3,6%, tegenover 1,8%
bij huurders met een laag inkomen. Deze gemiddelden liggen ver onder de maxima al
toegestane percentages.
De huurverhogingen worden beperkt door de maximale huren, die gebaseerd zijn op
de kwaliteit van de woningen volgens het woningwaarderingsstelsel (WWS). Veel cor-
poraties laten de huurprijzen bovendien niet verder stijgen dan de s treefhuren die zij
voor hun woningen hebben vastgesteld en die vaak lager liggen de maximale huren.
Huurders met een midden- of hoger inkomen waarbij de IAH is toegepast, betalen
huurprijzen die dichter bij de maximale huren liggen dan huurders die geen extra
huurverhoging hebben gehad. Hoe vaker de extra huurverhoging is toegepast, des te
dichter ligt de huurprijs bij de maximale huur. Dit is conform de doelstelling van de
IAH dat ‘scheefwoners’ die in hun gereguleerde huurwoning willen blijven wonen,
eerder een huurprijs gaan betalen die past bij kwaliteit van de woning.
Over de vraag of de maximale huren de kwaliteit van de woningen goed weerspiege-
len, lopen de meningen overigens uiteen. Sommige (particuliere) verhuurders vinden
de maximale huren te laag en zouden het WWS het liefst willen afschaffen. Anderzijds
is een groot deel van de huurders van mening dat de huur die zij betalen door de
huurverhogingen niet meer in verhouding staat tot de kwaliteit. Dit geldt des te meer
voor huurders die een inkomensafhankelijke extra huurverhoging hebben gehad.
Doorstroming
In dit onderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden dat de IAH in de eerste drie jaar tot
meer doorstroming van ‘goedkope scheefwoners’ heeft geleid. Huurders met een
midden- of hoger inkomen die een extra huurverhoging hebben gehad, zijn niet meer
verhuisd dan huurders uit diezelfde inkomensklassen die geen extra huurverhoging
hebben gehad. Dit blijkt uit analyses van de landelijke Huur enquête, waarin voor een
vaste groep woningen de ontwikkeling van de huurprijzen en verhuizingen is gevolgd.
Ook uit het Woon Onderzoek Nederland blijkt dat de doorstroming van huurders met
een midden- of hoger inkomen de afgelopen jaren niet is toegenomen. Wel is een
groter deel van de doorstromers met een midden - of hoger inkomen uit de geregu-
leerde huursector naar een woning in de vrije huur - of koopsector verhuist.
Ook de meeste verhuurders geven aan dat de IAH nog niet heeft geleid tot meer
doorstroming van ‘scheefwoners’. Daarvoor noemen zij diverse redenen. Ten eerste
speelt de lokale woningmarktsituatie een belangrijke rol: scheefwoners zullen alleen
verhuizen als zij een betere woning kunnen vinden, tegen een (voor hen) betaalbare
prijs. Ten tweede wordt de extra huurverhoging te klein geacht om scheefwoners
(snel) te bewegen tot verhuizen.
De meeste huurders met een midden- of hoger inkomen zijn niet van plan te verhui-
zen. Diegenen die wel een verhuiswens hebben, hebben die relatief vaak vanwege de
4
huurprijs. Vooral huurders die al een relatief hoge huurprijs betalen overwegen seri-
eus om te verhuizen vanwege de huurverhogingen. De meerderheid die niet wil ver-
huizen is ondanks de extra huurverhoging doorgaans erg tevreden met zijn woning en
wil daar nog lang in blijven wonen.
De prijsprikkel die uitgaat van de IAH wordt groter als ‘scheefwoners’ meerdere jaren
achtereen een extra huurverhoging krijgen. Het is dus nog te vroeg om te concluderen
dat de IAH op de langere termijn geen positief effect op de doorstroming zal hebben.
Procedure en privacy
Over het algemeen zijn verhuurders tevreden over de manier waarop de inkomensaf-
hankelijke huurverhoging georganiseerd is. De meeste verhuurders vinden de infor-
matie over het aanvragen van de inkomensindicaties duidelijk en het webportaal wat
daarvoor bedoeld is gebruiksvriendelijk. Vooral particuliere verhuurders vinden wel
dat de procedure hen veel tijd kost. Een veelgehoorde klacht is dat de aanvraagpro-
cedure te krap is gepland, waardoor verhuurders in de knel komen met het tijdig in-
formeren van huurders over de huurverhoging. Daarnaast zijn diverse suggesties ge-
daan om de procedure te verbeteren, zoals gebruikmaken van DigiD.
De meeste huurders vinden het niet prettig als hun verhuurder een indicatie van hun
inkomen krijgt. Het grootste deel heeft er wel vertrouwen in dat de verhuurders zorg-
vuldig omspringen met hun gegevens. De verhuurders zelf vinden dat de huidige re-
gels de privacy van huurders voldoende beschermen.
Algemeen oordeel
Het oordeel van verhuurders over de IAH wordt enerzijds bepaald door hun opvattin-
gen over de doelstellingen en anderzijds door hun inschatting van de effectiviteit.
Over het algemeen steunen verhuurders de doelstelling om de doorstroming in de
gereguleerde huurvoorraad te stimuleren. Daarentegen zien lang niet alle verhuur-
ders ‘goedkope scheefheid’ als een probleem. Bovendien vinden veel verhuurders het
huurbeleid niet het juiste instrument om daar iets aan te doen.
Veel verhuurders vinden dat de uitvoering van de IAH thuishoort bij de Belasting-
dienst. Zij zien de IAH als een verkapte huurbelasting die op het bordje van verhuur-
ders is geschoven. Inkomenspolitiek is een taak van de overheid, niet van verhuur-
ders, is een veelgehoorde stelling. Uitvoering door de Belastingdienst zou bovendien
een einde maken aan de extra werkbelasting voor verhuurders en de discussie over
de aantasting van de privacy van huurders.
5
1 Inleiding
Deze evaluatie richt zich op de doeltreffendheid en de effecten in de prak-
tijk van de inkomensafhankelijke huurverhoging, die in 2013 is ingevoerd.
De huurprijzen van een groot deel van de huurwoningen in Nederland worden geregu-
leerd door de overheid. Het Rijk stelt jaarlijks per 1 juli vast hoeveel de huurprijzen
mogen stijgen. Verhuurders van gereguleerde huurwoningen bepalen zelf in hoeverre
ze van deze ruimte gebruikmaken.
1.1 Inkomensafhankelijke huurverhoging
Na enkele jaren van inflatievolgend huurbeleid werd in 2013 besloten om verhuurders
meer ruimte voor huurverhoging te geven (1,5% boven inflatie). Bovendien kregen
verhuurders de mogelijkheid om de huur extra te verhogen bij huurders die (goed-
koop) scheefwonen. Daarbij worden drie inkomensklassen onderscheiden: huurders
met laag inkomen (tot €33.6142); huurders met een middeninkomen (€33.614 tot
€43.000); en huurders met een hoger inkomen (vanaf €43.000). Ten behoeve van de
huuraanpassing kunnen verhuurders bij de Belastingdienst opvragen in welke inko-
mensklasse hun huurders vallen.
Doelen
Het eerste doel van de inkomensafhankelijke huurverhoging (IAH) is om de doorstro-
ming in het gereguleerde huursegment van de woningmarkt te bevorderen. Huurders
met een midden- of hoger inkomen zijn niet verplicht te verhuizen, maar gaan dan
wel een hogere huurprijs betalen, waardoor de huurprijs meer in overeenstemming
wordt gebracht met de kwaliteit van de woning volgens het woningwaarderingsstelsel
(WWS). Dat is het tweede doel.
Evaluatie
In de wetgeving inzake de IAH3 is een evaluatiebepaling opgenomen, die de Minister
verplicht om binnen drie jaar na inwerkingtreding “een verslag over de doeltreffend-
heid en de effecten in de praktijk” naar het parlement te sturen. Met het oog op deze
evaluatiebepaling heeft het ministerie van BZK RIGO de opdracht gegeven om deze
evaluatie uit te voeren.
2 Inkomen over kalenderjaar 2011, zoals toegepast bij de IAH in 2013; jaarlijkse indexering.
3 Wet van 14 maart 2013 tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de
Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (huurverhoging op grond van inkomen) , Staatsblad
2013, 89; en Wet van 14 maart 2013 tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de
Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (huurverhoging op grond van een tweede inkomensca-
tegorie), Staatsblad 2013, 90.
6
1.2 Opzet evaluatie
Het onderzoek bestaat uit drie onderdelen:
1. Een kwantitatieve analyse van de effecten op basis van beschikbare data, waar-
onder het Woon Onderzoek Nederland (WoON) en de Huurenquête van het CBS ;
2. Een online enquête onder verhuurders, aangevuld met telefonische interviews;
3. Een online enquête onder huurders, met behulp van het GfK consumentenpanel.
Hieronder worden de bronnen nader toegelicht.
Woon Onderzoek Nederland
Het WoON is een grootschalige, landelijke enquête die iedere drie jaar wordt gehou-
den onder een wisselende groep huishoudens. De enquêtegegevens worden door het
CBS aangevuld met diverse registratiegegevens, waaronder inkomensgegevens. Op
basis van de afgelopen drie edities van het WoON (2009, 20 12 en 2015) beschouwen
we op macroniveau trends van indicatoren die licht kunnen werpen op de effectiviteit
van de IAH.
Huurenquête
De Huurenquête is een panelonderzoek van het CBS waarin de huurprijzen van ca.
14.000 woningen van corporaties en andere verhuurders over een langere reeks van
jaren worden gevolgd4. De Huurenquête is de belangrijkste bron van landelijke cijfers
over de huurverhogingen die verhuurders doorvoeren. Sinds 2013 worden ook inko-
mensgegevens van de huurders meegenomen. Op basis van de uitkomsten over 2013,
2014 en 2015 is onderzocht in hoeverre huurders op grond van hun inkomen gecon-
fronteerd zijn met een extra huurverhoging en in hoeverre dit effect heeft gehad op
de prijskwaliteitverhouding en de doorstroming.
Enquête en interviews onder verhuurders
In april 2016 heeft in het kader van deze evaluatie een online enquête plaatsgevon-
den onder 925 verhuurders (waaronder 325 woningcorporaties) die in de jaren 2013-
2015 een account hebben aangevraagd voor het aanvragen van inkomensindicat ies
voor de uitvoering van de IAH. De online enquête leverde 251 ingevulde vragenlijsten
van unieke verhuurders op (waaronder 116 woningcorporaties); een respons van 27%.
In de enquête is onder meer gevraagd naar de toepassing, de effecten en de doeltref-
fendheid van de IAH. Ook is gevraagd om medewerking te verlenen aan een aanvul-
lend telefonisch interview.
Er hebben 11 interviews plaatsgevonden met corporaties en 8 met particuliere ver-
huurders. Hierin is dieper ingegaan op de beweegredenen en ervaringen van de ver-
huurders.
4 In 2015 is het bestand uitgebreid met registratiegegevens van 350.000 corporat iewoningen,
maar die gegevens zijn voor dit onderzoek minder relevant.
7
Enquête onder huurders
In april 2016 heeft ook een online enquête plaatsgevonden onder huurders. Daarvoor
is gebruikgemaakt van het online consumentenpanel van GfK. Binnen dit panel is een
gestratificeerde steekproef getrokken onder huurders uit verschillende inkomensklas-
sen. De vragenlijst is ingevuld door 1.001 geselecteerde deelnemers aan het consu-
mentenpanel. Zij hebben onder meer vragen beantwoord over de mate waarin de
huurverhogingen hun verhuiswens beïnvloedt en de drempels die ze daarbij ervaren.
In bijlage 1 worden de onderzoeksmethoden uitgebreider verantwoord.
1.3 Leeswijzer
Deze rapportage heeft een thematische opbouw:
Hoofdstuk 2 gaat in op de toepassing van de inkomensafhankelijke huurverho-
ging in de praktijk. In welke mate wordt de IAH toegepast door verhuurders en
welke motieven spelen daarbij een rol?
In hoofdstuk 3 komt de invloed van de IAH op de samenhang tussen prijs en
kwaliteit aan de orde. Heeft de IAH ervoor gezorgd dat huurders met een mid-
den- of hoger inkomen een huurprijs betalen die beter past bij de kwaliteit van
de woning?
Hoofdstuk 4 is gericht op de invloed van de inkomensafhankelijke huurverho-
ging op de doorstroming en beantwoordt de vraag: in hoeverre heeft de IAH
geleid tot meer doorstroming van huurders met een midden- of hoger inko-
men?
Hoofdstuk 5 gaat in op de procedure en privacyaspecten van de IAH. Hoe wor-
den die beoordeeld door de gebruikers en welke praktische verbeterpunten
komen naar voren?
In hoofdstuk 6 worden de meningen van verhuurders en huurders over de IAH
belicht.
8
2 Toepassing extra huurverhoging
Sinds 2013 hebben verhuurders de mogelijkheid om de huurders met een
midden- of hoger inkomen een extra verhoging te geven. In hoeverre hebben
ze daarvan gebruikgemaakt en waarom?
Het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte bieden ver-
huurders de mogelijkheid om de huurverhoging bij zittende huurders van gereguleer-
de huurwoningen te differentiëren naar inkomen. Daarbij worden drie inkomensklas-
sen onderscheiden:
Huurders met een laag inkomen (tot €33.614)5;
Huurders met een middeninkomen (van €33.614 tot €43.000);
Huurders met een hoger inkomen (vanaf €43.000).
Huurders met een midden- of hoger inkomen die een gereguleerde huurwoning be-
wonen, worden ook wel ‘goedkope scheefwoners’ genoemd. Deze huurders kunnen
een extra huurverhoging krijgen ten opzichte van huurders met een laag inkomen van
maximaal 0,5% voor middeninkomens en maximaal 2,5% voor hogere inkomens. Deze
percentages komen bovenop de standaard maximale huurverhoging van 1,5% (plus
inflatie), die voor alle huurders van gereguleerde huurwoningen geldt 6.
