Eetstoornissen bij LVG cliënten

77
Eetstoornissen bij LVG+ cliënten ‘Onderzoek naar de behandeling en het ontwikkelen van voorlichtingsmateriaal’ Maryl Meeuwissen Voeding en Diëtetiek Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Juni 2008, Nijmegen

Transcript of Eetstoornissen bij LVG cliënten

Page 1: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Eetstoornissen bij LVG+ cliënten

‘Onderzoek naar de behandeling en het ontwikkelen van voorlichtingsmateriaal’

Maryl Meeuwissen

Voeding en Diëtetiek

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen

Juni 2008, Nijmegen

Page 2: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Eetstoornissen bij LVG+ cliënten

‘Onderzoek naar de behandeling en het ontwikkelen van voorlichtingsmateriaal’

Afstudeeropdracht in het kader van de opleiding Voeding en Diëtetiek aan de Hogeschool van

Arnhem en Nijmegen in opdracht van Stichting Dichterbij.

Afstudeerbegeleidsters:

Mw. N. van Well- van Haare

Mw. M. Strijbos

Maryl Meeuwissen

Voeding en Diëtetiek

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen

Juni 2008, Nijmegen

Page 3: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Voorwoord

Deze scriptie heb ik geschreven in het kader van mijn afstudeeropdracht als afronding van de

opleiding Voeding en Diëtetiek aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.

Ik heb mijn stage bij Stichting Dichterbij eerder dit studiejaar als heel erg leerzaam ervaren en

ik vond het erg leuk om kennis te maken en te werken met mensen met een verstandelijke

beperking. Met mijn stagebegeleidster Nolanda van Well had ik het erg goed getroffen. En

niet te vergeten Lies van Haren, waarvan ik ook veel geleerd heb over het beroep van diëtiste.

Op het moment toen tijdens mijn stage voorzichtig overwogen werd dat er mogelijk

eetstoornissen als binge-eating disorder bij een bepaalde groep cliënten voorkwamen, vond ik

dit erg leuk omdat ik veel interesse in eetstoornissen heb. Toen bleek dat er onbekendheid was

naar deze nieuwe problematiek en er langzamerhand een afstudeeropdracht ontstond waarin ik

onderzoek zou gaan doen naar de multidisciplinaire behandeling van eetstoornissen binnen

Stichting Dichterbij en een voorlichtingsproduct over gezonde voeding zou gaan ontwerpen,

vond ik dit natuurlijk een grote uitdaging! Mijn afstudeeropdracht bestond in het begin van de

afstudeerperiode uit het doen van literatuuronderzoek, onderzoek naar de mogelijke

multidisciplinaire behandeling van eetstoornissen binnen Stichting Dichterbij en het

ontwerpen van een voorlichtingsproduct. Het accent van de opdracht is met het vorderen van

de afstudeerperiode verschoven naar het onderzoek van de multidisciplinaire behandeling en

het ontwikkelen van het voorlichtingsproduct. Dit omdat er ondertussen voldoende literatuur

ter beschikking was. Ik heb afgelopen periode veel bijgeleerd over cliënten met een

verstandelijke beperking, eetstoornissen, voeding, maar ook over mijzelf. Met het afronden

van deze afstudeeropdracht sluit ik ook mijn opleiding af. Tijd voor een nieuwe uitdaging!

Ik wil in dit voorwoord natuurlijk ook graag een aantal mensen bedanken, die mij tijdens mijn

stage- en afstudeerperiode begeleidt hebben of op de een of andere manier een bijdrage

geleverd hebben aan mijn scriptie en voorlichtingsproduct:

Nolanda van Well - van Haare, voor de goede intensieve begeleiding tijdens mijn stage,

het schrijven van mijn scriptie en het ontwikkelen van het voorlichtingsproduct.

Marga Strijbos, voor de goede begeleiding tijdens het schrijven van mijn scriptie en het

ontwikkelen van het voorlichtingsproduct.

Lies van Haren, voor de goede begeleiding tijdens mijn stage.

Alle expertisemedewerkers van Stichting Dichterbij, die mij erg geholpen hebben door

tijd vrij te maken voor een interview of voor andere vragen.

Alle diëtisten werkzaam bij een andere organisatie voor mensen met een verstandelijke

beperking, voor het invullen en terugsturen van de vragenlijst.

Webmaster Joost Callaars, voor de tijd die hij voor mij vrijgemaakt heeft om samen een

opzetje te maken voor de PowerPoint die uitbeeldt hoe het digitale voorlichtingsproduct

zou moeten werken.

Verder wil ik ook mijn moeder, broer, vriend en verder alle andere mensen die mij

gesteund hebben of op de een of andere manier een bijdrage aan mijn scriptie en

voorlichtingsproduct geleverd hebben bedanken.

Millingen aan de Rijn, juni 2008

Maryl Meeuwissen

Page 4: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Inhoudsopgave

Samenvatting .............................................................................................................................. 6

Verklarende woordenlijst ........................................................................................................... 7

Inleiding ..................................................................................................................................... 8

1 Probleemanalyse ...................................................................................................................... 9

1.1 De opdracht ...................................................................................................................... 9

1.1.1 Aanleiding ................................................................................................................. 9

1.1.2 Beschrijving huidige situatie ..................................................................................... 9

1.1.3 De afstudeeropdracht ............................................................................................... 10

1.2 Theoretische onderbouwing ........................................................................................... 11

1.3 Analyse van het probleem .............................................................................................. 12

1.3.1 Epidemiologie ......................................................................................................... 12

1.3.2 Gezondheidskundige gevolgen ............................................................................... 13

1.3.3 Andere gevolgen ..................................................................................................... 14

1.4 Doelgroepanalyse ........................................................................................................... 14

1.5 Probleemstelling ............................................................................................................. 15

2 Multidisciplinaire behandeling .............................................................................................. 16

2.1 Hoe is het nu? ................................................................................................................. 16

2.2 Behandelingen van eetstoornissen in andere situaties .................................................... 16

2.2.1 Behandelingen in de ‘normale’ situatie ................................................................... 16

2.2.2 Behandeling organisaties voor mensen met een verstandelijke beperking ............. 16

2.3.2 Rol diëtist in behandelteam eetstoornissen ‘normale situatie ................................. 19

3 GVO model: Ontwikkeling van voorlichtingsmateriaal ....................................................... 20

3.1 Inleiding ......................................................................................................................... 20

3.2 Analyse van het probleem .............................................................................................. 21

3.3 Analyse van het gedrag .................................................................................................. 22

3.4 Analyse van de determinanten ....................................................................................... 23

3.4.1 Gedragsdeterminanten ............................................................................................. 23

3.4.2 Demografische factoren .......................................................................................... 26

3.5 Interventie ....................................................................................................................... 27

3.5.1 Beïnvloeding van het probleem ............................................................................... 27

3.5.2 Doelgroep en doelstellingen .................................................................................... 30

3.5.3 Inhoudelijke aandachtspunten ................................................................................. 32

3.5.4 Organisatorische aandachtspunten .......................................................................... 35

3.6 Voorlichtingsproduct ...................................................................................................... 38

3.6.1 Beschrijving voorlichtingsproduct .......................................................................... 38

3.6.2 Pretest ...................................................................................................................... 42

3.6.3 Implementatie .......................................................................................................... 42

3.7 Evaluatie ......................................................................................................................... 43

3.7.1 Effectevaluatie ......................................................................................................... 43

3.7.2 Procesevaluatie ........................................................................................................ 44

Page 5: Eetstoornissen bij LVG cliënten

4 Verantwoording en procesbeschrijving producten ................................................................ 45

4.1 Verantwoording hoofdstuk 1: Probleemanalyse ............................................................ 45

4.1.1 Opzet hoofdstuk ...................................................................................................... 45

4.1.2 De opdracht ............................................................................................................. 45

4.1.3 Theoretische onderbouwing .................................................................................... 45

4.1.4 Analyse van het probleem en doelgroepanalyse ..................................................... 45

4.2 Verantwoording hoofdstuk 2: Multidisciplinaire behandeling ...................................... 46

4.2.1 Opzet hoofdstuk ...................................................................................................... 46

4.2.2 Vragenlijst organisaties voor mensen met een verstandelijke beperking ............... 46

4.3 Verantwoording hoofdstuk 3: GVO model Ontwikkeling van voorlichtingsmateriaal . 47

4.3.1 Opzet hoofdstuk ...................................................................................................... 47

4.3.2 Keuze voor gebruikte theoretische modellen .......................................................... 47

4.3.3 Keuze voor (digitaal) voorlichtingsproduct ............................................................ 47

4.3.4 Keuze inhoud interventie......................................................................................... 48

4.3.5 Keuze inhoud voorlichtingsproduct en evaluatie .................................................... 48

Conclusie .................................................................................................................................. 49

Literatuurlijst ............................................................................................................................ 51

Bijlagen .................................................................................................................................... 54

I Theoretische onderbouwing: Eetstoornissen ..................................................................... 55

II Theoretische onderbouwing: Verstandelijke beperking ................................................... 64

III Behandelingen in de ‘normale’ situatie ........................................................................... 66

IV Begeleidende brief organisaties voor mensen met een verstandelijke beperking ........... 69

V Vragenlijst organisaties voor mensen met een verstandelijke beperking ......................... 70

VI Uitgewerkte vragenlijst organisaties voor mensen met een verstandelijke beperking ... 73

Page 6: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Samenvatting

Stichting Dichterbij is een stichting voor mensen met een verstandelijke beperking. Mogelijk

komen er binnen de stichting bij de LVG+ populatie eetstoornissen voor; de eetstoornis

binge-eating disorder is voornamelijk vertegenwoordigd en was nieuw voor de medewerkers.

Deze scriptie beschrijft het onderzoek naar de mogelijke multidisciplinaire behandeling van

eetstoornissen binnen Stichting Dichterbij. Het ontwikkelingsproces en de verantwoording

van het ontwikkelde voorlichtingsproduct worden ook in de scriptie beschreven. Het

onderzoek gaat in op de behandeling van eetstoornissen binnen andere situaties zoals de

‘normale’ situatie en andere organisaties voor mensen met een verstandelijke beperking. Met

de ‘normale situatie’ wordt de behandeling van de totale populatie bedoeld. Vervolgens wordt

de mogelijke multidisciplinaire behandeling van eetstoornissen binnen Stichting Dichterbij

beschreven. Het ontwikkelde voorlichtingsproduct speelt in op de volgende probleemstelling:

“Hoe kunnen LVG+ cliënten in de leeftijdsgroep van 12 tot 25 jaar met een eetstoornis het

beste voorgelicht worden over gezonde voeding en hoe kan inzicht gegeven worden in het

eigen eetgedrag?”

Het voorlichtingsmateriaal heeft als doel de doelgroep meer inzicht te geven in het eigen

eetgedrag en de kennis over gezonde voeding te vergroten. Het voedingspatroon van de

doelgroep door middel van het voorlichtingsmateriaal en bijbehorende begeleiding in gunstige

zin veranderen wordt zo mogelijk als het uiteindelijke doel gezien. Met ‘gezonde voeding’

wordt een voeding volgens de Richtlijnen Goede Voeding bedoeld.

De achtereenvolgende hoofdstukken gaan in op:

De afstudeeropdracht en een uitgebreide analyse van het probleem.

Het onderzoek naar de multidisciplinaire behandeling binnen andere organisaties en de

mogelijke multidisciplinaire behandeling binnen Stichting Dichterbij.

Het ontwikkelingsproces van het voorlichtingsproduct.

De verantwoording van de producten en het proces.

De belangrijkste conclusies zijn:

Er kan geconcludeerd worden dat er veel verschillende opvattingen bestaan over de

definitie van eetstoornissen of eetproblemen. Binnen alle organisaties wordt

eetproblematiek multidisciplinair aangepakt; een multidisciplinaire samenwerking wordt

als noodzakelijk gezien.

Een gebrek aan kennis over gezonde voeding en te weinig inzicht in het eigen eetgedrag

zijn de belangrijkste beïnvloedbare determinanten die een rol spelen bij het ongezonde

voedingspatroon. Er is gekozen voor een visuele weergave met pictogrammen van het

voorlichtingsproduct. Informatie kan zo duidelijk en eenvoudig worden weergegeven. Een

visueel product sluit ook het beste bij het niveau van de doelgroep aan. Het binnen de

afstudeerperiode ontwikkelen van een digitaal voorlichtingsproduct was niet mogelijk.

Daarom is er gekozen voor twee hechtborden als product. Er heeft door tijdsgebrek nog

geen pretest plaatsgevonden; wel is een voorstel voor pretest, implementatie en evaluatie

geschreven.

Page 7: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Verklarende woordenlijst

Anorexia nervosa: Eetstoornis waarbij er sprake is van een weigering het lichaamsgewicht

te handhaven boven of op een voor de lengte en leeftijd minimaal

normaal gewicht. Meestal zijn patiënten met anorexia nervosa extreem

vermagerd.

Binge eating

disorder: Eetstoornis waarbij de patiënt terugkerende perioden van eetbuien

heeft, zonder dat de patiënt (veel) maatregelen neemt om

gewichtstoename te voorkomen.

Boulimia nervosa: Eetstoornis met kenmerkende eetbuien waarbij in korte tijd grote

hoeveelheden voedsel worden geconsumeerd. Dit wordt afgewisseld

met pogingen om de gevolgen hiervan voor het gewicht tegen te gaan.

Cliëntbegeleider: Een persoonlijke begeleider van de cliënt die voor ondersteuning en

(cb’er) begeleiding van de cliënt in het dagelijks leven zorgt.

Eetprobleem: Wanneer het probleem gezien wordt als een kenmerk of onderdeel van

een andere afwijking wordt dit gezien als een symptoom van de andere

stoornis en over een eetprobleem gespreken wordt. Dit betekend ook

dat in dit geval de behandeling van het eetprobleem minder belangrijk

is als de behandeling van de stoornis zelf. Een typerend voorbeeld

hiervan is anorexie.

Eetstoornis: Eetstoornissen zijn stoornissen in het doen en denken rond eten. Bij een

eetstoornis is sprake van een ‘syndroom’ waarbij het gestoorde

eetgedrag een centrale rol heeft. Kenmerkend zijn een verstoord

lichaamsbeeld en een sterke preoccupatie met eten en gewicht.

Uitgesloten moet worden dat de stoornis niet het gevolg is van een

onderliggende lichamelijke of psychiatrische aandoening.

LVG + er: Deze term is een afkorting van Lichte Verstandelijke Beperking met

Gedragsproblematiek.

Verstandelijke

beperking: Een verstandelijke beperking kan als volgt worden gedefinieerd:

- Beperkingen in het intellectueel functioneren (IQ van 70 of minder).

- Bijkomende problematiek als het, in vergelijking tot leeftijdsgenoten,

niet kunnen voldoen aan de bij de leeftijd horende normen wat betreft

onafhankelijkheid, sociale vaardigheden, zelfredzaamheid en

communicatie.

- Ontstaan voor het 18e levensjaar.

Purgeren: Het met kracht uitspugen van de maaginhoud, oftewel braken. Dit kan

onvrijwillig optreden (voorafgaand door een gevoel van misselijkheid)

of opzettelijk zijn (de persoon lokt de braakreflex zelf uit).

Page 8: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Inleiding

Eetstoornissen lijken tegenwoordig vaker voor te komen dan vroeger. Afwijkende vormen

van eetgedrag zijn echter al eeuwen bekend en omvatten vele varianten. De laatste jaren wordt

er echter steeds meer bekend over eetstoornissen. Ook krijgen eetstoornissen de laatste jaren

veel aandacht in de media. Voorbeeldincidenten zijn het weren van veel te magere modellen

op de catwalk en het ontstaan van zogenaamde pro ana- en miawebsites. Eetstoornissen

komen in verhouding relatief weinig voor in Nederland, maar behoren wel tot de

psychiatrische stoornissen met de hoogste mortaliteit. Wat zijn eetstoornissen nu precies? Hoe

kan het beste worden geprobeerd cliënten te genezen en hoe kunnen de (aankomende) cliënten

voorgelicht worden over gezonde voeding?

Er komt binnen Stichting Dichterbij, een stichting voor mensen met een verstandelijke

beperking, bij de LVG+ cliëntenpopulatie mogelijk eetproblematiek voor. Voornamelijk

vertegenwoordigd is de eetstoornis binge-eating disorder. Er is onbekendheid wat betreft

eetstoornissen en cliënten met een lichte verstandelijke beperking binnen de gehele

verstandelijk gehandicaptensector. Om meer te weten te komen over eetstoornissen en de

mogelijke multidisciplinaire behandeling hiervan wordt een onderzoekje uitgevoerd. Er wordt

onderzocht hoe de behandeling van eetstoornissen er in andere situaties uit ziet en hoe de

behandeling van eetstoornissen er binnen Stichting Dichterbij uit zou kunnen gaan zien.

Verder wordt aandacht besteed aan de volgende probleemstelling:

“Hoe kunnen LVG+ cliënten in de leeftijdsgroep van 12 tot 25 jaar met een eetstoornis het

beste voorgelicht worden over gezonde voeding en hoe kan inzicht gegeven worden in het

eigen eetgedrag?”

Het ontwikkelingsproces van het voorlichtingsproduct wordt in de scriptie uitgebreid

beschreven. Het doel van dit voorlichtingsmateriaal is de doelgroep meer inzicht geven in het

eigen eetgedrag en de kennis over gezonde voeding vergroten. Uiteindelijk wordt getracht het

voedingspatroon in gunstige zin te veranderen en te behouden. Onder ‘gezonde voeding’

wordt een voeding volgens de Richtlijnen Goede Voeding verstaan.

Hoofdstuk één staat in het teken van de analyse van het probleem. De afstudeeropdracht

wordt beschreven, er is een theoretische onderbouwing met betrekking tot eetstoornissen en

verstandelijke beperking, een probleem- en een doelgroepanalyse wordt gegeven en

vervolgens wordt de probleemstelling genoemd. In hoofdstuk twee wordt aandacht besteed

aan de mogelijke multidisciplinaire behandeling van eetstoornissen binnen Stichting

Dichterbij. Eerst wordt beschreven hoe de huidige situatie eruit ziet. Vervolgens hoe de

behandeling van eetstoornissen er in de ‘normale’ situatie (totale populatie) en binnen andere

organisaties voor mensen met een verstandelijke beperking uit ziet. Hierna wordt beschreven

wat er binnen Stichting Dichterbij verbeterd zou kunnen worden en wordt aandacht besteed

aan de rol van de diëtist en van andere disciplines in een multidisciplinair behandelteam

eetstoornissen. Ook wordt kort de houding tegenover cliënten met een eetstoornis beschreven.

Hoofdstuk drie beschrijft het ontwikkelingsproces van het, met behulp van het Model voor

Planmatige Gezondheidsvoorlichting en Gedragsvoorlichting, ontwikkelde

voorlichtingsproduct. Achtereenvolgens komen de analyse van het probleem, het gedrag en de

determinanten aan de orde. Hierna volgen de interventie, het voorlichtingsproduct en de

evaluatie. In hoofdstuk vier wordt een verantwoording van producten en proces gegeven.

Hierna volgt de conclusie en aanbevelingen, de literatuurlijst en verschillende bijlagen.

Page 9: Eetstoornissen bij LVG cliënten

1 Probleemanalyse

1.1 De opdracht

1.1.1 Aanleiding

Binnen Stichting Dichterbij, een stichting voor mensen met een verstandelijke beperking,

komt bij de LVG+ cliëntenpopulatie mogelijk eetproblematiek voor. De eetstoornis binge-

eating disorder is mogelijk voornamelijk vertegenwoordigd. Bij de deskundigen binnen de

gehele verstandelijk gehandicaptensector is onbekendheid wat betreft eetstoornissen en de

combinatie eetstoornissen en cliënten met een lichte verstandelijke beperking. Recentelijk is

binnen Stichting Dichterbij een vakgroep opgericht met betrekking tot eetstoornissen. Vanuit

deze vakgroep is er de vraag om onderzoek te doen naar een multidisciplinaire behandeling

van eetstoornissen bij LVG+ cliënten.

In de ‘normale’ situatie is de rol van de diëtist in een behandelteam klein. De behandeling

bestaat dan grotendeels uit cognitieve gedragstherapie; dit is bij deze cliëntenpopulatie niet

mogelijk. Binnen de organisatie en de pas opgerichte vakgroep is de wens uitgesproken om de

rol van de diëtist nadrukkelijker vorm te geven in de behandeling; voeding en gedrag is het

domein van de diëtist. Er is bij de afdeling Diëtetiek binnen Stichting Dichterbij behoefte aan

een voorlichtingsproduct voor de LVG+ cliënten dat informatie bevat over gezonde voeding

en inzicht geeft in het eigen eetgedrag.

1.1.2 Beschrijving huidige situatie

Tijdens mijn stage binnen Stichting Dichterbij ben ik met veel cliënten in aanraking gekomen,

waaronder jongeren met een afwijkend eetpatroon. Een aantal van deze jongeren vertoonde

hierbij ook gedrag dat gedeeltelijk overeenkomt met het gedrag behorende bij de eetstoornis

binge-eating disorder.

Toen met behulp van de diagnostische onderzoekscriteria van binge-eating disorder naar het

eetgedrag van een cliënt werd gekeken, bleken alle criteria op deze cliënt van toepassing. Op

dit moment werd voor het eerst de relatie tussen het voedingspatroon en een eetstoornis

gelegd. Niet alle cliënten die tot de doelgroep van mijn voorlichtingsmateriaal behoren

voldoen aan al deze criteria; wel maken alle cliënten van de doelgroep ongezonde keuzes en

hebben dus een ongezond, afwijkend voedingspatroon.

Er is behoefte aan meer duidelijkheid over de mogelijkheden van de multidisciplinaire

behandeling, kennis over eetstoornissen en een voorlichtingsproduct dat inzicht geeft in het

eigen eetgedrag en informatie bevat over goede voeding. De behoefte aan meer kennis over de

problematiek heb ik grotendeels al vervuld door de hoeveelheid deskundige literatuur die ik

verzameld heb; de in deze paragraaf eerder genoemde psycholoog heeft deze behoefte mede

vervuld.

Page 10: Eetstoornissen bij LVG cliënten

1.1.3 De afstudeeropdracht

In het begin van mijn afstudeeropdracht bestond mijn afstudeeropdracht uit de volgende twee

onderstaande producten:

Literatuurstudie

Een literatuurstudie volgens het GVO model, bevattende de volgende onderwerpen:

- Onderzoek naar de doelgroep

- De ontwikkeling van een eetstoornis

- De behandeling in de normale situatie vergelijken met de setting binnen ‘Dichterbij’

en vervolgens conclusies en adviezen geven aan het multidisciplinaire team

Voorlichtingsproduct:

Aan het voorlichtingsproduct worden in elk geval de volgende eisen gesteld:

- Aansluitend bij de LVG+ cliëntenpopulatie

- Het product geeft inzicht in het eigen eetgedrag

- Het product bevat informatie over de Richtlijnen Goede Voeding.

- Er is een sterke voorkeur voor een digitale vormgeving van het product.

Met het vorderen van de afstudeerperiode is het accent van de afstudeeropdracht verschoven

naar alleen het voorlichtingsproduct als product van mijn afstuderen. Dit omdat de

opdrachtgever inmiddels over voldoende literatuur over het onderwerp beschikt. Wel zal een

theoretische onderbouwing over eetstoornissen en een verstandelijke beperking gegeven

worden. Ook wordt er in de scriptie een hoofdstuk gewijd aan de multidisciplinaire

behandeling van eetstoornissen binnen Stichting Dichterbij. Het voorlichtingsproduct wordt

met behulp van het Model voor Planmatige Gezondheidsvoorlichting en Gedragsverandering

ontworpen. De verschillende stappen van dit model worden in de scriptie uitgebreid

uitgewerkt.

Page 11: Eetstoornissen bij LVG cliënten

1.2 Theoretische onderbouwing

Methode

Om het literatuuronderzoek naar eetstoornissen, verstandelijke beperking en

(multidisciplinaire) behandeling uit te voeren, is gebruik gemaakt van de volgende

zoekstrategieën:

Als eerste is er op het internet met de zoekterm ‘richtlijn eetstoornissen’ gezocht naar de

‘Multidisciplinaire richtlijn eetstoornissen’. Het bestaan hiervan was al bekend. Behalve de

genoemde richtlijn zijn met deze zoekterm ook enkele andere bruikbare richtlijnen over

eetstoornissen gevonden.

Hierna is op het internet en op PubMed verder gezocht met zoektermen als ‘eetstoornissen’,

‘eating disorder’, ‘binge-eating disorder’, ‘eetbuistoornis’, ‘verstandelijke beperking’, ‘mental

retardation’ en ‘verzadigingsgevoel’. Er is ook gezocht met deze zoektermen gecombineerd

tot ‘eating disorder’ AND ‘mental retardation’. Met deze zoektermen zijn vele artikelen

verkregen. Niet alle resultaten waren bruikbaar. Op PubMed zijn deze zoekresultaten beperkt

door de vraag specifieker te maken door middel van ‘limits’. Er is alleen gezocht naar ‘full

free texts’, ‘humans’ en er zijn beperkingen wat betreft de publicatiedata ingevoerd. Alleen

artikelen die maximaal vijf jaar oud waren werden getoond. Ook is gebruik gemaakt van de

limit ‘ages’; er is gezocht naar onderzoeken naar eetstoornissen bij een bepaalde

leeftijdsgroep. Met behulp van deze limits zijn een aantal bruikbare artikelen gevonden. Ook

is met behulp van de literatuurlijst van deze artikelen nog verder gezocht en zijn andere

bruikbare artikelen gevonden.

Hierna is in de bibliotheek van Stichting Dichterbij gezocht naar boeken over verstandelijke

beperking en eetstoornissen. Er zijn hier enkele bruikbare boeken gevonden, waaronder het

boek ‘Handboek Eetstoornissen’. Dit boek blijkt het meest bruikbare boek te zijn; de andere

gevonden boeken blijken later toch niet goed bruikbaar te zijn.

Na het zoeken van boeken in de bibliotheek van Stichting Dichterbij is binnen de bibliotheek

van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen verder gezocht. In het zoeksysteem van de

bibliotheek zijn de volgende zoektermen ingevoerd: ‘eetstoornissen’, ‘binge eating disorder’

en ‘verstandelijke beperking’. Met deze zoektermen werden vele boeken gevonden. Deze zijn

door middel van het lezen van de beschrijving geselecteerd op mogelijk geschikt of niet

geschikt. De mogelijk geschikte boeken zijn opgezocht in de bibliotheek en nader bekeken.

Door middel van deze selectieprocedure zijn een aantal zeer geschikte boeken gevonden. Ook

is er in de bibliotheek gezocht naar boeken over gezondheidsvoorlichting. In het tweede deel

van deze scriptie wordt namelijk de ontwikkeling van een voorlichtingsproduct beschreven.

