Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van...

144
Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van de gravinnen van Vlaanderen in de XII eeuw. Een genderstudie aan de hand van de diplomatische discoursanalyse. Tine Verhaeghe Promotor: Prof. dr. Filip Van Tricht Commissarissen: Dr. Xavier Baecke en Dr. Lisa Demets Masterproef voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het behalen van de graad van Master in de Geschiedenis Academiejaar 2013 - 2014

Transcript of Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van...

Page 1: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de

machtsmogelijkheden van de gravinnen van Vlaanderen in

de XII eeuw.

Een genderstudie aan de hand van de diplomatische discoursanalyse.

Tine Verhaeghe

Promotor: Prof. dr. Filip Van Tricht

Commissarissen: Dr. Xavier Baecke en Dr. Lisa Demets

Masterproef voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte

voor het behalen van de graad van Master in de Geschiedenis

Academiejaar 2013 - 2014

Page 2: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

2

Page 3: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

3

Verklaring

De auteur en de promotor(en) geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie

beschikbaar te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen

van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk

te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie.

Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze studie berust bij de promotor(en).

Het auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het

onderwerp heeft benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het

oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde studies en eventueel bijhorende

documentatie, zoals tabellen en figuren. De auteur en de promotor(en) zijn niet

verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd

en beschreven zijn.

Page 4: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

4

Page 5: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

5

WOORD VOORAF

Het dankwoord is het onderdeel van de thesis dat het meest gelezen wordt. Het is namelijk het deel

dat vooraan de scriptie staat, het is vaak kort en bondig en mensen lezen het in de hoop dat ze erin

vermeld staan.

Verder is het dankwoord het stukje tekst dat geschreven wordt op het moment dat de scriptie af is,

het moment van opluchting dat het je gelukt is en het moment dat je beseft dat er heel wat mensen

je gedurende die periode gesteund hebben.

Allereerst wil ik dan ook mijn promotor prof. Van Tricht bedanken die mij gedurende twee jaar, voor

zowel mijn bachelorpaper als mijn masterscriptie, uitstekeng heeft weten te begeleiden.

Ik wil ook prof. De Paermentier bedanken die mijn interesse in gendergeschiedenis én zelfs in de

oorkondeleer heeft aangewakkerd.

Ook mijn ouders en mijn tante kunnen niet in het dankwoord ontbreken. Zij hebben me de

mogelijkheid geboden om deze boeiende studie te volgen. En bovendien zijn ze me ook steeds

onvoorwaardelijk blijven steunen gedurende mijn opleiding.

Last but not least wil ik Kaia bedanken voor haar medeleven en enthousiasme, maar eveneens voor

het nalezen van mijn thesis op taal- en spelfouten.

Page 6: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

6

Page 7: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

7

Inhoudstafel

Woord vooraf ..................................................................................................................................... 5

Inleiding ........................................................................................................................................... 11

Hoofdstuk I: Theoretisch Kader ........................................................................................................ 15

1. Historiografisch overzicht ....................................................................................................... 15

2. Gender, macht en autoriteit: conceptualisering van de gebruikte terminologie....................... 19

2.1. Gender ................................................................................................................................ 19

2.2. Macht en autoriteit .............................................................................................................. 20

2.3. De vrouw als historische actor ............................................................................................. 22

3. Methodologie ......................................................................................................................... 26

3.1. Bronnenpakket .................................................................................................................... 26

3.1.1. Bronnenproblematiek .................................................................................................. 26

3.1.2. Diplomata Belgica ......................................................................................................... 27

3.2. Oorkonden: een geschreven machtsinstrument? ................................................................. 28

3.2.1. Wat zijn oorkonden? .................................................................................................... 28

3.2.2. Welke onderdelen zijn er? ............................................................................................ 29

3.2.3. Wie spelen er een rol? .................................................................................................. 32

3.2.4. Soorten oorkonden ...................................................................................................... 33

3.3. Methodologische aanpak ...................................................................................................... 33

3.3.1. Kwantitatief onderzoek ................................................................................................ 34

3.3.2. Kwalitatief onderzoek ................................................................................................... 34

Hoofdstuk II: Historisch Kader .......................................................................................................... 37

1. Politieke geschiedenis ............................................................................................................. 37

1.1. Algemeen overzicht ............................................................................................................. 37

1.2. Naar een welvarend en ‘autonoom’ graafschap .................................................................. 38

1.3. Crisisperiode ....................................................................................................................... 39

1.4. Periode van herstel .............................................................................................................. 41

1.5. Een vrouwelijke erfgenaam .................................................................................................. 42

2. Religieuze geschiedenis........................................................................................................... 43

2.1. Algemeen overzicht ............................................................................................................. 43

2.2. De hervormingsbeweging van Cluny .................................................................................... 43

2.3. De hervormingsbeweging van Cîteaux ................................................................................. 44

2.4. Verdere ontwikkelingen ....................................................................................................... 44

Page 8: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

8

2.5. Geestelijke ridderordes ........................................................................................................ 45

2.6. Problematiek rond het bisdom Kamerijk .............................................................................. 46

3. Administratieve geschiedenis: Kanselarijwerking .................................................................... 48

3.1. Algemeen overzicht ............................................................................................................. 48

3.2. Opkomst territoriale kanselarijen ......................................................................................... 48

3.3. Kanselarijwerking: Graafschap Vlaanderen .......................................................................... 49

4. Gevolgen voor de gravinnen ................................................................................................... 52

4.1. De kruistochten ................................................................................................................... 52

4.2. Stabiliteit en georganiseerde administratie .......................................................................... 54

Hoofdstuk III: Kwantitatief onderoek ............................................................................................... 55

1. (Mede-)oorkonderschap ......................................................................................................... 55

1.1. Clementia van Bourgondië ................................................................................................... 56

1.2. Sybilla van Anjou ................................................................................................................. 59

1.3. Mathilde van Portugal.......................................................................................................... 61

1.4. Margaretha van de Elzas ...................................................................................................... 63

2. Benificiarissen: De begunstigden............................................................................................. 65

2.1. Doarium of weduwgoed....................................................................................................... 65

2.2. Religieuze patronage ........................................................................................................... 67

2.3. Clementia van Bourgondië .................................................................................................... 68

2.4. Sybilla van Anjou ................................................................................................................. 72

2.5. Mathilde van Portugal.......................................................................................................... 76

2.6. Margaretha van de Elzas ...................................................................................................... 80

Hoofdstuk III: Kwalitatief onderoek ................................................................................................. 85

1. Functie en aard van de oorkonden .......................................................................................... 85

1.1. Clementia van Bourgondië ................................................................................................... 87

1.2. Sybilla van Anjou ................................................................................................................. 89

1.3. Mathilde van Portugal.......................................................................................................... 92

1.4. Margaretha van de Elzas ...................................................................................................... 94

1.5. Schenkingen ......................................................................................................................... 96

2. Intitulatio ................................................................................................................................ 98

2.1. Clementia van Bourgondië .................................................................................................. 100

2.1.1. Samen met echtgenoot .............................................................................................. 100

2.1.2. In eigen naam tijdens het leven van Robrecht en als weduwe .................................... 100

2.1.3. Samen met haar zoon Boudewijn ............................................................................... 102

2.1.4. Gehuwd met Godfried I van Leuven............................................................................ 104

2.2. Sybilla van Anjou ............................................................................................................... 106

Page 9: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

9

2.2.1. Samen met echtgenoot .............................................................................................. 106

2.2.2. Samen met haar zonen ............................................................................................... 107

2.2.3. Alleen ......................................................................................................................... 108

2.3. Mathilde van Portugal ........................................................................................................ 110

2.3.1. Samen met echtgenoot .............................................................................................. 110

2.3.2. Tijdens haar regentschap ............................................................................................ 110

2.3.3. Ronde het overlijden van Filips ................................................................................... 112

2.3.4. Als hertogin van Bourgondië....................................................................................... 113

2.3.5. Mathilde alleen .......................................................................................................... 113

2.4. Margaretha van de Elzas ..................................................................................................... 120

2.4.1. Overdracht van de macht ........................................................................................... 120

2.4.2. Gravin van Vlaanderen: samen met haar echtgenoot ................................................. 120

2.4.3. Alleen als gravin van Vlaanderen ................................................................................ 121

3. Medezeggenschap ................................................................................................................ 123

3.1. Clementia van Bourgondië ................................................................................................. 124

3.2. Sybilla van Anjou ............................................................................................................... 128

3.3. Mathilde van Portugal........................................................................................................ 130

3.4. Margaretha van de Elzas .................................................................................................... 132

Besluit ............................................................................................................................................ 135

Bibliografie ..................................................................................................................................... 139

Page 10: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

10

Page 11: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

11

INLEIDING

Als men op zoek gaat naar werken over het graafschap Vlaanderen tijdens de XII eeuw botst men vaak

op studies over de bloei van het religieuze leven, de opbouw van een sterk politiek en administratief

apparaat en de mannelijke heldhaftigheid tijdens de kruistochten. Over het lot van de vrouwen, die

weliswaar ook deel hebben uitgemaakt van deze ontwikkelingen, wordt er amper een woord gerept.

Het ‘mannelijke’ beeld van de middeleeuwse samenleving is het resultaat van het gebruikte

bronnenmateriaal dat voornamelijk geschreven werd door mannelijke chroniqueurs die een

traditionele rolverdeling voorop stelden, waarbij er geen plaats was voor vrouwen op het publieke

toneel. Daarnaast bestond ook tot voor kort de contemporaine geschiedschrijving uit werken

grotendeels opgesteld door mannelijke historici, die het belang van vrouwen miskenden.

De tweede feministische golf (late jaren 1960) heeft ervoor gezorgd dat vrouwen terug in de

geschiedenis werden geschreven en dat er zelfs een academisch studieveld ‘vrouwengeschiedenis’

ontstond. Om af te stappen van het te geïsoleerde karakter van de vrouwengeschiedenis, zou midden

jaren 1980, maar vooral vanaf de jaren 1990, de gendergeschiedenis opkomen. De nadruk lag hierdoor

niet meer uitsluitend op de vrouw, maar op de relaties tussen mannen en vrouwen en de

genderconstructies op basis van hun ervaringen.

Tegenwoordig is er dan ook al heel wat meer onderzoek gedaan naar de plaats van de vrouw in de

middeleeuwse samenleving. Wat echter opvalt is dat heel wat historici pogen een verhaal te schrijven

over ingrijpende veranderingen. ‘Verandering’ is namelijk een centrale term in de geschiedschrijving.

Het is de taak van historici om op zoek gaan naar opmerkelijke gebeurtenissen die het verloop van de

geschiedenis hebben doen kantelen. Dit hoeft niet enkel vooruitgang te zijn, ook verhalen over

achteruitgang en verval zijn veelvuldig geschreven.

G. Duby veronderstelde zo onder meer een radicale verandering van de sociaal-politieke situatie in de

periode na het cesuurjaar 1000, voornamelijk in de familiestructuur, erfopvolgingsgewoonten en

huwelijkswetten. In deze periode zou de patrilineaire primogenituur voorop komen te staan. Hierbij

gaf men de voorkeur aan de oudste zoon om de volledige erfenis te krijgen om zo het

familiepatrimonium te beschermen tegen fragmentatie. Hierbij vermoedde hij dus een sterke daling

van de toegang voor vrouwen tot land en politieke autoriteit. 1

Een decennium na het doctoraatswerk van Duby verschijnt ook het werk van Facinger waarin de

Capetingische koninginnen centraal staan. Ook zij ziet midden XI eeuw een verandering in negatieve

lijn voor de publieke activiteiten van vrouwen. Ze koppelt dit aan de uitbreiding van het

bestuursapparaat en de toenemende centralisatie van de macht van de vorst. Hierdoor werd het

1 DUBY (G.). La société aux XIe et XIIe siècles dans la région mâconnaise. Parijs, Colin, 1953, 688 p. DUBY (G.), The Chivalrous Society, Berkeley, University of California Press, 1977, 246 p. (ed. C. Postan)

Page 12: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

12

koningschap steeds meer een publieke functie, waardoor de voorheen vage grenzen tussen de

publieke en private sfeer steeds strikter werden. De vorstelijke macht en autoriteit werd steeds meer

in één persoon geconcentreerd en de vrouw werd volledig teruggedrongen tot de private sfeer.2

In de jaren ’70-’80 van de XX eeuw kwam er veel navolging op het gedachtengoed van negatieve

verandering gevormd door G. Duby en M. Facinger.

In navolging van Duby gaf ook P. Godding aan dat, bij het begin van de XI eeuw, leengoederen zowel

in de Lage Landen als in het Noorden van Frankrijk intact werden gehouden en volledig werden

doorgegeven aan de oudste zoon.3 J. Martindale dateerde de opkomst van de primogenituur later,

namelijk in de XII eeuw. Familiestructuren veranderden volgens haar omdat de voorheen vloeiende

dynastieke strategieën vervangen werden door meer rigide richtlijnen die het intact houden van het

grondgebied, en de daaraan gekoppelde macht, voorschreven.4

Suzanne Wemple en Jo Ann McNamara komen eveneens tot de conclusie van een radiale negatieve

verandering van de situatie van vrouwen vanaf de XI en XII eeuw. Dit door de invoering van de

primogenituur, de opkomst van het celibaat en het vervangen van de bruidsgift door een weduwgift

(waardoor de vrouw enkel nog kon genieten van het vruchtgebruik op het bezit na het overlijden van

haar echtgenoot). Boven dit alles was volgens hun, net zoals M. Facinger, de toenemende

centralisering en de grotere afbakening tussen het publieke en private toneel, de reden voor het

dalende belang van de adellijke vrouwen.5

Niet alle studies over de middeleeuwen zien een achteruitgang voor de status en situatie van vrouwen.

Ook L. Bitel spreekt over veranderingen waarbij de macht steeds meer gecentraliseerd werd in de XI

eeuw. Ze zag dit echter niet als een negatieve evolutie, maar benadrukte net dat dit mogelijkheden

bood voor vrouwen. Zoals ze zelf zegt: “Women's full realization of the potential of royal wifedom and

motherhood became possible only when early medieval tribal kingdoms developed into the expanding,

centralized, proto-national units of later Europe.” Pas vanaf dan werden vrouwen officieel als

koninginnen en regentessen aanzien en niet meer enkel ‘de vrouw van de koning’, waardoor ze ook de

mogelijkheid kregen om formeel op te treden op het publieke toneel.6

Ook Th. de Hemptinne geeft, weliswaar minder uitgesproken, veranderingen in de positieve lijn weer.

De kruistochten zouden voor een zelfbewustzijn hebben gezorgd bij de gravinnen van Vlaanderen, een

zelfbewustzijn dat nooit tot ontplooiing had kunnen komen zonder de kruistochtsituatie. Ze ziet dit

echter niet als een vooruitgang die blijft aanhouden, de gravinnen gaven namelijk hun publieke macht

2 M. Facinger, “A study of medieval queenship: Capetian France, 987-1237”. In: Studies in Medieval and Renaissance History, 5 (1968), pp. 46-47. 3 P. Godding, Le droit privé dans les Pays-Bas méridionaux du 12e au 18e siècle, Brussel, Académie royale de Belgique, 1987, pp. 20-23. 4 J. Martingdale, “The French Aristocracy in the Early Middle Ages: a Reappraisal.” in: Past and Present, 75 (1977), pp. 42-45. 5 J.A. McNamara en S. Wemple, “Power of Women through the Family in Medieval Europe.” in: M. Erler en M. Kowaleski, Women and power in the Middle Ages, Athene, University of Georgia Press, 1988, pp. 126-138. 6 L.M. Bitel, Women in Early Medieval Europe, 400-1100. Cambridge, Cambridge University Press, 2002, pp. 284-285.

Page 13: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

13

terug af bij terugkomst van hun echtgenoten, al bleven ze wel een invloed uitoefenen bij het uitvoeren

van religieuze schenkingen.7

Verandering, of het nu in de positieve of negatieve zin is, vormt dus een aantrekkelijk vertrekpunt,

maar het is niet het enige verhaal dat geschreven kan worden.

Rond de jaren 1930 begon de Annales-school met onder andere F. Braudel de nadruk te leggen op

continuïteit, namelijk de structurele continuïteiten van de samenleving, economie en geografie.8 Deze

nadruk op continuïteit zou ook naar het einde van de XX eeuw toe doorsijpelen in andere onderdelen

van de geschiedschrijving, zo ook in de vrouwen- en gendergeschiedenis. J. Bennett zocht een

tussenweg tussen de expliciete veranderingen en de ahistorische continuïteiten. Hierbij poneerde ze

een ‘patriarchal equilibrium’ waarbij, ondanks de vele veranderingen in de ervaringen van vrouwen in

de afgelopen eeuwen, de status van vrouwen ten opzichte van die van mannen opmerkelijk

onveranderd gebleven is. 9

K. LoPrete bouwde op basis hiervan haar kritiek op tegen G. Duby. Ze kon in haar onderzoek

concluderen dat verandering na het jaar 1000 overdreven was. Erfopvolgingswetten en

huwelijkswetten zouden dan wel veranderd zijn, maar dat betekende niet dat de familiestructuur en

hierbij aansluitend de gendersituatie fundamenteel veranderd was. 10

Er moet opgelet worden om traditionele cesuren (zoals het jaar 1000) en ingrijpende evenementen

(zoals de kruistochten) te aanzien als determinerend voor de situatie van vrouwen.

In het onderzoek zal er rekening gehouden worden met continuïteit of toch voornamelijk met het feit

dat verandering - namelijk de grotere centralisering (politiek, economisch en administratief), de

veranderende erfopvolgingswetten en huwelijkswetten, en de aanpassingen ten gevolge van de

kruistochten - niet steeds tot transformatie hoeft te leiden.11 Hierbij kom ik tot volgende

onderzoeksvraag:

In hoeverre droegen de veranderingen naar aanloop en ten tijde van de XII eeuw nieuwe

opportuniteiten of net beperkingen met zich mee voor de gravinnen van Vlaanderen in die periode en

in welke mate zorgde dit dan ook voor transformatie naar een nieuwe gendersituatie?

7 Th. de Hemptinne, “De Gravinnen van Vlaanderen in de 12de eeuw”, in: Spiegel Historiael: Maandblad voor Geschiedenis en Archeologie, 15(1980), p. 452. 8 BRAUDEL (F.). Civilisation matérielle, économie et capitalisme (XVe-XVIIIe siècle). Parijs, Colin, 1967, 463 p.

BRAUDEL (F.). La Méditerranée et le monde méditerranéen à l'époque de Philippe II. Parijs, Colin, 1949, 1160 p.

In zijn werken poogt Braudel steeds aan te tonen dat de enorme wisselvalligheden op korte termijn, amper

voor verandering zorgen over de historische langere termijn. 9 J. Bennett, History Matters: Patriarchy and the Challenge of Feminism, Philadelphia, University of Pennsylvania Press, 2007, p.61. 10 K.A. LoPrete, “Women, Gender and Lordship in France, c. 1050-1250”, in: History Compass, 5 (2007), 6, p. 1931. 11 J. Bennett, op. cit, p. 76.

Page 14: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

14

In deze scriptie is het dus de bedoeling om een genderstudie te maken over de rol of eerder de

mogelijkheden van de gravinnen van Vlaanderen/Henegouwen in de XII eeuw, met name Clementia

van Bourgondië, Sybille van Anjou, Mathilde van Portugal en Margaretha van de Elzas.

De XII eeuw is een periode waaraan reeds veranderingen in de erfopvolging (primogenituur) en

huwelijksstructuur (grotere nadruk op het doarium i.p.v. de bruidsschat) vooraf zijn gegaan. Het is

eveneens de periode van de verdere centralisatie zowel op politiek, economisch als administratief vlak

en de periode waarin er meermaals wordt opgeroepen tot een heilige oorlog. Deze kruistochten

waren echter geen puur militaire expedities, maar hadden ook een invloed op de dagdagelijkse

werking van de maatschappij. Ook al gingen er heel wat vrouwen mee op kruistocht, het valt niet te

ontkennen dat er voornamelijk een groot aantal mannelijke deelnemers was en dit zeker na de

professionalisering van het kruistochtleger door paus Innocentius III.12 Veel vrouwen, waaronder dus

ook adellijke vrouwen, bleven op het thuisfront achter. Zij moesten het machtsvacuüm, die de

kruisvaarders hadden achtergelaten, vullen.

Om tot een volledige genderanalyse te komen zullen er enkele deelvragen worden uitgestippeld om

tot een gerichte conclusie te komen.

Hebben de veranderingen geleid tot een intensievere betrokkenheid voor de gravinnen bij de

beoorkondening en bleef dit dan ook gelden?

Allereerst moet hierbij gekeken worden of vrouwen nog steeds toegang hadden tot het publiek

toneel. Daarnaast moet worden nagegaan of men reeds voordien in dergelijke mate deelnam

aan het bestuur of dat de frequentie in de berokkenheid veranderd was. Indien bv. de

afwezigheid van hun echtgenoot nieuwe mogelijkheden bood, is het van belang om te kijken

of ze ook nog van toepassing waren na zijn terugkeer. Indien men deze mogelijke

opportuniteiten grotendeels kon behouden, kan dit een aanduiding zijn dat ze wel degelijk iets

hadden gewonnen van deze situatie.

Hoe vulde men deze mogelijke nieuwe opportuniteiten in?

Hierbij zal er, aan de hand van diplomatieke bronnen, worden nagegaan hoe actief de

gravinnen waren in de beoorkonding en welke thema’s er aan bod kwamen. Zo kan worden

gekeken met welke beleidskeuzes ze zich bezig hielden.

Hadden deze gravinnen naast autoriteit ook macht?

Het is van belang te kijken of vrouwen naast autoriteit ook werkelijk iets te zeggen hadden om

zo het beleid naar hun hand te zetten. Er is namelijk een belangrijk verschil tussen beide

concepten, dat nader zal worden toegelicht in het theoretisch kader. Hierbij wordt gekeken of

de kruistochten daar dan in het bijzonder een invloed op hebben gehad.

Uiteindelijk moet aan de hand van deze deelvragen een antwoord komen op de vraag:

Spreken we van een genderevolutie, of was de relatie tussen man en vrouw op zich niet veranderd?

12 J.A. Brundage, “The Crusader’s Wife: A Canonistic Quandary.”, in: Studia Gratiana, 14 (1967), 4, pp. 351-354, 360.

Page 15: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

15

Theoretisch kader

1. HISTORIOGRAFISCH OVERZICHT

Alvorens het theoretisch kader te schetsen waarbinnen het onderzoek vorm moet krijgen, is het

opportuun om eerst een kort overzicht te geven van de ontwikkeling van de studies over vrouwen in

de middeleeuwen binnen het genderkader.

Vrouwengeschiedenis ontstond als academisch studieveld tijdens de tweede feministische golf (late

jaren 1960) en bloeide in de jaren 1970. Vrouwen gingen zich keren tegen de ongelijkheden die ze in

hun leven moesten trotseren. Als kon worden aangetoond dat de rol van de vrouw sociaal/cultureel

geconstrueerd was binnen een specifieke historische context en het dus niet een biologisch en

universeel gegeven was, dan zouden ze kunnen aantonen dat het mogelijk is om de plaats van de

vrouw in de samenleving te wijzigen.

Men klaagde het gebrek aan verwijzingen naar vrouwen in de mainstream geschiedenis, waarbinnen

de (blanke, westerse) man aanzien werd als universele agent, aan. Vrouwenhistorici zouden zich dus

vooral gaan concentreren op de vrouw(en) als centraal onderzoeksobject om haar zo terug in de

geschiedenis te schrijven. Dit werd versterkt door de ontwikkelingen in de sociale geschiedenis, die de

geschiedenis van niet-heersende groepen, waaronder vrouwen, wilden herstellen (‘history from

below’). Dergelijke studies, wat vaak 'herstudies' werden genoemd, gingen zeer beschrijvend te werk

en behandelden voornamelijk uitzonderlijke daden van vaak uitzonderlijke vrouwen in de

samenleving. Hierbinnen passen de studies over de zogenaamde ‘heldinnen’ uit de middeleeuwen,

zoals te zien is aan de veelvuldige publicaties van onderzoeken rond Eleonora van Aquitanië.13 Deze

werken gaven slechts een loutere beschrijving van haar persoonlijke carrière, verklaarden niet de

‘waarom’ van haar opmerkelijke daden en plaatsten deze niet verder binnen het groter kader van

‘macht en vorstinnen’. Ook zien we dat de vroegste studie over vrouwen tijdens de kruistochten, nl.

Heroines of the Crusades (1855) van C.A. Bloss14, qua opbouw en onderzoeksmethode sterk in de lijn

ligt van deze studies.

13 KELLY (A.). Eleanor of Aquitaine and the Four Kings. Cambridge, Harvard University Press, 1950, 431 p. ;

MEADE (M.). Eleanor of Aquitaine: A Biography. Londen, Penguin Books, 1977, 389 p. ; PERNOUD (R.). Aliénor

d’Aquitaine. Parijs, Albin Michel, 1965, 294 p. ; WALKER (C.H.). Eleanor of Aquitaine. Michigan, University of

Michigan Press, 1950, 274 p. 14 D. Gerish, “Gender Theory”, in: H.J. Nicholson, ed, Palgrave Advances in the Crusades, Basingstoke, Palgrave

Macmillan, 2005 p. 131.

BLOSS (C.A.). Heroines of the Crusades. New York, Alden & Beardsley, 1855, 496 p.

Page 16: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

16

Er zijn in die periode, volgens K. LoPrete, toch twee werken gepubliceerd die innovatief waren door

vorstelijke dames te zien als actieve politieke agencies. J. Dhondt en M. Facinger onderzochten beiden

de machtsmogelijkheden van enkele Capetingische koninginnen in de XI eeuw.15

In zijn ‘Sept femmes et un trio de rois’ besprak J. Dhondt de carrières en huwelijken van de vrouwen

van Robert de Vrome, Hendrik I en Filips I. Hij mocht zich dan wel niet specifiek geconcentreerd hebben

op de opmerkelijke figuren uit deze periode, toch bood ook hij een voornamelijk beschrijvend werk,

waarbij de nadruk van het onderzoek zelf kwam te liggen op de gevoerde huwelijkspolitiek van de

mannen.16

Het werk ‘A study of medieval queenship: Capetain France, 987-1237’ van M. Facinger heeft een

gelijksoortige aanpak. Ze stapte eveneens af van de nadruk gelegd op de bijzondere ‘heldinnen’, maar

daarbij valt ook zij terug op een voornamelijk beschrijvende methode. Anders dan de studie van J.

Dhondt stond niet de huwelijkspolitiek, maar wel de vorstin zelf centraal in het onderzoek. Ze gaf een

overzicht van de Capetingische koninginnen vanaf Adelheid van Aquitanië tot Blanca van Castilië,

waarbij niet enkel de nadruk werd gelegd op de carrières van de dames, maar ze poogde eveneens

een inzicht te geven over het ‘koninginnenschap’ zelf.17

Met uitzondering van deze twee studies, die nog navolging kregen in de werken van Wemple en

McNamara18, en de zogenaamde ‘heldinnenstudies’ werd het thema ‘macht en vrouwen’ amper verder

onderzocht. Laat staan dat er expliciete vermeldingen met betrekking tot vrouwen in de algemene

werken over de middeleeuwen werden opgenomen.

Midden jaren 1980, maar vooral vanaf de jaren 1990, kwam gender op in het verlengde van de

vrouwengeschiedenis en zorgde voor een heropleving van studies die zich concentreren op vrouwen.

De term ‘gender’ bood namelijk een meer neutraal concept ten opzichte van het eerdere ahistorische

concept ‘vrouw’, dat een biologische nuance had.

Binnen de gendergeschiedenis is het de bedoeling om na te gaan wat het betekent om man of vrouw,

mannelijk of vrouwelijk te zijn en gaat men dus de hele maatschappij als onderzoeksobject nemen.

Hierbij stapt men af van het beschrijvende en geïsoleerde karakter van de vrouwengeschiedenis. Men

is geïnteresseerd in de relaties tussen, maar ook in de ideeën over mannen en vrouwen en hoe deze

historisch geconstrueerd zijn en veranderen doorheen de tijd.19 Belangrijk hierbij is dat men ook wou

afstappen van de ideologie van de gescheiden sferen, wat sowieso al problematisch was voor de

15 K. LoPrete, “Historical Ironies and Capetian Women,” in: K. Nolan (ed.), Capetian women, Basingstoke, Palgrave Macmillan, 2003, p. 272. 16 J. Dhondt, “Sept femmes et un trio de rois,” in: Contributions à l’histoire économique et sociale, 3 (1964- 1965), pp.35-70. 17 M. Facinger, “A study of medieval queenship: Capetian France, 987-1237,” in: Studies in Medieval and Renaissance History, 5 (1968), pp. 3-48. 18 MCNAMARA (J.A.) EN WEMPLE (S.). “The Power of Women through the Family in Medieval Europe: 500- 1100”. In: Feminist Studies , 1 (1973), pp. 126-141. 19 S. O. Rose, What is Gender History?, Cambridge, Polity Press, 2010, pp. 1-2.

Page 17: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

17

middeleeuwen. Men kwam tot de conclusie dat deze twee sferen niet compleet gescheiden waren,

zodat private familierelaties ook staatszaken konden aanbelangen en omgekeerd. 20

In deze periode wordt het werk van G. Duby, die reeds in zijn doctoraat en eerdere studies aandacht

besteedde aan adellijke vrouwen21, pas echt onder de aandacht gebracht nadat zijn essay ‘Les femme

et le pouvoir aux XIIe siècle naar aanleiding van een conferentie in Cambridge (1991)’ in vertaling

opgenomen werd in het verzamelwerk van T. Bisson. 22 Hij nam een aantal technieken van de Franse

structurele antropologen over, waarbij conceptuele categorieën worden gebruikt om de volledige

samenleving te structureren en te begrijpen. Hierbij structureerde hij de samenleving door deze op te

delen in een private en publieke sfeer, waarbij Duby het domein van de vrouw dan ook volledig in de

private sfeer plaatste omdat ze wegens haar ‘vrouwelijke natuur’ geen publieke macht kon uitoefenen.

Dit essay was dus een bevestiging van wat hij in zijn eerdere werken (zie supra) had geconcludeerd:

vanaf de XI eeuw had de vrouw amper tot geen mogelijkheid meer om legitiem de autoriteit te

verkrijgen.

De reacties die G. Duby heeft opgewekt door zijn structuralistische aanpak die de rol van vrouwen

vanaf de XI eeuw marginaliseerde, heeft tot een enorm aantal vrouwen- en genderstudies geleid.

Studies uit de verzamelwerken van onder meer Th. Evergates, K. Nolan,... deden afstand van het geloof

in een compleet misogynische middeleeuwse samenleving. Aan de hand van casusonderzoek naar

bepaalde vorstinnen, toonde men aan dat de status van vrouwen, ondanks de veranderende politieke

en economische structuren, grotendeels hetzelfde bleef.23

Er werd hierbij niet enkel afgestapt van de structuralistische aanpak, maar er werd ook aangetoond

dat gender niet de enige determinerende factor was die voor onderscheid zorgt binnen de

samenleving. Meer bepaald K. LoPrete toonde in haar onderzoek ‘Women, Gender and Lordship in

France, c.1050-1250’ aan dat ook vrouwen in de middeleeuwen autoriteit konden bezitten, aangezien

de overdracht van de legitieme autoriteit niet in de eerste plaats gebaseerd was op gender, maar wel

op de persoonlijke status en sociale rang van de heersers.24

Met betrekking tot de Vlaamse gravinnen is o.a. door Thérèse de Hemptinne en E. De Paermentier

heel wat onderzoek verricht. Zij toonden aan dat de gravinnen wél de mogelijkheid hadden om een

publieke rol in te vullen en zo net als hun mannelijke tegenhangers macht uit te oefenen. Interessant

20 D. Gerish, “Gender Theory”, p. 132. 21DUBY (G.). La société aux XIe et XIIe siècles dans la région mâconnaise. Parijs, Colin, 1953, 688 p.

DUBY (G.). Le chevalier, la femme et le prêtre : le mariage dans la France feodale. Parijs, Hachette, 1981, 313 p. 22 G. Duby, “Women and Power”, in: T. Bisson (ed.). Cultures of power: lordship, status and process in 12th century Europe. Philadelphia, University of Pennsylvania press, 1995, pp. 69-85. 23 EVERGATRES (Th.) (ed.). Aristocratic women in medieval France. Philadelphia, University of Pennsylvania Press, 1999, 288p. NOLAN (K.) (ed), Capetian women. Basingstoke, Palgrave Macmillan, 2003, 302p. K.A. LOPRETE (K.A.). “Women, Gender and Lordship in France, c.1050-1250”. In: History Compass, 5 (2007), 6, pp. 1921-1922 24 K.A. LOPRETE, “Women, Gender and Lordship in France, c.1050-1250”, pp. 1931.

Page 18: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

18

is dat hun bronnenpakket niet meer uitsluitend uit literaire teksten, zoals onder meer kronieken

bestaat, maar ze zich hoofdzakelijk baseren op diplomatieke bronnen, die een minder gekleurde kijk

geven op de zaak.

Th. de Hemptinne toonde de succesvolle manier van besturen van de gravinnen van Vlaanderen,

Clementia van Bourgondië en Sybilla van Anjou, aan nadat ze het regentschap op zich hadden

genomen. In haar onderzoek had ze zich echter voornamelijk gebaseerd op de inhoud van de bronnen,

waardoor dus de nadruk op de verbeterde situatie van vrouwen kwam te liggen.25 Het onderzoek van

E. De Paermentier over Johanna van Constantinopel legt de nadruk op het feit dat de macht van de

gravin genuanceerd moet worden. Via het discours van diplomatieke bronnen is het mogelijk om op

een meer indirecte manier na te gaan of de gravin werkelijk macht bezat. 26

Het is dan ook de bedoeling om in dit onderzoek een zo volledig mogelijk beeld van de gravinnen van

Vlaanderen in de XII eeuw te geven, dat zo min mogelijk gekleurd is. Dit door zowel rekening te houden

met de inhoud, als het discours van de oorkonden én door niet enkel gender als een determinerende

factor in de vorming van hun status te zien.

25 Th. de Hemptinne, “Les Épouses Des Croisés Et Pèlerins Flamands Aux Xle Et Xlle Siècles: L’exemple Des Comtesses De Flandre Clémence Et Sibylle“, in: M. BALARD, ed. Autour De La Première Croisade. Actes Du Colloque De La Society for the Study of the Crusades and the Latin East, Parijs, Publications De La Sorbonne, 1996, pp. 87-89, 91. 26 E. De Paermentier, “Tanquam domina superior. Gendering the Charters of Joan of Constantinople, Countess of Flanders and Hainaut (1212-1244)”, in: M. BOONE, M.J.M. DAMEN, A.-J. VAN BIJSTERVELD, e.a., eds. Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 14, Hilversum, Verloren, 2011, pp. 93-112.

Page 19: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

19

2. GENDER, MACHT EN AUTORITEIT: CONCEPTUALISERING VAN DE GEBRUIKTE

TERMINOLOGIE

2.1. GENDER

Zoals uitgewerkt in de probleemstelling is het dus de bedoeling om de situatie van de gravinnen van

Vlaanderen na te gaan, waarbij het concept ‘gender’ dus centraal zal staan. Binnen het deel van de

historiografie is reeds gebleken wat gendergeschiedenis bijbracht aan het onderzoek en vooral wat er

veranderde ten opzichte van de vrouwengeschiedenis. Toch is het nodig om nog een adequate

definitie te geven voor wat nu net met ‘gender’ bedoeld wordt. Hierbij wordt er gebruik gemaakt van

de tweeledige definitie van J. Scott:

“The core of the definition rests on an integral connection between two propositions: gender is

a constitutive element of social relationships based on perceived differences between the sexes,

and gender is a primary way of signifying relationships of power.” 27

Scott brengt met haar definitie een historisering van het concept ‘gender’. Door haar verwijzing naar

‘sexes’ toont ze aan dat biologische verschillen tussen man en vrouw als uitgangspunt worden

genomen ter onderbouwing van deze vermeende verschillen. Toch zijn deze ‘verschillen’, aangezien

ze afgestempeld worden als ‘vermeend’ (dus niet noodzakelijk echt), constructen die ontwikkeld zijn

binnen een sociocultureel milieu. Dit impliceert dat ze ook kunnen veranderen doorheen de tijd en

naargelang de situaties. Niet zozeer de relaties van ongelijkheid op zich zijn vermeend, het is duidelijk

dat vrouwen in de middeleeuwen in het algemeen zich in een benadeelde positie bevonden binnen

hun respectievelijke sociale groep. Het is wel zo dat wat wordt gezien als determinerende verschillen

tussen man en vrouw, en dan ook als uitgangspunt wordt genomen voor het idee van ongelijkheid,

vermeend zijn. Die vermeende verschillen kunnen specifieke hiërarchische- en machtsrelaties, zoals in

het tweede deel van haar definitie wordt aangeduid, onder mensen legitimeren en normaliseren.

De nadruk die ze legt op de sociale relaties tussen mannen en vrouwen vormt de kern van de

gendergeschiedenis. Ook in deze studie is het niet enkel de bedoeling om te kijken naar de situatie van

de vrouwen, maar net om hun eventueel veranderende positie binnen de samenleving te bekijken ten

opzichte van de situatie van hun mannelijke tegenhangers. Hierbij worden de gravinnen van

Vlaanderen dus niet aanzien als louter onderdanige wezens maar als actieve agencies.

Het tweede deel van de definitie brengt ons ook meteen bij het feit dat gender en macht nauw aan

elkaar verbonden zijn. Het gaat over machtsrelaties, niet louter tussen mannen en vrouwen, maar ook

tussen vrouwen of mannen onderling. De concepten ‘macht’ en daarbij aansluitend ‘autoriteit’ spelen

27 J.W. Scott, “Gender: A Useful Category of Historical Analysis”, in: The American Historical Review, 91 (1986),

5, p. 1067.

Page 20: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

20

hierbij een belangrijke rol in het onderzoek. Het is dus van belang om ook deze concepten te

definiëren.

2.2. MACHT EN AUTORITEIT

“The power of feudal ladies was accepted by custom, reinforced by office and sometimes even

sanctified by coronation, but it was easily undermined.” 28

Als we denken aan studies over ‘gender en macht’ komen voornamelijk de patriarchie en dus de

asymmetrische machtsrelaties tussen man en vrouw centraal in het onderzoek te staan.

Definities van A. Rich en S. Walby geven ons een beter inzicht in wat nu net met ‘patriarchie’ bedoeld

wordt:

“a familial-social, ideological, political system in which men – by force, direct pressure, or

through ritual, tradition, law, and language, customs, etiquette, education, and the division of

labour, determine what part women shall or shall not play, and in which the female is

everywhere subsumed under the male” 29

“a system of social structures and practices in which men dominate, oppress and exploit

women.”30

Beide veronderstellen ze dat de structuur van de samenleving mannen in een dominante positie stelt

ten opzichte van vrouwen, waarbij deze laatste als hopeloos onderdrukt worden aanzien. Vrouwen

worden dus afgebeeld als passieve slachtoffers, die deze machtsrelaties ondergaan en zelf geen macht

uitvoeren.

We moeten echter rekening houden met het feit dat niet alle mannen evenveel voordeel genieten van

deze patriarchale structuren en dat zelfs sommigen er onder lijden. Ook vrouwen houden zich niet

altijd afzijdig, er zijn er namelijk die het ondersteunen en er zelfs van winnen. Ook al is het

waarschijnlijk dat binnen elke sociale groep mannen en vrouwen (gelijke klasse, etniciteit,...), de

vrouwen steeds een ondergeschikte positie moeten aannemen, het betekent niet dat ze geen

mogelijkheden hebben om autoriteit/macht op zich te nemen. 31

Aan de hand van de definities van E. De Paermentier, gebaseerd op het werk van E. Jordan, zal ik een

omschrijving geven voor wat nu met ‘macht’ en ‘autoriteit’ bedoeld wordt.

28 J. Bennett, “Medieval Women in Modern Perspective”, in: Series Women's and Gender History in Global Perspective, Washington (American Historical Association), 2000, pp. 146-148. 29 S. Walby, Theorizing Patriarchy, Oxford, Blackwell, 1990, p. 20. 30 A. Rich, Of Woman Born: Motherhood as Experience and Institution, New York, W. W. Norton & Company,

1967, p. 57. 31 J. Bennett, History Matters: Patriarchy and the Challenge of Feminism, pp. 55-60

Page 21: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

21

Autoriteit is “based on legality and denotes the legitimate and socially recognized right to rule,

offering the person involved the right to demand obedience from his or her subjects.”

Macht is “the more personal ability of a ruler to consolidate a trustworthy and reliable

reputation and gain compliance from his or her subjects.”32

Vrouwen konden ook in de middeleeuwen autoriteit bezitten. Overdracht van de legitieme autoriteit

was niet in de eerste plaats gebaseerd op gender, maar wel op de persoonlijke status en sociale rang

van de heersers.33 Zo namen de gravinnen van Vlaanderen bij afwezigheid van hun echtgenoot

belangrijke taken zoals de zorg voor familie, de administratie van de eigendommen en ook de politieke

verplichtingen van hun man op zich voor de duur van de kruistochten. Deze overdracht van autoriteit

kunnen we duidelijk geformuleerd zien in het systeem van ex plenaria potestate, dat dus het

overdragen van de publieke macht aan de gravin in afwezigheid van de graaf expliciteert.34

Tegelijkertijd zien we in de bronnen tegenstand noch ergernis ten opzicht van dit gebeuren, wat doet

vermoeden dat dit niet als ongewoon werd aanzien. Het was echter zo dat zij die een rol aannamen,

die normaal niet toegeschreven was aan hun gendergroep, vaak sterke reacties opwekten bij de rest

van de samenleving. Zo zag men vrouwen die een rol aannamen in het publieke leven als ingaande

tegen de timide natuur van de vrouw.35 Dit was hier niet het geval, wat impliceert dat de opname van

de taak als regentes aanzien werd als behorende tot het takenpakket van de grafelijke vrouw.

Autoriteit stond weliswaar niet gelijk aan macht. Via autoriteit kreeg de gravin dan wel de

machtsmiddelen in handen, maar het is nog de vraag of ze ook de macht had om deze middelen te

gebruiken volgens haar eigen inzichten. De gravinnen van Vlaanderen kregen de nodige titels, beheer

van het geld, de autoriteit van het gebruik van het zegel,… in handen, maar in hoeverre moest ze

binnen een bepaald vooropgesteld stramien lopen zodat deze machtsuitoefening aanvaard werd? De

macht hing veel meer af van de persoonlijke kwaliteiten van de gravin. Haar charisma en

overtuigingskracht maakten dat de bevolking achter haar stond en haar niet louter gehoorzaamde

omdat ze nu net die legale autoriteit bezat. Hierdoor kon de gravin mogelijk eigen beslissingen nemen,

die konden afwijken van het verwachte stramien. Het succesvol beheren van de machtsmiddelen bood

een kans om een eigen actief beleid te voeren, in plaats van zich op de achtergrond te houden.

Deze beide concepten zijn van belang in het onderzoek, aangezien ze als analysecategorieën dienen

om na te gaan of de gendersituatie veranderd, gecontesteerd of net behouden werd in de XII eeuw.

Hierbij gaan we uit van de hypothese dat indien een vrouw louter de autoriteit bezat, ze gewoon in

haar traditionele rol ter ondersteuning van de man bleef. Ze zou namelijk bij afwezigheid van haar

32 E. De Paermentier, “Tanquam domina superior […]”, p. 95. Definities door E. De Paermentier gebruikmakend van JORDEN (E.L.). Women, Power and Religious Patronage in the Middle Ages. New York, Palgrave Macmillan, 2006, 193 p. 33 K.A. LoPrete, “Women, Gender and Lordship in France, c.1050-1250”, pp. 1931. 34 E. De Paermentier, art cit., p. 107. 35 S. O. Rose, What is Gender History?, p. 21.

Page 22: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

22

echtgenoot zijn taken overnemen en enkel het beleid voeren dat nodig was voor het goede verloop

van zaken. Indien ze er daarentegen in slaagde om macht uit te oefenen en dus mensen achter zich te

krijgen om zo haar eigen beslissingen te nemen, kan dit wel eens geleid hebben tot een besef bij deze

vrouwen dat veranderingen mogelijk waren. Dit zou mogelijk kunnen leiden tot een andere

gendersituatie voor deze gravinnen, al is dit niet noodzakelijk. Het kan even goed zijn dat ze zelf deze

opportuniteiten als tijdelijk aanzag en ze bij terugkomst van haar echtgenoot haar machtsbeleid

stopzette. Het kan ook zijn dat ze al altijd een deel van de macht in handen had, maar dat een

gebeurtenis als de kruistocht net haar machtsbeleid duidelijk zichtbaar maakte.

2.3. DE VROUW ALS HISTORISCHE ACTOR

Wat problematisch is bij heel wat vrouwen- en zelfs genderstudies, is dat men ‘de vrouw’ als

overkoepelend onderzoeksobject voorop stelt. C. Kostick brengt dit onder de aandacht betreffende

de vrouwenstudies die handelen over vrouwen ten tijde van de kruistochten. Ondanks het feit dat er

in het bronnenmateriaal voornamelijk geschreven wordt over hooggeplaatste edelvrouwen36, wordt

dit in de studies als indicatie gebruikt om de plaats van ‘middeleeuwse vrouw’ te bespreken. De grote

groep paupers en het kleine aantal hooggeplaatsten wordt dus als één groep behandeld.37 Men

poogt hiermee een algemeen beeld te geven van de positie van de vrouw in de middeleeuwse

samenleving, terwijl dit niet tot adequate conclusies kan leiden.

De ‘middeleeuwse vrouw’ bestaat namelijk niet. Het is niet mogelijk alle vrouwen onder dezelfde

noemer te plaatsen. Verschillende analysecategorieën kunnen vrouwen in verschillende groepen

opdelen, groepen die elk andere verwachtingspatronen met zich meedragen. Ook al waren er

meerdere gemeenschappelijke grenzen aan hun mogelijkheid om tot ontplooiing te komen38, dit

weegt niet op tegen de diversiteit onder vrouwen. 39

J. Bennett merkt op dat studies die hier wel rekening mee hielden, voornamelijk onderscheid

maakten op basis van klasse. Dit heeft geleid tot studies waarin werd nagegaan welke sociale groep

vrouwen het beter had dan de andere. Het zit echter veel complexer ineen dan dat. Elke groep

vrouwen, maar ook mannen, ondervindt voor- en nadelen aan hun positie binnen de samenleving.

Adellijke vrouwen hadden inderdaad wat meer voordelen verbonden aan hun klasse: veiligere

huisvestiging, betere kledij, gevarieerder voedsel, mogelijkheid om haar gezag te laten gelden over

lager geplaatste vrouwen én mannen, ... maar dit betekende niet dat ze het daarom op alle vlakken

beter hadden dan andere vrouwen. De koninginnen, gravinnen,... in een machtspositie moesten

onder meer steeds (in)direct verzet slikken van voornamelijk mannen uit de eigen rangen, maar ook

36 Zij worden met naam en toenaam vermeld. Daarentegen is er amper informatie te vinden over de vrouwen uit andere rangen van de samenleving. 37 C. Kostick, The Social Structure of the First Crusade, Leiden, Koninklijke Brill NV, 2008, p. 271. 38 Zo waren onder meer formele politieke structuren voor hen gesloten, hadden ze geen recht op eigendom en geen recht om contracten af te sluiten, heerste er een sociale vanzelfsprekendheid dat vrouwen de man moesten ondersteunen,... Dit weliswaar met enkele uitzonderingen. 39 J. Bennett, “Medieval Women in Modern Perspective”, p. 145.