In 2015 had ongeveer 10% van de huurders van gereguleerde huurwoningen een mid-
deninkomen en eveneens 10% een hoger inkomen (zie paragraaf 4.1). Niet alle huur-
ders met een midden- of hoger inkomen hebben een hogere huurverhoging gehad. In
2015 werden naar schatting 40% van de huurders met een middeninkomen en 60%
van de huurders met een hoger inkomen op grond van de IAH geconfronteerd met
een hogere huurverhoging7. Bij de middeninkomens is sprake van een daling ten op-
zichte van 2014, terwijl het aandeel bij de hogere inkomens juist gestegen is.
Uit Tabel 2-1 blijkt dat woningcorporaties in 2015 minder huurders met een midden-
inkomen een extra huurverhoging hebben gegeven dan in 2014. Huurders van particu-
liere huurwoningen met een midden - of hoger inkomen hebben in 2015 juist vaker te
maken gekregen met de IAH dan in de jaren daarvoor. Het lijkt er dus op dat particu-
liere verhuurders een inhaalslag hebben gemaakt.
5 Inkomen over kalenderjaar 2011, zoals toegepast bij de IAH in 2013; jaarlijkse indexering.
6 Voor alle huurders van gereguleerde huurwoningen waarvoor de verhuurder niet over gegev ens
beschikt dat het huishoudinkomen een midden- of hoger inkomen is.
7 Hiervoor is op basis van de CBS Huurenquête per jaar berekend bij hoeveel gereguleerde
huurwoningen de huurstijging hoger was dan 1,5% plus inflatie.
9
Tabel 2- 1 Pe rcen tage huu rde rs van ge regu lee rde h uurwoningen me t e xt ra h uur-
verhog ing , naar inko men en type ve rhuu rder , pe r j aar 2 013 - 2 015
Middeninkomen Hoog inkomen
2013 2014 2015 2013 2014 2015
Woningcorporatie 53% 61% 38% 42% 60% 64%
Particuliere verhuurder 28% 38% 48% 22% 28% 50%
Totaal 48% 56% 40% 37% 51% 60%
Bron: CBS Huurenquête, 2013-2015, bewerking RIGO
2.1 Toepassing door verhuurders
Verhuurders mogen zelf bepalen of ze gebruikmaken van de inkomensafhankelijke
huurverhoging. Als ze dat willen, kunnen zij bij de Belastingdienst opvragen in welke
inkomensklasse hun huurders vallen. Hiervoor moeten ze een account aanmaken.
Het aantal accounts is een eerste indicatie voor de mate waarin verhuurders ge-
bruikmaken van de IAH. In 2013 werden meer accounts aangevraagd dan in 2014. In
2013 en 2014 zijn van bijna 1,9 miljoen huurders inkomensindicaties verstrekt , in
2015 ruim 1,7 miljoen. 8
Tabel 2- 2 Accounts en ve r s trek te inko mens ind ica t ie s , 2 013 -20 15
2013 2014 2015
Accounts verhuurders 4.401 3.866 3.865
Inkomensindicaties 1.895.050 1.895.803 1.763.548
Bron: ministerie van BZK
Om meer inzicht te krijgen in de manier waarop de verhuurders in de praktijk omgaan
met de IAH is een online enquête gehouden onder verhuurders die de afgelopen jaren
(2013, 2014 of 2015) een account hadden voor het verkrijgen van inkomensindicaties.
Hoe hebben zij de IAH toegepast en welke motieven spelen daarbij een rol?
Gebruik en niet-gebruik
De meeste verhuurders met een account hebben in alle drie de jaren inkomensindica-
ties opgevraagd bij de Belastingdienst. Dit geldt voor 72% van de woningcorporaties
en 52% van de overige verhuurders.
8 Brief ‘Evaluatie uitvoering inkomensafhankelijke huurverhoging 2015’ van de minister van
Wonen en Rijksdienst aan de Tweede Kamer, 21 juni 2016.
10
De verhuurders die niet ieder jaar inkomensindicaties hebben opgevraagd, is ge-
vraagd naar de redenen daarvoor. In de enquête konden verhuurders meerdere rede-
nen opgeven (zie Tabel 2-3). De meest genoemde reden, door 40% van de verhuur-
ders, zijn problemen bij de uitvoering. Bijna een kwart van de verhuurders geeft aan
dat de extra huuropbrengsten niet opwegen tegen de kosten en moeite die gepaard
gaan met de uitvoering. Een bijna even groot deel van de verhuurders wil bij de huur-
verhoging geen onderscheid maken tussen inkomensgroepen. B ij één op de tien ver-
huurders speelden afspraken met de gemeente of huurdersvereniging een rol bij de
keuze om geen indicaties op te vragen. Er zijn ook verhuurders die geen gebruik heb-
ben gemaakt van de IAH, omdat ze bijna geen huurders met een hoger inkomen heb-
ben of omwille van de betaalbaarheid.
Tabel 2- 3 Waa rom heeft u w organ isat ie n iet in a l le jaren ( 201 3-2 015 ) de in ko -
mens ind ic at ies opge v raa gd? ( mee rde re redenen mo gel i jk )
Aantal Aandeel
De huuropbrengsten wegen niet op tegen de kosten en/of moeite 20 24%
Mijn organisatie wil geen onderscheid maken tussen inkomensgroepen 19 23%
Vanwege afspraken met de gemeente of huurdersvereniging 8 10%
Vanwege problemen bij de uitvoering 34 40%
Andere reden 23 27%
Totaal (n = 84) 124%
Bron: online enquête onder verhuurders, RIGO 2016
Uitzonderingen
Een derde van de verhuurders heeft in de afgelopen jaren een uitzondering gemaakt
bij het toepassen van de inkomensafhankelijke huurverhoging voor bepaalde
groep(en) huurders of woningen. Het zijn vooral corporaties die dat doen.
De groep huurders die het meest genoemd is, zijn de zorgbehoevenden (chronisch
zieken, gehandicapten, senioren met een indicat ie). Deze uitzondering is wettelijk
verplicht. Daarnaast wordt vaak een uitzondering gemaakt bij herstructurering. Ook
het bereiken van de streefhuur wordt vaak genoemd.
2.2 Huurders
Als de Belastingdienst ten behoeve van de IAH een inkomensindicatie aan een ver-
huurder verstrekt, krijgt de huurder daar bericht van. Van de respondenten die heb-
ben meegedaan aan de enquête onder huurders denkt 48% dat de verhuurder een
indicatie van hun inkomen heeft opgevraagd. 37% van de huurders zegt dat hun ver-
huurder dat niet heeft gedaan. De overige 15% weet niet of dat het geval is.
De afgelopen jaren heeft ongeveer de helft van de huurders met een midden- of ho-
ger inkomen naar eigen zeggen een extra huurverhoging gekregen vanwege hun in-
11
komen. In Figuur 2-1 zien we dat dit aandeel in de loop der tijd is gestegen. Opvallend
is dat ook van de huurders met een laag inkomen nog 12% een hogere huurverhoging
heeft gehad. Waarschijnlijk zijn dit huurders die eerder een midden - of hoger inko-
men hadden en waarvan het inkomen inmiddels gedaald is.
F iguur 2-1 Pe rcentage van de huurde rs d ie vanwege hun inko men een hogere
huurve rhoging g ehad , na ar inkom en in 20 16
Bron: GfK Online panel 2016, bewerking RIGO
Bezwaren
Huurder kunnen bezwaar aantekenen tegen hun huurverhoging als ze die onterecht
vinden. Minder dan een kwart van de huurders die een extra huurverhoging hebben
gekregen, heeft van die mogelijkheid gebruikgemaakt. Het gaat vooral om huurders
met een laag of middeninkomen waarvan de inkomensgegevens niet klopten of het
inkomen inmiddels gedaald was. Wanneer de huurder kan aantonen dat zijn inkomen
van een jaar later lager is dan de door de Belastingdienst aangegeven inkomensklas-
se, dan wordt het bezwaar gegrond verklaard en wordt de huurverhoging verlaagd.
12% 12% 12%
44%
48%
54%
43%
49%53%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
2013 2014 2015
Laag
Midden
Hoog
12
3 Huurprijzen en kwaliteit
Wat is de invloed van de IAH op de huurprijzen die huurders betalen, in
verhouding tot de kwaliteit van gereguleerde huurwoningen?
De inkomensafhankelijke huurverhoging (IAH) biedt verhuurders de mogelijkheid om
de huurprijzen van gereguleerde huurwoningen bij zittende huurders met een mid-
den- of hoger inkomen extra te verhogen ten opzichte van huurders met een laag
inkomen. Daarbij mag de huur niet hoger worden dan de maximale huurprijs van de
woning.
De maximale huurprijzen van woningen zijn gebaseerd op het woningwaarderingsstel-
sel (WWS), waarin de kwaliteit van woningen wordt uitgedrukt in WWS-punten. De
huurprijzen van gereguleerde huurwoningen die bewoond worden door huurders met
een midden- of hoger inkomen kunnen als gevolg van de IAH sneller de maximale
huur bereiken. Daarmee komt de prijs meer in overeenstemming met de kwaliteit van
de woning volgens het woningwaarderingsstelsel. Bovendien levert dit de verhuurder
extra huuropbrengsten op, die zij kunnen gebruiken voor het verbeteren van de kwali-
teit van hun woningbezit of voor nieuwbouw.
3.1 Landelijke cijfers
Huurstijging
Jaarlijks kunnen verhuurders de huurprijzen van gereguleerde huurwoningen voor
zittende huurders aanpassen, binnen de kaders van het huurbeleid. In de Huurenquê-
te wordt per woning bijgehouden met hoeveel procent de huurprijs wordt bijgesteld.
Figuur 3-1 laat de gemiddelde huurverhoging per inkomensklasse in de afge lopen
jaren zien9.
Zoals hierboven vermeld is de maximale huurverhoging mede afhankelijk van de infla-
tie waarmee gerekend wordt. In 2013 en 2014 bedroeg die inflatie 2,5%, in 2015
1,0%. De gemiddelde huurverhoging was dan ook in elke inkomensklasse groter in
2013 en 2014 dan in 2015.
Conform de bedoeling van de IAH hebben de huurders van gereguleerde huurwonin-
gen, gemiddeld genomen, een hogere huurverhoging gekregen naarmate ze een ho-
ger inkomen hebben.
9 Om te corrigeren voor uitschieters en datavervuiling zijn de hoogste en laagste procent van de
verdeling van de huurstijgingen niet meegenomen bij het berekenen van de gemiddelden.
13
F iguur 3-1 Gem idde lde hu urst i jg ing (e xc l . ha rmon is at ie ) voor huurde rs van g ere-
gu lee rde huur woningen , n aar inkom en, pe r jaa r 2 01 3- 2 015
Bron: CBS Huurenquête, 2013-2015, bewerking RIGO
Tabel 3-1 biedt een vergelijking van de gemiddelde huurstijgingen van woningcorpo-
raties en particuliere verhuurders. Hierin is te zien dat de huurhogingen per inko-
mensklasse bij woningcorporaties meer uiteenlopen dan bij particuliere verhuurders.
Corporaties lijken dus meer gebruik te hebben gemaakt va n de mogelijkheid om te op
basis van inkomen te differentiëren in de huurverhoging dan particuliere verhuurders.
Tabel 3- 1 Ge m iddelde huurst i jg ing (e xc l . ha rmon isa t ie ) voor huurde rs van ge re-
gu lee rde huur woning en , n aar inkom en en t ype ve rh uurder , pe r jaa r, 20 13- 20 15
Laag inkomen Middeninkomen Hoog inkomen
2013 2014 2015 2013 2014 2015 2013 2014 2015
Maximale verhoging 4,0% 4,0% 2.5% 4,5% 4,5% 3,0% 6,5% 6,5% 5,0%
Woningcorporatie 3,8% 3,6% 1,7% 4,1% 4,0% 2,2% 4,8% 5,1% 3,6%
Particuliere verhuurder 3,3% 3,4% 2,2% 3,5% 3,5% 2,5% 3,4% 3,6% 3,4%
Totaal 3,8% 3,6% 1,8% 4,0% 3,9% 2,2% 4,4% 4,7% 3,6%
Bron: CBS Huurenquête, 2013-2015, bewerking RIGO
Vergelijking met de maximale huur
Om de huurprijzen die huurders betalen af te kunnen zetten tegen de kwaliteit van de
woningen, vergelijken we deze met de maximale huur van de woning op basis van het
woningwaarderingsstelsel. Daarvoor drukken we de huurprijs uit als percentage van
de maximale huur van de woning. Figuur 3-2 laat dit ontwikkeling van dit percentage
zien, voor alle huurders van gereguleerde huurwoningen. Bij alle inkomensgroepen
zijn de huurprijzen de afgelopen jaren dichter naar de maximale huren gestegen. Die
3,8%3,6%
1,8%
4,0% 3,9%
2,2%
4,4%4,7%
3,6%
0,0%
1,0%
2,0%
3,0%
4,0%
5,0%
2013 2014 2015
Laag
Midden
Hoog
Inflatie
14
stijging komt niet alleen door de huurverhogingen bij zittende huurders maar ook
door huurstijgingen die verhuurders bij mutatie hebben doorgevoerd (harmonisatie).
F iguur 3-2 Huu rpr i j s a ls p ercen tage van d e ma x ima le huu r, h u urde rs van ger egu-
lee rde huu rwoningen , naa r inko men, per jaa r 2 013 - 2015
Bron: CBS Huurenquête, 2013-2015, bewerking RIGO
Zowel huurders van woningcorporaties als van particuliere huurders zijn naar verhou-
ding meer gaan betalen voor de kwaliteit die zij consumeren (Tabel 3-2). Vanuit het
perspectief van de huurders hebben de woningen van corporaties over het algemeen
een gunstiger prijs-kwaliteitverhouding dan huurwoningen van particuliere huurwo-
ningen.