Na ook in de bibliotheek van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen gezocht te hebben

naar geschikte literatuur was er al een ruime hoeveelheid informatie beschikbaar. Er is

voldoende literatuur gevonden over eetstoornissen en over een verstandelijke beperking, maar

dat wat miste was eigenlijk nog literatuur over eetstoornissen bij mensen met een

verstandelijke beperking.

Naar aanleiding van een de literatuurlijst van een gevonden boek op de HAN is verder

gezocht bij het online wetenschappelijke tijdschriftartikelen aanbod van de Radboud

Universiteit Nijmegen. Er is op verschillende tijdschriftdatabanken gezocht, waaronder

‘American Journal On Mental Retardation’ en ‘International Journal of Eating Disorders’. Op

deze databanken zijn verschillende geschikte artikelen gevonden. Verder is ook veel geschikte

informatie over beide onderwerpen gevonden op het ‘nationaal kompas’ van de RIVM.

Resultaten

De beschrijving van de resultaten van het literatuuronderzoek zijn in bijlage I ‘Eetstoornissen’

en in bijlage II ‘Verstandelijke beperking’ te vinden.

Page 12: Eetstoornissen bij LVG cliënten

1.3 Analyse van het probleem

In deze paragraaf wordt een uitgebreide analyse van het probleem beschreven. Er wordt

aandacht besteed aan epidemiologie, gezondheidskundige gevolgen en aan andere mogelijke

gevolgen.

1.3.1 Epidemiologie

Er zijn geen gegevens over de grootte van de doelgroep LVG+ bekend; geschat met behulp

van een normaalverdeling heeft 15% van de jongeren een IQ tussen de 50 en 85. Dit komt

neer op zo’n 313.000 jeugdigen met ook sociale redzaamheidproblemen en dus een

verstandelijke beperking. Het grootste gedeelte van deze jongeren heeft bijkomende

problemen: 40% van de licht verstandelijk beperkte jongeren (IQ 50 – 70) en 81%

zwakbegaafde jongeren (IQ 70 – 85). Dit komt neer op een totaal van zo’n 253.500 mogelijke

jeugdige LVG+ cliënten in Nederland; er zijn respectievelijk 11.500 en 242.000 jongeren met

bijkomende problemen. Het grootste deel van deze jongeren is nog niet bekend binnen

instellingen en doet geen beroep op zorg; mogelijk is de totale populatie nog groter. Een deel

van de doelgroep is in aanraking geweest met justitie of de kans dat ze in aanraking gaan

komen met justitie is aanwezig. (18)

Eetstoornissen komen het meeste voor bij jongvolwassenen in de leeftijd van 12 tot 25 jaar.

Echter ook bij jongere en oudere cliënten kunnen eetstoornissen voorkomen. (1,2) De

doelgroep is echter jongvolwassenen LVG+ cliënten in de leeftijd van 12 tot 25 jaar. Dit is de

leeftijdsgroep waarbij de kans op het ontstaan van een eetstoornis het grootste is.

De eetproblematiek komt voor bij vrouwelijke en mannelijke LVG+ cliënten. Er is niet

bekend of er tussen de twee geslachten verschil is in het voorkomen van eetproblematiek. Uit

de Australische studie naar de prevalentie van binge-eating disorder onder de algemene

bevolking blijkt dat de eetstoornis relatief even vaak voorkomt bij mannen als bij vrouwen.(9)

De jongvolwassenen behorend tot de LVG+ cliëntenpopulatie wonen verspreid door het hele

gebied waarin Stichting Dichterbij actief is. De jongeren zijn woonachtig in woongroepen

gevestigd in gezinswoningen in gewone woonwijken van dorpen en/of steden. Er zijn

vastgestelde tijdstippen dat begeleiding aanwezig is en de cliënten begeleiding ontvangen. De

cliënten volgen een opleiding of hebben als dagbesteding betaald of onbetaald werk.

Er zijn geen gegevens beschikbaar over de prevalentie van eetstoornissen onder de LVG+

cliënten die bekend zijn bij Stichting Dichterbij. Vermoedelijk is de populatie cliënten met

eetproblematiek groter als tot op heden bekend is. In een onderzoek naar de prevalentie van

eetstoornissen bij cliënten met een verstandelijke handicap komt de eetstoornis binge-eating

disorder het meeste voor. Uit een Australische studie is gebleken dat de prevalentie van binge-

eating disorder 1% van de Australische algemene bevolking bedraagt. (9) Op de Nederlandse

situatie toegepast zou dit betekenen dat er op 1 januari 2001 bijna 160.000 patiënten met

binge-eating disorder in Nederland waren. Uit een ander onderzoek blijkt dat 6-42% van de

cliënten met een verstandelijke beperking wonend in een instelling en 1-19% van de cliënten

wonend in een woonwijk voldoen aan de criteria van een eetstoornis. Uit de bevindingen

blijkt dat eetstoornissen vaker bij mensen met een verstandelijke handicap voorkomen als in

de algemene populatie. De prevalentie van diagnosticeerbare eetstoornissen in de algemene

bevolking bedraagt 1% tot 4. (10) Mensen met een verstandelijke beperking, voornamelijk in

de leeftijdsgroep van 12 tot 25 jaar, vormen een risicogroep voor het ontwikkelen van

eetstoornissen. Dit omdat mensen met een verstandelijke beperking gemakkelijk

beïnvloedbaar zijn en moeite hebben met ingewikkelde situaties waarin abstract denken en

overzicht nodig zijn. (14, 15, 16, 18) In de leeftijdsgroep van 12 tot 25 jaar is extra kans op

het ontstaan van een eetstoornis door dat veel (lichamelijke) veranderingen plaatsvinden. (1,2)

Page 13: Eetstoornissen bij LVG cliënten

De deskundigen uit de vakgroep eetstoornissen van Stichting Dichterbij, waaronder

gedragskundigen en diëtiste, hebben bovenstaand probleem ernstig bevonden.

1.3.2 Gezondheidskundige gevolgen

Eetstoornissen brengen veel problemen en gevolgen met zich mee. Ook behoren

eetstoornissen tot de psychiatrische ziekten met de hoogste chroniciteit en mortaliteit (circa

15%; waarvan ongeveer 2/3 als gevolg van ondervoeding en 1/3 door suïcide). In Nederland

komen eetstoornissen relatief weinig voor en ook worden eetstoornissen vaak niet als zodanig

herkend en gediagnosticeerd. De lichamelijke gevolgen van ondergewicht, ondervoeding en

vasten, braken, laxantiamisbruik en overeten zullen hieronder genoemd worden: (1, 2, 3, 4, 5,

6, 7)

Lichamelijke gevolgen van ondergewicht, ondervoeding en vasten:

Verlaagde ruststofwisseling met mogelijke klachten als koude ledematen en

kouwelijkheid, vermoeidheid, en hartproblemen als verlaagde hartslagfrequentie,

hartritmestoornissen en een lage bloeddruk.

Hormoonstoornissen met als gevolg amenorroe, onvruchtbaarheid, libidoverlies,

groeiachterstand, verminderde borstontwikkeling en osteoporose.

Huidveranderingen zoals gelige of blauwe huidkleur, donsbeharing, droge huid en

haren, oedeem, haaruitval.

Maagpijn en darmproblemen als diarree en obstipatie

Dehydratie, nierbeschadigingen, spierkramp en epilepsie

Gevoelige tanden, beschadigd glazuur en cariës (1, 2, 3, 4, 5, 6)

Lichamelijke gevolgen van braken:

Keelpijn en heesheid, irritatie van de slokdarm

Gevoeligheid van tanden, beschadiging tandglazuur en cariës

Zwelling (hypertrofie) van de speekselklieren

Elektrolytenverlies en dehydratie (1, 2, 3, 4, 5, 6, 7)

Lichamelijke gevolgen van laxantiamisbruik:

Elektrolytenverlies en dehydratie

Darmproblemen (1, 2, 3, 4, 5, 6, 7)

Lichamelijke gevolgen van overeten:

Maag- en slokdarmbeschadigingen

Overgewicht, met bijbehorende risico’s als diabetes mellitus, hart- en vaatziekten en

beroerte.

Verhoging concentratie serotonine in hersenen

Stijging activiteit sympathisch zenuwstelsel en concentratie adrenaline (1, 2, 3, 4, 5, 6,

7)

Aangezien de eetstoornis binge-eating disorder en varianten hierop vermoedelijk het meeste

voorkomen bij de doelgroep, vormen de lichamelijke gevolgen van overeten de belangrijkste

mogelijke bedreiging voor de gezondheid van de doelgroep.

Page 14: Eetstoornissen bij LVG cliënten

1.3.3 Andere gevolgen

Naast de mogelijke gevolgen op de lichamelijke gezondheid hebben eetstoornissen ook

invloed op het welzijn en het persoonlijke leven. Een eetstoornis tast de kwaliteit van leven

van mensen duidelijk aan. Mogelijke gevolgen zijn:

Vermoeidheid, apathie en preoccupatie met voedsel

Belemmering of stagnering persoonlijkheidsvorming

Sociale gevolgen en sociaal isolement

Depressiviteit

Angstklachten

Geheugen- en concentratiestoornissen

Neuropsychologisch disfunctioneren

Arbeidsongeschiktheid (1, 2, 3, 4, 5, 6, 7)

Uit een Nederlandse studie naar de kwaliteit van leven van patiënten met een eetstoornis blijkt

dat de kwaliteit van leven van de patiënten lager was dan van de vergelijkende groep uit de

algemene bevolking. De patiënten met een eetstoornis bleken zelf een nog lagere kwaliteit

van leven te hebben dan de groep patiënten met stemmingsstoornissen. Bij oud-patiënten was

de kwaliteit van leven verbeterd maar in verhouding met de algemene bevolking bleef deze

lager; er is geen verschil in kwaliteit van leven tussen de verschillende eetstoornissen

gevonden. (3)

1.4 Doelgroepanalyse

De doelgroep voor het voorlichtingsmateriaal zijn binnen Stichting Dichterbij wonende

LVG+ cliënten in de leeftijdsgroep van 12 tot 25 jaar met vermoedelijk een eetstoornis. Deze

cliënten hebben allemaal een lichte verstandelijke beperking (IQ 50 tm IQ 85) die zich uit in

een beperkte sociale zelfredzaamheid en een laag intellectueel functioneren. Daarnaast is er

ook sprake van bijkomende (psychologische en/of gedrag) problematiek en behoefte aan

ondersteuning. (18)

Er zijn geen gegevens over de grootte van de doelgroep LVG+ jongeren bekend; dit kan

echter wel geschat worden. Met behulp van een normaalverdeling geschat heeft 15% van de

jeugdigen een IQ-score tussen 50 en 85, wat neerkomt op zo’n 313.300 jeugdigen met een

verstandelijke beperking. Het grootste van deze jeugdigen hebben bijkomende problemen

zoals psychologische-, gedrag-, opgroei- en opvoedingsproblematiek. Voorbeelden hiervan

zijn: stemming-, psychotische- en aanpassingsstoornissen, aandachtsstoornissen (ADHD),

impulscontrole-, pervasieve ontwikkeling- (autisme) en angststoornissen. (16, 18)

Bij 40% van de licht verstandelijk beperkte jongeren (IQ 50 – 70) en 81% zwakbegaafde

jongeren (IQ 70 – 85) is sprake van deze bijkomende problematiek. Respectievelijk komt dit

neer op zo’n 11.500 en 242.000 jongeren met bijkomende problemen, met een totaal van zo’n

253.500 mogelijke jeugdige LVG+ cliënten in Nederland. Veel van deze cliënten doen geen

beroep op zorg of zijn niet bekend binnen instellingen, mogelijk is de totale populatie nog

groter. Een deel van de doelgroep is in aanraking geweest met justitie of de kans dat ze in

aanraking gaan komen met justitie is aanwezig. Er is niet bekend hoe groot de omvang van de

doelgroep binnen Stichting Dichterbij is. (18)

Bij de doelgroep komt in verhouding met de algemene bevolking meer psychopathologie

voor; eetstoornissen horen hier ook bij. Met de ‘algemene bevolking’ wordt de totale

populatie van 12 tot 25 jarigen in Nederland bedoeld. Uit ervaring blijkt dat de cliënten een

Page 15: Eetstoornissen bij LVG cliënten

ongezond voedingspatroon hebben. De cliënten die tot de doelgroep behoren kiezen vaak voor

producten als bijvoorbeeld snacks en snoep en ze maken ongezonde, vette keuzes voor de

(warme) maaltijden. Ik weet uit ervaring dat er doorgaans voor de vette en gebakken

vleessoorten en zetmeelcomponent gekozen wordt, die in de ‘keuzetabel’ van het

Voedingscentrum als uitzonderingsproduct beschouwd worden. Ook wordt er, wanneer er al

brood gegeten wordt, voor vet broodbeleg als worst, volvette kaas of chocoladepasta gekozen.

Verder eten de cliënten weinig groente, fruit en brood. Wanneer cliënten een eetbui hebben,

wordt voornamelijk voor energie- en vetrijk voedsel als snacks en snoep gekozen.

Concluderend kan gezegd worden dat de voeding van de cliënten behorend tot de doelgroep

doorgaans niet aan de Richtlijnen Gezonde Voeding voldoet en dat voornamelijk voor de

uitzonderingsproducten uit de voorlichtingsproducten ‘Keuzetabel’, ‘Adviezen bij een

verhoogd cholesterol’ en de ‘Vetwijzer’ van het Voedingscentrum gekozen wordt. Het

voedingspatroon wordt gekenmerkt door een hoge inname van energie en (verzadigd) vet,

veel snacks en snoep en weinig groente, fruit en brood. (21)

Omdat ‘eetstoornis’ in de zorgsector voor mensen met een verstandelijke beperking als een

erg ruim begrip opgevat kan worden, wordt dit begrip bij het ontwikkelen van het

voorlichtingsmateriaal beperkt tot de volgende ‘eetstoornissen’:

Binge-eating disorder en Anorexia- en Boulima Nervosa

LVG+ cliënten van 12 tot 25 jaar met een ongezond voedingspatroon wat gekenmerkt

wordt door een hoge inname van energie en (verzadigd) vet, veel snacks en snoep en

weinig groente, fruit en brood.

Verspreid door het hele gebied waarin Stichting Dichterbij actief is wonen LVG+ cliënten

behorend tot de leeftijdsgroep van de doelgroep. De jongeren zijn woonachtig in

woongroepen die gevestigd zijn in gezinswoningen in de woonwijk. Alle cliënten zijn onder

rechterlijke macht in de woongroep geplaatst. De doelgroep is in staat te lezen, schrijven en te

rekenen; er wordt of is (speciaal) onderwijs gevolgd op een lager niveau. In ingewikkelde

situaties waarin overzicht en abstract denken nodig zijn is de verstandelijke beperking

duidelijk merkbaar; mensen met een lichte verstandelijke beperking zijn erg beïnvloedbaar.

De doelgroep heeft een lage sociaal economische status. De cliënten ontvangen geen

standaard begeleiding of eventuele behandeling; de zorg is specifiek op de individuele cliënt

aangepast. Iedere cliënt is totaal verschillend en heeft zijn eigen aandachtsgebieden die

ondersteuning vereisen; het is dan ook niet mogelijk om de doelgroep verder in kaart te

brengen. Doordat alle jongeren binnen Stichting Dichterbij wonen is de doelgroep

gemakkelijk te bereiken. Uit eigen ervaring blijkt dat wanneer het onderwerp aanspreekt de

doelgroep geïnteresseerd is. De doelgroep is echter erg beïnvloedbaar; het gedrag is

wisselend. Het is dus belangrijk om het voorlichtingsmateriaal aantrekkelijk voor de

doelgroep, duidelijk, visueel, gemakkelijk in gebruik en niet te moeilijk te maken.

1.5 Probleemstelling

Bij het ontwikkelen van voorlichtingsmateriaal is het belangrijk dat gebruik gemaakt wordt

van een probleemstelling. Ik heb de volgende probleemstelling opgesteld voor het

ontwikkelen van voorlichtingsmateriaal voor de doelgroep:

“Hoe kunnen LVG+ cliënten in de leeftijdsgroep van 12 tot 25 jaar met een eetstoornis het

beste voorgelicht worden over gezonde voeding en hoe kan inzicht gegeven worden in het

eigen eetgedrag?”

Page 16: Eetstoornissen bij LVG cliënten

2 Multidisciplinaire behandeling

2.1 Hoe is het nu?

Binnen Stichting Dichterbij is toen bij enkele cliënten het vermoeden van een eetstoornis

bestond een vakgroep met betrekking tot eetstoornissen opgericht. In deze vakgroep wordt

aandacht besteed aan het onderwerp ‘eetstoornissen’ en er wordt kennis uitgewisseld en

verzameld. Momenteel bestaat de behandeling van de cliënten met vermoedelijk een

eetstoornis uit een multidisciplinair overleg waaraan in elk geval een gedragskundige,

cliëntbegeleidster, diëtist en eventueel andere betrokkenen deelnemen.

2.2 Behandelingen van eetstoornissen in andere situaties

2.2.1 Behandelingen in de ‘normale’ situatie

Uitgangspunt van elke eetstoornisbehandeling is dat er aandacht is voor de verschillende

aspecten van de stoornis. Dat betekent dat de behandeling zich richt op het eetgedrag, het

lichaamsgewicht, de lichaamsbeleving, maar ook op algemene psychologische problemen.

Een overzicht van verschillende behandelingen van eetstoornissen bij de algemene populatie

is in bijlage III opgenomen. Met de ‘algemene’ populatie wordt de totale populatie jongeren

van 12 tot 25 jaar in Nederland bedoeld. Kort samengevat worden eetstoornissen bij de

algemene populatie in elk geval behandeld door middel van voedingsmanagement en

psychotherapie.

2.2.2 Behandeling organisaties voor mensen met een verstandelijke beperking

Om inzicht te krijgen in hoe andere organisaties voor mensen met een verstandelijke

beperking omgaan met eetstoornissen, heb ik een vragenlijst en een begeleidende brief

ontworpen. Deze vragenlijst heb ik met behulp van de adressenlijst van de DVG diëtisten

(Diëtist Verstandelijk Gehandicaptenzorg) naar alle organisaties voor mensen met een

verstandelijke beperking waar een diëtist werkzaam is gestuurd. (22) De begeleidende brief,

de vragenlijst en de uitgewerkte vragenlijst zijn respectievelijk in zijn geheel terug te vinden

in bijlage IV, V en VI. Hieronder worden kort de belangrijkste bevindingen uit de ingevulde

vragenlijsten samengevat. Mijn aandacht gaat uit naar wat de organisaties als eetstoornis of

eetprobleem beschouwen en of hier onderscheid tussen wordt gemaakt, de aanwezigheid van

onderzoek en een eet- of drinkteam en de behandeling bij eetstoornissen en de rol van de

diëtist in deze behandelingen.

Wat wordt gezien als een eetstoornis/eetprobleem?

Uit de ingevulde vragenlijsten kan ik opmaken dat er binnen de verschillende organisaties

voor mensen met een verstandelijke beperking veel verschillende opvattingen over

eetstoornissen of eetproblemen bestaan. Ook wordt er lang niet altijd een onderscheid

gemaakt tussen het begrip eetstoornis en het begrip eetprobleem, terwijl deze twee begrippen

toch degelijk een heel andere betekenis hebben. De definitie van deze begrippen wordt

uitgebreid uiteengezet in de eerste paragraaf van bijlage I. Tijdens de eerste interviews bij de

expertisemedewerkers van verschillende disciplines van Stichting Dichterbij had ik deze

verschillen al opgemerkt. In de volgende paragraaf wordt hier verder aandacht aan besteed.

Page 17: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Deze verschillen opvattingen hebben mijn nieuwsgierigheid gewekt en ik wilde graag weten

hoe en of de diëtisten van de andere organisaties een onderscheid maken. In mijn vragenlijst

heb ik dan ook gewerkt met open vraagstellingen, omdat ik bij gesloten vragen keuzeopties

zou moeten geven en zo de kans op ‘sociaal wenselijke’ antwoorden groot zou maken.

Op de vraag wat er binnen de organisatie als eetprobleem/eetstoornis gezien wordt, worden

eigenlijk heel verschillende antwoorden gegeven. Samengevat vallen al deze antwoorden

onder het werkgebied van de diëtist. De termen stoornis en probleem worden door elkaar heen

gebruikt; in sommige organisaties worden deze termen echter helemaal niet gehanteerd. In

ongeveer de helft van de organisaties die de vragenlijst terug hebben gestuurd, wordt er een

onderscheid gemaakt tussen eetstoornis en eetprobleem. Dit komt neer op 48,1% van de

instellingen die een onderscheid maakt en 44,4% die dat niet doet.

Samengevat uit de vragenlijsten kan worden gezegd dat een eetprobleem wordt omschreven

als: Omvat alle problemen die met eten te maken hebben en waarvan de cliënt en/of het

cliëntsysteem ‘last’ heeft. Deze last kan zowel fysiek als gedragsmatig zijn. Het slechte eten

kan te maken hebben met de samenstelling van de voeding, voedingsgewoonten, een

lichamelijke oorzaak of (syndroomgebonden) gedragsproblematiek. Een eetprobleem is ook

redelijk eenvoudig op te lossen. In de vragenlijsten worden de volgende termen in elk geval

tot eetprobleem gerekend: kauw- en slikproblemen, chronische voedselweigering en als de

cliënt om wat voor reden dan ook niet kan eten.

Uit de vragenlijsten kan de volgende samenvattende definitie van een eetstoornis worden

geconcludeerd: Een eetstoornis is gerelateerd aan verslaving, anorexia/boulimia nervosa en

dwangstoornis en er is sprake van achterliggende psychiatrische problematiek. Het is een

medisch of psychologisch lastig te behandelen probleem; wanneer de cliënt zelf aangeeft niet

te willen eten en geen honger en verzadigingsgevoel kent wordt gesproken over eetstoornis.

Genoemde termen zijn: Anorexia en boulimia nervosa, binge-eating disorder, rumineren, pica

en chronische voedselweigering.

Wat mij echter erg opvalt hieraan, is dat bij de vraag waarin expliciet naar het onderscheid

van de twee begrippen wel een redelijk juist beeld wordt geschetst. Bij de overige vragen heb

ik het idee dat er tijdens het invullen van de vragenlijst geen onderscheid meer gemaakt is

tussen beide. Dit komt met name naar voren in de vraag over het doen van onderzoek en het

bestaan van eet- of drinkteams. Wanneer deze vragen met ‘ja’ beantwoord zijn, blijkt dat er

onderzoek en een team is ten behoeve van voornamelijk slikstoornissen. Deze slikstoornissen

behoren echter tot het eetprobleem. Hieruit zou ik voorzichtig willen durven te concluderen

dat er bij de diëtisten binnen de andere organisaties ook geen duidelijk afgebakend

onderscheid tussen eetprobleem en eetstoornis bestaat.

Onderzoek naar eetstoornissen en de aanwezigheid van een eet- of drinkteam

Uit de ingevulde vragenlijsten blijkt dat in 23 van de 27 gevallen geen onderzoek binnen de

organisatie gedaan wordt naar eetstoornissen. Het onderzoek bij de overige 3 organisaties

bestaat uit onderzoek naar de gewichtenstatus van de cliënten en in een organisatie wordt

onderzoek verricht naar bijvoorbeeld verbanden tussen eetstoornissen en syndromen.

In 16 van de 27 gevallen bestaat er binnen de organisatie een eet- of drinkteam. Dit team richt

zich in alle gevallen hoofdzakelijk op (ver)slik en kauwproblemen. Aan dit team nemen in

alle gevallen in elk geval diëtetiek en logopedie deel. Hier kunnen ook fysiotherapie,

ergotherapie, orthopedagogiek en een AVG-arts aan worden toegevoegd. In de vragenlijst

werden ook nog enkele andere niet veel voorkomende disciplines genoemd.

Typisch vind ik dat bij deze twee vragen het antwoord gericht is op kauw- en slikproblemen.

Dit impliceert dat de meeste organisaties nog niet geconfronteerd worden met eetstoornissen

Page 18: Eetstoornissen bij LVG cliënten

als binge-eating disorder, zoals binnen Stichting Dichterbij vermoedt wordt. Ook bestaat de

mogelijkheid dat de organisaties zich nog niet bewust zijn van de mogelijkheid van

eetstoornissen als binge-eating disorder bij mensen met een verstandelijke beperking.

Behandelingen bij eetstoornissen en de rol van de diëtist in een behandelteam

eetstoornissen

Binnen alle organisaties voor mensen met een verstandelijke beperking die de ingevulde

vragenlijst retour hebben gestuurd, worden behandelingen toegepast bij cliënten met

eetstoornissen of eetproblematiek. Binnen alle organisaties wordt er geen

standaardbehandeling toepast; er wordt gekeken naar wat het beste bij de cliënt past.

Behandelingen waar gebruik van gemaakt wordt zijn dieetbehandeling, door de diëtist en

verder kunnen logopedische, orthopedagogische, medische behandelingen en psycho-educatie

worden gebruikt. De diëtistische behandeling bestaat uit voedingskundige adviezen; het doel

is het optimaliseren en in stand houden van een goede voedingstoestand en volwaardige

voeding. Het voedingsadvies aan de cliënt zelf wordt regelmatig in de vorm van het Happy

Weight Stippenplan gegeven.

Binnen alle organisaties wordt eetproblematiek multidisciplinair behandelt. Bij de

behandeling zijn, behalve de diëtist, meestal de volgende disciplines betrokken: AVG-arts,

gedragskundige, logopedie, fysiotherapie en ergotherapie. Psychomotorische therapie,

creatieve therapie en de psycholoog/psychiater spelen hier een veel kleinere rol in. Uit de

betrokken disciplines is op te maken dat voornamelijk cliënten met voedingsproblemen

worden behandeld en heel weinig cliënten met eetstoornissen.

De rol van de diëtist in de behandeling van cliënten met eetproblematiek of eetstoornissen,

bestaat binnen de organisaties samengevat uit:

Het afnemen van een uitgebreide anamnese met betrekking tot de voeding en

voedingsgewoonten

Het beoordelen van het voedingpatroon en het bepalen van de voedingsstatus

Het opstellen van een voedingsadvies

Advies geven over de behandeling en het voorlichten van begeleiders

Het begeleiden en ondersteunen in de thuis/woonsituatie t.b.v. aanpak voeding.

Advies op gebied van voeding en consistentie en signaleren en bewaken van de

volwaardigheid van de voeding.

Psycho-educatie geven aan cliënten en coachen en overleg met groepsleiding,

orthopedagoog en AVG-arts.

De diëtist heeft een grote rol in de behandeling van cliënten met eetproblematiek /

eetstoornissen. Wanneer het probleem echter psychisch is, is de rol van de diëtist veel kleiner.