Page 23: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

23

van anderen. Men had dan wel officieel de autoriteit, dit betekende nog niet dat men de macht

had.40 Binnen elke sociale groep waren er restricties en opportuniteiten die specifiek waren voor

hun gender, klasse, leeftijd,.... Het gaat erom welke keuzes die deze vrouwen maakten en hoe ze zo

hun positie, in de mate van het mogelijke, binnen de gendergroep veranderden.

Binnen dit onderzoek gaat het dan ook over een specifieke groep vrouwen, namelijk over de

gravinnen van Vlaanderen/Henegouwen ten tijde van de XII eeuw. Hierbij staan vier vrouwen

centraal: Clementia van Bourgondië, Sybilla van Anjou, Mathilde van Portugal en Margaretha van de

Elzas. Het is niet enkel van belang om de bredere historische achtergrond in achting te nemen, maar

ook hun specifieke biografische achtergrond. Aan de hand van bepaalde analysecategorieën laat het

toe meer essentiële relaties en verschillen tussen de gravinnen te begrijpen.

De theorie die deze verschillende analysecategorieën onderbouwd is het kruispuntdenken of

intersectionaliteit. Om de positie van een persoon in de samenleving te bekijken moet er rekening

worden gehouden met een combinatie van verschillende invalshoeken die zorgt voor de specifieke

maatschappelijke positie waarin men zich bevindt. Deze verschillende intersecties of categorieën zijn

steeds gelijktijdig en in wisselwerking met elkaar actief, waardoor het mogelijk is dat zij die zich

grotendeels in eenzelfde maatschappelijke situatie bevinden, toch een andere ervaring kennen.41

De gravinnen van Vlaanderen kenden dan wel gelijkenissen op vlak van de volgende

analysecategorieën: gender (vrouw), status (vorstelijke adel aangesloten aan het hof van het

graafschap Vlaanderen), etniciteit (West-Europees), religie (katholicisme),... Dit betekent niet dat ze

eenzelfde levensverloop kenden. Hieronder zullen enkele analysecategorieën42 worden aangereikt

waardoor de ervaringen van de te onderzoeken gravinnen mogelijk konden verschillen van elkaar.

Aan- of afwezigheid van de echtgenoot:

Als we er vanuit gaan dat de kruistochten mogelijkheden boden voor de gravinnen van Vlaanderen, is

het allereerst van belang om de aan- of afwezigheid van de echtgenoot na te gaan. In het geval van

Margaretha van de Elzas zien we dat haar echtgenoot niet meeging op derde kruistocht. Dit sluit

echter niet uit dat hij niet voor andere verplichtingen het graafschap moest verlaten.

Hierbij is het van belang om te achterhalen of de reis voorbereid was, en dat voor de duur dat men

uiteindelijk afwezig was. Het was namelijk mogelijk dat de graaf plots zijn reis moest aanvatten of zijn

vertrek moest vervroegen, zonder dat hij alle voorbereidingen had kunnen treffen. Het is ook niet

onwaarschijnlijk dat zijn reis langer duurde dan dat hij had gehoopt én het is ook mogelijk dat zijn

terugkeer uitbleef (gevangenschap, sterfte). Deze voorbereiding kon inhouden dat er strikte

40 J. Bennett, “Medieval Women in Modern Perspective”, pp. 146-148. 41 L. McCall, “The complexity of intersectionality”, in: Signs, 30 (2005), 3, pp. 1771-1772. 42 Deze analysecategorieën zijn gevormd op basis van de elementen waar Th. de Hemptinne en E. De Paermentier mee hebben rekening gehouden tijdens hun onderzoek naar de gravinnen van Vlaanderen.

Page 24: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

24

afspraken werden gemaakt met de echtgenote, dat er vertrouwelingen werden aangeduid om de

zaken in goede banen te leiden, dat het bestuur haast volledig geregeld was en dat de gravin dus

enkel nog maar hoefde te bevestigen,... Een onverwachte afwezigheid kon dus opportuniteiten

bieden voor de gravin om een eigen beleid te voeren. Dit was echter niet enkel afhankelijk van zijn

afwezigheid, maar ook andere factoren met betrekking tot de gravin zelf speelden een rol.

Erfrecht

In de tweede plaats moet er gekeken worden of de gravin zelf de erfgename was. Indien dit zo was,

had zij formeel de autoriteit over het gebied. Hierbij kan er binnen het onderzoek gekeken worden of

ze de leidende macht eerder in de handen van haar echtgenoot overliet, ondanks het feit dat zij zelfs

de gravin bij erfrecht was.

Maritale status.

Er moet worden nagegaan of de gravin alleenstaand, gehuwd of weduwe was. Deze verschillende

stadia in het leven kunnen een impact hebben gehad op de mogelijkheden van de gravin om

eigengerechtigd op te treden.

In het geval van de erfgename kan het al dan niet gehuwd zijn een verschil uitmaken in de

beslissingen die ze zelfstandig nam en de waarde die gehecht werd aan deze beslissingen. Zo geeft

De Paermentier bijvoorbeeld aan dat Johanna van Constantinopel in de periode dat ze ongehuwd

was een veel hoger aantal beleidsingrijpende oorkonden in eigen naam uitvaardigde dan in de

periode als gehuwde vrouw.43

Daarentegen bood een huwelijk voor niet-erfgenamen mogelijk net opportuniteiten, aangezien ze

vaak een statusverhoging ondergingen. Daarbij kreeg men bij het huwelijk ook een doarium of

weduwgoed van hun echtgenoot, bestaande uit (on)roerend goed. Over dit weduwgoed kreeg men

na het overlijden van hun echtgenoot het vruchtgebruik, waardoor ook het weduwschap mogelijk

voor opportuniteiten kon zorgen.

Ouderschap.

Nauw samenhangend met de maritale status, is het van belang om te kijken of er kinderen waren en

of deze al dan niet minderjarig waren. Dit om na te gaan of de gravin (erfgename of niet) bij het

overlijden van de echtgenoot, het voogdijschap op zich nam en het graafschap dus regeerde als

regentes in naam van haar kinderen.

Sowieso was het hebben van kinderen (of ze nu weduwe was of niet) van groot belang, aangezien

men voor erfgenamen moest zorgen. Steriliteit of vermoede steriliteit kon namelijk aanleiding geven

43 E. De Paermentier, “Tanquam domina superior [...]”, p. 99.

Page 25: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

25

tot een minder vertrouwen in de kwaliteiten van de persoon, maar ook tot ontbinding van een

huwelijk.

Leeftijd.

Ook de leeftijd of beter gezegd de maturiteit van de gravin kon een rol gespeeld hebben. Uit het

onderzoek van E. De Paermentier blijkt dat hoe ouder en volwassener de gravin Johanna van

Constantinopel was, hoe meer acceptatie er was van haar persoonlijke macht.44

Persoonlijkheid.

Tot slot ging het natuurlijk ook af van het charisma van de gravin, maar ook van haar welwillendheid

om de aangereikte mogelijkheden naar haar hand te zetten.

44 E. De Paermentier, “Tanquam domina superior [...]”, p. 110.

Page 26: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

26

3. METHODOLOGIE

In dit onderdeel wordt er allereerst als een inleiding tot het onderzoek en de gebruikte

methodologie een toelichting gegeven bij de keuze voor het specifieke bronnencorpus. Daarnaast

is het nog belangrijk om bepaalden termen uit de diplomatiek verder toe te lichten aangezien ze

veelvuldig in deze scriptie zullen terugkeren. Ten slotte zal de onderzoekswijze zelfs worden toegelicht.

3.1. BRONNENPAKKET

3.1.1. Bronnenproblematiek

Vrouwen worden amper beschreven of vermeld in de middeleeuwse bronnen. Indien er dan toch

vermeldingen van vrouwen aan te treffen zijn, mogen deze niet zomaar klakkeloos worden

overgenomen. Men moet elke bron gaan lezen als een bepaald statement door een bepaalde auteur.

Er moet rekening gehouden worden met alle factoren: data van schrijven, plaats van schrijven, genre

van het werk, geslacht van de auteur, mogelijke intenties van de auteur,… 45 Zeker met betrekking tot

verhalende bronnen.

Deze bronnen werden voornamelijk geschreven door mannelijke chroniqueurs en daarbij in het

bijzonder door geestelijken. Zij hielden de traditionele rolverdeling in het achterhoofd, waarbij

vrouwen niet geacht werden deel te nemen aan publieke aangelegenheden, laat staan aan militaire

expedities. Kronieken ten tijde van de kruistochten handelen ook amper over vrouwen. De clerici zagen

deze kruistochten vooral als religieuze aangelegenheid opgelegd en ondersteund door god. Vrouwen

werden niet vermeld aangezien dit een basis kon vormen voor kritiek, nl. dat ze door toelating van

vrouwen, ‘onzedelijke wezens’, zelf de woede van God op zich hadden gehaald. Eleonora van Aquitanië

werd bv. door enkele chroniqueurs beschuldigd van overspel met haar oom Raymond van Antiochië.

Dit werd mede gezien als oorzaak tot het falen van de tweede kruistocht. 46 Dergelijke auteurs gaven

de kruistocht telkens weer als een typisch mannelijke aangelegenheid, waardoor er voor de rest amper

vermeldingen over vrouwen in de werken stonden.

Er zal eveneens amper informatie te zien zijn over de verdiensten van vrouwelijke regentessen, niet

zozeer wegens het misogynisch karakter van de bronnen, maar eerder omdat de werken een cultureel

geconstrueerd verwachtingspatroon van de gedragingen van mannen en vrouwen wilden bieden. Ze

werden dan ook doorspekt met ideaalbeelden, die haar wenselijke rol moesten weerspiegelen, zoals

de ‘knappe en rijke erfgenames’ en ‘vrome en vruchtbare echtgenotes’. 47

45 K.A. LoPrete, “Women, Gender and Lordship in France, c. 1050-1250”, 1923-1924. 46 N. Hodgson, “Nobility, women and historical narratives of the crusades and the Latin East”, in: Al-Masaq:

Islam and the Medieval Mediterranean. 17, (2005), 1, pp. 71-72. 47 Th. de Hemptinne, “De Gravinnen van Vlaanderen in de 12de eeuw”, p. 450. J. Bennett, “Medieval Women in Modern Perspective”, p. 160.

Page 27: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

27

Middeleeuwse ideeën over de omgang met vrouwen en machtsvertoon van mannen bieden dus niet

zozeer een weergave van de alledaagse ervaring van vrouwen. Daarnaast waren deze ideeën ook vaak

verwarrend en tegenstrijdig aan elkaar. 48

Zo werden vrouwen in de literatuur over de kruistochten geprezen voor hun dapperheid, zo ook in een

slachtofferrol geplaatst, voornamelijk om meer mannen aan te sporen tot deelname. Dit was

respectievelijk om schaamte op te wekken bij de mannen die nog niet hadden deelgenomen en om

ridderlijke gevoelens op te wekken, men moest namelijk de zwakkeren beschermen.49 Geen enkele

bron geeft een volledig realistisch beeld aangezien auteurs hun bronnen natuurlijk ook met een

bepaald doel schrijven.

Om een tegenbeeld te creëren voor deze traditionele bronnen, vol met westerse, christelijke idealen

opgesteld door mannelijke auteurs, en om een idee te krijgen van wat de werkelijke mogelijkheden

waren van de gravinnen van Vlaanderen, zal er in dit onderzoek gebruik worden gemaakt van

diplomatieke bronnen.

3.1.2. Diplomata Belgica

De Diplomata Belgica is een digitaal corpus van diplomatieke bronnen uit de periode 640-1250 binnen

het geografisch kader van de Zuidelijke Lage Landen (ongeveer het hedendaagse België en delen van

Noord-Frankrijk). Het is gebaseerd op de Thesaurus diplomaticus, uitgegeven in 1997 door Brepolis

Publishers op CD-rom. Deze databank bestaat uit alle in het Latijn gestelde diplomatieke bronnen

(oorkonden, diplomata, bullen) voortgebracht door natuurlijke personen of rechtspersonen, zelfs

indien deze documenten enkel via vermeldingen bekend zijn. Ook keuren, lijsten van personen en

goederen en administratieve brieven werden hierin opgenomen. 50

Momenteel is men bezig onder leiding van J. Deploige, en in samenwerking met de Koninklijke

Commissie voor Geschiedenis en Ph. Demonty, om deze databank aan te vullen en online te plaatsen

onder het project Diplomata Belgica.51 Voor deze scriptie is dan ook een voorlopige versie gebruikt,

waarbij de database nog niet volledig op punt staat. Hierdoor is er van een deel van de oorkonden,

zoals uit het onderzoek zal blijken, nog geen volledige tekst opgenomen, waardoor ik voor deze

documenten enkel op basis van het regest heb gewerkt.

Het grote voordeel van de Diplomata Belgica is het digitaal karakter, waardoor het mogelijk is om een

dergelijk uitgebreid bronnencorpus te behandelen. Overzichtelijke visualisering van het corpus is

namelijk mogelijk door de bronnen voordien, aan de hand van verschillende zoekacties, kwantitatief

te structureren, waardoor het mogelijk wordt om een comparatieve aanpak te hanteren.

48 N. Hodgson, “Nobility, women and historical narratives of the crusades and the Latin East”, p. 142. 49 Ibidem., pp. 77-78. 50 Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, Thesaurus diplomaticus, in: <http://www.kcgeschiedenis.be/nl/publications/thesaurus_nl.html>, geraadpleegd op 03.08.2014. 51 M. De Reu, Sources from the Medieval Low Countries, in: < http://www.ugent.be/pirenne/en/projects>, geraadpleegd op 03.18.2014.

Page 28: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

28

Er moet echter wel rekening worden gehouden met het feit dat de database kunstmatig is

samengesteld. Dit kan, naast de selectieve bewaring in de middeleeuwen, zorgen voor een

onevenredigheid in het bronnenmateriaal, waardoor de resultaten niet meer representatief zijn.

Hierbij moet nog vermeld worden dat er in het onderzoek, in navolging van het werk van E. De

Paermentier, enkel zal verwezen worden naar de unieke referentienummers van de oorkonden in de

database indien de oorkonden ook expliciet besproken worden.

3.2. OORKONDEN: EEN GESCHREVEN MACHTSINSTRUMENT?

Het is van belang om bepaalden termen uit de diplomatiek verder toe te lichten aangezien ze

veelvuldig in deze scriptie zullen terugkeren. Om de bronnen te kunnen doorgronden is het namelijk

nodig om niet louter naar de inhoud te kijken, maar ook naar de opbouw van een oorkonde. Een

oorkonde bestaat uit enkele vaste formuleringen, maar er kan variatie optreden in de stijl/structuur

ervan.

3.2.1. Wat zijn oorkonden?

Centraal in dit onderzoek zullen de oorkonden of geschreven akten staan.

‘Een oorkonde is een tekst voorzien van een waarmerk of handteken, die tot doel heeft

getuigenis af te leggen over een doorgaans vooraf voltrokken rechtshandeling, of over het

bestaan van een rechtsfeit. De oorkonde heeft als doelstelling om een bewijsstuk in rechte te

vormen (eventueel voor een rechtbank) bij eventuele betwisting tussen de betrokken

partijen.’52

Een rechtshandeling (schenking, verkoop,...) is hierbij een wilsverklaring, met het oog op het doen

ontstaan van een rechtsgevolg. 53 Een rechtsfeit daarentegen is elke gebeurtenis, toestand, handeling

die op zichzelf juridische gevolgen met zich meedraagt (volwassen worden, huwelijk,...) en is een feit

waarbij uit de vaststelling ervan rechten en plichten voortvloeien (inkomsten, uitgaven,...). 54

Naast het feit dat het dus een duidelijk wilsbesluit uitdrukt waarbij elke handeling of feit bewust

gesteld wordt, vertonen oorkonden ook een specifieke vorm. Aangezien het gaat om documenten met

een juridisch karakter voldoen ze aan enkele strikte en formele normen, voornamelijk inzake

waarmerk, uiteenzetting en getuigenis. Het is weliswaar niet zo dat alle elementen welomschreven

zijn door het recht. Er zijn ook tal van vormeigenschappen en gebruiken die volgens de traditie en het

moment bepaald worden, dus wisselend zijn in tijd en ruimte. Het hangt bijvoorbeeld af van de

52 M. Boone, Historici en hun métier: Een inleiding tot de historische kritiek, Gent, Academia Press, 2007, pp. 8-9 53 M. M. Cárcel Ortí (ed.), Vocabulaire international de la diplomatique, Valencia, Universiteit Valencia, 1997, n° 4. 54 Ibidem, n° 5.

Page 29: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

29

verschillende redactiecentra of ze gebruik maken van formulierboeken, wat hun specifieke stijl

(structuur) van de tekstopstelling is,....55

Ondanks het feit dat ze een voorgeschreven vorm en een formeel karakter hebben, mogen we niet

verwachten dat ze een neutraal beeld geven. Subtiele elementen, zoals een bepaalde aanspreking,

kunnen nuances in de betekenis blootleggen. Het is dan ook aan de hand van dergelijke nuances dat

de mate van machtsbeleid door de gravinnen kan worden ontrafeld.

3.2.2. Welke onderdelen zijn er?

Zoals reeds hierboven aangegeven, zijn oorkonden onderhevig aan een normering waardoor ze een

specifieke opmaak kennen. Binnen de oorkonde zijn dan ook verschillende onderdelen op te merken,

die elk een bepaalde functie hebben. Door deze onderdelen apart te bekijken is het mogelijk om de

inhoud van deze documenten beter te begrijpen.

Er kunnen twee grote bestandsdelen onderscheiden worden: het instrumentaire en het dispositieve

deel. Aan het instrumentaire bestanddeel beantwoordt het deel van de tekst dat men het protocol

noemt, bestaande uit het initieel protocol en het eschatocol (finaal protocol). Dit omvat alle delen van

de tekst die dienen om de validatie toe te lichten. Het dispositieve deel komt overeen met de context

en bestaat uit de delen waarin het negotium, concrete informatie over de rechtshandeling zelf, wordt

uiteengezet.56

Deze grotere eenheden worden nog in verschillende delen opgedeeld:

het (initieel) protocol bestaat uit invocatio (vrome aanroeping), intitulatio (identiteit en hoedanigheid

oorkonder), inscriptio of adres (aan wie de oorkonde gericht of voor wie ze bestemd is), salutatio

(heilswens) en notificatio of promulgatio (verklaring aan wie de daarnavolgende handeling kenbaar

wordt gemaakt); de context bestaat uit een arenga of preambule (beweegredenen voor de

optekening), narratio of expositio (beweegredenen voor de handeling), dispositio (beschrijving van het

negotium) en sanctio (maatregelen om het behoud, de uitwerking of de uitvoering van de

rechtshandeling te verzekeren); tenslotte bestaat het eschatocol uit een corroboratio (aankondiging

validatietekens), subscriptiones (getuigenlijst), datatio (plaats en ogenblik van de oorkonding),

appreciatio (vrome formule) en slotsalutatio (eindwens).

Niet al deze delen zijn steeds aanwezig in een oorkonde. De delen die echter wel altijd aanwezig zijn,

zijn de dispositio (wat er is gebeurd), de intitulatio (wie de waarheid ervan garandeert) en het

waarmerk (voorziet de garandering van de optekening). 57

55 M. Boone, Historici en hun métier [...], p. 9. 56 Th. de Hemptinne, E. De Paermentier en W. Prevenier, Oorkondeleer [syllabus], Gent, Universiteit Gent, 2013, p. 69. 57 Ibidem, pp. 3; 69-76. Ook hier zijn er uitzonderingen: een mandement is bijvoorbeeld niet voorzien van een zegel.

Page 30: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

30

Ook niet alle onderdelen zullen besproken worden binnen het onderzoek. Onderdelen zoals de

invocatio en appreciatio horen daar niet bij, aangezien ze zelden nog voorkomen in de XII eeuw.

Daarnaast zal er ook niet meer worden stilgestaan bij de salutatio, notificatio, arenga en slotsalutatio

omdat ze voor dit onderzoek amper iets bijbrengen. Het gaat hierbij vooral om standaarduitdrukkingen

die interessant kunnen zijn voor onderzoek over ideeën en instellingen, maar niet zozeer voor

autoriteits-/machtsonderzoek bij vorsten.58

De andere elementen zullen nader worden toegelicht omdat de termen veelvuldig zullen vermeld

worden in de thesis. Enkelen ervan zullen daarnaast centraal staan binnen het onderzoek en dus zelf

onderzocht worden.

A. PROTOCOL: INTITULATIO + ADRES

Een van de onderdelen die zoals gezegd steeds aanwezig is in de oorkonde is de intitulatio (persona

salutans, susriptio). Hierin worden de identiteit en hoedanigheid van de persoon van wie het document

uitgaat of in wiens naam het werd opgesteld, uiteengezet. Naast de naam worden dus ook de titels

en kwaliteiten van de persoon vermeld, wat een afspiegeling kan bieden van hoe de persoon zichzelf

wil gepresenteerd zien of van hoe anderen deze persoon presenteren (in het geval dat de (mede-

)oorkonder zelf geen reële inbreng heeft gehad bij de opstelling).59

Vaak wordt er hieraan nog een devotieformule toegevoegd. Het is een uitdrukking waarbij de persoon

verkondigt dat hij/zij zijn/haar taak uitvoert bij de gratie van god.60 De pausen hanteren sinds de IX

eeuw steeds de formule servus servorum Dei (dé dienaar onder de dienaren van God), bij

lekenvorsten is de uitdrukking vrijwel steeds Dei gratia (wijst op hun gezag van God verkregen). 61

Het adres (persona salutata, inscriptio) duidt aan, aan wie de oorkonde gericht is of voor wie ze

bestemd is. Vaak neemt het een algemene vorm aan die zich richt tot allen die deze oorkonden zullen

zien of horen lezen. Daarnaast kan het ook collectief zijn, gericht aan een bepaalde groep ontvangers.

Ten slotte kan het ook een persoonlijk adres zijn, waarbij het gericht is aan een of meerdere specifieke

personen.62

B. CONTEXT: NARRATIO + DISPOSITIO + SANCTIO

De narratio of expositio bevat de onmiddellijke beweegredenen. Het zijn de omstandigheden die de

directe oorzaak of aanleiding zijn van de handeling. In sommige gevallen geeft het ook een

voorgeschiedenis van de zaak (rekwest, tussenkomst van derden, mogelijke geschillen,...) weer. Het is

het deel dat het minst aan een vaste vorm verbonden is.63

58 Th. de Hemptinne, E. De Paermentier en W. Prevenier, Oorkondeleer [syllabus], p. 71. 59 M. M. Cárcel Ortí (ed.), Vocabulaire international de la diplomatique, n° 187, 189 60 Ibidem, n° 190. 61 T. de Hemptinne, E. Depaermentier en W. Prevenier, op. cit., p. 69. 62M. M. Cárcel Ortí, op. cit. n° 192-193. 63 Ibidem, n° 197.

Page 31: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

31

Pas met de dispositio gaat men over naar de eigenlijke vermelding van het negotium (actio juridica) of

de geoorkonde rechtshandeling. Het is het fundamentele deel van de tekst waarin de oorkonder een

wilsverklaring aflegt en zo aanleiding geeft tot een rechtshandeling of het bestaan ervan bevestigt.

Hierin wordt dus de aard, de omvang, de beperkingen en de uitvoeringsbepalingen van de

rechtshandeling of het rechtsfeit kenbaar gemaakt.64

Om het behoud, de uitwerking of de uitvoering van de rechtshandeling te verzekeren zijn er

maatregelen genomen en voorzien in de sanctio. Dergelijke clausules kunnen zowel kort en beknopt

zijn, als lang en gedetailleerd en komen in diverse vormen voor: het kan gaan om bevelende of

verbiedende clausules en clausules van voorbehoud, die slechts voorkomen in oorkonden uitgaande

van publieke gezagsdragers; verwensingen en strafbepalingen (in de XII eeuw grotendeels

verdwenen); beloften om de validiteit van overeenkomsten te verzekeren; verplichtingen, waarbij

partijen materiële waarborgen aanboden (voornamelijk vanaf de XIII eeuw); verzakingen, die

rechtsuitzonderingen verzaken om te beletten dat de rechtshandeling zou belet of vertraagd worden.65

C. ESCHATOCOL: CORROBORATIO + SUBSCRIPTIONES + DATATIO

Een oorkonde krijgt pas rechtskracht wanneer deze gevalideerd wordt. In de corroboratio wordt

aangeduid welke valideringstekens of –middelen er zijn aangebracht. Deze verschillen in tijd en ruimte

en volgens type oorkonden en kanselarijgebruiken.

In de eerste plaats wordt een bevel of verzoek tot schrijven van de oorkonde in de corroboratio

opgenomen. Daarna komen de aankondigingen van het zegel, de getuigen en de chirografering. Niet

al deze elementen komen natuurlijk tegelijk voor en het kan zijn dat sommige validatietekens niet

worden aangekondigd. 66

Daar nauw mee samenhangend is de subscriptio, de lijst met de namen van de personen die aanwezig

waren bij de actio, m.a.w. de getuigen. Er worden om verschillende redenen, diverse personen

opgenomen in de subscriptio. In de eerste plaatst zullen de oorkonder(s) of contracterende partijen

hierin vermeld worden. Tevens zijn er nog heel wat instemmende personen, borgen en getuigen die

vermeld worden met als doel een instemming van derden vast te leggen. Dit zijn voornamelijk

subscriptiones van verwanten en voogden, die meer bewijskracht aan het document geven. Daarnaast

zijn er ook vermeldingen van heren, en in mindere mate dames, wiens toestemming nodig is

(consentientes). Ten slotte kunnen we ook hieronder de vele getuigen rekenen. Dit zorgt ervoor dat er

bij betwisting kan worden teruggevallen op mondelinge getuigenissen. Ook de kanselier en notarii

werden opgenomen in de subscriptio.67

64 M. M. Cárcel Ortí (ed.), Vocabulaire international de la diplomatique, n° 198-199 65 Ibidem, n° 209; 217-233; 242-244. 66 T. de Hemptinne, E. Depaermentier en W. Prevenier, Oorkondeleer [syllabus], p. 27. 67Ibidem, pp. 27-28.

Page 32: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

32

Ten slotte zal er binnen het onderzoek nog gesproken worden over de datatio, aangezien het de plaats

en het ogenblik van de oorkondening aangeeft. Dit is van belang om te weten om zo na te gaan

wanneer de gravin een actieve oorkonder was (tijdens de afwezigheid van haar echtgenoot, na zijn

overlijden,...). De datatio ontbreekt vooral in de X-XI eeuw, wanneer het geschreven stuk veel van zijn

juridische waarde verloren had, maar wint dus in de XII eeuw opnieuw aan belang. In de formulering

slaat de actum in principe op de actio juridica en datum op conscriptio (op schriftstelling) of aflevering.

Dit is echter niet altijd gerespecteerd. 68

3.2.3. Wie spelen er een rol?

De functie van een oorkonde was, zoals Tock aanhaalt, niet enkel de bekendmaking en bekrachtiging

van een juridisch feit of juridische handeling, maar het is eveneens een afspiegeling van het vermogen

en autoriteit/macht van de oorkonder. 69 Binnen deze bronnen zijn er ook nog andere personages die

aan bod komen en blijk hiervan kunnen geven.

Zoals reeds aangehaald komt in de eerste plaats de oorkonder aan bod. Het is de persoon in wiens

naam de oorkonde werd opgesteld, hierbij de verantwoordelijkheid van het instrumentum op zich

neemt en het bekrachtigt met zijn/haar validatietekens. Indien het gaat om meerdere personen,

spreken we over mede-oorkonders. Er moet hierbij opgemerkt worden dat dit niet maakt dat hij ook

de opsteller is van de oorkonde. De opsteller is de persoon die in de meeste gevallen het materiële

werk en eventueel het intellectuele werk (inhoudelijke opmaak) voor zich nam. 70

De oorkonder is ook niet steeds dezelfde persoon als de auteur van de actio juridica. De persoon die

deelneemt aan de rechtshandeling wordt de disposant genoemd en hoeft dus niet de auteur van het

instrumentum te zijn.71

De persoon of instelling aan wie de oorkonde bestemd is en die deze dan ook meestal zelf in de

archieven bewaard als bewijsmiddel, is de destinataris. Deze partij valt meestal samen met de

beneficaris. Deze laatste is de partij aan wie de uitkomst van de actio juridica wordt toebedeeld. 72

Verder worden er in de oorkonde nog enkele personages vernoemd die in de voorbereiding op de

rechtshandeling een rol hebben gespeeld.

In de eerste plaats is dit de intercedens. De beoorkondening ontstaat vanuit het verlangen van de

partijen om een schriftelijk bewijsstuk van hun rechtshandeling/feit te hebben. Indien men de akte

door derden laat opstellen, moet de toekomstige oorkonder door beide of door een van de partijen

aangesproken worden en verzocht worden de akte te verlijden. Dit gebeurt haast nooit rechtstreeks.

68 T. de Hemptinne, E. Depaermentier en W. Prevenier, Oorkondeleer [syllabus], p. 76. 69 B-M. Tock, "Introduction", in: M-J. Gasse-Grandjean and B-M. Tock (eds.), Les Actes Comme Expression Du Pouvoir Au Haut Moyen Âge. Actes De La Table Ronde De Nancy 26-27 Novembre 1999, Turnhout, Brepols, 2003, p. 11. 70 T. de Hemptinne, E. Depaermentier en W. Prevenier, op. cit., p. 85. 71 M. M. Cárcel Ortí (ed.), Vocabulaire international de la diplomatique, n° 16. 72 Ibidem, n° 17.

Page 33: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

33

Men geeft er de voorkeur aan om een tussenpersoon (intercedens) in te schakelen, die geacht wordt

in de gunst van de oorkonder te staan.

Ten tweede zijn er consentientes. De zaak die men in de oorkonde wil opnemen, kan de rechten of

belangen van derden raken. Er moet worden nagegaan of deze betrokkenen in de beoorkonding

toestemmen of er op z’n minst geen bezwaar tegen hebben. Zo moet een gravin bijvoorbeeld akkoord

gaan of geen bezwaar optekenen indien het gaat om goederen/grond uit haar bruidsschat of

weduwgoed.73

Ten slotte zijn er nog de getuigen. Zij worden, zoals hierboven vermeld, voor allerlei redenen

ingeschakeld om vermeld te worden onderaan de oorkonde.

3.2.4. Soorten oorkonden

Oorkonden zijn ondanks het feit dat ze aan een bepaald normenpakket vasthangen, toch zeer divers.

Ze kunnen namelijk categoriaal ingedeeld worden volgens hun aard en functie. In dit onderdeel zullen

we echter voornamelijk stilstaan bij het verschil tussen beschikkings- en bewijzende oorkonden, omdat

deze elk andere implicaties hebben voor de betrokkenheid van de oorkonder bij de actio. Hierbij gaat

het dus over de handelende positie die de graaf/gravin hierin neemt (beschikkend of bevestigend) en

kan hierbij iets zeggen over de mate van macht/autoriteit.

De beschikkingsoorkonde is hierbij opgesteld in opdracht van de graaf/gravin zelf om een

rechtshandeling te kunnen voltrekken. Men acteert hierover in de eerste persoon. Een bewijzende

oorkonde daarentegen is beschrijvend van karakter, waarbij de opsteller het rechtsfeit vaststelt. Indien

het gaat om een getuigenoorkonde acteert de oorkonder louter de handeling die de partijen in zijn

aanwezigheid hebben uitgevoerd. Bij een bewijsoorkonde dient ze uitsluitend om een reeds voltooide

rechtshandeling schriftelijk vast te leggen. De oorkonder treedt dus als opsteller op, maar kan daarvoor

ook een partij in de rechtshandeling geweest zijn.74

3.3. METHODOLOGISCHE AANPAK

De methodologie bestaat uit een dubbele aanpak, waarbij zowel op een kwantitatieve als kwalitatieve

wijze gekeken zal worden naar de oorkonden. De inspiratie voor dergelijke analyse komt uit het

onderzoek van E. De Paermentier. Zij toont op een geslaagde wijze aan dat oppervlakkige conclusies

aan de hand van louter kwantitatieve of enkel inhoudelijke analyse genuanceerd moeten worden.75

Om een eerste beeld te kunnen schetsen over de mate waarin deze vrouwen een rol kregen in de

beoorkondening, zal er een kwantitatieve analyse uitgevoerd worden. Pas daarna zal er aan de hand

van de eigenlijke inhoud en het discours van de bronnen gezocht worden naar meer dieperliggende

inzichten.

73 T. de Hemptinne, E. Depaermentier en W. Prevenier, Oorkondeleer [syllabus], p. 80. 74 Ibidem, pp. 51-52. 75 E. De Paermentier, “Tanquam domina superior. […]”, pp. 93-112.

Page 34: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

34

3.3.1. Kwantitatief onderzoek

Allereerst is het belangrijk om het levensverloop van de gravinnen op te splitsen in afzonderlijke

analyseperiodes volgens de categorieën die in het theoretisch kader werden aanreikt. Dit gaat om

factoren die een invloed kunnen hebben op de mate van autoriteit en macht die zij kunnen bezitten:

aan-/afwezigheid van de echtgenoot, erfrecht, maritale status, ouderschap en maturiteit. Hieruit kan

afgeleid worden of dergelijke gebeurtenissen in hun leven een invloed hebben op hun mogelijkheden

om onafhankelijk op te treden in de beoorkondening.

Een tweede stap in het kwantitatief onderzoek is om te kijken in welke mate de gravinnen van

Vlaanderen, in vergelijking met hun echtgenoten, de kans hadden om oorkonden in eigen naam uit te

vaardigen. Hierbij kijken we dus louter naar haar rol als oorkonder of mede-oorkonder tijdens haar

leven. Er moet echter ook rekening worden gehouden met de oorkondeproductie in de respectievelijke

periodes. Zoals reeds vermeld is het belangrijk de ontstaanscontext van de oorkonde te kennen. Het

bezitten van een actieve kanselarij duidt hierbij op een sterke centralisering van de macht. 76 Hoe dan

ook duidt het feit dat de graaf/gravin aangesproken wordt of zelf beslist om de beoorkondening op

zich te nemen van het geloof in hun autoriteit.

Ten derde kan gekeken worden naar de destinatarissen/benificiarissen. Zoals E. Jordan aangeeft kan

dit informatie verschaffen over het strategisch vormen van netwerken. Indien men zich door de juiste

personen en/of instellingen wist te omringen, was het mogelijk om voldoende ondersteuning te

verkrijgen om een eigen inbreng in het bestuur erdoor te krijgen. Dit kan gaan van religieuze

instellingen, zoals abdijen en titels, tot wereldlijke vorsten maar ook steden. In combinatie met

inhoudelijke en contextinformatie machtspolitiek kan dus een bewuste machtspolitiek blootgelegd

worden.77

3.3.2. Kwalitatief onderzoek

In het kwalitatief gedeelte is het de bedoeling om ons vanuit de diplomatiek te richten op het discours

van de oorkonden op zich.

Deze hulpwetenschap van de geschiedenis dient om de overgeleverde schriftelijke bronnen correct te

kunnen interpreteren. Dit in de eerste plaats door op een kritische manier de echtheid en

authenticiteit van de bronnen na te gaan. Tegelijkertijd kan het aanvullend gebruikt worden om

ongedateerde oorkonden te dateren, aangezien heel wat diplomatische kenmerken tijds- en

plaatsgebonden zijn.78 Wat echter voornamelijk van belang is voor dit onderzoek, is dat de diplomatiek

helpt bij het accuraat decoderen van diplomatische jargon. Termen en uitdrukkingen in oorkonden

76 E. De Paermentier, “Tanquam domina superior. […]”, pp. 99-101. 77 E. L. Jordan, Women, Power, and Religious Patronage in the Middle Ages, New York, Palgrave Macmillan, 2006, p. 9. 78 M. M. Cárcel Ortí (ed.), Vocabulaire international de la diplomatique, n° 1.

Page 35: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

35

zijn, net als het schrift, variabel in de tijd, maar ook volgens de regio, redactiecentrum, wisselende

rechtsnormen, gewenste connotaties,... Het doel is dan om deze formuleringen op hun juiste waarde

in te schatten en te beoordelen en zo hun belang en betekenis te achterhalen. 79

Daarbij geeft E. De Paermentier, in navolging van C. Beattie, aan dat we eveneens aandacht moeten

hebben voor de ‘coded gender language’. Elke geschreven bron is namelijk het product van

verschillende opinies en dus ook van verschillende discours. We moeten de bron dus niet enkel binnen

het historische kader plaatsen, maar we moeten ook het geladen taalgebruik decoderen om zo de

onderliggende maatschappelijke ideeën over ‘vrouwen’ en ‘vrouwelijkheid’ bloot te leggen.80

Allereerst zal in dit onderdeel uitgegaan worden van de oorkonden waarin de gravin optrad als

(mede)oorkonder. Inhoudelijk onderzoek zal uitwijzen wat de precieze functie van de oorkonde was

(donatie of andere) en welke rol de gravin hierbij speelde (bevestigende of beschikkende rol). Vooral

de aard van de oorkonde kan hierbij iets zeggen over de rol van de gravin in het bestuur. Het geeft

namelijk aan wat haar betrokkenheid - een meer bevestigende, passieve rol of eerder een

beschikkende, actieve rol – was bij de actio.

Daarnaast wordt er nog gekeken naar de intitulatio. Ondanks dat het een protocollaire formule is, biedt

het een goed inzicht van de genderverwachtingen in deze periode. De plaatsing van de naam ten

opzicht van de medeoorkonder (meestal haar echtgenoot of zoon) en de aanvullende titulatuur

kunnen inzichten bieden over haar werkelijke machtspositie ten opzicht van anderen.

Ten slotte zal er in het onderzoek gekeken worden naar haar betrokkenheid in oorkonden die uitgaan

van anderen. Haar ‘medezeggenschap’ in de oorkonden kan hierbij gezien worden als een teken dat

men haar autoriteit niet miskende of zelfs haar bijdrage als meerwaarde aanzag. Daarentegen kan het

ook zijn dat haar inclusie in de oorkonde louter om formele redenen gebeurde. In dit onderdeel zal

haar rol als intercedens, consentientes en getuige/ondergetekende besproken worden.

79 M. Boone, Historici en hun métier [...], p. 10. 80 E. De Paermentier, “Tanquam domina superior […] » , p. 102. C. Beattie, "Gender and Femininity in Medieval England," in: N. Partner (ed.), Writing Medieval History, New York, Oxford University Press, 2005, p. 160.

Page 36: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

36

Page 37: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

37

HISTORISCH KADER: GESCHIEDENIS VAN HET GRAAFSCHAP

VLAANDEREN EN HENEGOUWEN

In dit hoofdstuk wordt er een overzicht gegeven van de geschiedenis van het graafschap Vlaanderen

in de XII eeuw. Er zal een beknopte synopsis worden gegeven van de algemene politieke

ontwikkelingen binnen het graafschap, waarbij er gefocust wordt op de bestuurswijze en de

mogelijkheden tot machtsconsolidatie onder de afzonderlijke graven in deze periode. Daarnaast wordt

er nog een beeld geschetst van de religieuze ontwikkelingen, om ten slotte te eindigen met de uitbouw

van het administratief apparaat en hierbij voornamelijk de kanselarij.

Om het machtsdiscours van de gravinnen te kunnen analyseren, is het ook nodig om voldoende

contextinformatie ter beschikking te hebben. De mogelijke impact van de autoriteit en macht van de

gravinnen hangt zowel af van de autonomie van het graafschap ten opzicht van de leenheren, als ook

van de bestuursinstellingen van het graafschap en de persoonlijke politiek van de graven.

1. POLITIEKE GESCHIEDENIS

1.1. ALGEMEEN OVERZICHT

Het graafschap Vlaanderen was in de loop van de IX eeuw uit een aantal Karolingische graafschappen

tussen de Noordzee en de Schelde, onder meer de gouw Vlaanderen, ontstaan. Het was te danken aan

Boudewijn II (r. 879-918) dat het gebied, dat zijn vader (Boudewijn met de IJzeren arm) had

samengevoegd, uitgroeide tot een waar vorstendom. Onder zijn opvolgers werd het gebied nog verder

uitgebreid.81

In tegenstelling tot de andere vorstendommen in de lage landen (zoals Brabant, Henegouwen,

Holland,...) was het niet in de eerste plaats leenrechtelijk afhankelijk van Duitsland, maar moest het

de Franse koning als opperste suzerein erkennen. Ondanks het feit dat het een leengebied van de

Franse koning was, beschikte het wel over een relatief grote autonomie. Deze hadden ze te danken

aan de zwakheid van het Franse centrale gezag, dat zich tot in de XII eeuw vrijwel onbekwaam toonde

om de zelfstandigheid van de Vlaamse graaf in te perken.82

Naast de politieke band met Frankrijk, zien we ook een vooral economische relatie met Engeland. In

de XI eeuw kenden de Nederlanden een bloeiende actieve handel. Vanaf de XII eeuw zien we dat de

Scheldesteden in het Vlaamse graafschap het voortouw namen. Één van de redenen hiervoor was dat

Vlaanderen op dat moment een grote samenhang kende: steden waren er sinds Filips van de Elzas aan

een eenvormig recht onderworpen, er was een uniformering van maten, gewichten en munten, men

81 T. Luykx, De graven van Vlaanderen en de kruistochten, Hasselt, Heideland, 1967, pp. 28-29. 82 R.C. Van Caenegem, “Law and Power in Twelfth-Century Flanders”, in: T.N. Bisson (ed.), Cultures of Power:

Lordship, Status, and Process in Twelfth- Century Europe, Philadelphia, University of Pennsylvania Press, 1995,

p. 149.

Page 38: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

38

kende het principe van marktvrede,… Ondanks dat alle steden er van de lakennijverheid leefden was

er geen catastrofale concurrentie, aangezien de productie er van stad tot stad verscheiden was. De

grote rijkdom van de steden bood een belangrijke vorm van inkomen voor de graaf via belastingen. Dit

betekende echter dat de steden in ruil voor deze financiële, maar ook militaire steun, meer eisen tot

vrijheden begonnen te stellen. De graven van Vlaanderen boden deze vrijheden in ruil voor steun aan

door privileges, vormen van zelfbestuur,… uit te reiken. Zolang beide partijen (steden en graaf) er

voordelen uit bleven halen, verliep hun samenwerking zonder problemen.83

Terwijl de steden aan aanzien wonnen, daalde het belang van de adel. Niet enkel werd hun politieke

macht beknot door de opkomende steden, ook zorgden de economische ontwikkelingen ervoor dat

hun voornaamste bron van inkomen, nl. die uit grondbezit, sterk daalde. Aangezien de graaf in de

steden een interessantere bondgenoot zag en hun dan ook bevoordeelde ten opzichte van de adel,

zorgde dit voor veel frustratie onder deze laatste groep. 84

Om de eenheid te bewaren speelde de graaf een cruciale rol. Hij had zowel een homogeniserende (de

leden van de gemeenschap aan elkaar binden), als differentiërende (de gemeenschap afbakenen

tegenover de andere gemeenschappen) functie. Wanneer de macht in handen was van een sterk figuur

die zich onafhankelijk opstelde ten opzicht van de leenheer, de belangen van het hele land behartigde

en de privileges en instellingen van de verschillende sociale groepen in het graafschap respecteerde

was er amper sprake van een uitgesproken tweestrijd.85

De graaf kon weliswaar niet zomaar doen wat hij wou. Ondanks het feit dat zijn macht vrij

gecentraliseerd was, bleef het graafschap in die tijd een feodaal vorstendom. De graaf was aan de ene

kant een ‘vorst-bij-Gods-gratie’ die over zijn onderdanen heerste, maar in de tweede plaats ook een

leenheer, die met zijn leenmannen (waarbij steden als collectieve vazallen konden aanzien worden)

contractueel door wederzijdse rechten en plichten was verbonden. Vooral de stedelingen waren

gehecht aan de gerechtelijke procedure die hun rechten moest vrijwaren. Het eigenmachtig,

willekeurig optreden van de graaf werd dus niet zomaar aanvaard.86

Wegens het belang van het persoonlijk optreden van de graaf zal dan ook hieronder nader toegespitst

worden op de specifiekere ontwikkelingen binnen het graafschap onder de afzonderlijke graven.

1.2. NAAR EEN WELVAREND EN ‘AUTONOOM’ GRAAFSCHAP

Graaf Robrecht II (r. 1093-1111), zoon van Robrecht De Fries van Vlaanderen en Geertrui van Holland,

kwam in 1093 aan de macht in het graafschap Vlaanderen.

83 H.V. Werveke, “De Opbloei, van Handel en Nijverheid”, in: J. A. Van Houtte, J. F. Niermeyer, J. Presser, e.a.

(eds.), Algemene Geschiedenis der Nederlanden II, De Haan, Zeist, 1950, pp. 417-419. 84 L. Voet, “Het Platteland, Maatschappelijk en Economisch”, in: J. A. Van Houtte, J. F. Niermeyer, J. Presser, e.a.

(eds.), Algemene Geschiedenis der Nederlanden II, De Haan, Zeist, 1950, pp. 459. 85 V. Lambert, “Methodologische beschouwingen bij het onderzoek naar de concepten ‘natie’, ‘nationalisme’ en

‘nationale identiteit’ in de middeleeuwen”, in: B.J.P. Van Bavel, A.J.A. Van Bijsterveld, A. Janse, e.a. (eds.),

Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis IV, Hilversum, Verloren, 2001, pp. 80-81. 86 R.C. Van Caenegem, “Democratie en Rechtsstaat in het Twaalfde-Eeuwse Graafschap Vlaanderen”, in: Tijdschrift voor rechtsgeschiedenis, 61 (1993), pp. 209,212-213.

Page 39: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

39

Zijn vader (Robrecht de Fries) pleegde na het overlijden van Boudewijn VI van Vlaanderen/I van

Henegouwen een machtsgreep op Vlaanderen ten kostte van de rechtmatige erfgenaam, zijn neef

Arnulf. Deze laatste werd samen met zijn moeder Richilde en hun bondgenoten (waaronder de hertog

van Normandië en de koning van Frankrijk) verslagen in de Slag bij Kassel (1071), waardoor de beide

graafschappen opnieuw gesplitst werden. Aangezien het ging om een usurpatie, zou hij er alles aan

doen om de legitimiteit van zijn geslacht te bevestigen. Hij verwierf de erkenning van zijn leenheer,

koning Filips I van Frankrijk, door hem Bertha van Holland, een dochter van zijn vrouw uit haar eerste

huwelijk, tot echtgenote te geven. Hij voerde eveneens een bewuste huwelijkspolitiek om zijn kinderen

uit te huwelijken aan invloedrijke families. Hieronder kunnen we het huwelijk van zijn zoon Robrecht

met Clementia van Bourgondië, een meisje uit één van de meest invloedrijke families van Europa

(‘waarvan de Karolingische afstamming onbetwistbaar is’), plaatsen.

De koning van Frankrijk moest zich uiteindelijk neerleggen bij deze machtsgreep, wat het

zelfstandigheidsbewustzijn van Robrecht de Fries, maar ook van zijn opvolgers en onderdanen,

bewerkstelligde. Dit betekende niet dat men zich compleet onafhankelijk ging opstellen. Ze verzaakten

hun feodale plichten niet en bleven trouwe vazallen van de koning.87

Een belangrijke opdracht was om zowel op buitenlands als binnenlands vlak de vrede te bewaren.