Tabel 3- 2 Huu rp r i j s a ls pe rcentage van de ma x ima le huur , huurde rs van ge re gu-
lee rde huu rwoningen , naa r inko men en type ve rhuu rde r, per jaa r 2 013 - 2 015
Laag inkomen Middeninkomen Hoog inkomen
2013 2014 2015 2013 2014 2015 2013 2014 2015
Woningcorporatie 67% 69% 70% 66% 68% 69% 67% 68% 70%
Particuliere verhuurder 78% 81% 82% 81% 82% 85% 81% 86% 83%
Totaal 68% 70% 72% 68% 70% 71% 68% 71% 73%
Bron: CBS Huurenquête, 2013-2015, bewerking RIGO
Om de invloed van de IAH op de prijskwalite itverhouding te analyseren richten we
ons op huurders van gereguleerde huurwoningen die in 2013, 2014 en 2015 niet ver-
68%
70%
72%
68%
70%
71%
68%
71%
73%
65%
66%
67%
68%
69%
70%
71%
72%
73%
74%
75%
2013 2014 2015
Laag
Midden
Hoog
15
huisd zijn10. Figuur 3-3 laat per inkomensklasse (in 2015) zien hoe vaak deze huurders
een extra huurverhoging hebben gehad. Veruit de meeste huurders die in 2015 een
laag inkomen hadden, hebben geen enkele keer een extra huurverhoging gehad. Bij
huurders met een midden- of hoger inkomen varieert het aantal keren. 22% van de
middeninkomens en 41% van de hogere inkomens hebben in alle drie de jaren (2013-
2015) een extra huurverhoging gehad.
F iguur 3-3 Aanta l ke ren e xt ra huur ve rhoging van h uurders d ie in 20 13 , 2 014 en
2015 n iet ve rhu isd z i jn , n aar inkom en
Bron: CBS Huurenquête, 2013-2015, bewerking RIGO
Vervolgens vergelijken we van diezelfde huurders de verhouding tussen de huurprijs
en de maximale huur in 2013 en 2015 en bekijken in welke mate het percentage van
de maximale huur is gestegen. Figuur 3-4 brengt deze stijging in beeld. Hierin is een
duidelijke samenhang te zien tussen het aantal keren dat de IAH is toepast bij een
woning en de mate waarin de huurprijzen de maximale huurprijzen zijn genaderd. De
verhouding tussen de werkelijke huurprijs en de maximale huurprijs is het sterkst
gestegen bij huurders met een hoger inkomen die drie keer een extra huurverhoging
hebben gehad, namelijk 6,5%-punt. Binnen elke inkomensklasse is de stijging lager
naarmate de IAH minder vaak is toegepast. Dit illustreert dat toepassing van de IAH er
inderdaad toe leidt dat de huurprijzen van huurders met een midden - en hoger inko-
men sneller naar de maximale huurprijzen groeien.
Opvallend is dat ook een deel van de huurders met een laag inkomen één of twee
keer een hogere huurverhoging heeft gehad. Waarschijnlijk zijn dit huurders die eer-
der een midden- of hoger inkomen hadden en waarvan het inkomen inmiddels ge-
daald is.
10 Hiervoor is een selectie gemaakt van huurwoningen die voorkomen in drie opeenvolgende
edities van de CBS Huurenquête en waarvan de huurprijzen tussen 2012 en 2015 niet zijn ge-
harmoniseerd.
78%
18%
4%0%
24%28% 27%
22%
16% 15%
29%
41%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
0x IAH 1x IAH 2x IAH 3x IAH
laag
midden
hoog
16
F iguur 3-4 Gem idde lde s t i jg ing van de huu rpr i j s a ls percentage van d e ma x im ale
huur ( in % -punten) van h u urders d ie in 20 13 , 2 014 e n 201 5 n iet ve rhu isd z i jn ,
naar aanta l ke ren da t z i j een e xt ra huur ve rhoging hebben gekr egen en inko men
Bron: CBS Huurenquête, 2013-2015, bewerking RIGO
3.2 Verhuurders en huurders aan het woord
Hoe denken verhuurders en huurders over de invloed van de IAH op de relatie tussen
de huurprijzen en de kwaliteit van gereguleerde huurwoningen?
Verhuurders
In de enquête die voor deze evaluatie is afgenomen onder verhuurders is de volgende
stelling voorgelegd: “De huurprijzen van woningen met huurders met een midden - of
hogere inkomen zijn door de invoering van de inkomensafhankelijke huurverhoging
meer marktconform geworden”. De meeste woningcorporaties en overige verhuurders
(beide ca. 44%) zijn het daarmee eens of zeer eens. Toch is ook een aanzienlijk deel
van de verhuurders het zeer oneens met deze stelling, vooral onder particuliere ver-
huurders (13%). Daarbij lijken twee punten een rol te spelen. In de eerste plaats vin-
den sommige verhuurders dat de huurprijs met te kleine stappen omhoog gaat om op
afzienbare termijn marktconform te worden. In de tweede plaats worden de maxima-
le huren op basis van WWS-punten als belemmering gezien.
De verhuurders is ook gevraagd hoe ze de extra huuropbrengsten besteden. Meest
genoemd zijn de verhuurderheffing en onderhoud. Een deel van de verhuurders ge-
bruikt het geld voor verduurzaming van het bezit.
Huurders
Ook in de enquête onder huurders is een stelling over de prijskwaliteitverhouding
voorgelegd: “Door de huurverhogingen staat de huurprijs niet meer in verhouding tot
de kwaliteit van mijn woning.” Het grootste deel van de huurders onderschrijft deze
stelling. Hoe hoger de inkomensklasse, hoe meer huurders het eens zijn met de stel-
ling. Binnen elke inkomensklasse is het aandeel huurders dat ontevreden is over de
0,9%
1,5%
2,7%
0,4%0,2%
2,1%
4,2%
1,0%
2,6%
4,6%
6,5%
0,0%
1,0%
2,0%
3,0%
4,0%
5,0%
6,0%
7,0%
0x IAH 1x IAH 2x IAH 3x IAH
laag
midden
hoog
17
prijskwaliteitverhouding relatief groot bij de groep die ten minste één keer een extra
huurverhoging hebben meegemaakt.
F iguur 3-5 Pe rcentage huurders d ie het (z eer ) eens z i jn m et de s te l l ing “ Doo r de
huurve rhogingen s taat de huurpr i j s n iet mee r in ve rhouding tot de kwa l i te it van
mi jn won ing ” , naar inko m en 11
Bron: GfK Online panel 2016, bewerking RIGO
11 Een klein deel van de huurders met een laag inkomen geeft aan een extra huurverhoging te
hebben. Dit zijn waarschijnlijk huurders die eerder midden- of hoger inkomen hadden.
62%
42%45%
50%
43%47%
57%
45%
51%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
IAH geen IAH totaal
laag
midden
hoog
18
4 Doorstroming
De IAH is vooral bedoeld om de doorstroming in de gereguleerde huurvoor-
raad te verbeteren. In hoeverre is dat gelukt?
De extra huurverhoging voor midden - en hogere inkomens is in de eerste plaats be-
doeld als prikkel voor ‘scheefwoners’ om te verhuizen uit hun gereguleerde huurwo-
ning, bij voorkeur naar een koop- of huurwoning in de vrije sector. Hierdoor komen
woningen vrij die aan huurders uit de doelgroep kunnen worden verhuurd. Er is geen
kwantitatieve doelstelling voor doorstroming aan de IAH gekoppeld, omdat huishou-
dens diverse redenen hebben om wel of niet te verhuizen.
Om de doeltreffendheid van de IAH te kunnen beoordelen willen we inzicht geven in
de mate waarin de IAH heeft bijgedragen aan de doorstroming van huurders uit de
gereguleerde huursector. Hiervoor analyseren we cijfers uit het Woon Onderzoek
Nederland (WoON) en de Huurenquête van het CBS. Vervolgens laten we de huurders
en verhuurders aan het woord.
4.1 Huishoudens en verhuizingen
4.1.1 Trends op macroniveau
Voordat we analyseren of de invoering van de IAH in 2013 heeft geleid tot meer door-
stroming van midden- of hogere inkomens uit de gereguleerde huurvoorraad, brengen
we eerst enkele macrotrends in beeld. Daarvoor gebruiken we de laatste drie edities
van het WoON (2009, 2012 en 2015). In de eerste plaats kijken we naar de inkomens-
verdeling van huurders in de gereguleerde huursector.
F iguur 4-1 Inko mens ve rde l ing van huu rders van ge r egulee rde huu r woningen
(20 09 , 2 012 en 2 01 5)
Bron: WoON 2009;2012;2015 (bewerking RIGO)
19
Uit Figuur 4-1 komt naar voren dat het percentage huishoudens met een laag inko-
men is toegenomen van 71% in 2009 naar 80% in 2015. Tegelijkertijd is er een afname
van midden- en hoge inkomens. Met name het aandeel huishoudens met een hoog
inkomen is sterk afgenomen, van 18% naar 10%.
Figuur 4-2 toont het percentage van de huurders in de gereguleerde huursector die in
de twee jaar voorafgaand aan het WoON -enquêtejaar zijn verhuisd. Uit de figuur komt
naar voren dat de doorstroming in de gereguleerde huurvoorraad de afgelope n jaren
niet groter is geworden. Huurders met een hoog inkomen verhuisden de afgelopen
jaren het meest, maar niet vaker dan voor de invoering van de IAH. Bij de middenin-
komens is de doorstroming gedaald.
F iguur 4-2 Pe rcentage van huurde rs van ge regu lee r de huurwon ingen d ie in d e
twee jaar voo rafg aand aan het Wo ON- enquête jaa r z i jn ve rhu isd , naa r inko m en
(20 09 , 2 012 en 2 01 5)
Bron: WoON 2009;2012;2015 (bewerking RIGO)
Vervolgens is het de vraag of een groter deel van de doorstromers uit de gereguleer-
de huurwoningen in een niet-gereguleerde woning (in de vrije huur- of koopsector)
terecht is gekomen. Figuur 4-3 toont een opgaande trend: de kans dat een verhuizen-
de huurder van een sociale huurwoning zijn woning verruilt voor een koopwoning of
vrije sector huurwoning is in alle inkomensgroepen gestegen. Tussen 2012 en 2015
zien we met name een grote stijging bij de midden- en hogere inkomens. Mogelijk
heeft de IAH hen ervan weerhouden om opnieuw voor een gereguleerde huurwoning
te kiezen. Maar ook de (maximum)inkomensgrens voor toewijzing van sociale huur-
woningen van corporaties speelt hierbij waarschijnlijk een rol.
20
F iguur 4-3 Pe rcentage van doorst rome rs u it ger eguleerde huu rwon ingen d ie n aar
de koop - o f v r i je huu r sec tor z i jn v erhu isd , naar ink omen (20 09 , 2 012 en 2 015 )
Bron: WoON 2009;2012;2015 (bewerking RIGO)
4.1.2 Effecten op microniveau
De hierboven geschetste trends op macroniveau bieden een eerste indicatie van de
invloed van de IAH op de verhuisdynamiek. Om conclusies te kunnen trekken is het
van belang om de verhuisdynamiek ook op het microniveau van huishoudens te a na-
lyseren. Daarvoor maken we gebruik van een andere bron: de Huurenquête .
In de Huurenquête kan bij het analyseren van de verhuismobiliteit onderscheid wor-
den gemaakt tussen huurders die wel of niet een extra huurverhoging hebben gehad.
En doordat de Huurenquête een panelonderzoek is, waarin woningen in de tijd ge-
volgd worden, kunnen we kijken of die extra huurverhoging in de jaren daarna ook
vaker tot een verhuizing heeft geleid.
Verhuizingen
Om het effect van de IAH op de doorstroming te analyseren bekij ken we de invloed
van de huurverhoging op de mate waarin huurders het volgende jaar verhuisd zijn12.
Tabel 4-1 laat zien hoeveel procent van de huurders in het volgende jaar verhuisd is.
De huurders die een extra huurverhoging hebben gehad (zie paragraaf 2.1) zijn min-
der vaak verhuisd dan huurders die dat niet hebben gehad. Op het eerste gezicht is er
dus weinig reden om aan te nemen dat de IAH een positief effect heeft op de door-
stroming van huurders met een midden- of hoger inkomen. Om die conclusie te kun-
nen staven gaan we hierna dieper de cijfers in.
12 Zie bijlage 2 voor de wijze waarop een verhuizing is bepaald in de CBS Huurenquete.
21
Tabel 4- 1 Pe rcen tage huu rde rs d ie in het jaa r na de extra huurv erhog ing v erh u i-
zen , naa r inkom en, 20 13 - 2015
Middeninkomen Hoger inkomen
2013/'14 2014/'15 2013/'14 2014/'15
Alle huurders 4,1% 3,3% 3,7% 3,6%
Extra huurverhoging 2,8% 3,3% 3,4% 2,9%
Bron: CBS Huurenquête, 2013-2015, bewerking RIGO
Effecten van huurverhoging
In drie stappen hebben we de effecten van de huurverhoging op de verhuizingen na-
der geanalyseerd. In bijlage 2 zijn deze analyses nader toegelicht.
Ten eerste is via een fixed effects regressieanalyse onderzocht in hoeverre huurverho-
gingen in het algemeen invloed hebben op het verhuisgedrag van huurders, in het
jaar na de betreffende huurverhoging. Uit de resultaten blijkt dat de kans dat een
huurder verhuist groter is naarmate de huurstijging in het voorafgaande jaar groter is.
Dit blijkt vooral te gelden voor huurders met een laag inkomen. Bij midden- en hogere
inkomens zien we geen significant effect.
In de tweede plaats is, eveneens via een fixed effects regressieanalyse, onderzocht of
de mate waarin huurders met een midden - of hoger inkomen verhuizen, samenhangt
met de vraag of ze een extra huurverhoging hebben gehad. Hierbij vonden we geen
significante effecten. Dit betekent dat uit de data in de onderzochte jaren geen sa-
menhang blijkt tussen de extra huurverhoging en de doorstroming van huurders met
een midden- of hoger inkomen.