Page 19: Eetstoornissen bij LVG cliënten

2.3.2 Rol diëtist in behandelteam eetstoornissen ‘normale situatie

De diëtist maakt in de meest ideale situatie onderdeel uit van een multidisciplinair team. De

taak van de diëtist ligt dan vooral op het gebied van voeding en gewicht. In de ‘normale’

situatie bestaat het multidisciplinair team vaak uit de volgende deelnemers:

Huisarts

Psycholoog/psychiater

Diëtist

Psychomotorisch therapeut

Creatief therapeut

Verpleegkundige

Ergotherapeut

Fysiotherapeut

Tandarts

Page 20: Eetstoornissen bij LVG cliënten

3 GVO model: Ontwikkeling van voorlichtingsmateriaal

In dit hoofdstuk wordt het ontwikkelingsproces van het voorlichtingsmateriaal beschreven.

Als eerste wordt er een korte beschrijving van het begrip GVO gegeven en wordt wat verteld

over de ontstaansgeschiedenis hiervan. Hierna volgt een verantwoording voor het gekozen

model voor de ontwikkeling van het voorlichtingsmateriaal. Vervolgens worden de

verschillende fasen van dit model één voor één uitgewerkt.

3.1 Inleiding

Gezondheidsvoorlichting en –opvoeding (GVO) bestaat ongeveer 30 jaar in Nederland. De

term GVO werd in 1962 voor het eerst in een officiële nota gebruikt. Het jaar 1962 wordt dan

ook als startdatum genomen. Voorlichting wat betreft gezondheid bestaat al eeuwen lang en

deze werd altijd al in verschillende vormen gegeven. Dit heette in het begin van deze eeuw

‘hygiënische volksopvoeding’. Na de startdatum heeft GVO zich geleidelijk ontwikkeld tot

een professioneel werkveld. De GVO omvat veel verschillende onderwerpen en sectoren; er

ontstaat ondanks deze verscheidenheid een steeds duidelijker beeld van het professionele

instrumentarium van GVO. Het verschijnen van een overzichtsstudie naar de effectiviteit van

GVO in 1988 (Damoiseaux, 1998) heeft hier aan bijgedragen. Inmiddels bestaat de

beroepsvereniging voor GVO, de Nederlandse Vereniging voor Preventie en GVO (NVPG),

al weer een hele tijd. Er bestaan inmiddels verschillende opleidingen tot GVO functionaris; er

is steeds meer aandacht voor de kwaliteit van beleid, onderzoek, ontwikkeling, implementatie

en toetsing. Dit blijkt zowel uit de vormgeving van ketenzorg en lokaal beleid als uit de

speerpunten van het landelijke preventiebeleid. De GVO professional heeft hierin een cruciale

rol. (25, 26)

Om de ontwikkeling van het voorlichtingsmateriaal goed en gestructureerd te laten verlopen

wordt gebruik gemaakt van het Model voor Planmatige Gezondheidsvoorlichting en

Gedragsverandering. Om gedragsverandering door middel van interventies te bereiken is een

basis van planmatige ontwikkeling nodig. Het Model voor Planmatige

Gezondheidsvoorlichting en Gedragsverandering is sterk geïnspireerd door inzichten uit het

PRECEDE/PROCEED Model en Intervention Mapping. In het Model voor Planmatige

Gezondheidsvoorlichting en Gedragsverandering worden allebei deze planningsmodellen

geïntegreerd. Ik heb voor dit model gekozen omdat dit het meest complete model is en

aandacht wordt besteed aan alle aspecten die van belang zijn. (25, 27)

In het PRECEDE/PROCEED Model wordt aandacht besteed aan de ‘beginsituatie’ door

middel van analyse van (on)gezondheid, gedrag en gedragsdeterminanten. De doelstellingen

en prioriteiten van de interventie vastgesteld. Ook wordt in dit model aandacht geschonken

aan ‘evaluatie’. Bij Intervention Mapping staat het ontwikkelen van de interventie centraal.

Het kan worden gezien als een beslissingsprotocol dat richtlijnen en werkdocumenten bevat.

Het Model voor Planmatige Gezondheidsvoorlichting en Gedragsverandering wat in deze

scriptie gebruikt gaat worden, ziet er als volgt uit: (25, 27)

Page 21: Eetstoornissen bij LVG cliënten

3.2 Analyse van het probleem

In deze fase van het GVO model wordt een beschrijving gegeven van het ‘probleem’ dat

eigenlijk de aanleiding vormt voor het ontwikkelen van het voorlichtingsmateriaal.

In hoofdstuk één van deze scriptie wordt het probleem echter al uitgebreid geanalyseerd. Met

name in paragraaf 1.3 wordt specifiek aandacht besteed aan de analyse van het probleem.

Omdat de analyse van het probleem al uitgebreid aan bod is gekomen wordt hier volstaan met

een samenvatting van het probleem:

Geschat met behulp van een normaalverdeling zijn er in Nederland zo’n 253.500 mogelijke

jeugdige LVG+ cliënten in Nederland. Dit zijn jongeren met een verstandelijke beperking met

een IQ variërend tussen 50 en 85 en bijkomende (psychologische en/of gedrag)problemen.

Het grootste deel van deze jongeren is vermoedelijk nog niet bekend bij de daarvoor bestemde

instellingen. (18)

Verspreid door het hele gebied waarin Stichting Dichterbij actief is wonen cliënten die tot de

doelgroep behoren. Deze cliënten wonen in woongroepen die gevestigd zijn in

gezinswoningen in de woonwijk. Op vastgestelde tijdstippen is begeleiding aanwezig op de

woongroepen. Alle cliënten zijn onder rechterlijke macht in de woongroepen geplaatst. De

cliënten volgen een opleiding of hebben als dagbesteding betaald of onbetaald werk.

De cliënten hebben een ongezond voedingspatroon; ze kiezen vaak voor producten als

bijvoorbeeld snacks en snoep en ze maken ongezonde, vette keuzes voor de (warme)

maaltijden. Uit ervaring weet ik dat er doorgaands voor de gebakken en vette vleessoorten en

zetmeelcomponenten gekozen wordt en dat groente maar een kleine plaats inneemt bij de

warme maaltijd. Wanneer er brood gegeten wordt, wordt er gekozen voor vet broodbeleg als

volvette kaas, worst of chocoladepasta. Verder eten de cliënten weinig groente, fruit en brood.

Wanneer een cliënt eetbuien heeft, wordt er voornamelijk gekozen voor energie- en vetrijk

voedsel als snacks en snoep. Er kan geconcludeerd worden dat de voeding van de cliënten

behorend tot de doelgroep doorgaans niet voldoet aan de Richtlijnen Goede Voeding. Er

wordt voornamelijk gekozen voor de zogenaamde ‘uitzonderingsproducten’ uit bijvoorbeeld

de brochure ‘Adviezen bij een verhoogd cholesterol’, de ‘Vetwijzer’ en de ‘Keuzetabel’ van

het Voedingscentrum. Kenmerkend voor het voedingspatroon is een hoge inname van energie

en (verzadigd) vet, veel snacks en snoep en weinig groente, fruit en brood. (21)

Mensen met een verstandelijke beperking, met name in de leeftijdsgroep van 12 tot 25 jaar,

vormen een risicogroep voor het ontwikkelen van eetstoornissen. Uit onderzoek blijkt dat

eetstoornissen vaker voorkomen dan in de algemene populatie. Dit omdat mensen met een

verstandelijke beperking moeite hebben met ingewikkelde situaties waarin overzicht en

abstract denken nodig zijn. Ook is deze groep gemakkelijk beïnvloedbaar en vinden in

desbetreffende leeftijdscategorie veel (lichamelijke) veranderingen plaats. (14, 15, 16, 18)

Er zijn geen gegevens beschikbaar over de prevalentie van eetstoornissen onder de LVG+

cliënten die bekend zijn bij Stichting Dichterbij. Deze populatie is waarschijnlijk groter dan

tot op heden bekend is; verwacht wordt dat voornamelijk de eetstoornis binge-eating disorder

voorkomt.

Page 22: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Omdat ‘eetstoornis’ in de zorgsector voor mensen met een verstandelijke beperking als een

erg ruim begrip opgevat kan worden, wordt dit begrip in deze scriptie beperkt tot de volgende

‘eetstoornissen’:

Binge-eating disorder en Anorexia- en Boulima Nervosa

LVG+ cliënten van 12 tot 25 jaar met een ongezond voedingspatroon wat gekenmerkt

wordt door een hoge inname van energie en (verzadigd) vet, veel snacks en snoep en

weinig groente, fruit en brood.

Eetstoornissen brengen veel gevolgen met zich mee en behoren tot de psychiatrische ziekten

met de hoogste chroniciteit en mortaliteit. Voor deze doelgroep vormen de lichamelijke

gevolgen van overeten en de psychische gevolgen de belangrijkste bedreiging voor de

gezondheid en de kwaliteit van leven. (1, 2, 3)

De deskundigen uit de vakgroep eetstoornissen van Stichting Dichterbij, waaronder

gedragskundigen en diëtiste, hebben bovenstaand probleem ernstig bevonden.

De volgende probleemstelling die gebruikt wordt bij het ontwikkelen van het

voorlichtingsmateriaal is opgesteld:

“Hoe kunnen LVG+ cliënten in de leeftijdsgroep van 12 tot 25 jaar met een eetstoornis het

beste voorgelicht worden over gezonde voeding en hoe kan inzicht gegeven worden in het

eigen eetgedrag?”

3.3 Analyse van het gedrag

In deze fase van het GVO model wordt het gedrag geanalyseerd om inzicht te krijgen in

mogelijke (gedrag)oorzaken van het gezondheidsprobleem.

Belangrijke oorzaken van het ontstaan van het gezondheidsprobleem zijn: een gebrek aan

kennis over gezonde voeding en te weinig inzicht in het eigen eetgedrag. Hierbij zijn mensen

met een lichte verstandelijke beperking ook nog eens gemakkelijk beïnvloedbaar. Vaak is er

sprake van emotionele en/of gedragsproblemen en moeite met ingewikkelde situaties waarin

abstract denken en overzicht nodig zijn. (18)

Een tekort aan kennis over gezonde voeding kan ertoe leiden dat er geen of minder gezonde

keuzes gemaakt worden. Er worden, ook tijdens eetbuien, vaak voedingsmiddelen gekozen

die veel energie en (verzadigde) vetten bevatten. Dit leidt tot een hogere energie-inname en

een toename in de inname van (verzadigd) vet. Deze hogere energie- en vetinname kan weer

leiden tot verschillende gezondheidsproblemen en welvaartsziekten als bijvoorbeeld obesitas,

hart- en vaatziekten en diabetes mellitus. Door een te geringe inname aan groente, fruit en

brood worden te weinig voedingsvezels, vitaminen en mineralen ingenomen. Een te geringe

inname van voedingsvezels kan leiden tot obstipatie of darmproblemen. Vitamines en

mineralen zijn nodig voor een goede gezondheid; de voedingsstoffen zijn nodig om het

lichaam goed te laten functioneren. Wanneer te weinig vitamines en mineralen ingenomen

worden, kan dit leiden tot aan het desbetreffende vitamine of mineraal gerelateerde tekorten

en mogelijk gezondheidsproblemen. (21)

Meer kennis over gezonde voeding en hierdoor ook meer inzicht in het eigen eetgedrag

kunnen ervoor zorgen dat er gezondere keuzes gemaakt worden. Dit gedrag kan door middel

van GVO over gezonde voeding beïnvloedt worden.

De andere twee gedragingen komen vaker voor bij mensen met een lichte verstandelijke

beperking en zijn niet door middel van gezondheidsvoorlichting over gezonde voeding te

beïnvloeden.

Page 23: Eetstoornissen bij LVG cliënten

3.4 Analyse van de determinanten

Deze derde fase is gericht op de analyse van determinanten van gedrag. Globaal worden

onderscheiden: persoonlijke- en omgevingsdeterminanten. De persoonlijke determinanten of

microfactoren worden door middel van het ASE model beschreven. Dit model is voornamelijk

gebaseerd op de theorie van beredeneerd gedrag van Fisbein en Azjen en Bandura’s

sociaalcognitieve theorie van gedragsverandering. Het ASE model gaat ervan uit dat gedrag

verklaard wordt vanuit de intentie om dat gedrag te vertonen. Er wordt vanuit gegaan dat

mensen kunnen aangeven waarom ze zich op een bepaalde manier gedragen. Volgens het

ASE model voor gedragsdeterminanten zijn er drie verschillende groepen te

beschrijven met de redenen die mensen aangeven voor hun gedrag of gedragsintentie: (25, 27)

Attitude(A)

De attitude ten opzichte van het gedrag, ook wel wat iemand zelf van het gedrag vindt.

Sociale invloed (S)

De invloed die uitgaat van anderen; wat anderen vinden, doen en verwachten.

Eigen effectiviteit (E)

Het vertrouwen dat iemand in zichzelf heeft dat hij het gedrag kan uitvoeren. (25, 27)

Het ASE model ziet er dan als volgt uit:

In de volgende paragraaf worden de persoonlijke determinanten (microfactoren) uitgewerkt;

hierna volgt een beschrijving van de omgevingsdeterminanten (macrofactoren).

3.4.1 Gedragsdeterminanten

In deze paragraaf worden de gedragsdeterminanten (microfactoren) door middel van het

ingevulde ASE model beschreven.

Attitude

Gewoonten bepalen in sterke mate wat mensen eten. Voedselvoorkeuren en -gewoonten

worden vaak op jonge leeftijd aangeleerd. De vet- en energie-inname consumptie van

ouders is geassocieerd met de consumptie hiervan van hun kinderen. (28)

De smaak van groenten wordt als minder lekker ervaren en is moeilijker aan te leren. Ook

oordelen mensen die weinig groente en fruit eten vaak negatiever over gunstige

eigenschappen van groente en fruit als verteerbaarheid en vitaminegehalte. Verder komt

de inschatting van de eigen groente en fruitconsumptie niet overeen met de realiteit; de

eigen consumptie wordt veel te hoog ingeschat. (29)

Page 24: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Jongeren met een lagere sociaal economische status zijn minder positief over ‘magere’

producten dan jongeren met een hogere sociaal economische status. (30)

Uit een onderzoek naar jongeren in de regio Hart voor Brabant blijkt dat bijna 1 op de 5

van deze jongeren minder dan 5 dagen per week ontbijt. Overgewicht komt bij deze

jongeren vaker voor dan onder jongeren die meer dan 5 keer per week ontbijten. Vaak

gaat het niet ontbijten samen met het later op de dag eten van tussendoortjes en snacks. Er

ontstaat zo gemakkelijk een te hoge energie-inname omdat deze producten vaak veel

energie bevatten.(30)

Meer meisjes dan jongens gaan zonder ontbijt naar school en drinken minder frisdranken.

Dit hangt samen met de grotere aandacht van meisjes voor hun lichaamsgewicht. (30)

Mensen met een eetstoornis zijn erg bezig met hun gewicht en/of lichaamsvormen.

Cliënten zijn intens angstig om in gewicht aan te komen en hebben een verstoord

lichaamsbeeld. Een superslank lichaam wordt als ideaalbeeld gezien; het eigen lichaam is

echter nooit dun genoeg. (1, 3)

Sociale invloed

Voornamelijk bij jonge kinderen spelen de ouders een rol in het eetgedrag. Dit gebeurt

door middel van hun opvoedingsregels en voorbeeldgedrag. De invloed van

omgevingsfactoren en leeftijdsgenoten wordt steeds groter naarmate de kinderen ouder

worden. (30)

De ouders moeten zelf het goede voorbeeld geven en actief gezond gedrag bij hun

kinderen stimuleren. Ook sociale steun lijkt erg belangrijk bij het maken van gezonde

keuzes. Omdat scholen gezond gedrag moeten bevorderen moeten gezonde

voedingsmiddelen als groente en fruit goed bereikbaar en beschikbaar zijn; dit in

tegenstelling tot ongezonde voedingsmiddelen als snacks, frisdrank en snoep. (28)

Ongunstige omgevingsfactoren zoals culturele, sociale en familiaire factoren kunnen

invloed hebben op het ontstaan en in stand houden van een eetstoornis. Voorbeelden

hiervan zijn:

o Een goede vriendin met een eetstoornis.

o Het verkeren in een (vrienden)groep waarin gewicht en uiterlijk erg belangrijk

zijn.

o Seksueel misbruik en puberteit.

o Problemen in het gezinsleven of het sociaal-maatschappelijk functioneren. (1)

Mensen met een eetstoornis of cliënten met een verstandelijke beperking hebben vaak

weinig zelfvertrouwen en een klein sociaal netwerk. Er blijkt een achterstand te zijn m.b.t.

sociale vaardigheden en de vaardigheid om een sociaal netwerk te kunnen onderhouden.

(3, 15)

Eigen effectiviteit

Jongeren met een lagere sociaal economische status geven aan er meer moeite mee te

hebben om minder vet te gaan eten dan jongeren met een hogere sociaal economische

status. (30)

Op het moment dat gezondheidsproblemen optreden neemt de motivatie van mensen om

gezonder te gaan eten duidelijk toe. (3, 30)

Veel jongeren schatten de hoeveelheid groente en fruit die ze zelf eten veel te hoog in;

deze inschattingen zijn niet realistisch. (29)

Sociale steun lijkt belangrijk bij het bevorderen van de motivatie voor gezond gedrag.(28)

Page 25: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Wanneer er in de schoolkantine voornamelijk keus is uit gezonde voeding en ongezonde

voeding moeilijker verkrijgbaar is, vinden de jongeren het gemakkelijker om voor

gezonde voeding te kiezen. (28)

Mensen met een verstandelijke beperking zijn erg beïnvloedbaar. Mogelijk wisselt de

eigen effectiviteit om het gewenste gedrag vol te houden en is deze afhankelijk van de

input die de cliënten krijgen van de sociale omgeving. Vaak hebben mensen met een

eetstoornis of cliënten met een verstandelijke beperking ook weinig zelfvertrouwen en zijn

onzeker. (1, 2, 3, 15, 16, 17, 18)

Mensen met een eetstoornis als boulimia nervosa of binge-eating disorder ervaren tijdens

een eetbui een gevoel van controleverlies. Ze kunnen op dat moment niet zelf bepalen

hoeveel wordt gegeten of stoppen met eten. Na de eetbui volgt een gevoel van falen. Bij

mensen met een van deze twee eetstoornissen zijn de eetbui en de

compensatiemaatregelen bij boulimia nervosa sterker dan de eigen effectiviteit. De

cliënten zijn (nog) niet opgewassen tegen de drang hiervan. Om een voedingspatroon

volgens de Richtlijnen Goede Voeding te bereiken moet de eigen effectiviteit om het

huidig eetpatroon te doorbreken verhoogd worden. (1, 2, 3, 14, 15, 16, 17, 18, 21)

Als aanvulling op dit ASE model worden ook de determinanten kennis, vaardigheden,

risicoperceptie en barrières uitgewerkt:

Kennis

Mensen met een verstandelijke beperking hebben een lager IQ en dus een lager

intellectueel functioneren. Over het algemeen wordt zo mogelijk onderwijs op een lager

niveau gevolgd. De jongeren die tot de doelgroep behoren beschikken dus over minder

kennis. (9, 14, 15, 16, 17, 18)

Uit ervaring in de praktijk is gebleken dat er bij de doelgroep een tekort aan kennis is over

gezonde voeding en de gevolgen van het voedingsgedrag.

Mensen met een lagere sociaal economische status hebben de minste kennis over voeding.

(30, 31)

Vaak levert het gaan eten volgens een gezonder voedingspatroon problemen op omdat dit

bemoeilijkt wordt door een gebrekkig inzicht in het eigen eetgedrag en onvoldoende

kennis over voeding. (30, 31)

Vaardigheden

Op de meeste woongroepen waarin de cliënten die tot de doelgroep behoren wonen wordt zelf

gekookt. De cliënten koken zelf (soms onder begeleiding) of de begeleiding kookt. Van de

meeste cliënten kan dus verwacht worden dat ze in staat zijn onder begeleiding een warme

maaltijd te koken of mee te helpen met de voorbereidingen.

Risicoperceptie

Door hun verstandelijke beperking en bijkomende (gedrag)problemen is er sprake van een

verlaagde risicoperceptie. De gedachtewereld van de tot de doelgroep behorende jongeren is

gebonden aan de waarneembare realiteit uit en ziet er oppervlakkig en concreet uit. (14, 15,

16, 17, 18)

Page 26: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Barrières

Mogelijke barrières die voor kunnen komen bij de doelgroep zijn:

Te weinig kennis en inzicht

Onvoldoende kennis en een gebrekkig inzicht in het eigen eetgedrag vormen de

belangrijkste barrières voor het aanpassen van het eetgedrag. (30, 31) De

verstandelijke beperking speelt hierin ook een grote rol. (14, 15, 16, 17, 18)

Bestaande voedingsgewoonten

Voedingsgewoonten en een voorkeur voor bepaalde voedingsmiddelen worden vaak al

op jonge leeftijd aangeleerd. Deze gewoonten bepalen vaak wat gegeten wordt en zijn

moeilijk te veranderen. (30, 31)

Motivatie

Op het moment dat er problemen met de gezondheid zijn neemt de motivatie om

gezonder te gaan eten toe. Gezond eten kan preventief werken om verschillende

gezondheidsproblemen te voorkomen; nu is deze motivatie er pas bij reeds bestaande

problemen. (30, 31)

Gemakkelijk beïnvloedbaar en weinig zelfvertrouwen

Mensen met een verstandelijke beperking zijn erg gemakkelijk beïnvloedbaar.

Mogelijk wisselt de attitude en de eigen effectiviteit om het gewenste gedrag vol te

houden en is deze afhankelijk van de input die de cliënten krijgen van de sociale

omgeving. Vaak hebben mensen met een eetstoornis of cliënten met een verstandelijke

beperking ook weinig zelfvertrouwen en zijn onzeker. (1, 2, 3, 14, 15, 16, 17, 18)

Verstandelijke beperking en bijkomende problemen

De jongeren die tot de doelgroep LVG+ behoren staan vanwege hun bijkomende

(gedrag)problematiek allemaal onder rechterlijke macht. De verstandelijke beperking

en deze (gedrag)problematiek kunnen een barrière vormen. (14, 15, 16, 17, 18)

3.4.2 Demografische factoren

Geslacht

Bij de jongeren zijn er tussen de twee geslachten bijna geen verschillen in de groente- en

fruitconsumptie. (30)

Eetstoornissen komen vaker voor bij vrouwen dan bij mannen. Deze verhouding is 90%

van het vrouwelijk geslacht tegenover 10% mannen. Er zijn in Nederland iets meer

mannen dan vrouwen met een verstandelijke beperking. (1, 14, 15, 16)

Leeftijd

Nederlandse jongvolwassenen eten te weinig groente en fruit en teveel (verzadigd) vet.

Naarmate de jongeren ouder worden, worden vaker de richtlijnen voor de groente en

fruitconsumptie behaald. (30)

In de leeftijdsgroep van 12 tot 25 jaar is de kans op het ontstaan van een eetstoornis het

grootste door dat veel (lichamelijke) veranderingen plaatsvinden.

Een verstandelijke beperking ontstaat voor het 18e levensjaar. In de leeftijdsgroep van 10-

29-jarigen lijken meer mensen met lichte beperkingen dan ernstige beperkingen voor te

komen. (1, 3, 15, 31)

Page 27: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Sociaal economische status

De sociaal economische status speelt een grote rol bij het voedingsgedrag. Er wordt

ongezonder gegeten door kinderen van ouders met een lagere sociaal economische status.

(28)

Er wordt teveel verzadigd vet en minder groente en fruit gegeten dan mensen met een

hogere sociaal economische status. Ook is vaak sprake van overgewicht ten gevolge van

een ongunstige energiebalans. (30)

Een lage sociaal-economische status gaat vaak samen met weinig zelfvertrouwen en

gevoelens van onzekerheid, wat weer belangrijke algemene risicofactoren zijn voor het

ontstaan van een eetstoornis.

Mensen met een verstandelijke beperking hebben een lage sociaal economische status.

Een betere maatschappelijke acceptatie kan leiden tot een hogere participatie in de

maatschappij. (1, 15)

Etniciteit

In de westerse geïndustrialiseerde landen heerst het slankheidideaal. Voornamelijk in deze

samenlevingen of subculturen waarin slankheid wordt gezien als ideaal komen

eetstoornissen voor. In landen van voedselschaarste of waar het lichaamsideaal niet

geïdealiseerd wordt met slankheid komen deze niet tot nauwelijks voor. Na migratie naar

westerse geïndustrialiseerde landen of door het in aanraking komen hiermee stijgt de

incidentie onder allochtone meisjes en vrouwen. (1, 3)

Vergeleken met andere landen zijn er in Nederland ongeveer net zoveel mensen met een

verstandelijke beperking. Verschillen ontstaan door de ‘inclusiecriteria’. (15)

Trends

In de toekomst ontstaat een steeds minder vast eetpatroon. Verder groeit het aantal

gezonde producten; het ‘ongezonde’ aanbod blijft echter groot. (31)

De afgelopen jaren zijn zogenaamde pro-ana websites in de publiciteit geweest. Op het

internet worden door mensen met een eetstoornis onderling onder andere tips

uitgewisseld.

Participatie van mensen met een verstandelijke beperking in de maatschappij op het

gebied van wonen, werken en onderwijs wordt steeds meer gestimuleerd. (31)

3.5 Interventie

In deze fase worden de doelgroep en de te behalen doelstellingen beschreven. Ook wordt het

ontwikkelingsproces van het voorlichtingsmateriaal en wat hier bij komt kijken beschreven.

3.5.1 Beïnvloeding van het probleem

Er bestaan veel verschillende manieren waarop voorlichting gegeven kan worden. Op de

volgende pagina volgt een overzicht met hierin de sterke en zwakke kanten van verschillende

voorlichtingsmethoden beschreven.

Page 28: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Overzicht van verschillende voorlichtingsmethodes en eigenschappen (32, 33)

Voorlichtingsmethode: Sterke kanten:

Zwakke kanten:

Individuele voorlichting - De informatie is cliëntgericht.

- Mogelijkheid tot specifieke afstemming.

- Belangrijk als vertrouwensrelatie nodig

is.

- Arbeidsintensief en daardoor

hoge kosten.

- Noodzaak van vertrouwensrelatie maakt

het tweegesprek kwetsbaar.

Groepsgesprek - Stimulering en ruimte voor het

verwerken van de informatie.

- Mogelijkheid tot het uitwisselen van

ervaringen en gedachtes.

- Goedkoop en tijdsbesparend.

- De voorlichting bevat algemene

informatie.

- Inspelen op specifieke vragen /

behoeften van deelnemers is niet altijd

mogelijk.

Folder - Behandelt globaal één onderwerp.

- Functie: oriënteren en nalezen.

- Vaker nalezen is mogelijk

- Kan aanleiding vormen voor een

gesprek met anderen over het onderwerp.

- Wordt één keer gelezen en hierna vaak

weggegooid.

Brochure - Uitgebreider behandeling onderwerp.

- Functie: naslagwerk.