Onder de regering van Robrecht II zien we zowel pogingen om de Engelse kroon vredegezind te blijven,

als de Franse leenheer te ondersteunen. Enerzijds liep hij de Engelse handelaars in de Vlaamse steden

niet voor de voeten lopen. Anderzijds sloot hij zich aan bij de Franse delegatie tijdens de eerste

kruistocht (1095-1099). 88

Naar voorbeeld van zijn vader, ondersteunde en beschermde hij verder de opkomende steden via

tolvrijstellingen, de erkenning van interne stedelijke organisaties zoals schepenbanken, de

institutionalisering van binnenlandse vrede,.... De steden waren financieel gezien van groot belang en

hij kon hierdoor ook de machtsambities van de adel beter in bedwang houden. De versteviging van het

grafelijk gezag, door de handhaving van de openbare orde, ging gepaard met de geleidelijke organisatie

van centrale administratie, die het beheer van de domaniale goederen en de bekendmaking van de

grafelijke beslissingen (redinge en kanselarij) regelde, en met het uitbreiden van de lokale

administratie gebaseerd op de kasselrijen van Boudewijn V.89

1.3. CRISISPERIODE

De regeerperiode van Boudewijn VII (r. 1111-1119) vormde een contrast met de welvarende en

politiek sterke periode van zijn vader en grootvader. Hij werd aanvankelijk nauw bijgestaan door zijn

87 Th. de Hemptinne, " Vlaanderen en Henegouwen onder de erfgenamen van de Boudewijns 1070-1244", in: Algemene Geschiedenis Der Nederlanden II, D.P. Blok, W. Prevenier, and D.J. Roorda (eds.), Haarlem, Fibula - Van Dishoeck, 1981, p. 372. 88 P. Arblaster, A History of the Low Countries, Basingstoke, Palgrave Macmillan, 2006, p. 47. 89 Th. de Hemptinne, art. cit., p. 375

Page 40: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

40

moeder Clementia tot dat ze in conflict kwamen in 1113, toen hij weigerde haar doarium (weduwgoed

dat 1/3de van het graafschap besloeg) uit te keren.

Overtuigd van haar goed recht, lag ze mee aan de basis van een revolte tegen de graaf. Ze wist een

aantal Vlaamse baronnen voor zich te winnen om te rebelleren tegen haar zoon. Dit wees erop dat een

deel van de adel nog steeds klaarstond om het nieuwe machtsevenwicht, waarbij de steden dus aan

belang hadden gewonnen, te breken. De jonge graaf werd hierdoor wel verplicht haar doarium

onaangeroerd te laten, maar het strenge beleid tegen de adel bleef hij wel verder zetten.

Boudewijn stierf kinderloos en werd opgevolgd door zijn neef Karel De Goede (r. 1119-1127). Karel,

een zoon van Adela (dochter van Robrecht De Fries) en Knoet IV (de koning van Denemarken), kreeg

meteen af te rekenen met een betwisting van zijn opvolging. Een samenzwering van Vlaamse

baronnen, die Clementia sterk ondersteunde, droeg Willem van Ieper (laatste erfgenaam in mannelijke

lijn van Robrecht de Fries) als rechtmatige erfgenaam naar voor. Karel behield echter zijn titel, maar

kreeg net als zijn voorhanger te maken met de tweestrijd tussen de steden en de lokale adel,

waaronder nieuwe invloedrijke groepen zoals de Erembalden. Dit was een machtige

ambtenarenfamilie uit het Brugse die zich al 3 generaties lang door intriges aan de top van de grafelijke

administratie, en zo ook van de maatschappelijke ladder, had opgewerkt. Het voornemen om deze

familie, die door haar rijkdom en machtspositie hinderlijk was geworden, aan de kant te schuiven (Karel

gebruikte de onvrije afkomst van de familie om hen op te eisen als zijn horigen), viel niet in goede

aarde. Op 2 maart 1127 werd Karel dan ook vermoord in de Sint-Donatius kerk in Brugge. 90

Ook zijn opvolger, Willem van Clito (r. 1127-1128), was geen lange regeerperiode beschoren.

Aangezien ook Karel kinderloos was gestorven en wegens zijn onverwachte dood ook geen erfopvolger

had kunnen aanduiden, ontstond er een machtsvacuüm. De Franse koning Lodewijk VI, die als leenheer

instond voor de stabiliteit van zijn leengebieden, zou Willem Clito (kleinzoon van Willem van

Normandië en Mathilde van Vlaanderen, die de zus was van Robrecht de Fries), een vijand van de

koning van Engeland, naar voor schuiven om aan de onrust een einde te maken, maar ook om zijn

eigen zeggenschap in het gebied te vergroten. Deze werd dan ook kort hierna door de Vlaamse adel

verkozen tot graaf van Vlaanderen.

Er ontstond echter al snel tegenstand ten opzichte van de nieuwe graaf. De adel zag zijn positie niet

opnieuw in positieve lijn ontwikkelen, de breuk met Engeland was nadelig voor de handel van de

steden en bovendien werd de in weze autonomie van het graafschap teniet gedaan door een neef van

de Franse koning aan te stellen. 91

Het leidde tot een opstand waarbij Diederik van de Elzas, zoon van een dochter van Robrecht de Fries

en dus neef van Karel, als rechtmatige erfgenaam het tegen hem opnam. Diederik werd zowel

ondersteund door de steden, aan wie hij belangrijke handelsfaciliteiten in Holland kon beloven dankzij

de steun van zijn halfzuster Geertrui (gravin-moeder van Holland), als de edellieden, die hoopten om

90 Th. de Hemptinne, " Vlaanderen en Henegouwen [...]", p. 376-377. 91 Ibidem, p. 377-378.

Page 41: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

41

zo hun positie opnieuw te kunnen verbeteren. Het kwam tot enkele confrontaties, waarin Willem

uiteindelijk gewond geraakte en stierf in 1128. De plotselinge dood van de graaf maakte zo vroegtijdig

een einde aan de burgeroorlog en Diederik werd spoedig overal erkend en ingehuldigd. 92

1.4. PERIODE VAN HERSTEL

Na de crisisjaren bood Diederik (r. 1128-1167) zowel op binnenlands als buitenlands vlak herstel.

In de eerste plaats hertrouwde hij met Sybilla, dochter van Fulco V (graaf Anjou en tevens koning van

Jeruzalem). Deze lijsterrijke alliantie met een koningsdochter moest bijdragen tot het prestige van de

nieuwe dynastie. Hij had eveneens via handige tegemoetkomingen opnieuw de steden naar zijn hand

gezet, maar daarnaast had hij ook enkele vooraanstaande prelaten en edelen aan zich gekoppeld door

deze tot zijn raadgevers en vertrouwelingen te maken. Kortom zorgde hij ervoor dat de welvaart

groeide en dat de grafelijke administratie beter werd uitgebouwd. Een bewijs hiervan zijn de vele

expedities die hij ondernam naar het Heilige Land: namelijk vier maal, waaronder de tweede kruistocht

(1147-1149). Er was dus nood aan een grote rijkdom om dit alles te financieren en zijn administratie

was dermate georganiseerd dat die vlot kon werken tijdens zijn afwezigheid, waardoor de taak van de

regentes werd vereenvoudigd.

Op buitenlands vlak verzoende hij zich op een verstandige en gematigde manier met zijn vijanden:

belonen van de bondgenoten (o.a. Holland), amnestie voor Willem van Ieper, verzoening met de

Franse koning zonder vriendschap met Engeland te verzaken, goede banden met Duitse keizers,...

Enkel met de bisschop van Kamerrijk en graaf van Henegouwen bleef hij in onmin leven. Met die laatste

kwam het zelfs tot een conflict in het jaar 1148. Tijdens zijn afwezigheid viel Boudewijn IV van

Henegouwen, Vlaanderen aan. Sybilla kon zich redden met de overgebleven militaire macht en kon

een wapenbestand uit de wacht sleuren. Bij zijn terugkomst wist Diederik hierop de vrede te herstellen

en had zo de legitimiteit van zijn dynastie bij zijn onderdaan onbetwistbaar gemaakt. 93

Zonder problemen nam Filips van de Elzas (r. 1176-1191) de titel van graaf van Vlaanderen na de dood

van zijn vader over. Toen zijn vader nog in leven was werd hij goed voorbereid voor deze taak. Hij kreeg

onder meer de volmacht over het grafelijke bestuur gedurende de periode dat zijn vader in het Latijnse

Oosten zat (1157/1159 en 1164/1166). Maar ook de periodes dat Diederik wel nog in het graafschap

aanwezig was nam Filips al de administratie op zich en voerde Diederik nog louter zijn ceremoniële

verplichtingen als graaf uit.

Na de dood van zijn vader hanteerde hij een andere aanpak. Hij verliet niet zoals zijn vader om de

haverklap het graafschap voor buitenlandse glorie, maar hechtte veel meer belang aan de consolidatie

van zijn autoriteit binnen het graafschap door zijn aanwezigheid daar. Zijn grootste bekommernis aan

het begin van zijn regeerperiode was de organisatie van een geschikt administratief apparaat om de

verwezenlijkingen van al zijn plannen op bestuurlijk, economisch en juridisch vlak mogelijk te maken.

92 Th. de Hemptinne, “Diederik van de Elzas”, in: Nationaal Biografisch Woordenboek (Brussel: Paleis der Academieën, 1964-), pp. 226-227. 93 Th. de Hemptinne, " Vlaanderen en Henegouwen [...]", p. 379-382.

Page 42: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

42

Ook internationaal bleef hij een succesvolle politiek nastreven om de stabiliteit van zijn graafschap te

vrijwaren. Zijn huwelijk met Elizabeth van Vermandois leverde hem uiteindelijk ook, bij het overlijden

van zijn zwager, het hele gebied in het noorden van Frankrijk op. Op dat moment was Vlaanderen op

z’n grootst. Hij werd in macht en aanzien de gelijke van grote vorsten als Lodewijk VII van Frankrijk,

Hendrik II van Engeland en keizer Frederick Barbarossa. Allen hadden ze er baat bij om zijn vriendschap

te verwerven , aangezien hij een handige schakel kon zijn bij onderlinge conflicten. Daarnaast ging hij

ook met Henegouwen betere relaties aan door zijn zuster Margaretha uit te huwelijken aan een zoon

van de graaf van Henegouwen.

Niet alles verliep echter volgens plan. Elizabeth stierf op vroege leeftijd. Zijn huwelijk met haar was

kinderloos gebleven, waardoor hij niet alleen geen erfgenaam had, maar ook Vermandois niet

permanent aan zijn graafschap had kunnen koppelen. Hierop kantelde hij zijn beleid en ging hij over

tot een politiek van grootsheid en persoonlijke glorie. Zo hertrouwde hij met een zus van de Portugese

koning Sancho I. Mathilde was geen jonge huwelijkspartner meer en zou hem dus hoogstwaarschijnlijk

geen kinderen meer schenken. Het wordt dan ook vermoed dat dit huwelijk louter gesloten was om

zijn aanzien en rijkdom nog te vergroten.94

1.5. EEN VROUWELIJKE ERFGENAME

Aangezien alle broers van Filips overleden waren en het er niet meer naar uitzag dat hij nog zelf

kinderen zou krijgen, duidde hij in 1180 zijn zus Margaretha en haar zoon Boudewijn aan als zijn

opvolgers. Toen Filips overleed tijdens de derde kruistocht, maakte Boudewijn (r. 1191-1194) zich uit

hoofde van zijn echtgenote meester van Vlaanderen. Boudewijn VIII of de Moedige was tegelijkertijd

graaf Boudewijn V van Henegouwen, waardoor Henegouwen en Vlaanderen opnieuw een personele

unie vormden.

De consolidatie van zijn autoriteit verliep moeizaam. Hij had ten eerste te maken met de eisen van

Mathilde van Portugal over haar weduwgoed. Daarnaast had hij nog af te rekenen met Filips Augustus

die het gebied van zijn echtgenote Isabella van Henegouwen, als bruidsschat aan haar geschonken,

opeiste. Na het sluiten van een compromis met Mathilde en het betalen van dure erfenisgelden aan

leenheren Filips Augustus (koning Frankrijk) en Hendrik VI (koning Engeland) had hij het gebied in

handen. Dit was echter van korte duur. Na het overlijden van zijn echtgenote in 1194 volgde hun

oudste zoon Boudewijn IX zijn moeder als rechtmatige erfgenaam op. 95

94 Th. de Hemptinne, " Vlaanderen en Henegouwen [...]", p. 385-390. 95 Ibidem, p. 392-393.

Page 43: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

43

2. RELIGIEUZE GESCHIEDENIS

2.1. ALGEMEEN OVERZICHT

In de IX eeuw, toen ook de politieke grenzen van het graafschap vorm kregen, was de evangelisatie

van onze streken voltrokken geworden door de wereldlijke geestelijkheid enerzijds en door de talrijke

zendelingen die onze gewesten hebben doorkruist anderzijds.

De kerkelijke hiërarchie werd overgeleverd uit de Romeinse tijd, waarbij de voornaamste civitates de

zetelplaatsen van de bisdommen waren. Ondanks het feit dat deze Romeinse civitates in werkelijkheid

niet meer bestonden, werden de bisschoppelijke zetels toch opnieuw naar dit model georganiseerd

ten tijde van het graafschap.96 Zo achtte paus Urbanus II (r. 1088-1099), onder het voorwendsel om de

twaalf bisdommen van de oude Romeinse provincie Belgica Secunda te herstellen, zich onder meer

gerechtvaardigd om bisdommen naar gelieven te scheiden en te verenigen.

Het graafschap werd verdeeld over twee aartsbisdommen, die nog eens onderverdeeld werden in

verschillende bisdommen. De bisdommen Terwaan en Atrecht (die zich onder het bewind van Urbanus

II had weten los te wrikken van Kamerrijk) bezaten de jurisdictie in Zuid-Vlaanderen; het bisdom

Doornik in het noorden; het bisdom Kamerrijk in de Vlaamse gebieden ten oosten van de Schelde; het

bisdom Utrecht in Zeeland en de Vier Ambachten. De eerste vier bisdommen maakten hierbij deel uit

van het aartsbisdom Reims, Utrecht stond daarentegen onder de geestelijke macht van de

aartsbisschop van Keulen.97

De ontwikkeling van het geestelijk leven in Vlaanderen kende hoogtes en laagten. In de IX eeuw kende

het namelijk een dieptepunt met de invallen van de Noormannen. Niet enkel leidde dit tot de

verwoesting van heel wat religieuze instellingen, maar ook voor een crisis in de hele geloofswereld.

In de X en XI eeuw vonden er kort na elkaar enkele ingrijpende hervormingen plaats, die zorgden voor

een opwekking van het geestelijk leven. Ook de Vlaamse graven speelden een niet te miskennen rol

ter ondersteuning van deze bewegingen.98

2.2. DE HERVORMINGSBEWEGING VAN CLUNY

Als we ons beperken tot de periode van het onderzoek, komt allereerst de religieuze vernieuwing van

Cluny op de voorgrond. De vernieuwing ging uit van Cluny, een kloosterstichting van 910 nabij Mâcon

in Frankrijk. Het ontwikkelde zich echter pas in de laatste jaren van de XI eeuw naar haar volle invloed.99

Het wijde succes van Cluny was te danken aan hun nadruk op centralisatie. In tegenstelling tot het

96 T. Luykx, De graven van Vlaanderen en de kruistochten, p. 33. 97 L. Milis, “De kerk tussen de Gregoriaanse hervorming en Avignon”, in: Algemene Geschiedenis Der Nederlanden II, D.P. Blok, W. Prevenier, and D.J. Roorda (eds.), Haarlem, Fibula - Van Dishoeck, 1981, pp. 167, 171. 98 T. Luykx, op. cit., pp. 33-34. 99 Ibidem, p. 35.

Page 44: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

44

traditioneel benedictisme, waar abdijen (ook dochterinstellingen) onafhankelijk van elkaar waren,

streefde men naar een strenge structuur, waarbij de abt van Cluny (het hoofd van de orde)

rechtstreeks kon ingrijpen in de afhankelijke kloosters. In prakrijk was dit in Vlaanderen niet steeds

voor de hand liggend. Er bestonden namelijk reeds machtige en rijke abdijen die zelf interne

hervormingen hadden doorgevoerd. In dergelijke belangrijke abdijen zou men een onbetwist

leiderschap van de abt van Cluny niet hebben aanvaard en werd dus vaak enkel de invoering van de

consuetudines, de gebruiken van Cluny, gerealiseerd.100 Dit hield onder meer in dat men zich ontdeed

van alle lekeninvloeden. Zo werd de beweging gesteld onder de bescherming van de Apostolische Stoel

en daarmee onttrokken van de bisschoppelijke, en hierbij wereldlijke, macht. De dochterkloosters van

Cluny deelden automatisch in dit privilege.101

2.3. DE HERVORMINGSBEWEGING VAN C ÎTEAUX

De orde van Cîteaux, gesticht in 1098 door Robert (abt van Molesme), was een bewuste reactie tegen

Cluny. Het was een terugkeer naar de naleving van de oorspronkelijke regel van Benedictus, waarbij

opnieuw de nadruk werd gelegd op het armoede-ideaal en men de liturgie versoberde. Daarnaast

reageerde het zowel tegen de decentralisatie van de oude Benedictijnen, als tegen de strenge

centralisatie van Cluny. Elke abdij bleef zelfstandig, koos zijn eigen abt, maar de eenheid bleef bewaard

door een jaarlijks kapittel te organiseren waarop alle abten samenkwamen.102

Na de stichting van Clairvaux (1115) was de expansie van deze groeiende beweging niet meer te

stoppen. De levensopvatting werd namelijk geruggesteund door een reeks duidelijke teksten en

voornamelijk door de charismatische Bernardus van Clairvaux (1090-1153). Hij heeft er grotendeels

voor gezorgd dat de leer van de nieuwe orde over de gehele christenheid werd verkondigd. Ook heeft

hij voor een groot deel gezorgd voor de voor de verspreiding van het enthousiasme voor de tweede

kruistocht.

Het succes van de cisterciënzerverspreiding is misschien ook wel te verklaren omwille van het feit dat

de lekenstichters minder bezittingen moesten afstaan aan deze nieuwe monniken, die leefden volgens

het armoede-ideaal. Ook voor de mogelijke begunstigers was het interessant om te kiezen voor een

instelling die met weinig tevreden was. Daarbij ging het ook om een nieuwe beweging die de oude

idealen van strengheid en eenvoud opnieuw naar voor schoof. De zorg voor het zielenheil werd dus

zeker gevrijwaard, wat het nog een gunstigere belegging maakte.103

2.4. VERDERE ONTWIKKELINGEN

Naast de hervormingen binnen het kloosterleven werden ook nog andere ontwikkelingen van de

kerkelijke organisatie verdergezet in de XI eeuw. Deze periode werd gekenmerkt door een

vermenigvuldiging van de de seculiere kapittels, bestaande uit clerici die zich aan vaste regels

100 L. Milis, “De kerk tussen de Gregoriaanse hervorming en Avignon”, p. 177. 101 P.C. Boeren en W. Nolet, Kerkelijke instellingen in de Middeleeuwen, Amsterdam, Urbi et orbi, 1951, p. 155. 102 Ibidem, pp. 403-404. 103 L. Milis, Art. cit., pp. 181-182

Page 45: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

45

onderwierpen en als kanunniken aan voorname kerken werden verbonden, en de reguliere kapittels,

waarbij de kanunniken aan een kloostergemeenschap waren verbonden. Het werd als het ware een

statussymbool voor succesvolle edellieden om bij hun castrum een kapittel op te richten, al was het

maar voor enkele kanunniken.

Ook de Vlaamse graven hebben in de oprichting, maar ook in de begunstiging ervan een actieve rol

gespeeld. Dit kan deels in het licht gezien worden van de vergroting van de administratieve

infrastructuur van het graafschap. Heel wat kanselarijmedewerkers werden uit de kapittels

gerekruteerd. Deze stichtingen en begunstigingen lagen ook in lijn met het geloof dat de stichting en

begunstiging van religieuze instellingen als een verzekeringspolis voor het hiernamaals kon dienen.

De seculiere kapittels konden hierbij dan gezien worden als de grote instellingen, gesticht rondom een

bisschopskerk of in een bisschopsstad. Terwijl de reguliere kapittels als het ware de entourage van de

vorst leverden. Zo was de proost van Sint-Donaas ipso facto sinds 1089 de kanselier van het

graafschap.104

2.5. GEESTELIJKE RIDDERORDES

De geestelijke ridderordes, die het monnikendom met het ridderwezen combineerden, kenden hun

ontstaan ten tijde van de kruistochten. Zij hadden tot doel: de verpleging van zieken, de bescherming

en het herbergen van pelgrims, de verdediging van het Heilige Land en de bestrijding van de moslims

en andere heidenen. St. Bernardus van Clairvaux had een groot aandeel in de organisatie van de

geestelijke ridderorden, die voor een deel de statuten van Cîteaux overnamen of zich onder de

jurisdictie daarvan stelden.

De oudste onder deze orden was de orde van St. Jan van Jeruzalem, beter bekend als de Johannieter-

of Hospitaalorde. Omstreeks 1050 werd het hospitaal in Jeruzalem gesticht voor de verpleging van

zieke pelgrims. Tijdens de eerste kruistocht werd het echter uitgebreid om de grotere nood aan

ziekenverzorging en onderdak voor de kruisvaarders en pelgrims te kunnen opvangen. Het werd pas

in 1130 een volwaardige religieuze orde toen Innocentius II haar regel, opgesteld door Ramond van

Puy, bevestigde. Sedert 1137 werden er ook, onder invloed van de Tempelorde, ridders opgenomen,

waardoor het effectief een ridderorde werd.

De Hospitaalorde was dan wel als kloosterstichting de oudste, als ridderorde was het weliswaar jonger

dan de orde van de Tempeliers. De orde van de Tempelridders, waarvan St. Bernardus van Clairvaux in

1128 de regel ontwierp, werd in 1119 werd gesticht door Hugo de Payens in Jeruzalem nabij de

zogenaamde Tempel van Salomon. Het doel van de orde was de bescherming van de pelgrims en

kruisvaarders en de bescherming van het Heilige Land tegen de muzelmannen.

104T. Luykx, De graven van Vlaanderen en de kruistochten, p. 36. L. Milis, “De kerk tussen de Gregoriaanse hervorming en Avignon”, pp. 183-184.

Page 46: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

46

Deze ridderordes kregen, net zoals andere kloosterorden, veel donaties (zowel roerende als

onroerende goederen) en privileges in het Latijnse Oosten, maar vooral in Europa zelf. De ordes

ondersteunden namelijk heel wat kruisvaarders in hun expeditie naar het Heilige Land, waaronder ook

de graven van Vlaanderen, die deze ordes als wederdienst begunstigden. 105

2.6. DE PROBLEMATIEK ROND HET BISDOM KAMERIJK

Het bisdom Kamerijk vormde een dubbelbisdom met Atrecht tot het in 1094 gesplitst werd onder paus

Urbanus II. Onder het bisdom behoorden ook de drie versterkte en strategisch interessante civitates:

Dowaai, Valenciennes en Cateau-Cambrésis.

Op religieus vlak viel het bisdom dus onder de autoriteit van de aartsbisschop van Reims, wat binnen

de Franse invloedssfeer viel. Op politiek vlak zat het echter complexer ineen. In de IX eeuw duidde men

de Schelde aan als grens tussen het Oost- en West-Frankische Rijk, waardoor Kamerijk (wat op de

rechteroever lag) onder de keizer kwam te staan. De Duitse keizer Otto I trok in de X eeuw het

voorrecht om de bisschop aan te duiden naar zich toe en gaf daarenboven sinds 1007 ook wereldlijke

macht aan deze bisschoppen. Hierbij was het probleem dat het bisdom niet enkel bestond uit het

graafschap Kamerijk, maar dat ook Artesië en Vlaanderen ten wensten van de Schelde, en Oosterbant,

Henegouwen en Brabant ten oosten van de Schelde ten dele deel uitmaakten van het bisdom. Daarbij

waren er ook nog de drie markgraafschappen die de keizer ter bewaking van de westgrens van

het Oost-Frankische rijk had opgericht: Antwerpen, Ename en Valenciennes.

Wat er dus in het bisdom gebeurde, belangde ook het graafschap Vlaanderen aan. Daarbij hebben de

graven van Vlaanderen altijd gezocht naar mogelijkheden om hun territorium uit te breiden. Onder

Robrecht I de Fries werd de blik naar het oosten en meer bepaald naar Kamerijk gericht. In 1076 viel

Robrecht Kamerijk binnen. Hij slaagde er niet in om het gebied te annexeren, maar hij had wel de weg

geëffend voor zijn opvolgers. Zijn zoon Robrecht II kwam na enkele conflicten met de Duitse keizers

Hendrik IV en Hendrik V tot een vredesakkoord, waarbij hij (opnieuw) beleend werd met Rijks-

Vlaanderen (o.a. de Vier Ambachten en Zeeland), het burggraafschap van Kamerijk en de versterkte

civitates Cateau-Cambrésis. De belening van deze laatste twee gebieden gold echter wel pas zolang

Hendrik V geen nieuwe bisschop in Kamerijk had aangesteld. Niettemin slaagde Robrecht erin om het

burggraafschap door te geven aan zijn zoon Boudewijn VII.106

Ook Diederik hield zich op buitenlands vlak het meest bezig met Kamerijk. De conflicten om het

rijksbisdom ontstonden grotendeels wegens de concurrentie tussen Diederik en Boudewijn IV van

Henegouwen om hun invloedssfeer uit te breiden. Bisschop Nikolaas (1136-1167) moest meermaals

de hulp van Diederik inschakelen om in te grijpen in de moeilijkheden met de burgers, en voornamelijk

105 P.C. Boeren en W. Nolet, Kerkelijke instellingen in de Middeleeuwen, pp. 419-422 106 L. Vanderkindere, La formation territoriale des principautés belges au moyen age, Brussel, Lamertin, 1902,

pp. 139-142.

Page 47: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

47

de adel, van Kamerijk, die telkens de steun kregen van Boudewijn. Hierdoor slaagde Diederik er in de

invloed van de Vlaamse graven, die men had verloren na de dood van Karel de Goede, in het Kamerijkse

opnieuw te vergroten. Hij verwierf er het burgergraafschap en liet zich belenen (definitief in 1153) met

het gavena-recht, het recht om een heffing op te leggen op de graanoogst van de kerken binnen een

bepaald bisdom. 107

Toen Filips aangesteld werd als graaf in de periode (1157-1160) dat zijn vader naar het Latijnse Oosten

trok, kreeg hij af te rekenen met opstanden die ontstaan waren rond de afspraken omtrent dat gavena-

recht. Hij kon stand houden tot zijn vader terugkeerde, waarop in 1160 het verdrag van Bapaume werd

gesloten waarbij de vroegere verhoudingen hersteld werden.

In 1167 slaagde hij erin zijn greep op Kamerijk te versterken. De bisschop Nicolaas, die neutraal was

gebleven in het toenmalige schisma, was op 1 juli overleden. Kamerijk behoorde namelijk, zoals

aangehaald, kerkelijk tot de provincie Reims, die op dat moment de paus Alexander III erkende.

Staatkundig hing het af van de Duitse keizer, die de tegenpaus Victor IV steunde. Er werden

verkiezingen voor een nieuwe bisschop gehouden, waarbij Filips erin slaagde om zijn broer Peter,

proost van Sint-Donaas en kanselier van het graafschap Vlaanderen, verkozen te laten worden. Peter

zal echter nooit gewijd worden. Op aandringen van Filips stemde hij in om van zijn kerkelijke loopbaan

af te zien om de erfopvolging binnen het graafschap veilig te stellen, wat hem niet lukte wegens een

vroegtijdige dood. In Peters plaats werd Robrecht van Aire in 1174 tot bisschop van Kamerijk verkozen.

Hij was na Peter de nieuwe kanselier van het graafschap Vlaanderen en dus als hoogste ambtenaar

onmisbaar voor Filips. Met de dood van Robrecht, die in datzelfde jaar nog vermoord werd, verloor hij

zijn invloed op de bisschop. 108

Het bisdom Kamerijk was dus duidelijk in de loop van de XII eeuw, maar ook al eerder, een strategisch

interessant machtsbastion, de welke de Vlaamse graven niet zonder enige moeite in de eigen

invloedssfeer wilden krijgen.

107 Th. de Hemptinne, “Diederik van de Elzas”, p. 232. 108 Th. de Hemptinne, “Filips van de Elzas”, in: Nationaal Biografisch Woordenboek (Brussel: Paleis der Academieën, 1964-), p. 300.

Page 48: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

48

3. ADMINISTRATIEVE GESCHIEDENIS: KANSELARIJWERKING

3.1. ALGEMEEN OVERZICHT

Er moet nagegaan worden voor wiens behoefte oorkonden tot stand werden gebracht en voor wie ze

bestemd waren, maar ook door welke instantie ze werden opgesteld. De ontstaanscontext is van

belang omdat het blijk geeft van een grote mate van autoriteit indien er de mogelijkheid was om zelf

documenten met een juridische waarde op te stellen en af te leveren. Daarnaast geeft het ook

grotendeels aan welke partij de controle had over de oorkondening. In dit onderdeel zal er dan ook

worden ingegaan op de instelling die instond voor de oorkondeproductie bij de graven van Vlaanderen,

namelijk de kanselarij.

3.2. OPKOMST TERRITORIALE KANSELARIJEN

Wanneer men in de XII eeuw opnieuw een groter vertrouwen krijgt in de waarde van het geschreven

woord, onder meer door de opkomst van de steden en de universiteiten, voelden vele wereldlijke

vorsten zich genoodzaakt om de hulp van personeel bij het vervaardigen van oorkonden in te roepen.

Voordien vertrouwde men voornamelijk voor de opstelling ervan op kerkelijke instellingen, veelal de

destinatarissen, aangezien men toch nog vaak zou terugvallen op het orale getuigenbewijs.

Door regelmatig beroep te doen op dergelijk personeel ontstonden er inrichtingen gespecialiseerd in

het voorbereiden en opstellen van oorkonden, de kanselarijen. Hieraan moet toegevoegd worden dat

het bezitten van een eigen kanselarij niet betekende dat alle oorkonden daar werden opgemaakt. 109

Une chancellerie est un organe du gouvernement d'un Etat, une institution d'administration publique,

éventuellement un service d'une personne morale, lequel est chargé de la rédaction, de la mise par

écrit et de la validation des actes qui lui sont commandés par l'autorité dont il dépend.110

Deze definitie van Cárcel Ortì beschrijft breed wat een kanselarij is. Het is echter noodzakelijk om per

periode, per regio, maar ook per instelling een specifieke definitie op te stellen. De kanselarij was geen

voltooid vaststaand gegeven in de XII eeuw. Er waren diverse instellingen gaande van de pauselijke

kanselarij naar allerhande kanselarijen van territoriale vorsten. Daarnaast was de kanselarij van het

graafschap Vlaanderen onder constante verandering in overeenstemming met de ontwikkelingen van

buitenaf.

Hieronder beschrijven we dus kort de ontwikkelingen van de grafelijke kanselarij om ten slotte te

pogen definiëren wat men onder het begrip ‘kanselarij’ in die periode dient te verstaan.

Om onderzoek te voeren naar de ontstaanscontext van de oorkonden, moet er hoofdzakelijk gekeken

worden naar de oorkonden zelf. De meest toegepaste methode hiervoor is de ‘methode Prevenier’,

die voornamelijk steunt op een dictaatvergelijking. Het is hoofdzakelijk een systematische studie van

de protocollaire delen om zo formele gelijkenissen tussen de oorkonden voor verschillende, niet aan

109 T. de Hemptinne, E. Depaermentier en W. Prevenier, Oorkondeleer [syllabus], p.10. 110 M. M. Cárcel Ortí (ed.), Vocabulaire international de la diplomatique, n° 268.

Page 49: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

49

elkaar gerelateerde destinatarissen te vinden, waaruit dan een gemeenschappelijke kanselarij-

oorsprong kan afgeleid worden. Dit wordt getoetst via het principe van ‘a contrario’, waarbij men op

zoek gaat naar contraformules die ook in andere oorkonden, geschreven door andere auteurs, aan

dezelfde destinataris, voorkomen. Verder kan dit nog aangevuld worden met een paleografisch

onderzoek en een studie naar het kanselarijpersoneel.

Er moet echter opgemerkt worden dat het van de inrichting van de kanselarij afhangt in hoeverre er

sprake is van vormvastheid. Al is het zo dat de kanselarijoorkonden in het algemeen zowel

diplomatische als materiële gelijkenissen vertonen.

Zoals hierboven vermeld zijn ook niet alle oorkonden in de kanselarij vervaardigd, maar werden er ook

nog steeds door de destinataris opgesteld. Andere oorkonden hebben dan weer een dubbele

herkomst. Het is perfect mogelijk dat een oorkonde kan opgesteld zijn door de destinataris en

gemundeerd (in het net geschreven) door de oorkonder. Ook kan de oorkonder het klad van de

destinatris verbeteren en nadien laten munderen,.... 111

3.3. KANSELARIJWERKING: GRAAFSCHAP VLAANDEREN

Aan de hand van een methode, gerelateerd aan de voornoemde ‘methode Prevenier’, heeft F.

Vercauteren (1938) voor de periode 1071-1128 een onderzoek gedaan naar de kanselarijwerking van

het graafschap Vlaanderen. Daaruit bleek dat vóór 1128 vrijwel alle grafelijke oorkonden

destinatarisproducten waren. Daarentegen bleek uit een studie van W. Prevenier (1964) voor de

periode 1191-1206 dat 59% van de oorkonden werd opgesteld in de kanselarij. In de periode ertussen

moet er dus sprake zijn geweest van de vorming van de kanselarij. Het onderzoek van Th. de

Hemptinne (1978) brengt ons dan ook bij deze periode (1128-1191), waarbij de oorkondingsactiviteit

gestadig lijkt te groeien. Onder Diederik van de Elzas (tot 1157) werden er 21% van de oorkonden in

de kanselarij opgesteld. In de periode 1157-1168, wanneer hij samen met zijn zoon Filips het bestuur

voerde, werd 17% van de graaf en 31% van de zoon in de kanselarij opgesteld. Zoals hierboven

aangehaald, kan de uitbouw van de kanselarij-activiteit hierbij misschien wel gekoppeld worden aan

de vele reizen die Diederik naar het Heilige Land maakte. Hij liet in die periode het graafschap achter

in handen van de gravin-regentes, en een degelijk onderbouwde administratie zou het beleid hierbij

vereenvoudigen. Onder de regering van Filips van de Elzas zien we dat de oorkondeactiviteit een hoge

vaart nam, tot bijna 50% van de oorkonden was een product van de kanselarijwerking. Dit is mede te

danken aan het kanselierschap van Robrecht van Aire (1168-1174) die de nodige ingrepen deed binnen

het bestuur. 112

De oorsprong van de kanselarij bevindt zich in de curia comitis, het centraal vorstelijk bestuursorgaan.

Deze bestond in de XI en XII eeuw uit leden van de grafelijke hofhouding en de graaf nam dan ook de

111 Th. de Hemptinne, W. Prevenier en M. Vandermaesen, “La Chancellerie des Comtes de Flandre (12e-14e siècle)“, in: Landesherrliche Kanzleien im Spätmittelalter. Referate zum VI. Internationalen Kongreß für Diplomatik, Mûnchen, 1983-1984, pp. 434-444. 112 Ibidem, p. 441.

Page 50: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

50

meeste beslissingen, van zowel administratieve, politiek als rechterlijke aard, in overleg met hun.

Aan het begin van zijn ontstaan bestond de kanselarij uit een kleine groep geestelijke onder leiding van

een kanselier. Ze zorgden voor het centraliseren van de grafelijke domeinrekeningen en voor het

valideren en afleveren van de grafelijke oorkonden. Het is pas vanaf de XII eeuw dat de kanselarij ook

geleidelijk begon in te staan voor het opstellen en schrijven ervan. Aangezien het een afdeling van de

curia comitis betrof was ze niet aan één vast centrum verbonden, maar aan de rondreizende persoon

van de graaf.

De vorst heeft ongetwijfeld voor de rekrutering van het personeel van zijn kanselarij een beroep

gedaan op de geletterden uit zijn gestichte kapittels. De capellani waren actieve ambtenaren in de

kanselarij, die voornamelijk belast waren met het in het net schrijven van de grafelijke documenten.

Het waren dus de scriptores van de kanselarij, al werd er tot 1145 vooral beroep gedaan op

gelegenheidsscriptores. 113

De belangrijkste personen waren echter de sigillarius en de cancellarius. De sigillarius werd door de

graaf zelf uitgekozen onder zijn notarii. Aan hem werd de matrijs van zijn zegel, het instrument van de

uitoefening van het grafelijk gezag bij uitstek, toevertrouwd. Hij was dus belast met het valideren van

de oorkonden. Hierdoor bezat hij controle over het geheel van de grafelijke uitvaardiging van

oorkonden, zowel in de kanselarij als erbuiten.

De kanselier daarentegen was de eerste onder de hofambtenaren. Vanaf 1146 werd de titel van

cancellarius comitis enkel en alleen nog aan de proost van het Sint-Donaaskapittel te Brugge gegeven,

al gebeurde het ook al voordien dat hij de titel kreeg. De kanselier stond aan het hoofd van een groep

kanseliers-technici (notarii, sigillarii en capellani). Ze waren de uitvoerders van de grafelijke bevelen

inzake de oorkondening en ze moesten ervoor zorgen dat de oorkonden die de graaf wenste uit te

vaardigen geredigeerd, geschreven, nagelezen en gevalideerd werden vooraleer ze aan de destinataris

afgeleverd werden. De kanselier stond tevens aan het hoofd van de grafelijke financiële administratie.

De grote politieke invloed van dit ambt heeft de graaf vrij vroeg kunnen neutraliseren door inspraak

te eisen in de proostkeuze van Sint-Donaas. Hierdoor waren het voornamelijk gunstelingen of

familieleden die als kandidaten werden voorgesteld.114

Zolang de functie van sigillarius heeft bestaan heeft de graaf geen problemen gehad met zijn

kanseliers. De sigillarius diende wellicht als rem voor de mogelijke ambities van een te machtige

kanselier. Pas vanaf Geraard van de Elzas (1183-1206) werd het ambt van de sigillarius afgeschaft en

zou het de gewoonte worden dat de proost het grafelijke zegel bewaarde. Voordien was het enkel

Robrecht van Aire (1168-1174) gelukt om als eerste kanselier ook zegelbewaarder te worden.115

113 T. de Hemptinne en M. Vandermaesen, “De ambtenaren van de centrale administratie van het graafschap Vlaanderen van de 12e tot de 14e eeuw”, in: Tijdschrift voor geschiedenis, 93 (1980), pp. 179-181. 114 Ibidem, p. 182; 189. 115 T. de Hemptinne, De oorkonden van de graven van Vlaanderen Diederik en Filips van de Elzas: een peiling naar de oorkondingsaktiviteit van de grafelijke kanselarij in de periode 1128-1191, op grond van een

Page 51: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

51

Ondanks het feit dat gedurende de XII eeuw de oorkondeproductie van de kanselarij grote verschillen

kende, kan er wel één definitie gevormd worden omtrent de organisatie van de kanselarij in die

periode:

De kanselarij was in de twaalfde eeuw een netwerk van voornamelijk geestelijken die, onder leiding

van een kanselier, in opdracht van de graaf, op regelmatige of occasionele basis instond voor de

redactie, het opschrift stellen, de validering en het afleveren van de grafelijke oorkonden. Hierbij

waren ze niet verbonden aan een vast centrum, maar aan de rondreizende persoon van de graaf.

diplomatisch en paleografisch onderzoek, Gent, niet-gepubliceerde doctoraat [promotor: W. Prevenier], 1978, p. 358.

Page 52: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

52

4. GEVOLGEN VOOR DE GRAVINNEN

4.1. DE KRUISTOCHTEN

1095 was het jaar waarin paus Urbanus II opriep tot de eerste kruistocht tijdens het concilie van

Clermont-Ferrand. Daarna zouden er verscheidene kruistochten volgen.

Het kruistochtgevoel leefde onder de bevolking. Het enthousiasme viel niet te genderen. Er waren

deelnemers uit alle geledingen van de samenleving en zowel vrouwen als mannen namen op hun eigen

manier deel. Iedereen wilde namelijk deel uitmaken van de onderneming die de christenen in het

Oosten zou redden van de onderdrukking. Het was namelijk een onderneming die de heilige plaatsen,

waar Christus had geleefd, was gestorven en was herrezen, zou bevrijden en die het Heilige Land terug

onder hun ‘rechtmatige’ bewind zou plaatsen. Wat vooral aanlokkelijk was voor de meerderheid van

de bevolking was de indulgentie. ‘Het vergeven van de zonden’ was een fundamenteel gegeven, dat

mannen, net als vrouwen, sterk moet hebben aangesproken. 116

Het mocht dan wel de paus zijn die opriep tot de kruistocht, het waren de (territoriale) vorsten van het

Westen die de leiding van de expedities op zich namen. Zo zien we dat ook de graven van Vlaanderen

enthousiaste deelnemers waren.

Wat maakte nu dat ze hun grondgebied, hun rijk, achterlieten om op een dergelijk risicovolle expeditie

te gaan? In het algemeen werden een groot aantal vorsten uiteraard ook gedreven door de

indulgentie. De verkorting van hun periode in het vagevuur of zelfs de rechtstreekse toegang tot de

hemel sprak iedereen namelijk aan. Daarnaast werden de vorsten gedreven door hun eergevoel. De

moslims werden door de Westerse christenen als getrainde en goede vechters aanzien. Strijden

hiertegen kon dus een goede reputatie opleveren. Daarentegen werden zij die zonder geldige reden

achterbleven in het westen niet meer aanzien als ware mannen. Eer stond centraal in de middeleeuwse

samenleving: men zou liever alles verliezen, dan hun goede naam te laten besmeuren.

De kruistochten brachten ook prestige met zich mee. De kans om in het Latijnse Oosten nieuwe

gebieden te veroveren, ondanks het feit dat men het bestuur in de meeste gevallen aan iemand anders

zou overlaten, bracht hen ertoe om een groot leger bijeen te brengen.

Als we meer specifiek naar de graven van Vlaanderen kijken, mogen we hun feodale verplichtingen

niet vergeten. Als de Franse leenheer, die moreel verplicht was aangezien hij zijn macht ‘bij Gods

gratie’ had verkregen, deelnam, was de graaf als leenman genoodzaakt zijn heer bij te staan. Om de

goede relatie met hun leenheer te behouden en zo de vrijheid die men kreeg bij het bestuur van hun

graafschap niet op spel te zetten, zouden de graven zich aan hun plichten houden. 117

Daarbij kende het graafschap Vlaanderen vooral in de XI eeuw enkele ingrijpende religieuze

hervormingen die zorgden voor een opwekking van het religieus leven (zie supra). Deze ontwikkelingen

116 H. Nicholson, The Crusades, Westport, Greenwood Press, 2004, pp. 1, 3. 117 Ibidem, pp. XLIV-XLIX.

Page 53: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

53

hebben ervoor gezorgd dat het graafschap volledig open en ontvankelijk stond voor de oproep van de

paus om voor het heilige geloof ten strijde te trekken.

Alvorens het ontstaan van de eerste georganiseerde kruistocht kende men dan ook al een traditie om

op pelgrimstocht te gaan. Robrecht de Fries was de eerste Vlaamse graaf die op pelgrimstocht naar

het Oosten trok. Alvorens terug te keren, kwam hij in 1089 nog samen met keizer Alexis I in

Constanstinopel. Daar beloofde hij aan de keizer dat hij vijfhonderd Vlaamse ridder naar

Constantinopel zou zenden voor de strijd tegen de muzelmannen. Van een brief van Alexis I, waarin hij

herinnert aan deze belofte, werd door clerici uit Noord-Frankrijk in gewijzigde vorm gebruik gemaakt

om de ridders in Vlaanderen voor de kruistocht warm te maken.

Daarnaast zorgde de reis van Robrecht de Fries er ook voor dat het godsdienstig gevoel bij zijn zoon

werd aangewakkerd. In het spoor van zijn vader zou Robrecht II namelijk aan de eerste kruistocht

deelnemen.118 Ook de vrouwen binnen de grafelijke families spoorden eerder hun mannelijke

familieleden aan om op kruistocht te vertrekken, dan dat ze belemmeringen waren. C. Bouchard heeft

opgemerkt dat vrouwen een belangrijke rol speelden in de overdracht van steun voor monastieke

hervorming van de ene familie naar de andere. Via genealogisch onderzoek bij de graven van

Bourgondië heeft J. Riley-Smith aangetoond dat hetzelfde gold voor de kruistochten. 119 Ook de

echtgenotes en dochters van de Vlaamse graven waren, volgens Th. de Hemptinne, een motor van

overtuiging en aanmoediging. 120

De afwezigheid van de graven creëerde een andere context voor de gravinnen. Zo namen de gravinnen

van Vlaanderen bij afwezigheid van hun echtgenoot belangrijke taken zoals de zorg voor familie, de

administratie van de eigendommen en ook de politieke verplichtingen van hun man op zich voor de

duur van de kruistochten. 121

Th. de Hemptinne gaat zelfs zover om te zeggen dat deze gravinnen net door de langdurige afwezigheid

van hun echtgenoot een zelfbewustzijn hadden aangekweekt, dat buiten deze omstandigheden nooit

tot ontplooiing had kunnen komen.122

Dergelijke uitspraken moeten echter genuanceerd worden. Een goed voorbereide afwezigheid liet

mogelijk weinig manoeuvreerruimte voor de gravinnen over. Daarentegen was het wel mogelijk dat

de graaf onverwachts zijn reis moest vervroegen, zonder dat hij alle voorbereidingen had kunnen

treffen. Het is ook niet onwaarschijnlijk dat zijn reis langer duurde dan dat hij had verhoopt, maar ook

dat de terugkeer kon uitblijven (gevangenschap, dood). Een onverwachte afwezigheid kon dus

opportuniteiten bieden voor de gravin om een eigen beleid te voeren, hierbij speelde de sterkte van

de persoonlijkheid van de gravin echter ook een rol.

118 T. Luykx, De graven van Vlaanderen en de kruistochten, pp. 36-39. 119 J. Riley Smith , “Family Traditions and Participation in the Second Crusade.”, in: M. GERVERS , ed. The Second

Crusade and the Cistercians, New York, Palgrave Macmillan, 1992, pp. 102-104. 120Th. de Hemptinne, “Les Épouses Des Croisés Et Pèlerins Flamands Aux Xle Et Xlle Siècles […]“ , p. 86. 121 N. Hodgson, “Nobility, women and historical narratives of the crusades and the Latin East”, pp. 63, 72. 122 Th. de Hemptinne, “De Gravinnen van Vlaanderen in de 12de eeuw”, p. 452.

Page 54: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

54

4.2. STABILITEIT EN GEORGANISEERDE ADMINISTRATIE

Het was niet omdat de graaf niet op kruistocht was, dat hij niet voor andere verplichtingen het

graafschap moest verlaten. De stabiliteit binnen het graafschap was een belangrijke voorwaarde

voor de graaf om het bestuur van zijn territoriale vorstendom over te dragen aan zijn echtgenote.