Ten slotte is via een diff-in-diff regressieanalyse onderzocht of huurders met een
midden- of hoger inkomen die de extra huurverhoging twee jaar achtereen hebben
gehad, meer zijn verhuisd dan huurders die de huurverhoging één keer hebben mee-
gemaakt. Dat bleek niet het geval. We concluderen op grond van deze analyses dat in
de periode 2013-2015 geen verband kan worden aangetoond tussen de IAH en de
doorstroming van huurders met een midden- of hoger inkomen.
Daarbij moeten verschillende kanttekeningen worden geplaatst. In de eerste plaats
was de periode waarin de effecten beschouwd zijn zeer kort. Uit de literatuur over
verhuisgedrag is bekend dat het enige tijd kan duren voordat het ontstaan van een
verhuiswens leidt tot een verhuizing. Bovendien heeft de IAH een cumulatief effect
op de huurprijzen, waardoor de verhuisprikkel in de loop der jaren kan toenemen.
In de tweede plaats hebben de gebruikte data de nodige beperkingen. Zo konden
verhuizingen alleen bij benadering worden afgeleid uit de data van de Huurenquête
en waren er geen mogelijkheden om in de analyses te corrigeren voor de effecten van
andere persoonlijke kenmerken van huurders die samenhangen met de verhuismobili-
teit, zoals de leeftijd. Koppeling met andere microdata van het CBS was binnen het
tijdsbestek van deze evaluatie niet mogelijk, maar verdient zeker aanbeveling bij ver-
volgonderzoek.
22
4.2 Woontevredenheid en verhuisgeneigdheid
Het is mogelijk dat het effect van de IAH op de verhuismobiliteit nog niet volledig
zichtbaar is in de cijfers die anno 2016 voorhanden zijn. Ten eerste wordt de prikkel
om te verhuizen naar verwachting groter naarmate huurders vaker een extra huur-
verhoging hebben meegemaakt. Ten tweede kan het enige tijd duren voordat een
huurder die wil verhuizen ook daadwerkelijk die stap zet. Daarom is het voor deze
evaluatie van belang om ook te kijken naar de invloed van de IAH op de tevredenheid
van huurders met hun woning en hun eventuele verhuiswensen. Opnieuw gebruiken
we hiervoor in eerste instantie de laatste drie edities van het WoON.
4.2.1 Trends in tevredenheid en verhuisplannen
In de eerste plaats kijken we naar de tevredenheid van huurders van gereguleerde
huurwoningen met hun woning. In 2015 waren minder huurders tevreden met hun
woning dan in de 2009 en 2012. De afname is het grootst bij de hogere inkomens (zie
Figuur 4-4). Mogelijk heeft de extra huurverhoging daaraan bijgedragen.
F iguur 4-4 Pe rcentage van huurde rs van ge regu lee r de huurwon ingen dat (zee r)
tev reden is met de hu id ig e woning , naar inkomen ( 2009 , 201 2 en 201 5 )
Bron: WoON 2009;2012;2015 (bewerking RIGO)
Naarmate huishoudens minder tevreden zijn met hun woning, denken ze eerder aan
verhuizen. We zien dan ook dat in 2015 meer huurders uit de gereguleerde huurvoo r-
raad van plan zijn om te verhuizen dan in 2009 en 2012 (zie Figuur 4-5). De toename
is bij alle inkomensgroepen ongeveer even groot. Ondanks de invoering van de IAH
was de stijging van het aandeel huurders met verhuiswensen bij midden- en hogere
inkomens nauwelijks groter dan bij huurders uit de doelgroep.
23
F iguur 4-5 Pe rcentage van huurde rs van ge regu lee r de huurwon ingen d ie de k o-
mende (ev entuee l w el ) wi l len v erhu izen , naar inko men (20 09 , 2 012 en 2 015 )
Bron: WoON 2009;2012;2015 (bewerking RIGO)
Ten slotte bekijken we of huurders met verhuisplannen meer belangstelling hebben
gekregen voor woningen in de vrije huur - en koopsector. Uit Figuur 4-6 blijkt dat de
wens om de gereguleerde huursector te verlaten tussen 2012 en 2015 in alle inko-
mensgroepen is gestegen.
F iguur 4-6 Pe rcentage ger egulee rde se ctor huurde rs dat ( even tuee l we l ) w i l v er-
hu izen naa r koop/v r i je se ctor , u itgesp l i ts t naa r ink omen (20 09 , 2 012 en 2 015 ) 13
Bron: WoON 2009;2012;2015 (bewerking RIGO)
13 In WoON 2015 zijn verhuisgeneigde huishoudens die de gewenste nieuwe huisvestingssituatie
niet weten buiten beschouwing gelaten. Dit is nodig om ervoor te zorgen dat de uitkomsten uit
WoON 2015 vergelijkbaar zijn met eerdere jaargangen.
38%35%
40%
57%
51%
62%61%
65%70%
0%
25%
50%
75%
2009 2012 2015
Laag
Midden
Hoog
24
4.2.2 Huurders aan het woord
Verhuisredenen
Ook in de enquête die speciaal voor deze evaluatie is afgenomen onder huurders is
ingegaan op de verhuiswensen. Bijna een kwart van de respondenten is van plan om
de komende twee jaar te verhuizen. Bij deze respondenten is doorgevraagd naar de
redenen waarom we willen verhuizen en de rol die de huurprijs daarin speelt.
Allereerst is de respondenten gevaagd om (max. 3) redenen op te geven waarom ze
willen verhuizen. De meest genoemde reden is dat de woning niet meer voldoet aan
de wensen. Bij de huurders met een midden- of hoger inkomen staat de hoogte van
de huurprijs op de tweede plaats; respectievelijk 33% en 43% van deze groepen geven
als verhuisreden dat de huurprijs te hoog is of wordt. Bij huurders met een laag inko-
men komt deze reden veel minder vaak voor.
Bij de huurders die willen verhuizen vanwege de huurprijs is dit zelden de enige re-
den. Vaak spelen ontevredenheid over de woning en ontwikkelingen in de levensloop
(‘life events’) ook mee.
Tabel 4- 2 Be lang ri jks t e v e rhu is redenen ( ma x. 3) na ar inkom en
Laag Midden Hoog Totaal Totaal (N)
Voldoet niet meer aan de wensen 58% 57% 49% 55% 112
De huurprijs is/wordt te hoog 18% 33% 43% 30% 60
Vanwege werk of opleiding 15% 10% 13% 13% 26
Samenstelling van mijn huishouden 19% 24% 27% 23% 46
Gezondheid of behoefte aan zorg 24% 12% 11% 18% 36
Andere redenen, waaronder: 15% 22% 24% 20% 41
Contractueel (studentenwoning) 4% 0% 0% 1% 3
Heeft huis gekocht of wil huis kopen 0% 9% 14% 7% 14
Totaal 150% 159% 167% 158% 321
Bron: GfK Online panel 2016, bewerking RIGO
Ook aan de huurders die niet willen verhuizen is gevraagd wat daar de belangrijkste
(3) redenen voor zijn (zie tabel 3-3). Tevredenheid over de woning wordt door bijna
alle huurders als een van de redenen genoemd. Ook de binding met de buurt wordt
door veel respondenten genoemd.
Daarnaast worden, in mindere mate, ook praktische redenen genoemd die huurders
ervan weerhouden te verhuizen. Bij huurders met een laag inkomen spelen de ver-
huiskosten en het gebrek aan betaalbare huurwoningen een rol. Voor met name
huurders met een middeninkomen vormen ook de hypotheek voorwaarden een obsta-
kel. Bij huurders met een hoger inkomen spelen deze financiële drempels een minder
grote rol.
25
Tabel 4- 3 Be lang ri jks t e re denen ( ma x. 3) o m n ie t t e ve rhu izen , naar inko me n
Laag Midden Hoog Totaal
Tevreden over mijn woning 78% 82% 85% 81%
Gehecht aan mijn buurt 27% 29% 38% 30%
Kan geen andere woning kan vinden 5% 6% 5% 6%
Kan geen andere huurwoning betalen 21% 14% 11% 16%
Kan geen hypotheek krijgen 9% 16% 12% 12%
Verhuizen kost teveel geld 31% 26% 15% 26%
Verhuizen kost teveel moeite 16% 14% 15% 15%
Andere reden 8% 8% 13% 9%
Bron: GfK Online panel 2016, bewerking RIGO
Invloed van de IAH
Om te achterhalen of huurders door de IAH een prikkel ervaren om te verhuizen zijn
enkele stellingen aan hen voorgelegd.
Ten eerste is de huurders gevraagd naar de invloed van de huurverhoging op hun fi-
nanciële situatie. De meeste respondenten zijn het niet eens met de stelling dat de
jaarlijkse huurverhoging weinig invloed heeft op hun finan ciële situatie. We zien in
Figuur 4-7 dat de huurverhogingen minder invloed hebben op de financiële situatie
naarmate de huurder tot een hogere inkomensklasse behoort.
F iguur 4-7 Reac t ies van h uurders op de s te l l ing : “D e jaa r l i jkse huu rve rhog ing
heeft we in ig inv loed op m ijn f inanc ië le s i tuat ie ”
Bron: GfK Online panel 2016, bewerking RIGO
Tabel 4-4 laat voor drie stellingen zien hoeveel huurders het daarmee eens (of zeer
eens) zijn. De stelling “Ondanks de huurverhoging(en) ben ik nog steeds tevreden met
mijn woning” wordt in elke inkomensgroep door een ruime meerderheid van huurders
onderschreven. Een klein deel van de huurders overweegt serieus om te verhuizen
vanwege de extra huurverhogingen voor midden- en hogere inkomens. Zoals verwacht
5%
4%
5%
14%
19%
29%
23%
23%
22%
34%
32%
29%
24%
22%
15%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Laag
Midden
Hoog
zeer eens eens neutraal oneens zeer oneens
26
ligt dit aandeel groter naarmate het inkomen hoger is. Toch geeft de helft van de
huurders met een hoger inkomen aan ondanks de IAH nog lang in zijn woning te wil-
len blijven wonen.
Tabel 4- 4 R eact ies van hu urders op s te l l ingen ove r de in v loed van huu rve rho ging
op de woontev redenhe id en ve rhu isgene igdhe id , p ercen tage respondenten d ie
het ( zee r) eens z i jn me t d e s te l l ing
laag midden hoog
Ondanks de huurverhoging(en) ben ik nog steeds tevreden met mijn woning
63% 63% 65%
Door de hogere huurverhogingen voor midden- en hogere inko-mens overweeg ik serieus om te verhuizen
5% 13% 19%
Ondanks de hogere huurverhogingen voor midden- en hogere inkomens wil ik nog lang in mijn woning blijven wonen
58% 56% 51%
Bron: GfK Online panel 2016, bewerking RIGO
Binnen de inkomensgroepen zien we bij de reacties op de eerste twee stellingen in
Tabel 4-4 nauwelijks verschillen tussen huurders die wel of niet een extra huurvergro-
ting hebben gehad. Wel valt op dat bij de huurders die een extra huurverhoging heb-
ben gehad, het percentage dat serieus een verhuizing overweegt, toeneemt naarmate
de huurprijs hoger ligt. Dit duidt erop dat hoe hoger de actuele huur is, hoe meer de
IAH stimuleert om te verhuizen.
Tegen de verwachting in geven huurders die al een hogere huurverhoging hebben
gehad vaker aan dat ze nog lang in hun woning willen wonen dan de overige huur-
ders. Wellicht schatten mensen die de extra huurverhoging nog niet aan den lijve
hebben ondervonden de huurverhoging hoger in dan die in de praktijk wordt ervaren.
F iguur 4-8 Pe rcentage huurders d ie het (z eer ) een s z i jn m et de s te l l ing “ On danks
de hogere huu rv erhog ing en voor m idden - en hoge r e inko mens w i l ik nog lan g in
mi jn won ing b l i jv en wone n ” , naar in komen
Bron: GfK Online panel 2016, bewerking RIGO
75%
55%58%
65%
45%
56%58%
45%
51%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
IAH geen IAH totaal
Laag
Midden
Hoog
27
Bereidheid om woning te kopen
Ten slotte zijn enkele stellingen voorgelegd om te peilen of huurders door de IAH
meer belangstelling hebben om een woning te kopen. De eerste stelling gaat over het
kopen van een woning in het algemeen. Ruim een kwart van de huurders met een
hoger inkomen geeft aan dat het kopen van een woning voor hen aantrekkelijker
wordt door de extra huurverhoging. Bij de huurders met een lage inkomen ligt dit
aandeel lager (zie Tabel 4-5).
Tabel 4- 5 R eact ies van hu urders op s te l l inge n ove r de in v loed van de I AH op de
koopbere idhe id , p erc enta ge respondenten d ie het ( zeer ) e ens z i jn met de s te l l ing
laag midden hoog
Door de hogere huurverhoging voor midden- en hogere inkomens wordt het kopen van een (andere) woning voor mij aantrekkelijker
9% 14% 27%
Ik zou de woning die ik huur graag willen kopen, zodat ik niet meer jaarlijks een huurverhoging krijg
14% 22% 29%
Bron: GfK Online panel 2016, bewerking RIGO
De tweede stelling heeft specifiek betrekking op het kopen van de ‘eigen’ huurwo-
ning. Ook hier zien we dat hoe hoger de inkomensklasse is, hoe meer huurders bereid
zijn de woning te kopen, om geen huurverhogingen meer te hoeven dulden.
4.3 Ervaringen van verhuurders
Zowel in de enquête als de interviews die gehouden zijn onder verhuurders is ge-
vraagd in hoeverre zij in de praktijk ervaren dat de doorstroming toeneemt als gevolg
van de IAH. In de enquête is dat gedaan via drie stellingen. Tabel 4-6 toont het per-
centage van de verhuurders die het (zeeer) eens waren met de betreffende stelling.