- Vaker nalezen is mogelijk

- Kan aanleiding vormen voor een

gesprek met anderen over het onderwerp.

- Informatie vaak niet toegepast op

behoefte doelgroep. Hierdoor lijkt de

informatie algemeen en onpersoonlijk.

Affiche / beeldplaat - Populair

- Aandacht trekkend

- Boodschap kort en duidelijk

- Relatief goedkoop

- Onpersoonlijk

Hechtbord - Goede visualisatie

- Informatie kan duidelijk en eenvoudig

worden weergegeven.

- Flexibel en eenvoudig in gebruik.

- Afbeeldingen die kunnen loslaten.

- Geen naslagwerk

Schrijfbord - Goedkoop en flexibiliteit

- (visuele) ondersteuning

- Informatie stapsgewijs opschrijven.

- Leesbaarheid (lettergrootte)

- Het opschrijven kost tijd en de

informatie kan verloren gaan.

Overheadprojector - De voorlichter houdt oogcontact tijdens

het schrijven/voorlichten.

- Geschikt voor grotere groepen.

- Eenvoudig in gebruik.

- Opbouw informatie stapsgewijs.

- Er zijn (voorgedrukte) sheets, een stift,

projector en scherm nodig.

PowerPoint presentatie - Geschikt voor grotere groepen.

- Lay-out

- De voorlichter houdt oogcontact tijdens

het schrijven/voorlichten.

- Opbouw informatie stapsgewijs.

- Een computer, scherm, geschikte locatie

en kennis van het programma zijn

nodig.

- Niet flexibel; de inhoud van de

presentatie is van tevoren gemaakt.

Video(film) / dvd - Geschikt voor grotere groepen.

- Visualisatie van de informatie.

- Medium geschikt voor jongeren als

demonstratie, instructie en

documentatiemiddel.

- Een tv, een videorecorder / dvd-speler

en een video/dvd zijn nodig.

Computer (multimedia) - Erg geschikt medium voor jongeren.

- Goede visualisatie; informatie kan

duidelijker en eenvoudiger worden

weergegeven.

- Interactief en op elk tijdstip bruikbaar.

- De ingevoerde informatie kan

afgedrukt worden, zodat een overzicht

ontstaat wat altijd bekeken kan worden.

Een computer (of ander multimedia

middel) en het programma is nodig.

Page 29: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Van bovenstaande voorlichtingsmethoden heb ik in eerste instantie gekozen voor voorlichting

met behulp van een computer, omdat dit medium erg aansluit bij de doelgroep. Ook is een

goede visualisatie mogelijk, wat belangrijk is vanwege het niveau van de cliënten. De

opdrachtgever geeft ook de voorkeur aan een digitaal product. Ook het voorlichten door

middel van een hechtbord is een goede manier van voorlichten voor desbetreffende doelgroep.

Het principe hiervan is hetzelfde als bij voorlichting met behulp van een computer. Het enige

wat verschillend is, is het verschil in uitvoering: digitaal of tastbaar. Omdat het op het

moment voor mij (financieel, organisatorisch en qua kennis) niet haalbaar is om een echt

bruikbaar computersoftwareprogramma te ontwikkelen en schrijven, kies ik ervoor om een

‘hechtbord’ als voorlichtingsproduct te maken. Wel zal in de scriptie nog een beschrijving van

het digitale product terug te vinden zijn en in bijlage IIX is een cd-rom met daarop een

PowerPoint presentatie opgenomen, die weergeeft hoe het product ongeveer zou moeten

werken. Het is uiteindelijk de bedoeling dat Stichting Dichterbij met behulp van de informatie

die ik bij mijn afstuderen aanbied zelf hiermee verder aan de slag kan gaan.

Hieronder zullen nog een keer de eigenschappen van (digitaal) beeldmateriaal genoemd

worden:

De gebruiker leert ‘interactief’

Op ieder gewenst tijdstip te gebruiken

De manier van voorlichting spreekt de doelgroep erg aan; deze manier van voorlichten

zal in de toekomst vaker toegepast worden.

Doordat alle informatie gevisualiseerd is kunnen deze duidelijker en eenvoudiger

weergegeven worden. Ook wordt de kennis en het inzicht vergroot.

Hechtbord: Wanneer het hechtbord ingevuld is met de afbeeldingen, kan dit zo

tijdelijk bewaard worden. Ook ontstaat zo de mogelijkheid om een gesprek over het

ingevulde hechtbord te starten en eventuele verkeerde denkbeelden te corrigeren.

Digitaal product: Het afdrukken van het voorbeelddagmenu bij het digitale product

biedt de mogelijkheid om het ingevulde menu nog eens door te lezen op het moment

dat daar behoefte aan is. Ook geeft dit de mogelijkheid om een gesprek over het

ingevulde voorbeelddagmenu te starten en eventuele verkeerde denkbeelden te

corrigeren.

Digitaal product: Vereist investering in geld, inhoudelijke en technische kennis en

menskracht. Ook is er een computer of een mobiele telefoon nodig waar het

programma op geïnstalleerd kan worden. (32, 33)

Page 30: Eetstoornissen bij LVG cliënten

3.5.2 Doelgroep en doelstellingen

Doelgroep:

De doelgroep voor het voorlichtingsmateriaal zijn binnen Stichting Dichterbij wonende

LVG+ cliënten in de leeftijdsgroep van 12 tot 25 jaar met vermoedelijk een eetstoornis.

Omdat ‘eetstoornis’ in de zorgsector voor mensen met een verstandelijke beperking als een

erg ruim begrip opgevat kan worden, wordt dit begrip bij het ontwikkelen van het

voorlichtingsmateriaal beperkt tot de volgende ‘eetstoornissen’:

Binge-eating disorder en Anorexia- en Boulima Nervosa

LVG+ cliënten van 12 tot 25 jaar met een ongezond voedingspatroon wat gekenmerkt

wordt door een hoge inname van energie en (verzadigd) vet, veel snacks en snoep en

weinig groente, fruit en brood.

Hoofddoel:

Het hoofddoel van het voorlichtingsmateriaal is de doelgroep meer inzicht geven in het eigen

eetgedrag en de kennis over gezonde voeding vergroten. Zo mogelijk is het uiteindelijke doel

het voedingspatroon van de doelgroep in gunstige zin te veranderen door middel van het

voorlichtingsmateriaal en bijbehorende begeleiding en deze verandering te behouden. Met de

term ‘gezonde voeding’ wordt een voeding volgens de Richtlijnen Goede Voeding

verstaan.(21)

Met deze gezondheidsvoorlichtingactiviteit wordt in eerste instantie voornamelijk getracht de

gedragsdeterminant kennis en hierop volgend het inzicht te beïnvloeden. De beïnvloeding van

deze twee determinanten heeft ook invloed op andere determinanten. Ik heb er daarom voor

gekozen om subdoelstellingen op te stellen voor de stappen van het Persuasion

Communication model van McGuire, wat in de paragraaf 3.5.4 nader aan de orde komt.

Binnen de sector voor mensen met een verstandelijke beperking is het heel belangrijk om te

werken met minimale doelstellingen. Hieronder worden de doelstellingen per niveau

beschreven. (25, 27)

Subdoelstellingen:

Subdoelen op kennisniveau:

30% van de doelgroep kan twee maanden na de introductie van het

voorlichtingsproduct en bijbehorende begeleiding uitleggen wat het verschil is tussen

de ‘groene’ en ‘rode’ producten.

30% van de doelgroep kan twee maanden na de introductie van het

voorlichtingsproduct en bijbehorende begeleiding ten minste 4 gezonde ‘groene’

producten opnoemen.

30% van de doelgroep kan twee maanden na de introductie van het

voorlichtingsproduct en bijbehorende begeleiding ten minste 4 ongezonde ‘rode’

producten opnoemen.

Subdoel op inzichtniveau:

20% van de doelgroep kan twee maanden na de introductie van het

voorlichtingsproduct en bijbehorende begeleiding uitleggen waarom ‘groene’

producten beter voor hem/haar zijn dan ‘rode’ producten.

Page 31: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Subdoelen op toepassingsniveau:

15% van de doelgroep is twee maanden na de introductie van het voorlichtingsproduct

en bijbehorende begeleiding in staat met behulp van de pictogrammen een

‘ongezonde’ voeding op te plakken op het hechtbord.

15% van de doelgroep is twee maanden na de introductie van het voorlichtingsproduct

en bijbehorende begeleiding in staat met behulp van de pictogrammen een ‘gezonde’

voeding op te plakken op het hechtbord.

Subdoelen op vaardighedenniveau:

15% van de doelgroep is twee maanden na de introductie van het voorlichtingsproduct

en bijbehorende begeleiding in staat met behulp van aanwezige voedingsmiddelen uit

de koelkast en voorraadkastjes een ‘ongezonde’ maaltijd op het bord/de tafel uit te

beelden.

15% van de doelgroep is twee maanden na de introductie van het voorlichtingsproduct

en bijbehorende begeleiding in staat met behulp van aanwezige voedingsmiddelen uit

de koelkast en voorraadkastjes een ‘gezonde’ maaltijd op het bord/de tafel uit te

beelden.

Subdoel op attitude (houding) niveau:

10% van de doelgroep staat twee maanden na de introductie van het

voorlichtingsproduct en bijbehorende begeleiding positief tegenover het idee om vaker

‘groene’ producten en minder ‘rode’ producten te gaan gebruiken.

Subdoel op intentieniveau:

10% van de doelgroep is twee maanden na de introductie van het voorlichtingsproduct

en bijbehorende begeleiding van plan om meer ‘groene’ producten en minder ‘rode’

producten te gaan gebruiken.

Subdoelen op gedragsniveau:

7% van de doelgroep eet twee maanden na de introductie van het voorlichtingsproduct

en de bijbehorende begeleiding per dag minstens één ‘rood’ product minder als voor

de introductie van het voorlichtingsproduct.

7% van de doelgroep eet twee maanden na de introductie van het voorlichtingsproduct

en de bijbehorende begeleiding per dag minstens één ‘groen’ product meer als voor de

introductie van het voorlichtingsproduct.

4% van de doelgroep eet een half jaar na de introductie van het voorlichtingsproduct

en de bijbehorende begeleiding nog steeds minimaal één ‘rood’ product minder en één

‘groen’ product meer als voor de introductie van het voorlichtingsproduct.

Page 32: Eetstoornissen bij LVG cliënten

3.5.3 Inhoudelijke aandachtspunten

3.5.3.1 Zender en boodschap

Zender

De zender van het voorlichtingsproduct is de afdeling Diëtetiek. De diëtisten werkzaam bij de

afdeling Diëtetiek zijn de deskundigen op het gebied van voeding. De persoon die de cliënt

begeleidt bij het gebruik van het voorlichtingsproduct hoeft echter niet altijd een diëtist te

zijn; eventueel kan een (cliënt)begeleider deze rol ook op zich nemen.

Boodschap

De boodschap die de afdeling Diëtetiek wil overbrengen is dat ‘groene’ voedingsmiddelen

gezond en ‘rode’ voedingmiddelen ongezond zijn. Gezonde voedingsmiddelen dragen bij aan

een goede gezondheid; ongezonde voedingsmiddelen aan een onevenwichtige energiebalans

en hebben negatieve effecten op de gezondheid. De afdeling Diëtetiek wil kennis over

gezonde en ongezonde voedingmiddelen overbrengen en vervolgens hiermee het inzicht in het

eetgedrag vergroten door middel van begeleidende gesprekken.

3.5.3.2 Kanaal en middelen

Om het hoofddoel wat opgesteld is in paragraaf 3.5.2 te bereiken, is het belangrijk om stil te

staan bij een aantal stappen. Hier wordt bij stil gestaan door middel van het uitwerken van het

Persuasion Communication Model van McGuire. (25, 27) Kort beschreven ziet het model met

zeven stappen verdeeld in drie categorieën er als volgt uit:

Succesvolle communicatie

- Aandacht voor het bericht

- Begrijpen van het bericht

Verandering van determinanten en gedrag

- Attitudeverandering

- Sociale steun

- Verhoging van eigen effectiviteit

- Gedragsverandering

Behoud van gedragsverandering

De voorlichtingsboodschap verandert volgens McGuire naarmate de stappen vorderen steeds

van vorm. Alle stappen vereisen een andere aanpak. Het model wordt op de volgende pagina

uitgewerkt.(25, 27)

Page 33: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Bericht Ontvanger Kanaal Bron

Aandacht Gezond eten is

belangrijk.

Hoe ziet mijn

voeding er uit en

voor welke

producten kies ik?

Binnen

Stichting

Dichterbij

wonende

LVG+

cliënten in de

leeftijd van 12

tot 25 jaar met

mogelijk een

eetstoornis.

Beeldmateriaal

(hechtbord en

digitaal)

Gesprekken

Afdeling

Diëtetiek

van

Stichting

Dichterbij

Begrip Waarom zijn

‘groene’

producten beter

dan ‘rode’

producten? Voor

welke producten

kies ik?

“ “ “

Attitude Welke producten

zijn gezonder en

kunnen het beste

gekozen worden?

“ “ “

Sociale steun Samen met de

andere cliënten of

begeleiding

ontdekken wat

gezonde keuzes

zijn.

“ “ “

Eigen effectiviteit Motivatie om

vaker ‘groene’

producten te

kiezen.

Meer kennis en

inzicht in

eetgedrag.

“ “ “

Gedragsverandering Motivatie om

vaker ‘groene’

producten te

kiezen.

Meer kennis en

inzicht in

eetgedrag.

“ “ “

Behoud van gedrag Motivatie om

vaker ‘groene’

producten te

kiezen.

Meer kennis en

inzicht in

eetgedrag.

“ “ “

Persuasion Communication model van McGuire(25, 27)

Page 34: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Kanaal

Uit het ingevulde model blijkt dat de technieken ‘Beeldmateriaal’ en ‘gesprekken’ geschikt

zijn om de verschillende stappen te doorlopen. Het (digitale) beeldmateriaal is geschikt om

het eetpatroon weer te geven en gezonde keuzes te leren maken. Gesprekken met de diëtist,

begeleiding of iemand anders uit het cliëntsysteem kunnen het beeldmateriaal verduidelijken

en kennis, inzicht en motivatie vergroten. Echter alleen het (digitale) beeldmateriaal kan als

een product worden gezien.

In eerste instantie was het mijn bedoeling om een digitaal voorbeelddagmenu te ontwerpen.

Helaas is dit niet haalbaar; ik heb er nu voor gekozen om het idee met behulp van

afbeeldingen van voeding en maaltijdmomenten en een hechtbord met als hechtingsmateriaal

magneetjes of klittenband uit te werken.

Middelen

Zoals hierboven beschreven was het oorspronkelijk de bedoeling om een digitaal

voorbeelddagmenu te ontwerpen. Omdat dit niet mogelijk is, worden in de plaats hiervan twee

varianten met behulp van een hechtbord als product ontworpen. Hieronder zullen de

benodigde middelen opgenoemd worden.

Voorlichtingsproduct hechtbord

Hechtbord met magneetjes als hechtmiddel

o In kleur afgedrukte afbeeldingen/pictogrammen van voedingsmiddelen en de

dagen van de week.

o Afgedrukte pictogrammen van de verschillende maaltijdmomenten.

o Kleurenprinter (en eventueel ook een gewone printer)

o Materiaal om te lamineren

o Magneetmateriaal

o Magneetbord

Hechtbord met klittenband als hechtmiddel

o In kleur afgedrukte afbeeldingen/pictogrammen van voedingsmiddelen en de

dagen van de week.

o Afgedrukte pictogrammen van de verschillende maaltijdmomenten.

o Kleurenprinter (en eventueel ook een gewone printer)

o Materiaal om te lamineren

o Klittenband (de ene kant voor op de afbeelding en de andere voor op het

hechtbord)

o Magneetbord

Digitaal voorlichtingsproduct

Computer

ICT deskundige voor het schrijven van softwareprogramma’s (kennis)

Digitale afbeeldingen van voedingsmiddelen, pictogrammen van de verschillende

maaltijdmomenten en dagen van de week.

Middel om het programma op af te spelen, bijvoorbeeld een computer of mobiele

telefoon.

Page 35: Eetstoornissen bij LVG cliënten

3.5.3.3 Concrete activiteiten

Het voorlichtingsproduct kan op elk moment dat daar behoefte aan is gebruikt worden. Er zijn

verschillende activiteiten met het product mogelijk. De cliënt kan bijvoorbeeld visualiseren

wat hij gegeten heeft of wat hij gaat eten. Dit kan van een hele dag zijn, maar ook van slechts

één of van speciaal uitgekozen maaltijdmomenten. Ook kan de cliënt proberen om een

gezonde of juist een ongezonde voeding te visualiseren. Verder kan ook getracht worden een

voeding te visualiseren met een maximaal aantal rode producten. Al deze visualisaties van

maaltijden kunnen vervolgens besproken worden met een begeleider of diëtist.

3.5.3.4 Werving

Er zal voor dit voorlichtingsproduct geen echte werving plaatsvinden. Cliënten van de

doelgroep die in behandeling zijn bij de afdeling Diëtetiek komen in aanmerking voor het

voorlichtingsproduct. Verder kunnen ook andere cliënten die woonachtig zijn in dezelfde

woongroep gebruik maken van het product. Wanneer begeleiders horen over het product en

hun cliënten hier ook graag gebruik van zouden willen laten maken kan dit eventueel. Het

voorlichtingsproduct kan eventueel ook gepresenteerd worden in het krantje van Stichting

Dichterbij. Mijn product is echter nog niet het definitieve voorlichtingsproduct, het is de

bedoeling dat dit in de toekomst alsnog gedigitaliseerd gaat wordt.

3.5.3.5 Evaluatie

Tijdens en na de pretest van het voorlichtingsproduct zal er een evaluatie plaatsvinden door de

desbetreffende proefpersonen enkele vragen te stellen. Deze vragen zullen ingaan op de

mening over het product en het gebruiksgemak hiervan.

3.5.4 Organisatorische aandachtspunten

3.5.4.1 Wat wordt er gedaan aan het probleem?

Aan het desbetreffende probleem wordt nog niets gedaan; het probleem is recentelijk pas

ontdekt binnen Stichting Dichterbij. Ook binnen andere organisaties voor mensen met een

verstandelijke beperking bestaat nog geen voorlichtingsproduct of behandeling voor de

desbetreffende doelgroep, het probleem is hier nog niet bekend. Wel bestaat er op de website

van het Voedingscentrum een spelletje, genaamd ‘Kies ik gezond?’. Dit spelletje heb ik

tijdens mijn afstudeerperiode bij toeval ontdekt toen ik mijn ideeën voor mijn product al op

papier had staan. Het spelletje lijkt een beetje op mijn voorlichtingsproduct, maar toch is het

totaal anders omdat mijn product specifiek op de doelgroep LVG+ ers is gericht. Het spelletje

van het Voedingscentrum is gericht op de algemene populatie jongeren. (21)

Ook bestaat de ‘Maaltijdpuzzel’, uitgegeven door Stichting Amarant, als hulpmiddel voor het

samenstellen van een complete warme maaltijd. Met behulp van de puzzelstukken van deze

maaltijdpuzzel kan de cliënt zelf een complete warme maaltijd samenstellen en zelf kiezen.

Dit product is echter alleen gericht op de warme maaltijd en het besteed geen aandacht aan

andere maaltijdmomenten of aan het onderscheid tussen gezonde en ongezonde producten.

Het ontwerp voor mijn voorlichtingsproduct is specifiek afgestemd op de doelgroep. Verder

zijn er geen andere activiteiten voor dit probleem bekend. (34)

Page 36: Eetstoornissen bij LVG cliënten

3.5.4.2 Samenwerking mogelijk?

Er is een multidisciplinaire samenwerking met andere expertise disciplines van Dichterbij

mogelijk. Tijdens mijn afstuderen heb ik met verschillende medewerkers een interview gehad

om de mogelijkheden te inventariseren. Met name de discipline logopedie is geschikt voor

samenwerking, omdat deze discipline deskundig is op het gebied van communicatie. De

discipline logopedie weet dus veel over de gebruikte pictogrammen en andere aspecten van

communicatie. Ik heb al met de discipline samengewerkt door mijn idee voor mijn

voorlichtingsproduct voor te leggen aan een medewerkster. Op deze manier heb ik advies

gevraagd over enkele details. Eventueel is het ook een idee om in de toekomst in gesprek te

gaan met Pictogenda. Dit is een bedrijf dat verschillende materialen met pictogrammen in

plaats van met geschreven taal ontwerpt, bijvoorbeeld agenda’s. (35)

3.5.4.3 Planning in tijd, menskracht, ruimte en kosten

Tijdsplanning

Voor het gebruik van het voorlichtingsproduct bestaat geen tijdsplanning. Wel is er een

tijdsplanning voor het ontwerpen van het voorlichtingsproduct. De tijd die gebruikt kan

worden voor het ontwikkelen van de voorlichting en de bijbehorende scriptie is uitgedrukt in

het aantal uren die voor deze praktijkopdracht en scriptie geprogrammeerd staan in de reader

over de afstudeerfase. De afstudeeropdracht is goed voor 19 studiepunten; elk studiepunt staat

voor 40 studiebelastinguren. In totaal zijn er dus 760 uur beschikbaar voor het ontwikkelen

van het voorlichtingsproduct en de scriptie.

Menskracht

Het is noodzakelijk dat het voorlichtingsproduct voor gebruik eerst uitgelegd en eventueel

gedemonstreerd wordt aan de cliënt (en zijn begeleider). Deze taak kan de diëtist tijdens een

consult op zich nemen, maar ook een begeleider kan deze rol eventueel vervullen. Om

gebruik te maken van het voorlichtingsmiddel zelf is geen ‘menskracht’ benodigd. Wel

belangrijk is dat de diëtist of begeleider op de achtergrond aanwezig is en het ingevulde

voorbeelddagmenu achteraf of tijdens het invullen bespreekt met de cliënt.

Ruimte

Om het voorlichtingsmiddel te kunnen gebruiken, is geen speciale locatie nodig. Het

hechtbord kan bijvoorbeeld aan de muur gehangen worden of op een tafel gelegd. Kortom,

wanneer het hechtbord aanwezig is kan het gebruikt worden. Voor het eventueel digitale

voorlichtingproduct in de toekomst ligt dat anders. Bij dit product is een middel waarop het

programma kan draaien noodzakelijk. Dit kan zowel een computer/laptop of een mobiele

telefoon zijn. Verder is de locatie niet van belang. Het is eventueel wel prettig wanneer het

voorlichtingsproduct afhankelijk van de cliënt zonodig in een rustige of aparte kamer gebruikt

kan worden.

Kosten

Hechtborden:

In de tabel op de volgende pagina zijn de gemaakte kosten voor de twee

voorlichtingsproducten opgenomen. Helaas kunnen geen kosten genoemd worden voor het in

kleur uitprinten en lamineren van alle afbeeldingen, omdat dit thuis gedaan is.

Page 37: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Kosten:

Hechtbord met magneetjes:

1 magneetbord (40 x 60 cm) € 7,99

300 magneetjes € 52,50

20 a4-vellen (afbeeldingen in

kleur afgedrukt)

? (Thuis)

20 a4-vellen lamineerpapier ? (Thuis)

1 Bisonkit lijm € 2,99

Hechtbord met klittenband:

1 magneetbord (40 x 60 cm) € 7,99

62 x zelfklevend klittenband € 24,20

20 a4-vellen (afbeeldingen in

kleur afgedrukt)

? (Thuis)

20 a4-vellen lamineerpapier ? (Thuis)

Digitaal voorlichtingsproduct:

Om een idee te krijgen van de kosten voor het daadwerkelijk produceren van het

voorlichtingsproduct heb ik een kostenindicatie aangevraagd bij Ordina. Dit is een bedrijf wat

onder andere aan ICT systeemontwikkeling doet. (36)

Schatting van het aantal uren voor het ontwikkelen van het voorlichtingsprogramma.

Het aantal geschatte uren is een ruwe schatting op basis van een globale beschrijving van de

functionaliteit van het product.

Bij de schatting is uitgegaan van de volgende aannames:

Overzichten worden in tekstuele vorm afgedrukt.

Vergelijkende statistieken worden in tekstuele vorm gepresenteerd.

Data zoals productgroepen met bijhorende voedingsmiddelen en voorbeeld dagmenu’s

staan opgeslagen in XML bestanden (geen database).

Dagmenu’s worden opgeslagen in XML bestanden (geen database).

Het is voor de gebruiker niet mogelijk om de user interface te veranderen (zoals

andere pictogrammen te kiezen voor productgroepen).

Pictogrammen worden door de klant aangeleverd.

Systeemeisen: Windows XP of Windows Vista.

De volgende onderdelen zijn niet meegenomen in de schatting:

Het maken van een korte visuele uitleg (film, animatie).

De mogelijkheid om te knippen / plakken / kopiëren.

Het maken van een handleiding.

Aantal geschatte uren: 400

Kosten indicatie ontwikkelen voorlichtingsprogramma:

Een ervaren programmeur kost ongeveer 72 euro per uur. Het totale kostenplaatje kan dus

ingeschaald worden op: 72 x 400 = 28.800 euro. Dit komt dus neer op een benodigd budget

van zo’n 30.000 euro.

Page 38: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Kostenindicatie PowerPoint presentatie:

Om mijn ideeën voor het digitale voorlichtingsproduct toch enigszins digitaal uit te werken,

heb ik samen met de webmaster van Stichting Dichterbij een opzetje gemaakt voor een

PowerPoint presentatie die de werking van het product vertegenwoordigd. Zelf heb ik deze

presentatie verder afgemaakt. Eerst heeft overleg plaatsgevonden over mijn beschreven

ideeën. Hieronder even een kostenindicatie van de aan de PowerPoint besteedde tijd:

Uurloon: € 55,-

Besteedde uren: 5 uur

Het alleen al maken van een opzetje voor de PowerPoint presentatie en het overleggen zou

dus ongeveer € 55,- x 5 uur = € 275,- kosten.

3.6 Voorlichtingsproduct

In deze paragraaf worden achtereenvolgens het voorlichtingsproduct, de pretest en de

implementatie van het voorlichtingsproduct beschreven.

3.6.1 Beschrijving voorlichtingsproduct

In deze paragraaf zal het voorlichtingsproduct worden beschreven. Aan beide versies van het

hechtbord product zal aandacht worden besteed: magneetjes en klittenband. Verder komt ook

de beschrijving van het digitale voorlichtingsproduct voor in de toekomst aan bod. Voordat ik

begonnen ben met het ontwikkelen van mijn voorlichtingsproduct, heb ik eerst een

behoefteonderzoek bij de diëtisten werkzaam bij de afdeling Diëtetiek gedaan. De resultaten

hiervan zijn terug te vinden in bijlage IX.