Een goede, centraal georganiseerde administratie was één van de aspecten waarmee hij deze

stabiliteit kon behouden. Het was tegelijkertijd ook een instrument om het bestuur goed te laten

verlopen bij zijn afwezigheid. Alles zou dermate georganiseerd zijn, waardoor de taak van de

regentes werd vereenvoudigd. Dat er een groot vertrouwen was in de administratie zien we onder

Diederik van de Elzas die, zoals reeds gezegd, vier reizen naar het Heilige Land ondernam. 123

Bij de voorbereiding voor het vertrek werd er niet enkel vertrouwd op het administratief apparaat. Er

werden strikte afspraken gemaakt met de echtgenote, maar er werden ook vertrouwelingen

aangeduid om de zaken in goede banen te leiden. Zij vormden de leden van de regentschapsraad, die

de gravin bijstond in periodes van langdurige afwezigheid van de graaf. Een belangrijke rol werd hierbij

toegekend aan de kanselier of aan ex-kanseliers. Onder Diederik was het proost Rogerus van Sint-

Donaas aan wie de eer toekwam de gravin bij te staan. Onder Filips was één van de leden van de

regentschapsraad de ex-kanselier bisschop Desiderius van Terwaan. Later, onder Boudewijn IX was het

kanselier Geraard van de Elzas die aan het hoofd stond van het raadscollege die voor de duur van de

kruistocht werd aangesteld.124

Bij de afwezigheid van haar echtgenoot tijdens de kruistochten kon de gravin rekenen op stabiliteit

binnen het graafschap. De kruistochten waren een eenheidsvormende factor. De graaf had zijn ridders,

die deel uitmaakten van de adel, echter nodig in hun strijd tegen de ‘ongelovigen’. Aangezien er niet

enkel een gevoel van prestige, maar ook potentieel beloningen verbonden waren aan de deelname,

gingen zij daar maar al te graag op in. Een trouwe onderdaan kon namelijk rekenen op een stuk land

binnen het graafschap of in het nieuw veroverde grondgebied. Zij die op het thuisfront bleven om in

geval van nood het graafschap te verdedigen, kregen vaak het privilege om ook in de regentschapsraad

te zetelen.125

Dit veranderde echter in periodes van relatieve vrede. Ook al was er een compromis gesloten om de

stabiliteit te bewaren, toch was het duidelijk dat de adel alle opportuniteiten aannam om terug aan

invloed te winnen. Sterke figuren onder de gravinnen die deze problematiek naar hun hand konden

zetten, vonden hierin mogelijk een interessante mogelijkheid om hun macht uit te spelen.

123 Th. de Hemptinne, " Vlaanderen en Henegouwen [...]", p. 380. 124 Th. de Hemptinne, De oorkonden van de graven van Vlaanderen [...], pp. 400-401. 125 H. Nicholson, The Crusades, pp. XLIV.

Page 55: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

55

INLEIDEND KWANTITATIEF ONDERZOEK

1. (Mede-)oorkonderschap

Een eerste stap in het kwantitatief onderzoek is om te kijken in welke mate de gravinnen van

Vlaanderen, in vergelijking met hun echtgenoten, de kans hadden om oorkonden in eigen naam uit te

vaardigen. Dit is natuurlijk een oppervlakkige analyse van het bronnenmateriaal, waarbij alleen

gekeken wordt naar haar rol als oorkonder of mede-oorkonder en dit louter op basis van enkele cijfers.

Er wordt wel al rekening gehouden met contextfactoren zoals de oorkondeproductie in die periode,

maar ook met belangrijke politieke gebeurtenissen en de biografische gegevens over de gravinnen. De

bekomen resultaten zullen dan in het verdere kwantitatieve onderzoek en het kwalitatief gedeelte

verder getoetst moeten worden.

Om het onderzoek overzichtelijk te maken wordt er eerst een korte biografische fiche van de gravinnen

gegeven waarbij basisgegevens, die een belangrijke impact hebben gehad op hun leven, naar voor

worden geschoven. Het kwantitatief materiaal wordt dan aan de hand van haar relatie tot anderen als

oorkonder en enkele belangrijke cesuren georganiseerd in een kader.

Ook al is diepgaander onderzoek nodig om dit aan te vullen, het feit dat de graaf/gravin aangesproken

werd of zelf besloot om de beoorkondening op zich te nemen duidt hoe dan ook het geloof in hun

autoriteit aan.

Page 56: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

56

1.1. CLEMENTIA VAN BOURGONDIË126

Geboortedatum-Sterftedatum Erfgename Familiale achtergrond Maritale Status Regentes Moederschap

c. 2de helft 11de eeuw-vóór juli 1133 Neen Dochter van Willem II, graaf van Bourgondië en van Etienette van Vienne. Zus van Gwijde, aartsbisschop van Vienne, later paus Calixtus II (1119-1124). Gehuwd met Robrecht II van Vlaanderen: c. 1090-1111 Weduwe: c. 1111-1119 Gehuwd met Godfried I van Brabant: c. 1119-1133 Eerste Kruistocht: 1096- februari 1100 Boudewijn (°voor 1093) => actieve deelname aan regering: c. 1111-1113 Willem Jong gestorven zoon

Overgeleverde oorkonden met Clementia als (mede-)oorkonder127

Robrecht II alleen Clementia alleen Clementia + Robrecht Clementia + Boudewijn VII

Totaal (Robrecht II in leven)

26 14 (4) 7 4

Periode voor regentschap (1093-1096)

10 (6 in 1096) 0 1 /

Periode regentschap (1096-1100)

/ 2 (o.a. 1 brief) / /

Periode na regentschap (1100-1111)

16 2 (o.a. 1 brief) 6 /

Periode als weduwe (1111-1119)

/ 7 / 4

Periode als hertogin (1119-1133)

/ 3 / /

In totaal zijn er vijventwintig oorkonden (mede-)uitgevaardigd door Clementia aanwezig in de

Diplomata Belgica. Hiertegenover staan de slechts zessentwintig oorkonden die door Robrecht II alleen

werden uitgevaardigd.

Louter op basis hiervan kan verondersteld worden dat Clementia een haast even belangrijk aandeel

had in de oorkondening als haar echtgenoot, ondanks het feit dat hij de positie van graaf had geërfd

en zij slechts aangetrouwd was. Daarbij moeten echter enkele opmerkingen gemaakt worden.

Allereerst kan, door het bronnenmateriaal onder te verdelen in verschillende periodes, afgeleid

worden dat minder dan de helft (11) van de vijventwintig oorkonden door Clementia werden

uitgevaardigd toen Robrecht nog in leven was. Van deze elf oorkonden zijn er ook slechts vier,

waaronder twee brieven, die enkel in haar eigen naam opgesteld waren. De andere zeven werden

uitgevaardigd in naam van Robrecht II en Clementia samen.

126 Th. de Hemptinne, "Clementia Van Bourgondië," in: Nationaal Biografisch Woordenboek (Brussel: Paleis der

Academieën, 1964-), pp. 148-150 127 Deze cijfers zijn verkregen na nauwkeurige selectie uit de Diplomata Belgica database.

Page 57: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

57

Eveneens moet in het achterhoofd worden gehouden dat er nog niet zozeer een kanselarijwerking was

en het hernieuwde vertrouwen in het schrift nog maar net aan een opmars bezig was. Aangezien de

controle op het oorkondeproces niet groot was, viel men er nog niet grotendeels op terug. Zoals reeds

aangehaald heeft Vercauteren aangetoond dat de grafelijke oorkonden die uitgevaardigd werden in

de periode 1071-1128 vrijwel allemaal destinatarisproducten waren.128

Van die vier oorkonden/brieven die Clementia dan tijdens het leven van Robrecht in haar eigen naam

heeft uitgevaardigd, waren er slechts twee op het moment dat Robrecht in het graafschap aanwezig

was. De overige twee had ze de periode voordien als regentes laten opstellen.

Er kan gesteld worden dat na terugkomst, Robrecht opnieuw de leiding op zich nam. Toch betekende

dit niet dat Clementia helemaal opnieuw op de achtergrond verdween. Zes van de zeven oorkonden

die ze samen hadden uitgevaardigd zijn afkomstig uit de periode na zijn terugkomst. Ze werd dus nog

op een zekere hoogte betrokken met het beleid via deze oorkondening.

De overige veertien oorkonden werden uitgevaardigd tussen 1111 en 1133. Vier ervan vaardigde ze in

de periode (1112-1115) net na het overlijden van haar echtgenoot uit samen met haar zoon Boudewijn.

Aanvankelijk nam Clementia actief deel aan het bestuur van haar zoon, maar hun relatie verwaterde

al snel toen er conflicten ontstonden rond het uitkeren van haar doarium.

Het grootste deel van haar oorkonden in de periode van haar weduwschap, vaardigde ze dan ook in

eigen naam uit. Dit op zich geeft al aan dat haar autoriteit niet miskend werd. Van belang is om in een

volgend onderdeel na te gaan wie de destinatarissen waren. Ze bezat als weduwe namelijk een

doarium, bestaande uit grondgebied waar ze het vruchtgebruik op had gedurende haar leven. Wegens

de verantwoordelijkheden die hiermee gepaard gingen lijkt het dus aannemelijk dat ze hierdoor nog

oorkonden uitvaardigde. Toch wijst het er ook op dat ze er zelf actief mee bezig was, aangezien ze het

bestuur even goed had kunnen uitbesteden.

Na haar tweede huwelijk met Godfried van Leuven, hertog van Brabant, daalde haar oorkondeactiviteit

opnieuw. Louter op basis van deze kwantitatieve gegevens kan gezegd worden dat haar hoedanigheid

als gehuwde vrouw maakte dat ze zich opnieuw meer op de achtergrond moest houden. Anderzijds

moet opgemerkt worden dat ze rond die periode een nederlaag leed tegen Karel de Goede.129 Dit had

tot gevolg dat ze vier van haar twaalf oppida, nl. Diksmuide, Bray, Aire en Saint-Venant, diende af te

staan. Ze had dus al een kleiner gebied om te beheren en daarbovenop verzoende ze zich uiteindelijk

in 1121 met de graaf, waardoor ze zich voortaan op de achtergrond hield.130

Als we nog eens terugkijken naar de oorkonden uitgevaardigd door Robrecht is het opvallend dat hij

van de tien oorkonden, die hij voor zijn vertrek op kruistocht liet opstellen, zes in het jaar van dat

128 Th. de Hemptinne, W. Prevenier en M. Vandermaesen, “La Chancellerie [...], pp. 434-444. 129 Na het kinderloos overlijden van Boudewijn VII in 1119, steunde Clementia de aanspraken van Willem van Ieper tegen Karel de Goede, die door haar zoon als opvolger was aangeduid. Zij nam hierbij deel aan de samenzwering van Vlaamse baronnen die haar troonpretendent ondersteunde. 130 Th. de Hemptinne, “Clementia van Bourgondië”, p. 150.

Page 58: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

58

vertrek (1096) uitvaardigde. Er kan verondersteld worden, aangezien zijn deelname aan de

kruistochten gepland was, dat hij zélf de meeste zaken voor zijn vertrek wou afhandelen zodat hij de

beslissingen niet moest overlaten aan zijn echtgenote. Tevens kan, samen met de oorkonde die hij

samen met haar voor zijn vertrek opstelde, dit een overgang zijn waarop hij de omgeving erop

voorbereidde dat Clementia het bestuur zou overnemen voor die periode.

Clementia van Bourgondië was dus een actieve dame in de beoorkondening, maar dit vooral na het

overlijden van haar echtgenoot. Vermoedelijk had dit voornamelijk te maken met het bestuur van haar

doarium. Tijdens zijn leven werd ze weliswaar wel het regentschap toevertrouwd, wat blijk geeft van

het vertrouwen in haar capaciteiten. Haar ingrepen moeten geapprecieerd geweest zijn, want ook na

haar periode als regentes bleef ze door haar echtgenoot betrokken bij de beoorkondening.

Page 59: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

59

1.2. SYBILLA VAN ANJOU131

Geboortedatum-Sterftedatum Erfgename Familiale achtergrond Maritale Status Regentes Moederschap

c. 1116 – 1165 Neen Dochter van Fulco, graaf van Anjou en Ermengarde van Maine Bij haar huwelijk was haar vader koning van Jeruzalem Verwant met het Engelse koningshuis Gehuwd met Willem Clito: c. 1123-? Gehuwd met Diederik van de Elzas: c. 1134-1165 Terugtrekken in klooster Saint-Lazare van Betanië: c. 1159-1165

Bezoek Jeruzalem: 1138- na 22 september 1139 Tweede kruistocht: juni 1147- april 1149 Boudewijn (°voor 1142, gestorven c. 1150) Filips (°1142) Mattheüs Peter Gertrude Margaretha (°1145) Mathilde

Overgeleverde oorkonden met Sybilla als (mede-)oorkonder132

Diederik alleen Sybilla alleen Sybilla + Diederik Sybilla + Boudewijn

Sybilla + Diederik + Filips

Totaal

141 7 9 2 2

Periode voor regentschap (1134-1138)

14 (4 in 1138) 0 2 (2 in 1138) / /

Periode regentschap (1138-1139)

/ 1 / / /

Periode na regentschap (1139-1147)

54 (10 in 1147) 3 (3 in 1139) 1 / /

Periode 2de regentschap (1147-1149)

1 3 / 2 /

Periode na 2de regentschap (1149-1159)

46 0 6 / 2

Periode in klooster (1159-1165)

26 0 / / /

Graaf Diederik van de Elzas regeerde bijna veertig jaar lang over Vlaanderen, waarbij hij onder meer

zorgde voor de uitbouw van een efficiëntere administratie. Zoals Th. de Hemptinne heeft weergegeven

groeide de oorkondingsactiviteit gestaag in de periode dat Diederik aan de macht was. De uitbouw van

de kanselarij zorgde ervoor dat de grafelijke entourage zelf de oorkondeproductie beter in de hand

had. Zo werden niet alleen heel wat grafelijke oorkonden in de kanselarij opgesteld, maar passeerden

131 K.S. Nicholas, "Countesses as Rulers in Flanders," in Aristocratic Women in Medieval France, ed. T. Evergates

(Philadelphia: University of Philadelphia Press, 1999), pp. 121-123. 132 Deze cijfers zijn verkregen na nauwkeurige selectie uit de Diplomata Belgica database.

Page 60: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

60

ook veel ontwerpen van oorkonden, opgesteld door destinatarissen, ter controle eerst de kanselarij

vooraleer ze op net gesteld werden.133

Zijn lange regeerperiode gecombineerd met de uitbouw van de centrale administratie en het groter

vertrouwen in de oorkondeproductie, verklaart het groot aantal oorkonden dat hij uitvaardigde in die

periode. Alleen al in de dertig jaar dat hij gehuwd was met Sybilla had hij honderdeenenveertig

oorkonden in zijn eigen naam uitgevaardigd.

Daartegenover staan de slechts twintig oorkonden uitgevaardigd door Sybilla. De zeven oorkonden die

enkel in haar naam zijn opgesteld, werden uitgevaardigd in de periodes waarbij ze regentes was of net

terug haar bevoegdheden als regentes afstond. Zo heeft ze er twee uitgevaardigd tijdens haar eerste

regentschap (1138-1139), drie in het jaar 1139 toen Diederik net terug was en nog twee tijdens haar

tweede regentschap (1147-1149). In deze periodes was de afwezigheid van de graaf dus de reden voor

het uitvaardigen van oorkonden in naam van de gravin alleen. Ook aan de hand van de lichte stijging

in de oorkondening van Diederik net voor zijn vertrek kan afgeleid worden dat hij anticipeerde op zijn

nakende afwezigheid, door nog enkele zaken op punt te stellen en eventueel al de overdracht van de

autoriteit aan zijn echtgenote duidelijk te maken aan zijn onderdanen. Zo ook werden er twee

oorkonden door hun beiden uitgevaardigd net voor het eerste regentschap van de gravin.

De uitbouw van de kanselarij-activiteit kan misschien wel gekoppeld worden aan de vele reizen die

Diederik naar het Heilige Land maakte. Hij liet in die periode het graafschap achter in handen van de

gravin-regentes, en een degelijk onderbouwde administratie zou het beleid hierbij vereenvoudigen.134

Daarnaast kan er ook aan de oorkondeningsactiviteit gezien worden dat Diederik ervoor zorgde dat

zijn zonen duidelijk klaargestoomd werden voor de opvolging.

Tijdens haar tweede regentschap, waarbij Diederik op tweede kruistocht was, heerste Sybilla samen

met haar zoon Boudewijn over Vlaanderen. Boudewijn overleed in 1150, waardoor hij slechts

tweemaal als (mede-)oorkonder heeft opgetreden. Ook Filips, die na de dood van zijn broer

erfopvolger werd, werd vanaf het moment dat hij oud genoeg was betrokken in de oorkondening.

Naarmate de tijd vorderde nam hij zelfs langzaamaan het bestuur op zich.

Sybilla van Anjou trok zich uit eigen wil terug in het klooster, wat blijk heeft van haar zelfstandig

optreden, maar ook verklaart waarom haar beoorkondeningactiviteit werd stilgelegd. Ook al heeft ze

amper oorkonden in eigen naam uitgevaardigd, haar tweevoudig regentschap betekent echter wel dat

ze als gravin capabel werd geacht om haar autoriteit te laten gelden in Vlaanderen.

133 Th. de Hemptinne, W. Prevenier en M. Vandermaesen, “La Chancellerie [...]”, pp. 434-444. 134 Ibidem, pp. 437.

Page 61: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

61

1.3. MATHILDE VAN PORTUGAL135

Geboortedatum-Sterftedatum Erfgename Familiale achtergrond Maritale Status Regentes Moederschap

c. 1157-1218 Neen Dochter van Alfons I, koning van Portugal en Mathilde van Savoye. Gehuwd met Filips van de Elzas: c. 1184-1191 Weduwe: c. 1 juni 1191-1193 Gehuwd met Otto III, hertog van Bourgondië: c. 1193-1195 Gescheiden: c.1195-1218 Derde kruistocht : september 1190-1191 Neen

Overgeleverde oorkonden met Mathilde als (mede-)oorkonder136

Filips alleen Mathilde alleen Mathilde + Filips

Totaal

153 39 2

Periode voor regentschap (1184-1190)

134 (45 in 1090) 0 2 (2 in 1090)

Periode regentschap (1190-1191)

/ 4 /

Periode rond overlijden Filips (1191)

19 4 /

Periode als hertogin van Bourgondië (1193-1195)

/ 1 /

Periode als ongetrouwd (1195-1218)

/ 30 /

De kanselarijwerking werd nog beter uitgebouwd onder Filips. In eigen naam alleen al vaardigde hij in

de periode van zijn huwelijk met Mathilde honderddrieënvijftig oorkonden uit. Wat tevens blijk geeft

van de steeds beter georganiseerde administratie is dat Mathilde tijdens zijn afwezigheid, ondanks de

verhoogde oorkondeproductie, slechts vier oorkonden heeft uitgevaardigd.

Net als zijn voorgangers regelde hij net voor zijn vertrek de meeste zaken. Hij vaardigde vijvenveertig

oorkonden uit in het jaar net voordat hij op derde kruistocht vertrok. Daarnaast betrok hij in datzelfde

jaar Mathilde voor het eerst bij de oorkondening, wat kan wijzen op het feit dat hij haar voorbereidde

voor de overname van het bestuur voor die periode.

Filips zou echter niet terugkeren van kruistocht. Hij werd het slachtoffer van een epidemische ziekte

en op zijn sterfbed vaardigde hij nog negentien oorkonden uit in zijn naam. Kort na zijn overlijden

vaardigde Mathilde onder haar titel gravin ook nog vier oorkonden uit, vooraleer het graafschap

volledig overging op zijn zus en schoonbroer. Dit wijst al een eerste maal op haar zin voor initiatief

wanneer de opportuniteiten zich voordeden.

135 T. de Hemptinne, "Mathilde (alias Theresia) van Portugal," in: Nationaal Biografisch Woordenboek (Brussel:

Paleis der Academieën, 1964-), pp. 504-514. 136 Deze cijfers zijn verkregen na nauwkeurige selectie uit de Diplomata Belgica database.

Page 62: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

62

De enige oorkonden die Mathilde dus heeft uitgevaardigd in eigen naam tijdens het leven van Filips,

waren de vier oorkonden terwijl ze het regentschap op zich nam, dus tijdens de afwezigheid van Filips.

Ook bij vorige gravinnen zien we dat hun oorkondingsactiviteit pas een vlucht nam nadat ze een

periode als regentes hadden opgetreden en voornamelijk nadat ze weduwe geworden waren. Verder

is het ook zo dat Mathilde hem geen kinderen had geschonken, wat een extra verklaring kan zijn voor

het feit dat ze amper bij de beoorkondening betrokken werd.

Toen Mathilde opnieuw gehuwd was, ditmaal met de hertog van Bourgondië, vaardigde ze tevens

slechts één oorkonde uit. Er kan vermoed worden dat ze door het huwelijk opnieuw naar de

achtergrond verdween. Al moet er opgemerkt worden dat dit gaat over het aantal opgenomen

oorkonden in de database en dit over een heel korte periode (nog geen twee jaar).

Het was pas op het moment dat ze een ongehuwd leven leidde dat ze op regelmatige basis oorkonden

opstelde in haar eigen naam. De dertig oorkonden die ze uitvaardigde in die periode wijzen op een

geloof in haar autoriteit en benadrukken opnieuw haar zin voor initiatief. Mensen die hun

rechtshandeling/-feit neergeschreven wilden zien, zochten nog steeds een toevlucht tot haar, ondanks

het feit dat ze niet meer optrad als gravin/hertogin naast haar echtgenoot. Haar status als

‘koningsdochter’, die steeds sterk in de verf gezet werd, zal daar ook een rol in spelen. Tevens zal het

beheer van haar uitgebreid weduwgoed een rol gespeeld hebben in haar oorkondening.

Mathilde bleef, ondanks haar achtergrond, tijdens haar gehuwde leven afzijdig bij de beoorkondening.

Ook zij werd als capabel aanzien om het regentschap op zich te nemen, zeker aangezien ze

ondersteund werd door een goed uitgebouwde administratie. Het was echter pas op het moment dat

ze een gescheiden leven leidde dat haar oorkondeproductie zou stijgen. Het feit dat ze na haar periode

als gravin/hertogin nog zoveel oorkonden heeft opgesteld is een teken dat haar autoriteit als

onafhankelijke persoon wel serieus genomen werd.

Page 63: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

63

1.4. MARGARETHA VAN DE ELZAS137

Geboortedatum-Sterftedatum Erfgename Familiale achtergrond Maritale Status

Regentes Moederschap

c. 1145-1194 Ja => c. 1191 Dochter van Diederik van de Elzas, graaf van Vlaanderen en van Sybille van Anjou Zus van Filips van de Elzas, graaf van Vlaanderen Gehuwd met Boudewijn V van Henegouwen en Namen: c. 1169-1194 Nee Isabella (°1170) Boudewijn (°1171) Yolande Filips (°1175) Hendrik Sybille Eustatius

Overgeleverde oorkonden met Margaretha als (mede-)oorkonder138

Boudewijn alleen Margaretha alleen Margaretha + Boudewijn Margaretha + Boudewijn + Filips

Totaal

78 15 3 2

Periode voor erfenis (1169-1191)

61 1 0 2

Periode als gravin (1191-1194)

17 (1 als graaf Henegouwen

alleen)

14 (allen in 1194) 3 /

Margaretha vormt een uitzondering ten opzichte van de hiervoor besproken gravinnen. Het verschil is

namelijk dat zij zelf de erfgename was en dus niet wegens huwelijk de titel gravin had verkregen.

Aangezien Filips geen nageslacht had en ook geen overlevende broers om het bestuur van het

graafschap na zijn dood aan over te laten, zou hij zijn zus en haar zoon tot erfgenamen maken. Om

deze overgang vlot te doen verlopen zien we dat er voor zijn dood twee oorkonden met zijn opvolgers

(Margaretha en haar echtgenoot) werden uitgevaardigd.

De periode voor de erfenis was Margaretha amper actief als oorkonder. Ze vaardigde slechts één

oorkonde in haar eigen naam uit en dit ten opzichte van de achtenzestig oorkonden die haar

echtgenoot als graaf van Henegouwen en Namen had uitgezonden.

Pas nadat haar broer was overleden en zij het bestuur van het graafschap op zich nam, werd ze actiever

in de beoorkondening. Opvallend hierbij is echter dat alle veertien oorkonden in november van het

jaar 1194, net voor haar dood, werden uitgevaardigd. Giselbert van Bergen vermeld in zijn Chronicon

137 K.S. Nicholas, "Countesses as Rulers in Flanders," pp. 126-127. 138 Deze cijfers zijn verkregen na nauwkeurige selectie uit de Diplomata Belgica database.

Page 64: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

64

Hanoniense dat Margaretha in september 1994 ernstig ziek werd en in november van datzelfde jaar

overleed ten gevolge van die ziekte.139 Er kan dus verondersteld worden dat ze de laatste zaken wou

regelen om de overdracht van de grafelijke titel aan haar zoon te vergemakkelijken. Boudewijn IX en

niet haar echtgenoot was namelijk de rechtmatige erfgenaam om na haar dood het bestuur op zich te

nemen.

Margaretha vaardigde dus enkel op het einde van haar leven, en dus ook op het einde haar korte

regeerperiode, oorkonden in eigen naam uit. Daarnaast stelde ze nog drie oorkonden samen met haar

echtgenoot op. Aangezien dit de enige keren waren dat ze optrad als (mede)oorkonder kan vermoed

worden dat het bestuur toch vooral geregeld werd in naam van Boudewijn VIII, als graaf van

Vlaanderen, Henegouwen en Namen.

Ondanks het feit dat zij formeel de autoriteit over het graafschap bezat en haar autoriteit niet miskend

werd (anders had ze niet zomaar al die oorkonden voor haar dood uitgevaardigd), werd het dus

vermoedelijk toch vanzelfsprekend geacht dat de man het feitelijke bestuur op zich nam. De korte

regeerperiode wegens haar overlijden, heeft haar echter ook niet veel mogelijkheden geboden om

zich te ontplooien tot een sterk figuur op het voorplan.

139 Giselbert van Bergen, “Chronicon Hanoniense,” in: W. Arndt, Scriptores rerum Germanicarum in

usum scholarum. Ex monumentis germaniae 29, Hannover, Hahn, 1869, p. 240.

Page 65: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

65

2. BENIFICIARISSEN: DE BEGUNSTIGDEN

Als tweede stap in het kwantitatief onderzoek wordt er gekeken naar de benificiarissen van de

oorkonden waarin de gravin optrad als (mede-)oorkonder. Het gaat hier niet zozeer over de ontvanger

van de oorkonde (destinataris), maar eerder over de persoon/instellingen die profiteerde van de

rechtshandeling die op schrift gesteld werd in de oorkonde.

In dit onderdeel wordt er louter kwantitatief gekeken voor wie de oorkonde inhoudelijk bestemd was.

Pas in het kwalitatief gedeelde zal inhoudelijk onderzoek uitwijzen wat de precieze functie van de

oorkonde was (schenking, ordonnantie,...) en welke rol de gravin hierbij speelde (bevestigende of

beschikkende rol).

Het nagaan van de benificiarissen van de gravin kan informatie verschaffen over de reikwijdte van haar

autoriteit. Het gaat niet enkel over aan wie ze mocht/kon oorkondenen, maar eveneens aan wie ze

wou oorkonden richten. Het biedt mogelijk dus informatie over het strategisch vormen van netwerken.

Indien ze zich door de juiste personen en/of instellingen wist te omringen, was het mogelijk om

voldoende ondersteuning te verkrijgen om een eigen inbreng in het bestuur erdoor te krijgen. Dit kan

gaan van religieuze instellingen, zoals abdijen en bisdommen, tot wereldlijke entiteiten zoals steden.

In combinatie met inhoudelijke en contextinformatie kan dus een bewuste machtspolitiek blootgelegd

worden.140

Ook wordt er hier kort gekeken naar de beoorkondeningsactiviteit van de graven. Dit om de

verschillen, of net gelijkenissen, aan te tonen met de beoorkondening van de gravinnen.

Extra aandacht wordt besteed aan de rol van het doarium hierin. Het kan zijn dat de meeste

destinatarissen eigenlijk net binnen haar doarium lagen. Dit kan, indien haar echtgenoot nog in leven

was, in de eerste plaats betekenen dat ze enkel betrokken werd bij de ookondening als het ging over

haar doarium of dat ze enkel de autoriteit had om oorkonden in haar eigen naam uit te vaardigen

indien het ging om deze gebieden. Het kan echter ook betekenen dat ze zich net doelbewust met die

gebieden bezig hield om zo haar netwerk reeds te verstevigen.

Het is ook niet verwonderlijk dat ze zich na het overlijden van haar echtgenoot nog zou bezig houden

met de oorkondening aan deze gebieden, aangezien ze net dan het vruchtgebruik over die

doariumgebieden had ontvangen. De intensiteit van deze oorkondening kan hierbij informatie

verschaffen over de wil van de persoon zelf om nog een actieve machtspolitiek uit te voeren.

Allereerst zal dus een kort worden ingegaan op de praktijk van de doaria in het graafschap Vlaanderen

2.1. DOARIUM OF WEDUWGOED

Het doarium of weduwgoed is een gift (bestaande uit (on)roerende goederen) die de echtgenoot of

zijn familie bij het huwelijk aan de vrouw gaf zodat ze in haar onderhoud kon voorzien indien ze zou

achterblijven als weduwe. Het was geen blijvende gift dat als erfgoed kon dienen, maar het was eerder

140 E. L. Jordan, Women, Power, and Religious Patronage in the Middle Ages, New York, Palgrave Macmillan, 2006, p. 9.

Page 66: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

66

van tijdelijke aard. Na haar overlijden zou het bezit namelijk terug gaan naar de erfgenaam van haar

echtgenoot. Dit ging in de meeste gevallen natuurlijk om haar eigen nakomeling, waardoor het bezit

toch in de familie bleef, maar dit hoefde niet steeds zo te zijn. 141

De grootte van het gebied waar de vrouw het vruchtgebruik over verkreeg varieerde afhankelijk van

de rijkdom en status van de echtgenoot waarmee ze huwde, maar het was ook afhankelijk van de

vrouw in kwestie zelf. Het aangeboden doarium moest namelijk in overeenstemming zijn met de status

van de toekomstige bruid en de bruidsschat die het meisje zou meekrijgen van haar familie bij het

huwelijk. Indien dit niet zo was, besliste de familie van het meisje dat het huwelijk gewoon niet door

ging. Een man was dus bereid om een groot doarium te voorzien voor een geschikte bruid uit een

familie die zowel op politiek, sociaal als economisch vlak een hoge status bezat. De investering hierin

zou over verloop van tijd door de uitbreiding van zijn invloedsfeer, net door dit huwelijk, wel

renderen.142

De doariumgebieden bleven vermoedelijk onder beheer van de echtgenoot zolang hij in leven was.

Toch had de vrouw er al zekere rechten over tijdens het leven van haar man. De graaf kon pas de

goederen van haar doarium wegschenken of verkopen indien ze daar geen bezwaar tegen optekende.

Meestal gaf ze hiervoor gewoon toestemming, eventueel door een gelijkwaardig gebied ter

compensatie te krijgen, maar ze kon ook in het geheel afstand doen van haar rechten op deze

goederen. Indien hij toch een gebied zonder haar instemming van haar ontvreemd had, werd de

transactie ofwel na zijn dood ongedaan gemaakt ofwel kreeg de weduwe een ander gebied met

dezelfde waarde ter vervanging. De begunstigde was er dus bij gebaad om verzekerd te worden van

het feit dat het geschonken gebied niet behoorde tot een doarium of dat de vrouw in kwestie haar

toestemming voor de transactie had gegeven. In de desbetreffende oorkonden vinden we dit dan ook

vaak verwoord.143

Ten tijde van de kruistochten lag de mortaliteit van de mannen, wegens hun militaire doeleinden,

hoog. Tevens was het zo dat de vrouw vaak jonger was dan haar echtgenoot. De kans was er dus dat

zij haar man zou overleven en hierbij zou kunnen beschikken over haar rechten over het doarium. Het

was goed mogelijk dat de vrouw al tijdens het leven van haar echtgenoot haar autoriteit in deze

gebieden poogde te verstevigen, zodat ze het na zijn overlijden als het ware kon uitbouwen tot haar

machtsbastion. 144

141 D. Nicholas, “Of Poverty and Primacy: Demand, Liquidity, and the Flemish Economic Miracle, 1050-1200”, in: The American Historical Review, 96 (1991), 1, p. 37. 142 P.A. Adair, “Ego et exor mea...” : Countess Clemence and her role in the comital family in Flanders (1092-1133), Santa Barbara, University of California, 1993, p. 52. 143 T. Evergates (ed.), Aristocratic Women in Medieval France, Philadelphia, University of Pennsylvania Press, 2011, p. 93. 144 K.A. LoPrete, “Women, Gender and Lordship in France, c.1050-1250”, in, p. 1927.

Page 67: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

67

Dergelijke mate van initiatiefneming was echter wel afhankelijk van de persoonlijkheid van de vrouw

in kwestie. Ze was niet verplicht om zelfstandig op te treden. Ze kon namelijk evengoed het beheer

laten regelen door een persoon die ze zelf had aangesteld of ze kon zich tevreden stellen met de

regelingen die de erfgenaam, vaak haar zoon, trof. Sterke persoonlijkheden die toch zelfstandig hun

doarium wilden beheren, kwamen hierbij dan ook vaak in conflict met de erfgenaam, die het gebied

liever al meteen onder zijn autoriteit zag komen.

Ook met andere personen konden er conflicten ontstaan. Zoals reeds vermeld kon het wegschenken

van doariumgebied zonder de toestemming van de vrouw in kwestie, voor problemen zorgen na het

overlijden van de echtgenoot. Daarnaast was het tevens zo dat de stukken van het grondgebied die als

doarium, maar ook als bruidsschat, werden geschonken vaak dezelfde waren. Het kwam dus voor dat

verschillende vrouwen dezelfde gebieden toevertrouwd kregen, wat leidde tot oneensheden na het

overlijden van hun echtgenoten. In het graafschap Vlaanderen ging dit meestal over gebieden gelegen

aan de Noordzee of in de zuidwestelijke hoek van het graafschap. 145

2.2. RELIGIEUZE PATRONAGE

De beoorkondening bestond echter niet enkel uit giften met betrekking tot het doarium van de gravin.

Een aantal gravinnen hebben namelijk een niet te onderschatten rol gespeeld in de religieuze politiek

van het graafschap. Een groot deel van de oorkonden bestond uit schenkingen aan religieuze

instellingen. Daarnaast was het ook zo dat er verscheidene kloosters gesticht werden door deze

gravinnen. Het is natuurlijk niet verwonderlijk dat net deze oorkonden overgeleverd werden. De

archieven van geestelijke instellingen waren namelijk goed georganiseerd, waardoor de overlevering

beter verzekerd werd.

Het stichten, beschermen en ondersteunen van dergelijke religieuze instellingen werd aanzien als een

vrome onderneming. Religieuze patronage was een geaccepteerde activiteit voor adellijke vrouwen.

Het valt nog na te gaan of vrouwen dit louter deden voor het verkrijgen van zielenheil of een reputatie

van een deugdzaam persoon, of ze eerder hiermee hun netwerk wilden uitbreiden. Een goed

onderbouwd netwerk kon namelijk als basis dienen om hun machtspositie te versterken. Religieuze

patronage kon dus mogelijk ingezet worden als politieke tool.146

145 P.A. Adair, “Ego et exor mea...” […], pp. 69,167. 146 E. L. Jordan, Women, Power, and Religious Patronage in the Middle Ages, , p. 60 N. Hodgson, “Nobility, women and historical narratives of the crusades and the Latin East”, in: Al-Masaq: Islam and the Medieval Mediterranean. 17, (2005), 1, p. 69.

Page 68: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

68

2.3. CLEMENTIA VAN BOURGONDIË

Destinatarissen Clementia alleen Clementia + Robrecht Clementia + Boudewijn VII

Totaal 14 7 4

Periode voor regentschap (1093-1096)

Abdij 0 1 / Periode regentschap (1096-1100)

Abdij Bisdom

1 1

/ /

/ /

Periode na regentschap (1100-1111) Abdij

Bisdom 1 1

6 0

/ /

Periode als weduwe (1111-1119) Abdij 7 / 4

Periode als hertogin (1119-1133) Abdij 3 / /

Abdijen Clementia alleen Clementia + Robrecht Clementia + Boudewijn VII

Periode voor regentschap (1093-1096)

Hesdin + Anchin 1 Periode regentschap (1096-1100)

Watten 1 Periode na regentschap (1100-1111) Cluny Broekburg Faumont

1

5 1

Periode als weduwe (1111-1119) Avesnes-lès-Bapaume Anchin Broekburg Auchy-lès-Hesdin Cluny + Sint-Omaars Ham-en-Artois Faumont Arrouaise

1

2

3 1

1 1 1 1

Periode als hertogin (1119-1133) Sint-Amand Avesnes-lès-Bapaume

1 2

Bisdommen Clementia alleen

Periode regentschap (1096-1100) Atrecht 1 Periode na regentschap (1100-1111) Kamerrijk 1

Page 69: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

69

A. Doarium

Clementia had een aanzienlijk weduwgoed toegekend gekregen door haar echtgenoot Robrecht II. Het

omvatte namelijk twaalf Vlaamse oppida, equivalent met niet minder dan een derde van het gehele

graafschap Vlaanderen. Waarschijnlijk werd hij door zijn vader Robrecht de Fries aangezet om dergelijk

omvangrijk gebied toe te kennen. Na zijn usurpatie wou deze laatste er alles aan doen om de

legitimiteit van zijn geslacht te bevestigen. Door middel van huwelijkspolitiek poogde hij zijn dynastie

te verankeren onder de hoogste adellijke geslachten. Clementia van Bourgondië kwam uit één van de

voornaamste en invloedrijkste families van West-Europa, waarvan de Karolingische afstamming

bovendien niet betwist werd. Voor een alliantie met dit adellijk geslacht had hij dus wel iets over.

Meer gegevens over dit uitgestrekte weduwegoed van Clementia vinden we bij Walter van Terwaan.

Hij noemt van de twaalf oppida er vier bij naam: Diksmuide, Bray, Aire (of Ariën) en Sint-Venant.

“Comitissa […] quator oppida sua, scilicet Dichesmudam et Bragium, Ariam et Sanctum Venantium ei

guerpire coacta est”147

B. Benificiarissen

Van de in totaal vijventwintig oorkonden die (mede) werden uitgevaardigd door Clementia is het

overgrote deel gericht aan abdijen. De overige documenten, nl. brieven, hadden bisdommen als

geadresseerden.

De zeven oorkonden die in de naam van Robrecht II en Clementia samen werden uitgevaardigd zijn

uitsluitend gericht aan abdijen. Vijf oorkonden hiervan waren gericht aan de abdij van Broekburg. Het

nonnenklooster van Broekburg dankte z’n oprichting aan Clementia. Het was ook de abdij waar ze ten

slotte werd begraven.148 Het is dan ook niet verwonderlijk dat een groot deel van de oorkonden gericht

was aan de abdij die ze zelf had gesticht en waarvan ze de goede werking ongetwijfeld wilde

verzekeren. De reden dat deze oorkonden ook in Robrechts naam werden uitgevaardigd kan een

indicatie zijn van de invloed die ze had op haar echtgenoot. Het feit dat de graaf zich engageerde voor

de aangelegenheden van zijn echtgenote, toont aan dat hij toch wel waarde hechtte aan haar

inbrengen. De toevoeging van zijn naam als graaf bracht namelijk extra prestige voor de abdij en

eventueel ook uitgebreidere schenkingen.

De overige twee oorkonden waren gericht aan de abdij van Faumont (1110) en gecombineerd aan de

abdijen van Hesdin en Anchin (1096). Robrecht betrok Clementia dus bij de oorkondening aan deze

instellingen. Als we hierbij rekening houden met de regelgeving rond het doarium, is het mogelijk dat

Robrecht haar inspraak wenste aangezien het betrekking had tot haar doariumgebied. Het kan zijn dat

het gebied dat hij wou schenking deel uitmaakte van haar doarium. Daarnaast kan het ook zijn dat hij

147 Walter Van Terwaan, “Vita Karoli Comitis Flandriae”, in: B. Köpke (ed.), Monumenta Germaniae Historica. Scriptores XII, Hannover, 1856, p. 542. 148 Th. de Hemptinne, "Clementia Van Bourgondië", pp. 149-150

Page 70: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

70

zich richtte tot abdijen die behoorden tot haar doarium en dat de gezamenlijke grafelijke oorkondening

een manier was om te maken dat de geoorkonde handelingen erkend bleven tijdens haar

weduwschap. De gebieden bevonden zich namelijk in het zuiden van het graafschap, het gebied dat

vaak diende als bruidsschat of weduwgoed. Dit hoeft echter niet zo te zijn. Hij kon haar even goed

betrekken ter voorbereiding tot haar regentschap (oorkonde uit 1196 m.b.t. Hesdin en Anchin).

Daarenboven had ze de abdij Faumont mede met Robrecht gesticht.

Na de dood van haar echtgenoot nam de oorkondening van Clementia, zoals reeds vermeld, een vlucht.

In die periode vaardigde ze vier oorkonden uit samen met haar zoon Boudewijn, alle vier gericht aan

abdijen. Aangezien ze haast allen kort na het overlijden van Robrecht werden opgesteld, is het mogelijk

dat Clementia betrokken werd in de oorkondening om zijn autoriteit te kunnen versterken in deze

abdijen.

Een van deze abdijen was Broekburg, waar ze vanzelfsprekend al een gevestigde autoriteitswaarde,

zowel als stichter als als weldoenster, had bekomen. Ook Cluny had ze al in eerdere oorkonden

benaderd. We weten dat Clementia bekend stond voor haar belangstelling in de kerkelijke instellingen,

voornamelijk voor de introductie en verspreiding van de regel van Cluny.149 Als we dan toch even naar

de inhoud kijken van de oorkonde gericht aan de abdijen van Cluny en Sint-Omaars zien we dat

Clementia liet weten dat in Sint-Omaars de regel van Cluny ingevoerd was waardoor de abdij nu onder

het gezag van Cluny viel.150 Ook met deze abdij had ze dus een duidelijke band.

Deze belangstelling is volgens Th. de Hemptinne te verklaren aan de hand van haar afkomst, namelijk

het Bourgondische huis oftewel de bakermat van de orde van Cluny. Ze behield goede contacten met

het thuisfront en al zeker met haar broer Guido, die in 1119 tot paus Calixtus II werd uitgeroepen.151

Een kenmerk van de orde van Cluny was dat het rechtstreeks onder het gezag van de paus stond, zodat

bisschoppen noch wereldlijke leiders konden ingrijpen in de aangelegenheden van de orde. Door de

orde van Cluny te ondersteunen poogde ze dus een goede verstandhouding met haar broer te

onderhouden. Zo genoot ze van pauselijke bescherming en hield ze er een machtige bondgenoot op

na.152

Ook het merendeel van de oorkonden die ze in eigen naam had laten opstellen, waren gericht aan

abdijen, met uitzondering van de twee brieven bestemd aan de bisdommen van Kamerrijk en Atrecht.

Aan enkele van de abdijen heeft ze meerdere oorkonden gericht, nl. aan de abdijen van Anchin (2),

Avesnes-lès-Bapaume (3) en Faumont (3).

Avesnes-lès-Bapaume en Faumont waren twee religieuze instellingen dat Clementia samen met haar

echtgenoot gesticht had. Ook hier is het dus niet ongewoon dat ze meerdere oorkonden naar hun

behoeve had opgesteld. Ze zal ook de steun aan de abdij van Avesnes-lès-Bapaume verderzetten na

haar huwelijk met de hertog.

149 Th. de Hemptinne, "Clementia Van Bourgondië," p. 148. 150 DB nr. 230 151 Th. de Hemptinne, art. cit. , p. 148. 152 P.C. Boeren en W. Nolet, Kerkelijke instellingen in de Middeleeuwen, Amsterdam, Urbi et orbi, 1951, p.211.

Page 71: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

71

Anchin was een abdij aan dewelke ze ook oorkonden heeft gericht samen met haar echtgenoot. Er kan

dus vermoed worden dat ze een bijzondere relatie had met deze abdij, al dan niet omdat ze betrokken

is geweest bij de stichting, of dat het behoorde tot haar doarium.

Het bizarre is dat er geen oorkonden meer werden overgeleverd waarin zij de abdij van Broekburg in

eigen naam begunstigde, ondanks het feit dat het door haar gesticht werd. Het is mogelijk dat de

slechte relatie met haar zoon en de volgende erfopvolgers ervoor heeft gezorgd dat ze instellingen op

hun grondgebied niet wou begunstigen of waarbij de begunstiging ervan geen zin meer had voor de

eigen autoriteit.

C. Oorkondening van Robrecht II

Robrecht vaardigde, in de periode dat hij gehuwd was met Clementia (c. 1090-1111), in totaal

zessentwintig oorkonden uit. Ook bij hem was het merendeel van de oorkonden gericht aan abdijen

(19/26 of 73%). Verder begunstigde hij ook een lokale parochie en richtten hij zes oorkonden aan

verschillende kapittels. Dat hij zich ook voor een deel op kapittels richtte, kan te maken hebben met

het feit dat heel wat leden van de kanselarij kanunniken waren.

Inhoudelijk bestonden de oorkonden voornamelijk uit schenkingen, maar ook het toekennen van

rechten en het in zijn bescherming nemen van enkele abdijen maakten deel uit van het

oorkondenpakket. Ook aan de kapittels waren oorkonden gericht waarin voornamelijk donaties

centraal stonden, waardoor zijn beoorkondening aan de kapittels toch eerder als vrome onderneming

aanzien kan worden.

Net als zijn echtgenote hield hij zich dus voornamelijk bezig met het begunstigen, ondersteunen, maar

ook in bescherming nemen van verschillende religieuze instellingen. Het was dus niet een specifiek

vrouwelijke aangelegenheid om aan religieuze patronage te doen.

Page 72: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

72

2.4. SYBILLA VAN ANJOU

Destinatarissen Sybilla alleen Sybilla + Diederik Sybilla + Boudewijn Sybilla + Diederik + Filips

Totaal 7 9 2 2

Periode voor regentschap (1134-1138)

Abdij 0 2 / /

Periode regentschap (1138-1139) Abdij 1 / / /

Periode na regentschap (1139-1147) Abdij 3 1 / /

Periode 2de regentschap (1147-1149) Abdij 3 / 2 /

Periode na 2de regentschap (1149-1159) Abdij

Hospitaal Kapittel

0 0 0

4 1 1

/ / /

1 0 1

Abdijen Sybilla alleen Sybilla + Diederik Sybilla + Boudewijn Sybilla + Diederik + Filips

Periode voor regentschap (1134-1138)

Lihons-en-Santerre Drongen

1

1

Periode regentschap (1138-1139) Ten Duinen 1

Periode na regentschap (1139-1147) Veurne Ten Duinen Anchin Templiers

1 1 1

1

Periode 2de regentschap (1147-1149) Reims + Fives Atrecht Clairmarais Loos

2

1

1

1

Periode na 2de regentschap (1149-1159) Loos Lo Sint-Winoksbergen Ieper

2 1 1

1

Andere Sybilla + Diederik Sybilla + Diederik + Filips

Periode na 2de regentschap (1149-1159) Kapittel Harelbeke Kapittel Veurne Hospitaal Broekburg

1 1

1

Page 73: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

73

A. Doarium

Over het doarium van Sybilla zijn geen gegevens bewaard gebleven. Zoals reeds vermeld werden vaak

dezelfde stukken van het grondgebied als doarium toegewezen. Het is dus waarschijnlijk dat ze enkele

oppida toegewezen kreeg gelegen aan de Noordzee of in de zuidwestelijke hoek van het graafschap.

Daarnaast was Sybilla ook een bruid van grote rijkdom en hoge status. Als dochter van de toenmalige

koning van Jeruzalem Fulco (na huwelijk met Melisinde van Jeruzalem) en behorende tot het huis van

Anjou, die verwantschappen kende met het Engelse koningshuis, vergrootte zij het prestige aan het

grafelijke hof.153 Diederik zal haar dus wel voorzien hebben van een aanzienlijk doarium.

Sybilla zou echter nooit de mogelijkheid gehad hebben om over de rechten van haar doarium te

bezitten, aangezien ze eerder is overleden dan haar echtgenoot. Daarnaast was ze vermoedelijk ook

minder mee bezig om dit gebied in handen te krijgen, aangezien ze besloot zich terug te trekken in het

klooster.