De meeste verhuurders geven aan dat de mutatiegraad (het aandeel woningen dat
vrijkomt als gevolg van doorstroming) in hun woningen niet gestegen is als gevolg van
de IAH. 16% van de woningcorporaties en 27% van de particul iere verhuurders zijn
het (zeer) oneens met deze stelling: zij zien wel een effect op de mutatiegraad.
Volgens 12% van de woningcorporaties en 22% van de particuliere verhuurders stro-
men huurders met een midden- of hoger inkomen vanwege de IAH sneller door naar
een andere woning. Twee derde van beide groepen is het daar niet mee eens.
De meeste verhuurders geven aan dat de IAH geen effectief instrument is gebleken
om scheefwonen in hun bezit tegen te gaan. Van de particuliere verhuurders is een
groter deel (31%) van mening dat de IAH zijn effectiviteit bewezen heeft dan van de
woningcorporaties (17%).
28
Tabel 4- 6 R eact ies van ve rhuurde rs op s t e l l ingen o ver de inv loed van de IAH op
de doorst rom ing , pe rcent age ve rhuurde rs d ie he t ( zeer ) e ens z i jn met de s te l l ing
Woning-corporatie
Particuliere verhuurder
Zonder inkomensafhankelijke huurverhoging was de mutatiegraad bij onze huurwoningen ongeveer even hoog geweest als nu.
64% 50%
Dankzij de inkomensafhankelijke huurverhoging stromen huurders met een midden- of hoger inkomen sneller door naar een andere woning.
12% 22%
De inkomensafhankelijke huurverhoging is een effectief instrument gebleken om het scheefwonen in ons woningbezit tegen te gaan.
17% 31%
Bron: Online enquête onder verhuurders, RIGO 2016
Ook in de telefonische interviews die zijn gehouden met woningcorporaties en parti-
culiere verhuurders geven de meeste verhuurders aan dat zij de indruk hebben dat de
IAH niet of nauwelijks effect heeft op de doorstroming en het tegengaan van scheef-
wonen. Ze merken geen toename in het aantal vrijkomende woningen.
Redenen
Volgens de geïnterviewde verhuurders zijn er diverse redenen waarom de IAH weinig
effect sorteert. Ten eerste merken zij op dat doorstroming van huurders van meer
factoren afhangt dan van enkel de huurprijs. De situatie op de woningmarkt speelt
daarbij een belangrijke rol. Volgens de verhuurders zijn niet overal voldoende betaal-
bare woningen beschikbaar om te kunnen doorstromen, met name voor middeninko-
mens. En de woningen die wel beschikbaar zijn, hebben vaak een minder gunstige
prijskwaliteitverhouding dan de gereguleerde huurwoningen waar zij nu in wonen.
In de tweede plaats denken de verhuurders dat de prijsprikkel die uitgaat van de
huurverhoging te beperkt is om huurders aan te zetten tot verhuizing. Een deel van
de huurders met een midden- of hoger inkomen betaalt nog altijd een lage huurprijs,
waardoor ook het bedrag aan extra huurverhoging relatief laag is. Andere huurders
betalen al de maximale huurprijs en kunnen daardoor geen extra huurverhoging meer
krijgen.
Een van de verhuurders vat het bovenstaande als volgt samen: “Het is mooi dat men-
sen met een hoger inkomen gestimuleerd worden om een sociale huurwoning te ver-
laten. Het instrument van de inkomensafhankelijke huurverhoging helpt daarbij maar
beperkt. Het vraagt een lange adem, zeker in situaties waarbij huurders een relatief
lage huur betalen. En als huurders dan willen vertrekken dan hebben ze te weinig
alternatieven.”
De verhuurders is ook gevraagd om suggesties die de effectiviteit van de IAH zouden
kunnen verbeteren. De meest genoemde optie is om de maximale huurprijzen alleen
te hanteren voor de doelgroep. Huurders met een midden- of hoger inkomen zouden
daarmee langer een hogere huurverhoging kunnen krijgen en daarmee (op termijn)
een grotere prikkel om te verhuizen. Deze suggestie wordt vooral genoemd door par-
ticuliere verhuurders. De meeste woningcorporaties beperken de huurverhogingen
tot de streefhuren, die doorgaans lager liggen dan de maximale huurprijzen.
29
Andere instrumenten
Naast de IAH kunnen ook andere instrumenten worden gebruikt om scheefheid te
bestrijden en/of doorstroming te stimuleren. Verhuurders kunnen bijvoorbeeld hun
woningen te koop aanbieden aan zittende huurders. In de praktijk komt het weinig
voor dat verhuurders dit middel inzetten om scheefwonen tegen te gaan, zo blijkt uit
de reacties op een stelling in de enquête. Van de woningcorporaties zet 27% het te
koop aanbieden van woningen aan zittende huurders in a ls instrument tegen scheef-
wonen; tegenover 6% van de particuliere verhuurders.
Zowel in de enquête als in de interviews geven diverse verhuurders aan dat het be-
strijden van scheefwonen voor hen geen prioriteit heeft. Veel corporaties vinden het
wenselijk, met het oog op leefbaarheid, dat in woningcomplexen met gereguleerde
huurwoningen niet alleen huurders uit de doelgroep wonen, maar ook huurders met
een midden- of hoger inkomen. Sommige respondenten merken bovendien op dat
scheefwoners een dynamische groep zijn: iemand die het ene jaar een middeninko-
men heeft, kan volgend jaar weer tot de doelgroep behoren en andersom.
Particuliere verhuurders vinden het vooral belangrijk dat hun woningen verhuurd
blijven, zodat de huurderving als gevolg van mutaties zo k lein mogelijk is. Doorstro-
ming is vanuit dat perspectief niet wenselijk, vanwege het risico op (frictie)leegstand.
Bovendien lopen zij bij elke verhuring de kans dat een nieuwe huurder een wanbeta-
ler blijkt. Zij verhuren hun woningen juist graag voor langere tijd aan scheefwoners,
omdat zij de huur meestal op tijd betalen.
Voor veel corporaties is het bevorderen van doorstroming wel een belangrijke doel-
stelling. Niet per se om scheefheid te bestrijden, maar wel om de beschikbaarheid te
vergroten. Sommige corporaties zien het inzetten van tijdelijke huurcontracten als
alternatief voor de IAH. Daarnaast pleit een deel van de corporaties voor een positie-
ve aanpak in plaats van negatieve prikkels. Beloon goed gedrag, bijvoorbeeld in de
vorm een verhuispremie. Om huurders te stimuleren om te verhuizen is volgens velen
maatwerk nodig, waarbij goed wordt gekeken naar de redenen waarom huurders met
een latente verhuiswens nog niet zijn verhuisd.
30
5 Procedure en privacy
Wat vinden verhuurders van de procedure voor de inkomensafhankelijke
huurverhoging? En hoe denken huurders en verhuurders over het waarbor-
gen van de privacy?
Om de inkomensafhankelijke huurverhoging te kunnen toepassen moeten verhuur-
ders via een webportaal inkomensindicaties voor hun huurders opvragen bij de Belas-
tingdienst. De procedure daarvoor is beschreven in een handleiding. Daarbij gelden
strikte (wettelijke en uitvoeringstechnische) voorwaarden, om de privacy van huur-
ders zoveel mogelijk te beschermen.
In de enquête en interviews onder verhuurders zijn vragen gesteld over hun ervarin-
gen met de procedure. Over de privacy zijn ook huurders bevraagd. In dit hoofdstuk
presenteren we de uitkomsten daarvan.
5.1 Algemeen oordeel
Hoe beoordelen de verhuurders de procedure voor de verstrekking van inkomensi ndi-
caties? Om die vraag te beantwoorden zijn in de enquête stellingen aan hen voorge-
legd over verschillende aspecten van de procedure. In Tabel 5-1 is te zien hoeveel
verhuurders het eens of zeer eens met deze stellingen.
Het oordeel van de verhuurders is overwegend positief. Dat geldt voor de particuliere
verhuurders in mindere mate dan voor de woningcorporaties. Een ruime meerderheid
van beide typen verhuurders is tevreden over de informatievoorziening over de IAH.
De meeste verhuurders vinden ook dat het webportaal van de Belastingdienst voor
het opvragen inkomensindicaties gebruiksvriendelijk is; 12% van de woningcorpora-
ties en 21% van de particuliere verhuurders is het daarmee (zeer) oneens.
Tabel 5- 1 R eact ies van ve rhuurde rs op s t e l l ingen o ver de p rocedu re van de I AH ,
percentage ve rhuu rders d ie he t (zee r ) eens z i jn m et de s te l l ing
Woning-corporatie
Overige verhuurder
De informatie over het aanvragen van inkomensindicaties bij de Belas-tingdienst is duidelijk.
90% 61%
Het webportaal voor de inkomensafhankelijke huurverhoging van de Belastingdienst is gebruiksvriendelijk.
64% 42%
De procedure voor het aanvragen van inkomensindicaties kost mijn organisatie veel tijd.
28% 54%
Bron: Online enquête onder verhuurders, RIGO 2016
Minder positief zijn de verhuurders over de tijd die het hen kost om inkomensindica-
ties aan te vragen. Meer dan de helft van de particuliere verhuurders vindt dat de
31
procedure veel tijd in beslag neemt. Bij de woningcorporaties gaat het om een veel
kleiner deel: ruim een kwart. Dit wordt mogelijk verklaard door de grootte van de
corporaties, die over het algemeen meer woningen verhuren en meer werknemers in
dienst hebben. Dat biedt mogelijk een schaalvoordeel bij het aanvragen van de gege-
vens.
Ook in de interviews horen we verschillende geluiden van verhuurders over de extra
belasting die de IAH met zich meebrengt. Aan de ene kant is er een groep die aan-
geeft dat de procedures soepel en vlot verlopen, aan de andere kant een groep die
vindt dat de procedure hen veel tijd kost. Sommige verhuurders geven aan dat de
energie en tijd die de procedures kosten, niet opwegen tegen het rendement dat de
IAH oplevert. Daarbij gaat het zowel om de aanvraagprocedure zelf als het proces
daarna met de afhandeling van bezwaren.
Vooral corporaties krijgen te maken met klachten en bezwaarschriften van huurders
naar aanleiding van de IAH. Het merendeel van deze bezwaren wordt gehonoreerd,
bijvoorbeeld vanwege een wijziging van het inkomen of huishoudensamenstelling of
het ontvangen van zorg. Enkele verhuurders geven aan dat het aantal bezwaarschrif-
ten in de loop der jaren is afgenomen: huurders lijken er eraan gewend te raken.
5.2 Suggesties voor verbetering
Zowel in de enquête als de interviews is de verhuurders gevraagd of zij suggesties
hebben om de procedure te verbeteren. Hieronder staat een bloemlezing van de op-
merkingen die daarbij gemaakt zijn.
Planning
Veel opmerkingen gaan over de planning. In verband met de invoering van de huur-
sombenadering werd pas laat besloten om de IAH ook in 2016 toe te passen. Diverse
verhuurders klagen daarover: “Het zou fijn zijn als vanuit het Rijk de wet - en regelge-
ving rondom de jaarlijkse huurverhoging niet elk jaar zo'n circus was waarbij alles op
het laatste moment (of te laat) bekend is.”
Het gevolg van de late besluitvorming is dat verhuurders maar kort de tijd hebben om
inkomensindicaties aan te vragen en te verwerken, als ze de huurverhoging per 1 juli
willen laten ingaan. Verschillende verhuurders vinden dat ze meer tijd moeten krijgen
voor het aanvragen van de indicaties: “Het portaal voor de inkomensverklaringen
moet eerder open; zeker vier maanden voor de huurverhoging ingaat. Huurders moe-
ten de aanzegging twee maanden van tevoren ontvangen. Hierdoor is er maar één
maand om alles op te vragen en te verwerken. Dat is te kort. ”
Aanmeldprocedure
Verhuurders die de IAH willen toepassen kunnen via een webportaal inkomensindica-
ties opvragen. Om toegang (inloggegevens) te krijgen tot dit portaal moeten verhuur-
ders ieder jaar opnieuw een account voor het opvragen van inkomensindicaties aan-
vragen. Veel verhuurders vinden dat “onzinnig” en begrijpen niet waarom de accounts
niet geldig blijven.
32
Om toegang te krijgen tot het webportaal vindt een authenticatie plaats via een code
die via sms verstuurd wordt naar een mobiele telefoon. Enkele verhuurders vinden
dat onhandig: “Niet alle medewerkers hebben een mobiele telefoon, zeker niet dege-
nen van de administratie.” Een veel genoemde suggestie om de toegang tot het web-
portaal eenvoudig te maken is gebruikmaken van DigiD.
Inkomensindicaties aanvragen
Via het webportaal kunnen verhuurders inkomensindicaties voor hun huurders aan-
vragen, per adres of voor meerdere woningen tegelijk. In het laatste geval moet en
verhuurders een csv-bestand aanleveren. Dat leidt bij enkele verhuurders tot proble-
men. Zij zouden liever zien dat een meer gangbaar bestandsformaat (bijv. Excel) zou
worden gebruikt.
Voor het verstrekken van inkomensindicaties controleert de Belastingd ienst of de
verhuurder eigenaar is van de woningen, op basis van gegevens uit de WOZ-
administratie van gemeenten. Sommige verhuurders klagen over onvolledige gege-
vens van de gemeente, waardoor zij voor een deel van hun woningen geen inkomens-
indicaties hebben gekregen. Een verhuurder suggereert om gebruik te maken van
gegevens van het Kadaster.
Enkele particuliere verhuurders lopen tegen het probleem aan dat sommige woningen
die zij verhuren meerdere eigenaren hebben. “Alleen de eerstgenoemde eigenaar kan
de aanvraag doen en dit systeem is een chaos”. Ook eigendomswisselingen leiden tot
problemen. “Het is niet zichtbaar of de nieuwe of oude eigenaar de gegevens moet
aanvragen.”