Hechtbord met magneetjes of klittenband als hechtmiddel

Productomschrijving

Het product bestaat uit een metalen of klittenband hechtbord en gelamineerde afbeeldingen

van voedingsmiddelen en pictogrammen van eetmomenten. Op de achterkant van de

afbeeldingen en pictogrammen zit een magneetje of een stuk klittenband vast zodat het blijft

kleven aan het metalen hechtbord.

Hechtbord

Als magneet hechtbord wordt een metalen magneetbord van a3 formaat gebruikt. Het

magneetbord is onbeschreven.

Voor de versie met klittenband wordt als hechtbord ook een magneetbord gebruikt. Dit

magneetbord is vervolgens aan de gladde kant die normaal gebruikt wordt om voorwerpen

met magneetjes aan vast te hechten bekleed met klittenband.

Afbeeldingen voedingsmiddelen

Alle afbeeldingen van de verschillende voedingsmiddelproducten hebben een rood of groen

kader. De gezonde producten volgens de Richtlijnen Goede Voeding hebben een groen kader;

de ongezonde vette producten een rood kader. Verder is ook de naam van het voedingsmiddel

in letters zichtbaar onder de foto van het product binnen het kader. De levensduur van de

afbeeldingen is verlengd door deze te lamineren(plastificeren). Vervolgens is een magneetje

of een stuk klittenband aan de achterkant van de afbeelding vastgemaakt.

Page 39: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Pictogrammen eetmomenten

De pictogrammen van de eetmomenten ( vb: ontbijt, tussendoor ’s ochtends, lunch,

tussendoor ’s middags, warme maaltijd en tussendoor ’s avonds) hebben allemaal een

typerende vormgeving voor een bepaald eetmoment. De warme maaltijd wordt bijvoorbeeld

weergegeven met een bord dampend warm eten en de pauze door een kop koffie. De

betekenis van het symbool staat aan de bovenkant van het pictogram in letters beschreven. Er

zijn heel veel afbeeldingen van voedingsmiddelen; deze zijn afkomstig uit verschillende

productgroepen als bijvoorbeeld ‘brood en ontbijtproducten’ of ‘koek en gebak’.

Ook worden pictogrammen van de verschillende dagen van de week gebruikt. Deze bestaan

uit een voor elke dag van de week een anders gekleurd vlak met in het midden de dag van de

week in letters geschreven. Ook de levensduur van de pictogrammen is verlengd door deze te

plastificeren; aan de achterkant van de afbeelding is een magneetje of een stuk klittenband

bevestigd.

Gebruikswijze

Het is de bedoeling dat LVG+ cliënten met behulp van een begeleider zelfstandig een

voorbeelddagmenu kunnen invullen. De cliënt vult met behulp van de verschillende

pictogrammen onder de productgroepknoppen in wat hij/zij die dag gegeten heeft. Vervolgens

kan het voorbeelddagmenu besproken worden met een begeleider. Het is de bedoeling dat de

cliënten door middel van de groene en rode kaders inzicht krijgen in hun eigen eetgedrag. Het

ingevulde voorbeelddagmenu is puur voor de cliënten zelf bedoeld en niet voor de afdeling

Diëtetiek.

Digitaal voorlichtingsproduct

Productomschrijving

Het digitale product is gebaseerd op de lay-out van WORD. In het witte document wordt het

voorbeelddagmenu weergegeven. Het voorbeelddagmenu is onderverdeeld in 6 eetmomenten,

bijvoorbeeld: ontbijt, tussendoor ’s ochtends, lunch, tussendoor ’s middags, warme maaltijd

en tussendoor ’s avonds. Het voorbeelddagmenu moet in zijn geheel en in afzonderlijke

eetmomenten afgedrukt en opgeslagen kunnen worden.

Het voorlichtingsproduct bevat ook de taakbalken die kenmerkend zijn voor WORD. Er is een

knop ‘bestand’, ‘bewerken’ en ‘vergelijking’. Verder zijn in de taakbalk knoppen opgenomen

met hieronder alle bijbehorende voedingsmiddelen pictogrammen. In plaats van bijvoorbeeld

een schaartje zoals bij WORD wordt een kenmerkende pictogram voor de groep

voedingsmiddelen weergegeven. Bijvoorbeeld een appel voor de groep fruit, een mars voor

snoep en een pictogram van een kipfiletje voor vlees. Ook is er in de taakbalk een knop om

een ander pictogram voor het desbetreffende eetmoment te kiezen. Bijvoorbeeld een

pictogram voor pauze in plaats van 10.00 uur.

Gebruikswijze

Het is de bedoeling dat LVG+ cliënten met behulp van een begeleider zelfstandig een

voorbeelddagmenu kunnen invullen. De cliënt vult met behulp van de verschillende

pictogrammen onder de productgroepknoppen in wat hij/zij die dag gegeten heeft. Het

voorbeelddagmenu kan vervolgens uitgeprint of opgeslagen worden in de persoonlijke map

van de cliënt. Vervolgens kan het voorbeelddagmenu besproken worden met een begeleider.

Het is de bedoeling dat de cliënten door middel van de groene en rode kaders inzicht krijgen

in hun eigen eetgedrag. Het ingevulde voorbeelddagmenu is puur voor de cliënten zelf

bedoeld en niet voor de afdeling Diëtetiek.

Page 40: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Programma-inhoud digitaal voorlichtingsproduct

Introductiescherm/scherm bij opstarten:

Korte visuele uitleg werking programma en knoppen. Ook een helpknop kan toegevoegd

worden.

Voorbeelddagmenu: Wat heb ik gegeten? / Wat ga ik eten?

Productgroepen

o Aardappelen, rijst, pasta en peulvruchten

o Boter, olie, margarine en halvarine

o Brood en ontbijtproducten

o Dranken alcoholisch

o Dranken non-alcoholisch

o Drinkvoeding

o Fruit

o Samengestelde gerechten

o Groenten

o Hartig broodbeleg

o Koek en gebak

o Overig

o Snoep, ijs en snacks

o Soepen en sauzen

o Vlees, kip, vis en ei

o Zoet broodbeleg

o Zoutjes, chips en nootjes

o Zuivel en melkproducten

Pictogrammen

Alle pictogrammen zijn zichtbaar onder de verschillende bijbehorende productgroep

knoppen in de taakbalk. Alle producten hebben een rood of groen kader. De gezonde

producten volgens de Richtlijnen Goede Voeding hebben een groen kader; de

ongezonde vette producten een rood kader. Verder is ook de naam van het

voedingsmiddel in letters zichtbaar onder de foto van het product binnen het kader.

Mogelijke instellingen:

Mogelijk te kiezen specificaties/restrictie:

o Aantal ‘rode’ producten

Vermeld in cijfers of een visueel teken, een te kiezen hoeveelheid.

o Vast aantal boterhammen per dag of maximaal 12 sneden brood

Vermeld in cijfers of een visueel teken, een te kiezen hoeveelheid.

o Leeftijdscategorie cliënt

(evt. 1-3, 4-8, 9-13, 14-18, 19-50, 51-70, 70 en ouder)

o Een kolom ‘waarom eet je dit’? Met de mogelijkheid om gevoelens en evt.

redenen te achterhalen.

Per voorbeelddagmenu kan bijvoorbeeld worden weergegeven:

o Datum voorbeelddagmenu (vb.: ‘24 april 2008’)

o Naam voorbeelddagmenu (vb.: ‘dag van de week: maandag, vrijdag, zaterdag

enz)

Page 41: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Vergelijking

De gegevens ingevoerd in het voorbeelddagmenu kunnen hier worden vergeleken met:

o Mogelijkheid tot het met elkaar vergelijken van verschillende ingevulde

voorbeelddagmenu van de cliënt.

o Mogelijkheid tot vergelijken ingevuld voorbeelddagmenu cliënt met

voorbeelddagmenu met een ideale voeding (Richtlijnen Goede Voeding).

Belangrijk aandachtspunt

o Het is niet de bedoeling dat voedingsstofgehaltes, energie (kcal e.d.) vermeld

worden.

Overzichten en afdrukken:

Bestand

o Nieuw voorbeelddagmenu/weekmenu toevoegen

o Voorbeelddagmenu openen

o Voorbeelddagmenu sluiten

o Voorbeelddagmenu opslaan

o Voorbeelddagmenu opslaan als

o Afdrukvoorbeeld

o Resultaat ingevuld voorbeelddagmenu zichtbaar als afdrukvoorbeeld.

o Afdrukken

o Snelkoppeling openen laatste vier geopende bestanden

Bewerken

o Ongedaan maken

o Knippen

o Plakken

o Kopiëren

o Alles selecteren

Belangrijke aandachtspunten

o De verschillende maaltijdmomenten moeten eventueel apart van elkaar opgeslagen

of afgedrukt kunnen worden.

o Het is de bedoeling dat het voorbeelddagmenu (tijdelijk) in de map van de cliënt

zelf opgeslagen kan worden en niet in het voorlichtingsprogramma zelf. Het

opslaan van het voorbeelddagmenu is puur voor de cliënt en cliëntsysteem en niet

voor de afdeling Diëtetiek.

Eetmomenten:

Er bestaat de mogelijkheid om het eetmoment per dag van de week of per tijdstip in te vullen.

Dag van de week

Er zijn pictogrammen beschikbaar van alle dagen van de week.

Tijdstip van eten

Er zijn bijvoorbeeld pictogrammen beschikbaar van: ontbijt, lunch, warme maaltijd of

tussendoor ochtend/middag/avond, of 10.00 uur, 15.00uur, 20.00uur of pauze.)

De keuze uit deze verschillende benamingen moet bij elk maaltijdmoment opnieuw

gekozen kunnen worden.

Achteraan in de scriptie is als bijlage IIX een cd-rom bijgevoegd met daarop een PowerPoint

presentatie over hoe het digitale product in de praktijk ongeveer zou moeten werken.

Page 42: Eetstoornissen bij LVG cliënten

3.6.2 Pretest

Het voorlichtingsproduct zal een dubbele pretest ondergaan om te onderzoeken of het

beoogde doel bereikt wordt en of het product geschikt is en aansluit bij de doelgroep. Ook

wordt onderzocht welke versie van het hechtbord het beste functioneert. Er worden namelijk

twee versies van het voorlichtingsproduct ontworpen: één met magneetjes en één met

klittenband. De pretest zal uitgevoerd worden door enkele cliënten van de doelgroep die onder

behandeling zijn bij de diëtist het product te laten gebruiken. Verder zullen de twee producten

ook een pretest ondergaan door enkele willekeurige medewerkers van Stichting Dichterbij het

product te laten gebruiken en dezelfde vragen te stellen als aan de cliënten.

Eerst zal de bedoeling van het product kort aan de proefpersoon worden uitgelegd en hierna is

het de bedoeling dat de proefpersoon een voorbeelddagmenu van iets wat hij gegeten heeft of

gaat eten visualiseert met behulp van het hechtbord en de afbeeldingen.

De proefpersoon mag zelf kiezen met welk hechtbord hij begint. Wanneer iets niet duidelijk is

kan de proefpersoon vragen aan mij stellen. Ondertussen observeer ik de proefpersoon tijdens

het gebruik van het product en maak ik aantekeningen. Ook stel ik ondertussen vragen aan de

proefpersoon. Op deze manier wordt alle informatie over hoe de proefpersoon over het

product denkt en hoe het product functioneert achterhaald. Wanneer al deze vragen pas

achteraf gesteld worden bestaat de kans dat belangrijke informatie gemist wordt. Wanneer de

proefpersoon het voorbeelddagmenu gevisualiseerd heeft bespreek ik dit samen. Aansluitend

aan deze bespreking evalueer ik het voorlichtingsproduct door de proefpersonen nogmaals

enkele vragen over het gebruik van het product en hun mening hierover te stellen. Ook wordt

geïnformeerd hoe het product nog aantrekkelijker gemaakt kan worden, welk product het

beste functioneert en hoe de proefpersonen over een digitale versie van het product denken.

De vragen die tijdens de pretest (aan de cliënten in vereenvoudigde vorm) gesteld zullen

worden zijn in de evaluatie opgenomen. Het is nog niet duidelijk of er tijd is om de pretest

daadwerkelijk uit te voeren.

3.6.3 Implementatie

De uiteindelijke implementatie van het voorlichtingsproduct zal pas plaatsvinden wanneer

mijn afstudeeropdracht beëindigd is. Wanneer de pretest uitgevoerd is en het product tijdens

de eerstvolgende bijeenkomst aan de leden van de vakgroep eetstoornissen is voorgesteld,

worden de eventueel hierbij naar voren gekomen knelpunten opgelost. Het

voorlichtingsproduct is nu klaar voor implementatie. Het product wordt geïmplementeerd

door op verschillende woongroepen waar cliënten die tot de doelgroep behoren wonen een

versie van het voorlichtingsproduct aan te bieden. Van enkele cliënten wordt eerst een

beginsituatie beschreven, zodat het product twee maanden nadat het geïntroduceerd is op de

woongroep geëvalueerd kan worden. In deze beschrijving worden gegevens opgenomen over

de kennis over voeding, het voedingsgedrag en het gebruik van het voorlichtingsproduct. Zo

kan vastgesteld worden of de geformuleerde doelstellingen en het hoofddoel behaald zijn.

Afhankelijk van deze resultaten kan het voorlichtingsproduct aangepast worden. Ook kan

Stichting Dichterbij na deze periode serieus het oorspronkelijk beoogde product ‘een digitaal

voorbeelddagmenu’ in overweging nemen. Er kan dan gekeken worden wat de mogelijkheden

zijn om het digitale product daadwerkelijk te laten ontwikkelen en op alle woongroepen waar

cliënten die tot de doelgroep behoren te introduceren.

Page 43: Eetstoornissen bij LVG cliënten

3.7 Evaluatie

Om te kijken hoe de introductie van het voorlichtingsmateriaal verlopen is en of de

doelenstellingen bereikt zijn, zal er een evaluatie plaatsvinden. Het effect en het proces van de

interventie worden geëvalueerd. Het evalueren van het voorlichtingsproduct valt helaas buiten

het tijdsbestek van deze afstudeeropdracht. Hieronder volgt een beschrijving over hoe het

voorlichtingsproduct geëvalueerd kan worden.

3.7.1 Effectevaluatie

Het effect van het voorlichtingsproduct zal twee maanden na de introductie hiervan

geëvalueerd worden door een gesprek tussen de cliëntbegeleider en de voorlichter en een

gesprek tussen de cliënt, de voorlichter en eventueel ook de cliëntbegeleider. Met de

cliëntbegeleider wordt het effect van het voorlichtingsproduct op de cliënt besproken.

Belangrijke punten uit dit evaluatiegesprek worden genoteerd en vervolgens vergeleken met

de beginsituatie beschrijving. Ik heb er voor gekozen om geen standaard beginsituatie en

evaluatie formulier te ontwerpen, omdat elke cliënt totaal verschillend is en zijn eigen

knelpunten met zich meebrengt. Tijdens het gesprek met de cliënt komen eenvoudige vragen

en opdrachtjes aan de orde die ingaan op de kennis over voeding, het voedingsgedrag en het

gebruik van het voorlichtingsproduct. Het doel van deze gesprekken is beoordelen of de

doelstellingen behaald zijn. Dit zal getoetst worden door de hieronder geformuleerde

vraagstellingen:

Kan de cliënt uitleggen wat het verschil is tussen ‘rode’ en ‘groene’ producten?

Kan de cliënt ten minste 4 gezonde ‘groene’ producten opnoemen?

Kan de cliënt ten minste 4 ongezonde ‘rode’ producten opnoemen?

Kan de cliënt uitleggen waarom ‘groene’ producten beter voor hem/haar zijn dan

‘rode’ producten?

Is de cliënt in staat om met behulp van de pictogrammen een ‘ongezonde’ voeding op

te plakken op het hechtbord?

Is de cliënt in staat om met behulp van de pictogrammen een ‘gezonde’ voeding op te

plakken op het hechtbord?

Is de cliënt in staat om met behulp van aanwezige voedingsmiddelen uit de koelkast en

voorraadkastjes een ‘ongezonde’ maaltijd op het bord/de tafel uit te beelden?

Is de cliënt in staat om met behulp van aanwezige voedingsmiddelen uit de koelkast en

voorraadkastjes een ‘gezonde’ maaltijd op het bord/de tafel uit te beelden?

Staat de cliënt positiever tegenover het idee om vaker ‘groene’ producten en minder

‘rode’ producten te gaan gebruiken?

Is de cliënt van plan om meer ‘groene’ producten en minder ‘rode’ producten te gaan

gebruiken?

Eet de cliënt per dag minstens één ‘rood’ product minder als voor de introductie van

het voorlichtingsproduct?

Eet de cliënt per dag minstens één ‘groen’ product meer als voor de introductie van het

voorlichtingsproduct?

Denkt de cliënt een half jaar na de na de introductie van het voorlichtingsproduct en de

bijbehorende begeleiding nog steeds minimaal één ‘rood’ product minder en één

‘groen’ product meer als voor de introductie van het voorlichtingsproduct te eten?

Page 44: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Om een duidelijk overzicht van het resultaat van de effectevaluatie te verkrijgen zullen de

antwoorden op de vragen verwerkt worden in een verslag met grafieken zodat duidelijk

zichtbaar is of dat de doelstellingen behaald zijn.

3.7.2 Procesevaluatie

Om inzicht te krijgen in hoe het proces van de introductie van het voorlichtingsproduct

verlopen is, zal ook een procesevaluatie plaatsvinden. Dit zal ook gebeuren door middel van

het gesprek tussen de cliëntbegeleider en de voorlichter en een gesprek tussen de cliënt, de

voorlichter en eventueel ook de cliëntbegeleider. Tijdens dit gesprek wordt geëvalueerd hoe

de cliënt het ervaren heeft om met het voorlichtingsproduct te werken. Wat wordt leuk

gevonden en wat was minder leuk? Ook wordt nagevraagd of er tijdens het gebruik van het

voorlichtingsproduct sprake van knelpunten is geweest en eventueel hoe deze opgelost zijn.

Verder wordt nagevraagd of de cliënt of de cliëntbegeleider suggesties hebben voor het

verbeteren van het voorlichtingsproduct.

Page 45: Eetstoornissen bij LVG cliënten

4 Verantwoording en procesbeschrijving producten

4.1 Verantwoording hoofdstuk 1: Probleemanalyse

4.1.1 Opzet hoofdstuk

De beslissing om het hoofdstuk te starten met een uitgebreide beschrijving van de opdracht,

heb ik genomen omdat mijn scriptie op deze startgegevens is gebaseerd. Deze beschrijving

functioneert hier als een soort inleiding op de scriptie; op een andere plaats zou deze niet tot

zijn recht komen. Hierna volgt een theoretische onderbouwing om achtergrondinformatie te

kunnen overleggen bij de hierna volgende analyse van het probleem en doelgroepanalyse. Ik

heb ervoor gekozen om de probleemstelling als laatste te beschrijven, omdat dit een goede

afsluiting is van het hoofdstuk. De probleemstelling is gebaseerd op de vorige paragrafen van

het hoofdstuk.

4.1.2 De opdracht

Ik heb er voor gekozen om uitgebreid de aanleiding, de huidige situatie en de precieze

afstudeeropdracht te beschrijven, omdat ik vind dat deze informatie belangrijk is in mijn

scriptie. Mijn afstudeeropdracht en heel de verdere scriptie is tenslotte op de aanleiding en de

huidige situatie binnen Stichting Dichterbij gebaseerd.

4.1.3 Theoretische onderbouwing

Ondanks dat literatuurstudie in een later stadium van mijn afstuderen niet meer belangrijk was

in mijn afstudeeropdracht, heb ik hier toch veel aandacht aan besteed. Ik ben van mening dat

ik de stappen analyse van het probleem, gedrag en determinanten van het GVO model niet

louter op mijn eigen meningen en ervaringen kan en mag baseren. Ik heb ervoor gekozen om

een literatuurstudie te verrichten naar ‘eetstoornissen’ en naar ‘verstandelijke beperking’.

Deze twee literatuurstudies zijn in de bijlage opgenomen, omdat de kern van de scriptie

anders te groot zou worden en ik op deze manier de scriptie overzichtelijk heb gehouden. In

de paragraaf zelf is een beschrijving van mijn zoekstrategieën naar de literatuur opgenomen.

4.1.4 Analyse van het probleem en doelgroepanalyse

Voor het zo uitgebreid mogelijk beschrijven van het probleem en de doelgroep heb ik

gekozen, omdat op deze manier een goed inzicht ontstaat. Iemand anders die de doelgroep

niet kent kan zich zo een goed beeld vormen. Ik heb de uitgebreide probleemanalyse in dit

hoofdstuk opgenomen in plaats van in hoofdstuk 3, omdat zo een op voldoende onderbouwing

gebaseerde probleemstelling geformuleerd kan worden. In hoofdstuk 3 wordt nu volstaan met

een samenvatting van deze paragraaf. In mijn probleemstelling heb ik specifiek de doelgroep

van 12 tot 25 jaar gekozen, omdat in deze leeftijdscategorie de kans het grootste is op het

ontstaan van eetstoornissen.

Page 46: Eetstoornissen bij LVG cliënten

4.2 Verantwoording hoofdstuk 2: Multidisciplinaire behandeling

4.2.1 Opzet hoofdstuk

Ik heb ervoor gekozen om eerst te beschrijven hoe de (multidisciplinaire) behandeling er op

dit moment uitziet binnen Stichting Dichterbij, omdat dit het beginstadium is. Vervolgens heb

ik de behandelingen binnen de ‘normale’ en de andere organisaties beschreven en hierna de

verbeterpunten en mogelijke multidisciplinaire behandeling binnen Stichting Dichterbij. Ik

heb voor deze volgorde gekozen, omdat dit mij het meest logisch leek. Zo komen eerst de

onderzoeksresultaten aan bod en hierna worden deze vertaald naar Stichting Dichterbij. Ik heb

ook een paragraaf aan de benadering van de cliënt besteed, omdat hier vraag naar was.

De beschrijving van de toegepaste behandelingen in de ‘normale’ situatie heb ik in de bijlage

opgenomen, omdat de kern van de scriptie anders te groot zou worden en zijn

overzichtelijkheid zou verliezen.

4.2.2 Vragenlijst organisaties voor mensen met een verstandelijke beperking

Voor deze vragenlijst heb ik een begeleidende brief ontworpen en deze samen met de

vragenlijst en een retourenvelop naar de verschillende organisaties verstuurd. Als materiaal

hiervoor heb ik gebruik gemaakt van het officiële briefpapier en enveloppen van Stichting

Dichterbij, omdat dit het meest professioneel staat. Ik heb 68 vragenlijsten verstuurd; 27

hiervan zijn ingevuld terug ontvangen. Ik heb naar elk op de adressenlijst van de DVG

opgenomen staand adres een vragenlijst verstuurd. Een aantal van de op deze adressenlijst

staande diëtisten zijn werkzaam bij verschillende instellingen voor mensen met een

verstandelijke beperking. Ook werken er soms meerdere diëtisten bij één instelling. Ik heb

echter toch naar elk in het adressenbestand van de DVG opgenomen adres een vragenlijst

verstuurd. Dit om een zo compleet mogelijk beeld proberen te creëren. Een diëtist werkzaam

bij meerdere instellingen heeft zo de mogelijkheid om voor elke werkplek apart een

vragenlijst in te vullen. Wanneer meerdere diëtisten werkzaam zijn bij één organisatie kunnen

deze kiezen de vragenlijst gezamenlijk of individueel in te vullen. De non-respons is door

middel van bovenstaande uitleg te verklaren. Voor een anonieme vragenlijst is bewust

gekozen, omdat dit de respons en de vrijheid om de vragenlijst uitgebreider in te vullen

vergroot.

Ik heb gekozen voor open vragen, omdat ik bang was dat ik niet te weten zou komen wat ik

wilde weten als ik de vragen een meer gesloten vorm zou geven. Dit omdat ik bijvoorbeeld op

zoek was naar opvattingen over wat een eetstoornis is en wat een eetprobleem. Wanneer ik

deze vragen een gesloten vormgeving zou hebben gegeven, was de kans op sociaal wenselijke

antwoorden groot geweest.

De vragen die ik geformuleerd heb gingen in op het verschil tussen eetstoornis en

eetprobleem, het doen van onderzoek en de aanwezigheid van een eet- of drinkteam en de

behandeling van eetstoornissen en de rol van de diëtist hierin. Ik heb ervoor gekozen om

vragen over deze onderwerpen te stellen, omdat deze het meest relevant waren voor het

onderzoek en de vragenlijst niet te lang mocht zijn.

Ik heb de vragenlijsten door middel van gewone tabelletjes verwerkt, omdat dit de minste tijd

kostte en een andere manier van verwerken eigenlijk niet goed mogelijk was vanwege het

open karakter van de vragen. De toelichtingen zijn ook opgenomen.

Page 47: Eetstoornissen bij LVG cliënten

4.3 Verantwoording hoofdstuk 3: GVO model Ontwikkeling van

voorlichtingsmateriaal

4.3.1 Opzet hoofdstuk

Ik heb ervoor gekozen om eerst een beschrijving te geven van het GVO model wat in de rest

van de paragrafen uitgewerkt wordt. Dit omdat misschien niet iedereen die de scriptie leest

het model kent. Het Model voor Planmatige Gezondheidsvoorlichting en Gedragsverandering

is gekozen, omdat dit het nieuwste en meest complete GVO model is.

4.3.2 Keuze voor gebruikte theoretische modellen

De keuze voor het Model voor Planmatige Gezondheidsvoorlichting en Gedragsverandering

staat hierboven al beschreven.

In paragraaf 3.4 heb ik ervoor gekozen om gebruik te maken van het ASE model, omdat dit

gedragsverklaringsmodel het beste bij mijn doel past en de doelgroep past. Bij het Health

Belief Model wordt bijvoorbeeld gesproken van ‘subjectieve norm’ in plaats van ‘sociale

invloed’. Bij de doelgroep spelen vaker andere sociale invloeden dan de subjectieve norm een

rol bij het gedrag.

Ik heb in paragraaf 3.5.2 gebruik gemaakt van het Persuasion Communication model van

McGuire, omdat dit model mij hielp samen te vatten en na te denken over het bericht dat ik

wil verspreiden, de ontvangers, het kanaal dat ik hiervoor het beste kan gebruiken en de bron

(auteur) van het voorlichtingsmateriaal in de verschillende stappen van gedragsverandering.

4.3.3 Keuze voor (digitaal) voorlichtingsproduct

Om een goede keuze voor een voorlichtingsmethode te kunnen maken, heb ik een tabel

gemaakt met daarin de sterke en zwakkere kanten van de voorlichtingsmethodes uiteengezet.