B. Benificiarissen

Sybilla werd tijdens de aanwezigheid van haar echtgenoot meermaals betrokken bij de

beoorkondening. Met uitzondering van oorkonden gericht aan het kapittel van Veurne en het hospitaal

van Broekburg, werden alle oorkonden gericht aan abdijen. Aangezien er ook meerdere oorkonden

werden opgesteld met mede-oorkondening van een van hun zonen (Boudewijn of Filips) is het

vermoedelijk dat Diederik hen vooral betrok bij de beoorkondening om hen al wat autoriteit mee te

geven. Zo trad Sybilla op als mede-oorkonder in het jaar van haar regentschap en bereidde hij zijn

zonen al tijdens zijn leven voor op het moment dat ze hem zouden moeten opvolgen.

Toch bleef Sybilla ook betrokken bij de oorkondening na haar regentschap. Mogelijk had ze een goede

indruk gemaakt tijdens haar regentschap, waardoor Diederik haar bleef betrekken bij bepaalde

kwesties. Tevens kon het zijn dat Sybilla tijdens de afwezigheid van Diederik enkele zaken aan het

regelen was, waardoor ze na de terugkeer van haar echtgenoot deze zaken mee verder afhandelde.

We zien hierbij dat aan de abdij van Loos, aan dewelke Sybilla al tijdens haar regentschap had

geoorkondend, na de terugkomst van Diederik twee oorkonden gericht waren. Daarnaast is het tevens

zo dat hun zoon Boudewijn omtrent 1150 was gestorven. Als we naar de inhoud kijken zien we dat

enkele oorkonden van het grafelijk koppel schenkingen waren aan religieuze instellingen (abdij van

Sint-Winoksbergen en het kapittel Veurne) om te voorzien in het zielenheil van hun zoon. 154 Men

deed vaak schenkingen aan religieuze instellingen in ruil voor gebeden voor het zielenheil van

familieleden of van de schenkers zelf.

153 Nicholas, "Countesses as Rulers in Flanders," p. 121. 154 DB nrs. 3985, 5225

Page 74: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

74

Het is ook omwille van het overlijden van Boudewijn dat Filips in de latere oorkondening betrokken

werd. Het is namelijk zo dat hij de tweede in lijn was om zijn vader als erfgenaam op te volgen, dus ook

hij moest voorbereid worden op deze taak.

Sybilla liet alleen zeven oorkonden opstellen, de meerderheid tijdens haar regentschap. Deze waren

allen bestemd voor Vlaamse abdijen, waaronder meermaals de abdij van Ten Duinen (2) en Atrecht

(2). Tijdens haar tweede regentschap vaardigde ze ook samen met Boudewijn twee oorkonden uit. In

deze periode werd Boudewijn mee aangesteld als regent, vermoedelijk om hem voor te bereiden op

zijn overname van de macht. Dit vermoeden wordt versterkt aangezien ze onder meer een oorkonde

richtten aan de abdij van Clairmarais. Deze abdij had Sybilla samen met haar echtgenoot gesticht. Ze

had dus al een zekere autoriteitswaarde opgebouwd, die ze aan haar zoon kon doorgeven.

Bij haar terugtrekking in het klooster van Saint-Lazare van Betanië in 1159, verdween ze van het

publieke toneel en zijn er dus geen oorkonden meer overgeleverd.

C. Oorkondening van Diederik van de Elzas 155

Graaf Diederik van de Elzas regeerde vijventwintig jaar (1134-1159) met Sybilla aan zijn zijde (de jaren

dat zij zich in het klooster bevond niet meegerekend). In deze lange periode, waarin de basis werd

gelegd voor de uitbouw van de centrale kanselarij en de organisatie van de fiscale en gerechtelijke

administratie, heeft hij honderdvijftien oorkonden uitgevaardigd.

Het gros van de oorkonden (103/115, haast 90%) was gericht aan abdijen. Daarnaast vaardigde hij ook

acht oorkonden uit aan kapittels, drie aan steden en één aan het bisdom Atrecht.

Zoals de meeste vooraanstaanden uit zijn tijd, deed Diederik heel wat donaties aan religieuze

instellingen, met oog op de zorg voor zijn eigen zielenheil en dat van zijn (overleden) familieleden. Dit

waren zowel schenkingen van gronden en goederen, als het toebedelen van bepaalde rechten die het

inkomen van deze instellingen vergrootten. Tevens nam hij heel wat van deze religieuze instellingen

onder zijn bescherming.

In tegenstelling tot zijn besproken voorhanger trad hij ook veel vaker op als oorkonder voor derden,

voornamelijk ook met betrekking tot schenkingen van particulieren aan abdijen. Ook zien we heel wat

meer directe beleidszaken, voornamelijk met betrekking tot de financiële aspecten van het graafschap,

in de oorkonden geformuleerd worden. Zo begunstigde hij onder meer de stad Sint-Omaars, zoals hij

al eerder Gent, Brugge, e.a. had begunstigd, door het schenken van privileges om zo de handel te

bevorderen. De handeldrijvende stadsbewoners schonk hij faciliteiten, zoals een gildehuis, in eigen

stad en op andere jaarmarkten in Vlaamse steden.156

Net als zijn echtgenote, en zijn voorhangers, hield ook Diederik zich dus bezig met religieuze patronage,

waarbij voornamelijk abdijen werden begunstigd. We zien echter dat, voornamelijk door de betere

155 Th. De Hemptinne, “Diederik van de Elzas”, pp. 229-231. 156 DB nrs. 4947, 5216, 5247.

Page 75: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

75

uitbouw van de administratie, ook heel wat andere verplichtingen die via de beoorkondening geregeld

werden.

Page 76: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

76

2.5. MATHILDE VAN PORTUGAL

Abdij Mathilde alleen

Periode voor regentschap (1184-1190)

Cercamp Clairvaux

1 1

Periode regentschap (sept 1190-1191) Sint-Omaars Marchienne

1 1

Periode rond overlijden Filips (1191) Vicoigne Arras Sint-Winoksbergen

1 1 1

Periode als hertogin van Bourgondië (1193-1195) Zonnebeke 1

Periode als ongetrouwd (1195-1218)

Templiers Loos Sint-Winoksbergen Watten Sint-Omaars Clairmarais Hospitaliers Ravensberghe Broekburg Choques Clairvaux Ieper Mesen Ten Duinen

1 4 5 3 3 1 1 2 2 1 2 1 1 1

Destinatarissen Mathilde alleen Mathilde + Filips

Totaal 39 2

Periode voor regentschap (1184-1190)

Kapittel 0 2 Periode regentschap (sept 1190-1191)

Abdij 4 / Periode kort na overlijden Filips (1191)

Abdij Stad

3 1

/ /

Periode als hertogin van Bourgondië (1193-1195) Abdij 1 /

Periode als ongetrouwd (1195-1218)

Abdij Kapittel + Hospitaal

Kapittel

28 1 1

/ / /

Page 77: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

77

Andere Mathilde alleen Mathilde + Filips

Periode voor regentschap (1184-1190)

Kapittel Aire 1 2

Periode als ongetrouwd (1195-1218)

Kapittel Rijsel Kapittel + Hospitaal Rijsel

1 1

Periode kort na overlijden Filips (1191) Stad Gent 1

A. Doarium

Mathilde van Portugal was de dochter van de Portugese koning Alfons I en Mathilde van Savoye. Zij

was de tweede vrouw van Filips van de Elzas, nadat hij kinderloos was achtergebleven na het overlijden

van zijn eerste echtgenote, Elizabeth van Vermandois.

Zoals reeds vermeld was Mathilde volgens de toenmalige norm geen jonge bruid meer (26 jaar) en

werd het huwelijk eerder aanzien als een prestigehuwelijk, dan als een manier om nog erfgenamen te

verwekken. 157 Bij hun huwelijk (1184) had hij ook reeds zijn zus en haar zoon aangesteld als opvolgers

(1180). In ruil voor de rijkdom en glorie die kwamen bij het huwen van een koningsdochter, zou hij

haar van een rijkelijk weduwgoed voorzien. Het is Giselbert van Bergen die ons, in zijn Chronicon

Hanoniense, inlicht over haar uitgebreide doarium en de probleem die errond ontstonden.158

Oorspronkelijk bevatte het de steden Sint-Omaars, Aire-sur-la-Lys, Dowaai, Lécluse, Orchies, Rijsel,

Nieppe, Cassel, Veurne, Diksmuide, Watten, Sint-Winoksbergen, Broekburg, Belle en Duinkerken.

Er gingen hiermee echter enkele conflictsituaties gepaard. De steden Sint-Omaars en Aire-sur-la-Lys

behoorden namelijk tot de bruidsschat van Isabella van Henegouwen, de echtgenote van Filips August.

De Franse koning zou niet zomaar gebieden die hem toekwamen laten beheren door een weduwe.

Ook de steden Dowaai, Lécluse, Orchies, Rijsel, Nieppe, Cassel, Veurne, Diksmuide, Watten, Sint-

Winoksbergen, Broekburg, Belle en Duinkerken waren aan nog iemand anders toevertrouwd. Deze

gebieden behoorden namelijk tot het erfdeel van Margaretha van de Elzas en haar kinderen.

Margaretha en haar echtgenoot graaf Boudewijn V van Henegouwen waren, door het huwelijk van

hun dochter, de schoonouders van Filips August. Boudewijn en Filips August verenigden hun krachten

157 T. de Hemptinne, " Vlaanderen en Henegouwen [...]", p. 385-390. 158 Giselbert van Bergen, “Chronicon Hanoniense,”pp.233-234

“Post multas tamen contentiones, cum ipsa Mathildis comitissa totam Flandriam in dotalicio reclamaret, et e

contra comes Hanoniensis iudicium requireret, proponens quod dotalicium aliud habere non debebat quam illud

quod in nuptiis ei concessum fuerat; tandem inter eos huiusmodi pax ordinata est: quod comes Hanoniensis

capud Flandrie et comitatum haberet, scilicet Brugas, Gandavum, Ipram, Curtracum, Aldenardam, Waisam,

Alost, Geralmont, et feoda alia imperii, scilicet villas que ministeria dicuntur, et insulas marinas, in quibus insulis

comes Hollandensis participat, et a comite Flandrensi tenet in feodo. Ipsa autem Mathildis dicta regina

dotalicium sibi in nuptiis traditum, scilicet Duacum, Sclusam, Orchias, Insulam, Cassellum, Furnas, Dikemudam,

Borborch, Bergas et mansionem Niepe sibi retinuit. De iusto dotalicio suo tunc domino regi reliquit Sanctum

Audomarum et Ariam, que post ipsius Mathildis decessum ad domini regis Francorum filium parvulum

Ludovicum iure hereditario devenire debebant”

Page 78: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

78

zelfs om hun rechtmatige gebieden al eerder in handen te krijgen. Het verbond die ze samen sloten in

september 1184, viel Filips van de Elzas echter niet in goede aarde, waarop hij nog eens Brugge, Gent,

het Land van Waas, Geraardsbergen, Ieper, Kortrijk en Oudenaarde aan het doarium van Mathilde

toevoegde, waardoor de conflicten zich enkel opstapelden.159

B. Benificiarissen

Mathilde vaardigde amper twee oorkonden samen met haar echtgenoot uit. Deze twee gezamenlijke

oorkonden waren gericht aan de kapittel van Aire, die ze ook eenmaal in eigen naam begunstigde. Aire

behoorde dan ook tot het uitgebreide weduwgoed die haar toegewezen werd. Om ervoor te zorgen

dat de getroffen rechtshandelingen nog steeds zouden erkend worden wanneer Mathilde het beheer

op zich nam, werd ze al in de zaken betrokken. Beide oorkonden werden ook uitgevaardigd net voordat

ze het regentschap in handen kreeg, waardoor ze vermoedelijk ook een voorbereidend karakter

hadden.

Mathilde vaardigde daarnaast maar liefst negenendertig oorkonden in eigen naam uit. Met

uitzondering van vier oorkonden werden deze allemaal geschreven aan abdijen. Zoals reeds

aangehaald richtte ze er één aan het kapittel van Aire, behorende tot haar weduwgoed. Daarnaast

vaardigde ze nog twee oorkonden uit aan het kapittel van Rijsel, waarbij één maal in combinatie gericht

aan het hospitaal van Rijsel, dat eveneens behoorde tot haar doarium. Ook aan de stad Gent richtte ze

een oorkonde, dit net na de dood van haar echtgenoot. Ze vertrouwde de stad een stadskeure toe,

waardoor de autoritaire bevoegdheid van de gravin in dit doariumgebied werd onderstreept, nog

voordat de erfgenamen de kans kregen om hun macht in dit gebied te vestigen.160

De andere oorkonden waren dus allen gericht aan abdijen. Enkele van deze abdijen vallen op ten

opzichte van de anderen aangezien ze behoorlijk meer oorkonden hebben ontvangen. Dit waren

namelijk de abdijen van Sint-Winoksbergen (5+1 rond overlijden), Loos (4), Saint-Omer (3 + 1 tijdens

regentschap) Clairvaux (3) en Watten (3). Deze behoorden allen, met uitzondering van de abdij van

Clairvaux, tot haar doarium.

Mathilde kende een voorliefde voor de abdij van Clairvaux en wou dan ook dat het haar laatste

rustplaats werd. Na haar overlijden werd ze echter begraven in de abdij Ten Duinen, maar haar

stoffelijk overschot werd uiteindelijk nog volgens haar wens overgebracht naar Clairvaux. Daar werd

ze bij haar echtgenoot Filips bijgezet in de kapel, die ze samen gesticht hadden.161

Ook de abdijen van Ravenberghe en Broekburg kregen elk twee maal als beneficiaris een oorkonde.

Broekburg maakte deel uit van haar doarium en vermoedelijk de abdij van Ravensberghe, wat in

Watten ligt, ook. Ze hield zich dus actief bezig met het bestuur ervan.

159 Th. de Hemptinne, "Mathilde (alias Theresia) van Portugal”, p. 506. 160 DB nr. 78 161 DB nr. 10250. Th. De Hemptinne, art. cit., p.512.

Page 79: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

79

Wat tevens opvalt is dat er nog vier oorkonden net na het overlijden van haar echtgenoot werden

uitgevaardigd. Dit ging voornamelijk om gebieden behorende tot haar doarium (abdij Sint-

Winoksbergen en stad Gent). Verder werd er ook een oorkonde gericht aan Atrecht, een belangrijke

regio in het graafschap aangezien de bisschopszetel daar gesitueerd was. Maar er was ook één

oorkonde opgesteld met betrekking tot een rechtshandeling die de abdij van Vicoigne en een

particulier aanging. De abdij van Vicoigne was een abdij binnen het graafschap Henegouwen, aan de

grens met het graafschap Vlaanderen. Het is goed mogelijk dat ze, na de eerdere betwistingen, al zeker

haar autoriteit wilde vrijwaren in de belangrijke gebieden binnen het graafschap. Daarnaast gaf ze,

door een abdij binnen het graafschap van de erfopvolgers te benaderen, een duidelijk signaal dat ze

wel degelijk de nodige invloed bezat om haar autoriteit te vrijwaren.

C. Oorkondening van Filips van de Elzas 162

Graaf Filips van de Elzas werd al sinds 1155 reeds in een oorkonde naast zijn vader als ‘graaf’ betiteld.

Een effectieve macht over het graafschap werd hem echter pas twee jaar later, wanneer zijn vader

samen met zijn moeder naar het Heilige Land vertrok, toegekend. Hij werd dus al vroeg een actieve

speler in de beoorkondening. In de periode voordat hij huwde met Mathilde was hij reeds getrouwd

met Elizabeth van Vermandois en moest hij dus niet enkel zijn graafschap Vlaanderen, maar, na het

overlijden van zijn schoonbroer, ook het graafschap Vermandois besturen.

Om zo’n groot gebied efficiënt te besturen zette hij het beleid van zijn vader verder. Hij kon bouwen

op de fundamenten die zijn vader reeds had gelegd voor de uitbouw van de kanselarij en administratie,

en hij behield de goede relaties met de steden. Net zoals zijn vader richtte hij dus ook een deel van zijn

oorkonden aan kapittels (10) en aan steden (9), net met die intenties om personeel te ronselen voor

de kanselarij en een financieel gunstig economisch beleid te voeren.

Daarnaast zien we dat het merendeel van de oorkonden die hij tijdens zijn huwelijk met Mathilde had

uitgevaardigd (153 in de periode 1184-1191) opnieuw gericht was aan abdijen (120/153 of 78%), maar

ook nog aan andere kerkelijke instellingen en particulieren (14). Filips hield zich dus ook grotendeels

bezig met het begunstigen, ondersteunen en beschermen van religieuze instellingen. En ook hij trad

steeds meer op als bemiddelaar bij geschillen tussen derden of als oorkonder bij de overdracht van

goederen tussen particulieren en abdijen.

De beoorkondeningspraktijken van Filips toonden dus grote gelijkenissen met die van zijn vader. Ook

hij deed aan religieuze patronage, trad op als oorkonder voor derden en hij hield zich nog meer bezig

met de uitbouw van een efficiënte administratie en een sterk economisch beleid.

We zien dat ook Mathilde, weliswaar op kleinere schaal en voornamelijk na zijn overlijden, mede

dankzij die verbeterde kanselarijwerking met haar beoorkondening eenzelfde weg kon inslaan.

162 Th. De Hemptinne, “Filips van de Elzas, p. 291.

Page 80: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

80

2.6. MARGARETHA VAN DE ELZAS

Destinatarissen Margaretha alleen Margaretha + Boudewijn Margaretha + Boudewijn + Filips

Totaal 15 3 2

Periode voor erfenis (1169-1191)

Abdij Bisdom

0 1

0 0

2 0

Periode als gravin (1191-1194) Abdij

Kerken Kapittel

Hospitaal

12 0 1 1

2 1 0 0

/ / / /

Abdij Margaretha alleen Margaretha + Boudewijn Margaretha + Boudewijn + Filips

Periode voor erfenis (1169-1191)

Evesnes-lès-Bapaume

Loos

1

1

Periode als gravin (1191-1194) Papinglo

Sint-Omaars Loos

Brugge Merkem

Nonnenbosse Orsinval Odegem

Voormezele Warneton/Waasten

Zonnebeke

1

2 2 1 1 1 1 1 1 1

1 1

/ / / / / / / / / / /

Andere Margaretha alleen Margaretha + Boudewijn VIII

Periode voor erfenis (1169-1191)

Bisdom Kammerrijk 1 Periode als gravin (1191-1194)

Kapittel Brugge Hospitaal Hanneton

Kerken Cambrésis

1 1

1

Page 81: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

81

D. Doarium + erfgebied

Margaretha vormt, zoals reeds vermeld, een uitzondering ten opzichte van de hiervoor besproken

gravinnen, aangezien zij zelf de erfgename was. Het was echter wel zo dat ze pas na haar huwelijk met

Boudewijn V van Henegouwen werd aangesteld als erfgename. Ze zou dus aanvankelijk wel een

weduwgoed toegekend hebben gekregen, al is niet geweten uit welke gebieden binnen het graafschap

Henegouwen dit zou gegaan zijn.

Na het overlijden van Filips viel het volledige graafschap Vlaanderen in 1191 onder haar bewind. Samen

met het graafschap van haar echtgenoot vormden de gebieden Vlaanderen en Henegouwen zo

opnieuw een personele unie. De consolidatie van hun autoriteit verliep echter moeizaam. Ze kregen

onder andere te maken met de eisen van Mathilde van Portugal op haar weduwgoed (Dowaai, Lécluse,

Orchies, Rijsel, Nieppe, Cassel, Veurne, Diksmuide, Watten, Sint-Winoksbergen, Bourbourg, Belle en

Duinkerken). Er werd echter een compromis (Atrecht, 1191) gesloten waarbij de rechten van Mathilde

zouden blijven gelden op haar oorspronkelijk doarium zolang nodig om in haar onderhoud te voorzien.

De steden Brugge, Gent, het Land van Waas, Geraardsbergen, Ieper, Kortrijk en Oudenaarde zouden

daarentegen wel al toekomen aan het nieuwe grafelijke duo.163

Daarnaast had hij nog af te rekenen met Filips Augustus die het gebied van zijn echtgenote Isabella van

Henegouwen, als bruidsschat aan haar geschonken, opeiste. Na het betalen van dure erfenisgelden

aan deze leenheer kon ook dit conflict geneutraliseerd worden.

E. Benificiarissen

Nog voor dat Margaretha gravin van Vlaanderen was vaardigde ze twee oorkonden uit samen met haar

echtgenoot Boudewijn en haar broer Filips, de toenmalige graaf. Vermoedelijk gebeurde dit ter

voorbereiding van de overname van de macht. Aangezien de oorkonden gericht waren aan twee

specifieke abdijen (Evesnes-lès-Bapaume en Loos), kan vermoed worden dat ze een belangrijke plaats

binnen het graafschap innamen.

Daarnaast vaardigde ze in die periode als gravin van Henegouwen nog een oorkonde uit aan het

bisdom Kammerrijk.

Als gravin liet Margaretha samen met Boudewijn VIII drie oorkonden uitvaardigen waarvan twee aan

abdijen, Papinglo en Sint-Omaars, en één aan de kerkgemeenschap van Cambrésis.

De overige veertien oorkonden die ze in eigen naam liet opstellen werden allen in het jaar 1194

uitgevaardigd. Twaalf ervan waren gericht aan abdijen. Verder zouden ook nog het kapittel Brugge en

het hospitaal Hanneton een oorkonde mogen ontvangen. Zoals reeds aangehaald is een mogelijke

verklaring voor het feit dat deze oorkonden allen op 15 november 1194 werden uitgevaardigd,

namelijk de overgang van de grafelijke titel naar hun zoon Boudewijn IX. Het was zo dat Margaretha

rond deze periode wegens ziekte moet overleden zijn, waardoor ze de omgeving al wou voorbereiden

op een opvolging.

163 Th. de Hemptinne, “Mathilde (alias Theresia) van Portugal”, p. 507.

Page 82: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

82

F. Oorkondening van Boudewijn VIII van Vlaanderen.

Boudewijn V van Henegouwen zond in de periode na zijn huwelijk met Margaretha, maar vóór de

erfenis (1169-1191), eenenzestig oorkonden uit. Met uitzondering van de twee oorkonden gericht aan

de stad Haspres met betrekking tot privileges, waren al deze oorkonden gericht aan religieuze

instellingen. Het ging voornamelijk om donaties, waaronder schenkingen en het afstaan van bepaalde

rechten, aan zowel abdijen (48), kapittels (4) en andere religieuze instellingen (7).

Wat voornamelijk interessant is, is om te kijken wat zijn oorkondening ná de erfenis inhield ten

opzichte van die van de gravin, aangezien Boudewijn als echtgenoot en niet als erfgenaam de titel

graaf van Vlaanderen opnam. Zo kunnen we nagaan welke zaken hij regelde onder de titel ‘graaf van

Vlaanderen’ in het graafschap, dat officieel onder het bestuur van Margaretha en hun zoon Boudewijn

stond.

Destinataris Boudewijn alleen

Kapittels

Bergen Valenciennes Namen Kamerrijk Moustier-Sur-Sambre

4 2 1 1 1

Andere Graaf Boudewijn VIII + Mathilde Stad Gent Abdij Hautmont + Hospitaal Maubeuge Particulieren Abdij Hautmont Abdij S. Amand Kerk Brugge

1 1 1

1 1 1 1

Als graaf van Vlaanderen, Henegouwen en Namen liet Boudewijn zestien oorkonden in eigen naam

uitvaardigen, wat er meer zijn dan zijn echtgenote. In tegenstelling tot de andere graven en gravinnen

vormden niet de abdijen het merendeel van zijn geadresseerden, maar wel de kapittels en

voornamelijk deze van Valenciennes (2) en Mons (4). Verder was er nog een grote verscheidenheid

aan andere benificarissen, zoals abdijen, particulieren, een hospitaal en de stad Gent. Deze oorkonden

handelden, net zoals bij voorgaande graven, over donaties (zowel schenkingen als het afstaan van

rechten), het bevestigen van schenkingen door derden, maar ook meer ingrijpende beleidszaken. Zo

bevestigde hij de keure uit 1191 verleend aan de stad Gent door Mathilde, gravin van Vlaanderen, en

hij voegde hieraan nog vier nieuwe artikelen toe.164

164 DB nr. 278.

Page 83: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

83

Boudewijn hield er dus uiteenlopende verantwoordelijkheden op na als graaf van Vlaanderen. Er moet

echter opgemerkt worden dat het grootste aantal destinatarissen weliswaar wel deel uitmaakten van

het graafschap Henegouwen (Bergen, Valenciennes, Hautmont en Mauberge) of het marktgraafschap

Namen (Moustier-sur-Sambre en Namen). Hij hield zich dus voornamelijk bezig met het beleid van zijn

eigen graafschap en in mindere mate met dat van zijn echtgenote.

Page 84: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

84

Page 85: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

85

KWALITATIEF ONDERZOEK

In het voorgaande onderdeel werd er kwantitatief gekeken naar de rol van de gravin als oorkonder en

naar de benificiarissen van de oorkonden die tevens van haar uitgingen.

Het kwantitatieve onderzoek was hierbij een belangrijke stap om het bronnenmateriaal te ordenen en

een eerste indruk te krijgen van de positie van de gravin binnen het graafschap. Het biedt echter geen

volledig beeld en mist de nuancering die kan verkregen worden door kwalitatief onderzoek.

In dit onderdeel zal dan ook in de eerste plaats een kwalitatief onderzoek volgen van die oorkonden

waarin de gravin optrad als (mede)oorkonder. Hierbij zal gekeken worden naar de eigenlijke inhoud

en het discours van de bronnen om zo op zoek te gaan naar meer dieperliggende inzichten. In de

tweede plaats zal gekeken worden naar haar betrokkenheid in oorkonden uitgaande van anderen.

Hierbij wordt haar rol als intercedens, consentientes en getuige/ondergetekende besproken.

1. Functie en aard van de oorkonden

Allereerst wordt het oorkondencorpus onderverdeeld, aan de hand van een inhoudelijk onderzoek,

naar de precieze functie van de oorkonde. Hierbij worden de bronnen ingedeeld in twee categorieën,

nl. ‘donaties’ en ‘andere’. Onder de categorie ‘donaties’ wordt alles verstaan dat bezitsgewijs een

voordeel oplevert voor de benificiaris. Dit kan gaan om schenkingen, maar ook om zaken waarbij

bepaalde personen of instellingen afstand doen van hun rechten op een bepaald bezit of inkomen ten

voordele van die benificiaris. Onder ‘andere’ kunnen de andere vorstelijke ordonnanties165 geplaatst

worden zoals het toekennen van rechten, maar ook mandementen aan onderdanen, die een bevel tot

uitvoer van een bepaalde maatregel impliceren.166

In de tweede plaats zal gekeken worden welke rol de gravin hierbij speelde, wat haar betrokkenheid

was bij de actio. De handelende positie - een meer bevestigende, passieve rol of eerder een

beschikkende, actieve rol – die ze hierin nam kan hierbij iets zeggen over de mate van macht/autoriteit.

Zo is de oorkonder niet steeds dezelfde persoon als de auteur van de actio juridica. De persoon die

deelneemt aan de rechtshandeling wordt de disposant genoemd.167 Het feit dat de gravin oorkonden

opstelde was sowieso al een bevestiging van haar autoriteit. Toch is het zo dat indien ze in het grootste

deel enkel bezig was met het op schrift laten stellen van een bepaalde rechtshandeling/-feit, dit

aantoont dat de gravin amper effectieve macht had en louter de nodige taken uitvoerde. Daarentegen

165 M. M. Cárcel Ortí (ed.), Vocabulaire international de la diplomatique, n° 418. « Une ordonnance est, de façon générale, un acte de l'autorité souveraine de portée générale et revêtant un caractère de solennité » 166Ibidem, n° 403. « Un mandement est un acte par lequel une autorité s'adresse à un de ses agents ou dépendants pour lui faire connaître sa décision et lui commander de mettre cette mesure à exécution » 167 Ibidem, n° 16.

Page 86: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

86

kan er bij meer beschikkende oorkonden, waarbij de gravin optrad als disposant, een actievere

deelname en eventueel ook een beleid op eigen initiatief verondersteld worden.

Om dit na te gaan worden de oorkonden categoriaal ingedeeld volgens hun aard en functie via het

onderscheid tussen beschikkings- en bewijzende oorkonden. De beschikkingsoorkonde is hierbij het

type oorkonde dat een actieve rol van de gravin impliceert. Het is opgesteld in de eerste persoon, in

opdracht van de graaf/gravin zelf om een rechtshandeling te kunnen voltrekken. De gravin was dus in

dit geval disposant van de eigen oorkonde.

Een bewijzende oorkonde daarentegen is beschrijvend van karakter, waarbij de opsteller het rechtsfeit

vaststelt. Brunner deelt deze laatste nogmaals op in twee categorieën: de getuigenoorkonde en de

bewijsoorkonde. Indien het gaat om een getuigenoorkonde acteert de oorkonder een rechtshandeling

die in zijn/haar aanwezigheid werd uitgevoerd door andere partijen. Dit impliceert dat de gravin optrad

als oorkonder voor andere disposanten, waardoor het dus louter haar passieve rol benadrukt. Bij een

bewijsoorkonde is het complexer. Dit soort oorkonde dient uitsluitend om een reeds voltooide

rechtshandeling schriftelijk vast te leggen. De oorkonder treedt dus als opsteller op, maar kan voordien

ook een partij in de rechtshandeling, en dus disposant, geweest zijn.168

Dat een reeds voltooide rechtshandeling toch nog op papier wordt gezet, komt vaak op vraag van de

beneficiaris om zo een bewijsstuk in handen te hebben. Ook al is het dus mogelijk dat de gravin een

actieve rol op zich had genomen bij de rechtshandeling zelf, de beoorkondening gebeurde niet op haar

initiatief, waardoor kan geconstateerd worden dat ze een louter passieve rol invulde.

Het onderzoek gaat over de manier waarop de gravin de aangereikte machtsmiddelen, zoals de

mogelijkheid om juridische stukken op te stellen, naar haar hand zette. Door haar beslissingen neer te

schrijven maakte ze zich niet enkel onbetwistbaar, maar werden haar beslissingen ook vereeuwigd op

‘papier’. Er zal in dit onderdeel dan ook voornamelijk gekeken worden of ze een beschikkende of

eerder bevestigende rol innam en de nuancering die Brunner biedt bij de bewijzende oorkonden zal

dan ook achter wege gelaten worden.

Tot slot is het in dit onderdeel voornamelijk de bedoeling om een algemene weergave te bieden van

wat er zich in de oorkonden bevond. Hierbij zal er aan de hand van enkele kwantitatieve gegevens,

gewonnen uit inhoudelijk onderzoek, een beeld worden gevormd van de functie en de aard van de

oorkonden. In het onderdeel dat hierop volgt zullen deze gegevens dan ook verdere toelichting bieden

bij het onderzoek naar de intitulatio van deze gravinnen.

168 Th. de Hemptinne, E. De Paermentier en W. Prevenier, Oorkondeleer [syllabus], pp. 51-52.

Page 87: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

87

1.1. Clementia van Bourgondië

Oorkonder

Disposant

Clementia (12) Clementia +

Robrecht II (7)

Clementia +

Boudewijn VII (4)

Clementia 10 (3 m.a.)

Clementia +

Robrecht II

2 7

Clementia +

Boudewijn VII

3 (1 m.a.)

Destinatarissen Clementia alleen Clementia + Robrecht

Clementia + Boudewijn VII

Donatie Ander169 Donatie Donatie

B1170 B2171 B1 B2 B1 B2 B1 B2

Totaal 9 1 2 0 7 0 2 2

Periode voor regentschap (1093-1096)

Abdij 0 0 0 0 1 0 / /

Periode regentschap (1096-1100)

Abdij 1 0 0 0 / / / /

Periode na regentschap (1100-1111)

Abdij 0 0 1 0 6 0 / /

Periode als weduwe (1111-1119)

Abdij 6 0 1 0 / / 2 2

Periode als hertogin (1119-1133)

Abdij 2 1 0 0 / / / /

In totaal zijn er drieëntwintig oorkonden van Clementia via de Diplomata Belgica overgeleverd, die

(mede) door haar uitgevaardigd waren. Al deze oorkonden waren zonder uitzondering gericht aan

abdijen. Eenentwintig van de drieëntwintig oorkonden (of meer dan 91%) betroffen donaties. Dat wil

dus zeggen dat slechts twee oorkonden (of minder dan 9%) een andere inhoud kenden. Opvallend is

dat deze twee documenten uitgevaardigd werden in Clementia’s naam. Eén uit de periode na haar

regentschap, toen Robrecht nog in leven was, de ander na zijn overlijden. De gravin moest zich dus

niet louter beperken tot religieuze patronage aan de hand van schenkingen, maar was dus ook,

weliswaar in mindere mate, gemachtigd om oorkonden uit te vaardigen over andere zaken.

Met uitzondering van één oorkonden, samen uitgevaardigd met haar zoon Boudewijn, trad Clementia

in alle oorkonden mede op als disposant. Zoals reeds aangehaald betekent dit niet dat ze allen een

beschikkend karakter hadden. Toch waren er in totaal twintig beschikkende oorkonden (of haast 87%)

opgesteld. Dat wil zeggen dat Clementia in de overgrote meerderheid, al dan niet samen met haar

169 Daarbij nog twee brieven, die niet opgenomen zijn in deze tabel m.b.t. oorkonden. 170 B1 = Beschikkend 171 B2 = Bevestigend

Page 88: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

88

echtgenoot of haar zoon, niet alleen deel uitmaakte van de rechtshandeling, maar dit ook deed als een

actieve rechtspersoon.

Van de twaalf oorkonden die in haar eigen naam waren uitgevaardigd, en waarbij ze dus ook als

disposant optrad, initieerde ze twee rechtshandelingen samen met haar echtgenoot. De eerste

oorkonde werd geschreven in 1097, ten tijde van haar regentschap, en betreft relikwieën die zij

ontvangen had van Robert zelf, die bestemd waren voor de abdij van Watten.172 Ten tweede gaat het

over een oorkonde uit het jaar 1129, dus na het overlijden van Robrecht, waarbij ze de schenkingen,

gedaan door haar en haar echtgenoot, aan de abdij van Faumont bevestigde.173

Door haar echtgenoot, de graaf, te betrekken versterkte ze het geloof dat de gewenste

rechtshandeling uitgevoerd en nageleefd zouden worden. Het ging namelijk om zaken waarbij haar

echtgenoot niet (meer) bij de oorkondening aanwezig was, maar waarbij hij ofwel betrokken was

geweest bij de rechtshandeling (Faumont) of waarbij hij de opdracht had gegeven voor een bepaalde

rechtshandeling (Watten). Daarbij was het ook voor de benificiaris zelf interessant voor de

bewijskracht als zowel de gravin als de graaf in de oorkonde vermeld werden.

Onder de drie oorkonden (of iets minder dan 3%) die van een bevestigend karakter hadden, behoorde

de bevestiging van de schenking aan Faumont, maar waren er ook al twee (van de in totaal vier

oorkonden) die ze samen met haar zoon Boudewijn had uitgevaardigd. Ze werd, aan het begin van zijn

heerschappij als graaf van Vlaanderen, betrokken bij de rechtshandelingen die hij zelf initieerde aan

de instellingen waar Clementia al een gevestigde autoriteitswaarde had. Maar ze werd dus ook

betrokken bij de oorkonden die een bevestigend karakter hadden. Al was het nu een bevestiging op

vraag van de benificiaris of een opschriftstelling van een rechtshandeling op vraag van derden,

Clementia werd betrokken. Dit gebeurde mogelijk omdat deze partijen haar medeoorkondeing als

meerwaarde aanzagen, wat een bevestiging kan zijn van haar invloed in bepaalde milieus/netwerken.

Ook al ging het hierbij voornamelijk om schenkingen, het feit dat er zoveel beschikkende oorkonden

opgesteld werden geeft een goede indicatie van haar zin voor initiatief. Zoals reeds aangegeven is het

niet onmogelijk dat de gravin haar religieuze patronage niet louter als een vrome aangelegenheid zag,

maar het wel degelijk zag als een manier om een politiek netwerk te creëren.

Het feit dat ze amper als louter observerende partij optrad kan echter ook iets zeggen over de

gewoonten in die periode om als contracterende partijen over te gaan tot een opschriftstelling van de

rechtshandeling. Het kan zijn dat men eerder nog een mondelinge overeenkomst vooropstelde of dat

de gravin nog niet meteen een toegankelijk persoon was om te benaderen voor een oorkondening. In

deze periode was het namelijk zo dat de destinataris/benificiaris zelf de beoorkondening voor het

grootste deel op zich nam, waardoor de meesten zich waarschijnlijk zullen gericht hebben naar de

religieuze instellingen zelf.

172 DB nr. 9621 173 DB nr. 8800

Page 89: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

89

1.2. Sybilla van Anjou

Oorkonder

Disposant

Diederik

(141)

Sybilla (7) Sybilla +

Diederik (9)

Sybilla +

Boudewijn (2)

Sybilla +

Diederik +

Filips (2)

Sybilla 1

Sybilla + Diederik 2 8

Sybilla + Boudewijn 1 2 (1m.a.)

Sybilla + Diederik +

Boudewijn

1

Sybilla + Diederik +

Filips

1 1

Destinatarissen Sybilla alleen Sybilla + Diederik Sybilla + Boudewijn

Sybilla + Diederik + Filips

Donatie Ander Donatie Ander Donatie Donatie

B1 B2 B1 B2 B1 B2 B1 B2 B1174 B2175 B1 B2

Totaal 1 5 0 1 6 2 1 0 1 1 1 1

Periode voor regentschap (1134-1138)

Abdij 0 0 0 0 1 0 1 0 / / / /

Periode regentschap (1138-1139)

Abdij 1 0 0 0 / / / / / / / /

Periode na regentschap (1139-1147)

Abdij 0 3 0 0 0 1 0 0 / / / /

Periode 2de regentschap (1147-1149)

Abdij 0 2 0 1 / / / / 1 1 / /

Periode na 2de regentschap (1149-1159)

Abdij Hospitaal Kapittel

0 0 0

0 0 0

0 0 0

0 0 0

4 0 1

0 1 0

0 0 0

0 0 0

/ / /

/ / /

1 0 0

0 1 0

Sybilla trad in totaal in twintig oorkonden op als (mede)oorkonder. Ook hier gaat het grotendeels om

donaties (90%) aan abdijen (bijna 89% van de schenkingen), en met uitzondering ook eenmaal aan een

kapittel en aan een hospitaal. Slechts twee oorkonden kenden een andere inhoud. De ene andere

oorkonde die ze samen had uitgevaardigd met haar echtgenoot betrof echter ook een schenking, maar

daarnaast garandeerden ze ook de vrije verkiezingen van een nieuwe abt voor de abdij van Drongen,

waardoor deze oorkonde gecategoriseerd staat onder ‘andere’. In de oorkonde die ze in eigen naam

had opgesteld, betreffende wanpraktijken omtrent de ‘tonlieu’, was ook haar zoon Boudewijn als

disposant betrokken. Sybilla zou dan wel oorkonden hebben uitgevaardigd die meer inhielden dan

enkel een schenking, ze kon dit enkel doen indien één van haar mannelijke verwanten (echtgenoot of

zoon) bij de rechtshandeling betrokken was.

174 B1 = Beschikkend 175 B2 = Bevestigend

Page 90: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

90

Als we kijken naar het beschikkend of bevestigend karakter van de oorkonden, zien we dat de

verhoudingen mooi verdeeld zijn. In totaal was de helft beschikkend van aard, en de andere helft

bevestigend. Verdere nuancering toont echter aan dat slecht twee van de acht oorkonden die Sybilla

in eigen naam of samen met haar minderjarige zoon Boudewijn ten tijde van haar regentschap had

opgesteld, beschikkende oorkonden waren. Daarentegen zijn er zeven van de elf oorkonden die ze

samen met Diederik had uitgevaardigd, waaronder ook twee oorkonden waar ook haar zoon Filips bij

betrokken was, met een beschikkend karakter.

Sybilla werd ook enkele malen als disposant betrokken bij de oorkondening van Diederik. Aangezien

ook haar zonen meermaals betrokken werden en de oorkonden waarin alleen zij als mededisposant

optrad rond de periode van haar regentschappen vielen, kan hun actieve rol bij de rechtshandeling

gezien worden als een vorm van overheveling van de autoriteit. Diederik plaatste hun in de rol van

disposant omdat hij ze net wou voorbereiden op hun taken als regent en/of erfopvolger.

Het overgrote deel van de beschikkende oorkonden had ze dus uitgevaardigd samen met haar

echtgenoot. Daarbij is het opvallend dat de enige twee oorkonden waarin zij, zonder haar echtgenoot,

een actieve rol in de rechtshandeling opnam, waren opgesteld ten tijde van haar regentschappen. In

die periode, wanneer het beleid aan haar werd overgelaten, moest ze wel actief optreden in de nodige

zaken. Verder is het duidelijk dat de macht op beleidskeuzes te nemen volledig bij haar echtgenoot

lag.

Er is dus een duidelijk verschil tussen de soort oorkondening van Sybilla, ten opzicht van dat van

Clementia. Enkel in geval van medeoorkondening met haar echtgenoot of tijdens haar regentschappen

trad ze ook als disposant op en speelde ze dus een actieve rol in de geoorkondende handeling. In de

meeste andere gevallen trad ze dus louter op als observerende partij. Dit kan wijzen op de beperkingen

die ze had om eigen beslissingen te nemen. Zonder medewerking van haar echtgenoot trof ze geen

actieve beleidsmaatregelen, tenzij ze in zijn opdracht een taak uitvoerde (bv. tijdens haar

regentschap).

Het feit dat ze oorkonden, ook al zijn ze bevestigend, uitvoerde was wel nog steeds een erkenning van

haar autoriteit. Betrokken partijen spraken net die personen aan, waarvan men de autoriteit niet

betwist, om een rechtshandeling op papier te stellen, omdat men wou dat de opschriftstelling als

werkelijk bewijskracht ontvangen werd.

Tevens moet opgemerkt worden dat Sybilla, in tegenstelling tot Clementia, nooit weduwe is geworden.

Ze heeft dus, buiten haar regentschappen, nooit de kans gehad om zich volledig176 onafhankelijk op te

stellen. Daarnaast heeft Sybilla zich uiteindelijk ook in 1159 teruggetrokken in klooster Saint-Lazare

van Betanië. Vermoedelijk had ze dus geen ware intenties om een politiek leven te leiden, waardoor

ze zich ook niet opstelde als een beleidsmakende gravin. Wanneer nodig trad Sybilla weliswaar

krachtdadig op, zoals in 1148, waarbij ze tijdens de eerste lange afwezigheid van haar echtgenoot, een

aanval van Boudewijn IV van Henegouwen kon afslaan. Met de overgebleven militaire macht kon ze

176 In de mate van het mogelijke.

Page 91: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

91

een wapenbestand uit de wacht slepen en vermeed ze zo dus een machtsgreep.177 Uiteindelijk geeft

haar keuze om haar echtgenoot te verlaten voor het klooster blijk van haar zelfstandig optreden.

177 Th. de Hemptinne, " Vlaanderen en Henegouwen [...]", p. 379-382.

Page 92: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

92

1.3. Mathilde van Portugal

Oorkonder

Disposant

Filips (153) Mathilde (39) Mathilde + Filips (2)

Mathilde 31 (9 m.a. )

Mathilde + Filips 2 2

Destinatarissen Mathilde alleen Mathilde + Filips

Donatie Ander Donatie Ander

B1178 B2179 B1 B2 B1 B2 B1 B2

Totaal 5 18 10 6 0 1 1 0

Periode voor regentschap (1184-1190)

Kapittel 0 0 0 0 0 1 1 0

Periode regentschap (sept 1190-1191)

Abdij 1 0 2 1 0 0 0 0

Periode rond overlijden Filips (1191)

Abdij Stad

0 0

1 0

1 1

1 0

/ /

/ /

/ /

/ /

Periode als hertogin van Bourgondië (1193-1195)

Abdij 0 1 0 0 / / / /

Periode als ongetrouwd (1195-1218)

Abdij Kapittel + Hospitaal Kapittel

4 0 0

15 1 0

5 0 1

4 0 0

/ / /

/ / /

/ / /

/ / /

Mathilde van Portugal was over een lange periode actief op het publieke toneel. Uit die periode zijn er

maar liefst eenenveertig oorkonden, waaronder slechts twee in medeoorkonderschap met haar

echtgenoot, bewaard gebleven. Daarbij gaat het in tegenstelling tot de andere gravinnen niet

grotendeels enkel om donaties, maar worden er ook een groot aantal andere onderwerpen in de

oorkonden aangetroffen. Zo zijn er zeventien oorkonden (of meer dan 41%) die geen schenking tot

inhoud hebben, tegenover de vierentwintig oorkonden (of iets minder dan 59%) betreffende donaties.

Ook hier is het merendeel gericht aan abdijen (meer dan 91% van de schenkingen, en iets meer dan

82% van de andere oorkonden), met uitzondering van enkele oorkonden gericht aan kapittels

(eventueel in combinatie met een hospitaal) en aan de stad Gent.

Het feit dat Mathilde zo veel oorkonden heeft laten opstellen die niet een donatie tot onderwerp

hadden, geeft blijk van haar mogelijkheden om een meer ingrijpend beleid te voeren.

Mathilde trad als disposant op in eenendertig oorkonden, waarvan negen met andere particulieren.

Ook samen met haar echtgenoot vaardigde ze twee oorkonden uit, waarbij ze in alle twee ook

optraden als de disposanten. Ze betrok echter in geen enkele oorkonde, waarbij zij als oorkonder

178 B1 = Beschikkend 179 B2 = Bevestigend

Page 93: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

93

optrad, haar echtgenoot bij de rechtshandeling. Daarentegen vermeldde Filips haar wel twee maal bij

de actio juridica als disposant.

In tegenstelling tot de oorkonden uitgevaardigd door Clementia, vertonen de oorkonden van Mathilde

procentueel gezien veel minder een beschikkend karakter. Slechts in 39% van de oorkonden speelt ze

een actieve rol in de rechtshandeling. Bij verdere nuancering zien we dat dit wel nog steeds in zestien

oorkonden is. Wat opvalt is dat ze vooral op vlak van donaties uitgevoerd door derden optrad als

getuige. Daarentegen hadden elf van de zeventien oorkonden met een andere inhoud wel een

beschikkende aard.

De mate van oorkondening toonde dus heel wat meer gelijkenissen met deze van Clementia. Ook

Mathilde was zowel oorkonder als disposant van de akten die ze in eigen naam uitvaardigde. Ze traden

dus beiden vaak op als een actief rechtspersoon. Wat echter wel verschillend was, was dat Mathilde

ook vaker benaderd werd om als observerende partij op te treden. Het veralgemenen van de

opschriftstelling kan hier als factor gespeeld hebben. Het feit dat ze in die periode niet meer de

regerende gravin was, maar wel reeds een gevestigde autoriteitswaarde bezat, maakte van haar een

vrij toegankelijk persoon die een zekere verzekering gaf bij de oorkonde.

Mathilde beperkte zich daarnaast helemaal niet tot een loutere religieuze schenkingsbeleid, en trad in

tegenstelling tot beide vorige gravinnen veel vaker actief op in allerhande beleidskwesties. Dit doet

vermoeden dat ze wel degelijk de macht had om zaken naar haar inzicht te sturen.