Er komen ook technische problemen voor bij het aanvragen van inkomensindicaties.
Sommige verhuurders vinden dat het webportaal traag is: “Dit jaar was de capaciteit
van de servers van de Belastingdienst onvoldoende waardoor het een aantal dagen
duurde voordat we de verklaringen kregen”. Een suggestie is om de belasting van het
portaal meer te spreiden door verschillende tijdvakken open te stellen. Daarnaast
zouden veel verhuurders graag meer ondersteuning willen van de Belastingdienst.
Als de Belastingdienst geen inkomensgegevens heeft van een huurder, kan deze geen
inkomensindicatie verstrekken, tot ergernis van sommige verhuurders: “Meerdere
malen gaf het webportaal aan dat de inkomensgegevens van huurders onbekend wa-
ren, terwijl mij bekend was dat de huurders gewoon een regulier inkomen hebben. ”
Het gaat volgens deze verhuurders bijvoorbeeld om huurders die in het betreffende
jaar nog geen definitieve aanslag hebben van hun ingediende belastingaangifte.
“Hierdoor krijgen zij mogelijk niet de extra verhoging. Laat de Belastingdienst dan het
jaar ervoor opgeven.”
Ten slotte
Er zijn ook verhuurders die zo min mogelijk willen veranderen aan de procedure: “We
zijn gewend aan de huidige procedures. Dat is zowel voor ons als de huurders prettig.
Wijzigingen geven vaak onduidelijkheden, frustraties en heel veel werk. ”
33
5.3 Privacy
Om de privacy van huurders te beschermen gelden bij het verstrekken van inkomens-
indicaties verschillende regels. Zo mogen de inkomensindicaties alleen worden opge-
vraagd en gebruikt voor de IAH en moeten die worden vernietigd zodra de huurver-
hoging definitief is. Toch is het effect van de IAH op de privacy van huurders regelma-
tig onderwerp van discussie. Hoe denken verhuurders en huurders daarover?
Verhuurders
In de enquête onder verhuurders is een stelling voorgelegd over de bescherming van
de privacy. Een ruime meerderheid van de verhuurders vindt dat de huidige regels
rondom het verstrekken van de inkomensindicaties de privacy van huurders voldoen-
de borgen (Figuur 5-1). De corporaties en particuliere verhuurders tonen zich hierbij
eensgezind: ruim 70% van beide groepen verhuurders is het eens met deze stelling.
F iguur 5-1 Reac t ies van v erhuurde rs op d e s te l l ing : De rege ls rondom het ve r -
s trek ken van inkomens ind icat ies bo rgen de pr ivacy van huurde rs vo ldoen de
Bron: Online enquête onder verhuurders, RIGO 2016
Ook in de interviews met verhuurders is gesproken over het thema privacy. De meeste
particuliere verhuurders die we gesproken hebben vinden de discussie rondom de
privacy van de inkomensindicaties sterk overdreven. Het verstrekken van inkomensin-
dicatie is volgens hen noodzakelijk om een maatschappelijk probleem aan te kunnen
pakken. De corporaties hebben meer begrip voor de onrust onder de huurders. Tege-
lijkertijd heb je nu eenmaal inkomensgegevens nodig om het beleid te kunnen uitvoe-
ren. In hun optiek is het vooral een politieke discussie geworden.
De meeste verhuurders denken dat een deel van de onrust rondom de privacy wegge-
nomen kan worden wanneer de uitvoering van de IAH volledig door de overheid (Be-
lastingdienst) wordt opgepakt. Op deze manier kan de privacy van de huurders vol-
gens hen beter geborgd worden.
Huurders
In de enquête onder huurders is hen gevraagd te reageren op stellingen over het pri-
vacy-aspect van de IAH (zie Tabel 4-4).
6%
19%
67%
52%
20%
26%
6%
3%
1%
1%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Woningcor
poratie
Overige
verhuurder
Zeer eens Eens Neutraal Oneens Zeer oneens
34
Tabel 5- 2 R eact ies van hu urders op s te l l ingen ove r het pr ivacy -aspect van de
IAH, pe rcentage responde nten d ie het (ze er ) eens z i jn me t de s te l l ing
Laag Midden Hoog
Ik vind het niet prettig als de Belastingdienst informatie over mijn inkomen aan mijn verhuurder verstrekt
48% 70% 72%
Ik heb er vertrouwen in dat de verhuurder de informatie van de Belastingdienst over mijn inkomen vertrouwelijk behandelt
59% 45% 42%
Bron: GfK Online panel 2016, bewerking RIGO
De meeste huurders vinden het niet prettig als de Belastingdienst informatie verstrekt
aan de verhuurder over hun inkomen. Het grootste deel van de huurders heeft er wel
vertrouwen in dat hun verhuurder de informatie over hun inkomen vertrouwelijk be-
handelt. Onder huurders met een midden - of hoger inkomen leeft meer ongenoegen
en wantrouwen over de wijze waarop in het kader van de IAH wordt omgegaan met
informatie over hun inkomen, dan onder huurders met een laag inkomen.
35
6 Draagvlak
Wat is het algemene oordeel van huurders en verhuurders over de inkomens-
afhankelijke huurverhoging?
Voor de evaluatie van de inkomensafhankelijke huurverhoging (IAH) is ook het draag-
vlak van belang. Daarom zijn zowel de huurders als de verhuurders gevraagd om te
reflecteren op de IAH.
6.1 Meningen van huurders
In de enquête onder huurders is via een stelling gevraagd of ze achter het principe
staan dat huurders met midden- of hoger inkomen meer huurverhoging kunnen krij-
gen dan huurders met een lager inkomen. Zoals verwacht hangen de reacties sterk
samen met de inkomensklasse waartoe de huurders behoren. De meerderheid van de
huurders met een laag inkomen is het eens of zeer eens met dit principe. Onder
huurders met een midden- of hoger inkomen is de steun veel lager: één op de vijf
vindt het goed dat zij meer huurverhoging kunnen krijgen dan huurders met een lager
inkomen (Figuur 6-1).
F iguur 6-1 Reac t ies van h uurders op de s te l l ing : “ ik v ind het goed da t huurd e rs
met m idden - o f hoger ink omen m ee r huur ve rhoging kunnen k r i jgen dan huu r ders
met een lager inkomen ”
Bron: GfK Online panel 2016, bewerking RIGO
‘Ik ben geen scheefwoner’
Verderop in de enquête geven diverse respondenten aan waarom ze niet achter de
extra huurverhoging voor huurders met een midden - of hoger inkomen staan.
Huurders lijken vooral moeite te hebben met de extra huurverhoging voor middenin-
komens en geven vaak aan dat de IAH zich alleen zou moeten richten op de huurders
17%
2%
3%
36%
18%
18%
24%
22%
19%
13%
25%
27%
10%
33%
33%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Laag
Midden
Hoog
zeer eens eens neutraal oneens zeer oneens
36
met een echt hoog inkomen. “Het gaat fout bij de mensen die net op het randje zitten
met hun inkomen. Ik vind dat die te hard worden gepakt in hun portemonnee met die
jaarlijkse huurverhoging.”
Veel huurders met een midden- of hoger inkomen hebben niet het gevoel dat ze
‘scheefwoner’ zijn. Zo schrijft een huurder: “Ik vind het erg onterecht dat er alleen
naar het inkomen gekeken wordt van de kostwinner. Er wordt niet gekeken met hoe-
veel mensen je van dat salaris moet leven. In ons geval een gezin van 4. Op basis van
dit inkomen kunnen we helemaal geen huis kopen, omdat je dan veel meer moet be-
talen per maand, of we moeten de auto de deur uitdoen en nooit meer op vakantie
gaan en de voetbalclub van mijn zoon afzeggen. We hebben nu al moeite met rond-
komen, wonen in een buurt met overlast en worden wél gezien als scheefhuurder.
Echt belachelijk.” Sommige huurders vinden dan ook dat meer gekeken moet worden
naar persoonlijke omstandigheden zoals het hebben van schulden en studerende
kinderen.
Diverse huurders met een midden- of hoger inkomen verzetten zich ook tegen het
idee dat ze te weinig zouden betalen voor hun woning: “Ik heb sinds 1979 alle huur-
verhogingen gehad. Dus mijn woning heeft nu een normale huurprijs. Die wordt nu
onevenredig verhoogd. Als ik straks met pensioen ga verdien ik niet meer teveel,
maar zit wel met hogere huur.” Ook vinden sommige huurders dat de corporaties al
voldoende hebben verdiend aan hun woningen: “Sociale huurwoningen worden niet
gesubsidieerd met belastinggeld. De meeste staan er al zoveel ja ren dat de stichtings-
kosten al vele malen over de kop zijn teruggehaald.”
Doorstroming stimuleren
De huurders is ook gevraagd wat ze ervan vinden dat de overheid de doorstroming wil
stimuleren door middel van een hogere huurverhoging . Een ruime meerderheid (64%)
van de huurders met een laag inkomen vindt het terecht dat de overheid de huurver-
hoging als verhuisprikkel gebruikt, terwijl de meeste huurders met een middeninko-
mens (55%) dat juist onterecht vinden. Bij de huurders met een hoger inkomen zijn de
meningen sterk verdeeld: er zijn binnen deze groep ongeveer even veel voor - als te-
genstanders.
Ten slotte is de huurders gevraagd of zij suggesties hebben hoe de overheid de door-
stroming van huurders met een hoger inkomen uit sociale huurwoningen nog meer
zou kunnen stimuleren. Daar zijn veel reacties op gekomen. Hieronder geven we de
hoofdlijnen uit die reacties weer.
Waarom?
Uit de reacties blijkt dat een deel van de huurders niet begrijpt waarom de overheid
doorstroming wil stimuleren: “Waarom moeten huurders doorstromen? Ik vraag aan
politici ook niet of het niets eens tijd wordt om te verhuizen. ”
Het gaat vooral om huurders die zelf absoluut niet willen verhuizen: “Ik vind het hele
doorstromingsbeleid van de overheid belachelijk. Ik woon hier al vele jaren met ple-
zier. Ik heb zelf ook geld in deze woning gestoken en heb absoluut geen geld om te
verhuizen en om een hogere huur te betalen.
37
Daarnaast spelen ook andere zorgen een rol, bijvoorbeeld om de leefbaarheid: “Door
die doorstroming krijg je al gauw dat zo'n buurt een Tokkiebuurt wordt, omdat er
maar van alles in die sociale huurwoningen wordt gepropt.”
Verhuisprikkel vergroten
De meeste reacties bevatten wel suggesties om de doorstroming te stimuleren. Een
klein deel daarvan bevat strengere maatregelen om huurders met een hoger inkomen
te bewegen tot verhuizen. Voorbeelden van dergelijke maatregelen zijn: een hogere
maximale huurverhoging per keer (bijv. €200 ineens), huurbelasting, tijdelijke huur-
contracten en verandering van het huurrecht, “zodat scheefwoners gedwongen kun-
nen worden te verhuizen”.
Belonen in plaats van straffen
Veel huurders pleiten voor de wortel in plaats van de stok om huurder s te verleiden
tot verhuizen: “Belonen werkt altijd beter dan straffen. Straffen lokt meer dan belo-
nen ook ontduiking uit.” De meeste genoemde suggestie is een (eenmalige) verhuis-
premie of verhuiskostenvergoeding. Ook wordt vaak gesuggereerd om koopstarters
een subsidie of een extra lening te geven om een woning te kunnen kopen.
Meer woningen
De meeste suggesties gaan over het vergroten van het aanbod aan alternatieve woon-
ruimte voor huurders met een midden - of hoger inkomen. Deze woningen moeten in
de eerste plaats betaalbaar zijn voor deze groep. Veel huurders vinden dat er meer
woningen gebouwd moeten worden in het middensegment. Daarbij gaat het zowel
om huurwoningen tussen €700 en €1000 als om goedkope koopwoningen. Bovendien
zal het alternatieve aanbod ook kwalitatief aantrekkelijk moeten zijn: “Als de scheef-
woner moet verhuizen naar een duurder huis zal daar iets tegenover moeten staan.
Bijvoorbeeld meer comfort”.
Hypotheekregels versoepelen
Veel huurders zien de huidige hypotheekregels als belemmerin g om een woning te
kopen. Dit geldt vooral voor ouderen. “Als je rond de pensioengerechtigde leeftijd
bent, kun je geen huis meer kopen, vanwege de hypotheek.” De voorwaarden in de
koopsector lijken strenger dan in de huursector: “Mensen mogen en kunnen wel bijna
€900 aan huur betalen voor een huis waar een hypotheek van netto iets meer dan
€700 euro zou zitten. Maar toch is het moeilijk voor veel mensen om dit rond te krij-
gen.” Daarom pleiten diverse huurders ervoor om de hypotheekregels te versoepelen,
zodat het makkelijker wordt om door te stromen naar een koopwoning.
‘Laat ons met rust’
Diverse huurders laten, in meer of minder diplomatieke bewoordingen, weten dat zij
vinden dat de overheid zich niet bemoeien met het stimuleren van doorstroming. “Ik
vind dat de bemoeizucht moet ophouden. (…) Misschien ben ik wel miljonair en wil
in een hutje wonen. Ik wil niet dat een ander bepaalt dat ik moet doorstromen. ”
38
6.2 Meningen van verhuurders
Om het draagvlak onder verhuurders te peilen is hen in de enquête gevraagd om een
algemeen oordeel te geven over de IAH. Figuur 6-2 laat zien dat de meningen van
verhuurders sterk verdeeld zijn. Dit geldt vooral voor de woningcorporaties: 29% van
de corporaties heeft een positief of zeer positief oordeel over de IAH, terwijl 35%
juist een negatief of zeer negatief oordeel heeft. Onder de overige verhuurders is de
eensgezindheid groter: bijna de helft oordeelt (zeer) positief over de IAH.