Op deze manier heb ik nagedacht en weloverwogen een keuze uit de verschillende methodes

gemaakt. Ik heb er in eerste instantie voor gekozen om een digitaal voorlichtingsproduct te

gaan ontwerpen, omdat een visueel virtueel voorlichtingsproduct op de computer/mobiele

telefoon het beste bij de doelgroep aansluit. Vanwege het niveau van de doelgroep is voor een

visuele aanpak met pictogrammen gekozen. Uiteindelijk bleek het voor mij helaas niet

haalbaar om echt een softwareprogramma voor het voorlichtingsproduct te ontwikkelen. Ik

ben hiervoor nog contact gehad met de webmaster van Stichting Dichterbij om de eventuele

mogelijkheden door te spreken. Deze heeft mij geholpen om als alternatief een opzetje van

hoe het product ongeveer zou moeten werken te maken. Met deze PowerPoint had ik helaas

nog niet aan de vraag vanuit de opdrachtgever voldaan; aan het einde van mijn

afstudeeropdracht moet er een kant-en-klaar bruikbaar product zijn. Om toch aan deze vraag

te voldoen, heb ik toen uiteindelijk mijn ideeën voor het voorlichtingsproduct uitgewerkt met

behulp van pictogrammen met magneetjes of klittenband en bijbehorende borden. Ik heb voor

twee verschillende soorten hechtmateriaal gekozen, omdat zo getest kan worden welk

hechtmateriaal het beste geschikt is. Het is namelijk belangrijk dat de pictogrammen goed

blijven kleven en niet loslaten; om frustratie van de gebruikers te voorkomen.

Page 48: Eetstoornissen bij LVG cliënten

4.3.4 Keuze inhoud interventie

In deze paragraaf heb ik alle beschrijvende gegevens die op het voorlichtingsproduct van

toepassing zijn verwerkt. Ik heb in deze paragraaf hoe ik het gezondheidsprobleem wil gaan

beïnvloeden, heb de doelgroep omschreven en doelstellingen opgesteld en aandacht besteed

aan inhoudelijke en organisatorische aandachtspunten. Zo heb ik zo uitgebreid mogelijk alle

factoren die bij het voorlichtingsproduct van toepassing zijn beschreven. Er is onder andere

ook aandacht besteed aan praktische zaken als de kosten, tijd en of er door middel van

voorlichting al iets aan het gezondheidsprobleem gedaan wordt.

4.3.5 Keuze inhoud voorlichtingsproduct en evaluatie

In deze paragraaf heb ik ervoor gekozen het voorlichtingsproduct zo uitgebreid mogelijk te

beschrijven, omdat ik het voorlichtingsproduct zelf niet in de paragraaf kan opnemen. Ik heb

ervoor gekozen ook aandacht te besteden aan het idee voor het digitale product, zodat

Stichting Dichterbij een compleet overzicht verkrijgt over mijn ideeën hiervoor. Dit kan

eventueel gebruikt worden wanneer overwogen wordt het product echt te laten ontwikkelen.

Verder is ook een voorstel voor de pretest en de implementatie geschreven. Vanwege

tijdsgebrek heb ik de pretest niet meer kunnen uitvoeren binnen de afstudeerperiode. Bij de

evaluatie heb ik gekozen voor een termijn van twee maanden, omdat ik denk dat dit een

redelijke tijd is waarin de cliënten goed met het product hebben kunnen werken en het product

nog niet in vergetelheid is geraakt. Ik vermoed dat het product, wanneer hier tijdens de

dieetconsulten of door begeleiding even aandacht aan besteed wordt, nog redelijk in de

aandacht is. Na twee maanden zorgt de evaluatie en de gestegen kennis en inzicht over

gezonde voeding vermoedelijk voor een nieuwe stimulans.

Page 49: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Conclusie

Binnen Stichting Dichterbij komen bij LVG+ cliënten mogelijk eetstoornissen voor. Er is

behoefte aan meer duidelijkheid over de mogelijkheden van multidisciplinaire behandeling.

Het doel van deze afstudeeropdracht is om door middel van het ontwikkelen van

voorlichtingsmateriaal voor LVG+ cliënten in de leeftijdsgroep van 12 tot 25 jaar met een

eetstoornis deze doelgroep meer inzicht te geven in het eigen eetgedrag en de kennis over

gezonde voeding vergroten. Uiteindelijk wordt getracht het voedingspatroon van de doelgroep

in gunstige zin te veranderen door middel van het voorlichtingsproduct en begeleiding en deze

verandering te behouden. Een voeding volgens de Richtlijnen Goede Voeding wordt verstaan

onder de term ‘gezonde voeding’.

Uit deze scriptie zijn de volgende conclusies te trekken:

De recent opgerichte vakgroep met betrekking tot ‘eetstoornissen’ en de multidisciplinaire

behandeling hiervan verkeren momenteel in een oriënterende fase. Er wordt kennis

verzameld, uitgewisseld en verschillende behandeling- en benaderingsmethodieken

uitgeprobeerd.

Er kan geconcludeerd worden dat er binnen Stichting Dichterbij en binnen andere

organisaties voor mensen met een verstandelijke beperking veel verschillende opvattingen

over de definitie van eetstoornissen of eetproblemen bestaan. Vaak wordt geen

onderscheid gemaakt tussen beide termen; soms worden de termen helemaal niet gebruikt.

Opvallend is dat ‘slikstoornis’ in eerste instantie ook tot eetstoornis gerekend wordt.

In 23 van de 27 andere organisaties voor mensen met een verstandelijke beperking wordt

geen onderzoek verricht naar eetstoornissen. Bij de overige 3 organisaties richt dit

onderzoek zich op de gewichtenstatus van cliënten of mogelijke verbanden tussen

eetstoornissen en syndromen.

In 16 van de 27 andere organisaties voor mensen met een verstandelijke beperking bestaat

er binnen de organisatie een eet- of drinkteam. Binnen alle organisaties richt dit team zich

voornamelijk op (ver)slik en kauwproblemen, de disciplines diëtetiek en logopedie nemen

hieraan standaard deel. Er bestaat nog geen eet- en drinkteam binnen Stichting Dichterbij.

Uit de interviews en uit mijn eigen ervaringen tijdens mijn stage binnen Stichting

Dichterbij blijkt dat er bij de medewerkers binnen Stichting Dichterbij echter wel

duidelijk behoefte is aan een eet- of drinkteam. (Gedateerd: 01-07-08) Inmiddels bestaat wel

een eet- en drinkteam.

Binnen alle andere organisaties voor mensen met een verstandelijke beperking worden,

net als binnen Stichting Dichterbij, geen standaardbehandelingen bij cliënten met

eetproblematiek/eetstoornissen toegepast. Er wordt gekeken naar wat het beste bij de

cliënt past.

Eetproblematiek wordt binnen alle organisaties multidisciplinair aangepakt; een

multidisciplinaire samenwerking wordt als noodzakelijk gezien. Alle disciplines binnen

Stichting Dichterbij, behalve ergotherapie, zien een mogelijkheid om bij te dragen aan de

behandeling van cliënten met eetstoornissen. De diëtist heeft een grote rol in de

behandeling van cliënten met eetproblematiek / eetstoornissen. Wanneer het probleem

psychisch is, is de rol van de diëtist echter veel kleiner.

Page 50: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Concluderend kan worden gezegd dat de voeding van de cliënten behorend tot de

doelgroep doorgaans niet aan de Richtlijnen Gezonde Voeding voldoet. Er wordt

voornamelijk voor de uitzonderingsproducten uit de voorlichtingsproducten ‘Keuzetabel’,

‘Adviezen bij een verhoogd cholesterol’ en de ‘Vetwijzer’ van het Voedingscentrum

gekozen. Kenmerkend voor het voedingspatroon van de doelgroep is een hoge inname van

energie en (verzadigd) vet, veel snacks en snoep en weinig groente, fruit en brood.

De belangrijkste beïnvloedbare determinanten die een rol spelen bij het ongezonde

voedingspatroon zijn een gebrek aan kennis over gezonde voeding en te weinig inzicht in

het eigen eetgedrag.

Er is gekozen voor een visuele weergave met pictogrammen van het voorlichtingsproduct,

omdat informatie zo duidelijk en eenvoudig kan worden weergegeven. Een visueel

product sluit het beste bij het niveau van de doelgroep aan. Het ontwikkelen van een

digitaal voorlichtingsproduct was binnen de afstudeerperiode niet mogelijk, er is daarom

gekozen voor twee hechtborden als product. Door tijdsgebrek heeft nog geen pretest

plaatsgevonden; wel is een voorstel voor pretest, implementatie en evaluatie geschreven.

.

Page 51: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Literatuurlijst

1. Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ,

Multidisciplinaire richtlijn Eetstoornissen, Diagnostiek en behandeling van

eetstoornissen, Trimbos Instituut, Houten, 2006

2. Vandereyken, W., Noordenbos, G., Handboek Eetstoornissen, Utrecht, De Tijdstroom,

2002

3. www.nationaalkompas.nl

Son, G. , Furth, E.F., Schoemaker, C., Eetstoornissen Volksgezondheid Toekomst

Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid, RIVM, Bilthoven, 24 september

2007

4. Wamel van, A., Wassink, M., Landelijk Basisprogramma Eetstoornissen, leidraad

voor regionale zorgprogrammering, Trimbos-instituut, Utrecht 2006

5. Altrecht, Regionaal Zorgprogramma Eetstoornissen, juni 2005, Utrecht, versie 1.0,

juni 2005

6. Dieetbehandelingsrichtlijnen, Richtlijn anorexia en atypische variant, Elsevier, ISBN

90-352-1899 –X

7. Dieetbehandelingsrichtlijnen, Richtlijn boulimia en binge eating disorder, Elsevier,

ISBN 90-352-1899 –X

8. Vink, T., Hinnery, A., Elburg van, A.A., Goozen, SHM., Sandkuijl, LA., Sinke, R.J.,

Herpetz-Dahlmann, B.M., Hebebrand, J., Remschmidt, H., Engeland, H., Adan,

R.A.H., Association between an agouti-related protein gene polymorphism and

anorexia nervosa, Molecular Psychiatry, (2001) 6, 325–328

9. Hay, P.J. (1998). The epidemiology of eating disorder behaviors: an Australian

community-based survey, International Journal of Eating Disorders, Vol. 23, p371-382

10. Fonna, H., Psychiatric Clinic, Prevalence of Eating Disorders in Adults With Mental

Retardation Living in the Community, American Journal On Mental Retardation,

Volume 109, number 6, 501, 506, November 2004, Noorwegen

11. Scheurink, A., Eating, the second best thing in life, Overgewicht is een

neurobiologisch luxeprobleem, Gedrag&Gezondheid, 34, 2006, pagina 106 – 115

12. Boudesteyn, J., Leest van der, K.H., Leij van der, A.J., Ghreline, een belangrijk

hormoon geproduceerd door de maag, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde,

2002, oktober, 146, 41

13. Pruimenboom, L., Eetstoornissen, veel meer dan een psychologisch probleem, Van

Nature, april 2005

Page 52: Eetstoornissen bij LVG cliënten

14. Dosen, A., Psychische stoornissen, gedragsproblemen en verstandelijke handicap, Een

integratieve benadering bij kinderen en volwassenen, 2005, Koninklijke Van Gorcum,

Assen

15. www.nationaalkompas.nl

Koedoot, P.J., Verstandelijke handicap, Volksgezondheid Toekomst Verkenning,

Nationaal Kompas Volksgezondheid, RIVM, Bilthoven, 13 december 2007

16. Hermsen, P., Keukens, R., Meer van der, J., Mensen met een verstandelijke beperking,

3e druk, Van Tricht Uitgeverij, Twello, 2007

17. Didden, R., IN PERSPECTIEF, gedragsproblemen, psychiatrische stoornissen en

lichte verstandelijke beperking, Bohn Stafleu van Loghum, Houten, 2006

18. Stoll, J., Bruinsma, W., Konijn, C., Nieuwe cliënten voor Bureau Jeugdzorg,

Jeugdigen met meervoudige problemen waaronder een lichte verstandelijke beperking

en instrumenten voor herkenning en signalering, NIZW Uitgeverij, 2004

19. www.dichterbij.nl

Website van Stichting Dichterbij.

20. W. Vandereycken, R., Deth van, Psychiatrie, van diagnose tot behandeling, Bohn

Stafleu van Loghum, tweede druk, Houten, 2004

21. www.voedingscentrum.nl

Stichting die gefinancierd wordt door de Nederlandse overheid om wetenschappelijk

verantwoorde, eerlijke informatie te geven over voeding. Ook geeft het

Voedingscentrum verschillende brochures en voorlichtingsmaterialen uit, zoals de

‘Vetwijzer’.

22. www.dietistvg.nl

Website van de DVG, het landelijke netwerk van diëtisten die werkzaam zijn in de

verstandelijk gehandicaptenzorg.

23. Verberne, G., Agressie van de cliënt en jouw gedrag als groepsleider,

stressmanagement by proxy of, behandelen door na te laten en je eigen non-verbale

gedrag te kennen, Oostrum, De Wendel, 9 december 2004

24. http://www.humanconcern.nl 14-02-08

Een stichting die landelijk ambulante hulp biedt aan mensen (en hun omgeving) die

lijden aan een eetprobleem of eetstoornis. De behandeling is gebaseerd op

professionaliteit en ervaringsdeskundigheid.

25. Damoiseaux, V., Molen van der, H.T., Kok, G.J., Gezondheidsvoorlichting en

gedragsverandering, Assen, Van Gorcum, derde druk

26. http://nvpg.plant.nl

Website van de beroepsvereniging voor GVO preventiewerkers en

gezondheidsbevorderaars.

Page 53: Eetstoornissen bij LVG cliënten

27. Brug, J., Assema van, P., Lechner, L., Gezondheidsvoorlichting en

gedragsverandering, Een planmatige aanpak, 5e druk, 2007, Van Gorcum

28. Brug, J., Lenthe van, F., Environmental determinants and interventions for physical

activity, nutrition and smoking: A review, Rotterdam, Erasmus MC, 2005

29. C.F van Kreijl, A.G.A.C. Knaap, Ons eten gemeten, gezonde voeding en veilig voedsel

in Nederland. RIVM, Bilthoven, 2004

30. Dijkema, P., Botden, G., Hoogen den van, P., Beleidskaart voeding, GGD Hart voor

Brabant, december 2004

31. www.nationaalkompas.nl

Leent-Loenen van, H., Leest, L., Voeding, Volksgezondheid Toekomst Verkenning,

Nationaal Kompas Volksgezondheid, RIVM, Bilthoven, 23 september 2005

32. Roling, N.G., Kuiper, D., Janmaat, R., Basisboek voorlichtingskunde, Boom,

Amsterdam/ Meppel, tweede druk, 1996

33. Damoiseaux, V., Visser, A., Patiëntenvoorlichting, een interdisciplinaire benadering,

Van Gorcum, Assen/Maastricht, 1988

34. www.maaltijdpuzzel.nl

Website waarop informatie over de Maaltijdpuzzel van Stichting Amarant is te vinden.

35. www.pictogenda.nl

Website waarop allerlei informatie over de pictogenda hulpmiddel producten

(kalender, agenda, verhuisboek) van Bohn Stafleu van Loghum te vinden is.

36. www.ordina.nl

Website van een bedrijf wat onder andere aan ICT systeemontwikkeling doet.

Gebruikte naslagwerken:

W. Hoogland, Rapport over rapporteren, Groningen, Wolters-Noordhoff, 2002

Brug, J., Assema van, P., Lechner, L., Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering, Een

planmatige aanpak, 5e druk, 2007, Van Gorcum

Damoiseaux, V., Molen van der, H.T., Kok, G.J., Gezondheidsvoorlichting en

gedragsverandering, Assen, Van Gorcum, derde druk

Page 54: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Bijlagen

I Theoretische onderbouwing: Eetstoornissen

II Theoretische onderbouwing: Verstandelijke beperking

III Behandelingen in de ‘normale’ situatie

IV Begeleidende brief organisaties voor mensen met een verstandelijke

beperking

V Vragenlijst eetstoornissen organisaties voor mensen met een verstandelijke

beperking

VI Uitgewerkte vragenlijst organisaties voor mensen met een verstandelijke

beperking

Page 55: Eetstoornissen bij LVG cliënten

I Theoretische onderbouwing: Eetstoornissen

1.4.1.1 Eetprobleem en eetstoornis

De begrippen ‘eetprobleem’ en ‘eetstoornis’ lijken erg op elkaar. Toch wordt met beide

begrippen iets heel anders bedoelt. Wat beide begrippen gemeenschappelijk hebben is dat

beide: (1,2)

Niet te wijten zijn aan een te geringe beschikbaarheid aan voedsel;

Geen voedingsproblemen zijn;

Niet toe te schrijven zijn aan een lichamelijke aandoening. (1,2)

Een inadequate voedingsbegeleiding kan echter wel bijdragen tot het ontstaan van een

eetstoornis. (1,2)

De term ‘stoornis’ wijst op het feit dat het probleem geen onderdeel of kenmerk is van een

andere afwijking, maar een afgebakende entiteit/syndroom. Wanneer het probleem gezien

wordt als een kenmerk of onderdeel van een andere afwijking wordt dit gezien als een

symptoom van de andere stoornis. Dit betekend ook dat in dit geval de behandeling van het

eetprobleem minder belangrijk is als de behandeling van de stoornis zelf. Een typerend

voorbeeld hiervan is anorexie. (1,2)

Hieronder zijn de belangrijkste eetproblemen in een schema opgenomen:

Overzicht belangrijkste eetproblemen

Eetprobleem Definitie Anorexie Een ongewild verlies van eetgenot of gebrek aan eetlust, meestal gepaard gaande met

een verminderde voedselinname.

Boulimie Eetbui

Braken Het met kracht uitspugen van de maaginhoud. Dit kan onvrijwillig optreden

(voorafgaand door een gevoel van misselijkheid) of opzettelijk zijn (de persoon lokt de

braakreflex zelf uit).

Eetbui Een vorm van overeten waarin een te grote voedselinname binnen een beperkte tijd

(binnen 2 uur) plaatsvindt en sprake is van controleverlies.

Kauwen en spugen Het voedsel wordt hierbij geproefd en gekauwd. Hierna wordt het uitgespuugd en dus

niet doorgeslikt.

Nachtelijk eten Nachtelijk eten is een vorm van overeten tijdens de nacht. Vaak komt dit in de vorm van

een eetbui voor.

Overeten Overeten staat voor een te grote voedselinname in verhouding tot de lichamelijke

behoeften in normale omstandigheden.

Pica Het herhaald eten van niet eetbare stoffen.

Regurgitatie Regurgitatie is het onvrijwillig teruggeven en uitspugen van ingeslikt voedsel. Hierbij

vloeit de maaginhoud spontaan terug in de slokdarm (reflux) zonder een gevoel van

misselijkheid.

Ruminatie Herhaaldelijk en zonder inspanning wordt half verteerd voedsel uit de maag naar boven

gewerkt, herkauwd en weer ingeslikt.

Slikangst Slikangst is het vermijden van het inslikken van bepaald voedsel of drank. Dit gebeurt

meestal uit angst voor verslikken en/of verstikken.

Voedselaversie Bij voedselaversie is sprake van een afkeer van bepaalde soorten voedsel of drank.

Inname hiervan wordt geweigerd of gaat gepaard met angst, misselijkheid, neiging tot

braken, etc. (1,2)

Page 56: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Bij een eetstoornis gaat het om een syndroom waarbij het gestoorde eetgedrag op de

voorgrond staat: het eetgedrag staat centraal en vormt een betekenisvolle component. Bij

vaststelling van afwijkend eetgedrag moet eerst worden uitgesloten of het eetprobleem een

symptoom is van een psychiatrische of somatische stoornis. Wanneer dit nagegaan is wordt

het eetgedrag als een stoornis beschouwd. Het onderscheid tussen anorexia als syndroom en

anorexie als symptoom is hier een goed voorbeeld van. Bij allebei is sprake van een

verminderde voedselinname en/of vermagering. Bij anorexie kan dit eetlustverlies optreden

als gevolg van een depressie, terwijl er bij anorexia een alles overheersende

vermageringswens is. In de hierop volgende paragraaf wordt verder ingegaan op de

verschillende eetstoornissen. (1,2)

1.4.1.2 Definitie en symptomen eetstoornissen

Eetstoornissen zijn stoornissen in het doen en denken rond eten. Bij een eetstoornis is sprake

van een ‘syndroom’ waarbij het gestoorde eetgedrag een centrale rol heeft. Kenmerkend zijn

een verstoord lichaamsbeeld en een sterke preoccupatie met eten en gewicht. Uitgesloten

moet worden dat de stoornis niet het gevolg is van een onderliggende lichamelijke of

psychiatrische aandoening.

Er worden in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders IV (DSM-IV) en de

International classification of diseases 10 (ICD-10) de volgende eetstoornissen onderscheiden:

de ‘typische eetstoornissen’ anorexia nervosa en boulimia nervosa en de ‘atypische

eetstoornissen’. Deze worden ook wel ‘eetstoornis niet anders omschreven’ (NAO) genoemd.

De bekendste onder de ‘eetstoornis niet anders omschreven’ vallende eetstoornis is Binge-

eating disorder (eetbuistoornis).

Hieronder wordt ingegaan op de diagnostische criteria volgens de DSM-IV en de ICD-10

voor de bovenstaande eetstoornissen. (1,2,3,4,5)

Typische eetstoornissen

Anorexia nervosa

Er is bij anorexia nervosa sprake van een weigering het lichaamsgewicht te handhaven boven

of op een voor de lengte en leeftijd minimaal normaal gewicht. Meestal zijn patiënten met

anorexia nervosa extreem vermagerd. Er worden twee subtypes onderscheiden, namelijk het

eetbuien-purgerende type en het restrictieve of beperkende type. (1, 2, 3, 4, 5, 6)

DSM-IV 307.1 Diagnostische criteria voor anorexia nervosa

Weigering het lichaamsgewicht te handhaven op of boven de grens van vijfentachtig

procent van het te verwachten gewicht voor mensen van dezelfde leeftijd en lengte.

Intense angst in gewicht toe te nemen of dik te worden, terwijl er juist sprake is van

ondergewicht.

Stoornis in de manier waarop iemand zijn of haar lichaamsgewicht of lichaamsvorm

beleeft, onevenredig grote invloed van het lichaamsgewicht of lichaamsvorm op het

oordeel over zichzelf, of ontkenning van de ernst van het huidige lage

lichaamsgewicht.

Bij meisjes, na de menarche, amenorroe, dat wil zeggen de afwezigheid van ten minste

drie achtereenvolgende menstruele cycli. (1, 2, 3, 4, 5, 6)

Page 57: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Specificatie type:

Beperkende type:

Tijdens de huidige episode van anorexia nervosa is er bij de betrokkene geen sprake

van purgeergedrag (bv. zelfopgewekt braken of het misbruik van laxantia, diuretica of

klysma’s) en heeft betrokkene geen eetbuien.

Eetbuien/purgerende type:

Tijdens de huidige episode van anorexia nervosa is er bij de betrokkene sprake van

purgeergedrag (bv. zelfopgewekt braken of het misbruik van laxantia, diuretica of

klysma’s) of geregelde eetbuien. (1, 2, 3, 4, 5, 6)

Boulimia nervosa

Kenmerkend voor boulimia nervosa zijn de eetbuien waarbij in korte tijd grote hoeveelheden

voedsel worden geconsumeerd. Dit wordt afgewisseld met pogingen om de gevolgen hiervan

voor het gewicht tegen te gaan. Er worden twee subtypes onderscheiden, namelijk het

eetbuien-purgerende type en het restrictieve of beperkende type. (1, 2, 3, 4, 5, 6, 7)

DSM-IV 307.51 Diagnostische criteria voor boulimia nervosa

Recidiverende perioden van eetbuien. Een eetbui heeft de volgende kenmerken:

het binnen een beperkte tijd (bijvoorbeeld twee uur) eten van een hoeveelheid voedsel

die beslist groter is dan wat de meeste mensen in eenzelfde periode en onder dezelfde

omstandigheden zouden eten en het gevoel geen controle meer te hebben over het

eten.

Na de eetbui recidiverende inadequate maatregelen om gewichtstoename te

voorkomen. De meest gebruikte maatregelen zijn zelfopgewekt braken, misbruik van

laxantia, diuretica of andere geneesmiddelen, overmatige lichaamsbeweging of vasten.

De eetbuien en de daarbij behorende maatregelen komen gemiddeld ten minste

tweemaal per week gedurende drie maanden voor.

Het oordeel over zichzelf wordt in onevenredige mate beïnvloed door de

lichaamsvorm en het lichaamsgewicht.

De stoornis komt niet uitsluitend voor tijdens perioden van anorexia nervosa.

Extreme angst om dik te worden. Men stelt vaak een niet haalbaar gewicht als doel.

Vaker komt boulimia nervosa voort uit een periode van anorexia nervosa (van enkele

maanden tot een jaar). (1, 2, 3, 4, 6, 7)

Specificatie type:

Purgerende type:

De patiënt compenseert de eetbuien met zelfopgewekt braken of het misbruik van

laxantia, diuretica of klysma’s.

Niet-purgerende type:

De patiënt compenseert de eetbui voornamelijk door overmatige lichaamsbeweging of

vasten. (1, 2, 3, 4, 6, 7)

Page 58: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Atypische eetstoornissen of ‘eetstoornis niet anders omschreven’

Binge-eating disorder (BED) of eetbuistoornis

Kenmerkend voor Binge Eating Disorder is dat de patiënt terugkerende perioden van eetbuien

heeft, zonder dat de patiënt (veel) maatregelen neemt om gewichtstoename te voorkomen.

Oftewel boulimia nervosa zonder compensatoir gedrag. Binge Eating Disorder behoort

officieel onder de eetstoornis-NAO; in de DSM-IV zijn voorlopige diagnostische

onderzoekscriteria voor de categorie Binge Eating Disorder opgenomen. (1, 2, 3, 4, 5, 7)

DSM-IV Diagnostische onderzoekscriteria voor binge-eating disorder of eetbuistoornis

Recidiverende perioden van eetbuien. Een eetbui heeft de volgende kenmerken:

- Het binnen een beperkte tijd (bijvoorbeeld twee uur) eten van een hoeveelheid

voedsel die groter is dan wat de meeste mensen in eenzelfde periode en onder

dezelfde omstandigheden zouden eten.

- Een gevoel de beheersing over eten tijdens de eetbui kwijt te zijn (bijvoorbeeld het

gevoel niet te kunnen stoppen met eten of niet kunnen bepalen wat en hoeveel er

wordt gegeten).

De eetbuien hebben drie of meer van de volgende kenmerken:

- Veel sneller eten dan gewoonlijk.

- Dooreten totdat een ongemakkelijk vol gevoel bereikt is.

- Grote hoeveelheden voedsel eten zonder fysieke honger te voelen.

- Alleen eten omdat men zich schaamt voor de hoeveelheden die men eet.

- Na het overeten walgen van zichzelf, zich depressief of erg schuldig voelen.

De patiënt ervaart veel stress rondom de eetbuien.

De eetbuien komen gemiddeld ten minste twee dagen per week voor, gedurende een

periode van ten minste zes maanden.