Page 94: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

94

1.4. Margaretha van de Elzas

Oorkonder

Disposant

Margaretha (15) Margaretha +

Boudewijn (3)

Margaretha +

Boudewijn + Filips

(2)

Margaretha 14

Margaretha +

Boudewijn

1

Margaretha +

Boudewijn + Filips

1

Destinatarissen Margaretha alleen Margaretha + Boudewijn

Margaretha + Boudewijn + Filips

Donatie Ander Donatie Donatie

B1 B2 B1 B2 B1180 B2181 B1 B2

Totaal 13 1 1 0 0 3 1 1

Periode voor erfenis (1169-1191)

Abdij Bisdom

0 0

0 1

0 0

0 0

0 0

0 0

1 0

1 0

Periode als gravin (1191-1194)

Abdij Kerken Kapittel Hospitaal

11 0 1 1

0 0 0 0

1 0 0 0

0 0 0 0

0 0 0 0

2 1 0 0

/ / / /

/ / / /

Met uitzondering van één ordonnantie gericht aan de abdij van Loos, waren alle negentien andere

oorkonden (of 95%) opgesteld met betrekking tot donaties. Meer nog, van de oorkonden betreffende

donaties die ze in eigen naam heeft uitgevaardigd (13) hebben ze allen exact hetzelfde onderwerp: de

schenking van een jaarlijkse rente, af te houden van de grafelijke inkomsten. Zoals reeds aangehaald

wou ze nog de laatste zaken op orde stellen, aangezien ze wegens ziekte te zwak werd om haar beleid

als gravin nog staande te houden.

Het overgrote deel van de oorkonde, nl. vijftien oorkonden of 75%, was beschikkend van aard. Als we

enkel kijken naar de oorkonden die ze in eigen naam heeft uitgevaardigd als gravin van Vlaanderen,

zien we dat alle oorkonden beschikkend zijn. Dit komt omdat de Margaretha de gravin was bij erfenis

en zo verantwoordelijk was voor het goede bestuur van het graafschap en het vlotte verloop van de

zaken. De enige bevestigende oorkonden die ze in eigen naam heeft opgesteld, dateert dus van voor

de erfenis. In deze oorkonde trad Filips, haar broer en toenmalige graaf van Vlaanderen, op als

180 B1 = Beschikkend 181 B2 = Bevestigend

Page 95: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

95

disposant en werd er duidelijk aangehaald dat Margaretha de toekomstige gravin was. 182 De oorkonde

had dus een voorbereidend karakter.

Opvallend is dat alle oorkonden die ze samen met haar echtgenoot Boudewijn had uitgevaardigd,

bevestigend van aard waren. Het betreffen allen schenkingen uitgevoerd door derden, waarbij de graaf

en gravin dus louter als getuigen optraden. Dit doet vermoeden dat de disposanten liefst zagen dat

beiden garant stonden in de oorkonde. Dit hoeft niet zozeer te zijn omdat ze de autoriteit van de gravin

niet als toereikend zagen, dan wel dat een oorkonde opgesteld door zowel de gravin als de graaf nog

meer geloofwaardigheid en bewijskracht met zich meebracht, dan een oorkonde die enkel in naam

van een van beiden was opgesteld. Men kon hierbij Margaretha niet negeren, aangezien ze de

erfgename en rechtmatige gravin was. Daarentegen was het ook interessant om Boudewijn te

betrekken, aangezien hij als man toch meer als een publiek persoon aanzien werd. Daarnaast moet

opgemerkt worden dat Boudewijn in de oorkonden die hij heeft opgesteld als graaf van Vlaanderen

nooit Margaretha als disposant bij de rechtshandeling heeft betrokken, ondanks het feit dat hij enkel

de titel in handen had door zijn huwelijk met haar.

We kunnen dus zeggen dat Margaretha haar plichten deed. Ze vaardigde de nodige oorkonden uit en

trad daar dan ook zelf op als disposant om het beheer van haar graafschap in goede banen te leiden.

Daarnaast leek ze zich verder niet te veel op de voorgrond te plaatsen, al speelt haar korte

regeerperiode, wegens haar vroeg overlijden, hier natuurlijk een rol bij.

182 DB nr. 3020

Page 96: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

96

1.5. Schenkingen

Bij alle gravinnen, waaronder Mathilde toch wel wat een uitzondering is, valt het op dat overgrote deel

van de oorkonden voornamelijk gaan over donaties. Daar zijn verschillende verklaringen voor te geven,

zowel redenen op vlak van beleidsmogelijkheden, als op vlak van bronnenbewaring.

Allereerst is het zo dat de persoon of instelling voor wie de oorkonde bestemd was, deze dan ook

meestal zelf in de archieven bewaarde als bewijsmiddel. De archieven van geestelijke instellingen

waren goed georganiseerd, waardoor de overlevering beter verzekerd werd.183

Daarbij was het ook in eigen belang dat dergelijke oorkonden betreffende schenkingen goed bewaard

bleven. Deze oorkonden waren namelijk bewijsdocumenten van hun eigendomstitels en fiscale

voordelen, die ze bij betwisting naar voor konden schuiven. Het ging soms zelfs zo ver dat men

oorkonden ging vervalsen om zo hun eigendommen uit te breiden. P. J. Geary focust zich met zijn werk

‘Phantoms of remembrance’ op deze problematiek van het herinneren, hervormen en manipuleren

van het verleden in de XI eeuw. Cartularia, de verzamelwerken waarin de destinataris de ontvangen

oorkonden kopieerde, waren hierbij ideale instrumenten. Aangezien het ging om kopieën hoefde men

bij de vervalsing geen rekening meer te houden met de materiële kenmerken. Deze documenten

hadden dan wel geen bewijskracht (ze bevatten geen validatiekenmerken), ze werden wel gebruik in

het dagdagelijkse bestuur, waardoor ze meestal niet betwist werden. Het was eveneens mogelijk om

aan de hand van deze aantekeningen nieuwe oorkonden te laten opstellen door de nieuwe graaf, dit

ter vervanging van de zogenaamde ‘verloren bewijsstukken’.

Ook binnen dit onderzoek zijn er bronnen gebruikt die overgeleverd zijn als diplomatieke kopieën.

Gedurende de XII eeuw werden cartularia vaak beter bewaard door de instellingen dan de originelen.

Dit omdat de originelen amper werden geraadpleegd bij aanwezigheid van kopieën waardoor ze, al

dan niet intentioneel, verwaarloosd werden.184 In de Diplomata Belgica staat echter aangegeven dat

de authenticiteit van de gebruikte bronnen niet betwist wordt. Dit wil echter niet zeggen dat wat er in

deze oorkonde staat de feitelijke waarheid is. Een authentieke oorkonde gaat uit van een oorkonder

die gezag bezit, terwijl een "apocriefe" oorkonde uitgaat van een individu zonder dat gezag en dus

geen bewijskracht bezit. Zoals reeds aangehaald kan dergelijke apocriefe oorkonde wel authentiek

worden, indien een gezagsinstantie het voor haar rekening overneemt en er gezag aan verleent.185

Graven en gravinnen, zeker ten tijde van de kruistochten, deden heel wat schenkingen aan religieuze

instellingen. Men was ervan overtuigd dat men door donaties, al was het nu in de vorm van land, het

recht op vruchtgebruik of via andere fiscale voordelen, hun zielenheil kon veiligstellen. Dit deden ze

om hun tijd, maar ook dat van hun naasten, in het vagevuur te verkorten of zelfs rechtstreekse toegang

183 G. Declercq, “Originals and cartularies : the organisation of the archival memory ninth-eleventhcentury” in :

K. Heidecker (ed.), Charters and the Use of the Written Word in Medieval Society, Turnhout, 2000, p. 148. 184 P. Geary, Phantoms of Remembrance. Memory and Oblivion at the End of the First Millennium, Princeton,

Princeton University Press, 1993, p. 5. 185 Th. de Hemptinne, E. De Paermentier en W. Prevenier, Oorkondeleer [syllabus], p. 5.

Page 97: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

97

tot de hemel te verkrijgen. Er heerste dus wel een angst voor eeuwige verdoemenis onder de

bevolking. 186

Dat gravinnen zich vooral toespitsten op donaties aan religieuze instellingen kan ook verklaard worden

omdat religieuze patronage een geaccepteerde activiteit was voor adellijke vrouwen. Niet enkel het

financieel ondersteunen, maar ook het stichten en beschermen van dergelijke instellingen werd

aanzien als een vrome activiteit. Zoals al meermaals aangehaald binnen dit onderzoek bood dit ook

mogelijkheden om via deze onderneming de eigen machtspositie te versterken. Zij die financieel gezien

de mogelijkheid hadden om verschillende instellingen te bevoordelen, konden op die manier een

goede reputatie, maar ook een breed netwerk van aanhangers uitbouwen.187

Ten slotte, en dit kan gekoppeld worden aan die uitgebreide patronage door zowel graven als

gravinnen, waren abdijen afhankelijk van dergelijke donaties. Van bij hun stichting hadden ze nood

aan fiscale ondersteuning zodat de monniken en monialen in hun levensonderhoud konden voorzien.

Hoe meer bestaansmiddelen ze via schenkingen ontvingen, hoe minder tijd ze zelf moesten besteden

om te voorzien in hun behoeften. Hierdoor konden ze meer tijd besteden aan ‘het dienen van God’ en

dus voornamelijk ook aan het bidden voor het zielenheil van hun schenkers. 188

186 H. Nicholson, The Crusades, Westport, Greenwood Press, 2004, pp. 1, 3. 187 E. L. Jordan, Women, Power, and Religious Patronage in the Middle Ages, , p. 60 N. Hodgson, “Nobility, women and historical narratives of the crusades and the Latin East”, in: Al-Masaq: Islam and the Medieval Mediterranean. 17, (2005), 1, p. 69. 188 M. Parisse, ”Les nonnen au moyen âge”, In : Revue de l'histoire des religions, 202 (1985), 202, p. 870.

Page 98: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

98

2. Intitulatio

De intitulatio (persona salutans, suscriptio), waarin de identiteit en hoedanigheid van de persoon van

wie het document uitging of in wiens naam het werd opgesteld wordt uiteengezet, is een onderdeel

van de oorkonde die steeds aanwezig is. Ondanks dat het een protocollaire formule is, biedt het een

goed inzicht van de genderverdelingen in deze periode. Naast de naam worden ook de titels en

kwaliteiten van de persoon vermeld, wat een afspiegeling kan bieden van hoe de persoon zichzelf wil

gepresenteerd zien of van hoe anderen deze persoon presenteren.189 Er moet namelijk opgemerkt

worden dat nog heel wat oorkonden in de XII eeuw werden opgesteld door de destinataris.

In de eerste plaats kan in geval van mede-oorkondening gekeken worden naar de plaatsing van de

naam van de gravin ten opzichte van de andere persoon (meestal haar echtgenoot of zoon). In het

geval van een gravin die door huwelijk haar titel heeft verkregen, is het niet verrassend dat haar naam

niet als eerste vermeld wordt, aangezien ze haar autoriteit verkregen heeft dankzij haar echtgenoot.

Als de gravin daarentegen de erfgename was en zij wordt niet als eerste geplaatst in de intitulatio

kunnen we opmerken dat er een onderscheid wordt gemaakt op basis van gender.

Het belang van de intitulatio ligt tevens bij de manier waarop de oorkonder wordt voorgesteld. De

aanvullende titulatuur bij haar naam kan inzichten bieden over haar werkelijke machtspositie ten

opzicht van anderen. Één persoon kan namelijk verschillende titulaturen en dus identiteiten aannemen

naar gelang de situatie.

Als mede-oorkonder kan ze ten opzichte van haar echtgenoot, zoon,... niet met naam en toenaam

genoemd worden, maar eerder worden geïdentificeerd als ‘echtgenote/moeder van’. Hierbij wordt

duidelijk haar ondergeschikte positie aangeduid ten opzichte van een man met dezelfde sociale rang.

Als ze daarentegen als mede-oorkonder wel met naam en toenaam wordt vermeld, kan hiermee het

belang dat men hechtte aan haar inbreng aangetoond worden.190 Het mede-oorkonderschap gaf

weliswaar al een aanduiding dat men haar instemming omtrent de zaak (die vaak met haar

eigendommen te maken had) serieus nam, tenzij het een loutere formaliteit was om haar zogenaamde

instemming te vermelden.

C.J.C. Broer merkt op dat een mogelijke statusverhoging van deze vrouwen, door ze met naam en

toenaam te vermelden, nog niet een machtoename inhield. Daarnaast kan het wel in verband worden

gebracht met een naderend regentschap. Men benadrukte haar titulatuur reeds in de oorkonden waar

ze als mede-oorkonder optrad om zo de onderdanen al te wijzen op haar positie bij afwezigheid van

de graaf.

Men kon haar gewoon aanspreken met de term comitissa (gravin) in tegenstelling tot de termen

coniunx of uxor (echtgenote) en mater (moeder), maar ook de term consors (genoot, gezel) werd

gebruikt. Consors verwees hierbij naar een deelgenoot in een gemeenschappelijk bezit, waarbij

189 M. M. Cárcel Ortí (ed.), Vocabulaire international de la diplomatique, n° 187, 189 190 E. De Paermentier, “Tanquam domina superior […] » , pp. 103, 105-106.

Page 99: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

99

gealludeerd werd op het feit dat de echtgenote ook zeggenschap had over gemeenschappelijke

goederen.191 Hiervoor werd ook de term domina gebruikt. Het is afgeleid van de term dominus of heer,

en heeft dus betrekking op de heerlijke rechten die ze had over een bepaald goed, namelijk haar erf-

of doariumrechten.

Vaak wordt er hieraan nog een devotieformule toegevoegd. Het is een uitdrukking waarbij de persoon

verkondigt dat hij/zij zijn/haar taak uitvoert bij de gratie van god. Hierdoor legitimeren ze hun ingrepen

in het bestuur.192

191 C.J.C. Broer, "Echtgenote, Deelgenote, Lotgenote. Over Oorkonden Als Bron Voor De Vrouwengeschiedenis," in: Vrouw, Familie En Macht. M. Mostert, e.a. (eds.), Bronnen over Vrouwen in De Middeleeuwen. Amsterdamse Historische Reeks. Hilversum, Verloren, 1990, p. 159-161 192 M. M. Cárcel Ortí (ed.), Vocabulaire international de la diplomatique, n° 190.

Page 100: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

100

2.1. CLEMENTIA VAN BOURGONDIË

2.1.1. Samen met echtgenoot

Clementia heeft samen met Robrecht II zeven oorkonden uitgevaardigd. In alle oorkonden werd ze na

haar echtgenoot vermeld. Dit is niet verwonderlijk aangezien Robrecht II de graaf bij erfenis was en

Clementia louter aangetrouwd. Daarnaast was de manier waarop Clementia in deze oorkonden werd

voorgesteld vrij gelijkaardig: ze werd namelijk vermeld als uxor mea of echtgenote van Robert II.

Slechts één maal werd ook haar titel van comitissa of gravin aan haar titulatuur toegevoegd:

“ego Robertus comes Flandrie et Clementia comitissa uxor mea“.193

Het ging om een oorkonde uit het jaar 1110 waarbij ze aan de abdij van Faumont nog eens benadrukten

dat zij de stichters ervan waren. Daarbij deden ze ook enkele schenkingen. In deze oorkonde werd er

dus verwezen naar haar titel van comitissa, verkregen door haar huwelijk met de comitis, vermoedelijk

om haar autoriteit te benadrukken aan de abdij. Ze had deze abdij namelijk samen met haar

echtgenoot gesticht.

Vreemd is echter dat ze in de vijf oorkonden (1106-1110) gericht aan de abdij van Broekburg, waar ze

ook medestichter van was, enkel als uxor mea werd weergegeven.194 In twee ervan werd ze zelfs niet

naast Robrecht in het initieel protocol vermeld, maar pas voorgesteld in de dispositio.195 Clementia

werd dus enkel ondergeschikt als zijn echtgenote, in plaats van nevengeschikt als gravin van

Vlaanderen, weergeven. Ook na het overlijden van haar echtgenoot zien we dat Clementia de abdij

nooit meer zelf rechtstreeks heeft begunstigd, maar enkel via anderen op vraag van haar. De abdij van

Broekburg kan in dit opzicht een bepaalde autoriteit hebben uitgestraald, waardoor het niet

aangewezen was om enkel als vrouw schenkingen uit te vaardigen.

Ten slotte is er nog de eerste oorkonde uit 1096 waarbij ze mede-oorkonder was. Het gaat om een

schenking gecombineerd aan de abdijen van Anchin en Hesdin. Ook in deze oorkonde is er pas sprake

van Clementia in de dispositio als uxor mea.196

2.1.2. In eigen naam tijdens het leven van Robrecht en als weduwe

Uit de jaren voor haar regentschap zijn er geen oorkonden overgeleverd die enkel in naam van

Clementia zijn opgesteld. Ook als regentes zond ze slechts één oorkonde uit, waarvan de tekst niet is

opgenomen in de database. Aan het regest af te leiden voerde ze echter een rechtshandeling uit in

opdracht van haar echtgenoot. Ze schonk de relikwieën, die ze van Robrecht had ontvangen, aan de

abdij van Watten en deed daarbij nog een schenking van een stuk land. Ook al nam ze dus officieel de

autoriteit gedurende de afwezigheid van haar echtgenoot op zich, toch blijkt dat haar beleidsingrepen

193 DB nr. 223 194 DB nrs. 132, 134, 135, 217, 224. 195 DB nrs. 134,135 196 DB nr. 119.

Page 101: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

101

in die periode duidelijk geregeld waren. Th. de Hemptinne geeft aan dat Robrecht haar namelijk de

macht had gegeven om orders uit te voeren met betrekking tot bepaalde zaken aangaande

beleidskwesties.197

In diezelfde periode zond ze ook een brief uit aan de bisschop Lambert van Atrecht. Ook hier is er geen

tekst, en dus ook geen intitulatio, beschikbaar.198 We weten uit het regest dat ze aan Lambert had

gevraagd om in haar voordeel te beslissen in een aangelegenheid. In deze periode werden er namelijk

verkiezingen gehouden voor een nieuwe bisschop in Terwaan. De gravin ondersteunde hierin de

hervormingsgezinde Jan van Waasten. Lambert van Atrecht, die zoals we weten een

vertrouwensrelatie onderhield met Clementia, had de positie om in dergelijke zaken te kunnen

ingrijpen of om invloed te kunnen uitoefenen op de aartsbisschop van Reims. Daarnaast was het ook

voor hem interessant om dergelijke personen als de gravin van Vlaanderen welgezind te blijven.

Clementia maakte dus gebruik van de verkregen rechten van Robrecht om zich in deze periode te

bemoeien in kerkelijke bestuursaangelegenheden.

Het is pas na haar periode als regentes en voornamelijk na het overlijden van haar echtgenoot dat ze

meer intensief zou oorkondenen.

Uit de periode tijdens het leven van Robrecht zijn nog één oorkonde en één brief in haar naam

opgesteld overgeleverd.

De oorkonde uit 1100 was gericht aan de abdij van Cluny, de abdij die centraal stond bij de

hervormingsbeweging van de orde van Cluny. Ze liet weten dat de abdij van Sint-Omaars, wegens de

invoering van de regel, nu ook onder hun hoede viel. In de intitulatio werd ze voorgesteld als:

“Clementia Flandrensium comitissa”, waarna ze verder in de oorkonde, meer bepaald in de narratio,

nog eens vermeld werd als “ego igitur Clementia gratia dei Flandrensis comitissa eadem potestate ac

stabilitate quo dominus meus”.199

Niet alleen zou ze zichzelf voorstellen als Flandrensium comitissa, gravin van Vlaanderen, daarnaast

werd ook de devotieformule dei gratia toegevoegd. Dergelijke formule gaf extra legitimiteit aan haar

bevoegdheid om dergelijke oorkonde uit te vaardigen, aangezien het werd toegeschreven aan Gods

genade. Daarenboven nam ze nog eens het woord potestate of macht in de mond. Ze benadrukte

namelijk dat ze dit deed ‘met dezelfde kracht en stabiliteit als mijn heer’. Dominus verwijst hier

waarschijnlijk naar de graaf van Vlaanderen, aangezien ze verder in de oorkonde nog eens naar hem

verwees: “pro salute quoque domini mei Rodberti comitis de cujus uoluntate atque assensu super hoc

negotio”. Haar ingrepen in het bestuur moesten dus niet in twijfel getrokken worden, want ze voerde

het uit met dezelfde macht als en met de goedkeuring van haar echtgenoot.

In datzelfde jaar vaardigde ze tevens een brief uit gericht aan de bisschop van Kamerijk en dit om hem

een gunst te vragen. Ze vroeg hem namelijk om een oratorium, dat bourgeoisie van Oudenaarde wilde

197 Th. de Hemptinne, “Les Épouses Des Croisés Et Pèlerins Flamands Aux Xle Et Xlle Siècles […]“, p. 89. 198 DB nr. 8896. 199 DB nr. 4439

Page 102: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

102

bouwen, te wijden. De intititulatio was als volgt: “Clementia Flandrie comitissa dei gratia”. 200 Ze

verwees duidelijk naar haar titel als gravin én naar het feit dat ze de autoriteit met Gods genade had

ontvangen, om haar wil doorgevoerd te krijgen. Het was mogelijk om zo de bourgeoisie van

Oudenaarde tevreden te stellen en achter zich te krijgen. Het toont eveneens aan dat ze al een

bepaalde autoriteit moet opgebouwd hebben om dergelijke gunsten in eigen naam te vragen aan de

bisschop van Kamerijk.

2.1.3. Samen met haar zoon Boudewijn

Na de dood van Robrecht werd ze nog actief betrokken bij het bestuur van het graafschap. Ze vaardigde

onder andere nog vier oorkonden uit samen met haar zoon Boudewijn. In deze oorkonden werd

Boudewijn steeds als eerste vermeld, dan pas kwam Clementia ter sprake. Zoals gezegd is dit niet

ongewoon, Boudewijn was na het overlijden van Robrecht (eind 1111) natuurlijk officieel de graaf van

Vlaanderen. Toch werd Clementia nog betrokken bij de beoorkondening en dit met betrekking tot

schenkingen aan en kwesties omtrent de rechten van abdijen, wegens haar invloed in het kerkelijk

milieu. Ze werd zowel betiteld als comitissa, maar ook als matre mea of mea genitrix.

Een eerste oorkonde die ze samen uitvaardigden hield een donatie aan de abdij van Broekburg (1112)

in, en in het bijzonder aan de abdis Godehildis. Het contact met deze abdij werd toegankelijker door

een persoon met een reeds opgebouwde autoriteitswaarde binnen de instelling te betrekken. Vandaar

de keuze voor Clementia, die medestichster was van de abdij. Om die autoriteitswaarde te

benadrukken werd er hierbij dan ook niet enkel gewezen naar het feit dat het zijn moeder was (mea

genitrix), maar ook dat het de gravin (comitissa) was: “ego Balduinus comes Flandrensium et mea

genitrix comitissa Clementia”.201

In een oorkonde gericht aan de abdij Auchy-lès-Hesdin (1112), een abdij die ze al in eerdere oorkonden

had aangesproken, werd ze dus ook wegens haar reeds gevormde relaties betrokken. Hier werd ze

echter enkel voorgesteld als ‘zijn moeder’ (cum Clementia matre mea). 202 Het was dan ook een

oorkonde waarin ze louter optraden als oorkonders: een zekere particulier Gautier deed afstand van

de eigendom die hij had gekregen van zijn oom, en liet deze nu onder bescherming van de abdij vallen.

Haar rol in deze oorkonde was een loutere vermelding, na een observatie van een rechtshandeling,

waardoor de vermelding van haar positie als gravin niet van belang lijkt. Daarentegen is het wel

vermoedelijk dat de derde partij of benificiaris wenste dat Clementia betrokken werd. Boudewijn had

nog maar recentelijk de grafelijke autoriteit in handen, dit in tegenstelling tot Clementia, die reeds een

gevestigde waarde was in het religieuze milieu. Door haar in de beoorkondening te betrekken en hun

relatie te expliceren werd de bewijskracht van het document extra gegarandeerd. Al werd ze echter

wel als ondergeschikt aan de graaf weergegeven.

200 DB nr. 853 201 DB nr. 5417 202 DB nr. 229

Page 103: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

103

Opnieuw werd ze betrokken bij een oorkonde gericht aan een instelling waar ze reeds veel invloed had

gewonnen. Boudewijn bevestigde namelijk aan de abdij van Cluny (1112) de concessie met betrekking

tot de abdij van Sint-Omaars die gedaan werd door zijn vader, namelijk dat de abdij van Sint-Omaars

onder hun gezag viel na de invoering van de regel. Binnen de orde van Cluny had Clementia al een

reputatie als voorstrever van de regel opgebouwd. Haar autoriteit en hoedanigheid waren gekend, en

ze werd dan ook in intitulatio met haar titel van gravin, nevengeschikt aan Boudewijn geplaatst

(“Balduinus Flandrensium comes et Clementia comitissa”).203

In het jaar 1113 kwam Clementia in conflict met haar zoon. Toch vaardigden ze nog één oorkonde

samen uit in het jaar 1115. Ze schonken namelijk een stuk land die ze bezaten in Laires aan de abdij

Ham-en-Artois en bekrachtigden daarnaast de donatie die gedaan werd door Helenardus. Opvallend

hierbij is dat er pas sprake was van Clementia in de dispositio: “quod ego et domina mater mea

Clementia Flandrensium comitissa.”

Er werd met een uitgebreide titulatuur naar haar verwezen: niet alleen als mater mea (zijn moeder),

maar ook als Flandrensium comitissa (gravin van Vlaanderen) en zelfs initieel als domina, wat slaat op

de heerlijke rechten die ze bezat op het gebied dat men wou schenken. Ondanks het feit dat ze nog

werd bestempeld als zijn moeder, is dit toch een vrij formele verwijzing op basis van haar volledige

hoedanigheid en dit dus pas in de dispositio, wat de verkoelde relatie kan weergeven. Daarnaast

benadrukte hij in de intitulatio zijn autoriteit: “ego Baldewinus dei gratia Flandrensium comes

presentibus et futuris”.204 Hierbij liet hij duidelijk aan Clementia weten dat, ondanks haar

samenzweringspogingen met de Vlaamse baronnen, hij de macht in Vlaanderen had, zowel op dat

eigenste moment als in de toekomst.

In de periode dat ze zich bezig hield met het beleid gevoerd door haar zoon, vaardigde ze zelf ook twee

oorkonden in eigen naam uit. Het zijn beide oorkonden uit 1111, die ook allebei een schenking

behandelden, de ene aan de abdij van Avesnes-lès-Bapaume205, de ander aan de abdij van Anchin.206

Enkel van deze laatste is de tekst in de database opgenomen. Hierbij stelde ze zichzelf voor als “ego

Clementia, Dei gratia Flandrensis comitissa”, waarbij ze zowel haar positie als gravin van Vlaanderen

weergaf, als dit nog eens legitimeerde door de devotieformule ‘bij Gods genade’ erbij te voegen.

Hierbij vroeg ze om te bidden voor het zielenheil van zichzelf, maar ook van haar wijlen echtgenoot en

haar zoon, met wie ze op dat moment nog een goede band had: “pro anima mea et domini mei Roberti

nobilissimi marchionis et filiorum meorum Balduini”.

203 DB nr. 230 204 DB nr. 255 205 DB nr. 11330 206 DB nr. 11314

Page 104: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

104

2.1.4. Gehuwd met Godfried I van Leuven

In de periode 1119-1133 was ze gehuwd met Godfried I van Leuven, grondlegger van het latere

hertogdom Brabant. Ze vaardigde in deze jaren zeven oorkonden op zichzelf uit, waarvan slechts drie

oorkonden, allen in het 1133 (tevens haar sterftejaar), waarbij ze zichzelf als hertogin van Lotharingen

profileerde.

Van de vier oorkonden waarin ze zich als gravin van Vlaanderen vooropstelde is er één gericht aan de

abdij van Arrouaise met betrekking tot een schenking aan deze abdij (“Ego Clementia comitissa”).207

De andere drie zijn gericht aan de abdij van Faumont. Bij de schenking aan de abdij uit 1120 profileerde

ze zich als: “ego Clementia dei gratia Flandrensium comitissa”.208 Bij de schenking uit 1129 daarentegen

werd ze louter als “Ego Clementia” weergeven. De abdij van Faumont was mede gesticht door

Clementia en ze had het in meerdere oorkonden voordien reeds begunstigd. Deze reeds opgebouwde

band met de abdij kon maken dat het volstond om zichzelf met haar naam alleen voor te stellen om

de rechtshandeling met voldoende autoriteit te doen gelden.209

Wat een meer plausibele verklaring is, is dat ze in hetzelfde jaar, en mogelijk op dezelfde dag (enkel

het jaartal van beide oorkonden is gekend) nog een oorkonde aan dezelfde abdij uitvaardigde. De

oorkonde diende om de schenkingen die zij en haar echtgenoot hadden gedaan aan de abdij te

bevestigen. Hierin werd ze met naam en toenaam en de gratie des Gods vermeld: “ego Clementia dei

gratia Flandrensium comitissa”.210

Deze laatste oorkonde aan de abdij van Faumont werd na het overlijden van Robrecht uitgevaardigd.

Toch werd hij nog als disposant bij de oorkonde betrokken omdat het een bevestiging was van

schenkingen die door het grafelijk koppel samen waren gedaan. In de narratio werd er dan ook

verwezen naar de, aan de bevestiging voorafgaande, rechtshandeling, waarin Robrecht enkele malen

werd vermeld: “quod Robertus comes Flandrensis et ego Clementia eius uxor [...] quam dominus meus

Robertus comes ad usus meos ddederat”.

Ondanks het feit dat Robrecht al overleden was op het moment van de opschriftstelling, werd hij toch

nog voorop geplaatst en werd er enkel naar Clementia als ‘zijn echtgenote’ verwezen. Op het moment

van de rechtshandeling was hij natuurlijk wel nog in leven en men heeft dan ook de titulatuur volgens

de norm (eerst de mannelijke erfgenaam, daarna de aangetrouwde vrouw) overgenomen. Tevens valt

af te leiden dat Clementia het gebied in gebruik gekregen had van haar echtgenoot, waardoor ze hem

wel in de oorkonde moest vermelden.

In de dispositio werd er, aangezien het gebied dus toebehoorde tot het graafschap, aangegeven dat

dit gebeurde na de dood van haar echtgenoot met de toestemming van haar zoon Boudewijn en Karel

de Goede die beiden na hem regeerden, maar op het moment van de oorkondening reeds overleden

waren, en met het akkoord van de op dat moment regerende graaf Diederik (“deinde defuncto comite

207 DB nr. 11104 208 DB nr. 8798 209 DB nr. 8799 210 DB nr. 8800

Page 105: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

105

Roberto bone memorie viro assensu et concessione filii mei comitis Balduini et Caroli comitis qui post

eum regnavit et comitis Theodorici”).

Van de oorkonden die ze liet uitvaardigen met verwijzing naar haar titel als gravin van Lotharingen,

zijn er twee gericht aan de abdij Avesnes-lès-Bapaume en één aan de abdij Sint-Amand. Van die eerste

twee oorkonden is er geen tekst opgenomen in de database. Ze gingen beiden over schenkingen aan

de abdij die ze in eerdere oorkonden al vaak begunstigd had.211 Avesnes-lès-Bapaume was een tweede

nonnenklooster dat Clementia gesticht had en dus bleef ondersteunen na haar huwelijk met de hertog.

Van de andere oorkonde gericht aan de abdij van Sint-Amand, waarbij er sprake is van schenkingen

aan de monniken van de Sint-Amandsabdij, die in de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Kortrijk dienden, is

er wel tekst aanwezig. In haar titulatuur verwijst ze duidelijk naar haar rol als hertogin van Lotharingen,

maar ook nog steeds naar haar titel van gravin van Vlaanderen: ego Clementia comitissa Flandrie et

ducissa Lotharingie.212

Er is geen verwijzing naar haar echtgenoot Godfried I, dus ze werd in die mate niet beperkt in haar

oorkondening door hem. Daarnaast is het ook wel zo dat de oorkonde betrekking had op het

graafschap Vlaanderen, net zoals de twee oorkonden aan Avesnes-lès-Bapaume. Wat we wel zien is

dat ze de toestemming nodig had van Diederik, aangezien het gebied geen deel uitmaakte van haar

doarium: “quod assensu uenerabilis Theoderici comitis Flandrie.”

Clementia vaardigde heel wat oorkonden uit, zowel in eigen naam als samen met haar echtgenoot en

zoon. Aanvankelijk werd ze voornamelijk als ‘echtgenote van’ betrokken bij de beoorkondening. Het is

pas na haar regentschappen, maar nog duidelijker na het overlijden van Robrecht, dat ze zich als een

sterke agens opstelde in de beoorkondening. Ze werd betrokken in de oorkonden van anderen en kon

er zelfs heel wat in eigen naam uitvaardigen, wegens haar reeds gevestigde autoriteitswaarde binnen

de religieuze wereld. Hierbij werd er duidelijk verwezen naar haar titel als gravin van Vlaanderen en

legitimeerde ze haar ingrepen door een devotieformule aan haar intitulatio toe te voegen. Zelfs nadat

ze huwde met Godfried bleef ze haar oorkondening in eigen naam verderzetten. In het algemeen

begunstigde ze vooral de religieuze instellingen binnen haar doarium, en vervulde ze gunsten van

mensen met invloed. Zo had niet enkel de begunstigde partij er voordelen bij, maar verstevigde ook

Clementia haar netwerken. Enkel in geval van meer beleidsingrijpende zaken moest ze zich

verantwoorden door haar relatie met de bevoegde persoon (meestal de regerende graaf) weer te

geven.

211 DB nrs. 11912, 12210 212 DB nr. 7513

Page 106: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

106

2.2. SYBILLA VAN ANJOU

2.2.1. Samen met echtgenoot

Gravin Sybilla werd in negen oorkonden van Diederik betrokken, zowel voor haar periode als regentes,

tussen haar regentschappen door, als nadien. Aangezien het om een lange periode gaat waarbij haar

mate van invloed steeds veranderde, werden er verschillende titulaturen aan haar toebedeeld. In alle

oorkonden werd ze echter wel pas als tweede vermeld, net omwille van het feit dat het nog steeds

Diederik was die het graafschap via erfenis op zich had genomen.

In de twee oorkonden die Diederik in het jaar van vertrek (1138) had laten opstellen samen met Sybilla,

werd ze op twee verschillende manieren voorgesteld. Bij een bevestiging van een oorkonde gedaan

door zijn vader aan de abdij Lihons-en-Santerre werd Sybilla omschreven als “Sybilla uxor eius

comitissa”, dus zowel als echtgenote als gravin. 213 In de tweede oorkonde aan abdij van Drongen

verklaarden ze dat ze het kapittel toevertrouwden aan Simon, bisschop van Noyon-Doornik en

Gossuin, abt van Zalegem (Vrasene) om het gebruik van de regels van St. Augustinus en St. Martin de

Laon te introduceren. Daarnaast bevestigden ze nog een donatie van Iwanus van Aalst en

garandeerden ze de vrije verkiezing van de abt. In deze oorkonde werd Sybilla uitgebreid met naam en

toenaam voorgesteld: “ego Theodericus dei gratia comes Flandrie una cum uxore mea Sibilla filia

Fulconis regis Iherosolimitani”.214 Door de familiale band van Sybilla te vermelden, ze was namelijk de

dochter van graaf Fulco V van Anjou (op dat moment koning van Jerusalem), associeerde hij zichzelf

ook met deze vooraanstaande familie.

Sybilla werd dus in beide gevallen voorzien van een omschrijving van haar titel of afkomst. Dit was

mogelijk een getroffen maatregel om reeds voldoende autoriteit voor haar op te bouwen, net voordat

ze het regentschap in handen zou krijgen.

In de periode na haar eerste regentschap vaardigden ze slechts één oorkonde, over een periode van

acht jaar, samen uit. Ze verklaarden hierbij een schenking aan de abdij van de Tempeliers. De orde van

de Tempeliers speelde als christelijke ridderorde een niet te onderschatten rol tijdens de kruistochten.

Ze hadden waarschijnlijk ook de financiële aspecten van Diederiks expedities naar het Heilige Land

behartigd. Als wederdienst zou Diederik dan ook de orde ondersteunen en dit samen met Sybilla

(uxore mea Sibilla).215 Sybilla werd, weliswaar ondergeschikt als ‘zijn echtgenote’, betrokken bij de

oorkondening aangezien ook haar ouders hun reeds hadden begunstigd.216

In de tien jaar na haar regentschappen en voordat ze zich terugtrok in het klooster Saint-Lazare van

Betanië werd ze nog in zes oorkonden als mede-oorkonder betrokken.

213 DB nr. 4962 214 DB nr. 4965 215 DB nr. 4978 216 Th. de Hemptinne, “Les Épouses Des Croisés Et Pèlerins Flamands Aux Xle Et Xlle Siècles […]“ , p. 92.

Page 107: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

107

In het jaar van zijn terugkomst (1149) deed Diederik samen met haar een schenking aan de abdij van

Lo. Net zoals in de oorkonde aan de abdij van Drongen werd ook hier haar voorname afkomst

benadrukt door naar haar te verwijzen als zijn ‘edele echtgenote’ (“Sibilla generosa conjuge mea”).217

In de ander vijf gevallen wordt ze nevengeschikt als comitissa weergegeven. Het gaat hierbij om een

bevestiging van een schenking door een particulier aan het Hospitaal van Broekburg (1050)218, twee

oorkonden (24-12-1152) aan de abdij van Loos met betrekking tot de jaarlijkse huurgelden219, een

schenking aan het kapittel van Deurne220 en ten slotte nog een schenking aan de abdij van Sint-

Winoksbergen221. Beide laatste oorkonden zijn schenkingen voor het zielenheil van hun zoon

Boudewijn die omtrent 1150 zou gestorven zijn (“pro remedio anime karissimi filii nostri Baldwini”).

2.2.2. Samen met haar zonen

Tijdens haar tweede regentschap (1147-1149) vaardigde Sybilla twee oorkonden uit, één aan de abdij

van Reims en Fives222 en één aan de abdij van Clairmarais223, en dit samen met haar oudste zoon

Boudewijn. Ze waren samen aangesteld als regentes en regent voor de periode dat graaf Diederik op

tweede kruistocht was. In beide oorkonden werd Sybilla voorop geplaatst en voorgesteld met haar

titel als gravin van Vlaanderen. Pas daarna werd verwezen naar Boudewijn als filius meus.

Bij de schenking aan de abdij van Clairmarais, mede gesticht door Sybilla, voegde ze ook de

devotieformule dei gratia aan haar titulatuur toe, om de legitimiteit van haar handelen te benadrukken

(“ego Sibilla dei gratia Flandrie comitissa et Balduinus filius meus”).

Sybilla had dus, aan de plaatsing in de titulatuur te zien, duidelijk nog de autoriteit in handen, ondanks

het feit dat haar zoon de opvolger was in het graafschap Vlaanderen. Dit was echter niet verwonderlijk.

In deze periode was Boudewijn vermoedelijk nog geen twaalf jaar oud, nog een kind dus. Hij werd

enkel betrokken bij de beoorkondening om hem reeds autoriteit mee te geven en hem al wat voor te

bereiden op zijn toekomst als graaf van Vlaanderen.

Na het overlijden van Boudewijn in 1150 werd ook Filips, die vanaf dan de erfopvolger was, in de

beoorkondening betrokken. Het gaat om twee oorkonden uitgevaardigd door Diederik, Sybilla en Filips

samen.

In beide oorkonden werd eerst Diederik als graaf van Vlaanderen vermeld, daarna Sybilla en dan pas

Filips als hun zoon. Diederik verwees in de oorkonde aan het kapittel van Harelbeke, waarbij ze een

pastorie schenken, naar “ego Theodericus Flandrensium comes et Sibilla uxor mea et Philippus filius

217 DB nr. 2627 218 DB nr. 5212 219 DB nrs. 5221, 5222 220 DB nr. 5225 221 DB nr. 3985 222 DB nr. 3949 223 DB nr. 5205

Page 108: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

108

meus”.224 Het feit dat hij sprak over ‘mijn vrouw’ en ‘mijn zoon’ kan blijk geven van een bepaalde

genegenheid, maar laat ook een duidelijke hiërarchie zien waarbij de graaf van Vlaanderen op kop

staat en zijn echtgenote en zoon aan hem ondergeschikt zijn.

In 1157 trokken Diederik en Sybilla naar het Latijnse Oosten en lieten ze de macht aan Filips over. Net

voor hun vertrek vaardigden ze nog samen een oorkonde uit. De oorkonde behandelde een schenking

van een jaarlijkse rente door Jordanis ten voordele van de abdij van Ieper. In de intitulatio werd Filips,

ondanks het feit dat hij van dan af aan de autoriteit op zich nam, nog steeds als laatste vermeld (“ego

Theodericus dei gratia Flandrensis comes et comitissa una cum filio meo Philippo”).225 Dit komt omdat

Diederik nog steeds de aanwezige graaf in het graafschap was. Opvallend is dat Sybilla niet meer bij

naam werd genoemd, er werd naar haar verwezen als ‘ene gravin’. Het ontbrak dus van enige

genegenheid ten opzichte van haar in vergelijking met de vorige oorkonden. Daarentegen zien we dat

er naar Filips, zijn vervanger gedurende zijn afwezigheid, nog steeds lieflijk met ‘mijn zoon’ werd

verwezen. Mogelijk had Sybilla dus voor vertrek reeds beslist dat ze ging intreden in het klooster.

2.2.3. Alleen

De zeven oorkonden die Sybilla zelf in eigen naam had uitgevaardigd, werden allemaal opgesteld in

de twee periodes waarbij zij optrad als regentes.

Tijdens haar eerste regentschap (1138-1139) liet ze vier oorkonden opstellen, allen gericht aan abdijen.

In oorkonde uit 1138 schonk ze een stuk grond aan de abdij Ten Duinen, waarbij ze naar zichzelf

verwees als gravin van Vlaanderen en hieraan de devotieformule ‘als geschenk van God’ toevoegde

(“ego Sibilla diuino munere Flandrensium comitissa”).226

De overige drie oorkonden uit het jaar 1139 waren drie bevestigingen van schenkingen gedaan door

particulieren aan de abdijen van Veurne (“ego Sibilla dei miseratione Flandrie comitissa”227), Ten

Duinen (“ego Sibilla dei gratia Flandria comitissa”228) en Anchin (“ego Sibilla dei gratia Flandrensium

comitissa”229). Ook in deze oorkonden zal ze naar zichzelf verwijzen als gravin van Vlaanderen en

legitimeerde ze haar ingrepen door een devotieformule toe te voegen.

Zoals reeds aangegeven nam ze tijdens haar tweede regentschap (1147-1149) samen met Boudewijn

het bestuur op zich. In deze periode liet ze ook drie oorkonden in eigen naam opstellen, waarbij één

maal samen met Boudewijn als disposant. In deze laatste oorkonde bevestigde ze de oplegging van

een straf na een klacht, met betrekking tot de voorwaarden voor de vrijstelling van de betaling van de

‘tonlieu’, van de abdij van Atrecht tegen Helluinus Dursens. In tegenstelling tot de andere oorkonden,

werd er geen devotieformule aan haar titulatuur toegevoegd, maar werd ze louter voorgesteld als

224 DB nr 5223 225 DB nr 2326 226 DB nr. 2702 227 DB nr. 2689 228 DB nr. 2703 229 DB nr. 4966

Page 109: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

109

‘gravin’ (“ego Sibilla comitissa”). Aangezien Boudewijn enkel als disposant in de oorkonde was

opgenomen, werd er dan ook pas in dispositio naar hem verwezen als haar zoon: “Sibilla cum filio

Balduino”. 230

In de narratio is er sprake van “karissimo itaque domino et marito meo uenerabili Flandrensium comite

Theoderico” en wat verder dat ze dit deed op “petitione domini mei”. Aangezien deze oorkonde ging

over belanghebbende beleidskwesties werd haar ingrijpen verantwoord door aan te geven dat het in

opdracht was van Diederik. Ze verkreeg haar autoriteit bij deze opschriftstelling dus door Diederiks

inbreng, wat kan verklaren waardoor er dit keer een dei gratia-formule in haar titulatuur ontbreekt.

Ten slotte werden er nog twee bevestigingen van donaties door particulieren in de oorkonden

opgenomen. Één gericht aan de abdij van Atrecht (“Sibilla dei gratia Flandrensium comitissa”) 231 en

één aan de abdij van Loos (“ego Sibilla dono dei Flandriarum comitissa”)232. Ook in deze twee

oorkonden verwijst ze naar zichzelf als gravin van Vlaanderen, met een devotieformule.

Ook bij Sybilla zien we eenzelfde initieel verloop van haar betrokkenheid in de beoorkondening.

Aanvankelijk werd ze enkel ter voorbereiding van haar regentschap bij de beoorkondeining betrokken

en werd er ook om die reden naar haar titel van gravin en hoedanigheid als koningsdochter verwezen.

Het is pas na haar twee succesvolle regentschappen dat ze steeds meer oorkonden ging uitvaardigen,

al dan niet samen met Diederik. Als koningsdochter werd, wanneer ze samen met hem optrad als

oorkonder, haar afkomst vermeld, om extra prestige en autoriteit aan de bewijsdocumenten te geven.

In de oorkonden, uitgevaardigd in eigen naam, kwam ook bij Sybilla haar titel van gravin voorop te

staan, waarbij ze haar ingrepen wel steeds moest legitimeren door ze toe te schrijven aan Gods gratie.

Ze kon echter niet haar volledige stempel op de beookondening drukken. Ze moest zich steeds

verantwoorden indien het ging over meer beleidsingrijpende zaken, maar bovendien heeft ze nooit de

opportuniteiten gehad van een weduwschap.

230 DB nr. 5230 231 DB nr. 5204 232 DB nr. 5206

Page 110: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

110

2.3. MATHILDE VAN PORTUGAL

2.3.1. Samen met haar echtgenoot

Mathilde heeft samen met haar echtgenoot slechts twee oorkonden uitgevaardigd. Deze beide

oorkonden uit het jaar 1190 waren gericht aan het kapittel van Aire. Enerzijds ging het om een

bevestiging van bezittingen en rechten van het kapittel233, anderzijds om een akte waarin ze de

invoering van zes nieuwe prebenden bekend maakten. Daarbij specifieerden ze dat enkel de

kanunniken die priesters waren en in het kapittel zelf resideerden konden profiteren van deze nieuwe

inkomsten.234

In beide oorkonden werd Mathilde vermeld na haar echtgenoot. Zoals reeds aangehaald bij de eerdere

gravinnen is dit normaal aangezien Filips de graaf bij erfenis was. Mathilde werd hierbij voorgesteld als

dierbare echtgenote en koningin (“karissima/carissima uxor mea regina Mathildis”). Haar koninklijke

afkomst als dochter van de koning van Portugal, werd vermoedelijk benadrukt om zowel het prestige

van de graaf te vergroten als ook de autoriteitswaarde van de oorkonde te verhogen. Ook bij Sybilla

werd er, om deze redenen, enkele malen verwezen naar haar adellijke afkomst. Bij Mathilde zullen we

echter zien dat er steeds standaard zal verwezen worden naar haar als ‘koningin’ (regina).

Verder werd er dus naar haar verwezen als karissma uxor mea, mijn dierbare echtgenote. Deze

liefkozende woorden konden wijzen op de mogelijkheid dat ze werkelijk een liefhebbende relatie

hadden. Daarnaast was het evengoed mogelijk dat het met een bepaald doel werd geschreven. Een

stabiele relatie kan hierbij als beeldspraak gebruikt worden voor de stabiliteit van de macht in het

graafschap. Daarbij bracht de koningsdochter van Portugal ook nog eens extra prestige aan het

grafelijk hof met zich mee. Eveneens kon het dienen als legitimatie van zijn huwelijk met Mathilde. Bij

hun huwelijksdag was Mathilde vermoedelijk zessentwintig jaar (gehuwd in 1084), wat al een hoge

leeftijd was voor een huwelijkspartner. Ondanks het feit dat ze een invloedrijke afkomst had, was ze

nog niet eerder gehuwd geweest en moeder geworden. De keuze voor Mathilde was dus niet

vanzelfsprekend, aangezien ook Filips nog geen nageslacht had. Bovendien was het grafelijk koppel, in

het jaar van deze oorkonden (1090), al zeven jaar gehuwd zonder kinderen. De bestaansreden van het

huwelijk, het krijgen van kinderen en dus erfopvolgers, was niet bereikt, waardoor de instandhouding

van dit huwelijk op een andere manier moest gelegitimeerd worden.