F iguur 6-2 A lge me en oo rd eel van verhuu rde rs ov er de I AH
Bron: Online enquête onder verhuurders, RIGO 2016
Zowel in de enquête als in de aanvullende interviews is de verhuurders gevraagd om
hun oordeel over de IAH nader toe te lichten. Hieronder gaan we in op diverse asp ec-
ten die daarin naar voren zijn gekomen.
Principes
Over het algemeen ondersteunen de verhuurders het principe dat gereguleerde
huurwoningen vooral bedoeld zijn voor huurders met een laag inkomen . De idee dat
huurders die meer verdienen, meer moeten betalen voor een sociale huurwoning, kan
vooral op steun van corporaties rekenen. Niet alle corporaties staan achter de doel-
stelling om scheefwonen tegen te gaan; sommige vinden dat geen probleem. Onder
particuliere verhuurders is een breder draagvlak voor de intentie van de IAH om
scheefwonen tegen te gaan. Over de effectiviteit van de IAH zijn de verhuurders min-
der positief.
Scheiding woningcorporaties en particuliere verhuurders
Veel particuliere verhuurders zijn van mening dat de maatschappelijke doelstellin gen
van de IAH niet passen bij de particuliere huursector. In tegenstelling tot corporaties
investeren zij voornamelijk in woningen om er rendement uit te halen en niet (pri-
mair) om een maatschappelijk belang te dienen. Door de particuliere verhuurders
wordt dan ook voorgesteld om de sectoren qua wet- en regelgeving te scheiden.
17%
3%
32%
26%
28%
36%
15%
24%
8%
11%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Overige
verhuurder
Woning-
corporatie
Zeer positief Positief Neutraal Negatief Zeer negatief
39
Overhevelen naar de Belastingdienst
De meeste woningcorporaties en particuliere verhuurders zijn het erover eens dat de
uitvoering van de IAH eigenlijk bij de overheid thuishoort . Veel verhuurders zien de
IAH als een vorm van inkomenspolitiek en daarmee niet als taak en verantwoordelijk-
heid van de verhuurders: “De corporatie is er primair voor het aanbieden van sociale
huurwoningen en niet voor het innen van belasting”.
Diverse verhuurders vinden dat de IAH net als de huurtoeslag door de Belastingdienst
zou moeten worden geregeld. De rol van de verhuurder zou daarmee verdwijnen.
“Dat scheelt verhuurders een hoop werk en voorkomt rondpompen van geld. ” Uitvoe-
ring door de Belastingdienst wordt ook genoemd als oplossing voor de bescherming
van de inkomensgegevens van de huurders.
Toekomst
Ten slotte is de verhuurders gevraagd of ze van plan zijn om in de toekomst (voor
zover dit mogelijk is) een inkomensafhankelijke huurverhoging door te voeren. De
meeste woningcorporaties (55%) denken van wel, maar een groot deel daarvan weet
dat nog niet zeker (Figuur 6-3). Van de overige verhuurders denkt driekwart dat ze
ook in de toekomst een inkomensafhankelijke huurverhoging zullen doorvoeren, als
dat mogelijk blijft; 57% zegt dat zelfs zeker te weten.
F iguur 6-3 P lan nen van ve rhuurde rs o m in de toeko mst een in komensafhanke l i jk e
huurve rhoging doo r t e vo eren
Bron: Online enquête onder verhuurders, RIGO 2016
Verhuurders konden ook een toelichting geven waarom ze (niet) van plan zijn in de
toekomst gebruik te maken van de IAH. Sommige verhuurders geven daarbij aan de
IAH in 2016 niet, of alleen voor de hogere inkomens, te zullen toepassen: “Met name
door de ophef in de media vinden wij het ongepast om onze huurders alsnog een
hogere huurverhoging op te leggen.” Andere verhuurders kijken verder vooruit, naar
de komst van de huursombenadering in 2017: “De huursombenadering is een betere
systematiek. De prijskwaliteitverhouding is met dit systeem beter. Vooralsnog is het
doorvoeren van een inkomensafhankelijke huurverhoging toegestaan binnen de huur-
57%
17%
18%
38%
13%
15%
7%
21%
5%
10%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Overige
verhuurder
Woning-
corporatie
Ja, zeker Ja. waarschijnlijk wel Misschien wel/misschien niet
Nee, waarschijnlijk niet Nee, zeker niet
40
sombenadering. De mogelijkheden zullen worden bekeken om dit in de prestatieaf-
spraken met de gemeente op te nemen.”
Voor sommige verhuurders speelt de discussie over het bestrijden van scheefheid een
belangrijke rol bij de keuze om de IAH toe te passen. Voor de ene verhuurder is dat
een reden om de IAH te blijven toepassen (“Omdat dit op dit moment de enige moge-
lijkheid is scheefwoners tot bewegen te dwingen. Wij doen ook aanbiedingen tot
koop aan zittende huurders.”) Andere verhuurders trekken juist een andere conclusie:
“Als mensen het bedrag voor de woning betalen dat wij hebben vastgesteld is het
daarmee wat ons betreft OK. Scheefwonen oplossen zonder passend alternatief (wo-
ningen) gaat niet. Als de overheid extra inkomsten wil genereren, moet ze dat via de
belasting regelen.”
Voor particuliere verhuurders spelen vooral bedrijfseconomische overwegingen een
rol bij de keuze om de IAH ook in de toekomst te blijven toepassen, zodat ze hogere
huurverhogingen kunnen doorvoeren. “Het is in ieder geval beter dan de 'gewone'
huurverhoging. Met al mijn 'sociale' niet-geliberaliseerde woningen zit ik onder de
maximale huur. Dus dan helpt een hogere huurverhoging in ieder geval iets. ” Daarbij
geven zij soms ook aan weinig keus te hebben. “Als je meer dan 10 sociale woningen
bezit zal je wel moeten. De zogenoemde extra inkomsten worden je weer dubb el en
dwars afgenomen middels de verhuurderheffing.”
41
Bijlagen
42
Bijlage 1 Methodische verantwoording
Voor de evaluatie is gebruikgemaakt van diverse bronnen. In deze bijlage
lichten we deze toe.
De voorliggende evaluatie combineert diverse onderzoeksmethoden, variërend van
telefonische interviews, online enquêtes tot paneldata -analyse. De statistische basis
van de in dit rapport gepresenteerde uitkomsten is dus niet altijd dezelfde. De lezer
wordt daarop geattendeerd door bronvermelding bij figuren en t abellen.
Het onderzoek bestaat uit drie onderdelen:
1. Een kwantitatieve analyse van de effecten op basis van beschikbare data, waar-
onder het Woon Onderzoek Nederland (WoON) en de Huurenquête van het CBS;
2. Een online enquête onder verhuurders, aangevuld met telefonische interviews;
3. Een online enquête onder huurders, met behulp van het GfK consumentenpanel .
Kwantitatieve analyses
Hieronder lichten we de analyses op WoON en de Huurenquête nader toe.
Woon Onderzoek Nederland
Het WoON is een grootschalige landelijke enquête onder huishoudens die eens in de
drie jaar wordt uitgezet. Voor elke editie wordt een nieuwe, gestratificeerde steek-
proef getrokken (ca. 1% van de huishoudens).
Voor deze evaluatie zijn de laatste drie edities van WoON gebruikt, uit 2009, 2012 en
2015. De inkomensafhankelijke huurverhoging (IAH) is ingegaan in 2013. Dat betekent
dat het gedrag en de voorkeuren van respondenten in de edities van 2009 en 2012
nog niet door de IAH beïnvloed zijn. De respondenten in het WoON 2015 zijn (moge-
lijk) wel door de IAH beïnvloed.
In hoofdstuk 4 van deze evaluatie worden WoON-respondenten van 2009, 2012 en
2015 op diverse thema’s met elkaar vergeleken. Deze vergelijking is bedoeld om een
eerste kwantitatieve impressie te geven van de context waarin een eventueel IAH -
effect zich afspeelt.
Verschillen tussen 2012 en 2015 op bepaalde thema’s kunnen nooit alleen worden
toegeschreven aan de introductie van de IAH, omdat in de periode 2012 -2015 nog
veel meer aan de hand was. Nederland verkeerde in economische crisis gekenmerkt
door een uitzonderlijk lange periode van krimp. Daarnaast bereikte de woningmarkt-
conjunctuur in 2013 een dieptepunt dat aanhield tot in 2015. Kortom: een in histo-
risch opzicht opmerkelijke periode waarin de inkomens onder druk stonden en de
woningmarkt ‘op slot’ zat. Bovendien heeft ook het beleid niet stilgestaan. Zo is in
2011 een inkomensgrens ingevoerd voor de toewijzing van sociale huurwoningen
door woningcorporaties, waardoor die woningen veel minder beschikbaar zijn gewor-
den voor huishoudens met een midden - of hoger inkomen.
43
Wij achten het zeer wel mogelijk dat deze ontwikkelingen van grotere invloed is ge-
weest op eventuele in 2015 gemeten veranderingen in woonvoorkeuren en –gedrag
dan de IAH. Met andere woorden: waar wij WoON-cijfers door de tijd presenteren,
dient de lezer er rekening mee te houden dat eventuele verschillen tussen 2015 en de
jaren daarvoor door andere externe factoren kunnen zijn veroorzaakt. De verschillen
in 2015 zijn geen bewijs voor een IAH-effect; hooguit een indicatie ervan.
Huurenquête
De Huurenquête is een jaarlijks panelonderzoek van het CBS waarin de huurprijzen
van ca. 14.000 woningen van corporaties en andere verhuurders over een langere
reeks van jaren worden gevolgd14. De Huurenquête is de belangrijkste bron van lande-
lijke cijfers over de huurverhogingen die verhuurders doorvoeren. Sinds 2013 worden
ook inkomensgegevens van de huurders meegenomen. Voor deze evaluatie zijn de
datasets over 2013, 2014 en 2015 gebruikt.
In tegenstelling tot het WoON is de Huurenquête een panelonderzoek. Dat betekent
dat onderzoekseenheden (hier: woningen) meerdere jaren achtereen gevolgd worden.
Dit biedt in analyses zekere voordelen, maar de effecten van externe factoren (zoals
hierboven beschreven) spelen ook hier een rol.
Met de gegevens uit de Huurenquête wordt in deze evaluatie in kaart gebracht hoe-
veel huurders een extra huurverhoging hebben gekregen en hoeveel daarvan meer
dan één keer zo’n extra verhoging kregen. Ook is ermee uitgerekend in welke mate de
huur is gestegen bij huurders die al dan niet een IAH kregen.
Daarnaast zijn met de Huurenquêtegegevens regressieanalyses uitgevoerd met als
doel om inzicht te krijgen in het effect van de IAH op de doorstroming van huurders.
Twee zaken willen daarover onder de aandacht brengen.
Ten eerste kan een regressie-coëfficiënt niet zonder meer als een causaal effect wor-
den geïnterpreteerd. Dat kan alleen onder bepaalde voorwaarden. In één van de ge-
presenteerde analyses hebben we gezocht naar een natuurlijk experiment, zodat de
kans dat aan die voorwaarden wordt voldaan zo groot mogelijk is. In alle andere re-
gressies interpreteren we de coëfficiënten als correlaties.
Ten tweede gebruiken we de regressietechniek uitsluitend met het oog op de relatie
van de IAH met het verhuisgedrag. De bedoeling van de regressies is dus niet om het
verhuisgedrag zo goed mogelijk te verklaren, maar om inzicht te krijgen in de relatie
met de IAH en de robuustheid van die relatie. We presenteren daarom niet de volle-
dige regressieresultaten, maar uitsluitend die ene coëfficiënt waarin we geïnteres-
seerd zijn.
De robuustheid van die coëfficiënt testen we door geleidelijk meer verklarende varia-
belen aan het regressiemodel toe te voegen. Dit betreft overigens slechts een beper kt
aantal woningkenmerken, zoals grootte, locatie, huur, maximale huur en woz-waarde.
Op de inkomensklasse na beschikten we niet over kenmerken van het huishouden.
14 In 2015 is het bestand uitgebreid met registratiegegevens van 350.000 corporatiewoningen,
maar die gegevens zijn voor dit onderzoek minder relevant.
44
Enquête en interviews onder verhuurders
In april 2016 heeft in het kader van deze evaluatie een online enquête plaatsgevon-
den onder verhuurders. Het steekproefkader bestond uit de bestanden van het minis-
terie van BZK met e-mailadressen van verhuurders die de afgelopen jaren (2013, 2014
en 2015) een account hebben aangemaakt voor het opvragen van inkomensindicaties
bij de Belastingdienst. Daarbinnen is op basis van de namen van woningcorporaties
onderscheid gemaakt tussen woningcorporaties en overige verhuurders. Van de wo-
ningcorporaties zijn alle 325 meengenomen in de steekproef, bij de overige ve rhuur-
ders is de steekproef beperkt tot 600.
RIGO heeft een uitnodiging gestuurd naar de geselecteerde e -mailadressen met daar-
in een link naar de online enquête. De respondenten hebben twee weken te tijd ge-
had om de enquête in te vullen. Na een week is een herinnering gestuurd. Er zijn in
262 vragenlijsten ingevuld. Uit de IP -adressen van de respondenten bleek dat enkele
verhuurders de vragenlijst meerdere keren hebben ingevuld.
Als eerste is de verhuurders gevraagd tot welke groep zij zich rekenen: woning corpo-
raties, particuliere verhuurders of een andere categorie. Daarbij hebben 20 verhuur-
ders aangegeven dat ze tot een andere categorie behoren. Daarvan rekenen we 11
toch tot de particuliere verhuurders (o.a. ‘stichting’ en ‘bedrijfsmatige verhuur’). Voor
de overige verhuurders (gemeenten, zorginstellingen en een waterschap) is in eerste
instantie een extra categorie ‘(semi-)overheid’ aangemaakt. Omdat deze categorie
slechts 9 respondenten bevat, is in overleg met de opdrachtgever besloten om deze
voor de analyses samen te voegen met de particuliere verhuurders . Daarmee bestaat
de respons uit 116 woningcorporaties (36% van de steekproef) en 135 overige ver-
huurders (23% van de steekproef).