De eetbuien gaan niet vergezeld van maatregelen om ongewenste gewichtstoename te

voorkomen (zoals braken, laxeren, overmatige lichaamsbeweging) en de patiënt

voldoet niet aan de criteria voor anorexia nervosa of boulimia nervosa. (1,2,3,4,5,7)

Andere atypische eetstoornissen/‘eetstoornis niet anders omschreven’

Tot de ‘atypische’ eetstoornissen behoren eetstoornissen die niet aan alle criteria van anorexia

nervosa en boulimia nervosa voldoen. De bekendste atypische eetstoornis binge-eating

disorder is hierboven al uitgebreid beschreven. Andere voorbeelden van atypische

eetstoornissen zijn:

Atypische anorexia nervosa

Cliënten met een milde vorm van anorexia nervosa of met een klinisch beeld van

anorexia nervosa zonder dat ze voldoen aan alle diagnostische criteria.

Atypische boulimia nervosa

Cliënten met een klinisch beeld van boulimia nervosa zonder dat ze voldoen aan alle

diagnostische criteria voor boulimia nervosa.

Obesitas.

Cliënten met eetbuien die veroorzaakt worden door psychische factoren, wat leidt tot

obesitas. (1,2,3,4,5,7)

Page 59: Eetstoornissen bij LVG cliënten

1.4.1.3 Oorzaken

Voor het ontstaan van anorexia nervosa is niet één bepaalde oorzaak aan te wijzen. Dit is

mogelijk een combinatie van factoren die met elkaar in interactie staan. (1,2,3,4,5,6,7)

Genetische factoren

Uit een studie naar het voorkomen van eetstoornissen in families blijkt dat in families van

patiënten met een eetstoornis significant vaker eetstoornissen voorkomen dan bij de gezonde

controlegroep. Ook komt naar voren dat bij familieleden van boulima nervosa patiënten vaker

middelenmisbruik voorkomt dan bij een controlegroep. Uit resultaten van tweelingstudies

blijkt dat genetische factoren mogelijk een rol spelen bij het ontstaan van eetstoornissen.

Mogelijk bestaat ook een genetisch verband dat rust op het AgRP-gen, welke een code bevat

voor een neuropeptide dat werkzaam is in de hersenen, en via deze weg verantwoordelijk is

voor de eetlust. Teveel AgRP zorgt voor vet- en vreetlust en te weinig leidt mogelijk tot

vermageringszucht.(1,2,3,4,5,6,7,8)

Biologische factoren

Bij patiënten met een eetstoornis worden slecht gereguleerde serotonine- en

dopaminesystemen gevonden, wat waarschijnlijk bijdraagt aan het ontstaan van

eetstoornissen. Het is mogelijk dat de balans verstoord wordt door een verminderde inname

van tryptofaan, wat een precursor voor serotonine en dopamine is.

Ook het lichaamsgewicht kan een rol spelen; Wanneer personen een te hoog gewicht hebben

is de kans groter dat ze ontevreden zijn over hun gewicht en extreem gaan lijnen en een

eetstoornis ontwikkelen. Een andere factor die van belang kan zijn is het hebben van een

vroege puberteit. Diabetes Mellitus kan ook een risico zijn voor het ontwikkelen van een

eetstoornis. Door het gebruik van insuline kan de betreffende persoon ongewenst aankomen.

(1,2,3,4,5,6,7)

Initiërende factoren

Initiërende factoren zijn van belang bij het beginnen van een eetstoornis. Dit kan een

ingrijpende gebeurtenis of ‘life event’ zijn zoals het krijgen van een nieuwe baan, een

sterfgeval of een nieuwe relatie. Er worden nieuwe eisen gesteld waaraan maar moeilijk

voldaan kan worden.(1,2,3,4,5,6,7)

Psychologische factoren

Deze persoonskenmerken zijn factoren die bij iemand aanwezig zijn en er voor zorgen dat

iemand meer ontvankelijk en vatbaar is. De persoonskenmerken die mogelijk een rol spelen

bij het ontstaan van een eetstoornis zijn:

Gevoelens van waardeloosheid; negatieve lichaamsbeleving en gevoelens.

Emotionele geremdheid, verlegenheid, faalangst en weinig zelfvertrouwen.

Obsessief-compulsief gedrag en impulsiviteit.

Onvermogen situaties reëel te beoordelen en eigen keuzes te maken.

Angst om de controle over zichzelf te verliezen; perfectionisme.

Gezin of sociaal klimaat waarin:

- Slank zijn als erg belangrijk wordt gezien;

- Men de eigen persoonlijkheid moeilijk kan ontwikkelen;

- Controle en wederzijdse emotionele afhankelijkheid of sterke spanningen en

conflicten die niet openlijk of direct geuit worden voorkomen.

- Tegenstrijdige eisen aan de rol van de persoon worden gesteld. (1,2,3,4,5,6,7)

Page 60: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Sociale en cultureel maatschappelijke factoren

In de hedendaagse maatschappij worden veel eisen gesteld. Eén van de eisen is dat men

vooral slank moet zijn, het hebben van een slank lichaam zou voor perfectie zorgen. Onder de

hoge druk komt het soms voor dat mensen doorslaan en een eetstoornis ontwikkelen.

De invloed van het slankheidideaal ontstaat niet alleen door de media, maar wordt ook door

de sociale omgeving verspreid. Wanneer moeder altijd aan de lijn doet zullen de kinderen ook

beïnvloed worden door het lijngedrag van hun moeder. Ook opmerkingen van iemand uit de

sociale omgeving over het (te hoge) gewicht kunnen invloed hebben.

Ook bestaan er situaties waarin personen op hun uiterlijk en gewicht beoordeeld worden; Een

bokser moet namelijk in een bepaalde gewichtsklasse vallen en er wordt op uiterlijk

beoordeeld in de modellenwereld en bij ballet. Het komt ook voor dat vroeger niet goed

geleerd is hoe met gevoelens om te gaan en conflicten op te lossen. In plaats van te praten

over de gebeurtenissen worden deze weg gegeten, of wordt er juist niet meer gegeten.

(1,2,3,4,5,6,7)

1.4.1.4 Epidemiologie, prognose en co-morbiditeit

Epidemiologie

Vermoedelijk zijn onderstaande getallen niet geheel betrouwbaar door onderrapportage; veel

mensen met een eetstoornis zoeken geen hulp en zijn daardoor niet bekend bij instanties.

(1,2,3,4,5)

De incidentie per jaar van anorexia nervosa in geïndustrialiseerde landen is minimaal 8 per

100.000 personen van de bevolking. Dit betekent dat er per jaar circa 1.300 personen met

anorexia nervosa in Nederland bijkomen. De huisarts ziet gemiddeld eens in de 5 jaar een

nieuwe patiënt met anorexia nervosa in zijn praktijk. De prevalentie is naar schatting jaarlijks

370 per 100.000 cliënten (15-29 jr.) in geïndustrialiseerde landen. Dit betekent circa 5.500

cliënten met anorexia nervosa per jaar in Nederland. Dat houdt in dat de huisarts gemiddeld

één patiënt met anorexia in de praktijk heeft. Anorexia nervosa komt voornamelijk voor bij

meisjes en jonge vrouwen. (1,2,3,4,5)

De incidentie van boulima nervosa bedraagt minimaal 13 per 100.000 van de bevolking in

geïndustrialiseerde landen. Voor Nederland betekend dit dat er per jaar circa 2.100 mensen

met boulimia nervosa bijkomen. Eens in de 3 jaar ziet de huisarts een nieuwe cliënt in zijn

praktijk. Naar schatting is de prevalentie van boulima nervosa jaarlijks 1.500 per 100.000

jonge vrouwen in geïndustrialiseerde landen. Per jaar betekend dit circa 22.300 cliënten in

Nederland. Een huisarts heeft gemiddeld drie cliënten met boulimia nervosa in zijn

praktijk.(1,2,3,4,5)

Voor binge-eating disorder zijn nog nauwelijks epidemiologische gegevens bekend. De

diagnostische criteria voor deze eetstoornis staan nog niet vast. Er is één goede studie naar de

prevalentie van binge-eating disorder onder de algemene bevolking van Australië. Uit deze

studie blijkt een prevalentie van 1% onder de Australische bevolking. Voor Nederland zou dat

betekenen dat er bijna 160.000 cliënten met binge-eating disorder zijn. Bij gebruik van

ruimere criteria steeg de prevalentie tot 2,5%. De prevalentie van de eetbuistoornis is gelijk

bij mannen en vrouwen; in tegenstelling tot andere eetstoornissen komt de eetbuistoornis bij

beide geslachten even vaak voor. De gemiddelde leeftijd die gevonden werd voor mensen met

binge-eating disorder was 35 jaar. (1,2,3,4,5,9)

Uit een studie naar de prevalentie van eetstoornissen bij mensen met een verstandelijke

beperking blijkt dat 1 - 4% van de vrouwelijke populatie een te diagnosticeren eetstoornis

heeft. Er zijn de meeste eetstoornissen vastgesteld in de leeftijdsgroep van 15 tot 40 jaar.

Anorexia nervosa wordt bij 0,2% van de populatie vermoedt; boulimia nervosa bij 2%. De

prevalentie van binge-eating disorder is echter niet betrouwbaar. Er is een prevalentie van

Page 61: Eetstoornissen bij LVG cliënten

3,8% bekend. Uit een ander onderzoek blijkt namelijk dat 7,8% van de cliënten met obesitas

gedrag gerelateerd aan binge-eating disorder laat zien. Vermoedelijk is de prevalentie van

binge-eating disorder hoger en gerelateerd aan obesitas. Binge-eating disorder lijkt dus de

meest voorkomende eetstoornis onder mensen met een verstandelijke beperking; mogelijk is

de prevalentie nog hoger als nu vermoedt wordt. Uit een ander onderzoek blijkt dat de

prevalentie van eetstoornissen tussen de 3% en 42% is voor cliënten wonend in een instituut

en tussen de 1% en 19% voor cliënten wonend in een gewone woonwijk. (1,2,3,4,5,10)

Prognose

Hoewel eetstoornissen in verhouding relatief weinig voorkomen in Nederland, behoren deze

wel tot de psychiatrische stoornissen met de hoogste mortaliteit. Van de patiënten met

anorexia nervosa overlijdt 15% aan de gevolgen van de aandoening. Hiervan overlijdt 2/3e

aan ondervoeding en 1/3e ten gevolgen van suïcide. Van de overlevenden herstelde 46,9%

volledig, 33,5% verbeterde en 20,8% bleef chronisch ziek. Met een toename van de duur van

de follow-up steeg zowel het sterftecijfer als het herstelpercentage. Wanneer de ziekte zich

tijdens de puberteit ontwikkeld is de prognose beter en de mortaliteit lager dan bij

ontwikkeling van een eetstoornis op jongvolwassenen leeftijd. Factoren die een ongunstige

prognose voorspelden waren: braken, eetbuien, purgeren, premorbide klinische problemen of

problemen met de ontwikkeling, langdurig bestaan van de stoornis, en obsessieve

compulsieve persoonlijkheidsstoornis. (1,2,3,4,5)

Uit onderzoek naar boulimia nervosa blijkt dat na ruim een jaar 30% nog steeds ziek is, 35%

een andere eetstoornis heeft en 35% genezen is. Na 5 jaar is de helft van de personen met

boulimia nervosa genezen; 15% heeft nog steeds boulimia nervosa en 35% een andere

eetstoornis. Slechts 28% van de patiënten ontving in deze 5 jaar een vorm van behandeling.

Bij bijna niemand met boulimia nervosa ontstaat hierna anorexia nervosa. Factoren die een

ongunstig beloop voorspelden waren persoonlijkheidsstoornissen (waaronder borderline

symptomen), alcohol misbruik, suïcide pogingen en lage zelfwaardering.

Er is nog weinig bekend over de prognose van de eetbuistoornis. Uit de bestaande literatuur

blijkt dat na 5 jaar 77% van de onderzoekspopulatie geen eetbuien meer had en 10% nog

voldeed aan de criteria voor de eetstoornis. Na 6 jaar voldeed 21% van cliënten die intensieve

behandeling ontvangen hebben nog aan de diagnostische criteria voor een eetstoornis en 6%

voldeed aan de criteria voor de eetbuistoornis. In de overige grootste groep bleek verbetering

plaatsgevonden te hebben. (1,2,3,4,5)

Co-morbiditeit

Bij patiënten met een eetstoornis komt vaak co-morbiditeit voor. Veel voorkomende co-

morbiditeit zijn een depressie, angststoornissen, affectieve stoornissen, obsessieve

compulsieve stoornissen, persoonlijkheidsstoornissen (borderline) en obesitas. Van belang is

om vast te stellen wat op de voorgrond staat en de behandeling hier op af te stemmen. Co-

morbiditeit kan een belangrijke plaats innemen in de ziektetoestand en hierdoor de

behandeling compliceren. (1,2,3,4,5)

Page 62: Eetstoornissen bij LVG cliënten

1.4.1.5 Verloop leeftijden

Eetstoornissen kunnen op alle leeftijden voorkomen. Er zijn echter wel verschillen in de

uitingsvorm en het ontstaan hiervan per leeftijdsgroep.

Het jonge kind (< 12 jaar)

De uitingsvorm van gestoord eetgedrag is vaak anders dan bij oudere kinderen en in de

puberteit. Er kan bij het jonge kind sprake zijn van selectief eetgedrag. Sommige soorten

voedsel worden sterk beperkt, terwijl andere soorten juist veel gegeten worden. Andere

mogelijke stoornissen zijn voedselweigering en voedselvermijding. Het is mogelijk dat het

jonge kind vanaf een leeftijd van ongeveer 6 jaar al aandacht heeft voor zijn gewicht en

lichaamsvorm. Er bestaan sterke aanwijzingen dat eetstoornissen ook voorkomen onder

kinderen tussen 8 en 12 jaar. (1,2,3,4,6,7)

De puberteit

Een eetstoornis als anorexia of boulimia nervosa komt voornamelijk bij het vrouwelijke

geslacht voor, negen op de tien patiënten is namelijk vrouw. De grootste risicogroep bestaat

uit meisjes of jonge vrouwen van 15 tot 25 jaar. De eetstoornis binge-eating disorder komt

echter ongeveer even vaak voor bij beide geslachten en ontstaat vaak op een iets latere leeftijd

Bij meisjes spelen de beleving van het ontwikkelen van borsten en menstruatie, de

veranderende vetverdeling van het lichaam en het ontwikkelen van de seksualiteit en

eventuele negatieve ervaringen daarmee een rol. Oftewel, het meisjeslichaam ontwikkelt zich

in korte tijd tot dat van een volwassen vrouw. Dit alles gaat gepaard met onzekerheden, en

sommige meisjes gaan in deze periode aan de lijn doen. (1,2,3,4,6,7)

Ook bij het mannelijke geslacht komen eetstoornissen voor. Bij anorexia en boulimia is één

van de tien patiënten mannelijk; bij binge-eating disorder is dat vijf op de tien patiënten. Bij

jongens spelen het uiterlijke beeld van mannelijkheid, gespierdheid en de vetverdeling van het

lichaam een rol. Ook kunnen homoseksualiteit en negatieve seksuele ervaringen van invloed

zijn. Bij jongens komen ook gewichtsobsessies voor. Er is sprake van een verhoogd risico als

een sport beoefend wordt waarin het lichaamsgewicht een belangrijke rol speelt. Bij sporten

als bodybuilding en atletiek is de gewichtsklasse heel belangrijk. Bij het mannelijke geslacht

kan ‘machismo nervosa’ of ‘muscle dysmorphia’ voorkomen. Er is hierbij een subjectief

gevoel van ‘mager’ zijn, zelfs wanneer de persoon in kwestie eigenlijk vrij gespierd is.

(1,2,3,4,6,7)

Volwassenen (>25 jaar)

Meestal beginnen eetstoornissen onder de leeftijd van 20 jaar, in sommige gevallen ontstaan

deze echter ook na het twintigste levensjaar of pas veel later. Bijvoorbeeld wanneer een

vrouw bevallen is, wanneer extreem gelijnd wordt, of na een stressvolle gebeurtenis. Ook kan

het huis uit gaan of bijzondere gebeurtenissen die op de een of andere manier niet goed

verwerkt zijn, een oorzaak zijn. Volwassen vrouwen en mannen blijven vaak erg langdurig

een eetstoornis houden, al dan niet in geringe mate. Dit betekent dat er ook onder

volwassenen eetstoornissen als anorexia of boulimia nervosa of binge-eating disorder

voorkomen. Bij een deel van de volwassenen is de eetstoornis al op zeer jonge leeftijd

begonnen. Binge-eating disorder ontstaat vaak op een wat latere leeftijd. (1,2,3,4,6,7)

Page 63: Eetstoornissen bij LVG cliënten

1.4.1.6 Honger en verzadigingsgevoel

Om te overleven is voedsel nodig; eten is een basisbehoefte voor alle levende wezens. Om

ervoor te zorgen dat genoeg gegeten wordt maar niet te veel, beschikt ons lijf over een

mechanisme om dit te reguleren. Wanneer we ‘honger’ hebben en ons lijf behoefte heeft aan

nieuwe energie is onze maag leeg en maakt soms geluid om aan te geven dat het tijd is dat

weer iets gegeten wordt. Wanneer voldoende gegeten is zet de maag door de vulling van het

voedsel uit. Het hongergevoel is verdwenen en heeft plaats gemaakt voor een prettig gevoel;

er heeft ‘verzadiging’ plaatsgevonden. Dit ‘honger- en verzadigingsgevoel’ wordt gereguleerd

en in goede banen geleidt door een ingewikkeld mechanisme van hormonen. Wanneer dit

mechanisme goed werkt wordt er ongeveer evenveel gegeten als dat er verbrand wordt; het

lichaamsgewicht blijft gelijk. Stofjes die zorgen voor een hongergevoel zijn bijvoorbeeld

ghreline (een maaghormoon), melatonine en kleine hoeveelheden alcohol. Bekende hormonen

die verantwoordelijk zijn voor het plezierige verzadigingsgevoel zijn bijvoorbeeld leptine en

serotonine. Mensen met boulimia nervosa of binge-eating disorder eten tijdens een eetbui

vaak uitzonderlijk grote hoeveelheden, meestal calorierijk, voedsel. Pas wanneer hun maag

overvol zit treed een gevoel van verzadiging op. Bij mensen met anorexia nervosa is juist het

omgekeerde het geval. Het lijkt alsof het hongergevoel verdwenen is. (11,12,13)

Page 64: Eetstoornissen bij LVG cliënten

II Theoretische onderbouwing: Verstandelijke beperking

1.4.2.1 Verstandelijke beperking

In Nederland leven zo’n 112.000 mensen met een verstandelijke beperking. Hiervan wonen

zo’n 23.000 mensen intern in een wooneenheden van een instelling en 18.000 mensen

verblijven in een semi-murale voorziening. (14,15,16,)

De groep van mensen met een verstandelijke beperking is zeer uiteenlopend; de groep is erg

heterogeen in leeftijd, ernst en oorzaak van de handicap en bijkomende stoornissen. Bij

mensen met een verstandelijke beperking komen bijkomende stoornissen en/of beperkingen

veel vaker voor dan in de hele populatie. Voorbeelden hiervan zijn: epilepsie, psychische- en

gedragsproblemen, motorische- en zintuiglijke stoornissen.

Mensen met een verstandelijke beperking hebben een beperking in het intellectueel

vermogen. Deze beperking is aangeboren of voor het 18e levensjaar ontstaan, en gaat samen

met een beperking in de sociale (zelf)redzaamheid. Er is bijvoorbeeld sprake van beperkingen

in de communicatie, het zelfstandig kunnen wonen, de sociale en relationele vaardigheden en

de zelfverzorging.(14,15,16,17,18)

Volgens internationaal bekende bronnen wordt een verstandelijke beperking als volgt

gedefinieerd:

Beperkingen in het intellectueel functioneren (een IQ van 70 of minder).

Bijkomende problematiek als het, in vergelijking tot leeftijdsgenoten, niet kunnen

voldoen aan de bij de leeftijd horende normen wat betreft onafhankelijkheid, sociale

vaardigheden, zelfredzaamheid en communicatie.

Ontstaan voor het 18e levensjaar. (14,15,16,18)

Op basis van het IQ wordt onderscheid gemaakt in de mate waarin van een verstandelijke

beperking sprake is:

Zeer ernstige verstandelijke beperking: IQ <20/25

Ernstige verstandelijke beperking: IQ 20/25 tot 35/40

Matige verstandelijke beperking: IQ 35/40 tot 50/55

Lichte verstandelijke beperking: IQ 50/55 tot 70 en IQ 70 tot 85 (zwak begaafd)

(14,15,16,18)

Het ontstaan van een verstandelijke beperking kan veel verschillende oorzaken hebben. De

American Association of Mental Retardation (AAMR) onderscheidt de volgende vier

hoofdassen met oorzakelijke factoren:

Biomedische as

Bevat factoren die te maken hebben met het biologische proces. Bijvoorbeeld voeding

of genetische stoornissen.

Sociale as

Factoren met betrekking tot de sociale- en de gezinsinteractie. Voorbeelden zijn

‘responsiveness’ en stimulering van de ouders.

Gedrag

Factoren die te maken hebben met bijvoorbeeld gevaarlijke activiteiten, ongelukken of

drugsgebruik door de ouders.

Onderwijs

Factoren die samenhangen met bijvoorbeeld de beschikbaarheid van onderwijs of

andere activiteiten die de aanpassingsvaardigheden en intellectuele vaardigheden

stimuleren. (14,15,16)

Page 65: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Dit assensysteem is door de AAMR ontwikkeld om extra aandacht te geven aan de mogelijke

vele oorzaken van een verstandelijke beperking. Een verstandelijke beperking is geen

kenmerkende eigenschap van een persoon maar een beperking of handicap die voortvloeit uit

de interactie tussen iemand met een verstandelijke beperking en zijn omgeving.

Bij een lichte verstandelijke beperking spelen vaak factoren op verschillende assen een rol.

De rol van de biomedische as speelt echter een kleinere rol dan bij een ernstiger beperking.

In dit rapport zal verder alleen op de lichte verstandelijke beperking ingegaan worden.

(14,15,16)

1.4.2.2 LVG+

Bij meer dan de helft van de mensen met een verstandelijke beperking is sprake van een lichte

verstandelijke beperking. De beperking wordt vaak pas relatief laat (kleuterleeftijd) ontdekt.

Op volwassen leeftijd leeft een deel zelfstandig en andere mensen blijven afhankelijk van een

bepaalde vorm van begeleiding. Dit kan een vorm van begeleid op kamer wonen of een

gezinsvervangend tehuis zijn. Mensen met een lichte verstandelijke handicap hebben minder

overzicht en dat wat zij waarnemen is minder. De handicap is duidelijk merkbaar in

ingewikkelde situaties waarin abstract denken en overzicht nodig zijn. Mensen met een lichte

verstandelijke beperking zijn erg beïnvloedbaar en hun gedachtewereld is gebonden aan de

waarneembare realiteit uit en ziet er oppervlakkig en concreet uit. (14,15,16,17,18)

Cliënten die tot de LVG+ groep horen zijn cliënten met een lichte verstandelijke beperking en

bijkomende problematiek als opvoed- en opgroeiproblemen, gedragsproblemen of

psychopathologie.

De cliënt is in staat te lezen, schrijven en te rekenen. De jeugdige LVG+ cliënten hebben

soms speciaal onderwijs gevolgd, vaker worden middelbaar VMBO basis onderwijs en een

beroepsopleiding op het ROC gevolgd. (14,15,16,17,18)

Er zijn geen gegevens over de grootte van de doelgroep LVG+ bekend; dit kan echter wel

geschat worden. Geschat met behulp van een normaalverdeling heeft 15% van de jeugdigen

een IQ-score tussen 50 en 85, wat neerkomt op zo’n 313.300 jeugdigen met een verstandelijke

beperking. Het merendeel van deze jeugdigen hebben bijkomende problemen: 40% van de

licht verstandelijk beperkte jongeren (IQ 50 – 70) en 81% zwakbegaafde jongeren (IQ 70 –

85). Dit komt neer op respectievelijk 11.500 en 242.000 jongeren met bijkomende problemen,

met een totaal van zo’n 253.500 mogelijke jeugdige LVG+ cliënten in Nederland. Veel van

deze cliënten doen geen beroep op zorg of zijn niet bekend binnen instellingen, mogelijk is de

totale populatie nog groter. Een deel van de doelgroep is in aanraking geweest met justitie of

de kans dat ze in aanraking gaan komen met justitie is aanwezig. (18)

1.4.2.3 Stichting Dichterbij

Stichting Dichterbij is een stichting voor mensen met een verstandelijke beperking en hun

directe omgeving. Het gebied waarin Stichting Dichterbij werkzaam is bestrijkt zeven regio’s

in de provincies Limburg, Brabant en het zuiden van Gelderland. De zorg die Dichterbij

aanbiedt is onderverdeeld in de volwassenenzorg, Kleur Kinder- en jeugdzorg en

Specialistische zorg. Ook is er het bureau Expertise, een kenniscentrum met onder andere

medici en verschillende paramedische en para-agogische therapeuten. Dichterbij biedt hulp-

en dienstverlening op het gebied van werken, wonen en welzijn. Dichterbij zorgt ervoor dat

begeleiding, middelen en relaties beschikbaar zijn om de cliënt te laten groeien en aan te

sluiten op individuele behoeften. De drie instellingsterreinen zijn in afbouw; er wordt

gestreefd naar een samenleving waarin cliënten met een verstandelijke beperking zo mogelijk

niet langer op het instellingsterrein verblijven maar in de woonwijk wonen. (19)

Page 66: Eetstoornissen bij LVG cliënten

III Behandelingen in de ‘normale’ situatie

Voedingsmanagement

Bij de behandeling van eetstoornissen is het belangrijk het eetpatroon te normaliseren.

Normale gezonde voeding houdt in dat de patiënt een evenwichtige voeding gebruikt die

voorziet in de behoefte aan macro- en micronutriënten. Bij eetstoornissen betekent gezonde

voeding ook dat er regelmaat (structuur) en voldoende variatie in het eetpatroon zit, dat geen

producten vermeden worden en dat er niet op een rigide manier met eten wordt omgegaan.

Doelen die hierbij gesteld kunnen worden zijn:

Normaliseren van het eetpatroon met daarin uitbreiding en variatie in het aantal en

soort voedingsmiddelen volgens de Richtlijnen Gezonde Voeding. (21)

Registratie van het eetgedrag in een eetdagboekje zodat een overzicht van het

eetgedrag ontstaat. Met behulp van het eetdagboekje kunnen eventuele tijd- of

gebeurtenisgebonden knelpunten in het voeding- en dagpatroon van de cliënt

uitgesloten of gediagnosticeerd worden. Eventuele verandering van rituelen kan een

positieve invloed op het eetgedrag hebben.

Bewerken van irrationele gedachten die gerelateerd zijn aan voeding.