2.3.2. Tijdens haar regentschap

In de periode tijdens haar regentschap (1191) vaardigde Mathilde vier oorkonden uit, allen gericht aan

abdijen. De onderwerpen in de oorkonden gaan van een kennisgeving van een overeenkomst tussen

de abdij Sint-Omaars en Eustache over de bouw van een molen235, de invoering van zes nieuwe

233 DB nr. 8607 234 DB nr. 7687 235 DB nr. 3505

Page 111: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

111

prebenden met betrekking tot de abdij van Cercamp236, een mededeling dat haar echtgenoot zijn

‘capella’ en de daarbij behorende bezittingen gaf aan de abdij van Clairvaux237 tot de toewijzing van

de rechten en plichten met betrekking tot de tiende van Reninge aan de abdij Marchienne en de

particulier Gerard II van Reninge.238

Van de oorkonde gericht aan de abdij van Cercamp is geen tekst opgenomen in de database. Bij de

drie overige oorkonden kan er wel gekeken worden naar de intitulatio. In alle drie de gevallen wordt

er steevast verwezen naar haar afkomst als koningsdochter. Dit gaf haar niet enkel extra autoriteit,

maar was ondertussen ook al een vaste titel geworden, aangezien ze ook in de oorkonden opgesteld

samen met haar echtgenoot als ‘gravin-koningin’ werd bestempeld. Het was dus eveneens een vorm

van herkenning.

In de akte gericht aan de abdij van Sint-Omaars werd naast een devotieformule (die haar autoriteit

nogmaals versterkte), ook haar titel als heerseres van Vlaanderen en Vermandois239 vermeld (“ego

Mathildis regina dei gratia Flandrie et Viromandie domina”). Sint-Omaars behoorde namelijk tot haar

doarium, en daar wees ze hen duidelijk op door te verwijzen naar zichzelf als domina, waarbij

gealludeerd werd op de heerlijke rechten die ze bezat over het goed.

Zoals hierboven aangehaald stelde Mathilde ook een oorkonde op naar aanleiding van een

rechtshandeling uitgevoerd door haar echtgenoot aan de abdij van Clairvaux. Hierbij verwees ze naar

hem als “illustrissimus uir meus Philippus, comes Flandrie et Uiromandie”, de meest roemrijke, haar

man Filips, graaf van Vlaanderen en Vermandois. Ook zij sprak dus met genegenheid over haar

echtgenoot. Tevens verwees ze hierbij niet naar zichzelf als domina, maar als echtgenote van de graaf

van Vlaanderen (“ego Mathildis, regina et coniunx comitis Flandrensis”). Enerzijds aangezien het

gebied niet behoorde tot haar doarium, anderzijds omdat ze haar bevoegdheid om deze oorkonde uit

te vaardigen al onderstreepte door te verwijzen naar haar echtgenoot.

Ook in de oorkonde gericht aan de abdij van Marchienne en aan de particulier Gerard werd er naar

haar verwezen als echtgenote van de graaf van Vlaanderen en Vermandois (“ego regina Mathildis

comitis Flandrie et Viromandie uxor”). Ook hier zal ze zichzelf ondergeschikt opstellen tegenover haar

echtgenoot en haar ingrepen legitimeren door haar connectie met de graaf te benadrukken. Dit is

vermoedelijk aangezien ze actieve beslissingen nam met betrekking tot de inkomsten uit een gebied

dat niet tot haar doarium behoorde.

236 DB nr. 10249 237 DB nr. 10250 238 DB nr. 3044 239 Ondanks het feit dat Elisabeth al in 1183 overleden was, had Filips de Franse koning zo ver gekregen dat hij de autoriteit over het gebied mocht behouden voor de rest van zijn leven.

Page 112: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

112

2.3.3. Rond het overlijden van Filips

In 1191 werd Filips slachtoffer van een epidemische ziekte terwijl hij op derde kruistocht was. Mathilde

vaardigde in deze periode rond zijn overlijden nog vier oorkonden uit, vooraleer het nieuwe grafelijk

koppel in het graafschap arriveerde. De laatste oorkonden die Filips nog heeft uitgevaardigd in eigen

naam dateren van juni van dat jaar. In september stelde Mathilde echter nog twee oorkonden op

waarbij ze in de intitulatio naar zichzelf verwees als echtgenote van Filips, de roemrijke graaf van

Vlaanderen en Vermandois (“ego regina Mathildis Philippi illustris comitis Flandrie et Viromandie

uxor”). Filips was in juni overleden.240 Vermoedelijk had het bericht van zijn overlijden haar nog niet

bereikt of benadrukte ze gewoon haar relatie met de graaf om de onderdanen op haar autoriteit te

wijzen.

Ook hier waren beide oorkonden gericht aan abdijen, namelijk deze van Vicoigne241 en deze van

Atrecht242. Bij deze laatste oorkonde, waarbij de gravin aangeeft dat miles Drogo de Sailly de rechten

op een woning, in haar aanwezigheid en met haar toestemming, aan de abdij van Atrecht schonk, werd

ook Filips in de oorkonde vermeld. Ze gaf hierbij aan dat de heer, haar echtgenoot de graaf Filips, die

op dat moment nog in Jerusalem was, haar de controle over het land en de gerechtelijke

bevoegdheden had toevertrouwd (“quod domino et marito meo Philippo comite Jherusalem profecto

cum idem comes michi totius terre sue potestatim iam et plenissimam commisisset iuridictionem”).

Mathilde vermeldde dus ook haar relatie met de graaf uitdrukkelijk om zo nogmaals haar positie te

benadrukken. Het was namelijk zo dat al gedurende een lange periode enkele conflicten op de

voorgrond waren gekomen met betrekking tot haar rechten en bevoegdheden. Er waren zowel

conflicten met Filips Augustus als met Boudewijn V van Henegouwen rond haar doariumgebieden die

overlapten met de gebieden die toevertrouwd waren aan hun respectievelijke echtgenotes Isabella

van Henegouwen en Margaretha van Vlaanderen.

Kort na het overlijden van Filips vaardigde Mathilde nogmaals twee oorkonden uit. Beiden waren

gericht aan gebieden die behoorden tot haar doarium, weliswaar tot het deel waarover er conflicten

ontstaan waren met de erfopvolgers. In het geval van de abdij van Sint-Winoksbergen ging het louter

om een goedkeuring van de overeenkomst tussen de abdij en Eustache over de tienden met betrekking

tot Duinkerke. Toch verwees ze duidelijk naar zichzelf als gravin van Vlaanderen (“ego regina Mathildis

comitissa Flandrie”) om haar autoriteit in dit gebied te versterken.

De meest opvallende oorkonde is echter deze gericht aan de stad Gent, waarbij ze een nieuwe keure

uitvaardigde. Hierbij is vooral de arenga interessant: ”diuinum est et omni humane rationi

consentaneum ut sicut maiores a subditis suis honorari uolunt et seruiri ita et eis iura sua et

consuetudines que a ratione non discordant firmas et illibatas conseruent”.

240 Th. de Hemptinne, “Les Épouses Des Croisés Et Pèlerins Flamands Aux Xle Et Xlle Siècles […]“ , p. 87. 241 DB nr. 3043 242 DB nr. 8611

Page 113: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

113

Hierin stelde ze dat de heersers en onderdanen elkaar respectvol moesten behandelen. Dit was een

“door Gods gesanctioneerd en met de hele menselijke rede overeenstemmend beginsel.” De heersers

moesten geëerd en gediend worden door hun onderdanen en in ruil zouden die zij de rechten en

gewoonten van die onderdanen moeten respecteren.243 Het komt erop neer dat de stad Gent de

opportuniteit zag om hun rechten vastgelegd te zien in een keure, op het moment dat de gravin hun

steun in haar conflict met Boudewijn VIII en Margaretha nodig had.

De stad Gent werd na een conflict tussen Filips met Filips Augustus en Boudewijn V van Henegouwen,

nog aan haar doarium toegevoegd. Dit was echter een welvarende en belangrijke stad in het

graafschap, die de rechtmatige erfgenamen liever al meteen in handen kregen. Maar het was tevens

duidelijk dat Mathilde dit gebied niet zomaar ging afgeven. Ze had namelijk de stad zelfs in staat van

verdediging gebracht. Door een keure uit te voeren poogde Mathilde hierop haar autoriteit in haar

doariumgebieden bevestigd te zien, alvorens het nieuwe grafelijke koppel het graafschap zou

betreden. De inwoners van de stad gent beloofden hierin trouw te blijven aan de gravin, zolang zij hen

dus rechtvaardig zou behandelen.

Ook de intitulatio geeft blijk van haar poging om haar autoriteit in het gebied te benadrukken. Ze werd

namelijk bestempeld als heerseres van Vlaanderen, dus met een duidelijke verwijzing naar haar

rechten op de stad (“ego Mathi(l)dis regina et domina Flandri”).

2.3.4. Als hertogin van Bourgondië

Van haar periode als hertogin van Bourgondië is slechts één oorkonde (uit 1195) opgenomen in de

database. Hierbij trad ze op als oorkonder van een rechtshandeling voltrokken tussen de particulier

Nicholas van Lenthout en de abdij Zonnebeke, waarbij hij afstand deed van alle rechten over de tiende

van Leisele. Ze zal zichzelf niet enkel voorstellen als hertogin van Bourgondië, naast haar kenmerkende

verwijzing naar haar titel als koningin, maar ook als gravin van Vlaanderen (”ego regina Mathildis

ducissa Burgundie et comitissa Flandrie”).

Net als bij Clementia is er ook in de oorkonde van Mathilde geen verwijzing naar haar echtgenoot, dus

ook zij werd in die mate niet beperkt in haar oorkondening door hem. Daarnaast is het ook wel zo dat

de oorkonde betrekking had op het graafschap Vlaanderen, en in het bijzonder op haar doarium.

Ondanks het feit dat ze dus opnieuw gehuwd was, bleef ze weliswaar zelf de zaken regelen met

betrekking tot haar doarium en werd dit beleid dus niet door hem overgenomen. Dit was echter wel

slechts de enige oorkonde die overgeleverd is geworden uit deze periode, wat er tevens op kan wijzen

dat ze zich daarentegen toch ook wat meer op de achtergrond hield.

2.3.5. Mathilde alleen

Pas nadat haar huwelijk met de hertog van Bourgondië ontbonden was, nam haar oorkondeproductie

een vlucht. Er werden maar liefst eenendertig oorkonden uitgevaardigd in haar naam, waarvan één

243 R.C. Van Caenegem, “Democratie en Rechtsstaat in het Twaalfde-Eeuwse Graafschap Vlaanderen”, in: Tijdschrift voor rechtsgeschiedenis, 61 (1993), p. 211.

Page 114: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

114

samen met de graaf van Namen. Alle oorkonden hadden betrekking op haar doarium, met uitzondering

van de oorkonden gericht aan de abdij van de Tempeliers, de abdij van de Hospitaalridders en de abdij

van Clairvaux.

Van de oorkonden uit 1207244 en 1208245 gericht aan de abdij van Clairvaux is er geen tekst bewaard in

de database. Uit de regesten blijkt dat het ging om schenkingen. Zoals reeds vermeld kende Mathilde

een voorliefde voor de abdij, waardoor ze deze dus rijkelijk begunstigde.

De abdijen van de Tempeliers en de Hospitaalridders hadden, zoals reeds aangehaald, een apart

karakter. Opgericht ten rijde van de kruistochten met als doel deze religieuze onderneming op

verschillende manieren te ondersteunen, werden ze vaak begiftigd. Ook Mathilde kende een lange

familiale traditie om deze instellingen te begunstigen. Onder meer de militaire ridderorde van Santiago

werd meermaals, wellicht om strategische redenen, met schenkingen overladen.246

Aan de abdij van de Tempeliers zond ze een oorkonde (1196) waarbij ze de baljuw beval om ervoor te

zorgen dat de Tempeliers de nodige tegemoetkomingen ontvingen, en dit op straffe van boete indien

haar mandement niet nageleefd werd. Er werd dus een sactioformule toegevoegd247, wat op een

actieve machstingreep duidt. Verder wordt er nog verwezen naar haar overleden echtgenoot, waarbij

ze vraagt hem in hun geheugen te houden, en dus voor zij zielenheil te zorgen (“domini mei bone

memorie Philippi comitis Flandrie”).

In de intitulatio werd er gewoon standaard verwezen naar haar als koningin Mathilde, gravin van

Vlaanderen (“regina Mathildis comitissa Flandrie”). 248

Acht jaar later richtte ze in 1204 ook aan de abdij van de Hospitaalridders een oorkonde waarbij ze de

goederen gelegen bij Coutençon, Châteaubleau en Carrois schonk aan de abdij van de Hospitaalridders.

Dit gebeurde op voorwaarde dat Mathilde het vruchtgebruik over de gebieden kon behouden

gedurende haar leven en dat ze beloofden dat er drie cappelani zouden worden aangesteld voor de

zorg van de gebieden. In de oorkonde was er tevens sprake van de zorg voor het zielenheil van haar

heer, de graaf Filips, maar ook dat van haar vader en haar voorouders (“pro remedio anime mee et

domini mei|comitis Philippi et patris mei et antecessorum meorum”). De intitulatio was in dit geval veel

uitgebreider: “Regina Mathildis, comitissa Flandrie, quondam uxor pie recordationis Philippi, comitis

Flandrensis, et filia Alfonsi, regis Portugalensis“. 249 Hierbij werd er niet enkel naar zichzelf verwezen

als koningin en gravin van Vlaanderen. Er werd ook gespecifieerd dat ze de voormalige echtgenote was

van Filips, de graaf van Vlaanderen. Hierbij kan alweer gesproken worden van genegenheid aangezien

244 DB nr. 33861 245 DB nr. 35187 246 Th. De Hemptinne, “Mahilde van Portugal”, p.513. 247 “predicti fratres templi michi significauerunt quod emendationes meas habere debeo ab illis qui per XL dies reddere eis suas releuationes distulerint proinde uobis mando quatinus emendationes meas leuetis ab illis qui releuationes fratribus templi per quadraginta dies reddere distulerunt” 248 DB nr. 297 249 DB nr. 25186

Page 115: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

115

ze spreekt over de ‘vrome nagedachtenis’ aan hem. Daarnaast duidde ze tevens aan dat ze de dochter

van Alfonso, de koning van Portugal, was. Zowel Filips als haar familie waren betrokken geweest bij de

kruistochten en fervente begunstigers van de onderneming. Vermoedelijk vermeldde ze dus

uitdrukkelijk haar relaties met hun om zo haar autoriteit aan te dikken zodat haar eisen kracht werden

bijgezet.

Van de zevenentwintig oorkonden gericht aan benificiarissen behorende tot haar doarium, zijn er vijf

waarvan er geen tekst in de database is opgenomen. Het zijn, met uitzondering van de akte gericht

aan Loos, allen schenkingen gedaan door Mathilde of een particulier aan de abdijen van Watten250,

Ravensberghe251, Chocques252 en Broekburg253. De akte gericht aan de abdij van Loos bevestigde een

overeenkomst waarbij aangeduid werd dat enkel en alleen de monniken van de abdij recht hadden op

het slot, het gebied dat zich uitstrekt van het elzenbos van de Bazinghien tot de molen van Quesnoy.254

Zoals reeds aangehaald trad Mathilde vaak op als oorkonder voor derden. In acht oorkonden trad ze

louter op als observerende partij. In drie andere trad ze samen met een andere particulier op als

disposant van een rechtshandeling die ze zelf op schrift liet stellen. Dat de keuze op Mathilde viel was

omdat ze reeds een hoge autoriteitswaarde had opgebouwd. Daarnaast waren ook alle oorkonden

gericht aan abdijen die in haar doariumgebied lagen. Inhoudelijk gaan de oorkonden allen over

rechtshandelingen uit de periode 1196-1207 waarbij particulieren afstand deden van hun rechten op

bepaalde gebieden ten voordele van de abdijen, schenkingen deden of afspraken maakten omtrent de

tienden.255

Één oorkonde (1205) is echter opvallend aangezien er Mathilde optrad als oorkonder voor een andere

dame. Hierin meldde Mathilde dat Christine van Ravensberge haar woonplaats Oudhof (Merkegem)

en het omringende land ter donatie afstond voor de stichting van een vrouwenklooster binnen de Orde

van de Cisterciënzers. Mathilde bevestigde deze donaties en nam daarbij het klooster onder haar

bescherming. Religieuze patronage was dus niet enkel een activiteit van grafelijke dames, maar ook

voor andere vrouwen toegankelijk. Christine had vermoedelijk zelf heerlijke rechten over het gebied

aangezien ze aangesproken werd met de term domina (“quod nobilis mulier domina Cristiana de

Rauenesberga”).256

Verder onderzoek naar de persoon doet vermoeden dat het gaat om Christine van Senighem, de

echtgenote van Willem Brohon. Dit vermoeden wordt versterkt aangezien ze samen een zoon hadden,

ook Willem Brohon genaamd, die tevens vermeld wordt in de oorkonde (“pro remedio anime sue, et

dilecti filii sui Willelmi Brohon et predecessorum suorum”). Willem Brohon, die al vóór 1168 overleden

250 DB nr. 15366. 251 DB nr. 32641. 252 DB nr. 29842. 253 DB nr. 8660. 254 DB nr. 33845. 255 DB nrs. 302, 337, 347, 357, 399, 429, 13352, 13646, 14056, 31374. 256 DB nr. 25195.

Page 116: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

116

moet zijn, was een buitenechtelijke zoon van Diederik van de Elzas, en dus een halfbroer van Filips van

de Elzas.257

Twee jaar eerder had ook haar zoon Willem Brohon blijkbaar zijn toevlucht gezocht tot Mathilde om

een rechtshandeling op schrift te stellen. Ter compensatie voor de schade die hij het klooster had

aangedaan, gaf Willem een grond gelegen aan Assinghem aan de provoost van Watten. Het ging hierbij

om gebied behorende tot de eigendom van de nieuwe erfgenaam Boudewijn. Hierdoor was zijn

toestemming nodig. Dit werd verkregen en Boudewijn beloofde dat het gebied werkelijk ter

beschikking van het klooster zou worden gesteld (“me et uiro nobili Balduino Flandrensi et Haynonie

comite promiserat”).258

Het laat zich raden of Christine en haar zoon zich doelbewust tot Mathilde hadden gekeerd om een

interessante bondgenoot en een betere positie binnen het graafschap te verkrijgen. De graaf

Boudewijn IX was namelijk in 1202 op kruistocht vertrokken en nog geen twee jaar later verliet ook

zijn echtgenote Maria het graafschap. Mathilde kwam in die periode dus opnieuw op de voorgrond te

staan en stond sinds 1204 ook samen met Filips van Namen aan het hoofd van de curia comitis.259 Ze

hadden dus officieel een grote invloed over het graafschap en Mathilde nam daarbij ook nog de

opvoeding van Johanna en Margaretha, de mogelijke erfopvolgsters, op zich.260

Anderzijds is het ook mogelijk dat er reeds een goede relatie tussen deze verschillende partijen

bestond. Ook met de andere buitenechtelijke zoon van Diederik, Geraard, de provoost van Sint-Donaas

en kanselier van Vlaanderen, had Mathilde namelijk contacten. Mathilde was hierdoor een

toegankelijk persoon om als oorkonder te benaderen, die tevens een opgebouwde autoriteitswaarde

had in het religieuze milieu van de cisterciënzers, wegens haar veelvuldige donaties aan de abdij van

Clairvaux.

De oorkonde van Willem Brohon is niet de enige waarin er toestemming van de graaf Boudewijn nodig

was. In de oorkonde uit het jaar 1198 bevestigde ze dat Boudewijn II van Haverskerke een deel van het

bos gesitueerd aan Wulverdinge schonk aan de abdij van Sint-Omaars. Hij had dit gebied in leen

gekregen van de toenmalige graaf Filips, dus het was nodig om ook de toestemming van de nieuwe

graaf te verkrijgen, aangezien het ging om zijn grondgebied. Ook in dit geval werd zijn toestemming

verkregen, en zorgde ze er zo dus voor dat haar doariumgebied bevoordeeld werd (“quia dominus

Balduinus Flandrie et Hainonie comes heres meus et pater suus et mater id ante me concesserunt et

autenticis scriptis suis confirmauerunt”).261

257 Th. De Hemptinne, “Diederik van de Elzas”, p. 225. 258 DB nr. 13352. 259 DB nr. 13592. 260 Th. De Hemptinne, “Mathilde van (alias Theresia) Portugal”, p. 510 261 DB nr. 357

Page 117: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

117

Ten slotte zijn er nog tien oorkonden waarbij ze zelf als oorkonder en disposant optrad en

oorkondende over uiteenlopende zaken. Het ging in de eerste plaats ook om schenkingen van

goederen en het geven of bevestigen van bepaalde rechten aan abdijen.262

Maar het ging eveneens over haar rol als bemiddelaar in geschillen. Vijf oorkonden in de periode 1210-

1217 gaan dus over oneensheden tussen abdijen en particulieren met betrekking tot bezittingen,

waarin de gravin tussenkomt. Opvallend is dat al deze abdijen in de Zuid-Vlaamse gebieden lagen,

nabij de Franse grens: de abdijen van Mesen (1210), Ten Duinen (1214) Sint-Winoksbergen (1215),

Sint-Omaars (1215 & 1217) 263.

Sinds het overlijden van Filips waren er al conflicten tussen Mathilde en Filips August, de Franse koning.

Er waren zoals reeds gezegd geschillen ontstaan rond de steden Sint-Omaars en Aire-sur-la-Lys, die

namelijk tot de bruidsschat van Isabella van Henegouwen, de echtgenote van Filips Augustus,

behoorden. Ook Boudewijn IX kwam echter in conflict met de Franse koning, die zich steeds meer ging

bemoeien in het graafschap. De onrusten die in het graafschap ontstonden kunnen geïllustreerd

worden aan de hand van deze doariumsteden.

In 1191, net na het overlijden van Filips, kwam het tot een conflict dat uiteindelijk, door bemiddeling

van aartsbisschop Willem, eindigde in een overeenkomst waarbij Mathilde de steden Sint-Omaars en

Aire gaf aan Filips August. Hierop volgde een periode van relatieve rust, maar in 1197 kwam het tot

een aanvaring tussen Boudewijn IX en de Franse koning. Diezelfde steden werden hierop door

Boudewijn veroverd en hij kon deze door het verdrag van Péronne (1200) behouden. De onrusten

bleven echter doorleven en in 1212 zou de Franse troonsopvolger Lodewijk opnieuw deze steden

innemen. Vooral de Zuid-Vlaamse gebieden kregen veel te lijden onder de krijgsverrichtingen in deze

periode en de periode die daarop volgde. Door deze onrusten zagen heel wat mensen de opportuniteit

om hun invloed en bezit te vergroten, wat tot heel wat geschillen leidde.264

Wat echter wel opvallend is, is dat Mathilde, die niet meer gerechtigd was om op te treden in Sint-

Omaars, aangezien het niet meer tot haar doarium behoorde, zich wel nog steeds inliet met wat er

zich afspeelde. Al was het nu op eigen initiatief of op vraag van één of beide partij(en), men aanzag

haar nog steeds als invloedrijk persoon.

Verder stichtte ze in 1215 nog twee kapelanijen in de kapel van de Notre-Dame in de buurt van het

kapittel van Lille (S.Pierre).265 Dit laatste gebeurde weliswaar met de goedkeuring van de bisschop van

Doornik, de kapelaan van Lille, de graaf Boudewijn van Vlaanderen en Henegouwen en zijn echtgenote

Marie van Vlaanderen en Henegouwen (“assensu Gossuini, episcopi Tornacensis, et capituli Insulensis,

et Baldwini, Flandrie et Hainoie comitis, et uxoris eius Marie, Flandrie et Hainoie comitissa”).

Ten slotte bevestigde ze nog een oorkonde die haar echtgenoot had opgesteld aan de abdij van Sint-

Winoksbergen. Zo herbevestigde ze nog eens de oorkonde waarin Filips de bezittingen van de abdij

262 DB nrs. 356, 386, 13776, 13784 263 DB nrs. 14409, 15249, 15348, 15438, 15684. 264 Th. De Hemptinne, “Mathilde (alias Theresia) van Portugal”, pp. 509-510. 265 DB nr. 15402.

Page 118: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

118

had bevestigd (“inspecto diligenter auctentico domini mei Philippi illustris Flandrarum et Viromannie

comitis”). Abdijen lieten vaak oorkonden opstellen ter bevestiging van hun rechten en bezittingen om

zo een bewijs te hebben van hun eigendom. Ze lieten daarbij ook vaak oorkonden herbevestigen door

de nog in leven zijnde heersende partijen, net zodat dit bewijs niet betwist zou worden. Zoals reeds

aangehaald kon er hier ook misbruikt van gemaakt worden, door bepaalde aanvragen te vervalsen en

zo meer bezittingen in hun bezit te krijgen dan eigenlijk was. De gravin bevestigde echter deze

oorkonde, die een abdij binnen haar doarium kon bevoordelen. 266

Een terugkerende factor in een groot deel van deze oorkonden was dat ze vermeldingen maakte over

haar overleden echtgenoot, voornamelijk om in zijn zielenheil te voorzien. In de oorkonden waarin ze

voornamelijk als oorkonder optrad sprak ze in vier van de elf nog over Filips267. In deze waar ze zelf

initiator was van de rechtshandeling verwees ze zelfs in zes van de negen oorkonden naar hem.268 Het

is mogelijk dat verwijzingen naar de graaf extra autoriteit gaven aan de oorkonde, maar het is eerder

waarschijnlijk dat ze gewoon uit vrome overwegingen dit deed. In deze periode was men niet enkel

met de zorg van het eigen zielenheil belast, maar achtte men zichzelf ook verantwoordelijk voor het

lot van de zielen van hun gestorven familieleden. Mathilde verwees ook vaak liefkozend naar de graaf

(“karissimi domini mei”), waardoor haar bezorgdheid voor zijn zielenheil wel oprecht geweest zal zijn.

Als we naar de intitulatio kijken, zien we dat in alle oorkonden naar haar werd verwezen als “ego

Mathildis regina comitissa Flandrie”. De herkenbare verwijzing naar haar koninklijke afkomst en haar

positie als gravin van Vlaanderen. Wat opviel in de oorkonde die ze samen met Filips, marktgraaf van

Namen, had uitgevaardigd, is dat er eerst vermelding is van Mathilde en dan pas van Filips (“Ego regina

Matildis, Flandrie comitissa, et Philippus, marchio Namucensis”). Een grafelijke titel werd dus

vermoedelijk als hoger aanzien dan de titel van markgraaf. Tevens had de oorkonde betrekking op het

doarium van Mathilde. In deze situatie was voornamelijk haar autoriteitswaarde van belang, waardoor

ze voorop werd gesteld, ondanks het feit dat ze niet meer de regerende gravin was én een vrouw was.

266 DB nr. 13776. 267 DB nr. 337: “irrefragabile domini mei pie memorie comitis Philippi” DB nr. 14056 : “quondam comitis Philippi bone memorie mariti mei serviens“ DB. nr. 13646 : “pro salute anime mee et animarumpredecessorum meorum dominorum Flandrie” DB. nr. 357: “et pro salute anime karissimi domini mei et mea” 268 DB nr. 356: “quod domini mei felicis memorie Philippi Flandrensis comitis et mei memoria in eadem”

DB nr. 386: “quod domini mei felicis memorie Philippi Flandrensis comitis et mei memoria in eadem ecclesia

perpetuo sollempniter obseruetur”

DB nr. 13776: “ob remedium anime dicti domini|mei et mee et omnium predecessorum meorum”

DB nr. 13784: “pro anima domini mei Philippi, illustris Flandrensis|et Uiromandie comitis, quatinus memoria

eius

DB nr. 15249: “pie memorie Philippi comitis Flandrie”

DB nr. 15402: “pro anima felicis recordationis Philippi, domini et mariti mei, Flandrie et Uiromandie illustris

comitis”

Page 119: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

119

Mathilde werd al vroeg betrokken bij de beoorkondening door haar vader. Ze zou volgens enkele

chroniqueurs zelf een groot deel van het beleid op zich genomen hebben. Dit was ook op te merken

aan haar jaren als oorkonder de daarop volgden.

Aanvankelijk bleef ze, als echtgenote van Filips, op de achtergrond. Het feit dat ze hem geen kinderen

had geschonken, kan hierin een rol gespeeld hebben. Het is, net als bij de andere gravinnen, pas tijdens

haar regentschap en voornamelijk na het overlijden van haar echtgenoot dat ze met grote

zelfstandigheid regeerde. Ook tijdens haar kortstondig huwelijk met Odo III zette ze het beleid in haar

doarium zonder zijn tussenkomst verder.

Mathilde was een zelfbewuste vrouw met een sterke wil. In haar titulatuur verwees ze steevast naar

haar titel als ‘koningin’ en ‘gravin van Vlaanderen’. Het was schijnbaar niet nodig om haar ingrepen te

legitimeren door te verwijzen naar ‘Gods gratie’. Ondanks het feit dat ze een invloedrijk persoon was,

moest ook zij zich verantwoorden voor meer beleidsingrijpende ingrepen in gebieden die niet

behoorden tot haar doarium, of ingrepen die een invloed hadden op het financieel beleid van het

graafschap (bv. m.b.t. belastingen), door haar link met de heersende graaf (haar toenmalige

echtgenoot of opvolgers) aan te geven.

Page 120: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

120

2.4. MARGARETHA VAN DE ELZAS

2.4.1. Overdracht van de macht

Margaretha en haar zoontje Boudewijn waren de erfgenamen, aangeduid door graaf Filips, van het

graafschap Vlaanderen. Al vanaf het jaar 1180 was het duidelijk dat zij Filips gingen opvolgen. Om deze

overname van de autoriteit vlot te doen verlopen liet Filips al twee oorkonden met zijn opvolgster

Margaretha en haar echtgenoot Boudewijn V van Henegouwen opstellen.

Beide oorkonden werden uitgevaardigd op 24 december 1181 en waren gericht aan de abdijen

Evesnes-lès-Bapaume en Loos.269 Het ging in beide gevallen om een donatie van een jaarlijkse rente

aan de abdijen. In de initilatio was er echter enkel sprake van FIlips als graaf van Vlaanderen en

Henegouwen (“ego Philippus Flandrie et Viromandie comes”). Het is pas op het einde van de oorkonde

dat Boudewijn en Margaretha vermeld werden. Hierbij werd de naam van Boudewijn als eerste

neergeschreven als graaf van Henegouwen, en Margaretha slechts als zijn echtgenote (“ego quoque

Balduinus comes Hanonie et Margareta uxor mea”). Ondanks het feit dat Margaretha aangesteld was

als erfgename, kwam ze dus toch nog op de tweede plaats en werd er louter naar haar verwezen als

‘mijn echtgenote’. Enerzijds omdat ze op dat moment nog niet de gravin was, anderzijds omdat er

mogelijk toch op basis van gender een onderscheid werd gemaakt.

De periode voor de erfenis was Margaretha amper actief als oorkonder. Er is dan ook slechts één

oorkonde in haar naam opgenomen in de database. Deze oorkonde was opgesteld in het jaar (1080)

waarin ze werd aangesteld als erfopvolgster, en waarbij Filips als disposant optrad. Hierbij bevestigde

ze de donatie, uitgevoerd door Filips, aan de provoost van Cateau-Cambrésis. Filips liet haar dus,

alvorens twee oorkonden uit te vaardigen met haar en haar echtgenoot, een oorkonde uitvaardigen

met betrekking tot de zaken van het graafschap.270 In de intitulatio stelde ze zich als gravin van

Henegouwen voor (“Margareta Hainoie comitissa”), waardoor het lijkt alsof ze gewoon uitging van

haar eigen autoriteit. In het verdere verloop van de oorkonde duidde ze echter aan dat ze deze

rechtshandeling uitvoerde als zus van Filips en als toekomstige erfgename (“utpote sororis et heredis

eiusdem comitis astipulatione munita subsistit”). Dergelijke verantwoording was noodzakelijk

aangezien het betrekking had op zijn graafschap, maar ook omdat de oorkonde naar alle

waarschijnlijkheid tot doel had om haar autoriteit als toekomstige gravin reeds in het graafschap te

benadrukken.

2.4.2. Gravin van Vlaanderen: samen met haar echtgenoot

Pas nadat haar broer was overleden en zij het bestuur van het graafschap op zich nam, werd ze actiever

in de beoorkondening. Samen met haar echtgenoot vaardigde ze in die periode drie oorkonden uit met

betrekking tot het graafschap Vlaanderen. Twee oorkonden ervan waren opgesteld op vraag van een

andere disposant. Hieruit kunnen we vermoeden dat deze personen liever hun oorkonde opgesteld

zagen door zowel de erfopvolgster zelf als haar echtgenoot, om de maximale autoriteitswaarde te

269 DB nrs. 7725, 8573. 270 DB nr 3020

Page 121: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

121

bereiken. In beide gevallen ging het louter om een verklaring dat deze particulieren afstand deden van

hun inkomsten uit of rechten over een bepaald gebied. Hierbij is het opvallend dat Boudewijn als

eerste in de oorkonde werd vernoemd als graaf van Vlaanderen, Henegouwen en marktgraaf van

Namen. Daarna pas werd Margareta vermeld.

In de oorkonde uit 1192, vermoedelijk een van de eerste oorkonden die ze samen hebben opgesteld

na de overname van de macht, werd ze als zijn echtgenote afgebeeld, maar werd ook haar titel van

gravin erbij vermeld (“ego [...] et Margareta comitissa uxor mea »).271 In het geval van de oorkonde uit

1193 werd ze enkel nog maar voorgesteld als zijn echtgenote (“ego Balduinus Flandrie et Hainoie

comes et marchio Namucenensis et Margareta uxor mea »).

Margaretha werd dus, ondanks het feit dat zij de gravin van het graafschap was, pas als tweede

vermeld. Er zou dus kunnen gezegd worden dat, na onderverdeling op basis van de sociale en politieke

status, gender een factor was om onderscheid te creëren tussen personen. Waar haar titel als gravin

van Vlaanderen aanvankelijk nog vermeld werd, was de autoriteit van de graaf een jaar later al

voldoende om enkel nog ondergeschikt naar Margaretha te verwijzen als ‘zijn echtgenote’.

Als er wordt gekeken naar een derde oorkonde die ze samen uitvaardigden, werd er ook in dit geval

een gelijkaardige intitulatio gebruikt (“Balduinus dei gratia Flandrensium et Hainonensium comes

Namucensis marchio et Margareta uxor eius”). Wat echter opvallend is in deze oorkonde, is dat ze erbij

moesten vermelden dat ze rechtmatig handelden. Dit deden ze door aan te geven dat ze de titel van

het graafschap hadden overgeërfd (“ad legittimum heredem Flandrie“).272 Inhoudelijk ging het om een

bevestiging van de wijze van betaling van de belasting "gavena”. Net als hun voorgangers legden ze

deze belasting op aan de kerken van Cambresis, die in ruil hiervoor konden rekenen op de voogdijschap

van het gravenkoppel. Het gaat hier dus om meer ingrijpende beleidszaken (financiële inkomsten) dan

de andere twee oorkonden, waar ze louter als observerende oorkonders optraden voor schenkingen

door derden. Het is dan ook waarschijnlijk dat Boudewijn, die hier de leidende rol op zich neemt, zich

hierdoor meer moest legitimeren aangezien hij louter wegens zijn huwelijk met Margaretha dergelijke

belissingen kan nemen.

2.4.3. Alleen als gravin van Vlaanderen

Als erfopvolgster gaf Margaretha slechts veertien oorkonden in eigen naam uit. Het feit dat het slechts

een korte regeerperiode was, wegens haar vroeg overlijden, speelt hier natuurlijk een rol bij. Toch was

ze in al deze oorkonden zelf de disposant. Als rechtmatige gravin van Vlaanderen moest ze natuurlijk

het bestuur van haar graafschap regelen, vandaar dat ze dan ook de actieve speler was in de

rechtshandelingen.

271 DB nrs. 314, 2254 272 DB nr. 313.

Page 122: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

122

Twaalf ervan waren gericht aan abdijen. Verder zouden ook nog het kapittel Brugge en het hospitaal

Hanneton een oorkonde mogen ontvangen. Met uitzondering van een ordonnantie, hadden ze allen

hetzelfde onderwerp: de schenking van een jaarlijkse rente, af te houden van de grafelijke inkomsten.

Deze oorkonden waren gericht aan elf van de twaalf abdijen273, het hospitaal Hanneton274 en het

kapittel Brugge275. De ordonnantie was gericht aan de abdij van Loos. Ze beval (“mando”) haar

justiciarii om het voorrecht, geschonken door graaf Filips van de Elzas (“karissimo fratre meo

illustrissimo Flandrie comite Philippo”), dat de abdij van Loos vrijstelt van de tonlieu (belasting op

marktwaar) te behouden.276

In alle oorkonden werd er naar haar verwezen als Margaretha, gravin van Vlaanderen, Henegouwen

en marktgravin van Namen (“ego Margareta Flandrie et Hainonie comitissa et marcionissa

Namucensis”). Toch werd ook in alle dertien schenkingen vermeld dat dit gebeurde met toestemming

van haar echtgenoot en hun zoon (“ex consensu Balduini mariti mei et domini comitis Flandrie et

marchionis Namucensis et dilecti filii mei primogeniti Balduini”).

Margaretha bleef wel betrokken bij de oorkondening, wat maakt dat haar autoriteit niet miskend

werd. Daarnaast vaardigde zelf oorkonden uit in eigen naam en moest haar echtgenoot vaak bij

beleidsingrijpende maatregelen, zijn ingrijpen verantwoorden. Toch zien we dat Boudewijn de

voorkeur kreeg om voorop gesteld te worden in de intitulatio en dat Margaretha uiteindelijk niet meer

met naam en toenaam werd vernoemd, maar louter als ‘zijn echtgenote’. Ondanks het feit dat zij de

rechtmatige gravin was, en ze omwille daarvan bij de beleidszaken betrokken bleef, leek er toch meer

vertrouwd te worden op de kwaliteiten van een man om het graafschap te leiden.

273 DB nrs. 316, 317, 318, 319, 320, 321, 323, 324, 325, 326, 2256 274 DB nr. 3507 275 DB nr. 322 276 DB nr. 283

Page 123: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

123

3. Het medezeggenschap van de gravinnen

In de vorige onderdelen werd enkel gekeken naar de rol van de vrouw als (mede-)oorkonder en

(mede)disposant in de oorkonden. We zien de gravin echter nog onder heel wat verschillende

vermeldingen terugkeren in de beoorkondening. Het is de bedoeling om te kijken hoeveel maal ze

vermeld werd in de oorkonden van haar echtgenoot (losstaand van de oorkonden waarin ze optreedt

als medeoorkonder en –disposant), maar ook in de oorkondening van andere belangrijke figuren.

Daarbij zal gekeken worden of ze eerder wegens formele omstandigheden vermeld werd, of dat haar

aanwezigheid in de oorkonde wel degelijk een doel nastreefde. In dit laatste geval zal er de nadruk

gelegd worden op haar mogelijke rol als intercedens, consentientes of getuige/ondergetekende.

Een intercedens werd vaak aangesproken door een bepaalde persoon of instelling om als

tussenpersoon op te treden in een verzoek (petitio) aan een derde partij. Het kon gaan om

verschillende soorten gunsten. In veel gevallen ging het louter om de vraag aan een oorkonder om een

schriftelijk bewijsstuk van hun rechtshandeling te voorzien (er waren maar enkelen die over een eigen

kanselarij of zelfs maar een scribent beschikten). De gunst kon ook een vraag zijn tot het overgaan tot

een rechtshandeling zelf, waarbij men hoopte enkele rechten of schenkingen te verkrijgen. Hoe dan

ook gaf men er de voorkeur aan om een tussenpersoon (intercedens) in te schakelen, die geacht werd

in de gunst van de oorkonder te staan. De keuze van de gravin als intercedens wijst dan ook op het

geloof dat zij een grote invloed had op de potentiële oorkonder/disposant (meestal de graaf).

De tussenpersoon bewees dus wel degelijk een grote dienst aan de vragende partij. Dit maakte het

voor de gravin ook interessant om op te treden als intercedens, want zo kon ze rekenen op een

achterban die haar een wederdienst kon bewijzen indien nodig.

Daarnaast kon het zijn dat de gravin toestemming gaf bij een bepaalde oorkondening (consentientes).

De zaak die men in de oorkonde wou opnemen, kon namelijk de rechten of belangen (meestal met

betrekking tot het doarium) van de gravin in kwestie raken. Er moest dan worden nagegaan of deze

betrokkene in de beoorkonding toestemde of er op z’n minst geen bezwaar tegen had. Indien er tot

een akkoord werd gekomen, ging men over tot de beoorkondening, en werd de consensus ook meestal

nadrukkelijk vermeld.277 Hierbij kan echter niet worden aangegeven of dit louter ging om een

formaliteit of indien men wel degelijk rekening hield met haar inbreng in de zaak.

Ten slotte werden vrouwen vaak opgenomen in de subscriptio, de lijst met de namen van de personen

die aanwezig waren bij de actio, m.a.w. de getuigen. Zoals reeds aangehaald worden er om heel wat

verschillende redenen diverse personen hierin opgenomen. Naast het feit dat ze als (mede-)oorkonder

zelf in deze lijst werden opgenomen, werden vrouwen, naast andere verwanten, in de meeste gevallen

als getuigen vermeld om zo nog extra bewijskracht aan het document te geven.278

277 Th. de Hemptinne, E. Depaermentier en W. Prevenier, Oorkondeleer [syllabus], p. 80. 278 Ibidem, 27-28.

Page 124: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

124

3.1. CLEMENTIA VAN BOURGONDIË

A. Vermeldingen in oorkonden van echtgenoot

Van de vijventwintig oorkonden die Robrecht II in eigen naam had uitgevaardigd en waarbij Clementia

dus niet aanwezig was in de rol van de oorkonder of disposant, werd ze toch nog in vijf ervan vermeld.

Als we gewoon naar de cijfers en data kijken zien we dat er twee ervan in het jaar 1096 werden

uitgevaardigd, net voor haar eerste regentschap, waarbij het voorbereidend karakter ervan kan

vermoed worden. De andere drie werden verspreid over de periode na haar regentschap opgesteld (in

1100, 1110 en 1111). Er is een mogelijkheid dat Robrecht, na het geslaagde regentschap van zijn

echtgenote, meer rekening moest houden met haar inbreng of haar net meer wou betrekken bij de

beoorkondening.

Een inhoudelijke blik bevestigt het vermoeden van een voorbereidend karakter van de oorkonden

opgesteld in het jaar 1096. Één ervan ging over een loutere vermelding van zijn echtgenote. Robrecht

gaf namelijk een deel van het domein van Harelbeke, geschonken door zijn zus Adela, aan de abdij van

Reims terug. Op het einde liet hij weten dat hij dit overmaakte met de steun van zijn echtgenote

Clementia.279 De andere oorkonde doet een meer uitgesproken betrokkenheid van de gravin

vermoeden. Hij gaf namelijk met de toestemming van zijn echtgenote (“assentiente uxore mea

Clementia”) een stuk grond, gesitueerd bij Lesquin, aan het kapittel van Rijsel. Het gebied noch het

kapittel lagen met enige zekerheid binnen haar doarium. Het is dus niet waarschijnlijk dat ze rechten

had over de betrokken gebieden en als consentientes zou optreden. Daarnaast is het zo dat het niet

alleen met haar toestemming, maar ook met de toestemming van zijn twee zonen (“assentiente [...]

cum filiis nostris Balduino et Wilelmo”) was overgemaakt. 280 Het lijkt dus eerder dat ze betrokken

werden bij de beoorkondening om hun al de nodige autoriteit mee te geven voor het komend

regentschap en een mogelijk overlijden van de graaf.

De overige drie oorkonden geven inhoudelijk ook een beter zicht op de betrokkenheid van Clementia.

In één ervan werd ze louter vermeld omdat Robrecht aan de abdij van Ieper, in ruil voor de grafelijke

rechten die hij afstond over de bezittingen van de abdij, vroeg om te bidden voor het zielenheil van

zichzelf, zijn echtgenote Clementia en hun kinderen (“ob salutem anime mee et uxoris mee Clementie

filiorum”). 281 Met andere woorden had ze dus hier geen enkele inbreng in de rechtshandeling of

beoorkondening.

Daarentegen zijn de twee andere oorkonden wel een illustratie van de gewonnen invloed van

Clementia. Ondertussen weten we al dat Clementia bekend stond wegens haar belangstelling voor de

kerkhervorming in Vlaanderen, in het bijzonder de verspreiding en introductie van de regel van Cluny.

Beide oorkonden hebben hier dan ook betrekking op. In de eerste plaats ging het om een bevestiging

door de graaf van een oorkonde die op hetzelfde moment door Clementia werd uitgevaardigd. Hierbij

vertrouwde hij de verantwoordelijkheid over de abdij Sint-Omaars toe aan de orde van Cluny, nadat

279 DB nr. 118 280 DB nr. 115 281 DB nr. 2309

Page 125: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

125

zijn echtgenote al een oorkonde had verstuurd naar de abdij van Cluny dat de Vlaamse abdij van Sint-

Omaars vanaf heden onder hun gezag viel, door de invoering van de regel van Cluny in diezelfde

abdij.282 De andere oorkonde was een bevestiging van de schenking aan de abdij van Cappy, gedaan

door particulier Eudes. Dit gebeurde met de toestemming van Clementia, aangezien de abdij behoorde

tot de orde van Cluny. 283 Haar invloed binnen het milieu van de cluniacenzers werd dus niet miskend,

al was er toch wel een grafelijke bevestiging nodig om het volledig rechtsgeldig te maken.

B. Vermeldingen in oorkonden van de opvolgers

Na het overlijden van Robrecht verdween ze niet op de achtergrond. Integendeel, ze vaardigde

zelfstandig heel wat meer oorkonden uit en ze bleef betrokken worden in de beoorkondening van zijn

opvolgers.

De eerste persoon die als graaf optrad na het overlijden van Robrecht was haar zoon Boudewijn.

Aanvankelijk werd ze vaak betrokken bij het beleid van de nieuwe graaf. In de periode 1111-1116

werd ze namelijk in zes oorkonden (de oorkonden waar ze optrad als oorkonder of disposant buiten

beschouwing gelaten) vermeld. In de eerste plaats ging het om vier oorkonden gericht aan de abdij

van Broekburg, waaronder een bevestiging284 van de donaties die eerder aan de abdij geschonken

waren door o.a. Clementia en Robrecht, en drie schenkingen door hemzelf uitgevoerd.285 Aangezien

de gravin het nonnenklooster van Broekburg had gesticht en steeds goede banden ermee had

onderhouden, was het interessant om haar te betrekken bij deze oorkonden als versteviging van zijn

autoriteit. Dit verklaart ook de twee overige oorkonden, een bepaling met betrekking tot de rechten

van de abdij en een schenking gericht aan de abdij van Atrecht.286 Zoals reeds vermeld onderhield de

gravin een vertrouwensrelatie met de bisschop Lambert van Atrecht en had ze dus ook binnen het

bisdom een zekere autoriteitswaarde opgebouwd.