Tabel B1-1 en Tabel B1-2 bevatten enkele kenmerken van de verhuurders in de res-
pons. De meeste woningcorporaties verhuren enkele duizenden woningen, terwijl de
overige verhuurders doorgaans minder dan 100 woningen verhuren. Veruit de meeste
corporaties verhuren meer dan 75% van het aanbod met een gereguleerd huurcon-
tract. Dit geldt voor minder dan de helft van de overige verhuurders.
Tabel B1 -1 Respondenten per t ype ve rhuurde r en aa nta l won ingen
<10 10 - 100 100 - 1.000
1.000 - 10.000
≥ 10.000 Totaal Respons
Woningcorporatie 0 1 16 71 28 116 36%
Overige verhuurder 75 48 9 3 0 135 23%
Totaal 75 49 25 74 28 251 27%
Tabel B1 -2 Respondenten per t ype ve rhuurde r en aa ndeel ge regu lee rde con tr acten
< 25% 25%-50% 50%-75% ≥ 75% weet niet Totaal
Woningcorporatie 11% 0% 1% 88% 0% 100%
Overige verhuurder 21% 15% 12% 47% 5% 100%
Totaal 16% 8% 7% 66% 3% 100%
45
Interviews
Om beter zicht te krijgen op de ervaringen van verhuurders met de IAH zijn naast de
enquête ook telefonische interviews gehouden met verhuurders. Dit biedt de moge-
lijkheid om dieper in te gaan op de ervaringen en motieven van de verhuurders.
Om contactgegevens te vinden van verhuurders die bereid zijn om mee te werken aan
een telefonisch interview, is aan het einde van de online enquête aan respondenten
gevraagd of zij hiervoor een contactpersoon en telefoonnummer willen opgeven. In
totaal zijn 19 telefonische interviews gehouden onder respondenten die in de enquê-
te hebben aangeven te willen meewerken: 11 met woningcorporaties15 en 8 met par-
ticuliere verhuurders16.
Enquête onder huurders
In april 2016 heeft ook een online enquête plaatsgevonden onder huurders. Voor het
veldwerk is gebruikgemaakt van het online consumentenpanel van GfK, een onder-
zoeksbureau dat gespecialiseerd is in consumentenonderzoek. Het consumentenpanel
van GfK is één van de grootste professioneel beheerde onderzoekpanels van Neder-
land, met een omvang van circa 100.000 respondenten. Panelleden worden circa twee
keer per maand uitgenodigd voor onderzoek.
Op basis van eerdere vragenlijsten waren al gegevens beschikbaar over de kenmerken
van de respondenten en of ze huurder zijn van een woningcorporatie of particuliere
verhuurder. Binnen dit panel is een steekproef getrokken onder huurders, waarbij
gestratificeerd is op inkomen, om voldoende respondenten met een midden - of hoger
inkomen te kunnen bereiken. De vragenlijst is door GfK geprogrammeerd en ingevuld
door 1.001 geselecteerde deelnemers aan het consumentenpanel.
Tabel 1-3 laat zien hoe de respondenten verdeeld zijn naar verhuurder en inkomen.
Tabel B1 -3 Respondenten on l ine enquête onder huu rde rs , p er t ype v erhuu rde r en
naar inkomen
Laag Midden Hoog Weet niet / wil niet zeggen
Totaal
Woningcorporatie 350 279 144 17 790
Particuliere verhuurder 57 77 74 3 211
Totaal 407 356 218 20 1001
15 De betreffende woningcorporaties zijn: DudokWonen: mw. M. De Weerd; Nijestee: dhr. R. Bouma;
Sprengerland Wonen: dhr. G. Van der Linde; UWOON: mw. I. Uittien; Wonen NoordWest Friesland:
dhr. B. Sietsma; Woningstichting STEK: mw. S. Lebouille; Woningstichting Vaals: mw. E. Winthagen;
WoonInvest: dhr. W. Van der Steen; Woonwijze: dhr. R. Lemein; WoonZorgNL: dhr. J. Ensing;
Zeeuwland: dhr. M. Kruithof.
16 Er is gesproken met: Dhr. P.A. Augustinus; dhr. G. Dijkstra; dhr. F. Evers; dhr. J.W. Kamp; dhr. F.
Moerman; dhr. E. Mulder; mw. D. Chin A Paw; dhr. S.J. Roelfzema.
46
Er zijn 20 respondenten die hun inkomen niet willen noemen (2%) ; deze huurders zijn
weggelaten uit analyses waarbij inkomen gebruikt wordt.
Uit de antwoorden op de enquête is gebleken dat een deel van de respond enten in
een woning woont met een huurprijs boven de huurtoeslaggrens: 5% van de huurders
met een laag inkomen; 20% van de huurders met een middeninkomen en 45% van de
huurders met een hoger inkomen. Deze huurders kunnen toch een gereguleerd con-
tract hebben, omdat de huurprijs door de huurverhoging boven de huurtoeslaggrens
kan stijgen als de woning daarvoor voldoende kwaliteit (WWS -punten) heeft.
47
Bijlage 2 Analyse effect op doorstroming
De conclusies in hoofdstuk 4 ten aanzien van het effect op de doorstroming
zijn gebaseerd op analyses op microniveau, die hieronder worden toegelicht.
Voor de analyses is gebruikgemaakt van verschillende jaargangen van de Huurenquête
van het CBS. Op basis van dit panelonderzoek kunnen de huren van woningen en het
inkomen van de huurders in meerdere jaren worden gevolgd (zie bijlage 1).
Identificatie verhuizingen
In de Huurenquête-bestanden is geen variabele opgenomen die aangeeft of de huur-
der is verhuisd. Wel is aangegeven of een huurharmonisatie heeft plaatsgevonden.
Dat wil zeggen dat de huurprijs is aangepast (‘geharmoniseerd’) aan het streefhuur-
beleid van de verhuurders. Normaliter kan dat alleen als de woning vrijkomt na ver-
huizing van de huurder. Als de huurprijs van een woning in een bepaald jaar is gehar-
moniseerd, mogen we er daarom vanuit gaan dat de huurder in dat jaar is verhuisd.
Onderzoeksvragen
De centrale vraag is of een extra huurverhoging tot meer doorstroming van midden -
en hogere inkomens heeft geleid. We beantwoorden die vraag aan de hand van een
analyse volgens een drietrapsraket:
1. Is er een relatie tussen huurverhoging en de verhuiskans17?
2. Is er een relatie tussen huurverhoging in de extra verhogingsruimte en de ver-
huiskans?
3. Is er een relatie tussen huurverhoging in de extra verhogingsruimte en de ver-
huiskans?
Huurverhoging en verhuizingen
De relatie tussen huurverhogingen en verhuizingen onderzochten we met een regres-
sieanalyse waarin de verhuiskans in een jaar wordt geregresseerd op de huurstijging
(exclusief een eventueel harmonisatie-effect) in het jaar daaraan voorafgaand. Daarbij
worden nog andere kenmerken van de woning (locatie, waarde, grootte, kwaliteit,
huur) in de analyse meegenomen.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de resultaten. De weergegeven coëffici-
enten kunnen worden geïnterpreteerd als de toename van de verhuiskans bij een
toename van 1 %-punt huurstijging. Dus elke %-punt huurstijging gaat gepaard aan
een 1,33%-punt hogere verhuiskans. Uit de tabel blijkt een significante relatie te be-
staan tussen de huurverhoging en de verhuiskans in het daaropvolgende jaar. Dat wil
17 De verhuiskans is het aantal huurders uit een groep dat daadwerkelijk verhuisd is, uitgedrukt als
fractie van het totale aantal huurders in deze groep.
48
zeggen: hoe hoger de huurverhoging, des te groter de kans op een verhuizing in het
jaar daaropvolgend. Echter, wanneer de analyse wordt verbijzonderd naar inkomens-
groepen dan valt de relatie weg bij midden- en hogere inkomens. Alleen bij de lage
inkomens blijft de relatie statistisch significant.
Tabel B2 -1 Re lat ie tussen huurst i jg ing ( in 201 3 of 2 014 ) en ve rhu is kans ( in % -
punten) , in het vo lgende j aar (20 14 of 20 15 ) o .b . v . f i xed -ef f ects reg ress ieanalyse
Verhuiskans (in %-punten) N Coeff. Std err.
Alle huurders 17.327 1.33% *** 0.36%
Laag inkomen 12.228 1.02% ** 0.50%
Midden inkomen 2.147 -0.12% n.s. 1.18%
Hoog inkomen 2.952 -0.07% n.s. 0.58%
Bron: CBS Huurenquête, 2013-2015, bewerking RIGO (n.s.=niet significant; **= significantie >95-99%;
***=significantie >99%)
Deze uitkomsten suggereren dat huurverhogingen vooral bij lage inkomens prikkelen
tot doorstroming en dat midden- en hoge inkomens er (op de korte termijn) ongevoe-
lig voor zijn.
Relatie tussen extra huurverhoging en verhuizingen
In het voorgaande is gebleken dat onder midden - en hogere inkomens geen relatie
lijkt te bestaan tussen huurverhoging en de verhuiskans. In de nu volgende analyse
richten we ons op de huurders die een verhoging in de extra verhogingsruimte kre-
gen. We zetten ze af tegen huurders met een vergelijkbaar inkomen, waarvan de
huurverhoging onder 1,5% + inflatie bleef. Onderstaande tabel geeft een overzicht
van de resultaten.
Tabel B2 -2 Re lat ie tussen extr a h u urverh og ing ( in 2 013 o f 20 14 ) en ve rhu is kans
( in % -punten ) in het vo lg e nde jaar ( 201 4 of 201 5) , f i xed -ef fe cts reg ress ieanalyse
Verhuiskans (in %-punten) N Coeff. Std err.
Midden- of hoog inkomen 5.099 0.48% n.s. 1.10%
Midden inkomen 2.147 -0.43% n.s. 1.65%
Hoog inkomen 2.952 -0.33% n.s. 1.68%
Bron: CBS Huurenquête, 2013-2015, bewerking RIGO (n.s.=niet significant)
De schattingsresultaten in de tabel laten zien dat huurders met een midden - of hoger
inkomen die een verhoging in de extra verhogingsruimte kregen in het jaar daarop-
volgend niet meer zijn verhuisd dan (op inkomen) vergelijkbare huishoudens die een
huurverhoging kregen onder 1,5% + inflatie. Dit suggereert dat de verhuisprikkel die
49
uitgaat van de extra huurverhoging niet voldoende is om midden- en hoge inkomens
te stimuleren om door te stromen.
Relatie tussen tweede extra huurverhoging en verhuiskans?
Wanneer we ons concentreren op midden - en hogere inkomens in 2013 en 2014, dan
blijken er huurders te zijn die twee keer achtereen een extra huurverhoging kregen.
Van deze groep kunnen we de verhuiskans vergelijken met de huurders die alleen in
2013 een extra huurverhoging kregen en het jaar daarop niet verhuisden. Het effect
van deze tweede extra huurverhoging kunnen we schatten met behulp van een diffe-
rence-in-difference regressieanalyse18. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de
resultaten.
Tabel B2 -3 E f fe ct van een tweede e xtra huur verhog ing ( in 20 14 ) op de ve rhu is -
kans ( in % -punten ) in 201 5 ( in % -punten ) , d i f f - in -d i f f reg res s ieanalyse
Verhuiskans (in %-punten) N Coeff. Std err.
Extra huurverhoging in 2013 3.685 -1.83% * 0.99%
Midden inkomen 1.420 -1.60% n.s. 1.46%
Hoog inkomen 2.265 -2.17% n.s. 1.38%
Bron: CBS Huurenquête, 2013-2015, bewerking RIGO (n.s.=niet significant; *= significantie 90-95%)
Uit de tabel komt naar voren dat een licht significant negatief effect wordt waarge-
nomen van 1,8%-punt. Dat wil zeggen dat huurders die twee keer achtereen (in 2013
en 2014) een extra huurverhoging kregen in 2015 een wat lagere verhuiskans hadden
dan huurders die alleen in 2013 de extra huurverhoging kregen (en in 2014 niet ver-
huisden)19. Het effect verliest zijn statistische significantie wanneer we verbijzonde-
ren naar inkomen.
Resumerend
Er lijkt een verband te bestaan tussen de huurverhoging en verhuizing in he t jaar
daarna: hoe hoger de huurverhoging, des te groter de kans op een verhuizing. Echter,
wanneer de analyse wordt verbijzonderd naar inkomensgroepen dan valt de relatie
18 Bij een difference-in-difference regressieanalyse wordt een experimentele onderzoeksopzet
benaderd. Daarmee kan een causale relatie worden onderzocht. Voor meer informatie zie bij-
voorbeeld: Angrist J.D. & Pischke J-S (2009), Mostly Harmless Econometrics: An Empiricist’s
Companion, Princeton University Press.
19 Het negatieve teken zou erop kunnen duiden dat huurders die twee keer een extra
huurverhoging kregen een selectieve groep is (bijvoorbeeld huurders waarvan de huur relatief
ver verwijderd is van maximaal redelijk). In dat geval wordt niet voldaan aan de belangrijke
voorwaarde van een experiment, namelijk dat deelnemers op basis van willekeur aan de contro-
legroep of experimentgroep worden toegewezen.
50
weg bij midden- en hogere inkomens. Alleen bij de lage inkomens blijft de relatie
overeind. In het licht van de IAH suggereren deze uitkomsten dat huurverhogingen
vooral bij lage inkomens kunnen prikkelen tot doorstroming en dat midden - en hogere
inkomens er (op de korte termijn) ongevoelig voor zijn. Het gebruik van de extra ver-
hogingsruimte door verhuurders bij midden - en hogere inkomens vertoont geen signi-
ficant verband met verhuizingen in het jaar daaropvolgend.
We concluderen op grond van deze analyse dat geen doorstroomverhogend effect van
de IAH in de periode 2013-2015 kan worden aangetoond.