Herstel van de voedingstoestand aan de hand van een voeding met voldoende

energie en voedingsstoffen om eventuele tekorten op te heffen

Het bereiken van een bij de cliënt passend gezond lichaamsgewicht of stabilisatie

daarvan.

Stoppen met compensatiegedrag (zoals braken, laxeren, vasten, overmatig bewegen)

en reduceren van eetbuien. (1,2,4,6,7,20)

Psychotherapie

Er is een grote diversiteit aan psychotherapeutische therapievormen. De meest gebruikte

therapieën worden hieronder beschreven.

Gedragstherapie

Gedragstherapie richt zich voornamelijk op het veranderen van abnormaal of slecht aangepast

gedrag, zonder dat daarbij speciaal gelet wordt op de achterliggende conflicten. De therapie

gaat uit van het principe dat elk op de een of andere manier ‘aangeleerd’ gedrag ook weer kan

worden 'afgeleerd'. Een voorbeeld hiervan is het blootstellen van de patiënt aan voedsel wat

normalerwijs gegeten wordt tijdens een eetbui. Dit gebeurd in een soortgelijke situatie die

gebruikelijk tot eetbuien leidt; de patiënt mag nu echter niets van het voedsel eten. (1,2,4,20)

Cognitieve gedragstherapie

Cognitieve gedragstherapie is een vorm van gedragstherapie waarbij niet het direct

waarneembare gedrag van de patiënt wordt aangepakt, maar het 'denkgedrag'. De nadruk ligt

op het veranderen van de zogenaamde irrationele opvattingen of denkwijzen wat betreft

lichaam, voeding en gewicht in rationele opvattingen. Door middel van het doorlopen van

cognitieve voorlichting en eventueel met behulp van lectuur of video en vooral discussie,

worden verkeerde redeneringen of gedachten gecorrigeerd. De cognitieve therapie schenkt

veel aandacht aan het negatieve zelfbeeld dat veel patiënten hebben. (1,2,4,20)

Page 67: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Groepstherapie

Verscheidene van de eerder genoemde therapievormen kunnen ook in een groep worden

toegepast. Groepstherapie heeft een aantal therapeutische voordelen. Hoewel veel patiënten

aanvankelijk bang zijn voor zo'n groep, zullen de meeste cliënten zich onder lotgenoten snel

begrepen en gesteund voelen. Voor eenzame patiënten bieden de groepscontacten bovendien

een belangrijke mogelijkheid om uit het sociale isolement te raken. Anderzijds bestaat het

gevaar dat sommige patiënten zich te lang aan de groepsleden vastklampen, in plaats van hun

eigen sociale kring uit te breiden. Wanneer een positieve werksfeer ontbreekt kan in een groep

ook competitie ontstaan, bijvoorbeeld over wie de meeste problemen heeft. Soms kunnen

patiënten ook 'verkeerde' dingen van elkaar leren, zoals trucjes om te vermageren of om een

therapeut om de tuin te leiden. (1,2,4,20)

Gezinstherapie

Bij deze behandelingsvorm wordt de behandeling op het hele gezin gericht en niet alleen op

de patiënt met de eetstoornis; dit is een vorm van systeemtherapie. In het ene geval kan de

eetstoornis het gezinsleven grondig verstoord hebben, in het andere geval heeft de eetstoornis

de gezinsleden 'wakker geschud' om onopgeloste conflicten of verborgen problemen binnen

het gezin aan te gaan pakken. In vergelijking met individuele gesprekstherapie blijkt

gezinstherapie tot betere resultaten te leiden bij patiënten die bij aanvang van de eetstoornis

jonger dan achttien jaar waren; individuele therapie werkt beter bij ouderen. Bij jongeren

moeten de ouders zeker bij de behandeling worden betrokken, voornamelijk in de vorm van

'psycho-educatie'. Dit betekent dat voorlichting wordt gegeven over de problematiek. Zo kan

geleerd worden beter om te gaan met de problematiek en een positieve en open communicatie

op te bouwen. (1,2,4,20)

Klinische behandeling/Ambulante behandeling

De behandeling van een patiënt kan ambulant, klinisch of in deeltijd plaatsvinden. De keuze

voor een behandelvorm hangt af van de ernst van de eetstoornis en van de motivatie van de

patiënt. Bij een ambulante behandeling is de patiënt onder behandeling van arts of psycholoog

en verblijft gewoon thuis. Deeltijdbehandeling houdt in dat 1 of meerdere dagen per week

therapie wordt gevolgd maar de patiënt thuis verblijft. Bij klinische behandeling is de patiënt

opgenomen in een ziekenhuis of kliniek en verblijft daar continue voor behandeling. Een

klinische opname wordt overwogen als er sprake is van ernstig ondergewicht, medische

complicaties, zelfdestructief of suïcidaal gedrag, ernstige co-morbiditeit, of als er geen

voortgang wordt geboekt bij de ambulante zorg. Ook bij een ernstig gestoorde gezinsinteractie

of fysiek/seksueel misbruik binnen het gezin kan opname een uitweg bieden. Indien sprake is

van een levensbedreigende situatie kan opname in een algemeen ziekenhuis worden

overwogen omdat hier de beste somatische zorg kan worden geleverd. Terughoudendheid

wordt geboden; dergelijke afdelingen hebben vaak weinig ervaring met deze patiëntengroep

en de aanpak te eenzijdig van aard is. Er zijn in Nederland elf specialistische behandelcentra

voor eetstoornissen. Deze zijn bedoeld voor patiënten bij wie een ambulante therapie of een

eerdere opname geen of onvoldoende verbetering bracht. (1,2,4,20)

Farmacotherapie

Er zijn de afgelopen jaren verschillende onderzoeken gedaan naar medicatie die mogelijk aan

de genezing van de eetstoornis bijdragen. De verschillende onderzochte medicatie kan

uitgesplitst worden in psychofarmaca en overige medicatie. Het onderzoek naar de

psychofarmaca richt zich voornamelijk op de eerste fase van de behandeling, als aanvulling

op de psychotherapie. De overige medicatie is meer gericht om de negatieve gevolgen van de

anorexia tegen te gaan. Er is nog geen wetenschappelijk bewijs voor het effect van medicatie.

Page 68: Eetstoornissen bij LVG cliënten

De behandeling met medicatie heeft slechts een kleine rol en is altijd gecombineerd met

psychologische behandelingen. (1,2,4,20)

Zelfhulp

Een vorm van lotgenotencontact is zelfhulp. Zelfhulp betekend hulp van elkaar door mensen

die eenzelfde probleem hebben. Van een begeleide zelfhulpgroep is sprake wanneer de

zelfhulpgroep geleidt wordt door iemand die zelf een eetstoornis gehad heeft en dit verwerkt

heeft. In de zelfhulpgroep worden ervaringen uitgewisseld en over problemen gepraat. Een in

het zelfhulpcircuit vaak gehoorde term is: ‘Wie een ander helpt, helpt ook zichzelf’. De

belangrijkste functie van een zelfhulpgroep is het contact met anderen. Belangrijke effecten

van lotgenotencontact zijn: positievere gevoelens, een verminderd aantal recidives, een

verminderd aantal psychiatrische opnames en een verbeterd sociaal leven. Genoemde

negatieve effecten zijn ‘blijven hangen in de psychiatrische subcultuur’ en ‘belast worden met

de ellende van anderen’. (1,2,4,20) Non-verbale therapie

De zogenaamde non-verbale therapieën, die niet het spreken met woorden maar de

lichaamstaal centraal stellen, trachten patiënten tot een positievere omgang met hun eigen

lichaam te brengen. Vormen van non-verbale therapie zijn onder andere psychomotorische

therapie, dramatherapie, creatieve therapie en muziektherapie.

Leren bewegen om het plezier en niet met het oog op prestaties is een belangrijk doel.

Regelmatige ontspanningsoefeningen als relaxatietraining of bepaalde massagetechnieken

kunnen gunstig werken. Bij patiënten met een geschiedenis van fysiek en/of seksueel

misbruik moet men voorzichtig zijn met non-verbale therapieën. Dergelijke patiënten zullen

zich waarschijnlijk ook veiliger voelen bij een vrouwelijke therapeut. (1,2,4,20)

Psychomotorische therapie

In deze therapie wordt gebruik gemaakt van bewegingsvormen en lichaamsbeleving; de

therapie gaat uit van de samenhang tussen psychische problemen en lichamelijke reacties. Het

ontwikkelen van sociale vaardigheden op het gebied van lichaamstaal, het uiten van emoties,

een positieve en realistische lichaamsbeleving en het leren genieten van lichamelijke sensaties

behoren tot de doelstellingen van de therapie. Psychomotorische therapie is op voelen gericht.

Er wordt onder andere gewerkt met relaxatietraining, videoconfrontatie en spiegeloefeningen.

Verder worden soms ook lichaamsmassage en het schrijven van een brief naar een bepaald

lichaamsdeel toegepast bij cliënten met eetstoornissen.(1,2,4,20)

Creatieve therapie (dramatherapie)

Creatieve therapie is een specialistische vorm van hulpverlening die erop gericht is

ontwikkeling-, verandering-, en/of acceptatieprocessen te bewerkstelligen. De creatieve

therapie is onderverdeeld in disciplines met verschillende media: drama, muziek, beeldende

vorming en tuin. Creatieve therapie is een ervaring- en handelingsgerichte therapievorm.

Dramatherapie is een vorm van creatieve therapie waarin ‘dramatische middelen’ als

poppenspel, improviserend spel, bewegingsexpressie, maar ook verhalen, gedichten en

schminken bij gebruikt kunnen worden. Tijdens de dramatherapie wordt een mogelijkheid

gecreëerd waarin interacties getraind kunnen worden en waarin de (subjectief) beleefde

realiteit kan worden getoond. Tijdens het dramaspel wordt een nieuwe ervaring opgedaan die

kan helpen in het dagelijkse leven.

Page 69: Eetstoornissen bij LVG cliënten

IV Begeleidende brief organisaties voor mensen met een verstandelijke

beperking

Stichting Dichterbij

Afdeling Diëtetiek, t.a.v. mevr. N. van Well-van Haare

Postbus 9

6590 AA Gennep

Tel: 06-52008627

Ottersum, 25 maart 2008

Onderwerp: Korte vragenlijst eetstoornissen / eetproblematiek

Geachte heer/mevrouw,

Voor mijn afstudeerscriptie aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, opleiding Voeding

en Diëtetiek, ontwikkel ik binnen Stichting Dichterbij een voorlichtingsproduct. Tevens doe

ik een onderzoekje naar eetstoornissen/eetproblematiek binnen de verstandelijk

gehandicaptenzorg. Binnen Stichting Dichterbij komen mogelijk eetstoornissen voor.

Stichting Dichterbij is op zoek naar behandelmogelijkheden voor eetstoornissen en

eetproblematiek binnen de verstandelijk gehandicaptenzorg. Een onderdeel van mijn scriptie

is een onderzoekje naar de behandeling van eetstoornissen/eetproblematiek binnen andere

organisaties voor mensen met een verstandelijke beperking.

Het doel van dit onderzoekje is om middels een korte vragenlijst te achterhalen hoe binnen

andere organisaties voor mensen met een verstandelijke beperking wordt omgegaan met

eetstoornissen/eetproblematiek. Daarom zou ik u willen vragen om de vragenlijst in de bijlage

in te vullen. De vragenlijst bestaat uit zeven vragen met ruimte voor toelichting en ruimte

voor aanvullende opmerkingen.

Wanneer u de vragenlijst heeft ingevuld, kunt u deze retourneren aan Nolanda van Well. Dan

kan zij ervoor zorgen dat de vragenlijsten weer aan mij toegezonden worden. In verband met

de geringe tijd voor mijn afstudeerscriptie zou het fijn zijn wanneer de vragenlijst uiterlijk

vóór 15 april geretourneerd is.

Alvast bedankt voor uw medewerking.

Met vriendelijke groet,

Maryl Meeuwissen

Student Voeding en Diëtetiek

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen

Bijlage: Vragenlijst eetstoornissen / eetproblematiek

Page 70: Eetstoornissen bij LVG cliënten

V Vragenlijst organisaties voor mensen met een verstandelijke beperking

Vraag 1:

Wat wordt binnen uw organisatie gezien als een eetprobleem / eetstoornis?

Vraag 2:

Wordt er binnen uw organisatie onderscheidt gemaakt tussen een eetprobleem en een

eetstoornis? Op basis waarvan wordt dit verschil bepaald, of waarom is er geen verschil?

Ja, op basis van ____________________________________________________________

___________________________________________________________________________

___________________________________________________________________________

Nee, omdat _______________________________________________________________

Vraag 3:

Wordt er binnen uw organisatie onderzoek verricht naar eetstoornissen? Wat houdt dit

onderzoek in?

Ja, ______________________________________________________________________

Nee, _____________________________________________________________________

Page 71: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Vraag 4:

Worden er binnen uw organisatie behandelingen toegepast bij cliënten met een

eetstoornis/eetproblematiek? Van welke behandelingen wordt gebruik gemaakt en wat is de

inhoud van deze behandelingen?

Ja, ______________________________________________________________________

___________________________________________________________________________

___________________________________________________________________________

Nee, _____________________________________________________________________

Vraag 5:

Welke disciplines worden er binnen uw organisatie toegepast bij de behandeling van cliënten

met een eetstoornis?

AVG- arts

Gedragskundige

Psycholoog/psychiater

Diëtiste

Fysiotherapie

Logopedie

Ergotherapie

Psychomotorische therapie

Creatieve (drama)therapie

_________________________________________________________________________

_________________________________________________________________________

Vraag 6:

Wat is in uw organisatie de rol van de diëtist bij de behandeling van cliënten met een

eetstoornis?

Page 72: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Vraag 7:

Bestaat er binnen uw organisatie een eet- of drinkteam? Welke disciplines nemen hieraan deel

en op welke aandachtspunten richt het team zich?

Ja, ______________________________________________________________________

___________________________________________________________________________

___________________________________________________________________________

Nee, _____________________________________________________________________

___________________________________________________________________________

___________________________________________________________________________

Ruimte voor aanvullende opmerkingen:

Bedankt voor het invullen van de vragenlijst.

Page 73: Eetstoornissen bij LVG cliënten

VI Uitgewerkte vragenlijst organisaties voor mensen met een verstandelijke

beperking

Aantal: Percentage:

Aantal verstuurde

vragenlijsten:

68 100%

Respons: 27 39,7%

Non-respons 41 60,3%

Vraag 1:

Wat wordt binnen uw organisatie gezien als een eetprobleem / eetstoornis?

Op deze vraag zijn de volgende onderstaande definities verkregen:

Een verminderde of sterk vermeerderde intake door onderliggende problematiek (vb.

syndroom/handicap). Ook als iemand extreem overgewicht heeft of een sterk

afnemend gewicht bij niet willen eten.

Cliënten die een afwijkend eetpatroon hebben, wat ten koste van hun gezondheid gaat.

Het betreft voornamelijk jongeren die een heel verkeerd eetgedrag aangeleerd hebben.

(hangjongeren, LVG, autisten, cliënten met gedragsproblematiek of mcg-clienten)

Deze termen worden niet gehanteerd. Er vind diagnostiek plaats op basis van een

hoofddiagnose (medisch, gedragskundig en de mate van handicap). Bijvoorbeeld

autisme kan eetproblemen veroorzaken. Eetstoornis: voedselweigering,

voedselaversie, fixatie op voedsel en eetbuien.

Alle problemen op het gebied van voeding, maar ook gedragsproblemen die met

voeding te maken hebben. Bijvoorbeeld slikstoornissen, voedselweigering en

overmatig eten. Ook wanneer sprake is van obstipatie, diarree, verhoogd cholesterol of

diabetes is vaak sprake van problemen op voedingsgebied.

Criteria volgens de DSM IV.

Er bestaat niet echt een definitie, maar meestal is het een probleem wanneer iemand te

veel of te weinig eet. Ook slikproblemen horen hierbij.

Alle langdurige oorzaken die tot gevolg hebben dat dagelijkse voeding

niet/onvoldoende gegeten/gedronken wordt. Dit kan ten gunste van gedrag,

lichamelijke oorzaak of de mate van verstandelijke beperking zijn.

Er wordt voornamelijk gekeken naar gewicht(verlies) en slechte intake en aan de

andere kant naar overgewicht.

Alle fysieke en psychische factoren die van invloed zijn op de voedingsinname

(lichaam en geest).

Als iemand te eenzijdig eet zodat men niet toekomt aan de benodigde hoeveelheid

voedingsstoffen. Bijvoorbeeld bij autisme.

Niet willen eten of een onbedwingbare drang om te eten zonder medische reden. Ook

eten en het weer uitspugen zonder dat men misselijk is.

Wanneer mensen een verminderde eetlust/intake hebben met risico’s voor de

gezondheid, ongeacht van welke aard.

Kauw- en slikproblemen, over- en ondergewicht, voedselweigering, pica, anorexia en

boulimia nervosa en ondervoeding. Prader willi, rumineren.

Vraag niet ingevuld: 2 vragenlijsten.

Page 74: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Vraag 2:

Wordt er binnen uw organisatie onderscheidt gemaakt tussen een eetprobleem en een

eetstoornis? Op basis waarvan wordt dit verschil bepaald, of waarom is er geen verschil?

Antwoord Aantal Percentage

Ja 13 48,1%

Nee 12 44,4%

Niet ingevuld 2 7,4%

Uit de ingevulde vragenlijsten van de organisaties die onderscheid maakten tussen

eetprobleem en eetstoornis, is het volgende onderscheid geconcludeerd:

Eetprobleem:

Beperkt zich tot probleem: moeizaam of slecht eten ten gevolge van een lichamelijke oorzaak,

samenstelling voeding, voedingsgewoonten en al dan niet gerelateerd aan

gedragsproblematiek (syndroomgebonden: autisme, PDD-NOS of ADHD). Het is een ruim

begrip en omvat alle problemen die met eten te maken hebben en waarvan de cliënt en/of

cliëntsysteem ‘last’ heeft. Deze ‘last’ kan zowel fysiek als gedragsmatig zijn. Een

eetprobleem is gemakkelijker ‘op te lossen’ als een eetstoornis. De volgende termen worden

onder andere als eetprobleem opgevat: kauw- en slikproblemen en chronische

voedselweigering en als de cliënt om wat voor reden dan ook niet kan eten.

Eetstoornis:

Sprake van achterliggende psychiatrische problematiek; het onderscheidt wordt gemaakt op

basis van gedragselementen en de DSM IV. Waneer de cliënt zelf aangeeft niet te willen eten.

Een eetstoornis is een beperkt begrip en is gerelateerd aan verslaving, anorexia/boulimia

nervosa en dwangstoornis. Geen honger en verzadigingsgevoel kennen waardoor te

veel/weinig gegeten wordt. Een eetstoornis is een medisch of psychologisch probleem en

lastig te behandelen. Termen die onder eetstoornis opgevat worden: Anorexia en boulimia

nervosa, binge-eating disorder, rumineren, pica en chronische voedselweigering.

Toelichtingen bij ‘Nee, geen onderscheid’ ingevuld:

Er is geen beleid met betrekking tot eetstoornissen.

Echte eetstoornissen zoals anorexia of boulimia nervosa (niet bewust) komen

nauwelijks voor, maar wel eetproblemen op allerlei gebieden.

Er is weinig expertise om dit onderscheidt te kunnen maken.

Beide gevallen (eetstoornis en eetprobleem) worden gelijk behandeld.

Het gevolg heeft meestal dezelfde uitwerking.

Het valt vaak vrij slecht te onderzoeken.

Vraag 3:

Wordt er binnen uw organisatie onderzoek verricht naar eetstoornissen? Wat houdt dit

onderzoek in?

Antwoord Aantal Percentage

Ja 3 11,1%

Nee 23 85,2%

Niet ingevuld 1 3,7%

Page 75: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Toelichting ingevuld bij ‘ja’:

Soms logopedisch, soms multidisciplinair

Onderzoek naar verbanden tussen eetstoornissen en syndromen of andere beelden bij

niet verstandelijk beperkten. Onderzoek wordt gedaan naar: Welke eetstoornissen kom

je tegen? Hoe zien deze er dan uit? En hoe pak je dat aan?

De gewichten van de cliënten worden jaarlijks bepaald. Gezien de doelgroep

verstandelijk beperkten is het onderzoek heel divers. Orthopedagoog, psycholoog, arts

en diëtiste zijn hierbij betrokken.

Toelichting ingevuld bij ‘nee’:

Eerder werd onderzoek verricht door het multidisciplinair eet- en drinkteam. Nu

bestaat dit team niet meer.

Vraag 4:

Worden er binnen uw organisatie behandelingen toegepast bij cliënten met een

eetstoornis/eetproblematiek? Van welke behandelingen wordt gebruik gemaakt en wat is de

inhoud van deze behandelingen?

Antwoord Aantal Percentage

Ja 24 88,9%

Nee 2 7,4%

Niet ingevuld 1 3,7%

Toelichting ingevuld bij ‘ja’:

Er bestaat geen standaardbehandeling, dit wordt per cliënt bekeken. De psycholoog en

orthopedagoog spelen hierin een belangrijker rol dan de diëtiste.

Toegepaste behandelingen: het Happy Weight Stippenplan met multidisciplinaire

ondersteuning (voeding, beweging, gedrag). Verdikken van vloeistoffen, malen van

voedingsmiddelen, aanpassen van voeding, bijvoeding en indien nodig sondevoeding.

Gebruik Nutilis voor verdikken voeding en logopedisch (smaakprikkels en

mondgevoel). Ook een medicamenteuze en speelse aanpak en psycho-educatie.

Door middel van een meestal multidisciplinaire samenwerking streven naar een goede

voedingstoestand. De diëtistische behandeling bestaat uit voedingskundige adviezen;

doel is het optimaliseren en in stand houden van goede voedingstoestand en

volwaardige voeding. Verder ook medische en psychotherapeutische behandeling. De

gedragskundige/orthopedagoog, psycholoog, logopedie en diëtist zijn betrokken.

Bij voedselweigering bij kleine kinderen wordt door orthopedagoog in samenwerking

met trainers een behandeling gegeven waarbij eten, smaakjes etc langzaam worden

opgebouwd. Bij rumineren wordt een voedingsadvies gegeven wat bestaat uit het

scheiden van dranken en eten. De behandeling bij Prader Willi bestaat uit een zeer

streng energiebeperkt dieetadvies in samenwerking met een psycholoog.

Toelichting ingevuld bij ‘nee’:

Geen speciale of vaststaande behandeling. Er wordt per cliënt bekeken wat de beste

manier van aanpak is.

Page 76: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Vraag 5:

Welke disciplines worden er binnen uw organisatie toegepast bij de behandeling van cliënten

met een eetstoornis?

Discipline: Aantal: Percentage:

AVG-arts 20 74,1%

Gedragskundige 22 81,5%

Psycholoog/psychiater 12 44,4%

Diëtetiek 25 92,6%

Fysiotherapie 11 40,7%

Logopedie 21 77,8%

Ergotherapie 14 51,9%

Psychomotorische therapie 4 14,8%

Creatieve (drama)therapie 0 0%

Anders (speltherapie, begeleiding,

arts ondersteunend verpleegkundige,

haptonomie en sensomotorische

integratie )

6 22,2%

Vraag 6:

Wat is in uw organisatie de rol van de diëtist bij de behandeling van cliënten met een

eetstoornis?

Uitgebreide anamnese voeding/voedingsgewoonten, beoordelen voedingpatroon,

bepalen voedingsstatus, opstellen van een voedingsadvies, advies geven over

behandeling en voorlichten van begeleiders, begeleiden en ondersteunen

thuis/woonsituatie t.b.v. aanpak voeding.

De diëtistische behandeling bestaat uit voedingskundige adviezen; doel is het

optimaliseren en in stand houden van goede voedingstoestand en volwaardige

voeding.

Voedingsadvies, ombuigen van verkeerd eetgedrag naar acceptabeler eetgedrag

(gezonde voeding). Vaak moeilijk omdat de basis in de jeugd niet goed was. Vaak

vette hap en weinig brood bij de doelgroep LVG.

De diëtist heeft een grote rol in de behandeling. Wanneer het probleem psychisch is, is

de rol van de diëtist echter kleiner of is niet betrokken.

Advies op gebied van voeding en consistentie en signaleren en bewaken van de

volwaardigheid van de voeding.

Psycho-educatie, coachen en overleg met groepsleiding, orthopedagoog en AVG-arts.

Page 77: Eetstoornissen bij LVG cliënten

Vraag 7:

Bestaat er binnen uw organisatie een eet- of drinkteam? Welke disciplines nemen hieraan

deel en op welke aandachtspunten richt het team zich?

Antwoord Aantal Percentage

Ja 16 59,2%

Nee 10 37,0%

Niet ingevuld 1 3,7%

Toelichting bij ‘ja’:

Kernteam: AVG-arts, logopedie, diëtetiek en orthopedagoog. Op consultatie andere

disciplines.

Een slik adviesteam, wat gericht is op slik- en kauwproblematiek. Hieraan nemen

deel: arts, verpleegkundige, logopedist, neuroloog en diëtist.

Multidisciplinair Team Eet- en Drinkproblemen, met hierin betrokken de AVG-arts,

logopedist en diëtist. Op verzoek sluiten aan: orthopedagoog, fysiotherapie,

ergotherapie, mondhygiëniste en cliëntbegeleider.

Verslikken is het aandachtspunt van het team. Logopedie en diëtetiek nemen deel en

op verzoek ook ergotherapie en fysiotherapie.

Het team richt zich op slikproblemen en autistisch gedrag.

Logopedie, ergotherapie, fysiotherapie, evt. AVG-arts, autisme consulent.

Verslikteam, logopedie, AVG-arts, verpleegkundigen en diëtist nemen deel.

Aan het team nemen deel: arts ondersteunend verpleegkundige, ergotherapie,

psycholoog/orthopedagoog, fysiotherapie en diëtetiek.

Het team richt zich op verslikproblematiek, ondervoeding en decubitus. Deel nemen:

fysiotherapie, mondhygiëne, logopedie, AVG en de diëtist.

Toelichting bij ‘nee’:

Er is een voorstel om te starten met een dergelijk team, dit is momenteel een

aandachtspunt.

Is eerder wel sprake van een team geweest. AVG-arts, logopedie, diëtist,

gedragskundige, fysiotherapie en ergotherapie namen deel.

Er bestaat geen team, maar er is bij slikproblemen wel overleg tussen de logopedist en

diëtist.

Aanvullende opmerkingen vragenlijst:

Screening via de AVG-arts en daarna doorverwijzing naar de desbetreffende van

toepassing zijnde disciplines.

Het verstandelijke niveau is bepalend voor het kunnen behandelen van een eetstoornis.

Wel worden mensen met het Prader Willi syndroom begeleidt.

Voorstander van het bij iedere cliënt in kaart brengen van de BMI, zodat bij een te

lage BMI actie ondernomen kan worden.