De relatie met haar zoon verwaterde al snel. Deze relatie zou ze ook doortrekken naar zijn opvolger.

Boudewijn stierf kinderloos en had zijn neef Karel De Goede naar voren geschoven als opvolger.

Clementia poogde, samen met enkele Vlaamse baronnen, te verhinderen dat Karel te titel van graaf

zou ontvangen. Dit mislukte echter, Karel behield zijn titel, maar dat betekende niet dat Clementia op

de achtergrond verdween. De impact van de gravin op het kerkelijk leven bleef groot en Karel zag dit

ook in. Hij zou namelijk drie schenkingen uitvoeren aan de abdij van Broekburg. Deze schenkingen

gebeurden allen op vraag van Clementia: “rogatu domine Clementie comitisse”287. Er kan dus gezegd

worden dat Clementia in deze oorkonden optrad als intercedens. Ook al werd de abdij niet meer door

haarzelf begunstigd, ze verzekerde de abdij nog steeds van schenkingen door de graaf daartoe te

bewegen.

282 DB nr. 130 283 DB nr. 228 284 DB nr. 237 285 DB nrs. 232, 234, 258. 286 DB nrs. 246, 250. 287 DB nrs. 136, 280, 281

Page 126: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

126

Dit geldt ook voor Diederik van de Elzas. Op haar vraag voerde hij een schenking uit aan de abdij van

Faumont: “me rogatu domine Clementie comitisse” en wierp hij zich op tot beschermheer van deze

abdij.288 Ook Faumont was een abdij aan dewelke ze samen met haar echtgenoot en nadien als

weduwe meermaals schenkingen heeft gedaan, aangezien ze de abdij mede gesticht had.

C. Clementia als intercedens

De beoorkondening ontstond vanuit het verlangen van de partijen om een schriftelijk bewijsstuk van

hun rechtshandeling/feit te hebben. De toekomstige oorkonder werd indirect via een intercedens

aangesproken om de akte te verlijden. Dergelijke tussenpersonen konden echter niet enkel hun

invloed uitoefenen door te persoon aan te zetten om over te gaan tot de beoorkondening, maar die

konden ook andere gunsten voor een destinaris pogen te bekomen. Gravin Clementia was zoals

hierboven te zien is, een persoon die in de positie was om andere hooggeplaatsten aan te spreken.

Door haar opgebouwde positie als invloedrijk persoon in de kerkelijke aangelegenheden van het

graafschap kon ze via die rol als tussenpersoon een blijvende invloed uitoefenen op de stand van zaken

binnen dit graafschap.

Zoals hierboven te zien bemiddelde Clementia onder meer tussen haar echtgenoot Robert II en de

kerk, maar ze diende ook als tussenpersoon bij de oorkondening van Karel en Diederik. Daarnaast trad

ze, al dan niet samen met haar echtgenoot, ook op bij schenkingen of gunsten die verleend werden

aan religieuze instellingen, abdijen of bisdommen, door andere partijen.

Zo trad ze samen met haar echtgenoot drie maal op bij de bemiddeling van een donatie door een

bisschop aan een bepaalde kapittel of abdij. De bisschop van Noyon-Doornik Baudry deed zowel een

schenking aan het kapittel van Harelbeke (“intercedentibus uenerandis principibus uidelicet comite

Rotberto et dilectissima conjuge sua Clementia”289), als een aan de abdij van Broekburg (“suggerente

et precante nobilissima Roberti Flandrensium comitis coniuge Clementia”290) op vraag van het grafelijk

koppel. Ook de bisschop van Kammerrijk voerde op vraag van Robrecht en Clementia een schenking

door aan de abdij van Doornik (“rogatu et concensu domni Manasse Remorum metropolitani petitione

quoque Roberti iunioris et egregie Clementia Flandrensium comitis et comitisse”).291

Ook na het overlijden van Robrecht was haar rol als bemiddelaar onder de geestelijkheid niet

uitgespeeld. Bij een schenking door de bisschop Lambert van Noyon-Doornik aan de abdij van

Broekburg had Clementia een aandeel. Het was na haar aanbeveling dat de bisschop een altaar

overmaakte aan de abdij, en in het bijzonder aan de abdis Godehildis: “ad suggestionem Clementie

venerabilis Flandrensium comitisse”292. Opnieuw kon Clementia via haar invloed haar gestichte

klooster ondersteunen via schenkingen door derden.

288 DB nr. 4951 289 DB nr. 4788 290 DB nr. 80 291 DB nr. 1777 292 DB nr. 443

Page 127: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

127

Vóór haar regentschap werd Clementia dus amper betrokken bij het actieve beleid van het graafschap.

Na haar succesvolle overname van het bestuur in die periode hield Robrecht, na zijn terugkeer van de

kruistocht, daarentegen wel degelijk rekening met de invloedsferen die Clementia had opgebouwd.

Ook na zijn overlijden verdween ze niet op de achtergrond. Clementia liet zich niet ongemoeid bij de

oorkondening van de opvolgers van haar echtgenoot. Integendeel ze nam nog een prominente rol in

bij de oorkondening met betrekking tot de kerkelijke instituties. Haar invloed in het kerkelijk milieu

ging niet onopgemerkt voorbij en zowel de graven als de instellingen zelf zagen haar als een ideaal

persoon voor de bemiddeling. Hierdoor behield ze haar invloed en kon ze naar haar voorkeur

schenkingen en beleidsaanpassingen laten doorvoeren.

Page 128: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

128

3.2. SYBILLA VAN ANJOU

Sybilla vaardigde amper eigen oorkonden uit, werd niet zozeer bij de rechtshandelingen als disposant

betrokken en leek dus in het algemeen op de achtergrond te blijven. Als we in de oorkonden zoeken

naar vermeldingen naar Sybilla, die haar niet in de rol van (mede-)oorkonder of disposant plaatsen,

zien we dat ze in maar liefst eenenveertig oorkonden van Diederik (ongeveer één derde van zijn totaal

aantal oorkonden) vermeld werd. Als we echter inhoudelijk kijken, zien we dat ze in het grootste deel

van de oorkonden (32) geen actieve rol speelt. Ofwel werd ze vermeld als er gevraagd werd om te

bidden voor hun zielenheil (“ob salutem anime mee et domine Sibille comitisse coniugis mee

uidelicet”)293, ofwel ging het om getuigenissen in de vorm van haar aanwezigheid bij de

rechtshandeling/oorkondening (“presente coniuge mea Sibilla “) of trad ze op als getuige door de

oorkonde te laten ondertekenen (“signum Sibilla comitisse”).294 In een groot deel van deze oorkonden

werd ze samen met haar oudste zoon, en dus erfgenaam, Boudewijn vermeld. Het ging om louter

formele vermeldingen, vaak als getuigen, waarbij ze geen werkelijke rol hadden, maar zo wel

geïntroduceerd werden tot de betrokken partijen: “subscriptis his testibus Sibilla uxore mea comitissa

Flandrie filio meo Balduino”.295

Vanaf het jaar 1150 speelde ze steeds meer een actieve rol in de beoorkondening. Ze had er reeds

twee regentschappen opzitten, die ze succesvol had doorgemaakt, dus het kon zijn dat de graaf haar

steeds meer naar waarde schatte. Wat echter opvalt is dat ze in de meeste van deze oorkonden, of ze

nu haar toestemming verleende of eerder aanbevelingen deed, vergezeld werd door haar zoon Filips.

Boudewijn stierf in het jaar 1150, waardoor Filips de erfopvolger werd. Diederik moest dus opnieuw

beginnen om zijn zoon de nodige autoriteit mee te geven voordat hij eenmaal aan de macht zou

komen. Filips werd, net als Boudewijn eerder, in een aantal oorkonden als getuige vermeld: “signum

Theoderici comitis et Sibille comitisse et pueri Philippi”.296 Hij werd echter ook al betrokken in de

oorkondening als consentientes: “assensu uxoris mea Sibilla et filii mei Phillippi”.297 Bij een schenking

van Diederik aan de abdijen van Reims en Fives in het jaar 1150, kreeg hij de goedkeuring van Sybilla

en Filips. Vermoedelijk was dit wel eerder een formele vermelding aangezien Filips toen nog maar acht

jaar zou geweest zijn.

In het jaar 1157, het jaar waarin Filips vermoedelijk meerderjarig was, werd Sybilla veel actiever

betrokken bij de beoorkondening. Het feit dat ze een zoon tot de volwassenheid had kunnen brengen

en zo de erfopvolging zo goed als verzekerd had, kan dus Diederik ertoe gebracht hebben om haar

meer te betrekken bij het beleid. Het ging hierbij twee maal om schenkingen waarvoor moeder en

zoon aan Diederik toestemming gaven om ze uit te voeren. De ene begunstigde was de orde van de

293 DB nrs. 2645, 2646, 4998 294 DB nrs. 5230, 2706, 4987, 888, 5207, 4421, 4967, 4974, 4975, 4972, 2276, 4980, 881, 4983, 2277, 4990,

3722, 5202, 5210, 5227, 5232, 884, 465, 3494, 2966, 467, 5226, 5237, 4985 295 DB nr. 4980 296 DB nr. 3494 297 DB nr. 3950

Page 129: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

129

Tempeliers298, de andere was de abdij van Clairmarais, de abdij die mede gesticht werd door Sybilla299.

Daarnaast gaven ze ook tot twee maal toe de toestemming aan Diederik om privileges te geven aan

de stad Sint-Omaars. 300 Dit was echter niet de eerste keer dat Sybilla haar toestemming hiervoor gaf.

In het jaar 1151 zou Diederik reeds nieuwe rechten toekennen aan de burgers van Sint-Omaars, na

toestemming van zijn echtgenote. 301 Vermoedelijk behoorde dit gebied, gelegen in het zuiden van het

graafschap (het gebied dat vaak als bruidsschat of weduwgoed werd gebruikt) toe aan haar doarium.

Ten slotte gaf ze in het jaar 1157, samen met Filips, haar echtgenoot de toestemming om de

gemeenschap van de abdij Heilly onder zijn bescherming te nemen: “assensu Sibille uxoris mee et

filiorum meorum Philippi.302

Sybilla werd ook benaderd door derden om op te treden als intercedens. Een eerste maal zouden

Diederik en zijn zoon Filips in het jaar 1151, op vraag van Sybilla, de geschillen met Milo I, bisschop van

Terwaan bijleggen: “consilio et petitione uxoris mee Sibille”. 303 Aan deze oorkonde ging echter een

reeds onderhouden verstandhouding tussen Sybilla en de bisschop van Terwaan vooraf. Zo traden

Sybilla en haar zoon Boudewijn reeds in 1142 en 1149 op als getuigen in oorkonden van Milo I, waarbij

hij schenkingen door derden bevestigde. 304

Een andere maal trad ze op als tussenpersoon om een opschriftstelling van een rechtshandeling

mogelijk te maken. Zo verklaarde Diederik op verzoek van zijn echtgenote dat Anselme een schenking

deed aan de abdij van Veurne.305

Als koningsdochter werd Sybilla vaak betrokken bij de oorkondening, maar dit was grotendeels in een

meer passieve, ondersteunende rol. Pas na haar tweede regentschap, en in het bijzonder na het

meerderjarig worden van hun zoon, zou ze een actievere rol gaan spelen in de beoorkondening. Ook

zij had blijkbaar een bepaalde invloed binnen het religieuze milieu. Een passend voorbeeld hiervan is

haar optreden in de beoorkondening van Milo I van Terwaan en haar daaropvolgende bemiddeling

tussen hem en haar echtgenoot.

298 DB nr. 5236 299 DB nr. 5238 300 DB nr. 5247 301 DB nrs. 5216, 5248. 302 DB nr. 5243 303 DB nr. 5217 304 DB nrs. 2707, 7188 305 DB nr. 2558

Page 130: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

130

3.3. MATHILDE VAN PORTUGAL

A. Vermeldingen in oorkonden van echtgenoot

Filips heeft een enorm aantal oorkonden uitgevaardigd toen hij in leven was. In de periode voor het

regentschap van Mathilde, betrok hij haar in vijftien oorkonden en dit over een totaal van

honderdvierendertig oorkonden. Op zich is dit maar een klein procent (ongeveer 11%) van het geheel,

toch is het opmerkelijk dat hij haar in dergelijke getale betrok bij de beoorkondening. Ze had zichzelf

in die periode nog niet bewezen, ze had namelijk nog geen langdurig regentschap op zich genomen,

en had daarenboven niet gezorgd voor nageslacht en dus potentiële erfgenamen. Hierbij moet wel

vermeld worden dat Mathilde al vanaf haar meerderjarigheid geregeld optrad als mede-oorkonder en

getuige in de oorkonden van haar vader. Volgens de auteur van Vita Alberti episcopi Leodiensis,

regeerde ze zelfs in de plaats van haar hoogbejaarde vader en zwakkere broer.306 Ze had dus al ervaring

met het uitvaardigen van oorkonden.

Ook zij werd echter voornamelijk betrokken omdat Filips een schenking deed voor hun zielenheil307 of

ze werd betrokken als aanwezige of ondertekenende getuige.308 Als getuige werd ze betrokken bij een

breed aantal onderwerpen gaande van schenkingen tot het graven van een kanaal. Bij haar

ondertekening werd ze echter haast steeds met naam en toenaam genoemd, waarbij haar afkomst als

koningsdochter benadrukt werd: “signum illustris uxoris mee Mathildis regis Portugalis filie”.309 Haar

vermelding bij de beoorkondening gaf dus niet enkel extra autoriteitswaarde mee aan de opschrift

gestelde rechtshandeling, maar ook meer prestigewaarde aan het bewijsstuk.

Vanaf het jaar 1188 trad ze ook drie maal als consentientes op. Ze gaf de toestemming aan haar

echtgenoot om de abdij van Clairvaux een donatie te geven. Dit ging om een jaarlijkse rente verkregen

uit de inkomsten van Mardijk, een stad die deel uitmaakte van het onroerend goed dat Mathilde bij

haar huwelijk had ontvangen.310 Ook het volgende jaar (1189) schonk hij de jaarlijkse rente aan de

abdij van Clairvaux met instemming van Mathilde (“assensu illustris consortis mee Mathildis

regine”).311 Ten slotte bevestigde hij ook, na aansporing van zijn vrouw Mathilde, het akkoord gesloten

tussen de monniken van Sint-Bertijns en hun vazal Eustache Canis.312

B. Vermeldingen in oorkonden van anderen

Zoals reeds vermeld nam haar beoorkondening na de dood van Filips een vlucht. Ze stelde niet enkel

zelf veel oorkonden op, maar werd ook gevraagd, of alleszins naar verwezen, in andere oorkonden.

306 T. de Hemptinne, "Mathilde (alias Theresia) van Portugal”, pp. 504-505. 307 DB nrs. 2250, 2251, 2975, 3506, 7726, 8602 308 DB nrs. 923, 2974, 2977, 6178, 8587, 8594 309 DB nr. 923 310 DB nr. 8595 311 DB nr. 10212 312 DB nr. 8598

Page 131: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

131

Het ging voornamelijk om vermeldingen als getuige bij schenkingen of andere aangelegenheden, zoals

het afstand doen van bepaalde rechten.313 In de meeste gevallen ging het om rechtshandelingen tussen

particulieren en religieuzen, maar ze werd ook vermeld bij de problematiek tussen koning Filips

Augustus van Frankrijk en Boudewijn IX graaf van Vlaanderen.314 Er is een vermelding van haar terug

te vinden in het verdrag van Péronne (1200), aangezien het deels ging over de (voormalige)

doariumgebieden van Mathilde. De oorkonde behandelde de teruggave door de koning van Frankrijk

van enkele gebieden, waaronder Sint-Omaars en Aire, aan de graaf en de afspraak dat bij overlijden

van Mathilde haar weduwgoed zonder verheffingsgelden zou overgaan naar Boudewijn, tenzij ze hem

zou overleven. 315

In de periode 1193-1195 droeg ze ook even de titel hertogin van Bourgondië, wegens haar huwelijk

met Odo III van Bourgondië. Er zijn echter geen oorkonden overgeleverd waarin ze samen met hem

als oorkonder optrad, noch waar er vermeldingen van hun beiden in te vinden zijn.

Dankzij haar status en prestige, maar ook dankzij haar sterke persoonlijkheid, werd Mathilde in een

groot aantal oorkonden, zowel tijdens haar huwelijk met Filips, als na zijn overlijden opgenomen.

Ondanks het feit dat Mathilde geen regentschapsperiode heeft gekend waarin ze een bepaalde

autoriteit kon opbouwen, werd haar inbreng en tussenkomst bij de oorkondening van Filips toch

gewaardeerd en getolereerd. Dit was mede omwille van haar reputatie als koningsdochter, maar

tevens omdat ze zich sterk opstelde in zaken met betrekking tot haar rechten.

313 DB nrs. 293, 1809, 11003, 13513 314 DB nr. 8805 315 DB nr. 400

Page 132: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

132

3.4. MARGARETHA VAN DE ELZAS

Ook Margaretha werd een groot aantal keer in de oorkonden vermeld, in totaal achttien maal in

zevenenzeventig oorkonden. Er kan hier echter een duidelijke opdeling gemaakt worden: ze werd

dertien keer vermeld in de eenenzestig oorkonden van Boudewijn voor haar erfenis, en vijf keer in

zestien oorkonden nadat ze gravin van Vlaanderen was geworden. Wat op het eerste zich dus heel

vreemd leek dat Boudewijn zestien oorkonden had uitgevaardigd, zonder haar te betrekken als

disposant, blijkt dat ze toch in een derde ervan vermeld werd.

In de periode dat er nog geen sprake was dat ze het graafschap Vlaanderen zou erven (voor 1180),

werd ze zes keer bij de oorkondening betrokken. Dit ging zowel om gevallen van aanwezigheid in de

vorm van een getuige316 of eerder een actievere rol als consentientes. Opvallend is dat de oorkonden

waarin ze de toestemming verleende, allen gingen om aangelegenheden met betrekking tot de abdij

van Vicoigne: “assensu uxoris mee *Margarete comitisse“.317 Vermoedelijk maakte de abdij deel uit

van het gebied dat ze als doarium had ontvangen. Het lag namelijk in het graafschap Henegouwen,

nabij de grens met het graafschap Vlaanderen.

Vanaf 1180 werd ze steeds meer betrokken in oorkonden, vermoedelijk door de verhoging van haar

status als erfgename van het graafschap Vlaanderen. 318 Het ging niet zozeer om een actieve rol, maar

eerder om formele vermeldingen: “ego quoque Balduinus comes Hainoensis et Margareta uxor mea

concedimus et approbamus et sigillorum nostrorum auctoritatibus elemosinam confirmamus”. 319 Ook

werd ze regelmatig als getuige vermeld, vanaf 1189 in combinatie met hun zoon Boudewijn, die rond

die periode meerderjarig werd: “sigilli que Margarete uxoris mee adiunctione cum sigillo Balduini filii

nostri confirmari”. 320

Na de overname van het graafschap Vlaanderen, nam Boudewijn een groot deel van het bestuur op

zich. Het was weliswaar zo dat hij niet zelf de erfgenaam was, maar door huwelijk de titel op zich nam.

Dit valt ook af te leiden uit de beoorkondening in die periode. In een derde van de oorkonden, die hij

als graaf van Vlaanderen uitvaardigde, werd er verwezen naar zijn echtgenote en/of zoon om te

bewijzen dat hij met rechte handelde. Zo verwees hij naar hoe hij de titel van graaf van Vlaanderen

rechtmatig opnam (“quod Balduinus comes Hainoensis uxorem habuit Margaretam Philippi comitis

Flandrie et Viromandie sororem ex cuius parte Margarete ipso defuncto Phillipo principatum Flandrie

iure hereditario obtinuit”321) of hoe hij met toestemming van Margaretha en zijn zoon, de erfgenaam,

handelde (“quod consentientibus Margareta illustri comitissa uxore mea et Balduino filio meo”)322 Er

kan dus vermoed worden dat Boudewijn niet zomaar zijn eigen beleid kon voeren in haar graafschap.

Ook hij moest zich verantwoorden voor zijn acties. Wat echter opvalt is dat geen enkel van de

316 DB nrs. 2738, 3444, 3716 317 DB nrs. 3006, 3009, 3013 318 DB nrs. 2870, 3031, 3033, 3039, 3040, 3642, 11919 319 DB nr. 3642 320 DB nr. 3040 321 DB nrs. 2181, 2183, 3048 322 DB nrs. 3398, 7645

Page 133: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

133

destinatarissen, in desbetreffende oorkonden, in het graafschap Vlaanderen lag. Het ging allen over

gebieden binnen het graafschap Henegouwen (Bergen, Valenciennes) en het marktgraafschap Namen

(Moustier-sur-Sambre). Boudewijn vermeldde dus waarschijnlijk voornamelijk de betrokkenheid van

Margaretha en hun zoon om de vereniging van de twee graafschappen, en hierbij de vergroting van

zijn machtssfeer, te benadrukken.

Als gravin van Henegouwen trad Margaretha voornamelijk op in de oorkonden indien het betrekking

had op haar rechten. Het is pas nadat ze werd aangesteld als erfgename van het graafschap Vlaanderen

dat er meer rekening met haar werd gehouden. Zo werd ze voornamelijk meer formeel vermeld,

aangezien ze als toekomstige gravin van Vlaanderen extra autoriteit aan de oorkonde gaf. Zeker vanaf

het moment dat ze de titel van gravin op zich nam, kon niet meer aan haar inbreng ontkomen worden,

want ze was sociaal gezien de gelijke van Boudewijn.

Page 134: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

134

Page 135: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

135

BESLUIT

Gedurende afgelopen decennia hebben heel wat historici geponeerd dat de veranderingen in de XI-XII

eeuw een impact hebben gehad op de mogelijkheden van ‘de vrouw’. De grote meerderheid zag

veranderingen in negatieve lijn waardoor vrouwen werden uitgesloten van de publieke

autoriteit/macht, anderen zagen echter een positieve ontwikkeling waarbij vrouwen vanaf dan pas

echt zelfbewust werden van hun mogelijkheden.

In deze scriptie werd wegens tijdsbeperking enkel gefocust op de XII eeuw, waardoor er geen evolutie

op basis van deze ontwikkelingen kan gezien worden. Wat wel kan ontkracht worden is het

gedachtegoed dat vrouwen van het publieke toneel verdwenen waren.

Een evenement dat blijk geeft van het feit dat vrouwen niet compleet tot de zogenaamde ‘private

sfeer’ werden teruggedrongen is de kruistocht. Het leidde namelijk tot een andere organisatie van de

maatschappij waarbij vrouwen het machtsvacuüm, gevormd door de vooral mannelijke kruisvaarders,

moesten opvullen. De gravinnen namen hierbij niet enkel de zorg voor familie en de administratie van

de eigendommen op zich, maar ze namen ook de politieke verplichtingen van hun echtgenoot over

voor de duur van de kruistochten. Aangezien er in de bronnen tegenstand noch ergernis was ten

opzichte van het feit dat vrouwen het regentschap op zich namen, impliceert dat het niet ongewoon

was dat vrouwen een publieke positie innamen. We zien zelfs dat ze na hun regentschappen meer

betrokken werden bij de beoorkondening, terwijl ze aanvankelijk amper tot geen oorkonden (mede)

uitvaardigden,.

Het was eveneens voor aristocratische vrouwen mogelijk, zoals de casus van Margaretha en het

onderzoek van E. De Paermentier m.b.t. Johanna van Constantinopel aantonen, om het

familiepatrimonium te erven en de feodale taken te vervullen. Margaretha was, net als Johanna, in

staat om eigenmachtig oorkonden in eigen naam uit te vaardigen. We kunnen zelfs zien dat ze meer

betrokken werd bij de beoorkondening van Boudewijn sinds dat ze gravin werd én zelfs reeds vanaf

het moment dat Filips had aangekondigd dat ze de erfopvolgster werd.

Ondanks het feit dat de gravinnen capabel werden geacht om het regentschap op zich te nemen, en

hun autoriteit dus niet werd miskend, mogen we de impact van deze kruistochten niet overdrijven. De

reizen die de graven maakten waren goed voorbereid. Uit het bronnenmateriaal blijkt dat er een

verhoogde oorkondeproductie was van de graven net voor hun vertrek. Daarnaast betrokken ze ook

de gravinnen enkele malen bij de beoorkondening ter voorbereiding van hun regentschap.

De oorkondeactiviteit tijdens de kruistochten was daarenboven miniem. Dit is mede het resultaat van

de goed georganiseerde administratie en de getroffen voorbereidende maatregelen (o.a. het

aanduiden van vertrouwelingen), waardoor de gravinnen amper regelingen moesten treffen. Indien ze

toch oorkonden uitvaardigden ging dit voornamelijk om bevestigingen of rechtshandelingen in

opdracht van hun echtgenoot.

Page 136: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

136

De verhoogde oorkondeproductie na de regentschappen mag ook niet gezien worden als resultaat van

een plots gegroeid zelfbewustzijn bij de gravinnen. De meeste oorkonden die uitgevaardigd werden,

zowel in eigen naam als voornamelijk in mede-oorkonderschap met hun echtgenoot, betroffen slechts

kwesties die betrekking hadden op hun rechten (m.b.t. hun doarium of de abdijen die ze mede gesticht

hadden).

De kruistocht moet dus niet gezien worden als een evenement dat tot een veranderende situatie

leidde, maar eerder als een gebeurtenis waardoor we ons een beeld kunnen vormen van de

mogelijkheden die ze de gravinnen reeds bezaten.

Wat wel voor een duidelijke transformatie in de oorkondeactiviteit van de gravinnen heeft gezorgd is

hun weduwschap. Na het overlijden van hun echtgenoot zouden Clementia van Bourgondië en

Mathilde van Portugal een veel groter aantal oorkonden uitvaardigen. Ze waren actieve figuren in de

beoorkondeing en traden dus zowel op als oorkonder en als disposant van de akten die ze in eigen

naam lieten opstellen.

Ook het ouderschap heeft een impact gehad op de beoorkondening. Het hebben van een volwassen

zoon en dus erfgenaam leidde ertoe dat vrouwen meer betrokken werden bij de beoorkondening van

hun echtgenoot (Clementia, Sybilla), maar het ontbreken ervan kon net betekenen dat ze op de

achtergrond bleven (Mathilde). Het was een factor die tot meer vertrouwen leidde in de kwaliteiten

van de persoon, en zelfs een invloed kon spelen op de verdere opportuniteiten (Margaretha en haar

zoon werden reeds vroeg aangeduid tot erfopvolgers).

De activiteiten binnen hun beoorkondening beperkten zich weliswaar voornamelijk tot donaties aan

religieuze instellingen, en hierbij vooral aan abdijen binnen hun doarium. Mathilde vormt echter wel

een uitzondering, waarbij het voorbeeld van de keure aan de stad Gent het opmerkelijkst is. In

tegenstelling tot de andere gravinnen trad ze veel vaker actief op in allerhande beleidskwesties, wat

een indicatie is van haar machtsmogelijkheden.

Het stichten, beschermen en ondersteunen van religieuze instellingen werd hierbij aanzien als een

geaccepteerde activiteit voor adellijke vrouwen. We moeten dit echter niet zien als een exclusief

‘vrouwelijke’ activiteit. Integendeel, het beknopte overzicht van de beoorkondening van de

echtgenoten laat blijken dat ook zij zich grotendeels hiermee bezig hielden. Dit paste namelijk binnen

de tijdsgeest van de heilige oorlogen en het belang van het zielenheil. Religieuze patronage was dus

enerzijds een louter vrome aangelegenheid. Anderzijds bood het ook mogelijkheden voor deze

vrouwen om netwerken uit te bouwen (al reeds tijdens hun huwelijk), maar ze konden zich zo ook

opwerken in de grafelijke politiek. De doaria waren dus geen belemmering voor hun publieke

macht, zoals Suzanne Wemple en Jo Ann McNamara beweerden, maar het vormde net een

invloedszone voor deze dames. Zowel Clementia, Mathilde als Sybilla hielden zich in grote mate bezig

met het optreden als mediators in religieuze aangelegenheden. Voornamelijk Clementia kon, dankzij

haar opgebouwde positie als invloedrijk persoon in de kerkelijke aangelegenheden, via die rol als

tussenpersoon een blijvende invloed uitoefenen op de het beleid van de opvolgers.

Page 137: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

137

De gravinnen maakten dus zeker gebruik van de mogelijkheden die ze hadden, maar dit betekende

niet dat ze niet meer belemmerd werden in hun eigenmachtig optreden.

In de beoorkondening samen met hun echtgenoot werden ze steeds in een ondergeschikte positie

als uxor mea geplaatst, ook al hadden ze reeds een bepaalde autoriteit opgebouwd. Enkel indien

de graaf extra prestige en autoriteit aan de oorkonde wou toevoegen werd haar verdere titulatuur

benadrukt. Ook tijdens hun regentschappen en vooral vanaf het weduwschap was het niet

voldoende om hun beleidsingrijpen te legitimeren door te verwijzen naar hun titel als comitissa van

Vlaanderen. Ze moesten zich steeds verantwoorden voor meer beleidsingrijpende ingrepen in

gebieden die niet behoorden tot hun doarium, of ingrepen die een invloed hadden op het financieel

beleid van het graafschap (bv. m.b.t. belastingen), door hun relatie met de heersende graaf (haar

toenmalige echtgenoot of opvolgers) aan te geven. Ook hun optreden als begunstigers moesten ze

steeds legitimeren door het toe te schrijven aan Gods gratie (enkel Mathilde had voldoende aan haar

titulatuur als regina).

Zelfs bij Margaretha die toch zelf de rechtmatige gravin was, kreeg Boudewijn de voorkeur om voorop

gesteld te worden in de intitulatio. Waar ze aanvankelijk voornamelijk meer formeel nog in de

oorkonde vermeld werd, aangezien ze als toekomstige gravin van Vlaanderen extra autoriteit aan de

oorkonde gaf, werd Margaretha uiteindelijk niet meer met naam en toenaam vernoemd, maar louter

als ‘zijn echtgenote’. Daarentegen werd er in de oorkonden die zij in eigen naam liet opstellen steeds

steevast verwezen naar de instemming van haar zoon en echtgenoot. Er leek dus toch meer vertrouwd

te worden op de kwaliteiten van een man om het graafschap te besturen.

De gravinnen stelden zich dus op als actieve actoren, die binnen hun beperkte manoeuvreerruimte

toch hun mogelijkheden om autoriteit/macht op zich te nemen opzochten. Ze werden echter steeds

in een ondergeschikte positie werden geduwd binnen hun respectievelijke sociale groep gedomineerd

door mannen. De ontwikkelingen in de XII eeuw, noch een ingrijpende gebeurtenis als de kruistocht

hadden een fundamentele invloed op de status van vrouwen.

Dat de meeste onderzoeken tot dergelijke conclusies van verandering komen is net een resultaat van

de gevolgde onderzoeksmethode en de keuze van het bronnenmateriaal. Literaire bronnen geven een

sterk gekleurde kijk van de genderverwachtingspatronen in de middeleeuwse samenleving, wat vaak

leidt tot een beeld van een misogyne maatschappij. Louter inhoudelijk en kwantitatief onderzoek van

diplomatieke bronnen poneert dan weer dat de kruistochten opportuniteiten voor de gravinnen (meer

betrokkenheid bij de beoorkondening,...) boden.

Waar er weliswaar veranderingen optreden in de ervaring van vrouwen (ze werden bv. als regentes

aangeduid of kregen een doarium tot hun beschikking), ze bleven in een ondergeschikte positie

tegenover hun echtgenoot. Discoursanalyse maakt het hierbij mogelijk om de onderliggende

gegenderde taal te decoderen, waardoor de nuances tussen autoriteit en macht duidelijk blijken.

Die discoursanalyse toont aan dat het niet de speciale omstandigheden of traditionele breuklijnen zijn

die een grote invloed hebben gehad op de beperkingen en opportuniteiten van de gravinnen, maar

wel hun eigen veranderende levensfases (moederschap, leeftijd, weduwe).

Page 138: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

138

Door de complexiteit van de verschillende gendersystemen in de middeleeuwse samenleving en de rol

van de persoonlijkheid van de gravin in kwestie lijkt het dus onmogelijk om tot algemene conclusies te

komen en zouden we ons moeten blijven beperken tot geïsoleerd casusonderzoek. Het intersectioneel

denken brengt hier echter soelaas. Door het afbakenen van enkele duidelijk gedefinieerde

analysecategorieën is het wel mogelijk om enkele rode draden tussen de levens van verschillende

vrouwen te zien.

Zo kunnen we Mathilde en Clementia tot eenzelfde subgroep binnen de grafelijke vrouwen

categoriseren wegens hun analoge levensverloop. De mogelijkheden van het weduwschap geven een

gelijkaardige oorkondingspatroon weer, waarbij ze de opporuniteit hadden om eigenmachtig op te

treden.

Sybilla daarentegen kan gecategoriseerd worden tot de vrouwen die dankzij hun moederschap en

reeds ervaren leeftijd betrokkenheid mochten genieten, maar nooit tot volledige ontplooiing zijn

kunnen komen wegens het gebrek aan een weduwschap.

Het levensverloop en beoorkondingsactiviteten van Margaretha tonen dan weer gelijkenissen met die

van Johanna van Constanntiopel. Als erfopvolgers kenden ze namelijk een afwijkend patroon van de

consors.

Genderonderzoek is dus niet exclusief op zoek gaan naar de verbeterde of verslechterde situatie van

vrouwen op basis van hun vrouw-zijn. We moeten oppassen om het eigen contemporaine

gedachtengoed van de ‘sterke onafhankelijke vrouw’ niet te veel te projecteren op het verleden. Er

moet ruimte worden gelaten voor nuance en rekening worden gehouden met continuïteiten over

langere termijn. Verandering betekent niet steeds een transformatie en dergelijke conclusies kunnen

gevormd worden door rekening te houden met het discours en verschillende analysecategorieën.

Page 139: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

139

BRONNEN (edities)

Voorlopige database Diplomata Belgica, gebaseerd op: TOMBEUR (P.), DEMONTY (Ph.), PREVENIER

(W.) en LAVIOLETTE (M.P.) (eds.). Thesaurus Diplomaticus. Turnhout, Brepolis, 1997, cd.

Giselbert van Bergen. “Chronicon Hanoniense.” In: ARNDT (W.). Scriptores rerum Germanicarum in

usum scholarum. Ex monumentis germaniae 29, Hannover, Hahn, 1869, 312p.

Walter Van Terwaan. “Vita Karoli Comitis Flandriae.” In: KÖPKE (B.) (ed.). Monumenta Germaniae

Historica. Scriptores XII. Hannover, Hahn, 1856, 542 p.

LITERATUURWERKEN

ADAIR (P.). “Countess Clemence : her power and its foundation”, in : VANN (T. M.) (ed.). Queens,

regents and potentates. Dallas, 1993, pp. 63-72.

ARBLASTER (P.). A History of the Low Countries, Basingstoke, Palgrave Macmillan, 2006, 284 p.

BEATTIE (C.). "Gender and Femininity in Medieval England." In: PARTNER (N.) (ed.). Writing Medieval

History. New York, Oxford University Press, 2005, pp. 153-170.

BENNETT (J.). History Matters: Patriarchy and the Challenge of Feminism. Philadelphia, University of

Pennsylvania Press, 2007, 224p.

BENNETT (J.). “Medieval Women in Modern Perspective”. In: Series Women's and

Gender History in Global Perspective, Washington (American Historical Association), 2000, pp. 139-

172.

BITEL (L.M.). Women in Early Medieval Europe, 400-1100. Cambridge, Cambridge University Press,

2002, 326 p.

BOEREN (P.C.) en NOLET (W.). Kerkelijke instellingen in de Middeleeuwen. Amsterdam, Urbi et orbi,

1951, 510 p

BOONE (M.) Historici en hun métier: Een inleiding tot de historische kritiek. Gent, Academia Press,

2007, 363p.

BROER (C.J.C.). "Echtgenote, Deelgenote, Lotgenote. Over Oorkonden Als Bron Voor De

Vrouwengeschiedenis," In: MOSTERT (M.) e.a. (eds.). Vrouw, Familie En Macht. M. Mostert,

Page 140: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

140

Bronnen over Vrouwen in De Middeleeuwen. Amsterdamse Historische Reeks. Hilversum, Verloren,

1990, pp. 147-165.

BRUNDAGE (J.A.). “The Crusader’s Wife: A Canonistic Quandary.” In: Studia Gratiana, 14 (1967), 4,

pp. 425-442.

CÁRCEL ORTÍ (M.M.) (ed.). Vocabulaire international de la diplomatique. Valencia, Universiteit

Valencia, 1997.

DECLERCQ (G.). “Originals and cartularies : the organisation of the archival memory ninth-

eleventhcentury”. In: HEIDECKER (K.) (ed.). Charters and the Use of the Written Word in Medieval

Society. Turnhout, 2000, pp. 147-170.

DE HEMPTINNE (Th.). "Clementia Van Bourgondië," in: Nationaal Biografisch Woordenboek (Brussel:

Paleis der Academieën, 1964-), pp. 148-150.

DE HEMPTINNE (Th.) en VANDERMAESEN (M.). “De ambtenaren van de centrale administratie van

het graafschap Vlaanderen van de 12e tot de 14e eeuw”. In: Tijdschrift voor geschiedenis, 93 (1980),

pp. 177-209.

DE HEMPTINNE (Th.). “De Gravinnen van Vlaanderen in de 12de eeuw”. In: Spiegel Historiael:

Maandblad voor Geschiedenis en Archeologie, 15(1980), pp. 450-455.

DE HEMPTINNE (Th.). De landsheren van de zuidelijke gewesten: de gravinnen en graven van

Vlaanderen/Henegouwen, Namen en Luxemburg, de hertog van Brabant, de prinsbisschop van Luik.

In: DE BOER (D.E.H.), CORDFUNKE (E.H.P.) en SARFATII (H.), eds. Wi Florens.... De Hollandse graaf

Floris V in de samenleving van de dertiende eeuw. Utrecht, Matrijs, 1996, pp.68-78.

DE HEMPTINNE (Th.). De oorkonden van de graven van Vlaanderen Diederik en Filips van de Elzas:

een peiling naar de oorkondingsaktiviteit van de grafelijke kanselarij in de periode 1128-1191, op

grond van een diplomatisch en paleografisch onderzoek, Gent, niet-gepubliceerde doctoraat

[promotor: W. Prevenier], 1978, 358 p.

DE HEMPTINNE (Th.). “Diederik van de Elzas”. In: Nationaal Biografisch Woordenboek, Brussel, Paleis

der Academieën, 1964-, pp. 224-242.

DE HEMPTINNE (Th.). “Filips van de Elzas” In: Nationaal Biografisch Woordenboek. Brussel, Paleis der

Academieën, 1964-, pp. 290-329.

Page 141: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

141

DE HEMPTINNE (Th.), PREVENIER (W.) en VANDERMAESEN (M.). “La Chancellerie des Comtes de

Flandre (12e-14e siècle)“. In: Landesherrliche Kanzleien im Spätmittelalter. Referate zum VI.

Internationalen Kongreß für Diplomatik, Mûnchen, 1983-1984, pp. 433-454.

DE HEMPTINNE (Th.). “Les Épouses Des Croisés Et Pèlerins Flamands Aux Xle Et Xlle Siècles:

L’exemple Des Comtesses De Flandre Clémence Et Sibylle. “ In: BALARD (M.), ed. Autour De La

Première Croisade. Actes Du Colloque De La Society for the Study of the Crusades and the Latin East,

Parijs, Publications De La Sorbonne, 1996, pp. 83–95.

DE HEMPTINNE (Th.). "Mathilde (alias Theresia) van Portugal" In: Nationaal Biografisch

Woordenboek, Brussel, Paleis der Academieën, 1964-, pp. 504-514..

DE HEMPTINNE (Th.), DE PAERMENTIER (E.) en PREVENIER (W.) Oorkondeleer [syllabus]. Gent,

Universiteit Gent, 2013, 131p.

DE HEMPTINNE (Th.)." Vlaanderen en Henegouwen onder de erfgenamen van de Boudewijns 1070-

1244". In: Algemene Geschiedenis Der Nederlanden II. BLOK (D.P.), PREVENIER (W.) en ROORDA (D.J.)

(eds.), Haarlem, Fibula - Van Dishoeck, 1981, pp.371-398.

DHONDT (J.). “Sept femmes et un trio de rois” In: Contributions à l’histoire économique et sociale. 3

(1964-1965), pp. 35-70.

DE PAERMENTIER (E.). “Tanquam domina superior. Gendering the Charters of Joan of

Constantinople, Countess of Flanders and Hainaut (1212-1244)”. In: BOONE (M.), DAMEN (M.J.M.),

VAN BIJSTERVELD (A.-J.) e.a., eds. Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 14, Hilversum,

Verloren, 2011, pp. 96-112.

DUBY (G.). La société aux XIe et XIIe siècles dans la région mâconnaise. Parijs, Colin, 1953, 688 p.

DUBY (G.), The Chivalrous Society, Berkeley, University of California Press, 1977, 246 p. (ed. C.

Postan)

DUBY (G.). “Women and Power” in: BISSON (T.N.)(ed.). Cultures of power: lordship, status and

process in 12th century Europe. Philadephia, University of Pennsylvania press, 1995, pp. 69-85.

EVERGATES (Th.) (ed.). Aristocratic Women in Medieval France. Philadelphia, University of

Pennsylvania Press, 2011, 272 p.

FACINGER (M.). “A study of medieval queenship: Capetian France, 987-1237”. In: Studies in Medieval

and Renaissance History, 5 (1968), pp. 3-48.

Page 142: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

142

GEARY (P.). Phantoms of Remembrance. Memory and Oblivion at the End of the First Millennium.

Princeton, Princeton University Press, 1993, 266 p.

GERISH (D.). “Gender Theory” In: NICHOLSON (H.J.), ed. Palgrave Advances in the Crusades.

Basingstoke, Palgrave Macmillan, 2005, pp. 130-147.

GODDING (P.). Le droit privé dans les Pays-Bas méridionaux du 12e au 18e siècle. Brussel, Académie

royale de Belgique, 1987, 598p.

HODGSEN (N.) Nobility, women and historical narratives of the crusades and the Latin East. In: Al-

Masaq: Islam and the Medieval Mediterranean. 17, (2005), 1, pp. 61-85

JORDEN (E.L.). Women, Power and Religious Patronage in the Middle Ages. New York, Palgrave

Macmillan, 2006, 193 p.

KOSTICK (C.). The Social Structure of the First Crusade. Leiden, Koninklijke Brill NV, 2008, 324p.

LAMBERT (V.). “Methodologische beschouwingen bij het onderzoek naar de concepten ‘natie’,

‘nationalisme’ en ‘nationale identiteit’ in de middeleeuwen”. In: VAN BAVEL (B.J.P.)., VAN

BIJSTERVELD (A.J.A.), JANSE (A.), e.a. (eds.). Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis IV, Hilversum.

Verloren, 2001, pp. 44-66.

LOPRETE (K.).“Historical Ironies and Capetian Women.” In: NOLAN (K.). Capetian women.

Basingstoke, Palgrave Macmillan, 2003, pp. 271-286.

LOPRETE (K.A.). “Women, Gender and Lordship in France, c. 1050-1250”, in: History Compass, 5

(2007), 6, pp. 1921-1935.

LUYKX (T.). De graven van Vlaanderen en de kruistochten. Hasselt, Heideland, 1967, 248 p.

MARTINDALE (J.). “The French Aristocracy in the Early Middle Ages: a Reappraisal.” In: Past and

Present, 75 (1977), pp. 5-45.

MCCALL (L.). “The complexity of intersectionality”. In: Signs, 30 (2005), 3, pp. 1771-1800.

MCNAMARA (J.A.) en WEMPLE (S.). “Power of Women through the Family in Medieval Europe.” In:

ERLER (M.) en KOWALESKI (M.). Women and power in the Middle Ages. Athene, University of Georgia

Press, 1988, pp. 126-138.

Page 143: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

143

MILIS (L.). “De kerk tussen de Gregoriaanse hervorming en Avignon”. In: Algemene Geschiedenis Der

Nederlanden II. BLOK (D.P.), PREVENIER (W.) en ROORDA (D.J.) (eds.), Haarlem, Fibula - Van Dishoeck,

1981, pp.166-211.

NICHOLAS (D.). “Of Poverty and Primacy: Demand, Liquidity, and the Flemish Economic Miracle,

1050-1200”. In: The American Historical Review, 96 (1991), 1, pp. 32-47.

NICHOLAS (K.S.). "Countesses as Rulers in Flanders." In: EVERGATES (T.). Aristocratic Women in

Medieval France, Philadelphia, University of Philadelphia Press, 1999, pp. 111-137.

NICHOLSON (H.). The Crusades. Westport, Greenwood Press, 2004, 248 p.

PARISSE (M.). ”Les nonnen au moyen âge ». In : Revue de l'histoire des religions, 202 (1985), 202,

870p.

RICH (A.). Of Woman Born: Motherhood as Experience and Institution. New York, W. W. Norton &

Company, 1967, 322p.

RILEY-SMITH (J.). “Family Traditions and Participation in the Second Crusade.” In: GERVERS (M.), ed.

The Second Crusade and the Cistercians. New York, Palgrave Macmillan, 1992, 288p.

ROSE (S. O.). What is Gender History?. Cambridge, Polity Press, 2010, 157p.

SCOTT (J.W.). “Gender: A Useful Category of Historical Analysis”. In: The American Historical Review,

91 (1986), 5, pp. 1053-1075.

TOCK (B-M.). "Introduction". In: GASSE-GRANDJEAN (M-J.) en TOCK (B-M.) (eds.). Les Actes Comme

Expression Du Pouvoir Au Haut Moyen Âge. Actes De La Table Ronde De Nancy 26-27 Novembre

1999. Turnhout, Brepols, 2003, pp. 7-33.

VAN CAENEGEM (R.C.). “Democratie en Rechtsstaat in het Twaalfde-Eeuwse Graafschap

Vlaanderen”. In: Tijdschrift voor rechtsgeschiedenis, 61 (1993), pp. 205-215.

VAN CAENEGEM (R.C.). “Law and Power in Twelfth-Century Flanders”. In: BISSON (T.N.) (ed.).

Cultures of Power: Lordship, Status, and Process in Twelfth- Century Europe. Philadelphia, University

of Pennsylvania Press, 1995, pp. 149-171.

VANDERKINDERE (L.). La formation territoriale des principautés belges au moyen age. Brussel,

Lamertin, 1902, 2 v.

Page 144: Ego dei gratia Flandria comitissa : op zoek naar de machtsmogelijkheden van …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/162/438/RUG01-002162438... · 2014-12-17 · Ego dei gratia Flandria

144

VOET (L.). “Het Platteland, Maatschappelijk en Economisch”. In: VAN HOUTTE (J. A.), NIERMEYER (J.

F.), PRESSER (J.), e.a. (eds.). Algemene Geschiedenis der Nederlanden II. De Haan, Zeist, 1950, pp.

450-486.

WALBY (S.). Theorizing Patriarchy. Oxford, Blackwell, 1990, 229 p.

WERVEKE (H.V.). “De Opbloei, van Handel en Nijverheid”. In: VAN HOUTTE (J. A.), NIERMEYER (J. F.),

PRESSER (J.), e.a. (eds.). Algemene Geschiedenis der Nederlanden II. De Haan, Zeist, 1950, pp. 417-

449.

WEBSITES

DE REU (M.). “Sources from the Medieval Low Countries”. In:

<http://www.ugent.be/pirenne/en/projects>, geraadpleegd op 03.18.2014.

KONINKLIJKE COMMISSIE VOOR GESCHIEDENIS. “Thesaurus diplomaticus” In:

<http://www.kcgeschiedenis.be/nl/publications/thesaurus_nl.html>, geraadpleegd op 03.08.2014.